-ocr page 1-

ISSN 0040-7453

\'Wß

deel 108, afl. 9, 1 mei 1983

WAAROM
KIEZEN
)IERENARTSEN

VOORDE
CREDIET\'EN
FFECTENBANK?

inhoud

REDAKTIONELE KOLOM

Dierenarts en voedingsmid
Smit......

BIBLIOTHECK DER
RIJKSUNIVERSITEIT

t/^nolLieXoR. T

OVERZICHTSARTIKELEN

Histometrisch onderzoek van vleeswaren. Een liie-
raiuuroverzichi: P. A. Koolmees en P. G. H. Bijker .
KLINISCH KLEIN

Een duidelijk aanwijsbare oorzaak van urethra ob-
structie: R. A. A. van Oosterom......

"337

339

345

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Therapie van bacterie Ie infectieziekten bij bedrijfs-

pluimvee: E. Goren........350

VETERINAIR JOURNAAL

Vaccineren tegen de paralytische vorm van EHVI?:
H. J. Breukink. G. J. Binkhorst enJ. T. van Oirschot
359
INGEZONDEN

Over tetanie/paraplegie

358
360
365

Jaarcongres 1983

Leeuwarden
7-8 oktober

366

369

370
372
375

bij Limousin-koeien

ponies: H. A. van Riessen......

REFERATEN ..........

BOEKBESPREKING ........

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Veterinary qualifications.......359

Verslag \'Tagung über Vogelkrankheiten - Schwer-
punkt Taube\', München. 2-4 maart 1983 .

Kluyverprijs..........368

Prijs van de Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie 368

In memoriam: H. Olthuis.......

CONGRESSEN...........

MEDEDELINGEN VHI/VD........

DOORLOPENDE AGENDA........

MWS: zie binnenblad

contents, see inside

uitgave der KoninKiijKe neaerianase maatschappij voor diergeneeskunde
journal of the royal netherlands veterinary association

-ocr page 2-

Sebacil

voor de bestrijding van alle
soorten schurft

10 ml Sebacil per 10 liter water

Aantal te behandelen dieren per 10 ml concentraat
Sebacil:

Schurftmiddel

±5

WT

NIEUW!

Verpakking Sebacil
flakon 10 ml
de ideale verpakking
voor de rugspuit.

±5

±7

ff

±7

Eigenschappen van Sebacil:

- optimale werking, ook onder korsten en in kruipgangen.

- hoge LD-50, grote behandelingsveiligheid.

- wordt snel afgebroken, veilig voor het milieu.

- géén kummulatie.

Bayer Nederland B.V., Divisie Farma Veterinair

Postbus 80, 3640 AB Mijdrecht - Tel. 02979-4151, tst. 133-134

-ocr page 3-

inhoud

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPLI VOOR DIERGENEESKUNDE

Dierenarts in den vreemde: Nieuw Zeeland I en 2..........376

Bijeenkomst dierenartsen verhonden aan een asiel..........377

Afdeling Zuid-Holland: Jaarverslag 1982........................378

Personalia...................379

contents

REVIEW PAPERS

Histometric Examination of Meats. A Review of the Literature; P. A. Koolmees and
P. G. H.Bijker..................339

CLINICAL NOTES ON SMALL ANIMALS

A Plainly Apparent Cause of Urethral Obstruction; R. A. A. van Gosterom . 345

THE VETERINARY SCENE

Treatment of Infectious Disease Due to Bacteria in Commercial Poultry; E. Goren 350

All Rights Reserved

(Papers appeurin)- in !hts juurnal are listed in Current Corilenis / A^rieullural Hiology anil Knviruninenlai Science, .Medline / Index
Medicus, Index Veminarius j Veterinary Bulletin, yelerindrtnedizin. Landwirtschqftliches Zentralblati. Bibliography of Agriculture, Bio-
logical Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts;

NIPOLLAC - DIEET

Een combinatie van antibiotica, electrolyten. aminozuren, vitaminen, mineralen
en voeding voor orale behandeling van infectieuze enteritiden
en voedingsstoornissen bij kalveren.

FORMULE per 100 gram :

Colistine sulfaat 1.000.000 I.E. Glycine 15.000 mg

Furaltadone 250 mg Kalium hydrofosfaat 4.000 mg

Neomycine sulfaat 250 mg Kalium citraat 125 mg

Chlooramph. palm. 500 mg Natrium chloride 5000 mg

Citroenzuur 500 mg Hexamine rhodanaat 1000 mg

Vitamine A, Dj, E, B complex, K,, aminozuren en mineralen
Gehydrolyseerd zetmeel en dextrose ad 100 gram

DOSERING :

Per kalf 2x daags 1 sachet ged. 2a3 dagen, tenzij de arts anders voorschrijft.
De inhoud van 1 sachet mengen met 1 -2 liter lauw water.
Tijdens de kuur geen andere voeding geven.

DOPHflRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 \'

-ocr page 4-

25jaar
longwormpreventiemet

longwormvaccin\'duphar\'

bevat levende, geïnactiveerde (bestraalde)
Dictyocaulus viviparus larven.

Orale vaccinatie van kalveren met dit beproefde
vaccin geeft een uitstekende bescherming tegen
longworminfecties.

Bestellen

Bij voorkeur telefonisch (020) 44 03 40*)/
44 0911

*) na 17.00 uur en in het week-end
automatische telefoon ingeschakeld.

Aflevering

Verzending op iedere maandag en woensdag: in
spoedgevallen kan hiervan worden afgeweken.

De verzending voor de noodzakelijke 2e vaccinatie
volgt altijd automatisch, \'s maandags 4 weken
later.

Handelsvonn

Flacon ä 1 dosis.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020)440340/440911

-ocr page 5-

HOOFDREDAKTIE

Dr. .1. M. van Leeuwen (voorzitter)

Drs. M. .1. G. Schoenmakers (penningmeester)

Prof. dr. A. Brand

Dr. P. H. A. Poll

Dr. D. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSCHAPPELLIKE REDAKTIE

Dr. J. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prof. dr. .1. G. van Bekkum (Lelystad)

Prof. dr. .1. Bouw (Utrecht)

i\'rof. dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

ProL dr. M. Debackere (Gent. België)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville. Florida, U.S.A.)

Dr. .1. Fabricant (Ithaca, New York. U.S.A.)

Dr. N. J. 1... Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr. .1. Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinée (Bilthoven)

Dr. W. J. I. van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut.

U.S.A.)

Dr. J. E. T. Jones (l.ondon. Great Britain)

ProL dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof. dr. .L H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

ProL dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. ,L P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

ProL dr. .f. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

ProL dr. M. I\'ensaert (Gent. België)

ProL dr. Ch. Pilet (Alfort. France)

Dr. E. .L Ruitenberg (Bilthoven)

ProL dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

ProL ir. A. van 1 ienhoven (Ithaca, New York,

U.S.A.)

ProL dr. G. Uilenberg (Utrecht)
ProL dr. M. Vandeplassche (Gent, België)
Dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)
ProL dr. H. W. de Vries (Utrecht)
ProL dr. P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRCTARIS
.1. C. de Geus

REDAKME ADVIES RAAD
In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

.luhanalaan 10. Postbus 14031. .3508 SB Utrecht,
(tel. 030 - 51 01 I I ).

ABONNEMENTSPRLIS

Voor niet-d ierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs / 235, per jaar voor het binnenland en
ƒ 270, per jaar voor het buitenland. (Een abon-
nement op Lhe Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82, per jaar, exclusief verzendkosten en 4%
B.T.W.). De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

Aanwij/ineen voor inzenders van kopij voor
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
The Veterinary Quarterly

Alle kopij dient gaaf getypt in triplo te worden inge-
diend. De kopij dient voorzien te zijn van een d uidelijke
samenvatting in het Nederlands en het Lngels (de
Redaklie kan indien nodigbemiddelingverlenenvooreen
F.ngelse vertaling) die niet langer dan 5% van het
artikel mag zijn tol een ma.Kimum van 120 woorden.
Literatuurverwijzingen in de tekst dienen te geschieden
d.m.v. een cijferaanduiding, die strikt moet correspon-
deren met de alfabetisch opgestelde literatuur-opgave
aan het eind van het artikel.

De volgende gegevens dienen te worden vermeld: 1)
naam en voorletters van de auteur(s): 2) titel van de
publikatie; .1) naam van het tijdschrift, jaargang, begin-
en eindpagina. het jaar van uitgifte (lussen haakjes). Bij
boeken dienen ook plaats en naam van de uitgever te
worden vermeld.

Als voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dit tijdschrift.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w.z. duidelijk getekend
resp. getypt en gaaf te worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend). zodat hiervan langs fotografische weg repro-
dukties kunnen worden gemaakt (offset-procédé); voorts
dienen foto\'s op glanzend wil papier, röntgenfoto\'s op
film of op papier te worden ingediend.
In het Engels gestelde artikelen bestemd voor The
Veterinary Quarterly gelieve men door een deskundige
op taal en slijl te laten nagaan. De Redaktie behoudt
zich hel recht vooreen in het Engels ingediend artikel,
in overleg met de auteur, alsnog door een onafhanke-
lijke door haar aan te wij/en deskundige op zijn Engelse
mérites (grammatica, woordkeus) te laten beoordelen
c.q. te laten corrigeren.

Artikelen, die in het Nederlands worden aangeboden,
voor opname in l he Veterinary Quarterly, kunnen van
Redakiiewege woiden vertaald. Dit is in principe even-
eens van toepassing bij in het Nederlands aangeboden
artikelen voor het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
vi-aarvan de Redaktie van mening is. dat deze in T he
Veterinary Quarterly wellichl beter tot hun rechi zullen
komen. Een en ander in overleg met de auieur.

Verklarins;

De Redaktie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke - direcl of indirect het gevolg mocht
zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit
lijdscbrift opgenomen artikelen waarbii de auteur is ver-
meld of in de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste
advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de
Redaktie worden geweigerd of ingetrokken.
Niets uil dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd
en. of openbaar gemaakt, door middel van druk, micro-
film of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke
toestemming van de Redaktie.

POST GIROREK. 51 1606 ten name van de
K.N.M
.V.D., .lulianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., .lans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V., Kromme Nieuwe Gracht 4-12, Utrecht.

-ocr page 6-

Dix voor een deskundige diagnose

Vindt u verzekeringen en financieringen ondoorzichtig? Da\'s
jammer. Maar nog spijtiger w^ordt \'t als u zich daarbij neer-
legt. Want dan mist u — bijvoorbeeld — de deskundige
diagnose van Dix & Co. Een diagnose, die uitmondt in haar-
scherpe adviezen.

Maak geen brokken en kiestijdig één adviseur, niet meer. Eén
adviseur, die onafhankelijk is en uw héle financiële bescher-
ming verzorgt. En die daardoor uw persoonlijke situatie op
spannende momenten helder en snel in beeld kan brengen.
Omdat hij het totale overzicht heeft.

Laat Dix uw éne adviseur zijn

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Tel. 030 - 51 15 20 Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Meisje (18 jaar), met diploma Middelbare school voor dierverzorging te
Barneveld en ruim acht maanden ervaring in dierenartsenpraktijk, zoekt voor
direct — of in de nabije toekomst — een plaats als

DIERENARTS-ASSISTENTE

Ook beschikbaar op part time-basis.

Nadere informatie wordt gaarne mondeling of schriftelijk verstrekt. Reacties
s.v.p. aan mej. Ellen de Ruiter, Leidekkerstraat 7, 4204 RA Gorinchem, tel.
01830 - 32960.

Aankomend dierenarts (gehuwd)
zoekt met ingang van juli werk.

Bij voorkeur in gemengde praktijk.

Brieven onder nummer 20/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Tel.: 030 - 517080.

Een welvaartsvast daggeld tot ƒ 593,— in geval van
ARBEIDSONGESCHIKTHEID

is thans mogelijk voor waarnemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit, onder algehele fiscale aftrek.

Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën

6812 AB Arnhem. Telefoon 085 - 455822
Utrechtseweg 145/F88

-ocr page 7-

SYSTAMEX*

Systamex pasta
Het krachtige oxfendazol nu
nog eens 8 x versterkt.

Systamex (oxfendazol)
is een bekend krachtig
middel tegen maagdarm-
wormen, longwormen
en lintworm bij schapen en
runderen.

Nu is het tevens
beschikbaar in de sterk
gekoncentreerde pasta-
vorm:

• sneller en handiger toe te
dienen,

• voordeliger in gebruik,

• ook werkzaam tegen
maagdarmwormen bij
paarden.

Systamex* pasta,

sterk gekoncentreerde aktiviteit

van een breed-spektrum wormmiddel.

Wellcome

Wellcome Nederland B.V.,
Postbus 248.
1380 AE Weesp.
Tel. 02940 - 18383,

-ocr page 8-

OVER\\MKENS,H

BETEKENIS

•Mycofarm, dochteronderneming
van Gist-Brocades, houdt zich o.a. bezig
met de verkoop en distributie van dier-
geneesmiddelen. Zo heeft Mycofami een
reputatie opgebouwd op het
gebied van pluimveevaccins,

varkensvaccins
en antibiotica.
De ontwikkeling
van deze ge-
neesmiddelen
vindt plaats
bij de befaam-
de laboratoria Dr.
de Zeeuw.
Daarvan afkomstig
zijn Delsuvac
Aujeszky, AR, HP
en E-Coli.
Stuk voor stuk
varkensvaccins
die bekend staan om hun effectiviteit

De ziekte van Aujeszky.

Gevreesd fenomeen binnen de
varkenshouderij is de ziekte van Aujeszky.
Een ziekte die naast biggensterfte tot vaak
belangrijke groeivertra-
ging kan leiden.

De gevolgen van
beide zijn gelijk: een
aanslag op het bedrijfs-
resultaat. De ziekte van
Aujeszky op de mesterij-
bedrijven is eenvoudig
te voorkomen ^^^
met Delsuvac Aujeszky.

Eén injectie bij aan- / ^ I
komst (op ca. 9 weken) vrij-
waart de varkensmester in de regel
gehele mesttijd van de
zorgen.

ê

Waarom Delsuvac Aujeszky?

Met Delsuvac Aujeszky heeft u
een beproefd vaccin in handen.

Het werkt snel en effectief Verder
geeft Delsuvac Aujeszky geen entreacties
de spreiding van het entvims is nul en
het wordt in Nederland geproduceerd.

Uit een oogpunt van kwaliteits-
controle is dat een belangrijk verschil me

-—■—--—^ andere levende

vaccins;
Delsuvac
Aujeszky
" heeft een

-ocr page 9-

lonsranr hoog vimsgehalre.

Echter, beweringen moeten ge-
jtaafd worden door cijfers uit de praktijk,
^ehiu, onderzoek wees
lit dat de behandeling
net üelsuvac Aujeszky
iet percentage besmette
ia rkens het ^ ^^ \'
iterkst deed
ialen.l -Een
litstekende
eden, lijkt ons, om
)elsuvac Aujeszky ook in uw praktijk te
ebaiiken.

Andere varkensvaccins van
Mycofarm.

Zoals gezegd; laboratoria

Dr. de Zeeuw ontwikkelde
nog andere varkens-

vaccins. Delsuvac
HP bijvoorbeeld.
Het geïnactiveerde vaccin tegen
eenzijdige longontsteking
(Haemophilus pleuro-
^ pneumoniae), met name ge -
^ waardeerd op het mest-

bedrijf. Verder
Delsuvac AR
tegen atrophi-
sche rinitis en
^elsuvac

Coli tegen
entero toxaemie.

U ziet, zo is Mycofami
voortdurend in de weer voor
dierenarts en boer.
Als steun in de mg voor het
gezond maken èn houden van dier
eit bedrijf.

1. Invontiiri.sarie en evaluatie van de ziekte
van Aujeszky - bestrijding 0[i var-
ken.smesrbedrijven in de provincie
Noord-r5rabanr in 1980-1981,
A.RP. Crauwels, Gezondheids-
dienst voor Dieren in Noord-
Brabant - Boxtel
H.4.5.2. p. 31.

N ZIEKTEN EN DE

^ MYCOFARM.

Anibacht,straat 2, Postbus 8, 3730 AA Dc Bilt.
Telefoon 030-76 00 45.

^COFARM, HUIS VAN DELSUVAC AUJESZKY, HI^ AREN E-COLL

-ocr page 10-

Onderlinge zorg
voor optimajbj^ekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402^7420.

md 04 c

Arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen voor arisen,
tandartsen en dierenartsen

-ocr page 11-

Mammiverf

gerichte en effektieve bestrijding van mastitis

Met de unieke combinatie van de twee specialités Spiramycine en
Colistine geeft IVIammivert de volgende voordelen:

• Penetreert in gehele uierweefsel

• Zeer snel resultaat

• Géén resistentie-vorming

• Geeft géén irritaties

Vooreen optimale therapie dienen uiteraard de normale hygiënische maatregelen
te worden genomen.

RHÖNE PaULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-457151

-ocr page 12-

ADEN0MUNE®-7

"ANOTHER FIRST FROM DELLEN"

Het eerste en enige combinatievaccin voor honden nnet
geïnactiveerd (gedood) canine adenovirus - type 2
plus
geattenueerd levend liepatitis virus - CAV type 1 - parvo-
virus (gedood) - hondeziekte virus - para-influenza virus en
ieptospira canicola en icterohaemorrhagiae

ADENOMUNE®- 7

hèt connbinatievaccin voor de tachtiger jaren

EUROVETB.V. ■ POSTBUS 36 - 6666ZG HETEREN (GId)
TELEFOON 08306-23024

-ocr page 13-

REDAKTIONELE KOLOM

Dierenarts en voedingsmiddelenonderzoek

Door maatschappelijke en wetenschappe-
lijke onderzoekingen is de belangstelling
voor het onderzoek van voedingsmiddelen
van dierlijke oorsprong sterk toegenomen.
Enerzijds wordt de consument kritischer
en stelt daarbij hogere eisen
aan de ge-
kochte
Produkten, anderzijds worden de
methoden en technieken van onderzoek
steeds verbeterd, waarbij door automatise-
ring van onderzoekmethoden in korte tijd
veel monsters kunnen worden onderzocht.
Een gevolg van de hier gesignaleerde ont-
wikkelingen is, dat steeds hogere eisen
moeten worden gesteld aan de opleiding
van de onderzoekers en aan de inventaris
van de laboratoria.

Het onderzoek van voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong omvat niet alleen on-
derwerpen op het terrein van de patholo-
gie, histologie, bacteriologie, parasitolo-
gie,
Serologie, enz., maar eveneens zaken
op het gebied van de chemie, toxicologie,
technologie, statistiek en automatisering.
Er wordt derhalve van de onderzoekers
deskundigheid op vele terreinen verlangd.
Het is welhaast onmogelijk, dat binnen één
universitaire opleiding voldoende kennis
van al deze onderwerpen kan worden ver-
gaard. Daarom dienen o.a. bacteriologen,
chemici, dierenartsen en landbouwkundi-
gen bij het onderzoek van voedingsmidde-
len van dierlijke oorsprong betrokken te
zijn. In feite is dit onderzoek een multidis-
ciplinaire aangelegenheid. Daarbij zullen
de bij de controle op voedingsmiddelen be-
trokken dierenartsen bereid moeten zijn in
teamverband te werken.

Van oudsher is de veterinaire opleiding
vooral gericht geweest op het scholen van
studenten in het pathofysiologisch denken,
terwijl daarnaast veel aandacht wordt be-
steed aan de klinische diagnostiek. In ver-
band met het onderzoek van voedingsmid-
delen van dierlijke oorsprong dient echter
binnen de opleiding vooral ook in ruime
mate aandacht te worden besteed aan de
bovengenoemde specifieke onderwerpen.
Daarbij moet ook speciaal worden gelet op
de wijze waarop verschillende methoden
van onderzoek met elkaar in verband staan
en elkaar kunnen aanvullen. Het voedings-
middelenonderzoek heeft niet alleen be-
trekking op bescherming van de volksge-
zondheid, maar evenzeer op kwaliteits-
controle.

Op verschillende terreinen ondergaat het
voedingsmiddelenonderzoek veranderin-
gen, zoals bijvoorbeeld door de invoering
van methoden van onderzoek naar de aan-
wezigheid van residuen van o.a. genees-
middelen, groeibevorderende stoffen, mi-
lieucontaminanten en radio-actieve stoffen
en door de toepassing van de serodiagnos-
tiek bij het aantonen van antilichamen
tegen o.a. trichinen.

-ocr page 14-

Bij het bacteriologisch onderzoek wordt
nog steeds hoofdzakehjk gebruik gemaakt
van conventionele methodieken. Ten be-
hoeve van de kwantitatieve bacteriologie
worden thans echter toestellen ontwikkeld,
die het mogelijk maken met betrekkelijk
weinig hulpmiddelen grote aantallen mon-
sters in serie bacteriologisch te onderzoe-
ken. Dergelijke apparaten kunnen even-
eens worden toegepast bij bacteriologische
controles in het kader van de hygiënische
bedrijfsbegeleiding.

Aan het histologisch onderzoek van voe-
dingsmiddelen wordt tot nu toe echter nog
te weinig aandacht geschonken. Weliswaar
wordt histobacterioscopisch onderzoek
van bepaalde vleesprodukten vrij regelma-
tig uitgevoerd, maar daarentegen vindt
histometrisch onderzoek in Nederland
(nog) geen toepassing. Toch kan door his-
tologisch en kwantitatief microscopisch
onderzoek waardevolle informatie worden
verkregen bij de kwaliteitsbeoordeling van
vleesprodukten.

Daarom is het bijzonder verheugend, dat
over het histometrisch onderzoek van
vleeswaren een overzichtsartikel van de au-
teurs P. A. Koolmees en P. G. H. Bijker
verschijnt (zie pag. 339 van deze afleve-
ring), vooral ook omdat door de toepas-
sing van beeldanalysesystemen een moge-
lijkheid tot het automatiseren van de histo-
metrische methode geboden wordt.

Histologisch/ histometrisch onderzoek van
voedingsmiddelen kan een belangrijke rol
spelen bij een goede preventieve en repres-
sieve kwaliteitscontrole, zowel in het be-
lang van producenten als van consumen-
ten. Tevens is dit onderzoek onmisbaar bij
de kwaliteitscontrole in het kader van de
export van vleeswaren. Hierbij moet even-
wel worden opgemerkt, dat chemische en
histologische methoden — die gebaseerd
zijn op een verschillende benaderingswijze
— niet tegenover elkaar staan, doch elkaar
aanvullen. Dit geldt trouwens ook voor
histobacterioscopische en bacteriologische
methoden van onderzoek.
Dierenartsen die voor het onderzoek van
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong
zijn opgeleid en regelmatig worden bijge-
schoold en die de uitdaging aannemen,
treffen een veelzijdig en daardoor boeiend
vakgebied aan, waarvoor zij in samenwer-
king met anderen een waardevolle bijdrage
kunnen leveren.

M. P. Smit\'.

\' Drs. M. P. Smit, wnd. directeur Vleeskeuringsdienst \'Kring Groningen\', Zaagmuldersweg 1-2, 9713 LA
Groningen.

-ocr page 15-

OVERZICHTSARTIKELEN

Histometrisch onderzoek van vleeswaren

Een literatuuroverzicht\'

Histomelric Examination of Meats

A Review of the IJierature

P. A. Koolmees en P. G. H. Bijker^

SAMENVATTING In dit artikel wordt een literatuuroverzicht gegeven van de ontwUckeling van
histometrisch onderzoek ten behoeve van de kwaliteitscontrole van vleeswaren. Op een aantal
aspecten zoals specifieke technieken, de toegepaste statistiek en de mogelijkheid tot het automatise-
ren van de histometrische analyse wordt nader ingegaan. Op basis van het literatuuronderzoek
wordt geconcludeerd dat histometrisch onderzoek van vleeswaren een objectieve bepaling van
volumepercentages van weefselcomponenten mogelijk maakt.

Wanneer met een specifieke kleuring een duidelijk verschil in contrast lussen diverse weefsels wordt
verkregen maken de ontwikkelingen op het gebied van beeldanalysesystemen automatisering van
de kwantitatieve histologische methode mogelijk.

SUMMARY In the present paper, the literature on the development of methods for histometric
monitoring the quality of meats is reviewed. The value of specific techniques, statistical interpreta-
tion of results and the practicability of automation of histometric analysis are examined more
closely. It is concluded from the study of the literature that histometric examination of meats allows
an objective a.\'^sessment of volume percentages of tissue components.

When a distinct difference in contrast between various tissues is achieved by specific staining
methods, developments in the field of image analysis systems will allow automation of the quantita-
tive histological examination of meats.

I. INLEIDING histologisch onderzoek van vlees en vlees-

De kwaliteit van een vleesprodukt wordt ^a^en zich ontwikkeld tot een onontbeer-

bepaald door de som van sensorische, voe- \'\'Jl^ hulpmiddel bij de kwaliteitscontrole

dingsfysiologische, hygiënische en techno- Produkten. Bij dit histologisch

logische eigenschappen (25). Bij al deze ""derzoek dient de onderzoeker antwoord

eigenschappen neemt de weefselsamen- ^^ \'^P ^^
stelling een belangrijke plaats in.

Bij de kwaliteitsbeoordeling van vlees- - Bevat het produkt weefsels of organen

Produkten kan door histologisch onder- die als ondeugdelijk voor menselijke

zoek worden nagegaan welke weefsel- consumptie worden beschouwd? (K.B.

soorten en organen verwerkt zijn. Reeds in van 14-2-1958, Stb. 92: \'Voorschriften

1910 wees Jaeger (31) op de mogelijkheid voor het verwerken van vlees tot vlees-

microscopisch te controleren welke dier- waren\', Vleeskeuringswet; en K.B. van

lijke weefsels gebruikt werden bij de berei- 16-7-1981, Stb. 506: \'Vlees en Vleeswa-

ding van worsten. Vanaf die tijd heeft het renbesluit\'. Warenwet).

\' Dit artikel is een beknopte weergave van VVDO-rapport 48103.

2 P, A. Koolmees en dr. P. G. H. Bijker, medewerkers Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong,
Faculteit Diergeneeskunde, Biltstraat 172. 3572 BP Utrecht.

-ocr page 16-

— Bevat het produkt voldoende van die
weefsels of organen die kwaliteitsbepa-
lend zijn voor dit produkt?

— Bevat het produkt weefsels of organen,
waarvan de verwerking wettelijk welis-
waar niet verboden is, maar die in be-
paalde soorten vleeswaren niet of niet
in die mate thuishoren? De verwerking
van nier in metworst eerste klasse bijv.
beantwoordt niet aan de consumenten-
verwachting.

— In welke kwantitatieve verhoudingen
komen de verwerkte grondstoffen in de
vleesprodukten voor?

Met name de laatste vraag neemt bij de
beoordeling van het kwaliteitsniveau van
verschillende vleesprodukten een belang-
rijke plaats in. Om dergelijke vragen over
grondstoffensamenstelling te kunnen be-
antwoorden wordt naast chemisch onder-
zoek gebruik gemaakt van kwantitatieve
microscopie. Met name in Oost- en West-
Duitsland en Oostenrijk wordt kwantitatief
microscopisch (histometrisch) onderzoek
van vleeswaren toegepast. Voor de meest
gebruikte soorten vleeswaren zijn in deze
landen kwaliteitsklassen op basis van weef-
selsamenstelling opgesteld.
In Nederland is de toepassing van histome-
trisch onderzoek van vleeswaren tot nu toe
beperkt gebleven (8, 56). Toch zou het een
goede zaak zijn als de consument vol-
doende garanties zou kunnen krijgen dat
het gekochte produkt aan bepaalde mini-
mum eisen ten aanzien van kwaliteit en
samenstelling voldoet. Anderzijds zou ook
de producent voordeel kunnen trekken uit
wettelijk vastgelegde kwaliteitsaanduidin-
gen, omdat daardoor de eerlijkheid in de
handel gediend is en eerlijke concurrentie-
verhoudingen mogelijk gemaakt worden.
Echter niet alleen bij de controle achteraf
(repressieO doch ook in het kader van pro-
cesbeheersing (preventieO kan histolo-
gisch/ histometrisch onderzoek een belang-
rijke bijdrage vormen. Bij het opstellen van
kwaliteitseisen voor vleesprodukten dient
dan ook de aanduiding van de weefselsa-
menstelling te worden betrokken.
In dit artikel wordt ingegaan op de vraag of
de histometrische analyse betrouwbaar en
bruikbaar kan zijn bij de kwaliteitsbe-
oordeling van geproduceerde vleesproduk-
ten.

2. HISTORISCH OVERZICHT VAN HET HLSTO-
METRISCH VLEE.SWARENONDERZOEK

In 1922 huldigde Mayer (44) de opvatting
dat de samenstelling van de worstmassa in
alle delen van een worst ongeveer hetzelfde
is en dat men het relatieve aandeel van de
afzonderlijke weefsel- en orgaandelen op
de totaalmassa, op grond van frequentie en
dichtheid waarmee deze in het microsco-
pisch beeld voorkomen, kan vaststellen.
Tot 1942 werden bij de kwaliteitsbeoorde-
lingen van de weefselsamenstelling schat-
tingen weergegeven in benamingen als \'erg
veel, veel, weinig en geen\'.
Bodrossy (6) zette de eerste stap naar een
objectieve methode voor deze kwaliteitsbe-
oordeling. Hij gebruikte een tel-oculair
voorzien van een raster verdeeld in 100
vakjes. Het aantal vakjes dat werd \'ge-
vuld\' met een bepaald soort weefsel werd
opgeteld en direct in percentages weergege-
ven.

In 1963 werd deze methode in Frankrijk
nog toegepast (2). In de jaren 1942-1955
bestudeerde men de mogelijkheden om fo-
tometrisch (59), gravimetrisch (38), met be-
hulp van een trichinoscoop (55), door mid-
del van U.V. licht (45) en met behulp van
een polarplanimeter (36) de weefselsamen-
stelling te bepalen. Kotter (36) toonde de
beperkingen aan van bovengenoemde me-
thoden en stelde voor het uitgangsmateri-
aal te verkleinen en te homogeniseren
zodat men meer representatieve monsters
verkreeg. Ter kwantificering van weefsel-
componenten gebruikte hij een integratie-
tafel. Met dit in de mineralogie reeds toe-
gepaste apparaat is het mogelijk om
planimetrische verhoudingen van compo-
nenten in percentages weer te geven. Veel
onderzoekers hielden zich in die tijd bezig
met het verder ontwikkelen van de onder-
zoekmethode met de integratietafel (33,37.
40, 48, 54). Hierbij trachtte men het gehalte
aan collageen bindweefsel als kwaliteitsbe-
palende factor te bepalen.

Een snellere meting van de componenten
werd mogelijk door het gebruik van het
Integratie-oculair I (Zeiss) (21). Hierbij
worden steekproefsgewijs in het preparaat
op een aantal plaatsen de componenten
geregistreerd (16, 32). Op hetzelfde prin-
cipe berust de pointcountmethode volgens
Glagolev (20), door Prandl (47) geïntrodu-

-ocr page 17-

ceerd bij het histometrisch onderzoek van
vleeswaren.

Absolute gewichtspercentages van grond-
stoffen van vleeswaren kunnen door mid-
del van histometrie niet worden bepaald;
het is wel mogelijk de grondstoffenverhou-
dingen in volumepercentages (vol %) weer
te geven. Prändl stelde een betrouwbaar-
heidsschema op (gebaseerd op het gehalte
aan collageen bindweefsel) dat werd ge-
bruikt bij de kwaliteitsbeoordeling van
vleeswaren (46). In het begin van de zesti-
ger jaren verdiepte een aantal onderzoe-
kers zich verder in de methodiek van de
histometrische analyse (4, 17, 62). In 1967
verschenen in W. Duitsland wettelijke
voorschriften (50) die nauwkeurig beschre-
ven hoe het histologisch, histometrisch on-
derzoek van vleesprodukten diende te wor-
den uitgevoerd.

Matthies (43) en Weiss et al. (61) gingen
uitgebreid in op de statistische beoordeling
van de resultaten van het histometrisch on-
derzoek in het kader van de kwaliteitscon-
trole van levensmiddelen. Verder schetsten
zij de opzet van een naar hun mening statis-
tisch verantwoord keuringssysteem. Hilde-
brandt
et al. (23) stelden voor om naast
collageen bindweefsel en dwarsgestreept
spierweefsel ook nevenbestanddelen zoals
klierweefsel, zenuwweefsel, kraakbeen en
bot kwantitatief te bepalen.
Sinds 1977 wordt de bruikbaarheid bestu-
deerd van beeldanalysesystemen bij de
histometrische analyse van vleesprodukten
(24, 25, 26, 34). Dit systeem berust op een
snelle en nauwkeurige oppervlaktebepa-
ling van deeltjes naar hun geometrische
vorm door middel van een camera en com-
puter. Flint en Meech (14) beschreven een
histometrische methode om het gehalte
aan getextureerd soja-eiwit in verkleinde
vleesprodukten te bepalen. Een aantal on-
derzoekers voerde vergelijkend onder-
zoek uit naar het gehalte aan collageen
bindweefsel bepaald met behulp van een
histometrische en een chemische (hydroxy-
proline) methode. De resultaten van beide
methoden bleken vergelijkbaar te zijn (22,
30, 41).

3. MICROSCOPISCHE

INTEGRATIEMETHODEN

Ook bij de histologische kwaliteitscontrole
van vleesprodukten zijn betrouwbare
kwantitatieve methoden onontbeerlijk.
Daarvoor worden methoden gebruikt die
berusten op de geometrische analyse van
samengestelde lichamen, in 1847 ontwik-
keld door Delesse (11). Volgens deze
Franse geoloog verhouden op een effen
slijpvlak van een gelijkmatig samengesteld
gesteente de som van de oppervlakte-
aandelen
Aa (area fraction) van afzonder-
lijke mineralen zich als de som van hun
volume-aandelen Vy (volume fraction).

Vv = Aa(I)
De verhouding van de volumina kan men
herleiden aan de hand van gemeten opper-
vlakteverhoudingen (areal analysis). In
1898 stelde Rosiwal (51) dat Aa bepaald
kan worden door middel van een lineaire
integratie (lineal analysis). Daarbij wordt
de lijnstuklengt Li (lineal fraction) van een
meetlijn, die overeenkomst met Aa van een
bepaalde component vastgesteld.

Vv = Aa L,(II)
De nauwkeurigheid van deze methode is
rechtevenredig met de lengte van de door-
lopen meetlijn en omgekeerd evenredig
met de korrelgrootte van de aanwezige
componenten. Met een tafelmicrometer of
zogenaamde integratietafel is het mogelijk
gelijktijdig zes verschillende componenten
bij de meting in éèn lijn te registreren (53).
Vanuit de geologie werden deze integratie-
methoden overgenomen voor o.a. biologi-
sche en medische doeleinden (19, 49). Kot-
ter (36) en Prändl (37) pasten de
integratietafel toe bij het histologisch vlees-
warenonderzoek. Glagolev (20) voerde de
principes van Delesse en Rosiwal conse-
quent door en bepaalde
Aa door volgens
een vast patroon punten of treffers Pp
(point fraction) voor overeenkomstige
componenten te tellen (systematic point
count). De trefferaantallen van de verschil-
lende componenten verhouden zich tot el-
kaar als hun volumina.

Vv = AA = P,.(III)

Glagolev construeerde de \'Push-
Integrator\' die het stapsgewijs, mechanisch
verschuiven van het voorwerp op de kruis-
tafel van de microscoop mogelijk maakt.
Op een telwerk worden de treffers geregi-
streerd en opgeteld.

Chayes (9) gaf aan deze methode de naam

-ocr page 18-

pointcounter en Prandl introduceerde een
gemodificeerde pointcounter bij het his-
tometrisch vleeswarenonderzoek (47). Het
uitgangsmateriaal dient zodanig verkleind
en homogeen te zijn dat niet meer dan één
treffer op één partikel van een component
wordt geprojecteerd.

Volgens het principe van de treffertellingen
werkt ook het integratie-oculair I (Zeiss).
In het oculair bevindt zich een sjabloon
met 25 meetpunten die op een bepaalde
manier gerangschikt zijn. Bij het opmeten
worden de punten die samenvallen met de
in het microscopisch beeld geprojecteerde
weefselcomponenten geregistreerd en op-
geteld als treffers voor die componenten,
waarna trefferverhoudingen in vol % wor-
den weergegeven (21).

4. BEEI.DANALYSESYSTEMEN

Een mogelijkheid om de pointcounterme-
thode te automatiseren ligt in het toepassen
van beeldanalysesystemen. Deze systemen
(o.a. Quantimet 720 Image Analyser,
Micro-videomat, en MRC Television
Image Analyser) berusten op een nauw-
keurige, objectieve en exacte oppervlakte-
bepaling van weefseldeeltjes naar hun geo-
metrische vorm.

Een televisiecamera, gemonteerd op de
microscoop, tast het microscopisch beeld
af en geeft dit beeld weer op een monitorin
verschillende zwart/wit gradaties of in
kleur, afhankelijk van het gebruikte instru-
ment. Iedere kleur of zwart/wit gradatie
vertegenwoordigt een bepaald intensiteits-
gebied en wordt geregistreerd door de ca-
mera in overeenkomstige contrastgebieden
van het microscopisch beeld. Voor iedere
kleur of zwart/wit gradatie (golflengtege-
bied) kan men de gewenste impulshoogte
vaststellen zodat de videosignalen geselec-
teerd worden. Met behulp van een compu-
ter worden de relatieve oppervlakte-
aandelen
Aa van de verschillende kleuren
of zwart/wit gradaties in enkele seconden
bepaald. Een specifieke kleuring is bij deze
apparatuur vereist omdat structuren alleen
op basis van verschillen in contrast worden
geïdentificeerd (60, 63).
Hildebrandt
et al. (24, 25. 26) en Königs-
mann
et al (34) bestudeerden de bruik-
baarheid van de Micro-videomat 2, Zeiss
bij het histometrisch vleeswarenonder-
zoek. Als referentiemethode gebruikten zij
de pointcountermethode. De Micro-
videomat kon met behulp van gestandaar-
diseerde coupes goed geijkt worden
waarna reproduceerbare metingen moge-
lijk zijn.

5. STATISTISCHE ASPECTEN

Een histologisch preparaat van een geho-
mogeniseerd vleesprodukt kan beschouwd
worden als een kwantitatief, representatief,
twee-dimensionaal monster van een drie-
dimensionaal systeem van aselect ver-
deelde structuren in dat vleesprodukt. De
verhouding tussen de oppervlakten
Aa van
een component in een coupe en het volume
Vy in het produkt is gelijken onafhankelijk
van de vorm en verdeling van de afzonder-
lijke componenten (12). Uit onderzoek is
gebleken dat van de drie integratieme-
thoden statistisch gezien de pointcounter-
methode (systematic two-dimensional
point count) de meest efficiënte is om op-
pervlakteverhoudingen te bepalen (21, 28,
57). Uit de formule voor de standaardfout
(SE)

SE-^ (IV)
Vn

waarin s = standaard deviatie en n = aantal
waarnemingen, wordt het volgende afge-
leid: Hoe kleiner het te bepalen vol % is,
hoe groter n moet zijn voor een zeker be-
trouwbaarheidsinterval. Verder moet n
stijgen naarmate de homogeniteit van de
onderzochte componenten lager wordt (1,
12, 63). Het benodigde aantal waarnemin-
gen (treffers) voor iedere gewenste nauw-
keurigheid kan worden berekend (10, 14,
28, 57, 63). Het totaal aantal treffers dat
wordt geregistreerd bij een automatische
beeldanalyse is erg groot (> 10^) waardoor
de statistische betrouwbaarheid bij deze
analyses erg hoog is (63). Statistische ana-
lyses en richtlijnen voor histometrische
technieken en de resultaten daarvan zijn
uitvoerig beschreven (29, 57, 61, 63).
Op basis van het gehalte aan collageen bind-
weefsel heeft men in Duitsland schema\'s
opgesteld die toegepast kunnen worden bij
de histometrische kwaliteitsbeoordeling
van vleeswaren. Prandl (46) stelde een
schema op met betrouwbaarheidsgrenzen

-ocr page 19-

die aangaven hoeveel procent van de ge-
vonden gemiddelde waarde aan bind weefsel
om vastgestelde grenswaarden van een
kwaliteitsklasse mocht schommelen, wan-
neer men bij de meting dezelfde nauwkeu-
righeid wilde bereiken als bij het analyse-
ren van 10 coupes met een veronderstelde
afwijking van ± 1% van een vastgestelde
grenswaarde. Voorwaarde hierbij was dat
de variantie S^ van de bepaalde waarden
tussen de coupes niet boven de waarde van
9,0 uitkwam.

Later kwam kritiek op dit veel toege-
paste schema (7, 43) waarbij men stelde dat
de variantie S^ van de bepaalde waarden
van de coupes zonder daarbij het treffer-
aantal te betrekken, geen verantwoorde
maat voor een goede beoordeling is. Mat-
thies (43) stelde een schema op met bere-
kende standaardafwijkingen dat men kan
gebruiken bij het vaststellen van de nauw-
keurigheid van de histometrische resulta-
ten wanneer trefferaantallen en vol % bind-
weefsel bekend zijn.

Volgens Weiss en Hildebrandt (61) bracht
de toepassing van de schema\'s van Prändl
en Matthies oncontroleerbare risico\'s met
zich mee daar bij gerechtelijke beslissingen
de veronderstelde mathematisch/statisti-
sche zekerheid niet gegarandeerd kan wor-
den. Zij onderzochten de mogelijkheid van
gebruik van gesloten sequentiële aselecte
steekproeven (58). Aan de hand van een
relatief kleine steekproef kan men hierbij
besluiten nemen met bekende risico\'s met
betrekking tot consumenten- en producen-
tenbelangen. Op grond van een binominaal
verdelingstype laat zich de mate van toeval
van het histometrisch onderzoek. Het his-
tometrisch bepaalde bindweefselgehaite
baarheidsgebieden en beoordelingsrisico\'s
vastgelegd kunnen worden.
In een vergelijkend histometrisch en che-
misch onderzoek trachtten Horn en Seidler
(30) de effectiviteit van de histometrische
analyse vast te stellen. Zij concluderen dat
de beoordeling van 8-10 coupes met ± 350
weefseltreffers/ coupe een nauwkeurige be-
paling van het vol % bindweefsel garan-
deert.

6. ENIGE rECHNOl.OGISCHE ASPECTEN

Verkleinen en verhitten van het uitgangs-
materiaal zijn van invloed op de resultaten
van het histometrisch onderzoek. Het his-
tometrisch bepaalde bindweefselgehalte
daalt ondanks constante receptuur bij
verdere verkleining (5, 22, 39, 52). Dit ver-
schijnsel is te verklaren door het zoge-
naamde\'Holmes-effect\'(12, 13). Het mor-
fometrisch bepaalde volume wordt groter
dan het werkelijke volume wanneer de
doorsnede van de deeltjes kleiner wordt
dan de coupedikte. Bij intensieve verklei-
ning van het uitgangsmateriaal verandert
de structuur van collageen bindweefsel
nauwelijks, bij dwarsgestreept spierweefsel
daarentegen treedt spiereiwit in de vorm
van sarcoplasmatische druppeltjes uit en
deze bedekken ondanks gelijke volumina
een groter oppervlak dan de oorspronke-
lijke spiervezels (27). Een verschuiving in
de ratio dwarsgestreept spierweefsel/ col-
lageen bindweefsel na intensieve verklei-
ning van het uitgangsmateriaal is niet te
wijten aan een daling van het bindweefsel-
gehalte maar aan een schijnbare verhoging
van het gehalte aan dwarsgestreept spier-
weefsel.

Wanneer ten gevolge van zeer intensieve
verkleining door middel van een ultracut-
ter (doorloopcutter) de te kwantificeren
component lever in bepaalde produkten
(leverworst) niet meer duidelijk herken-
baar is in de coupes kan kwantitatief histo-
logisch onderzoek naar die component
uiteraard niet meer uitgevoerd worden.
De invloed van verhitten van het uitgangs-
materiaal op het histometrisch te bepalen
vol % collageen bindweefsel in kookwor-
sten is door diverse onderzoekers beschre-
ven (3, 4, 15, 42, 62). De resultaten hiervan
stemmen echter niet overeen. Wel is vastge-
steld dat het volume van (natieO collageen
bindweefsel, afhankelijk van het milieu, bij
verhitting kan veranderen.
Met technologische invloeden dient men
bij de interpretatie van de resultaten van
het histometrisch onderzoek afhankelijk
van de aard van het produkt rekening te
houden. De histometrische resultaten
geven weefselverhoudingen weer in het mi-
croscopisch preparaat. De volumeverhou-
dingen in het uitgangsmateriaal kunnen
daarvan afwijken. Dit is echter nauwelijks
een beperking van de methode omdat de
preparaten volgens uniforme en gestan-
daardiseerde technieken vervaardigd kun-
nen worden en de histometrische resultaten
representatief zijn voor een bepaalde sa-
menstelling c.q. kwaliteit van het produkt.

-ocr page 20-

7. DISCUSSIE EN CONCLUSIES

Bij de icwaliteitscontrole van vleeswaren
levert microbiologisch, chemisch, serolo-
gisch en kwalitatief histologisch onderzoek
veel waardevolle informatie op. Met be-
trekking tot de weefselsamenstelling is deze
informatie niet volledig. Kwantitatief his-
tologisch onderzoek kan met name in dit
opzicht een belangrijke rol vervullen.
Histometrisch onderzoek van vleeswaren
maakt een objectieve bepaling van volume-
percentages van weefselcomponenten mo-
gelijk. Diverse weefselverhoudingen kun-
nen worden bepaald met als belangrijk
voorbeeld de ratio dwarsgestreept spier-
weefsel collageen bindweefsel. De door
middel van chemisch onderzoek vastge-
stelde collageen proteïne verhouding ga-
randeert alleen een ruwe schatting van het
gehalte aan dwarsgestreept spierweefsel
omdat andere stikstofbronnen zoals elas-
tisch bindweefsel, lymf- en epitheelweefsel,
die bijdragen aan de resterende hoeveel-
heid eiwit (totaal eiwit - collageen bind-
weefseleiwit), niet worden bepaald.
Hoewel dwarsgestreept spierweefsel en col-
lageen bindweefsel beide qua aminozuur-
samenstelling voedingsfysiologisch be-
langrijk zijn, beschouwt de consument
dwarsgestreept spierweefsel als kwalitatief
\'hoogwaardig of echt vlees\', terwijl colla-
geen bindweefsel als\'vleessoort\'aanzienlijk
minder wordt gewaardeerd. Ook andere
weefsels zoals elastisch bindweefsel, bot,
kraakbeen, lymf- en epitheelweefsel kun-
nen op grond van morfologische kenmer-
ken kwantitatief worden bepaald. Voor-
waarde hierbij is een specifieke klèur-
techniek die een duidelijk kleurcontrast
tussen de diverse weefselcomponenten in
de coupes oplevert. Deze voorwaarde geldt
ook bij het toepassen van beeldanalyse-
systemen. Deze systemen bieden een mo-
gelijkheid tot het automatiseren van de
histometrische methode.
Indien gestandaardiseerde preparatietech-
nieken van de coupes worden gehanteerd
vormen technologische invloeden zoals
verkleinen en verhitten geen beperking
voor de validiteit van de bepaalde resulta-
ten. Uitgaande van een juiste interpretatie
levert het histometrisch onderzoek waar-
devolle en betrouwbare resultaten op. Dit
blijkt uit de vergelijkbare resultaten van
histometrisch en chemisch onderzoek naar
collageen bindweefsel- en botgehalte in een
aantal vleesprodukten die door verschil-
lende onderzoekers werden bepaald.
Richtlijnen voor een betrouwbare analyse
van de resultaten van histometrisch onder-
zoek zijn uitgebreid beschreven. Mits een
voldoende aantal waarnemingen wordt
verricht blijkt het mogelijk de berekende
volumina met elke gewenste nauwkeurig-
heid te bepalen.

LITERATUUR

Literatuurlijst is op aanvraag bij de auteurs
verkrijgbaar.

-ocr page 21-

KLINISCH KLEIN

Een duidelijk aanwijsbare oorzaak van
urethra obstructie

A Plainly Apparent Cause of Urethral Obstruction

R. A. A. van Oosterom\'

SAMENVATTING Aari de hand van een acuut opgetreden urethra-obstructie hij een reu worden
enkele kanttekeningen geplaatst ten aanzien van de therapeutische mogelijkheden.
Ofschoon het hier gaat om een zelden voorkomende oorzaak kan de gevolgde procedure, bij de
frequent voorkomende urethra-obstructies bij reuen veroorzaakt door urineweg calculi, dienen als
leidraad bij het opstellen van een therapeutisch plan.

SUMMARY Some mariginal notes regarding possible forms of treatment are made with reference
to acute urethral obstruction appearing in a male dog.

A Ithough this obstruction was due to a rare cause, the procedure adopted may serve as guidance in
planning a scheme of treatment in common cases of urethral obstruction caused by urinary calculi
in male dogs.

Een 8 jaar oude bastaard reu werd als
spoedgeval aan de Kliniek voor Kleine
Huisdieren aangeboden. Uit de anamnese
bleek dat voorafgaande aan dit consult een
ziekteperiode had bestaan van ongeveer
drie maanden.

De klachten in deze periode bestonden uit
bemoeilijkte defaecatie en produktie van
afgeplatte faeces. De doorverwijzend prak-
ticus had de diagnose prostaathypertrofie
gesteld en de patiënt, drie dagen voor het
aanbieden aan de kliniek, gecastreerd.
Aangezien slechts één testikel in het scro-
tum aanwezig was werd tevens een laparo-
tomie verricht, doch de cryptorche testikel
werd hierbij niet in het abdomen aange-
troffen.

Na de operatie ontstonden klachten als lus-
teloosheid en anorexie. De eigenaar ver-
meldde tevens dat de patiënt sinds de in-
greep nauwelijks urine had geproduceerd.

Bij klinisch onderzoek zagen wij een sopo-
reuze hond met een frequente, zwakke pols
en een verlengde capillary refill tijd. Bij
buikpalpatie kon een grote, gespannen
blaas worden gevoeld. Bij rectaal toucher
konden geen calculi of ruimte innemende
processen worden vastgesteld.
De prostaat was onbereikbaar voor tou-
cher. Bij het inbrengen van een acht Char-
riëre catheter werd de blaas niet bereikt aan-
gezien ter hoogte van de bekkenomslag
stagnatie optrad. Op een natieve röntgen-
opname van het abdomen werden een grote
blaas, geen calculi en geen ruimte inne-
mende processen gezien (fig. 1). Bij het
bloedonderzoek werden een matige aci-
dose. base excess 6.9 mmol L, (normaal
O tot 5 mmol L). een ernstige uracmie,
80.0 mmol L., (normaal 3.0 tot 6.5
mmol/L) en een hypercalciaemie, 6.9
mmol; L, (normaal 3.6 tot 5.0 mmol L)
gevonden.

Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier. Afdeling Chirurgie. Yalelaan 8. de IHthol. .1508 TD
Utrecht.

-ocr page 22-

Fig. 2.

-ocr page 23-

Bovenstaande casus confronteert ons an-
dermaal met het feit dat bij passagebelem-
mering van de urethra en begeleidende
blaasovervulling een natieve röntgenop-
name, waarop het totale verloop van de
urethra, inclusief de bekkenomslag, niet
zichtbaar is, kan leiden tot het achterwege
blijven van belangrijke informatie, is het in
dit geval duidelijk dat de diagnostiek on-
volledig is, in klinisch vergelijkbare vraag-
stellingen, merendeels bij verdenking op
urethrale calculi, worden wij vaak gecon-
fronteerd met opnamen waarop niet de to-
tale urethra zichtbaar is.
Een tweede opname (fig. 2), waarbij de
positie van het opject gezien de klinische
vraagstelling correct is, toont de mogelijke
oorzaak van de urethraobstructie.
Op grond van de inmiddels verzamelde ge-
gevens mogen we veronderstellen dat het
op de foto zichtbare corpus aliënum pas-
sage van de ingebrachte catheter onmoge-
lijk maakt omdat het zich in de urethra
bevindt óf omdat het een laesie van de
urethra met eventuele strictuurvorming
heeft veroorzakt. De mogelijkheid dat het
corpus aliënum een toevalsbevinding is en
dat de passage verhinderd wordt door een
röntgenologisch niet zichtbare steen of
ruimte innemende weke delen zwelling is
theoretisch.

Gezien het klinische verloop is de meest
plausibele veronderstelling dat enige tijd
geleden de patiënt werd aangeschoten en
dat het bukskogeltje doordrong tot in het
blaaslumen. Tijdens de mictie of door
manipulatie tijdens de laparotomie kan het
corpus aliënum in de urethra terecht geko-
men zijn en zo de postoperatief optredende
anurie hebben veroorzaakt.

WAT IS uw THÜR AFI E?

Aangeziende bestaande hypercalciaemieen
in mindere mate de uraemie en de acidose
ernstige complicaties zouden kunnen ver-
oorzaken bij de anesthesie en bovendien
een hoge urethrotomie op de plaats waar
het corpus aliënum zich bevond, veel chi-
rurgisch technische problemen zou kunnen
opleveren, werd in eerste instantie getracht
een dunne, zes Charriëre catheter, voor-
zichtig manipulerend, langs het corpus ali-
ënum in de blaas te brengen. De blaas kon
worden geledigd en de diurese kon weer op
gang komen. Tegelijkertijd werd een door-
de-naald-catheter in de vena jugularis aan-
gelegd. Een 0.9% NaCI-infuus werd aange-
sloten in plaats van de gebruikelijke solutio
Hartmann om de bestaande hypercalciae-
mie niet te verergeren.
Bij röntgencontrole bleek nu dat het cor-
pus aliënum 180° was gedraaid, waardoor
de punt van het bukskogeltje in de richting
van de blaas wees (fig. 3). Tevens werd
hierdoor het vermoeden bevestigd dat het
kogeltje zich inderdaad in het lumen van de
urethra bevond. Tijdens het inbrengen van
negatief contrast, bedoeld om vast te kun-
nen stellen of geen rupturen van de urethra
waren opgetreden, werd het kogeltje tot in
de blaas \'geblazen\', waar het zich bij toeval
op de punt van de catheter nestelde (fig. 4).
Gedurende 24 uur werd geforceerde di-
urese toegepast. De geconstateerde shock
verschijnselen werden opgeheven door de
rehydratie en de patiënt was na de aanvan-
kelijke soporeuze toestand, weer attent en
levendig. De kwaliteit en de frequentie van
de pols evenals de capillary refill tijd vielen
weer binnen de normale grenzen. Bij pre-
operatieve controle bleken de afwijkende-
biochemische parameters te zijn genorma-
liseerd, zodat een chirurgische ingreep
verantwoord was.

Door middel van een cystomie werd het
bukskogeltje (fig. 5) verwijderd. De blaas-
wand was verdikt, cyanotisch verkleurd en
er werden multipele bloedingen in de mu-
cosa en aan de serosazijde aangetroffen.
De contractiliteit was redelijk. De prostaat
was vergroot maar niet onregelmatig van
consistentie en oppervlak. Er werd een
biopsie van de prostaat genomen teneinde
tumoreuze ontaarding uit te kunnen sluiten.
De ductuli deferentes en de begeleidende
vaatstammen verliepen naar het lieskanaal
zodat abdominale cryptorchidie kon wor-
den uitgesloten. Bij uitgebreide inspectie
van hel lieskanaal tot het scrotum werden
geen aanwijzingen gevonden voor de aan-
wezigheid van een testikel.
Gedurende de post-operatieve periode
werd de vloeistof therapie gecontinueerd
en de reeds begonnen antimicrobiële the-
rapie om de ernstig gelaedeerde blaas te
beschermen, werd voortgezet.
Microscopisch onderzoek van het pro-
staatbiopt toonde geen tumoureuze ont-
aarding aan. Bij klinische controle van de
patiënt, een maand later, bleken zich ten

-ocr page 24- -ocr page 25-

aanzien van de mictie en de defaecatie geen
problemen meer voor te doen. De wond
genezing was probleemloos verlopen. De
prostaat was beduidend kleiner dan bij het
voorgaande consult.

DISCUSSIE

De beschreven casus toont duidelijk aan
dat zeker bij het bestaan van levensbedrei-
gende spoed, een doordacht diagnostisch
en therapeutisch plan voor de patiënt van
grote waarde is. Wordt na een snel en com-
pact, op het onderkennen van levensbe-
dreigende problemen gericht onderzoek
vastgesteld dat een ernstige mate van shock
aanwezig is dan dient met intraveneuze
vloeistof therapie te worden aangevangen
alvorens de diagnostiek verder wordt afge-
rond. Zou onmiddellijk na het voltooien
van de diagnostiek bij de beschreven pa-
tiënt besloten zijn tot een chirurgische in-
greep dan zou men deze patiënt bloot ge-
steld hebben aan een groot anaesthesie-
risico.

Een hoge urethrotomie in het betrokken
gebied is door de diep gelegen urethra
chirurgisch-technisch een moeilijke in-
greep. Het hierbij te verwachten grote
bloedverlies, zeker als tijdens de exploratie
de grote corpora cavernosa worden geper-
foreerd, zou tevens de bestaande shock in
ernstige mate compliceren.
In veel gevallen van urethraobstructie,
meestal veroorzaakt door calculi, is het
mogelijk, eventueel onder anesthesie, de
obstructie terug te spoelen tot in de blaas.
Op deze wijze wordt tijd verkregen om de
algemene conditie van de patiënt te verbe-
teren en als chirurgie mogelijk is, te vol-
staan met een cystotomie in plaats van een
urethrotomie of urethrostomie.

-ocr page 26-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Therapie van bacteriële infectieziekten bij
bedrijfspluimveei

Treatment of Infectious Disease Due to Bacteria in Commercial Poultry

E. Goren^

SAMENVATTING Een overzicht wordt gegeven van inzichten betreffende behandeling van be-
drijfspluimvee tegen bacteriële infectieziekten gebaseerd op zowel praktijkervaring als experimen-
teel onderzoek.

De relatief zeer korte eliminatie halfwaarde tijd van antibacieriële geneesmiddelen bij pluimvee en
het behandelen van zieke dieren in koppelverband gedurende korte tijd verklaren het feit dat pas bij
hoge doseringen en bij beperkt aantal systeemaandoeningen een therapeutisch effect kan worden
verkregen.

De nieuwe inzichten nopen tot herwaardering van mogelijkheden en beperkingen van antibacteriële
therapie bij pluimvee.

SUMMARY Several aspects of antibacterial drug therapy in poultry are reviewed and field as well
as experimental findings are reported.

The relatively very brief elimination half-life of antibacterial agents in poultry and the fact that
the entire flock is treated orally during a short period accounts for the fact that a satisfactory
therapeutic effect is only achieved in a limited number of systemic diseases.

In view of the findings reported, a re-assessment of po.<;sibililies and limitations of antibacterial
therapy in this field is recommended.

Toepassing van antibacteriële middelen in economie en nadelige aspecten van

de pluimveepraktijk heeft een aantal voor l^e behandeling van zieke dieren in

deze sector specifieke aspecten. Literatuur koppelverband

mededelingen hieromtrent zijn betrekke- Zonder twijfel moeten de kosten en baten

lijk schaars met name ten aanzien van de van een behandeling tegen elkaar worden

farmacokinetiek, dosering en therapeu- afgewogen. Door de kleine winst per

tisch effect van deze geneesmiddelen. Vele produktie-eenheid en het feit dat bij een

gegevens zijn ontleend aan bevindingen bij ziekte-uitbraak meestal het gehele koppel

de mens en landbouwzoogdieren of geba- wordt behandeld, beïnvloeden economi-

seerd op empirie. sche overwegingen in sterke mate de drie

, , , . , fundamentele factoren waarop een anti-

In het hierna volgende verslag zal een over- bacteriële therapie berust:
zicht worden gegeven van de belangrijkste

aspecten van antibacteriële therapie bij I- De geneesmiddelenkeus

pluimvee en de onderzoekresultaten op dit Van de vele beschikbare antibacteriële

gebied, verricht bij de Gezondheidsdienst middelen wordt in de pluimveepraktijk

voor Pluimvee. slechts van een zeer beperkt aantal (± 8)

I Voordracht gehouden in het kader van het Post Academisch Onderwijs d.d. 14 en 15 mei 1982).
- Dr.
e. Goren. Gezondheidsdienst voor Pluimvee. Postbus 4.1. .1940 AA Doorn.

-ocr page 27-

gebruik gemaakt. Enkele hiervan worden,
wegens hoge kostprijs in hoofdzaak ge-
bruikt voor behandeling van bijzonder
waardevolle dieren (bijv. fokhanen) ofvoor
speciale doeleinden (bijv. broedeibehande-
ling).

Bij een ziekte-uitbraak wordt de genees-
middelenkeus al te vaak bepaald door em-
pirie (van dierenarts of eigenaar), zelden
wordt in een later stadium deze keus gecor-
rigeerd op grond van de uitslag van een
gevoeligheidsonderzoek
in vitro.

2. Dosering en behandelingsduur

Zoals eerder vermeld zijn literatuurgege-
vens omtrent farmacokinetiek en onder
gecontroleerde omstandigheden bepaalde
therapeutische doseringen van antibacte-
riële middelen bij pluimvee zeer schaars.
Helaas moet worden geconstateerd dat
de gebruikelijke dosering van diverse
geneesmiddelen niet in de eerste plaats
door farmacologische maar eerder door
economische overweging tot stand is geko-
men. Hetzelfde geldt voor de behande-
lingsduur waarbij met name herhaalde
behandelingen (bijv. bij zeer chronisch ver-
lopende infecties zoals
Mycoplasma galli-
septicum)
weinig \'financiële ruimte\' heb-
ben.

3. Toedieningswijze

Door economische en/of arbeidstechni-
sche oorzaken worden antibacteriële mid-
delen in Nederland behoudens enkele uit-
zonderingen, uitsluitend oraal, via het
drinkwater of het voer, verstrekt. Hieraan
kunnen de volgende consequenties verbon-
den zijn:

a. Voor behandeling van systeemaandoe-
ningen komen in principe uitsluitend die
geneesmiddelen in aanmerking welke in
voldoende mate uit de tractus digestivus
worden geresorbeerd. Als zodanig komen
niet in aanmerking geneesmiddelen zoals
bijv. antibiotica behorend tot de amino-
glycosiden (streptomycine, spectinomy-
cine, kanamycine, gentamicine en neomy-
cine) of tot de polymyxines (polymyxine B
en colistine) en chemotherapeutica zoals
furoxone.

b. Vooral wanneer men snel wil ingrijpen
en een geschikte installatie in het hok aan-
wezig is wordt aan behandeling via het
drinkwater de voorkeur gegeven. Over het
algemeen wordt door infectieziekten drink-
waterconsumptie relatief minder aange-
tast dan de voeropname. Bovendien wordt
verondersteld dat zieke dieren minder wor-
den verdrongen van de drinkgoten dan van
de voerkettingen door de gezonde koppel-
of kooigenoten, omdat water meestal on-
beperkt wordt verstrekt in tegenstelling tot
het voer.

De eigenaar dient goed geïnstrueerd te
worden aangaande het oplossen van het
preparaat en de bereiding van de juiste con-
centratie. Hierbij kunnen grove fouten
worden gemaakt waardoor de effectiviteit
van de behandeling vermindert of bij ge-
bruik van te hoge concentraties toxische
verschijnselen op kunnen treden. Ook kan
de drinkwateropname van de verschillende
dieren in de koppel sterk variëren doordat
grote temperatuurverschillen in het hok
kunnen voorkomen. Uiteraard is goede op-
losbaarheid van het preparaat bij drinkwa-
termedicatie een absolute voorwaarde.

c. Verstrekking van geneesmiddelen via
het voer is voor de pluimveehouder meestal
aantrekkelijker omdat het geen extra werk
met zich brengt.

Omdat de voederopname meestal beter
wordt bijgehouden dan de drinkwaterop-
name is een nauwkeurige dosering moge-
lijk. Ook bij deze toedieningswijze kunnen
echter fouten worden gemaakt zoals bijv.
meng- en distributiefouten. Bovendien kan
de werkzaamheid van het geneesmiddel
aangetast worden door reacties met voer-
bestanddelen (bijv. tetracyclinen met cal-
cium) of door hoge temperatuur in de silo.

d. Verstrekking van een geneesmiddel met
een sterk afwijkende smaak kan, met name
aan kalkoenen, nadelige gevolgen hebben
voor de opname van drinkwater of voer.
Dit kan bij leggende hennen ernstige ge-
volgen hebben voor de eiproduktie.

e. Bij verstrekking van geneesmiddelen via
het drinkwater of het voer is het zeer moei-
lijk nauwkeurig te doseren. De uiteindelijk
te bereiken dosis is sterk afhankelijk van
het water- of voerconsumptiepatroon.
Verdeling van de dagdosis in een aantal
porties, wat op grond van farmacokineti-
sche eigenschappen van het geneesmiddel
wenselijk kan zijn is praktisch niet moge-
lijk. Bovendien consumeren zieke dieren

-ocr page 28-

meestal minder dan gezonde. Eén en ander
kan leiden tot een situatie waarbij een in-
fectiebron (zieke dieren/omgeving) blijft
bestaan.

Behandeling van zieke dieren in koppel-
verband is dus niet alleen kostbaar maar is
ook bij voorbaat minder effectief dan een
individuele behandeling.

Grafiek 1-4. Resultaten van gevoeligheidstesten in vi/ro van uit pluimvee geïsoleerde bacteriën gedurende
de jaren 1978-1981.

Salmonella

E 100 _

I 90_

I

cn

Grafiek I.

60 _

50.
\'.O.
30 _

20 ,
10.

SpSS ........

Tilracrclinin dilODiimlinicol Sulloniniiilis

TiimelliDpiiiii
>Sllll)

434
326
209

Nitroliiiagtoïne

Neonnciii!

Änpicillini Flunequine

Aantal onderzochte stammen \'78
■79
■80
■81

Grafiek 2.

Sfaph. aureus

1100

t; 90-

QJ

? 80_
OJ

i 70_

C7I

S, 60_

fO

i 50.
t-»

I 40 _
30.
20
10

Iiltaciicliniii Chlooianilioicol Trimiliiopiini Nilroluiaglgïne Neomrcine

tmpicilline

linCDinifcinB

Piflicilline

Aantal onderzochte stammen \'IS : 609
■79 : 659
■80 : 745
■81 715

-ocr page 29-

RESISTENTIE PROBLEMATIEK
Bacteriêle geneesmiddelen resistentie is een
zeer belangrijk aspect en, zoals geïllu-
streerd wordt door de overzichten van de
resultaten van gevoeligheidstesten
in vitro
van de afgelopen 4 jaar, betreft het vooral
de Gram negatieve bacteriën met name
E.
coli.
Regelmatig betreft het multiresisten-
tie (bijv. in 1981 bleken 286 van de 1.221
(23,4%) onderzochte stammen resistent te
zijn tegen minimaal 3 van de geteste anti-
bacteriële middelen). (Zie grafieken 1-4).

Grafiek 3.

E. coli

100.
90

ä 70,

cn

S, 60.

S 50^

c, 1,0

30 _
20 .
10 .

m

Triinitliopiiiii
sulli

NiIrDliiiintDÏne

FlimiEqulnc

Negmiiini

Hmgicilline

Tel[ici>[liiien diloorinileniciil Sulidnanides

Aantal onderzochte stammen \'78 ; 629

\'79 : 502

■80 : 674

■81 : 1221

Grafiek 4.

P. multocida

i 100
I 90_

O)

CT 80_

CU

> 70_
OJ 60
I

cn
fO

I 50_

30-
20 _
10_

cog^o;^ ODOO^ COO^O*— cooo*~

TiU)t|iclintii ClilODriiiileiijcal Sullgnimiilis

Aantal onderzochte stammen \'18 ; 18

■79 : 13

■80 21

■81 : 30

Triniettiopiiiii
«.siilla

Nilrofminloïne Nimiiciiit

Flumtqgine

linpicillini

-ocr page 30-

In dit verband kunnen de volgende aspec-
ten worden vermeld:

Insleep van resistente bacteriën via de één-
dagskuikens

Meerdere malen kon worden vastgesteld
dat ééndagskuikens nog vóór de aankomst
op het bedrijf
E. coli bacteriën kunnen her-
bergen welke vaak resistent waren voor
meerdere geneesmiddelen. Gedurende
meerdere weken daarna werden
E. coli
bacteriën met hetzelfde resistentiepatroon
uit de mest, lucht en ziekteprocessen geïso-
leerd. Dat was ook het geval wanneer op
het bedrijf geen antibacteriële middelen
werden toegepast.

Deze vorm van geneesmiddelen resistentie
houdt wellicht verband met het voorko-
men van bacteriepopulaties besmet met zo-
genaamde R-factoren welke extrachromo-
somaal worden overgebracht en snel
worden verspreid. (Volgens een in Enge-
land uitgevoerd onderzoek komtdezevorm
van bacteriële resistentie drie maal fre-
quenter voor bij
E. c o//bacteriën afkomstig
uit pluimvee dan bij die welke uit varkens
worden geïsoleerd). Deze (multi) resisten-
tie kan overgedragen worden op andere
bacterie species (o.a. salmonellae) en aan-
leiding geven tot grote problemen wanneer
op een zeker moment een antibacteriële
therapie ingesteld moet worden. Ook kan
er sprake zijn van verworven resistentie als
gevolg van toegepaste therapeutische of
profylactische behandeling van ouderdie-
ren waarbij transmissie van (meestal fae-
cale) bacteriën via het broedei naar na-
komelingen (meestal via de schaal en
uitkomstkasten) plaats heeft gevonden.

De invloed van Furoxone op de groei van slachtkuikens ad tilnlum gevoerd met D.O.T. (Zoalene)-vrii voer.

Leeftijd

2,5 weken

3,5 weken

4 weken

5 weken

6 weken

net vóór

na 7 dagen

na 10 dagen

1 week na

2 weken

na

behandeling

Furoxone

Furoxone

behandeling

behandeling

1

1 2

1 2

1 2

1

2

controle

319.5

570,7

712,4

1096,9

1522,9

100 ppm

325,4

550,2 -20,5

685,8 - 26,6

1097,7 -1- 0,8

1518,7

- 4

200 ppm

314,5

531.5 -.39,2

678,9 - 33.5

1029,0 - 67.9

1491,9

-31,0

300 ppm

312,6

530,6 -40.1

625,0 - 87,4

1012,9 - 84,0

1453,0

-69,9

400 ppm

318,6

502.5 -68,2

592,2 -120,2

970.8 -126.1

1438,2

-84,7

1 — gemiddeld lichaamsgewicht in grammen

2 = verschil in lichaamsgewicht in grammen tussen de controlegroep en de proefgroep

Toepassing van preventieve behandelingen
Met name op deze bedrijven waar de dieren
volgens een bepaald schema \'om stress mo-
menten op te vangen\' preventief worden
behandeld komt bacteriële resistentie re-
gelmatig voor.

Hier is vaak sprake van verstrekking van
geneesmiddelen in te lage doseringen. Het
betreft zowel verstrekking van enkelvou-
dige als combinatiepreparaten waarbij geen
sprake is van pote ntiëring (bijv. het com-
binatiepreparaat Tetracycline - Chloor-
amphenicol - Neomycine).

In een systematisch onderzoek is gebleken
dat behandeling van dieren met neomycine
regelmatig aanleiding geeft tot het optre-
den van multiresistente
E. coli en/of Sal-
monella
bacteriën.

lOXICITEIT

Diverse geneesmiddelen kunnen, zelfs in de
gebruikelijke dosering, bij leghennen pro-
duktieschade veroorzaken.
Voorbeelden hiervan zijn sulfapreparaten
(aantasting van de eischaal) en pyrimetha-
mine (sterke daling van de broeduitkomst).
Van furoxone is gebleken dat het eveneens
in de gebruikelijke dosering ernstige groei-
vertraging bij slachtkuikens kan veroorza-
ken, zoals geïllustreerd wordt met de vol-
gende proefresultaten:

-ocr page 31-

Deze gegevens suggereren welke grote eco-
nomische schade wordt aangericht door
de massale toepassing van dit \'goedkope\'
chemotherapeuticum.
Daarnaast kunnen bepaalde geneesmidde-
lencombinaties ernstige ziekteverschijnse-
len en sterfte veroorzaken, bijv. furoxone -f
zoalene, tiamulin monensin.
Een ander, niet altijd direct in het oog
springend, negatief aspect van het gebruik
van antibacteriële middelen is de mogelijke
aantasting van de normale bacteriële flora,
met name die welke de gastheer een be-
scherming biedt tegen het aanslaan van in-
fecties met pathogene of voorwaardelijk
pathogene bacteriën (ondermijning van de
kolonisatie resistentie).
Ten aanzien van enkele middelen zoals neo-
mycine en linomycine is gebleken dat ze,
door aantasting van de anaerobe darm-
flora de dieren predisponeren voor een
Salmonella infectie en/ of een latente infec-
tie kunnen activeren waarbij tevens sterke
verlenging van de uitscheidingsduur van
het agens kan optreden.
Bekend zijn de gist/schimmel infecties
(bijv. moniliasis) welke soms als ernstige
complicatie van een meestal langdurige be-
handeling met antibacteriële middelen
voor kunnen komen.

residijenproblematiek
Verscherping van eisen enerzijds en verfij-
ning van testmethodieken anderzijds
maken het probleem van geneesmiddelen-
residuen in vlees en eieren steeds actueler.

c. gemiddelde bloedplasmaconcentraties
gedurende medicatie via het drinkwater
of het voer. Deze aspecten worden
zowel bij slachtkuikens (gezond of lij-
dend aan
E. coli septicaemie) als bij
volwassen Witte Leghorn hennen be-
studeerd;

d. therapeutisch effect in vivo. Hierbij
werd een colibacillose infectiemodel bij
slachtkuikens gehanteerd. Gebruikt
werd een
E. coli stam (serotype
078K80) met een gevoeligheid voor het
betreffende geneesmiddel overeenko-
mend met die van de meeste
E. coli
stammen geïsoleerd uit Nederlands
pluimvee.

De volgende minimale remmende con-
centraties (MIC waarden) werden vast-
gesteld:

Ampicilline 3,2 ßgr/ml

Chlooramphenicol 3,1 ;ugr/ml

Tetracyclines 1,6/igr/ml

Furazolidone I-lO/xgr/ml

Sulfadimidine-Na 3,2 ij.gr/ ml

Flumequine 0,62 iigvj ml

In het hierna volgend verslag wordt mel-
ding gemaakt van de belangrijkste bevin-
dingen van dit onderzoek.
1
. Ampicilline: Gebruikelijke dosering: 55
mg/ liter drinkwater.

a. snelle resorptie: maximale bloedplas-
maconcentratie 30-40 min. na toedie-
ning;

b. zeer korte eliminatie halfwaardetijd nl.
10-15 min. (humaan 2-4 uur);

c. lage bloedplasmaconcentraties:

dosering

bloedplasmaconceniratie

Gebruikelijke dosis (55 mg/I)

<0,10 mcg/ml

lOx gebruikelijke dosering

0,15 mcg/ml

20x gebruikelijke dosering

0,,39 mcg/ ml

,30x gebruikelijke dosering

0,77 mcg/ml sub MIC waarden

40x gebruikelijke dosering

0,98 mcg/ml

50x gebruikelijke dosering

1,01 mcg/ml

I.OPEND ONDERZOEK
In een onderzoekproject bij de Gezond-
heidsdienst voor Pluimvee dat erop gericht
is de effectiviteit van de antibacteriële the-
rapie bij bedrijfspluimvee te optimaliseren,
worden van diverse antibacteriële midde-
len de volgende aspecten bestudeerd:

a. resorptie uit de maag-darmtractus;

b. eliminatie halfwaarde tijd;

d. vanaf 20x gebruikelijke dosering (=1,1
gr/1) treedt een therapeutisch effect op.
Dit effect neemt toe tot en met 50x de
gebruikelijke dosering. Het verschil in
therapeutisch effect tussen 40x en 50x is
echter niet meer significant.

-ocr page 32-

2. Chlooramphenicol: Gebruikelijke dose-
ring 200 mg; I drinkwater.

a. snelle resorptie (30-60 min.);

b. eliminatie halfwaarde tijd 70-80 min.
(humaan 2-5 uur);

e. gemiddelde bloedplasmaconcentraties:

concentraties resulteerde niet in enig thera-
peutisch effect waarbij in enkele experi-
menten zelfs sprake was van verhoogde
gevoeligheid voor
E. coli infectie van be-
handelde in vergelijking met onbehandelde
controiedieren.

dosering

200 mg/1 water
2.000 mg/1 water
400 mg, kg voer
4.000 mg/kg voer
\' microbiologisch niet aangetoond.

bloedplasmaconcentratie

< 3,2 mcgr/ml\'
7,6 mcgr, ml\'

< 3,2 mcgr/ml\'
10 mcgr/ml\'

d. een goed therapeutisch effect bij ge-
bruik van minimaal 1 gr/1, nog beter 2

gr/1.

3. Tetracyclines: (aureomycine, terramy-
cine, tetracycline), gebruikelijke dosering
200 mg/1 drinkwater. Wezenlijke verschil-
len tussen deze tetracyclines werden niet
geconstateerd.

bij kropinoculatie van 50 mg/kg lich.-
gew.: 0,5-1 mcgr/ml gedurende de eer-
ste 3 uur;

a.

bij kropinoculatie van 500 mg/ kg lich.-
gew.: 1,5 mcgr/ml (maximaal 2,7
mcgr/ ml) gedurende de eerste 6 uur;
Gemiddelde bloedplasmaconcentra-

b.

ties;

5. Sulfonamiden (nog in onderzoek):
Onderzocht werden: sulfadimidinenatrium
in een concentration van 2 gr/1 gedurende
5 dagen (onderbroken 3-2-2 dagen) en
EsB3 30% in een concentratie van 1 gr/1
ononderbroken gedurende 5 dagen. Hier-
bij konden gunstige therapeutische effec-
ten waargenomen worden. Indicaties wer-
den verkregen, dat sulfa 4- trimethoprim
preparaten
in vivo onvoldoende werkzaam
zijn tegen sulfa resistente
E. coli bacteriën.
Dat in tegenstelling tot het antibiogram.

6. Flumequine: Gebruikelijke dosering 12
mg/ kg lichaamsgewicht (90 mg/1).

Dit relatief nieuwe chemotherapeuticum
werd uitvoerig onderzocht waarbij de be-
langrijkste bevindingen waren:

bloedplasmaconcentratie

< 0,2 mcgr/ ml
terramycine
aureomycine
tetracycline

dosering

200 mg/1
2.000 mg/1

1,7 mcgr/ml (1,3-1,5)
1,4 mcgr/ml (1,1-2,5)
2,3 mcgr ml (0.4-4,5)

c. een goed therapeutisch effect bij ge-
bruik van I gram of meer per liter.

4. Nitrofuranen: Onderzocht werden: fu-
roxone en nitrofurantoine in concentra-
ties tot 400 p.p.m. in het voer benevens
furazolidone 3%-suspensie in een concen-
tratie van 2 ml/liter drinkwater.
Gedurende de behandeling konden geen
nitrofuranen in het bloedplasma aange-
toond worden met behulp van een testme-
thodiek met een detectiegrens van I
mcgr/ml. Dit kan verklaard wordendoor
de geringe resorptie van furoxone en de
snelle uitscheiding via de nier bij nitrofu-
rantoine dat wel goed wordt geresorbeerd.
Medicatie met genoemde preparaten en

a. alle tot nu toe onderzochte Gramnega-
tieve bacteriën (meer dan 1.200
E. coli,
200 Salmonella en 50 Pasteurella multo-
cida
stammen) bleken in vitro gevoelig
te zijn. Hierbij waren vele multiresis-
tente stammen. De MIC-waarden
waren 0,3-1 mcgr/ml;

b. de in vitro door passages in bouillon
met oplopende flumequine concentra-
ties opgetreden bacteriêle resistentie
was van een meertraps type;

c.

geen kruisresistentie werd aangetoond
met tetracycline, chlooramphenicol,
neomycine, sulfonamide, trimethoprim
en furazolidone;

-ocr page 33-

d. een goede resorptie: inoculatie van 12
mg/kg lichaamsgewicht in de krop re-
sulteerde in maximale bloedconcentra-
ties van 2,6-3 mcgr/ml 1 \'/2 uur p.i.;

e. eliminatie halfwaarde tijd; 1 uur;

f. gemiddelde bloedplasma concentra-
ties;

conclusies en aanbevelingen
1. De gebruikelijke preventieve behande-
lingen zijn weinig zinvol omdat

— ze niet doelgericht zijn;

— de dosering meestal te laag is;

— ze bacteriële resistentie kunnen be-
vorderen;

Dosering

12 mg/kg lich.gew. via het drinkwater
18 mg/kg lich.gew. via het drinkwater
24 mg,/kg lich.gew. via het drinkwater

bloedplasmaconcentratie

0,5 - 0,8 mcgr ml
0,8 - 1,3 mcgr ml
1,2 - 1,9 mcgr ml

g. geen negatief effect op de groei bij toe-
passing in de therapeutische of 2x de
therapeutische dosering;

h. de gebruikelijke dosering komt overeen
met de therapeutische dosering. Bij ge-
bruik van 18 mg/kg lichaamsgewicht
treedt een lichte verbetering van het
therapeutisch effect op;

i. geen nadelige gevolgen voor drinkwater
opname bij kip en kalkoen.

De combinatie van enerzijds een koppeling
van dosis aan voer- of drinkwateropname
patroon en anderzijds de in vergelijking
met mens en zoogdier kortere eliminatie
halfwaardetijd van vele antibacteriële mid-
delen bij pluimvee, impliceert een verstrek-
king in relatief hoge concentratie.
Klinisch zijn tot nu toe ten aanzien van
genoemde middelen geen nadelige gevol-
gen waargenomen. Mogelijk omdat de uit-
eindelijk door de dieren opgenomen hoe-
veelheid geneesmiddel (mg/kg lichaams-
gewicht) binnen de therapeutische marge
ligt, dan wel omdat de dieren de opname
zelf limiteren bij hoge concentraties (zoals
bij Sulfonamiden).

Echter, zelfs bij toepassing van deze hoge
concentraties, is van een enkele dagen du-
rende koppelbehandeling pas een blijvend
therapeutisch effect te verwachten wanneer
sprake is van nagenoeg een simultane be-
smetting of een bacteriële infectieziekte
waarvoor een relatief kortdurende predis-
positie nodig is. Voorbeelden van derge-
lijke kortdurende predisposities zijn: afwe-
zigheid van normale darmflora of
ondermijning daarvan, transportstress,
snavelkappen en tenenbranden, virusinfec-
ties en vaccinatie met levende virale ent-
stoffen.

— er groeivertraging kan optreden,
zoals bij Furoxone behandeling;

— de normale darmflora kan worden
aangetast;

— de baten vaak in geen verhouding
staan tot de kosten.

2. Aan het gebruik van combinatieprepa-
raten kunnen nadelen verbonden zijn:

— vaak is er geen sprake van syner-
gisme;

— te lage dosering van elk van de com-
ponenten;

— soms is het gebruik van een der
componenten gecontraïndiceerd.

3. Orale toepassing van neomycine is te
ontraden omdat:

— kans op multiresistentie groot is;

— ondermijning van de kolonisatiere-
sistentie tegen salmonellae op kan
treden;

onvoldoende resorptie optreedt,
zodat het bij systeemaandoeningen
niet effectief is.

4. Nitrofuraanverbindingen zijn niet ge-
schikt voor behandeling van systeem-
aandoeningen. Mogelijk komen ze wel
in aanmerking voor de behandeling van
enteritiden.

5. Behandelingen beperken tot duidelijk
gediagnostiseerde ziektebeelden. Dus
discipline betrachten!

6. Ofschoon geen aanwijzingen zijn ver-
kregen dat de in dit onderzoek effectief
gebleken doseringen toxisch zijn, is een
grondig toxicologisch onderzoek nodig
alvorens deze doseringen algemeen
geadviseerd kunnen worden.

7. Aandacht aan preventieve maatregelen
besteden:

-ocr page 34-

— advisering ten aanzien van en con-
trole op reiniging en desinfectie;

— advisering met betrekking tot be-
drijfsvoering en hygiëne;

— hokklimaat regelmatig controleren.
Indien nodig ventilatie aanpassen;

— vaccinaties nauwgezet en lege artis
uitvoeren. Post vaccinale reacties
begeleiden;

- regelmatig dieren (laten) onderzoe-
ken op subklinische aandoeningen,
respectievelijk op ziekte- en doods-
oorzaak;

— gevoeligheidspatroon voor genees-
middelen van pathogene bacteriën
bijhouden om bij
therapeutisch in-
grijpen uit de juiste geneesmiddelen
keus te kunnen maken.

INGEZONDEN

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

Over tetanie/paraplegie bij
Limousin-koeien en ponies

Het is ditmaal niet als dierenarts, doch als
veehouder dat ik mij tol U en mijzelf wend.
Dat \'tot mijzelf is uiteraard problema-
tisch. Iemand zei eens: \'Ik sta mijzelf in de
weg\'. Maar daarna vroeg hij zich af: "Wie is nu
ik en wie mijzelf.\'\' Die man is daarmee blijven
tobben.

Zo ook in de tuin van een inrichting, waar een
man bezig is een brief aan zichzelf te schrijven.
Een passant vraagt aan hem wat er in staat.
De man antwoordt terecht — : \'Dat weet ik
niet. want ik heb hem nog niet gelezen\'. Ik meen
dat deze overwegingen vooraf moeten gaan aan
een stukje waarin deze veehouder zich tot de
dierenarts wendt.
Maar nu terzake.

Onder dierenartsen had de eigenaardige
nochtans hardnekkige - mening postgevat,
als
zoude het kop-melkziektebeeld alleen voor-
komen bij melk-koeien. Bij vleesrassen met een
lagere melkproduktie - zoog-koeien dus ,
werd het ziektebeeld niet verwacht en daarom
niet onderkend. Soms met fatale gevolgen.

Hoe het met andere vleesrassen staat veet ik
niet; uit veel horen-zeggen van Limousn-fok-
kers weet ik zeker dat dit vleesras erg gevoelig
is voor kopziekte, zowel in het voorjaa- als in
het najaar. Die gevoeligheid is van groot be-
lang; voor de diagnose en voor de te ad/iseren
preventieve maatregelen voor dit ras.
Ik besef dat deze mededeling door veten als
\'ten overvloede\' zal worden ervaren. Cm nie-
mand te beledigen koos ik daarom bj mijn
beschrijving van dit ziektebeeld-van-ie-dia-
gnostiek-zelve voor de verleden tijd. Mtar zou
dan één uit die velen in dit Tijdschrift mede-
deling kunnen doen over de andere vleesrassen
en over Ca, Mg en P bepalingen vóór oehan-
deling?

Bij hoogdrachtige ponies en bij ponies Jie een
grote reis hebben gemaakt (markt, keuringe.d.)
komt — zij het sporadisch — een beeld voor
van tetanie \'paraplegie dat — oppervlakkig be-
zien — voor een tetanus-infectie kan worden
gehouden. Om kort te gaan: wie de menbrana
nictitans niet in de gaten houdt, laat z.ch het
directe soulaas dat een Ca/Mg oplossiig kan
bieden eerst door de hersenen en daarru door
de handen glippen.

Ook hier weer: voor velen wellicht \'ten over-
vloede\'. Maar krijgen we hier dan ook eens
iets te lezen of het ook bij paarden voor
komt; en over Ca, Mg en P gehalte:i vóór
behandeling?

De houder van buiten de dagelijkse routine
vallend vee schikt zich gaarne tussen Uv cliën-
ten; maar meent daarmee tevens recht te hebben
op Uw aandacht.

1-unteren. //. A. van Riessen\'

Drs. H. A. van Riessen. Kastanjelaan Oost 27, 6741 l.)T Lunteren,

-ocr page 35-

PRID

voor behandeling van
suboestrus- anoestrus
en cysteuze koeien.

sonofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 36-

ADRENOXYL

Haemostaticum. toepasbaar bij diffuse
bloedingen en shock. Flacon a 20 ml
inspuitbare oplossing.

CEVAMYCINE

Antibioticumcombinatie van erythromycine
(Abbott) en colistine. speciaal aanbevolen
bij menginfecties op bedrijven met resis-
tentie problemen. Flacons a 50 en TOO ml
inspuitbare oplossing.

CHLORAM-F-ALGIN

Antibioticumcombinatie van chloor-
amfenicol en tetracycline, met prednisolon
en vitamine B12. Flacon a 100 ml inspuit-
bare suspensie.

COLIMMUN

Polyvalent vaccin met o.a. K99. Bescher-
ming van kalveren en lammeren, in de
meest kritische periode, tegen coll-entero-
toxicose door vaccinatie van drachtige
koeien en ooien. Flacon a 100 ml.

COLIPIG A-B

Polyvalent vaccin met o.a. K88 en
LT-toxoid. De gecombineerde enting
(intramammair Intramusculalr) van drach
tige zeugen, geeft gedurende 3 weken
et
maximum aan afweerstoffen in biest en
melk. ter bescherming van biggen tegen
coli-enterotoxicose. Doos met flacon à
40 ml (20 doses) vaccin A en flacon ä
100 ml (20 doses) vaccin B.

COLIPIG A

Polyvalent vaccin met o.a. K88 en
LT-toxoid. voor Intramusculaire loedienii
(boostervaccinatie). Flacon à 40 ml
(20 doses).

GOLDEN MALRIN

Vliegendoder met unieke sexuele lokstol
Blikken à 400 gram en 2 kilogram

-ocr page 37-

SPECTAM

Spectinomycinc (Abbottl. logon intoctio.\'^
veroorzaakt door Mycoplusnid al ot mot
geassocieerd met E.coli-inteclios. Flacon:
WO ml inspuitbare oplossing on ?00 gran
oraal poeder.

PENALGIN

Antibioticumcomhinalic van procainc-
penicilline-G en dihydrostreptonrycmc
Flacon a 100 ml inspuitbare suspcnsio.

U.S.P. POUDRE

Gemicroniseerde wondspray. wateral
stotend. Spraybus a 310 ml.

S.R.R. REPAS

Oraal electrolytenpoedor. Doos ii 50 zak/t
a 100 gram.

VETALGINE GA

Inspuitbare aspirine. Flacon a 10 gram m
solvens.

VETRANQUIL

Neurolepticum (aceprornazine). voor
toepassing bij alle diersoorten. Flacons a
50
ml inspuitbare oplossing en 150 gram
oraal granulaat \' .. ...

NTEROBUC

uspensie van nitroliirantoïiie cv; colistine
iel vitamine A. legen inlecheiize diarree
Ij biggen en kalveren. Flacons ä 250 en
000 ml orale suspensie.

.nlibioticumcombinatie van erythromycine
n kanamycine. met
Prednisolon, tegen
laslitis bij koeien. Verpakking ä
injectoren.

ÏRYTHROCINE 200

\'evat erythromycine (Abbott). Aanbevolen
ij luchtvi/egaandoeningen en als onder-
teunende parenterale behandeling van
lastitis. veroorzaakt door penicilline-
)sistente Gram-positieve kiemen. Flacon ä
O ml inspuitbare oplossing.

(CN

\\ntibioticumcombinatie van kanamycine.
olistine en neomycine. Flacons ä 50 en
00 ml inspuitbare oplossing.

^IPOLIXINE

Combinatie van nitrofurantóine en colistine.
igen menginfecties bij kalveren en biggen,
\'lacon ä 100 ml inspuitbare suspensie.

sonofi

ALBUM behoort fot de groep santé animale

-ocr page 38-

MASTEETP

als andere Produkten het laten afweten.

intramammaire infusie

bij acute, chronische en recidiverende mastitis

500 mg
125.000 E.
75 mg
q.s.p. 250 ml

Erythromycine
Polymixine B
Lysozyme

Isotonische zoutoplossing 9 %o

sonofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 39-

VETERINAIR JOURNAAL

Vaccineren tegen de
paralytische vorm van EHVl?

Er hebben zich onlangs in Noord-Holland en
Friesland enkele gevallen van paralyse bij paar-
den voorgedaan die gezien het klinisch beeld
i vermoedelijk het gevolg zijn van een rhino-
pneumonie (equine herpes virus type 1: EHVl)
infectie. Naar aanleiding hiervan rijst de vraag
of vaccinatie deze nerveuze vorm van EHVl
infectie kan voorkomen. De huidige stand van
de wetenschap staat niet toe hierop een eens-
luidend antwoord te geven. Wel is het moge-
lijk om in het kader van deze problematiek
enkele argumenten pro en contra vaccinatie aan
te voeren.

Vaccinatie tegen EHVl resuheert in een ver-
mindering van de virusvermenigvuldiging in de
voorste luchtwegen bij een daaropvolgende
natuurlijke infectie. Dit leidt tot een verlaging
van de infectiedruk op een bedrijf, wat een
gunstig effect zal hebben op het klinisch ver-
loop, met name wat betreft de respiratoire
verschijnselen. De immuniteit na vaccinatie is
van korte duur (3 a 4 maanden) en men mag
pas na regelmatige entingen een redelijke be-
scherming verwachten. De vaccins zijn ontwik-
keld ter preventie van respiratoire verschijn-
selen en abortus en garanderen geenszins een
bescherming van het individuele dier tegen de
nerveuze vorm van EHVl (I). Er zijn aanwij-
zingen dat de vasculaire lesies in het ruggemerg
het resultaat zijn van een overgevoeligheids-
reactie tegen het virus (2, 3). In dat geval
zou vaccinatie deze reactie mogelijk versterken.
In aansluiting op een vaccinatie tegen EHVl
zijn gevallen bekend van paralyse en abortus
(4, 5). Uit serologisch onderzoek blijkt dat paar-
den regelmatig subklinische infecties doorma-
ken (6), waardoor de immuniteit onderhouden
c.q. gestimuleerd wordt.
Op basis van bovenvermelde gegevens moge
blijken dat een uniform entadvies niet gegeven
kan worden. De beslissing om al dan niet tot
vaccinatie over te gaan zal in goed overleg met
de eigenaar moeten worden genomen.

H. J. BreukinkK C. J. Binkhorst\',
J. T. van Oirschot\'^.

LITERATUUR

I. Thomson, G. W., McCready, R., Sanford, E.,
and Gagnon, A.: An outbreak of herpesvirus
myeloencephalitis in vaccinated horses.
Can. Vet.
J..
20, 22-25. (1979).

2. Jackson, T. and Kendrick, J. W.: Paralysis of
horses associated with equine herpesvirus I in-
fection.
J. Am. Vet. Med. A.u.. 158. 1351-1357,
(1971).

3. Dinter, Z. and Klingeborn, B.: Serological study
of an outbreak of paresis due to equid herpesvirus
I (EHVl).
Vet. Rec., 99, 10-12, (1976).

4. Liu, K. M. and Castleman, W.: Equine posterior
paresis associated with equine herpesvirus
I vac-
cine in California: a preliminary report.
J. Equine
Med. Surg., \\, 397-401, (1977).

5. Oirschot, J. T. van: niet gepubliceerde gegevens.

6. Boer, G. F. de, Osterhaus, A. D. M. E., Oirschot,
J. T. van, and Wemmenhove, R.: Prevalence
of antibodies to equine viruses in the Nether-
land.
Vet. Quanerty. 65-74. (1979).

I Prof. dr. H. J. Breukink en dr. G. .1. Binkhorst, Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht.
- Dr. J. T. van Oirschot, Centraal Diergeneeskundig Instituut te Lelystad.

BERICHT

Veterinary qualifications

In The Veterinary Record, februari 1983, lazen wij
op pag. 46 het volgende bericht;
\'The Registrar of the RCVS, Mr. Alastair Porter,
reported that although the principal French legis-
lation implementing the veterinary professional di-
rectives had been enacted, it appeared that some
additional action was required before it would be-
come effective.

As a result, there was still no free movement between
France and other member states, the comitttee was
told.

Italy, Greece and Luxembourg had also not passed
the necessary legislation. Meanwhile, the Registrar
stated that no further information had been forth-
coming in relation to the Spanish or Portugese
veterinary qualifications. Neither country had com-
pleted the questionnaire sent to it by the Federation
of Veterinarians in Europe (FVE) and Portugal was
no longer sending representatives to FVE meetings.
However, progress was being made elsewhere and the
committee heard that a network of persons res-
ponsible for European affairs in the UK Interprofes-
sional Group had now been established. There would
be twice yearly meetings with information being pro-
vided in the meantime by means of newsletters pro-
duced by Dr. Peter Storie-Pugh and lists of docu-
ments being made available by the Economic and
Social Committee.

Since the directives concerning the EEC recognition
of qualifications had come into force two years ago,
14 veterinarians with other EEC qualifications had
been registered by the Royal College, it was reported.\'

-ocr page 40-

REFFRATEN

Hond/ kat

Indicatie voor de toepassing van Prolige-
ston (Delvosteron0) bij hond en kat

Mündt. S.: Einsatzmöglichkeiten von Prolige-
ston (Delvosteron®) bei Hunden und Katzen.
Der prakt. Tierarzt. 12, 1058-1064. (1981).

De positieve en negatieve bevindingen van au-
teur betreffende de toepassing van Proligeston
bij de indicaties oestrus regulatie, oestrus sup-
pressie en pseudo graviditeit zijn van belang,
daar zowel het aantal behandelingen als het
aantal behandelde teven representatief vooreen
particuliere praktijk mogen worden geacht. Bo-
vendien werden deze bevindingen op een ver-
antwoorde wijze geregistreerd. (De wijze
waarop dit geschiedde is eveneens lezenswaar-
dig;
Ref.)

De resultaten van de behandeling voor de hier-
boven genoemde indicaties bleken goed tot zeer
goed te zijn. In verband hiermede is van belang
dat:

1. Bij oestrus suppressie en behandeling van
een langer dan normaal durende oestrus — in
tegenstelling tot andere door auteur voordien
gebruikte gestagenen - geen nadelige bijwer-
kingen werden geconstateerd; wel moet eige-
naar erop worden gewezen dat zelfs na het ver-
dwijnen van loopsheidsverschijnselen de teef
nog één week vruchtbaar zou kunnen blijven.

2. Bij oestrus regulatie slechts bij 3% van de
hiervoor behandelde teven een doorbraak kon
worden geregistreerd; deze werd veroorzaakt
door de oestrus van zich in vrijwel dezelfde
omgeving bevindende teven. Na een 4 maanden
later herhaalde injectie kon echter wel oestrus-
regulatie worden verkregen.

3. Bij subcutane injectie in de schouderregio
bij 3,45% van de patiënten vachtvcrkleuring,
haaruitval (soms in combinatie met atrofie van
de subcutis) en soms een pijnreactie van korte
duur werd geconstateerd. Deze - bij andere
progestagenen vaker gesignaleerde bezwaren - -
konden worden voorkoinen door het preparaat
SC in de halsregio te injiceren.

4. Bij tweemalige toepassing van Proligeston
met een interval van 2 ä 3 weken werden niet
alleen gunstige resultaten op korte termijn bij de
behandeling van pseudo-graviditeit gezien,
maar bleek bovendien de oestrus gedurende
bijna 12 maanden te kunnen worden uitgesteld.
Volgens auteur een ideale oplossing voor het
loopsheidsprobleem gedurende een langere va-
cantieperiode of afwezigheid.

De ervaringen betreffende oestruspreventie of
-onderbreking bij de poes worden gebaseerd op
een helaas te gering aantal, namelijk 13 poezen
zonder oestrusverschijnselen en 8 met oestrus-
verschijnselen. In beide gevallen werd een uit-
stel van de oestrus van 3\'/, tot S\'/j maand be-
reikt, met uitzondering van 2 katten, die na
respectievelijk 2 en 2\'/, maand krols werden.
Door auteur worden nog gunstige resultaten
van enkele andere — misschien wat vergezochte
toepassingsmogelijkheden van Proligeston
bij de kat genoemd, zoals de behandeling van
krolsheidsverschijnselen bij gecastreerde die-
ren, Incontinentia urinae, miliaire dermatitis en
het eosinofiele granuloom. Voorts worden bij
de hond ook nog gunstige resultaten vermeld bij
de behandeling van epilepsie en hypersexuali-
teit.

Het aantal voor bovengenoemde indicaties be-
handelde honden en katten is echter te gering
om het vermelde gunstige behandelingsresul-
taat te kunnen waarmaken.

H. H. Thalheimer.

Ziekten bij neonaten

Fisher, E. W.: Neonatal diseases of dogs and
cats.
Br. vel. J.. 138, 277-284. (1982).

Twintig tot dertig procent van de pups sterft in
de neonatale periode (= eerste 2 weken na de
geboorte) met het zwaartepunt in de eerste le-
vensweek. Het tamelijk uniforme ziektebeeld in
deze periode heeft men de naam \'fading puppy
complex\' gegeven. Men omschrijft het als
volgt: \'Het syndroom waarbij aanvankelijk ge-
zonde pups \'het niet doen\' en in de eerste 2
levensweken sterven\'.

Factoren die van invloed kunnen zijn:

1. Storing in het cardio-pulmonaire systeem.
Het vochtvolume van de melk is van grote bete-
kenis voor de ontwikkeling van het cardio-
vasculaire systeem. Een tekort aan circulerend
volume zou gestoorde circulatie tot gevolg kun-
nen hebben.

2. Hypothermie belemmert de voedselop-
name en daarmee de kans op overleven. Matige
hypothermie wordt gekenmerkt door een rec-
tale temperatuur van 60-70° F vertraagde pols
en - reflexen. Ondanks pogingen tot zuigen
wordt geen melk meer opgenomen. Daarnaast
onderscheidt men de ernstige hypothermie: rec-
tale temperatuur 50-60° F, pols zeer traag,
adembewegingen niet waarneembaar, reflexen
sterk vertraagd. De pup is bewegingsloos en ligt
zijdelings. De dieren lijken dood maar zijn suc-
cesvol te behandelen door ze geleidelijk aan op
te warmen tot 85° F.

-ocr page 41-

3. Colostrum: De darm van de pup is tot 24
uur na de geboorte permeabel voorde immuno-
globulinen uit het colostrum. De opname ervan
kan gestoord zijn doordat de teef hypernerveus
is, koortsende ziekten, mastitis enz. heeft, of
doordat de pup zwak of hypothermisch is, of
doordat er aangeboren afwijkingen aanwezig
zijn die de voedselopname verhinderen.

4. Infecties: Pups kunnen in utero besmet
worden (hondenziekte), tijdens de partus(/3 hae-
molytische Streptococcen) en erna (bacteriën die
genoemd worden, zij het met de nodige twijfel
omtrent hun rol als primaire ziekte-oorzaak,
zijn
E. coli, Pasteurella, Bordetella, Haemo-
philus, Pseudomonas, Leptospiren, Salmo-
nella en
Brucella canis). HCC veroorzaakt
bloedingen, ascites, longoedeem en wordt aan-
getoond met IFT. Karakteristiek voor canine
herpes virussen zouden haemorrhagiën in nie-
ren, longen en ingewanden zijn evenals Splen-
omegalie.

5. Aangeboren afwijkingen.

6. Icterus neonatorum is een haemolytische
anaemie bij de pup ten gevolge van een voorg-
aande transfusie bij de teef. Via het colostrum
worden de antistoffen doorgegeven aan de pup
die daarop een haemolyse zal ontwikkelen.
Preventieve maatregelen. De immuunstatus
van de teef moet goed zijn. Hondeziekte, hepati-
tis en parvo vaccinaties moeten toegediend zijn
voor de drachtigheid. Hypernerveuze teven zal
men voor de partus vast enigermate aan de
gebeurtenissen moeten wennen zodat het dier
ten tijde van de partus indien er hulp nodig is
niet nog paniekeriger behoeft te worden. De
werpplaats moet in de vertrouwde omgeving,
hygiënisch en voldoende warm zijn (omgevings-
temperatuur zal na de geboorte de eerste 7
dagen circa 70° F moeten zijn). Men moet er-
voor zorgen dat de pup binnen 24 uur na de
partus colostrum opneemt, is dat het geval dan
is de urine van de pup de eerste 12-48 uur eiwit
positief. Behandeling van een zieke pup: i.p.
warme glucose-oplossing als voedselbron,
bloed of serum van de teef eveneens i.p. om de
immuunstatus op te voeren.

5. Westra.

Paard

Behandeling van benzimidazole-resistente
Cyathostominae van het paard.

Griffin, D. L., H. V. Whitlock, P. H. Seile and
L. C. Griffin: Treatment of benzimidazole-
resistant cyathostomes in horses - evaluation
of a paste of febantel plus a piperazine.
Austr.
Vet. J..
60, 25-27. (1983).

Alvorens het effect na te gaan van febantel en
piperazine afzonderlijk en in combinatie tegen
benzimidazole-resistente Cyathostominae (klei-
ne strongyliden), werden op een bedrijf 28
merries variërend in leeftijd van 2 tot 12 jaar be-
handeld met mebendazole (8,8 mg/ kg) teneinde
eerst de niet benzimidazole-resistente strongyli-
den af te drijven. Deze behandeling leidde tot
een ei-uitscheidingsreductie van 24,7 procent.
Door middel van faeceskweek en larvendiffe-
rentiatie kon worden vastgesteld dat de aan-
wezige resistente strongyliden tot de subfamilie
Cyathostominae behoorden.
Vier dagen laten werden zeven paarden behan-
deld met febantel (6 mg/kg), zeven met pi-
perazinedihydrochloride (72 mg/kg) en acht
met een combinatie van febantel (6 mg/kg) en
piperazinedihydrochloride (72 mg/kg). Zes die-
ren fungeerden als onbehandelde controle-
groep. De ei-uitscheidingsreductie bedroeg in
de febantel-groep 34,6 procent, in de pipera-
zine-groep 97,7 procent, in de febantel-pipera-
zine-groep 99,2 procent en in de controlegroep
22,3 procent. Vervolgens werden nogeens zeven
paarden op hetzelfde bedrijf behandeld met
moranteltartraat (9,4 mg/kg) hetgeen een ei-
uitscheidingsreductie van 99,1 procent oplever-
de.

De auteurs concluderen dat benzimidazole-
resistente Cyathostominae ook ongevoeligheid
vertonen voor pro-benzimidazoles zoals fe-
bantel, maar daarentegen goed kunnen worden
bestreden met piperazine of morantel.

M. H. Mi rek.

Rund

Cryptosporidium infectie bij kalveren

Boch, .L, Göbel, E., Heine, .1.. Brändler, U. und
Schloemer, 1..: Kryptosporidien-lnfektion bei
Haustieren.
Bert. und Münch. Tierärztl.
W.uhr..
95, 361-367. (1982).

Infectie met Cryptosporidium werd behalve bij
een groot aantal zoogdieren ook vastgesteld bij
de mens, vogels en reptielen. Naar het zich laat
aanzien is de gastheerspecificiteit gering. In
bijna alle beschreven gevallen beperkt de infec-
tie zich tot het digestie-kanaal; een enkele maal
werden ontwikkelingsstadia van Cryptospori-
dium in het respiratie apparaat van een varken
aangetroffen.

Na orale opname van een infectieuze sporocyste
komen in de maag de vier aanwezige sporozo-
ietenvrij. Indedunnedarm vlijen zij zich legende
epitheelcellen aan tussen de microvilli. De spo-
rozoiet wordt door de microvilli omvat en in de
epitheelcel opgenomen, echter in een
Vakuole,
extraplasmatisch. Uit de schizont die nu wordt
gevormd, ontwikkelen zich na kerndeling acht
merozoieten die de cel verlaten en elders in epi-
theelcellen worden opgenomen waar ze zich dif-

-ocr page 42-

ferentieren tot micro- en macrogamonten. Uit
één microgamont ontwikkelen zich 16 microga-
meten die de cel verlaten en de macrogamonten
bevruchten. Zo ontstaat een zygote die zich ont-
wikkelt tot oocyste en vervolgens tot sporocyste
met vier sporozoieten. Sporocysten verschijnen
inde faeces van de gastheer. Ook zouden reeds in
de darm sporozoieten vrij kunnen komen,
waardoor de mogelijkheid van een directe rein-
fectie bestaat. De prepatente periode bedraagt
2-4 dagen.

De bij het rund beschreven gevallen betreffen
steeds kalveren jonger dan vier weken. Bij kal-
veren met diarree is het aantal uitscheiders sig-
nificant groter dan bij kalveren die geen diarree
vertonen. De sporocyste uitscheiding varieert
bij deze dieren van 4-19 dagen.
Bij postmortaal onderzoek wordt de aanwezig-
heid van Cryptosporidium vastgesteld door een
afdrukpreparaatje te maken van het ileumslijm-
vlies. Dit wordt gekleurd volgens Giemsa na
fixatie met methanol. Alleen bij verse kadavers
kan de diagnose met behulp van een histolo-
gisch preparaat worden gesteld.
Faecesonderzoek vindt bij voorkeur plaats met
behulp van een uitstrijkpreparaat gekleurd vol-
gens Giemsa, Ziehl-Neelsen (gemodificeerd) of
Grocott-Gomori-methanamine-zilver. Nog
beter voldoet de methode waarbij gebruik
wordt gemaakt van de lichtbreking van oocys-
ten/sporocysten in een emersie-oliefilm. Voor
de flottatie methode wordt een medium geadvi-
seerd met een soortelijk gewicht van l,14g cm^.
Met betrekking tot de pathogenese zijn de me-
ningen verdeeld. Degeneratie van epitheelcellen
met vlokatrofie schijnt mogelijk te zijn waar-
door malabsorptie op zou kunnen treden, in het
algemeen wordt Cryptosporidium als faculta-
tief pathogeen beschouwd, temeer daar vaak
enterogene
E. coH, Salmonella en/of Rota-en
Coronavirussen mede zijn betrokken.
Experimentele Cryptosporidium infecties bij
kalveren geven vanaf twee dagen na infectie een
vermindering van eetlust en het optreden van
diarree te zien met een geringe verhoging van de
lichaamstemperatuur. Experimentele infectie
bij kalveren ouder dan 30 dagen had geen effect.
Over de weerstand van Cryptosporidium-
sporocysten tegen invloeden van buiten is wei-
nig bekend. Aangenomen wordt dat ze tamelijk
resistent zijn.

Wat betreft chemoprofylaxe en therapie zijn de
mogelijkheden beperkt. Oxytetracycline in een
dosering van 50 mg per kg lichaamsgewicht
gedurende vijf opeenvolgende dagen of sulfa-
quinoxaline in een dosering van 160 mg per kg
gedurende tien dagen geven bij kalveren goede
resultaten.

M. H. Mirck.

Invloed van een herhaalde behandeling
met levamisol op de besmetting met
Dicty-
ocaulus viviparus
bij rundvee in de weide

Oakley. G. A.: Effect of repeated doses of leva-
misole on grazing cattle infected with
Dicty-
ocaulus viviparus. Vet. Ree.. Ill, 385-388.
(1982).

De onderzoeker wilde nagaan of de bestrijding
van de gevolgen van een infectie met longwor-
men
{Dictyocaulus vivparus) m runderen door
het geven van een aantal opeenvolgende behan-
delingen met levamisole kon worden verbeterd.
Vooral op bedrijven waar de kalveren niet pre-
ventief werden geënt met longwormvaccin
baart de behandeling van hevige infecties grote
zorgen.

Gebruik werd gemaakt van 4 groepen worm-
vrije kalveren. De 18 kalveren in groep I werden
volgens voorschrift geënt met longwormvaccin
en 2 weken na de tweede enting in een met
longworm besmette weide gebracht. Tegelijker-
tijd werden de overige groepen in dezelfde weide
gebracht.

De dieren in groep II kregen geen enkele behan-
deling en werden op dag 147 (dus 15 weken na
het uitbrengen) besmet met 20.000 LIII larven
van Dictyocaulus. De dieren in groep 111 wer-
den tweemaal behandeld met levamisole met
een tussenpoos van 14 dagen en wel 4 weken en
6 weken na het uitbrengen. De dieren in groep
IV werden driemaal behandeld met levamisole
(4 weken, 6 weken en 8 weken na uitbrengen).
De infectiegraad van het weiland werd gemeten
door grasmonsteronderzoek en door een groep
tracer kalveren in dezelfde koppel te laten lopen
en daarvan om de drie weken een dier te slach-
ten.

Iedere veertien dagen werden de dieren gewo-
gen en dan meteen behandeld met 100 mg thi-
abendazole per kg lichaamsgewicht om maag-
darmworminfecties te onderdrukken. Na 27
weken werd de proef afgesloten.
Uit het verloop van de gewichtstoename in de
verschillende groepen blijkt dat er geen verschil
tussen de groepen bestaat tot het moment van
uitbrengen.

Omdat in groep 1110 kalveren stierven ten ge-
volge van hevige longworminfecties voordat de
kunstmatige infectie werd toegediend is nauwe-
lijks een conclusie te trekken uit het verloop van
de gemiddelde gewichtstoename.
Na het moment van de besmetting na 15 weken
groeiden de kalveren in groep IV sneller dan de
gevaccineerde kalveren. Gerekend van het begin
tot het einde van de proef bedroeg de gemid-
delde gewichtstoename voor de verschillende
groepen: groep l 89,22 kg, groep II 63,87 kg,
groep II 88.67 kg en groep IV 98,70 kg.
De auteur concludeert dat een herhaalde behan-

-ocr page 43-

deling met levamisole een bruikbaar schema
zou kunnen zijn indien longworminfecties uit-
breken en de dieren niet kunnen worden geweid.
Hij suggereert dat op die manier de natuurlijke
infectie kan worden benut voor de ontwikkeling
van immuniteit terwijl de herhaalde behande-
ling klinische verschijnselen van longworm-
ziekte kan onderdrukken.

H. Heinrich.

Schaap

Passieve bescherming van lammeren tegen
Pasteurella sepsis

Cowan, S., McBeath, D. G. Vet. Rec.. 111.
185-186. (1982).

in het eerste van twee experimenten werden alle
lammeren, zonder biest van de moeder, met
kunstmelk opgefokt (zgn. PSF-dieren). Op een
leeftijd van 2 weken werd de helft van de lamme-
ren geïmmuniseerd met anti-serum tegen
Pas-
teurella haemolytica
(Haemosan® van
Hoechst). De andere helft werd niet gevacci-
neerd. Na 16 uur werden alle lammeren geïnfec-
teerd met een stam van
Past. haemolytica en na
56 uur gedood. Er bleek dat uit de organen van
de geïmmuniseerde dieren geen
Past. haemoly-
tica
te kweken was. Uit alle organen van de niet
geïmmuniseerde dieren was daarentegen wel
Past. haemolytica te kweken.
Bij het tweede experiment werd de betekenis
van de anti-lichamen in de biest onderzocht.
Hiertoe werden 7 ooien op 17 dagen na dekking
gevaccineerd en voor de tweede maal 4 weken
voor het lammeren met een experimenteel vac-
cin (waarin o.a. 8 verschillende serotypes van de
Past. haemolytica). Een controlegroep van 7
ooien werd niet gevaccineerd. Alle lammeren
namen biest op bij de moeder (maar de hoeveel-
heid is niet nagegaan;
Ref.).
Op zowel 2 als 30 dagen oude leeftijd werden 3
lammeren uit de proef- en controlegroep intra-
peritoneaal geïnfecteerd met
Past. haemolytica.
De dieren die niet dood gingen werden na 48 uur
gedood. De lammeren van de gevaccineerde
ooien overleefden zowel op 2 als op 30 dagen de
infectie en er was uit de organen geen
Past.
haemolytica
tc kweken. De 2 dagen oude lam-
meren van de niet gevaccineerde ooien overleef-
den de infectie, maar er was wel uit alle organen
Past. haemolytica te kweken. Bij de infectie op
30 dagen stierven alle lammeren van de niet
gevaccineerde ooien en kon
Past. haemolytica
geïsoleerd worden uit alle organen.
De resultaten suggereren dat vaccineren van
ooien met een geschikt vaccin de lammeren ten-
minste 30 dagen lang bescherming kan bieden
tegen een Pasteurella septicaemie. Verder zou
een behandeling van de lammeren met
hyperimmuun-antiserum waardevol kunnen
zijn bij een optreden van deze septicaemie in
een niet gevaccineerde koppel.

J. Hagendijk.

Varken

Vet in het dieet van biggen in relatie tot het
optreden van steatorrhoe

Kerk, P. v. d. und Veen, W. G. A.; Tierernäh-
rung und Futtermittelkunde.
Zeitschrift für
Tierphysiologie.
44, (4-5). 197-210. (1980).

Steatorrhoe wordt veelvuldig gediagnostiseerd.
Doel van dit onderzoek was tweeërlei:
óf toevoeging van middellangketenvetzuren
aan biggenvoer minder problemen geeft inzake
optreden van vetdiarree dan toevoeging van
langketenvetzuren;

óf het maagdarmkanaal bij \'steatorrhoe-biggen\'
overladen wordt met vet uit zeugenmelk en big-
genvoer.

Het onderzoek is uitgevoerd bij 82 tomen met
820 biggen. De tomen zijn a-select verdeeld
over drie proefgroepen, die vanaf een leeftijd
van 10 dagen bijgevoerd zijn met biggenvoeders
van verschillende (vet)samenstelling.
Groep I: \\ ,5% kokosnootolie1,5% dierlijk vet
(varkensreuzel);

Groep II: 15% kokosolie (middellangketenvet-
zuren);

Groep lil: 15% dierlijk vet (langketenvetzuren).
Er zijn een groot aantal gegevens verzameld
inzake: melkproduktie - samenstelling zeugen-
melk - hoeveelheid opgenomen melk(vet) per
big per dag - hoeveelheid opgenomen voer per
big per dag - vetsamenstelling en droge stof
(d.s.) gehalte van de faeces etc. Eén en ander is
in tabellen weergegeven.

Er wordt ingegaan op de vetvertering, de rol van
verzadigde en onverzadigde vetzuren en de in-
vloed van deze vetzuren op de waterhuishou-
ding.

Een aantal bevindingen zijn o.a.:

geen verschil in vetzuurpatroon in de zeu-
genmelk bij biggen met en zonder steator-
rhoe;

geen verschil in gewichtsverlies van zeugen
tijdens de lactatie tussen zeugen met tomen
met en zonder steatorrhoe;
ook bij gezonde biggen meer dan 50% aan
vet in het d.s.-gehalte van de faeces aantoon-
baar;

bij \'steatorrhoe-biggen\' minder dan 50% aan
vet in het d.s.-gehalte van de faeces aantoon-
baar;

— lagere melkproduktie bij zeugen met biggen
met steatorrhoe;

— lager vetgehalte in het d.s.-gehalte van de
zeugenmelk bij zeugen met \'steatorrhoe-
biggen\';

-ocr page 44-

— lagere opname van biggenvoer en zeugen-
melk ten tijde van steatorrhoe, zodat op
het moment dat stearrhoe voorkomt, geen
sprake is van een \'overlading\' van het di-
gestie apparaat;

-- vetdiarree komt voor in de drie proefgroe-
pen; gezien het feit dat slechts 13 biggen
steatorrhoe vertonen, mogen geen conclu-
sies getrokken worden over de rol van mid-
deilangketenvetzuren in het vet van biggen-
voeders ter preventie van steatorrhoe.
Schrijvers attenderen op een algemeen agens
(mogelijk Rota-virus) als oorzaak van steator-
rhoe.

De rol van een primaire agens (mogelijk
meerdere virussen) wordt wellicht door de vol-
gende waarnemingen gestaafd
(Ref.):

— naarmate er meerdoorlatende vloer (cm-) in
het kraamhok is, minder steatorrhoe (be-
smettingsdruk!);

— verminderde eetlust, gevolg door gewichts-
verlies van biggen;

— villusatrofie in dunne darm bij biggen met
steatorrhoe (ook gevonden bij TGE-
infecties);

— bij een aantal biggen gaat steatorrhoe over
in een waterdunne diarree, meestal een ge-
volg van een secundaire (Coli-) infectie.

J. P. H. Oskam.

Phosmet voor algemene bestrijding van
varkensschurft

Hewett, .). R., Heard, F. W.: Phosmet for the
systemic control of pig mange.
Vet. Ree.. III,
558. (1982).

Beschrijving van een onderzoek om besmetting
van sarcoptesmijten van zeugen naar biggen te
voorkomen door een middel dat de huid door-
dringt. Hiertoe werd 20% phosmet in een olie-
oplossing gebruikt. Besmette zeugen werden
hiermee behandeld bij een dosering van 22
mg/ kg lich. gew. op de huid, waarbij tevens I ml
in de oren werd aangebracht. Biggen van aldus
behandelde zeugen werden op de leeftijd van 4
weken gewogen. Biggen waarvan de zeugen 3
dagen voor het werpen waren behandeld had-
den een hoger gewicht dan de controles en bij
behandeling met een ander middel. Nadelige
gevolgen van de behandeling met dit acararicide
middel werden ook daarna niet gezien.
De effectiviteit en het gemak van aanwending
van phosmet lijkt een betrouwbare methode om
varkensschurft te bestrijden.

J. I. Terpstra.

Voedingsmiddelenhygiëne
Gekookte ham bereid uit warm uitge-
beend en gekoeld vlees

Duda, Z. und Paszek, J.; Ausgewählte Quali-
tätseigenschaften aus Kalt- bzw. Warmfleisch
hergestellter Dosenschinken in Abhängigkeit
zu unterschiedlicher Erhitzung.
Fleischwirt-
schaft.
62, 1470-1473. (1982).

Voor de bereiding van gekookte ham werd ge-
bruik gemaakt van warm uitgebeend vlees en
van 1 en 3 dagen gekoeld vlees. Bij de bereiding
werden verschillende temperaturen (74° en
77° C) en verschillende verhittingstijden (160 en
180 minuten) toegepast.

Gekookte ham bereid met warm vlees had
minder goede organoleptische eigenschappen
als gekookte ham bereid met gekoeld vlees.
Bovendien was er meer kookverlies. Positief
was een lager nitrietpercentage.
Door langer en hoger te verhitten (180 mi-
nuten ± 77° C) werden de organoleptischeeigen-
schappen (kleur, stevigheid en smaak) ver-
beterd.

J. M. de Kruijf

Campylobacter-enterocolitis na consump-
tie van kip

Moll H., E. de Boer en H. H. Sligter: Ned.
Tijdschr. Gerteeskd.,
126, (21). 949-951. (1982).

Het ziektebeeld van een Campylobacter-enteri-
tis bestaat hoofdzakelijk uit diarrhee, bloede-
rige ontlasting, koorts en buikpijn ten gevolge
van aantasting van jejunum, ileum en soms co-
Ion. Als incubatietijd wordt 2-10 dagen aange-
geven, herstel treedt binnen één tot enkele
weken op.

Schrijvers beschrijven de volgende epidemiolo-
gie: Diepgevroren kippebouten werden zonder
voorafgaand ontdooien gebraden. Tijdens de
maaltijd bleken de bouten deels nog rauw te zijn.
Van de vier gezinsleden kregen drie 5-12 dagen
nadien diarrhee en bijbehorende verschijnselen.
De 19-jarige zoon kreeg een ernstige colitis met
secundair een fataal verlopende
E. Coli sepsis.
Uit de van de maaltijd resterende bouten wer-
den 10-280
Campylobacter fetus spp. jejuni per
gram geïsoleerd. Behalve kip worden nog vele
andere diersoorten als besmettingsbron in de
literatuur vermeld.

Naast preventie is het belang van een juiste
voedselbereiding met het hier beschreven tragi-
sche geval nog eens duidelijk geïllustreerd;
Ref.).

R. J. Terhijhe.

-ocr page 45-

BOEKBESPREKING

Praktische Paardenhouderij

A. Wierda

Ree/<.s. ISBN 90

(Terra \'/.uiphcn 1982. Gl
6255 116 5. 162 pagina s)

} In dit boekje worden in 12 hoofdstukken de voor-
naamste aspecten waarmee de paardenhouderij te
maken heeft behandeld.

Hoofdstuk 1, 4 pagina\'s, de inleiding, geeft een indruk
van de ontwikkelingsgeschiedenis van het paard van
Eohippus in het Eoceen, ± 55 miljoen jaar geleden tot
het tegenwoordige paard. Oaarnaast worden enige
opmerkingen gemaakt over de domesticatie en de
tegenwoordige betekenis van het paard in Nederland.
Hoofdstuk 2 geeft in 15 pagina\'seen indruk van bouw-
en functie van het paard. In 8 paragrafen worden
achtereenvolgens besproken: skelet en spieren, de
huid. het digestie apparaat, de ademhalingsorganen,
bloedsomloop, het urogenitaal apparaat, zenuwstel-
sel en zintuigen en het endocrine systeem. E)it hoofd-
stuk is met 8 eenvoudige doch functionele tekeningen
verduidelijkt.

Hoofdstuk 3 behandelt de rassen, waarbij kort maar
zakelijk die paarden- en ponyrassen die vooral in
Nederland van betekenis zijn aan de orde komen.
Hoofdstuk 4 besteedt in 15 pagina\'s uitvoerig aan-
dacht aan het signalement. Vooral de leeftijdschatting
maar ook de benoeming van aftekeningen krijgt veel
aandacht.

Hoofdstuk 5 gaat met 19 pagina\'s vrij uitvoerig in op
de exterieurbeoordeling. Vooral het beenwerk krijgt
terecht hierin veel aandacht met een bespreking van
de standen en beengebreken.

Hoofdstuk 6 behandelt in I I pagina\'s de belangrijkste
aspecten van de huisvesting en weidegang van paar-
den.

In hoofdstuk 7 wordt de omgang met en verzorging
van paarden besproken in 10 pagina\'s, waarbij er
vooral op gewezen wordt bij de omgang met paarden
rekening te houden met hun natuurlijk gedrag.
Hoofdstuk 8 behandelt in bijna 16 pagina\'s de voe-
ding van paarden, waarbij ruim aandacht is gegeven
aan de rantsoensamensteiling, NaasI tabellen met
voederbehoeften worden ook de samenstelling van de
belangrijkste voedermiddelen gegeven. Daarnaast
krijgt de voedering aandacht.

Hoofdstuk 9 gaat over de voortplanting. In 12 pagi-
na\'s worden de belangrijkste aspecten van hengstig-
heid. bevruchting, dracht en geboorte besproken.
Naast de zorg om het pasgeboren veulen wordt de
opfok van moederloze veulens en de groei van veulens
en jonge paarden in aparte paragrafen besproken. f)c
groei wordt met een tweetal duidelijke groeicurves
(maat en gewichten) toegelicht.
Hoofdstuk 10 behandelt de fokkerij in 10 pagina\'s. Na
een korte uitleg van verervingsaspecten wordt het
fokkerij-systeem zoals binnen het WPN toegepast,
besproken. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de
erfelijke gebreken, kleurvererving en bloedgroepen.
Hoofdstuk 11 beval 20 pagina\'s informatie over ziekte
en ziektepreventie. Naast het encyclopedische karak-
ter van dit hoofdstuk is nadrukkelijk aandacht be-
steed aan ziektepreventie door de paardenhouder ter-
wijl steeds de aandacht wordt gevestigd — naast
eerste hulp verlening - op het tijdstip van inroepen
van veterinaire hulp. Schema\'s voor wormbehande-
lingen en vaccinaties van veulens en paarden geven de
paardehouder concrete aanwijzingen voor de preven-
tie van endoparasieten en infectieziekten.
Hoofdstuk 12 geeft tenslotte informatie over de paar-
denhandel. verborgen gebreken en enkele opmerkin-
gen over het verzekeren van paarden.
Met een adressen lijst van de stamboeken en de regi-
onale voorlichters voor de paardenhouderij w ordt het
boekje besloten.

In tegenstelling tot veel populaire boeken over paar-
den is dit boekje bondig, maar toch duidelijk geschre-
ven, Zonder franje worden de belangrijkste aspecten
van het houden van paarden besproken en zijn deze
overzichtelijk gerangschikt. Met name door de dieren-
arts kan dit boekje worden aanbevolen ter informatie
van zijn cliënten die paarden houden zonder al te veel
kennis \\\'an de praktische aspecten van de paarden-
houderij.

L. Elving.

Grundriss der physiologischen Chemie

Schenk/Colb

(7e editie 1982. VEB Gustav Fischer Verlag Jena.
DDR)

Dit boek. dat in de inleiding geen doelgroep vermeldt,
lijkt zich vooral te richten op studenten in de genees-
kunde en de diergeneeskunde, blijkens de aan het
einde van vele hoofdstukken voorkomende paragraaf
over stofwisselingsstoornissen bij ziekten. Met dit
laatste is gelijk het aantrekkelijkste aspect van het
boek aangegeven. Voorde rest valt er nogal wat aan te
merken op lay-out, inhoud en rangschikking van de
onderwerpen.

De lay-out doet tamelijk ouderwets aan. In vergelij-
king met de 6e editie uit 1971 is er in dit opzicht
vooruitgang geboekt door de vele nieuwe figuren en
foto\'s. Toch wordt op dit punt niet het niveau gehaald
van vele andere leerboeken, die een op
Scientific
American
geënte lay-out hebben. Dit type lay-out is
simpel, duidelijk en overzichtelijk, hetgeen de waarde
van een studieboek zeer ten goede komt.
In dit boek worden weliswaar alle gebieden uit de
fysiologische chemie of biochemie behandeld, maar
wel komt een aantal onderwerpen er bekaaid vanaf
zoals immunologie en moleculaire erfelijkheid. Het is
vooral bij deze twee onderwerpen waar moderne lay-
out wonderen zou hebben kunnen doen. Op het ge-
bied van de regulatie van dc stofwisseling lijkt het
boek op sommige punten te zijn blijven steken bij de
kennis ten tijde van de vorige editie. Ik noem hier
slechts de zeer gebrekkige en zelfs foute behandeling
van de regulering van enzymactiviteit door fosforyle-
ring -defosforylering. of de vermelding dat insuline de
opname van glucose in hepatocyten bevordert.
In het hoofstuk met de misleidende titel \'Biochemie
der Zelle\' komt helemaal geen biochemie voor, doch

-ocr page 46-

uitsluitend celanatomie of beter functionele morfolo-
gie van de cel. Dit onderwerp krijgt ruim aandacht.
Het is dan ookjammer dat anno 1982 in dit hoofdstuk
geen aandacht besteed wordt aan het cytoskelet.
Trouwens, vele hoofdstukken dragen de weidse titel
\'Biochemie der...\' bijv. bloed, longen, nieren, groei.
Wat moet je met zo\'n titel?

Bij de biochemicus wekt dit soort titels wat irritatie,
temeer daar klinici met bijv. \'de biochemie van het
bloed\' vaak bedoelen dat enkel het glucosegehalte of
een enzymactiviteit bepaald werd.
De volgorde van de hoofdstukken is niet de meest
gelukkige. Zo wordt in hoofdstuk 5 bijv. de betekenis
van hormonen aan de orde gesteld en worden o.a. de
effecten van insuline op glycolyse en gluconeogenese
genoemd, terwijl deze laatste processen pas in hoofd-
stuk 8 aan de orde komen. De hormooneffecten op
het biochemische pad worden dan weliswaar weer
genoemd zonder dat overigens ingegaan wordt op het
aangrijpingspunt(en) in dat pad. verder is het didac-
tisch niet erg juist om eerst de citroenzuurcyclus
(hoofdstuk 7) en dan de glycolyse (hoofdstuk 8) te
behandelen.

Het zou de overzichtelijkheid ten goede komen als de
hoofdstukken (25 in getal) in eenheden gegroepeerd
zouden worden rond bepaalde thema\'s.
Samenvattend, een saai leerboek dat moeilijk zal kun-
nen concurreren met soortgelijke boeken. Persoonlijk
zal ik dit boek niet aan studenten aanbevelen.

M. J. H. Geelen.

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Verslag \'Tagung über Vogel-
krankheiten - Schwerpunkt
Taube\', München, 2-4 maart
1983

Evenals voorgaande keren (1979 en 1981) werd
dit jaar een symposiurn georganiseerd door de
groep pluimvee van de DVG en het \'Institut für
GeflUgelkrankheiten\' van de Ludwig-
Maximilianuniversität te München over vogel-
ziekten; dit jaar met als hoofdthema; de duif
Het symposium werd bezocht door ongeveer
100 deelnemers, hoofdzakelijk afkomstig uit
West-Duitsland, maar er was een toename te
zien van het aantal deelnemers uit andere Euro-
pese landen, met name Hongarije, Zwitserland,
België en Nederland.

De sfeer en organisatie waren prima en de pau-
zes en avonden werden intensief gebruikt voor
het uitwisselen van gegevens en het leggen van
nieuwe contacten.

Aan de hand van het programma zal ik een
korte samenvatting geven van het gepresen-
teerde. Indien men een fotokopie wenst van een
complete overdracht kan deze tegen kopiekos-
ten aangevraagd worden bij ondergetekende.

Het symposium werd geopend met een drietal
lezingen over het houden van duiven in West-
Duitsland en Hongarije: Jacoby en Kosters
(München), Boros en Szécsény (Budapest) en
Lüthgen (Darmstadt).

Grimm (München) hield een voordracht over
röntgencontrastopnamen van de diagnostiek
van tumoren in de buikholte bij de duif Hij
gebruikte gastrografine (10 ml/duiOen barium-
sulfaat (25 ml/kg duiO ingegeven met een
kropsonde in de krop. Bij het gebruik van gas-
trografine was binnen 10 minuten de maaggoed
zichtbaar en na 30 minuten ook de cloaca goed
gevuld. De passage van bariumsulfaat was bij
postduiven wat langzamer, na 30 minuten was
de maag en na 2-3 uur was de cloaca pas goed
zichtbaar. Sierduiven met een grote krop had-
den een opvallend langzame passage; na 3 uur
verscheen bariumsulfaat pas in de maag. De
tumoren werden gezien door liggingsverande-
ringen van het maagdarmkanaal.

Commichau (Koblenz) gaf een histopatholo-
gisch overzicht van 23 tumoren gevonden bij
postduiven. Het betrof 11 mesenchymale en 12
epitheliale tumoren verdeeld over alle organen.
Door Stam (Utrecht) werd een histologisch en
histochemisch beeld gegeven van zg. witte pun-
ten in het monddak van de duif Op grond van
het ontbreken van kalk en andere mineralen en
de opbouw uit vooral eiwit, werd de conclusie
getrokken dat hier sprake was van sialolieten.
Over de oorzaak tast men nog in het duister.
Van der Sluis (Breukelen) berichtte over een
mogelijke oorzaak voor het optreden van diar-
ree bij voerende duiven. Samen met Zwart
(Utrecht) vonden zij regionale enteritis inet een
duidelijke vlokatrofie. Dit probleem, dat aan
verschillende onderzoekers bekend was, werd
ook gezien als polyurie, de oorzaak is echter niet
duidelijk.

Vanuit de praktijk gaf Enz (Scheyern) een over-
zicht van de resultaten van het mestonderzoek
van duiven. In totaal werden meer dan 13.000
mestmonsters onderzocht. In Duitsland is een
sportvlieger verplicht vóór het inkorven de mest
te laten onderzoeken op parasieten en Salmo-
nella.

Er was een toename te zien van Salmonella- en
Capillaria-infecties sinds 1976. (Capillaria ±
15%, Ascaridia 4% en Salmonella 4-7%, Cocci-
diën ± 1.5%). Het coccidiënpercentage is erg
laag, de meeste deelnemers vonden ± 15-20%.
Uit eigen huis heb ik melding gemaakt van een
trematodeninfectie
(Echinostoma revoluium)
bij duiven met als bijzonderheid een infectie van
de nieren door deze wormen. Therapeutisch
was praziquantil (Droncit®) 12.5 mg/kg.
tweemaal met I week tussentijd afdoende om de
infectie te bestrijden.

-ocr page 47-

Quandt (Scheyern) berichtte over de toepassing
van cambendazole (Ascapilla®) tegen spoel- en
haarwormen bij duiven. Een capsule bevat 30
mg cambendazole. Na toediening van 1-2 cap-
sules/kg duif gedurende 2 dagen werden goede
resultaten gezien. Bij toediening tot 8 capsules
per duif werden geen blijvende ongewenste bij-
werkingen waargenomen.
De auteur adviseerde 3x per jaar een worm-
kuur: voor de koppeling, voor de eerste vlucht
en na afloop van het vluchtseizoen; maar altijd
vóór de rui in verband met mogelijke stoornis-
sen in de veergroei.

Over het voorkomen en de pathogeniteit van
Herpesvirus bij duiven werd een voordracht ge-
houden door Vindevogel (Brussel). Het virus
geeft vooral respiratoire problemen bij duiven
vaak in combinatie met een hepatitis.
In België werden bij 84% van de gezonde duiven
en bij 63% van de zieke duiven antilichamen
gevonden. Uit 60% van de duivenhokken met
ademhalingsproblemen werd het virus geïso-
leerd; terwijl de isolatie zelfs 82% bedroeg uit
duiven met ademhalingsproblemen.
Door Richter (München) werden de voorlopige
resultaten gegeven van het onderzoek van een
paramyxovirus geïsoleerd uit duiven met torti-
collis. Hoewel het virus zeer grote overeen-
komst vertoonde met het klassieke Ncd-virus
waren er ook duidelijke verschillen. Het belang-
rijkste was het niet spontaan overgaan van de
infectie van duiven op fazanten en pluimvee.
Bij duiven gevaccineerd met een geïnactiveerd
Ncd-vaccin traden de klinische symptomen (po-
lydipsy, diarree, torticollis) niet op, maar de
duiven bleken na infectie wel drager en uit-
scheider van het virus.

Over immunologie en vaccinatie werd een 4-tal
lezingen gepresenteerd.

Door Hafez (Stuttgart) werd de verwantschap
aangetoond tussen (pre) albumine en transfer-
rine van duiven, kippen en kalkoenen.
Schmeer (Giesen) had de El. IS A-methode uitge-
werkt voor het aantonen van IgG- en IgM-
antilichamen bij chlamidiose en
Salmonellose
hij de duif. Deze methode geeft betere resultaten
dan de complementsbindingreactie,
In München (Krämer) heeft men uit
Salmonena-typhimunum-i\\a.%&\\\\\'m (dit zijn ge-
polymeriseerde flagellen) een vaccin bereid.
H oewel de beschermende werking zeker niet op-
timaal genoemd mag worden, lijktverder onder-
zoek gerechtvaardigd.

Door Solyons (Budapest) werd een nieuw vac-
cin geïntroduceerd met een gecombineerde wer-
king tegen Herpesvirus, Salmonella, Chlamidia
én Mycoplasmata. Op grond van de resultaten
zou het een uitstekende preventieve werking
hebben tegen de genoemde infecties. Het berust
op geïnactiveerd antigeen met olie als adjuvans.

Na de duiven was er ook een aantal lezingen
over andere vogelsoorten.
Wiesner (München-Hellabrunn) gaf een ver-
slag over een tuberculine-uitbraak bij guinea
duiven. Bij de jonge duiven was er vooral
sprake van aantasting van de longen, de
oudere duiven vertoonden vooral tbc van
het maagdarmkanaal. Het type was nog
niet bekend. Het toedienen van Gentamycine
aan duiven kan alleen via injectie waarbij men
elke
4 uur 5 mg/kg moet toedienen wil men
tenminste een bloedspiegel handhaven van ^ 4
^xg/ml (Hartwich, München).
Een ander nadeel is het effect op de nieren het-
geen te merken is aan een geweldige waterop-
name.

Grimm (München) onderzocht het effect van
implantatie van windbukskogeltjes sc, im en ip
op het bloedbeeld. Er werd een duidelijke daling
van de 6 ALA D-waarden gevonden, maar de
duiven vertoonden tot 130 dagen na implantatie
geen anaemie of klinische symptomen. In tegen-
stelling tot bij zoogdieren, werden de kogeltjes
bij duiven niet afgekapseld.
In een zeer dynamische presentatie gaf Rauten-
feld (Berlijn) een duidelijk overzicht van de rela-
tie tussen anatomie van de vogel en het rönt-
genbeeld. Bij vergelijking van verschillende
contrastmiddelen om telkens andere onderde-
len van de vogel op het beeld te krijgen, bleek
vooral lucht zeer bruikbaar voor het zichtbaar
maken van verschillende buikorganen.

Kummerfeld (Hannover) vond bij 15% van de
als patiënt aangeboden grasparkieten tumoren
vooral in de leeftijd van (2) 4-6 jaar. Klinisch
moet bij eenzijdige verlamming van de poten,
distaal van de knie, vooral aan niertumoren
gedacht worden. Op een röntgenfoto werd dui-
delijk een verplaatsing van de darmconvoluut
gezien. Alle niertumoren bleken nefroblasto-
men en met behulp van de ELISA-test bleken de
vogels voor het leucose groepsantigeen positief.
Door Rübel (Zürich) werd aan de hand van een
2-tal gevallen nader ingegaan op het sulfur crest
syndroom van de geelkuif kakatoe. Bij deze
vogels met duidelijke veer-en ruiproblemen was
het P 4 gehalte normaal (4.7 en 4.9); de cortisol
spiegel was erg laag, < 0,2 Mg/ %■ Deze waarden
werden echter ook gevonden bij klinisch ge-
zonde kakatoe\'s. Beide vogels hadden intracyto-
plasmatische insluitlichaampjes in de levercel-
len. die echter bij EM onderzoek niet uit virus
bleken te bestaan.

Uit zoolzweren van Flamingo\'s werd door Clün-
der (Hannover) een
Actinohacillus spp. geïso-
leerd en hij was in staat met deze kiem zowel bij
kippen als kalkoenen via iv en intra-articulaire
toediening een arthritis en bursitis op te wek-
ken.

-ocr page 48-

De laatste lezing werd verzorgd door Sichentritt
(München). Het bleek dat Aprinoeid, een cocci-
distaticum, gemengd door kippevoer, gekrulde
snavels en groeivertragingen te zien gaf bij
eendekuikens als gevolg van een verminderde
mineralisering van het skelet. Histologisch was
een verminderde ontwikkeling van de bijschild-
klier te zien.

Met de mogelijkheid een bezoek te brengen aan
de Afdeling Pluimveeziekten te Oberschleiss-
heim en aan de dierentuin Hellabrunn werd het
symposium besloten. Er is afgesproken, dat
over 2 jaar (maart 1985) papegaaien en sier-
pluimvee het hoofdthema zullen vormen. In
1987 komen vervolgens de duiven weeraanbod.
Ik wil besluiten met alle lof toe te zwaaien aan
de organisatoren voor de uitstekende organisa-
tie en de prima sfeer, die natuurlijk ook voor het
belangrijkste deel door de presentaties en de
deelnemers bepaald wordt. Belangstellenden
voor het symposium kunnen de eerste week van
maart 1985 vast in hun agenda reserveren.

G. M. Dorreslein\'

Kluyverprijs

Nederlandse Vereniging voor Microbiolo-
gie

Ter herinnering aan de Nederlandse microbio-
loog prof dr. ir. Albert Jan Kluyverwordtdoor
de Nederlandse Vereniging voor Microbiologie
éénmaal in de twee jaren de Kluyverprijs uitge-
loofd. De prijs, beschikbaar gesteld door Gist-
Brocades NV te Delft, bestaat uit een bedrag
van vijfduizend gulden.

Met het toekennen van deze prijs wordt beoogd
in brede kringen de belangstelling voor de mi-
crobiologie in de ruimste zin te vergroten en
jonge beoefenaars van deze wetenschap aan te
sporen tot zelfstandig onderzoek.
Meedingen naar de prijs kunnen personen die
bij het verstrijken van de inzendtermijn de leef-
tijd van 35 jaar nog niet hebben bereikt en die
het onderzoek waarop de inzending is geba-
seerd geheel of goeddeels hebben verricht in
Nederland of Nederlandstalig België.
De deelnemers dienen hiertoe een door henzelf
in de Nederlandse of Engelse taal gestelde
schriftelijke verhandeling over een microbiolo-
gisch onderzoek in te zenden. De verhandeling
mag mede gebaseerd zijn op recent gepubliceerd
werk van de inzender of op een door hem of
haar geschreven proefschrift. In die gevallen
dient een vijftal overdrukken c.q. exemplaren
bijgesloten te worden. De verhandeling en de
bijgevoegde stukken dienen zodanig gepresen-
teerd te worden dat de commissie, die door het
Bestuur van de Nederlandse Vereniging voor

Microbiologie wordt benoemd om de inzendin-
gen te beoordelen, zich een goed beeld kan vor-
men over de betekenis van het werk dat voor de
beoordeling wordt voorgedragen.
Inzendingen moeten voor I september 1983 in
het bezit zijn van het Bestuur van de Neder-
landse Vereniging voor Microbiologie, secreta-
ris dr. F. A. J. de Vries, Rijksinstituut voor de
Volksgezondheid, Postbus I, 3720 BA Biltho-
ven. Het reglement voor de inzendingen voor de
prijs kan bij het Bestuur worden aangevraagd.
Vóór I maart 1984 zal worden bekend gemaakt
welke inzending wordt bekroond.
De prijswinnaar is gehouden om het werk dat
door hem of haar is ingezonden te bewerken tot
een publikatie die als zodanig zal worden opge-
nomen in het \'Zilveren Boek\', waarin alle be-
kroonde inzendingen worden verzameld. De
prijswinnaar dient binnen twee maanden na de
bekendmaking van de uitslag de bewerking als
hiervoor bedoeld in te zenden aan het Bestuur
van de Nederlandse Vereniging voor Microbio-
logie. De prijswinnaar stemt erin toe dat de bo-
venbedoelde bewerking wordt opgenomen in
het tijdschrift
Antonie van Leeuwenhoek.
Door Gist-Brocades NV zullen ten behoeve van
de leden van de Nederlandse Vereniging voor
Microbiologie overdrukken van de bewerking
ter beschikking worden gesteld.

Prijs van de Grote Nederlandse
Larousse Encyclopedie

De Prijs van de Grote Nederlandse Larousse
Encyclopedie (GNLE), ter waarde van 50.000
BF, werd toegekend aan het tijdschrift
\'Zoom
op Janssen\'.

De jaargangen 1981 en 1982 van \'Zoom op
Janssen\'
werden bekroond, in het bijzonder om-
wille van de hoge kwaliteit van de wetenschap-
pelijke artikelen qua tekst en illustraties. De
bijdrage van een Belgische speerpunt-research
tot bestrijding van ziekten bij mens, dier en
plant wordt er beschreven in woord en beeld op
een methodologisch en didactisch verant-
woorde wijze. Daarbij komen alle aspecten van
het onderzoek aan bod, vanaf de scheikundige
synthese over de biologische en farmacologische
werkingsmechanismen tot de farmaceutische
verwezenlijkingen en hun medische toepassin-
gen. De GNLE-prijs, uitgeschreven door de uit-
geverij Heideland-Orbis, is een waardering voor
het feit dat een zo hoog gespecialiseerd onder-
zoek voor zovelen begrijpelijk gemaakt wordt.
De GNLE-prijs werd overhandigd door Rector
L. Verhaegen tijdens een Academische Zitting
in de Campus van het Limburgs Universitair
Centrum te Diepenbeek op 25 maart 1983.

Drs. G. M. Dorrestein, Vakgroep Pathologie, Afd. Bijzondere Dieren, Postbus 80.158, 3508 TD Utrecht.

-ocr page 49-

H. Olthuis

Op maandag 13 december 1982 is toch nog onver-
wacht op 69-jarige leeftijd de arts H. Olthuis over-
leden. Het is passend, ook in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, aandacht te besteden aan de ver-
diensten van deze aitijd joviale en enthousiaste
\'collega\', die onder meer de geestelijke vader was van
het Repertorium Diergeneesmiddelen.

Na zijn artse.xamen koos Olthuis voor de huisart.s-
praktijk. waarin hij vele jaren met hart en zie!
werkzaam was. .Met deze ervaring werd hij in 1961
controlerend arts bij het Centraal Ziekenfonds voor
de Haarlemmermeer en omstreken, een funktie die hij
gedurende 6 jaar met veel ambitie heeft vervuld.
In deze periode verdiepte hij zich in het voorschrijf-
gedrag van artsen waarbij met name de invloed van
geneesmiddelreclame zijn aandacht had. Zijn kri-
tische benadering van de praktische farmacotherapie
trok de aandacht van de Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid voor de Geneesmiddelen. De toen-
malige Hoofd-inspecteur dr. P. Siderius trok hem
daarom aan als redacteur van het Geneesmiddelen-
bulletin. waarvan het eerste nummer op 30 maart
1967 verscheen. Met grote toewijding en inzet wist
hij in een boeiende maar ook zakelijke wijze voor-
lichting over geneesmiddelen te geven. Tot zijn pen-
sionering op 3! mei 1978 drukte hij een duidelijk
persoonlijk stempel op dit officiële voorlichtings-
orgaan. Om de artsen en apothekers nog een andere
mogelijkheid te bieden tot snelle oriëntatie over de
in Nederland verkrijgbare verpakte geneesmiddelen,
besteedde hij tevens veel aandacht aan het Reper-
torium Verpakte Geneesmiddelen met name aan de
inleidingen bij de gerubriceerde hoofd- en neven-
groepen. In deze inleidingen werden de farmacolo-
gische eigenschappen van de werkzame componenten
in geneesmiddelen kort samengevat, wat een goed
gebruik van deze middelen heeft bevorderd. Aan het
einde van de zeventiger jaren kreeg deze periodiek
niet alleen een andere naam, maar ook de inleidingen
werden geschrapt, iets wat Olthuis zeer betreurde.
In augustus 1975 vond - mede door zijn initiatief -
een eerste bespreking plaats ten aanzien van een
nieuw project, dat op diergeneesmiddelen was gericht.
Met dezelfde doelstellingen voor ogen heeft hij zich
in de daarop volgende jaren verdiept in de problema-
tiek van de veterinaire fanytacotherapie en de daarbij
gebruikte geneesmiddelen. Als resultaat daarvan ver-
scheen in maart 1978 de eerste editie van het Reper-
torium Diergeneesmiddelen, waarin diergeneesmid-
delen voorzien van korte inleidingen van zijn hand.
overzichtelijk gerubriceerd waren. In de daarop vol-
gende edities werden deze teksten steeds verbeterd
en aangepast. Betrouwbare, zakelijke en overzichte-
lijke voorlichting was steeds zijn doelstelling. Mede
door het ontbreken van een diergeneesmiddelenwet,
is deze uitgave van groot praktisch nut gebleken
voor onder meer de praktizerende dierenartsen. Als
gastdocent heeft hij ook enige keren bijdragen ge-
leverd in het veterinaire farmacotherapie onderwijs.
Menigeen zal zich zijn boeiende voordrachten her-
inneren. waarin hij op spirituele wijze nader inging
op het wel en wee van de geneesmiddelen reclame en
voorlichting. Aan sprankelende ideeën ontbrak het
hem niet. Een van zijn laatste plannen betrof de
uitgave van een engelstalig boek over de veterinaire
farmacotherapie. Dit project heeft hij helaas niet
kunnen realiseren.

IN MEMORIAM

Zijn heengaan is ook voor ons een verlies. Laten
wij hem herdenken in dankbaarheid.

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert.

-ocr page 50-

CONGRESSEN

Symposium: Gezondheidsbesef

in het leader van de door de Verenigde Naties inge-
stelde wereldmilieudag wordt dit jaar op 3 juni aan de
Technische Hogeschool te Delft een éèndagssymposi-
um gehouden met als thema \'gezondheidsbesef.
Over het begrip \'gezondheidsbesef bestaan veel uit-
eenlopende opvattingen. Welke betekenis men aan dit
begrip hecht, hangt natuurlijk sterk af van de heer-
sende culturele- en economische omstandigheden. Zo
zal in de derde Wereldlanden dit begrip mogelijk
worden gedekt door de zorg voor de vervulling van
primaire levensbehoeften als voedsel, betrouwbaar
drinkwater en een redelijke lichamelijke gezondheid.
Deze zorg steekt schril af tegen de vanzelfsprekend-
heid waarmee aan deze behoeften in het westen wordt
voldaan en die zelfs veelal gepaard gaat met overcon-
sumptie. Hier betekent het begrip gezondheidsbesef
veel meer dan alleen de aanwezigheid van voedsel en
drinkwater en de afwezigheid van ziekten en.\'of ge-
breken.

Bij gezondheid denkt men weleer aan de definitie die
de Wereldgezondheidsorganisatie (W. H. O.) aan dit
begrip gegeven heeft: \'gezondheid is een toestand van
volledig lichamelijk, psychisch en sociaal welzijn\'.

Door het hogere opleidingsniveau van de mensen in
ons land en de gedemocratiseerde structuur van onze
samenleving, is men veel mondiger en bestaat bij grote
delen van de bevolking de wens zelf meer verantwoor-
delijkheid te dragen, meer inspraakmogelijkheden te
hebben en over bepaalde zaken, zeker als deze de
eigen gezondheid betreffen, mee te praten en mee te
beslissen.

Deze wens uit zich dan ook onder meer in:
De behoefte aan duidelijke informatie en voorlichting
op velerlei gebied, om daardoor over bepaalde zaken
te kunnen meepraten en meebeslissen.

Het streven naar betere omstandigheden op de werk-
plek. Als exponent van dit streven is recentelijk (I
januari 1983) de nieuwe Arbeids-omstandighedenwet
(Arbo-wet) deels van kracht geworden.
In tegenstelling tot de oude Veiligheidswet 1934 wordt
in de Arbo-wet niet alleen over veiligheid cn gezond-
heid gesproken, maar is daaraan ook het \'Welzijn in
verband met de Arbeid\' toegevoegd.
Dc wet volstaat daarbij niet met een algemene aandui-
ding van het begrip welzijn, maar geeft door middel
van het noemen van een aantal uitgangspunten een
nadere invulling van wat onder welzijn moet worden
verstaan. Bepaalde nieuwe vakgebieden als ergo-
nomie en bedrijfs- en arbeidshygiëne komen bij het
streven naar betere arbeidsomstandigheden, ook
i.v.m. de Arbo-wet, steeds meer in de belangstelling te
staan.

Een steeds kritischer opstelling ten aanzien van (con-
ventionele) medische behandelingswijze: een opbloei
van alternatieve geneeswijze en zelfhulpgroepen.

Een sterke groei van de belangstelling voor zaken als
natuurprodukten, gezonde voeding, andere leefge-
woonten levensstijl.

De relatie gezondheid en milieu: het wonen in sterk
geïndustrialiseerde gebieden, aan drukke verkeerswe-
gen. op of nabij (bepaalde) vuilstortplaatsen en de
mogelijke gevolgen hiervan op de gezondheid.

Op deze wereldmilieudag zal vanuit verschillende in-
valshoeken nader op het thema \'gezondheidsbesef
worden ingegaan.

De studiedag wordt voorbereid en georganiseerd
door een werkgroep van de Interuniversitaire Ad-
viescommissie voor Veiligheid en Milieuwetgeving
(I.A.V.M.). In de werkgroep zijn vertegenwoordigd:
Technische Hogeschool Delft:
Universiteit van Amsterdam;
Vrije Universiteit Amsterdam;
Rijks Universiteit Utrecht;
Katholieke Universiteit Nijmegen.

Inlichtingen: Ing. P. Reedijk, Permanente Milieu
Commissie, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

32. Internationale Fachtagung für
Fortpflanzung und Besamung von
Haustieren

Wels (Oostenrijk), 22-23 September 1983

Die nächste (32.) internationale Fachtagung für
Fortpflanzung und Besamung der Bundesanstalt für
Fortpflanzung und Besamung von Haustieren in
Wels findet am
22. und 23. September 1983 in Wels,
Kinosaal des Hotel \'Greif statt.
Folgende Hauptthemen bzw. Referate sind vorgese-
hen:

I. Mikrobiologische Fragen in Besamungswesen

K. Bauer, Nürnberg, BRD: Erfahrungen bei der Imp-
fung der Besamungsbullen gegen die Campylobacte-
riose.

E. Brone, Brügge, Belgien: Präventive und kurative
Campylobacteriose und Trichomoniasis - Behand-
lung in der Praxis.

K. Dedie, Aulendorf, BRD: Epidemiologi.sche Ver-
knüpfung bei Campylobacteriose zwischen Besa-
mung und Herdbuchzucht.

A. Holzman und .1. Fiatscher, Wien, Österreich;
Nachweis von
Campylohacter fetus aus tiefgefrore-
nem Samen.

K. Roslanowski. Poznan, Polen: Erfahrungen über
Vaccinierungsversuche gegen
Campylohacter fetu.s
beim Rind.

P. Summermatter, Bütschwil, Schweiz: Hygienemali-
nahtnen in Besamungsstationen der Schweiz.
O. C. Straub, \'1 ubingen. BRD: Die Übertragungvira-
ler Erreger bei der künstlichen Besamung.

II. Frei Themen (Andrologie, Gynäkologie, Tier-
zucht)

.1. Becze, Herceghalom. Ungarn: Richtungen und spe-
zielle Fragen der Mastrinderzucht von tierärztlichem
und tierzüchterischem Gesichtspunkt.
P. Glatzel. München. BRD: Zur Regulation der Ho-
denfunktion bei Bulle und Schafbock.

-ocr page 51-

F. Sinowatz, E. Schilling und F. Fischerleilner. Re-
gensburg, BRD: Zur Morphologie der postnatalen
Entwicklung des Rinderhodens.

A. Eltigani Abdel Rahim, Al-Hasa, Saudi-Arabien:
Clinical examination of the shecamel genitalia and
some aspects of its reproduction.

III. Mikromanipulation an Embryonen

G. Brem. München. BRD: Die künstliche Erstellung
eineiiger Zwillinge durch Mikrochirurgie von Moru-
lae.

.1. Hahn, K. Dankowksi u. R. R. Roselius. Hannover.
BRD: Erfahrungen mit der Teilung und Geschlechts-
bestimmung an Rinderembryonen.
Sabine Meinecke-Tillmann, Glessen, BRD: Mikro-
chirurgische Eingriffe am Embryo-biologische Be-
deutung und Konsequenzen für Forschung und Pra-
xis.

G. Stranzinger, Zürich, Schweiz: Natürliche und
künstliche Chimären in der Tierzucht.

IV. Nachgeburtsverhaifen beim Rind

H. Bostedt und A. Sobiraj. Glessen. BRD: Die Reten-
tio secundinarum des Rindes als Störfaktor für die
nachfolgende Fertilitätsperiode.

V. Coufalik. Dub n.M., CSSR: Die Prophylaxe von
Ret. secundinarum beim Rind.

V. Otel, Bukarest, Rumänien: Praktische Ergebnisse
zur Optimierung des Nachgeburtsabganges beim
Rind.

F. Petac, ljubijana, .lugoslawien: Untersuchungen
zur Aufklärung des Lösungsmechanismus der Pla-
zenta beim Rind.

.1. Romaniuk, Bydgoszcz, Polen: Nachgeburtsverhal-
ten bei den Milchkühen Vorkommen und Einfluß
auf die Fruchtbarkeit.

V, Aborlusursaehen und Vorbeuge bei Rind,
Schwein und Pferd

K. Elze, Leipzig, DDR: Umrauschgeschehen und
Aborte bei Sauen.

E. Grunert und L^. Ahlers, Hannover, BRD: Der
nicht infektiös bedingte Abort beim Rind.

H. Merkt. Hannover, BRD: Aborte beim Pferd. Gibt
es Möglichkeiten zur Vorbeuge?

F. Schvarc. Kosice, CSSR: Abortusursachen beim
Schaf.

Inlichtingen: Bundesanstalt für Fortpflanzung und
Besamung von Haustieren, Austrasse 10, I\'halheim,
4600 Wels, Postfach 121. A4601 Wels. Tel.: 07242
7012.

International symposium on animals

as waste converters

Wageningen, 30 November-2 December

1983

General

A symposium is being held on the occasion of the 5th
anniversary of the Zodiac Animal Husbandry buil-
ding of the Agricultural University at Wageningen.
It will deal with the possible uses of waste and waste
products in animal production.

Sessions

I here will be four sessions, each of half a day:

1. Litter and manure.

2. Wastes of plant origin.

Wastes of animal processing (including dairying,
slaughterhouses and poultry stations).
4. Microbial products from wastes (protein produc-
tion from wastes with fungi, bacteria, algae etc.).

Each of the four topics is relevant to any type of
livestock, including fish. The organizers anticipate
that comprehensive coverage of these topics will re-
quire interplay of many disciplines within animal pro-
duction (breeding, nutrition, physiology, verterinary
aspects etc.) as well as social and legal considerations.
Each session will be covered by an invited panel,
consisting of a review lecturer (chairman) and three
other members. They will discuss quantitative and
qualitative aspects of the materials, their uses in ani-
mal husbandry and will review submitted papers.
It is not the intention that submitted papers will be
presented as lectures but will be open for general
discussion, in particular points that need furtherclari-
fication.

Much attention will be given to poster session on the
same topics.

Call for papers

You are invited to send an abstract of your proposed
paper or paper with poster, in English to the organi-
zing committee by 1 .lune.

Instructions on poster format and manuscript presen-
tation will be included with the second announce-
ment.

Conference site

The symposium will be held at the International Agri-
cultural Centre (lAC) at Wageningen.
On Friday 2 December an open day will be held at
Zodiac when research and education activities will be
on display with demonstrations.

Costs

1 he costs of the symposium, including conference fee,
accommodation for three nights, all meals and the
published proceedings, will be about 150 US dollars.

Organization

I he symposium is being organized by the depart-
ments of animal sciences of the Agricultural Univer-
sity including the following: Professor Ir. S. Boer
Iwema, Professor Dr. E. A. Huisman, Professor Dr.
Ir. E. H. Ketelaars, Ir.
Cj. Montsma. Dr. Ir. A. .1. van
der Zij pp.

Secretariat: Professor E. H. Ketelaars, Department
on Animal Production;

Ir. A. Bentum, Zodiac building. Agricultural Univer-
.sity. P.O. Box .■1-18.6700 AH Wageningen. the Nether-
lands. Telephone: 08370-8,1801 83911.
Inliclitingen zijn ook op het redaktie-secretariaat ver-
krijgbaar.

-ocr page 52-

Noodenting varkens in Midden-
Brabant — Vervoer varkens
Noord-Brabant en Limburg

De recente uitbreiding van varkenspestuitbra-
ken — 45 nieuwe gevallen sinds begin maart —
heeft duidelijk gemaakt, dat de tot voor kort
genomen maatregelen tegen verdere versprei-
ding van de ziekte, niet langer afdoende zijn.
Gezien de blijvend ongunstige ontwikkeling
heeft het Ministerie van Landbouw en Visserij in
overleg met het georganiseerde bedrijfsleven
dan ook besloten over te gaan tot noodenting.
In de \'Beschikking varkensmaatregelen april
1983\' is een noodentgebied ingesteld in Midden-
Brabant.

Reeds eerder — op 28 maart — was er een
vervoerverbod van kracht geworden voor de
provincies Noord-Brabant en Limburg.

Noodenlingen

In de periode van 14 tot en met 30 april moeten
alle varkens ouder dan twee weken in het nood-
entgebied worden ingeënt. Voor alle jonge var-
kens geldt in de na-entingsperiode een verplich-
ting tot enting op een leeftijd tussen de 5 en 9
weken. Tevens moeten alle nieuw aangekochte
ongeënte dieren binnen 4 weken nadat zij aan
het bedrijf zijn toegevoegd, worden geënt.
Terstond na de vaccinatie moeten de varkens
worden voorzien van een door de Veterinaire
Dienst aangewezen oormerk.
De organisatie berust bij de Provinciale Ge-
zondheidsdienst voor Dieren en de uitvoering is
in handen van een honderdtal entploegen. elk
bestaande uit een dierenarts en drie tot vier
merkers. Eerst komt het zuidelijk deel van het
entgebied aan de beurt. Na voltooiing van de
werkzaamheden daar, worden de drie voor dit
doel ingerichte entcentra verplaatst naar het
noordelijk deel.

De kosten van de operatie komen tol een nader
vast te stellen bedrag voor rekening van het Rijk
en zijn gedeeltelijk te declareren bij de E.G.
Het gebied waarbinnen geënt wordt, is als volgt
afgebakend. De weg vanaf de grenspost Poppel
tot rondweg Tilburg, vandaar rijksweg Til-
burg-Den Bosch tot afslag Nij megen, vervolgens

MEDEDELINGEN

de rijksweg Den Bosch—Nijmegen tot afslag
Heesch Oss, vandaar de wegen Heesch via Nis-
telrode, Uden en Veghel tot aan de
Zuid-Willemsvaart, vervolgens de Zuid-
Willemsvaart van Veghel tot Helmond. Vanaf
Helmond de nieuwe autoweg Helmond
Eindhoven tot de rondweg in Eindhoven, deze
rondweg in zuidwestelijke richting volgend tot
de afslag Valkenswaard en de weg Eindhoven
Hasselt tot de grensovergang bij Lommei, de
Rijksgrens volgend tot de grenspost Poppel.
Het entgebied heeft een oppervlakte van 1200
km^ en telt 2850 varkensbedrijven met 1,1 mil-
joen dieren.

Vervoerverbod

Gedurende bovengenoemde periode geldt in het
noodentgebied een vervoerverbod vooralle var-
kens. Fok- en gebruiksvarkens mogen de rest
van het Brabantse gebied dat ligt tussen de grote
rivieren in het noorden, de Belgische grens in
het zuiden en het Schelde-Rijnkanaal in het
westen, niet verlaten. \'Binnen\' dit gebied is nog
wel vervoer toegestaan. In Limburg blijft een
vervoerverbod voor fok- en gebruiksvarkens
van kracht.

Aanvoer van slachtvarkens met een levend ge-
wicht van minimaal 85 kg uit heel Nederland
naar een slachterij binnen het entgebied is wel
toegestaan. H ierbij is echter als voorwaarde ge-
steld: rechtstreeks en langs de kortste weg.
In bijzondere gevallen kunnen de Inspecteurs-
districtshoofden van de V.L^. ontheffing verle-
nen van de vervoerverboden en van de ent-
plicht en daar tevens voorschriften en
beperkingen aan verbinden.

Consequenties voor de handel
Uiteraard brengt het instellen van de entplicht
ook consequenties met zich mee voorde handel.
Zo zullen geënte fok- en gebruiksvarkens over-
eenkomstig de daarvoor geldende E.G.-
bepalingen niet geëxporteerd worden en ook na
afloop van de enting niet meer worden ver-
plaatst. .Slachtvarkens mogen met ingang van
14 april wel weer worden geëxporteerd vanuit
Limburg en N oord-Brabant, behalve vanuit het
noodentgebied. De export van slachtvarkens
uit het entgebied is pas vanaf I mei weer toege-
staan.

de

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 53-

Vlees en vleesproducten

Voor de uitvoer van vlees van geënte dieren
verwacht men géén belemmeringen. Alléén zal
het Verenigd Koninkrijk op grond van de E.G.-
richtlijn importrestricties opleggen voor bacon.
Vlees van geënte varkens zal slechts voor de
bereiding van bacon voor het V.K. mogen wor-
den gebruikt, indien enting langer dan drie
maanden voor het slachten heeft plaatsge-
vonden. In de praktijk betekent dit, dat vlees van
varkens uit het entgebied tot 1 september niet
tot bacon voor het V.K. mag worden verwerkt.

E. G.-overleg vooraf

Met de Europese Commissie te Brussel heeft
vooraf intensief overleg plaatsgevonden over
het noodentprogramma. De Commissie heeft
zich met het programma kunnen verenigen.

7 april - Strijbeek, gemeente Nieuw Ginneken(N.Br.):
fok- mestbedrijf met 135 zeugen, 4 beren, 428 mest-
varkens en 553 biggen.

8 april - Oirschot (N.Br.): mestbedrijf met 1302 mest-
varkens.

8 april - Hoogeloon (N.Br.): mestbedrijf met 200 var-
kens; buurtinfeetie van fok-/mestbedrijf van 22
maart.

8 april - Heesch (N.Br.): mestbedrijf met 70 mestvar-
kens.

8 april - Casteren, gemeente Hoogeloon (N.Br.): mest-
bedrijf met 333 mestvarkens; dit bed rijf werd reeds eer-
der positief bevonden, nl. op 25 januari.

Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen en
zowel het O.l.E. als de E.G. zijn op de hoogte
gebracht.

Varkenspest in Nederland

Ook na de laatste in het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde
gemelde uitbraak van varkenspest
(28 maart), deden zich in Nederland weer ne-
gentien gevallen voor, waarvan één in Limburg
en de rest in Noord-Brabant.

29 maart - Heeswijk-Dinther (N.Br.): fok-
mestbedrijf met 126 zeugen, 27 gelten. 5 beren, 892

biggen en 512 mestvarkens; buurtinfeetie van fok-
mestbedrijf van 21 maaert.

30 maart - Reusel (N.Br.): fok-./mestbedrijf met 15
zeugen, 20 gelten, I beer, 86 mestvarkens en 67 big-
gen.

30 maart - Ospel, gemeente Nederweert (Limb.):
mestbedrijf met 815 mestvarkens; contact van ver-
meerderingsbedrijf van 2 maart.

31 maart - Liempde(N.Br.); fokbedrijf met 70 zeugen,
55 gelten. 3 beren. 136 lopers, 342 biggen en 15 mest-
varkens.

2 april - Hulsel, gemeente Hooge en Lage Mierde
(N.Br.): mestbedrijf met 1458 mestvarkens.
5 april - Oerle, gemeente Veldhoven (N.Br.): mestbe-
drijf met 3 18 lopers en biggen; contact van fokbedrijf
van 31 maart.

5 april - Hulsel, gemeente Hooge en l.age Mierde
(N.Br.): mestbedrijf met I 149 mestvarkens.

5 april - Casteren, gemeente Hoogeloon (N.Br.): fok-
bedrijf met 115 zeugen, I beer en 309 biggen.

6 april - Middelbeers (N.Br.): mestbed rijf met 704
mestvarkens; contact van fokbedrijf van 31 maart.

6 april - Casteren. gemeente Hoogeloon (N.Br.): mest-
bedrijf met 756 mestvarkens; contact van fok-

mestbedrijf van 22 maart.
6 april - Moergestel (N.Br.): fokbedrijf met 40 zeugen,
I beer, 12 gelten, 20 mestvarkens en 81 biggen; buurt-
infeetie van fokbedrijf van 15 maart.
6 april - Best (N.Br.): mestbedrijf met 88 mestvarkens;
contact van fokbedrijf van 31 maart.

6 april - Moergestel (N.Br.): mestbedrijf met 324 var-
kens.

7 april - Moergestel (N.Br.): mestbedrijf met 556 mest-
varkens; contact van fokbedrijf van 31 maart.

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 6 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t; m 31 maart 1983 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 16 gevallen in

Groningen

Friesland

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Noord-Holland

Zuid-Holland

Zeeland

15 gemeenten.

1 geval

5 gevallen in 5 gemeenten

2 gevallen in 2 gemeenten
2 gevallen in 2 gemeenten

1 geval

2 gevallen in 1 gemeente
2 gevallen in 2 gemeenten
I geval

Varkenspest

Totaal 22 gevallen in 19 gemeenten.

Noord-Brabant 16gevallenin I4geineenten

Limburg 6 gevallen in 5 gemeenten

Schurft

Totaal I geval in Noord-Holland.
Vogelcholera

Totaal I geval in Gelderland.

VARKENSPEST
West-Duitsland

Volgens een telex van 16 maart van de Veterinaire
Dienst te Bonn zijn in West-Duitsland opnieuw vier
uitbraken van varkenspest geconstateerd:

op 9 maart in Neder-Saksen, arrondissement Gos-
lar, district Brunswijk, op een mestbedrijf met 6
varkens. De besmetting is waarschijnlijk het ge-
volg van swillvervoedering;
op 10 maart in Beieren. Würzburg, district Unter-
franken, op een bedrijf met 6 beren, 18 zeugen.
254 mestvarkens en 50 biggen. De besmetting is
waarschijnlijk veroorzaakt door swillvervoede-
ring;

-ocr page 54-

op 10 maart in Noord Rijnland-Westfalen. arron-
dissement Viersen, district Düsseldorf, op een be-
drijf met I beer. 14 zeugen, 5 jonge zeugen, 169
mestvarkens en 112 biggen. De oorzaak van de
besmetting was nog niet bekend;
-- op 10 maart te West-Berlijn, op een mestbedrijf
met 130 varkens. Onderzoek naar de oorsprong
van de besmetting nog gaande.

België

Bij een telex van 17 maart deelde de Belgische Veteri-
naire Dienst een nieuw geval van varkenspest mee. De
dag tevoren was op een fok-; mestbedrijf te Vinder-
houte, gemeente Lovendegem. provincie Oost-
Vlaanderen(Zöne I) de ziekte vastgesteld. Er waren I
beer, 27 zeugen, 27 biggen en I 15 mestvarkens van
30-100 kg aanwezig. Twee biggen waren gestorven.
Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt op 500 meter afstand.
Sanitair-politionele maatregelen, als voorgeschreven
in E.G.-richtlijn 80 217, zijn genomen.

Japan

Het .lapanse Ministerie van Landbouw. Bosbouw en
Visserij liet op 21 maart weten, dat 9 dagen eerder
varkenspest was geconstateerd te Moroyama-Machi,
Saitana-prefectuur, op een bedrijf met 132 varkens.
Hiervan bleken 56 ongeënte mestvarkens besmet.
Deze zijn afgemaakt engedestrueerd. Een vervoerver-
bod is ingesteld.

BESMETTELIJKE PLEUROPNEUMONIE
BLI RUNDEREN

Niger

Een telex van 16 maart van het Ministerie voor Land-
ontwikkeling te Niamey, maakte melding van een
uitbraak van besmettelijke pleuropneumonie bij run-
deren op 7° oosterlengte, 13° noorderbreedte.
De uitbraak schijnt veroorzaakt te zijn doordat een
uit Nigeria afkomstige koe in een kudde wasonderge-
bracht. Sanitaire en veterinair-politionele maatrege-
len zijn genomen.

PSEUDO-VOGELPEST
Japan

Het Ministerie van l,andbouw, Bosbouw en Visserij
te Tokyo deelde op 21 maart mee, dat de i 5e een geval
van pseudo-vogelpest was geconstateerd op een be-
drijf met 12.240 kippen.

Gestorven zijn 1.517 dieren. De overige 10.773 zijn
afgemaakt. Een zöne met een vervoerverbod is inge-
steld.

DOORLOPENDE AGENDA

1983

MOND- EN KLAUWZEER
Spanje

Bij een telex van 17 maart meldden de Spaanse autori-
teiten, dat de I4e mond- en klauwzeer was gediagnos-
tiseerd in de plaats Eljas, in het noorden van de pro-
vincie Caceres, in de nabijheid van de Portugese
grens. Het besmette bedrijf telde 48 koeien, waarvan 7
ziek. Alle koeien zijn afgemaakt en de overige dieren
gevaccineerd.

Reglementaire maatregelen zijn genomen, zoals ring-
pntingen met trivalent OAC-vaccin van de vatbare
diersoorten. Ook is men overgegaan tot sanitaire en
veterinair-politionele maatregelen.
De volgende dag lieten de Spaanse autoriteiten weten,
dat de eerdcrgemelde uitbraak van 21 februari te Me-
nasalvas, provincie Toledo, die oorspronkelijk be-
perkt was gebleven tot runderen, zich nu ook had
uitgebreid naar een kudde van 500 geiten. Hiervan
zijn er twee gestorven en bleken er nog 40 ziek.
Naast enting van de zieke dieren, is men eveneens
overgegaan tot ringentingen, marktsluitingen en het
nemen van adequate veterinair-politionele maatrege-
len.

Mozambique

Het Nationaal Directoraat voor Intensieve Veehou-
derij te Maputo, liet op 21 maart per telegram weten,
dat mond- en klauwzeer was uitgebroken op 32° 00\'
oosterlengte. 25° 25\' zuiderbreedte onder runderen
van autochtoon ras. Typering van het virus vindt
plaats.

Quarantainemaatregelen zijn thans van kracht en
men is tot enting overgegaan.

Mei:

3 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Cjez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

3 PAO-D-cursus Pathol. Aanatomie.

9-13 International Conference on Impact of Di-
seases on l.ivestock Production in the Tropics,
Florida (pag. 766).

10 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

10 PAO-D-cursus Pathol. Anatomie.

10 II PAO-D-cursus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Heerenveen.

11 Afd. Groningen\'Drenthe K.N.M.v.D. Leden-
vergadering. Fam. Hotel, Paterswolde. 20.00
uur.

15—27 Management and Diseases of Sheep.
Course. Edinburgh (pag. 308).

17 19 XXI. Wissenschaftliche Tagung der Gescll-
schaft für Versuchstierkunde. GV SOLAS.
Munster.

17 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

18 PAO-D-cursus Pathol. Anatomie.

18 A.C.V.-Controle. Studiedag, Biddinghuizen
(pag. 308).

19 Symposium \'Snelle methoden inde levensmidde-
lenmicrobiologie\'. Wageningen (pag. 323).

19 Algemene Ledenvergadering A.U.V.. Beverse-
straat 23, Cuyk.

19 Kring de Westhoek. Vergadering.

19 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

26 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel. Rest. Belvédère. Schoonhoven.
20.30 uur.

-ocr page 55-

20
24

26

30

31
31
Juni:

I—3 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiolo-
gie.

2 Bijeenkomst Dierenartsen verbonden aan een
asiel, .laarbeurscongrescentrum te Utrecht (pag.
377).

2 Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (georganiseerd door Boehrin-
ger Ingelheim bv). Biddinghuizen (pag. 186).

3 .Symposium: Gezondheidsbesef. TH te Delft
(pag. 370).

6- 7 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiolo-
gie.

8—10 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobio-
logie.

9-10 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobio-
logie.

8 Groep Geneesk. van het Rund K.N.M.v.D.
Vergadering.

9—10 Seminar Uber Schafkrankheiten (A). Haus
Düsse, Bad Sassendorf.

9 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

Aanvang 15.30 uur.
9 Klinische Avond (pag. 712).

9-10 PAO-D-cursus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Bunnik.

10 -11 .Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-

gung für Kleintiermedizin, Luzern (pag. 671
(1982) en pag. 186). Inlichtingen op redaktiese-
cretariaat verkrijgbaar.

11 — 12 Reg. Arbeitstagung Süd der Fachgruppe

\'Kleintierkrankheiten der DVG\' (A) mit Helfe-
rinnenseminar, Passau.
16 — 17 PAO-D-cursus Capita Selecta Pluimvee-
ziekten.

22 26. Fachgespräch über Geflügelkrankheiten (A),
Hannover.

23 Fortbildungskurs über Schweinekrankheiten,
Hannover.

Juli:

9—10 Seminar \'Klinische Hämatologie\', Mün-
chen.

10—16 The 32nd Summer Congress of the Interna-
tional Veterinary Students\' Association (IVSA),
Geneva, Switzerland (pag. 260).

PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiologie.
28 32. Deutscher Kongreß für ärztliche Fort-
bildung, Berlin.

Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiologie.
PAO-D-cursus Pathol. Anatomie.
PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiologie.

Augustus:

2—4 International Symposium on Laboratory
Animal Science, Vancouver (pag. 766).

14—19 5. Weltkongress über Tierproduktion,
Tokio.

21 27 XXII Veterinair Wereldcongres, Perth,
Australië (pag. 964 en 1248 (1981)49,601 en 824
(1982), pag. 53 en pag. 111).

31—2 sept. I. Symposium der Int. Soc. of Animal
Clinical Biochemistry (ACB), Schwäbisch Hall.

September:

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

8 Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

13—14 FVE. Advisory Committee on Veterinary
Training, Brussels.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

19—22 34th Annual Meeting of the European Asso-
ciation for Animal Production (EAAP), Madrid.
(Inl. redaktiesecretariaat).

21 - 25 British Veterinary Association Annual Con-

gress, Lancaster (pag. III).

22—23 32. Internationale Fachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung von Haustieren, Wels,
(Oostenrijk) (pag. 370).

26 — I okt. Deutscher Tierärztetag \'83 und Kongreß
des Bundesverbandes praktischer Tierärzte,
Fortbildung (A), Baden-Baden.

29—30 PAO-D-curus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Hapert.

30 Symposium \'De chronische patient\'. Psychiatri-
sche Universiteitskliniek, Groningen.

Oktober:

3- 6 Annual Meeting of the European Assoc. for
Animal Production (EAAP), Madrid. (Inl. op
het red.secretariaat verkrijgbaar).

5—7 Internationale Tagung für Orthopädie bei
Huf- und Klauentieren, Wien.

13 Symposium Vleeskalveren, Cultureel- en con-
grescentrum Stichting \'De Reehorst\', Ede.

14 15 FVE Meeting, Brussels.

14 Tagung der DVG Fachgruppe Schweinekrank-
heiten, Würzburg (pag. 323).

27 Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

Ter overname aangeboden

KLEINE HUISDIERENPRAKTIJK

Voor gegadigden zonder voldoende eigen financiële middelen is het niet nodig
te reflecteren.

Brieven onder nummer 19/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 56-

Dierenarts in den vreemde

Bij een toenemend aantal dierenartsen en
een afnemende elasticiteit van de
arbeidsmarkt is het denkbaar, dat zich bij
verschillende collega\'s in stijgende mate de
vraag zal voordoen of het niet beter zou
zijn, tijdelijk of blijvend naar een plek over
de grens uit te zien. Informatie over de
mogelijkheden is dan zeer welkom!
Daarom worden collega\'s die in het
buitenland werkzaam zijn uitgenodigd de
pen eens ter hand te nemen en in deze
rubriek iets over hun eigen ervaringen in
den vreemde te schrijven.

In de berichtgeving kan iets verteld worden
over de redcn(en) om weg te gaan, de wijze
waarop de daartoe noodzakelijke contacten
gelegd zijn, de voorbereiding, de locale
woon/leefsituatie, het werk zelf, de
mogelijkheden voor (blijvende) vestiging, de
vestigingsprocedure, het verkrijgen van een
verblijfsvergunning, de mogelijkheden voor
andere nederlandse collegae en verdere
ervaringen.

Het doet ons genoegen hierbij weer een
tweetal onafhank,elijk van elkaar
ingestuurde reacties uit het buitenland af te
kunnen drukken. Het betreft de ervaringen
van de collegae H. van Swaay en F.
Hilbink, beiden uit Nieuw Zeeland.
Puntsgewijs halen wij de volgende passages

Nieuw Zeeland (1)

In antwoord op uw vraag naar
mogelijkheden voor veterinairen in Nieuw
Zeeland kan ik u het volgende meedelen.
Doordat er momenteel een over.schot aan
dierenartsen, ook hier in Nieuw Zeeland
ontstaat, zijn de mogelijkheden beperkt: in de
vleeskeuring zijn nog vacatures, die echter in
steeds grotere mate door kiwi\'s worden
vervuld. Daarnaast zijn er in theorie
mogelijkheden in de research. Men maakt
echter alleen een kans als men over duidelijk
meer ervaring beschikt dan hier in Nieuw
Zeeland of in de U.K. beschikbaar is.
Bovendien vergt de procedure veel tijd en
vasthoudendheid. Buiten de twee
bovengenoemde gebieden zie ik geen
mogelijkheden.

De economische situatie wordt er hier
momenteel ook niet heter op en dat is iels,
wal een emigrant zich terdege moet
realiseren.

\' Riverside Road 7. Ashbarton, New Zealand.

Ik kan de stap echter aanraden aan mensen,
die zich niet al te druk maken over tnaleriële
zaken als geld en status, en bereid zijn ten
aanzien van de toekomst een zeker risico te
nemen.

Ik neem aan dat ik uw vraag naar informatie
om te publiceren in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zeker niet beantwoord heb.
Dat was ook niet mijn bedoeling. Ik denk dat
de constatering dat er op dit /nament nog
duidelijke mogelijkheden in de Nieuw
Zeelandse vleeskeuring zijn, voldoende
informatie is om in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde te zetten. Alle andere
informatie kan de adspirant-emigrant beter
zelf verzamelen door contact op te nemen
met de Nieuw Zeeland-Ambassade in Den
Haag en door de Nederland.\'ie collega\'s in
Nieuw Zeeland aan te schrijven.

F. Hilbink\'

Nieuw Zeeland (2)

Dierenartsen worden in Nieuw Zeeland in
beginsel niet meer toegelaten op grond van
hun beroep. De eigen faculteit (Massey)
voorziet ruimschoots in de behoefte en jonge
afgestudeerden hebben al grote moeite om
aan de kost te komen. Ze hebben echter nog
steeds weinig affiniteit om in de vleeskeuring
te gaan. waar nog wel enkele vacatures
bestaan. Het tekort wordt nu in snel tempo
aangevuld. Er is bovendien genoeg aanbod
uit andere Engelstalige landen met erkende
universiteiten zoals UK. Australië, USA.
Canada.

Niettemin is het nog steeds niet onmogelijk
om vanuit Nederland via een aanstelling in
de vleeskeuring naar NZ te emigreren.
Belangstellenden kunnen zich in verbinding
stellen via de ambassade, met de attaché van
de \'Meat Division\' in Londen: de heer John
McNabb, die zelf tot voor kort en gedurende
vele jaren directeur van de Meat Division is
geweest. Men moet zich tegenwoordig voor drie
jaar binden en het ministerie van landbouw
(MAF) betaalt de overtocht en een deel van
de verhuizing. Men wordt dan in NZ binnen
enkele maanden geregistreerd als dierenarts,
hetgeen recht verleent te praktizeren. Men
kan jëitelijk te alle tijde de baan opzeggen
en iets anders gaan doen, maar de kosten van
de emigratie moeten dan worden terug
betaald als die drie jaar niet zijn uitgediend.

-ocr page 57-

Overigens verdien! men in de vleeskeuring
aanmerkelijk heter dan als beginner in een
praktijk. Zelfs de ouderen hebben het in het
vrije beroep tamelijk moeilijk en de spoeling
wordt wat dun. Er is dus geen reden om
nadrukkelijk collega\'s aan te moedigen
hierheen te komen als ze niet van plan zijn in
de vleeskeuring te blijven. Gezien de
moeilijke situatie in de vleesexport kan ik de
vooruitzichten ook niet meer als bijzonder
\'veilig\' aanmerken. Ook ambtenaren kunnen
hier op vrij korte termijn en zonder veel
compensatie worden ontslagen. Dat is
gedurende het laatste jaar ook op vrij grote
schaal gebeurd. Sociale hulp is hier heel wat
zuiniger dan in Nederland.
Voor wie toch .serieus aan emigratie denkt
beveel ik een bezoek aan de ambassade aan,
waar men graag informatie verstrekt en
allerlei drukwerk kan uitdelen over het leven
in NZ. Verder zijn er prachtige boeken over
het land te koop. die de aantrekkelijkheden
betreffende landschap en klimaat belichten.
Het enige, dal ik persoonlijk kan toevoegen
is de waarneming en eigen ervaring, dat
Nederlanders zich over het algemeen hier heel
goed thuis voelen en gewoonlijk goed terecht
komen.

De samenleving is toegankelijk, tolerant,
blijmoedig en optimistisch. Sport in alle
vormen speelt een heel grote rol. In mijn
ogen is de algemene toon wat oppervlakkig,
weinig genuanceerd en primitief. Wie zich
stoort aan de afwezigheid van veel gangbare
\'Europese\' omgangsvormen zal er wal moeite
mee hebben.

Op de scholen en hogere opleidingen leert
men een sterk normaliserend sociaal gedrag,
belangstelling voor natuur en gezondheid, en
een goed pakket bruikbare bekwaamheden.
Met de algemene ontwikkeling is het
bedroevend gesteld. Er is gewoon geen tijd
voor met al die sport en het mooie weer.

H. van Swaar\'.

Bijeenkomst dierenartsen
verbonden aan een asiel

utrecht, 2 juni 1983

Op donderdag 2 juni 1983 zal in éèn van de
zalen van het Jaarbeurscongrescentrum te
Utrecht wederom een bijeenkomst van
dierenartsen verbonden aan een asiel
plaatsvinden.

De Werkgroep Asieldierenartsen, waarin
naast vertegenwoordigers van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde ook leden van de Centrale
Asiel Raad zitting hebben, heeft nl. — na de
succesvolle praatmiddag in 1982 — besloten
ook dit jaar weer een bijeenkomst te
organiseren. Op deze wijze wordt de
mogelijkheid gecreëerd die problemen waarmee
een dierenarts bij de uitvoering van zijn
werkzaamheden aan een asiel geconfronteerd
wordt, gemeenschappelijk te bespreken.

13.45
14.00

14.05

14.30

15.00

15.30

16.30

Wij hopen dat zoveel mogelijk dierenartsen
verbonden aan een asiel op deze bijeenkomst
aanwezig zijn.

Ook dierenartsen die niet verbonden zijn aan
een asiel zijn van harte welkom.

\' 219 Memorial Avenue, Christchurch, New Zealand.

Het programma voor donderdag 2 juni 1983
ziet er als volgt uit:

Ontvangst met koffie.
Opening en introductie van de sprekers
door drs. G. Rakhorst.
Inleiding onder de titel:
\'Euthanasie-beleid in asiels\' door
mevrouw V. K. Baden(asielbestuurster).
Inleiding door drs. G. te Winkel over het
euthanasie-beleid in asiels gezien vanuit
veterinair oogpunt.

Pauze. In de pauze is gelegenheid tot het
nuttigen van een drankje.
Paneldiscussie. In dit panel hebben
zitting: drs. G. Rakhorst; drs. G. te
Winkel: drs. B. W. Knol; mevrouw V. K.
Baden; dhr. M. van Zuuren (secretaris
Nederlandse Vereniging tot
Bescherming van Dieren/voorzitter
Centrale Asiel Raad).
Sluiting.

-ocr page 58-

Afdeling Zuid-Holland

Jaarverslag 1982

De Afdeling Zuid-Holland van de
K.N.M.v.D. heeft in 1982 haar zeven en
twintigste lustrum gevierd. Elders
(Tijdschr.
Diergeneesl<d..
107, (23). 935. (1982)) werd
reeds verslag uitgebracht over de geslaagde
viering van dit lustrum op 18 september op
Goeree Overflakkee.
Het bestuur van de Afdeling is thans als
volgt samengesteld:

V. H. Boysen voorzitter

G. Th. A. Menges vice-voorzitter

P. Leefiang secretaris

A. A. M. Vosmer penningmeester

E. P. Oldenl<amp tweede secretaris

Tijdens de december-vergadering werd de heer
Oldenkamp voor een tweede ambtstermijn
herkozen.

De Afdeling telt thans 152 leden. Door de
dood ontviel ons dr. L Hoedemaker, een van
de nestoren van onze Afdeling. Zijn
veelzijdige carrière in de diergeneeskunde zal
voor ons allen een lichtend voorbeeld blijven.
Wegens vestiging buiten de provincie zegde
drs. W. W. Braunius te Woerden zijn
lidmaatschap op.

Als nieuwe leden van de Afdeling werden in
1982 begroet de collegae G. J. Goedhart te
\'s-Gravenhage, Mw. Y. M. Klaare te Gouda,
C. M. de Haan te Zoetermeer, L. F. den Houter
te Ter Aar, S. Roos te Goudswaard, T. G.
van de Vuurst te \'s-Gravenhage, H. J. van
Weering te Bleskensgraaf, H. Westerveld te
Oudenhoorn en H. B. M. M. Wolters te
Capelle a; d IJssel.

Het Bestuur bood aan verschillende
jubilerende leden de gelukwensen van de
Afdeling aan: de collegae J. P. C. Kruijne,
C. W. Moons, E. P. Oldenkamp, J. L. van Os
en H. van der Ree vierden in 1982 hun 25-
jarig jubileum als dierenarts, terwijl dr. I..
Hoedemaker kort voor zijn dood mocht
gedenken dat hij vijftig jaar geleden voor het
dierenarts-examen slaagde.
Met veel genoegen gaf een bestuurs-delegatie
gehoor aan de uitnodiging van de oud-
voorzitter J. l.. van Os aanwezig te zijn op
diens promotie tot Doctor in de
Diergeneeskunde op 13 mei 1982.
Het bestuur vertegenwoordigde de Afdeling
op 4 maart tijdens de afscheidsbijeenkomst
met de scheidende Algemeen Secretaris
M. A. Moons. Tevens maakte het van de
gelegenheid gebruik de nieuwe Algemeen
Secretaris en lid van de Afdeling
A. P. WIjgergangs geluk te wensen met diens
benoeming.

Individuele leden van de Afdelingsraad zijn
in het verslagjaar bemiddelend opgetreden bij
een geschil tussen de eigenaar van een hond
en een praktizerend dierenarts. Hierbij werd
het weer eens duidelijk dat de eigenaren van
gezelschapsdieren niet of nauwelijks weten
hoe en waar zij vermeende klachten jegens
hun dierenarts kunnen deponeren. Zou enige
voorlichting in deze niet gewenst zijn?
Bovendien dient de positie van de
Afdelingsraad met betrekking tot de
behandeling van geschillen tussen eigenaar en
dierenarts te worden herzien.
Het Bestuur van de Afdeling heeft bemiddelend
opgetreden bij de bespreking van een aantal
knelpunten dat tussen de Vereniging
\'Kattenzorg\' te \'s-Gravenhage en de in de
regio \'s-Gravenhage werkzame praktici waren
gerezen. In goed overleg lijken deze
knelpunten thans te zijn opgelost.
De werkzaamheden van de Provinciale
Vestigingscommissie zijn in 1982 inhoudelijk
veranderd, nu de commissie, op basis van in
1981 gedane beslissingen, geen bevoegdheden
meer heeft bij vestigingen regulerend op te
treden.

In 1982 nam V. H. Boysen de
vertegenwoordiging van de Afdeling in het
Algemeen Bestuur van de K.N.M.v.D. over
van P. Leeflang.

Tijdens de Algemene Vergadering 1982 in
Boekelo waren de collegae Terlouw en
Menges namens de Afdeling aanwezig, in
totaal woonden 21 dierenartsen uit de
provincie Zuid-Holland het jaarcongres en;of
de Algemene Vergadering bij.
Drs. A. S. Spruit te Rotterdam, lid van en
voorgesteld door de Afdeling Zuid-Holland,
werd gekozen in de Ereraad.
De Redaktie Advies Raad van het
Tijdschrifl voor Diergeneeskunde kwam op
19 maart bijeen. Een en ander heeft
geresulteerd in een enquête met betrekking
tot de toekomst van het Tijdschrift, die onder
de besturen van Afdelingen en Groepen is
gehouden.

De contacten met de Stichting
Gezondheidszorg voor Dieren in West- en
Midden-Nederland hebben in 1982 inhoud
gekregen in een aantal bijeenkomsten van de
Overkoepelende Contact-Commissie en een
\'praatavond\' met praktici uit de provincie

-ocr page 59-

Zuid-Holland. In een gezamenlijk schrijven
van de Afdeling Zeeland, Noord-Holland,
Utrecht en Zuid-Holland aan het Bestuur van
de Stichting is nogmaals het belang van de
opname van een dierenarts-prakticus in het
bestuurscollege van de Stichting bepleit.
De Afdeling ziet met belangstelling uit naar
de plannen van het Algemeen Secretariaat
een kadercursus voor belangstellende leden
van de K.N.M.v.D. te organiseren. Zelfheeft de
Afdeling in 1982 voor haar leden een aantal
studieavonden over \'voorlichtingskunde\'
georganiseerd; deze werden geleid door
medewerkers van het Consulentschap voor de
Rundveehouderij te Gouda.
Op I I februari 1982 verzorgde de Afdeling
voor belangstellenden een instructiemiddag
over visziekten die onder leiding stond van
dr. R. Bootsma van de Werkgroep Visziekten
van de Faculteit der Diergeneeskunde. Voor
1983 staan bezoeken van kleine huisdieren-
praktici aan de Gezondheidsdienst te Gouda
en een gezamenlijke bijeenkomst van praktici
met bedrijfsvoorlichters op het programma.
In 1982 werden vier bestuursvergaderingen en
vijf afdelingsvergaderingen gehouden,
■fijdens de afdelingsvergaderingen zijn
verschillende K.N.M.v.D. aangelegenheden
indringend besproken zoals het rapport van
de apotheek-commissie, het concept
samenwerkingsovereenkomst dierenartsen-
praktici met de Stichting Gezondheidszorg
voor Dieren, de enquête over de toekomst
van het
Tijdschrifi voor Diergeneeskunde en
de beschrijvingsbrief voor de Algemene
Vergadering te Boekelo.
Een van de vergaderingen werd naar goed
gebruik gezamenlijk met de leden van de
Afdeling Zuid-Holland van de Nederlandse
Vereniging van Dierenartsvrouwen belegd.

De volgende inleidingen werden in 1982 voor
de Afdeling gehouden:

— \'Wat is en wat doet de
voorlichtingsdienst\' (ir. W. .1. Joosten);

- \'K.N.M.v.D. aangelegenheden\'
(drs. M. Bosman en ing. T. W. te Giffel);

— \'Concept Samenwerkingsovereenkomst
Dierenartsen met de Stichting
Gezondheidszorg voor Dieren\'

(drs. A. P. Wijgergangs);

— \'Veterinaire homoeopathic\'
(drs. A. H. Westerhuis);

— \'Delfts Aardewerk en zijn
voorgeschiedenis\' (ir. G. J. Geluk).

De diverse mailings werden ook in 1982 weer
door de heer G. Lokum van de
Gezondheidsdienst te Gouda voor ons
verzorgd; de Afdeling is hem hiervoor zeer
erkentelijk.

Dit jaarverslag begon met het memoreren
van het zeven en twintigste lustrum. De grote
opkomst van de leden en hun dames bij en
het enorme enthousiasme tijdens deze
lustrumviering stond echter in geen
verhouding tot de geringe belangstelling van
de leden voor het normale afdelingsgebeuren.
Voor het bestuur is het teleurstellend te
moeten constateren dat de
afdelingsvergaderingen matig bezocht
worden, de trouwe kern van aanwezige leden
niet te na gesproken. Het bestuur meent haar
best te doen; wanneer er onder de leden
echter kritiek bestaat over het functioneren
van de Afdeling, verwacht het bestuur dat
deze kritiek kenbaar wordt gemaakt. Anders
ziet het bestuur geen reden dat zovelen in
stilte en afzondering hun lidmaatschap van
de Afdeling belijden.

P. Leeflang,
secretaris.

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
zich aangemeld de volgende collega:

Bos, Mevr. M. H. M.; 1982; 3515 VV Utrecht, G. Noodtstraat 15.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Aarts, A. C. I.. M.; 1982; 5126 CT Gilze. Wendel 6.
Corstjens. P. H. .1.; 1982; 3981 Zl. Bunnik. Vletweide 38.

-ocr page 60-

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

.1. W. A. M. Bartels. W. Schuylenburglaan 86, 3571 SL Utrecht.
.). F. van Embden, Graaf Hendrikstraat 24, 2805 CK Gouda.
.1. I.. A. Pijls. Bosboomstraat 2 A. 3582 KG Utrecht.
C. .1. M. Scheepens, Koningsweg 274, 3582 GM Utrecht.
H. P. D. Veldhuis, Mauritsstraat 5, 3583 HE Utrecht.
S. Tj. Westendorp, Bekkerstraat 93 bis, 3572 SE Utrecht.

Overleden:

K. van Hoeve te Winterswijk op 26 maart 1983.

Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de V,D.:

J. A. J. M. Peters te Oldenzaal per 1 april 1983.

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

J. A. .!. M. Peters te Oldenzaal per 1 april 1983.
Jubilea:

J. P. Coppoolse te Voorthuizen
J. G. .1. Wulffraat te Eethen
G. B. de Voogd te Wassenaar
G. J. Eggink te Canada
L. Zegers te Bloemendaal
K. van Horssen te Luttenberg
S. de Haan te Dalfsen

(afwezig) 35 jaar op 7 mei 1983
(aanwezig) 25 jaar op 9 mei 1983
(afwezig) 25 jaar op 9 mei 1983
(aanwezig) 30 jaar op 13 mei 1983
(afwezig) 30 jaar op 13 mei 1983
(aanwezig) 25 jaar op 16 mei 1983
(afwezig) 35 jaar op 22 mei 1983

Adreswijzigingen, enz.:

186 Aans, A. C. L. M.: 1982; 5126 CT Gilze. Wen-
del 6; tel. 01615-1253 (privé). 076-613063
(prakt.); p., ass. bij J. J. G. M. Oomen (toevoe-
gen als lid).

199 Bron. E. J. S.: 1946; 8567 HD Oudemirdum,
Beukenlaan la; tel. 05147-509; r.d.

199 Bruckwilder. R. K; 1951; 7511 HE Enschede,
Van Loenshof 3; tel. 053-3.34075 (privé).

202 Coops. W. ,/. P.: 1975; 2903 LB Capelle a,, d
Llssel, Dorpsstraat 168, postbus 17; tel. 010-
500560 (privé), 502916 (prakt.); p., kl. huisd.
(assoc. beëindigd).

202 Cor.ujens. P. //. J.: 1982; 3981 ZI. Bunnik.
Vletweide 38; tel. 03405-64721 ; wnd. d. (toevoe-
gen als lid).

2081321 Di.xhoorn. F. W. van: 1978; Antananarivo
(Madagascar). P.O. Box 404; projectleider.

208 Dongen. F. J. M. van: 1980; 5081 X.I Hilvaren-
beek. Tilburgseweg 2; tel. 04255-1737 (privé),
04254-1666 (prakt.); p., ass. bij C. W. M. Au-
gustijn, H. A. M. Elsinghorst, M. .1. ,L v. d.
Linden. P. .1. .1. A. Schroder. H. Vaarkamp en
J. A. M. Vermeer.

217 Freeke, L. ./.: 1969; Zevenaar; p., H-D., geass.
met R. Pouw (assoc. met W. .1. P. Coops be-
ëindigd).

229 HHvering. J.: 1982; 7741 GA Coevorden. Burg.
Gautiersingel 35; tel. 05240-7050 (privé). 3694
(prakt.); p., ass. bij M. Bethlehem. J. Braams-
kamp, G. Bruin. H. Detmers..!. Elving. W. B. .1.
Costing en H. Poortman.

234 Houhen. Mevr. O. C.: 1980; 5469 BP Erp.
Kerkstraat 46; tel. 04135-1182 (privé), 1350
(prakt.); p., ass. bij L. B. H. ten Hove, J. W. M.
Miltenburg, P. .1. A. M. Pulskens en D. M. N.
van Vuren.

254

*Lemmens. R. M. .!.: 1980; 3581 LM Utrecht.
Bankstraat 7; lel. 030-5121 16; d.
255/323 Logi. P. B. van der: 1980; Invercargill

(New Zealand). 54A Albertstreet; d.
258 * Marei 0. M. van der: 1980; Noordeloos: tel.
01838-2308 (privé). 02940-71110 (bur.); wet.
medew. Duphar B.V.
323/262 Moi. E. P. C. J.: 1979; 5151 CN Drunen,

Kennedystraat 4; tel. 04163-72492; wnd. d.
323/262 Moi. E. P. C. J.: 1979; 5151 CN Drunen.

Kennedystraat 4; tel. 04163-72492; wnd. d.
262 \'Morssinkhof. P. C. M.: 1983:5571 KP Berg-

eyk, Loo 105; tel. 04975-1 151; d.
27/
Óverweei Mevr. F B.: 1977; 3818 .IX Amers-
foort. Piersonlaan 4; tel. 033-10317; wnd. d.
275 Pouw. R.: 1973; l.oo (gem. Duiven); p.. geass.
met l.. .1. Freeke (assoc. met W. .1. P. Coops
beëindigd).

277 Remmen. ./. /.. A. M.: 1968; 5268 CN Hclvoirt,

Gijzel 50; tel. 041 18-218! (privé).
300 l enema. R. P.: 1930; 8446 DR Heerenvccn.

Heerenhage 802; r.d.; oud-h. vl.k.dnsl.
312 *Wicrsema. S. H.: 1983; 1072 BB Amsterdam,
le.l. van Campenstraat I9-III; lel. 020-797304;
wnd. d.

Bevrijdingsdag

In verband met Bevrijdingsdag is het Bureau
van de Maatschappij op donderdag S mei
1983 gesloten.

-ocr page 61-

Coccidiose bij duiven?

Esb, Ti-X.\'-

ESI)372%

Nieuwe verpakking: Vochtwerende Aluminium Sachets

Alleen Al jaren het geneesmiddel tegen

vertegenwoordiging coccidiose.

Nederland Werkt snel en betrouwbaar.

Doos met 12 sachets è 10 gram.

w

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel

Telefoon 04116-73797 CIBA-GEIGY

-ocr page 62-

ru

Gezondheidsdienst voor Pluimvee
te Doorn

Bij de Fakulteit der Diergeneeskunde is in de vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en
Buitenpraktijk, afdeling Pluimveebedrijfsdiergeneeskunde, vakant de funktie van

buitengewoon hoogleraar (m/v)

in het vakgebied pluimveebedrijfsdiergeneeskunde, met een halve dagtaak.

De funktionaris zal voor de andere helft van de dagtaak worden betrokken in de weten-
schappelijke leiding van de Gezondheidsdienst voor Pluimvee te Doorn in het kader van
het samenwerkingsverband met deze dienst (aanstelling als staffunktionaris met als
hoofdtaak: koördinatie van het praktijkonderzoek van de dienst).

Tot de taak van de te benoemen hoogleraar behoren:

- het koördineren en geven van onderwijs;

- het initiëren, verrichten, begeleiden van en leiding geven aan het wetenschappelijk
onderzoek;

- het verrichten van bedrijfsbegeleiding bij een aantal pluimveebedrijven;

- het verrichten van bestuurlijke werkzaamheden.

Gedacht wordt aan een gepromoveerde dierenarts, die:

- specialist is op het vakgebied en hiervan blijk heeft gegeven in de vorm van publikaties
van hoog gehalte;

- didaktische en bestuurlijke bekwaamheden bezit;

- bereid en in staat is te funktioneren in de universitaire bestuursstruktuur;
bereid is samen te werken met aangrenzende en andere vakgebieden.

Betrokkene zal zijn standplaats in Doorn hebben.

De funktie staat beschreven in een voor kandidaten beschikbaar struktuurrapport.
Nadere telefonische inlichtingen betreffende het buitengewoon hoogleraarschap kunnen
worden ingewonnen bij prof. dr A. Brand (tel. 030-531096) en betreffende de funktie bij de
Gezondheidsdienst bij de direkteur van deze dienst (tel. 03430-13641).

Salariëring geschiedt volgens Rijksregeling in de hoogleraarsschaal A.

Voor de aanstelling bij de universiteit is een medische keuring verplicht. Voor de aan-
stelling bij de Gezondheidsdienst voor Pluimvee is een medisch-psychotechnisch onder-
zoek gebruikelijk.

Sollicitaties, vergezeld van curriculum vitae en lijst van publikaties, dienen (vertrouwelijk)
binnen vier weken na verschijnen van dit blad te worden gericht aan de sekretaris van de
benoemingsadvieskommissie ordinariaat pluimveebedrijfsdiergeneeskunde, de heer
J. J. van der Kaaden, Bureau Fakulteit der Diergeneeskunde, Postbus 80.163, 3508 TD
Utrecht, onder vak. no.: 170.052.

Degenen, die de aandacht willen vestigen op naar hun mening geschikte kandidaten
worden uitgenodigd dit eveneens schriftelijk mede te delen aan de benoemingsadvies-
kommissie.

Rijksuniversiteit Utrecht

-ocr page 63-

OORMERKEN REGELT

UW RUNDVEE DE

VLIEGENBESTRUDING

ZELF. EEN SEIZOEN ÜU4G.

Debantic insecticide oor-
merken zijn eenvoudig aan
te brengen, geven geen
residu-problemen en zijn een
uitstekend hulpmiddel ter
voorkoming van zomerwrang.
De Debantic oormerken zijn ook
in economisch opzicht een
verantwoorde keuze.

DEBANTIC, MÉÉR DAN
TWEE VLIEGEN IN EEN KLAP.

Werkzaam beslanddeel lelrachloorvmlos.

-ocr page 64-

Even onder narcose? - Suritaf!!

Surital® is een alom bekend produkt van Parke-Davis.
Het is een goed verdraagbaar, kort werkend anestheticum.
Toepasbaar bij alle diersoorten bij kortdurende operatieve
ingrepen. Alfasan is de leverancier.

Alfasan heeft de alleenvertegen-
woordiging in Nederland voor al-
le Parke-Davis diergeneesmid-
delen: Benadryl® expectorans,
Benadryl® injectie, Benadryl®
lotion, VetalarfParkesteronfDa-
vosin® Surital® Hexocil® Neem
dus voor alle gewenste informa-
tie contact op met Alfasan.

PARKE-DAVIS

alleen bij

alfasan

-ocr page 65-

i/IE WIL WETEN OF Z\'N HOND GEZOND IS. ZOU EENS
GOED OP Z\'N GEDRAG MOETEN LEÜEN.

Iedere hond heeft z\'n eigen gedrag. Hij kan dat op vele
manieren uiten, maar het belangrijkste is: het dier dient attent en
levendig te zijn. Een lusteloze, ongeïnteresseerde niet rea-
gerende hond is zeker geen gezonde hond, wat voor
karakter hij ook heeft. De oorzaak kan velerlei zijn.

Het zou bijvoorbeeld
aan z\'n voeding kunnen liggen.
Niet omdat hij te weinig krijgt [veel
honden krijgen juist te veel), maar
omdat de samenstelling van z\'n
voeding niet evenwichtig is. Dat is geen kwestie van gebrek aan
goede wil of aandacht voor de hond. Het is gewoon een gemis aan
kennis en mogelijkheden van de gemiddelde hondenbezitter om z\'n
hond die gevarieerde voeding te geven, die de oerhond duizenden
jaren geleden in de vrije natuur zelf bij elkaar moest zoeken en jagen.

Hoe kom je er bijvoorbeeld als leek achter of je hond de
juiste hoeveelheid verzadigde en onverzadigde vetzuren in zijn maal-
tijd krijgt? Dat is specialistenwerk. De onderzoekers van Pittah zijn
er in geslaagd (ook dank zij de nauwe samenwerking met dierenart-
sen, fokkers en kennelhouders) een hondenvoer te maken, dat zo
compleet en uitgebalanceerd is, dat men in elk geval voeding als oor-
zaak van "ongezond gedrag" kan uitschakelen. Want er kunnen na-

tuurlijk andere oorzaken zijn. En
belangrijke factor is, het is beslist
er of boosdoener als het om
het gedrag van uw hond gaat.

Bijvoorbeeld de al
evenzeer noodzakelijke beweging
en frisse lucht kan Pittah niet geven.
Daar zal "het baasje" voor moeten
zorgen. Of het nu regent of niet.

PinAH,VOER VOOR KAMPIOENEN.

-ocr page 66-

VETERINARIAN

FOR THE UNIVERSITY OF DAR ES SALAAM, TANZANIA

At the request of the Tanzanian Government, the Danish International
Development Agency (DANIDA) invites applications for a vacant post at the
Division of Veterinary Science, Morogoro, Tanzania.

Professor/Senior Lecturer/Lecturer in
Veterinary Pathology

Duties:

The expert will be expected to:

— teach general pathology, systemic and special pathology (including clinical
pathology) of domestic mammals and poultry to second- and third- year
B.V.Sc. students;

— supervise postgraduate students pursuing M. Sc. or Ph. D. degrees;

— participate in diagnosis of diseases at the University farm and other farms
near Morogoro.

Qualifications:

A recognised degree in Veterinary Science and Ph. D. or M. Sc. degree in
Veterinary Pathology, or extensive experience in Veterinary Pathology. Pre-
ferably, at least five years experience in the veterinary profession.

General qualifications required:

Fluency in English essential.

Employment conditions:

The appointment is expected to take effect as soon as possible for a period of two
years with possibility of extension.

Tax-free salary in the UN scale, according to qualifications and experience.
Free travel for expert and family to and from post.

Closing date for applications:

1 June, 1983.

For further information and application forms, please contact:
Asiatisk Plads 2

DK-1448 Copenhagen K., Denmark.
Tel.: (01) 920222 or (01) 920218.

Danida

-ocr page 67-

Dexazone C

Dexamethazon is 5 ä 10 maal zo actief als Prednisolon, heeft
als anti-inflammatoir corticosteroid de beste werking en wordt
zeer goed verdragen. Het werkt ook anti-allergisch en anti-
stress. Vitamine C is vooral toegevoegd om de „anti" Vitamine C
werking van fenylbutazon te ondervangen bij honden.

Eigenschappen:

Fenylbutazon heeft zijn plaats als veterinair therapeuticum te danken aan de
volgende eigenschappen:

a, anti-reumatisch

b. anti-inflammatoir
0. analgetisch

d. anti-pyretisch.

Bij kleine huisdieren vi/ordt het calciumzout van fenylbutazon zeer goed verdragen
door de tractus digestivus. Bloedafbraak is bij dieren niet aangetoond, ook niet na
langdurig gebruik. Dit in tegenstelling tot bij de mens.

Samenstelling:

Per tablet: Fenylbutazon-calcium 80 mg - Ascorbinezuur (gecoat) 84 mg -
Dexamethazon 0,25 mg.

®

RHONE PDULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

-ocr page 68-

Dynamische nieuwsgierigheid doet
additieve therapeutische mogelijkheden
ontdekken

9

VSM

staat voorde
veterinaire homoeopathie

Informatie:

VSM Geneesmiddelen bv.
Postbus 321,
1800 AH Alkmaar,
Tel. 072 - 615944.*

-ocr page 69-

duphamun

Biologisch injectiepreparaat, gebaseerd op gedood
Avipox-virus. ter opwekking van paramuniteit bij
runderen en varkens. Hierdoor ontstaat een zeer snel
Optredende, kort durende as
pecifieke weerstand tegen
die infectieziekten, die niet hun oorzaak vinden in één
agens of antigeen.

Indicaties

Protylaxe bij dieren met een verhoogde infectiekans of
een verlaagde weerstand, b.v. postnataal, bij stress
door transport, "crowding" etc.

Handelsvormen

10 flacons ä 80 nng oplosvloeistof, voor behandeling
van 20 biggen jonger dan 2 weken of 5 kalveren resp.
varkens.

10 flacons ä 320 mg oplosvloeistof, voor 80 biggen
jonger dan 2 weken of 20 kalveren resp. varkens.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 70-

Het beste vliegen-
bestrijdingsadvies

Zomer \'82 gaf het bewijs. Veel veehouders hebben verleden jaar met succes de nieuwste
manier van vliegenbestrijding toegepast, het Flectron oormerk. Dit oormerk bevat een
bijzonder sterk werkende stof het insecticide cypermetnn. Doorcontactwerking wordt deze
stof over de vacht van het rundvee verspreid en doodt vrijwel alle vliegen, ook de stekende
kleine koevlieg (Haematobia irritans) en de wrangbacterie overbrengende wrangvlieg
(Hydrotaea irritans). Zo werd in de praktijk onomstotelijk vastgesteld, dat door gebruik van
twee Flectron oormerken per dier de kans op zomerwrang bijna geheel voorkomen wordt.
Drie voorbeelden uit de praktijk:

\'Ik vind Flectron een
geweldige oplossing.

Ja, de melkproduktie is dit jaar
veel hoger geweest\', zegt
F.
Boudewijns te Aarle-Rixtel
(Brabant), \'ik heb dat in mijn
27-jarige ervaring nog niet
meegemaakt, \'t Was wel een
goed jaargetijde voor de gras-
groei maar de enorme rust
heeft zeker grote invloed ge-
had. Wrang kan een schade-
post van duizenden guldens
veroorzaken. Een simpele re-
kensom leert, 10% heeft nor-
maal wrang, bij 20 vaarzen zijn
dat er twee. Kosten ? Al gauw
zo\'n tweeduizend gulden. Ge-
bruik je twee Flectron oormer-
ken per dier, f 25,00 dus, dan is
dat voor twintig f 500,00. En dat
is \'t mij wel waard. Nou dan, die
Rectron oormerken zijn altijd
rendabel, nog afgezien van de
vliegenbestrijding.\'

Drie praktijkervaringen waar ook een
dierenarts niet omheen kan.

flectron

oormerk tegen vliegen op rundvee

Doos met 2 X 6 Flectron oormerl<en en 12 hechtingsplaatjes. Postbus 2960, 3000 AZ Rotterdam. 010-696915

\'Een beest in betere conditie
geeft natuurlijk meer melk.\'
Verklaart E.H. Kuyer, veehou-
der met 80 melkkoeien te Een
(Drente). \'Ik fok mijn eigen
materiaal en heb een produktie
van zowat 6.800 liter met zo\'n
4.29 vet en 3.36 eiwit en het
stijgt nog , . . Zomerwrang is
hier altijd een groot probleem.
Toen ik over Flectron las heb ik
\'t meteen uitgeprobeerd. Toen
de wrangperiode begon kreeg
ik bij vier onbehandelde dieren
in de open ruimte wrang terwijl
de groep met oormerken in \'t
bos geen wrang kreeg. Dat is
typerend. Je zou zo zeggen dat
die Flectron oormerken voor
100% werken.\'

\'Flectron oormerken hebben
een goede vliegenwerende
werking,
waardoor de kans op
wrang aanzienlijk verkleind
wordt\'. Zo schrijft
H. Geurts,
student aan de Chr Hogere
Landbouwschool te Dronten,
in zijn verslag over een verge-
lijkend onderzoek naar de wer-
king van het Flectron oormerk
Dit onderzoek werd verleden
zomer op een proefboerderij
van Hendrix\' voeders te Box-
meer (Brabant) gehouden.
\'Wranginfectie is in hoge mate
afhankelijk van de aanwezig-
heid van diverse soorten vlie-
gen. Flectron oormerken be-
strijden ze voor 98.5%!

-ocr page 71-

Vöorlichtings

bureau
voor artsen

specialisten in

Bemiddeling en f iscaol/juridisch
advies bij

■ praktij kvestiging

■ praktijkovername

■ praktijkoverdracht

■ praktijkassociatie

■ omzetting b.v.

Alle financieringen, alle
verzekeringszaken

gebaseerd op uw specifieke mogelijkheden
en afgestemd op uw wensen.

Hulp en financieel/economisch
advies bij

■ opbouw oudedagsvoorziening

■ vermogensvorming

■ beleggingen ^H^^H

Bel uw ^^Ê
Voorlichtingsbureau
voor artsen

LxissuslaanlOS • 3723 U Bilthoven

784241

c

P

Drukkeirij Q. van Dijk B.V. Breukelen

-ocr page 72-

EEN BANK DIE VERSTAND HEEFT
VAN KLEINE HUISDIEREN?

Bij het zien van een hond met
een gebroken poot voelen wij ons
machteloos. Wij zijn bankier, geen
dierenarts.

Toch hebben wij een sterke bin-
ding met üw vak, want al vele jaren
lang adviseren en helpen wij
dierenartsen zoals u, bij het finan-
cieel en fiscaal opzetten, uitbouwen
en managen van hun praktijk.

Wij kunnen geen hondepoot
spalken, maar wij weten wél alles
van de koop en verkoop van een
dierenartsenpraktijk,de financiering
van het pand, de inrichting, good-
will, debiteuren, enz.

Van de verzekeringsconstructies
die voor zo\'n vestiging nodig zijn en
de belastingtechnische facetten
voor vrije beroepen. Al deze specia-
listische kennis staat ook u ten
dienste. Waar u ook gevestigd bent.

Hoewel wij een van oudsher in
Utrecht gesitueerde bank zijn, is uw
plaats van vestiging geen probleem.

Onze adviseurs onderhouden
nauw kontakt met dierenartsen in
geheel Nederland. Wij komen
gewoon naar ü toe, ook als u zich
elders mocht gaan vestigen.

En omdat u van meet af aan sa-
menwerkt met dezelfde adviseur,
kan er een zeer persoonlijke relatie
ontstaan die borg staat voor een op-
rimaal wederzijds begrip.

Cliënten die wij ooit leerden
kennen in hun studententijd en
met wie wij samen hun praktijk
hebben opgezet adviseren wij nu,
jaren later, bij het effectief beleggen
van hun welverdiende kapitaal.

Er is geen bank in Nederland
die zoveel doet voor dierenartsen
als de Crediet en Effectenbank.Als
u daar eens vrijblijvend over wilt
praten is één telefoontje voldoende.

Bel 030-301911 en één van
de adviseurs van onze sector vrije
beroepen komt naar u toe, waar u
zich ook bevindt.

Crediet en Effecten Rwk

Kromme Nieuwe Gracht 4-12, Utrecht, 030-301911

-ocr page 73-

inhoud

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR Dl E RG EN E t;S K UNDF

Jaarcongres 1983 ..................................419

Dr. J. E. Gajenlaan lot hoogleraar benoemd...........420

Van het Hoofdbestuur: Vacatures in besturen en commissies verband houdende met de

130 e A Igemene Vergadering van de K.N. M.v. D...........420

Mededeling betreffende Paraniyxovirus-infeclie bij duiven.......421

Groep Pluimveewetenschappen - Wetenschappelijke bijeenkomst......421

Vacatures veterinairen (V.A.C.O.j.............421

Voorjaarsdagen 1983 - kon verslag.............422

Het maagdilatatie-torsie syndroom.............424

Codelijst voor geneesniiddelen voor vleeskalveren (correctie).......424

Personalia...................423

contents

ORIGINAL PAPERS

Epizootiological Features of Infection with Infectious Bovine Rhinotracheitis Virus on
Dairy Farms;
A. P. K. M. 1. van Nieuwstadt and J. Verhoeff.......383

Field Trials of a Number of IBR Vaccines in Dairy Cattle; G. H. Wentink and A. C. A.

van Exsel...................wi

fHE VETERINARY SCENE

IBR Vaccination: a Procedure Recommended in Dairy Herds; G. H. Wentink and

A. C. A. van Exsel.................398

CLINICAL PAPERS

Use of Determining the Plasma Progesterone Level Within Approximately Eighteen
Days After Ovulation in the Diagnosis of Pregnancy in Mares;
P. J. de Vries and
W. van der Holst.................401

All Rights Reserved

Dat werkt

Inspuitbare
antibiotica van
Gist-Brocades nv

albipen

depocilline

depomycine

duplocilline

engemycine

gloveticol

nafbipen

na-penicilline

Oxytetracycline

streptomycine

Vraag onze dierenartsenbezoeker
om nadere informatie.

Mycofarm bv £3

l^cofarm Poatbus 8,3730 AA De BI. Tel 030 - 76 00 45.

-ocr page 74-

O

kloxerate

Vier anti-mastitispreparaten op basis van cloxacilline
resp. cloxacilline am picilline.
Werkzaam tegen Grampositieve micro-organismen die
een rol bij
mastitis spelen, zoals Streptococcen
(o.m. Streptococcus agalactiae en 5. dysgalactiae),
penicilline-resistente en penicilline-gevoelige
staphylococcen en
Corynebacterium pyogenes. Kloxerate
plus/MC en Kloxerate plus/DC zijn bovendien
zeer
effectief tegen £ coli en andere Gramnegatieve bacteriën.

Voor lacterende koeien

Kloxerate QR ("Quick release": kortwerkend)
Kloxerate plus/MC ("Milking cow/": voor lacterende
koeien)

Droogzetpreparaten
Handelsvorm

KloSeSSs/Mc}D°°^^^^24,njectorenä3g.

Kloxerate DG
Kloxerate plus/DG

I Doos met 24 injectoren ä 4.5 g.

duphar m

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL, (020)440340/440911

-ocr page 75-

HOOFDREDAKTIE

Dr. .1. .M. van Leeuwen (voorzitter)

Drs. M. .1. G. Schoenmakers (penningmeester)

Prol. dr. A. Brand

Dr. P. H. A. Poll

Dr. D. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSCHAPPEI.1.IKF. REDAKTIE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prof. dr. .1. G. van Bekkum (Lelystad)

Prof. dr. ,1. Bouw (Utrecht)

Prof. dr. H. .J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent. België)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Dr. .1. Fabricant (Ithaca, New York, U.S.A.)

Dr. N. J. L. Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr. ,J. Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinée (Bilthoven)

Dr. W. J. 1. van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut.

U.S.A.)

Dr. J. E. T. Jones (London. Great Britain)

Prof. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof. dr. .i. H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Mien (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof. dr. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. Ch. Pilet (Alfort, France)

Dr. E. .1. Ruitenberg (Bilthoven)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

Prof. ir. A. van Tienhoven (Ithaca, New York,

U.S.A.)

Prof, dr. G. Uilenberg (Utrecht)
Prof. dr. M. Vandeplassche (Gent, België)
Dr. A.
J. Venker-van Haagen (Utrecht)
ProL dr. H, W. de Vries (Utrecht)
Prof dr. P. Zwart (Utrecht)

RFDAKTEUR-SECRFTARIS
.J. C. de Geus

REDAKTIE ADVIES RAAD
In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

.lulianalaan 10, Postbus 1403 I. 35t)8 SB Utrecht,
(tel, 030 - 51 01 II ).

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs ƒ 235,— per jaar voor het binnenland en
ƒ 270, - per jaar voor het buitenland. (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82, per jaar, exclusief verzendkosten en 4%
B.T.W.), De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

Aanwijzingen voor inzenders van kopij voor
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
The Velerinary Quarlerly

Alle kopij dicnl gaal gclypl in Iriplo Ie worden inge-
diend. De kopij dicnl voor/ien te zijn van een duidelijke
^amenvat^ing in het Nederlands en hel I ngcis (de
Redaktie kan indien nodig bemiddeling verlenen vooreen
Engelse vertaling) die niet langer dan 5% van hel
artikel mag zijn tol een ma.ximum van 120 woorden.
Literatuurverwij/ingcn in de tekst dienen Ie geschieden
d.m.v. een cijferaanduiding, die strikt moet correspon-
deren met de alfabetisch opgestelde lileratuur-opgave
aan hel eind van het artikel.

De volgende gegevens dienen le worden vermeld: I)
naam en voorletters van de auteur(s): 2) titel van de
publikatie: ,1) naam van hel tijdschrifl, jaargang, begin-
cn eindpagina, hel jaar van uitgifte (lussen haakjes). Bij
boeken dienen ook plaals en naam van de uilgever le
worden vermeld.

Als voorbeeld raadplege men een willekeurige allevering
van dit tijdschrift.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en labellen reproduceerbaar, d.w./. duidelijk getekend
resp. getypt en gaaf le worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend). zodat hiervan langs fotografische weg repro-
dukiies kunnen worden gemaakt (ofiset-procédè): voorts
dienen folo\'s op glanzend wit papier, röntgenfoto\'s op
ijim of op papier te worden ingediend.

In hel Fngcis gestelde artikelen bestemd voor The
Velerinary Ouarlerly gelieve men door een deskundige
op taal en slijl te laten nagaan. Redaktie behoudt
zich het recht voor een in hel Engels ingediend arlikel,
m overleg met de auteur, alsnog door een onallianke-
lijke door haar aan le wij/en deskundige op zijn Engelse
merites (grammatica, woordkeus) le laten beoordelen
c.q te laten corrigeren.

Artikelen, die in het Nederlands worden aangeboden,
voor opname in I he Velerinary Quarierly, kunnen van
Redakiiewege «orden vertaald. Dit is in principeeven-
eens van loepassing bij in het Nederlands aangeboden
arlikelen voor hel Tijdschrili voor Diergeneeskunde,
waarvan de Redaktie van mening is. dal deze in The
Velerinary Quarierly wellichl heler lol hun recht zullen
komen. Een en ander in overleg met de auieur.

Verklaring:

[X- Redaktie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke - direcl of indirecl hel gevolg mochl
zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit
tijdschrifl opgenomen arlikelen waarbij de auteur is ver-
meld of in de inhoud van de in dit lijdschrilt geplaatste
advertenlieb.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de
Kedaklie worden geweigerd of ingetrokken.
Niels uil dil tijdschrift mag worden verveelvoudigd
en of openbaar gemaaki. door middel van druk, micro-
film of op welke andere wijze ook. zonder .schriftelijke
locslemming van de Redaktie.

_

POSTGIROREK. 51 1606 ten name van de
K.N.M.v.D,, Julianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., Jans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V., Kromme Nieuwe Gracht 4-12. Utrecht,

-ocr page 76-

voor vrije beroepen
op het platteland

De Rabobank

is een
brede bank

en voor vrije beroepen
in de stad.

U weet dat de Rabobank bekend staat als de bank \\\'00r
het agrarische bedrijfsleven. Van \\\'eehouder tot zuivelfabrikant.

Maar is het u ook bekend dat één op de \\\'ijf vrije beroeps-
beoefenaren zaken doet met de Rabobank?

En steeds meer ondernemers en vrije beroepsbeoefenaren
kunnen zich uitstekend vinden in de persoonlijke aanpak en het
maatwerk van de Rabobank.

Geen wonder. Want 3.100 vestigingen met een sterke
plaatselijke betrokkenheid en een brede deskundigheid in tal van
diensten maken de Rabobank tot meer dan een goede buur van
u en uw collega\'s in stad en land.

Rabobank S

Thuis in elke bedrijfstak.

-ocr page 77-

ENDURACELL\'\'

(= DA2 P Parvo Lepto)

Diedt veilige en volledige

)escherming tegen:

• hondeziekte

• infektieuze hepatitis

• adeno type 2-aandoeningen

• parvo virus infektie

• parainfluenza

• ziekte van Weil

SmithKline

079-41 1321

-ocr page 78-

Onderlinge zorg
voor optimale zekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402^7420.

AilMidsongeschIkthslds.
verzekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

-ocr page 79-

PARKE-DAVIS

Parke-Davis
nu in Nederland

exclusief* vertegenwoordigd

door

alfasan

o.a.
Vetalar®
Benadryl®
Parkesteron®
Davosin®
Surital®
Hexocil®

Vraag informatie, prijzen, levertijden etc.

alfasan

Producent van diergeneesmiddelen

Postbus 78,
3440 AB Woerden
Telefoon: 03480-16945*
Telex: 40006 ALFA NL

* (Voor diergeneesmiddelen)

-ocr page 80-

Waar niets lijict te helpen
ISOPYOS®

ISOPYOS

\'ytfir avant

\'•■«itMBtrjSf^

Infekties, veroorzaakt door stafylokokken, vertonen door het zeer
resistente karakter van die bakteriën, vaak een
recidief. In praktijk leidt
de weg voor honden die lijden aan een dergelijke infektie niet zelden
tot de dood.

Isopyos® geeft door specifieke stimulering van het immuunsysteem,
een goede kans op blijvend herstel.

Antistaphylococcen-vaccin voor honden. Gedood vaccin met adjuvans legen infekties veroorzaakt door staphylococcen bij carnivoren.
Samenstelling: - Staphylococcen alfa anatoxine 100 I.E. - Staphylococcen betaanatoxine 100 I.E. - Speciaal olie-achtig excipiensq.s.
1 ml.
Algemene Informatie: Isopyos is een vaccin dat gemaakt is van staphylococcen anatoxinen met een zeer hoge titer en met een
olie-achtig excipiens als adjuvans. Dit krachtige adjuvans bevordert de immunogene v^/erking van het vaccin en draagt ertoe bij dat er een
hoge en langdurige immuniteit tot stand gebracht vk\'ordt. Isopyos Is geïndiceerd bij carnivore huisdieren voor de preventie en behande-
ling van lokale of algemene infekties veroorzaakt door staphylococcen, vooral
bij microbiële complicaties van de huid. Isopyos bevordert
in het bijzonder de genezing van bepaalde chronische huidaandoeningen veroorzaakt door staphylococcen, die resistent zijn tegen alle
behandelingen en die onontkoombaar tot de dood leiden. Isopyos kan v/orden toegediend door middel van een subcutane of intramus-
culaire injektie. Bij bepaalde kleine gevoelige soorten kunnen subcutane injekties soms een pijnlijke reaktie en het optreden van een
zwelling op de plaats van de injektie veroorzaken, die echter binnen een paar uur weer afnemen. Een algemene reaktie in de vorm van
hyperthermie ziet men ook wel eens optreden. Deze reaktie is te wijten aan een toestand van overgevoeligheid die veroorzaakt wordt
door de pathogene staphylococcen van het dier. Dit is ongevaarlijk en neemt binnen enkele uren af. Het toedienen van Isopyos kan tege-
lijk gebeuren met de gebruikelijke behandelingen met antibiotica.
Indicaties: Het voorkomen en behandelen van staphylococcen-
infekties bij honden, in het bijzonder: - primaire en secundaire staphylococceninfektie van de huid: - microbiële complicaties van
eczeem; - staphylococcen-infekties tussen de tenen (interdigitaal) - chronische infekties van de bovenste luchtwegen veroorzaakt
door staphylococcen-infekties van de mond,
Otitis, mastitis, metritis. Gebruiksaanwijzing: • Vóór gebruik de flakon schudden;* Subcu-
tane injektie (bij voorkeur ter hoogte van het borstbeen) of intramusculair.
Dosering: 0,5 tot 1 ml afhankelijk van de grootte van de
honden.
Frequentie van toediening: De behandeling bestaat uit 4 tot 5 injekties met tussenpozen van één week. Het is niet nodig de
behandeling langer dan vijf injekties voort te zetten.
Bewaren: Bij 4°C en in het donker Verpakking: 20 flakonsèl dosis van 1 ml.

RHONE PDULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

-ocr page 81-

SYS1AMEX\'\'

Systamex pasta
Het krachtige oxfendazol nu
nog eens 8 x versterkt.

Systamex (oxfendazol)
is een bekend krachtig
middel tegen maagdarm-
wormen, longwormen
en lintworm bij schapen en
runderen.

Nu is het tevens
beschikbaar in de sterk
gekonoentreerde pasta-
vorm:
sneller en handiger toe te
dienen,

voordeliger in gebruik,
ook werkzaam tegen
maagdarmwormen bij
paarden.

Systamex* pasta,

sterk gekoncentreerde akliviteit

van een breed-spektrum wormmiddel.

Wellcome

Wellcome Nederland B.V.,
Postbus 248.
1380 AE Weesp.
Tel 02940 -18383

-ocr page 82-

EEN GREEP UIT

" ONZE PRODUKTEN

ANALGETIN

ANOVULIN®

pro inj.

APHARMAZOL

ONTWORMINGSPASTA VOOR PAARDEN

DERMOBION

DIARMYCIN

FERRODEX-100®

INTRAMYCOL-P

K A N A P E N

LIDOCAINE 2%-4%

NEODEXADERM

NEOSEPTOL

ORNIVITA

PENIMYCINE®^

RETARBOLIN®

SELEVITAM

APHARMO B.V.

Driepoortenweg 10, Arnhem
Telefoon
085-62 90 22

SUPROPEN®

-ocr page 83-

REDAKTIONELE KOLOM

I.B.R.

Het ziektebeeld infectieuze bovine rhino-
tracheitis (IBR), veroorzaakt door het bo-
vine herpesvirus type I (BHV,), komt se-
dert ca 1972 voor het eerst op grotere
schaal in ons land voor. Het causale virus
was eerder wel geïsoleerd, maar veroor-
zaakte weinig problemen. Het werd voor-
namelijk gevonden bij genitale infecties.
Het percentage besmette bedrijven en run-
deren was laag.

Het plotseling optreden van een nieuw
ziektebeeld is vermoedelijk toe te schrijven
aan het verschijnen van genetisch andere
virusstammen, mogelijk na import. Dit
\'nieuwe\' virus toonde ook een ander ver-
spreidingspatroon: de infectie verspreidde
zich in korte tijd door het zuiden en midden
van ons land. Nu, ca. tien jaar later, is ze
hier vrijwel enzoötisch en zijn nog maar
weinig rundveebedrijven niet besmet.
Uit de noordelijke provincies worden la-
gere infectiepercentages gemeld. Daar is
een significant aantal bedrijven nog onbe-
smet; de aanvankelijk explosieve versprei-
ding lijkt vertraagd.

Zoals vele andere herpesvirussen produ-
ceert BHV| latente infecties. Eenmaal be-
smette runderen kunnen de virale informa-
tie bij zich blijven dragen. Deze komt soms,
o.a. onder invloed van externe factoren,
weer tot expressie waarbij weer lichte ziek-
teverschijnselen op kunnen treden en het
virus kan worden uitgescheiden. Daarom
leek de verwachting gewettigd dat BHV, in
eenmaal besmette bedrijven zou persiste-
ren en dat vanuit het besmette melkvee
regelmatig herbesmetting van het bedrijf
zou plaatsvinden, zoals dat ook bij enkele
andere bovine virussen gebeurt. Massale
uitbraken zouden daarmee grotendeels tot
het verleden behoren.
Deze laatste verwachting is wel min of
meer in vervulling gegaan. Ernstige ziekte
ziet men alleen nog in groepen heel gevoe-
lige dieren. Sterke reductie van melkgift en
gevallen van abortus zijn de meest opval-
lende symptomen. Bij koppels jong- en
mestvee komen nog wel typische IBR-
gevallen voor, maar deze zijn meestal min-
der ernstig dan in het verleden. Veel infec-
ties verlopen volledig subklinisch. De
opvatting, dat \'chronische IBR\' niet voor-
komt, is langzamerhand gemeen goed ge-
worden: BHV| kan vele ziekteheelden ver-
oorzaken, maar slepende mastitiden,
recidiverende endometriden en witvuilen
horen daar niet bij.

Het verspreidingspatroon van het virus
binnen bedrijven is anders dan men inder-
tijd verwachtte, zoals Van Nieuwstadt en
Verhoeff in dit tijdschrift vermelden. Hele
jaargangen ontsnappen jaar in jaar uit aan
de infectie. Soms verdwijnt de smetstof
weer van een bedrijf. Dit suggereert dat óf
wel reactivering van de smetstof bij latent
besmette dragers maar sporadisch optreedt,
óf dat maar weinig virus gereactiveerd
wordt, waardoor de verspreiding niet zeer
efficiënt verloopt. De bedrijfsvoering, met
bijv. scheiding van verschillende leeftijds-
groepen, is ook van invloed. Intussen is
\'IBR\' wel tot ons gekomen om te blijven en
staat de BHV|-problematiek nog steeds in
de belangstelling, zoals uit de drie publika-
ties over het onderwerp in dit nummer van
het Tijdschrift blijkt (zie pag. 383, 392 en
398).

In verschillende situaties is het gebruik van
vaccins geïndiceerd. Er zijn zowel geïnacti-
veerde als \'levende\' beschikbaar. De ge-
inactiveerde hebben het voordeel dat ze
nooit aanleiding kunnen zijn tot smetstof-
verspreiding. Bij \'levende\' is dit wel het
geval, zij het in ongelijke mate. Verschil-
lende van de laatste zijn daarnaast in staat
foeten
in ulero te infecteren, wat kan resul-
teren in verlies van de vrucht.
De natuurlijke infectie produceert wel,
waarschijnlijk onder invloed van de persis-
terende infectie, relatief hoge en hoog blij-
vende serumtiters, maar de immuniteit is

-ocr page 84-

niet zo solide dat ze reactivering (en ver-
moedelijk ook herinfectie) blijvend kan
verhinderen. Van vaccinatie mag men
daarom geen opvallend betere resultaten
verwachten.

Bij de protectie tegen herinfectie speelt
naast systemische immuniteit, zoals min of
meer weerspiegeld in een serumtiter, ook
lokale immuniteit, hetzij humoraal dan wel
cellulair, een rol. Lokale applicatie van
vaccinvirus in de respiratietractus lijkt
daarom de voorkeur te verdienen boven
parenterale.

Geïnactiveerde parenteraal toegediende
vaccins, hoewel in sommige landen op
grond van hun absolute veiligheid geprefe-
reerd, scoren in het algemeen in challenge-
proeven niet hoog.

Voor wat de toepassing van deze entstoffen
betreft is er in ons land in de loop van de
tijd, met de verandering van het totaal-
beeld, een zekere evolutie geweest. Ver-
schillende groeperingen brachten adviezen
uit. Een door de Stichting Gezondheids-
dienst voor Dieren, Veterinaire Dienst en
het Centraal Diergeneeskundig Instituut
ingestelde Technische Overleggroep Vac-
cins kwam in februari j.1. nog met een
herzien advies. Dit verschilt in details
van het in dit nummer voorgestelde
schema van Wentink en Van Exsel. De
Brabantse onderzoekers baseren zich bij
hun advies op een, tenminste éénmaal per
jaar uitgevoerd, serologisch onderzoek. De
landelijke groep achtte een dergelijk onder-
zoek niet op grote schaal uitvoerbaar.

Verdere verschilpunten betreffen: Bij sero-
negatieve bedrijven adviseert de lande-
lijke commissie afweging van pro\'s en con-
tra\'s alvorens tot enting over te gaan.
terwijl Wentink c.s. enting van melkvee-
koppels zonder meer aanraden, in gedeel-
telijk seropositieve koppels adviseren zij
een entbeleid dat wat is aangepast aan de
situatie, terwijl de landelijke groep bij ten
dele seropositieve bedrijven het enten van
seronegatieve jaargangen op \'/j en 1 \'/j jaar
aanraadt.

Men kan het enerzijds betreuren dat in een
klein land als het onze deskundigen blijk-
baar niet tot een unanieme uitspraak kun-
nen komen, anderzijds presenteren epizoö-
tiologische situaties zich in verschillende
delen van ons land niet gelijk en zijn harde
gegevens ter onderbouwing van de entad-
viezen maar in zeer bescheiden mate aan-
wezig.

De tweede publikatie van Wentink en Van
Exsel is een poging hier enige verbetering
in te brengen. Ze illustreert de problemen
van evaluatie van vaccins in runderen: men
beschikt maar over kleine aantallen dieren
en de variabelen die de einduitkomst be-
ïnvloeden zijn talrijk. Hier zal nog het no-
dige onderzoek, ten dele onder precies ge-
controleerde omstandigheden, gewenstzijn
voor we een geheel optimaal entadvies te-
gemoet kunnen zien.

Lelystad

J. G. van Bekkum^

Prof dr. .1. G. van Bekkum, Centraal Diergeneeskundig Instituut, Postbus 65. 8200 AB Lelystad.

-ocr page 85-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Aspecten van epizoötiologie van infecties
met het Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis
virus op melkveebedrijven

Epizootiological Features of Infection with Infectious Bovine
Rhinotracheitis Virus on Dairy Farms

A. P. K. M. 1. van Nieuwstadt\', J. VerhoefP

SAMENVATTING De epizoötiologie van het Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR) virus op
het klassieke melkveebedrijf met eigen opfok van jongvee, werd onderzocht op 22 bedrijven in een
dierenartsenpraktijk. Op 2! bedrijven werden begin 1980 serologische positieve koeien gevonden.
Voornamelijk de jongere koeien waren op enkele bedrijven nog serologisch negatief. Slechts op 4
van 18 serologisch positieve bedrijven waren er na het stalseizoen 79/80 serologisch positieve
pinken. Op 3 bedrijven hadden bijna alle pinken op stal een IBR-virusinfectie doorgemaakt. Slechts
op één bedrijf was de infectie met klinische verschijnselen van IBR bij de pinken verlopen.
Op twee van de drie bedrijven waar de pinken op stal een infectie doormaakten, werden ook de
kalveren besmet. De infectie veroorzaakte bij sommige kalveren een bronchopneumonie. Bij de
koeien op deze bedrijven werden in dezelfde periode geen problemen gezien, die toegeschreven
zouden kunnen worden aan een IBR-infectie.

Het onderzoek toont aan dat. sinds in 1972 in ons land de eerste IBR-uitbraken met respiratoire
symptomen bij de koeien werden gezien, het beeld is veranderd. IBR is vooral een ziekte van het
jongvee geworden en het klinisch beeld is soms moeilijk le onderscheiden van andere respiratoire
infecties. Er is op besmette bedrijven niet ieder jaar een periode van viruscirculatie onder het
jongvee, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is voor het Respiratory Syncytial virus en Para-
influenza virus type 3. Een aantal uitbraken verloopt subklinisch.

SUMMARY The epizootiology of infectious bovine rhinotracheitis (IBR) virus on classical
dairy farms rearing their own stock, was studied on twenty-two farms served by a veterinary
practice. Serologically positive cattle were found to be present on twenty-one farms in the early
pan of 1980. Mainly young animals were still serologically negative on a number of farms. Only
four out of eighteen .\'serologically positive dairy herds included serologically positive yearlings
after the 1979-1980 housing period. Nearly all yearlings housed on three farms had passed through
IBR virus infection. Infections in yearlings had run a course marked by clinical symptoms on a
single farm.

Calves had also been infected on two out of three farms on which housed yearlings passed
through an infection. This infection earned bronchopneumonia in a number of calves. Problems
attributable to IBR infection were not observed in cows on the farms during this period.
The present study shows that the picture has changed since the initial outbreaks of IBR
accompanied by respiratory symptoms were observed in cattle in the Netherlands in 1972. IBR has
particularly become a di.\'iea.se of young cattle and it is occasionally difficult to differentiate
this clinical picture from that of other forms of respiratory infection. In infected herds, there
is not an annual period of circulation of the virus among young cattle, as is the case with respiratory
syncytial virus and para-influenza virus type 3. A number of outbreaks runs a .\'subclinical cour.se.

\' Centraal Diergeneeskundig Instituut. Afd. Virologie, Houtribweg .39, 8221 RA Lelystad.
^ Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk, Faculteit der Diergeneeskunde, Marburglaan 4, 3508
TD Utrecht.

-ocr page 86-

INLEIDING

IBR-virusinfecties met respiratoire sym-
ptomen werden in ons land voor het eerst
gesignaleerd in het voorjaar van 1972. De
eerste jaren verontrustte het verloop van de
uitbraken door de ernstige economische
schade, voornamelijk door een vermin-
derde melkgift. Nu lijkt de storm geluwd en
hebben de meeste uitbraken een milder ver-
loop. Waarschijnlijk komt dat vooral
doordat een groot deel van ons melkvee
thans antistoffen heeft. Op de bedrijven
waar het virus is geïntroduceerd blijven de
oudere dieren die de infectie doormaakten
latent besmet en zijn een mogelijke besmet-
tingsbron voor het jongvee.
Aangezien niet duidelijk is onder welke
omstandigheden het virus op deze bedrij-
ven kan gaan circuleren en het jongvee
wordt besmet, werd hiernaar een onder-
zoek gedaan. Voor een verantwoorde vac-
cinatie is een beter inzicht in de epizoötio-
logie van IBR-virus gewenst.
Dieren met antistoffen tegen IBR-virus
hebben de infectie doorgemaakt en blijven
meestal latent besmet en serologisch posi-
tief (2, 3, 6, 7). Dieren kunnen ook serolo-
gisch positief zijn, omdat zij nog mater-
nale antistoffen hebben. Deze konden in
dit onderzoek niet langer dan 4 maanden
na de geboorte worden aangetoond. Anti-
stoffen bij een dier ouder dan 4 maanden
wijzen dus op een actief doorgemaakte in-
fectie.

MATERIALEN EN METHODEN
Opzei van hei veldonderzoek

Het onderzoek werd uitgevoerd op 22 melkveebedrij-
ven met een eigen kalveroplok, in het gebied van de
Buitenpraklijk. De bedrijven hadden gemiddeld 80
melkkoeien (spreiding 16-320). Negentien van deze
bedrijven hadden een gesloten bedrijfsvoering: er
werd geen vee aangekocht. Slechts op een van de
bedrijven werden de koeien in het voorafgaande na-
jaar geënt tegen IBR (Bedrijf U).
Van een steekproef van de volwassen dieren werden
begin 1980 bloedmonsters genomen en het serum
werd onderzocht op neutraliserende antistoffen tegen
IBR-virus. Op 18 bedrijven werd ook het serum van
tenminste de helft van de pinken, geboren in het voor-
jaar van 1979, onderzocht, voordat deze in het voor-
jaar van 1980 weer de weide ingingen. Voor zover
hierbij op een bedrijf pinken met antistoffen tegen
IBR-virus werden gevonden, werden van deze dieren
serummonsters, die gedurende de hele stalperiode
79 80 iedere maand werden verzameld, onderzocht
op neutraliserende antistoffen voor IBR-virus. Zo
kon het tijdstip van de seroconversie en van de infectie
bij benadering worden vastgesteld. Dit kon worden
gecorreleerd met eventuele klinische verschijnselen,
omdat de pinken iedere 2 weken klinisch werden on-
derzocht. Bij dit onderzoek werd geïnformeerd naar
de eetlust, er werd gelet op neusuitvloeiingen hoesten,
het ademtype werd beschreven, de ademfrequentie en
de temperatuur opgenomen en de longen werden
geausculteerd.

1 egelijk werden op deze 18 bedrijven ook de kalveren,
die in de loop van het stalseizoen 79\'80 werden gebo-
ren. klinisch onderzocht. Van deze kalveren werd.
kort na de geboorte en daarna eenmaal per twee
weken, bloed afgenomen.

Van de 5 bedrijven waar de pinken op stal een IBR-
virusinfectie bleken te hebben doorgemaakt, werden
ook de kalveren serologisch onderzocht. Omdat de
kalveren vaak nog maternale antistoffen hadden, wer-
den de sera uitverdund om een antistoftiter en een
eventuele titerstijging te bepalen. Zo konden klinische
verschijnselen gecorreleerd worden met de bevindin-
gen van het serologisch onderzoek.

Vinisisolalie

Als de klinische verschijnselen een IBR-virusinfectie
lieten vermoeden, werden neusswabs genomen en
werd neussecretum geënt op een monolayer van se-
cundaire foetale runderniercellen. Hierop geeft het
IBR-virus een herkenbaar cytopathologisch effect.
Virusisolaten werden gekarakteriseerd door met be-
hulp van het electronenmicroscoop in het ruwe celex-
tract te zoeken naar de morfologische structuren van
een herpesvirus.

Serologisch onderzoek

Hiervoor werd de virusneutralisatietest gebruikt.
Neutraliserende antistoffen tegen IBR-virus werden
aangetoond met een plaque-reductietest. Het serum
werd tweevoudig verdund en een uur bij 37°C geïncu-
beerd met een gelijk volume verdunde suspensie van
IBR-virus. Hiervan werd, in duplo, 0,2 ml uitgevuld
per kommetje van 2 ml van een vinyl Linbro® plaat,
typenr. 96CV-TC. Hieraan werd I ml van een celsus-
pensie van foetale runderniercellen in medium toege-
voegd, voldoende om in 24 uur een gesloten mono-
layer te geven.

Na 3 dagen incuberen werden de monolayers in de
kommetjes met ethanol gefixeerd en gekleurd met
0,1% amidozwartoplossing en werden de plaques ge-
teld. De verdunning van het IBR-virus werd zodanig
gekozen dal gemiddeld per monolayer in de controles
zonder serum 50 plaques gevormd werden. Als een
serum dit aantal plaques tot 13 of minder van het
aantal plaques in de viruscontrole reduceerde, werd
het betreffende dier serologisch positief voor IBR
genoemd.

Tilralie van neiilraliserende aniisloffen
Om de titer van de neutraliserende antistoffen voor
IBR-virus in een serum te bepalen werd een serumver-
dunningsreeks in tweevoudige verdunningsstappen
gemaakt. In principe is de techniek verder gelijk aan
de hierboven beschrevene, met dit verschil dat de
incubatie van de serumverdunningen met het virus
gedurende een nacht bij 37°C plaatsvond. Deze
langere incubatietijd geeft een betere virusneutralisa-
tie en bijgevolg hogere serumtiters (I).
De serumverdunningen met virus werden geënt op
een monolayer van een celstam van foetale runderepi-

-ocr page 87-

thcelcellen. De antistoftiter werd vastgesteld op de
hoogste serumverdunning waarbij het aantal plaques
20% of minder was dan dat van de controle en uitge-
drukt als het tegengestelde van de 2 log van deze
serumverdunning.

RESULTATEN

Serologisch onderzoek van de koeien

Op 12 van de 22 melkveebedrijven was meer
dan 85% van de onderzochte koeien serolo-
gisch positief voor 1 BR-virus en één bedrijf
(A) was volledig negatief (tabel 1). Van de 9
bedrijven met lagere percentages serolo-
gisch positieve koeien, werden de serolo-
gisch positieve en negatieve dieren gegroe-
peerd naar leeftijd (tabel 2). Van de
tweejarige koeien bleek meer dan 75% ne-
gatief, tegen slechts 6% van de dieren van 5
jaar en ouder. Op de bedrijven O, H en F\'
lag de grens tussen serologisch positieve en
negatieve dieren duidelijk bij een bepaalde
leeftijd.

Serologisch en virologisch onderzoek van
pinken en kalveren

Op 3 van de 18 bedrijven waar ook de
pinken serologisch werden onderzocht na
het stalseizoen 79/80, waren bijna alle pin-
ken serologisch positief en op één bedrijf 5
van de 1 1 pinken. Op de overige bedrijven
waren alle of nagenoeg alle pinken negatief
(tabel I). Het tijdstip van de seroconversie

fabel I. Voorkomen van antistoffen tegen 1 BR-virus bij koeien en pinken van 22 melkveebedrijven.

Koeien

Pinken

Be-
drij-
ven

Aantal
op het
bedrijf

Aantal /Aantal
serol./onder-
pos .voor/ zocht
IBR

Aantal
op het
bedrijf

Aantal föantal
serol./onder-
pos, vooiy zocht
IBR /

A

320

0/26

80

0/25

B

120

19/19

Ito

O/lU

C

60

13/16

16

1 1/12

D

85

32/32

E

75

1I4/16

25

10/10

F

60

10/16

10

0/6

G

70

11/19

18

10/12

H

ItO

11/15

12

1/12

I

120

17/19

25

0/12

J

6o

28/30

K

65

1V17

15

1/12

L

50

21/21

16

0/12

M

55

7/22

12

0/10

N

55

lit/15

22

2/9

0

35

5/16

15

0/9

P

95

21/26

2h

0/12

Q

120

19/19

33

0/12

R

16

11/11

S

90

19/20

19

5/11

T

65

23/23

10

0/9

U

90

19/20

28

0/5

V

35

12/19

Totaal : 22

1781

3it0/Ult7
76,1^

k20

k0/20h
19,è%

-ocr page 88-

en dus van de infectie kon bij benadering
worden vastgesteld door onderzoek van
alle maandelijks afgenomen bloedmon-
sters. Op bedrijf G vertoonden alle pinken
in de periode van èèn maand een serocon-
versie. Van de 7 kalveren hadden er 6 ma-
ternale antistoffen. De titer daalde met
verloop van tijd en twee kalveren ver-
toonden later, tegelijk met de pinken, een
significante titerstijging, die duidt op een
infectie(fig. I).

Op bedrijf C vertoonden 6 pinken een se-
roconversie tussen 15 januari en 12 febru-
ari en de 6 andere tussen 12 februari en 11
maart. Van de 9 kalveren hadden er 6 ma-
ternale antistoffen tegen IBR-virus. Op I
juli waren alle kalveren serologisch nega-
tief. De kalveren waren vermoedelijk tot
die tijd vrij gebleven van een IBR-
virusinfectie. Op bedrijf S hadden 3 pinken
al antistoffen bij het opstallen en 6 pinken
bleven serologisch negatief tot de koppel
weer de weide inging. Op deze 3 bedrijven
zijn de infecties bij de pinken subklini.sch
verlopen. Op bedrijf E deden zich in janu-
ari bij de pinken luchtwegaandoeningen
voor met verschijnselen van IBR. Het virus
kon worden geïsoleerd bij de 9 pinken
waarvan neusswabs werden genomen. Ook
het neussecretum van 3 vaarzen en 2
koeien, die bemonsterd werden, leverde
een virusisolatie op. Elf pinken en 2 kalve-
ren vertoonden een seroconversie. Boven-
dien vertoonden 2 koeien en 2 vaarzen, die
op 15 januari nog serologisch negatief
waren, een seroconversie. terwijl de overige
vaarzen en koeien al positief waren.

Tabel 2. Verdeling van serologisch positieve en negatieve lioeien over de verschillende leeftijden.

Bedrijf

Leeftijd in

jaren

Totaal

2

3

It

> 5

0

pos .

1

h

5

neg.

5

3

1

9

H

pos .

3

8

11

neg.

2

2

h

M

pos.

2

3

2

7

neg.

6

5

1

12

C

pos.

3

1

2

7

13

neg.

1

2

3

G

pos .

2

2

2

5

11

neg

5

2

1

8

K

pos.

3

1

6

lU

neg.

1

1

1

3

F

pos.

1

1

7

9

neg.

1

3

2

6

V

pos.

1

1

10

12

neg.

5

5

1

15

P

pos.

5

6

10

21

neg.

5

5

Totaal

pos.

9

16

19

59

103

neg.

31

23

7

li

65

% pos.

22\\1.

lilf.

lh%

9h%

Beschrijving van de IBR-infectie op bedrijf
G

Op dit bedrijf vertoonden de pinken een
seroconversie voor IBR-virus tussen 26 fe-

-ocr page 89-

oniwormi veuig en enecner

PANACUR® ad us. vet.

• drieledige werking t.w. vermicide, iarvicide en ovicide bij de
meest voorkomende maag/darm-nematodenen iongwormen

• praktisch 100% effectief na één toediening

• per diersoort aangepaste toedieningsvorm: suspensie 10% -
runderen en paarden, suspensie 2,5% en boli 250 - schapen en
geiten, poeder 4% - varkens, granulaat en pasta - paarden

• geen beïnvloeding van de fertiliteit

• geen teratogene eigenschappen, kan ook tijdens dracht en
ziekte worden toegepast

Hoechst

HOECHST PHARMA

VETERINAIR

Postbus 12987
1100AZ Amsterdam
Voor bestellingen:
020 -5908 519
Voor informatie:
020 - 5908 533

-ocr page 90-

ad us. vet.

Vlekziekte-adsorbaat-vaccin Behring-
werke. Samengesteld uit geïnactiveerde
vlekziektebacteriën en htm aan
alumiiüimihydroxyde geadsorbeerde
immuniserende siibstantie (l.i.s.) ter
actieve immimisatie van gezonde varkens
tegen vlekziekte.

Vaccin voor actieve immimisatie,
tegen coli-infectie» birTrafkens.

-ocr page 91-

bruari en 24 maart 1980. Toen waren er 70
melkkoeien, 18 pinken en 7 kalveren ge-
huisvest in een ligboxenstal. Bij de vol-
wassen dieren zijn er in de tijd van de
IBR-virusinfecties geen problemen voor-
gekomen. Van de pinken had een dier bij
het routine-onderzoek van 11 maart een
temperatuur van 39,6° C en op 24 maart
hadden zes dieren een geringe muceuze
neusuitvloeiing. Deze verschijnselen zou-
den niet zijn opgevallen als de dieren niet in
het kader van de tweewekelijkse controle
intensief waren onderzocht.
Bij de kalveren tot 4 maanden zijn in deze
periode duidelijke respiratoire verschijnse-
len gezien. De symptomen, die hier in de
periode van 11 maart tot 26 april werden
gezien, zijn vermeld in tabel 3. Op 24,25 en
27 maart waren de afwijkingen het meest
ernstig. Twee kalveren hadden een bron-
chopneumonie. Dit waren juist de kalveren
die geen (kalf geboren 21-01-1980) of wei-
nig (kalf geboren 29-11-1979) maternale
antistoffen hadden (fig. 1).
Op grond van de symptomen werd geen
IBR-virusinfectie vermoed, maar de sero-
conversie van de beide zieke kalveren wijst
er wel op, dat een I BR-virusinfectie de oor-
zaak van de ziekte moet zijn geweest.
De overige kalveren hadden maternale an-
tistoffen en vertoonden geen titerstijging,
maar hadden wel lichte symptomen. Ook
de symptomen die bij de visite 13 dagen
vóór de eerste ziektedag bij sommige kalve-
ren werden waargenomen zijn vermeld in
tabel 3, evenals die welke 15 en 35 dagen
later werden waargenomen.
Het is moeilijk vast te stellen op welke dag
de ziekte precies begon en de late sympto-
men zouden restverschijnselen kunnen zijn
van de IBR-virusinfectie. Daarom zijn alle
waarnemingen uit de periode waarin de
kalveren een significante titerstijging ver-
toonden in tabel 3 vermeld.

Tabel 3. Klinische verschijnselen bij 6 kalveren van bedrijf G bij een IBR-infectie.

Diernr.

16

17

18

19

20

21

Leeftijd in weken (op dag 0)

16^

ll(

13

9

8

2

Koorts ltO°C)

0,1

0,1

0

15

Anorexie

0

Snurkende ademhaling

Neusslijmvlies te rood,
net laesies of necrotisch
beslag

Bij ausculteren:\'^
bronchiaal ademen

0,1,3

0,1,3

Verscherpt vesicu-
lair ademen

-13,0,15,35

35

Abdominale adem-
haling

0

1,3,35

Verhoogde adem
frekwentie (>50/min)

1,3

0,1,3,35

Hoesten

0,3

-13,0

15

35

0,15

^ucopurulente
neusuitvloeiing

0,1,3,15,35

-13,15

0

-13,0,10

0,15

35

♦ Dagen in de periode 11 maart tot 26 april, waarop de genoemde verschijnselen werden waargenomen;
24 maart werd gerekend als dag 0. De kalveren zijn onderzocht op de dagen — 13. 0. 1,3, 10. 15 en 35.

-ocr page 92-

Beschrijving van de IBR-infedie op bedrijf
C

Op dit bedrijf waren in de periode dat de
pinken een seroconversie voor IBR-virus
vertoonden, 60 melkkoeien, 16 pinken en
10 kalveren. Deze leeftijdsgroepen waren
gehuisvest in aparte stallen.
In de periode waarin de pinken een sero-
conversie voor IBR-virus vertoonden (15
januari-11 maart) werden bij deze dieren,
bij de tweewekelijkse klinische controles,
geen verschijnselen gezien. Het serologisch
onderzoek toonde aan dat de kalveren vrij
bleven van de infectie. Ook bij de koeien
zijn in de periode van de uitbraak bij de
pinken geen verschijnselen van IBR gezien.
Er waren ook geen gevallen van abortus.

Beschrijving van de IBR-infectie op bedrijf
E

Toen op 11 januari 1980 de ziekte werd
geconstateerd, waren er op dit bedrijf 75
melkkoeien, 22 pinken en 3 kalveren, die
alle in èén stal stonden. Bij de visite op 2
januari werd er gehoest in de koppel pin-
ken en enkele dieren hadden een ver-
scherpte ademhaling(tabel4). Op 5januari
had een kalf van 2 maanden oud een tem-
peratuur van 39,7° C en een broncho-
pneumonie.

Dit kalf reageerde niet op een behandeling
met antibiotica en is uiteindelijk op 19 ja-
nuari gestorven. Bij sectie werd een deels
necropurulente, deels catarrhale broncho-
pneumonie gevonden. U it de long werd Pfls-
teurella multocida geïsoleerd en met be-
hulp van immunofluorescentie kon
IBR-virusantigeen in het longweefsel wor-
den aangetoond (8). Op 11 januari was een
pink duidelijk ziek; het dier had koorts
(40,7° C), een matige eetlust en muceuze
neusuitvloeiing met korsten op de neusspie-
gel. De ademfrequentie was normaal en bij
ausculteren werden geen afwijkingen ge-
vonden. Het klinisch beeld deed een IBR-
virusinfectie vermoeden en bij onderzoek
van de andere pinken hadden er nog drie
koorts (> 40° C). Vijf pinken hoestten en 3
vertoonden een muceuze neusuitvloeiing.
Het verloop van de ziekteverschijnselen bij
12 pinken en 3 kalveren werd gevolgd en dit
wordt weergegeven in tabel 4. Elf januari
werd gerekend als het begin van de uit-
braak omdat er toen voor het eerst duide-
lijke symptomen van een IBR-virusinfectie
waren. De symptomen die bij de visite 9
dagen eerder werden gezien bij enkele pin-
ken o.a. verscherpt vesiculair ademen,
staan ook vermeld in de tabel, maar dat
zouden ook restverschijnselen van een
vroegere luchtweginfectie kunnen zijn ge-
weest. Ook de symptomen die bij de visite
op 20 en 33 dagen na de eerste ziektedag
nog werden waargenomen bij enkele pin-
ken voornamelijk hoesten en neusuitvloei-
ing worden vermeld. Dit zouden restver-
schijnselen kunnen zijn van een
I BR-virusinfectie.

Bij de pinken bleven de respiratoire ver-
schijnselen beperkt tot de voorste luchtwe-
gen; hoesten en mucopurulente neusuit-
vloeiing werden vaak waargenomen.
Twee kalveren hadden een broncho-
pneumonie. Van de vaarzen bleken er op 11
januari 3 koorts te hebben. Behalve de
koorts is er bij de vaarzen niets bijzonders
opgemerkt op de daaropvolgende dagen.
Slechts éèn vaars had ook een necrotisch
beslag in de neus. Bij de volwassen runde-
ren werden op 11 januari geen verhoogde
temperaturen gemeten. Slechts één van de
melkkoeien vertoonde IBR-verschijnselen
op 13 januari: koorts,veel neusuitvloeiing,
een snurkende ademhaling, verminderde
eetlust en verminderde melkgift. Dit dier

-ocr page 93-

Pinken

Kalveren

Diernr.

1

2

3

1

5

6

7

8

9

11

12

13

ll*

15

i6*»

Ver- Leef-
schijn- tijd in
selen maanden

11

10

9

9

11

10

11

11

12

13

9

13

3

1

2

Koorts (>i)0°C)

*

1,2,3

3

1

0

-1 ,20

20

0,1

0

3

1,2,3,1*

Anorexia

Snurkende ademhaling

6

6,10

10

-1,0,1,
2

-6,-1,0,

1,2,3,14,6

Neusslijmvlies te
rood, met laesies of
necrotisch beslag

3,1*

6,10

1,10

U

-1,0,1,

3,6

1

1

1,2,3

Bij ausculturen:
bronchiaal ademen

1*,11*

-6,-1,0

1,2,3,14,6

Verscherpt vesicu-
lair ademen

-9

6

-9

-9

1

3,1^
33

6,10,33

Abdominale adem-
haling

6

10

11*

-1,1,3,6

Verhoogde adem-
frekwentie
OsO/min)

I4

-1,0,1*

Hoesten

-9,0,6
10,11»,
20,33

-9,6,10

-9,3,1*
6,10,
11*,20

-9,0,6
10,11*,
33

2,10,
ll»,20

1,6,11*
20

20

6,10,20

-9,0,2,
10,11*,
33

0,6,10
11*,
20

6

0,6,11*

20,33

0,14,6,
10,114,20

-6,-1,0
1,2,14,6

Mucopurulente
neusuitvloeiing

-9,3,1*
6

3,1*,6,
10,i4
33

3,1*,6,
20

10

33

-1,0,3
14
,6,10
20,33

0,6

6,10

-9,0,6

1

l*,6

-9,0,

20

0,14,10
1I4

0,1

\'Dagen in de periode van 2 januari tot 13 februari, waarop
11 januari is gerekend als dag 0. De dieren zijn allemaal
^ nr. l6 bovendien op de dagen -6 en -1 en pink 6 ook op daf

**Op dag 8 gestorven.

de genoemde verschijnselen
onderzocht op de dagen -9,
; -1.

werden waargenomen.

O, 1,2, 3, i*, 6, 10, II4, 20 en 33 en kalf

-ocr page 94-

was 3 maanden tevoren aangekocht. Vier
dagen later was deze koe hersteld. Bij de
koeien werden verder geen ziekteverschijn-
selen waargenomen. Ook zijn er geen ge-
vallen van abortus geweest in de 3 maanden
volgend op de IBR-uitbraak.

DISCUSSIE EN CONCLUSIES
Op vrijwel alle bedrijven uit deze steek-
proef werden serologisch positieve koeien
gevonden. Alleen op bedrijf A waar 320
koeien waren, werden geen dieren met an-
tistoffen aangetroffen. Het 1 BR-virus
blijkt dus in deze praktijk wijd verspreid
voor te komen en blijft een bedreiging voor
de veestapel, omdat ieder dier dat een in-
fectie heeft doorgemaakt drager kan blij-
ven en daardoor een potentiële besmet-
tingsbron is. Op geen van deze bedrijven
was er echter in het jaar van onderzoek of
in het voorafgaande jaar een ernstig IBR-
probleem bij de koeien, zoals een sterk ver-
minderde melkgift of een meer dan nor-
maal aantal gevallen van abortus.
Er trad op deze bedrijven zeker niet ieder
jaar circulatie van IBR-virus op.
Op de meeste bedrijven waren de pinken na
het stalseizoen nog serologisch negatief en
op een aantal bedrijven hadden ook jon-
gere koeien nog geen antistoffen.
Op de bedrijven O, H en P lag de grens
tussen serologisch positieve en negatieve
dieren duidelijk bij een bepaalde leeftijd,
wat er op wijst, dat de virusinfectie meer
jaren niet actief was op deze bedrijven.
Op 4 bedrijven waren bijna alle pinken
serologisch positief na het stalseizoen maar
slechts op een bedrijf (E) was er een klini-
sche IBR-uitbraak bij de pinken geweest.
Op twee bedrijven waar de pinken een
IBR-virusinfectie doormaakten, werden
ook de kalveren besmet (E en G) en de
infectie veroorzaakte bij sommige dieren
een bronchopneumonie.
De epizoötiologie van I BR-virusinfecties
verschilt van die van Parainfluenza type 3-
en Bovine Respiratory Syncytial-virus, die
op alle bedrijven bijna ieder najaar weer
het jongvee infecteren (4, 9).
Voor de praktizerende dierenarts is het
beeld van de IBR-uitbraken de laatste
jaren sterk veranderd: een aantal jaren ge-
leden werd hij vaak geconfronteerd met
problemen op bedrijven waar het virus
nieuw geïntroduceerd werd bijvoorbeeld
door aankoop. De infectie kon meestal
worden herkend aan de symptomen bij de
koeien: verminderde melkgift, hoge koorts
en anorexie, laesies op het neusslijmvlies,
een sereuze neusuitvloeiing met bloedbij-
menging en later een fibrineuze rhinitis, en
soms hevig speekselen van de dieren en een
snurkende ademhaling (5, 10). Deze ver-
schijnselen werden op de onderzochte be-
drijven niet gezien bij de koeien en ook
werden geen gevallen van abortus waarge-
nomen die zouden kunnen worden toe-
geschreven aan een IBR-virusinfectie. Bij
de kalveren veroorzaakte de infectie soms
een bronchopneumonie en bij de pinken
koorts en verschijnselen van een infectie
van de voorste luchtwegen.
IBR-virusinfecties komen op besmette be-
drijven niet jaarlijks voor en ze kunnen
subklinisch verlopen.

De risico\'s van een ernstige uitbraak wor-
den groter, naarmate de populatie serolo-
gisch negatieve dieren groeit, zeker als ook
drachtige dieren de infectie nog niet heb-
ben doorgemaakt. Om een verantwoord
vaccinatie-advies te kunnen geven moeten
wij deze kans op een ernstige uitbraak kun-
nen inschatten.

Misschien is een serologische screening van
een bedrijf alvorens te gaan enten, wense-
lijk, want het is niet zinvol om serologisch
positieve dieren te enten.
De enting zou dan beperkt kunnen blijven
tot de jongere nog serologisch negatieve
dieren en vooral geïndiceerd zijn als veel
jongere koeien nog serologisch negatief
zijn.

DANKBETUIGINC,

Dank is verschuldigd aan Henry Paal en Ronald
Wijnschenk voor het nauwgezet uitvoeren van het
laboratoriumonderzoek.

LITERATUUR

1. Bitsch. V.: The IBR-IPV virus-serum neutraliza-
tion test. Studies on the influence of the virus
serum incubation prior to inoculation.
Ada. Vei.
Scancl.
14 . 76 7. (1973).

2. Chow. T, L.: Duration of immunity in heifers
inoculated with IBR-virus.
J. Am. Vet. Med.
A.U..
160, 51. (1972).

3. Davies. D. H. and Duncan. .1. R.: The patho-
genesis of recurrent infections with IBR-virus in-
duced in calves by treatment with cortico-
steroids.
Cornell Vet.. 64, 340. (1974).

4. Holzhauer. C. and Van Nieuwstadt, A. P. K. M.
L: Role of Bovine Respiratory Syncytial virus in

-ocr page 95-

Ihe aetiology of pneumonia in calves and year-
lings.
Tijihchr. Diergeneesk.. 101. 1023. (1976).
Kafirs. R. F.: Infectious bovine rhinotracheitis: a
review and update. ,/.
Anj. Vei. Med. /).9.s., 171.
1055. (1977).

Minoru Narita, Sumio Inui, Koichi Nanba,
Yukio Shimizui: Recrudescence of infectious bo-
vine rhinotracheitis virus and associated neural
changes in calves treated with de.xamethazone.
Am. J. ye/. Res.. 42. 1192. (1981).
Sheffy. B. E. and Davies, D. H .; Reactivation of
a bovine herpesvirus after corticosteroid treat-
ment.
Proc. Soc. /i.xpll. Biol. Med.. 140, 972.
(1972).

10.

Terpstra. C.: Diagnosis of infectious bovine rhi-
notracheitis by direct immunofluorescence.
The
Velerinary Quanerly. I. 138. (1979).
Verhoeff. J. and Van Nieuwstadt, A. P.: Virus
infections as a cause of respiratory disease in
rearing calves (to be published).
Wiseman, A., Msolla, P. M., Selman, I. E.,
Allan, E. M.and Pirie, H. M.: Clinical and epide-
miological features of 15 incidents of severe in-
fectious bovine rhinotracheitis.
Vet. Rec.. 107,
436. (1980).

VETERINAIR JOURNAAL
Wormbehandeling bij kalveren

Gezien de problemen op een opfokbedrijf van
± 40 opfokkalveren met betrekking tot
maagdarmworm- en longworminfecties in
voorgaande jaren, er is sprake van een tamelijk
besmet bedrijf, is in het weideseizoen van 1982
getracht door middel van een behandelings-
schema het negatief economisch effect van
worminfecties op dit bedrijf te verbeteren. Het
behandelschema werd getoetst aan de hand van
e.p.g. bepalingen door de Gezondheidsdienst
voor Dieren in Gelderland en doorgroei curven
door middel van gewichtsbepalingen met een
meetlint.

De dieren zijn lege artis geënt met longworm-
entstof en op het juiste moment in het weiland
toegelaten voor de eerste weideperiode.
Daartoe werden 4 groepen gevormd; groep 1 en
2 elk 8 dieren en groep 3 en 4 elk 9 dieren. De
groepen 1 en 2 waren evenals de groepen 3 en 4
vergelijkbaar wat betreft leeftijd en ras.
De groepen I en 2 werden samen geweid evenals
groep 3 en 4.

Na een weideperiode van 3 weken werden alle
groepen behandeld met Ivomec® (ivermectine,
MSD) 1% s.c. in een dosering van 1 ml per 50 kg
lichaamsgewicht. De groepen 2 en 4 werden 5
weken later nogmaals behandeld.

RESULTATEN

Ziekte door maagdarmwormen en of longwor-
men werd bij geen van de 4 groepen gezien
tijdens de gehele weideperiode.
Een geringe coccidiose was bij alle kalveren
aanwezig; hierop had de behandeling geen in-
vloed.

Een kalf met trichophytie reageerde eveneens
niet op Ivomec.

Ofschoon het weideseizoen 1982 nietals\'worm-
seizoen\' werd beschouwd en dus een niet al te
groot effect van de behandelingen mocht wor-
den verwacht bleek eind oktober tussen de groe-
pen 1 en 2 een verschil in gewicht te zijn van 12,3
kg en tussen de groepen 3 en 4 van 8,8 kg per
dier ten gunste van de tweemaal behandelde
groepen.

Bij het opstallen zijn de eenmaal behandelde
groepen alsnog een tweede keer behandeld.
Gevraagd naar het subjectieve oordeel van de
veehouder in februari 1983 verklaarde hij zeer
tevreden te zijn over de conditie van de dieren
vergeleken met voorgaande jaren. Tevens was
hem opgevallen dat de dieren op stal. hoewel ze
gehuisvest waren samen met dieren die een vrij
ernstige schurft en luizen infectie hadden, geen
last hadden van deze infectie.
Het behandelschema zoals dit voor Ivomec®
geadviseerd wordt leek op dit bedrijf een gun-
stige invloed gehad te hebben op het onderdruk-
ken van worminfecties.

H. J. Buunk\'

\' Drs. H. .1, Buunk. prakti/erend dierenarts. Burg v. d. Feit/weg 16. 7391 HK Twello.

-ocr page 96-

Praktijkproeven met enkele IBR-vaccins bij
melkkoeien

Field Trials of a Number of IBR Vaccines in Dairy Cattle

G. H. Wentink, A. C. A. van Exsel\'

SAMENVATTING vaccinatie van 69 koeien, die bij de enting een titer hadden ^ 1:2, met vaccins
die verzwakt levend IBR-virus bevatten (Tracherine®, Resbo. IBR PI^®, Respacine 3®) gaf een
matige serologische respons.

Bij 192 koeien, die bij de enting een titer^ 1:3 hadden, leidde vaccinatie met deze vaccins niet tot een
significante titerverhoging.

Geïnactiveerde IBR-vaccins (Iffavax® en Ibeair H®) induceerden een goede serologische respons
bij 140 koeien, ongeacht de liter ten aanzien van IBR-virus van de koeien bij de enting. Vijf
maanden na de vaccinatie bleek een viertal met Ibeair H® gevaccineerde dieren slechts matig
beschermd tegen een intranasale infectie met virulent IBR-virus.

De auteurs geven de voorkeur aan het gebruik van vaccins, die verzwakt levend virus bevatten.

SUMMARY Vaccination of ninety-six cows which showed litres of ^ 1:2 on inoculation, using
vaccines containing attenuated live IBR virus (Tracherine®, Resbo. IBR P/,®, Respacine 3 ®)
elicited a moderate serological response. Inoculation of these vaccines in 192 cows showing litres
of^ 1:3 on vaccination did not result in a significant increase in titre. Inactivated IBR vaccines
(Iffavax® and Ibeair H®) induced a satisfactory serological response in 140 cows, regardless of the
IBR virus litres of the animals on inoculation. Within five months after vaccination, four
animals vaccinated with Ibeair H® were found to be only moderately immune against intranasal
infection using virulent IBR virus. The present authors prefer the use of vaccines containing
attenuated live virus.

INLEIDING MATERIAAL EN METHODEN

Ten aanzien van de toepassing van het Gedurende het stalseizoen I979-I980 is door mede-
soort IBR-vaccin (modified live vaccins werkers van de Gezondheidsdienst voor Dieren in
(MLV), of geïnactiveerde vaccins) bestaan Noord-Brabant de serologische respons van melk-
° . . , T- I 1 X koeien na vaccinatie met vijf IBR-vaccins vervolgd,
verschillende inzichten. Enkele auteurs ^p bedrijven, waar een vaccinatie met Tra-
geven de voorkeur aan MLV-Vaccins op cherine® had plaatsgevonden, zijn klinische gegevens
grond van een betere immuniteit (4, 7, 8, vastgelegd.
10, 11), andere geven daarentegen de voor-
keur aan geïnactiveerde vaccins omwille
van veiligheidsaspecten (2, 3, 4, 7). Ook be- | vuccins
staan meerdere opvattingen over de om-
standigheden waarin een vaccinatie tegen
 Vjm Vervolgende 5 vaccins is de serologische respons

IBR moet worden toegepast (1,4, 7). A.™MLV-vaccins.

In dit artikel worden de serologische res- I. Tracherine®\'. Dit vaccin bevat een temperatuur-

pons van melkkoeien op de vaccinatie met gevoelige (Ts-)mutant van het iBR-virus en moet

een aantal I BR-vaccins en een infectieproef intranasaai toegediend worden.

, , ,r,n • !.■• J ■ . 1 • 2. Resbo®-]BR-PI,-\'. Dit bivalente MLV-vaccin

met virulent IBR-virus blJ een drietal met Intramuscilair worden toegediend aan niet

Ibeair H® geënte koeien beschreven. drachtige dieren.

1 Dr. G. H. Wentink, drs. A. C. A. van Exsel. wetenschappelijk medewerkers van de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Noord-Brabant, Molenwijkseweg 48, 5282 SC Boxtel,

2 Tracherine® - Smith Kline - RIT SA,

\' Resbo®-lBR-Pl, - Smith ICIine - RTL SA - bivalent vaccin.

-ocr page 97-

3. Respacine-3®\'. Dit MLV-vaccin bevat behalve
IBR-virus ook PI, en BVD-virusstammen. Het
moet intramusculair aan niet drachtige dieren
worden toegediend.

B. Geïnactiveerde vaccins.

1. Iffavax®2. Dit vaccin bevat geïnactiveerd IBR-
virus en een oHe-adjuvans. Het vaccin moet sub-
cutaan worden toegediend.

2. Ibeair H®\'. Dit vaccin bevat geïnactiveerd IBR-
virus en een olie-adjuvans. Het moet subcutaan
worden toegediend.

Tracherine® is voor het volgen van de serologische
respons op de vaccinatie twee keer toegediend met een
tussenpoos van 6 weken. In het onderzoek naar het
klini.sch verloop zijn ook bedrijven betrokken waarop
een éénmalige toedieding had plaatsgevonden.
De vaccins Resbo®-IBR-PI , en Respacine-3® zijn één-
malig toegediend. De geïnactiveerde vaccins Iffavax®
en Ibeair H® zijn twee keer toegediend meteen tussen-
poos van een maand.

II. Serologie

De serologische respons is bepaald van 394 koeien
afkomstig van 15 bedrijven. Op twaalf bedrijven be-
schikten de koeien bij de enting over SN-antilichamen
ten aanzien van IBR-virus. Op 8 bedrijven is één
vaccin toegediend; op 7 bedrijven zijn de dieren in
groepen verdeeld en zijn twee vaccins gebruikt. Op de
bedrijven zijn minimaal 2 en maximaal 5 koeien niet
gevaccineerd en serologisch gevolgd als controle.
Bloedmonsters van de koeien zijn verzameld op de
dag van de eerste en van de tweede vaccinatie en 3 a 4
weken na voltooiing van het vaccinatie-programma.
Op 10 bedrijven is de titer langer gevolgd.

De hoeveelheid circulerende antilichamen ten aanzien
van IBR-virus is bepaald door middel van een micro-
neutralisatietest, waarbij serum en virus gedurende
twee uur bij 37° Cgeïncubeerd werden, leder geïnacti-
veerd serum (30 min. bij 56° C) werd in duplo in
tweevoudige verdunningen getest ten opzichte van
100 TCID,,, IBR-virus".

Deze virus-serummengsels werden getest op infec-
tieus virus op een MDBK-cellijn (6.10\'\' cellen/ml).
De aflezing geschiedde na 4 dagen incubatie bij 37° C
door middel van microscopisch beoordelen van het al
dan niet aanwezige cytopathogeen effect (c.p.e.).

De titer van een serum werd weergegeven als die
verdunning, die in de celcultures de vorming van het
c.p.e. voor 100% voorkomt.

De laagste verdunning is 1:2 (bcginverdunning). In-
dien de duplo-waarden van het serum verschillend
waren, werd het rekenkundig gemiddelde van deze

twee waarden als titer opgegeven.
In iedere neutralisatietest werden sera met bekende
titers als controle meegenomen (zowel positieve als
negatieve monsters).

De virusterugtitratie lag tussen 30 en 300 TClDj^.
De weergegeven gemiddelde titer per bedrijf is als
volgt berekend: eerst werd van alle individuele mon-
sters de 2-log titer bepaald; vervolgens is het gemid-
delde van dez.e individuele 2-log titers berekend en
daarna omgerekend naar de gemiddelde titer per be-
drijf.

III. Kliniek

Op I I bedrijven waarop een vaccinatie met Trache-
rine® had plaatsgevonden, zijn de produktiegege-
vens (bedrijfsstandaard koe: BSK) vastgelegd. Met
behulp van een Ziekte-Vruchtbaarheids-Kaart is het
aantal gevallen van retentio secundinarum (RS), wit-
vuilen (Wv) en verwerpen (Verw.) geregistreerd. Op
deze bedrijven heeft een maandelijkse of tweemaan-
delijkse insepctie van de veestapel plaatsgevonden
door een dierenarts van de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Noord-Brabant. Ter vergelijking zijn bo-
vengenoemde klinische gegevens eveneens vastgelegd
op 14 bedrijven waarop de koeien nooit gevaccineerd
waren tegen IBR, maar waarop na een éénmalig sero-
logisch onderzoek antilichamen ten aanzien van het
IBR-virus zijn vastgelegd, en tevens op 4 bedrijven
waar de bemonsterde koeien bij herhaald onderzoek
vrij bleven van antilichamen ten aanzien van IBR-
virus.

IV. Challenge

Drie met Ibeair H® gevaccineerde droogstaande, niet
drachtige koeien, afkomstig van een IBR-vrij bedrijf,
zijn vijf maanden na vaccinatie intranasaal besmet
met 10 ml I BR-virussuspensie\'(titer IO»\'TCID,,,; ml).
Een vierde koe. vijfmaanden tevoren geënt met Ibeair
H® en afkomstig van hetzelfde bedrijf als de eerste
drie koeien, stond met de besmette dieren in nauw
contact.

Eenzelfde infectie-dosis als bij bovengenoemde
koeien is toegediend aan twee serologisch negatieve
vaarzen.

De 6 dieren waren gehuisvest in twee naast elkaar
gelegen hokken in één matig geventileerde stal. Het
rantsoen bestond uit wateren hooi ad libitum en uit ca
0,5 kg A-koek per dag.

Van deze 6 dieren zijn dagelijks de temperatuur en de
klinische bevindingen vastgelegd; gedurende 8 dagen
zijn om de 36 uur neusswabs genomen voor virusiso-
latie. Wekelijks is serum verzameld ter bepaling van
antillchamen ten aanzien van IBR-virus.

Respacine 3® Syntex - Agribusiness Ned. B.V. - trivalent vaccin.

Iffavax® - Iffa-Merieux - in Nederland commercieel niet verkrijgbaar.

Ibeair H® - l.aboratoire Roger Bellon SA; importeur Rhône Poulenc.

Stam ter beschikking gesteld door het Centraal Diergeneeskundig Instituut te Lelystad.

Stam ter beschikking gesteld door dr. G. Wellemans van Institute National de Recherches Veterinaires te

Brussel.

-ocr page 98-

RESULTATEN
I. Serologie

Bij geen der ongeënte controledieren is een
significante titerstijging geconstateerd.
De serologische respons op de IBR-
vaccinaties is per vaccin weergegeven in
tabel 1. De eerste kolom geeft de serologi-
sche respons weer van de dieren die bij de
eerste vaccinatie een titer hadden ^1:2.
Met Tracherine® wordt een geringe serolo-
gische respons verkregen; toediening van
geïnactiveerde vaccins met olie-adjuvantia
geeft een betere serologische respons. Met
de overige MLV-vaccins zijn te weinig se-
rologisch negatieve dieren gevaccineerd,
zodat aan de bevindingen weinig waarde
mag worden toegekend.
In de tweede kolom is de serologische re-
spons weergegeven van de koeien die bij de
(eerste) enting een titer hadden van 1:3, 1:4
of 1:6.

Met Tracherine wordt bij deze dieren een
geringe serologische respons verkregen.
Met de overige vaccins zijn te geringe aan-
tallen koeien gevaccineerd om harde con-
clusies te trekken.

In de derde kolom is de serologische res-
pons weergegeven van die koeien, die bij
de vaccinatie een SN-titer hadden van
^ 1:8. Metde MLV-vaccinsisgeenserologi-
sche respons verkregen. Met de geïnacti-
veerde vaccins met olie-adjuvantia is ook
bij deze groep dieren een duidelijke serolo-
gische respons opgetreden.
In tabel 2 is het verloop van de titer en het
aantal serologisch negatieve dieren weerge-
geven op een IBR-vrij bedrijf na een
tweemalige vaccinatie met Tracherine®.

Uit deze gegevens blijkt, dat zes maanden
na een tweemalige vaccinatie vijf van de
zestien dieren niet meer beschikte over cir-
culerende antilichamen ten aanzien van het
IBR-virus.

Op een ander bedrijf, waarop de koeien bij
de vaccinatie met Tracherine® op 6-9-1979
wel over SN-antilichamen ten aanzien van
IBR-virus beschikten (gemiddelde titer
1:16), is op de enting geen serologische re-
spons gevolgd (gemiddelde titer d.d. 27-9-
1979 1:18).

Op 6-12-1979 bedroeg de gemiddelde titer
echter 1:42. Het is erg onwaarschijnlijk dat
deze titerstijging tussen 27-9 en 6-12 in
verband kan worden gebracht met de vac-

e

OJ

O a

z

i/)

A\\

ö

u co

V

-O ii

iA

6

V/

QJ

O

JO

c

O

c

\'cj

O

c 5

O T

f—

02

-ocr page 99-

I abel 2. Het aantal serologisch negatieve koeien en het verloop van de titer t.a.v. IBR-virus na een tweemalige
toediening van Tracherine® op een IBR-vrij bedrijf.

Ie vacc.
31-8

19-9

2e vacc.
15-10

5-11

7-12

16-4

aantal z
serol. / aantal
neg. \' dieren

18/18

0/18

2/18

1/18

4/18

5/16

gem.
SN-titer

neg.

1:4

1:4

1:5

1:4

1:3

Tabel 3. De variatie van de gemiddelde bedrijfsstandaard koe (BSK) en klinische bevindingen (retentio
secundinarum (RS), witvuilen (Wv) en verwerpen (Verw) op wel en niet geënte bedrijven.

Aantal
bedrijven

Aantal
koeien

Variatie
in gemiddelde
BSK

1)

% RS

1)

% Wv

1)

% Verw

Tracherine R
1X en 2x

II

413

27-34

13.2

10.0

2.0

IBR pos.
geen vacc.

14

684

25-34

9.6

9.7

2.1

IBR-vrij
geen vacc.

4

214

25-32

10.3

12.0

1.8

1) De gevonden verschillen zijn niet significant.

cinatie, maar waarschijnlijk een gevolg is
van een IBR-veldvirus infectie.

II. Kliniek

De klinische bevindingen op 11 bedrijven
waarop de koeien met Tracherine® waren
geënt, op 14 bedrijven waarop de koeien
beschikten over antilichamen ten aanzien
van IBR-virus en op 4 IBR-vrije bedrijven
zijn weergegeven in tabel 3.
Uit deze tabel blijkt geenszins, dat na vacci-
natie met Tracherine® gunstiger resultaten
werden verkregen op de bedrijven waarop
de dieren waren geënt in vergelijking met
de twee andere groepen bedrijven, waarop
geen vaccinatie werd uitgevoerd.

III. Challenge

De resultaten van de infectieproef zijn
weergegeven in figuur I.
De twee geïnfecteerde, IBR-vrije dieren
kregen 3 dagen na toediening van de infec-
tiedosis het beeld van een IBR-virus-
infectie: hoge koorts en necrotiserende le-
sies van conjunctivaal en neusslijmvliezen.
Gedurende de hele bemonsteringsperiode
van 8 dagen kon IBR-virus uit het neus-
slijmvlies worden geïsoleerd.
Bij de drie geïnfecteerde, met Ibeair H®
gevaccineerde koeien ontstonden necroti-
serende plekken in het neusslijmvlies en bij
één dier in het conjunctivaal-slijmvlies.
Twee van de drie dieren kregen een tempe-
ratuursverhoging tot boven 40° C op de 3e
dag na de challenge. Tot en met de 6e dag
na de infectie kon IBR-virus uit het neus-
slijmvlies worden geïsoleerd.
Bij de met Ibeair H® gevaccineerde
contact-koe zijn vanaf de 7e dag p.i. necro-
tiserende plaques in het neusslijmvlies en
conjunctivitis waargenomen. De hoogste
temperatuur was 39,3° C en werd gemeten
op de 7e dag na de challenge van de andere
koeien. Uit het neusslijmvlies is op de 8e
dag na challenge IBR-virus geïsoleerd.
Bij de gevaccineerde geïnfecteerde èn bij
het contactdier was 13 dagen na challenge
een sterke stijging van de titer ten aanzien
van I BR-virus opgetreden 1:128).

DISCUSSIE

In dit onderzoek is het effect van de vacci-
natie alleen beoordeeld op grond van een
verandering in de hoeveelheid circulerende
SN-antilichamen ten aanzien van IBR-
virus.

Bij de specifieke immuniteit tegen virus-
ziekten zijn echter ook cellulair immunolo-
gische processen zeer belangrijk (1, 4, 6,7).

-ocr page 100-

TEMP.
42

41

38

DAG

10

O

2

2

2

2

2

2

2

1

1

1

1

NEUSUITVL. A

2

3

3

3

3

3

3

3

3

2

2

2

2

D

1

1

O

2

2

CONJUNCT. A

1

1

1

1

0

2

2

2

2

2

i/IRUSUITSCH. A

3

3

3

3

0

0

1

Titer O neg
A 1:9
□ 1:12

neg
1:25
1:4

1:25
Sl:128
ïl:128

O geïnfecteerde negatieve koeien (n = 2)
A geïnfecteerde, met Ibeair H® gevaccineerde koeien (n = 3)
□ met Ibeair H® gevaccineerde contactkoe (n = 1)

Figuur 1. Het temperatuurverloop, het voorkomen van neusuitvloeiing en conjunctivitis, het optreden van
IBR-virusuitscheiding en het titerverloop bij de geïnfecteerde koeien en de contactkoe.

Bij IBR-infecties speelt tevens de lokale
immuniteit in het neusslijmvlies (IgA) een
belangrijke rol (4, 7, 13). Bepaling van al-
leen de hoeveelheid van circulerende SN-
antilichamen tegen IBR-virus is dus geen
absolute maat voor de specifieke immuni-
teit tegen dit virus. Bovendien is de titer
afhankelijk van de gebruikte laborato-
rium-methode.

De ontwikkeling van antilichamen of een
significante titerverhoging na contact met
levend IBR-virus (veld-virus, Ts-inutant,
andere MLV-vaccin-virussen) betekent
waarschijnlijk wel, dat het virus met zijn
antigenen alle componenten van het im-
muunapparaat heeft geprikkeld. Bij derge-
lijke individuen, die beschikken over een
titer ten aanzien van IBR-virus na contact
met levend IBR-virus, mag dus een zekere
mate van specifieke immuniteit worden
verondersteld (4. 7).

Ten aanzien van de serologische respons
op een vaccinatie met de vijf IBR-vaccins
wordt onderscheid gemaakt tussen twee
groepen dieren:

A. bij de vaccinatie was de titer ^ 1:2.

B. bij de vaccinatie was de titer ^1:3.

A. Bij de eerstgenoemde groep dieren in
tabel 1 (eerste kolom) volgde na vaccinatie
met Tracherine® een geringe serologische
respons, zoals reeds meermalen in de litera-
tuur is vermeld (7, 13).
Toch verlopen infectieproeven bij met

-ocr page 101-

Tracherine® gevaccineerde dieren mild (7,
12, 13). Complicaties (zoals verwerpen)
zijn na gebruik van Tracherine® niet be-
schreven.

De intramusculair gebruikte MLV-vaccins
hebben het nadeel dat zij verwerpen kun-
nen veroorzaken bij drachtige koeien (4, 7).
Toediening van vaccins, die geïnactiveerd
IBR-virus en een olie-adjuvans bevatten,
geven veelal een goede serologische re-
spons (tabel 1), een gegeven dat in de litera-
tuur meermalen wordt gemeld (2, 3, 5, 7, 8,
9, 10). Ondanks de goede serologische res-
pons is de immuniteit na gebruik van ge-
inactiveerde vaccins vooral bij ziekten van
het respiratie-apparaat veelal slechter dan
na applicatie van vaccins die levend gemiti-
geerd virus bevatten (5).
De met Ibeair H® gevaccineerde dieren
ontwikkelden na challenge of na contact
met uitscheiders duidelijke symptomen
van IBR (figuur I). Extreme temperatuurs-
verhoging trad bij twee van de drie geïnfec-
teerde koeien op. Dus vijf maanden na vac-
cinatie met Ibeair H® is de mate van
bescherming tegen de gebruikte infectiedo-
sis slechts gering.

Soortgelijke bevindingen na challenge van
dieren, gevaccineerd met andere geïnacti-
veerde IBR-vaccins, zijn beschreven (10,
11). Alleen Lupton (9), maakt melding van
een geïnactiveerd vaccin dat bij geënte die-
ren afdoende bescherming induceerde. Dit
vaccin is echter commercieel niet verkrijg-
baar.

Op grond van deze gegevens verdienen
Ml.V-IBR-vaccins naar onze mening de
voorkeur. Verder is van belang dat van de
onderzochte vaccins de Ts-mutant de min-
ste ongewenste bijwerkingen heeft.

B. Bij de koeien die reeds bij de vaccinatie
over circulerende SN-antilichamen ten
aanzien van IBR-virus beschikten, vond
geen serologische respons van betekenis
plaats na toediening van MLV-vaccins.
De intranasale toediening van de Ts-
mutant laat ondanks het ontbreken van
een significante (4-voudige) titerverhoging
de mogelijkheid van lokale stimulatie van
het immuunapparaat open; op grond van
de veronderstelde immuniteit bij serolo-
gisch positieve dieren is de noodzaak van
vaccinatie bij deze groep echter twijfelach-
tig (7).

Vaccinatie met Tracherine® op de bedrij-
ven, waarop het merendeel der koeien be-
schikte over circulerende SN-antilichamen
ten aanzien van IBR-virus, heeft het vóór-
komen van retentio secundinarum, witvui-
len en verwerpen niet verminderd ten op-
zichte van de twee groepen controlebedrij-
ven (tabel 3).

Applicatie van Tracherine® met het doel
het optreden van aan de nageboorte blijven
staan en/of witvuilen te voorkomen moet
dan ook als niet zinvol worden beschouwd.
Op eerdergenoemd bedrijf, waarop de
koeien bij de vaccinatie reeds beschikten
over SN-antilichamen ten aanzien van
IBR-virus, deed zich tussen 27-9-1979 en
6-12-1979 een duidelijke titerstijging voor.
Het is aannemelijk, dat deze titerstijging in
verband moet worden gebracht met circu-
latie van I BR-veldvirus in de koppel. Op
dit bedrijf zijn dus geen aanwijzingen ge-
vonden dat een enting circulatie van IBR-
veldvirus in de koppel zou voorkómen.
Toediening van de beide vaccins, die ge-
ïnactiveerd virus en een olie-adjuvans be-
vatten, verhoogde de titer ten aanzien van
IBR-virus, maar de betekenis daarvan
voor versterking van de immuniteit is twij-
felachtig.

DANKBETUIGING

De auteurs zijn mevr. .1. van de Berg-Verhalle zeer
erkentelijk voor de technische assistentie bij dit
onderzoek.

LI rERATUUR

1. Aquilar-Setién. A.. Pastoret, P. P., Schoenaers,
F.: L\'immunité envers le virus de la Rhinotra-
chéite infectieuse bovine (Bovid Herpes virus I).
Ann. Med. Vet.. 124, 103-122. (1980).

2. Brun. A.. Guillemin. F.. Precausta. P., Soulebot,
.1. P.. Terré, J.: Innocuité et Activé d\'un vaccin
inactivé en adjuvant huillieux contre la rhinotra-
chéite infectieuse bovine. XL Internat. Congres
on Disea.ses of Cattle, p. 286-297, 1980, Tel Aviv.
Editor E. Mayer, Bregman Press, Haifa.

,1. Coudert, M.. Fedida, M.. Dannacher, G.. Per-
rin. M.. Moussa, A.: Etude comparée des vaccins
a virus vivant et des vaccins inactivés en excipient
huillieux contre la rhinotrachéite bovine Infec-
tieuse. XL Internat. Congres on Diseases of
Cattle, p. 281-285. 1980, Tel Aviv. Editor E.
Mayer, Bregman Press, Haifa.

4. Gibbs, E. P. .1.. Rweyemamu, M. M.: Bovine
Herpesviruses. Part. L Bovine Herpesvirus L
Vel. Bull.. 47, 317-337. (1977).

5. Huygelen, C.: Virale aandoeningen en de verde-
diging van de gastheer (Syllabus van de Lessen).
Fac. Diergen. R.U. Gent. 1973-1974.

-ocr page 102-

Kirchner, H., Schröder. C. H., Zawatzky. R..
Kleinicke. Ch.; The role of cellular immunity in
the infection with herpes simplex virus.
Comp.
Immun. Microbiol, infect. Dis..
2, 149-158.
(1979).

Kahrs, R. F.: Infectious bovine rhinotracheitis: a
reviewand update.7.
Am. Vet. Med. Assoc., 171.
1055-1064. (1977).

I.azarowicz, M.. Steck. F., Kihm, U., Bommeli.
W.: Versuche mit Impfstoffen gegen die infekti-
oese bovine Rhinotracheitis (IBR) an Rindern.
XI. Internat. Congres on Diseases of Cattle, p.
298-304. 1980. Tel Aviv. Editor E. Mayer. Breg-
man Press. Haifa.

Lupton. H. W.. Reed. D. E.: Evaluation of expe-
rimental subunit vaccines for infectious bovine
rhinotracheitis.
Amer. J. Vet. Res.. 41, (3). 383-
390. (1980).

12.

13.

Morzaria. S. P., Richard. M. S.. Harkness, .1.
W.. Maund. B. A.: A field trial with a multicom-
ponent inactivated respiratory viral vaccine.
Vet.
Ree.. \\05. 410-414. (1979).
Msolla. P. M.. Wiseman, A., Selman. J. E.. Pirie,
H. M.. Allen. E. M.; Vaccination against infect-
ious bovine rhinotracheitis.
Vei. Ree.. 104. .\'i.?.^-
536. (1979).

Nettleton, P. F,. Sharp, .1. M.: Infectious bovine
rhinotracheitis virus excretion after vaccination.
Vet. Ree.. 107, 379. (1980).
Vascoboinic, E.. Zygraich, N., Pensaert, M..
Huygelen. C.: Praktijkproeven met een entstof
tegen Infectieuze Bovine Rhinotracheitis (IBR).
l laams Dierg. Tijdschr.. 43. 455-463. (1974).

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Vaccinatie tegen IBR: een advies voor
melkveekoppels

/BR Vaccination: a Procedure Recommended in Dairy Herd.s

G. H. Wentink, A. C. A. van Exsel\'

(1)

(2)

SAMENVA ITIN\'G Geha.<ieerd op voora/\'gaand serologisch onderzoek op het voorkomen van
SN-antistoffen ten aanzien van /BR-virus van minimaal 10% van de koppel wordt de navolgende
handelwijze voorgesteld:

Vaccinatie van serologisch negatieve kop;jels in met IBR-virus bedreigde gebieden.
Vaccinatie van !BR-negatieve groep(en) dieren in koppels waarin zich serologisch /BR-
positieve dieren bevinden. Wanneer bij de steekproef in alle leeftijd.sgroepen IBR-negatieve
dieren worden aangetroffen is vaccinatie van de hele koppel te overwegen.
Vaccinatie van alle dieren die aan melkveekoppels worden toegevoegd waarin zich koeien
bevinden met antilichamen ten aanzien van IBR-virus.

3.

SUMMARY /n view of the results of previous .serological studies on the presence of SN antibodies
to IBR virus in a minimum of ten per cent of the herd, the following procedure is suggested:

Vaccination of serologically negative herds in areas menaced by IBR virus.
Vaccination of IBR-negative groups of animals in herds in which serologically /BR-positive
animals are present.

When sampling shows that IBR-negative animals are pre.wnt in every age froup. vaccination
of the entire herd should he contemplated.

Vaccination of all animals which are added to dairy herds including animals showing
antibodies to IBR virus.

O)

Dr. G. H. Wentink en drs. A. C. A. van Exsel, wetenschappelijk medewerkers bij de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Noord-Brabant. Molenwijkseweg 48, 5282 SC Boxtel,

-ocr page 103-

INI.EIDING

Met betrekking tot situaties waarin vacci-
natie tegen IBR wenselijk is, zijn meerdere
opvattingen in omloop: zeer beperkt vacci-
neren hoofdzakelijk op bedrijven waar
IBR een probleem vormt, jaarlijks herha-
len van de IBR-enting, en zeer frequent
toepassen van IBR-vaccins bij waarneming
van alle IBR-reactivaties (I, 2, 3, 5).
In dit artikel wordt op grond van be-
staande inzichten in het verloop van IBR-
infecties en op grond van huidige kennis
van IBR-vaccins een vaccinatie-
programma voor melkveekoppels voorge-
steld.

UITGANGSPUNTEN

De auteurs gaan met betrekking tot IBR-
virus-infecties uit van de navolgende gege-
vens en veronderstellingen. Deze veronder-
stellingen schetsen een wat gesimplificeerd
beeld van de epizoötiologie van dit virus en
zijn deels gebaseerd op literatuurgegevens,
deels op eigen ervaringen.

1. De aan- of afwezigheid van antilicha-
men ten aanzien van IBR-virus is be-
paald met behulp van de SN-test, zoals
elders beschreven (4). Andere laborato-
riumtechnieken nopen waarschijnlijk
tot andere beoordelingen.

2. Koeien, die beschikken over antilicha-
men ten aanzien van IBR-virus, wor-
den verder omschreven als IBR-
positieve koeien. Dieren, waarbij géén
antilichamen ten aanzien van dit virus
aantoonbaar zijn. worden verder IBR-
negatieve koeien genoemd.

3. IBR-virus-infecties bij gevoelige (1BR-
negatieve) koeien veroorzaken soms of
vaak ziekteverschijnselen, met nadelige
economische gevolgen voor de veehou-
der.

4. IBR-positieve koeien worden veron-
dersteld tenminste gedeeltelijk immuun
te zijn voor (her-)infecties met IBR-
virus, waardoor deze (her-)infecties in
het algemeen géén of slechts geringe
klinische verschijnselen veroorzaken
(3).

5. Iedere IBR-positieve koe wordt veron-
dersteld IBR-virus latent bij zich te
kunnen dragen (3). Deze dieren kunnen
IBR-virus verspreiden, veelal zonder
zelf klinische symptomen van een IBR-
virus infectie te tonen. Onvoorspelbaar
is echter óf en zo ja wanneer een derge-
lijke iBR-virusdrager\' IBR-virus ver-
spreidt.

6. IBR-virus zal zich na de eerste IBR-
infectie veelal handhaven in de koppel.
Volledige eliminatie van het virus
wordt als regel onmogelijk geacht.

7. Frequente circulatie van IBR-virus in
een koppel onderhoudt de immuniteit
ten aanzien van dit virus bij de IBR-
positieve koeien. Dit kan echter ern-
stige ziekteverschijnselen van IBR-
negatieve koeien in die koppel
veroorzaken.

8. Vaccinatie van koppels melkvee met
ongeacht welk vaccin voorkomt niet
een infectie met IBR-veldvirus en het
ontstaan van \'IBR-virus-dragers\' (zie
4).

HANDEl.Wi.IZE

In de eerste plaats is vooreen gericht advies
kennis nodig omtrent de aanwezigheid of
het ontbreken van circulerende SN-
antilichamen ten aanzien van IBR-virus.
De bepaling van de titers ten aanzien van
IBR-virus is elders beschreven (4).
Minimaal één keer per jaar, bij voorkeur
vóór het stalseizoen wanneer het contact
tussen de koeien intensiever wordt, is het
wenselijk 10% van de dieren verdeeld over
de leeftijdsgroepen (minimaal drie eerste-
kalfskoeien, drie tweede-kalfskoeien en
drie oudere koeien) te bemonsteren en te
onderzoeken op het voorkomen van SN-
antilichamen ten aanzien van IBR-virus.
Het eigenlijke vaccinatie-advies hangt af
van de bevindingen.

VACCINATIE-ADVIES

1. AUe dieren zijn serologisch negatief
ten aanzien van IBR-virus

Uit ziektekundig oogpunt is een algehele
preventieve vaccinatie van de melkveesta-
pel aan te bevelen, wanneer introduktie
van IBR-veldvirus op het bedrijf te ver-
wachten is (aankopen, buurtinfecties in de
laatste maanden, fokveedagen etc.).
Als een met Tracherine® gevaccineerde
koppel vrij blijft van IBR-veldvirus, mag
men na een jaar een groot percentage sero-
logisch negatieve dieren verwachten. In een
dergelijk geval zal dan opnieuw vaccinatie
nodig zijn.

-ocr page 104-

Echter na binnendringen van IBR-
veldvirus is het merendeel van de koeien na
een jaar serologisch positief (4).

2. In de koppel zijn serologisch positieve
en negatieve 20%) koeien aanwezig

a. Bepaalde leeftijdsgroep(en) is/zijn se-
rologisch negatief (vaak de vaarzen).
Deze onbeschermde dieren lopen de
kans in een dergelijke koppel, waarin
potentiële IBR-virus-uitscheiders aan-
wezig zijn, geïnfecteerd te worden.
Vaccinatie van alléén de serologisch ne-
gatieve groep(en) is aan te bevelen.

b. Serologisch positieve en negatieve die-
ren zijn aanwezig in alle leeftijdsgroe-
pen. In een dergelijke situatie is vacci-
natie van de hele koppel te overwegen
c.q. aan te bevelen.

Weliswaar moet vaccinatie van de sero-
logisch positieve dieren zinloos worden
geacht, maar opsporing van alle serolo-
gisch negatieve dieren vraagt individu-
eel bloedonderzoek en is duurder dan
vaccinatie van de hele melkveekoppel.

3. Alle of bijna alle dieren beschikken
over antilichamen ten aanzien van IBR-
virus

Indien de koppel nooit is gevaccineerd met
een geïnactiveerd vaccin mag veronder-
steld worden, dat deze titers zijn ontstaan
na contact met levend IBR-virus.
In dergelijke koppels treedt waarschijnlijk
regelmatig recirculatie van IBR-virus op,
waardoor de koeien regelmatig in contact
met het IBR-virus komen en het immuun-
apparaat van de individuen regelmatig
wordt gestimuleerd.

Vaccinatie onder die omstandigheden is
niet zinvol.

4. Het is van belang het ontstaan van
IBR-gevoelige groepen in een serologisch
positieve melkveekoppel door introduktie
van serologisch negatieve dieren te voorko-
men.

Het is aan te bevelen dieren, waarvan onbe-
kend is of ze voorheen met IBR-virus in
contact zijn geweest, of waarvan bekend is
dat ze serologisch negatief zijn, te vaccine-
ren voor introduktie in een serologisch po-
sitieve melkveekoppel.

I tracherine® - .Smiih Kline - Rfl SA.

KEUZE VAN HET VACCIN

De auteurs geven de voorkeur aan levend
verzwakt IBR-virus (MLV-)vaccin (4).
Men dient zich echter wel te realiseren dat
de MLV-vaccins, die intramusculair wor-
den toegepast, bij drachtige dieren verwer-
pen kunnen veroorzaken (3) en dat toepas-
sing daarvan in koppels melkvee daardoor
minder gewenst is. De Ts-mutant\' van het
I BR-virus is in dit opzicht een veilig vaccin.

IITERATUUR

1. Dijk. H. .1. van: Subklinische IBR-infectie in ver-
band met fertiliteitsstoornissen. Ref. Eac. Dier-
gen. Utrecht. Klin. Vet. Verloskunde. K.l. en
Voortplanting. 1979.

2. .lorna, Tj.: Prevention and control of IBR in the
Netherlands XI Internat. Congres on Diseases of
Cattle, Tel Aviv, Ed. E. Mayer, Bregman Press,
Haifa, 1980.

3. Kahrs, R, F.: Infectious bovine rhinotracheitis: a
reviewand update.,/.
Am. Vel. Med. /t.wor., 171,
1055-1064. (1977).

4. Wentink, G, H,, van Exsel, A. C. A,: Praktijk-
proeven met enkele IBR-vaccins bij melkkoeien.
Tijd.fchr. Diergeneeskd.. 108. m-398. (1983).

5. Werkgroep I.B.R.: Herzien nationaal advies in-
zake de bestrijding van Infectieuze Bovine Rhino-
tracheitis. Veterinaire Dienst; Stichting Gezond-
heidszorg voor Dieren; Centraal Diergeneeskun-
dig Instituut; november 1979,

-ocr page 105-

KLINISCHE LESSEN

De waarde van een progesteronbepaling in
bloedplasma rond de 18e dag post
ovulationem voor het
drachtigheidsonderzoek bij de merrie

Use of Determining the Plasma Progesterone Leve! Within Approximately
Eighteen Days After Ovulation in the Diagnosis of Pregnancy in Mares

P. J. de Vries en W. van der Holst\'

SAMENVATTING In dit onderzoek wordt de betrouwbaarheid van een bloedplasmaprogesteron-
bepaling rond Dag 18 post ovulationem voor de drachtigheidsdiagnostiek bij de merrie bekeken.
Het onderzoek is verricht bij 75 merries, waarvan er enkele in meerdere cycli zijn gedekt of
geïnsemineerd waardoor er in totaal 87 bloedmonsters werden verkregen.

De progesteronwaarde waarboven de merrie drachtig, en waar beneden ze niet drachtig zou zijn,
werd, naar analogie van andere auteurs gelegd hij 2 ng/ mi De 25 merries met een uitslag beneden de
2 ng/ml bleken inderdaad op dat moment van onderzoek niet drachtig, waarbij overigens 6
monsters vanwege hun voorspelbare uitslag niet zijn bepaald. Van de 60 merries met een progeste-
ronwaarde boven de 2 ng!ml bleken er uiteindelijk 47 drachtig te zijn, 55 waarschijnlijk drachtig
geweest op Dag 18 en 5 niet drachtig te zijn, noch drachtig te zijn geweest.
De betrouwbaarheid van een negatieve drachtigheidsdiagnose, gesteld op de progesteronuitslag
was hier 100%, van een positieve drachtigheidsdiagnose 78,3%. Met de v.e.s. meegerekend was de
betrouwbaarheid van de positieve drachtigheidsdiagnose 91.6%. De \'overall\' betrouwbaarheid was
84.7%.

SUMMARY The reliability of determination of the plasma progesterone level within approxima-
tely eighteen days after ovulation in the pregnancy diagnosis of mares is examined in the present
study.

Studies were done in seventy-five mares, a number of which were served or inseminated during
several cycles so that a total number of eighty-seven blood samples were obtained. On the analogy
of other authors, the progesterone level above which mares were believed to be pregnant and below
which they were a.isutned to he non-pregnant, was set at 2 ng/ml. The twenty-five mares in which
the level was below 2 ng/ml. were indeed found to he non-pregnant at that time of examination, the
levels of six samples not being determined in view of the predictable results.
Of the sixty mares showing progesterone levels of more than 2 ng/ml. forty-seven were ultimately
found te be pregnant, fifty-five had probably been pregnant on day 18 and five were non-pregnant
and had not been pregnant.

The reliability of a diagnosis negative for pregnancy, based on determination of the progesterone
level, was one hundred per cent in these cases, that of a diagnosis positive for pregnancy being 78.3
per cent. When early embryonal tnonahty was taken into account, reliability of a diagnosis positive
for pregnancy was 91.6 per cent. Overall reliabihty was 84.7 per cent.

INLEIDING

Om te bereiken dat een merrie ieder jaar lange drachtigheidsduur bij de merrie en

veulent, is een kort interval partus - con- vanwege het feit dat de merrie een season-

ceptie van belang, dit vanwege de relatief breeder is. Om dit genoemde interval kort

\' Drs. P. .1. de Vries en drs. W. van der Holst, vakgroep Verloskunde. K.l. en Voortplanting. Postbus 80151.
.1508 TD Utrecht.

-ocr page 106-

en toch veterinair verantwoord te houden
is naast begeleiding van de merrie rond
partus en conceptie ook de vroege drach-
tigheidsdiagnostiek van groot belang.
Bij de gebruikelijke methoden van drach-
tigheidsdiagnostiek heeft de progesteron-
bepaling de laatste jaren een belangrijke
plaats gekregen in het drachtigheidsonder-
zoek.

Tot de traditionele methoden (24) van
drachtigheidsonderzoek behoren onder
meer het schouwen, waarbij het gedrag van
de merrie in aanwezigheid van een hengst
wordt bekeken, meestal 3, 4 en 6 weken
na de laatste dekking. Gebleken is echter
dat de gedragingen van de merrie bij het
schouwen niet steeds overeenkomen met
het werkelijke resultaat van een vooraf-
gaande dekking (29, 32).
Verder bestaat de mogelijkheid om het
bloed van de merrie vanaf ± 45 dagen
dracht te onderzoeken op de aanwezigheid
van PMSG o.a. met behulp van de MIP-
test\'.

Een steeds vaker toegepaste methode is het
rectale onderzoek van het geslachtsappa-
raat van de merrie. Met deze methode kan
de diagnose op elk tijdstip van de dracht
vanaf ongeveer 3 weken worden gesteld
(15, 23). Een nadeel van deze methode is
dat zij nogal wat vaardigheid en ervaring
van de onderzoeker vereist. Voordelen zijn
dat de methode snel, goedkoop en infor-
matief is.

Sinds enkele jaren wordt voor de vroege
drachtigheidsdiagnostiek met name in
West-Duitsland de methode van de bepa-
ling van de bloedprogesteronwaarde ge-
propageerd (5, 6, 7, 8, 29). Deze bepaling
gebeurt rond 3 weken na de laatste dek-
king. Ook de progesteronbepaling in de
melk rond dezelfde tijd zou voor dit doel
kunnen worden gebruikt (II, 12, 14). Een
nadeel van dit laatste is dat dit slechts voor
lacterende merries kan worden gebruikt.
De theoretische achtergrond van het
drachtigheidsonderzoek met behulp van
een progesteronbepaling is gelegen in het
feit dat een corpus luteum periodicum om-
streeks Dag 15 in regressie gaat, waarbij de
dag van ovulatie als Dag O wordt aange-
duid. Het progesterongehalte in het bloed
zal dan ook dalen. Een corpus luteum gra-
viditatis zal echter omstreeks die tijd niet in
regressie gaan, maar blijven voortbestaan
en ook progesteron blijven produceren (2,
9). Een lage progesteronwaarde in het
bloed rond Dag 18 is dus een aanwijzing
voor de afwezigheid van een functioneel
corpus luteum en daardoor waarschijnlijk
voor het afwezig zijn van graviditeit. Een
hogere progesteronconcentratie daarente-
gen rond die tijd is een aanwijzing voor het
aanwezig zijn van een functioneel c.1., dat
dan meestal een corpus luteum graviditatis
is. (zie figuur I). De grafiek is overgenomen
van Allen (1) en is in grote lijnen overeen-
komend met de resultaten van de andere
auteurs (2, 9, 10, 11, 18, 19, 20, 22, 25, 26,
27).

De plasmaprogesteronwaarde waarbene-
den een merrie niet drachtig en waarboven
ze wel drachtig zou zijn ligt bij de diverse
auteurs op een vergelijkbaar niveau: Le-
port (16), Thimonier (31) en Thomasgard
Ó2) leggen de grens bij 2 ng/ml, terwijl
Palmer (21) 1,5 ng/ml aanhoudt. Steg-
mann (29) legt de grens bij 2,5 ng/ ml bij de
\'25I-RIA en bij 2 ng/ml bij de 3H-RIA.

MATERIAAL EN METHODE

Gedurende voorjaar en zomer van 1981 werden op de
afdeling K.L van de Vaicgroep Verloskunde, K.L en
Voortplanting 43 Friese merries, op een ponystoeterij
22 New-Forest ponymerries en verder nog enkele
merries van enige particuliere eigenaren in dit onder-
zoek betrokken.

De in totaal 75 merries werden niet geselecteerd op
leeftijd of pariteit. Door middel van rectaal onder-
zoek werd het ovulatietijdstip zo nauwkeurig moge-
lijk bepaald. De dag van ovulatie werd Dag O ge- i
noemd en zoveel mogelijk op Dag 18 werd bloed met
behulp van een vacuümsysteem met buisjes met hepa- |
rine uit de V. ,lugularis genomen, de merries werden \'
geschouwd en werden rectaal onderzocht. .Ms een j
merrie rond die tijd op grond van schouwen en rectaal !
onderzoek drachtig werd verklaard, werd dit in een
later stadium van de dracht nogmaals onderzocht, |
In totaal werden van de 75 in het onderzoek betrok-
ken merries, waarbij enkele merries in meerdere cycli j
zijn onderzocht, 87 bloedmonsters verzameld, waar- j
van er van 81 de progesteronwaarde werd bepaald. De \'
resterende 6 monsters waren afgenomen van, bij kli-
nisch onderzoek en schouwen, hengstige merries en
werden vanwege de voorspelbare uitslag niet bepaald.
Tabel 1 geeft weer op welke dagen de monsters wer-
den verzameld:

I MlP-test®: Carter Wallace inc. Cranbury N,J, 08512 U.S.A,

-ocr page 107-

•—• drachtig
0--0 cyclisch

TO

E
t/i
IV

CL

^ 6

c

O

OJ
Ol
O

C71

c

j_I_I

2 U 6 8 10 12 16 18 20 22

dag post ovulationem

Kig. I. Gemiddelde progesteronwaarde tijdens cyclus en vroege dracht. (Naar Allen & Hadley, 1974,
C.P.B.-bepaling).

De aldus verzamelde bloedmonsters werden koel op-
geborgen tot het moment van centrifugeren. Dit koel
vervoeren is belangrijk voor het verkrijgen van een
betrouwbare uitslag, daar het gehalte aan steroïden af
zal nemen bij langdurige blootstelling aan hogere
temperaturen (4). Gekoeld centrifugeren geschiedde
15 minuten bij ongeveer 1500 g, waarna plasma werd
afgepipetteerd en vervolgens diepgevroren bij 20°
C tot het moment van bepaling.
Het progesterongehalte werd in duplo bepaald mid-
dels een door fJieleman (3) aangepaste Radio Immu-
nological Assay (RIA) met behulp van \'H-gelabeld
progesteron.

RESIJ1..TATEN

1 n dit onderzoek werd bij de 87 monsters 62
keer een progesteronwaarde groter dan 2
ng/ml gevonden, verder werd 19 keer een
waarde kleiner dan 2 ng/ ml gevonden en 6
keer een waarde kleiner dan 2 ng/ ml ver-
ondersteld.

Van de 60 merries met 62 monsters die
wezen op drachtigheid, bleken er 47 mer-
ries bij controle na Dag 40 drachtig, 13
merries waren niet drachtig waarvan er 8
op basis van de klinische bevindingen rond
de3 weken, waarschijnlijk rond Dag 18, wel
drachtig zijn geweest.
De 25 merries met een uitslag beneden 2
ng/ml waren allen definitief niet drachtig.
Onder definitief drachtig wordt hier ver-
staan drachtig bij controle na Dag 40.
In totaal zijn dus 4 groepen te onderschei-
den (tabel 2):

l abel I. Verdeling van de monsters over de afnametijdstippen.

18\'

7

7.8

21

20
I

l.l

19

7

7,8

18
67
77.0

17
3

3.4

Dag

n

%

16
I

l.l

l.l

Bij deze monsters kon het juiste ovulalietijdstip niet worden bepaald.

-ocr page 108-

Tabel 2. Uitslagen vermeld in 4 groepen.

± Dag 18 > Dag 40

Groep

Prog.

5.40
3.88

0.46

> 2
> 2
> 2
<2

12.46
9.89
I 1.09
0.65

47
8
5

25


II

III

IV

Op grond hiervan komen we tot de vol-
gende percentages voor wat betreft de be-
trouwbaarheid.

Op de progesteronconcentratie juist ge-
stelde
positieve drachtigheidsdiagnose;
47/60 X 100% =
78.3%.
Op de progesteronconcentratie juist ge-
stelde
negatieve drachtigheidsdiagnose:
25/25
X 100% = 100%.

DISCUSSIE

I. Naar aanleiding van de negatieve
drachtigheidsdiagnose

De in dit onderzoek gevonden betrouw-
baarheid van 100% voor een op de proges-
teronuitslag gestelde diagnose \'niet drach-
tig\' komt overeen met de resultaten van
andere onderzoekers (13, 16, 21, 29, 31).

II. Naar aanleiding van de
drachtigheidsdiagnose
De gevonden betrouwbaarheid over de
conclusie \'drachtig\' bij een progesteron-
waarde boven 2 ng/ ml komt met 78,3% vrij
goed overeen met de getallen die in andere
onderzoeken zijn gevonden (zie tabel 3).

posttteve

fabel 3. Het door verschillende auteurs gevonden
percentage voor de betrouwbaarheid van de posi-
tieve
(-I-) en negatieve ( ) drachtigheidsdiagnose,
gesteld op de bloedplasmaprogesteronwaarde.

Auteur

N

%

% -

Hunt (14)

13

100

100

l.eport (16)

200

84

100

Palmer (21)

52

64

100

Stegmann (29)

904

87

100

Thimonier (31)

51

72

100

Als de 8 merries met waarschijnlijk vroeg-
embryonale sterfte (v.e.s.) worden meege-
rekend bij de drachtige merries op Dag 18
(de progesteronuitslag gaf een juiste indi-
catie over het aanwezig zijn van dracht op
het moment van bloedafname), wordt de
betrouwbaarheid op dat moment ver-
hoogd tot 55/60
X 100% = 91.6%.

III. Naar aanleiding van de vroeg-
emhryonale sterfte

Wat betreft het percentage vroeg-
embryonale sterfte is het hier gevonden
percentage in overeenstemming met wat
andere auteurs hebben gevonden. Merkt
spreekt van 15% (17), van Leeuwen komt
op 10 tot 15%;(15)enStegmannvond9,3%,
(29). In dit onderzoek is sprake van 13,3%
waarbij wordt gesproken van vroeg-
embryonale sterfte indien een merrie op
grond van intensief schouwen vanaf 2
weken na de dek- c.q. inseminatiedatum,
en op grond van herhaald rectaal onder-
zoek rond de 3 weken, drachtig werd ver-
klaard, terwijl ze dit in een later stadium
niet bleek te zijn.

IV. Naar aanleiding van de toepassingen
Toepasbaar is de progesteronbepaling:

a. Voor dierenartsen die in het rectaal
onderzoeken van paarden nog te weinig
geoefend zijn. Zij kunnen zich met behulp
van de bepaling, tegelijkertijd met het rec-
tale onderzoek, bekwamen in het rectaal
exploreren. Ook kunnen zij de bepaling als
vervanging voor het rectaal exploreren ge-
bruiken, zij het dat bij een uitslag die op
dracht wijst, het drachtigheidsonderzoek
later herhaald zal moeten worden.

b. Bij merries die niet rectaal kunnen
worden onderzocht. Dit is bijvoorbeeld het
geval bij merries die zich rectaal niet laten
onderzoeken, of bij te kleine ponymerries.

c. In het geval dat óf de eigenaar óf de
dierenarts een (vroegtijdig) rectaal onder-
zoek afwijst.

Ad h. en c.: Bij deze merries zou dus ook
het juiste ovulatietijdstip niet kunnen wor-
den bepaald. Dit hoeft echter voor de pro-
gesteronbepaling geen bezwaar te zijn,
daar men dan 18 dagen na de dag waarop
de merrie zich voor het laatst heeft laten
dekken het bloedmonster kan nemen.
Een merrie ovuleert namelijk in het alge-

-ocr page 109-

meen 24-48 uur vóór het einde van de oes-
trus.

Over de praktische toepassing het vol-
gende;

De bepaling is in principe in 1 dag uitvoer-
baar, zodat men, theoretisch, snel over de
uitslag kan beschikken. Stegmann (29)
heeft berekend dat de kosten van de bepa-
ling in duplo ongeveer DM II,— bedra-
gen. Zij ging ervan uit dat de bepaling met
de, voor humane doeleinden ontwikkelde,
maar overigens ook veterinair toepasbare,
met 1251 werkende, RIA-gnost® progeste-
ron\' geschiedde. Hierbij zijn dan niet inbe-
grepen de kosten van apparatuur en per-
soneel.

Vooralsnog zal de praktische toepassing
niet gehinderd worden door de kosten,
maar veeleer door het gebrek aan onder-
zoekcapaciteit. Misschien dat een betere
samenwerking met (academische) zieken-
huizen hiervoor een oplossing zal kunnen
geven.

CONCLUSIE

De waarde van een progesteronbepaling in
het bloedplasma rond Dag 18 post ovulati-
onem voor het drachtigheidsonderzoek bij
de merrie moet beschouwd worden aan de
hand van de indeling in twee verschillende
groepen van uitslagen:
I: Progesteronwaarde < 2 ng/ml
2: Progesteronwaarde > 2 ng; ml
Ad I: Van deze groep kan men met grote
zekerheid zeggen dat de merrie, waarvan
het betreffende monster is genomen, niet
drachtig is.

Ad 2: Van deze groep is de zekerheid van
de uitspraak \'drachtig\' aanzienlijk minder
groot. Dit blijkt niet alleen uit dit onder-
zoek, maar ook uit de resultaten van an-
dere onderzoekers (14, 16, 21, 28, 29, 30).
Oorzaken hiervoor zijn onder meer een on-
regelmatige cyclus of een persisterend cor-
pus luteum.

Van de progesteronuitslag gaat geen voor-
spellende waarde uit; met andere woorden:
aan de hand van de uitslag kan men niet
voorspellen of er vroeg-embryonale sterfte
of abortus op zal gaan treden. Dit geldt
trouwens voor alle methodes voor de
vroege drachtigheidsdiagnostiek.
Resumerend kan,men stellen dat een pro-
gesteronbepaling rond Dag 18 post ovula-
tionem wel nuttig kan zijn, doch dat het als
enig drachtigheidscriterium niet voldoende
betrouwbaar is als de uitslag een waarde
boven 2 ng/ml aangeeft.
Men kan dan niet zonder meer stellen dat
de merrie drachtig is, dit zal later nogmaals
onderzocht dienen te worden. Dit kan dan
bijvoorbeeld rond Dag 45 geschieden door
middel van rectaal onderzoek of door mid-
del van de PMSG-bepaling met behulp van
de MI P-test®.

DANKWOORD

Dank zijn we verschuldigd aan de medewerkers van
het biochemisch laboratorium van de Vakgroep Ver-
loskunde, K.L en Voortplanting voor het op korte
termijn bepalen van het progesterongehalte van de
monsters.

RIA-gnost® progesteron: Behringwerke-Hoechst; Frankfurt. B.R.D.

LITERATUUR

1. Allen, W. E. and Hadley, J. C.: Blood progeste-
rone concentrations in pregnant and nonpreg-
nant mares.
Eq. Vel. J.. 6, (2). 87. (1974).

2. Burns, S. .). and Fleeger, J. L: Plasma progesta-
gens in the pregnant mare in the first and last 90
days of gestation../.
Repr. Fen. Supp!.. 2^1.435.
(1975)

3. Dieleman, S. J. and Schoenmakers. H. .1. N.:
Radioimmunoassays to determine the presence
of progesterone and estrone in the starfish
A.^ie-
rias Ruhem. Gen. Comp. Endoer..
39. 534.
(1979).

4. Dieleman, S. .1.: Persoonlijke mededeling, 1981.

5. Enbergs, H.. Lotzemer-.lentges, K. und Steg-
mann, B.: Anwendungsmöglichkeiten einer Pro-
gesteronbestlmmung im Rahmen der Frucht-
barkeitsüberwachung von Stuten.
Der prakl.
Tierarzt.
5. 381. (1979).

6. Enbergs, H,: [Diagnose der Frühträchtigkeil mit
Hilfe der Progesteronbeslimmung.
Der prakl.
Tierarzt..
I. 52, (1980)

1. Enbergs, H.: Erfahrungen zur Kontrolle des
Fruchtbarkeitsstatus von Stuten mittels Proge-
steronbestimmung. Proc. Fachtagung Wels.
1980.

8. Enbergs. H.: Auch bei Stuten: Fruchtbarkeits-
überwachung durch den Progesterontest.
Der
Tierzüchler. 1. 16. (1981).

9. Evans, H. .1. and Irvine, C. IL G.: Serumconcen-
trations of FSH, LH and progesterone during
the oestrous cycle and early pregnancy in the
mare.
J. Repr. Fert. Suppi.. 23. 193. (1975)

-ocr page 110-

10. Ganjam, V. K., Kenney. R. M., and Flickinger,
G.: Plasma progestagens in cyclic, pregnant and
postpartum mares. /
Repr. Fen. Suppl.. 23,441.
(1975).

11. Gunther. J. D., Foley, C. W., and Plotka, E. D.:
Patterns of milk and bloodplasma progesterone
concentrations in cycling and pregnant mares.
J.
Anim. Sei..
46, Suppl 363. (1978).

12. Gunther, J. D., Foley, C. W., Gaverick, H. A.,
and Plotka, E. D.: Comparison of milk and
bloodplasma progesterone concentrations in cy-
cling and pregnant mares.
J. Anim. Sei.. 51, (5).
1/31. (1980).

13. Holtan. D. W., Nett, T. M., and Estergreen, V.
L.: Plasma progestins in pregnant, post partum
and cycling mares.
J. Anim. Sei.. 40, (2), 251.

(1975).

14. Hunt. B., Lein, D. H.. Foote, R. H.: Monitoring
of plasma and milkprogesterone for evaluation
of postpartum estrous cycles and early preg-
nancy in mares.
J.A. V.M.A.. 172. (II). 1298.
(1978).

15. Leeuwen. W. van: Het drachtigheidsonderzoek
bij de merrie.
Tijdschr. v. Diergeneesk., 98,(10).
483, (1973).

16. Leport, H.: Diagnostic de la gestation chez la
jument par evaluation de la progestéronémie.
Diss. Med. Vet. Maissons-Alfort, 1977.

17. Merkt. H. und Klug. E.: Embryonaler Fruehttod
und Zwillingsträchtigkeit beim Pferd.
Tierärzil.
Praxis,
8, 489. (1980).

18. Nett, T. M., Picket, B. W., Seidel jr, G. E., and
Voss, J. L.: Levels of luteinizing hormone and
progesterone during the estrous cycle and early
pregnancy in mares.
Biol, of Repr.. 14, 412.

(1976)

19. Niekerk, C. H. van, Morgenthal, J. C., Sanders.
C. P.. and Malan, .1. E.: Progesterone concentra-
tion in the peripheral plasma of the mare during
the estrous cycle and early pregnancy.
J.S. Afr.
Vet.
/Ii.s., 44, (4). 363. (1973).

20. Noden, P. A., Oxender, W. D., and Hafs, H. D.:
The cycle of oestrus, ovulation and plasma levels
of hormones in the mare.
J. Repr. Fen. Suppl..
23. 189. (1975).

21. Palmer, E.. Thimonier, J , and I.emon, M.: Early
pregnancy diagnosis in the mare by estimation of
the level of progesterone in the peripheral blood.
I.ivesi. Prod. Sd.. 1, 197. (1974).

22. Plotka. E. D.. Witherspoon. D. M.. and Foley.
C. W.: Luteal function in the mare as rellected by
progesterone concentrations in peripheral
bloodplasma.
Am. J. Vei. Res.. 33, (5). 917.
(1972).

23. Rossdale, P. D. and Ricketts, S. W.: Equine stud
farm medicine. 2nd. ed. London Bailliere-
Tindall. 1980.

24. Royal, L., Tainturier, D. et Ferney, .1.: Mise au
point sur les possibillités actuelles de diagnostic
de la gestation chez la jument.
Révue Med. Vél..
131. (6). 437. (1980).

25. Sato. K.. Miyake, M., Yoshikawa, T., and Kam-
bega wa. A.: Studies on serum oestrogen and pro-
gesterone levels during the oestrus cycle and early
pregnancy in mares.
Eq. Vel. J.. 9,(2). 57. (1977).

26. Sato, K.: Diskriminanz-Analyse Uber den
Progesteron- und Ostrogen Spiegel im Serum

von Stuten in Beziehung zur Frühdiagnose der
Trächtigkeit.
Zuchlhyg.. 12, 165. (1977).

27. Smith, I. D.: Progesterone concentrations in the
peripheral plasma of the mare during pregnancy.
Res. Vel. Sei.. 16, 114. (1974).

28. Stabenfelt. G. H. and Hughes, .1. P.: Diagnostic
endocrinology of the horse. In: The veterinary
clinics of North-America. Large animal practice
Vol. 2, No. 2. 1980. Symposium on Equine repro-
duction. Philadelphia etc. W. B. Saunders Co.

29. Stegmann. B.: Erfahrungen mit der Progesteron-
bestimmung im Blut zur frühen Trâchtigkeits-
untersuchung von Stuten unter Praxisbedingun-
gen. Diss. Agr. Bonn. 1980.

30. Squires, E. L., Wentworth, B. C., and Ginther,
O. .1.: Progesterone concentrations in blood of
mares during the estrous cycle, pregnancy and
after hysterectomy.
J. Anim. Sei.. 39, (4). 759.
(1974).

31. Thimonier. J.: Diagnostic précoce de la gestation
par l\'estimation du taux de progestérone plasma-
tique chez la brebis, la vache et la jument.
Rec.
Méd. VéL.
149, t303. (1973).

32. Tomasgard. G. og Benjaminsen, E.: Plasma pro-
gesteron hos hopper som viser brunst under tid-
lig drektighet.
Nord. Ver Med.. 21.570. (1975).

-ocr page 111-

REFERATEN

Algemeen

Brandspiritus als goedkoop vervangmid-
del voor spiritus ketonatus ter desinfectie
van de huid

Ned. Tijdschr. Gerieesl<d.. \\21.(5). (1983). (ru-
briek Vraag en Antwoord).

Op een vraag in hoeverre voor het desinfecteren
van de injectieplaats de dure spiritus ketonatus
(70%) kan worden vervangen door de in super-
markten goedkoop verkrijgbare brandspiritus
(85%) wordt het volgende — eveneens voor de
dierenarts van belang zijnde — antwoord woor-
delijk weergegeven (met toestemming van de
redactie van het
Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde).

Spiritus ketonatus is een 70% oplossing van
ethanol in water waaraan denaturerende stoffen
zijn toegevoegd. Brandspiritus bevat 85% etha-
nol en 15% methanol waaraan een blauwe
kleurstof is toegevoegd. Ethanol bevattende op-
lossingen worden door de fiscus met accijns
belast. Men kan gehele of gedeeltelijke vrijstel-
ling van accijns verkrijgen door in aanwezigheid
van een ambtenaar van de Inspectie Invoer-
rechten en Accijnzen de ethanoloplossing te
mengen met stoffen die het mengsel ongeschikt
maken voor menselijke consumptie. Voorbeel-
den van voor dat doel toegevoegde stoffen zijn
kamfer, lavendelolie, blauwe of rode aniline-
kleurstof, methanol, aceton etc. De door de
vraagsteller genoemde verschillen in prijs han-
gen derhalve ten dele samen met de wijze
waarop vrijdom van accijns is verkregen.
Ethanol 70% in water doodt ca 90% van de op
de huid aanwezige bacteriën in 2 minuten (!)
mits de huid vochtig blijft gedurende deze tijd.
Ethanol is niet werkzaam tegen sporen. Hogere
concentraties zijn minder effectief. Een zelfde
effect mag van methanol worden verwacht. Lo-
kaal schadelijke werking behoeft van ethanol,
methanol, noch van de toegevoegde stoffen in
de gebruikte concentraties te worden verwacht
bij de door de vraagsteller bedoelde toepassing
mits de oplossing wordt toegepast op een
ge-
zonde
huid. Algemene intoxicaties door resorp-
tie zullen zo evenmin ontstaan. Bijgevolg be-
hoeven van de applicatie van beide produkten
geen schadelijke effecten te worden verwacht.
Om werkzaam te zijn als ontsmettingsmiddel
zou brandspiritus op farmaceutisch verant-
woorde wijze tot een 70% oplossing van \'alco-
holen\' moeten worden verdund. De patiënt zal
dan wei dienen te accepteren dat de desinfectie
gebeurt met een vloeistof met blauwe tint en een
minder aangename geur (in de diergeneeskunde
zal dit geen bezwaar zijn;
Ref.).

H. H. Thalheimer.

Hond

Behandeling en preventie van babesiose bij
de hond met behulp van Imidocarbdipro-
pionaat

Gueifi, J. F.: Utilisation du Dipropionated\'Imi-
docarbe pour le Traitement de la Babésiose ca-
nine. Essais de Chimio-Prévention.
Revue
Méd. Vét..
133. (10). 617-621. (1982).

Auteur beschrijft een vergelijkend onderzoek
waarbij de behandelingsresultaten van Imido-
carbdipropionaat (Imizol®, Wellcome Neder-
land BV) en Oxopirvedine® (Rhône-Poulenc
Nederland BV) worden geëvalueerd.
Het aantal honden en de wijze van onderzoek
rechtvaardigen de conclusie dat beide medica-
menten in therapeutisch opzicht gelijkwaardig
zijn.

Betreffende Imizol wordt door auteur opge-
merkt dat de aanvankelijk voor het preparaat
aangegeven therapeutische dosering te laag is en
dat voor een snelle genezing zonder kans op
recidieven een dosering van 3 mg/kg i.m. moet
worden aangehouden, waarbij bleek dat een
dosering van 6 mg, kg ook door patiënten goed
werd verdragen. Wel dient de dosering zeer
nauwkeurig te geschieden.

Van belang is dat in dit artikel wordt gezin-
speeld op een onderzoek waaruit blijkt dat met
een dosering van 6 mg/kg tevens een preven-
tieve werking tegen
Babesia canis kan worden
verkregen. (Van belang voor vacantiegangers
naar het zuiden;
Ref.)

Betreffende het gebruik van het preparaat
wordt door auteur voorts opgemerkt dat s.c.
applicatie achter het schouderblad vaak zeer
pijnlijk is en aanleiding tot zwelling kan geven.
Dit kan worden voorkomen door het preparaat
s.c. in de halsregio of i.m. te injiceren.

H. H. Thalheimer.

Kat

Pemphigus erythematosus bij een kat

Faircloth, J. C., Montgomery, J. K.: Pemphi-
gus Erythematosus in a Cat.
Feline Practice, 12,
(5). 31-33, (1982).

Anamnese, ziektegeschiedenis en behandeling
van een kat met pemphigus erythematosus(PE.
syndroom van Senear-Usher) worden beschre-
ven.

Deze bij de kat zelden voorkomende auto-
immuunziekte, waarbij voornamelijk hoofd en
oren zijn betrokken, kenmerkt zich aanvanke-
lijk als een eczema vesiculo-bullosum. Nader-
hand ontstaan ulcererende huidveranderingen,
gepaard gaande met een eczema madidans, kor-

-ocr page 112-

sten, schilfers en depigmentatie van de aange-
taste huid. Jeuk wordt, in tegenstelling tot de
door auteurs beschreven kat, slechts zelden
waargenomen. Veelal, zoals in het hierbeschre-
ven geval, wordt bij diagnose en behandeling
gedacht aan andere huidaandoeningen, waarbij
voornamelijk of uitsluitend het hoofd is betrok-
ken, of waarbij een dermatitis van het hoofd een
beginstadium is.

Auteur vermeldt slechts de resultaten van het
immunopathologisch onderzoek (immunoflu-
orescentietest), daar het voor de diagnose even-
eens noodzakelijke huidbiopt voor histopatho-
logisch onderzoek helaas teloor ging.
Na locale behandeling met 0,5% triamcinolon-
zalf gedurende 4 dagen en 10 mg
Prednisolon
oraal 6 x daags(!) gedurende 12 dagen was de
huid gaaf, maar nog gedepigmenteerd. Als na-
behandeling werd om de andere dag 5 mg
Pred-
nisolon verstrekt, met als resultaat repigmenta-
tie van de aangetaste huid na 3 maanden.
Referent zou in dit verband gaarne willen ver-
wijzen naar een artikel van Scott, D. W.
el al.
(Pemphigus Erythematosus in the Dog and Cat,
J. Am. Anim. Hosp. Assoc.. 16, 815-823.
(1980)).
waarin voorde hond Prednisolon in een
dosering van 2-3 mg/kg lich. gew. en voor de
kat tot 4 mg/kg lich. gew. 2 x daags wordt
aangegeven. Deze hoge dosering werd volge-
houden totdat er verbetering was opgetreden,
waarna gedurende maanden dezelfde dosis om
de andere dag als onderhoudsdosis werd ver-
strekt. Bovengenoemde auteurs vermelden ech-
ter wel de bijwerkingen van deze therapie, na-
melijk polydipsie, polyurie, polyphagie en deels
gedragsveranderingen. Bovendien worden in
dit artikel ook de histo- en immunopathologi-
sche aspecten van deze aandoening beschreven.

H. H. Thalheimer.

Rund

Bestrijding van EBL

Roberts, D. H.. Bushneil, S.: Herd eradication
of enzootic bovine leukosis.
Vet. Ree., 111. 487,
(1982).

Bovine leukose virus prikkelt tot vorming van
antistoffen, die met de agar gel-immunodiffusie
test kunnen worden aangetoond.
In Engeland is deze test toegepast op alle sinds
1967 ingevoerde runderen. De besmetting werd
vastgesteld bij ingevoerde Canadese runderen
en hun nakomelingen en bij dieren, die in con-
tact waren geweest op 69 bedrijven. Men schatte
dat tussen de 100 en 300 bedrijven besmet zou-
den zijn. Het voorkomen van EBL is nog zeer
laag: 0,23% reacties in 30.000 sera.

Sinds I januari 1982 worden op vrijwillige basis
bedrijfsonderzoeken verricht. Hierbij zijn 2 op-
eenvolgende onderzoeken van alle dieren voor-
geschreven. waarvan de eerste op kosten van de
eigenaar. Alle positieve dieren moeten, zonder
vergoedingen overigens, worden opgeruimd.
De bedrijven worden vrij verklaard als drie ne-
gatieve onderzoeken, met een interval van mini-
maal 4 maanden zijn bereikt. De resultaten van
deze bestrijdingsmethode op 4 bedrijven wor-
den beschreven. Van 1794 waren er bij het eerste
onderzoek 86 (4,7%) positief, bij het tweede 16
(0,8%) en in de opvolgende onderzoeken wer-
den geen reactiedieren meer gevonden.
Men concludeert dat in situaties met een laag
besmettingspercentage de bestrijding vlot ver-
loopt. De besmettingen binnen een bedrijf ge-
beuren vooral via contact en overdracht van
met virus besmette cellen.

J. J. Koopman.

Vaccinaties tegen IBR

Frerichs. G. N., Woods, S. B., Lucas, M. H.
and Sands, .1. .1.: Safety and efficacy of live and
inactivated infectious bovine rhinotracheitis
vaccins.
Vet. Ree., III. 116-122. (1982),
In Engeland werden de laatste 20 jaar regel-
atig infecties met IBR-virus waargenomen.
Deze werden wijd verspreid in het land vast-
gesteld, zonder dat zij gepaard gingen met
klinische symptomen van enige betekenis.
In 1979 kwam hierin verandering en werden er
wel infecties met ernstige ziekteverschijnselen
gesignaleerd. Hierdoor ontstond de wens om
veiligheid en werkzaamheid van twee verzwakt
levende vaccins voor intranasaal gebruik, te
testen. Dit gebeurde tegelijkertijd met een ge-
inactiveerd polyvalent, zogenaamd viruspneu-
monie-vaccin, dat o.a. een IBR-component
bevatte.

De proefvaccinaties werden verricht bij groep-
jes van drie en vier jonge aangekochte kalveren,
die op één na in de SNT negatief waren ten
aanzien van IBR-virus. Alle drie de vaccins
werden aan de verschillende groepjes kalveren
één of twee maal toegediend. Bij een twee-
malige applicatie met een tussentijd van zes
weken.

Na de eerste intranasale vaccinatie met de le-
vende vaccins trad bij alle kalveren een geringe
serologische response op in de SNT. De tweede
vaccinaties leidden niet tot een verhoging hier-
van. Het dode vaccin gaf geen enkele response.
De klinische symptomen waren na alle vacci-
naties zeer mild en van geen betekenis. Het ent-
virus kon steeds gedurende ongeveer een week.
uit het neusslijm worden geïsoleerd.

-ocr page 113-

Zeven weken na de tweede vaccinatie waren
alle kalveren besmet met virulent IBR-virus.
Dit gebeurde eveneens met een controle-groep
van vijf kalveren. Na deze challenge scheidden
alle dieren virus uit. De met levend vaccin
intranasaal gevaccineerde kalveren gedurende
ècn week. Bij de controle-groep zowel als bij
de met dood vaccin geënte kalveren was dit
elf dagen aan te tonen. De proefdieren uit
deze laatste groepen vertoonden alle duidelijke
ziekteverschijnselen, zoals koorts, conjunctivi-
tis, rhinitis en tracheitis. Alle dieren vertoonden
na de challenge een duidelijke serologische
reactie.

Een zes maande later uitgevoerd onderzoek
bij vier van deze kalveren naar het uitscheiden
van virus, na het toedienen van dexamethason
verliep in alle gevallen positief. Er trad dan
ook een serologisch booster-effect op.
Schrijvers concluderen dat de onderzochte vac-
cins voor intranasaal gebruik voor jonge kal-
veren veilig zijn en na éénmalige toediening
goede bescherming geven. Dit laatste wat be-
treft het optreden van ziektesymptomen, maar
niet het vermeerderen en uitscheiden van virus.
(Een veldvirus-infectie zal dan ook in een ge-
vaccineerde groep kunnen persisteren;
Ref.).
Het door de onderzoekers geteste dode vaccin
bleek geheel onwerkzaam.

C. Holzhauer.

Produktie van enteritis bij kalveren door
orale inoculatie van reinculturen van
Cam-
pylobacter fetus
subspecies intestinalis.

Al-Mashat, R. K. and Taylor. D. .!.; Pro-
duction of enteritis in calves by the oral in-
oculation of pure cultures of
Campylobacter
fetus
subspecies intestinalis. Vet. Rec., 112,
(3), 54-58, (1983).

Met reinculturen van Campylobacter fetus sub-
species intestinalis die van de mucosa van de
dunne darm van een kalf van 2 weken oud was
geïsoleerd, werden .1 met melk gevoede kalveren
en 3 herkauwende kalveren per os geïnfecteerd.
De ingeente dieren ontwikkelden allen koorts
en diarrhee die veel mucus en een weinig
bloed bevatte.
C. fetus spp. intestinalis werd
van de faeces van alle geïnfecteerde kalveren,
maar niet van de faeces van 5 controle-dieren
geïsoleerd.

Antilichamen van de ingeente C. fetus werden
in het serum van de geïnfecteerde dieren in een
titer van minstens 1 :.320 aangetoond, maar niet
in controlesera. Verondersteld wordt nu, dat
C. fetus subspecies intestinalis de genoemde
ziekteverschijnselen die weing verschillen van
die veroorzaakt door C.
jejuni heeft opgewekt.

J. I. Terpstra.

Schaap

Partusinductie schaap met behulp van in-
jecties dexamethason

Harrison. F. A.; Dexamethasone-induced par-
turition in sheep.
Br. Vet. Journal, 138, 402-
408, (1982).

45 Drachtige schapen werden op 135 of 141
dagen na dekking met 10 of 25 mg fluoro-
methyl prednidolone intramusculair geïnji-
ceerd. Betreffende schapen waren afkomstig uit
een groep schapen welke I en 2 jaar voor de
proef een gemiddelde drachtigheidsduur had-
den van 145 (135-154) dagen (392 schapen
gaven 672 lammeren met een gemiddeld gewicht
van 3,9 kg, 5% doodgeboorte).
De groep dieren behandeld met 16 of 25 mg
dexamethason op 141 dagen na dekking kwa-
men in partu gemiddeld 42 uur (35-60) na injec-
tie. Assistentie bij de partus was vaak nodig ten
gevolge van een slecht relaxerende cervix, al
waren de uteruscontracties aanwezig.
Gewicht en percentage dode lammeren was ge-
lijk aan de niet behandelde groep. (Ze werden
dan ook slechts gemiddeld 2 dagen eerder gebo-
ren;
Ref)

De groep dieren behandeld op 135 dagen na
dekking vertoonde veel meer problemen zowel
wat betreft de partus als de levensvatbaarheid
van de lammeren, ook de lactatie kwam onvol-
doende op gang.

(Gezien het geringe aantal behandelde dieren
zijn gefundeerde conclusies nauwelijks te trek-
ken. Wel is duidelijk dat in de praktijk nachte-
lijke geboortes en afwijkende geboortes met
deze vorm van partus inductie niet te voorko-
men zijn;
Ref)

R. C. van dessen.

Varken

Procaine Penicilline toxiciteit en vlek-
ziekte

Embrechts, E.: Procaine penicilline toxicity in
pigs.
Vet. Rec.. \\\\\\. 314-315, (1982).

De auteur beschrijft twee praktijkgevallen, in
Nederland en België, waarin procaine penicil-
line G bevattende preparaten gebruikt voor de
therapie van vlekziekte bij het varken aanlei-
ding gaven tot ernstige ziekteverschijnselen.
Kort na de injectie vertoonden de zeugen
koorts, cyanose. braken en rillen. Een deel van
de zeugen aborteerde en enkele dieren stierven.
In een experiment werden aan 4 groepen guste
zeugen (totaal 27 dieren) drie verschillende pro-
caine penicilline bevattende preparaten en
procaine-HCl. — opgelost in water — toege-
diend. Als controle ontvingen 3 andere groepen
zeugen (totaal 16 dieren) een injectie met respec-

-ocr page 114-

tievelijk water, benzathine penicilline G en een
mengsel van excipients der gebruikte prepara-
ten.

In de groepen dieren behandeld met een pro-
caine bevattend preparaat werd gedurende de
eerst 24 uur p.i. rillen, koorts en cyanose opge-
merkt. De controle dieren vertoonden geen noe-
mens\\\\\'aardige symptomen.
De auteur suggereert dat stabiliteit, opslagduur
en opslagomstandigheden van invloed zijn op
de hoeveelheid vrij beschikbare procaine en
daardoor op de ernst van de symptomen. De
symptomatologie van acute vlekziekte bij het
varken is vergelijkbaar met die van procaine
vergiftiging. Dit kan mogelijk de desastreuse
effecten van de therapie verklaren.

T. Nell.

Bacteriologisch onderzoek van agalactia
bij de zeug

Ross. R. F. e.a.: Bacteriologie study of sow
Agalactia.
Am. J. Vet. Res., 42, (6). 949-956,
(1982).

Dit artikel betreft een zeer gedegen onderzoek
van 13 gevallen van agalactie en van 7 normale
zeugen. Klinisch werd onderscheid gemaakttus-
sen verschillende groepen, namelijk agalactie
met klinische mastitis, agalactie zonder mastitis
en in klinisch normale zeugen met en zonder
mastitis.

Het verminderde gewicht (in verhouding tot
lichaamsgewicht) van uierklieren bij zeugen met
agalactie zonder mastitis wijst er op, dat agalac-
tie bij de zeug in deze groep niet het gevolg is van
infectie van de melkklier. Een hormonale dys-
functie is hier vermoedelijk de voornaamste
oorzaak.

In 7 gevallen van agalactie en bij 4 klinisch
normale zeugen kwam mastitis voor.
E. coli. Sir.
equimilis
en Str. epidermitlis waren de meest
voorkomende bacteriën. Deze werden ook bij
normaal lijkende klieren geïsoleerd. Klieren
met reinculturen van
E. coli vertoonden vaak
microscopische laesies. Uitgebreid onderzoek
van mycoplasma, chlamydia en spirochaeten
had reeds een negatief resultaat.

J. I. Terpsira.

Voedingsmiddelenhygiëne
De betekenis van Campylobacter jejuni als
verwekker van gastroenteritis in Neder-
land

Bänffer, .1. R. en Severin. W. P. .1. Ned. Tijd-
schr. Geneeskd.. \\2b, (2!) 951-955. (1982).

Schrijvers stelden in 1978 en 1979 een enquête in
naar de diverse gedragslijnen die bij bacteriolo-
gische laboratoria werden gevolgd ten aanzien
van de isolatie van pathogene darmbacteriën en
in het bijzonder naar
Carnpylohacler Jejuni.
De meeste laboratoria onderzoeken pas na se-
lectie op
C. jejuni (selectiecriterium = water-
dunne, slijmerige of bloederige faeces). De iso-
latiefrequenties van pathogene darmbacteriën
bij patiënten met diarrhee bedroegen voor
Salmonella 5%, Campylobacter 4%, Shigellae
0.4%. Yersiniae 0,2%.
C. jejuni blijkt dus één
van de meest voorkomende verwekkers van gas-
troenteritis te zijn. Schrijvers pleiten dan ook
voor aangifteplicht.

R. J. Terhijhe.

Microbiologische kwaliteit van warm en
koud uitgebeend vlees

Kennedy, J. E., Oblinger, .1. L., and West, R. I...:
Microbiological comparison of hot-boned and
conventionally processed beef plate cuts during
extended storage.
J. Food Pro!.. 45. 607-614,
(1982).

Van warm en koud uitgebeend rundvlees werd
op diverse tijdstippen na het uitbenen het aantal
k.v.e. (kiemvormende eenheden) bepaald.
Bepaald werden het aantal mesophiele en
psychrotrofe k.v.e. en het aantal Enterobacteri-
aceae. Direct na het slachten werd een deel van
het vlees warm uitgebeend. Voor het onderzoek
werden 10 stieren geslacht. Voor het bacteriolo-
gisch onderzoek werd het borstvlees gebruikt.
Het vlees werd bij 0-1° C maximaal 42 dagen
bewaard.

Het aantal k.v.e. was in het warm uitgebeende
vlees in het algemeen hoger. Na 14 dagen was
het verschil significant voor wat betreft het aan-
tal psychrotrofen en het aantal mesofielen. Al-
hoewel er gemiddeld minder Enterobacteriaceae
in het koud uitgebeende vlees voorkwamen was
de variatie in de verschillende monsters zo groot
dat er geen significant verschil optrad.
Na determinatie van een aantal stammen van de
telplaten bleken in het begin van de bewaarproef
Acinetobacter - Moraxella en Pseudomonas
een groot deel van de flora te vormen. Na langer
bewaren traden (zoals te verwachten was) o.a.
de Lactobacillen meer op de voorgrond. In een
aantal monsters werden psychrofiele Entero-
bacteriaceae zoals
Y. EnterocoUtica gevonden.
Er werden geen essentiële verschillen in de ont-
wikkeling van de verschillende bacteriesoorten
gevonden tussen warm en koud uitgebeend
vlees.

./. M. de Kruijj.

-ocr page 115-

BOEKBESPREKING

Veterinärmedizinische Pharmakologie

Ferste editie: H. Bentz

(Uitgegeven door VUB Gustav Fischer Verlag. Jena.
IV82)

In het voorwoord \\an dit 676 pagina\'s tellende boek
schrijft dr. Hans Bent?, hoogleraar in de
Farmacologie-Farmacie en Toxicologie, sectie Dier-
produktie en Diergeneeskunde van de Karl-Marx
Universiteit te l.eipzig. hoe en waarom dit boek tot
stand is gekomen. Zowel in de veterinaire praktijk als
in het veterinair onderwijs was er behoefte aan een
goed maar niet te omvangrijk naslagwerk. Om dit te
realiseren is hij, samen met zijn medewerkers en en-
kele andere veterinair Farmacologen, waaronder
prof. dr. .lan .Simunek uit Brno en een aantal (12)
veterinaire niet farmacologische specialisten
aan de slag gegaan. Bij lezing van de20 hoofdstukken
valt dan allereerst op dat het niet alleen over farmaco-
logie maar ook over farmacotherapie gaat, iets wat
gezien de aard van het schrijverscollectief niet zo ver-
wonderlijk is. Dat neemt niet weg dat de titel van het
boek mijns inziens daarom wat misleidend is. De
inhoudsopgave is duidelijk en overzichtelijk.

Het 1ste hoofdstuk (72 pag,) is gewijd aan de alge-
mene farmacologie, waarbij zowel de dynamie als de
kinetiek niet al te diepgaand worden beschreven. Wel
wordt in enkele pagina\'s ingegaan op de problematiek
van residuen, residii-tolerantie-waarden en de aan te
houden wachttermijnen in relatie tot een verant-
woorde produktie van voedingsmiddelen van dier-
lijke oorsprong.

Hoofdstuk 2 (72 pag.) heeft als titel meegekregen: de
farmacologie van het centrale zenuwstelsel. Behan-
deld worden: anaesthetica, hypnotica, .sedatieva,
trant|uillizers. analgctica (opiaten en antipyretische
analgetica), analeptica. emetica en anti-emetica. Wat
onder meer opvalt en dit geldt ook voor de overige
hoofdstukken is. dat de geadviseerde doseringen
per diersoort vaak hoger liggen dan in de soortgelijke
boeken (zoals\'Handbook of Veterinary Drugs\'. .I.S.
Rossofl. Springer Publ. Company. New York).
Hoofdstuk .1 (40 pag.) handelt over de farmacologie
van het perifere zenuwsteksel. Hierin wordt niet alleen
aandacht besteed aan locaal anaesthetica. maar ook
aan farmaca. d ie werken in de sfeer van het autonome
zenuwstelsel. Wat verder opvalt is het ontbreken van
een aantal moderne diergeneesmiddelen, die in de
westerse wereld verkrijgbaar zijn. Dil geldt overigens
ook voor het merendeel van de volgende hoofdstuk-
ken, die handelen over de farmacologie van: hart (18
pag ), nieren (9 pag,), bloed (14 pag,), respiratie trac-
tus (8 pag.). digestie tractus
(}5 pag.). de stofwisseling
(hormonen, mineralen en vitaminen; 44 pag,). cytos-
tatica (7 pag.). ontsteking (20 pag,), desinfectantia(,36
pag.), antibacteriële chemotherapeutica (77 pag.). an-
ti mycotica (19 pag.). antiparasitica (tegen protozoen.
helminthen. ectoparasieten; 58 pag.), vaccins(7 pag.),
antidota (14 pag.) en het oog (10 pag.).
F.xtra aandacht wordt besteed aan de farmacologie
van de voortplanting (hoofdstuk 10, .34 pag.) en de
farmacologische beïnvloeding van het immuunsys-
teem (een nieuwe ontwikkeling; hoofdstuk 17. 19
pag.). Het boek wordt afgesloten met een duidelijk
zakenregister (23 pag.) en een algemene literatuurver-
wijzing (5 pag.). die overwegend betrekking heeft op
oost-europese literatuur (alhoewel uit het boek blijkt
dat de auteurs de westerse vakbladen goed lezen). De
druk is goed verzorgd met duidelijke tekeningen (62).
tabellen (69) en structuurformules. De kwaliteit van
het papier doet echter wat \'goedkoop\' aan.
Resumerend: dit boek behandelt de farmacologie en
farmacotherapie van diergeneesmiddelen, waarbij de
volgende kanttekeningen te maken zijn: (1) er is —
met succes gestreefd naar een zo volledig mogelijk
overzicht van alle groepen diergeneesmiddelen; (2) de
specifieke farmacologische gegevens worden beknopt
behandeld, waarbij weinig aandacht wordt geschon-
ken aan de farmacokinetische en biofarmaceutische
aspecten; (3) opgaven voor de dosering bij verschil-
lende species worden veelal vermeld, doch zijn te
weinig gespecificeerd (geen echte doseringsvoor-
schriften); (4) een aantal moderne diergeneesmidde-
len ontbreekt.

Voor wie zich wil oriënteren in de veterinaire farma-
cologie en farmacotherapie, is dit boek mede door de
redelijke prijs wel interessant. Als naslagwerk voor
farmacotherapie is het voor praktizerende dierenart-
sen echter niet zonder meer aan te bevelen, te meer
daar zij beschikken over het \'Repertorium Dierge-
neesmiddelen\'. dat duidelijk op de nederlandse markt
is afgestemd.

A. S. ./. P. A. M. van Miert.

Contact met dieren

Beatrice Lydecker

Het hier te bespreken boek is een gebrocheerde
uitgave van 188 pagina\'s. Het is niet geïllustreerd.
Alleen op de omslag staat de kleurige afbeelding van
een jonge vrouw in een decent jurkje van een zacht
violette pasteltint. Ze heeft een weelde van kastanje-
bruine krullende lokken, half gesloten ogen en —
mede door enige make up - een wat perzikachtig
gelaat. Op haar schouder zit een uiltje dat een mini-
atuur hoedje draagt. Dit alles en ook de ietwat Mona
Lisa-achtig starende glimlach van de vrouw
heeft
rechtstreeks
met de inhoud van dit boek te maken.
We komen haar daarin tegen als een
zieneres. En zij
ziet helder en zeer ver!

Wat is het geval? De schijfster deelt ons mede dal zij
over bijzondere gaven beschikt. Bovenzintuiglijke
gaven. Daardoor kan zij \'mentaal\' en \'non-verbaal\'
met dieren in contact komen. Het is deze
bijzondere
vorm van contact
waarover dit boek gaat. Ze vertelt
daarover zeer veel en uitvoerig. Zij verdient er ook
haar brood mee, en wel in samenwerking met.....die-
renartsen. Haar mens-dier-contacten noemt zij
\'B.Z.W.\': Boven Zintuigelijke Waarneming. Ze voert
begrippen in als: \'Visualiseren"non-verbaar en \'men-
tale blikken\'.

Zij krijgt \'beelden door\' van die dieren die haar niet
alleen vertellen waar de pijn zit. maarer vaak ook nog
hun levensverhaal vanaf de geboorte bijdoen. Een
fors aantal van die ontvangen beelden \'vertaalt\' zij
dan voor ons terug. Een soort decodering dus.
Als het niet was dat zij in samenwerking met tal van
dierenartsen (in de Verenigde Stalen) praktijk uitoe-

-ocr page 116-

fende. zouden wij nu overgaan tot de orde van de dag.
Maar dat kunnen wij dus niet.

Zij rijdt in een motor home door Amerika en neemt
dan haar 3 Duitse Herdershonden, als bodyguards,
met zich mee, want zij is een alleenstaande vrouw met
ook thuis nog een heel dierengezin. Ook maakt zij wel
gebruik van vliegtuigen, bij de uitoefening van haar
praktijk.

Beurtelings noemt zij zich: dier-psychologe. dieren-
adviseuse, dieren-analytica of expert. Kijk, en dat is
nu nog eens een
para-medisch-velerinair beroep dat ik
in ons laaggelegen meerstromengebied nog niet ben
tegengekomen.

Aangezien dit alles zich afspeelt met medeweten van
en in coöperatie mèt onze collega\'s, zij het dan in het
land van de onbegrensde of nooit gedachte mogelijk-
heden, spitsen wij nu toch de oren.
Zij komt er namelijk vooral aan te pas als de dieren-
artsen het niet meer weten..... Dat schijnt daar nog

al eens voor te komen.

Nu mogen wij misschien de bezigheden van deze
vrouw als off shore werkzaamheden zien die zich
afspelen buiten de branding of vloedlijn van ons be-
roep, het raakt ons wel en maakt ons tevens een beetje
nieuwsgierig. Dat laatste moge dan ook
de reehivaar-
diging
van deze boekbespreking zijn.
In haar voorwoord is zij doende, zich over 6 bladzij-
den een beetje waar te maken. Zij heeft \'samen met
dierenartsen\' gestudeerd maar wilde geen dierenarts
worden! Zij somt 9 verschillende disciplines op
waarin zij gestudeerd heeft, maar noemt geen enkel
diploma. Alleen verderop in het boek (pag. 29) ver-
trouwt zij ons toe dat zij candidaat is in de bijbelwe-
tenschappen!

Na haar voorwoord dankt zij veel huisdier-eigenaren,
maar vooral de vele
uirmunlende dierenartsen waar-
van zij er twee met naam en voornaam noemt.

Als we dan van de verdere hoofdstukken kennis
nemen, blij kt zij gewoon een paragnost-voor-dieren te
zijn. Zij spreekt ons over: \'geestelijke telepathie bij
dieren en over \'een soort röntgenstralen-visie\' wat dat
dan ook wezen mag. Kortom zij is helderziende en
\'communiceert geestelijk\' met dieren; o.a. met die
dieren die in de wachtkamer van een dierenarts zitten,
maar ook met alle waarvoor zij \'in consult\' geroepen
wordt.

neemt de bijbel letterlijk, met alle ons bekende meta-
foren: inclusief hel verhaal van de slang.
In het 2e deel is Beatrice. alhoewel onbevoegd, vrij
royaal met allerlei adviezen. Zij verdeelt die over 5
hoofdstukken en geeft daarbij haar eigen theorieën
ten beste.

Wat die adviezen betreft, die brengen eensdeels geen
nieuws en voor een ander deel zijn ze onjuist. Wat
haar
theorieën betreft daarbij dwarrelt nogal wat stof-
fige prietpraat op. Een staaltje daarvan komen we
tegen in hoofdstuk 12, als ze haar opvattingen prijs-
geeft over het \'gevoelsleven\' van dieren rondom de
voortplanting.

Zo zwoegen we dan naar het laatste en 3e deel. Dat
bevat de hoofdstukken 13 t; m 20 die een serie verha-
len vormen, die zij als\'levensverhalen van dieren heeft
doorgekregen\'.

Op pag. 185 wacht ons dan waarvoor we al vreesden:
Op bezoek bij haar dierenarts om haar dwergkees te
laten afmaken, ontvangt ze, staande bij de behande-
lingstafel waarop haar dwergkees sterft, beelden van
\'Over There\', ja u raadt het, vanuit de honden-hemel.
Zowel haar zojuist ontslapen hondje als een van haar
vroegere troeteldieren, verschijnen haar postuum; in
stralende beelden, daar boven die behandeltafel.
Dus toch visioenen. Een zieneres dus. Het is maar dat
de praktici en de assistentes weten wat er in een mens
kan omgaan!

O ja, er is ook nog een epiloog. Daarin zegt zij: \'Ik
hoop dat u met genoegen iets hebt opgestoken\' (pag.
187). Het antwoord laat ik open. Maar ik houd mijn
hart vast, want als in onze dagen de
natuurgeneeswij-
zen
al zo\'n agio doen, ziet er misschien bij ons straks
nog iemand een gat in de markt voor de bovennatuur
in de diergeneeskunde.

De tekst leest gemakkelijk. De vertaling uit het Engels
in correct A.B.N. is van H. K. Engelmoer.
Conclusie: Alleen voor verkenners en nieuwsgierigen
onder ons.

De uitgever is Ankh-Hermes bv, Deventer.

M. A. J. Verwer.

Nadat zij haar bijzondere gave voor buitenzintuige-
lijke waarneming bij haarzelf ontdekt had zij
werkte toen op een avocado-kwekerij te Duarte in
Californië — en die gave in praktijk was gaan bren-
gen, kreeg zij gaandeweg een grote bekendheid. Ze
wordt nu overal in consult geroepen door de eigena-
ren van allerlei huisdieren, paarden inbegrepen, maar
ook door dierenart.sen. \'We vormen samen een team\'
(pag. 31). Zij treedt op voorde televisie, houdt spreek-
beurten en geeft lessen.

Haar mededelingen zijn rijkelijk gelardeerd met ge-
vallen uit haar praktijk. Voortdurend heeft zij het
over geestelijke communicatie met haar patiënten. Bij
de bespreking van haar helderziendheid haalt zij de
bijbel aan (pag. 22). Als we aan het eind van het Ie
deel van het boek geraken, waarin zij ons haar ont-
wikkelingsgang schetst, rept zij ook voor het eerst —
het leek haast onafwendbaar — over\'handoplegging\'
(pag. 69). Het schijnt dan allemaal nog beter te gaan.
In datzelfde Ie deel vertelt zij ook over haar geloof Zij

-ocr page 117-

INGEZONDEN

(Buiten verantwoordelijlcheid van de redaktie)

Redaktiebeleid en
Diergeneeskundige Ethiek

Inde 15 april 1983 aflevering van het rZ/Wic/t/-;/;
voor Diergeneeskunde werd in het gedeelte
overgenomen uit
The Veierinary Quarterly
(Vol. 5, No. 2, 1983) een artikel gepubliceerd
van EI Sayed e.a.\'. Inditartikel wordteen proef
beschreven, waarin aan geiten met behulp van
een slokdarmsonde dagelijks tot aan hun dood
vruchten en bladeren van een kennelijk zeer
giftige plant worden toegediend. Uit het artikel
blijkt, dat dit een ernstig en langdurig lijden van
de in de proef betrokken dieren tot gevolg heeft
gehad.

Waar het me nu om gaat. is dat in het artikel niet
wordt aangegeven, wat de aanleiding was om
tot uitvoering van deze proef over te gaan. De
auteurs vermelden slechts, dat er een vermoe-
den bestond, dat de onderzochte plant giftig zou
kunnen zijn, maar enige informatie, bijv. om-
trent veesterfte, die het gevolg zou kunnen zijn
geweest van opname van de plant, wordt niet
verstrekt.

Let wel: ik trek de goede bedoelingen van de
auteurs niet in twijfel. Het is mogelijk, dat er
zwaarwegende reden waren, die de uitvoering
van een dergelijke proef naar de mening van de
auteurs noodzakelijk maakten. Mijn bezwaar
richt zich op het feit, dat deze redenen in het
artikel niet worden vermeld. De mogelijkheid,
dat de proef uitsluitend werd uitgevoerd ter
bevrediging van wetenschappelijke nieuwsgie-
righeid, is op grond van de tekst van het artikel
niet uit te sluiten.

Ik zou willen pleiten voor een wijziging van het
beleid van de Redaktie van het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde.
Naast de bestaande weten-
schappelijke en taalkundige criteria, die worden
gehanteerd bij de beslissing omtrent opname
van artikelen in het Tijdschrift, zou ik willen
voorstellen, om in de toekomst ook ethische
criteria te gaan hanteren. Beschrijvingen van
proeven, die gepaard gaan met ernstig lijden
van dieren, zouden naar mijn mening slechts
voor plaatsing in het Tijdschrift in aanmerking
mogen komen, indien de auteurs een naar het
oordeel van de redaktie goede en gefundeerde
motivering geven van die proeven, en duidelijk
de redenen omschrijven, die naar hun meningde
uitvoering van die proeven onontkoombaar
maakten.

Men bedenke, dat de inhoud van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
mede bepalend is voor
het imago van de diergeneeskundige professie;
voorts, dat het veroorzaken van dierenleed uit-
sluitend ter bevrediging van wetenschappelijke
nieuwsgierigheid volgens velen ethisch niet toe-
laatbaar is; en tenslotte, dat publikaties, waarin
zonder duidelijke motivering het moedwillig
veroorzaken van ernstig leed bij dieren beschre-
ven wordt, niet thuis horen in het officieel or-
gaan van de K.N.M.v.D., die immers als motto
voert: \'tot heil van mens en dier\'.

Lexmond J. Uwiand-.

Naschrift

Het principe van een ethische weging van arti-
kelen is duidelijk: het gaat hier meer om de
toepassing in concrete gevallen. Mogelijk is het
voorstel van collega J. Uwiand acceptabel en
dit zal zeker binnen de redaktiegelederen door-
gesproken worden. - red.

I ElSayed, Nahid Y.. Abdelbari, Ekhlas M.. Mahmoud.O. M.. and Adam. E. I.: The toxicity of Cassia senna lo

Nubian goats. The Veterinary Quarterly. 5,80-85. (1983).
• Drs. .1. Uwiand, Vereniging voor Kunstmatige Inseminatie Zuid-West Nederland. Nieuwe Rijksweg68.4128
BN Lexmond.

-ocr page 118-

MEDEDELINGEN

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

de

Salmonella-kwestie Nederland-
Italië

Gemengde wetenschappelijke commissie
biedt document aan

Begin maart 1980 bereikten de Veterinaire
Dienst de eerste signalen, dat Nederlandse
vrachtauto\'s aan de Italiaanse grens steek-
proefsgewijs werden bemonsterd op
Salmo-
^e/Za-bacteriën. Aanvankelijk richtte het onder-
zoek op de Vineteno-Brenner grensovergang
zich op één firma. In afwachting van de uit-
slag, waarmee ongeveer 5 tot 7 dagen waren
gemoeid, hield Italië de zendingen ter plaatse
op, wat voor een bederfelijk produkt als vers
vlees desastreus is. Toen het
Salmonella-gehahe
naar Italiaanse criteria te hoog was bevonden,
werd de betrokken firma voor de keus gesteld
de zendingen ter plaatse te doen vernietigen
of ze terug te sturen.

Later die maand ging de Italiaanse grens daad-
werkeliik dicht voor vers vlees uit Nederland,
hetgeen resulteerde in een bezoek van de Neder-
landse V.D. aan de Italiaanse collegae.

Wetenschappelijke Commissie
Als uitvloeisel van de toen gevoerde bespre-
kingen werd de \'Gemengde Wetenschappelijke
Commissie Salmonella Nederland-ltalië\' ge-
vormd om uit de impasse te komen.
De Commissie is driemaal bijeen geweest, en
wel in mei 1980, mei 1981 en februari 1982.
Vrucht van deze bijeenkomsten iseendocument,
getiteld \'Hygiënisch-microbiologische controle
van vers vlees met betrekking tot het intra-
communautaire verkeer - Voorstel tot commu-
nautaire voorschriften -.\' De Italiaanse dele-
gatie wilde een aantal beleidsstandpunten in het
advies verwoorden, waarmee de Nederlandse
delegatie zich evenwel niet kon verenigen, om-
dat zij het verwoorden van dergelijke standpun-
ten niet tot de taak van de (wetenschappe-
lijk) commissie rekende. In verband hiermee is
een document vervaardigd, waarin duidelijk
tot uiting komt welke delen door beide dele-
gaties dan wel door één van beide delegaties
worden onderschreven. In februari is het docu-
ment aan beide directeuren V.D. aangeboden.

Het overleg Nederland-ltalië heeft voorname-
lijk tot doel gehad het verbeteren van de
hygiëne in de slachtbedrijven (GMP: Good
Manufacturing Practices) en de controle daar-
op. In Nederland is reeds daadwerkelijk een
begin gemaakt met het ontwikkelen van de
GMP\'s.

Onderw erpen document

In het document worden de volgende onder-
werpen behandeld:

— in de slachthuizen in acht te nemen alge-
mene hygiëne regels voor \'juiste wijze van
produceren\' (GMP),

— Controle van GMP tijdens werkzaamheden,
waaronder de bemonstering van karkassen,
*Schema voor gedurende de produktie uil
te voeren bemonstering voor de directe
opsporing van
Salmonella,

— Hygiëne voorschriften inzake de bewaring
van vlees onder koeling,

— Hygiëne voorschriften inzake internatio-
naal transport.

Hygiëne aspecten in relatie tol de douane
controle,

*Bemonsteringsschema voor hel nemen van
vleesmonslers bij de invoer,
*ln te voeren regels op grond van de ana-
lytische bevindingen van de laboratoria van
het importerende land.
De met een asterisk (*) gemarkeerde onderwer-
pen worden niet door de Nederlandse delegatie
onderschreven. Ten aanzien van hel onderwerp
\'Hygiëne aspecten in relatie tot de douane
controle\' kan worden gesteld, dat Nederland
alléén visuele controle aan de grens met Italië
juist acht. Italië daarentegen wenst Ie beschik-
ken over de mogelijkheid tot zeer uitgebreid
onderzoek (laboratorium onderzoek).
Over de aan het document toegevoegde \'Op-
merkingen en Voorstellen" wordt ook niet eens-
luidend gedacht. Met name ten aanzien van de
wijze waarop men GMP\'s in de bedrijven
zou moeten controleren beslaat verschil van
mening. Ook over de analysemethoden, die de
Nederlandse delegatie deels niet relevant achtte,
is wetenschappelijk geen overeenstemming be-
reikt. Uiteindelijk moet hel totale document
gezien worden als een soort compromis.

-ocr page 119-

Slechts integrale aanpak

De besmetting van vlees met Salmonella-bacle-
riën is ongetwijfeld een algemeen probleem,
dat zich bovendien over de hele wereld voor-
doet.

De enige oplossing daarvan ligt in het intro-
duceren van een integraal
Salmonella bestrij-
dingsprogramma, d.w.z. bewaking van de ge-
hele produktieketen van veevoeder tot vlees.
De verwachting bestaat dat deze aanpak in de
vleesproduktiesector niet alleen de besmetting
van vlees zal verminderen maar ook een bij-
drage zal leveren aan het doorbreken van
kringlopen en daarmee aan een reductie van
Salmonella-conlaminaüe van het milieu. Een
en ander zal hoogstwaarschijnlijk ook leiden
tot een verminderde besmetting van vlees met
ander pathogene (ziekteverwekkende) micro-
organismen.

In het volgende nummer van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
zal nader op het be-
wakingsprogramma wordn ingegaan.

Noodentgebied varkens uitgebreid

Vrij snel na het van start gaan van de nood-
entingen tegen varkenspest bleek de noodzaak
het in eerste instantie vastgestelde entgebied
in Noord-Brabant te vergroten om verdere uit-
breiding van de ziekte te voorkomen. Hiertoe
is de \'Beschikking varkenspestmaatregelen
april 1983\' gewijzigd. Vanaf 23 april geldt dien-
tengevolge ook voor het nieuwe gebied een
vervoerverbod voor alle varkens en een ent-
verplichting als voor het oude gebied (zie
Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde \\/a.n
I mei 1983).
Het totale entgebied waarbinnen wordt geënt
is thans als volgt afgebakend.
De weg vanaf de grensovergang Baarle-Nassau-
Weelde, via Baarle-Nassau, Alphen en Riel tot
de aansluiting met de snelweg Tilburg-Breda,
via de rondweg Tilburg, vandaar rijksweg Til-
burg-Den Bosch tot afslag Nijmegen, vervol-
gens de rijksweg Den Bosch-Nijmegen tot af-
slag Heesch; Oss, vandaar de wegen Heesch via
Nistelrode, Uden en Veghel tot aan de Zuid-
Willemsvaart, vervolgens de Zuid-Willems-
vaart van Veghel tot Helmond. Vanaf Helmond
de nieuwe autoweg Helmond-Eindhoven tot de
rondweg in Eindhoven, deze rondweg in zuid-
westelijke richting volgend tot de afslag Valkens-
waard en de weg Eindhoven-Hasselt tot de
grensovergang bij Lommel, de rijksgrens vol-
gend tot de grenspost Baarle-Nassau-Weelde.

Varkenspest in Nederland

Sedert de in het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
laatstgemelde uitbraken van varkens-
pest in Nederland (8 april) zijn vierentwintig
nieuwe gevallen bevestigd, waarvan veertien
in Noord-Brabant, zeven in Limburg, twee in
Gelderland en één in Zuid-Holland.

12 april - Alphen en Riel (N.Br.): fokbedrijf met 157
zeugen, 3 beren, 673 biggen, 8 lopers en 6 mest-
varkens; contact van fokbedrijf van 18 maart,

12 april - Hoogerheide, gemeente Woensdreeht
(N.Br.): fok- mestbedrijf met 90 zeugen. 3 beren,
202 mestvarkens en 294 biggen; contact van fok-
bedrijf van 18 maart.

13 april - Alphen (N.Br.): mestbedrijf met 578 var-
kens; buurtinfeetie.

13 april - Dongen (N.Br.): mestbedrijf met 1448
mestvarkens; contact van fokbedrijf van 24 maart
te Huiten.

13 april - Hulsel, gemeente Hooge en Lage Mierde
(N.Br,): mestbedrijf met 836 mestvarkens; buurt-
infeetie,

13 april - Moergestel (N,Br,): mestbedrijf met 201
mestvarkens; buurtinfeetie.

13 april - Evertsoord, gemeente Sevenum (Limb.);
vermeerderingsbedrijf met 260 zeugen, 4 beren, 840
biggen,

14 april - Moergestel (N.Br.): mestbedrijf met 200
mestvarkens.

14 april - Hei en Boeicop (Z.H.): handelaar met

1 1 lopers, 44 jonge zeugen en 1 beer,

15 april - Moergestel (N.Br.): fokbedrijf met 34
zeugen, 2 beren. 168 gelten, 222 biggen; buurtinfeetie.
15 april - Moergestel (N.Br.): mestbedrijf met 622
mestvarkens; contactadres van fokbedrijf van 6 april.
18 april - Alphen en Riel (N.Br.): mestbedrijf met
282 mestvarkens; buurtinfeetie.

18 april - Koningsbosch, gemeente Echt (Limb.):
vermeerderingsbedrijf met 407 biggen. 122 zeugen,
3 beren, 24 opfokzeugen, 6 mestvarkens; buurtinfee-
tie met mestbedrijf te Koningsbosch op 26 maart,

19 april - Winterswijk (Gld,): mestbedrijf met 112
varkens,

19 april - Moergestel (N.Br.): mestbedrijf met 302
mestvarkens; buurtinfeetie.

19 april - Hooge Mierde (N.Br.): fok-; mestbedrijf
met 213 biggen, 249 mestvarkens. 58 zeugen en

2 beren; contact van mestbedrijf van 23 februari
te Hooge Mierde.

20 april -Oisterwijk(N.Br.): fok- mestbedrijf met 1 17
zeugen. 4 beren. 399 mestvarkens, 244 lopers en 402
biggen; buurtinfeetie met mestbedrijf van 8 april
te Oirschot.

20 april - Grashoek. gemeente Helden (Limb.): mest-
bedrijf met 719 mestvarkens.

21 april - (Neer (Limb ); vermeerderingsbedrijf met
60 zeugen. 40 opfokzeugen en 270 biggen; heeft
geleverd aan mestbedrijf van 20 april.

22 april - Hulsel, gemeente Hooge en Lage Mierde
(N.Br.): mestbedrijf met 49 mestvarkens; buurtinfee-
tie.

22 april - Neer (l.imb.): mestbedrijf met 324 mest-
varkens.

25 april - Aalten (Gld.): mestbedrijf met 4000 mest-
varkens.

26 april - Ottersum. gemeente Gennep (Limb ): ver-
meerderingsbedrijf met 54 zeugen. 179 biggen. 1 beer.
35 mestvarkens.

26 april - Ottersum. gemeente Gennep (Limb.): mest-
bedrijf met 1124 mestvarkens; contact van vermeer-
deringsbedrijf van 26 april.

Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen
en zowel het O.l.E. als de E.G. zijn op de
hoogte gebracht.

-ocr page 120-

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN
Dierziektenbulletin nr. 7 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t/m 15 april 1983 vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 19 gevallen in 12 gemeenten

Friesland
Drenthe
Gelderland
Utrecht

Noord-Holland
Zuid-Holland

10 gevallen in 3 gemeenten
3 gevallen

1 geval

2 gevallen

3 gevallen
1 geval

I geval

24 gevallen in 12 gemeenten
I geval

Varkenspest

Totaal 26 gevallen in 14 gemeenten

Zuid-Holland
Noord-Brabant
Limburg

Vogelcholera

Totaal I geval in Friesland

VARKENSPEST
Frankrijk

Volgens een telex d.d. I april van het Ministerie van
Landbouw te Parijs, is op 24 maart varkenspest ge-
constateerd op een fok-; mestbedrijf te La Séquestre,
department Tarn, met 137 varkens. Op het betrokken
bedrijf bleken 80 biggen besmet.
Onmiddellijk zijn sanitaire maatregelen genomen.
Alle aanwezige varkens zijn afgemaakt en gedestru-
eerd. Epidemiologisch onderzoek is gaande.

West-Duitsland

Bij telexen van 25 en 29 maart meldde de Veterinaire
Dienst te Bonn 29 nieuwe gevallen van varkenspest in
West-Duitsland.
In Noord Rijnland-Westfalen:

op 8-3-\'83 in het district Keulen, arrondis.sement
Heinsberg, op een mestbedrijf met 2 varkens,

— op l4-3-\'83 in het district Keulen, te Keulen, op
twee bedrijven met 42 mestvarkens en 34 biggen,
respectievelijk met 81 mestvarkens.

op l5-3-\'83 in het district Arnsberg, arrondisse-
ment Unna, op een mestbedrijf met 35 varkens.
In Neder-Saksen:

op l4-3-\'83 in het district Brunswijk, arrondisse-
ment Göttingen. op een tweetal bedrijven met 2
mestvarkens, respectievelijk met 10 mestvarkens
en 8 fokvarkens.
In Beieren:

op l4-3-\'83 in het district Schwaben, arrondisse-
ment Oberallgau, op een mestbedrijf met 30 var-
kens,

op l7-3-\'83 in het district Schwaben, arrondisse-
ment Ostallgau, op een mestbedrijf met 258 var-
kens,

— op l5-3-\'83 in het district Unterfranken,arrondis-
sement Bad-Kissingen, op een bedrijf met 10
mestvarkens. 2 fokvarkens en 8 biggen,

— op 15-3-\'83 in het district Unterfranken. arrondis-
sement Aschaffenburg. op een mestbedrijf met 4
varkens.

- op 15-3-\'83 in het district Unterfranken, arrondis-
sement Wtirzburg, op een bedrijf met 4 mestvar-
kens, 8 fokvarkens en 26 biggen,
op l5-3-\'83 in het district Unterfranken. arrondis-
sement Kitzingen. op een bedrijf met 137 mestvar-
kens. 20 fokvarkens en 102 biggen.
In Noord Rijnland-Westfalen:

op 2l-3-\'83 in het district Keulen. arrondis.sement
Düren.

op 23-3-\'83 in het district Keulen, arrondissement
Heinsberg,

- op 17-3-"83 in bet district Düsseldorf, arrondisse-
ment Münchengladbach,

- op 22-3-\'83 in het district Düsseldorf arrondisse-
ment Viersen,

op 16-3-\'83 in het district MUnster, arrondisse-
ment Coesfeld (twee gevallen),

- op 23-3-\'83 in het district Münster, arrondisse-
ment Steinfurt.

In Neder-Saksen, district Brunswijk. arrondissement
Göttingen:

- op 17-3-\'83. op 21-3--83. op 22-3-\'83,

- op 23-3-\'83 (drie gevallen),
op 24-3-"83 (drie gevallen).

In Baden-Würtemberg:

- op 22-3-\'83 in het district Freiburg, arrondisse-
ment Breisgau-Hocbschwarzwald.

In Hessen:

op 2l-3-"83 in bet district Darmstadt, arrondisse-
ment Main-Kinzig,

- op 22-3-\'83 in bet district Darmstadt, arrondisse-
ment Wiesbaden-Nordenstadt.

Alle varkens op de besmette bedrijven zijn afgemaakt
en veterinair-politionele maatregelen zijn genomen.
Men is niet tot enting overgegaan.

AFRIKAANSE VARKENSPEST
Italië

Op 25 maart liet de Italiaanse Veterinaire Dienst
weten, dat de dag tevoren een tweede uitbraak van
Afrikaanse varkenspest was bevestigd in de provincie
Cuneo van de streek Piemonte.
Het nieuwe geval is vastgesteld op een industrieel
bedrijf met 4.230 varkens in de gemeente Cavallerle-
one, op 1500 meter afstand van de eerste melding.
Diezelfde dag nog zijn alle varkens ter plaatse afge-
maakt en gedestrueerd.

RUNDERPEST
Niger

Het Ministerie voor Landbouwontwikkeling te Ni-
amey maakte op 25 maart melding van twee uitbraken
van runderpest, op 8° oosterlengte. 13° noorder-
breedte. respectievelijk op 12° oosterlengte, 13°
noorderbreedte. De uitbraken zijn veroorzaakt door
hel inbrengen van sedentaire kuddes vaarzen vanuit
Nigeria.

De gevallen zijn bevestigd door het Centraal Labora-
torium voor Intensieve Veehouderij te Niamey. Ade-
quate sanitaire maatregelen zijn genomen.

-ocr page 121-

DOORLOPENDE AGENDA

1983

Mei:

15 27 Management and Diseases of Sheep.
Course, Edinburgh (pag. 308).

17—19 XXI. Wissenschaftliche Tagung der Gesell-
schaft für Versuchstierkunde, GV—SOLAS,
Münster.

17 Groep Geneeskunde van het Varken. Bezoek
CDI Lelystad.

17 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

18 PAO-D-cursus Pathol. Anatomie.

18 A.C.V.-Controle. Studiedag, Biddinghuizen
(pag. 308).

19 Symposium \'Snelle methoden in de levensmidde-
lenmicrobiologie\', Wageningen (pag. 323).

19 Algemene Ledenvergadering A.U.V., Beverse-
straat 23. Cuyk.

19 Kring de Westhoek. Vergadering.

19 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

26 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. I^edenvergade-
ring. Hotel. Rest. Belvédère, Schoonhoven,
20.30 uur.

26 Promotie drs. .1. van Walsum tot doctor in de
diergeneeskunde. Utrecht: 14.45 uur.

26 Promotie drs. W. M. L. Hendrikx tot doctor in
de diergeneeskunde. Utrecht: aanvang 16.15 uur.

20 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiologie.

24 28 32. Deutscher Kongreß für ärztliche Fort-
bildung. Berlin.

26 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

30 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiologie.

31 PAO-D-cursus Pathol. Anatomie.

31 PAO-D-cursus L.evensmiddelenmicrobiologie.

Juni:

1 3 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiolo-
gie.

2 Bijeenkomst Dierenartsen verbonden aan een
asiel. Jaarbeurscongrescentrum te Utrecht (pag.
377).

2 Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (georganiseerd door Boehrin-
ger Ingelheim bv). Biddinghuizen (pag. 186).

3 Symposium: Gezondheidsbesef, TH te Delft
(pag. 370).

3—5 B.S.A.V.A. Northern Ireland Region: 8th
Weekend Symposium on the road traffic acci-
dent and other traumatic injuries. Newcastle(lnl.
op het red.-sekretariaat verkrijgbaar).
76 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiolo-
gie.

8—10 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobio-
logie.

9 10 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobio-
logie.

8 Groep Geneesk. van het Rund K.N.M.v.D.
Vergadering.

9 Groep Pluimveewetenschappen K.N.M.v.D.
Wetenschappelijke bijeenkomst; lAC-
Wageningen (pag. 421).

9—10 Seminar über Schafkrankheiten (A), Haus
Düsse, Bad Sassendorf.

9 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering.
Aanvang 15.30 uur.

9 Klinische Avond (pag. 712).

9 10 PAO-D-cursus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Bunnik.

10—11 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin, Luzern (pag. 671
(1982) en pag. 186). Inlichtingen op redaktiese-
cretariaat verkrijgbaar.

11 — 12 Reg. Arbeitstagung Süd der Fachgruppe
\'Kleintierkrankheiten der DVG\' (A) mit Helfe-
rinnenseminar, Passau.

16—17 PAO-D-cursus Capita Selecta Pluimvee-
ziekten.

22 26. Fachgespräch über Geflügelkrankheiten (A),
Hannover.

23 Fortbildungskurs über Schweinekrankheiten.
Hannover.

Juli:

9—10 Seminar \'Klinische Hämatologie", Mün-
chen.

10—16 The 32nd Summer Congress of the Interna-
tional Veterinary Students\' Association (IVSA),
Geneva, Switzerland (pag. 260).

Augustus:

2—4 International Symposium on Laboratory
Animal Science, Vancouver (pag. 766).

14—19 5. Weltkongress über Tierproduktion,
Tokio.

21-27 XXII Veterinair Wereldcongres, Perth,
Australië (pag. 964 en 1248(1981)49,601 en 824
(1982), pag. 53 en pag. III).

31 2 sept. I. Symposium der Int. Soc. of Animal
Clinical Biochemistry (ACB), Schwäbisch Hall.

September:

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

8 Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

13—14 EVE. Advisory Committee on Veterinary
Training. Brussels.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. l.edenvergadering.

19 22 34th Annual Meeting of the European Asso-
ciation for Animal Production(EAAP), Madrid.
(Inl. redaktiesecretariaat).

21 25 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Lancaster (pag. III).

22—23 32. Internationale Fachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung von Haustieren. Wels,
(Oostenrijk) (pag. 370).

26- I okt. Deutscher Tierärztetag \'83 und Kongreß
des Bundesverbandes praktischer Tierärzte,
Fortbildung (A), Baden-Baden.

29—30 PAO-D-curus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Hapert.

-ocr page 122-

30 Symposium \'De chronische patiënt\'. Psychiatri-
sche Universiteitsi<hniek, Groningen.

Oktober:

3—6 Annual Meeting of the European Assoc. for
Animal Production (EAAP), Madrid. (Inl. op
het red.secretariaat verkrijgbaar).

5—7 Internationale Tagung für Orthopädie bei
Huf- und Klauentieren, Wien.

7—8 Jaarcongres 1983 K.N.M.v.D.; tevens 130e
Algemene Vergadering. Leeuwarden (pag. 61,
313 en 419).

13 Symposium Vleeskalveren, Cultureel- en con-
grescentrum Stichting \'De Reehorst\', Ede.

14—15 FVE Meeting, Brussels.

14 Tagung der DVG Fachgruppe Schweinekrank-
heiten, Würzburg (pag. 323).

21 W.P.S.A.-Dag, lAC-Wageningen.

27 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

November:

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

30—2 dec. International Symposium on Animals as
Waste Converters, Wageningen (pag. 371).

December:

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984

Februari:

21-22 CLO-Studiedagen 1984.

Juni:

10-14 International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination, University of
Illinois at Urbana-Champaign, Illinois, USA
(pag. 125).

Augustus:

27- 31 8th Congressofthe I.P.V.S. Ghent. Belgium
(pag. 147 en 299).

31—2 sept. Third .loint meeting Veterinary Patholo-
gists, Utrecht (pag. 147).

September:

17 — 21 Xlllth International Congress on Diseases
of Cattle, Durban. South Africa (pag. 671 en 935
(1982) en pag. 418).

Minnesota, X. International Congress Reproduction

and AI.

Finland, I7e Wereld Pluimvee Congres.

CONGRESSEN

Xlllth World Congress on
Diseases of Cattle

Durban, South Africa, September 17-21,
1984

First Announcement and call for papers

All those colleagues interested in presenting papers
during Buiatrics Congress \'84 are cordially invited
to submit abstracts of their intended presentations.
The abstract should be no longer than 300 words,
typewritten in English, and submitted to reach the
Chairman of the Scientific Programme Committee
at the address given below
before September 30,
1983. The full list of proposed topics for Buiatrics
Congress \'84 is set out below.

Topics:

1. Diseases of Ruminants, domestic and wild, and
their global importance to the Cattle Industry.
Emphasis will be placed on: Foot and Mouth disease;
Blue Tongue; Rift Valley Fever.

2. Herd health programmes under intensive and
semi-extensive conditions. The following categories
will be highlighted: Advances in the use of computer
programmes; Herd reproduction control; Mastitis
control; Immunisation in herd helath programmes:
dairy and beef.

3. New concepts in the control of iniernal and
external parasites. Emphasis will be placed on: Bio-
logical and chemical control; Immunological control;
Tick-borne diseases: Heartwater, Babesiosis, Ana-
plasmosis, Theilleriosis; New concepts in their con-
trol.

4. Bovine nutrition \'Nutrition and Disease. The
effect of inadequate or inappropriate nutrition in
causing disease; The role of disease on modyfying
nutrition.

5. Toxicology in bovine practice: The role of plant
toxins; The role of pesticides and insecticides; The
role of mycotoxins.

6. Bovine Surgery: Practical aspects of anaesthesia;
Advances in genital surgery.

7. Reproduction: Emphasis will be placed on peri-
partum problems: Optimal management of the dry
cow; Post partum problems: complications of in-
volution; cystic ovarian degeneration, non-specific
infections.

8. Embryo transfer in the bovine: Embryo recovery;
Embryo transfer; Embryo preservation; Disease
transmission: is this a problem in practice (?).
Papers should be aimed at bringing embryo transfer
into perspective.

9. Game ranching in conjunction with bovine:
Possible disease transmission; Translocation stress
syndrome.

10. General: Veterinary medicine and the individual
animal: clinical communications.

All abstracts should be sent to prof. R. 1. Coubrough.
Chairman, Scientific Programme Committee, P.O.
Box 35333, NorthclilT, 2115, Republic of South
Africa.

-ocr page 123-

Optimale prestatie

Joor
beteze vaccinatie

/ /

f

Prevacun\'^\' ad us, vet.
ter actieve immixnisatie van paarden
tegen influenza.

Pk-evacun® T ad us. vet.
ter actieve immvinisatie van paarden
tegen influenza en tetanus.

Tetanus Toxoïde ad us vet

ter actieve immunisatie tegen tetanus

Postbus 284 ..>,«1,

1000 AG Amsterdams—

Voor bestellingen:
020 - 5882^^^:- -
Voor inforaiatie: , -
020 - 5882344

-ocr page 124-

MYOFER

ijzersterk bij ijzerdeficiëntie

Slieuw!

voordelige
^00 ml
verpakking
lage viscositeit
snelle resorptie
geringe toxiciteit
gemakkelijk in gebruik
extra voordelig
automatische injectiespuit
leverbaar

Hoechst B

HOECHST PHARN

VETERINAIR

^JiJ-f

Postbus 12987
1100AZ Amsterda.
Voor bestellingen:
020-5908 519
Voor Informatie:
020 - 5908 533

-ocr page 125-

Mei Boekelo\'s zoul in gedachten

straks óp naar de Leeuwarder grachten!

Het hoeft geen betoog:

toch iels zouts in uw oog

van een traan voor \'i langdurige wachten!

D. van der Zee

Leeuwarden: Congresstad van de K.N.M.v.D.
op 7 en 8 oktober 1983

1.eeuwarden is de vriendelijke hoofdstad van Friesland aan de Groene Kustweg
van Skandinavié naar het zuiden.

De oude binnenstad is gebouwd op drie terpen langs de oever van de oude
Middelzee die in de Middeleeuwen Friesland doorsneed. Deze drie terpen werden
in de vijftiende eeuw ommuurd en vormen nog het centrum van de oude stad,
waarin diverse oude gebouwen zijn bewaard zoals de .lacobijnerkerk, de
\'Kanselarij\' (destijds de zetel van het Hof van Friesland), de Waag (centrum van
de boterhandel), het stadhuis en het Princessenhof. waarin een grote keramische
collectie is ondergebracht. Bezienswaardig is ook het Fries Museum.

Naast historische gebouwen zijn er goede winkelstraten, ge/ellige bars en
restaurants. Een stad om een paar dagen te blijven! Hiertoe nodigt de
jaarcongrescommissie u van harte uit.

De jaarcongrescommissie.

Beschouw mij als één van die gekken
die trachten uw aandacht te wekken

met of zonder succes
om u naar \'t congres
in Leeuwardens centrum te trekken!

D. van der Zee

-ocr page 126-

Dr. J. E. Gajentaan tot
hoogleraar benoemd

Op 24 maart j.1. werd dr. .1. E. Gajentaan
benoemd tot hoogleraar in de geneeskunde
van het kleine huisdier.
Prof. Gajentaan behaalde zijn
dierenartsenexamen in Utrecht in 1957,
waarna hij ging werken in de kleine-
huisdieren-praktijk van zijn vader in
Amsterdam. Deze praktijk ontwikkelde zich
in de loop der jaren tot een driemanspraktijk,
waarin naast de algemene praktijk ook veel
tweedelijns-diergeneeskunde werd gedaan.

In 1978 proirio\\eerde hij aan de Universiteit
van Amsterdam tot doctor in de geneeskunde
op een proefschrift getiteld; \'Vergelijking
tussen catgut, de.xon en vicryl bij cystotomie
van het konijn\'.

In 1980 verliet hij Amsterdam en emigreerde
hij met zijn familie naar de Verenigde Staten.
Na een halfjaar lang \\erblijf aan het College
of Veterinary Medicine te St. Paul,
Minnesota, ter voorbereiding van National en
State Board Examinations, nam hij een
kleine-huisdieren-praktijk over in Eugene,
Oregon.

Prof Gajentaan was gedurende zes jaar lid
van het bestuur van de Groep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier en van 1970 tot 1976
lid van het Hoofdbestuur van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde. Veel tijd werd in deze
hoofdbestuursperiode besteed aan het
opzetten van het Pensioenfonds voor
Dierenartsen. Daarnaast werden door hem.
na een bescheiden start in 1969. de
\' Vooriaarsdagen\', het jaarcongres van de
Groep Cieneeskunde van het Kleine Huisdier,
uitgebouwd tot een internationaal congres
van betekenis. In 1977 werd hij tot Erelid van
het bestuur van de Groep benoemd vanwege
zijn uitzonderlijke verdiensten op het
vakgebied van de geneeskunde van het kleine
huisdier, in \'t bijzonder als promotor van de
\'Voorjaarsdagen\'.

Van 1979 tot 1980 was professor Gajentaan
president van de World Small Animal
Veterinary Association, van welke vereniging
hij op dit moment het penningmeesterschap
bekleedt.

Van het hoofdbestuur

In aansluiting op de publikaties in het Tijdschrifi voor Diergeneeskunde van 15 februari

en 15 maart 1983 inzake de \'vacatures in besturen en commissies verband houdende met de 130e

Algemene Vergadering van de K.N.M.v.D.\' kunnen wij u het volgende mededelen.

Paritaire afvaardiging Tarievencommissie m.b.t. de georganiseerde dierziektenbestrijding

S. van Harten 1983 aftredend cn stelt zich

niet herkiesbaar

Paritaire afvaardiging Tarievencommissie m.b.t. de georganiseerde pluimveezickfenbestrijding

S. van Harten 1983 aftredend en stelt zich

niet herkiesbaar

Redaktie Tijdschrifi voor Diergeneeskunde

Dr. P. H. A. Poll 1983 aftredend en stelt zich

niet herbenoembaar

Conform de Statuten en het Huishoudelijk Reglement dienen de betreffende Afdelingen en of

Groepen in de diverse vacatures (zie ook eerdergenoemde publikaties) te voorzien en de natuen

van één of meer kandidaten vóór / juU 1983 ter kennis te brengen van het Hoofdbestuur.

-ocr page 127-

Mededeling betreffende
Paramyxovirus-infectie bij
duiven

Dankzij een intensieve vaccinatie-campage
zijn alle volwassen vliegduiven inmiddels
tegen paramyxovirus gevaccineerd. Met enige
vertraging is het vHegseizoen voor de
volwassen duiven van start gegaan.

Het onderzoek, zowel op het gebied van de
diagnostiek als de vaccinatie, wordt
voortgezet. Alhoewel het onderzoek nog niet
is afgerond kan op grond van de voorlopige
gegevens bevestigd worden dat vaccinatie
goed tegen de ziekte beschermt. Subcutaan
gevaccineerde dieren werden bij een
kunstmatige besmetting niet ziek; terwijl niet
gevaccineerde duiven bij een kunstmatige
besmetting wel duidelijk de karakteristieke
ziekteverschijnselen vertoonden.

Ten aanzien van de vaccinatie van jonge
duiven heeft het bestuur van de Nederlandse
Postduivenhouders Organisatie besloten geen
dwingende voorschriften te geven, doch deze
enting wel dringend te adviseren.
Het standpunt van het bestuur van de
Nederlandse Bond van Sierduivenliefhebbers-
verenigingen is vermeld in het
Tijdschrifl voor
Diergeneeskunde
d.d. 15 april 1983, pag. 330.

- vraag aan de duivenhouder een lijst te
maken van de te enten jonge duiven,
zodat deze lijst na vaccinatie afgetekend
kan worden; op deze wijze is een latere
controle mogelijk.

Tarief

Voor deze enting, die alleen door
dierenartsen uitgevoerd mag worden, wordt
de volgende tariefopbouw geadviseerd;
Visitetarief (/• 31,-) uurtarief (f 120,-)
entstofkosten marge B.T.W. verlies
entstof (5%).

Het Hoofdbestuur van de K.N.M.v.D.
adviseert u nogmaals dringend de
geadviseerde tarieven correct te hanteren.

Groep Pluimveewetenschappen

Mededeling

9 juni 1983

Aanvang; 13.30 uur

Plaals: I.A.C. - Wageningen

Thema: Reglement Pluimveegezondheidszorg

een goede zaak voor de prakticus. Collega

Smits zal speciaal de facetten die voor de

prakticus van belang zijn toelichten.

In overleg met de betrokken instanties wordt
daarbij op de volgende technische aspecten
gewezen, met het dringend verzoek aan deze
aspecten bijzondere aandacht te besteden,
de jonge duiven dienen te worden geëtit
vanaf een leeftijd van 9-10 weken;
de vaccinatie dient subcutaan dorsaal in
de nek tussen het losse bindweefsel te
geschieden; gebruik daarbij een vrij korte
naald;

subcutane toediening is van belang omdat
de entstof (oliesuspensie) in de huid of in
de spiermassa een ernstige reactie kan
veroorzaken;

de dosering bedraagt 0,2 ml; een grotere
hoeveelheid verhoogt de kans op een
entreactie;

ent de duiven op de hokken; een centrale
verzameling van de duiven vergroot de
kans op ziekteverspreiding;
gebruik voor elk bestand een nieuwe
naald;

VACCQ

Veterinair Advies Centrum
Ontwikkelingssamettwerking
Papua New Guinea (4) - vleeskeuring, treffen van
quarantaine voorzieningen; opzet van dierziekten
controle programma\'s; microbiologie; pathologie.
.Saoudi Arable (9) - op onderwijsgebied:

farmacologie en toxicologie, pathologie en
anatomie, parasitologie, fysiologie, algemene
heelkunde, voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong, anatomie, mycologie, farmacie.
Nigeria (3) - op onderwijsgebied: anatomie,

fysiologie, veeteelt voeding.
Voor nadere inlichtingen kunt U zich wenden tot het
VACÜ secretariaat. Adres: Kon. ,lulianaplein 3,
2595 AA Den Haag, tel, 070-793122.

Vacatures
veterinairen

-ocr page 128-

Kort verslag Voorjaarsdagen \'83,
Amsterdam 21-24 april 1983

Ook dit jaar mochten de zo langzamerhand
\'traditionele\' Voorjaarsdagen zich weer in een
grote belangstelling verheugen. Zij zijn in
diergeneeskundig Nederland niet meer weg
te denken en hebben ook over de grens een
uitstekende reputatie opgebouwd, waarmee
internationaal eer wordt ingelegd. Bij de
voor-intekening meldden zich 351
congresgangers aan en tijdens het congres
nog eens 51, wat het totaal op 402
deelnemers bracht (in 1982 waren dat ± 350).
Het congres werd officieel geopend door drs.
S. van Harten, voorzitter van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde. Een receptie in het historisch
museum te Amsterdam, aangeboden door de
Burgemeester van Amsterdam en het
Ministerie van Landbouw en Visserij werd
door de congressisten zeer op prijs gesteld.

Het wetenschappelijke programma bood een
keur van onderwerpen en sprekers.
Hierbij verdient speciale vermelding de door
prof. dr. D. Durrer, Hoofd afdeling
Cardiologie. Academisch Ziekenhuis.
Universiteit van Amsterdam, gehouden
voordracht: \'Electricity rules the heart\',
waarin op heldere en boeiende wijze
verschillende electrofysiologische aspecten \'in
kaart\' werden gebracht.
Voor het programmaonderdeel Fixateur
externe bleek bij voor-intekening reeds zo\'n
grote belangstelling te bestaan, dat besloten
werd hiervoor een extra dag aan de
Voorjaarsdagen toe te voegen. Grote
belangstelling ondervonden ook de
secties gewijd aan \'Obesity in dogs\',
dermatologische problematiek en de Wet l.ab
sessions.

Een aardige bijzonderheid vormde het feit,
dat de European Society of Veterinary
Cardiology (ESVC) in overleg met de Congres

VOOigAARSDAGEN

Commissie doelbewust tijdens de
Voorjaarsdagen een compleet
nevenprogramma bood over veterinair
cardiologische onderwerpen, waarbij
deelnemers aan de Voorjaarsdagen en ESVC
over en weer, tegen speciale reductie, van
eikaars programma\'s konden kennis nemen.
Dit trok verschillende buitenlandse leden van
de ESVC naar de Voorjaarsdagen. Voorwaar
een initiatief, dat in de toekomst navolging
verdient.

Een uitgebreid sociaal programma, dit jaar
voor het eerst op georganiseerde basis, zorgde
naast de wetenschappelijke kost voor de
nodige afleiding.

Voor de in verschillende onderdelen
opgesplitste mogelijkheden, als uitstapjes naar
de bollenvelden. Delft (porselein). Uithoorn
(kaasfarm), sightseeing in Den Haag
(BinnenhoO, shopping trips etc. bestond veel
belangstelling.

De \'Wine, cheese and dance party\' op
zaterdagavond was een succes, waarbij de
congresgangers zich naar hartelust konden
verstrooien.

Tijdens het congres werd de permanente
tentoonstelling van verschillende
vertegenwoordigers uit de op diergeneeskunde
gerichte industrie en aanverwante bedrijven
druk bezocht.

Ook de Vijfde Nascholingsdag voor
Dierenartsassistenten, die tijdens de
Voorjaarsdagen plaats vond, gaf een grote
opkomst te zien, namelijk 285 deelnemers!
Het is onmogelijk in dit kort bestek alle -
vele en goede - voordrachten te noemen.
Geïnteresseerden, (buiten de leden van de
Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier
die de Proceedings gratis kunnen krijgen) die
het congres niet hebben bezocht kunnen
desgewenst de Proceedings van Voorjaarsdagen
1983, waarin alle wetenschappelijke
voordrachten en samenvattingen zijn
opgenomen (kosten ƒ 35,- excl. verzendkosten)
bij het bureau van de K.N.M.v.D. bestellen.

Afscheid werd genomen van dr. P. H. A. van
Poll, die vijftien jaar lid is geweest van de
Congres-commissie, waarvan vijf jaar als
voorzitter, hem werd gezegd dat hij zich voor
de rest van zijn leven als gast van het Congres
mag beschouwen.

De Voorjaarsdagen 1984 zullen plaats
vinden van 13-15 april 1984, te Amsterdam.

-ocr page 129-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Imkamp, H. A.; 1983: 3581 PW Utrecht, Schoolstraat 30.
Kamp, J. P. M.; 1983: 3571 JR Utrecht, Eijkmanlaan 415.
Minnema, S.: 1982: 3992 JT Houten. Mispelgaarde 21.
Noordkamp. A. J.: 1983: 3583 TG Utrecht, H. de Keyserstraat 31.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Mevr. H. I. Hut, Utrechtseweg 381. 3731 GB De Bilt.
J. Rierink. Griftkade 1. 3572 TW Utrecht.

Jubilea:

K. van Horssen te l.uttenberg

S. de Haan te Dalfsen

W. H. van Hulzen te Amsterdam

t)r. J. W. E. Stam te Soest

H. .1. J. l-uijerink te Bavel

Dr. H. A. Brouwer te Hoofddorp

(aanwezig) 25 jaar op 16 mei 1983
(afwezig) 35 jaar op 22 mei 1983
(afwezig) 45 jaar op 4 juni 1983
(afwezig) 25 jaar op 7 juni 1983
(afwezig) 25 jaar op 7 juni 1983
(aanwezig) 30 jaar op 13 juni 1983

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 15 april 1983

Geslaagd \'mcl genoegen\'

J. P, M, Kamp
H. N. de Boer

Geslaagd:

G. E. M. Bistervels

Mevr. A. M. W. M. Hanssen

A. J. Noordkamp

G. Verhoeven
M. M. Volwerk
R. M. Sneepers

H. A. Imkamp
R. J. van de Rest

Het bestuur van de Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier is als volgt samengesteld:

voorzitter
secretaris
penningmeester
vice-voorzitter
2e secretaris
coördinator

R. J. S. Takkenbcrg
M. A. van Messel
P. G. de
l int
N. H. trieben

Mevr. A. M. van Muiswinkel-Bracht
E. C. Stades

■Adreswijzigingen enz.:

IfiV Burenisz-Sleinmann. Mevr. M. A.: 1980:
Grave: cl.

191 Benecliclm. G.: 1976: Joure: tel. 05138-6192

(privé). 271 I (prakt.).
191 Beneclicni.s-van Jaar.sveUI. Mevr. J. M.: 1976:
Joure; tel. 05138-6192.

193 *msiervels. G. E M.: 1983; 3572 Tl. Utrecht.
Krijtstraat I I: tel. 030-731223: wnd. d.

194 *Boer. H. N. de: 1983; 3817 XK Amersfoort.
I.orent/straat 65; tel. 033-634821; wnd. d.

225 »Hans.sen. Mevr. A. M. W. M.: 1983; 3581 PI,
Utrecht. Parkstraat 32; tel. 0.30-311729; wnd. d.
232 Hoog. J. r..-1981; Arnhem; tel. 085-812180; p..

geass. met mevr. T. floog-Eluit.
232 Hoog-F/uii. Mevr. T.: 1976; Arnhem: p., geass.

met J. T. Hoog.
234 Huhinga-Bla.sé. Mevr. O.: 1977; 3703 HK Zeist.
Couwenhoven 61-10; tel. 03404-55655; p.. kl.
huisd.

236 "Imkamp. H. A.: 1983; 3581 PW Utrecht,
Schoolstraat 30; tel. 030-319516; wnd. d.

-ocr page 130-

241 *Kamp. ./. P. M.: 1983; 3571 .IR Utrecht,
Eijkmanlaan 415; tel. 030-719325; wnd. d.

243 Kingma. R.: 1969; Bolsward; p.,geass. met F. v.
d. Veen (assoc. met B. S. Postma beëindigd).

246 Kooper-Nelemans. Mevr. A. W.: 1974; Ame-
rongen; tel. 03434-53734.

247 Koridon. J. F. M.: 1976; 5281 JM Boxtel. Mo-
lenstraat I; tel. 041 16-74144; p.. kl. huisd.

255 Loen. Dr. A. van: 1957; U-I96I; Amerongen;
tel. 03434-51616.

256 l.uhbers. A. J.: 1981; 8391 KB Noordwolde.
Elsweg 5; tel. 05613-2007 (privé), 1999 (prakt.);
p., ass. bij .1. Bootsma.

258 *Maree. J. T. M.: 1983; 2681 BE Monster. He-
renstraat 49; tel. 01749-12663; p.

258 Mariens. M. R. Th. M.: 1980; \'s-
Hertogenbosch; tel. 073-138805; p., ass. bij P.
G. .1. Franssen.

259 Meekes. R. F. J. M.: 1982; 7131 AP Lichten-
voorde. Schatbergstraat 63; tel. 05443-3691
(privé), 02285-15196 (prakt.); p.. ass. bij H.
Remmelink.

259/323 Meenens. J. K.: 1982; Morrinsville (New
Zealand). 458 Thaemsstreet; p.. ass. bij .1. Ver-
munt en N. van Wijk.

264 "Saher. J. A. H. C.: 1970; Amerongen; tel.
0.34.\'!4-53891.

266 * Noordkamp. A.J.: 1983; 3583 TG Utrecht. H.
de Keyserstraat 31; tel. 030-514616; wnd. d.

274 Poslma. H. S.: 1949; Bolsward; tel. 05157-2992;
r.d. (assoc. met R. Kingma en F. v. d. Veen
beëindigd).

277 *Rest. R. J. van de: 1983; 4835 CB Breda, Van
Duyvenvoordestraat 30; tel. 076-656890; wnd.
d.

290 * Sneepers. R. M.: 1983; 3581 HN Utrecht, Em-
malaan 29; tel. 0.\'!0-515100; wnd. d.

293 Siellingwerf. D.: 1978; 3131 LK Vlaardingen.
Billitonlaan 40; tel. 010-356729 (privé), 351466
(prakt.).

295 Terpslra. Dr. C.: 1958; U-1969; Lelystad; tel.
03200-22068 (privé), 26814 (bur.).

299 Veen. F. van der: 1954; Bolsward; p.,geass. met
R. Kingma (assoc. met B. S. Postma beëin-
digd).

30! * Verhoeven. G.: 1983; 3861 BX Nijkerk. Vene-
straat 24; tel. 03494-58680; wnd. d.

305 *Volwerk. M. M.: 1983; 3981 ZN Bunnik. Vlet-
weide 118; tel. 03405-67091; wnd. d.

306 Vries. T. S. de: 1974; Amerongen; tel. 03434-
52751 (privé).

308 Waveren. G. M. van: 1928; Amerongen; tel.
03434-51770.

Het maagdilatatie-torsie syndroom

Tijdens de Voorjaarsdagen bleek er vanuit de
praktijk grote belangstelling te bestaan voor ons
referaat getiteld \'Het maagdilatatie-torsie syndroom
bij de hond" (auteurs H. A. Imkamp en H. A.
Derkx).

Hierin worden o.a. conservatieve en chirurgische
therapie, preventieve chirurgie,
behandelingsschema\'s, overlevingskansen en
recidiefpercentages bij maagdilatatie-torsie
patiënten beschreven.

Indien collegae, die de Voorjaarsdagen niet bezocht
hebben, belangstelling voor dit referaat hebben,
dan kan onzerzijds voor vermenigvuldiging en
verzending worden zorg gedragen.
Hiertoe dient men vóór 1 juni ƒ 10, over te
maken op giro 3447042 t.n.v. H. A. Derkx,
Obrechtstraat 57 te Utrecht onder vermelding van
naam, adres en referaat-titel. Het referaat wordt u
vervolgens toegestuurd.

H. A. Imkamp,
H. A. Derk.x.

LIJST VAN ADVERTEERDERS

ACF Chemiefarma

Aesculaap

Alfasan

Aigin

Apharmo

Ciba Geigy/Vetin Nederland

Corton

Dopharma

Duphar Nederland

Fac. d. Diergeneeskunde

Floris Vet. Produkten

Hoechst Pharma Veterinair

J. C. Koning Assurantiën

Movir DTO

Mycofarm

MSD-AGVET

Rabo Bank

Rhône Poulenc Nederland
Shell Chemie
Smith Kline

Syntex Agribusiness Nederland
VSM Geneesmiddelen
V.V.A.A.

Wellcome Nederland

Correctie codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

Datum ingang: 15 mei 1983

Code Produktnaam Firma Prijs

302 Biosol M Upjohn / 14,50 (was ƒ 16,91)

BIz
6

-ocr page 131-

ncd/ibHK

Een flinke stap vooruit in de brochitis
bestrijding was de mogelijkheid tegen
de variant IB stammen te enten.

Na de levende entstoffen voor dit doel,
ontwikkelde laboratoria dr. de Zeeuw
als eerste een gedode entstof tegen
zowel de vanouds bekende infectieuze
bronchitis stammen (H stammen) als
ook tegen de zgn. variant IB stammen
van de laatste jaren {K stammen),
delvax ib/HK emulsie.
Uw mogelijkheden worden nu verder
vergroot doordat naast laatst genoem-
de entstof (delvax ib/HK emulsie) nu
ook de kombinatie in één fles
verkrijgbaar is van deze entstof met
gedood pseudovogelpest (NCD)-
vaccin. Met
delvax ncd/ib HK emulsie
kunt u met één enting uw dieren tegen
belde ziekten beschermen.

Natuurlijk moeten uw leg- of reproduk-
tiedieren zorgvuldig voorgeënt zijn met
de overeenkomstige levende entstof,
maar dit wist u al...

Entschema:

dag 1 óf week 2 a 3 delvax ib H120

week 1 delvax ncd hltctiner

week 5 delvax ncd hitchner of

delvax ncd la sota

week 8-10 delvax ib KSO

week 14-16 (18) delvax ncd/ib HK emulsie

Mycofarm bv Zi

-ocr page 132-

Faculteit der Diergeneeskunde

De vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buiten-
praktijk van de Faculteit der Diergeneeskunde
vraagt ten behoeve van de ontwikkeling van de
ontwikkeling van de bedrijfsdiergeneeskunde
van het varken een:

ru

DIERENARTS (m/v)

De aan te stellen medewerker zal belast worden met het verrichten van
onderzoek naar methoden om op varkensbedrijven de gezondheid, de
produktie, het management en de bedrijfs-economische resultaten te
bewaken en te optimaliseren.

Voor de vervulling van deze functie gaat de voorkeur uit naar een
dierenarts of landbouwkundig ingenieur (studierichting zootechniek)
met enige ervaring in de varkenshouderij.

Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij de heer prof. dr. A. Brand,
telefoon 030-531087.

Aanstelling: De aanstelling zal geschieden in de rang van weten-
schappelijk assistent in tijdelijke dienst voorlopig voor de
duur van 2 jaar in het kader van de zogenaamde toe-
wijzing researchpool.

Salaris: Volgens rijksregeling, afhankelijk van ervaring, gelegen
tussen ƒ 2.848,— en ƒ 3.919,— bruto per maand.

Sollicitaties: Schriftelijk met vermelding van volledige personalia en
verdere gegevens te richten aan: afdeling Personeels-
zaken van het Bureau van de Faculteit der Diergenees-
kunde, Yalelaan 1, De Uithof, Utrecht, t.a.v. de heer F. van
den Berkhof, onder vermelding van vacaturenummer
170053.

-ocr page 133-

synAiiniic i.n

de snelste manier
van ontwormen

Syntex Agribusiness Nederland B.V.
Wattstraat 44
2723 RC Zoetermeer
Telefoon (079) 410144

SYMTEK

-ocr page 134-

Het beste vliegen-
bestrijdingsacKries

Zomer \'82 gaf het bewijs. Veel veehouders hebben verleden jaar met succes de nieuwste
manier van vliegenbestrijding toegepast, het Flectron oormerk. Dit oormerk bevat een
bijzondersterkwerkende stof het insecticide cypermetrin.Doorcontactwerkingwordtdeze
stof over de vacht van het rundvee verspreid en doodt vrijwel alle vliegen, ook de stekende
kleine koevlieg (Haematobia irritans) en de wrangbacterie overbrengende wrangvlieg
(Hydrotaea irritans). Zo werd in de praktijk onomstotelijk vastgesteld, dat door gebruik van
twee Flectron oormerken per dier de kans op zomerwrang bijna geheel voorkomen wordt.
Drie voorbeelden uit de praktijk:

\'Flectron oormerken hebben
een goede vliegenwerende
werking, waardoor de kans op
wrang aanzienlijk verkleind
wordt\'. Zo schrijtt H, Geurts,
student aan de Chr Hogere
Landbouwschool te Dronten,
in zijn verslag over een verge-
lijkend onderzoek naar de wer-
king van het Flectron oormerk
Dit onderzoek werd verleden
zomer op een proefboerderij
van Hendrix\' voeders te Box-
meer (Brabant) gehouden.
\'Wranginfectie is in hoge mate
afhankelijk van de aanwezig-
heid van diverse soorten vlie-
gen. Flectron oormerken be-
strijden ze voor 98,5%\'

\'Ik vind Flectron een
geweldige oplossing.

Ja, de melkproduktie is dit jaar
veel hoger geweest, zegt
F. Boudewijns te Aarle-Rixtel
(Brabant), \'ik heb dat in mijn
27-jarige ervaring nog niet
meegemaakt, \'t Was wel een
goed jaargetijde voor de gras-
groei maar de enorme rust
heeft zeker grote invloed ge-
had. Wrang kan een schade-
post van duizenden guldens
veroorzaken. Een simpele re-
kensom leert, 10% heeft nor-
maal wrang, bij 20 vaarzen zijn
dat er twee. Kosten? Al gauw
zo\'n tweeduizend gulden. Ge-
bruik je twee Flectron oormer-
ken per dier f25,00 dus, dan is
dat voor twintig f 500,00. En dat
is \'t mij wel waard. Nou dan, die
Rectron oormerken zijn altijd
rendabel, nog afgezien van de
vliegenbestrijding,\'

\'Een beest in betere conditie
geeft natuurlijk meer melk.\'
Verklaart E.H, Kuyer, veehou-
der met 80 melkkoeien te Een
(Drente), \'Ik fok mijn eigen
materiaal en heb een produktie
van zowat 6.800 liter met zo\'n
4.29 vet en 3.36 eiwit en het
stijgt nog . . . Zomerwrang is
hier altijd een groot probleem.
Toen ik over Flectron las heb ik
\'t meteen uitgeprobeerd. Toen
de wrangperiode begon kreeg
ik bij vier onbehandelde dieren
in de open ruimte wrang terwijl
de groep met oormerken in \'t
bos geen wrang kreeg. Dat is
typerend. Je zou zo zeggen dat
die Flectron oormerken voor
100% werken.\'

Drie praktijkervaringen waar ook een
dierenarts niet omheen kan.

oormerk tegen vliegen op rundvee

Doos met 2 X 6 Flectron oonnerken en 12 hechtingsplaatjes. Rostbus 2960, 3000 AZ Rotterdam, 010-696915

flectron

-ocr page 135-

Dynamische nieuwsgierigheid doet
additieve therapeutische mogelijkheden
ontdekken

/

9

VSM

staat voorde
veterinaire homoeopathie

Informatie:

VSM Geneesmiddelen bv,
Postbus 321,
1800 AH Alkmaar,
Tel. 072-615944.*

-ocr page 136-

iJMEm

®

hoestsiroop/hoestdragees

geeft lucht

De brede werking van Atussin^siroop/dragee is kliniscii getest.

Atussin\' heeft \'n meervoudige werking n.l.:

hoestregulerend

secretolytisch

expectoratorisch en antiseptisch

vasokonstriktorisch

Bronchospasmolytisch

Grote huisdieren:

Atussin\'siroop 500 ml
Atussin" 160 ml

Kleine huisdieren:

Atussih\'siroop 60 ml
40 drag. Atussin^-forte
40 drag. Atussin^-mite

Producent: Chassot & Cie, Zwitserland

FLORIS VETERINAIRE PRODUKTEN BV

VUGHT • TELEFOON 073-563784

-ocr page 137-

V

WELKE EISEN STELT U BIJ;

UUONDBEHANDELING?

- Snelle epithelisering ?

- Geen overmatige granulatie ?

- Afstoting necrotisch en purulent weefsel ^

- Reminmg exsudaatvorming

- Remming hacteriele groei ^

- Een soepele wond zonder vooral bij speen-
verwondmgen lastige, en tijdens het melken,
pijnlijke- korstvorming ?

WELKE EISENSTELT U AAN:

HETPRODUKT?

- Moet bovenstaande eigenscha|)pen bezitten i
Moet eenvoudig toepasbaar zijn !

- Mag bij het toepassen niet pijnlijk zijn !

- Moet geschikt zijn voor alle diersoorten !

- Moet incJien mogelijk geen antibioticum bevatten !
- Moet een neutrale kleur hebben !

aan al deze eisen voldoet de;

ACEDERM

WOKI nO DD A V °P ureum derivaat

UIMUörnAT perubalsem

WONDZALF

levertraan

acf chemiefarma nv, postbus 5,
maarssen - tel. 030 452324

-ocr page 138-

\'O

duphapintf

Biologisch injectiepreparaat, gebaseerd op verzwakt
en gedood Avipox-virus, ter opwekking van
paramuniteit bij honden. Beschermt pups tegen
neonatale sterfte (Fading Puppy Disease).

Handelsvorm

Flacon gevriesdroogd produkt flacon oplosvloei-
stof voor behandeling van 2 teven of 4 pups.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL (020) 440340/440911

-ocr page 139-

DE VVAA FINANCIERT
MET VERSTAND.

In de huidige tijd vraagt de aanpak van
financieringen veel kennis van de diverse
mogelijkheden en verstand van de praktijk
voor beroepsbeoefenaren in de medische en
paramedische sector

Algemene regelingen zijn uit den boze
doch vakwferk op maat is een eerste vereiste.
Uw persoonlijke situatie en omstandigheden
dienen de basis te vormen voor een verant-
woorde vorm van financieren die niet alleen op
dit moment mogelijk en haalbaar is, maar dat
ook in de toekomst blijft.

De WAA verstaat zijn vak

Door de jarenlange ervaring op dit
gebied kan de WAA voor u de financierings-
vorm vinden die in overeenstemming is met
uw inkomen. Maar de WAA-adviseur kijkt
verder en betrekt in zijn adviezen uw pensioen-
situatie, uw verzekeringen en uw fiscale
omstandigheden.

Het resultaat hiervan geeft u een
duidelijk beeld van de mogelijkheden in uw
specifieke situatie.

Maar daar houdt het niet mee op, de
WAA blijft uw zaken volgen om u aanvullende
of nieuwe adviezen te geven indien
veranderde omstandigheden dit nodig maken.

De WAA kent de v/eg
voor volledige financiering

Door de veelzijdige operationele
kontakten met verschillende banken krijgt u
van de WAA altijd een goed uitgebalanceerd
voorstel.

Dit blijkt uit de mogelijkheden voor een
totale financiering van woonhuis, praktijk-
panden, goodwill, instrumentarium, inventaris,
auto, aanloopkosten en dergelijke op zeer
gunstige voorwaarden. Als hypotheken ter
sprake komen dan worden alle hypotheek-
vormen doorgelicht om voor u de juiste en
meest aantrekkelijke te vinden.

Bij een combinatie met een
levensverzekering kan WAA Levensverzeke-
ringen nv u uiterst gunstige tarieven bieden.
De WAA zorgt ervoor dat u, afhankelijk van de
financieringsvorm, een lage of in het geheel
geen afsluitprovisie behoeft te betalen.

De VVAA biedt meer

De WAA staat zijn leden op vele
gebieden terzijde. Alles draait hierbij om de
persoonlijke situatie. Er zijn vele mogelijk-
heden voor een gezonde financiële toekomst.

Een gesprek met de WAA is daarvoor
de eerste stap. Nuchter en zakelijk wordt uw
situatie beoordeeld, waarbij uw belang
centraal staat. Natuurlijk is de WAA niet de
enige waar u terecht kunt, maar het is zinvol
eerst te praten met de vereniging die zich
gespecialiseerd heeft in de mogelijkheden
waarvan u kunt profiteren.

Vraag advies aan de VVAA

Financieringen en hypotheken zijn
voorbeelden waarbij de WAA u kan adviseren.
Ook op het terrein van starten of beëindigen
van een praktijk, associëren of integreren, alle
mogelijke verzekeringen, pensioengrondslagen
of fiscale en administratieve aangelegen-
heden, kan de WAA-adviseur u raad geven.

Samen met u stelt hij plannen op,
waarna de WAA een concrete uitwerking maakt.
Het gaat om uw belangen, kies voor uzelf.

VVAA,VERSTAND VAN
DE PRAKTIJK.

Atoomweg 100, 3542 AB Utrecht,
telefoon 030-45 4911.

-ocr page 140-

• sterke hygiënische kooien

> scherp geprijsd

> inrichting van dierenklinieken

CORTON

DIEREN
VERBLIJVEN

> tevens hondekennels en
paardetraxen

Refer^ntieadreaaen in uw omgeving tcorden op
aanvraag toegezonden, evenals onze uitgebreide

folderset.

Postbus 186, Neringstraat 2a, 8260 AD Kampen.
Telefoon 05202-17157 (\'s avonds tevens 18501).

Gevraagd:

DIERENARTS

liefst met ervaring, in een gemeng-
de praktijk.

Brieven onder nummer 21 /83 aan
de Redaktie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht.

TER OVERNAME
AANGEBODEN

grote gemengde praktijk met woon-
huis en praktijkruimten. De over-
dracht kan op korte termijn plaats-
vinden.

Brieven onder nummer 22/83 aan
de Redaktie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht.

Bezoekt onze showrxxjm hoek Ambachtstraat/Nerifigstradl.

Een welvaartsvast daggeld tot ƒ593,— in geval van
ARBEIDSONGESCHIKTHEID

is thans mogelijk voor waarnemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit, onder algehele fiscale aftrek.

Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën

6812 AB Arnhem. Telefoon 085 - 455822
Utrechtseweg 145/F88

Lopatol

BREEDSPECTRUM ANTHELMINTICUM

-ocr page 141-

inhoud

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

In memoriam: J. J. Ooms...............464

Omzelhelasling en dierenartsen..............465

Hei Congres dat komt....................465

Welke vergaderingen waren er?..............465

Koninklijke onderscheiding...............466

Groep Pluimveewelenschappen - wetenschappelijke hijeenkomsl......466

Vacatures veterinairen (V.A.C.O.).............468

Personalia...................467

contents

PROF. DR. D. SWIERSTRA 25 YEARS PROFESSOR OF PARASITOLOGY I

Resistance of Nematodes to Anthelmintics; J. H. Boersema.......426

Observations on the Effect of Some Measures to Prevent Gastrointestinal Helminth
Infections in Sheep;
M. Eysker, J. Jansen, and R. Wemmenhove......430

Dicfyocaulosis in Cattle, a Persisting Problem?; J. H. Boon, H. W. J. M. Cremers,

J. Hendriks, and G. van Vliet..............435

Survival of Trichostrongylid Eggs and Larvae in the Soil; E. H. M. Borgsteede and

G. Boogaard..................439

REVIEW PAPERS

Summer Mastitis: Pathogenesis, Losses, Incidence, and Prevention; J. Sol. 443

All Rights Reserved

f Papers appearing in this journal are tisied in Current Contents / Agriculturai Biology and Environmental Science. .Uedtine / Index Medicus.
Index yeterinarius I Veterinary Bulletin. Veterinärmedizin, landwirtschaftliches Zentralhlatt. Bihiiographiof Agriculture. Biological Abstracts.
Cambridge Scientilic .Abstracts)

FLUMESOL EXTRA

Ter behandeling van Gram - negatieve infecties bij pluimvee.
FORMULE: DOSERING:

1 liter Flumésol Extra bevat : 1 liter Flumésol Extra per 1000 liter

50 gram Fiuméquine drinkwater, gedurende 3 - 5 dagen

Fluméquine:

Geen kruisresistentie met Tetracycline, Chlooramphenicol, Neomycine,
Trimethoprim en Furazolidone.
Goede resorptie
Geen negatieve beïnvloeding van de groei
Goed opneembaar via het drinkwater
Veel multi-resistente stammen van E. coli. Salmonella en Pasteurella zijn in
vivo en vitro gevoelig.

Flumésol Extra moet onder de 25° C. bewaard worden !

DOPHflRmfl

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 -1 59 00 *

-ocr page 142-

Stomorgyl

Voor de specifieke behandeling van infekties
veroorzaakt door
anaërobe en aërobe bakteriën

• Zeer effectief bij infectieuze aandoeningen in de mondholte van
katten en honden.

• Dankt de krachtige v\\/erking aan de hoge concentraties die in
de slijmvliezen bereikt worden en aan de synergistische
werking van de beide componenten.

• Zeer werkzaam tegen anaërobe bacteriën die de oorzaak zijn
van de stankvenA/ekkende aandoeningen in de mondholte.

• Aangepaste dosehng voor kleine en grote dieren.

stomorgyl. Samenstelling: Stomorgyl bevat per tablet; 250 mg spiramycins base en 125 mg metro-
nidazol. Stomorgyl PA bevat per granule: 33.33 mg spiramycine base en 16.67 mg metronidazol.
Indicaties: Behandeling van aandoeningen in de mondholte waarbij anaërobe bacteriën een
grote rol spelen.
Dosering en toedieningswijze: Stomorgyl: 1 tablet per 10 kg lichaamsgewicht per
dag gedurende 6 tot 10 dagen.
Stomorgyl PA: 1/2 a 1 granule per kg lichaamsgewicht per dag gedu-
rende 6 tot 10 dagen.
Verpakkingsvormen: Flacon a 10 tabletten Stomorgyl. Flacon a 30 granules
Stomorgyl PA.

®

RHONE POULENC NEDERLAND bv. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

-ocr page 143-

HOOFDRFDAKTIE

Dr. .). M. van Leeuwen (voorzilter)

[)rs. M, .L G. Schoenmakers (penningmeester)

Prof. dr. A. Brand

Dr. P. H. A. Poll

Dr. O. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSCHAPPEI.I.IKE REDAKTIE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prof dr. .1. G. van Bekkum (Lelystad)

Prof dr. .1. Bouw (Utrecht)

Prof dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville. Florida, U.S.A.)

Dr. .1. Fabricant (Ithaca, New York, U.S.A.)

Dr. N. J. L. Gilmour (Edinburgh. Great Britain)

Dr. .1. Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinee (Bilthoven)

Dr. W. J. I. van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut.

U.S.A.)

Dr. .1. E. T. .lones (London, Great Britain)

Prof. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof. dr. .1. H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

Prof dr. .1. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. .1. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W\'. Misdorp (Amsterdam)

Prof. dr. .1. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prol. dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

Prof dr. M. Pensaert (Gent. België)

Prof dr. Ch. Pilet (Alforl, France)

Dr. E. .1. Ruitenberg (Bilthoven)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

Prof ir. A. van fienhoven (Ithaca, New York,

U.S.A.)

Prof dr. G. Uilenberg (Utrecht)
Prof dr. M, Vandeplassche (Cicnt, België)
Dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)
Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)
Prof dr. P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRFTARIS
.1. C. de Geus

REDAKHE ADVIES RAAD
In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Ciroepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

.kilianalaan lü. Postbus MQ.II, .1508 SB Utrecht,
(tel, 030 - 51 01 II).

ABONNEMENTSPRI.IS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs ƒ235,- per jaar voor het binnenland en
/ 270, - per jaar voor het buitenland. (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82, per jaar, exclusief verzendkosten en 4%
B.T.W.). De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

Aanwij

/ineen voor in»

lenders van ko

ipij voor

hel Tijdschrift voor D

iergenecskund

Thf Ve

terinar> Quart<

!rlv

Alle kl

ipij dieni gaat

getypt in triplo le worden ingc-

diend.

De kopii dient \\

■ oor/ien te /ijr

1 \\aneenduidelijke

atling in hel

Nederlands c

n het Engels (de

Rcdaki

ie kan indien no

idigbemiddelir

,g verlenen vooreen

Engels,

: vertaling) di(

; niet langer

dan 5% van het

arlikel

mag /ijn tot ee

n maximum v.

an 120 woorden.

Lilcral

uurverwij/inger

1 in de tekst d

lenen te geschieden

d.m.v.

een cijferaandu

liding, die slri

kl moet correspon-

deren

met de alfabeli

-sch opgesteld!

; literatuur-opgave

aan hcl

I eind van hel a

rtikel.

»e vol

Igende gegeven

s dienen te »

orden vermeld; 1)

.■n \\oorlellers \'

lan de auteur(s); 2) titel van de

publik!

itie; .1) naam v£

m het tijd.schri

n, iaaigang. begin-

en eindpagina. hei jaa

r van uitgifte (

tussen haakjes). Bij

hoeken

dienen ook plaals cn naam

\\an de uitgever le

wordei

1 vermeld.

Als vo(

Drbeeld raadplege men een wil

lekeurigc aflevering

van dit

tiidschrift.

Voor e

en goede weergl

ive dienen graf

leken, diagrammen

en tabi

:llen reproduce

erbaar. d.w./.

duidelijk getekend

resp. g

etypt en gaaf t

e worden ingediend (in bepaalde

gevalle

n kan door de

redaktie bemiddeling worden \\er-

leend).

/odai hier\\an

langs fotogr;

afischc weg repro-

dukiie^

.kunnen «orde

n gettlaakt (olTsel-procédé); voorls

dienen

foto\'s op glani

■end wit papie

r, röntgenfoto\'s op

film of

op papier te w

orden ingediei

iid.

In het

Engels gestelde artikelen

bestemd voor The

Velerir

lary (JuarterK

gelieve men d.

nor een deskundige

op taa

1 en slijl te lati

■n nagaan. De

Redakiie behoudt

zich ht

■t t-echt \\0ür ee

n in het Engel

s ingediend arlikel.

rieg mei de aut

eur. alsnog d<

lor een onafhanke-

iijkedc

jor haai aan le

wij/en deskun

digc op /ijn Engelse

mériie;

> (grammatica.

woordkeus) l

e laten beoordelen

c.q. le

laten eorrigeret

Artike

len. die in het

Nederlands w

orden aangeboden.

pname in I he Veterinary Qu:

iirterly, kunnen van

Redak

uewege worden

vertaald. Dit

is in piincipeeven-

eens

an toepassing h

lij in het Nede

■rlands aangeboden

artikel.

en voor het Tijdschrift vooi

r Diergeneeskunde.

in de Redaktie

van mening

is. dal deze in The

Vcierii

iar\\ Ouarterly

wellicht beier

tol hun recht /uilen

komen

. I-en en ander

in overleg me

t de auteur.

Vcrkla

riMfi;

Dc R(

:dakiie aan\\aa

rdl geen aan\'

.prakelijkheid voor

schade

welke — diret

■I of indirect

het gevolg mochl

/ijn va

n gebleken onjii

istheden in de

inhoud van de in dit

lijdsch

rift opgenomen

artikelen waa

rbij de auteur is vcr-

meld c

if in de inhoud

\\an de in dit t

ijdschrift geplaatste

dti vcrii
Adveri

i^ntie^-

lenlies kunnen ï

•onderopgaaf

van redenen doorde

Redak

tic worden geweigerd of ingei

irokken.

Niels

uit dit lijdschi

rift mag worden verveelvoudigd

en of

npenbaar gema;

akt. door middel \\an druk. micro-

film 01

f op welke and.

ere wij/e ook.

/onder schriflelijke

toeslemming van de Redaktie.

POSTGIROREK. 51 1606 ten name van de
K.N.M.v.D., .lulianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., .lans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V., Kromme Nieuwe Gracht 4-12, Utrecht.

-ocr page 144-

WIE WIL WETEN OF Z\'N HOND GEZOND IS, ZOU EEf
GOED NAAR Z\'N VACHT MOETEN KIJKEN.

De vacht is als een spiegel, die het algemeen welzijn van de
hond afbeeldt. Een hond met een prima vacht is dan ook vrijwel altijd
in een goede voedingskonditie. En omgekeerd: als er huid-
problemen zijn, dan kan de oorzaak nogal eens naar
de voeding worden teruggevoerd.

Hondachtigen (wolven, vossen) in
de vrije natuur hebben niet zo\'n
last van dat probleem. Het is dui-
delijk dat een met huid en haar ver-
slonden prooi beter voer is voor de
hond dan zelfs het mooiste stukje vlees van de slager. Daarbij kun-
nen honden, die met de pot meeëten, overgevoelig reageren
op bepaalde bestanddelen in ons mensen-menu.

Ook de centrale verv^^arming is de aanstichter van huidproble-
men. Naast uitdroging stuurt die het natuurliike verharingsproces vol-
komen in de war. Er is dus nogal wat aanvulling nodig in de voeding
voor alles wat de huishond mist in verhouding tot vrij in de natuur le-
vende hondachtigen. En dat was het doel van de fabrikant van Pittah.

Pittah is uitgebalanceerd; alle noodzakelijke voedings-en
bouwstoffen zitten er in de luiste verhouding in. En dat is dan ook te
zien aan de volle, stevige en glanzende vacht van de honden die het
regelmatig gevoerd krijgen.

Eén van de vele redenen waarom kennelhouders en

fokkers Pittah als het ideale voer
er meer huidproblemen dan
ding kan oplossen. Hoe goed je
een hond ook voert; vlooien be-
springen alle honden. Bij een
goede huidverzorging hoort een
effektieve vlooienbestrijding. Regel-
matige inspektie van de huid en nog
regelmatiger borstelen blijft geboden.

PinAH,VOER VOOR KAMPIOENEN.

-ocr page 145-

Dix voor een deskundige diagnose

Vindt u verzekeringen en financieringen ondoorzichtig? Da\'s
jammer. Maar nog spijtiger wordt \'t als u zich daarbij neer-
legt. Want dan mist u — bijvoorbeeld — de deskundige
diagnose van Dix & Co. Een diagnose, die uitmondt in haar-
scherpe adviezen.

Maak geen brokken en kies tijdig één adviseur, niet meer. Eén
adviseur, die onafhankelijk is en uw héle financiële bescher-
ming verzorgt. En die daardoor uw persoonlijke situatie op
spannende momenten helder en snel in beeld kan brengen.
Omdat hij het totale overzicht heeft.

Laat Dix uw éne adviseur zijn

DIX& CO 1

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Tel. 030 - 51 15 20 Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Bij de \'Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Brabant\' kan geplaatst worden een

DIERENARTS M/V

op de afdeling pluimvee

Tot de taak behoort o.a.

a. tweedelijns dienstverlening op bedrijven met ziekteproblemen;

b. uitvoering van de georganiseerde ziektebestrijding;

c. voorlichting aan pluimveehouders, voorlichters en dierenartsen;

d. deelname aan het praktijkonderzoek.
Functie-eisen:

1. veel belangstelling in de pluimveehouderij;

2. bij voorkeur jonger dan 35 jaar;

3. de eigenschappen om in teamverband te kunnen functioneren;

4. organisatorische capaciteiten.

De aanstelling vindt plaats voor 2 jaar, een definitieve aanstelling hierna is niet uitgesloten.
Salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden zoals gebruikelijk bij de Gezondheidsdiensten
Inlichtingen over deze functie zijn te verkrijgen bij het Hoofd van Dienst van de afdeling Pluimvee,
Dr. A. C. Voeten. Telefoon 04116-73951 Dienst, 04116-75341 Privé.

Schriftelijke sollicitaties binnen 3 weken na het verschijnen van dit blad aan het Bestuur van
bovengenoemde Stichting, Molenwijkseweg 48, 5282 SC Boxtel (N.Br,).

Een welvaartvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met geheel - en onder alle omstandigheden - fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem — Tel. 085 - 45 58 22
Utrechtseweg 145/F88

-ocr page 146-

BARNEVELD COLLEGE

Training Centre with International Courses on Animal Husbandry
and Feed Manufacturing

vraagt t.b.v. haar Internationaal Onderwijs project bij Bogor in Indonesië een

DIERENARTS

Genoemd project is gericht op het onderwijs in de pluimveehouderij en de vee-
voederbereiding. De eerste jaren voor studenten uit Indonesië en daarna voor
studenten uit de \'ASEAN countries\'.

Voor Barneveld College zijn reeds een Nederlandse projectleider en pluimvee-
deskundig in Indonesië aanwezig.

Specifieke taken:

In samenwerking met de Indonesische counterparts, het voorbereiden en
geven van praktijk-gericht onderwijs in tropische pluimveehouderij inclusief
eenden, kwartels en konijnen, met name betreffende gezondheidsleer en dier-
ziektepreventie, alsmede slachterij, verwerking en marketing aspecten.
De cursussen variëren van enkele weken tot enkele maanden en zijn gericht op
personen met een voorlichtingsfunctie.

Vereiste kwalificaties:

Dierenarts met tenminste 5 jaar ervaring, bij voorkeur met pluimvee in de
tropen en een goede beheersing van de Engelse taal.

Onderwijservaring en enige kennis van de Indonesische taal strekt tot aan-
beveling, evenals kennis en vaardigheid in produktverwerking (slachten enz.).

Duur van de uitzending: 4 jaar
Aanvang: zo spoedig mogelijk.

Tevens wordt voor ons Agrarisch Onderwijs Centrum in Barneveld een dieren-
arts
in part-time functie (± 20 lesuren per week) gevraagd. Ook hiervoor is
tenminste 5 jaar praktijkervaring vereist.

Schriftelijke sollicitaties voor beide functies te richten aan de direkteur van de
Praktijkschool \'Barneveld\', Ir. H. Rietberg, Postbus 64, 3770 AB Barneveld,
tel. 03420 - 14881.

iiiliBr

vereniging van adviseurs
voor medische en andere
academische beroepen

Mr. f Beusmans
Maastricht 043-18945
Brands Adv. Bur. BV
Groningen 050-135909
Centr. Bur. Prakt, voorz.
Beek-Ubbergen 08895-1749
Dix & Co.

Utrecht 030-511520
J. van Ede BV
Doorn 03430-15552
Mr A. P. J, Fortuin
Utrecht 030-515199
E. Huberts FAM
Groningen 050-779705

Mr R. de Laat
Helmond 04920-44105

Bureau van Lee
Alkmaar 072-115200
Adv. Bur. Med. Beroepen
Heemstede 023-283140
Ozek BV

Heerlen 045-718372
G. Peeters BV
Venio 077-28141
Adviesbur. Zeegers
Wageningen 08370-19136
Zoetbrood Assurantiën
Bilthoven 030-790558

Bureau Intermediac
Antw.nr. 69 3940 WB Doorn

-ocr page 147-

Even onder narcose? - Suritaf!!

Surital® is een alom bekend produkt van Parke-Davis.
Het is een goed verdraagbaar, kort werkend anestheticum.
Toepasbaar bij alle diersoorten bij kortdurende operatieve
ingrepen. Alfasan is de leverancier.

"^ARKE-DAVIS \'

alleen bij

alfasan

Alfasan heeft de alleenvertegen-
woordiging in Nederland voor al-
le Parke-Davis diergeneesmid-
delen: Benadryl® expectorans,
Benadryl® injectie, Benadryl®
lotion, VetalarfParkesteronfDa-
vosin® Surital® Hexocil® Neem
dus voor alle gewenste informa-
tie contact op met Alfasan.

-ocr page 148-

de rijksoverheid vraagt

De rijksoverheid wil meervrouwen in dienst nemen. Daarom worden
vooral ook zij uitgenodigd te solliciteren.

toxicoloog (mnl./vrl.)

vac.nr. 3-0520/1555

Ministerie van Landbouw en Visserij

Centraal Diergeneeskundig Instituut, afdeling Analytische Chemie en
Toxicologie

Functie-informatie: algemene leiding geven aan de werkzaamheden van de
Afdeling (10 medewerkers) die is belast met projectmatig onderzoek op de
volgende gebieden: bedrijfs- en milieu-toxicologisch onderzoek van
landbouwhuisdieren; toxicologisch onderzoek van in het wild levende vogels;
ontwikkeling en verbetering van analyse-methoden; het metabolisme en de
kinetiek van toxische stoffen in het dierlijk organisme; verzorging van veterinair
toxicologische documentatie; participatie in het uitvoerend onderzoek van de
Afdeling zal in nader overleg geschieden.

Vereist: voltooide universitaire opleiding biochemie, biologie of
diergeneeskunde; onderzoekervaring op het gebied van de toxicologie;
redactionele ervaring.

Ervaring met moderne chemische analysetechnieken strekt tot aanbeveling.

Standplaats: Lelystad.

Salaris: max. f6561,- per maand.

Sollicitaties inzenden voor 10 juni 1983.

Bovengenoemde (bruto)salarissen zijn in het algemeen afhankelijk van
leeftijd, opleiding en ervaring en zijn exclusief 7V2% vakantie-uitkering.

Schriftelijke sollicitaties, indien niet anders aangegeven, onder
vermelding van het bij de gewenste functie genoemde vacaturenummer (in
linkerbovenhoek van brief en enveloppe en voor elke vacature een
afzonderlijke brief) en uw huisadres met postcode, zenden aan de Rijks
Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1. Corr. adres: Postbus 20013,
2500 EA \'s-Gravenhage.

Een mededeling van ontvangst van uw sollicitatiebrief wordt u door het
desbetreffende ministerie, de dienst of instelling toegezonden.

-ocr page 149-

ncd/ib HK

Een flinke stap vooruit in de brochitis
bestrijding was de mogelijkheid tegen
de variant IB stammen te enten.
Na de levende entstoffen voor dit doel,
ontwikkelde laboratoria dr. de Zeeuw
als eerste een gedode entstof tegen
zowel de vanouds bekende infectieuze
bronchitis stammen (H stammen) als
ook tegen de zgn. variant 18 stammen
van de laatste jaren (K stammen),
delvax Ib/HK emulsie.
Uw mogelijkheden worden nu verder
vergroot doordat naast laatst genoem-
de entstof (delvax ib/HK emulsie) nu
ook de kombinatie in één fles
verkrijgbaar is van deze entstof met
gedood pseudovogelpest (NCD)-
vaccin. Met
delvax ncd/ib HK emulsie
kunt u met één enting uw dieren tegen
beide ziekten beschermen.

Natuurlijk moeten uw leg- of reproduk-
tiedieren zorgvuldig voorgeënt zijn met
de overeenkomstige levende entstof,
maar dit wist u al...

dag 1 óf week 2 è 3 delvax ib H120

week 1 delvax ncd hitchner

week 5 delvax ncd hitchner of

delvax ncd la sota

week 8-10 delvax ib KSO

week 14-16 (18) delvax ncd/ib HK emulsie

-ocr page 150-

GEEN TIJD!

Géén tijd of méér

Wat zou u toch allemaal
kunnen doen als u meer tijd had?
Uw hobby uitoefenen, weer wat
studeren, meer met uw gezin
bezig zijn?

Dat zou u - denken wij - liever doen
dan vele uren per week, als u er tenminste
aan toe komt, uw boekhouding bijhouden, patiëntengegevens
invullen, nota\'s uitschrijven, betalingen controleren, achter uw
geld aanzitten.

Automatisering is voor velen een angst. Toch betekent een
goed uitgekiend, gebruikersvriendelijk automatiseringssysteem
minder werk, dus meer tijd voor wat anders. En dat de door
Brococef geïntroduceerde VETCOM een uitgekiend systeem is,
bewijst de dagelijkse praktijk bij een aantal collegae van u. En
buiten het genoegen van meer tijd, kunt u ook incalculeren:
gemak bij het opzoeken van patiëntengegevens, medicatie-
historie, een boekhouding die van dag tot dag bij is. De nota\'s
gaan op tijd de deur uit. Een te trage betaler wordt automatisch
gesignaleerd, zelfs aangemaand. U heeft uw geld eerder
binnen!

Dot zo\'n systeem ook in uw praktijk kon passen, zult u waar-
schijnlijk wel aannemen. Maar is het financieel verantwoord ?
Als wij u zeggen dot een complete unit hard- en soft-wore, aan-
gepast aan uw specifieke praktijk, ongeveer f 18.000,-
^ kost, dan kan ook die vraag snel beantwoord wor-
den. Als u meer informatie wenst, willen wij gaarne een
stukje van onze tijd besteden aan uw tijd.

MetVETCOM-
automatisering
<iest u voor méér tijd hebiDen.

BROCACEF KAN MÉÉR VOOR U DOEN

88 brocacef bv

Postbus 75 - 3600 AB Maorssen - 030-45 23 26

-ocr page 151-

Ten geleide

Het vorig jaar, 1982, was het 25 jaar geleden dat prof. dr. D. Swierstra
benoemd werd tot hoogleraar in de parasitologie en de parasitaire ziekten.
Om dit jubileum te vieren en om tot uitdrukking te brengen hoe prof
Swierstra door zijn milde en levens zeer kritische wetenschappelijke geest
de beoefening van de parasitologie heeft bevorderd, werd hem op
10 november 1982 een wetenschappelijke bijeenkomst aangeboden.
Dank zij de door ons zeer gewaardeerde medewerking van de Redaktie van
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde zijn wij in staat de toen gehouden
voordrachten in twee opeenvolgende afleveringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde te publiceren. Enerzijds kan zo onze toen geëtaleerde
kennis verder verbreid worden, anderzijds vormen de beide afleveringen op
deze wijze een feestbundel,

Dr. F, H. M. Borgsteede,
Dr. M. Eysker,
Dr. J. Jansen.

-ocr page 152-

Resistentie van nematoden tegen
anthelmintica

Resistance of Nematodes to Anthelmintics
J. H. Boersema\'

SAMENVATTING Resistentie van nematoden tegen anthelmintica wordt de laatste jaren in de
gehele wereld in toenemende mate gezien. Verhoudingsgewijs komt vooral resistentie van
Haemon-
chus contortus
tegen henzimidazole-derivaten veel voor. Ook in Nederland is resistentie hij deze
wormsoort waargenomen. Voor het bepalen van anthelmintica resistentie bestaat een aantal
methoden, waarvan alleen de
in vitro technieken in aanmerking komen voor het bepalen van
resistentie voor de praktijk. Een aantal factoren zoals dosering, behandelingsfrequentie en het
moment van behandeling kan van invloed zijn op het optreden van resistentie.

SUMMARY Resistance of nematodes to anthelmintics is being increasingly observed throughout
the world in recent years. Benzimidazole-resistance of
Haemonchus contortus is also observed
in the Netherlands. There are a number of methods to detect resistance to anthelmintics of which
only the
in vitro techniques can be used to detect resistance in the field. Factors such as
dosage, frequency of treatment and the time of treatment may affect resistance.

INLEIDING

De ontwikkeling van nieuwe anthelmintica
heeft de afgelopen jaren een stormachtig
verloop gehad. Vooral in de groep van de
benzimidazole derivaten werden spectacu-
laire vorderingen gemaakt. Was thiaben-
dazole slechts effectief tegen strongyliden
en trichostrongyliden, de laatste loot aan de
benzimidazolestam, het albendazole, is te-
vens effectief tegen spoelwormen, long-
wormen, lintwormen en leverbot, zij de
laatste slechts in beperkte mate. Minstens
zo belangrijk is dat naast de spectrum-
breedte ook de effectiviteit tegen larvale en
geïnhibeerde larvale stadia toenam. Door
de toename van de effectiviteit van de an-
thelmintica, en niet te vergeten door de
toename van de kennis van de epidemiolo-
gie van veel parasitaire ziekten zijn de be-
strijdingsmogelijkheden enorm toegeno-
men. Ondertussen begonnen evolutionaire
krachten echter tegen te werken. Er ont-
wikkelde zich resistentie.

VÓÓRKOMEN VAN ANTHEl.MINI ICA RESIS-
TENTIE

Het eerste geval van resistentie bij nemato-
den werd in 1954 in Amerika gevonden (3).
Een wormbehandeling van schapen met
phenothiazine bleek niet meer het ver-
wachte resultaat op te leveren. Bij nader
onderzoek bleek dat een uit deze schapen
geïsoleerde trichostrongylidenstam met
overwegend //.
contortus een verminderde
gevoeligheid voor phenothiazine ver-
toonde.

Het eerste geval van benzimidazole-
resistentie werd beschreven in 1964 (4).
Ook hier betrof het weer//,
contortus\'mé\'ii
geval resistent tegen thiabendazole.
De afgelopen 5 jaar is het duidelijk gewor-
den dat het optreden van resistentie bij
nematoden geen kwestie is van enkele ex-
ceptionele gevallen maar wereldwijd voor-
komt en in sommige landen al een enorm
probleem is (12).

Vakgroep Veterinaire Helminthologie en Entomologie, Rijksuniversiteit Utrecht. Universiteitscentrum
\'De Uithof, Yalelaan 7, Utrecht.

-ocr page 153-

Ontegenzeggelijk is het probleem het
grootst bij //.
contortus, maar ook van
andere trichostrongyliden bij het schaap
zijn gevallen van resistentie bekend. Ook
bij nematoden van de geit (6) en het paard
(7) komt resistentie voor. Bij het paard is
het meerdere keren waargenomen bij de
Cyatostominae.

Vaak berust de bestrijding van worminfec-
ties bij het paard op een frequente behan-
deling van de dieren met anthelmintica,
met als doel de contaminatie van het wei-
land met eieren te voorkomen. Reeds een
geringe graad van resistentie heeft tot ge-
volg dat dit doel niet wordt bereikt waar-
door het bestrijdingssysteem kan falen.
Resistentie bij trichostrongyliden van het
rund is tot nu toe beperkt gebleven tot èèn
verdacht geval van levamisole bij
Osterta-
gia
(9). Waarom resistentie bij trichostron-
gyliden van het rund nog niet vaker is
waargenomen is niet duidelijk maar zal
waarschijnlijk te maken hebben met het
verschil in behandelingstrategie en -fre-
quentie tussen rund en schaap.
Van nagenoeg alle anthelmintica, gebruikt
bij het schaap zijn gevallen van resistentie
bekend. Vooral resistentietegen benzimida-
zole derivaten komt veel voor. Binnen deze
groep is neven-resistentie, dit is kruisresis-
tentie binnen een groep met hetzelfde wer-
kingsmechanisme, meer regel dan uitzon-
dering.

Ook bij levamisole en morantel is resisten-
tie bekend (13). Alle gevallen van morantel
resistentie, tot nu toe waargenomen, be-
rustten op selectie door levamisole. Beide
middelen hebben, hoewel chemisch niet
verwant, een zelfde werkingsmechanisme.
Van anthelmintica met een smal spectrum
zijn ook gevallen van resistentie bekend.
Een voorbeeld is resistentie van
H. contor-
lu.s
tegen rafoxanide (14). Kruisresistentie
tussen groepen met een verschillend wer-
kingsmechanisme is tot nu toe niet waar-
genomen.

Resistentie van trichostrongyliden bij het
schaap wordt vooral waargenomen in die
landen waar de bestrijding voornamelijk is
gebaseerd op het gebruik van anthelmin-
tica en niet op basis van beweidingsmaatre-
gelen. In Australië zijn schapenbedrijven
waar geen enkel breedspectrum anthelmin-
ticum meer werkzaam is in de oorspronke-
lijk therapeutische dosering. Men is daar
noodgedwongen overgegaan op verou-
derde middelen als phenothiazine of mid-
delen met een smal spectrum als disopphe-
nol, rafoxanide en closantel.
Waarnemingen van resistentie in West-
Europa zijn schaars. Dit zal waarschijnlijk
te maken hebben met verschillen in be-
drijfsvoeringen, bestrijdingsmethodieken
tussen Australië en Europa, maar ook met
het feit dat er in Europa tot nu toe nauwe-
lijks onderzoek naar is gedaan.
In Nederland wordt sinds vorig jaar door
onze vakgroep in samenwerking met de
afdeling parasitologie van het C.D.I. oriën-
terend onderzoek gedaan naar het vóór-
komen en de gevolgen van resistentie. Er
zijn tot nu toe 4
Haemonchus-stammen
gevonden met benzimidazole-resistentie.
Waarvan 2 bij het schaap en 2 bij de geit.
Een van deze gevallen is gepubliceerd (I).
Ook is een benzimidazole resistente
Cya-
ihostominae
stam bij het paard gevonden
(la).

HET BEPALEN VAN ANTHELMINTICA-
RESISTENTIE

Voor het bepalen van resistentie bij stron-
gyliden en trichostrongyliden beschikken
wij over een aantal methoden:

1. Een simpele maar vrij grove bepaling is
een eitelling voor en na een behandeling.
De tweede telling dient een week na de
behandeling plaats te vinden omdat bij re-
sistente parasieten de eiproduktie gedu-
rende enige dagen stagneert. Als er bij de
bepaling na de behandeling nog eieren
worden gevonden, kan dit een aanwijzing
zijn voor het bestaan van resistentie. Een
larvenkweek van deze eieren kan informa-
tie verschaffen over de genera waarbij de
resistentie is opgetreden.

2. Een zeer nauwkeurige methode is de zo-
genaamde \'gecontroleerde test\'. Hierbij
worden wormvrije dieren geïnfecteerd met
larven afkomstig van de verdachte popula-
tie. Nadat de parasieten volwassen zijn ge-
worden, wordt een deel van de dieren behan-
deld met verschillende doseringen van het
anthelminticum waartegen de resistentie
zou bestaan. Vervolgens worden alle die-
ren geslacht en op grond van het aantal
parasieten in de behandelde en niet behan-
delde dieren kan een LCjo-waarde worden
bepaald. Het zal duidelijk zijn dat dit een

-ocr page 154-

zeer kostbare methode is die ongeschikt is
voor praktijkbepalingen.

3. Voor het testen van benzimidazole-
resistentie beschikken wij sinds enkele
jaren over een vrij eenvoudig uitvoerbare
en nauwkeurige laboratoriumtechniek: de
eiontwikkelingstest (2, 8). Hierbij worden
eieren afkomstig van een verdachte popu-
latie geïncubeerd in een verdunningenreeks
van het anthelminticum. Na 2 dagen wordt
er bepaald welk percentage van de eieren is
ge\'émbryoneerd. Op grond hiervan kan een
LCjo-waarde worden bepaald die kan wor-
den vergeleken met de LC50 van een be-
kende niet-resistente stam. Belangrijk
bezwaar is dat deze methode moet wor-
den ingezet binnen 4 uur na de mon-
stername en niet geschikt is voor het testen
van fenbendazole-oxfendazole resistentie,
wegens hun lage oplosbaarheid en geringe
ovicide werking.

4. Voor het bepalen van resistentie tegen
levamisole, pyrantel en morantel kan ge-
bruik worden gemaakt van de larvenpara-
lyse test (10). Hierbij worden eieren van een
verdachte populatie eerst opgekweekt tot
infectieuze larven en vervolgens geïncu-
beerd in een verdunningenreeks van het
anthelminticum. Na éèn dag wordt het per-
centage beweeglijke larven bepaald en op
grond hiervan een LCjn berekend.

FACTOREN DIE HETOPTREDEN VAN RESIS-
TENTIE BÊlNVLOEDEN

Onze kennis betreffende de anthelmintica-
resistentie is nog maar zeer beperkt. Advie-
zen die worden gegeven ter preventie of be-
strijding zijn dan ook voornamelijk geba-
seerd op algemene principes die gelden voor
resistentie tegen insecticiden. Of dit juist is
zal de toekomst ons leren. Feit is dat wij op
dit moment nauwelijks over betere infor-
matie beschikken.

Er is een aantal factoren te noemen die
het optreden van resistentie beïnvloeden:

I. Dit is in de eerste plaats de dosering. De
gevoeligheid voor een bepaald anthelmin-
ticum van de individuele parasiet in een
populatie varieert. Bij een dosering die
geen enkele parasiet doodt wordt niet gese-
lecteerd. Dit geldt ook voor dosering waar-
bij 100% van de parasieten wordt gedood.
In het tussenliggende gebied, wordt dus
geselecteerd op gevoeligheid. Als deze ver-
minderde gevoeligheid erfelijk is en de in
leven gebleven parasieten de volgende ge-
neratie bepalen dan zal de genenfrequentie
voor resistentie in de volgende generatie
hoger zijn dus de gemiddelde gevoeligheid
lager. Subtherapeutische doseringen zullen
in sterke mate bijdragen aan de selectie van
resistente parasieten. Het is dan ook be-
langrijk om onderdosering te voorkomen.

In dit verband is het goed te wijzen op het
bestaan van formuleringen waarbij de kans
op subtherapeutische dosering groot is.
Dat is bijvoorbeeld het geval met het Ru-
mevite Wormablok. Het zijn blokken ge-
perst krachtvoer waaraan fenbendazole is
toegevoegd. De blokken worden in het wei-
land geplaatst met de bedoeling dat kalve-
ren of schapen hiervan dagelijks gedurende
ongeveer een week kleine hoeveelheden op-
nemen. Uit onderzoek is gebleken dat als
de therapeutische dosering fenbendazole
gefractioneerd wordt toegediend gedu-
rende een aantal dagen de effectiviteit ge-
lijk of zelfs iets hoger is. Let wel: deze
gefractioneerde dosering werd individueel
toegediend.

Dit is dan ook een belangrijk verschil met
de toediening door middel van het worma-
blok. Hierbij wordt de opname overgelaten
aan het dier.

Een onderzoek heeft dan ook uitgewezen
dat de opname per dier varieert van bijna
niets tot een flinke overdosering (11).

2. De frequentie waarmee wordt behan-
deld kan eveneens een rol spelen. Onder
laboratoriumcondities is het mogelijk van
Haemonchus vele opeenvolgende genera-
ties per jaar te kweken. Door in elke gene-
ratie een subtherapeutische dosering van
een anthelminticum toe te dienen is het
mogelijk binnen een jaar een hoog resis-
tente stam te ontwikkelen. Het zelfde aan-
tal behandelingen onder natuurlijke om-
standigheden zal echter minder desastreus
zijn, omdat
Haemonchus onder deze om-
standigheden slechts twee generaties per
jaar haalt. Het merendeel van de behande-
lingen zal dus binnen dezelfde generatie
vallen.

-ocr page 155-

3. Ook het moment van de behandeling
speelt een belangrijke rol. De totale popu-
latie parasieten hoeft op het moment van
de behandeling niet alleen te bestaan uit
parasitair levende stadia. Bij een behande-
ling van lammeren in de zomer kunnen er
op het weiland zeer grote aantallen larven
voorkomen die tot dezelfde populatie be-
horen. De selectiedruk wordt daarom in dit
geval slechts uitgeoefend op een klein deel
van de populatie. Bij een behandeling op
dit moment is de kans op de ontwikkeling
van resistentie dus niet groot.
De kans op resistentieontwikkeling is wel
groot bij de behandeling van ooien rond de
partus.
Haemonchus overwintert in Neder-
land voornamelijk als geïnhibeerde larve in
het schaap en nauwelijks als infectieuze
larve op het weiland.
Op het moment vandebehandelingbevindt
het grootste deel van de populatie zich dus
in de ooien, zodat nagenoeg de hele popu-
latie onder de selectiedruk staat. De kans
op ontwikkeling van resistentie bij een be-
handeling op dit moment is dan ook groot.
Eysker
et al. (5) toonden aan dat, indien er
bij de behandeling van ooien rond de par-
tus een geringe graad van resistentie op-
treedt, er van deze behandeling nauwelijks
meer een preventieve werking uitgaat. Het
is dan ook te verwachten dat deze behande-
ling die als preventieve maatregel zeer be-
langrijk is op bepaalde bedrijven volkomen
zijn waarde kan hebben verloren.
In het algemeen kan gezegd worden dat bij
preventieve bestrijding van parasitaire
ziekten de kans op resistentie groter is dan
bij curatieve bestrijding. Doorde toegeno-
men intensivering in de veehouderij wordt
er steeds meer gestreefd naar preventie.
Natuurlijk is dit ook wat betreft de parasi-
taire ziekten een uitstekende ontwikkeling
maar er zijn dus ook negatieve kanten.

.1. Drudge, J. H.. Leland, S. E., Wynant, Z. N.:
Strain variation in the response of sheep nemato-
des to the action of phenothiazine. f Studies of
mixed infections in experimental animals. /Im.
J.
Vet. Res.,
18, 133-141, (1957).

4. Drudge. J. H., Szanto, J., Wynant, Z. N., Elam,
G. W.: Field studies on parasite control in sheep:
comparison of thiabendazole ruelene and phe-
nothiazine.
Am. J. Vel. Res.. 25, 1512-1518,
(1964).

5. Eysker. M., Jansen, J., Boersema, J. H., Lewing-
van der Wiel, P. .1.: Development of benzimida-
zole resistance in a
Haemonchus conionus sir-din
in the Netherlands following fenbendazole treat-
ment of ewes at parturition.
Res. Vel. Sei., 34,
46-49. (1983)

6. Hall, C. A., Ritchie, L., McDonell, P. A.: Inves-
tigations for anthelmintic resistance in gastroin-
testinal nematodes from goats.
Res. Vet. Sei.. 31,
116-1/9. (1981).

7. Kelly, J. D., Webster. J. H., Griffin, D. L., Whit-
lock, H.
v., Martin, C. A., Gunawan, M.: Resis-
tance to benzimidazole anthelmintics in equine
strongylus. I. Frequency, geographical distribu-
tic and relationship between occurrence, animal
husbandry procedures and anthelmintic usage.
Ausl. Vet. J., 57, 163-171, (1981).

8. l.e Jambre, f. F.: Egg hatch as an in vitro assay
of thiabendazole resistance in nematodes.
Vet.
Parasitol.,
2, 385-391, (1976).

9. Lyons. E. T., Tolliver, S. C., Drudge, J. H.,
Hemken, R. W., Button, F. S.: Efficacy of leva-
misole against abomasal nematodes and lung-
worms in dairy calves: Preliminary test indicat-
ing reduced activity for
Ostertagia ostertagi.
Am. J. Vet. Res..
42, 1228-1230, (1981),

10. Martin, P. J., Le .lambre, L. F.: l.arval paralysis
as an
in vitro assay of levamisole and morantel
tartrate resistance in
Ostertagia. Vet. Sei.
Comm..
3, 159-164, (1979)

11. Pijpers, ??, König, C. W. D.: Intern rapport,
Gezondbeid.sdienst voor Dieren, 1982.

12. Prichard, R. K.. Half C. A., Kelly, J. D., Martin,
1. C. A., Donald, A. D.: The problem of anthel-
mintic resistance in nematodes.
Ausl. Vet. J.. 56,
239-251. (1980).

13. Sangster. N. C.. Whitlock, H. V., Russ, I. G.,
Gunawan, M., Griffin, D. L., Kelly, J. D.:
Tri-
chostrongylus coluhriformis
and Ostertagia eir-
cumeineta
resistant to levamisole, morantel tar-
trate and thiabendazole: occurrence of a field
strain.
Res. Vet. Sei.. 27, 106-110, (1979)

14. Van Wijk, J. A., Gerber, H. M.: A field strain of
Haemonchus contortus showing slight resistance
to rafoxanide.
Onderstepoort J. Vet. Res.. 47,
/37-/42, (1980).

LI I ERA fUUR

1. Boersema. .1. H., Lewing-van der Wiel. P. .1.,
Borgsteede, F. H. M.: Benzimidazoles resistance
in a field strain of
Haemonchus contortus in the
Netherlands.
Vel. Rec., WO. 203-204, (1982)

la. Boersema. J. H.: Niet gepubliceerde mededeling.
1981.

2. Coles, G. C. E.. Simpkin, K. G.: Resistance of
nematode eggs to the ovicidal activity of benzi-
midazoles.
Res. Vel. Sci.. 22. 386-387, (1977).

-ocr page 156-

Waarnemingen over het effect van enkele
maatregelen ter preventie van
maagdarmworm infecties bij het schaap

Observations on the Effect of Some Measures to Prevent Gastro-
intestinal Helminth Infections in Sheep

M. Eysker, J. Jansen en R. Wemmenhove\'

SAMENVATTING Een behandeling van ooien rond de partus ah preventie voor ernstige Tricho-
strongyliden infecties bij lammeren heeft maar een zeer beperkt effect voor de belangrijkste soorten
wanneer herinfectie niet door weiden op schoon land voorkomen kan worden.
Behandeling van lammeren bij het spenen gecombineerd met verweiden naar schoon land is een
waardevolle maar niet volledig effectieve preventie methode. Vooral als lammeren niet vroeg
afgeleverd worden zijn verdere maatregelen noodzakelijk.

SU MMARY Prophylactic anthelmintic treatment of ewes about parturition has only a negligible
effect on the most important species of helminths when the ewes and their lambs are not grazed
on clean pasture.
Haemonchus contortus infections were completely prevented in some cases but
usually severe infections occurred. As the build-up of these heavy infections in lambs was slightly
delayed in comparison with that in the lambs of untreated ewes, treatment about parturition should
still be regarded as useful.

Treatment of lambs at the time of weaning combined with moving the animals to a clean pasture
is a useful though not entirely effective preventive measure. Particularly when the lambs continue
to stay on the farm, they have to be moved to dean pasture and j or treated with anthelmintics
more frequently.

INLEIDING

Sinds enkele jaren wordt op ons instituut gebracht op een ca 0,5 ha grote

onderzoek verricht naar de ef fectiviteit van ^et jaar ervoor schapen gelo-

methoden ter preventie van maagdarm- pen hadden. De ooien werden enkele dagen
worm infecties bij het schaap, In dit artikel het tiaar bu.teti gaan behandeld met

beschrijven wij de voorlopige resultaten ^-7,5 mg kg fenbendazole in suspensie per
van twee in Nederland zeer algemeen toe- ^^ 1982 tevens subcutaan met 200/ig
gepaste maatregelen: ivermectine, In 1981 werd de behandeling

na ruim 3 weken herhaald omdat Haemon-

1, Anthelmmtische behandehng van niet voor 100% verdwenen bleek te
ooien, die daarna met hun jonge lam- ^^^den de ooien verwijderd
meren naar buiten gaan op besmet ^^^ het weiland; de lammeren bleven er.
land, rond de partus.

2. Anthelmintische behandeling van lam- Controlegroepen _

meren bij het spenen eind juni gecombi- waren er een (1979, 1982) of

neerd met omweiden naar schoon land. vergelijkbare groepen ooien

met lammeren, waarvan de ooien niet rond
de partus werden behandeld en die op wei-
den van dezelfde grootte naar buiten wer-

PROEFOPZET

1. Proefgroepen den gebracht, In 1981 en 1982 dienden deze
In 1979, 1981 en 1982 werd steeds een groepen slechts tot het spenen als controle-
groep van 6 tot 10 Texelse ooien met 10 tot groep omdat toen de lammeren behandeld
16 begin april geboren lammeren eind april werden met fenbendazole.

I Vakgroep Veterinaire Helminthologie en Entomologie. R.U. Utrecht, \'De Uithof, Yalelaan 7, Utrecht.
430 Tijdschr. Diergeneeskd.. deel 108. aß. II. 1983,

-ocr page 157-

2. Proefgroepen

In 1980,\'1981 en 1982 werden steeds eind
juni groepen van 10 tot 16 lammeren ge-
speend, per os behandeld met 5-7,5 mg\'kg
fenbendazole in suspensie en verweid naar
een ca 0,5 ha grote weide. In 1980 werd een
groep geweid op een tevoren gemaaide en
het jaar ervoor niet beweide weide (groep
1) en een andere groep op een tevoren ge-
maaide en ervoor tussen eind oktober en
begin januari beweide weide (groep 2). In
1981 en 1982 werd de weide tussen februari
en eind juni beweid door pony\'s.

Controlegroepen

In 1980 en 1981 waren er vergelijkbare con-
trolegroepen lammeren die na behandeling
bij het spenen op de daarvoor door hun
moeders en henzelf gecontamineerde weide
bleven. Deze controlegroepen konden ge-
bruikt worden tot èén maand na het spenen
omdat de lammeren toen opnieuw behan-
deld werden.

Wekelijks werd van alle lammeren het aan-
tal eieren per gram faeces (EPG) bepaald.
Een verdere differentiatie van de
Strongylus-type eieren gebeurde door mid-
del van eidifferentiatie en van larvendiffe-
rentiatie van faeceskweken. De lammeren
werden in september of oktober geslacht
na een opstalperiode van twee weken. In
1979 werd in beide groepen de helft van de
lammeren in september en de helft in okto-
ber geslacht.

Criteria voor het beoordelen van de mate
van preventie waren:

1. Is er een opbouw tot een hoog EPG
(Haemonchus > 1000; andere soorten
> 100).

2. Hoe snel vindt zo\'n opbouw plaats.

3. Vindt er een opbouw tot vrij hoge (>
2000) respectievelijke hoge (> 5000)
wormpopulatie plaats.

4. Zijn er klinische verschijnselen.

5. Zijn er duidelijke verschillen met de
controlegroepen.

Helaas is het door ruimtegebrek niet moge-
lijk in extenso de eitellingen en wormtellin-
gen voor andere soorten dan
Haemonchus
en Ostertagiaj Trichostrongylus bij de
proefgroepen en de eitellingen bij de con-
trolegroepen voor het onderzoek naar het
effect van het behandelen van de ooien te
geven.

RESULTATEN
I. Eitellingen

De patente Haemonchus infecties eind mei
in de lammeren in 1981 en in de ooien en de
lammeren in 1982 wijzen op opname van
overwinterde larven omdat de infecties op
zijn laatst begin mei plaats gevonden kun-
nen hebben en dus transmissie van infectie
van de ooien uiterst onwaarschijnlijk is. In
1981 bleek de behandeling van de ooien in
tegenstelling tot beide andere jaren niet
100% effectief te zijn. (Her)infecties van de
lammeren en de ooien traden in dat jaar
vanaf eind mei op omdat het EPG in juni
flink toenam. Zowel in 1981 als 1982 bleef
het EPG van de lammeren in juli-augustus
vrij laag voor deze zeer eiproduktieve
wormsoort. In september 1981 steeg het
Haemonchus EPG tot hoge waarden. In
1979 bleven zowel bij de ooien als de lam-
meren infecties met
Haemonchus comp\\eti
uit (fig. 1).

1000-

300-
100-1

/
/
/ .

. 1/

II

Al

30-

l

O
O-

10-

II

i

/I ■

0-

(T

T

\' A \' S \' O ■

T^-T

T

T

O

M

Fig. I. Effect befiandeling ooien rond partus: EPG (aantal eieren per gram faeces) voor Haemonchus Oinks)
en Osleriagia -l- Trichosirongylus (rechts) voor de ooien (dunne lijn) en lammeren (dikke lijn) in 1979
(-): 1981 (^_____) en 1982 (....... ). B = behandeling. ^^ |

-ocr page 158-

label I. Gemiddelde aantallen Haemonchus conlorlus: Osierlagia spp.; T. axei tn Trichoslrongvlus spp.
in de groepen lammeren van ooien die behandeld werden rond de partus. Tussen haakjes gegevens uit 1979
van een controle groep lammeren van onbehandelde ooien.

1979

1981

1982

september

oktober

september

oktober

Haemonchus

0 (35220)

0 (44500)

12920

9000

% inhibitie

- (73)

(97)

95

86

Osteriagia

2600 (3580)

4900 (4510)

14720

6400

T. axei

314 (3890)

420 (7890)

50

7430

Trichoslrongylus

5400 (1040)

6320 (3440)

630

12630

(dunne darm)

Zowel bij de ooien als bij de lammeren was
er in mei een snelle toeneming van het
Os-
tertagial Trichoslrongylus
EPG waar te
nemen als gevolg van infecties met over-
winterde larven. Injuni-juli bleef het EPG
gelijk of daalde zelfs iets, waarna in
augustus-september weer een toeneming
optrad (fig. 1).

Cooperia curiicei werd vrijwel niet waarge-
nomen maar lichte infecties met
Cooperia
spp. van het rund traden wel op. Patente
Chahertia/ Oesophagostomum infecties
kwamen voor bij alle groepen lammeren
vanaf juni-juli. In 1981 en 1982 waren het
vrij zware infecties (EPG tussen 100 en
1000).

S 10.

Klinische verschijnselen Duidelijke ver-
schijnselen van haemonchose werden in
geen van de groepen waargenomen. Wel
werd in alle jaren vanaf augustus diarree
gezien bij de lammeren.

Wormtellingen Tabel 1 geeft de gemid-
delde aantallen
Haemonchus, Ostertagia,
Trichoslrongylus axei
en Trichoslrongylus
uit de dunne darm.

Haemonchus infecties bleken inderdaad
afwezig te zijn in 1979 in de proefgroep.
Daarentegen werden in de controlegroep
van 1979 en in de groepen in 1981 en 1982
grote aantallen merendeels geïnhibeerde
wormen gevonden.

Fig. 2. Effect behandeling lamineren bij spenen: EPG voor Haemonchus (links) en Oslenagia rnWio-

sirongylus (rechls) \\n 1980, groep 1(-);groep2(-----); controlegroep (----); 1981 (______);

controlegroep (------en 1982 (.........), B = behandeling,

-ocr page 159-

Vrij hoge respectievelijk hoge Ostertagia
populaties waren in alle groepen aanwezig,
hoge
Trichostrongylus populaties waren
wel aanwezig in 1979 en 1982 maar niet in
1981 en hoge
T. axei populaties alleen in
1982.

2. Eitellingen

In 1980 en 1981 bleven de Haemonchus
eitellingen in de proefgroepen achter bij de
controlegroepen. Hoge EPG\'s traden in
1980 niet en in 1981 pas begin september
op, terwijl dat in 1981 in de controlegroep
al eind juli was. Ook in 1982 nam het
Hae-
monchus
EPG slechts langzaam toe om
pas eind september hoge waarden te berei-
ken (fig. 2).

Ook de Ostertagiaj Trichostrongylus
EPG\'s stegen langzaam in 1980 en 1981 in
vergelijking met de controlegroepen (fig.
2). Ook in 1982 was de toeneming lang-
zaam. Het EPG bleef in alle proefgroepen
laag, zeker vergeleken met de waarden in
fig, 1.

Lichte Cooperia infecties werden waarge-
nomen in alle proefgroepen, evenals, met
uitzondering van groep 2 in 1980, lichte
Chabertia! Oesophagostomum infecties.
Klinische syi7iptomen Er waren geen kli-
nische symptomen.

Wormtellingen Tabel 2 geeft een over-
zicht van de wormtellingen. In alle groepen
waren hoge tot zeer hoge (groep 2 in 1980)
Haemonchus populaties. Het percentage
inhibitie bij deze soort was extreem hoog in
1980 en hoog in 1981 en 1982.

Vrij hoge tot hoge populaties van Osterta-
gia
werden gevonden in 1980 en 1982, van
T. axei in 1982 en van Trichostrongylus in
1981.

Tabel 2. Gemiddelde aantallen Haemonchus conrorrus: Osienagia spp,; 7\'. axei en Trichoslrongylus spp.
in de groepen lammeren die eind juni behandeld werden bij het spenen.

groep 1

1980
oktober

groep 2

1981

september

1982
oktober

Haemonchus

5360

66880

12840

9430

% inhibitie

99,8

99,9

73

82

Osienagia

3130

7250

600

2170

7\'. axei

90

100

310

2630

Trichostrongylus

210

1150

3790

70

(dunne darm)

DISCUSSIE

Wanneer ooien met lammeren naar buiten
gaan op besmet land, zoals gebruikelijk op
intensieve bedrijven, dan blijkt het effect
van een behandeling van de ooien op
Os-
tertagia
infecties vrijwel afwezig te zijn.
Niet alleen de wormtellingen, met name
van de proef- en controlegroep in 1979,
suggereren dit maar ook het verloop van de
hier niet gegeven eitellingen van de contro-
legroepen wijst hier op. Deze bevindingen
komen overeen met die in Engeland (3, 4).
Het preventieve effect voor
Trichostrongy-
lus
en Chabertia! Oesophagostomum in-
fecties is wisselend, dat voor
Cooperia in-
fecties steeds goed.

De in de tweede helft van het weideseizoen
waargenomen diarree bij de lammeren kan
geweten worden aan de
Ostertagia-,
Trichostrongylus-
en strongylideninfec-
ties.

Van Haemonchus werd eerder aangetoond
dat de infectieuze larven slecht op het wei-
land overwinteren (1) en dat een zeer lichte
besmetting van het weiland in voorjaar of
zomer voldoende is voor de opbouw van
zware infecties in lammeren binnen 2
maanden (2). Dit is goed in overeenstem-
ming met de huidige waarnemingen want
er werd óf in de loop van het weideseizoen
een hoge wormlast opgebouwd óf de over-
wintering op de wei was zo gering dat infec-
ties totaal uitbleven.

Hoewel geen haemonchose gezien werd in
de proefgroepen was dit in 1981 wel het
geval in twee parallelgroepen van de proef-
groep, die daarmee verschilden, dat ze in
een schone, respectievelijk het jaar er voor
door kalveren beweid weiland naar buiten

-ocr page 160-

gingen. In deze groepen trad haemonchose
zelfs slechts twee tot drie weken later op
dan in groepen lammeren van onbehan-
delde ooien (de controle groepen). Toch is,
vooral voor
Haemonchus, een behandeling
van ooien rond de partus zinvol omdat
minstens tot na het spenen zware infecties
uitgesteld worden, waardoor middels een
behandeling van de lammeren bij het spe-
nen er meer mogelijkheden ter preventie
zijn. Een belangrijk nadeel van de behan-
deling rond de partus is dat juist bij
Hae-
monchus
dan selectie op resistentie tegen
anthelmintica optreedt. Om dat risico zo
veel mogelijk te beperken en bovendien om
te zorgen dat het preventieve effect van de
behandeling zo goed mogelijk is moet het
anthelminticum liever over- dan onderge-
doseerd worden.

Ook de behandeling van de lammeren bij
het spenen gecombineerd met verweiden
naar schoon weiland blijkt niet voldoende
om zware
Haemonchus infecties te voor-
komen. Hoewel klinische haemonchose in
de proefgroepen niet werd gezien is een
dergelijke behandeling als preventief mid-
del toch te zien als onvoldoende. Een be-
langrijke waarneming is dat binnen één
maand na het spenen geen infecties van
betekenis werden gezien, behalve in enige
mate in groep 2 in 1980. In deze laatste
groep kwam dit vermoedelijk omdat toch
nog een deel van de in de winter op de wei
gebrachte eieren ontwikkelde tot infec-
tieuze larven in het begin van de zomer. Pas
in september werden in 1981 en 1982 hoge
EPG waarden gezien. Dit illustreert eens te
meer dat de opbouw van infecties pas laat
in het weideseizoen plaats vond omdat in
het najaar het overgrote deel van de
Hae-
monchus
populaties uit geïnhibeerde lar-
ven bestaat, zoals de wormtellingen ook
laten zien.

LITERATUUR

1. Eyslcer. M. en Hendrilix. W. M. L.: Epidemiolo-
gie van trichostrongyliden infecties en profyla.xe
van trichostrongyiose bij het schaap in Neder-
land.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 102. 1441. (1977).

2. Eysker, M., Jansen, J. en Boersema, J. H.: Hae-
monchose bij lammeren en het profylactisch ef-
fect van anthelmintische behandelingen: conse-
quenties van onderdosering en het vóórkomen
van benzimidazole resistente
Haemonchus con-
lorlus
stammen in Nederland, Tijdschr. Dierge-
neeskd..
107, 138, (1982).

3, Gibson, T, E,: Failure to control the acquisition of
worm burden in lambs by maternal anthelmintic
treatment during pregnancy.
Folia Parasiiol.
(Praha).
16, 177. (1969).

4, Thomas. R. ,1.: Epidemiology and control of tri-
chostrongylid infections of sheep in temperate
areas.
Proc. IH hil. Congr. Parasiiol.. 2, 740.
(1974).

BERICHT

Dr. Saal van Zwanenberg-
stichting

De Dr, Saai van Zwanenbergstichting brengt ter ken-
nis van belanghebbenden dat tot 1 oktober 1983 gele-
genheid bestaat, aanvragen in te dienen voor subsidies
ten behoeve van activiteiten die op enigerlei wijze
bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe geneesmid-
delen of nieuwe vormen van farmacotherapie. De
aanvragen kunnen betreffen:

Een eenmalige bijdrage in de kosten van onder-
zoekingen die van waarde zijn voor de farmaco-
therapie bij mens of dier; de voorkeur gaat hierbij
uit naar klinische en veterinair-klinische onder-
zoekingen, maar ook aan andere projecten zal
door de jury aandacht worden besteed.
Het subsidiëren van jongere onderzoekers (tot 35
jaar) ten behoeve van een verblijf in een ander
instituut.

Het subsidiëren van omschreven kosten (bijv.
reis- en verblijfkosten van prominente sprekers)
ten behoeve van hier te lande te houden congres-
sen, conferenties en workshops.
Financiering van personeel en van congresbezoek
komt in het algemeen niet voor subsidiëring in aan-
merking, Aanvragen voor apparatuur zullen niet in
behandeling worden genomen, tenzij de voorgeno-
men toepassing duidelijk binnen de doelstellingen van
de Stichting valt.

Voor het verkrijgen van een subsidie dient men een
schriftelijk verzoek, mede ondertekend door het
hoofd van de afdeling waar gegadigde werkzaam is, te
richten aan de voorzitter van de jury, prof. dr. E. l,.
Noach, Farmacologisch Laboratorium, Sylvius La-
boratoria, Wassenaarseweg 72, 2333 Al. Leiden,
onder vermelding van voorde beoordeling noodzake-
lijke gegevens, zoals:

a, persoonlijke gegevens:

b, een omschrijving van het te subsidiëren onder-
zoek en de daarbij toe te passen methoden, als-
mede de benodigde financiële middelen:

c, het doel van een verblijf aan een ander instituut:

d, het programma van de wetenschappelijke bijeen-
komst waarvoor een bijdrage wordt gevraagd:

e, argumenten op grond waarvan wordt verwacht
dat de subsidie zal kunnen bijdragen tot de ont-
v^\'ikkeling van nieuwe geneesmiddelen of nieuwe
vormen van farmacotherapie.

-ocr page 161-

Longworminfecties bij rundvee, een blijvend
probleem?

Dictyocaulosis in Cattle, a Persistent Problem?

J. H. Boon\', H. W. J. M. Cremers^, J. Hendriks en G. van Vliet^

SAMENVATTING Op grond van enkele onderzoeken worden de volgende conclusies getrokken:

1. Op een groot deel (± 80%) van de Nederlandse melkveebedrijven heeft het rundvee zich in het
weideseizoen van 1981 geïnfecteerd met L3 larven van
Dictyocaulus viviparus.

2. Er is onder experimentele omstandigheden een significant negatief kubisch effect van infectie-
doses L3 larven van
D. viviparus op de groei van kalveren gevonden.

3. Sporangién van Pilobolus kleinii welke L3 larven in zich herbergen worden significant verder
weggeschoten dan sporangién zonder L3 larven.

SUMMARY Erom the results of a number of studies it is concluded that:

(1) Cattle of a large proportion (approximately 80 per cent) of the dairy farms in the Netherlands
were infected with L3 larvae
o/\'Dictyocaulus viviparus during the grazing season of 1981.

(2) Experiments showed a significant negative cubic effect of the level of infection with L3 larvae
q/\'D. viviparus on the growth of calves.

(3) Sporangia q/\'Pilobolus kleinii harbouring L3 larvae were shot significantly further away than
sporangia not harbouring L3 larvae.

INLEIDING

De economische verliezen veroorzaakt
door nematodeninfecties bij het rund in de
E.G. worden geschat op ƒ 350.000.000,—
per jaar (5). Deze schade wordt voor een
deel veroorzaakt door een groeivertraging
en een verminderde voederconversie ten
gevolge van infecties met
Dictyocaulus vivi-
parus
(6).

De introductie eind jaren vijftig, door
Britse onderzoekers (3), van een vaccinatie
tegen dictyocaulose van het rund was voor
de preventie van longwormziekte een be-
langrijke stap voorwaarts. In 1980 bena-
drukten Poynter en Peacock (7) de effecti-
viteit van de vaccinatie. Kritiek op hun
proeven en op die van anderen kan zijn dat
op de bedrijven waar gevaccineerd werd
geen gebruik gemaakt werd van controle-
dieren en alleen faecesonderzoek verricht
werd in van dictyocaulose verdachte geval-
len. Daardoor is het niet mogelijk een zui-
ver beeld te schetsen van de werkelijke ef-
fectiviteit van de vaccinatie onder
praktijkomstandigheden.
Ervan uitgaande dat a) de vaccinatie tegen
longwormen de incidentie van longworm-
ziekte zal doen afnemen en dat b) praktici
alleen materiaal naar de Gezondheidsdien-
sten voor Dieren zullen sturen in van long-
wormziekte verdachte gevallen, mag men
verwachten dat het percentage longworm-
positieve uitslagen van de Gezondheids-
diensten sinds het op de markt beschikbaar
zijn van de entstof zal zijn gedaald. Uit de
gegevens van de Gezondheidsdiensten over
de jaren 1972 tot en met 1981 blijkt echter
dat zowel het aantal positieve secties als het
aantal positieve faecesmonsters ongeveer
gelijk is gebleven. Het zou kunnen dat dit
tegenvallende resultaat mede te wijten is
aan de lage vaccinatiegraad, 20—25%, van
de kalverenpopulatie.
Er is dus alle aanleiding het onderzoek over
longworminfecties in Nederland weer op te
vatten en te verdiepen.

1 Vakgroep Rundveehouderij, l.andbouwhogeschool, Marijkeweg 40, 6709 PG Wageningen.

2 Vakgroep Veterinaire Helminthologie en Entomologie, Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan 7, 3506TD
Utrecht.

Centraal Diergeneeskundig Instituut, afdeling Parasitologie, Edelhertweg 13, 8219 PH Lelystad.

-ocr page 162-

VRAAGSTELLING. MATERIAAL EN ME-
THODEN

Teneinde meer inzicht te krijgen over de
epidemiologie en invloed van de infectie op
de groei werden drie onderzoeken gedaan
met respectievelijk de volgende vraagstel-
ling en methode:

1. Wat is de incidentie van longwormin-
fecties bij rundvee in Nederland?

Hiertoe werden 615 serummonsters van runderen,
ouder dan éèn jaar. afkomstig van ca. 100 bedrijven in
de provincies Eriesland, Drenthe, Gelderland en
Utrecht onderzocht op het aanwezig zijn van antili-
chamen tegen longworm-antigeen. Dit onderzoek
werd uitgevoerd met behulp van de ELISA-methode
(1).

Er waren minstens 4 serummonsters afkomstig van
hetzelfde bedrijf. De sera werden door de Provinciale
Gezondheidsdiensten voor Dieren verzameld gedu-
rende de tweede helft van september 1981. De redenen
van insturen van de sera naar die diensten waren van
velerlei aard. maar nooit: \'Verdacht van longwormin-
fectie\'. Eveneens waren er ELISA titercounts van an-
tilichamen tegen longwormantigeen beschikbaar van
sera van 249 kalveren die afkomstig waren van ir
totaal 25 bedrijven uil de provincie Gelderland. Deze
serummonsters werden verzameld in oktober 1981.

2. In welke mate hebben longworminfec-
ties invloed op de groei van kalveren?

Voor dit onderzoek werden tien groepen van elk vijf
F.H.-stierkalveren van drie maanden oud en ± 100 kg
lichaamsgewicht twee keer per week geïnfecteerd met
L3 larven van
Dic lyocaiilus viviparus. Kalveren beho-
rend tot groep 2 met 10 L3 larven per keer die van
groep 3 met 20 L3 larven per keer en vervolgens groep
4 tot en met 10. logaritmisch toenemend tot 2560 1.3
larven per keer. Groep I was een controlegroep en
werd niet geïnfecteerd. Wekelijks werd het gewicht
van de dieren bepaald.

Regressie-analyses werden uitgevoerd met het SPSS-
model.

3. Hoe groot is de afstand waarover spo-
rangiën van
Pilobolus kleinii worden weg-
geschoten en is de temperatuur van invloed
op het aantal uit de sporangiën vrijgeko-
men L3 larven?

Dit onderzoek werd uitgevoerd door de H.L.S.-
studenten R. Prak en G. A. .1. M. Publichuizen. Er
werd hierbij gebruik gemaakt van twee dezelfde
proefopstellingen, waarvan er één is weergegeven in
figuur I. Petrischalen met faeces. afkomstig van één
monster, waarin L3 larven van longwormen én sporen
van
P. kleinii werden voor de opstellingen geplaatst,
f^e faecesmonsters waren eerst 7 dagen bij 15°C ge-
incubeerd. De opstellingen bestonden elk uit een vak
van 50
X 100 cm, welke over de lengte verdeeld was in
vakjes van 10x5 cm. Aan het eind van de opstelling
bevond zich een lichtbron waarvan het licht ondereen
hoek van 45° inviel op de faeces. Elk vakje werd voor
de waarnemingen gevuld met water ter voorkoming
van a) vasthechten van de sporangiën aan de bodem
en b) uitdrogen van de vrijgekomen 1.3 larven.

a = lichtbron

b = 2 petrischalen met faeces
c = bekerglazen
d = 10 cm brede baan met water
e = schenkkan!

De petrischalen werden om 09.00 uur bij kamertem-
peratuur in de opstelling geplaatst en dezelfde dag om
15.00 uur werd de oogst aan sporangiën en L3 larven
afgeschonken en per vakje apart opgevangen in be-
kerglazen. Deze werden van de ene helft van de opstel-
ling bij 4°C en van de andere helft bij 37°C geïncu-
beerd gedurende 16 uur. Daarna werden de
sporangiën en de L3 larven per bekerglas geteld.
Significanties werden berekend met de Student t-test.

RESULTATEN

1. In figuur 2 is, per leeftijdsgroep, de rela-
tieve frequentieverdeling weergegeven van
de gemiddelde titercount van de bedrijven.
Als grens voor het al of niet recent geïnfec-
teerd zijn geweest is bij kalveren en oudere
dieren een gemiddelde titercount van res-
pectievelijk 2.0 en 2.5 aangehouden (1). Dit
betekent dat dieren geboren vóór 1979, in
1979, 1980 en 1981 op respectievelijk 75%,
87,5%, 90% en 88% van de onderzochte
bedrijven in 1981 met longwormen geïnfec-
teerd waren geweest.

2. Vanaf de derde week na eerste infectie is
er een significante, negatieve invloed (P <
0.0025) van het infectieniveau op het ge-
wicht (figuur 3).

In figuur 4 is de relatie tussen infectieni-
veau en de gemiddelde groei in grammen
per dag weergegeven. Er is een significant
negatieve kubische invloed van het infec-
tieniveau op de groei (P < 0.005).

3. Sporangiën met L3 larven worden signi-
ficant verder weggeschoten (P < 0.01) dan
sporangiën zonder L3 larven (figuur 5). Na
incuberen bij 4°C bevatten de bekerglazen
minder L3 dan na incuberen bij 37° C
(P < 0.01).

Figuur I. Experimentele opstelling om deafstand te
kunnen bepalen welke afgelegd is door weggeschoten
sporangiën van
Pilobolus kleinii.

-ocr page 163-

GEM.GROEI

(g/dag)
1000

750

500

250

2 4 6 8 10
INFECTIENIVEAU

Figuur 4. De gemiddelde groei per dag over de ge-
hele infectieperiode per infectieniveau.

20

10

n. 50

Figuur 2. Relatieve frequentieverdeling van gemid-
delde FI.ISA-titercounts van antistoffen tegen antige-
nen van
Dictyocaulus viviparus per bedrijf

20r

10

15 55 105

AFGELEGDE AFSTAND ( cm )

Figuur 5. Relatieve frequentieverdeling van aantal-
len L.1 van
Diciyocaiihis viviparus (boven) en sporan-
giën van
Piloholus kleinii (onder) per 10 cm afstand
van de faeces.

150

125

lOC-a

Figuur .1. Het verloop van de gemiddelde groei per
infectieniveau gedurende de gehele infectieperiode.

BESPREKING

1. Het is niet aannemelijk dat de onder-
zochte populatie runderen wat betreft
longworminfecties een uitzondering vormt
binnen de Nederlandse melkveestapel.
Dit betekent dat waarschijnlijk op een
groot deel (± 80%) van de Nederlandse
melkveehouderijbedrijven het rundvee in
1981 is geïnfecteerd met L3 larven van
D.
viviparus.
Dit is een hoger percentage dan
men op grond van faecesonderzoek en sec-
tiebevindingen mocht verwachten. Op al
deze bedrijven is een plotselinge uitbraak
van longwormziekte mogelijk.

GEWICHT ( kg )
175r

INFECTIE
NIVEAU

-ocr page 164-

2. Ook infecties met lage doses L3 larven
van longworm hebben al een nadelig effect
op de groei. Echter wat betreft de gemid-
delde groei is er tussen infectiegroep 4 en 8
geen verschil. Al vóór dat de infectie para-
sitologisch is aan te tonen is er al groeide-
pressie opgetreden.

3. Evenals Robinson (8) en Doncaster (2)
vonden wij ook, onder experimentele om-
standigheden, dat L3 larven van longwor-
men met behulp van de sporangién van de
schimmel
P. /r/e/«« (figuur 1) een bepaalde
afstand kunnen overbruggen. Hoewel
eerstgenoemde vaststelde dat de L3 larven
zich op het sporangium bevonden, conclu-
deren wij, op grond van het waargenomen
verschil tussen aantallen L3 larven na res-
pectievelijk bij 4° en 37° C incuberen, dat
de L3 larven zich met name in het sporan-
gium bevonden. Dit bevestigt de waarne-
ming van Doncaster (2).

Figuur 6. Hyphen van Piloho/ti.s kleinii op faeces
(vergroting 20x).

Figuur 7. Bovenkant grasspriet met sporangién van
Pilobolus kleinii (vergroting lOx).

De grotere afstand die sporangién mét L3
kunnen overbruggen in vergelijking met
sporangién zónder L3 heeft een grotere
overlevingskans van parasiet én schimmel
tot gevolg. I mmers beide komen verder van
de mestflat op het gras terecht (figuur 6, 7)
en worden daardoor eerder door het rund-
vee opgenomen.

De intermediaire functie van de schimmel
kan daarom onder praktijkomstandighe-
den van groot belang zijn bij de versprei-
ding van de longwormlarven. Dit werd ook
aangetoond door Jargensen (4).

De aangetoonde incidentie van longworm-
infecties, de gevonden groeidepressie
onder experimentele omstandigheden en
de rol van
Piloholus bij de verspreiding van
de L3 larven maken het onzes inziens moge-
lijk de boven dit artikel staande vraag be-
vestigend te beantwoorden.

LITERATUUR

1. Boon, J. H., Kloosterman, A., Brink. R. van den:
The incidence of
Diciyocaulus viviparus infec-
tions in cattle in the Netherlands. 1. The enzyme-
linked Immunosorbent Assay as a diagnostic tool.
Vel. Qiiarlerly. 4, 155-160. (1982).

2. Doncaster, C. C.: Observations on relationships
between infective juveniles of bovine lungworm,
Diciyocaulus viviparus (Nematoda, Strongyli-
dae) and the fungi,
Piloholus kleinii anü P. crus-
;a//mui (Zygomycotica), Zygomycetes. Parasiiol-
OHV. n. 421-428. (1981).

3. Jarrett, W. F. H., Jennings, F. W,, Mclntyre, W.
1. M., Mulligan, W., Sharp, N. C. C., Urquhart.
G. M.: Immunological studies on
Dictyocaulus
viviparus
infection in calves. Double vaccination
with irradicted larvae.
Am. J. Vet. Res.. 20.522-
526. (1959).

4. Jorgensen, R. J.: Spread of infective Dictyocau-
lus viviparus
larvae in pasture and to grazing
cattle. Experimental evidence of the role of
Pilo-
holus
fungi. Vet. Parasilol., \\0. 331-339. (1982).

5. Michel. .L F.: Proposals and Recommendations
in: Epidemiology and control of nematodiasis in
cattle. MartinusNijhofLThe Hague. 1981.

6. Oakley, G. A.: Comparison of protection against
lungworm infection between levamisole-treated
and vaccinated calves.
Vet. Rec.. 111. 28-31.
(1982).

1. Peacock. R.. Poynter, D.: Field experience with a
bovine lungworm vaccin.
Svmp. Bril. Soc. Para-
silol..
18, 141-148. (1980).

8. Robinson. J.: The role of the fungus Piloholus in
the spread of the infective larvae of
Dictyocaulus
viviparus. Parasitology.
52, 17. (1962).

-ocr page 165-

Overlevingskansen van
Trichostrongylideneieren en -larven in de
bodem

Survival of Trichostrongylid Eggs and Larvae in the Soil
F. H. M. Borgsteede\' en G. Boogaard^

SAMENVATTING In de periode september 1980-november 1980 werd onderzoek verricht naar de
overlevingskansen van Trichostrongylideneieren en -larven in de bodem.

De gevonden aantallen Trichostrongylideneieren en -larven waren dermate laag, dat geconclu-
deerd mocht worden dat in de beschreven proefomstandigheden de overleving in de bodem
verwaarloosbaar was. De rol van mestkevers en regenwormen bij de overleving dient nader
onderzocht te worden.

SUMMARY The survival of Trichostrongylid-eggs and -larvae in the soil was studied during
the period from September 1980 to November 1980. The number of eggs and larvae found was
very low. The conclusion was that survival in the soil was negligible in the conditions reported.
The role of dung beetles and earthworms in survival requires closer examination.

INLEIDING

Het epidemiologisch patroon van een in-
fectie met
Ostertagia ostertagi tn Cooperia
oncophora,
de meest voorkomende maag-
darmwormsoorten bij het rund in Neder-
land. is reeds in vele onderzoekingen uitge-
breid bestudeerd (zie 1 voor een recent
overzicht). In experimenten, verricht aan
het eind van de jaren zeventig, namen
Schotse onderzoekers waar dat de als vast-
staand beschouwde patronen géén verkla-
ring gaven voor hun waarnemingen betref-
fende het optreden van klinische infecties
met
O. ostertagi in kalveren die in de
tweede helft van het weideseizoen op et-
groen werden geweid (2, 4). Zij ontwikkel-
den de hypothese dat infectieuze larven
wellicht geruime tijd in de bodem zouden
kunnen overleven en pas in de tweede helft
van het jaar beschikbaar zouden komen
voor de dan grazende dieren. Teneinde iets
te kunnen zeggen over de bijdrage van
overleving van maagdarmwormeieren en
-larven in de bodem aan het epidemiolo-
gisch patroon in Nederland, werden in
1980 de in dit artikel beschreven waarne-
mingen verricht.

MATERIAAI, EN METHODEN

Het onderzoek werd verricht inde periode september-
november 1980,

A, Het onderzochte perceel grasland
Voor het onderzoek stond een wcideperceel van 0,3 ha
ter beschikking. Sinds 1975 was dit perceel jaarlijks
intensief door kalveren beweid. Dat een hoge besmet-
tingsgraad kon worden verwacht blijkt uit tabel I,
waarin het geschatte aantal eieren is weergegeven dat
in 1979 en 1980 met de faeces van de kalveren op het
land werd gedeponeerd.

\' Centraal Diergeneeskundig Instituut, Afd, Parasitologie, Postbus 65, 8200 AB Lelystad,
^ Vakgroep Veehouderij Landbouwhogeschool, Postbus 338, 6700 AH Wageningen,

-ocr page 166-

ESTIMATION OF THE NUMBER OF EGGS
DEPOSITED ON THE PASTURE
(1979 whole season 27/04 - 18/10)
(1980 part of the season 01/05 - 25/08

TOTAL

Tabel I. Brekende aantal
eieren, dat voorafgaand
aan de bemonstering met
de faeces op het onder-
zochte perceel werd gede-
poneerd.

De bodem van hel betreffende perceel bestond uit
jonge zeeklei met een afslibbaar percentage van 25 ä
30 en ± 3% humus. In fig. I is aangegeven op welke
punten binnen het perceel monsters werden genomen.
Tijdens de waarnemingsperiode werden wekelijks
tenminste vier monsters op de volgende wijze verza-
meld. Na het wegknippen van het gras werd met
behulp van een grondboor (0 8 cm) tot 12 cm diepte
een bodemmonster gestoken. De monsters werden
hetzij voor het ei-onderzoek, hetzij voor het larvenon-
derzoek gebruikt. Voor het onderzoek op het voorko-
men van eieren werd het monster verdeeld in drie
submonsters: 0-4 cm (zode laag), 5-8 cm en 9-12 cm.
Deze submonsters werden afzonderlijk onderzocht.
Voor larvenonderzoek werd het hele monster ge-
bruikt.

/HA

1979 Ostertagia

185

X

10^

554

X

10®

Cooperia

245

X

10^

735

X

10®

Nematodi rus

18

X

10®

55

X

10®

1980 Ostertagia

5 00

X

10®

1500

X

10®

Cooper i a

1000

X

10®

3000

X

10®

Nematodi rus

57

X

10®

171

X

10®

B. De grondmonsters

C. Onderzoek

bodem

Hiervoor werden twee methoden gebruikt. De eerste
was een llottatiemethode, waarbij grond en water
werden gemengd. Uit dit mengsel werden submon-
sters getrokken. Deze werden gezeefd (maaswijdt 2I(
Mm) om de grotere partikels te verwijderen en vervol-
gens gecentrifugeerd, waarna eventueel aanwezige ei-
eren konden stijgen ZnSOj-oplossing (s.g. 1,33).
De eieren werden geteld en gemeten. Als referentie-
materiaal werden eieren bevattende faeces van experi-
menteel geïnfecteerde kalveren gebruikt. Als tweede
methode werd een reeds eerder voor faeces beschre-
ven kweekmethode toegepast (6). In plaats van faeces
werd grond vermengd met sphagnum en 7 dagen be-
broed bij 27° C. Gedurende de onderzoeksperiode
werden in het totaal I 12 monsters op het voorkomen
van eieren onderzocht.

65 METER

BETON-
PLAAT

Fig. I. Over-
zicht van de be-
monsterings-
punten op het
onderzochte
perceel.

1
1

1 1
1 1
▲ 1 \'

t 1 1

1
1
1
1
1

1 i .

-4-
1
1
1
1

----------

1 1
1 1

i ^ i

1
1
1
1

-—4-è

i * 1

1 ° !

1
1
1
1

—^—

1 1
! 1
A
1 i \'

1
1
1
1
1

^ 1 1

-4-

1
1

1
1

-----é------

1 ^ i

1

1

1
j

-—-----^------

i - 1

1 "

1
1
1
1
1
1
1

——f-

1 1
i 1 \'
1 1
1 1 1
1 1
1 1

1
1

1
j

1 1
------^------

1 \'
1 \'
A

I i \'

A

B C

D

E F

1980

0= MONSTERPUNT

VOOR

EI-ONDERZOEK

A= MONSTERPUNT

VOOR

LARVEN-ONDERZOEK

-ocr page 167-

Eieren, gevonden in de
grondmonsters. (n=150)

90-

S Eieren, gevonden in faeces van
experimenteel geïnfecteerde
dieren. (n=150\'

i

70

50 -

30 -

10 -

Fig. 2 Verdeling van de afmetingen van 150 eieren uit grondmonsters vergeleken met 150 eieren uit faeces
van een kalf, dat experimenteel geïnfecteerd was met een mengsel van infectieuze larven van
Osieriagia osieriagi
en Cooperia oncophora.

D. Onderzoek naar he: voorkomen van injéciieuze
larven in de bodem

Omdat de oorspronkelijk voor het verzamelen van
plantenparasitairc nematoden beschreven methode
met een Scinhorst-elutrialor (14) minder geschikt
bleek, werd de Seinhorstmethode alleen gebruikt om
de zwaardere van de lichtere deeltjes te scheiden. Alle
fracties met lichtere deeltjes (inclusief larven) werden
onderzocht met een gebruikelijke techniek voor het
verzamelen van larven van gras (II). In het totaal
werden er 52 monsters onderzocht.

RFSLIL fATEN

Het voorkomen van eieren in de bodem
Met behulp van de flottatie-methode kon-
den veel eieren worden aangetoond die op-
pervlakkig op Trichostrongylideneieren
leken.

Éénmaal werd een Nematodirus-e\\ aange-
troffen. Metingen van de gevonden eieren
en van eieren van
O. osieriagi en C. onco-
phora
uit experimentele infecties zijn in een
frequentie-distributie histogram weergege-
ven (fig. 2). Statistische toetsing van beide
gemiddelden met de t-toets gaf aan dat
beide tot verschillende populaties behoor-
den (p<0,005). Dit werd bevestigd doorde
uitkomsten van de kweken. Géén Tricho-
strongylidenlarven, met uitzondering van
één
Nematodiriis-\\ari, werden uit de kwe-
ken verzameld.

Hel voorkomen van infectieuze larven in
de bodem

Na veel voorbereidende proeven lukte het
om met een combinatie van technieken een
recovery van gemiddeld 60% (S.D. 13%) te
bereiken. Met behulp van deze methode
werden de grondmonsters in hun geheel
onderzocht, in alle monsters samen wer-
den twee Trichostrongylideneieren en één
Nematodirus-Xari gevonden.

DISCUSSIE

Het hier beschreven onderzoek naar het
voorkomen van eieren in de bodem heeft
vrijwel uitsluitend eieren van grond-
nematoden opgeleverd. Het enkele
Nematodirus-t\\ dat werd gevonden be-
vond zich in de zodelaag. Onder onze
proefomstandigheden kwamen derhalve
zeer weinig Trichostrongylideneieren in de
bodem voor. Opmerkelijk was wel dat
onder faeceshopen regelmatig door mest-
kevers
(Geoirupes spp.) gegraven gangen,
gevuld met faeces, werden aangetroffen. In
deze faeces bevonden zich levensvatbare
eieren. De rol van mestkevers in de reductie
van de grasland besmetting is welbekend (5,
7, 13). maar niets weet men over het weer
beschikbaar komen van infectieuze larven.

-ocr page 168-

die zich ontwikkeld hebben uit eieren in de
faeces in deze gangen.
Proeven van Pincher en Stewart (8) hebben
laten zien dat zeer geringe aantallen
O.
ostertagi
en C. oncophora larven van 10 cm
diepte naar de oppervlakte konden migre-
ren. Grünere/a/. (10) konden aantonen dat
trichostrongylidenlarven van het schaap
zelfs bij 6° C in twee weken tot 40 cm diepte
konden migreren. Gronvold (9) en Oakley
(12) hebben gewezen op de rol die regen-
wormen kunnen spelen bij transmissie van
nematodenlarven. Dit gegeven is daarom
zo interessant omdat de gebruikte percelen
in de Flevopolder vrij jong waren en géén
of zeer weinig regenwormen bevatten. Is
dit de mogelijke oorzaak van de zeer ge-
ringe bodembesmetting? Wij vonden
slechts drie maagdarm-wormlarven en
vermoedelijk hebben deze zich in de zode-
laag bevonden. Dit staat in schril contrast
met de getallen van 14-23 x lO^\'die Armour
et al. (3) vonden in de bodemmonsters
onder de zodelaag.

De resultaten van Bairden et al. (4), Ar-
mour
et ö/. (1, 2, 3) konden dus niet worden
bevestigd. Het is onwaarschijnlijk, gezien
de grootte van de verschillen, dat verschil-
len in techniek van bemonstering en ver-
werking van monsters of verschillen in con-
taminatie hiervan de oorzaak zijn.
Naast de reeds genoemde mogelijkheid van
biotische factoren (regenwormen, mestke-
vers) zouden ook bodemfysische factoren
(deeltjesgrootte, bodem; water lucht-
verhoudingen) verantwoordelijk kunnen
zijn voor de verschillen. Is bijvoorbeeld
zandgrond geschikter als reservoir dan
kleigrond? Deze mogelijkheid dient verder
onderzocht te worden.

Het is onzes inziens daarom nog te vroeg om
generaliserende kwantitatieve uitspraken
te doen over het verschijnsel van overleving
van eieren; larven in de bodem, laat staan
dat gespeculeerd zou kunnen worden over
een zich wijzigend epidemiologisch pa-
troon. Uit de Nederlandse praktijksituatie
heeft men tot op heden nimmerde indicatie
gekregen dat zo\'n wijziging zich zou voor-
doen. Het enige dat men daar tegenover
kan stellen is, dat, indien het verschijnsel
van overleving in de bodem zich zou voor-
doen, het zou samenvallen met de midzo-
merstijging, zodat het niet als apart feno-
meen zou kunnen worden waargenomen.

DANKBETUIGING

De auteurs willen graag naast de medewerkers van het
nematodenlaboratorium van het C.D,I, de heer C,
P, H, Gaasenbeek (determinatie mestkevers) en de
heer C, P, de Moei (P.G,A,V, te Lelystad, Sein-
horst-elutriator) bedanken voor hun medewerking.

LITERATUUR

1, Armour, J,: The epidemiology of helminth dis-
eases in farm animals.
Vei. Parasiiol.. 6, 7,
(1980).

2, Armour, J,, A1 Saqury, 1, M., Bairden, K,, Dun-
can, ,1, L,, and Urquhart, G, M.: Parasitic bron-
chitis and ostertagiasis on aftermath grazing.
Vet. Ree.. 106, 184. (1980).

3, Armour, J,, Bairden, K., A1 Saqury, 1. M., and
Duncan, ,1. L.: The role of the soil as a potential
reservoir for infective larvae of
Osienagia osier-
lagi.
In: P, Nansen, R, J, Jorgensen, E, .1, L,
Soulsby (editors). Epidemiology and control of
Nematodiasis in cattle. Current topics in veterin-
ary medicine and animal science. Vol, 9, pp,
277, 1981, Martinus Nijhoff Publ, The Hague
Boston London,

4, Bairden, K,, Parkins, ,1, ,L, and Armour. .L: Bo-
vine ostertagiasis: A changing epidemiological
pattern?
Vel. Rec.. 105, 33. (1979).

5, Bergstrom, R, C,, Maki, L, R., and Werner, B.
A.: Small dung beetles as biological control
agents: Laboratory studies of beetle action on
trichostrongylid eggs in sheep and cattle faeces.
Proc. Helm. Soc. Wash.. 43, 171. (1976).

6, Borgsteede, F. H. M. and Hendriks, ,L: Hen
kwantitatieve methode voor het kweken en ver-
zamelen van infectieuze larven van maagdarm-
wormen.
Tijdschr. Diergeneesk.. 9H.J80. (1973).

1. English, A, W,: \'Lhe effect of dung beetles
(Coleoplera-Scarahaeinae) on the free-living
stages of strongylid nematodes of the horse.
Ausi. Vel. J.. 55.315. (1979).

8. Fincher, G, T, and Stewart, \'I. B.: Vertical migra-
tions by nematode larvae of cattle parasites
through the soil.
Proc. Helm. Soc. H\'ash.. 46.43.
(1979).

9, Gronvold,,!.: On the possible role of earthworms
in the transmission of
Osleriagia osieriagi third-
stage larvae from faeces to soil.,/.
Parasiiol.. 65,
831. (1979).

10. Gruner, L., Mauleon, H,,and Sauve, C.: Migra-
tions of trichostrongyle infective larvae experi-
ments with ovine parasites in soil.
Ann. Rech.
Vet. 13. 51. (1982).

11. Kloosterman. A.: Observations on the epidemi-
ology of trichostrongylosis of calves. Meded.
Landb. Hogeschool Wageningen. pp. 71-10.
1971.

12. Oakley, G, A.: Survival of Dictyocaulus vivipa-
rus
infection in earthworms. Res. Vet. Sci.. 30
255. (1981).

13. Reinecke. R. K.: The role of infested dung in the
transmission of nematode parasites of cattle.
.I.S.
.4fr. Vet. .Vied. As.wc.. 3\\.45. (I960).

14. Seinhorst. ,1, W.: Modifications of the elutriation
method for extracting nematodes from soil.
,\\e-
matoiogica.
8. 117. (1962).

-ocr page 169-

OVERZICHTSARTIKELEN

Zomerwrang: de Pathogenese, de schade,
het voorkomen en de preventie

Summer Mastitis: Pathogenesis, Losses , Incidence and Prevention

J. Sol\'

SAMENVATTING Bij zomerwrang worden, naast C. pyogenes, veei andere, vooral anaerobe,
bacteriën geïsoleerd.

De vlieg Hydrotaea irritans, die ook \'broken heads\' bij schapen veroorzaakt en daarom wel de
\'sheep headfly\' wordt genoemd, wordt algemeen als de belangrijkste vector van zomerwrang
beschouwd.

De schade, veroorzaakt door zomerwrang, is jaarlijks aanzienlijk. De wrangincidentie varieert per
jaar en per maand, lomerwrang wordt vooral op zandgronden, minder op veen en nauwelijks op
klei gezien. Dit komt overeen met hel gebied waar
Hydrotaea irritans wordt gezien.
Voor de preventie van zomerwrang staan de veehouder veel middelen ter beschikking. Het gebruik
van vliegenwerende of slotgatbeschermende middelen geeft redelijke resultaten. De synthetische
pyrethroïden lijken, door de langere werkingsduur, betere mogelijkheden te bieden.
Het resultaat met
C. pyogenes-vaccins is teleurstellend. Langwerkende antibiotica bieden goede
mogelijkheden hij pinken van één lol twee jaar. Bij koeien biedt, op grond van literatuurgegevens,
een tweemalige behandeling in de droogstand. met een tussentijd van 3 a 4 weken, de beste
perspectieven. Bij kalveren kan het beste, vanwege de kleine slotgatopeningen, gebruik gemaakt
worden van vliegenwerende of slotgatbeschermende middelen.

SUMMARY In cases of summer mastitis, several other bacteria, particularly anaerobes, are
isolated in addition to
C. pyogenes.

The fly Hydrotaea irritans which also causes \'broken head.s\' in sheep and is therefore referred to as
the \'sheep head fly\', is universally regarded as the most important vector of summer tnaslitis.
The annual los.ses caused by summer mastitis are substantial. The incidence of summer mastitis
varies annually and monthly.

Summer mastitis is particularly observed on sandy soil, le.ss often on peat and hardly ever on clay.
This is in accordance with the habitats
q/ Hydrotaea irritans.

Several measures to prevent summer tnaslitis are available to farmers. When fly repellents or agents
j>rotecting the teat openings are used, fair results are obtained.

Synthetic pyrethroids would appear to offer better prospects, however, because of their long-acting
character. Results obtained using
C. pyogenes vaccines are disappointing. Long-acting antibiotics
offer good prospects in yearlings in the 1-2 year range.

findings reported in the literature show that treatment of dry cows during the dry period, repealed
twice at an interval of from three to four weeks, offers the most promising prospects. In view of the
small teat openings of calves, fly repellents or agents protecting the teat openings will be most
succesftd.

\' Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel. Zwartewaterallee 8. Postbus 13. 8000 AA Zwolle.
Tijdschr. Diergeneeskd.. deel 108. ajl II. 1983 4 43

-ocr page 170-

ALGEMEEN

Zomerwrang of wrang is een uierontste-
king bij kalveren, pinken en droge koeien,
die in de zomermaanden buiten lopen. Uit
het zieke kwartier komt een groen-geel,
stinkend secreet. De aangetaste dieren heb-
ben vaak koorts, weinig tot geen eetlust,
een opgetrokken buik en een stijve gang.
Deze vorm van uierontsteking is al zeer
lang in vele landen (Scandinavische lan-
den, Engeland, Oost- en West-Duitsland,
de U.S.A.) bekend.

Andere benamingen zijn: summermastitis,
Weide-euterseuche, Sommermastitis en
Corynebacterium pyogenes mastitis. Het
aangetaste kwartier is bijna altijd voor de
melkproduktie verloren. Daarnaast wor-
den veel dieren als wrak of dood afgevoerd.

DE BIJ ZOMERWRANG GEï.SOLEERDE BAC-
TERIËN

Corynebacterium (C) pyogenes wordt
bijna altijd als verwekker aangetoond en
wordt door een aantal onderzoekers als
enige of althans als de essentiële ziektever-
wekkende bacterie beschouwd (26). Daar-
naast zijn veel andere kiemen geïsoleerd,
afhankelijk van de gebruikte voedingsbo-
dems en de duur en manier van incuberen.
Sorensen (26) isoleerde in Denemarken uit
241 wrangmonsters C.
pyogenes
Micrococcus
(Mi.) indolicus (84,7%) en
een niet geklassificeerde micro-aerofiele
COC (73,9%). Mi. indolicus wordt ook wel
Peptococcus indolicus of Peptostreptococ-
cus indolicus
genoemd en is verantwoorde-
lijk voor de stank bij wrang (6).
Sarensen (27) incubeerde 22 monsters van
zomerwranggevallen langer (ongeveer 10
dagen) dan de voorheen gebruikelijke 2 ä 3
dagen. H ij isoleerde toen 22 x C.
pyogenes,
22 X Peptostreptococcus indolicus, 21 x
een micro-aerofiele coc, 15 x
Fusobacte-
rium necrophorum,
18 x Bacteroïdes mela-
ninogenicus
subsp. melaninogenicus en 9 x
een niet nader geïdentificeerde anaerobe
kiem. Verder wordt een enkele keer o.a.
Str. dysgalactiae tn Str. w/^er/s aangetoond.
Over de micro-aerofiele coc is weinig be-
kend. De andere bacteriën komen alge-
meen voor in de natuur en vaak op de
slijmvliezen van gezonde koeien.
Fusobac-
terium necrophorum
en Bacteroïdes mela-
ninogenicus
worden ook geïsoleerd bij een
stinkpootinfectie.

Bij zomerwrang is dus een groot aantal
bacteriën betrokken, wat het geheel zeer
complex maakt. Sommige bacteriën syner-
geren bij het ontstaan van zomerwrang.
Dat bleek o.a. uit proeven van Sorensen
(24), die alleen het beeld van wrang kon
opwekken door een combinatie van C.
py-
ogenes
met Mi. indolicus, eventueel aange-
vuld met de micro-aerofiele coc. Bij deze
experimenten had Sorensen de indruk dat
de gemengde culturen virulenter waren als
ze gemengd werden vóór in plaats van nä
incubatie. Verder vond hij dat
Peptococcus
indolicus
en in mindere mate de micro-
aerofiele coc, een stimulerend effect had-
den op de groei en toxineproduktie van C.
pyogenes (28). Fusohacterium necropho-
rum
zou volgens Nattermann (15) een exo-
toxine afscheiden met eenzelfde werking.
Verder denkt Nattermann dat het door
Peptococcus indolicus geproduceerde
indol C.
pyogenes beschermt tegen fagocy-
tose.

Stuart c.s. (29) konden in 33 van de 38 met
mengculturen van C.
pyogenes, Str. dysga-
lactiae, Mi. indolicus
en de micro-aerofiele
COC geïnfecteerde kwartieren de typische
symptomen van zomerwrang opwekken,
terwijl dit met een reincultuur van C
pyo-
genes
maar in 4 van de 20 gevallen lukte.
Natterham daarentegen beweert dat hij
zomerwrang met 10\' C.
pyogenes-bs.c\\.t-
riën regelmatig kon reproduceren (15).

Op verzoek van de Landelijke Commissie
Zomerwrang werden door Groothuis (10)
in 1980 proeven uitgevoerd om het beeld
van zomerwrang bij pinken van ongeveer
één jaar op te wekken om op deze manier
de effectiviteit van langwerkende antibio-
tica te testen. Hij voerde de besmetting uit
met een mengsel van gelijke delen van
C.
pyogenes, Peptococcus indolicus
en een
peptostreptococ, gekweekt uit een zomer-
wrangmonster. Hoewel deze combinatie in
oriënterende proeven succesvol leek te zijn
zag hij in een proef met 30 pinken dat de
infectie slechts aansloeg in 16 van de 60
door hem besmette kwartieren.

DE VLIEG HYDROTAEA IRRITANS ALS VEC-
TOR

Glage (9) merkte al op dat veehouders het
beeld van zomerwrang \'Fliegenstich\'
noemden, wat duidt op een rol van de vlieg

-ocr page 171-

in Itet geheel. Ook bleek dat vliegenwe-
rende middelen een goed preventief effect
hadden (1, 13). De vlieg, die steeds bij zo-
merwrang aangetroffen wordt is
Hydro-
taea irritans.

\'l arry (30) toonde aan dat Hydrotaea irri-
tans zomerwrang
kan overbrengen. Hij liet
eerst 30
ä 40 Hydrotaea irritans-\\Wegen 30
minuten op een speen, die aangetast was
doorzomerwrang, voeden. Vervolgens wer-
den dezelfde vliegen 90 minuten toegelaten
tot een speen van een droge Yersey-koe.
Met een steriele naald was eerst in de speen
geprikt om insectenbeten na te bootsen.
Deze gehele procedure werd op 2 opeen-
volgende dagen uitgevoerd. Bij 2 van de 8
dierenontsondalduszomerwrang. Dezeex-
perimenten gelukten niet met andere vlie-
gen
(Storno.xys ealcitrans) of met in het
veld gevangen musquito\'s
(Aedes en Cule.x
spp.).

C pyogenes kon tot 16 dagen nä besmet-
ting in en op de
Hydrotaea irritans aange-
toond worden (36). Ook andere bacteriën,
die bij zomerwrang een rol kunnen spelen,
werden op
Hydrotaea irritans-vUegen,
maar ook op Culicoïdes. en Simulium-
soorten gevonden (26).

Over de cyclus en de levenswijze van Hy-
drotaea irritans
is in het afgelopen decen-
nium veel onderzoek verricht. Door Been
(3) is de literatuur hierover verzameld en
samengevat.
Hydrotaea irritans heeft
één cyclus per jaar. in augustus tot
oktober worden de eitjes, bij voorkeur
in wat vochtige grond, gelegd voor-
al aan de rand van een wei en op
plaatsen waar het vee schuilt. Vooral in
goed beweide weilanden met kort gras wor-
den veel eieren gevonden. In Engeland wer-
den bij onderzoek in bedreigde gebieden
gemiddeld 2 eieren per m^ gevonden (20).
Er zijn 3 larvale stadia. De larve van het
derde stadium moet voor een verdere ont-
wikkeling andere larven opeten en is dus
carnivoor. Op het eind van het derde sta-
dium, dat meestal in het late najaar wordt
bereikt, stopt de groei. In mei-juni volgt de
verpopping en in juni worden dan de eerste
Hydrotaea irritan.^-\\\\\\egtn waargenomen.
Aanvankelijk worden in het veld
Hydro-
taea irritans-\\\\\\tgtn
van beide sexen in ge-
lijke hoeveelheden waargenomen, maar
ongeveer half juli daalt het aantal manne-
tjes tot een zeer laag niveau en worden ei-
genlijk alleen maar vrouwtjes gevangen.
Voor de ontwikkeling van de ovaria is een
proteïne-maaltijd nodig en serum van run-
deren voldoet hiervoor het beste. De
Hy-
drotaea
(>/-;7a«.s-vrouwtjes zijn dan ook ge-
dwongen om voor het verkrijgen van deze
maaltijd een gastheer te bezoeken. De be-
vruchting vindt plaats vanaf halfjuli. Wan-
neer de ovaria bijna volledig ontwikkeld
zijn heeft
Hydrotaea irritans geen serumei-
witten meer nodig. Vliegen, die dit stadium
bereikt hebben worden nog nauwelijks in
het veld gevangen en verblijven in schuil-
plaatsen.

Hydrotaea irritans heeft de habitus van de
Musea domestica (kamer- of huisvlieg)
maar is iets kleiner. Bij warm, drukkend
weer kan ze ook voor de mens bijzonder
lastig worden. De vlieg wordt gerekend tot
de niet-bijtende vliegen op de koe. Deze
vliegen kunnen zelf geen wonden maken
omdat ze geen steeksnuit hebben, in tegen-
stelling tot de bijtende vliegen. Wel kan
Hydrotaea irritans door schrapen met zijn
proboscis met grote prestomale tanden de
huid penetreren, maar dit gebeurt pas na
enkele uren schrapen. Ze kunnen vrij ge-
makkelijk oude wonden openmaken.
Bijtende vliegen bij het rund in de wei
komen veel op de buik en de poten voor.
De bekendste hiervan is
Lyperosia irritans,
die in Nederland zeer algemeen bij koeien
in de weide voorkomt. Deze vlieg, waarvan
er bij warm weer soms honderden op een
dier worden gezien, is uitsluitend aangewe-
zen op rundvee en komt bij andere dieren
niet voor.
Lyperosia irritans wordt ook wel
Haematobia irritans of de hoornvlieg ge-
noemd omdat ze behalve op buik en benen
ook veel aan de hoornbasis wordt gezien.
Musea autumnalis (ook wel de \'facefly\' ge-
noemd) komt eveneens alleen op het vee
buiten voor en voedt zich, evenals
Hydro-
taea irritans,
vooral op de slijmvliezen
van ogen, neus en bek.
Musea autumnalis, die ervan verdacht
wordt dat ze \'pink eye\' of \'houw\' over-
brengt, behoort tot de niet-bijtende vlie-
gen en is met
Lyperosia irritans de be-
langrijkste vlieg op het vee dat buiten
loopt.

Hydrotaea irritans komt normaal bij het
rund rond de ogen voor maar verplaatst
zich naar andere lichaamsdelen als daar
wondjes zijn, die vaak veroorzaakt worden

-ocr page 172-

door stekende insecten en voedt zich dan
aan het secreet. Veelvuldig werd waargeno-
men dat
Hydrotaea irritans zich naar de
plaats begaf waar een steek door een bij-
tende vlieg was aangebracht.
Een rund zal de bijtende vlieg na een steek
proberen te verdrijven, nog voordat dit in-
sect zijn bloedmaaltijd heeft voltooid. De-
zelfde of een andere vlieg zal daarna weer
een aanval ondernemen en er werden dik-
wijls 40 tot 50 beten op één speen vastge-
steld (18).

Hydrotaea irritans houdt zich \'s nachts op
in de vegetatie en trekt overdag in grote
zwermen naar de gastheer, waar ze dan
slechts enkele minuten verblijven en dan
verder vliegen. Tussen periodes van voe-
ding worden schuilplaatsen gezocht. Hout-
wallen en gemengde bossen met een goed
ontwikkelde ondergroei zijn geliefde
schuilplaatsen voor de vlieg. Verder wordt
ze veel aangetroffen op moerassige of ve-
nige stukken en plekken bij open water in
bossen en op lage gronden met een matige
afwatering. De grootste gemene deler is een
schaduwrijke, vochtige omgeving. De acti-
viteit van de vlieg is groot bij warm, vochtig
weer maar vooral na een zware onweers-
bui. Bij regenbuien is de activiteit laag
evenals bij hoge windsnelheden (> 6
m/sec.). De vlieg heeft een grote mobiliteit
en kan in enkele dagen een afstand van 3
kilometer overbruggen. In de beschutting
langs weilanden kan dan ook bijna dage-
lijks de
Hydrotaea /V/\'/\'/öm-populatie volle-
dig veranderen. Een bestrijding van zomer-
wrang door het doden van een
vliegenpopulatie lijkt derhalve voor de in-
dividuele boer geen haalbare zaak.
Hydrotaea irritans wordt in Nederland
meestal op zandgronden en weinig op klei-
grond waargenomen (8). Over de zintuigfy-
siologie van
Hydrotaea irritans is niet zo-
veel bekend. De belangrijkste lange
afstandprikkel waardoor
Hydrotaea irri-
tans
aangetrokken wordt tot rundvee, is
CO2, ontwikkeld door het rund. Op kor-
tere afstand is het beweging, warmte en
■kleur.

In de Duitse literatuur wordt getwijfeld
aan het belang van
Hydrotaea irritans bij
de transmissie van zomerwrang. Natter-
man (15) stelt op grond van onderzoek dat
C
pyogenes ook bij 8 van de 89 gezonde
pinken in het uier aangetoond kon worden.
Hij denkt dat via metastasering wrang ont-
staat, waarbij de vlieg slechts een predis-
ponerende rol speelt.

Nattermann nam bij gezonde pinken een
temperatuurstijging, één a 2 dagen na een
aanval van 30 stekende vliegen, waar en hij
stelt dat de reactie erger zal zijn bij talrijker
aanvallen. De algehele weerstand zou vol-
gens hem aldus verlaagd worden en lokaal
zou het uier door permeabiliteitsverande-
ringen, gevoeliger voor een infectie wor-
den. Aldus zou een latente infectie, die vol-
gens hem veel voorkomt, toe kunnen slaan.
Het lijkt echter aannemelijk dat juist
Hy-
drotaea irritans
bij zomerwrang een be-
langrijke rol speelt, gezien de grote over-
eenkomst tussen de activiteit van deze vlieg
en het vóórkomen van zomerwrang (tabel

Tot slot blijkt het aantal gevallen van zo-
merwrang aanzienlijk af te nemen na het
gebruik van vliegenwerende middelen (1,
13).

In Engeland wordt H. (>mam wel de sheep
headfly genoemd omdat ze aangemerkt
wordt als de veroorzaker van \'broken
heads\' bij schapen. Hierdoor wordt in En-
geland veel schade veroorzaakt, vooral bij
de schapen met weinig beharing op het
voorhoofd zoals o.a. de Scottish blackface..
De vliegen voeden zich op het hoofd van de
schapen en kunnen door hun goed ontwik-
kelde proboscis oude wonden open maken.

Tabel 1. Overeenkomst tussen de activiteit van H. irritans en de frequentie van zomerwrang.

Activiteit van H. irritans

eerste vliegen komen eind mei begin juni

meeste vliegen in juli augustus

vlieg vooral actief bij warm-vochtig weer

komt niet in gebouwen voor

vooral waargenomen op zandgronden en iets
minder op veen

niet tot nauwelijks gezien op klei

Frequentie van zomerwrang

eind mei begin juni aanvang zomerwrangperiode

meeste wranggevallen in juli, augustus

meeste wranggevallen bij warm-vochtig weer

eigenlijk alleen wrang bij dieren in de wei

wrang vooral op zandgronden, iets minder op

veen

niet tot nauwelijks zomerwrang op klei

-ocr page 173-

nieuw

GALAXY VI MHP-L
met levend, homoloog parvovirus

een volledig antwoord op:

• hondeziekte

• infektieuze hepatitis

• kennelhoest veroorzaakt door parainfluenzavirus
en adenovirus type 2

• parvovirus*

• ziekte van Weil

• De parvovirusfraktie is een levend, geattenueerd, homoloog antigeen
(stam Cornell-University patent 4.303.645) en is als monovalent
vloeibaar vaccin - PARVOID II - verkrijgbaar

Kan bij gezonde honden op elke leeftijd worden toegediend.
Bij honden vanaf 3 maanden is een éénmalige dosis voldoende.

een veilig antwoord:

• geen spreiding van vaccin-hondeparvovirus, dus geen
gevaar voor niet-gevaccineerde kontaktdieren

• alle in het vaccin verwerkte virusfrakties zijn onderling
verenigbaar

• geen gevaar voor immunosuppressie na vaccinatie
sonofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 174-

DISTEMPEROID___

FROMM DH______

GALAXY IV__

GALAXY 1/___

GALAXY VI regular _
GALAXY
VI MHP-L

Teptobac___

LEPTOBAC-PV__

\' PARVAC ____

PARVOIDII____

RABVAC

geinaktlveerd parvovirus
levend, homoloog parvovirus

geinaktiveerd parvovirus _

geinaktlveerd parvovirus _

levend, tiomoloog parvovirus
geinaktiveerd____

AANBEVOLEN ENTSCHEMA HOND

leeftijd produkt

6- 8 weken DISTEMPEROID, \'PARVOID II

12-14 weken GALAXY VI MHP-L

16 weken "GALAXY VI MHP-L,RABVAC
Volwassen dieren

(vanaf 16 weken) GALAXY VI MHP-L,RABVAC

Herhalingsenting

jaarlijks GALAXY VI MHP-L,RABVAC

Voor een maximale maternale immuniteit tegen parvovirus,
volwassen dieren tenminste 2 weken vóór dekking enten
met GALAXY VI MHP-L of PARVOID II.

Drachtige teven uitsluitend vaccineren met geinaktiveerd
parvovirus vaccin (PARVAC) op ca. 3 en 6 weken
na dekking.

\'Vaccinatie van pups afkomstig van moederdieren met
onbetrouwbare of onbekende immuunstatus.
Bij verhoogd risico op parvovirusinfektie (b.v. kennels)
wordt eerder en herhaald enten aanbevolen.

"Maternale antilichamen tegen parvovirus kunnen tot op
16 weken leeftijd voorkomen. Aanbevolen wordt op deze
leeftijd de definitief immuniserende enting te geven.
Bij Rottweilers wordt aanbevolen op 5 maanden leeftijd
nogmaals tegen parvovirus te enten.

GALAXY VI MHP-L,RABVAC

-ocr page 175-

/ACCINS sinds 1938 een naam voor kwaliteit en innovatie

ECLIPSE I KP___

ECLIPSE I___^

ECLIPSE III___

ECLIPSE IV____^

ECLIPSE IV KP-FI

ECLIPSE CH intranasal
RABVAC

J/éSw/

rr r [ f l getnaktlveerd

getnaktiveerd katteziekte
en hondsdolheid

getnaktiveerd

AANBEVOLEN ENTSCHEMA KAT

leeftijd

6 weken
8-10 weken
12 -14 weken

Volwassen dieren
Herhalingsenting

produkt

\'ECLIPSE CH intranasal
ECLIPSE IV

ECLIPSE IV of ECLIPSE I met
ECLIPSE CH intranasal, RABVAC
"ECLIPSE IV of ECLIPSE I met
ECLIPSE CH intranasal, RABVAC

jaarlijks ECLIPSE IV KP-R

Voor een maximale maternale immuniteit, volwassen dieren

tenminste 2 weken vóór dekking enten met

ECLIPSE IV Of ECLIPSE I met ECLIPSE CH intranasal.

Drachtige katten uitsluitend vaccineren met geïnaktiveerd
katteziekte vaccin (ECLIPSE I KP).

\'Bij verhoogd risico op niesziekte (b.v. catteries) wordt
eerder en herhaald enten aanbevolen.

"Bij parenterale immunisatie tegen niesziekte wordt, voor
een maximale bescherming, aanbevolen tweemaal te enten.

sonofi

santé animale
C/1 ALGIN B.V.

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG IVIaassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 176-

ECLIPSE IV

levend trivalent katteniesziekte kattezlekte

een volledig antwoord op:

• Rhinotracheitis

• Calicivirus (tevens bescherming tegen andere stammen)

• Panleucopenie
en

• Chlamydia

Nu een volledig weefselkweek vaccin, waardoor vaccinatiereakties
minimaal zijn.

ECLIPSE IV beschermt tegen tenminste 95% van alle veroorzakers
van katteniesziekte en tegen kattezlekte.

Dit beeld is veroorzaakt door Chlamydia
(vaak ten onrechte aangezien voor symp-
tomen van Rhinotracheitis of Calicivirus).

Neem geen genoegen met 60-80% bescherming
tegen katteniesziekte.

Betrek Chlamydia in uw vaccinatieprogramma!
sonofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tei 01899-17555

-ocr page 177-

Door de irritatie gaan de schapen schuren
en raken de wonden vaak zodanig ontsto-
ken, dat de schapen eraan sterven.

FREQUENTIE EN SCHADE
Over de frequentie van zomerwrang in be-
paalde streken wordt niet veel melding ge-
maakt. Overgaard Nielson (18) stelde, dat
in 1965 in .lutland 11.000 gevallen van zo-
merwrang door dierenartsen behandeld
werden. Saes (tabel 2) vermeldde het aantal
wranggevallen bij kalveren en pinken in
diverse jaren in Noord- en midden-
Limburg. De gegevens van het zuidelijk
deel van Limburg zijn hierbij niet opgeno-
men, omdat daar nauwelijks wrang voor-
komt.

Uit een door de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Overijssel (22) ingestelde en door
inseminatoren in oktober 1980 uitgevoerde
enquête onder 844 aselect gekozen veehou-
ders, verspreid over geheel Overijssel, de
LJsselmeerpolders, het noordelijk deel van
Gelderland en het zuidelijk deel van Dren-
the, bleek dat 5,83 van de 14.48 1 pinken (I
tot 2 jaar) in 1980 zomerwrang had gehad.
Dit percentage was iets hoger dan in 1979
(4,93% van de 13.374 pinken). Op 300 van
de 844 bedrijven kwam noch in 1979 noch
in 1980 een geval van zomerwrang voor.
Op de overige 544 bedrijven waar in 1979
en/of in 1980 één of meer wranggevallen
waren geconstateerd, kreeg in 1980 9% van
de pinken zomerwrang. In 1981 kwam
slechts een derde van het aantal wrangge-
vallen van 1980 voor (23).
Uit tabel 2 blijkt dat in de loop der jaren
procentueel niet alleen het aantal bedrijven
waar zomerwrang wordt geconstateerd
aanzienlijk omhoog is gegaan, maar ook
het percentage bedrijven met 2 of meer
wranggevallen.

De meeste pinken met zomerwrang wor-
den verkocht omdat de aangetaste kwartie-
ren bijna altijd voor de melkproduktie ver-
loren zijn. De schade wordt niet alleen
veroorzaakt door het te vroeg opruimen
van vaak goede pinken. Een deel van de
zieke dieren herstelt niet goed en moet
dientengevolge vaak sterk vermagerd of in
sommige gevallen als wrak of dood, wor-
den afgevoerd.

In Overijssel kwamen in 1980 ongeveer
140.000 pinken in de leeftijd van 1-2 jaar
voor. Derhalve werden alleen al in deze
provincie in 1980 ongeveer 8.000 pinken
aangetast door zomerwrang. De schade
per wranggeval kan gemiddeld op zeker
ƒ500,— gesteld worden.

Bij droogstaande koeien kwam in 1980 (22)
minstens evenveel wrang voor als bij de
pinken. Hierbij moet gedacht worden dat
droge koeien slechts tijdens een korte peri-
ode (namelijk de droogstand) \'at risk\' zijn
terwijl pinken meestal de gehele zomer bui-
ten lopen. Anderzijds zal door de veehou-
ders een aantal gevallen van mastitis, die
normaal ook wel optreden in de droog-
stand, verward zijn met een geval van zo-
merwrang. De schade bij droogstaande
koeien is per geval meestal groter dan bij
pinken omdat een droogstaande koe vaak
zeer ernstig ziek wordt en dikwijls eraan
sterft.

Over de frequentie van zomerwrang bij
kalveren zijn de meningen verdeeld. Sol
(22) vermeldt, dat in 1980 in Overijssel
wrang slechts bij 1% van de kalveren voor-
kwam tegen bijna 6% bij de pinken. Saes
(21) zag daarentegen in Limburg evenveel
gevallen bij kalveren (van 3 tot 12 maan-
den) als bij pinken van één tot 2 jaar.

Tabel 2. Aantal wranggevallen in Limburg in 1956, 1957. 1966 en 1967 (Saes. 1970) en in Overijssel in 1979 en
l980(Sol, 1980).

.laar

1980

1956

1957

1966

1967

1979

aantal onderzochte bedrijven

Gem. aantal pinken\' per bedrijf 4,30

% besmette bedrijven 16,90

% besmette pinken\' 4.87
% bedrijven waar 2 of meer pinken\'
zomerwrang kregen als % van het aantal

besmette bedrijven 17,61

4210

844
17,2
40
4.93

844
19,8
51
5,83

4066

1463

4140

10,35
9,87
1.12

10,30
20,70
2,93

4,66
17,27
4.58

18,18

16,00

29,01

52

54

Onder \'pinken" wordt door Saes verstaan: runderen van 3 maanden tot de leeftijd van 2 jaar en door Sol:
runderen van één tot 2 jaar.

-ocr page 178-

In Engeland wordt deze schadelijke vorm
van uierontsteking vooral bij droge koeien
en drachtige pinken maar nauwelijks bij
kalveren gezien (5).

DE ERFELIJKE GEVOELIGHEID
Hoewel er weinig systematisch onderzoek
is uitgevoerd naar de invloed van erfelijke
aanleg en het voorkomen van zomerwrang
zijn er toch aanwijzingen die op een derge-
lijk verband wijzen. Uit een Oost-Duits on-
derzoek (14) bleek dat kruisingen van
zwartbonten met Jersey\'s significant min-
der gevoelig voor zomerwrang waren dan
de zwartbonten zelf (0,54% tegen 5,85%
wrang). Knoef (12) enquêteerde 241 vee-
houders van bedrijven waar in 1981 één of
meerdere wranggeval(len) had(den) plaats-
gevonden. Hij noteerde hierbij niet alleen
gegevens betreffende de aangetaste pinken
maar ook van de overige pinken in de kop-
pel. Hij vond dat pinken van \'lichtmelkte\'
moeders meer wrang kregen dan pinken
van \'normaal\' of\'zwaarmelkte\' koeien (re-
spectievelijk 32%), 15% en 5%). Ook wer-
den nakomelingen van stieren die een hoge
maximale melksnelheid vererfden, meer
door wrang getroffen.
In Denemarken zou het SDM-ras extra
gevoelig voor wrang zijn (26).

HET TIJDSTIP, DE PLAATS EN DE AANGE-
TASTE SPENEN

Er is een duidelijke relatie tussen het weer
en de frequentie van zomerwrang. Dit is
waarschijnlijk de reden van de grote ver-
schillen in frequentie tussen de jaren en
binnen het seizoen.

Ohm (16) zag enkele dagen né een afwij-
kend warme dag in de zomer meer gevallen
van wrang. Ook Saes (21) zag meer wrang-
gevallen nä een periode met een hoge tem-
peratuur. In de koude zomer van 1966
werd de helft van het aantal wranggevallen
van de warme zomer van 1967 waargeno-
men. Ook was er een groot verschil in de
wrangincidentie tussen 1980 en 1981. In
1981 kwam slechts eenderde van het aantal
wranggevallen van 1980 voor (23). Opval-
lend was dat de meeste wranggevallen een
aantal dagen nä een plotselinge verhoging
van de dagtemperatuur plaatsvonden (22).
Verder komt wrang, overeenkomstig het
verspreidingsgebied van
Hydrotaea irri-
tans,
vooral op zandgronden voor (21,22).

Saes (21) zag in Limburg dat globaal de
helft van de wranggevallen plaatsvond in
juli. In Denemarken valt volgens hem de
top pas in augustus. In Overijssel was de
verdeling van wranggevallen over 1980: tot
juli: 4%, juli en augustus: 90% en na 1
september: 6% (22). In 1981 was de
verdeling vrijwel identiek (12). De top
lag tussen half juli en half augus-
tus. Wrang is moeilijk voorspelbaar.

Wel zijn er verschillen tussen bedrijven. Zo
hadden de groepen met 2 of meer wrangge-
vallen in 1980, ook een hoger percentage
wrang in 1979. Dit duidt erop dat bepaalde
bedrijven een hoger risico hebben om méér
wranggevallen te krijgen, waarbij de kop-
pelgrootte minder van belang is (22).

Verder bleek, dat in 35% van de gevallen
tegelijk of binnen enkele dagen na een
wranggeval zich één of meerdere nieuwe
wranggevallen voordeden, eveneens vrijwel
onafhankelijk van de koppelgrootte (22).

Ook Saes (21) bemerkte, dat in een korte
tijd één of meer wranggevallen in een be-
paalde weide voorkwamen en dan in de rest
van het seizoen niet meer. Knoef (12) zag
dat van de 321 door hem onderzochte
wranggevallen er tweemaal zo vaak een
vóór- als een achterspeen was aangetast. Er
was geen verschil tussen links en rechts. In
8% van de gevallen bleken meer kwartieren
besmet te zijn.

Ook Bramley c.s. (5) vermelden dat bij de
19 aangetaste kwartieren bij jonge kalveren
van 3 tot 12 maanden er 15 aan één van de
voorkwartieren en slechts 4 aan de achter-
kwartieren voorkwamen.

Over (17) bericht, dat uit Denemarken be-
kend is, dat pinken met langbehaarde uiers
minder wrang kregen dan die met dun en
kortbehaarde uiers. De grotere incidentie
aan de voorspeen kan veroorzaakt worden
doordat de voorspeen groter is dan de ach-
terspeen en ook bij het liggende dier nog
bereikbaar is.

Groothuis (10) bemerkte bij een controle
van de spenen, dat vooral aan de voorspe-
nen de meeste wondjes door vliegen voor-
kwamen en nauwelijks op de spenen die
dicht in het haar lagen. Sorensen (26) vond
bij 249 zomerwranggevallen dat alle kwar-
tieren even vaak aangetast waren.

-ocr page 179-

PREVENTIE

Bij de preventie van zomerwrang heeft de
veehouder de volgende mogelijkheden:

a. slotgatbeschermende middelen;

b. vliegenwerende middelen;

c. vaccinatie met C. pyogenes-\\\'aczm^\\

d. langwerkende antibiotica (droogzet-
ters).

De middelen moeten ook preventief, dus
vóórdat het eerste wranggeval er is, toege-
past worden. In de praktijk worden veel
middelen pas gebruikt nadat er een geval
van wrang in de koppel is opgetreden. De
waarde van een dergelijk middel wordt dan
altijd overtrokken, omdat de kans klein is
dat er dan nog een keer een \'infectiegolf
over het bedrijf zal komen (21).

a. Slotgatbeschermende middelen
Hiertoe kunnen antiwrangpasta, bisonkit,
collodium, nagellak enz. gerekend worden.
Over de doeltreffendheid van deze midde-
len is in de literatuur niet veel bekend.
Saes (21) beproefde in 1968 een oplossing
van polyvinylacetaat in aceton. Hij zag
toen dat het middel bij een éénmalige toe-
diening een significant gunstig effect had.
In 1969 kon hij echter in een vrijwel iden-
tieke proef met hetzelfde middel, waaraan
extra repellerende stoffen waren toege-
voegd, geen werkzaamheid constateren.
Op grond van deze proeven is antiwrang-
pasta® op de markt gebracht. In 1980 is bij
31 veehouders nagegaan hoe de werkzaam-
heid van slotgatbeschermende middelen
was geweest (22). Het bleek toen dat er
nogal wat teleurstellingen waren. Dit werd
voor een deel veroorzaakt doordat door
tijdgebrek de veehouders niet nauwgezet
alle spenen behandelden. Verder werd de
behandeling meestal niet minimaal om de
14 dagen maar onregelmatig toegepast.
Over de werkzaamheid van de middelen in
deze groep valt weinig te zeggen. Daar-
naast is de toedieningswijze arbeidsinten-
sief.

b. Vliegenwerende middelen

Aehnelt (1) zag al in 1953 goede resultaten
van vliegenwerende middelen bij de bestrij-
ding van zomerwrang. Hij reduceerde het
aantal wranggevallen van 9,4% in de con-
trolegroep tot 0,7% in de behandelde
groep.

Kunze (13) gebruikte een trichlorphos-
spray en zag in de behandelde groep 4,4%
tegen in de controlegroep 12% wranggeval-
len. Ook bruine teer, één van de oudste
middelen die in Nederland gebruikt worden,
kan hiertoe gerekend worden. De werk-
zaamheid van deze middelen is wel goed
mits de behandeling vaak, dat wil zeggen
één- a tweemaal per week uitgevoerd
wordt.

Sedert een aantal jaren worden syntheti-
sche pyrethroïden zoals permethrin (o.a.
Stomoxin®, Outflank®, Tabanex® en cy-
permethrin (Barricade®, dat ook verkrijg-
baar is in de vorm van een geïmpregneerd
PVC-oormerk (Flectron®)) bij de preventie
van wrang toegepast.

De langere werkingsduur is een belangrijk
voordeel van deze middelen. Het zijn met
water mengbare, olie-achtige suspensies.
Het actieve bestanddeel is lipofiel en dit
komt langzaam vrij uit de vettige afschei-
ding van de huid. Door deze eigenschap
heeft het middel een lange werkingsduur en
wordt een snelle verwijdering door regen-
water voorkomen (32^ Het middel mag
beslist niet in aanraking met open water
komen omdat vissen uiterst gevoelig voor
deze verbindingen zijn en al bij een zeer
lage dosering sterven. Synthetische pyre-
throïden hebben alleen bij hoge dose-
ringen een vliegenrepellerend effect. Hun
effectiviteit bestaat vooral uit een vlie-
gendodende werking na contact. Uiteraard
spreekt het vanzelf dat vliegen, die lang op
het rund verblijven (zoals bijv.
Lyperosia
irritans),
er eerder aan sterven dan vliegen,
zoals
Hydrotaea irritans, die slechts kort
op hun gastheer vertoeven. Over de effecti-
viteit van deze middelen bij de bestrijding
van zomerwrang is niet zo veel bekend.

Titchener c.s. (31) stellen dat permethrin
één a 2 weken protectie bood tegen
Hydro-
taea irritans
en zij zeggen dat gedurende
juli en augustus, dus in de periode dat
Hy-
drotaea irritans
vooral zijn gastheer zoekt,
een wekelijkse behandeling nodig is. Zij
zagen verder dat de behandelde koppels
rustiger waren doordat ze minder geïrri-
teerd werden door vliegen. Ook bemerkten
ze dat cypermethrin 3 weken protectie
tegen de hoornvlieg bood tegen permethrin
slechts één week. Verder is permethrin ge-
bruikt bij de bestrijding van \'broken heads\'
bij schapen, een ziekte waarbij
Hydrotaea
irritans
een belangrijke rol speelt.

-ocr page 180-

Appleyard (2) zag bij een nauwkeurige 14-
daagse behandeling van schapen met per-
methrin zeer goede resultaten.
In 1979 is Cypermethrin (Barricade®) op
een aantal bedrijven in Nederland tot te-
vredenheid van de betrokken veehouders
gebruikt. Dit is aanleiding geweest om in
1980 dit middel op precies 100 bedrijven in
Zuid-Drenthe en Overijssel toe te passen.
De resultaten waren toen wisselend. De
veehouders waren over het algemeen tevre-
den. Wel kwam duidelijk tot uiting dat veel
veehouders onvoldoende aandacht beste-
den aan een regelmatige bestrijding. Het
middel moet iedere 14 dagen, evenals na
een zware onweersbui, aangebracht wor-
den. Hierbij moet het gehele dier, maar
vooral de uierstreek, met een halve liter
vloeistof door middel van een rugspuit be-
sproeid worden. De pinken moeten hiertoe
vastgezet of dicht opeen gedreven worden.
Voor een goede behandeling is het nodig
dat de te behandelen dieren naar binnen
gedreven kunnen worden of dat er een
goede opvangmogelijkheid in de weide is.
In een periode waarin veel wranggevallen
verwacht kunnen worden moet de behan-
deling om de 7 ä 10 dagen herhaald wor-
den. Over de oormerken (Flectron®) is als
effectief middel tegen zomerwrang zeer
weinig bekend, hoewel oormerken wel
goede mogelijkheden lijken te bieden (35).

Over behandelingen met permethrin zijn in
Nederland geen goede veldproeven uitge-
voerd. In België werden door Bertels (4)
van half juni tot eind augustus 1981 250
pinken om de 14 dagen met permethrin
(Stomoxyn®) gesprayed. Er kwamen 3 ge-
vallen (1,2%) van wrang voor tegen in de
controlegroep, die in de naastgelegen wei-
de\'s liep, 6,1%.

De Meulemeester (4) deed hetzelfde op 5
bedrijven waar in 1980 bij 35% van de pin-
ken wrang voorkwam en in 1981, na een
door hemzelf uitgevoerde 14-daagse be-
handeling, slechts 4,5%.

c. Vaccinatie met C. pyogenes-\\\'öcc/m-

Weitz (34) kon in een grote praktijkproef
geen gunstige resultaten van een preven-
tieve intramusculaire behandeling met een
C.
pyogenes-vacc\'\\n zien. Sorensen (25)
deed dezelfde ervaring op in Denemarken.
Laatstgenoemde vaccineerde pinken sub-
cutaan met een C-pi\'o^^ene.v-vaccin en met
een triple-vaccin bestaande uit C.
pxoge-
nes, Mi. indolicus
en een niet geklassifi-
ceerde micro-aerofiele coc. De resultaten
waren zo wisselvallig dat hij geen uitspraak
over de effectiviteit van de vaccins durfde
te doen. Saes (21) vermeldt, op grond van
literatuurgegevens, dat aan de mogelijk-
heid om een immuniteit op te bouwen via
vaccinaties, zeer getwijfeld moet worden.

d. Langwerkende antibiotica (droogzet-
ters)

Met langwerkende antibiotica is vrij veel
ervaring opgedaan bij de preventie van zo-
merwrang.

Pearson (19) zag in een praktijkproef met
531 droge koeien, waarvan alternerend de
linker dan wel de rechter kwartieren be-
handeld werden, dat in de behandelde
kwartieren geen en in de onbehandelde
kwartieren 29 gevallen van zomerwrang
voorkwamen.

Weigt (33) behandelde met 2 verschillende,
langwerkende antibiotica in 1974 en 1975
in totaal 841 pinken in de periode eind juni
tot half juli. In de behandelde groep kwam
0,7% en in de onbehandelde controlegroep
12,5% zomerwrang voor. Zij stelt, dat het
inbrengen van antibiotica in een juveniel
uier mogelijk is vanaf 8 a 9 maanden, in een
aantal gevallen vanaf 6 maanden. Het in-
brengen levert volgens Weigt geen proble-
men op als de pink goed in de neus gepakt
wordt. In een aantal gevallen is het daar-
naast nodig om de staart omhoog te hou-
den. Een opzetstukje (\'nozzie\') is volgens
Weigt niet nodig omdat de inhoud van de
injector goed te ledigen is door de punt van
de injector tegen de tepelopening te plaat-
sen. Een behandeling met een langwer-
kend antibioticum moet volgens haar in de
periode eind juni begin juli toegepast wor-
den. Een herhaling na 4 weken acht zij
niet nodig.

Edmonds (1979) vond dat de incidentie van
zomerwrang bij droge koeien significant
verminderde bij dieren die niet alleen bii
het droogzetten, maar vervolgens ook om
de 3 weken met langwerkende antibiotica
behandeld werden, vergeleken met de
groep die alleen bij droogzetten dit antibio-
ticum kreeg toegediend.

-ocr page 181-

In 1977 werden door Hanstede en Kroeze
(I 1) in Overijssel 840 pinken tussen één en 2
jaar preventief behandeld met penzal N-
300®!.

Door het geringe aantal wranggevallen
konden geen definitieve conclusies aan de
proef worden verbonden. De eerste door-
braken werden vanaf 4 weken nä behande-
ling gezien.

Uit een in 1980 uitgevoerd oriënterend on-
derzoek werden gunstige resultaten over
behandelingen met Cepravin dry cow®^ ge-
meld (22, 10). In 1981 werden 2.901 pinken
van één tot 2 jaar preventief behandeld met
dit middel. Hierbij bleek dat er vrijwel een
volledige beschermende werking tot 4
weken nä behandeling was en dat in de 5e
en 6e week slechts enkele doorbraken voor-
kwamen (23). Het inbrengen van de inhoud
van de injector in de juveniele uiers leverde,
mits de pink goed gefixeerd werd, geen
enkel probleem op.

DANKBETUIGING

De auteur wil de leden van de Landelijke Commissie
Zomerwrang (2.3) en drs. P. Feenstra van de Gezond-
beid.sdienst voor Dieren in Overijssel bedanken voor
hun opmerkingen en opbouwende kritiek bij het tot
stand komen van dit artikel.

LITERATUUR

1. Aehnelt, E.: Zur Vorbeuge der Pyogenes-
Mastitis bei Weiderindern mit Kontaktinsektizi-
den.
ntsch. Tierärzil. Wschr.. 62, 493-498.
(1955).

2. Appleyard, W. H.: Eield assessment of perme-
thrin in the control of sheep headfly disease.
Vei.
Ree..
I 10, 7-/0, (1982).

.1. Been, f, H.: Zomermastitis en de hypothese van
de rol van
Hydrotaea irn(am (Fallén) (Diptera),
Muscidae) als vector van de ziekte. Referaat
R,U, Groningen, 7 augustus 1981.

4. Berteis en de Meulemeester: De Pathogenese,
therapie, frequentie en preventie van zomer-
wrang, bijeenkomst georganiseerd door Well-
come, België, 6 januari 1982.

5. Bramley, A. .1.. Leaver, .1, D,, Kingwill, R. G,,
and Simpkin. D. 1..:
Coryne-haeteriumpyogenes
mastitis among heifer calves. Vet. Ree., \\a0.464-
465. (1977).

6. Cornelisse, J. L., Saes, .1. M. F. en Atteveld, .1,
C,: De isolatie van anaerobe steptococcen, pep-
tostreptococcen uit uiersecretum van runderen
met wrang,
Tijdschr. Diergeneeskd..95.387-39/.
(1970).

7. Edmonds, M. J. and Welsh, .1. A.: The preven-
tion ofsummermastitisindrycows by intramam-
mary infusions of ampicillin and cloxacillin.
Vel.
Ree..
104, 554-555. (1979).

8. Evenhuis, H, H,: Het voorkomen van Hydrotaea
irritans
(Fallén) (Diptera, Muscidae) in Neder-
land en haar rol als overbrenger van zomer-
wrang (zomermastitis) bij runderen.
Entomo/o-
gi.sehe berichten.
40, /33-I35. (/980).

9. Glage: Holsteinische Euterseuche. Ber/. Tierärzt-
/. Wschr..
48, 862. (/908).

10. Groothuis, D. G.: Wrangpreventie bij pinken
door intramammaire toediening van antibiotica
(Penzal N 300 en Cepravin), niet gepubliceerd
onderzoek op verzoek van de Landelijke Com-
missie Zomerwrang, C.D.L, Lelystad, november
1980.

11. Hanstede, H. en Kroeze, B.: De preventie van
zomerwrang met behulp van Penzal N-300 en
enkele aspecten rond de
Pathogenese. Referaat
Fac. der Dierg. R.U. Utrecht. 1978.

12. Knoef J.: Onderzoek naarde achtergronden van
zomerwrang bij jongvee in Overijssel. Hogere
Landbouwschool te Deventer, december 1981.

13. Kunze, B.: Untersuchungen zur Prophylaxe der
Pyogenes-Mastitisbei.fungrindern,Tierärtzliche
Hochschule Hannover, dissertatie, 1976.

14. Muller, M.: Das Vorkommen der Pyogensmasti-
tis bei Jungrindern und Färsen uner Berücksich-
tigung verschiedener Genanteile.
Monatshefte
für Veterinär-Medizin.
32, 24-27. (1977).

15. Nattermann, H, und Horsch, F.: Zur Pathoge-
nese der
Corynebacterium pyogenes mastitis des
Rindes.
Monatshefte für Veterinär-medizin. 32,
342-345. (/977).

16. Ohm, B.: Infectionen des infantilen Rindereu-
ters. Tierärtzliche Hochschule Glessen, disserta-
tie, 1958.

17. Over, H, J,: Mondelinge mededeling, 1982.

18. Overgaard Nielson, B.: Plantage fluen, Hydro-
taea
/rn/ani(Fall.) pä graessende krier(Diptera,
Muscidae).
Ent. Meddr.. 40, 15/. (/972)

19. Pearson, J. K, L.: Further experiments in the use
of penicilline in the prevention of
C-pyogenes
infection of the non-lactating bovine udder. Vet.
Rec..
86 , 2/5-220. (/95/).

20. Robinson, J. and Luff M. L.: The sheep headfly,
Hydrotaea irritans (Falièn) (Diptera, M uscidae):
larval habitat and immature stages.
Bu/I. ent.
Res..
65, 579-586. (/976).

21. Saes, J, M. F.: Voorkomen, Pathogenese en be-
strijding van Corynebacterium pyogenes-
mastitis (wrang) bij runderen in Limburg, disser-
tatie R.U. te Utrecht, 1970.

22. Sol, .1.: Zomerwrang: lezing op de jaarvergade-
ring van de Provinciale Gezondheidsdienst voor
Dieren in Overijssel. 17 november 1980.

23. Sol. J. en Vardy, A.: Het effect en de werkings-
duur van Cepravin dry cow ter preventie van
zomerwrang.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 107, 466.
(1982)

24. Sorensen, G. H.: Summermastitis - Experimen-
tally produced in juvenile heifers.
Nord. Vet.
Med..
24 , 248-258. (/972).

Penzal N-300, bevattende 300.000 I.E. procaine-penicilline-G per injector, Mycofarm B.V.
Cepravin dry cow®, bevattende 250 mg cephalonium per injector, Duphar Nederland B.V.

-ocr page 182-

25. Sorensen, G. H.: Sommermastitis - Den mulige
beskyttende virkning af to forskellege vacciner
overfor eksperimentelle infectioner.
Nord. Vei.
Med..
24. 259-271. (1972).

26. Sorensen, G. H.: Studies on the Aetiology and
Transmission of Summermastitis.
Nord. Vet.
Med..
26, 122-132. (1974).

27. Sorensen, G. H.; Bacteriological Examination of
Summermastitis Secretions. The demonstration
of Bacteroïdaceae.
Nord. Vet. Med.. 30,199-204.
(1978).

28. Sarensen. G. H.: Comparative studies in Coryne-
haeterium pyogenes
toxineformation in mono-
cultures and mixed cultures.
Acta Vet. Scand..
21, 438-447. (1980).

29. Stuart. P., Buntain, D.. and Langridge, R. G.:
Bacteriological examination of secretions from
cases of \'Summermastitis\' and experimental in-
fection of non-lactating bovine udders.
Vet.
Rec..
63. 451-453. (1951).

30. Tarry, D. W., Wilson, C. D., and Stuart, P.: The
headfly
Hydrotaea irritans and summermastitis
infection.
Vet. Rec.. 102. 91. (1978).

VETERINAIR JOURNAAL
Een egel als patiënt

Laat in de herfst, op een moment dat alle andere
egels al in winterslaap waren, werd door de
dierenambulance een egel gebracht die gevon-
den was in een ratteval. Het dier zou dicuma-
rol gegeten hebben. Gedurende de volgende 24
uur werd wat zwarte ontlasting geproduceerd,
maar het diertje vertoonde echter geen afwijkin-
gen in de vorm van anaemie of bloedingen.
De egel woog slechts 700 gram; het was een jong
van enkele maanden oud, te licht om alsnog de
winterslaap in te gaan.

Daarom werd besloten het diertje binnen te
houden. Zijn eetlust was goed. De ademhaling
was niet versneld en er was geen diarree. Zijn
neusje was echter droog. In de faeces werden
veel Capillaria-eieren en longwormlarven ge-
vonden. Tegen de wormen werd een behandeling
ingesteld met Panacur® in een dosis van 10 mgr
fenbendazol\'kg gedurende 5 dagen.
Ongeveer een week later was het aantal
Capillaria-eieren duidelijk verminderd. De
longwormlarven waren nog in grote aantallen
aanwezig. De egel had langdurige hoestbuien en
een vieze neus.

Besloten werd om Ivomec® toe te passen, gezien
de goede resultaten die daarmee bereikt zijn bij
de behandeling van longwormen bij kalveren.

31. Titchener, R. N. en Cochrane, fl. G.: Use of
synthetic pyrethroids.
Vet. Rec.. 104, 517-518.
(1980).

32. Wellcome-Europe News, voorjaar 1980.

33. Weigt, U., Kun/e, B. und Lindveld, A.: Zur Pro-
phylaxe der Summermastitis bei .lungrindern
und Eärsen mittels intrazisternaler Versorgung
mit Langzeitpenicillinen.
Dtsch. Tierärztl.
PVschr..
83, 391-393. (1976).

34. Weitz, B.: C-pyogenes infection in cattle with
special reference to summermastitis.
Vet. Ree..
61, 123-126. (1949).

35. Williams. R. E., Westby. E. .1.. Hendrix. K. S..
and Lenenager, R. P.: Use of insecticide-im-
pregnated ear tags for the control of face flies
and horn flies or pastured cattle.
J. of An. Sc..
53.1159-1165.(1981).

36. Wright, C. L. and Titchener, R. N.: Infection of
the sheep headlfy
Hydrotaea irritans with bac-
terial isolates from field cases of summermas-
titis.
Vet. Rec.. \\ü\\.426. (1977).

Mej. drs. T. Deden, Vakgroep Pathologie, Afdeling Bijzondere Dieren, Postbus 80158. 3508 TD Utrecht.

De dosering bedroeg 0.1 ml 100 g lich.gew. De
injectie werd subcutaan in de oksel gegeven
(Een egel kan men fixeren door de hele stekel-
kapsel met twee handen te omvatten en omhoog
te trekken). Enkele dagen later bleek bij faeces-
onderzoek dat de Capillaria-eieren verdwenen
waren maar de longwormlarven onverminderd
aanwezig.

Bij nadere inspectie konden op de egel ook
nogal wat vlooien en teken gevonden worden,
die dus niet door de Ivomec beïnvloed waren,
zoals dat wel bij ectoparasieten van runderen
het geval is.

Tijdens een royaal bad in lauwwarm water ver-
zamelden de vlooien zich tussen de vrij ver uit-
eenstaande haren op de kop en konden met wat
handigheid en geduld alle gevangen worden. De
teken werden met een pincet uitgetrokken.
De ontlasting bleef nog 3 weken na de injectie
met Ivomec positief op longwormen.
Vervolgens werd mebendazole. waarvan be-
kend was dat het bij egels goede resultaten gaf.
toegediend in doseringen van 20 mg kg dage-
lijks gedurende 5 dagen. De egel was twee dagen
na het beëindigen van de kuur vrij van long-
wormlarven in de ontlasting en hoestte niet
meer. Er is daarna nog tweemaal feacesonder-
zoek verricht, telkens met negatief resultaat.
Drie maanden later woog de egel 1500 gram.
blaakte van gezondheid en had een vochtige
neusspiegel. .Straks, als de vorst voorbij is, zal
het de enige (voorlopig) parasietenvrije egel zijn
die in de natuur rondloopt.
 J. Deden\'

-ocr page 183-

REFERATEN

Hond

Leverbiopsie bij de hond

(iodshalk. Cynthia P.: Liver Biopsy in the Dog.
MocL Vei. Praci.. 63, (10). 805-809. (1982).

Voor de juiste diagnose en een doelgerichte
behandeling van leveraandoeningen kan le-
verbiopsie van belang 7.ijn. daar vaak de klini-
sche verschijnselen te vaag zijn. Ook een ver-
hoogde AP (alkalische fosfatase) of GTP
(glutamaat-pyruvaat-transaminase) behoeft
niet noodzakelijkerwijze op een leveraandoe-
ning te dttiden,

In verband hiermede wordt uitgebreid ingegaan
op de indicaties en contra-indicaties van een
dergelijke ingreep. Het hiervoor bruikbare in-
strumentarium\' wordt beschreven en afgebeeld,
terwijl ook 4 verschillende methoden om een
leverbiopt te verkrijgen, wordt beschreven.
Vanzelfsprekend moet de neiging tot nabloe-
ding met behulp van een voorafgaand bloedon-
derzoek zoveel mogelijk worden geëvalueerd.
De vooreen leverbiopsie nood zakelijke ervaring
kan worden verkregen door oefenen op ca-
davers.

Alvorens de ingreep toe te passen moet de om-
vang van de lever via palpatie en indien nodig
röntgenologisch worden vastgesteld, Voedsel-
onthouding gedurende 12 uren is gewenst, ten-
einde te voorkomen dat de maag wordt ge-
puncteerd. Tevens wordt aangeraden 5-30 ml
plantaardige olie (afhankelijk van de grootte
van de hond) I uur voor de ingreep in te geven.
Ook dient bij een beslaande hydropsasciteseerst
het buikvocht te worden verwijderd.
Het gebruik van
Sedativa of een centraal anes-
theticum is aOiankelijk van de mentaliteit van
de patiënt, maar als regel bleek een locaal anes-
theticum voldoende bruikbaar \\ oor de ingreep.
Auteur prefereerde de percutane transabdomi-
nale methode, waarbij de patiënt zich in rechter
zijligging bevindt. De gunstigste laats voor de
ingreep bevindt zich tussen xifoïd en linker rib-
boog. Na scheren en ontsmetten hiervan wordt
een locaal anestheticum geappliceerd. Na het
maken van een kleine incisie wordt de biopsie-
naald links van hel midden ingebracht ( de rec-
hter leverkwab is groter en galblaaspunclie
wordt voorkomenjen incranio mediale richting
doorgeschoven totdat de lever wordt bereikt.
Nadeel van deze methode: een kleine lever is
moeilijk bereikbaar en focale leverlaesies kun-
nen moeilijk worden gelocaliseerd.

Bij de \'sleutelgatmethode\' (keyhole method) be-
vindt de patient zich in rugligging en wordt de
buikholte vlak achter het xifoïd met een kleine
incisie geopend, waarna de lever met de wijs-
vinger kan worden gepalpeerd. Met behulp van
een tweede incisie — zelfde locatie als vooraf-
gaand beschreven - wordteen biopt verkregen.
Op deze wijze kan met grote zekerheid lever-
weefsel worden verkregen, terwijl het tevens
mogelijk is om een biopt van een focale lever-
laesie te verkrijgen.

De in de humaangeneeskunde veelal gebruikte
transthoracale methode wordt eveneens be-
schreven, maar gewezen wordt op het risico van
galblaasruptuur.

Het verkrijgen van een leverbiopt door middel
van laparoscopie (buik eerst infiltreren met CO,
of N,0) of laparotomie wordt vanzelfsprekend
door auteur als de gemakkelijkste methode be-
schouwd, doch het hiervoor benodigde kost-
bare instrumentarium en de hiervoor eveneens
noodzakelijke narcose (en tijd;
Ref.) acht zij een
bezwaar.

De wijze waarop het verkregen biopt vervolgens
trioet worden behandeld wordt helaas slechts
zeer summier uiteengezet,

//, H. Thalheimer

Tru-cut disposable needle (Travenol Laboratories, Deerfield, IL) and the Menghini Needle (V. Mueller,
Chicago: Becton, Dickinson, Rutherford, N,l).

Kat

Een kat met sporotrichose als infectiebron
voor de mens

Read, S, I,, Sperling, L, C,: Feline sporo-
trichosis and transmission to men.
Arch.
Dermal..
I 18, 429-432. (1982).

Beschreven wordt de besmetting van meerdere
mensen tengevolge van contact met een met
Sporonichum schenckii (S,s,) besmette kat
(castraat, 9 jaar). Deze werd ter behandeling
aangeboden voor drainage van granulomen die
zich op de oren, het voorhoofd, de voorpoten
en de staartbasis bevonden.
Bij onderzoek van het materiaal, ontnomen van
het voorhoofd, bleek dat de granulomata wer-
den veroorzaakt door
Spiroirichum schenckii.

Een langs natuurlijke weg optredende infectie
met S.s. komt bij dieren zelden voor. De moge-
lijkheid dat ook de mens via het dier zou
kunnen worden besmet wordt in de literatuur
wel verondersteld, maar nog niet beschreven.
Derhalve wordt uigebreid ingegaan op de ge-
volgen van deze besmetting bij het hele gezin
van de eigenaar van de kat, de assistent van de
dierenarts en een student in de diergenees-

-ocr page 184-

kunde, die eveneens behulpzaam was bij het on-
derzoek en behandeling van de kat. Geen van hen
was door de kat gekrabd of gebeten. Des-
ondanks ontstonden bij de contactpersonen op
de handen —en in twee gevallen tevens op rug,
buik en benen — ulcereuze granulomateuze
laesies.

Uit het van de handlaesies verkregen materiaal
kon
s.S. worden gekweekt.
Bij de contactpersonen kon de infectie met
behulp van Kaliumjodide worden bestreden.
De kat werd gedurende 2 weken uitsluitend
met antibiotica per os behandeld. De algemene
toestand van het dier verslechterde echter dus-
danig, dat tot euthanasie moest worden be-
sloten.

Auteurs wijzen erop dat bij onderzoek of be-
handeling van met S.s. besmette dieren het
gebruik van handschoenen en beschermende
kleding wenselijk is.

H. H. Thalheimer.

Konijn

Enkele regelmatig voorkomende bacteriële
infecties bij het konijn

Wellington Moore: Bacterial diseases in rab-
bits.
Auburn Veterinarian. 38, (I). 6-11, (1981).

Enkele regelmatig voorkomende bacteriële in-
fecties bij het konijn worden in het onderhavige
artikel beschreven.

Pasteurellose. De meest voorkomende bacte-
riële ziekte bij konijnen.

Zeven, door F. rnultocida veroorzaakte, ziekte-
beelden worden opgesomd:

1. Snot, een catarrhale ontsteking van de
slijmvliezen van de bovenste luchtwegen (sinu-
sitis, rhinitis) is de meest voorkomende ziekte
bij jonge dieren. Niezen en sereuze- tot puru-
lente neusuitvloeiing zijn de belangrijkste symp-
tomen.

2. Enzoötische pneumonie ontstaat primair of
kan uit \'snot\' voortkomen. Het beeld kan uit-
eenlopen van symptoomloos tot heftige acute
ziekte met depressie, anorexie, oog- en neusuit-
vloeiing en niezen.

3 Otitis media ontstaat via de buis van Eusta-
chius vanuit de keel. Vanuit het middenoor kan
de infectie naar binnen of naar buiten doorbre-
ken en veroorzaakt dan een meningo-encefalitis
met bijv. torticollis respectievelijk een purulente
ooruitvloeiing.

4. Conjunctivitis. De infectie komt tot stand
via de ductus nasolacrimalis en wordt geken-
merkt door roodheid van de conjunctiva, se-
reuze tot mucopurulente uitvloeiing en gezwol-
len oogleden die soms verkleven.

5. Infecties van het genitaalapparaat, overge-
bracht via de coïtus, komen vaker voor bij voed-
sters: pyometra en metritis. Bij de rammen
treedt orchitis met vergrote stevige testikels op.

6. Abcessen veroorzaakt door P. rnultocida
kunnen overal in het lichaam ontstaan.

7. Septicaemie kan optreden in combinatie
met snot en enzoötische pneumonie.

Bij de behandeling van pasteurellose worden
verschillende antibiotica voorgeschreven: Peni-
cilline G 20.000-60.000 u; kg, dag i.m. Cepha-
lothine 12.5 mg/kg elke 6 uur i.m. Chloramphe-
nicol 25-50 mg, kg; 6 uur. Sulfonamiden 100
mg; kg dag door het drinkwater. Tetracyclines
16 mg; kg, 8 uur door het drinkwater. Sulfaqui-
noxaline is werkzaam bij snot en pneumonie
225 g/ton. Indien nodig zal men de antibiotica
toediening vergezeld doengaanvanlocalesymp-
tomatische behandeling. Na het beëindigen
van de antibioticumkuur treden nogal eens reci-
dieven op.

Ziekte van Tyzzer wordt veroorzaakt door Ba-
cillus piliformis.
Dieren van 6 tot 12 weken zijn
het meest gevoelig. De symptomen zijn depres-
sie, anorexie, profuse waterige diarrhee en de-
hydratie. Dragers kunnen voorkomen. Bij sec-
tie vindt men necrotische enteritis bij de
overgang van dunne- naar dikke darm, multifo-
cale necrotische hepatitis en focale necrotische
myocarditis. De therapie zal naast Oxytetracy-
cline 0,25% door het drinkwater bestaan uit
parenterale toediening van vocht.
Stafyiococcus aureus kan betrokken zijn bij het
optreden van pneumonie, subcutane abcessen,
abcederende mastitis en septicaemie. Therapeu-
tisch worden antibiotica bij voorkeur na gevoe-
ligheidstesten, toegediend.
Fusobacter necrophorum is de verwekker van
Schmorl\'se ziekte: Necrose, ulcaratie en abcede-
ring van de huid. I-ippen, nek, gezicht en poten
zijn de voorkeurslocalisaties. De therapie be-
staat uiteen locale behandeling van de abcessen
en de toediening van
Sulfonamiden.
In het artikel komen verder nog enkele minder
frequent voorkomende infecties aan de orde
zoals listeriose (abortus),
Salmonellose (abor-
tus, diarrhee, septicaemie), tularaemie (septica-
emie soms ataxie), yersiniose (verkaasde haar-
den in het lymfatische systeem) en de vroeger
frequent voorkomende spirochaetose.
De diagnose stelt men in alle gevallen het meest
nauwkeurig door de verwekker, via kweek, aan
te tonen. Duidelijk wordt aangegeven dat het
grootste deel van de beschreven ziekten slechts
dan optreedt wanneer de dieren een vermin-
derde weerstand hebben.

5. Westra.

-ocr page 185-

Rund

Partus-inducfie op een praktijkbedrijf

Murray, R. D., Nutter, W. T.. Wilman, S., and
Marker. D. B.: Induction of parturition in a
commercial dairy herd: Clinical management
and treatment.
Vet. Ree.. 11 1. J6J-J(55. (1982).

Op een melkveebedrijf in Engeland bleek een
aantal melkkoeien te laat drachtig te zijn gewor-
den om nog binnen het strikt begrensde afkalf-
seizoen te kalven. Daarom werd de partus bij 26
koeien (237-270 dagen gravide) geïnduceerd.
Hiertoe werd 20 mg dexamethason i.m. toege-
diend: na 10 dagen werd bij de dieren die dan
nog niet hadden gekalfd 500 ug cloprostenol
(Estrumate) i.m. gegeven. Dertien koeien kalf-
den binnen 10 dagen (gem. 5,6 dagen). De reste-
rende dieren kalfden allen binnen 3 dagen na de
Prostaglandine injectie. Vijf kalveren (19%)
werden dood geboren.

Alle dieren die binnen een week na de dexamet-
hason injectie afkalfden, bleven langer dan 4
dagen aan de nageboorte staan. Slechts 35%
van de dieren die later afkalfden vertoonden
retentio secundinarum (P < 0,01). Volgens de
schrijvers kan de nageboorte alleen maar los
laten als het oestrogeen gehalte in het bloed
verscheidene dagen voor de partus verhoogd is
geweest. Dit was niet het geval bij de dieren die
binnen een week in partu kwamen. Ze kalfden te
snel, waardoor de nageboorte niet kon afko-
men.

Bij één koe ontwikkelde zich een metritis, die na
behandeling spoedig genas.
Schrijvers bevelen bovengeschreven methode
voor partus-inductie aan, daar deze volgens hen
de economische verliezen (het optreden van kal-
versterfte en problemen in het puerperium) be-
perkt.

(In ons land, waar geen scherp begrensd afkalf-
seizoen bestaat, dient partus-inductie slechts in-
cidenteel plaats te vinden;
Ref.)

A. de Kruif.

Rund/Varken

Arthropathie van het atlasgewricht

Steding-Jessen, H.: Arthrose af Atlas-
epistropheus-leddet hos kvaeg og svin.
Dansk
Vetennaer-tid.sskrift.
65, (5). 201-203. (1982).

In een kort artikel geeft de auteur in enkele
casuistieken aan waarom de primaire oorzaak
van plotselinge nerveuze symptomen bij runde-
ren en varkens gezocht kan worden in een ar-
thropathie van het atlasgewricht.

De klinische symptomen bij varkens, lijdende
aan zo\'n arthropathie, lijken op de nerveuze
verschijnselen die bij runderen worden waarge-
nomen die lijdende zijn aan nerveuze aceton-
aemie. De auteur meent dat het voldoende is
aangetoond dat deze nerveuze verschijnselen bij
deze vorm van ketosis niet in de eerste plaats
door de ketosis worden teweeg gebracht maar
door een arthropathie van het atlasgewricht in
het acuut-klinische stadium.

A. W. Foreest.

Rund

Campylobacter en mastitis bij melkvee

Logan, E. F.. Neill. S. D. en Hackie. D. P.:
Mastitis in dairy cows associated with an aero-
tolerant
Campylobacter. Vet. Rec.. 110, 229-
230, (1982).

Het is al langer bekend dat Campylobacter bij
rundvee abortus, onvruchtbaarheid en in min-
dere male enteritis kan veroorzaken. Recenter
zijn berichten over een experimentele infectie
van een runderuier met
Campylobacter jejuni
van humane oorsprong en de isolatie van C.
jejuni bij een geval van spontane mastitis bij de
koe. Schrijvers rapporteren nu over de isolatie
van een aerotolerante Campylobacter bij een
mastitisuitbraak in een melkveekoppel. Met het
geïsoleerde organisme werd een experimentele
infectie verricht in de rechtervoorkwartieren
van 4 koeien. Alle geïnfecteerde kwartieren kre-
gen een acute klinische mastitis, die binnen 120
uur spontaan genas, Campylobacter werd weer
geïsoleerd uit één kwartier.
Klinische verschijnselen bij de spontane mastiti-
suitbraak waren atypisch met visueel zeer ge-
ringe veranderingen. Celgetallen waren daaren-
tegen zeer hoog (5-10 10<"ml). Het feit dat de
experimentele infectie klinisch zoveel meer af-
wijking te zien gaf (pijnlijke gezwollen uiers en
algemeen ziek zijn) dan de geïnfecteerde dieren
bij de spontane uitbraak wordt geweten aan het
snel voorbijgaande karakter van de infectie en
het feit dat Inet praktijkgeval zich voordeed bij
pas afgekalfde koeien, met uiteraard fysiolo-
gisch oedeem van het uier. Mastitis wordt dan
gemakkelijk over het hoofd gezien.
Na challenge was het organisme erg moeilijk te
isoleren. Deze problemen komen we ook bij de
isolatie van andere gram-negatieven tegen. Zo
vonden Hill e.a. (1978) dat na experimentele
infecties van runderuiers met
E. coli, alle bacte-
riën reeds verdwenen waren uit de melk,
voordat de dieren klinische mastitisverschijnse-
len toonden.

J. Ph. Vente.

-ocr page 186-

Een nieuw species Campylobacter bij
varkens

Gebhart, C. J. e.a.: Campylobacter hyoinlesri-
r.alis
(new species) isolated from swine with
lesions of proliferative ileitis.
Am. J. Vet. Res..
44, 361. (1983).

Bij mestvarkens en (jonge) zeugen is het beeld
bekend van Swine Proliferative Ileitis (SPI).
Men neemt aan, dat deze zelfde ziekte zich
onder een ander beeld kan manifesteren, bijv.:
Haemorrhagic Bowel Syndrome of Necrotic
Enteritis. Het agens, dat voor deze ziektebeel-
den verantwoordelijk wordt geacht, is
Campy-
lobacter sputorum
ss. mucosalis.
Schrijvers menen nu een ander species van het-
zelfde genus
Campylobacter gevonden te heb-
ben, waarvoor zij de naam
C. hyointestinaUs
voorstellen.

Van 48 varkens met enteritis werd 27 maal
SPI vastgesteld. Bij de overige 21 varkens
werden andere ziekten vastgesteld, zoals coli-
bacillosis, dysenterie en salmonellosis.
Uit SPI werd 18 maal C.
hyointestinaUs ge-
ïsoleerd, uit de 21 niet SPI varkerns slechts
1 maal.

De kiem C. sputorum ss. mucosalis lijkt iets
minder specifiek voor SPI te zijn, n.1.: 16/27
resp. 3/21 maal positief Vooral bij haemor-
rhagische beelden wordt vaker de C.
hyointes-
tinaUs
geïsoleerd.

Culturele verschillen tussen de verschillende
species worden uitvoerig beschreven.

W. A. J. Cromwijk.

Voedingsmiddelenhygiëne
De betrouwbaarheid van de histometrische
bindweefselbepaling in vleeswaren

Hildebrandt, G., Dornheim, O., Hirst, L., Kö-
nigsmann, R.en Müller W.: Die Zuverlässigkeit
der histometrischen Bindegewebsbestimmung
in Fleisch-erzeugnissen.
Fleischwirtschaft. 62,
1464-1469. (1982).

Uit de literatuur is bekend dat technologische
factoren, de vervaardigingswijze van de histolo-
gische preparaten en de toegepaste morfometri-
sche techniek van invloed kunnen zijn op de
resultaten van de histometrische bindweefselbe-
paling in vleeswaren. Desondanks maakt ge-
standaardiseerd histometrisch onderzoek (in de
Bondsrepubliek;
Ref.) deel uit van de ambte-
lijke kwaliteitscontrole van vleeswaren. De au-
teurs voerden vergelijkend histometrisch en
chemisch onderzoek uit om te controleren of de
histometrische methode voldoet aan de hoge
eisen die ten aanzien van betrouwbaarheid en
nauwkeurigheid aan een officieel erkende ana-
lysemethode gesteld moeten worden.
Zij vervaardigden 8 proefcharges gehakt met
een bekend gew. % toegevoegd collageen bind-
weefsel. Na verkleinen en homogeniseren van
het uitgangsmateriaal werden van representa-
tieve monsters coupes gesneden waarop aan-
sluitend een selectieve bindweefselkleuring
(Calleja) werd toegepast. Met 2 morfometrische
methoden, een manuele pointcountermethode
en een geautomatiseerd beeldanalysesysteem,
werd het volumepercentage (vol. %) collageen
bindweefsel bepaald. Chemisch werd ook het
bindweefselgehalte vastgesteld door middel van
stikstof en hydroxyprolinebepalingen.
Bij beide morfometrische methoden werd een
duidelijk verband aangetoond tussen toege-
voegd gew. % bindweefsel in het uitgangsmate-
riaal en het in de coupes bepaalde vol. % bind-
weefsel (r = .99). Dezelfde overeenkomst werd
ook bij de chemische methode aangetroffen.
Ook tussen de morfometrische methoden on-
derling en tussen de histometrische en chemis-
che resultaten bestond een duidelijkecorrelatie.
Naast het histometrisch onderzoek van gehakt
werd in een vijftal verschillende soorten vlees-
waren de nauwkeurigheid van de methode
nader onderzocht door de invloed van de vlees-
waarsoort, de omvang van de steekproef, de
vervaardigingswijze van de preparaten, de sub-
jectieve waarneming van de onderzoeker en de
reproduceerbaarheid van de resultaten aan een
variantie-analyse te onderwerpen.
Indien het vleesprodukt heterogeen van struc-
tuur is blijkt dat de statistisch vereiste volledige
homogeniteit van het uitgangsmateriaal prak-
tisch moeilijk te realiseren is en navenant hoge
standaardafwijkingen veroorzaakt. De invloed
van de onderzoeker is te verwaarlozen en de
resultaten bleken reproduceerbaar. De nauw-
keurigheid hangt verder af van het aantal gere-
gistreerde representatieve weefseltreffers c.q.
gezichtsvelden en de grootte van de steckproef-
fout.

De auteurs concluderen dat de betrouwbaar-
heid van de methode opnieuw bevestigd wordt
door de resultaten van hun onderzoek die in
overeenstemming zijn met bevindingen in de
literatuur. De methode is weliswaar arbeids-
intensief doch levert waardevolle informatie
over aard en kwaliteit van vleeswaren. Boven-
dien kunnen coupes als bewijsmiddel blij ven die-
nen en door andere deskundigen worden gecon-
troleerd, waarmee histometrisch onderzoek vol-
doet aan alle voorwaarden van een verantwoor-
de analysemethode. Ook in de toekomst zal
kwantitatief histologisch onderzoek (in W.
Duitsland;
Ref.) een integraal onderdeel van de
voedingsmiddelenhygiëne blijven uitmaken.

P. A. Koolmees.

-ocr page 187-

BOEKBESPREKING

Problems in small animal neurology

Cheryl 1-. Chrisman

(Lea and Faehiger. Philadelphia. I9H2. 441 hi:., 117
illLLUraties. HFl. 108. )

De klinische veterinaire handboeken zijn in hun opzet
gekenmerkt door het centraal stellen van de ziekte. Al
of niet verdeeld per orgaansysteem of diersoort. Een
dergelijke systematiek is voor de praktische bruik-
baarheid een ernstige handicap.
De klinicus die nä vaststelling van symptomen en
verschijnselen een handboek wil raadplegen betref-
fende de mogelijke diagnoses of wegen die daarheen
leiden, zal veel bladerwerk moeten verrichten en nog
meer leeswerk. Het raadplegen van de tekst is pas
gericht mogelijk, indien bekend is met welke ziekte de
patiënt is behept.

Dit is het eerste veterinaire klini.sche handboek dat in
7-ijn opzet uitgaat van het symptoom en verschijnsel;
her probleem. Daarnaast blijft het mogelijk via de
ziekte of ziekteoorzaak een ingang te vinden. Deze
ruime toegankelijkheid zorgt er voor, dat zeer selec-
tief en gericht gelezen kan worden. Het is daaraan te
danken dat, ondanks de 450 bladzijden, de schrijfster
haar boek als \'brief and concise\' aankondigt,
In het voorwoord stelt de schrijfster dat het boek is
bestemd voor praktici die tijdens hun opleiding wei-
nig onderwijs in de neurologie hebben genoten en
voor co-assistenten die met de neurologie aanvangen.
Zelfs voor Amerikaanse begrippen is dit een over-
schatting van de kennis en kunde van alle andere
dierenartsen die met de klinische neurologie van de
hond en kat in aanraking komen.
De omschrijving in de volgende zin: \'..... het aanbie-
den van een eenvoudige, rationele benadering van de
diagnostiek en een overzicht van therapeutische mo-
gelijkheden voor die problemen waar de klinicus mee
geconfronteerd wordt\' is dan ook meer op zijn plaats.
Een boek dus voor iedere klinicus die betrokken is bij
de diergeneeskunde van het kleine huisdier!
Het boek bestaat uit twee delen. Deel 1 (100 blz.)
behandelt in vogelvlucht de anatomie en fysiologie
van het zenuwstelsel. Gevolgd door hoofdstukken
betreffende de anamnese, lichamelijk onderzoek, een-
voudig nader onderzoek, inleiding over de probleem-
gerichte benadering, specialistische onderzoekstech-
nieken en een overzicht van therapeutische
mogelijkheden van de neurologische patiënt.
Deel 11 (300 blz.) bestaat uit hoofdstukken die als titel
één of meerdere symptomen en verschijnselen voeren.
Zoals (8) toevallen, (9) coma en gestoord bewustzijn,
(12) scheve kopstand, cirkelbewegingen, nystagmus
en andere vestibulaire stoornissen, (14) opisthotonus,
tetanus, tetanie, tremoren, myoclonus en andere
spierspasmen, (15) incoördinatie van kop en ledema-
ten, (18) parese of paralyse van één ledemaat,
leder hoofdstuk begint met een opsomming van de
mogelijke lokalisaties en differentiaal diagnoses en
ziekteoorzaken. Het probleem wordt nader omschre-
ven en toegelicht aan de hand van de regionale anato-
mie en pathofysiologie. De wijze waarop de diagnos-
tiek zou kunnen verlopen wordt geschetst. De
afzonderlijke ziekten worden aan de hand van inci-
dentie, signalement en ziekteverloop, lichamelijk on-
derzoek, nader onderzoek, therapie en prognose, pa-
thologie en preventie behandeld.
Per probleem wordt schematisch de diagnostische
benadering weergegeven. Verschillende tabellen zijn
zeer informatief, zoals: chemicaliën die een gestoord
bewustzijn kunnen veroorzaken, medicijnen die toe-
vallen kunnen veroorzaken.

Per hoofdstuk is een uitgebreide literatuurlijst opge-
nomen, Met de referenties in de tekst biedt dit de
geïnteresseerdede mogelijkheid nadere informaties te
vergaren. De index is zorgvuldig en overvloedig sa-
mengesteld en geeft typografische verwijzingen naar
tabellen en schema\'s.

Voor de uitvoering van de vermelde chirurgische the-
rapieën wordt verwezen naar andere handboeken
(voornamelijk Hoerlien),

De opzet van het boek brengt met zich mee, dat
herhalingen in de tekst onvermijdelijk zijn. Ook is de
groepering van sommige verschijnselen aanvechtbaar
en is het compromis duidelijk zichtbaar. Het aange-
ven van detaillistische kritiek en onjuistheden is, ge-
zien de opzet en de doelstelling van het boek, niet op
zijn plaats,

In tegenstelling met de door de schrijfster vermelde
doelgroep is het opvallend dat specialistische diagnos-
tische technieken reeds in een vroeg stadium van de
diagnostiek worden aangegeven. Voorbeeld: bij het
probleem paralysis posterior wordt direct na het li-
chamelijk onderzoek en eenvoudig aanvullend onder-
zoek het electromyografisch onderzoek opgevoerd als
diagnostische test. Gezien de ziftende diagnostische
waarde is dit zeer juist. De zeer beperkte beschikbaar-
heid van deze techniek echter, lijkt niet in overeen-
stemming met de doelstelling van het boek.
De neurologische patiënt wordt in de kleine huisdie-
ren praktijk in het algemeen als moeilijk ervaren.
Deze moeilijkheid is naar mijn mening vooral van
diagnostische aard: 1) het onderkennen en juist be-
noemen van de symptomen en verschijnselen en 2) de
interpretatie van de vastgestelde klinische afwijkin-
gen.

Dit boek is een voortreffelijke leidraad bij de interpre-
tatie en beperkt het aantal problemen,

J. J. van Nes.

-ocr page 188-

Bewakingsprogramma Salmonella
bij varkens

Salmonellose is een bij de mens veelvuldig en
over de gehele wereld voorkomende infectie-
ziekte. Aangezien vlees als een van de belang-
rijkste bronnen van Sö/wo^e/Za-besmetting
geldt, ligt thans vooral de nadruk op het terug-
dringen van
Salmonella bij slachtdieren met
name varkens en pluimvee. De stuurgroep
\'Salmonella-pTob\\emaüek in de pluimveehou-
derij\' houdt zich reeds geruime tijd met het
Salmonella probleem bij pluimvee bezig.
Eind 1979 werd de stuurgroep
\'Salmonella-
problematiek in de varkens- en de rundveehou-
derij\' geformeerd, bestaande uit vertegenwoor-
digers van het Ministerie van Landbouw en
Visserij, het Ministerie van Volksgezondheid en
Milieuhygiëne (thans Ministerie van Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur), het Landbouw-
schap, het Produktschap voor Veevoeder, het
Produktschap voor Vee en Vlees en de Stichting
Gezondheidszorg voor Dieren. In de VD/ VHI-
kolom van het
Tijdschrifl voor Diergenees-
kunde
van 15 januari 1982 werd reeds een arti-
kel gewijd aan de door de stuurgroepen
uitgebrachte rapporten over de situatie ter zake
in de varkenssector, respectievelijk de pluim-
veesector. Zowel in dat artikel als in het artikel
over de
Salmonella-kwestie Nederland-ltalië
(Tijdschrifl voor Diergeneeskunde. 15 mei
1983) is gesteld, dat de oplossing van het pro-
bleem ligt in een integrale aanpak, dat wil zeg-
gen gericht op alle stadia van de
produktieketen-van veevoeder tot vlees. Voor
de varkenssector werd voorgesteld een \'Bewa-
kingsprogramma
Salmonella bij varkens\' te
starten met als doel de produktie van
Salmonella-vnje biggen, c.q. de aanvoer van
Salmonella-vrije varkens op de slachthuizen.
Inmiddels is de financiering rondgekomen van
het project — dat op jaarbasis ongeveer
f 180.000,— zal gaan kosten - en zijn de eerste
schreden op het pad gezet. Het vereiste onder-
zoek zal worden gedaan door de Gezondheids-
dienst voor Dieren-Gelderland, die reeds veel
oriënterend werk heeft verricht. Voor zover
epidemiologisch noodzakelijk, zal sero- en of
faagtypering van
Salmonella-stammen gebeu-
ren op het R.l.V. te Bilthoven.

MEDEDELINGEN

Drie fasen

Het project bestaat uit drie fasen. Als eerste fase
geldt het vinden van een klein aantal
Salmonella-vrije fokbedrijven, bij voorkeur
met een vaste relatie met één of meer vermeerde-
ringsbedrijven. Wanneer dan beschikt wordt
over \'vrij\' uitgangsmateriaal, kan de tweede fase
aangesneden worden namelijk het onderzoek
bij de vermeerderaars. Verder werkend met al-
léén \'vrije\' biggen komt daarna de slotfase aan
bod, die van de mest bed rij ven.
Tenslotte dient in alle fasen aandacht te worden
besteed aan het voer en het transport. Met be-
trekking tot het voer is onderzoek vereist van
het conditioneringsproces (hittebehandeling)
tijdens pelletering(het tot brokken persen), als-
ook aangaande de koeling, de opslagen de mate
van nabesmetting.

De bedrijven die aan de praktijkproef deelne-
men, zullen anoniem blijven. Om dit te garande-
ren, krijgen de laboratoria de monsters uit de
proef onder code binnen.

Fokbedrijven

Bij het zoeken naar geschikte fokkers zal telkens
een korte voorstudie worden gemaakt van de
bedrijfsomstandigheden. Hun aantal moet van
dien aard zijn, dat het mogelijk wordt per jaar
1000 tot 2000 \'vrije\' zeugen af te leveren aan de
vermeerderaars.

Bij de keuze van de deelnemers aan de proef
spelen verschillende factoren een rol. Zo zal
bijvoorbeeld de bedrijfsleider bereid moeten
zijn mee te werken en het bedrijf zodanig gele-
gen zijn. dat de kans op besmetting door nabu-
rige bedrijven dan wel de omgeving tot een mi-
nimum is beperkt. Verder dienen er meerdere
afdelingen aanwezig te zijn die afzonderlijk
kunnen worden gereinigd en ontsmet - en
dient uitsluitend gebruik te worden gemaakt
van gepelleteerd voer.

De geselecteerde ondernemingen zullen worden
onderzocht op de aanwezigheid c.q. de afwezig-
heid van
Salmonella-bactenén. Bemonstering
zal in de eerste drie weken na opname in het
programma wekelijks geschieden. Indien bij die
drie opeenvolgende checks geen
Salmonella
werd aangetoond, gaat men door met dat be-
drijf.

de

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 189-

Na de voorstudie en de intensieve bemonstering
moet bij herhaling gecontroleerd worden of een
bedrijf ook vrij blijft. Hiertoe kan met een la-
gere frequentie worden volstaan. Niettemin is
het zaak continu de vinger aan de pols te hou-
den.

Vermeerderings- en mesihedrijven

Wanneer een fokbedrijf eenmaal Salmonella-
negatief
is gebleken, kunnen zijn vaste afnemers
(vermeerderaars) bij het programma worden
betrokken.

Wel zal ook eerst van vermeerderingsbedrijven
een voorstudie worden gemaakt en bij hen een
onderzoek worden ingesteld als bij de fokbedrij-
ven. Ook hier kunnen de onderzoekers dan op
grond van het verloop beslissen wel of niet er
meer door te gaan. De bovenvermelde bemon-
stering om te zien of een bedrijf negatief blijft,
zal hier eveneens van toepassing zijn.
De hele gang van zaken herhaalt zich tenslotte
nog eens voor de laatste fase, de mestbedrijven.

Voer. strooisel en transport
Op mengvoederfabrieken zal het voeder op drie
plaatsen in het produktieproces bemonsterd
worden op enterobacteriën, en wel vóór het
persen, direkt erna en bij het eindprodukt dat de
fabriek verlaat. Verder worden stofveegmon-
sters genomen ter bepaling van de aanwezigheid
van enterobacteriën en salmonellae. Aldus kan
men ondermeer inzicht verkrijgen in de eventu-
ele verontreiniging van grondstoffen, de effecti-
viteit van het pelleteringsproces, de eventuele
nabesmetting en de algemene bedrijfshygiëne.
Een en ander moet om de twee weken worden
herhaald.

Als er strooisel op een bedrijf aanwezig is, dient
dit eveneens in het onderzoek te worden betrok-
ken.

Ook veewagens die het transport tussen de pro-
duktiebedrijven verzorgen, zullen worden ge-
controleerd. Naast de controle op reiniging en
desinfectie en de gebruikelijke checks op de aan-
wezigheid van bacteriën zullen (schone) veewa-
gens vóór het uitladen van de dieren en na het
afleveren worden bemonsterd.

Monstername en laboratoriumonderzoek
De te gebruiken methode van onderzoek moet
gezien de grote aantallen monsters zo min mo-
gelijk materieel en tijd kosten. Hij moet gevoelig
genoeg zijn om ook kleine aantallen salmonel-
lae te kunnen aantonen en om reeds bij de eerste
check een betrouwbare uitslag te kunnen ople-
veren.

In alle drie de fasen worden in elk hok of in elke
stal verschillende zo vers mogelijke faecesmon-
sters genomen.

Bij het bacteriologisch onderzoek worden ver-
zamelmonsters met de voor salmonellae gebrui-
kelijke methoden onderzocht. Eerst in een
vloeibaar niet-selectief medium, waarna wordt
overgeënt in een vloeibaar selectief medium.
Met deze \'wet-pooled sample methode\' kan èén
Salmonella per gram monstermateriaal nog
worden aangetoond.

Draaiboek

De stuurgroep 5a/wo«e//fl-problematiek in de
varkens- en de rundveehouderij\' zal periodiek
rapport uitbrengen over het verloop van het
programma. Men hoopt het project aan het
einde van dit jaar te kunnen afsluiten. Op basis
van de dan verkregen gegevens zal naderhand
een draaiboek worden opgesteld voor de pro-
duktie van
Salmonella-yv\\]e slachtvarkens.
Over de problematiek in de vleeskalverensector
wordt binnen de stuurgroep nog gesproken.

Stand van zaken hormoononder-
zoek

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 15
februari 1982 werd het hoofdartikel van deze
kolom gewijd aan de hormoonproblematiek
met een chronologisch overzicht vande ontwik-
kelingen tot dan toe.

Op basis van Richtlijn 81 \'601 EEG is toedie-
ning van stilbeenpreparaten en thyreostatica
zowel voor therapeutische als voor mestdoel-
einden bij alle diersoorten verboden. In Neder-
land spitst het onderzoek zich hoofdzakelijk toe
op het meest gebruikte en zeer gevaarlijke stil-
beenpreparaat DES.

Toen bleek dat de \'Radio-immuno-assay
(RIA)-methode\' tevens vals positieve uitslagen
opleverde, is daarmee gestopt. Inmiddels is een
nieuw onderzoekmodel uitgewerkt, namelijk
voor het aantonen een vrij simpele \'RIA-
methode met voorzuivering\' gevolgd bij posi-
tieve bevinding door een tamelijk gecompli-
ceerde bevestigingsmethode \'Gaschromatogra-
fie-Massaspectrometrie\' (G.C.M.S.). Voorecht
geïnteresseerden zijn de methoden op het RIV
te Bilthoven beschikbaar.
In de Werkgroep Analysetechnieken is uit-
eindelijk overeenstemming bereikt over het
nieuwe model. Alvorens echter met het syste-
matisch onderzoek op DES te beginnen, heeft
de werkgroep aanbevolen eerst nog het bevesti-
gingsonderzoek met een 50-tal rondzendmon-
sters te doen verrichten. Pas na afloop daarvan
kan de zaak wettelijk worden vastgelegd.
Zowel het RIV als de Stichting Bergschot Cen-
trum voor Onderzoek (BCO) te Breda, het Rl-
KILT en het CIVO/TNO zullen ieder monster
onderzoeken met de G.C.M.S.-methode. Daar-

-ocr page 190-

naast zullen de monsters nog getest worden met
de RIA-methode met voorzuivering door het
RIKILT en de Stichting BCO.
Naar verwachting zal men voorgenoemd onder-
zoek in juli afronden. Bij goede resultaten kun-
nen dan aan positieve bevindingen op DES con-
sequenties worden verbonden ten aanzien van
vleeskeuring en opsporing. In dat geval zal een
en ander worden geregeld in de Vleeskeurings-
wet (OnderzoekingsregulatieO, de Veewet (Be-
schikking Uitvoer Vers Vlees) en de Produkt-
schapsverordening Toediening stoffen met
oestrogene werking (PVV). De laboratoria en
de analysetechnieken zullen daarin worden ge-
noemd.

Invoer van fokstieren uit de U.S.A.
via Canada per 1 juli 1984 afgelopen

In het Tijdschrifi voor Diergeneeskunde van 15
september 1982 werd reeds aandacht besteed
aan de problemen rond de invoer van runderen
uit de U.S.A. via Canada. Op grond van de
E.G.-richtlijn Derde landen (72/462) is de im-
port van runderen rechtstreeks uit de U.S.A.
sinds 1 juli 1980 verboden, aangezien in dat land
blue tongue voorkomt.

Invoer van hoogwaardig genetisch fokmateri-
aal wordt door het Nederlandse bedrijfsleven
voorlopig echter nog noodzakelijk geacht voor
de foktechnische ondersteuning van onze melk-
veerassen. Vandaarde import van Amerikaanse
stieren via Canada, een land dat vrij is van blue
tongue.

De invoervoorwaarden vanuit Canada in het
kader van de Derde landen-richtlijn zijn in over-
leg met de Canadese autoriteiten nader uitge-
werkt en na positief advies van het Permanent
Veterinair Comité (13 april) voorgelegd aan de
Commissie E.G. Deze voorwaarden worden
uiterlijk 1 juli 1984 van kracht. Na deze datum
zal de invoer van Amerikaanse stieren via Ca-
nada niet langer mogelijk zijn, omdat uit Ca-
nada te importeren runderen dan in dat land
verwekt, geboren en opgefokt moeten zijn.
Om de rechtstreekse invoer van fokstieren weer
mogelijk te maken, wordt overleg gevoerd met
de Amerikaanse autoriteiten. Men wil komen
tot een regionalisatie van een gedeelte van
Noord-Anierika, dat na jaarlijks onderzoek kan
worden aangewezen als vrij van blue tongue.
Deze regionalisatie is binnen het kader van de
Derde landen-richtlijn mogelijk.
De uitslag van de laatste screening op het vóór-
komen van blue tongue in de noordelijke staten
is echter tegengevallen, waardoor de kans op
een spoedige verwezenlijking van regionalisatie
is verkleind.

Varkenspest in Nederland

Ook na de laatste in het Tijdschrifi voor Dier-
geneeskunde
gemelde uitbraken van varkens-
pest (26 april), deden zich in Nederland weer
vijftien gevallen van varkenspest voor, waarvan
9 in Noord-Brabant, 4 in Limburg en 2 in
Gelderland.

26 april - Hooge Mierde (N.Br.): Fok- mestbedrijf
met 133 zeugen, 2 beren, 606 mestvarkens en 450
biggen.

26 april - Alphen en Riel (N.Br.): mestbedrijf met
224 mestvarkens; buurtinfectie.

26 april - Alphen en Riel (N.Br.): mestbedrijf met
210 mestvarkens; buurtinfectie.

27 april - Beltrum, gemeente Eibergen (Gld.): fok-;
mestbedrijf met 12 zeugen, 15 lopers, 89 biggen, 87
mestvarkens.

28 april - Herkenbosch, gemeente Melick-Herken-
bosch (Lim.): fok-, mestbedrijf met 528 zeugen, 8
beren, 50 gelten, 2072 biggen, 2037 mestvarkens.

28 april - Nistelrode (N.Br.): fokbedrijf met 164
zeugen, 5 beren, 50 opfokzeugen, 15 mestvarkens
en 515 biggen.

29 april - Heeswijk-Dinther (N.Br.): fok- mestbe-
drijf met 870 mestvarkens, 700 biggen, ± 200 zeugen,
± 85 opfokzeugen.

29 april - Diessen (N.Br.): mestbedrijf met 279 mest-
varkens.

3 mei - Winteiré, gemeente Vessem (N.Br.): fok-
bedrijf met 217 zeugen, 6 beren, 8 opfokzeugen,
52 mestvarkens, 947 biggen; contact van mestbedrijf
van 5 april te Oerie.

3 mei - St. Oedenrode (N.Br.): fokbedrijf met 129
zeugen, 3 beren, 20 opfokzeugen, I mestvarken,
553 biggen.

9 mei - Kessel (t.imb.): mestbedrijf met 102 mestvar-
kens; contact van mestbedrijf van 22 april te Neer.
9 mei - Weert (Limb.): fok-; mestbedrijf met 56 zeu-
gen, 3 beren, 176 biggen, 12 opfokzeugen en 349
mestvarkens.

9 mei - Ede (Gld.): fok- mestbedrijf met 92 zeugen,
3 beren, 52 gelten, 464 biggen, 46 lopers, 260 mest-
varkens.

10 mei - Westerhoven (N.Br.): fokbedrijf met 74
zeugen, I beer, 16 opfokzeugen, 17 mestvarkens en
268 biggen.

10 inei - Middelaar, gemeente Mook (Limb.): ver-
meerderings-, mestbedrijf inet 66 zeugen, I beer, 208
biggen en 465 mestvarkens.

Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen
en zowel het O.I.E. als de E.G. zijn op de
hoogte gebracht.

BESMETTELI.IKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 8 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 30 april 1983 vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 32 gevallen in 26 gemeenten.

-ocr page 191-

Groningen

Friesland

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Noord-Holland

Zuid-Holland

Varkenspest

Totaal 21 gevallen in 15 gemeenten.

Gelderland

Noord-Brabant

Limburg

3 gevallen

1 1 gevallen in 7 gemeenten
7 gevallen in 5 gemeenten

Vogelcholera

Totaal 1 geval in Overijssel.
Schurft

Totaal 2 gevallen in 2 gemeenten

Groningen I geval

Gelderland 1 geval

VARKENSPEST
West-Duitsland

Bij telexern van 13 en 19 april 1983, maakte de Veteri-
naire Dienst te Bonn melding van dertig nieuwe uit-
braken van varkenspest.
In Neder-Saksen:

op 5 april in het district Brunswijk, arrondisse-
ment Göttingen,
In Noord Rijnland-Westfalen:

op 31 maart, 5 en 7 april in het disctrict Münster,
arrondissement Borken,

op I en 4 april in het district Münster, arrondisse-
ment Coesfeld,

op 31 maart en 5 april in het district Münster,
arrondissement Steinfurt,

op 6 april te Remscheid en op 7 april te Krefeld,
beide in het district DüsseldorL
op 30 maart, 2 april, 3 april en 7 april in het district
Keulen, arrondissement Heinsberg,
In Hessen, district Darmstadt:

op 6 april in het arrondissement Grossgerau,
op 6 april in het arrondissement Grossgerau,
op 7 april in het arrondissement Darmstadt-
Dieburg,

In Rijnland-Palts, op 8 april in het district Koblenz,
arrondissement Ahrweiler,
In Beieren:

op 5 en 7 april in het district IJnterfranken, arron-
dissement Würzburg,

op 31 maart in het district Schwaben, arrondisse-
ment Ost-Allgäu,
In Neder-Saksen, op 7 en 12 april in het district Bruns-
wijk, arrondissement Göttingen,
In Noord Rijnland-Westfalen:

op 8 april (twee gevallen) en 11 april in het district
Münster, arrondissement Coesfeld,
op 8, 11 en 13 april in het district Münster, arron-
dissement Borken,
- op 12 april in het district Düsseldorf, arrondisse-
ment Wesel,

4 gevallen

9 gevallen in 7 gemeenten
9 gevallen in 6 gemeenten

1 geval

5 gevallen in 4 gemeenten

2 gevallen
2 gevallen

Alle op de betrokken bedrijven aanwezige varkens
zijn afgemaakt en gedestrueerd. De noodzakelijke
veterinair-politionele maatregelen zijn genomen.

Bij een telex d.d. 26 april meldde de Veterinaire
Dienst te Bonn dertien nieuwe gevallen van varkens-
pest in West-Duitsland,

In Neder-Saksen, op 22 april, district Brunswijk, ar-
rondissement Göttingen,
In Noord Rijnland-Westfalen:

op 18 april, district Münster, arrondissement Bot-
trop,

— op 23 april, district Munster, arrondissement
Coesfeld,

op 17 april, district Düsseldorf, arrondissement
Kleef,

- op 18 april, 19 april (drie gevallen), 20 april en 21
april, district Düsseldorf, arrondissement Wesel,

In Hessen, op 19 april, district Darmstadt, arrondisse-
ment Darmstadt-Dieburg,

In Rijnland-Palts, op 21 april, in de stad Ludwigs-
hafen,

In Beieren, op 18 april, arrondissement Würzburg,
Alle varkens van de besmette bedrijven zijn afge-
maakt; veterinair-politionele maatregelen zijn geno-
men.

Frankrijk

Op 13 april gaf het Ministerie van Landbouw te Parijs
kennis van een uitbraak van varkenspest in het land.
Het geval was op 31 maart geconstateerd op een
vermeerderingsbedrijf te Blanzy in de Franse Arden-
nen.

De 156 aanwezige varkens zijn afgemaakt en gede-
strueerd. Epidemiologisch onderzoek naar de oor-
sprong van de ziekte was ten tijde van de melding nog
gaande.

Sri-Lanka

Op 25 april liet het Departement van Dierlijke Pro-
duktie en Gezondheid te Peradeniya weten, dat op
verschillende varkensbedrijven varkenspest was uit-
gebroken. Men is overgegaan tot het afmaken van de
zieke dieren en de dieren die met hen in contact zijn
geweest. Verder zijn bestrijdingsmaatregelen geno-
men. Binnenkort wordt een entcampagne gestart.

MOND- EN KLAUWZEER
Spanje

Per telex deelde de Algemene Directie voor Agrari-
sche Produktie op 11 april mee, dat zes dagen tevoren
een uitbraak van mond- en klauwzeer was gediagnos-
tiseerd op een runderbedrijf in het dorp Lena, provin-
cie Oviedo. De vier zieke en tien verdachte dieren, die
niet geënt bleken, zijn alle afgemaakt. Verder is men
overgegaan tot het nemen van de voorgeschreven
maatregelen, zoals ringenting met trivalent (OAC)
vaccin van alle voor de ziekte vatbare diersoorten.
Bovendien zijn hygiënische en sanitair-politionele
maatregelen getroffen.

Het Directoraat-Generaal voor Agrarische Produktie
te Madrid deelde op 25 april mee, dat zes dagen
tevoren twee uitbraken van mond- en klauwzeer
waren gediagnostiseerd op twee naast elkaar gelegen
bedrijven te Torrelavega, provincie Santander,

-ocr page 192-

Hier waren respectievelijk 24 en 18 runderen aanwe-
zig. Nadat de dieren waren afgemaakt, zijn reglemen-
taire maatregelen genomen; men is overgegaan tot
ringentingen met trivalent (OAC) vaccin van alle voor
de ziekte vatbare diersoorten, de markt is gesloten en
andere speciale hygiënische en sanitair-politionele
maatregelen zijn genomen.

RUNDERPEST

Israël

De Isarëlische Veterinaire Dienst maakte op 13 april
melding van een drietal nieuwe uitbraken van runder-
pest gedurende de week van 15-21 maart:
-- district Tsefat; dertig jonge ongeënte slachtrunde-
ren ziek in een kudde die in juli 1982 verder geënt
was;

district Acco; één kudde met 28 runderen volledig
gedestrueerd,
— subdistrict Jenin (controlegebied Samaria); één
kudde met 5 runderen geheel gedestrueerd.

DOORLOPENDE AGENDA

1983

Juni:

1 —3 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiolo-

gie.

2 Bijeenkomst Dierenartsen verbonden aan een
asiel. Jaarbeurscongrescentrum te Utrecht (pag.
377).

2 Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (georganiseerd door Boehrin-
ger Ingelheim bv). Biddinghuizen (pag. 186).

3 Symposium: Gezondheidsbesef, TH te Delft
(pag. 370).

3 - 5 B.S.A.V.A. Northern Ireland Region: 8th
Weekend Symposium on the road traffic acci-
dent and other traumatic injuries, Newcastle(lnl.
op het red.-sekretariaat verkrijgbaar).
76-PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiolo-
gie.

8—10 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobio-
logie.

9—10 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobio-
logie.

8 Groep Geneesk. van het Rund K.N.M.v.D.
Vergadering.

9 Groep Pluimveewetenschappen K.N.M.v.D.
Wetenschappelijke bijeenkomst; lAC-
Wageningen (pag. 421).

9—10 Seminar über Schafkrankheiten (A), Haus

Düsse, Bad Sassendorf.
9 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering.
Aanvang 15.30 uur.
9 Klinische Avond (pag. 712).
9—10 PAO-D-cursus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Bunnik.

Voor ongeveer 1000 dieren wordt direct gevaar aan-
wezig geacht. De ziekte is waarschijnlijk afkomstig uit
de buurlanden in het noorden.
Bestrijdingsmaatregelen zijn genomen; restricties op
dierenvervoer in alle noordelijke districten van Israël
en Samaria.

De besmette bedrijven zijn onder quarantaine gesteld.
In de week van 22-28 maart werden nogenkeledieren
ziek gemeld in de kudde ongeënte jonge runderen te
Tsefat.

Oman

Een telex d.d. 7 april van het Ministerie van Land-
bouw en Visserij te Muskat bevestigde een uitbraak
van runderpest op een uit Somalië afkomstige dhow
op 30 maart. Het schip dat 150 runderen en 250
schapen en geiten aan boord had, is bevolen terug te
keren naar de haven van herkomst. Gedurende de
periode dat de dhow zich in Omaanse wateren be-
vond, werd hij onder toezicht gehouden. Eén dier is
gestorven, zeven waren ziek.

10—11 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin, Luzern (pag, 671
(1982) en pag. 186). Inlichtingen op redaktiese-
cretariaat verkrijgbaar.

11 — 12 Reg. Arbeitstagung Süd der Fachgruppe
\'Kleintierkrankheiten der DVG\' (A) mit Helfe-
rinnenseminar, Passau.

16-17 PAO-D-cursus Capita Selecta Pluimvee-
ziekten.

22 26. Fachgespräch über Geflügelkrankheiten (A),
Hannover.

23 Fortbildungskurs über Schweinekrankheiten,
Hannover.

Juli:

9 IG Seminar \'Klinische Hämatologie\', Mün-
chen,

10 -16 The 32nd Summer Congress of the Interna-
tional Veterinary Students\' Association{IVSA),
Geneva, Switzerland (pag. 260).

Augustus:

2 4 International Symposium on Laboratory
Animal Science, Vancouver (pag. 766).

14—19 5. Weltkongress über lierproduktion,
Tokio.

21 27 XXII Veterinair Wereldcongres, Perth,
Australfé(pag. 964en 1248 (1981)49,601 en 824
(1982), pag. 53 en pag. 111).

31- 2 sept. 1. Symposium der Int. Soc. of Animal
Clinical Biochemistry (ACB), Schwäbisch Hall.

September:

7 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

7 Windsurfdag, Smith Kline, le Lustrum Wind-
surf watersport recreatiedag voor dierenartsen,
\'De Rietschans\', Nieuw-Loosdrecht.

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

-ocr page 193-

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

13 14 FVE. Advisory Committee on Veterinary
Training, Brussels.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

19—22 34th Annual Meeting of the European Asso-
ciation for Animal Production(EAAP), Madrid.
(Inl. redaktiesecretariaat).

21 -25 British Veterinary Association Annual Con-

gress, Lancaster (pag. 111).

22—23 32. Internationale Fachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung von Haustieren, Wels,
(Oostenrijk) (pag. 370).

26 lokt. Deutscher Tierärztetag\'83 und Kongreß
des Bundesverbandes praktischer Tierärzte,
Fortbildung (A), Baden-Baden.

29 30 PAO-D-curus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Hapert.

30 Symposium \'De chronische patiënt\'. Psychiatri-
sche Universiteitskliniek, Groningen.

Oktober:

3—6 Annual Meeting of the European Assoc. for
Animal Production (EAAP), Madrid. (Inl. op
het red.secretariaat verkrijgbaar).

5—7 Internationale Tagung für Orthopädie bei
Huf- und Klauentieren, Wien.

7 -8 Jaarcongres 1983 K.N.M.v.D.; tevens I30e
Algemene Vergadering, Leeuwarden (pag. 61,
313, 419, 465).

14 7. Seminar Tierernährung 1983 (ATF),
München.

Symposium Vleeskalveren, Cultureel- en con-
grescentrum Stichting \'De Reehorst\', Ede.

15 EVE Meeting, Brussels.

14- - 15 Erster internationaler Kongreß Uber Pferde-
krankheiten, Mülhausen.

Jahrestagung der DVG Fachgruppe Schweine-
krankheiten, Würzburg (pag. 323).
W.P.S.A.-Dag, lAC-Wageningen.
Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

11

13

14

14

13 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984

Februari:

21-22 CLO-Studiedagen 1984.

.\\pril:

13 -15 Voorjaarsdagen 1984, Amsterdam.

Juni:

10 -14 International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination, University of
Illinois at Urbana-Champaign, Illinois, USA
(pag. 125).

Augustus:

27—31 8th Congressofthe I.P.V.S. Ghent, Belgium
(pag. 147 en 299).

31—2 sept. Third Joint meeting Veterinary Patholo-
gists, Utrecht (pag. 147).

September:

17 -21 XIHth International Congress on Diseases
of Cattle, Durban, South Africa (pag. 418).

Minnesota, X. International Congress Reproduction

and Al.

Finland, I7e Wereld Pluimvee Congres.

1986

Augustus:

26 30 XlVth World Congress on Diseases of
Cattle, Dublin, Ireland.

November:

3-- 5 29. Jahrestagung der DVG-Fachgruppe

\'Kleintierkrankheiten\' (A). Hannover.
10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en

Vleesk. diensten. Ledenvergadering.
17 Kring de Westhoek. Vergadering.
24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-tlolland en

Utrecht. Vergadering.
25- 27 2. Internationaler Kongreß der Deutschen
Gesellschaft für Magnetfeld-Medizin e. V..
Mainz.

30 2 dec. International Symposium on Animals as
Waste Converters, Wageningen (pag. 371).

December:

Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

-ocr page 194-

In memoriam

J. J. OOMS

Op 13 Januari 1983 overleed collega en vriend Jan
Ooms na een kortstondige ziekte, die zich niet
ernstig aan liet zien. doch waarvoor onderzoek in
een ziekenhuis nodig werd geacht. Nog voor dit
onderzoek kon worden uitgevoerd overleed hij
geheel onverwacht.

Jan Ooms werd geboren op 3 november 1906 te
Bergen op Zooni, waar hij tot aan het behalen van
het einddiploma H.B.S.. in 1925. zijn jeugd
doorbracht. Daarna studeerde hij in Utrecht en
beëindigde in 1931 met goed gevolg de studie in de
Veeartsenijkunde.

Na zijn afstuderen nam hij waar in meerdere
praktijken in het land, totdat hij besloot, onder de
druk van de economische omstandigheden, de
Vleeskeuring als zijn werkterrein te kiezen. Dit is
het gebleven gedurende zijn verdere leven tot aan
zijn pensionering en hij was er met hart en ziel aan
verknocht. Zijn eerste standplaats werd in 1935
Rotterdam, waar collega Houthuis toen hoofd van
dienst was.

Van 1940 lol 1948 was hij vervolgens
adjuncldirecteur in de Kring Schiedam, waarna hij
benoemd werd tot hoofd van dienst in Tilburg als
opvolger van collega Gooren. Hier bleef hij, ook
na zijn pensionering in 1971, wonen.
Jan Ooms huwde op 26 februari 1935 met Rie van
den Berg, eveneens uil Bergen op Zoom, uit welk
huwelijk vier dochters en twee zoons werden
geboren. Samen met de zich uitbreidende familie
van schoonzoons, schoondochters en later de vele
kleinkinderen, vormden zij een hechte
gemeenschap.

Gedurende de oorlogsjaren ging hel zinloze geweld
ook zijn deur niet voorbij. Bijna alles ging verloren
bij een van de bombardemenien. Gelukkig bleef
het gezin gespaard.

In de kring van familie en vrienden kon hij intens
genieten van de gezellige sfeer. Hij was daarbij een
boeiend verteller. Er was ook altijd wel een reden
te bedenken, waaromheen een gezellig feest was le
bouwen.

Buiten de familiekring zorgde zijn warme
belangstelling voor ieder, die zijn pad kruiste,
ervoor, dat zijn leven was gekenmerkt door
vrienden en vriendschap. Indien nodig, kon men
rekenen op zijn daadwerkelijke steun.
Graag sprak hij over \'zijn slachthuis\' en \'zijn
mensen\', waarin hij werkelijk en warm menselijk
was geïnteresseerd. Naar zijn oordeel werd op,
zowel als ver buiten het slachthuis, goed geluisterd,
omdat het steeds goed gewogen was.
Ook de Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
van zijn kwalileilen geprofiteerd. Hij was

gedurende zijn leven afwisselend, lid van de
Ereraad, bestuurslid van de afdeling Noord
Brabant en bestuurslid van de Groep
Volksgezondheid.

Als degelijk katholiek in handelen en denken stond
hij nimmer anderen in de weg in hun overtuiging
in een veranderende denkwereld. Bijna
vanzelfsprekend was het. dal hij Kerkmeester, lid
van het schoolbestuur en lid van de
Vincent lus vereniging was.

Voor zijn vele verdiensten \\k>or de gemeenschap
werd hij geëerd door de benoeming tot Ridder in
de Orde van Oranje Nassau.
Hij deed gewoon het werk. dat gedaan moest
worden en verwachtte hetzelfde van zijn
medewerkers. Geschokt was hij. als mensen in zijn
omgeving tekortschoten of onbetrouwbaar bleken.
Gekrenkt voelde hij zich, toen in 1969
Amerikaanse inspecteurs de Vleeskeuring, in zijn
ogen, devalueerden. Wellicht is dit de oorzaak
geweest van zijn ziekte, die hem noopte in 1970
met ziekteverlof te gaan, slechts een jaar verwijderd
van de pensioengerechtigde leeftijd.
Na zijn ziekte is Jan Ooms nooit meer geheel
hersteld, doch was. door zich in acht le nemen, in
staat nog geruime tijd. samen mei zijn echtgenote,
le genieten van een welverdiende rusttijd.
De kerkdienst te Tilburg, voorafgaande aan de
crematie te Breda, werd bezocht door vele collega\'s
uit diverse disciplines, zeer veel medewerkers en
oud-medewerkers, vrienden, kennissen en relaties.
Velen van hen volgden hem daarna nog naar
Breda, waar zijn lichaam werd gecremeerd, nadat
ook daar nogmaals op indrukwekkende wijze
afscheid van hem was genomen.
De overweldigende belangstelling, betoond bij het
heengaan van Jan Ooms moge een troost zijn voor
Rie. de kinderen en kleinkinderen, die hem niet
kunnen missen. Zij zullen, evenals zijn vrienden,
hem nooit vergelen.

J. M. SCHULD
A. F. R. TER SC HU RE

-ocr page 195-

De Congrescommissie lek vrouwen

Die zijn nu al niet meer te houwen.

Hoe komt dat op den duur?

Zoveel potjes op \'t vuur

Daar wordt straks iets machtigs gebrouwen!

D. van der Zee

7-8 oktober 1983

Provincie

Friesland
Fryslan

Het Congres dat komt.... Van het bureau

Omzetbelasting en dierenartsen

Met ingang van I januari 1979 is de Wet op
de omzetbelasting 1968 aangepast aan de
zesde EG-richtlijn inzake omzetbelasting.
Deze richtlijn regelt tot in grote mate van
detail de heffing van omzetbelasting. Zo
bepaalt zij onder meer ook de vrijstellingen.
Voor de diensten van dierenartsen is niet
voorzien in een vrijstelling. Dat deze diensten
niettemin in Nederland nog steeds zijn
vrijgesteld is te danken aan
overgangsbepalingen die dit gedurende een
overgangsperiode mogelijk maken. Wanneer
deze periode afloopt is niet zonder meer
duidelijk. Daarvoor is een daartoe strekkende
beslissing vereist van de Europese
Ministerraad, die slechts genomen kan
worden op voorstel van de Europese
Commissie. Op grond van genoemde zesde
richtlijn had de Commissie vóór l-l-\'83 een
dergelijk voorstel moeten doen. Tot nu toe
heeft zij dit echter niet gedaan. Evenmin zijn
er aanwijzingen dat zij dit op korte termijn
zal doen. Bovendien valt niet te voorzien
hoeveel tijd de Ministerraad nog nodig zal
hebben om tot een beëindiging van de
overgangsperiode te komen wanneer de
Commissie eenmaal een voorstel daartoe zal
hebben ingediend. Aangezien de afloop van
de overgangsperiode niet alleen betekenis
heeft voor de vrijstellingsmogelijkheid van
dierenartsen, maar tevens voor een groot
aantal andere regelingen, ligt zij verre van
eenvoudig. De verwachting is dan ook dat
met een en ander nog geruime tijd gemoeid
zal zijn. De vrijstelling van dierenartsen zal
dus ook nog wel enige tijd van toepassing
blijven.

Met een fikse scheut friese folklore

maakt de damescommissie furore.

Zij beperkt zich niet lot

een stins en een slot

Maar dat zult u later wel horen!

D, van der Zee

Welke vergaderingen en
besprekingen waren er?

Maan 1983

16 Congrescommissie

17 Commissie Ethiek

18 Stichting Examens Vakbekwaamheid Honden-
en Kattenbesluit

Commissie D.l.D.

-ocr page 196-

23 Commissie Structurering Veterinaire
Verzorging Gezelschapsdieren
Hoofdbestuur

Raad voor Specialisatie

24 Notulencommissie Algemene Vergadering

28 3e Voorlichtingsavond voor co-assistenten

29 Codecommissie

30 Commissie Evaluatie Dierenartsopleiding

31 College van Directeuren van
Gezondheidsdiensten

April 1983

5 Stichting Registratie Gezelschapsdieren
Nederland

7 Stichting Gezondheidszorg voor Dieren -
Afdeling Pluimvee

11 4e Voorlichtingsavond voor co-assistenten

12 Adviescommissie K.V.V.
Commissie Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren

13 Hoofdbestuur
Algemeen Bestuur

14 Bestuur Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren

Ereraad

18 5e Voorlichtingsavond voor co-assistenten

19 Stichting Registratie Gezelschapsdieren
Nederland

Codecommissie

20 Pluimveeadviescommissie

21 Ereraad

Stichting Gezondheidszorg voor Dieren -

Afdeling Pluimvee

Ereraad

Financiële Commissie

26 Commissie Georganiseerde
Dierziektenbestrijding
Voorbereidingscommissie P.A.O.-
Diergeneeskunde

27 Redaktie Advies Raad

Commissie Begeleiding Varkensbedrijven

28 College van Directeuren van
Gezondheidsdiensten
Ereraad

Commissie P A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren

29 Stichting Examens Vakbekwaamheid
Honden- en Kattenbesluit

Mei 1983

3 Installatie Registratie Commissie
Commissie Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren

Commissie Begeleiding Rundveebedrijven

4 Hoofdbestuur

6 Overleg Staf Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren, K.N.M.v.D.

Stichting Registratie Gezelschapsdieren

Nederland

Congrescommissie

10 Adviescommissie K.V.V.

11 Nationaal Comité van de World Veterinary
Association

Koninklijke onderscheiding

Ter gelegenheid van Koninginnedag
is drs. P. H. Bool, algemeen directeur
van het Centraal Diergeneeskundig Instituut
te Lelystad benoemd tot Officier in de Orde
van Oranje Nassau.

Collega Bool is deze onderscheiding verleend
in verband met zijn activiteiten op het vlak
van het diergeneeskundig onderzoek in het
algemeen en met betrekking tot het C.D.L in
het bijzonder.

Groep Pluimveewetenschappen

Mededeling (herhaald bericht)

9 juni 1983

Aanvang: 13.30 uur

Plaats: l.A.C. - Wageningen

Thema: Reglement Pluimveegezondheidszorg

een goede zaak voor de prakticus. Collega

Smits zal speciaal de facetten die voor de

prakticus van belang zijn toelichten.

CONGRESSEN

Seminaar Milieukunde 1983-1984

Het Nederlands Instituut voor Praeventieve Gezond-
heidszorg/TNO organiseert in samenwerking met de
Stichting Postakademiale Vorming Gezondheids-
techniek het twaalfde Seminaar Milieukunde in het
academisch jaar 1983-1984.

Het Seminaar wordt gehouden in conferentie-oorden
in vier perioden van vier dagen; elke periode is gewijd
aan één thema.

24 tot en met 27 oktober 1983 \'Het Leefmileu\'
12 tot en met 15 december 1983 \'Milieugebruik\'
6 tot en met 9 februari 1984 \'Milieuverontreiniging\'
9 tot en met 12 april 1984 \'Milieubeleid\'
Het Seminaar biedt geleide oriëntatie in het brede
veld van de milieuproblematiek. Aan het Seminaar
wordt medewerking verleend door een 50-tal docen-
ten. De docenten zijn afkomstig van universiteiten en
researchinstituten, uit het beleid en uit de industrie.
Het aantal deelnemers is beperkt tot 25.
Deelnemers zullen worden ingeschreven in volgorde
van binnenkomst.

Het cursusgeld bedraagt /\' 2.300,— (verblijfkosten in-
begrepen) indien aanmelding plaatsvindt
vóór 20 ju\\\\
1983. Voor aanmelding na genoemde datum bedraagt
het cursusgeld / 2.500,-.

Voor nadere inlichtingen wende men zich tot het Ne-
derlands Instituut voor Praeventieve Gezondheids-
zorg/TNO, Wassenaarseweg 56, 2333 AL Leiden, te-
lefoon: 071-170441, mevr. dr. C. M. Kuiper.

-ocr page 197-

Personalia

Voor het Udmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

.longert. Mevr. H.; 1983: 3581 WX Utrecht, Bolstraat 10 A bis.

Linden, Mevr. J. C. M. van der: 1977: 3514 HN Utrecht, Bosschastraat 17.

Morssinkhof, P. G. M.; 1983: 5571 KP Bergeyk, Loo 105.

Nieuwenhuijs, Dr. J. H. M.; 1969; U-1976: 3583 XJ Utrecht, Stolberglaan 5.

Prins, P.; 1983; 9951 TD Winsum (Gr.), Onderdendamsterweg 53.

Verhoeven, G.: 1983: 3861 BX Nijkerk, Venestraat 24.

Vliet, A. J. M. van; 1983: 4241 LA Arkel, Hoogbloklandseweg 16.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldt
zich:

Zutphen. Prof. dr. L. F. M. van; 3705 AN Zeist. Sanatoriumlaan 87.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Daele, K. D. G. van: Gem-1978; 4524 ZG Sluis, Nieuwstraat 79.

Dongen, A. H. van; 1982; 3572 LV Utrecht, C. Houtmanstraat 8 bis.

Hurkens, E. .1.; 1983; 3571 AP Utrecht, F. Coerslaan 24.

Lateur, N. M. F.; Gent-1979: 3039 AD Rotterdam, Walenburgerweg 51.

Mestebeld, W. M.; 1980; 4032 NM Ommeren, Hogestraat 1.

Piebes, A. H. G., 1982; 3523 PC Utrecht, Karieboestraat 101.

Putker, P. H. M.; 1982; 8890 AN Midsland (Terschelling), Duinweg 112.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Mevr. H. R. Chalmers Hoynck van Papendrecht, Voorstraat 61, 3512 AK Utrecht.

B. Driesen, Dorpsstraat 49, 3732 HH De Bilt.

D. Hamhuis, Rozenstraat 9. 3702 VK Zeist.

J. W. H. M. Strikkers, Griftstraat 21 bis, 3572 GN Utrecht.

H. van der Veen, Bilderdijklaan 2, 3852 BK Ermelo.

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

H. Kloosterboer te Oldebroek per I mei 1983.
Jubilea:

W. H. van Hulzen te Amsterdam

Dr. .1. W. E. Stam te Soest

H. J. J. Luijerink te Bavel

Dr. H. A. Brouwer te Hoofddorp

D. B. Streefkerk te Heenvliet

H. A. van den Berg te \'s-Gravenhage

H. H. .1. Frederiks te Epe

B. J. Hermsen te \'s-Heerenberg

Dr. A. Osinga te Goutum

G. P. A. Frijlink te Bilthoven

Prof. dr. H. A. E. van Tongeren

te Oegstgeest

(afwezig) 45 jaar op 4 juni 1983
(afwezig) 25 jaar op 7 juni 1983
(afwezig) 25 jaar op 7 juni 1983
(aanwezig) 30 jaar op 13 juni 1983
(afwezig) 30 jaar op 16 juni 1983
(afwezig) 35 jaar op 19 juni 1983
(aanwezig) 50 jaar op 23 juni 1983
(afwezig) 25 jaar op 24 juni 1983
(afwezig) 30 jaar op 30 juni 1983
(aanwezig) 45 jaar op 30 juni 1983

(afwezig) 45 jaar op 30 juni 1983

-ocr page 198-

Adreswijzigingen, enz.:

192 Bergs, G. H. H.; 1980: 5768 AN Meyel, Scliool-
straat 15: tel. 04766-2116: p.

198 Bras, O. E.; 1955: Zeist: tel. 03404-21438
(privé).

205 Daele, K. D. G. van: Gent-1978: 4542 ZG Sluis,
Nieuwstraat 79: tel, 01178-1436: expert F.A.0,
(toevoegen als lid).

205 Dalemans, A.: 1980; Loon; p,, geass. met A. v.
d. Kamp en A. H. Nijhuis,

208 Dongen, A. H. van: 1982; 3572 LV Utrecht, C,
Houtmanstraat 8 bis; tel, 030-711983; d. (toe-
voegen als lid).

211 Elsinghorst, H. A. M.: 1963: Hilvarenbeek; tel,
04255-2156 (privé), 04254-1666 (prakt.).

2/5 Feniener van Vlissingen, Mevr. J. M.: 1981;
3524 CR Utrecht,. Zevenwouden 239; tel. 030-
894029 (privé), 534336 (bur,),

218 Gelders. G. M. L. M.: 1979; 6245 GD Eysden,
St. Martinusstraat 19; d,

2i5 Hurkens. 7.; 1983:3571 AP Utrecht, F. Coers-
laan 24; tel. 030-732675: wnd. d. (toevoegen als
lid).

240 *Jongert. Mevr. H.: 1983; Utrecht: p., ass, bij
mevr. J, H, C, Brooymans-Schallenberg.

241 Kamp, A. vande: 1953; Assen; p., geass. met A.
Dalemans en A. H. Nijhuis.

253 Laieur. N. M. F.: Gent-1979: 3039 AD Rotter-
dam, Walenburgerweg 51; tel. 010-661553; p.
(toevoegen als lid),

255 Linthorst. M. 1. M.: 1964; 6096 NX Grathem,
Oranjestraat 2; tel, 04954-1479 (privé), 04955-
1255, 1858 (prakt.).

260 Mesteheld. iV. M.: 1980; 4032 NM Ommeren,
Hogestraat 1; tel, 03443-1445 (privé), 1700
(prakt,); p,, geass, met W. vanSijpveld en D. N.
Tap (toevoegen als lid).

262 *Morssinkhof. P. G. M.: 1983; Bergeyk; tel,
04975-1151 (privé), 1275 (prakt.): p,, ass, bij A.
J. A. Hartman, F. P. A, Kuyper en A. A. P. van
Montfort.

265 Nijhuis. A. H.: 1977; Assen: p., H-D., geass,
met A. Dalemans en A, v, d. Kamp.

266 *Nooitgedagt, A. J.: 1961; 6604 DE Wijchen,
Veenhof 19-25; tel. 08894-20393 (privé), 080-
446444 (bur.): d. K.v.W.

268 \'Oosse. W. L. J.: 1983; 3992 NB Houten, Boter-
hoeve 5; tel, 03403-1189; wnd. d.

272 Peters. J. H\'. f.,■ 1981:6851 GW Huissen, l.aak-
sevoetpad 9; tel. 085-251567; wnd, d.

272 Piehes, A. H. G.; 1982: 3523 PC Utrecht, Karie-
boestraat 101; tel, 030-523270; wnd, d, (toevoe-
gen als lid),

274 Poll. Dr. P. H. A.: 1959; U-Geneesk.-1981;
Zijpendaalseweg 71, 6814 CE Arnhem; tel, 085-
420684: p., H-D.

275 *Prins. P.: 1983: Winsum (Gr.); tel. 05900-
49281 (privé), 05951-1800 (prakt.); p.. ass. bij
W. J. L. Lusink. M. Nicolay en R. E. Schoole-
man.

275 Putker. P. H. M.: 1982; 8890 AN Midsland
(Terschelling), Duinweg 112, postbus 563; tel.
05620-8400: p., ass. bij W. de Haan (toevoegen
als lid).

276 Ravmakers. R.J. M. /..,■ 1982; 5712 HP Some-
ren, Pasakker 1 16; tel, 04937-1770.

280 Rosendal. H. Th. J.: 1971; Wijhe; tel, 05702-
2488 (privé), 074-918765 (bur.): wnd. h.
vLk.dnst.: r,k.

282 Schans. J.: 1980; Winterswijk: tel. 05430-12477;
wnd. d.

285 * Setten. J. H. van: 1965; 3512 ES Utrecht. Am-
bachtstraat 10; tel. 030-318065; wnd. d.

293/325 *Sieur K. C: 1977; Homs(Syrië). P,0, Box
405; tel, 38702; d. D.G,I.S.

298 Vaarkamp. H.: 1976; Vessem; tel. 04979-1698;
1300 (privé), 04254-1666 (prakt,).

305 Voets. M. Th.: 1968; St. Oedenrode; tel. 04138-
76449 (privé), 04116-73951 (bur,).

327 Zutphen. Prof. dr. L. F. M. van: 3705 AN Zeist,
Sanatoriumlaan 87; tel. 03404-58897 (privé),
030-532033 (bur.): hlr. R.U. (F,d,D.),

Vacatures
veterinairen

Veterinair Advies Centrum
Ontwikkelingssamenwerking
Bangladesh - adviseur en teamleider
Tanzania - onderwijs: pathologie

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot het
VACO Secretariaat, tel, 070-793137.

LIJST VAN ADVERTEERDERS

Alfasan
Aigin

Barneveld College
Bayer Nederland
Brocacef

Ciba Geigy/Vetin Nederland

Crediet- en Effectenbank

Dix & Co,

Dopharma

Duphar Nederland

Floris Vet. Produkten

Intermediac

J. C. Koning Assurantiën

Koopmans

Movir DTO

Mycofarm

Rhône-Poulenc Nederland

Rijksoverheid

Shell Chemie

Syntex Agribusiness Nederland
Van Stigt

Voorlichtingsbureau voor artsen
VSM Geneesmiddelen

-ocr page 199-

Daarom is het gebruik
van originele Esb^3 ionend.

Volledig wateroplosbaar, géén verstopte leidingen,

maar ook mengbaar onder het voer._

Bestrijdt afdoende elk COCCIPIOSE probleem._

Werkt snel, veilig en betrouwbaar._

Goed opneembaar._

Alléén Esba bevat Sulfachloorpyrazin Natrium Monohydraat.
Zeer korte wachttermijn.

Alleen vertegenwoordiging
voor Nederland

w

Vetin Nederland BV

Kil-» A ^r-i^x/ 86, 5280 AB Boxtel

CIBA—bElbY Telefoon 04110-73797

-ocr page 200-

SyriANTHIC l.n

STNTEK

Syntex Agribusiness Nederland B.V.
Wattstraat 44
2723 RC Zoetermeer
Telefoon (079) 410144

-ocr page 201-

Onderlinge zorg
voor optimale zekerheid

De dierenarts met een eigen praktijic zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-47420.

Arbsldsongsschlkthelds-
verzekeringen voor artsen,
tandahsen en dierenartsen

MD.04.A

-ocr page 202-
-ocr page 203-

Het beste vliegen-
bestrijdingsadvies

Zomer \'82 gaf het bewijs. Veel veehouders hebben verleden jaar met succes de nieuwste
manier van vliegenbestrijding toegepast, het Flectron oormerk. Dit oormerk bevat een
bijzondersterkwerkendestof.hetinsecticidecypermetrin.Doorcontactwerkingwordtdeze
stof over de vacht van het rundvee verspreid en doodt vrijwel alle vliegen, ook de stekende
kleine koevlieg (Haematobia irritans) en de wrangbacterie overbrengende wrangvlieg
(Hydrotaea irritans). Zo werd in de praktijk onomstotelijk vastgesteld, dat door gebruik van
twee Flectron oormerken per dier de kans op zomerwrang bijna geheel voorkomen wordt.
Drie voorbeelden uit de praktijk:

\'Flectron oormerken hebben
een goede vliegenwerende
werking, waardoor de kans op
wrang aanzienlijk verkleind
wordt\'. Zo schrijft H. Geurts,
student aan de Chr Hogere
Landbouwschool te Dronten,
in zijn verslag over een verge-
lijkend onderzoek naar de wer-
king van het Flectron oormerk
Dit onderzoek werd verleden
zomer op een proefboerderij
van Hendrix\'voeders te Box-
meer (Brabant) gehouden.
\'Wranginfectie is in hoge mate
afhankelijk van de aanwezig-
beid van diverse soorten vlie-
gen. Flectron oormerken be-
strijden ze voor 98,5%:

\'Ik vind Flectron een
geweldige oplossing.

Ja, de melkproduktie is dit jaar
veel hoger geweest, zegt
F. Boudewijns te Aarle-Rixtel
(Brabant), \'ik heb dat in mijn
27-jarige en/aring nog niet
meegemaakt, \'t Was wel een
goed jaargetijde voor de gras-
groei maar de enorme rust
heeft zeker grote invloed ge-
bad. Wrang kan een schade-
post van duizenden guldens
veroorzaken. Een simpele re-
kensom leert, 10% heeft nor-
maal wrang, bij 20 vaarzen zijn
dat er twee. Kosten ? Al gauw
zo\'n tweeduizend gulden. Ge-
bruik je twee Flectron oormer-
ken per dier f 25,00 dus, dan is
dat voor twintig f 500,00. En dat
is \'t mij wel waard. Nou dan, die
Rectron oormerken zijn altijd
rendabel, nog afgezien van de
vliegenbestrijding.\'

\'Een beest in betere conditie
geeft natuurlijk meer melk.\'
Verklaart E.H. Kuyer, veehou-
der met 80 melkkoeien te Een
(Drente). \'Ik fok mijn eigen
materiaal en heb een produktie
van zowat 6.800 liter met zo\'n
4.29 vet en 3.36 eiwit en het
stijgt nog . . , Zomerwrang is
hier altijd een groot probleem.
Toen ik over Flectron las heb ik
\'t meteen uitgeprobeerd. Toen
de wrangperiode begon kreeg
ik bij vier onbehandelde dieren
in de open ruimte wrang terwijl
de groep met oormerken in \'t
bos geen wrang kreeg. Dat is
typerend. Je zou zo zeggen dat
die Rectron oormerken voor
100% werken.\'

Drie praktijkervaringen waar ook een
dierenarts niet omheen kan.

flectron

oormerk tegen vliegen op rundvee

Doos met 2 X 6 Flectron oormeriien en 12 hechtingsplaatjes. Postbus 2960. 3000 AZ Rotterdam, 010-696915

-ocr page 204-

Dynamische nieuwsgierigheid doet
additieve therapeutische mogelijkheden
ontdekken

/

VSM

staat voor de
veterinaire homoeopathie

Informatie:

VSM Geneesmiddelen bv,
Postbus 321,
1800 AH Alkmaar,
Tel. 072 - 615944.*

-ocr page 205-

VOOR ALLES WAT U
ALS DIERENARTS
AAN INRICHTING EN
INSTRUMENTARIUM
NODIG HEEFT

HAUPTNBR

-vA^vanstigt-bv"

Gezellenstraat 17 - 3861 RD Nijkerk
Tel. 03494 - 5 69 44 - Telex 79207

BANDELIN

-ocr page 206-

over™kens,h

BETEKENIS "V

De ziekte van Aujeszky.

Gevreesd fenomeen binnen de
varkenshouderij is de ziekte van Aiijeszky.
Een ziekte die naast biggensterfte tot vaak
belangrijke groeivertra-
ging kan leiden.

De gevt^lgen van
beide zijn gelijk: een
aanslag op het bedrijfs-
resultaat. De ziekte van
Aujeszky op de mesterij-
bedrijven is eenvoudig
te voorkomen

Mycofami, dochteronderneming
van Gist-Brocades, houdt zich o.a, bezig
met de verkoop en distribtirie van dier-
geneesmiddelen. Zo heeft Mycofami een
reputatie opgebouwd op het
gebied van pluimveevaccins,

varkensvaccins
en antibiotica.
De ontwikkeling
van deze ge-
neesmiddelen
vindt plaats
bij de befaam-
de laboratoria Dr,
de Zeeuw,
Daan/a n atlcomsrig
zijn Delsuvac
Aujeszky, AR, HP
en E\'Coli.
Stuk voor stuk
varkensvaccins
die bekend staan om hun effectiviteit.

Groeivertraging op mesterijen.

Waarom Delsuvac Aujeszkyj

Met Delsuvac Aujeszky heeft u
een beproefd vaccin in handen.

Her werkt snel en eftecriet, Verde
geeft Delsuvac Aujeszky geen entreacrie
de spreiding van het entvims is nul en
het wordt in Nederland geproduceerd

Uit een oogpunt van kwaliteits-
controle is dat een belangrijk verschil nu
and ere levende
vaccins;
Delsuvl
Aujeszk
J heeft een ,

waait de varkensmester in de regel,,^
gehele mesttijd van de
zorgen.

-ocr page 207-

^ ZIEKTEN EN DE
J MYCOFARM.

nsrant hoog viaisgehalte.

Echter, beweringen moeten ge-
latd worden door cijfers uit de prakrijk,
\'ehiu, onderzoek wees
dat de behandehng
:t Delsuvac Aujeszky
percentage besmette
rkens het

r \'dé

Andere varkensvaccins van
f/ Mycofarm.

Zoals gezegd: laboratoria

Dr. de Zeeuw ontwikkelde
nog andere varkens-

vaccins. Delsuvac
HP bijvoorbeeld.
Het geïnactiveerde vaccin tegen
eenzijdige longontsteking
(Haemophilus pleuro-
pneumoniae), met name ge -
waardeerd op het mest-

bedrijf. Verder
!/ f j Delsuvac AR
tegen atrophi-
sche rinitis en
^ \'pelsuvac
\'^^-Coli tegen
entero toxaemie.

U ziet, zo is Mycofami
voortdurend in de weer voor
/1 dierenarts en boer.

Als steun in de aig voor het
gezond maken èn houden van dier
en bedrijf.

srkst deed
1 en.\' Een ^
istekende
len, lijkt ons, om
;lsuvac Aujeszky ook in uw praktijk te
Druiken.

YCOEmi, HUIS VAN DELSUVAC AUJESZKY, HI^ AREN E-COLL

-ocr page 208-

MYOLAXIIM I50I0

infuuszak 500 ml - 75 gr Guaifenesinum

Het meest veilige spierrelaxans voor paarden.

Door presentatie zeer snel infuus mogelijk.
Stabiel, helder infuus vloeistof, géén uitkristallisatie.

Producent: Chassot & Cie.

FLORIS VETERINAIRE PRODUKTEN BV

VUGHT • TELEFOON 073-563784

-ocr page 209-

inlhoud

KONMNKl lJKE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

h) memoriam: .Ihr. P. H. ,4 Iherda van Ekenswin .

Van hei Hoofdhesluur: IIDITEI.......

Siii hling Regislraiie Ck\'rel.schap.sdieren Nederland .
XXU World l\'eierlnary Congress. Penh. Ausiralla
Memve leer.sioel vakgebied proefdierkunde ....
Dr. /.. M. E. van Zuiphen lol hoogleraar benoemd .
.A fscheid collega //. ./. Slol van proefdierkundig Nederland
Dr. ./. E. (iajemaan tol hoogleraar benoemd
H erken in hel Midden-Oosten en! of .A frika .
Dierenarts in den vreemde: Nieuw Zeeland (3) .

Groep Paardenprakiici: Biieenkonisi.....

Reünie oud-leden van Absyrtus.......

Personalia............

REC\'TIHCATIES

llistomeirisch onderzoek van vleeswaren.....

contents

PRO)F. DR. D SWIERSTRA 25 YEARS PROFESSOR OF PARASITOLOGY II

Human Toxocariasis, Diagnosis and Incidencc in the Netherlands; F. van Knapen.

.1. van Leusden, and M, A. E. Conijn-van Spaendonk........469

Prevention of Strongvlidae Infections in the Horse; M. H. Mirck, M. Eysker. and

.1. Jansen ..."................

Uses of Immunology in Veterinary Helminthology; A. Kloosterman 481

Immune Defense and Inflammatory Response in Parasitism. The Role ofKosinophilic
(■ranuloeytes;
E. .1. Ruitenberg. .1. Buys. A. Elgersma. and J. S. l eppema .
All Rights Reserved

488

IFtllwri^ anmmng m llùs ii,uriwl arc liM,;l in Curn-m Ci,wenn Agrinilnirül tSMogy mut KnMrnnmenial Si wme. \\t,;lline tmtex \\te,tinn.
hutex . l eimiuinm 1\',\'lnmun tkillelin. \\ ,-lcnm/rm,;ti:in.
Imn,twins, Imllliclu-s A-nlrathlan. tiihUoKraphv at Aaru iillurc. Biologual .4h>irm ts.
CunlhhrUitit\' Scii\'niilu Ahslrucn)

Dat werkt

Inspuitbare
antibiotica van
Gist-Brocades nv

510

510

511

511

512

512

513

514
514

514

515
515
515

492

gloveticol

nafbipen

na-penicilline

Oxytetracycline

streptomycine

albipen

depocilline

depomydne

duplocilline

engemycine

Vraag onze dierenartsenbezoeker
onn nadere infornnatie.

Mycofarm bv Î3

Mycofarm bv. Postbus 8,3730 AA De Bilt, Tel. 030 - 76 00 45.

-ocr page 210-

FLUMÉSOL EXTRA

Ter behandeling van Gram - negatieve infecties bij pluimvee.

FORMULE:

1 liter Flumésol Extra bevat :
50 gram Fiuméquine

DOSERING:

1 liter Flumésol Extra per 1000 liter
drinkwater, gedurende 3 - 5 dagen

Fluméquine:

Geen kruisresistentie met Tetracycline, Chlooramphenicol, Neomycine,
Trimethoprim en Furazolidone.
Goede resorptie
Geen negatieve beïnvloeding van de groei
Goed opneembaar via het drinkwater
Veel multi-resistente stammen van E. coli. Salmonella en Pastetirelia zijn in
vivo en vitro gevoelig.

Flumésol Extra moet onder de 25° C. bewaard worden !

DOPHflRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 \'

DIEREN
VERBLIJVEN

\'n Welvaartsvast daggeld tot
ƒ 593,— in geval van

ARBEIDS-
ONGESCHIKTHEID

is thans mogelijk voor waar-
nemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit,
onder algehele fiscale aftrek.
Agent J.C. KOIMING B.V.
Assurantiën
6812 AB Arnhem.
Telefoon 085 - 455822
Utrechtseweg 145/F88

CORTON

Referentieaäressen in uu) ow

> icorden op

1 toegezonden, evenals ome uitgebreide

folderset.

Postbus 186. Neringstraat 2a, 8260 AD Kampen.
Telefoon 05202-17157 (\'s avonds tevens 18501).

Bedoekt onze showroom hoek Ambachlstraat Neringslraal.

-ocr page 211-

HOOFDREDAKTIE

Dr. J. M. van Leeuwen (voorzitter)

Drs. M. .L G. Schoenmakers (penningmeester)

Prof. dr. A. Brand

Dr. P, H. A. Poll

Dr. D. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSCHAPPELI.IKE REDAKTIE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prof. dr. .1. G. van Bekkum (Lelystad)

Prof. dr. .1. Bouw (Utrecht)

Prof dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Cient. België)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville. Florida. U.S.A.)

Dr. .1. Fabricant (Ithaca, New York. U.S.A.)

Dr. N. .1. L. Gilmour (Edinburgh. Great Britain)

Dr. ,1 Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinée (Bilthoven)

Dr. W. .1. 1. van der Gulden (Nijmegen)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut.

U.S.A.)

Dr. J. E. T. Jones (London, Great Britain)

Prof. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof dr, .1, H. Koeman (Wageningen)

Dr. A, de Kruif (Someren)

Dr. P, W. de Leeuw (Lelystad)

Prof dr, J. Ci. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr, A. S. J, P, A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J, M, V, M. Mouwen (Utrecht)

Prof dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. Ch. Pilet (Alfori. France)

Dr. E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

Prof dr. A, Rijnberk (Utrecht)

Dr. A, A. Stokhof (Utrecht)

Prof ir, A. van \'fienhoven (Ithaca, New York,

U.S.A.)

Prof dr. Ci. Uilenberg (Utrecht)
Prof dr. M, Vandeplassche (Gent, België)
rjr. A, J. Venker-van Haagen (Utrecht)
Prof dr, H, W. de Vries (Utrecht)
Prof, dr, P, Zwart (Utrecht)

RFDAKTEUR-SECRFTARIS
1, C, de Geus

REDAK I IE ADVIES RAAD
In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 10, Postbus 140.-! 1, .1508 SB Utrecht,
(tel. 030 - 51 01 II).

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs ƒ 235,^ per jaar voor het binnenland en
/\' 270, per jaar voor het buitenland. (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82,— per jaar, exclusief verzendkosten en 4%
B.T.W.). De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

.-kanHiJzingen voor inzenders van kopij voor
hel Tijdschrifi voor Diergeneeskunde en
The Veterinary Quarterly

Mie kopij dient gaaf gciypi in triplo le worden inge-
diend. De kopij dicnl voor/ien le /ijn \\an een d iiidclijke
samenballing in hel Nederlands en het Engels (de
Redakiie kan indien nodig hemiddeling verlenen voor een
Engelse vertaling) die niet langer dan 5% van hel
artikel mag /ijn lol een maximum van 120 woorden,
Lileraluurverwij/ingen in de leksl dienen le geschieden
J,m,v, een cijferaanduiding, die slrikl moei correspon-
deren mei de alfahelisch opgestelde lileraluur-opgave
aan hcl eind van hel arlikel.

De volgende gegevens dienen le worden vermeld: I)
naam en \\oorlellcrs van de auleur(s): 2) lilel van de
puhlikaiie; naam van hel lijdschrifi. jaargang, hegin-
en eindpagina. hel jaar van uilgifle (lussen haakjes). Bij
hoeken dienen ook plaals en naam \\an de uilgever le
worden vermeld.

,Ms voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dil lijdschrifi.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en lahellen reproduceerbaar. d,w,/, duidelijk getekend
resp, gelypl en gaaf le worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden \\er-
leend), /odai hier\\an langs fotografische «eg repro-
duklies kunnen worden gemaakl (offset-procédé): voorls
dienen foto\'s op glanzend wil papier, ronlgenfolo\'s op
tilm of op papier le worden ingediend,
In hel Engels gesielde ariikelen beslemd voor The
Veierinary Quarlerly gelieve men door een deskundige
op laai en siljl le laien nagaan. De Redakiie behoudi
zich hel rechi voor een in hel Engels ingediend arlikel,
in overleg mei de auleur. alsnog door een onafhanke-
lijke door haar aan le wij/en deskundige op /ijn Engelse
mériles (grammalica, woordkeus) le laien beoordelen
c,q, le laien corrigeren.

Ariikelen, die in hel Nederlands worden aangeboden.
\\oor opname in 1 he Veierinary Quarlerly, kunnen van
Rcdakiiewege worden veriaald, Dil is in principeeven-
eens \\an loepassing bij in het Nederlands aangeboden
ariikelen voor hel Tijdschrifi voor Diergeneeskunde,
waarvan de Redakiie van mening is, dal deze in The
Veterinärs Quarlerly wellichi heler lol hun recht zullen
komen,
I en en ander in overleg mei de auleur.

Verklaring:

De Redakiie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke - direci of indireci - hcl gevolg mochl
zijn van gebleken onjiiislheden in de inhoud van de in dil
lijdschrifi opgenomen ariikelen waarbij de auleur is ver-
meld of in de inhoud van de in dil lijdschrifi geplaaisie
adverlenlies,

Adverieniies kunnen zonder opgaaf van redenen doorde
Redakiie worden geweigerd of ingetrokken,
Niels uil dil lijdschrifi mag worden verveelvoudigd
en of openbaar gemaakl. door middel \\an druk. micro-
film of op welke andere wijze ook, zonder .schriflelijke
loeslemming van de Redakiie,

POSTGIROREK. 511606 ten name van de
K.N.M.v.D,, Julianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., Jans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V., Kromme Nieuwe Gracht 4-12, Utrecht.

-ocr page 212-

poulvac\' P canary

Levend, gevriesdroogd, verzwakt vaccin op basis
van kanariepokkenvirus (Herzberg-stann).
immuniseert kanaries en vinken tegen kanarie-
pokken (hap- of snapziekte).

Handelsvorm

Flacon a 50 doses bijbehorende oplosvloeistof,
spuitje en entvorkje.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133,1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/4409111

-ocr page 213-

Intervet International B.V. ontwikkelt en produceert in binnen- en buitenland
veterinair-farmaceutische produkten, vaccins en diagnostica en behoort tot de
farmaceutische divisie van Akzo.

In onze afdeling Veterinary Service/Klinische Research is een vacature voor een

dierenarts (m/v)

Binnen deze afdeling zal bij/zij belast
worden met de organisatie van en
medewerking aan klinisch onderzoek.
Hierbij behoort ook de technische
begeleiding van produkten voor kleine
huisdieren.

Gezien het internationale karakter van
deze functie zijn, naast brede ervaring
met en bijzondere belangstelling voor
kleine huisdieren, goede contactuele
eigenschappen en een goede
beheersing van de Engelse taal van
belang.

Vaardigheid in andere moderne talen,
is zeer gewenst.

Inlichtingen omtrent de functie kunnen
eventueel worden ingewonnen bij drs.
A. Wilderbeek, Hoofd van de afdeling
Veterinary Service, telefoon 08855 -
2025 (kantoor) of 04783 - 1892 (privé).

Sollicitaties kunnen worden gericht
aan de afdeling Personeelszaken van
Intervet International B.V., Wim de
Korverstraat 35, Postbus 31, 5830 AA
Boxmeer, telefoon 08855 - 2025.

Kandidaten dienen bereid te zijn te
reizen. Leeftijd ± 30 jaar.

(Jnterv^

Lopatol

HÉT BREEDSPECTRUM

ANTHELMINTICUM

éénmalige toediening

CIBA-GEIGY

w

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
telefoon 04116 73797

-ocr page 214-

Zuurpr

Ingel

Tevredenheid is niet
een karaktertrek die over-
heerst bij de mensen van
Boehringer Ingelheim.
We suggereren daarmee
niet dat er in Ingelheim
25.000 sombere mensen
werken, maar wel dat ze
voortdurend naar
verbeteringen speuren.

Ubrocelan® is daarvan
een goed voorbeeld.

Het gebruik van anti-
biotica bij mastitis is natuur-
lijk juist. Toch vallen de
resultaten van behandeling
vaak tegen.

De professionele on-
tevredenheid van de onder-
zoekers van Boehringer
leidde tot de ontwikkeling
van Ubrocelan.

Ubrocelan ontwikkelt
bij toediening een schuim
van fijne blaasjes.
De antibiotica komen met
deze schuimblaasjes
direkt hoog in de uier.

Deze eigenschap en de
brede antibacteriële
werking van Ubrocelan,
geven een grotere zeker-
heid van succes bij de
behandeling van mastitis.

-ocr page 215-

imen in
eim?

Zelfs bij zomerwrang
bijvoorbeeld helpt
Ubrocelan.

Ubrocelan is uniek.
Zoals elk produkt van
Boehringer Ingelheim is
ook dit uitgebreid getest.

Twee-en-negentig
onderzoekstadia zijn
gepasseerd voordat u het
in handen krijgt.
Twee-en-negentig stappen
naar zekerheid.

Boehringer Ingelheim

Zoeken voor uw zekerheid.

Ubrocelan\'

-ocr page 216-

Hoesten? - Benadryfexpectorans!

Dit Parke-Davis produkt brengt snel de gewenste verlichting.
Bronchospasmen, slijmophopingen en irritaties verdwijnen.
Ook geïndiceerd bij koeien, kalveren en honden.
Alfasan is de leverancier.

Alfasan heeft de alleenvertegen-
woordiging in Nederland vooral-
le Parke-Davis diergeneesmid-
delen: Benadryl® expectorans,
Benadryl® injectie, Benadryl®
lotion, VetalarfParkesteronfDa-
vosin® Surital® Hexocil® Neem
dus voor alle gewenste informa-
tie contact op met Alfasan.

-ocr page 217-

Toxocara infecties, diagnostiek en
voorkomen bij de mens in Nederland\'

Hitman Toxocariasis, Diagnosis and Incidence in the Netherlands

F. van Knapen. J. van Leusden en M. A. E. Conijn-van
Spaendonk^

SAMENVATTING Met het in gebruik nemen van de enzyme linked immunosorbent assay
(ELISA) waarbij excretie-secretie anligeen van L, larven van
Toxocara wordt aangewend is een
gevoelige en betrouwbare iaboratoriumdiagnostiek voor
Toxocara infecties bij de mens (larva
migrans syndroom) mogelijk geworden.

Klinische toxocariase komt weinig voor in Nederland en wordt vooral gezien hij kinderen onder de
tien jaar. Daarentegen komen subkHnische infecties die wel aanleiding geven tot een antistoftiter
respons relatief veel voor, ook bij volwassenen. Dooreen cumulatief effect van lang aanhoudende
antistojiiters is de prevalentie van antisto filters direct gerelateerd aan de leeftijd van de onderzochte
personen in een bevolkingsonderzoek.

SUMMARY With the introduction of an enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) using
excretory-secretory antigens of maintained
L, of Toxocara in vitro, a sensitive and reliable
diagnostic tool for the diagnosis of human toxocariasis (larva migrans syndrome), became avail-
able. Clinical toxocariasis is not common in the Netherlands and, if so, is mainly observed in children
under the age of ten. On the other hand, subclinical infections which do result in antibody
production are observed quite often al all ages.

As antibody litres may persist for prolonged periods (years), a cumulative effect with regard to the
prevalence of antibodies is associated with the age of individuals in random population surveys in
the Netherlands.

INLEIDING gevonden. Een aanwijzing dat gemiddeld

Toxocara species, spoelwormen vóór- bij 22,9% van de volwassen honden in Ne-
komend bij de hond en de kat zijn ook in derland spoelworm infecties wordt aange-
staat infecties te veroorzaken bij de mens troffen, werd recent gegeven door Rep
(1). Door de grote populariteit van honden (10). Dit is in overeenstemming met de in
en katten in Nederland dient rekening ge- ons omringende landen gevonden percen-
houden te worden met een vergaande be- tages. Verondersteld wordt dat in Neder-
smetting van het milieu met eieren van deze land het infectiepercentage van jonge hon-
spoelwormen. den aanzienlijk hoger ligt. Hoge

Besmetting van de mens geschiedt door infectiepercentages bij jonge dieren (tot
opname van infectieuze eieren en heeft 99%) worden in de literatuur vermeld (15.
geen directe relatie met het hebben of ver- 2). De eieren die door geïnfecteerde dieren
zorgen van honden en katten. worden uitgescheiden zijn bijzonder onge-

Een onderzoek naar het vóórkomen van voelig voor uitwendige omstandigheden in
Toxocara infecties bij de hond en de kat in het milieu. Bij gunstige temperatuur (27°
Nederland heeft nooit systematisch plaats- C), vochtigheidsgraad en zuurstof kunnen

\' Dit artikel en de drie hierop volgende artikelen vormen het vervolg en afsluiting op de serie artikelen ter-
gelegenheid van het 25-jarig jubileum van prof. dr, D. Swierstra als hoogleraar in de parasitologie en para-
sitaire ziekten
(Tijdschr. l~>iergeneesk.. 108, (II). 425-442. (1983)).
■ Drs. E. van Knapen, .1. van Leusden en drs. M. A. E. Conijn-van Spaendonk, Rijksinstituut voorde Volks-
gezondheid. Postbus I. 3720 BA Bilthoven.

-ocr page 218-

de eieren embryoneren, waarna nog ge-
ruime tijd van rijping nodig is (± 14 dagen)
vóórdat de eieren infectieus zijn (8), Onder
natuurlijke omstandigheden zal derhalve
in Nederland de ontwikkelingstijd in ieder
geval langer zijn. Bij orale opname door de
mens en zoogdieren leidt dit in alle gevallen
tot vrijkomen van (L,) larven, die de eigen-
schap bezitten het weefsel van de gastheer
te penetreren. Afhankelijk van onder meer
de infectiedosis en de weerstand van de
gastheer kunnen klinische verschijnselen al
of niet optreden. Slechts bij de hond zal
migratie van de larven leiden tot een voort-
zettmg van de levenscyclus, bij alle andere
gastheren leidt dit tot een situatie waarbij
larven in verschillende orgaansystemen be-
landen en na verloop van tijd. soms maan-
den, afsterven (figuur 1). In alle gevallen
waar de mens geïnfecteerd raakt zal een
langdurige weefseleosinofilie (kruipgan-
gen) en perifere {hyper)eosinofilie het ge-
volg zijn. Voorkeurslocalisatie lijkt te be-
staan voor centraal zenuwweefsel, waar de
larven lange tijd ogenschijnlijk niet her-
kend door het afweermechanisme in kun-
nen verblijven. Het afsterven van de larven
gaat gepaard met een lokale ontstekingsre-
actie die opnieuw gekenmerkt wordt door
grote aantallen eosinofiele granulocyten
(granuloom vorming).
Er zijn drie categoriéen ziektebeelden te
onderscheiden:

Indien klinische verschijnselen zoals
koorts, leverfunctiestoornissen en eosi-
nofielie optreden spreekt men van het
klassieke \'viscerale larva migrans syn-
droom\' (1).

Kringloop Toxocara canis

DARM HOND

mammae

99

L4

volwassen OO en

weefsel
larven

intra uterine
infectie pups

ei

ophoesten en ingestie

f

teef, migratie

weefsel
larven

weefsel
larven

(t) A

hond

long L2*L3

rijping

mens

weefsel
larven-^

\'t\'

prooidieren-

LARVA MIGRANS

ingestie door
mens, hond,
prooidier

Fig. I.
470

-ocr page 219-

In uitzonderlijke gevallen kan de mi-
grerende larve in het oog terecht komen
en daar endophtalmitis of granuloom-
vorming in de retina veroorzaken. Niet
zelden wordt in dergelijke gevallen de
diagnose \'retinoblastoom\' gesteld en
besloten tot enucleatie (4). Men spreekt
hier van het \'oculaire larva migrans
syndroom\'.

In verreweg de meeste gevallen zal een
infectie echter geen aanleiding geven
tot klinische verschijnselen en derhalve
onopgemerkt voorbij gaan.
\'Onverklaarde (hyper)eosinofilie\' is
ook in Nederland nog de naam voor
een frequent voorkomende categorie
van patiënten waarbij nader onder-
zoek naar een mogelijke relatie met een
Toxocara infectie gewenst zou zijn. On-
dersteunende laboratoriumdiagnostiek
met een gevoelige betrouwbare me-
thode is derhalve van groot belang.

LABORATOR I UM DlACiNO.STlEK

De diagnostiek van infectieziekten in het
Laboratorium speelt zich af rondom twee
hoofdthema\'s:

de isolatie, het zichtbaar maken of kwe-
ken van het oorzakelijk micro-
organisme (directe methoden);
het aantonen van specifieke tegen het
micro-organisme gerichte antistoffen
(indirecte methoden).
IJ it de inleiding zal duidelijk zijn geworden
dat directe methoden uitgevoerd met be-
hulp van biopsie materiaal slechts een ge-
ringe trefkans zullen opleveren om de
vooronderstelde diagnose te bevestigen.
Sedert jaren wordt daarom een grotere
waarde toegekend aan serologische (indi-
recte) methoden om de aanwezigheid van
de parasiet aannemelijk te maken. Van-
ouds werd hierbij gebruik gemaakt van de
klassieke complement bindingsreactie
(CBR) en
Toxocara antigeen dat bereid
werd uit volwassen spoelwormen. De lage
gevoeligheid van de methode en de onaan-
vaardbare kruisreacties ten gevolge van an-
dere worminfecties noopten tot de ontwik-
keling van andere methoden.
Een indirecte immunofluorescentietest
werd door Ruitenberg en Buys (M) ge-
ïntroduceerd, waarbij als antigeen cryo-
staatcoupes van volwassen, manlijke wor-
men werden gebruikt. Onda\'nks goede
resultaten bij experimenteel geïnfecteerde
proefdieren bleek deze methode voor diag-
nostiek bij de mens niet geschikt. Immers
bij de infectie van de mens wordt slechts
kennis gemaakt met larvale stadia, die wat
de antigene structuur betreft afwijkend zijn
van de volwassen worm. Polderman
et al.
(9) beschrijven betere resultaten wanneer
de immunofluorescentie test wordt uitge-
voerd met L, larven, echter ook hier wer-
den kruisreacties ten gevolge van andere
worminfecties frequent gezien. Mede in sa-
menwerking met Polderman (6, 9, 13) werd
gekeken naar de toepasbaarheid van de
zeer gevoelige enzyme linked immunosor-
bent assay (ELISA) met behulp van vol-
wassen worm extract, larvaal extract en
tenslotte met excretie-secretie (ES) antigen
geproduceerd door
in vitro aangehouden
L, larven. Het gebruik van ongezuiverd
somatisch antigeen of gezuiverde fracties
daaruit, van zowel de volwassen worm als
de L, larven leidde evenmin tot de gewenste
specificiteit van de methode. Pas bij de
gebruikmaking van ES-antigeen, geprodu-
ceerd volgens de methode van de Savigny
(14) werd een gevoelige en zeer specifieke
methode verkregen (5, 6). Kruisreacties
met sera van patiënten bekend met andere
migrerende larven of weefsel parasieten
werden niet meer waargenomen (tabel 1).

Tabel I. Geen kruisreacties worden ge/ien bij
ELLSA
To.xocara met excretie secretie antigeen ten
opzichte van:

Nematoden:

.Ascaris

Sirongyltüdfs

.Ancylo.\'iioma

Trichinellu

.Anisiikis

Microfilaria

frematoden cestoden:

Schistosoma

Fasciola

Echinococcus

Cysticercus

Een snelle en uiterst specifieke immuunre-
spons ten opzichte van dit ES-antigeen
werd waargenomen bij experimenteel met
Toxocara geïnfecteerde apen (5).
Ter ondersteuning van de klinische diag-
nose werd gebruikmakend van de ELISA
met ES-antigeen, bij 27 patiënten beho-
rend tot de in de inleiding genoemde drie
categorieën een antistoftiter (> 1:20) ge-
vonden. Het resultaat is weergegeven in fi-
guur 2. Opvallend is dat in alle categorieën
relatief hoge antistoftiters werden waarge-
nomen. Bij een klein aantal patiënten dat
kon worden vervolgd, bleek de titer lange

-ocr page 220-

Reciproke ELISA
citers

2560
1280
640
320
160
80
40
20

Aantal

(7)oculaire afwijkingen (8) viscerale afwijkingen (12)eosinophielie (e.c.i.)

Flg. 2. El.ISA voor Toxocara\', verdeling van titers in sera van 27 patiënten met verschillende klinische
symptomen.

tijd (2-3 jaar) te kunnen aanhouden. De
leeftijdsverdeling van een groep patiënten
met klinische-verschijnselen en met anti-
stoftiters ^ I ;80, die indicatief zijn voor een
recente infectie met
Toxocara, staat gege-
ven in figuur 3. In verreweg de meeste
(60%) gevallen betreft het kinderen onder
de 10 jaar. Dit is in overeenstemming met
de algemeen aanvaarde gedachte dat kleine
kinderen een speciale risicogroep vormen
voor
Toxocara infecties in verband met een
lager hygiëne besef.

60«/.

50

25

Fig. 3. Leeftijdsver-
deling van 38 patiënten
verdacht van larva mi-
grans syndroom met
positieve
Serologie
voor Toxocara
(ELISA titer 1:80).

16°/.

1

11»/.

8°/.

M

5«/.

2-10

11-20

21-30 31-40

>40
leeftijd

-ocr page 221-

VÓÓRKOMEN VAN TOXOCARA INFECTIES
BIJ DE MENS IN NEDERLAND

Met de introductie van een gevoelige en
specifieke methode voorde
Toxocara diag-
nostiek was de tijd rijp om een eerder uitge-
voerd onderzoek in Nederland bij kleuters
te herhalen (12). Serummonsters van 112
gezonde kleuters van 4-5 jaar werden on-
derzocht op het voorkomen van specifieke
antistoffen tegen
Toxocara. Uit het resul-
taat (figuur 4) blijkt dat 7% van de kleuters
een verhoogde extinctiewaarde vertoonde.
De bij deze kinderen gevonden relatief lage
antistoftiters (variatie 1:20 tot 1:160) vor-
men een aanwijzing voor hetzij een oude
infectie óf voor zeer lichte infecties. Niette-
min werd bij de seropositieve kleuters een
hoger percentage eosinofiele cellen waar-
genomen (gemiddeld 7%) dan bij de sero-
negatieve kinderen (gemiddeld 4,3%). De
invloed van eventueel aanwezige darmpa-
rasieten op deze resultaten kon worden uit-
gesloten door het bij alle kinderen uitge-
voerde parasitologisch faecesonderzoek
(12).

Als conclusie kan gesteld worden dat in
tegenstelling tot resultaten van eerder on-
derzoek (12), subklinische
Toxocara infec-
ties bij kleuters in Nederland niet zelden
voorkomen. Recent werd een zelfde
screening verricht met sera van 720 ge-
zonde individuen in Nederland uit verschil-
lende leeftijdsklassen en afkomstig uit ver-
schillende lagen der bevolking. Deze
representatieve groep Nederlanders werd
bemonsterd in het kader van de bewaking
van de immuunstatus van de Nederlandse
bevolking in verband met het landelijk vac-
cinatieprogramma en is derhalve als een
a-selecte steekproef te beschouwen. De re-
sultaten van het onderzoek staan in figuur
5. Een duidelijke tendens van een stijgende
prevalentie van antistoftiters is waarneem-
baar met het toenemen van de leeftijd. In
tegenstelling tot het voorkomen van klini-
sche toxocariase bij vooral kleine kinderen
treden positieve antistoftiters juist meer op
bij oudere mensen.
Toxocara infecties
gaan gepaard met een (jaren)lange posi-
tieve antistoftiter en de infectiedruk mag
als constant worden beschouwd. Onder
zulke condities is de prevalentie van de
infectie gelijk aan het produkt van de inci-
dentie en de duur (7). Derhalve kan uit de
stijgende prevalentie een relatief hoge inci-
dentie van nieuwe
Toxocara infecties wor-
den vermoed.

tA 3 C C

LU S ^ \'Ü:

~ ij\'s 1

(/I c
■ Q -

g E aciZ.
c

-ocr page 222-

30
20
10

Fig. 5. Aantal
personen (%)
met antistoffen
tegen
Toxoca-
ra
bepaald met
El.ISA (n =
720). Peilsta-
tion 1980.

Vs ~leeftijd

Bij een vergelijkbaar onderzoek in de Ver-
enigde Staten (3) werd de (veel lagere, 2-
3%) prevalentie van antistoftiters bij vol-
wassenen echter toegeschreven aan een
chronische periodieke reactivering en
eventueel migratie van larven die tijdens de
jeugd zouden zijn opgenomen. Zo dit al een
rol zou spelen, dan zal dit voor de Neder-
landse situatie niet kunnen verklaren
waarom de prevalentie toeneemt. Het re-
gelmatig voorkomen van (her)infecties,
ook bij volwassenen, is dus zeer waar-
schijnlijk.

CONCt.USIES

Met het in gebruik nemen van een
ELISA methode in combinatie met ES
antigeen is een gevoelige en betrouw-
bare laboratorium diagnostiek voor
Toxocara infecties bij de mens moge-
lijk.

— Klinische toxocariase wordt vooral ge-
zien bij kinderen onderde tienjaaren in
afnemende mate bij volwassen mensen.
Door een permanente (hoge) infectie-
druk in Nederland komen subklinische
Toxocara infecties bij de mens relatief
veel voor.

- Door een cumulatief effect van de
lang aanhoudende antistoftiters is pre-
valentie van antistoftiters direct gerela-
teerd aan de leeftijd.

I.ITERATUUR

1. Beaver. P. C.. Snyder. C. H.. Carrera, G. M.,
Dent. J. H.. and l.afferty, .1. W.: Chronic eosin-
ophilia due to visceral larva migrans.
Pediairics,
9. 7, (1952).

2. Ghadirian. E., Viens, P.. Strykowski. II.. and
Dubreuil. F.: Epidemiology of toxocariasis in
the Montreal area. Prevalence of To.xocara and
other helminth ova in dogs and soil.
Can. J. Piihl.
Heahh..
67. 495. (1976).

Glickman. 1.. T. and Schant?. P. M.: Epidemi-
ology and pathogenesis of zoonotic toxocariasis.
Epidemiol. Reviews. 7,. 230. (1981).
Haan. A. B. de: Toxocariasis. ,\\\'ed. Tijdschr.
Geneeskd..
108. 398. (1964).
Knapen, F. van, t.eusden. .1. van. and Buys. .1.:
Serodiagnosis of toxocaral larval migrans in
monkeys by Enzyme Linked Immunosorbent
Assay (EI.ISA) with somatic adult and secretory
larval antigens../.
Parasilol.. 68. (5). 951. (1982).
Knapen. F. van. Leusden. J. van. Polderman. A.
M.. and Franchimont. .1. H.: Visceral larva mi-
grans: examination by means of enzyme linked
immunosorbent assay (ELISA) of human sera
for antibodies to excretory secretory (ES) anti-
gens of the second stage larvae of
Toxocara
canis. Zeiischrifi Para:iienkunde.
69. 113.
(1983).

7. MacMahon, B. and Pugh, T. F.: Epidemiology:
principles and methods. Littlem Brown and Co..
Boston. 1970.

8. Oshima, T.: Standardization of techniques for
infecting mice with
Toxocara canis and observa-
tion of the normal migration routes of the larvae.
J. Parasilol.. 47, 652. (1961).
Polderman. A. M., Vries, H. de. and Water. I h.
P. M. van: Serological diagnosis of toxocariasis:
the use of larval antigens in the ELISA.
Ada
Peidensia.
48. 37. (1980).

Rep. B. H.: Spoelworminfecties bij Nederlandse
honden.
Tijd.uhr. Diergeneeskd.. 105, (7). 282.
(1980).

11. Ruitenberg, E. .1. and Buys. .1.: An immuno-
fluorescence technique for the detection
of Toxo-
cara canis
antibodies. I\'el. Parasilol I J?/
(1976).

12. Ruitenberg, E. .1.. Panggabean, S. O.. Gelcijnse.
M. E. M.. Visser. A. en Sluiters. .1. F.: Onderzoek
van kleuters op het vóórkomen van hondespoel-
worminfecties.
,\\\'ed. Tijdschr. Geneeskd.. 120.
(15). 645. (1976).

Ruitenberg, E. ,1. and Knapen. F. van: I he en-
zyme linked immunosorbent assay and its appli-
cation to parasitic infections. ,/.
Inf. Disea.ses.
136. (suppf) 267. (1977).

14. Savigny, I). H. de: /;; viiro maintenance of Toxo-
cara canis
larvae and a simple method for the
production of
Toxocara ES antigen for use in
serodiagnostic tests for visceral larva migrans../.
Parasilol.. 61. (4). 781. (1975).

15. Scothorn. M. W.. Kout/. F. R., Groves. H. F.:
Prenatal
Toxocara canis infection in pups. ,/.
Am. I el. Med. Assoc.. 146. 45. (1965).

5.

6.

9.

10.

13.

-ocr page 223-

Preventie van Strongylidae infecties bij het
paard

Prevention of Strongylidae Infections in the Horse
M. H. Mirck\', M. Eysker^ en J. Jansen^

SAMENVATTING Uitgaande van de epidemiologie van de Strongylidae infectie hij hel paard,
werd gedurende 1981 en 1982 het effect nagegaan van ontwormen in Juli in combinatie met
ontweiden naar onbesmet land.

Op basis van het faecesonderzoek, het graslandonderzoek en de postmortale wormtellingen bleek
genoemde strategie doelmatig. Na 1 juli ontwikkelde zich geen weidebesmetting c.q. worminfectie
van betekenis in de groep behandelde en naar .\'schoon iand overgebrachte dieren. Tevens werd
vastgesteld dat zich op de permanente weide een zelfde besmettingspatroon met infectieuze larven
ontwikkelde als op het perceel waarop tot 1 Juli pony\'s en daarna schapen werden geweid.

SUMMARY Proceeding on the epidemiology of Strongylidae infection in horses, the effects of
combined anthelmintic treatment and moving to non-contaminated pasture in July were studied
during 1981 and 1982.

This strategy for control was found to be effective as was shown by faecal examination, pasture
larval counts and post-mortem worm counts. No significant contamination or worm infection
developed in the group of treated ponies moved to celan pasture after July 1.
On the permanently grazed pasture the same pattern of infection developed as on the pasture
where up to July i ponies and sub.iequently sheep had grazed.

INLEIDINCj worden dat men zich met voor die tijd ge-

In 1916 werd veterinair Nederland gealar- bruikelijke middelen als wijnsteenzuur,
meerd door een noodkreet uit het noorden zwavelkoolstof, terpentijnolie e.d. heeft
des lands waarin door de afdeling trachten te behelpen, want het zou nog
Groningen-Drenthe van de Maatschappij twintig jaar duren voordat een anthelmin-
voor Diergeneeskunde dringend aandacht ticum als fenothiazine beschikbaar kwam.
werd gevraagd voor grote verliezen onder Met de introductie van fenothiazine kreeg
de paarden in herfst en winter. Naar aanlei- men voor het eerst de beschikking over een
ding hiervan werd een\'Commissie voor het breedspectrum anthelminticum. Met de
Sclerostomiasis Onderzoek\' in het leven ontwikkeling in 1961 van het eerste
geroepen bestaande uit de heren De Blieck, benzimidazole-derivaat thiabendazole.
Markus en Ihle. brak een tijdperk aan waarin met grote

Voor zover valt na te gaan is deze commis- regelmaat steeds effectiever anthelmintica,
sie niet verder gekomen dan het vervaardi- werkzaam in steeds lagere doseringen wer-
gen van een overzicht van bij paardachti- den ontwikkeld.

gen voorkomende strongyliden en een Dat zich desondanks situaties als in 1916
inventarisatie van in Nederland voorko- bleven voordoen (5) is een reden om aan te
mende soorten (3). Over de wijze waarop nemen dat aan andere fundamentele aspec-
de problemen in het noorden werden aan- ten van de wormbestrijding onvoldoende
gepakt en wat daarvan de resultaten waren aandacht is besteed. Een dergelijk verwaar-
ontbreken de gegevens. Aangenomen moet loosd aspect is de epidemiologie.

1 Dr. M. H. Mirck, Eaculteit der i:)iergeneeskunde. Vakgroep Pathologie. Yalelaan I, Utrecht.

2 Dr. M. Eysker en dr. .1. .lansen. Faculteit der Diergeneeskunde, Vakgroep Helminthologie en Entomologie,
Yalelaan 7, Utrecht.

-ocr page 224-

\'januari \' \' moort \' \' mei \' \' juli \' septembel \'november\' \'

februori april juni augustus oktober rjecember

-Verloop von de ei-uitscheiding (EPGI van kleine strongyliden (Cyothostominae)

----Verloop van de ei-uitscheiding lEPGI van grote strongyliden (Strongyllnce)

........Verloop von de weidebesmetting met infektieuze larven van Strongylidae

(per kg gras)

Fig. 1. Schemati-
sche weergave van
de epidemiologie
van een Strongyli-
dae infectie bij het
paard op een
standweide in Ne-
derland.

DE EPIDEMIOLOGIE

Het onderzoek naar de epidemiologie van
strongyliden-infecties bij het paard kwam
pas in het begin van de jaren zeventig op
gang (8). Vooral Ogbourne heeft in Enge-
land op dit terrein belangrijk werk gedaan.
Sinds 1975 vindt ook in Nederland op dit
gebied onderzoek plaats.
In Utrecht werd gedurende vier opeenvol-
gende jaren het natuurlijke infectieverloop
van Strongylidae bij het paard geregi-
streerd waarbij bleek dat er een jaarlijks
terugkerend karakteristiek ei-uitschei-
dings- en weidebesmettingspatroon be-
stond (6). Figuur 1 geeft een schematische
weergave van de onderzoekresultaten.
Vanaf februari valt een toeneming van de
ei-uitscheiding waar te nemen van zowel
Strongylinae (grote strongyliden) als Cya-
thostominae (kleine strongyliden). Deze
toeneming blijkt bij de Strongylinae slechts
van korte duur, terwijl bij de Cyathostomi-
nae vanaf juni een sterke stijging in de ei-
uitscheiding zichtbaar wordt. Dit verschil
houdt verband met de ontwikkeling van de
parasiet in de gastheer. Cyathostominae
kunnen zich onder gunstige omstandighe-
den in 6-12 weken ontwikkelen van infec-
tieuze larven tot volwassen parasiet. De
larven die gedurende voorjaar en zomer
met het gras worden opgenomen zijn ver-
antwoordelijk voor de geleidelijk oplo-
pende ei-uitscheiding met een maximum in
september. Daarna treedt ondanks de aan-
wezigheid van grote aantallen infectieuze
larven op het gras een spontane daling op
in de ei-uitscheiding, doordat de in de nazo-
mer opgenomen larven zich niet direct
verder ontwikkelen, maar de winter als rus-
tende larve in de gastheer doormaken. In
het voorjaar zetten zij hun ontwikkeling
voort en dragen dan bij aan de stijging in de
ei-uitscheiding die vanaf februari wordt
waargenomen.

De Strongylinae vertonen een ander pa-
troon hetgeen verband houdt met hun
lange praepatente periode (meer dan zes
maanden), zodat opname van infectieuze
larven gedurende de tweede helft van het
weideseizoen pas in het voorjaar kan leiden
tot de aanwezigheid van ei-producerende
volwassen wormen.

Uit het onderzoek bleek tevens dat veel
larven gedurende de winter op de weide
overleven en dat hun aantal in april sterk
afneemt. Dit houdt verband met de stij-
gende temperatuur waardoor de larven tot
verhoogde activiteit worden gebracht,
hetgeen hun toch al sterk aangesproken
reserves snel uitput. Daarnaast werden
echter ook aanwijzingen gevonden die

-ocr page 225-

doen vermoeden dat de vitaliteit en moge-
lijk de infectieusiteit van de larven op het
gras reeds gedurende de winter afneemt.
Deze kennis biedt de mogelijkheid om —
louter theoretisch — een strategie te bepa-
len. die tot verlaging van de infectiedruk
zou moeten leiden. Een maatregel die in dit
verband voor de hand ligt is het omweiden
naar onbesmet land voordat een nieuwe
generatie infectieuze larven op het gras ver-
schijnt. Door dit te combineren met een
wormbehandeling wordt de opbouw van
de infectieuze larvenpopulatie op het
schone weiland vertraagd. Deze hypothese
werd door ons in 1981 (2) en 1982 getest.

MATERIAAL EN METHODEN

Bij het onderzoek werd per jaar uitgegaan van twee
groepen van ieder drie Shetlandpony-jaarlingen, die
vanaf februari in 1981 afzonderlijk (weiland 1 en 2a)
en in 1982 tot I juli gezamenlijk (weiland I 2a)
werden geweid. Op I juli werden alle pony\'s behan-
deld met een anthelminticum en werd één groep over-
gebracht naar weiland 2b waarop tot op dat moment
ooien met lammeren hadden gelopen. De lammeren
werden overgebracht naar perceel 2a. de ooien naar
een weiland dat niet in het onderzoek was betrokken.

De andere groep pony\'s bleef gedurende het gehele
seizoen op hetzelfde weiland, zij het dat ze vanaf juli
1982 nog slechts de beschikking hadden over het ge-
halveerde perceel I -h 2a. Eind september werden de
pony\'s opgestald.

Eenmaal per veertien dagen werd faeces afgenomen
voor ei-telling en larvendifferentiatie (6). De weidebe-
smettingsgraad werd bepaald volgens Kloosterman
(4). Postmortaal parasitologisch onderzoek werd ver-
richt volgens methoden beschreven door Mirck (6)en
Eysker (I).

RESULTATEN EN DISCUSSIE

Het resultaat van de wormbehandeling in
1981 staat weergegeven in figuur 2, Duide-
lijk is dat cambendazole\' in een dosering
van 20 mg per kg lichaamsgewicht niet in
staat was de ei-uitscheiding van de Cya-
thostominae bij de pony\'s in groep 1 volle-
dig te onderdrukken. In groep 2 bleek dit
wel het geval doch was het effect van korte
duur. Ten aanzien van de Strongylinae ble-
ken de resultaten in groep I eveneens min-
der goed dan in groep 2.
Figuur 3 geeft het weidebesmettingspa-
troon aan op de verschillende weilanden in
1981. Opmerkelijk is de overeenkomst in
het besmettingspatroon met strongylide-

CBZ

CBZ

1000
300^
100
so-
lo
3-
1

OJ

Imljljlalslolnl

groep 1

I B lo I nl

m I j

groep 2

Fig. 2. Het effect van een behandeling met cabendazole (20 mg kg) op de ei-uitscheiding (EPG) van Cyathos-

tominae (- ), Strongylinae (-----) en Trichoslrongylus axei (......) gedurende mei tot

december 1981.

I Cambendazole: Equiben® - MSD-ACiVET, Haarlem.

-ocr page 226-

3000
1000
300
100
30
10
O

larven van perceel 1 en 2a, temeer daar op
perceel 2a vanaf I juli uitsluitend lamme-
ren werden geweid.

Op weiland 2b bleek een geringe restinfec-
tie aanwezig en bouwde zich vanaf augus-
tus een infectieuze larvenpopulatie op, die
pas een maximum bereikte in oktober,
nadat de pony\'s reeds waren opgestald.
In november werden de pony\'s van beide
groepen geseceerd en werd de aanwezige
wormpopulatie geïnventariseerd. In groep
1 (afkomstig van perceel I) waren gemid-
deld ruim 6000 zowel volwassen als onvol-
wassen Cyathostominae per pony aanwe-
zig in tegenstelling tot gemiddeld 800 in
groep 2. In beide groepen werd gemiddeld
slechts één volwassen exemplaar van
Strongylus vulgaris in de darm aangetrof-
fen. Daarentegen bleken bij de pony\'s in
groep 1 gemiddeld 25 farven aanwezig in de
arteria mesenterica cranialis, hetgeen ver-
gezeld ging van een locale thrombo-
arteriitis. Bij de pony\'s in groep 2 werd
gemiddeld slechts één larfje aangetroffen
met minimale vaatwandveranderingen. In
beide groepen werden volwassen exempla-
ren van
Strongylus edentatus in de darm
aangetroffen zij het dat hun gemiddelde
aantal in groep 1 (30) ruim tweemaal hoger
was dan in groep 2(12). Uitsluitend bij de
pony\'s van groep I werden tevens subperi-
toneale veranderingen waargenomen even-
als kruipsporen in de lever die aan migre-
rende larven van S.
edentatus werden
toegeschreven.

In beide groepen werd Trichostrongylus
axei
in de maag aangetroffen. In groep 1
waren de aantallen echter laag (gemiddeld
20) in groep 2 vrij hoog (gemiddeld 1800),
hetgeen gezien de weidebesmetting in per-
ceel 2b niet verwonderlijk is. Opmerkelijk
is evenwel het feit dat in groep I 74% en in
groep 2 zelfs 93% van de
T. a.v«\'/populatie
uit geïnhibeerde derde-stadium larven be-
stond. Dit werd bij paardachtigen niet eer-
der vastgesteld.

-ocr page 227-

ABZ

ABZ

3000 n
1000
300
100
30
10
3
1
0

I a I s I o I

)

groep 2

l ig. 4. Het elïect van een behandeling met albendazole (5 mg kg) op de ei-tiitscheiding (EPG) van Cyathos-
tominae (----). Strongvlinae(-----) en
Tri( lui.siiongvliisnxei{...........) gedurende mei tot november

1982.

groep 1

Omdat klimatologische omstandigheden
zoals temperatuur en vochtigheid een be-
langrijke invloed hebben op het epidemi-
ologisch patroon, maar ook vanwege het
onvoldoende anthelmintische effect van
cambendazole werd het experiment in 1982
herhaald. Ditmaal werd uitgegaan van een-
zelfde proefopzet, maar vond behandeling
plaats met albendazole\' in een dosering
van 5 mg per kg lichaamsgewicht.
De resultaten van de behandeling met al-
bendazole staan weergegeven in figuur 4,
Behalve een beter anthelmintisch effect
dan in 1981 valt tevens op dat de ei-
uitscheiding in groep 2 na behandeling
langzamer stijgt dan in groep I, hetgeen te
maken heeft met het lage weidebesmet-
tingsniveau in perceel 2b waar de pony\'s
van groep 2 sinds 1 juli verbleven.
Het weidebesmettingspatroon in 1982 (fi-
guur 5) vertoont hetzelfde beeld als in 1981
en ook nu blijkt zich op perceel 2a een
patroon te ontwikkelen dat zich nauwelijks
onderscheidt van dat op perceel 1. Hieruit
moet worden geconcludeerd dat de
strongylide-eieren die tot 1 juli op het land
worden gedeponeerd in belangrijke mate
het verloop van het weidebesmettingspa-
troon gedurende de rest van het weidesei-
zoen bepalen. Bovendien blijkt de aanwe-
zigheid van schapen op perceel 2a vanaf 1
juli geen merkbare invloed te hebben op het
verloop van de weidebesmetting met infec-
tieuze strongylide-larven.

In november werden de pony\'s uit beide
groepen geslacht en werd een aanvang ge-
maakt met de inventarisatie van de worm-
populaties. Hoewel definitieve cijfers nog
ontbreken kan reeds nu worden vastgesteld
dat de pony\'s in groep I aanzienlijk zwaar-
der geïnfecteerd zijn geraakt dan in groep
2, hetgeen reeds bij het leven aan de condi-
tie van de dieren was te zien.
Samenvattend kan worden gesteld dat om-
weiden naar onbesmet land, voordat de
stijging van infectieuze larven op het gras
optreedt in combinatie met een anthelmin-
tische behandeling een waardevolle pre-
ventieve maatregel is.

Albendazole: Valba/en® - Smith Kline & French, \'s-Ciravenhage.

-ocr page 228-

Of een dergelijk systeem praktische toepas-
sing zal vinden hangt af van de individuele
bedrijfssituatie. Uitgaande van de nu be-
schikbare kennis kan echter voor bedrijven
met een relatief te kort aan weiland een
alternatief worden geboden. Indien de ei-
uitscheiding in het voorjaar volledig wordt
onderdrukt, zodat geen nieuwe besmetting
van het land op kan treden, zal in juli —
nadat de overwinterde larvenpopulatie van
het gras is verdwenen — het land zo goed
als schoon zijn (6). Recent onderzoek heeft
uitgewezen dat voor een volledige onder-
drukking van de ei-uitscheiding in het
voorjaar een behandelings-frequentie van
eenmaal per vier weken noodzakelijk is (7).
Wanneer alle paarden tot I juli aan een
dergelijk regime worden onderworpen en
er geen resistentie in het spel is, zal het
weiland in juli praktisch vrij zijn van infec-
tieuze larven en zal zich in de loop van het
resterende weideseizoen geen weidebe-
smetting van betekenis meer ontwikkelen.

30000
10000
3000
1000
300
100
30
10
O

Tot slot. Het epidemiologisch onderzoek
heeft geleid tot meer inzicht in het wormbe-
strijdingsvraagstuk. Het is daarom drin-
gend gewenst denkbeelden die in het verle-
den werden uitgedragen zoals in het
Gezondheidsprogramma voor Paarden en
Pony\'s (9)
aan een kritische beschouwing te
onderwerpen.

Veel meer dan toen werd aangenomen
dient het accent in de bestrijding van stron-
gyliden bij het paard op het voorjaar te
worden gelegd. Aan deze voorwaarde vol-
doet het behandelingsschema zoals opge-
nomen in het Gezondheidsprogramma (9)
niet. Overeenkomstig de meest recente in-
zichten, dient een ontwormingsschema te
bestaan uit een maandelijkse behandeling
van alle paarden gedurende de eerste helft
van het weideseizoen, tenzij de mogelijk-
heid tot omweiden naar onbesmet land in
juli aanwezig is, aangezien dan met één
behandeling voor het omweiden in juli kan
worden volstaan.

-ocr page 229-

LITERATUUR

L Eysker. M.: I nhibition of the development of 7\'n-
choslrongylus spp. as third stage larvae in sheep.
Vet. Parasilol.. 4. 29-i3. (1978)

2. Eysker, M.. .lansen. .1,, Mirck, M. H., Wemmen-
hove. R.: Alternate grazing of horses and sheep as
preventive method for gastro-intestinal helminth
infections in the horse.
Vei. Prasiiol. (geaccep-
teerd voor publikatie).

i. Ihle. .1. E. W.: Rapport der Commissie voor het
•Sclerostomiasis onderzoek in Nederland. 1. Zoö-
logisch gedeelte. Den Haag, 1922,

4. Kloosterman. A.: Observations on the epidemi-
ology of trichostrongylosis of calves.
Meded.
I.andhoiiwhogesihool H\'ageningen. 71-10.
(1971).

5. Mirck. M. H.: Cyathostominose een vorm van
ernstige strongylidose.
Tijdschr. Diergeneeskd..
102. 932-934. (1977).

Mirck, M. H.: Een onderzoek naar de epidemi-
ologie van Strongylidae infecties bij het paard in
Nederland. Proefschrift, Utrecht, 1980.
Mirck. M. H. en Meurs, G. K. van: De invloed
van albendazole en cambendazole op de ei-
uitscheiding van Strongylidae bij het paard.
Tijd-
schr. Diergenee.skd.
107 , 731-736. (1982).
Ogbourne, C. P.: Pathogenesis of cyathostome
(Trichonema) infections of the horse. A review.
CIH Miscellaneous publication no. 5, Common-
wealth Institute of Parsitology, Commonwealth
Agricultural Bureaux, 1977,
Verberne, L. R. M. en Mirck, M. H.: Een prak-
tisch gezondheidsprogramma voor paarden en
pony\'s; preventie van parasitaire en infectieziek-
ten.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 99, 1004-1013.
(1974)

Toepassingen van de Immunologie in de
Veterinaire Helminthologie

Uses of Immunology in Veterinary Helminthology

A, Kloosterman\'

SAMENVATTING Een overzicht wordt gegeven van de toepassingen van de immunologie in
de veterinaire helminthologie. De nadruk ligt daarbij op de mogelijkheid om door onderzoek
met de ELISA-techniek van serum het inzicht in de epidemiologie van nematoden-infecties bij.
vooral ouder, rundvee te vergroten.

SUMMARY The uses of immunolgy in veterinary helminihology are reviewed. The potentialities
of .sero-epidemiology in bovine nematode infections are stressed.

E.xamination of sera using the ELISA technique offers good opportunities to study the epide-
miology of infections, particularly in older cattle.

INLEIDING

Toepassingen van de Immunologie in de
Veterinaire Helminthologie kunnen sche-
matisch in twee hoofdlijnen worden inge-
deeld, namelijk het verhogen van de weer-
stand van de gastheer (waartoe vaccinaties
en het fokken op weerstand behoren) en de
immuundiagnose die vooral neerkomt op
serodiagnose, hoewel ook het aantonen
van cellulaire immuniteit interessante toe-
passingen mogelijk zou kunnen maken (5).

DE IMMUUNRESPONS TEGEN HELMINTHEN

De immuunrespons tegen grote organis-
men als helminthen is zeer complex. Beide
hoofdcomponenten, de humorale en de
cellulaire immuniteit, zijn erbij betrokken.
Van de humorale respons staat vast dat de
Ig-klassen IgM, IgG en IgE in vele hel-
mintheninfecties worden geproduceerd
maar ook een, locale, rol van IgA in
maagdarmworm-infecties bij schapen is
niet uitgesloten (2). Wat betreft de cellu-

I Dr. A. Kloosterman. Vakgroep Veehouderij, Marijkeweg 40. 6709 PG Wageningen.
Tijdschr. Diergeneeskd.. deel 108. afl 12. 1983

-ocr page 230-

laire respons is herhaaldelijk en bij ver-
schillende parasiet-gastheer modellen
komen vast te staan dat immuniteit passief
kan worden overgedragen door middel van
cellen van een immune donor naar een ge-
netisch identieke receptor. De factoren,
door specifiek gesensibiliseerde T-cellen
geproduceerd, zijn vele en grotendeels nog
onbekend wat betreft chemische structuur
en functie.

Ross en Halliday (6) konden met behulp
van de zogenaamde \'transfer factor\', ver-
kregen uit lysaten van leucocyten van im-
mune dieren, een gedeeltelijke resistentie
tegen
Ostertagia circumcinta en Tricho-
strongylus colubriformis
passief overbren-
gen naar jonge immunologisch naïeve lam-
meren.

Kay (3) geeft aan dat een mogelijke functie
van de \'transfer-factor\' de stimulering van
de vorming van eosinofiele granulocyten
kan zijn en geeft ook aan wat de mogelijke
rol van deze cellen is bij het onschadelijk
maken van de parasiet.
Behalve eosinofielen zijn ook mestcellen
en macrofagen belangrijke effectorcellen,
waarvan de exacte functie(s) onderwerp
van studie zijn. Men zie hiervoor de bij-
drage van Ruitenberg aan dit seminar
(pag. 488).

De complexiteit van de immuunrespons
tegen helminthen moet ons bij toepassin-
gen als het fokken op weerstand en de sero-
diagnose voortdurend voor ogen staan.
Het fokken op weerstand door middel van
het selecteren op hoge antistoftiters bij toe-
komstige vaderdieren ligt voor de hand
vanwege de betrekkelijk eenvoudige werk-
wijze die vaststelling van het kenmerk bij
een groot aantal dieren mogelijk maakt.
Toch zou dit in het licht van de totaliteit
van de immuunrespons wel eens tot zeer
onaangename verrassingen kunnen leiden.
Ook de interpretatie van antistoftiters,
waarbij uit het gehele complex slechts één
immuunglobuline-klasse wordt gemeten, is
verre van eenvoudig.

SERODIAGNOSE

Om verschillende redenen verdient het
aantonen van antigene substanties in het
serum de voorkeur boven het aantonen van
antistoffen. Dit is directer, minder afhan-
kelijk van de gastheer-respons, vaak in een
vroeger stadium mogelijk en er is een ho-
gere specificiteit te bereiken vooral wan-
neer de mogelijkheden van de zeer speci-
fieke monoclonale antistoffen kunnen
worden benut. Van helmintheninfecties bij
landbouwhuisdieren zijn ons geen voor-
beelden van circulerende antigenen bekend
die zich met behulp van antilichamen laten
aantonen, behalve dat van Cysticercose bij
het rund (4).

Serodiagnose door middel van het aanto-
nen van specifieke antilichamen kan op
praktijkschaal worden toegepast omdat
serum betrekkelijk eenvoudig te verzame-
len is en in de regel bewaard kan worden bij
—20° C. Vooral ook omdat moderne tes-
ten goed te automatiseren zijn is serodiag-
nose ideaal voor het screenen van grote
aantallen (slacht-)dieren op het voorko-
men van zeldzame infecties zoals geldt bij
Trichinellose en Cysticercose. 1 n dergelijke
gevallen moeten hoge eisen gesteld worden
aan de gevoeligheid (geen vals negatieve
reacties) zowel als aan specificiteit (geen
vals positieve reacties) van de techniek,
omdat foutieve uitslagen ernstige conse-
quenties kunnen hebben.
De specificiteit van de serologische reacties
is bij worminfecties een probleem omdat er
veel kruisreacties tussen soorten voorko-
men. Dat is de eerste reden dat wij bij
maagdarmworm-, longworm- en leverbot-
infecties aarzelen het woord serodiagnose
te gebruiken. Een tweede reden is dat
Sero-
logie hoogstens hulpmiddel bij de diagnose
kan zijn en een grondige anamnese gepaard
gaande met kennis van de epidemiologi-
sche situatie op een bedrijf onmisbaar is
(Jansen, pers. med.).

Gegeven deze twee redenen en gegeven het
feit dat wij bepaald niet met zeldzame in-
fecties te maken hebben, geven wij dan ook
de voorkeur aan de term sero-epidemio-
logie in plaats van serodiagnose. Bij sero-
epidemiologie gaat het niet om de vraag
óf er antistoffen zijn, maar om de vraag
hoeveel er zijn, en waar, en wanneer.

ENKELE VOORBEELDEN VAN VAN SERO-
EPIDEMIOLOGISCH ONDERZOEK

Op het proefbedrijf van de Landbouwho-
geschool, de ir. A. P. Minderhoudhoeve in
Oostelijk Flevoland, zijn van november
1979 tot en met november 1980 van 150

-ocr page 231-

runderen maandelijks met behulp van de
ELISA-techniek de antilichaamtiters be-
paald tegen
Osteriagia spp., Cooperia spp.
en
Dictyocaulus viviparus. Figuur 1 geeft
het verloop van
ani\\-Cooperia titers weer
bij verschillende leeftijdsgroepen. De kal-
veren, die in mei 1980 voor het eerst met
deze wormen in aanraking komen, sprin-
gen er duidelijk uit maar ook de pinken
(yearlings) verschilden significant qua ver-
loop van de vaarzen en oudere koeien.
Behalve verschillen tussen leeftijdsgroepen
wordt in deze figuur ook het verschil tussen
stal- en weideseizoen duidelijk geïllu-
streerd, terwijl ook de titers in november
1980 significant hoger waren dan in no-
vember 1979. Of het laatste een gevolg is
van een als geheel verschillend seizoen dan
wel het gevolg van recente misschien zelfs
kortstondige begrazing van meer of minder
zwaar besmette percelen valt niet uit te
maken.

Andere verschillen die in de proef werden
gevonden maar in figuur 1 niet worden
weergegeven betroffen verschillen tussen
dieren die op stal bleven en dieren die wei-
degang kregen, verschillen tussen dieren op
een standweide en vergelijkbare dieren die
intensief werden omgeweid (1 x per 4
dagen) en verschillen tussen zuivere FH-
dieren enerzijds en kruisingen met Ameri-
kaanse Holstein Friesians en British Frie-
sians anderzijds. De genoemde verschillen
waren er niet alleen voor
Cooperia spp.
tnaar ook voor
Ostertagia spp. en Dictyo-
caulus viviparus.
De conclusie uit het on-
derzoek luidde dat verschillen in antistofti-
ters, voor zover ze niet veroorzaakt worden
door genetische verschillen, een weerspie-
geling zijn van verschillen in opname van
infectieuze larven. Sommige van die ver-
schillen zijn epidemiologisch verklaarbaar,
andere bieden juist aanknopingspunten
voor verder epidemiologisch onderzoek.
Een tweede voorbeeld van longitudinaal
onderzoek, waar wij dus groepen dieren
gedurende langere tijd gevolgd hebben, is
een onderzoek bij melkkoeien op het proef-
bedrijf \'De Ossekampen\', Wageningen in
samenwerking met het Centraal Dierge-
neeskundig Instituut en de Faculteit der
Diergeneeskunde.

Een experiment in 1981, waarbij 13 koeien
met ieder 200.000
O. Ostertagia-\\av\\tn
werden besmet en 13 vergelijkbare dieren
als onbesmette controles werden gevolgd,
leverde een stijging van antilichaam-titers
op in beide groepen (zie figuur 2A), De
stijging was significant groter bij de be-
smette groep, maar het vermoeden bestond
dat een bestaande populatie
Ostertagia
spp, in de niet besmette controle-dieren

160
80
40
20
0

TITER COUNT

\'79 NOV DEC JAN FEB MAR APR MAY JUN JUL AUG SEP OCT N0V80

Fig. I. Het verloop van de antistof-titers tegen Cooperia spp, in verschillende leeftijdsgroepen.

-ocr page 232-

NIET BESMET, 1982

ANTHELM,NIET BESMET,

1982

Vi 6

oc

UJ

t 5
t-

< 4

%

f 3
oc

UJ

6

O

J. 5

NIET BESMET, 1982

NIET BESMET, 1981

__✓

7, % %

6/ 20/

23/

27

DATUM

Fig. 2. Het verloop van de antistof-titers tegen Osienagia spp. bij melkkoeien die al of niet met 200.000
Osienagia spp.-larven werden geïnfecteerd, en in 1982, gedeeltelijk van tevoren waren behandeld met een
anthelminticum.

-ocr page 233-

misschien gedeeltelijk als geïnhibeerde L4
larven aanwezig, tegen het einde van het
stalseizoen geactiveerd was en gezorgd had
voor een stijging in antistoftiters. Dat een
dergelijke mogelijkheid bestaat wordt dui-
delijk uit de ervaringen van Borgsteede
et
al.
(1) die gedurende een jaar lebmagen van
slachtkoeien hebben onderzocht op wor-
men,

In 1982 is daarom de proef herhaald met
twee verschillen ten opzichte van 1981. De
helft van de dieren (20) werd in december
behandeld met een anthelminticum zoda-
nig dat ook larvale stadia werden gedood.
Twintig vergelijkbare dieren bleven onbe-
handeld. Van beide groepen werd de helft
besmet met 200.000 infectieuze larven van
O. ostertagi. echter een maand eerder dan
in 1981, zodat eventueel optredende stij-
gingen in titers niet synchroon zouden
lopen zoals in 1981 het geval was geweest.
Details van deze experimenten zullen el-
ders worden gepubliceerd, omdat behalve
naar antistoftiters ook gekeken is naar
pepsinogeen-gehaltes in het serum en naar
de ei-uitscheiding. Kort samengevat was
het resultaat in 1982 wat betreft de antistof-
titers het volgende. De uitgangstiters
waren in 1982 bij deniet behandelde dieren
significant hoger dan in 1981 (figuur 2C en
D). Dat wijst op een grotere rest populatie
van wormen in 1982, die er wellicht de
oorzaak van is geweest dat bij besmette
dieren geen significante verhoging na de
besmetting opgetreden is (figuur 2C). Bij
de niet-behandelde en niet-besmette dieren
trad tegen het eind van het stalseizoen 1982
een stijging op (figuur 28), het begin van de
stijging viel 14 dagen later dan in 1981
(figuur 2D).

Bij de dieren die met anthelminticum be-
handeld waren, bleken de uitgangstiters
significant lager dan bij onbehandelde die-
ren (fig. 2F en G). De behandelde dieren
die besmet werden vertoonden een signifi-
cante titerstijging en behandelde dieren die
niet besmet werden, lieten geen stijging
zien, ook niet spontaan tegen het einde van
het stalseizoen (fig. 2E).
De conclusie uit deze experimenten luidt
dat antistoffen een larventoediening weer-
spiegelen mits er geen zware restpopulatie
bij de dieren aanwezig is. De spontane stij-
ging in antilichaamtiters die aan het eind
van het stalseizoen optreedt is het gevolg
van een reactivering van de residuele
wormpopulatie, geheel of gedeeltelijk be-
staande uit het in ontwikkeling komen van
geïnhibeerde larven.

Bij bovenstaande longitudinale experi-
menten ging het vooral om de vraag wan-
neer en hoeveel antistoffen er aanwezig
zijn. Het volgende voorbeeld is er één van
transversaal onderzoek, verricht op 42 be-
drijven in N. Brabant aan het eind van het
stalseizoen 1981, waarbij de vraag centraal
staat waar en hoeveel antistoffen wij kun-
nen aantonen.

Op ieder bedrijf werden aan het eind van
het weideseizoen 10 koeien bemonsterd die
niet hoogdrachtig waren noch pas afge-
kalfd waren, omdat droogstaande dieren
nogal eens een van de melkgevende groep
afwijkende weidegang krijgen.
Tabel 1 geeft de resultaten van dit onder-
zoek. Voor alle wormsoorten is er een ver-
schil tussen stalvoeder-bedrijven en bedrij-
ven waar de dieren weidegang krijgen. Op
de laatste bedrijven waren de antistoftiters
significant hoger, wat wijst op een grotere

fabel 1. Gemiddelde liters tegen maag-darm- en longwormen, gevonden bij tnelkkoeien op 42 bedrijven in
N. Brabant, aan het eind van het weideseizoen 1981.

Zomerstalvoedering weidegang

Gebied

Aantal

Oster-

Cooperia

Dictyo-

Aantal

Oster-

Cooperia

Dictyo-

bedrijven

tagia

caulus

bedrijven

tagia

caulus

Mortel

6

4.25

1.92

1.82

6

4.53

2.63

2.23

Boxtel, Cromvoirt

4

5.05

2.43

2.13

4

5.30

2.58

2.40

St. Oedenrode

3

4.33

2.80

1.90

3

4.73

3.10

2.30

Moergestel, Helvoirt,

Oisterwijk

5

4.40

2.52

2.42

5

4.96

2.82

2.76

Erp, Mariaheide

1

4.80

2.80

2.00

1

4.40

3.50

2.60

Zeeland, Schalk,

Nistelrode

3

4.23

2.70

2.07

1

4..50

3.80

2.70

Totaal

22

4.46

2.42

2.07

20

4.81

2.84

2.45

-ocr page 234-

larvenopname. Binnen de groep van 22
stalvoederbedrijven waren bedrijven waar
de dieren zo nu en dan uitloop kregen. Hier
waren de titers significant hoger dan de
bedrijven waar het stalvoedersysteem con-
sequent werd toegepast.

Tussen gebieden bestonden eveneens signi-
ficante verschillen (P < 0.05). De titers
waren voor alle wormsoorten het laagst in
het gebied Mortel. In het gebied Boxtel,
Cromvoirt waren de
Ostertagia-mtvs het
hoogst, in St. Oedenrode de
Cooperia-
titers en in Moergestel, Helvoirt, Oister-
wijk de longwormtiters. Deze proef zal
worden herhaald, met name om na te gaan
of de verschillen tussen gebieden reprodu-
ceerbaar zijn. Een verklaring voor de ver-
schillen is moeilijk te geven. Zij kunnen het
gevolg zijn van (onbewust) een verschil-
lende selectie van bedrijven door mede-
werkers van de voorlichtingsdienst, maar
ook kan een verschillende strategie van be-
handelende dierenartsen of een inzet van
verschillende K.l.-stieren in de betreffende
gebieden de oorzaak zijn. Tenslotte is het
ook nog mogelijk dat wij met werkelijke,
epidemiologische verschillen te maken
hebben (landschap, veebezetting, bewei-
dingsintensiteit).

Dictyocaulus

Cooperia

Ostertagia

Bedrijf 15

2.4

5.4

1.9

Bedrijf 14

2.5

2.8

5.3

Bedrijf 11

4.6

2.3

1.4

Bedrijf 00

i_L

4! 6
4!5

8 O

2 4
2.9

21 4
2.5

8 O

Fig. 3. Frequentieverdeling van de antistof-titers tegen maagdarm- en longwormen bij melkkoeien op
4 bedrijven aan het eind van het weideseizoen. Op de horizontale as staan de gevonden titers, op de verticale as
de aantallen dieren per titer. Per wormsoort per bedrijf zijn de gemiddelde titers weergegeven.

-ocr page 235-

Hoe dit ook zij, de belangrijkste en groot-
ste verschillen vindt men tussen bedrijven,
binnen gebieden en binnen bedrijfscatego-
rieën. Deze variaties zijn zeer belangwek-
kend, omdat ze ons een handvat bieden om
op bedrijfsniveau de dieren te onderzoeken
en de bedrijven met de hoogste titers aan te
wijzen voor nader onderzoek, bijvoorbeeld
naar het effect van anthelminticum-
behandeling op melkproduktie, of voor
een of andere vorm van bedrijfsbegelei-
ding.

Er werd reeds gewezen op het feit dat in
onderscheiden gebieden verschillende wor-
men tot de hoogste titers aanleiding gaven.
Wanneer we het meer of minder op de
voorgrond treden van één of een combina-
tie van twee wormsoorten aanduiden als
het infectietype van een bedrijf, dan kan in
figuur 3 worden vastgesteld dat infectiety-
pen op verschillende bedrijven kunnen ver-
schillen.

In deze figuur zijn voor een viertal bedrij-
ven de frequentieverdelingen van de indivi-
duele titercounts bij 10 koeien weergegeven
voor de drie wormsoorten.

Bedrijf 00 en bedrijf 11 zijn niet verschil-
lend van elkaar wat
Ostertagia- en
Cooperia-üXtvi betreft, maar bedrijf I I
heeft significant lagere longwormtiters. Be-
drijf 00 en bedrijf 14 verschillen alleen in
Ostertagia-üitrs (P < 0.05). Er blijkt, in
beginsel, inderdaad een nadere nuancering
naar infectietype mogelijk te zijn.
In het algemeen echter is er een significante
correlatie tussen de titers tegen verschil-
lende wormsoorten. Er zijn twee belang-
rijke redenen voor dergelijke correlaties.
Ten eerste zijn er kruisreacties tussen soor-
ten, ten tweede zijn er grote epidemiologi-
sche overeenkomsten: op een bedrijf waar
de besmettingskansen voor longworm gun-
stig zijn, zullen in het algemeen ook zwaar-
dere maag-darmworm infecties zijn en om-
gekeerd.

Samenvattend kan gesteld worden dat de
sero-epidemiologie van waarde kan zijn
voor onderzoek in de praktijk. Boven-
staande resultaten zijn verkregen met ruwe
extracten van volwassen wormen als anti-
geen. Het is zeer wel mogelijk dat de speci-
ficiteit van de reacties verbeterd kan wor-
den, o.a. door fractionering van antigeen.

Gehoopt wordt dat deze voorlopige resul-
taten een stimulans mogen zijn tot nader
onderzoek in die richting.

I.ITERATUUR

1. Borgsteede. F. H. M. and Burg, W. P. .1. v. d.:
Wormburdens in cows. II. An analysis of the
population of nematodes in the abomasa of adult
dairy cows.
Vet. Parasitol.. \\0. 323-330. (19 J.

2. Duncan, .1. L.. Smith, W. D., and Dargie, .). D.:
Possible relationship of levels of mucosal IgA and
.serum IgG to immune unresponsiveness of lambs
\\o Haemonchus comonus. Vet. Parasiiol.. 4. (/J.
21-27. (1978).

Kay. A. B.: The eosinophil leucocyte: formation,
function and fate. Les colloques de I\'lnstitut Nati-
onal de la .Santé et de la Recherche Mèdicale.
Immunity in parasitic diseases. Inserm. sept.
1977. vol. 72, pp. 201-216.

4. Knapen, F. \\an en Fridas, S.: De serodiagnostiek
van
Taenia saginaia Cysticercose bij het rund met
behulp van de Enzyme Linked Immunosorbent
Assay (Ef.ISA). Berichten uit het R.I.V. (1977),
pp. 174-177.

5. Riffkin, G. G. and Dobson. C.: Predicting resist-
ance of sheep to
Haemonchus conionus infec-
tions.
Vet. Parasiiol.. 5. (4). 365-378. (1979).

6. Ross, ,1. G. and Halliday. W. G.: Investigations of
\'transfer factor\' activity in immunity to
Osleriagia
circumcincla
and Trichostrongylus colubriformis
infections in sheep. Ini. ./. Parasiiol.. 9.(4). 281-
284. (1979).

-ocr page 236-

Immunologische afweer en ontsteking bij
parasitaire infecties. De rol van de
eosinofiele granulocyt

Immune Defense and Inflammatory Response in Parasitism. The Role of
Eosinophilic Granulocytes

E. J. Ruitenberg, J. Buys, A. Elgersma en J. S. Teppema

SAMENVATTING Er werd een overzicht gegeven van de oorsprong, kinetiek en functie van de
eosinofiele granulocyt met betrekking tol de afweer en ontstekingsreactie bij parasitaire infecties.
Met name werd ingegaan op de
in vitro waargenomen parasitotoxische werking van de eosinofiele
granulocyt alsmede de hierbij van belang zijnde biochemische reacties. Tevens werd melding
gemaakt van de regulerende rol van eosinofiele granulocyten bij ontstekingsreacties in het bijzonder
ten opzichte van mestcellen.

Geconcludeerd werd dat (l) gedurende de laatste Jaren veel nieuwe inzichten over de rol van de
eosinofiele granulocyten werden verkregen. (2) er tenminste gesproken kan worden van een
tweeledige functie (nl. direct parasitotoxisch en regulerend) en (3) een definitieve uitspraak over de
betekenis van eosinofiele granulocyten bij helminthen infecties nog niet kan worden gedaan.

SUMMARY The origin, kinetics and role of eosinophilic granulocytes in immune defense
and inflammatory response in parasitism are reviewed. Particular attention was paid to the toxic
action of eosinophilic granulocytes on parasites and the biochemical reactions which are of
importance in these cases. Reference was also made to the regulatory role of eosinophilic granulo-
cytes in inflammatory reactions, particularly in regard to mast cells.

It was concluded that (I) several new insights into the role of eosinophilic granulocytes were gained
in recent years, (2) that these cells can at any rate be said to have a dual function (viz. a directly
parasitotoxic and regulatory role) and (3) a definite statement regarding the role of eosinophilic
granulocytes in helminthic infections cannot so far be made.

INLEIDING lijl^j gp derhalve op dat eosinofielen een

Helminthen infecties gaan gepaard met dubbele functie bezitten en wel enerzijds
ontstekingsreacties, waarbij de eosinofiele direct parasieten, d.w.z. migrerende stadia
granulocyt een belangrijke plaats inneemt. ervan, kunnen doden en anderzijds een re-
Aanvankelijk werd deze eosinofiele granu- gelende functie op de cellulaire ontste-
locyt vooral gezien als een indicator voor kingsreactie kunnen bewerkstelligen (1).
de aanwezigheid van een infectie veroor- In het navolgende overzicht zal allereerst
zaakt door helminthen. Gedurende de laat- aandacht worden besteed aan het mecha-
ste jaren werd duidelijk dat
in vitro eosino- nisme van de door helminthen infecties op-
fielen ook een direct parasitotoxische geroepen weefsel-en bloedeosinofilie. Ver-
werking kunnen uitoefenen. In hoeverre volgens zal ingegaan worden op de
deze waarneming ook voor de
in vivo situ- celbiologische en biochemische aspecten
atie van belang is, is nog onbekend. Daar- van de parasitotoxische werking van eosi-
naast werden aanwijzingen gevonden voor nofiele granulocyten en tenslotte zullen en-
de modulerende rol die produkten van kele opmerkingen worden gemaakt over de
eosinofiele granulocyten op de werking regulerende rol van eosinofielen bij patho-
van mestcellen kunnen uitoefenen. Het logische processen.

I Rijksinstituut voorde Volksgezondheid. Postbus I. 3720 BA Bilthoven.

-ocr page 237-

1 t \'T

Histarnine ----

___________I

________Pho5pholipa«^D)___

ECF-A j I I I

\\ , \' \' I

ECF(intermediate MW)
Lipid ECF(HETE)

Antibody dependent cytotoxicity
Complement

EOSINOPHIL
Oj EPOMBP

( Modified trom E.J. Goetzl ana K,F Austen, 1977)
Fig. 1
. Een schematische weergave van de relatie tussen een parasitaire infectie en eosinofiele granulocyten.

WEEFSEL- EN BLOEDEOSINOFILIE
Eosinofiele granulocyten zijn afkomstig uit,
het beenmerg. Tijdens een infectie met hel-
minthen vindt een extra aanmaak van deze
cellen in het beenmerg plaats. Vervolgens
gaan deze cellen naar door helminthen ge-
infesteerde weefsels. Aantrekking van de
cellen geschiedt door zgn. eosinofiel che-
motactische factoren (ECF). Deze factoren
kunnen afkomstig zijn (1) van de parasiet
zelf. (2) van door parasitaire antigenen ge-
sensibiliseerde lymfocyten en (3) uit mest-
cellen na contact met parasitair antigeen en
specifieke immunoglobulinen van de IgE
klasse. Deze drie mogelijkheden zijn sche-
matisch weergegeven in figuur 1.
Eosinofilie treedt niet altijd in dezelfde
mate op. Dit heeft te maken met het feit dat
twee van de drie genoemde bronnen van
ECF thymus afhankelijk zijn en derhalve
een goed functionerende thymus afhanke-
lijke afweer veronderstellen. Zo zijn alleen
f-lymfocyten tot de produktie van uit lym-
focyten afkomstige ECF (ECF-L) in staat
en is de produktie van immunoglobulinen
van de IgE klasse ook thymus afhankelijk.
De praktische consequentie van deze
sterke thymus afhankelijkheid van de eosi-
nofilie is, dat ook bij afwezigheid c.q. een
zeer gering aantal eosinofielen in het bloed
toch een helminthen infectie aanwezig kan
zijn.

DE EOSINOFIELE GRANULOCYT ALS ANTI-
PARASITAIRE EFFECTOR CEL

Uit onderzoek aan met name migrerende
stadia van helminthen, o.a.
Schistosoma
mansoni
en Trichinella spiralis, is komen
vast te staan dat eosinofiele granulocyten
door middel van op de cellen aanwezige
receptoren voor immunoglobulinen c.q.
complement al dan niet via antistoffen aan
parasieten kunnen hechten. Men spreekt in
dit geval van antistof c.q. complement af-
hankelijke adherentie. Afhankelijk van de
aard van de oppervlaktestructuur van de
parasiet kan deze na de cellulaire adheren-
tie gedood worden. In het geval van
T.
spiralis
zijn het alleen de migrerende zgn.
newborn larvae die na een uitsluitend
antistof-afhankelijke adherentie van eosi-
nofiele granulocyten gedood kunnen wor-
den. In figuur 2 is een dergelijke adherentie
van eosinofiele granulocyten aan 7\'.
spira-
lis
newborn larvae weergegeven.
Er is een aantal veranderingen in de eosino-
fiele granulocyten zichtbaar. Er is vacuole
vorming waarin electronen-dicht materiaal
aanwezig is. Ook in het micromilieu ge-
vormd tussen cel en parasiet (fig. 3) is
electronen-dicht materiaal aanwezig. Dit
materiaal is oorspronkelijk afkomstig uit
de zgn. lysosomen van de eosinofiele gra-
nulocyt, waarin het enzym eosinofielpero-
xydase (EPO) en een eiwit het zgn. major

-ocr page 238-

basic protein (MBP) aanwezig zijn. Van
het MBP is bekend dat het vanaf een be-
paalde concentratie parasitotoxisch is, ter-
wijl het tevens een rol speelt bij de verster-
king van de hechting tussen de cel en de
parasiet. Uit een recent
in vino onderzoek
(2) is echter gebleken dat het EPO tezamen
met H2O2 en chloride (3), na vorming van
HOCl (hypochloorzuur) ook
Trichinella
newborn larvae direct kan doden (Tabel I).
In deze tabel zijn ook de resultaten van de
verschillende controles weergegeven. Ver-
moedelijk berust de werking van het ge-
vormde HOCl op het aangaan van een che-
mische verbinding met NH, groepen van
eiwitten in de parasitaire oppervlaktestruc-
tuur, waardoor de integriteit ervan wordt
opgeheven. Opvallend was dat de efficiën-
tie van de zgn. halogenatie reactie ver-
minderd kan worden door NH, groepen
bevattende verbindingen. Uit onderzoek
met arginine en MBP, dat voor 25% uil
arginine met NH, groepen bestaat, kon
worden vastgesteld dat ook deze stof een
dergelijke remmende werking bezit.
Deze bevinding kan van invloed zijn op de
uiteindelijke biologische betekenis van de
interactie tussen eosinofiele granulocyt en

-ocr page 239-

parasiet. Weliswaar verstevigt het M BP de
aatihechting van eosinofiele granulocyten
en is vanaf een bepaalde concentratie para-
sitotoxisch, doch het remt het effect van
het EPO systeem.

DE REGULERENDE WERKING VAN EOSINO-
FIELE GRANUL OCYTEN OP DE CELLULAIRE
ONTSTEKINGSREACTIE

Hierboven is vermeld dat o.a. mestcellen
verantwoordelijk zijn voor het aantrekken
van eosinofiele granulocyten in weefsels
waarin de helminthen zich bevinden. Be-
halve de factoren die voor deze chemotaxis
verantwoordelijk zijn komen ook andere
mestcelmediatoren vrij.
Hiertoe behoort o.a. het vasoactieve hista-
mine. Het blijkt nu dat eosinofiele granulo-
cyten een enzym kunnen uitscheiden, het
histaminase dat histamine kan inactiveren.
Dit houdt in dat eosinofiele granulocyten
na aankomst in de geparasiteerde weefsels
de ontstekingsreactie ter plekke kunnen
\'uitdoven\'.

Tabel 1, Het parasitotoxisch effect van gezuiverd humaan EPO op Trichinella newborn larvae in vitro.

Systeem

Trichinella

% dood

(n) I)

gem.

±

S.D,

EPO

H.O,

-1-

Cl

-f-

99,5

±

1

(4)

NaOCI

98,5

±

3

(4)

Controles

H,0, -1-

Cf

4.0

±

2,5

(3)

EPO -t-

Cl

4,0

±

6,5

(3)

EPO -1-

H,0:

-h

sof

3,0

±

4,3

(4)

EPO -1-

HjO,

-h

Cl

-h

NaN., 1 mM

0

(3)

EPO

H,0,

Cl

-1-

katalase 1800 U

0

(2)

EPO

HjO,

Cl

-1-

runderserum albumine 0,4%

7,0

±

2,4

(3)

EPO -1-

H,0,

Cl

-H

arginine 4 mM

2,0

±

2.0

(3)

\' (n) = aantal proeven

DISCUSSIE EN CONCLUSIES

Uit dit overzicht blijkt dat door intensief
onderzoek van de iaatste jaren veel duide-
lijk is geworden over de kinetiek en het
werkingsmechanisme van de eosinofiele
granulocyten. Wat dit laatste betreft moet
men zich realiseren dat veel onderzoek
over de functie
in vitro met bepaalde overi-
gens goed gedefinieerde parasitaire syste-
men is gebeurd. Het is zeker nog te vroeg
om een definitief oordeel over de biologi-
sche betekenis van deze cel te vellen. Het is

echter duidelijk geworden dat de eosino-
fiele granulocyt in principe een dubbele rol
kan vervullen, nl. enerzijds een direct anti-
parasitaire werking kan uitoefenen en an-
derzijds de ontstekingsreactie kan module-
ren.

LITERATUUR

1. Beeson, P. B. and Bass. D. A.: The Eosinophil,
Saunders Co., Philadelphia, pp. .1-261. 1979.

2. Buys. J,, Wever, R., Stigt, R. van, and Ruiten-
berg, E. J.: The killing of newborn larvae of
Tri-
chinella spiralis
by eosinophil peroxidase in
vitro. Eur. J. Immunol.. 11, 843-845. (1981).

3. Wever, R., Hamers, M, N., Weening, R. S., and
Roos, D.: Characterization of the peroxidase in
human eosinophils,
liur. J. of Biochem.. \\0H.49I.
(1980).

-ocr page 240-

VETERINAIR JOURNAAL

Erfelijke gebreken bij runderen

De meeste dierenartsen in Nederland zijn wel
eens geconfronteerd met erfelijke gebreken bij
runderen. Otterkalveren, bulldogkalveren en
het erfelijk zinkgebrek zijn aan velen bekend.
Hiernaast zijn er nog een groot aantal gebreken
die minder frequent voorkomen, doch die even-
min te verwaarlozen zijn gezien de eraan ver-
bonden nadelen.

De economische schade ten gevolge van erfe-
lijke gebreken bij runderen is niet exact bekend.
Aangenomen kan echter worden dat het om
aanzienlijke bedragen gaat.
In het kader van een programma tot opsporing,
herkenning en registratie van erfelijke gebreken
bij runderen, hebben de gezamenlijke K.I.-
verenigingen besloten onderzoek op dit gebied
te bevorderen, te stimuleren en te financieren.
Logisch is dat in een dergelijke programma de
hulp van de praktizerende dierenarts nodig is.
De opzet is zodanig gekozen dat de
veehouder.
die een kalf met een, waarschijnlijk erfelijk, ge-
brek constateert, daarvan melding maakt bij de
inseminator of het K.l.-station waar hij nor-
maal de koeien opgeeft voor inseminatie. Op
deze
meldingspo.st zijn formulieren aanwezig
waarop de gegevens over de eigenaar, hel kalf
en de ouders van het kalf ingevuld moeten wor-
den. Tevens is daar een lijst van stieren aan-
wezig waarvan bekend is dat ze drager zijn van
een erfelijk gebrek. Indien een kalf met een
afwijking gesignaleerd wordt, waarvan niet be-
kend is dat de vader voor dat gebrek drager is,
zal de medewerking van de dierenarts ingeroe-
pen worden.

Van de dierenarts wordt het volgende gevraagd:

a. De diagno.\'ie le stellen bij het afwijkende
kalf. Soms zal dit geen enkel probleem zijn.
In andere gevallen is laboratoriumonder-
zoek nodig. Dit is bijvoorbeeld het geval bij
de verdenking van erfelijk zinkgebrek. (N.B.
wèl bloed afnemen vóór de therapie!) Het
zal waarschijnlijk ook wel eens voorkomen
dat de diagnose niet eenvoudig te stellen is.
In dergelijke situaties wordt verzocht de
hulp in te roepen van een specialist, bijvoor-
beeld van de Gezondheidsdienst.

b. Bloed af te nemen van het kalf en de moeder.
Dit dient te gebeuren om de
afstamming
door middel van bloedgroepenonderzoek te
controleren.

Via de meldingspost van de K.l. zal aan u
een setje met buisjes worden overhandigd
om het bloed in af te nemen. Daarbij is een
formulier met gegevens over de dieren, hier-
op is ruimte om de diagnose in te vullen. De
kosten kunnen ook via dit formulier gede-
clareerd worden,
c. Indien de dierenarts bij een andere gelegen-
heid een erfelijke afwijking signaleert, is het
uiteraard van groot belang een dergelijk
geval te registreren. Het beste kan de vee-
houder ook dan zijn meldingspost waar-
schuwen.

Het is de bedoeling om via dit opsporingspro-
gramma te komen tot een betrouwbare registra-
tie van gebreken. Belangrijk is tevens dat vast-
gelegd wordt welke stieren drager zijn van een
erfelijk gebrek en ook hoe groot de verspreiding
ervan is. Daarna kan een bestrijdingspro-
gramma volgen.

De Nederlandse Veehouderij heeft hierin een
goed initiatief genomen, waarbij zij vertrouwt
op medewerking van alle betrokkenen.

Namens de betrokken organisaties
Stichting Bloedgroepenonderzoek

Dr. H. van Haeringen. directeur.

RECTIFICATIES

Histometrisch onderzoek van vleeswaren

In het artikel \'Histometrisch onderzoek van vlees-
waren. Een literatuuroverzicht\'
(Tijdschr. Dierge-
nee.il<d..
108, (9). JJ9-J44. (I98j))d\\cnen de volgende
twee correcties aangebracht te worden:

Op pag. 342, tweede kolom (midden) luidt de correc-
te passage: \'.....
Uit de formule voor de standaardfout

(SE)

VvdOO - Vv)

waarin Vv = vol % en n = aantal waarnemingen,
wordt het volgende afgeleid..... etc.\'

Op pag. 343. eerste kolom (18e r. v.o.) luidtdecorrec-
te passage: \'.....
Op grond van een hinominaal verde-
lingstype taai zich de mate van toeval van histometri-
sche steekproefresultaten duidelijk kenmerken
waarhij hetrouwhaarheidsgebieden en beoordelings-
risico\'s vastgelegd kunnen worden.\'

-ocr page 241-

nieuw

GALAXY VI MHP-L
met levend, homoloog parvovirus

een volledig antwoord op:

• hondeziekte

m infektieuze hepatitis

• kennelhoest veroorzaakt door paraïnfluenzavirus
en adenovirus type 2

• parvovirus1

• ziekte van Weil

• De pan/oviruslraktie is een levend, geattenueerd, homoloog antigeen
(stam Cornell-University patent 4.303.645) en is als monovalent
vloeibaar vaccin - PARVOID II - verkrijgbaar

Kan bij gezonde honden op elke leeftijd worden toegediend.
Bij honden vanaf 3 maanden is een éénmalige dosis voldoende.

een veilig antwoord:

• geen spreiding van vaccin-hondeparvovirus, dus geen
gevaar voor niet-gevaccineerde kontaktdieren

• alle in het vaccin verwerkte virusfrakties zijn onderling
verenigbaar

• geen gevaar voor immunosuppressie na vaccinatie
sonofi

santé animale
V/# ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG l\\/1aassluis. Tel. 01899-17555

-ocr page 242-

/ /\'^^/r/^/ / / /

geinakliveerd parvovirus
levend, homoloog parvovirus

geinaktiveerd parvovirus
gemakliveerd parvovirus
levend, homoloog parvovirus
geinaktiveerd

DISTEMPEROID

FROMM DH_

GALAXY IV _

GALAXY y_^

GALAXY VI regular
GALAXY VI MHP-L

LEPTOBAC___\'

LEPTOBAC-PV
PARVAC
PARVOID II

AANBEVOLEN ENTSCHEMA HOND
leeftijd produkt

DISTEIVIPEROID, \'PARVOID II
GALAXY VI I^HP-L
"GALAXY VI r^HP-L.RABVAC

6 - 8 weken
12-14 weken
16 weken
Volwassen dieren
(vanaf 16 weken)

Herhalingsenting

jaarlijks

GALAXY VI MHP-L, RABVAC

GALAXY VI I^HP-L,RABVAC

Voor een maximale maternale immuniteit tegen parvovirus,
volwassen dieren tenminste 2 weken vóór dekking enten
met GALAXY VI MHP-L of PARVOID II.

Drachtige teven uitsluitend vaccineren met geinaktiveerd
parvovirus vaccin (PARVAC) op ca. 3 en 6 weken
na dekking.

-ocr page 243-

1 VACCINS sinds 1938 een naam voor kwaliteit en Innovatie

mmry

eclipse i kp _

\'eclipse i

getnaktiveerd
levend

getnaktiveerd katteziekte
en hondsdolheid

eclipse iii
eclipse iv
eclipse iv kp-r

ECLIPSE CH intranasal

getnaktiveerd

AANBEVOLEN ENTSCHEMA KAT

leeftijd

6 weken
8-10 weken
12-14 weken

Volwassen dieren

Herhalingsenting

jaarlijks

produkt

\'ECLIPSE CH intranasal
ECLIPSE IV

ECLIPSE IV of ECLIPSE I met
ECLIPSE CH intranasal, RABVAC
\'ECLIPSE IV of ECLIPSE I met
ECLIPSE CH intranasal, RABVAC

ECLIPSE IV KP-R

Voor een maximale maternale immuniteit, volwassen dieren
tenminste 2 weken vóór dekking enten met
ECLIPSE IV of ECLIPSE I met ECLIPSE CH intranasal.

Drachtige katten uitsluitend vaccineren met geïnaktiveerd
katteziekte vaccin (ECLIPSE I KP).

\'Bij verhoogd risico op niesziekte (b.v. catteries) wordt
eerder en herhaald enten aanbevolen.

"Bij parenterale immunisatie tegen niesziekte wordt, voor
een maximale bescherming, aanbevolen tweemaal te enten.

sonofi

santé animale
ALGIN B.V,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis. Tel. 01899-17555

-ocr page 244-

ECLIPSE IV

levend trivalent katteniesziekte katteziekte

een volledig antwoord op:

• Rhinotracheïtis

• Calicivirus (tevens bescherming tegen andere stammen)

• Panleucopenie
en

• Chlamydia

Neem geen genoegen met 60-80% bescherming
tegen katteniesziekte.

Betrek Chlamydia in uw vaccinatieprogramma!

sonofi

W santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 245-

INGEZONDEN

(Buiten verantwoordelijklieid van de redaktie)

Electroanaesthesie

Sinds het einde van de vorige eeuw is er veel
onderzoek verricht naar de mogelijkheden van
electroanaesthesie. Bepaalde methoden van
electroanaesthesie worden tegenwoordig ge-
bruikt bij bedwelming van slachtdieren en bij
speciale chirurgische experimenten. Vorig jaar
is een draagbaar apparaat (gevoed met batte-
rijen). de Feenix Stockstill®, beschikbaar ge-
komen om onder praktijkomstandigheden bij
dieren electroanaest hesieen electro-immobilisa-
tie toe te passen.

Op het IVO (\'Schoonoord\') werd een onderzoek
uitgevoerd met 10 kalveren, 10 schapen en 10
varkens naar de analgetische en andere prakti-
sche effecten van het apparaat. De proefdieren
kregen de voorgeschreven elektrische stroom
van maximaal 20 minuten toegediend.
Bij alle onderzochte dieren werd de ademhaling
sterk bemoeilijkt gedurende de doorstroming.
De huid van kop en poten werd bij sommige
varkens blauw. De rectale temperatuur steeg
gemiddeld ongeveer 1,5° C. terwijl de hartslag
zeer onregelmatig was en sterk steeg. Eveneens
bleek de cortisolwaarde (maat voor stress) in
het bloed zeer snel te stijgen na aanvang van de
electroanaesthesie. De ooglid-reflex bleef posi-
tief en de reactie op pijnstimuli was bij ongeveer
de helft van de dieren positief. Sommige dieren
(vooral schapen) leken te slapen maar andere
dieren (vooral varkens) bewogen voortdurend
of gedurende een beperkte periode.
Voor en na de toediening van de elektrische
stroom was het EEG gelijk, behalve bij een kalf
en een schaap, die volgens het EEG een vermin-
derd bewustzijn hadden. Dit schaap vertoonde
ook epileptiforme golven (\'spikes\') op het EEG.
Het ECG vertoonde na de stroomtoediening
uitgesproken veranderingen in de hartactiviteit,
zoals S-T deviatie. T top-verhoging, ventricu-
laire extrasystolen en een sterk verhoogde pols.
Bij een varken stopte het hart enkele minuten na
het stopzetten van de stroomtoediening.
Dit onderzoek geeft aanleiding om aan te
nemen, dat het apparaat geen electroanaesthe-
sie noch electroslaap, maar hoofdzakelijk een
eletro-immobilisatie effect veroorzaakt bij de
onderzochte dieren.

De fysiologische consequenties voor het dier bij
toepassing van dit apparaat blijken zeer nadelig
te zijn voor het welzijn van het dier. Hel is niet
uitgesloten, dat er zelfs van dierenmishandeling
sprake kan zijn. Gezien de beperkte bruikbaar-
heid van hel apparaat en de nadelige effecten op
de dieren bij toepassing, wordt hel gebruik van
dergelijke apparatuur ontraden.
Een volledig verslag over dit onderwerp is in
voorbereiding.

E. Lamboov\'.

Naschrift

Het Hoofdbestuur van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
daartoe mede geadviseerd door de Commissie
Ethiek van de K.N.M.v.d.D.. onderschrijft de
conclusie van de schrijver van de ingezonden
brief dal het gebruik van genoemdeapparatuur,
gezien de voorlopige resultaten van het onder-
zoek, vooralsnog moet worden ontraden.
Aangezien het niet uilgesloten is, dat pogingen
in het werk gesteld zullen worden om genoemde
apparatuur op de markt le brengen, doet het
Hoofdbestuur een beroep op de dierenartsen
om deze apparatuur niet te gebruiken en te
bevorderen dal deze ook niet door derden
wordt gebruikt.

Uit de ingezonden brief blijkt, dal een uitge-
breid verslag van hel onderzoek zal volgen, op
basis waarvan zo nodig een heroverweging van
hel ingenomen standpunt kan plaatsvinden.

HF.T HOOFDBESTUUR

\' f^r. E. l.ambooy. Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek \'Schoonoord\', Postbus 501, 3700 AM Zeist.
^ Tijchchr. Diergeneeskd. \\0H.(I(I).4IJ.(1983).
\' The Veierinary Quarlerlv. 5.(2). 80-85. (1983).

Diergeneeskundige Ethiek

Hulde aan collega Uwiand! Hij heeft verwoord^,
wal ik heb gedacht na hel lezen van hel artikel
van El Sayed e.a.\', maar le lui was om op te
schrijven en in te zenden. Ik ben het geheel eens
met collega Uwiand. Artikelen, zoals hel boven-
genoemde zijn koren op de molens van zoge-
naamde anli-vivisectionislen en druisen in tegen
ons motto \'Tol heil van mens
en dier\'! Ook ik
meen, dat de mogelijkheid, dat de proeven zijn
uitgevoerd ter bevrediging van wetenschappe-
lijke nieuwsgierigheid (op zich geen slechte be-
weegreden voor onderzoek!) niet is uit le slui-
ten, c.q. in het artikel niet duidelijk wordt
weersproken.

I k hoop. dat de redaktie. zoals in haar naschrift
op hel ingezonden stuk van collega Uwiand
reeds aangekondigd, deze zaak zal bespreken en
dat dit overleg zal resulteren in het aanwijzen

-ocr page 246-

van 2 tot 3 leden van de Hoofdredaktie met als
taak: \'beoordeling op ethische aspecten van arti-
kelen. waarbij proeven op dieren worden ver-
richt\'.

Zonder een dergelijke advisering zal, naar ik
met collega Uwland vrees, het \'heil voor het
dier\' steeds opnieuw in de knel kunnen komen.

E. H. Kampelmacher^

Over tetanie/paraplegie bij
Limousin-koeien en ponies (2)

Met belangstelling heb ik kennis genomen van
het ingezonden schrijven van collega H. A. van
Riessen in het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde.
108. (9). 358. (1983).
Hij stelt daarin onder andere de vraag of tetanie
ook bij paarden voorkomt. Zo mogelijk wil hij
daarbij ook iets te lezen krijgen over Ca, Mg en
P gehalten vóór behandeling.
De heer Van Riessen stelt deze vragen - geluk-
kig — als veehouder. Immers van veehouders
kan uiteraard niet verwacht worden, dat ze het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde lezen, ik wil
daarom hierbij graag van de gelegenheid ge-
bruik maken de praktiserend dierenarts van de
heer Van Riessen te wijzen op een in dit tijd-
schrift verschenen artikel betreffende twee ge-
vallen van tetanie bij het paard
(Tijdschr. Dier-
genee.skd.. \\ 01, 329-332. (1982)j
Om dezelfde woorden van de heer Van Riessen
te gebruiken, waarschijnlijk is dit artikeltje hem
destijds te snel door de handen en of hersenen
geglipt,

P. Meijer\'\'-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Mens en dier^

Samenvatting van de resultaten van een verken-
nend onderzoek over de relatie tussen mens en
dier.

Dieren worden voor zeer veel doeleinden door
mensen gebruikt. Zij dienen als gezelschap en zij
leveren vlees, bont en andere produkten. An-
dere dieren gebruiken wij om er proeven op te
doen en er wordt jacht gemaakt op dieren in het
wild. De aantallen dieren en diersoorten die op
deze uiteenlopende wijzen bij ons handelen zijn
betrokken, zijn de laatste decennia sterk geste-
gen. Alleen al in de intensieve veehouderij wor-
den Jaarlijks in Nederland 400 miljoen dieren
verbruikt.

Ons handelen heeft niet altijd een positieve in-
vloed op de dieren; niet zelden wordt hun wel-
zijn ernstig geschaad.

De discussie hierover beperkte zich enkelejaren
geleden tot een klein groepje dierenbeschermers
en andere betrokkenen. Thans lijkt de belang-
stelling voor de positie van het dier in onze
samenleving sterk toe te nemen, niet alleen in
ons ethisch denken, maar ook in de politiek en
het recht. De kernvraag luidt hierbij steeds
weer: \'Hoever mogen wij gaan met dieren in hun
belangen te schaden?\'

Deze vraag staat voorzover het om dejuridische
aspecten gaat centraal in mijn onderzoek naar
het Nederlandse Dierenrecht. In dat onderzoek
wordt nagegaan in hoeverre het recht van in-
vloed is (en kan zijn) op het verbeteren van het
welzijn van landbouwhuisdieren (= gedomesti-
ceerde dieren die produkten leveren), plezier-
dieren(= dieren die als gezelschap of om recrea-
tieve redenen worden gehouden), proefdieren,
dieren in de natuur en schadelijke dieren. Van-
uit de visie dat goed recht voor de bescherming
van dieren gebaseerd dient te zijn op de opvat-
tingen die erover in de maatschappij leven, is
begin 1982 een schriftelijke enquête afgenomen
die vooral betrekking had op wat men toelaat-
baar vindt bij het omgaan met dieren.
Voor dit deelonderzoek zijn vier groepen Ne-
derlanders benaderd, rechterlijke ambtenaren,
dierenartsen, veehouders en \'willekeurige\' Ne-
derlanders, bij elkaar 1523 personen.

Resultaten:

Er is in de enquête niet gevraagd een definitie
voor dierenmishandeling te geven. Toch hebben

1 Prof. dr. E. H. Kampelmacher, Rembrandtlaan 29, 372.3 BG Bilthoven.

2 Drs, P, Meijer, Uniaweide 43, 9051 BC Stiens.

3 Verslag van een empirisch onderzoek over de relatie tussen mens en dier. Faculteit der Rechtsgeleerdheid,
Rijksuniversiteit Groningen.

-ocr page 247-

wij uit de resultaten kunnen afleiden dat de
respondenten de visie ondersteunen dat de
vraag in welke situatie er sprake is van dieren-
mishandeling afhangt van het menselijk doel
waarmee de handeling wordt verricht. Hoe be-
langrijker dat doel. des te meer is er met dieren
toegestaan.

In het recht wordt vaak met ficties gewerkt. In
de omgang met dieren zou het een bruikbare
fictie zijn om er van uit te gaan dat biologisch
lager ontwikkelde diersoorten minder pijnbele-
venissen hebben dan hoger ontwikkelde soor-
ten. De respondenten waarderen dieren naar
deze biologische rangorde. Twee kenmerken
beïnvloeden dit beeld enigszins: schadelijke die-
ren worden lager, zeldzame dieren worden
hoger gewaardeerd.

Wat betreft landbouwhuisdieren valt het opdat
de respondenten het gebruik van produkten uit
de intensieve veehouderij veel meer toelaatbaar
vinden dan bepaalde aspecten van de produk-
tiemethoden zonder welke de produkten niet tot
stand kunnen komen.

Waar men van de tien items over dit onderwerp
veel bezwaar tegen maakt is de huisvesting van
kippen op de legbatterij, het houden van kalve-
ren in voortdurend schemerduister, het afbran-
den van snavelpunten bij kippen en het onthou-
den van ijzertoevoegingen in het voedsel van
mcstkalveren.

De problemen die zich bij plezierdieren voor-
doen zijn haast alle terug te voeren op de vrij-
heid die mensen hebben om willekeurig welk
dier in huis te nemen en te verzorgen.
Het houden van dieren die daar naar hun aard
niet geschikt zijn wordt door de respondenten
heel bezwaarlijk gevonden. Voorts keert men
zich in de uitkomsten tegen het fokken van
dieren die door inteelt lichamelijke afwijkingen
vertonen.

Bepaalde onderdelen van de jacht en de hengel-
sport kunnen volgens de ondervraagden niet
door de beugel.

Het handelen in levende dieren die in de natuur
gevangen zijn en het vangen van dieren om ze op
te zetten zijn hier voorbeelden van.
Bij de toelaatbaarheid van dierproeven valt het
op dat de respondenten veel minder toelaatbaar
vinden dan de proeven die er in dagelijkse
werkelijkheid plaatsvinden.
Voor proeven met weinig nut, zoals het testen
van cosmetica, mag volgens de ondervraagden
geen enkele diersoort worden gebruikt. Voor
proeven met veel nut. zoals het opleiden van
studenten, mogen alleen de laagstontwikkelde
diersoorten worden aangewend. Voor belang-
rijk medisch onderzoek mogen zij het niet
zonder aarzeling alle diersoorten worden
gebruikt.

De ondervraagden menen unaniem datdeover-
heid een taak heeft bij het verbeteren van het lot
van dieren. Als beleidsterrein is dierenbescher-
ming zeker niet het minst belangrijke onder-
werp.

Tot de taken van de overheid waarvoor de res-
pondenten een grote voorkeur hebben uitge-
sproken behoren het stimuleren van meer voor-
lichting. educatie en scholing op dit terrein, het
stellen van strengere voorschriften, het opleg-
gen van strengere straffen en het uitoefenen van
strengere controle.

Van de 1523 verzonden formulieren zijn er 654
bruikbaar ingevuld terug ontvangen, hetgeen
overeenkomt met een respons van 43%. Het is
duidelijk dat de uitkomsten niet dé publieke
opinie weergeven. De beperkte opzet van dit
onderzoek is van grote invloed waardoor het
vertalen van de gegevens naar de gehele bevol-
king onmogelijk is. Wij hebben getracht een
eerste verkennend onderzoek op dit terrein uit
te voeren.

Meermalen komen wij in de uitkomsten van de
groepen opmerkelijke verschillen tegen. Zo
geven veehouders bij veel vragen uitkomsten die
ten aanzien van dieren veel onvriendelijker zijn
dan die van de andere respondenten. Het be-
roep, de alledaagse betrokkenheid, de persoon-
lijke belangen om met dieren in vrijheid om te
gaan kunnen alle factoren zijn die de menings-
vorming beïnvloeden.

Ook het kennisaspect kan hierbij een rol spelen:
bij het enquêteformulier was geen aanvullende
informatie toegevoegd. De deelnemers moesten
op basis van hun bestaande kennis de vragen-
lijst invullen.

Of daarbij altijd hun werkelijke mening naar
voren is gebracht blijft een open vraag.
Ondanks deze moeilijkheden en beperkingen
menen wij dat de uitkomsten een zinvol inzicht
bieden in de globale opvattingen die er over het
omgaan met dieren bestaan.

D. Boon\'.

Mr. n. Boon. Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Rijksuniversiteit Groningen, Turftorenstraat 13,9712 BM
Groningen.

Zorg voor gezondheid dieren
ook op kinderboerderijen

De kinderboerderijen slaan een brug van de
stad naar het platteland. De stedeling doet,
dank zij de kinderboerderij in zijn woonomge-
ving, kennis en ervaring op met de dieren die
binnen de veehouderij op het platteland worden
gehouden. Kinderen leren op deze boerderijen

-ocr page 248-

dieren i(ennen en verzorgen, in een direct con-
tact.

Een goede gezondheid van de dieren op kinder-
boerderijen is daarbij van groot belang, niet in
het minst voor de dieren zelf.
Dit o.m. zei drs. J. Janssen van de Veterinaire
Dienst van het ministerie van landbouw en vis-
serij op 10 mei j.1. bij de Landelijke Kinderboer-
derijendag in Utrecht.

Hij benadrukte, dat beheerders van kinderboer-
derijen ook rekening dienen te houden met de
diergeneeskundige begeleiding en verzorging
van dedieren. Ziekten als huidaandoeningen en
allergieën kunnen van de dieren op de bezoekers
worden overgebracht. Bovendien kunnen die-
ren op kinderboerderijen besmetting veroorza-
ken van hun soortgenoten op de veeteeltbedrij-
ven.

Na zijn inleiding overhandigde drs. Janssen een
eerste exemplaar van de brochure \'De veteri-
naire gezondheidszorg op kinderboerderijen\'
aan de voorzitter van de Commissie Kinder-
boerderijen van het Instituut voor Natuurbe-
schermingseducatie (IVN). Deze commissie le-
verde zelf een belangrijke bijdrage aan de
totstandkoming van de brochure. De brochure
bevat praktische richtlijnen voor een optimale
gezondheidsbewaking op de kinderboerderijen.
Enkele daarvan zijn: een optimale inbreng van
de dierverzorger, beheerder; regelmatige con-
trole door een dierenarts; voorzorgsmaatrege-
len bij aankoop van dieren en elementaire maat-
regelen op het gebied van de hygiëne.
Indien de richtlijnen uit de brochure goed wor-
den opgevolgd kunnen, volgens drs. Janssen, de
eerder genoemde risico\'s zeer gering zijn.

(Persherichl Ministerie Landbouw en Visserij).

Nieuwe technieken t.b.v. het
veeteeltkundig onderzoek in
ontwikkelingslanden

Van 11 tot 23 april 1983 werd erop het Instituut
voor Veeteeltkundig Onderzoek (IVO) \'Schoo-
noord\' in Zeist een internationale cursus geor-
ganiseerd voor ca. 20 onderzoekers uit ontwik-
kelingslanden. Deze onderzoekers, die
afkomstig zijn uit 16 verschillende landen en die
geselecteerd zijn uit meer dan 130 aanmeldingen
werden getraind in nieuwe technieken waarmee
zowel de vruchtbaarheid van het vee kan wor-
den verbeterd als de verbreiding van bepaalde
dierziekten kan worden bestreden. Het gaat hier-
bij om het aantonen — in het bloed of in de
melk — van zeer kleine hoeveelheden biolo-
gisch actieve stoffen, zoals bepaalde afweerstof-
fen, ziekteverwekkers of hormonen. Aan de
nieuwe techniek is, met name op het gebied van
de vruchtbaarheidsverbetering, reeds enkele
jaren op het IVO \'Schoonoord\' gewerkt, in een
gezamenlijk ontwikkelingshulpproject met de
Faculteit der Diergeneeskunde van de Chula-
longkorn Universiteit in Bangkok, Thailand,
De nieuwe techniek, Enzyme-I mmuno-Assay
of afgekort EIA, is toepasbaar bij praktisch alle
landbouwhuisdieren, zoals runderen, varkens,
geiten, schapen, waterbuffels en zelfs bij pluim-
vee. Vooral de waterbuffel is in veel ontwikke-
lingslanden een economisch en sociaal be-
langrijk dier, omdat het de voornaamste
inkomensbron is van vele kleine boeren. Het
verbeteren van de waterbuffelstand is dan ook
het belangrijkste doel van het gezamenlijk
Thais-Nederlandse project. Waterbuffels wor-
den gehouden zowel vanwege hun trekkracht
als voor hun melk en; of hun vlees, waarbij de
nadruk op een bepaalde eigenschap per land
kan verschillen.

Het onderzoek naar de eigenschappen van de
waterbuffel is in het verleden zeer sterk ver-
waarloosd, zeker als dit wordt vergeleken met
wat er aan onderzoek verricht is aan runderen
en varkens. De wereldvoedselorganisatie
(FAO) heeft dan ook in 1977 een internationaal
samenwerkingsprogramma gestart om het on-
derzoek naar de waterbuffel te stimuleren. De
nu georganiseerde cursus past goed in het
streven van de FAO, omdat de zgn. EIA-
techniek door zijn geringe kosten en relatieve
eenvoud juist erg goed toepasbaar is in ontwik-
kelingslanden. Aan de cursus werkten ook on-
derzoekers mee van het Rijks Instituut voorde
Volksgezondheid (RIV) in Bilthoven, het Cen-
traal Diergeneeskundig Instituut (CDI) in Le-
lystad, het Tenovus Instituut voor Kankeron-
derzoek in Cardiff, Engeland, Organon BV in
Oss en Intervet BV in Boxmeer.

D. F. M. van de Wiei^

Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek \'Schoonoord\', Driebergseweg 10 D, Postbus 501, 3700 AM Zeist.

Lustrum

Voor de 5e maal \'Nederlands Kampioen-
schap Windsurfen voor Dierenartsen\'

Op 7 septeinber 1983 organiseert SmithKline Dierge-
neeskundige Produkten op de I.oosdrechtse plassen
haar 5e Nederlandse Kampioenschap Windsurfen
voor Dierenartsen.

Bij dit lustrum mag geconstateerd worden dat boven-
staande annoncering enigszins misleidend is, omdat
het evenement in de loop van de vijfjaar is uitgegroeid
tot een Windsurf- en Watersportreünie waaraan hon-
derden collegae met echtgenüte(s,\'n) deelnemen.
Dit jaar verwacht de firma een nog grotere belangstel-
ling, niet in de laatste plaats door een aantal extra
attracties die deze Lustrumdag zullen accentueren.
Nadere inlichtingen kunnen bij SmithKline worden
ingewonnen.

-ocr page 249-

REFERATEN

Algemeen

De voetindrukken van uitgestorven dieren

Mossmad. D. J.. Sarjeant. W. A. S.: The foot-
prints of extinct animals.
Sc. Arneric., 65-74.
(J983J.

Skeletten van uitgestorven landdieren in musea
zouden kunnen doen vermoeden, dat beenderen
hiervan het voornaamste bewijs zouden zijn.
Van fossiele beenderen met of zonder hiermee
verbonden structuren kan de verschijnings-
vorm van een dier vaak tamelijk nauwkeurig
gereconstrueerd worden, maar een dier heeft
slechts één lichaam en de overblijfselen ervan
w orden op één plaats gevonden. De sporen vor-
men echter een uitgebreider en meer dynamisch
testament. Bestudering ervan heeft geleid tot
meer uitgebreide kennis van het gedrag van de
uitgestorven dieren.

Op deze voetsporen werd voor het eerst aan-
dacht gevestigd door een boerenjongen in 1802.
Toch heeft het nog een kwart eeuw geduurd
voordat aan dit fenomeen wetenschappelijke
waarde werd gehecht. En hoewel sindsdien vele
nieuwe vondsten op dit gebied werden gemeld,
lijkt het alsof de belangstelling sinds de laatste
decennia pas goed is toegenomen.
Recente studies hebben een eind gemaakt aan
de lang overheersende gedachte dat dinosuarus-
sen voornamelijk solitair levende wezens met
een traag begrip zouden zijn geweest.
Door deze en andere bevindingen, vraagt men
zich af of men aan het begin staat van een
renaissance in de studie van fossiele weten-
schappen.

J. /. Terpstra.

Hond

Met leishmania besmette honden kunnen
een potentieel gevaar voor de mens opleve-
ren

Longstaffe, ,1, A., ,Iefferies, A, R., Kelly. D. H..
Bedford, P. G. C... Herrtage. M. E., and Darke,
P, G. G.: Leishmaniasis in imported dogs in the
United Kingdom: a potential iiuman health haz-
ard,
J. small Anim. Praci.. 24. (I). 23-30.
(1983).

Auteurs geven een uitvoerige beschrijving van
de ziekteverschijnselen van drie in Groot Brit-
tannië geïmporteerde en met leishmania be-
smette honden.

Hieruit blijkt dat de hierdoor veroorzaakte
ziekteverschijnselen zich zelfs na de aldaar ver-
plichte quarantaine van 6 maanden vaak op een
dusdanige vage wijze kunnen openbaren, dat
het stellen van de juiste diagnose wordt bemoei-
lijkt, Hierdoor bestaat het gevaardatde infectie
op inadequate wijze wordt behandeld, waar-
door besmettingsgevaar voor de mens kan ont-
staan via contact met huidlaesies of het voor
laboratoriumonderzoek ingezonden materiaal
van besmette honden (voornamelijk door met
/.. hrasiliensis of L. tropica besmette honden;
Ref.).

Bij iedere hond met een chronisch ziekteverloop
waarbij vermagering, lymfadenopathie, huid-
laesies en diarrhee voorkomen, is het volgens au-
teurs dan ook van belang bij de differentiaaldia-
gnose rekening te houden met leishmaniasis.
Een goede anamnese (hond van vakantieganger
of hond afkomstig uit een besmet gebied) kan
hierover uitsluitsel geven.
De diagnose kan het best worden gesteld via uit
het beenmerg of lymfeklieren ontnomen materi-
aal en met behulp van kleuring volgens Giemsa;
de I,F,-test bleek niet te voldoen.
Bij een positieve diagnose wordt volgens au-
teurs euthanasie wenselijk geacht, daar de mo-
gelijkheden van een effectieve therapie thans
nog te gering zijn,

H. H. Thalheimer.

Kat

Benzo\'ézuur en ziekteverschijnselen bij kat-
ten

Bedford, P, G, C,: Cats and benzoic acid. Vet.
Rec..
112, (8). 163. (1983).

Het gebruik van benzoëzuur als conserverings-
middel voor vleeswaren kan vergiftigingsver-
schijnselen bij de kat veroorzaken. Toevoeging
ervan is immers niet op de animale consumptie
afgestemd.

Gebleken is dat een concentratie van meer dan
0,45 g kg lich, gew, dodelijk is, terwijl tenge-
volge van het cumulatieve effect zelfs bij een
dosering van meer dan 0,2 g kg lich, gew, ern-
stige vergiftigingsverschijnselen kunnen optre-
den, Ook door het onzorgvuldig vermengen van
benzoëzuur met vleeswaren kunnen vergifti-
gingsverschijnselen bij de kat ontstaan, geken-
merkt door hyperesthesie en agressief gedrag
(diff. diagnose: rabies).

Deze — soms dodelijk verlopende -- vergifti-
gingsverschijnselen werden zelfs aanvankelijk
in het U.K. en Australië aan een nieuw en nog
onbekend ziektesyndroom toegeschreven! Au-
teur bepleit dan ook het gebruik van het welis-
waar duurdere Sorbinezuur (2.4-
Hexadieenzuur) als conserveringsmiddel voor
vleeswaren, teneinde deze voor zowel humane
als animale consumptie geschikt te maken,

//, H. Thalheimer.

-ocr page 250-

Kleine Huisdieren
Diagnostiek en klinische verschijnselen bij
25 honden met insuline-producerende ei-
landjesceltumoren (Insulinoom)

Kruth. S. A., Feldman, E. C.. Kennedy, P. C.:
Insulin-secreting islet cell tumors: Establishing
a dia|nosis and the clinical course for 25 dogs.
J. Am. Vet. Med. Assoc.. m. (I). 54-58. (1982).

Na afname van één bloedmonster wordt de
diagnostische betrouwbaarheid van maar liefst
5 verschillende laboratoriumtechnieken be-
sproken, te weten:

1. bloedsuikerspiegelbepaling;

2. insulinebepaling;
insuline-glucose ratio;

4. glucose-insuline ratio;

5. verbeterde insuline-glucose ratio (= immu-
noreactief insuline x 100 bloedglucose - 30).

Dit geschiedde met behulp van — en in vergelij-
king met - de voor iedere diagnostische me-
thode gevonden waarden bij 18 gezonde honden
en de 25 patiënten, waarvan de diagnose nader-
hand na p.a. onderzoek kon worden bevestigd.
Na voedselonthouding gedurende maximaal 8
uren werd bovendien bij 6 gezonde honden de
glucose-tolerantietest verricht teneinde ook
hieromtrent uitgangswaarden te verkrijgen en
deze vervolgens te vergelijken met de bij 12
patiënten onder dezelfde omstandigheden ver-
kregen waarden.

Alle bij bovengenoemde onderzoekingen ver-
kregen waarden worden op een duidelijke en
overzichtelijke wijze weergegeven. Hieruit
blijkt dat de definitieve diagnose het best kan
worden gesteld met behulp van de berekening
toegepast bij de bovenvermelde \'verbeterde
insuline-glucose ratio\' (normale waarden varie-
erden tussen\'8.2 en 25,6; een waarde boven 30
bleek van diagnostische betekenis).

De bepaling van de bloedsuikerspiegel bleek
een bijzonder betrouwbare en kostenbespa-
rende methode te zijn om in eerste instantie tot
een diagnose te komen. Hierdoor kon bij 21 van
de 25 honden reeds met het eerste bloedmonster
een hypoglycaemie worden geconstateerd; bij 7
hiervan zelfs geheel onverwacht. Dat bij de
overige 4 honden ondanks het bestaan van hy-
poglycaemische symptomen het glucosegehalte
in eerste instantie normaal was. bewijst, dat in
dergelijke gevallen voortgezet onderzoek aan-
bevelenswaardig is.

Indien de glucosebepaling ook nog gecombi-
neerd wordt met de bepaling van het immunore-
actief insuline en beide gegevens volgens de ver-
beterde insuline-glucose ratio (zie begin
referaat) worden berekend, bleek de diagnose
insulinoom met grotere zekerheid te kunnen
worden gesteld.

Betreffende de glucose- en insulinebepaling
wordt opgemerkt dat voedselonthouding van
meer dan 8 uren zinloos en gevaarlijk kan zijn.
Bij het merendeel van de patiënten kon hypo-
glycaemie reeds na 4-6 uren vasten worden gec-
onstateerd.

Betreffende de glucosetolerantie-test wordt op-
gemerkt dat, hoewel de gemiddelde bloedsui-
kerspiegels van de patiënten lager waren dan bij
gezonde honden, er toch bij meerdere patiënten
gedurende de test normale waarden werden gev-
onden. Hierbij bleken ook de waarden van im-
munoreactief insuline van de patiënten niet be-
langrijk hoger dan bij normale honden te zijn.
Bovendien achten auteurs deze weliswaar popu-
laire test niet ongevaarlijk, daar de geïnjec-
teerde glucose de door de tumor geproduceerde
insuline beïnvloedt en hierdoor een ernstige hy-
poglycaemie kan worden veroorzaakt. Binnen 5
uren na de glucose-injectie ontstonden dan ook
bij 3 van de 12 patiënten door hypoglycaemie
veroorzaakte toevallen.

Volgens auteurs hebben algemeen klinisch on-
derzoek, alsmede röntgenologisch urine- en
bloedonderzoek behoudens dan de geconsta-
teerde hypoglycaemie — weinig tot de diagnose
bijgedragen.

Van belang is echter de vermelding van een
aantal symptomen en de frequentie van het op-
treden hiervan (in percentages) bij de 25 patië-
nten. Deze zijn: toevallen (71%); slapte (54%);
ataxie, spierfibrillatie, parese van de achter-
hand (33%); depressies, uitzonderlijk gedrag
(29%); verhoogde eetlust (21 %); diarrhee (17%);
plotseling verlies van bewustzijn of collaps,
Po-
lydipsie, Polyurie (12%); nervositeit, vermin-
derd uithoudingsvermogen (8%;); blindheid
(4%).

Toevallen en prestatievermindering blijken dus
de meest voorkomende symptomen te zijn.
Auteurs merken voorts op dat de maligniteit
van de meeste tumoren bij p.a.-onderzoek werd
onderschat. Derhalve wordt aanbevolen om
meerdere coupes van een tumor te onderzoeken
alvorens deze als benigne te bestempelen. Het
bleek namelijk dat het percentage tot maligni-
teit neigende tumoren bij de hond hoger was
dan bij de mens.

Van de 25 patiënten overleed I gedurende de
operatie; bij 4 werd tijdens de operatie euthana-
sie toegepast na het constateren van tumorme-
tastasen; 3 patiënten overleden waarschijnlijk
ten gevolge van hypoglycaemie binnen 7 dagen.
2-24 Maanden na de operatie werd euthanasie
noodzakelijk geacht bij 10 patiënten ten gevolge
van door h> poglycaemie veroorzaakte toeval-
len. Zeven patiënten waren 2\'/,jaarna de opera-
tie nog in leven.

Hoewel in bijna alle gevallen maligne of tot
metastasering neigende tumoren werden aange-

-ocr page 251-

troffen, wordt door auteurs desondanks een
postoperatieve therapie aanbevolen. Deze zou
moeten bestaan uit het verstrekken van
meerdere maaltijden meteenkortintervalenvan
glucocorticoïden. Hierdoor zou een remissie
van enkele maanden of - bij uitzondering —
jaren kunnen worden bereikt.
In hoeverre een nabehandeling met diazoxideof
streptozoticine van waarde is, zal nog nader
moeten worden onderzocht.

H. H. Thalheimer.

Rund

Fertiliteit na toediening van Prostaglandi-
nen
aan runderen

.lackson, P. S., Esslemont, R. .!., and BaiHe, J.
H.: Subsequent fertility following cloprostenol
induced luteolvsis in the bovine.
Vet. Ree.. 1 12,
153-154. (1983).

Er zijn reeds veel gegevens gepubliceerd betref-
fende de fertiliteit van koeien geïnsemineerd
tijdens de oestrus die direct volgt op toediening
van Prostaglandinen (PG). Er is echter weinig
bekend van de bevruchtingsresultaten verkre-
gen bij koeien die van de tijdens de geïnduceerde
oestrus verrichte inseminatie zijn opgebroken.
Reden waarom schrijvers dit hebben onder-
zocht.

In totaal werden op 6 bedrijven 7.37 koeien met
PG (Estrumate®) behandeld. Het drachtig-
heidspercentage van de tijdens de aldus geïndu-
ceerde oestrus geïnsemineerde dieren bedroeg
39.5% (le inseminatie). Het drachtigheidsper-
centage van de 2e inseminatie bedroeg48%. Het
gemiddeld interval 1 e inseminatie-2e insemina-
tie bedroeg 33 dagen. Het drachtigheidspercen-
tage van de 3e inseminatie was 54%. In de
literatuur worden bij een 2e en 3e inseminatie
verricht bij niet behandelde dieren vergelijkbare
resultaten vermeld. Schrijvers concluderen dan
ook dat PG toediening de fertiliteit van koeien
die niet drachtig zijn geworden vande tijdensde
geïnduceerde oestrus verrichte inseminatie niet
verlaagd.

(Opmerkelijk is het hier vermelde lage
drachtigheids-percentage vande 1 e inseminatie.
Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt, doordat
veel koeien behandeld zullen zijn geweest met
een dubbele PG injectie (met een interval van 10
dagen). Bekend is dat dit duidelijk slechtere
resultaten geeft dan wanneer volstaan wordt
met één PG injectie;
Ref.).

A. de Kndf

Een verbeterd medium voor het cultiveren
van
Mycobacterium paratuberculosis van
runder-faeces

Berg .Jorgensen, J.: An improved medium for
culture of
Mycobacterium paratuberculosis
from bovine faeces. Act. Vet. Scand., 23, 325-
335, (1982).

Het Löwenstein-.)ensen medium met mycobac-
tine, cycloheximide, penicilline en chloramphe-
nicol en verrijkt met natriumpyruvaat werd ver-
geleken met normaal L.J. medium met myco-
bactine.

Bij faecesculturen van natuurlijk geïnfecteerde
koeien toonde het verbeterde medium 23,2%
meer infecties aan, dan het basismedium,
meestal door vermindering van het verontreini-
gingspercentage.

Het nieuwe medium was 2-5 weken eerder
positief, dan het medium zonder pyruvaat. Het
verlies van mycobacteriën tijdens de bewerking
van het cultiveren lijkt vooral te wijten aan het
centrifugeren.

J. /. Terpstra.

Factoren, die het verloop van een E. coli
mastitis van de melkkoe beïnvloeden

Hill, A. W,: Factors influencing the outcome of
E. coli mastitis in the dairy cow. Res. Vet.,
41, 107-112, (1981).

Veel koeien kunnen serum resistente E. coli
vlug uit de melkklier verwijderen; na experimen-
tele. maar ook bij natuurlijke infectie.
Bij pas gekalfde koeien blijven veel infecties
persisteren en veroorzaken ziekte.
Om dit fenomeen te onderzoeken werd het
volgende verricht: 8 melkkoeien werden tijdens
lactatie in 1 kwartiergeïnfecteerd met een zelfde
hoeveelheid coli-bacteriën die serum-resistent
waren. De ernst van de mastitis hing af van
de snelheid waarmee neutrofiele leucocyten
in de klier gemobiliseerd werden en de op-
sonische activiteit van de wei binnen de klier.
Pas gekalfde koeien mobiliseerden de verdedi-
gingsmechanismen, die op een infectie volgden,
langzaam. Een bepaalde gekapselde colistam
veroorzaakte een ernstiger mastitis, omdat deze
moeilijker te opsoniseren was dan een niet ge-
kapselde stam.

./. /. Terpstra.

-ocr page 252-

Een studie over het effect van een droogzet-
behandeling van melkvee in Nieuw Zeeland

Pankey, J. W., Barker, R. M., Twomey, A., and
Duirs, G.: A note on effectiveness of dry cow
therapy in New Zealand dairy herds.
N.Z. Vel.
J., 30,50-52. (1982).

De auteurs hebben op 6 bedrijven in het gebied
Waikato 2 droogzetpreparaten vergeleken, te
weten een preparaat op basis van neomycine en
benzathine penicilline-G (Neopen DC White,
Smith Biolab) en een preparaat op basis van
benzathine cloxacilline (Orbenin.Beecham).
Uit een voorafgaand onderzoek was gebleken,
dat
Staphylococcus aureus. Streptococcus uhe-
ris
en Streptococcus agalactiae de belangrijkste
veroorzakers waren van subklinische mastitiden
tijdens de lactatieperiode. Uit een onderzoek 4
weken voor het droogzetten en een onderzoek bij
het droogzetten kwam naar voren dat 330 (=
29%) van de 1135 aanwezige melkrunderen een
subklinische mastitis vertoonden. Van deze 330
runderen werden 1293 kwartieren in de proef
betrokken. Het bacteriologisch onderzoek le-
verde 445 (34%) positieve gevallen op. Hiervan
warener22%5.
aureus, \\1% Str. uheristx\\h\\%
Sir. agalactiae.
Opvallend was dat 258 van de 271
Sir. agalactiae monsters van één bedrijf kwa-
men. In onderstaande tabel wordt een overzicht
gegeven van de bacteriologische resultaten van
dit onderzoek, waarbij binnen 21 dagen na het
kalven de controle werd uitgevoerd (tabel I).

tieren in alle groepen (dat wil zeggen in Neopen
groep, Orbenin groep, controle groep en niet
behandelde, niet subklinische geïnfecteerde
groep) in de eerste 3 weken van de partus een
klinische mastitis hebben gekregen.
De enige conclusie die uit dit onderzoek mag
worden getrokken is dat het droogzetten met
antibiotica, met name op probleembedrijven,
een zinvolle taak is;
Ref.)

E. P. Okienkamp.

Schaap

Produktieverlies ten gevolge van worm-
vrije opfok?

Whitelaw. A., Fawcett, A. R.: Performance of
lambs from a clean grazing system subsequently
grazed on contaminated pasture.
Vet. Rec.. Ill,
224-225. (1982).

Ten behoeve van de maagdarmwormziekte-
preventie kan door gerichte bedrijfsvoering de
infectiedruk op percelen in hoge mate worden
onderdrukt. Een belangrijk nadeel hiervan is
echter dat met namejonge dieren geen of onvol-
doende immuniteit tegen maagdarmwormen
ontwikkelen.

Om dit na te gaan werden twee groepen lamme-
ren van hetzelfde ras vergeleken. De ene groep
was afkomstig van een bedrijf met een op pre-

Tabel 1.

Neopen

Orbenin

bij droog-

post-

reductie

bij droog-

post-

reductie

zetten

partum

zetten

partum

S. aureus

34

6

82%

27

4

85%

Str. uheris

30

0

100%

36

8

78%

Str. agalactiae

215

15

93%

42

3

93%

Van de 61 bacteriologisch positieve kwartieren
bij de controledieren werden er van de 39 met
S.
aureus
besmette monsters 12 negatief (31 %).
Voor
Str. uheris 4/8 = 50% en voor Sir. agalac-
tiae A \\4= 29%.

(Bij dit onderzoek blijkt weer hoe zorgvuldig
men moet zijn bij het opzetten van een onder-
zoek. Eén van de bedrijven had een slecht mana-
gement, wat o.a. al bleek uit een percentage sub-
klinische mastitiden van 55%. Op dat bedrijf wer-
den 258 van de 271 aangetoonde
Str. agalactiae
gevallen geïsoleerd. Dit is dan ook de reden dat
men beter een split-herd onderzoek had kunnen
opzetten, waarmee men dan gelijke groepen per
preparaat had verkregen, naast een vergelijking
van beide onderdezelfde omstandigheden. Inte-
ressant zou geweest zijn te weten, hoeveel kwar-
ventie gerichte bedrijfsvoering (groep I), de an-
dere groep van een besmet bedrijf waar om de
3-4 weken een anthelminticum werd toegediend
(groep 2). Beide groepen waren van gelijke
(speen-)leeftijd en van gelijk gewicht toen ze op
besmet land werden gebracht. Aan het begin
van het experiment vond behandeling plaats
met fenbendazole. Om de 14 dagen werden de
lammeren gewogen en werden mestmonsters
genomen. Na 63 dagen werden van elke groep
10 lammeren geslacht en vonden wormtellingen
plaats. Op 78 dagen volgden de overige dieren.

Hoewel geen duidelijke verschillen in ei-
uitscheiding tussen beide groepen werden vast-
gesteld bleek de wormpopulatie bij de dieren in
groep 1 ruim driemaal groter dan in groep 2.

-ocr page 253-

Bovendien waren de lammeren in groep 2 aan
het eind van de proef 2.5 kg zwaarder, hetgeen
statistisch significant was.
Een genetisch bepaald verschil in groeisnelheid
wordt echter niet uitgesloten.
Met betrekking tot de vleesproduktie werden
geen significante verschillen tussen beide groe-
pen aangetoond.
 M. H. Mirck.

Varken

Milieu in relatie tot de vruchtbaarheid

Brake, J. H. A. te: Huisvesting en daarmede
samenhangende factoren in relatie tot de
vruchtbaarheid van zeugen,
Beclrijfsontwikke-
ling.
14, 215-217. (1983).

Naast een literatuuroverzicht worden eigen
waarnemingen vermeld. Het blijkt, dat de lite-
ratuur verre van eensluidend is waar het de
effecten van: wijze van huisvesting (groepshuis-
vesting met respectievelijk zonder individuele
voedering), uitloop (binnen dan wel in de open
lucht), het gebruik van strooisel, het berencon-
tact, de omgevingstemperatuur en het lichtre-
gime, op de fertiliteit aangaat.
Fertiliteit dient in feite nog nader onderverdeeld
te worden in interval spenen - dekken, dan wel
leeftijd waarop gelten haar eerste bronst verto-
nen. het berigheidsgedrag, het drachtig worden
en de toomgrootte.

Het is niet verrassend dat Nederlandse onder-
zoekingen evenmin eensluidende conclusies op-
leveren.

Te Brake concludeert, dat het berencontact met
name voor gelten van groot nut is, waar het
voor zeugen minder sprekend lijkt. Deze laatste
groep heeft echter een duidelijke behoefte aan
stro in tegenstelling tot de gelten. Uitloop naar
buiten is van belang niet alleen voor de dekking
maar volgens Zweedse onderzoekingen ook tij-
dens de dracht.

Voorts constateert de schrijver, dat het seizoen
wel en de huisvesting in mindere mate de
vruchtbaarheid beïnvloedt, waarbij de indruk
bestaat, dat de omgevingstemperatuur meer ge-
wicht in de schaal legt dan het lichtregime. Ten-
slotte wordt de waarneming van Hensworth on-
derschreven, dat de invloed van de verzorger
van grote importantie is (iets wat jammer ge-
noeg niet vaak vermeld wordt;
Ref.).

F. IV. van Schie.

Voedingsmiddelenhygiëne
Invloed van nitriet op de groei van Clostri-
dium botulinum
in leverworst

Hauschild. A. H. W., Hilsheimer, R . Jarvis, G.,
and Raymond, D, P,: Contribution of nitrite to
the control of
Clostridium botulinum in liver
sausage.
J. Food Prot.. 45, 500-506, (1982).

Omdat de niet-proteolytische stammen van
Clostridium botulinum zeer gevoelig zijn voor
warmte en zout en de meer warmte-en zouttole-
rante proteolytische stammen voor hun groei en
de vorming van toxinen een minimumtempera-
tuur van 10° C nodig hebben, levert
Cl. botuli-
num
pas gevaar op, indien leverworsten bij hoge
temperaturen worden bewaard.
De auteurs onderzochten de invloed van ver-
schillende zout- en nitrietconcentraties op de
vorming van toxinen door
Cl. botulinum in
leverworsten die bij 27° C werden bebroed. Bij
matige pekelconcentraties (3,8-4,2% zout) had-
den 50 of 100 ppm nitriet weinig of geen rem-
mend effect op de vorming van toxinen. Een
krachtige remming werd daarentegen verkregen
met 150 ppm nitriet. Bij hogere pekelconcentra-
ties veroorzaakten ook 50 of 100 ppm nitriet een
merkbare remming op de toxinenproduktie. Na
langer dan een week bebroeden bij 27° C werd
alleen een gering remmend effect met 150 ppm
nitriet waargenomen.

Opslag van leverworsten bij 8° C gedurende 6
weken vóór de bebroeding bij 27° C deed de
aantoonbare hoeveelheid nitriet bijna geheel
verdwijnen, doch het remmend effect van het
initiaal nitriet verminderde hierdoor evenwel
niet. De remmende invloed van nitriet liep ech-
ter wel terug bij verhoging van de bereidings-
temperatuur en; of verlenging van de berei-
dingstijd van de leverworsten.
Het is overigens zeer onwaarschijnlijk dat lever-
worsten in de praktijk langer dan een week bij
27° C zullen worden bewaard. Bovendien verto-
nen de meeste leverworsten onder zulke ex-
treme bewaaromstandigheden spoedig organo-
leptische afwijkingen.

Desondanks concluderen de auteurs dat, indien
hoge bewaartemperaturen optreden, leverworst
met weinig of geen nitriet waarschijnlijk tot een
van de minst beschermde verduurzaamde vlees-
produkten behoort.

M. P. Smit.

-ocr page 254-

BOEKBESPREKING

Elseviers aquarium encyclopedie van tro-
pische zoetwatervissen, aquariumtechniek
aquariumplanten

Redactie: dr. J. D. van Ramhorst

(Derde druk. Elsevier-Am.slerdain. Brussel. 1979).

Dit 400 pagina\'s tellende en door 8 medewerkers sa-
mengesteld standaardwerk bevat een schat aan infor-
matie over tropische zoetwatervissen. Een belangrijk
deel behandelt uitsluitend de zoötechnische aspecten
voor wat betreft het houden van tropische zoetwater-
vissen. Hierbij wordt terecht aandacht besteed aan
belichting, waterkwaliteit, temperatuur en filtratie.
Het is bij tropische zoetwatervissen niet anders dan in
onze bio-industrie: vele aandoeningen zijn te wijten
aan sub-optimale huisvesting, voeding of verzorging.
Alhoewel bijna 300 pagina\'s gewijd zijn aaneen syste-
matische beschrijving van de meest voorkomende
tropische zoetwatervissen
werd één hoofdstuk toege-
voegd. hetwelk voor de lezers van dit tijdschrift van
uitzonderlijk belang mag worden geacht.
Het betreft hier hel hoofdstuk \'ziekten hij tropische
zoetwatervissen\', verzorgd door collega R. Bootsma.
Hoewel het boek zelf geheel gericht is op de aquari-
umliefhebber, is de behandeling van de medische as-
pecten zonder twijfel bedoeld voor de geïnteresseerde
dierenarts-prakticus.

Na een inleiding over de methoden van onderzoek van
zieke en dode vissen volgt een systematische beschrij-
ving van alle aandoeningen van virale-, bacteriSIe-,
protozoaire- en parasitaire oorsprong. Bij iedere aan-
doening wordt de verwekker genoemd waarna door-
gaans ruime aandacht wordt besteed aan de eventuele
cyclus van de parasiet, de ziektesymptomen van de
patiënt en aan de pathologie. Aan het eind van iedere
ziektebeschrijving vindt de lezer de therapieün (met
doseringen) en andere te nemen maatregelen.
Nogal storend werken de vele zetfouten en de grove
onzorgvuldigheden van Elsevier. Hierdoor wordt nu
en dan verwezen naar fout genummerde afbeeldingen
met eenmaal een niet afgebeelde parasiet of een on-
waarschijnlijke vergroting.

Het belangrijkste is echter dat in de doseringen geen
zetfouten zijn geslopen.

Al met al een uitermate praktisch en lezenswaardig
hoofdstuk dat weldadig aandoet door de afwezigheid
van de talloze ziekten van zoutwatervissen en con-
sumptievissen. De meeste handboeken over visziek-
ten worden hierdoor onbruikbaar voor de prakticus.
Met behulp van het hiervoor besproken hoofdstuk
hoeft het stellen van de diagnose en het vinden vaneen
bijpassende therapie geen onoverkomelijke bezwaren
meer op te leveren.

M. Th. Trankenhuis.

Naschrift

Van dit hoek bestaat een Engelse uitgave, verschenen
bij Elsevier Phaidon (1978) of Phaidon Press Ltd..
Littlegate Hou.se. St. Ebbe\'s Streel. O.xford (ISBN:
07290 00095).

Deze uitgave is vrij van de door dr. Erankenhuis
gesignaleerde zetfouten en onzorgvuldigheden - Red.

Helminths, Arthropods and Protozoa of
Domesticated Animals

E. J. L. Soulsby

(7th Edition. Bailliére & Tindall. London. 1982. 809
biz., geïllustreerd. Prijs f 109.-. ISBN: 0-7020-0820-
6.)

De eerste drie uitgaven van bovengenoemd werk
(1934, 1938, 1947) werden onder de titel \'Veterinary
Helminthology and Entomology\' geschreven door H.
O. Mönnig, die het tot een van de meeste bekende
boeken op het gebied van de veterinaire parasitologie
maakte, zozeer dat men eenvoudigweg sprak van \'de
Mönnig\'. Later volgden twee edities (1956, 1962) her-
zien door G. Lapage. In 1968 volgde een 6e uitgave
verzorgd door E. J. L. Soulsby. Soulsby voegde een
derde onderdeel, de Protozoa, toe en veranderde te-
vens de titel in \'Helminths, Arthropods and Protozoa
of Domesticated Animals\'.

In verband met de snelle ontwikkelingen die er in de
parasitologie zijn geweest sinds 1968, was het boek
dringend aan verniewing toe. Dat nu pas, na het wel
erg lange tijdsinterval van 14 jaar, de 7de uitgave voor
ons ligt is mogelijk een afspiegeling van de geweldige
taak die een revisie van een dergelijk boek voorstelt.
De bedoeling van de schrijver is geweest om te komen
tot een praktisch handboek en naslagwerk voor die-
renartsen in alle delen van de wereld, op het gehele
gebied van de veterinaire parasitologie, nl. de hel-
minthologie, de entomologie en de protozoölogie.
Een dergelijke taak is tegenwoordig naar onze mening
een onmogelijke opgave voor één mens, hoe knap die
ook moge zijn. Werken van een vergelijkbare omvang
en dermate veelzijdig worden inde regel samengesteld
door meer schrijvers, ieder specialist op een verschil-
lend gebied. Deze werkwijze kan het nadeel hebben
dat de hoofdstukken van een boek sterk verschillen in
kwaliteit, maar hetzelfde kan evengoed het geval zijn
bij een boek van één auteur, die onmogelijk alle delen
van een dergelijk groot gebied even goed kan beheer-
sen. Dit boek is aan dit gevaar ook niet geheel ont-
snapt.

Hoewel een deel van de hoofdstukken nogal grondig
is bijgewerkt, zijn andere ongeveer in de oude vorm
blijven bestaan. Dit is vooral het geval bij onderdelen
van die wormziekten die niet iedere dag voorkomen of
die niet de grootste economische schade doen. Voorts
is de schrijver niet overal voldoende op de hoogte van
de meer recente literatuur op het gebied van de proto-
zoaire (en rickettsiêle) parasieten van het bloed en hun
overbrengers, waarbij men in dit gedeelte hier en daar
enkele zeer recente referenties geïsoleerd ziel staan
tussen oudere, soms reeds sinds jaren achterhaalde
naamgevingen en beweringen. Nochtans, als men het
resultaat als geheel bekijkt, zou het van vitterigheid
ten opzichte van collega Soulsby getuigen om deze
schoonheidsfouten op een rij te zetten.
Globaal gesproken mag men zeggen dat de opzet
geslaagd is: Er ligt een modern handboek van de
veterinaire parasitologie voor ons. waarin zowel para-
sieten. levenscycli, ziekte en pathologie, als diagnose,
therapie en preventie worden behandeld. Daar moet
echter wel als relativerende opmerking aan toege-
voegd worden dat Mönnig\'s erfenis, veel morfologie
van parasieten, met relatief weinig epidemiologie en
profylaxe, dus niet zeer sterk op de praktijk gericht.

-ocr page 255-

nog steeds ervoor zorgt dat de praktisch ingestelde
lezer nogal eens te kort komt. Ook uit de illustraties
komt dit bezwaar duidelijk naar voren: veel tekenin-
gen van parasieten en hun soms zeer kleine onderde-
len, nauwelijks foto\'s van afwijkende organen of pa-
tiëntenen geen grafieken enz. die de epidemiologie van
de infecties verduidelijken. De nadruk ligt meer opde
parasiet dan op zijn relatie met de gastheer.
Het boek kan. gezien zijn kwaliteiten, aanbevolen
worden aan praktici en studenten. Ook de specialist
zal het nogal eens als een eerste oriëntatie gebruiken
voor de meer gespecialiseerde literatuur wordt opge-
zocht. Tenslotte zij nog vermeld dat bijna de helft van
het boek aan de helminthen is gewijd. I 5 aan de
arthropoden en I 3 aan de protozoën.

G. Uilenberg:
J. Jansen.

E.N.T. and Oral Surgery of the Dog and
Cat

.1. G. Lane

(Wrighi P.S.G.. Bristol, London, Boston, 1982)

I nde serie\'A Veterinary Practitioners Handbook\'werd
dit boek over Keel-, Neus-, en Oorheelkundeen Heel-
kundevande Mondholte uitgegeven. Hetboekbehan-
delt op uiterst praktische wijze de diverse ziekten inde
genoemde lokaties. Zoalsschrijveralinhetvoorwoord
opmerkt, gaat zijn belangstelling voornamelijk uit
naar Chirurgische behandelingen. Toch wordt bij de
beschrijvingen van de afwijkingen telkens voldoende
aandacht besteed aan de symptomen waardoor de
afwijking gekarakteriseerd wordt ende frequentie van
voorkomen.

Opvallend zijn de kleine opmerkingen die vaak bij de
beschrijvingen van de behandelingen worden ge-
plaatst. kleine aanwijzingen die getuigen van veel
eigen ervaring van de auteur. Als voorbeeld mag gel-
den de opmerking op blz. 73 en 74 bij de behandeling
van niesziekte van de kat: \'Cats afflicted with acute

F.U.R. and F.C.D. infections may reject theirnormal
diet through lack of olfactory stimulation; they often
find strongly tasting foods, such as pilchards, tinned
salmon, sardines or anchovies, more attractive\'.
Het is een zeer compleet boekje, de opzet in aanmer-
king genomen. Wat betreft de illustraties komen in
het algemeen de tekeningen het beste over. Veel foto\'s
zijn te donker en te weinig contrastrijk waardoor ze
als toelichting niet veel betekenen. Gezien de prijs van
het boek (± ƒ 50,- ) is ook nauwelijks meer te ver-
wachten.

Het hoofdstuk over otitis externa is een van de minst
gelukkigen. De otoscopie wordt niet voldoende recht
gedaan en de beschrijving van tobberij met kapotte
lampjes, lege batterijen en het iets optimistischer ge-
luid over de meer betrouwbare moderne oplaadbare
batterijen (blz. 239) komt over alsof de auteur de
vreugde van dit onderzoek niet geproefd heeft. Het
oren spoelen is zo te lezen ook een getob zonder eind.
In dit hoofdstuk gaan we helaas wel tienjaar terug in
de ontwikkeling, en dat is jammer.
In het algemeen is dit boek bijzonder aan te bevelen
voor allen die honden en katten behandelen in de
praktijk. De meer ervaren prakticus zal plezier vinden
in de kleine aanwijzingen en opmerkingen, die dik-
wijls in de grotere handboeken worden weggelaten, en
de minder ervaren prakticus vindt er zowel in de
beschrijving van de symptomen, als in de therapieën
een korte en praktische uiteenzetting.

A. J. Venker-van Haagen.

Auswahlbibliogra-

Krankenhaushygiene,
phie 1978-1980

Bergler, R.. Borneff, .1., Grün, t... v. Manger-
Koenig. L.. Mayr, A. und Schadewaldt. H.

Herausgegeben vom Arbeits- und Forschungskreis
Hygiene und Sauberkeit.

(George Thieme Verlag, Stuttgart, 1982, ISBN 3-13-
626701-X. 257 pagina\'s.)

Dit boek is een vervolg op een eerder verschenen
boekwerk, waarin vergelijkbare literatuur uitdejaren
1963-1977 was verzameld. Reeds enkele jaren later
dus bleek een nieuw boekwerk nodig, dat ongeveer
even dik is als het eerste doch nu slechts de biblio-
grafie overdit onderwerp uit 3 jaren bevat: een bewijs
voor het feit, dat de ziekenhuishygiëne een apart
vak geworden is met zeer veel publikaties.
Het werk is zeer overzichtelijk verdeeld in een aantal
hoofdstukken: \'Epidemiologie\', \'Hygiënische eisen
bij nieuwbouw van ziekenhuizen\', \'Hygiënische eisen
in het ziekenhuis\', \'Medisch-hygiënisch onderzoek
van apparatuur", \'Reiniging en desinfectie\', \'Sterili-
satie\', gevolgd door enige korte hoofdstukjes van
minder belang, zoals \'de apotheek in het zieken-
huis\', etc.

Wat de verdere inhoud betreft: het betreft hier een
\'gründlich\' Duits samengestelde bibliografie van
5264 titels: het is derhalve een naslagwerk voor een
ieder, die geïnteresseerd is in de ziekenhuishygiëne.
Een echte bespreking is echter niet mogelijk. De refe-
rent kan slechts als zijn mening geven, dat hij van
oordeel is, dat vrijwel alle literatuur (ook de Oost-
Europese) uit het vakgebied inderdaad in deze biblio-
grafie is opgenomen. Wel zijn de auteurs kennelijk
gebonden geweest aan officiële, in tijdschriften ge-
publiceerde publikaties. Een belangrijk boek als
\'Code of Practice for the prevention of inlection
in clinical laboratories and post-mortem rooms\' door
Howie
el al. zal men dan ook tevergeefs zoeken.
Voor de Nederlandse dierenarts heeft het boek geen
waarde. Het boek lijkt wel zeer geschikt voor de bi-
bliotheek van ziekenhuizen en van bacteriologen.

J. Goudswaard.

-ocr page 256-

Noodenting varkens Limburg
Vervoerverbod varkens Gelderse
Vallei

Na de noodentingen tegen varkenspest in
Midden-Brabant besloot het Ministerie van
Landbouw en Visserij, in overleg met het ge-
organiseerde bedrijfsleven, vanaf 19 mei ook in
Limburg daartoe over te gaan. E.e.a. hield ver-
band met de toename in die provincie van het
aantal varkenspestuitbraken, waaruit bleek dat
de daar eerder genomen maatregelen tegen
verdere verspreiding van de ziekte (vervoer-
verbod) niet langer afdoende waren.

Limburg

In de periode van 19 tot en met 31 mei 1983
moesten alle varkens ouder dan twee weken in
het noodentgebied worden ingeënt. Voor alle
jongere varkens geldt in de na-entingsperiode
een verplichting tot enting op een leeftijd tussen
de 5 en 9 weken. Tevens moeten alle nieuw
aangekochte ongeënte dieren binnen 4 weken
nadat zij aan het bedrijf zijn toegevoegd, wor-
den geënt.

Terstond na de vaccinatie moeten de varkens
worden voorzien van een door de Veterinaire
Dienst aangewezen oormerk.
De organisatie berust bij de Provinciale Ge-
zondheidsdienst voor Dieren en de uitvoering
was in handen van 80 tot 85 entploegen, elk
bestaande uit een dierenarts en drie tot vier
merkers. Eerst kwam het zuidelijk deel van het
entgebied beneden de lijn Helmond-Weert -
aan de beurt, waar twee entcentra werden in-
gericht. Na voltooiing van de werkzaamheden
daar, werd het noordelijk deel aangepakt, waar
men kon volstaan met één entcentrum.
De kosten van de operatie komen voor reke-
ning van het Rijk en zijn gedeeltelijk te de-
clareren bij de E.G.

Het gebied waarbinnen geënt werd, was als
volgt afgebakend. De provinciegrens met
Noord-Brabant vanaf de rijksgrens met België
via de spoorlijn Helmond-Venlo-Kaldenkir-
chen - de rijksgrens met West-Duitsland - de
Lisstraat - Stationsstraat - Louwersstraat -
Rijksweg 272 - Marktstraat - de provinciale
weg Susteren, Roosteren, Maaseik - de rijks-
grens met België tot aan de provinciegrens
met Noord-Brabant.

MEDEDELINGEN

Het entgebied heeft een oppervlakte van865 km^
en teh i960 bedrijven met 717.000 varkens.
Vanaf 19 mei geldt in het noodentgebied een
vervoerverbod voor alle varkens, die zich daar
op bedrijven bevinden. In de rest van Limburg
blijft het eerder (op 28 maart) — voor de
hele provincie — ingestelde vervoerverbod voor
fok- en gebruiksvarkens van kracht.
De doorvoer door het Limburgse entgebied is
mogelijk. Een en ander dient echter zonder
oponthoud en rechtstreeks te geschieden, en
wel via de Rijksweg E3 of via het traject
E9 - Ringbaan (Weert) - Randweg (Neder-
weert)- E9.

Slachtvarkens met een levend gewicht van
minimaal 85 kg mogen het noodentgebied in,
mits deze zonder oponthoud, rechtstreeks en
via de kortste weg naar een slachterij worden
getransporteerd. Met ingang van I juni is in
principe het vervoer van deze dieren in het
algemeen weer toegestaan.
De entplicht en het vervoerverbod voor Lim-
burg zijn vastgseteld bij de Beschikking Var-
kenspestmaatregelen mei 1983 1.

Gelderse Vallei

Eveneens om verdere uitbreiding van varkens-
pest te voorkomen, is per 19 mei een vervoer-
verbod ingesteld voor de Gelderse Vallei (pro-
vincies Gelderland en Utrecht).
Het verbod geldt voor fok- en gebruiksvarkens
in een gebied dat als volgt begrensd wordt:
Grebbeberg (vanaf station Rhenen) - Lawickse
Allee (Wageningen) - Nijenoordse Allee -
Mansholtlaan - Nieuwe Wageningseweg(Ede)-
Keeromstraat - Kastelenlaan -Slotlaan- Proos-
dijerveldweg - Rijksweg 324 (Renswoude-Plan-
ken-Wambuis) - Apeldoornseweg - Harskam-
perweg (Otterlo) - Otterloseweg - Dorpsstraat
(Harskamp) - Harderwijkerweg - Otterloseweg
(S6) (Barneveld) - Apeldoornsestraat(Oud Mil-
lingen) - Hoofdstraat (Voorthuizen) - Rijks-
weg - Hoevelakenseweg (Terschuur) - Rijks-
weg Al - provinciegrens met Utrecht - Sta-
tionsweg (Woudenberg) - oude spoorlijn
Amersfoort - Overberg - spoorlijn Overberg-
Veenendaal-Rhenen tot station Rhenen.

de

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 257-

De doorvoer door bovenomschreven gebied
van varlcens van buiten dat gebied naar een
bestemming daarbuiten is slechts toegestaan
via de E8 of de E36, waarbij als voorwaarde
is gesteld: zonder oponthoud en rechtstreeks.
Het vervoerverbod voor de Gelderse Vallei is
geregeld met de Beschikking Vervoerverbod
Gelderse Vallei 1983.

Noord-Brabant

Met ingang van 31 mei mogen fok-engebruiks-
varkens. behalve de geënte, het gedeelte van
Noord-Brabant dat buiten het entgebied ligt
weer verlaten. Daarbinnen blijft het vervoer-
verbod voor fok- en gebruiksvarkens gehand-
haafd in verband met de na-entingen.

Permanent Veterinair Comité

In de P,V,C,-bijeenkomst van 17 meijl. werd
na langdurige besprekingen over de varkens-
pestsituatie in de E.G.-lidstaten het volgende
besloten:

a. de exportstop ten aanzien van fok- en ge-
bruiksvarkens uit Limburg en Noord-Bra-
bant buiten de entgebieden wordt niet ver-
lengd;

b. de export van fok- en gebruiksvarkens uit
de entgebieden in de onder a genoemde
provincies blijft verboden;

c. de export van levende slachtvarkens uit
beide entgebieden wordt verboden tot 20
juni a,s,;

d. ten aanzien van de Duitse Kreisen Mün-
ster, Düsseldorf en Unterfranken geldt het
zelfde als onder b en c (N.B, in Duitsland
vindt geen enting plaats).

Varkenspest in Nederland

Sedert de in het Tijdschrifl voor Diergenees-
iiunde
laatst gemelde uitbraken van varkens-
pest in Nederland (10 mei) zijn achttien nieuwe
gevallen bevestigd, waarvan 9 in Limburg, 4 in
Noord-Brabant, 3 in Gelderland, I in Utrecht
en I in Zuid-Holland.

10 mei - Overberg, gemeente Amerongen (Utr.):
mestbedrijf met 326 mestvarkens.

11 mei - Koningsbosch, gemeente Echt (Limb.): ver-
meerderingsbedrijf met 24 zeugen, 2 beren, 148 big-
gen en 6 mestvarkens; buurtinfeetie van vermeerde-
ringsbedrijf van 18 april,

11 mei - Westerhoven (N.Br.): mestbedrijf met 91
mestvarkens; contactgeval van fokbedrijf van 10 mei.
1 1 mei - Borkel en Schaft, gemeente Valkenswaard
(N.Br.): mestbedrijf met 202 mestvarkens; contact-
geval van fokbedrijf van 10 mei.
1 I mei - Voorthuizen, gemeente Barneveld (Gld ):
fok- mestbedrijf met ± 600 varkens.

16 mei - Stramproij (l.imb.): vermeerderings- mest-
bedrijf met 166 zeugen, 2 beren, 730 biggen, 779
mestvarkens,

16 mei - Papekop, gemeente Driebruggen (Z.H.):
mestbed rijf met 217 mestvarkens.

16 mei - Ottersum, gemeente Gennep (Limb.): mest
bedrijf met 848 mestvarkens; dit bedrijf was op 18
maart al eerder positief bevonden,

17 mei - Meterik, gemeente Horst (Limb.): mest
bedrijf met 98 mestvarkens.

17 mei - Hooge Mierde (N,Br.): mestbedrijf met
2269 mestvarkens; dit bedrijf was op 27 oktober 1982
ook al positief bevonden.

18 mei - Ottersum, gemeente Gennep (Limb,): ver-
meerderingsbedrijf met 42 zeugen, 2 beren, 10 opfok-
zeugen, 2 mestvarkens en 145 biggen; buurtinfeetie
van mestbedrijf van 26 april te Ottersum.

19 mei - Koningsbosch, gemeente EchtfLimb,): mest-
bedrijf met 826 mestvarkens.

20 mei - Riethoven (N.Br.): mestbedrijf met 1157
mestvarkens; contact van fokbedrijf van 10 mei.

25 mei - Ottersum, gemeente Gennep (Limb.): ver-
meerderingsbedrijf met 72 zeugen, 1 beer, 14 gelten,
255 biggen.

25 mei - Ottersum, gemeente Gennep (Limb.): mest-
bedrijf met 668 mestvarkens; contact van vermeer-
deringsbedrijf van 25 mei.

26 mei - Ottersum, gemeente Gennep (Limb.); fok-
mestbedrijf met 18 zeugen, I beer, 27 biggen en 139
mestvarkens; buurtbesmetting van vermeerderings-
bedrijf van 18 mei en mestbedrijf van 26 april,

24 mei - Lunteren, gemeente Ede (Gld.): mestbedrijf
met 356 mestvarkens.

26 mei - Omheind wildpark op de Hoge Veluwe
(Gld.) met 40 tot 50 wilde zwijnen.

Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen en
zowel het O.l.E. als de E.G, zijn op de hoogte
gebracht.

Richtlijnen \'Vers vlees\' en
\'Derde landen\' gewijzigd

Na een periode van onderhandelingen tussen de
E.G,-lidstaten, heeft de Raad van Ministers
(van Landbouw) op 7 februari j,l, een aantal
wijzigingsvoorstellen aanvaard van de Richtlijn
\'Vers vlees\' (64 433) en de Richtlijn \'Derde lan-
den\' (72 462), De eerste richtlijn regelt het
intra-communautaire handelsverkeer in vers
vlees, de tweede behelst de invoer van levende
runderen, varkens en vers vlees uit derde lan-
den, Uiterlijk
I januari 1985 moetende wijzigin-
gen opgenomen zijn in de nationale wetgeving
van de lidstaten.

Richtlijn \'Vers vlees\'

De belangrijkste wijzigingen in de Richtlijn
\'Vers vlees\' zijn de volgende:
— De richtlijn zal gelden voor vlees, zwaarder
dan 100 gram (was 3 kg). Dit betekent dat
ook vlees tussen de 100 gram en de 3 kg

-ocr page 258-

(belangrijk als grondstof voor de vleeswa-
renindustrie) nu vrij verhandelbaar zal zijn
binnen de Gemeenschap. Door deze wijzi-
ging zijn de exportmogelijkheden van vers
vlees sterk verruimd.

— De richtlijn voorziet nu ook in harmonisatie
van het onderzoek op residuen van bestrij-
dingsmiddelen, antibiotica, hormonen en
zware metalen. Dergelijk onderzoek dient
uiterlijk vanaf 1 januari 1985 in het land van
herkomst plaats te vinden. Een en ander
impliceert dat de mogelijkheid tot grens-
controles ten zeerste worden beperkt.

— Wel blijft het mogelijk te controleren of het
bijgaande keuringscertificaat conform de
richtlijn ook werkelijk bij de aangeboden
zending hoort, met name bij het vermoeden
van fraude. Tot de uitvoeringsvoorschriften
ten aanzien van de residuen-controle daad-
werkelijk zijn ingevuld, mogen de lidstaten
echter hun nationale bepalingen aangaande
invoercontrole handhaven.

— Separatorvlees mag worden verwerkt in
vleesprodukten die bestemd zijn voor het
intra-communautaire handelsverkeer, met
dien verstande dat lidstaten die in hun eigen
land de produktie van separatorvlees niet
toestaan, de import van produkten waarin
dit soort vlees is verwerkt mogen blijven
verbieden.

Vóór 1 januari 1985 moeten voor separator-
vlees nog aanvullende voorwaarden worden
vastgesteld voor de produktie en de controle.
Separatorvlees als zodanig mag evenwel niet
in het intra-communautaire handelsverkeer
gebracht worden.

— Vlees van mannelijke slachtvarkens onder
een bepaalde gewichtsgrens — die vóór 1
september 1983 nog zal worden vastgesteld

is volgens de gewijzigde richtlijn voor-
taan vrij verhandelbaar. Voor deze varkens
zal geen castratieverplichting meer gelden.
Boven het nog vast te stellen gewicht zal het
vlees van niet-gecastreerde beren verwerkt
mogen worden in vleesprodukten voor het
intra-communautaire handelsverkeer. Wel
moet het daarvoor zijn voorzien van een
speciaal merk.

— De Europese Commissie mag thans op eigen
initiatief bedrijven in de lidstaten inspecte-
ren. Met dergelijke controle op het al dan
niet voldoen aan de voorschriften kan de
concurrentievervalsing beter worden bestre-
den.

— Hoewel onderzoek op trichinen is voor-
geschreven, hebben de E.G.-partners afge-
sproken dergelijk onderzoek voorlopig niet
te eisen als dat nu ook nog niet gebeurt.

— Aanvullende bepalingen voor bevroren
vlees moeten vóór 31 december 1985 wor-
den vastgesteld.

Riehl lijn \'Derde landen\'

De wijzigingen van de Richtlijn \'Derde landen\'
houden onder meer in dat slachthuizen, uitsnij-
derijen, koel- en vrieshuizen in derde landen op
een aantal punten mogen afwijken van de E.G.-
normen, mits ze voldoen aan gelijkwaardige
eisen. Daardoor kunnen dergelijke bedrijven
door de Gemeenschap worden erkend, zodat de
vleesexport uit de betreffende bedrijven offi-
cieel geen belemmering meer zal ondervinden.
Hierbij zullen met name de exporten uit de
Verenigde Staten, Australië en Nieuw Zeeland
belang hebben.

Nog veel nader in te vullen

De bijlage van de Derde landen-richtlijn is ver-
vallen en als zodanig is nu de bijlage van de
richtlijn Vers Vlees van kracht. Wanneer afwij-
kingen aan derde landen worden toegestaan,
moeten die — op verzoek - eveneens aan lid-
staten worden gepermitteerd. Veel punten
wachten overigens nog op nadere invulling. Pas
wanneer dat is gebeurd, zullen de richtlijnen in
hun volle omvang benut kunnen worden en het
beoogde harmonisatie-effect kunnen scoren.

4 gevallen

1 gevallen in 2 gemeenten

2 gevallen
i gevallen

1 geval

2 gevallen
I geval

Varkenspest

Totaal 12 gevallen in II gemeenten.
Gelderland 2 gevallen

Utrecht

Noord-Brabant
Limburg

geval

5 gevallen in 4 gemeenten
4 gevallen

Miltvuur

Totaal 1 geval in Noord-Holland.

BESMETTE1.I.IKE ZIEKTEN

Dierziektenbulletin Nr. 9 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m 15 mei 198.3 vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 16 gevallen in 15 gemeenten.

Groningen
Friesland
Drenthe
Gelderland
Utrecht

Noord-Holland
Zuid-Holland

-ocr page 259-

VARKENSPEST
Wesl-Duilsland

Bij telexen van 3 en 10 meijl. maakte de Veterinaire
Dienst te Bonn melding van 34 nieuwe gevallen van
varkenspest in West-Duitsland.
In Noord Rijnland-Westfalen:

op 21 april in het district Münster, arrondisse-
ment Coesfeld.

op 22 april in het district Münster, arrondisse-
ment Steinfurt,

op 18, 19, 22 en 25 april (twee gevallen) in het
district Münster, arrondissement Borken,
op 26 april in het district Düsseldorf, arrondisse-
ment Viersen,

op 27 april in het district Düsseldorf, stad Wup-
pertal,

op 19 april in het district Keulen, arrondissement
Erft.
In Hessen:

op 21 april in het district Darmstadt, arrondisse-
ment Bergstrasse,

op 26 en 28 april in het district Darmstadt, stad
Darmstadt,

op 21 april in het district Kassei, arrondissement
Hersfeld-Rothenburg.
In Rijnland-Palts, op 29 april (twee gevallen) in het
district Koblenz, arrondissement Ahrweiler.
In Neder-Saksen:

op 2 mei in het district Brunswijk, arrondissement
Göttingen,

op 2 mei in het district Brunswijk, arrondissement
Goslar.

In Noord Rijnland-Westfalen:

op 25 april in het district Munster, arrondissement
Recklinghausen.

op 29 april en 2 mei (twee gevallen) in het district
Münster, arrondissement Coesfeld,
op 2, 3, 4 en 5 mei (twee gevallen) in het district
Munster, arrondissement Coesfeldt.
op 2 mei in het district Düsseldorf, arrondisse-
ment Wesel,

op 3 mei in het district Düsseldorf, arrondisse-
ment Mettman,

op 27 april (twee gevallen) in het district E)üssel-
dorf, arrondissement Neuss,
op 29 april in het district Keulen, arrondissement
Euskirchen.

In Baden-Würtemberg, op 5 mei in het district
l übingen, arrondissement Ravensburg.
In Beieren, op 3 mei in het district Unterfranken,
arrondissement Miltenberg.

Volgens een telex van 16 mei van de Veterinaire
Dienst te Bonn zijn in het land opnieuw 20 gevallen
van varkenspest geconstateerd.
In Neder-Saksen, op 9 mei in hel district Hannover,
arrondissement Schaumburg.
In Noord Rijnland-Westfalen:

op 4 mei in het district Münster, arrondissement
Recklinghausen,

op 12 mei in het district Munster, arrondissement
Mettman,

op 9 mei (vijf gevallen), II mei (twee gevallen)
en 12 mei (één geval) in het district Munster,
arrondissement Coesfeld,

op 9 mei en 10 mei (elk twee gevallen) in het
district Munster, arrondissement Borken.

op 9 mei in het district Düsseldorf. arrondisse-
ment Neuss,

op 9 mei in het district Düsseldorf, arrondisse-
ment Wesel,

- op 9 mei in het district Keulen, arrondissement
Enskirchen.

In Hessen, op 9 mei in het district Darmstadt,
stadt Darmstadt.

In Beieren, op 6 mei in het district Unterfranken,
arrondissement Würzburg.

Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt. De noodzakelijke veterinair-politionele maat-
regelen zijn genomen.

Frankrijk

het Franse Ministerie van Landbouw deelde op 6 mei
mee dat drie dagen tevoren een geval van varkenspest
was geconstateerd te Sarcy, Marne. De 66 op het
besmette fok; mestbedrijf aanwezige varkens zijn alle
afgemaakt en hun karkassen zijn gedestrueerd. Er is
hier sprake van een contactgeval van het op 31 maart
te Blanzy (Ardennen) positief gemelde bedrijf, van-
waar een zeug was aangekocht.

Japan

Het Ministerie van Landbouw, Bosbouw en Visserij
te Tokio liet op 18 mei weten, dat acht dagen tevoren
varkenspest was geconstateerd te Tamura-machi,
Tochigi-prefectuur, op een bedrijf met 502 varkens.
Slechts 93 niet-geënte mestvarkens bleken zieken zijn
afgemaakt.

Een zóne met een vervoersverbod is ingesteld.
België

Bij een telex van 19 mei deelde de Belgische Veteri-
naire Dienst mee, dat op 17 mei een nieuwe uitbraak
van varkenspest was vastgesteld op een fokbedrijf
te l.embeke, gemeente Koprijke, provincie Oost-
Vlaanderen (Zóne I), met 4 zeugen, 23 biggen van 10
tot 20 kg en 2 mestvarkens.

Sanitair-politionele maatregelen als voorgeschreven
in EG-richtlijn 80 217 zijn genomen: afmaken en
destructie van alle varkens, desinfectie en instellen
van een zóne de protection.

MOND- EN KLAUWZEER
Mozambique

Volgens een op 2 mei ontvangen telegram van het
Veterinair Instituut te Maputo zijn in maart drie uit-
braken van mond- en klauwzeer type SAT; bevestigd
bij runderen in de streek van Moamba (25° 25\'zuider-
breedte - 32° 10\' oosterlengte), provincie Maputo.
Men is overgegaan tot quarantaine, enting en de ge
bruikelijke zoö-sanitaire maatregelen. Sindsdien zijn
géén nieuwe gevallen gemeld.

RUNDERPEST
Syrië

Een telex d.d. 2 mei van het Ministerie van Landbouw
en Agrarische Hervorming te Damascus, gaf kennis
van een nieuw geval van runderpest in het land op
13 april bij een ongeënte stier. Een tweede ent-
campagne is op gang gebracht.

-ocr page 260-

Tanzania

De Veterinaire Dienst te Dar-Es-Salaam liet op 9 mei
weten, dat ten gevolge van rigoreuze controle tegen
het einde van april klinisch de aanwezigheid van
runderpest-virus was bevestigd in een gebied gelegen
tussen 4° en 6° zuiderbreedte en 34° en 36° ooster-
lengte.

Het betrokken gebied grenst aan een ander, waar
jaarlijks enting van kalveren plaats heeft. Het gebied
is onder quarantaine gesteld en ringentingen zijn in
volle gang met door de FAO geschonken vaccin.
Ongeveer 1,6 miljoen runderen moeten geënt worden.

Sultanaat Oman

Op 16 mei liet het Ministerie van Landbouw en
Visserij te Muskat weten, dat vijf dagen eerder twee
afzonderlijke uitbraken van runderpest waren gemeld
te Sumail, 70 km ten zuidoosten van Muskat. Zeven
dode en acht zieke dieren. Men is tot ringenting
overgegaan.

Op 27 april waren via klinische diagnose reeds twee
uitbraken bevestigd te Sohar, noord-Batinah regio.
Ook hier was men tot ringenting overgegaan.
De situatie is onder controle. De oorzaak van de
uitbraken ligt in de import van runderen uit Somalië.
Een totaal embargo is ingesteld op de import van
alle levende herkauwers uit landen waar runderpest
heerst.

VARROASE
Frankrijk

Volgens een telex d.d. 6 mei van het Ministerie
van Landbouw te Parijs zijn vanaf 29 april 290 afzon-
derlijke gevallen van varroase in Frankrijk ontdekt.
De besmette zóne bevindt zich rond de gemeente
Balgau, canton Fessenheim, departement Haut-Rhin.
Bijenstal is gelegen op 500 meter vande Duitse grens
(de Rijn).

Tot op heden betreft de uitbraak drie bijenkorven.
Mogelijk gaat het hier om een besmetting vanuit
eerdere gevallen in de omgeving.
Bestrijdingsmaatregelen zijn genomen; rond de uit-
braak wordt screening toegepast.

Nederland

Gedurende de periode van I 1-30 april werden voor
het eerst in Nederland uitbraken gesignaleerd van
varroase. In de provincie Gelderland ging het om
2 bijenstallen te Aalten, 4 te Groenio, 4 te Winters-
wijk en I te Eibergen. In de provincie Overijssel
om 5 te Haakbergen en I te Hengelo.
Bestrijdingsmaatregelen zijn genomen; rond de uit-
braak wordt screening toegepast.

PSEUDO-VOGELPEST
Japan

Bij een mededeling van 16 mei liet het .lapanse
Ministerie van Landbouw. Bosbouw en Visserij
weten, dat op 2 mei een geval van pseudo-vogelpest
was geconstateerd teVamaga-Machi.Oita-prefectuur,
op een bedrijf met 7.187 kippen, waarvan er 628
gestorven waren. De overige 6.559 vogels zijn afge-
maakt. Een gebied met een vervoerverbod is inge-
steld.

DOORLOPENDE AGENDA

1983

Juni:

16 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

16—17 PAO-D-cursus Capita Selecta Pluimvee-
ziekten.

22 26. Fachgespräch über Geflügelkrankheiten (A),
Hannover.

23 F\'ortbildungskurs über Schweinekrankheiten,
Hannover.

28 Groep Paardenpraktici K.N.M.v.D., Bijeen-
komst (pag. 515).

Juli:

9—10 Seminar \'Klinische Hämatologie\', Mün-
chen.

10- 16 The 32nd Summer Congress of the Interna-
tional Veterinary Students\' Association (I VS A).
Geneva, Switzerland (pag. 260).

Augustus:

2 4 International Symposium on Laboratory
Animal Science, Vancouver (pag. 766).

14—19 5. Weltkongress über Tierproduktion,
Tokio.

21—27 XXII Veterinair Wereldcongres, Perth,
Australië (pag. 964 en 1248(1981)49,601 en 824
(1982), pag. 53, 111, 511).

31 Reünie oud-leden van Absyrtus (pag. 515).

31 — 2 sept. 1. Symposium der Int. Soc. of Animal
Clinical Biochemistry (ACB), Schwäbisch Hall.

September:

7 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

7 Windsurfdag, Smith Kline, le Lustrum Wind-
surf watersport recreatiedag voor dierenartsen.
\'De Rietschans\', Nieuw-Loosdrecht (pag. 496).

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

13 14 FVE. Advisory Committee on Veterinary
Training. Brussels.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. l^eden-
vergadering.

15 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

19—22 34th Annual Meeting of the European Asso-
ciation for Animal Production(EAAP), Madrid.
(Inl. redaktiesecretariaat).

21 25 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Lancaster (pag. III).

22 23 32. Internationale Fachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung von Haustieren, Wels,
(Oostenrijk) (pag. 370).

26—1 okt. Deutscher Tierärztetag\'83 und Kongreß
des Bundesverbandes praktischer Tierärzte,
Fortbildung (A), Baden-Baden.

29 30 PAO-D-curus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Hapert.

30 Symposium \'De chronische patiënt\'. Psychiatri-
sche Universiteitskliniek, Groningen.

-ocr page 261-

Oktober:

3 6 Annual Meeting of the European Assoc. for
Animal Production (EAAP), Madrid. (Inl. op
het red.secretariaat verkrijgbaar).

5—7 Internationale Tagung für Orthopädie bei
Huf- und Klauentieren. Wien.

7 8 .laarcongres 1983 K.N.M.v.D.; tevens !30e
Algemene Vergadering. Leeuwarden (pag. 61,
313. 419. 465).

11 14 7. Seminar Tierernährung 1983 (ATE).
München.

13 Symposium Vleeskalveren. Cultureel- en con-
grescentrum Stichting \'De Reehorst\'. Ede.

14 15 FVE Meeting, Brussels.

14 15 Erster internationaler Kongreß über Pferde-
krankheiten, Mülhausen.

14 Jahrestagung der DVG Fachgruppe Schweine-
krankheiten, Würzburg (pag. 323).

21 W,P,S,A,-Dag, lAC-Wageningen.

27 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

November:

3 5 29. ,lahrestagung der DVG-Fachgruppe
\'Kleintierkrankheiten\' (A), Hannover,

10 Ver, van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

25—27 2. Internationaler Kongreß der Deutschen
Gesellschaft für Magnetfeld-Medizin e. V.,
Mainz.

30 2 dec. International Symposium on Animalsas
Waste Converters, Wageningen (pag. 371),

December:

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

8 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

13 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

14 Aid. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984

Februari:

21 22 CLO-Studiedagen 1984.

April:

13 15 Voorjaarsdagen 1984, Amsterdam.

Juni:

10 14 International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination, University of
Illinois at Urbana-Champaign, Illinois, USA
(pag. 125).

Augustus:

27 31 8thCongressofthel.P.V.S.Ghent,Belgium
(pag. 147 en 299).

312 sept. Third ,loint meeting Veterinary Patholo-
gists, Utrecht (pag. 147).

September:

17 -21 Xlllth International Congress on Diseases
of Cattle, Durban, South Africa (pag. 418),

Minnesota, X. International Congress Reproduction
and Al.

Finland, 17e Wereld Pluimvee Congres.

1986

Augustus:

26 -30 XlVth World Congress on Diseases of
Cattle, Dublin, Ireland.

LIJST VAN ADVERTEERDERS

Aesculaap

Alfasan

Algin

Boehringer Ingelheim

Ciba Geigy/Vetin Nederland

Corton

Dopharma

Duphar Nederland

Eurovet

Floris Vet. Produkten
Gezondheldsd. voor Dieren Overijssel
Intervet

J. C, Koning Assurantiën

MSD-AGVET

Mercedes-Benz

MovIr-DTO

Mycofarm

Orfam

Raadgevers voor de Medische Beroepen

Rhône Poulenc Nederland

V,V,A,A.

-ocr page 262-

In memoriam

Jonkheer Pieter Bunno
Alberda van Ekenstein

D. VAN DFN AKKFR.

Piel werd geboren op 19 mei 1918 in Ter Apel,
waar zijn vader een uilgeslrekle groie
huisdierenprakiijk had. Hij volgde daar lager en
middelbaar onderwijs en na hei behalen van hel
H.B.S.b.-diploma moes! hij onder dienst. Ingedeeld
bij de S.R.O.C. zou hij tol officier worden
opgeleid, maar als gevolg van de Duitse inval in
1940 werd deze opleiding niet voltooid. In
hetzelfde jaar begon hij de studie aan de Faculteit
der Diergeneeskunde. Na de bekende onderbreking
van de studie in de oorlogsjaren en een \'verblijf
van acht weken in het concentratiekamp Vugt.
behaalde hij in 1949 het dierenartsdiploma. Hij
trad toe tol de praktijk van zijn vader en toen deze
in 1959 overleed, zette hij de praktijk voort tot I
.september 1980. In 1943 trouwde hij met Let
Engelkes. uil welk huwelijk twee zonen en een
dochter werden geboren.

Piel wijdde zich met hart en ziel aan de praktijk
zonder daarbij zijn gezin tekort te doen. Hij was

Van het Hoofdbestuur

VIDITEL

De K.N.M.v.D. wordt op het tnoment
geconfronteerd tnet het medium VIDITEL.
VIDITEL bestaat uit een 24 uur per dag
beschikbare databank, waaruit voortdurend
de vastgelegde informatie kan worden
opgevraagd en waarin op elk moment nieuwe
informatie kan worden ingevoerd en reeds
opgeslagen gegevens kunnen worden
bijgewerkt.

Een medium dat dan ook kan worden
gebruikt voor actuele informatie-overdracht
en zelfs voor directe communicatie. De vraag
die zich voordoet is of VIDITEL, voor de
Maatschappij een communicatie-medium kan
zijn voor de overdracht van actuele
informatie naar de dierenartsen.
Hierbij kan aan twee soorten informatie
worden gedacht, nl. openbare informatie,
welke ter beschikking komt aan alle
VlDlTEL-gebruikers, en besloten informatie.

welke alleen toegankelijk is voor een door de
K.N.M.v.D. te bepalen besloten
gebruikersgroep, bijvoorbeeld alle
dierenartsen.

Deelname aan VIDITEL betekent voor de
Maatschappij als informatie-leverancier naast
een abonnement op VIDITEL, de huur van
een VIDl TEL-bureau terminal en een
VIDlTEL-printer. Voor de dierenartsen als
informatie-gebruikers zijn de kosten ƒ 10,
huur per maand, exclusief B.7.W., inclusief
huur en service van het modum, plus
VIDlTEL-gids, naast een eenmalige
aanpassing, indien noodzakelijk van het I .V.-
toestel.

Door de Maatschappij kan het medium
benut worden om dagelijks. als informatie-
leverancier bepaalt de K.N.M.v.D. welke
informatie aangeboden wordt . die informatie
aan de dierenartsen door te geven die dan
wel voor onze beroepsgroep van belang is
zonder dat dit belang van zodanige omvang
is dat het opname in het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
rechtvaardigt, dan wel een

-ocr page 263-

zodanig spoedeisend karakter heeft dat
plaatsing in het eerstvolgende
Tijdschrifl voor
Diergeneeskunde
vanwege tijdverlies niet
goed mogelijk is. In het laatste geval worden
tot nu toe de dierenartsen door middel van
een rondzending op de hoogte gebracht.
Voordat de discussie over VIDITEL binnen
het Hoofdbestuur verder wordt gevoerd, wil
het Hoofdbestuur eerst een indruk hebben
over de wijze waarop de collegae tegen dit
nieuwe informatie communicatie-medium
aankijken en welke mogelijkheden,
onmogelijkheden, voor- en nadelen onze
beroepsgroep in deze vorm van communicatie
ziet. Naast een reactie van de Groep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier en de
Groep Praktici Grote Huisdieren aan wie
deze vraag rechtstreeks is voorgelegd, stelt
het Hoofdbestuur dan ook elke andere
(individuele) reactie ten zeerste op prijs.

Stichting Registratie
Gezelschapsdieren Nederland

Zoals reeds aangegeven in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
van 15 april 1983
vindt vanaf half juni de administratie van de
Stichting Registratie Gezelschapsdieren
Nederland vanuit het eigen bureau van de
Stichting te Velp plaats.
Wat betreft de uitgifte van de
kattenpaspoorten heeft het bestuur van de
Stichting Registratie Gezelschapsdieren
Nederland gemeend het beleid te moeten
wijzigen.

Werden de kattenpaspoorten tot nu toe via
de dierenartsen aan de eigenaren van de
dieren verstrekt, vanaf half juni zal de uitgifte
van de paspoorten door de S,R,G.N,
rechtstreeks aan de eigenaren plaatsvinden.
De bestaande procedure waaraan nogal wat
bezwaren kleefden, komt hiermee te
vervallen.

Nog in voorraad aanwezige paspoorten
kunnen op de gebruikelijke wijze worden
afgegeven dan wel aan de S,R,Gi,N. worden
teruggestuurd. Het hiervoor betaalde bedrag
inclusief de porti-kosten wordt aan u
;erugbetaald.

Volledigheidshalve geven wij u hier nogmaals

het nieuwe adres van de S,R.G.N,:

Stichting Registratie

Gezelschapsdieren Nederland,

Biesdelselaan 34a,

6881 C.1 Velp. tel. 085 -64 90 07

O)

w

August 21-27, 1983 Perth Australia

In aansluiting op eerder gedane publikaties
over het XXII World Veterinary Congress
1983 in Perth (Australië) kan medegedeeld
worden dat van het organisatiecomité in
Perth bericht is ontvangen dat de einddatum
voor betaling van
de voordelige
registratiekosten verlengd is tot 30 juni 1983
in plaats van 28 februari 1983.
Deze regeling is getroffen teneinde een extra
stimulans te geven om aan het congres in
Perth deel te nemen.
Ook de recente devaluatie van de
Australische dollar kan nog een beweegreden
vormen om het congres te bezoeken.

Het Nationaal Comité van de World
Veterinary Association wil nogmaals dit
congres onder de aandacht van de lezers
brengen en wijzen op het voortreffelijk
wetenschappelijk programma dat voor dit
congres is samengesteld en dat een bezoek
aan Perth zeker waard maakt.
Zoals in het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde y&n
I januari 1983 is
aangegeven bestaat de mogelijkheid om deel
te nemen aan één van de door Wagons-lits
Reizen Special Traffic georganiseerde
groepsreizen. Deze mogelijkheid slaat ook nu
nog volledig open. Aanvankelijk zou met een
Australische luchtvaartmaatschappij gereisd
worden; de situatie is thans zo dat de
vluchten volledig verzorgd zullen worden
door de K,L,M,

Informatie inzake aantnelding en deelname
aan het congres, alsmede de mogelijkheden
voor de groepsreizen, zijn verkrijgbaar op het
bureau van de Maatschappij (tel, 030-510111,
mej, M, Teurlings),

KLM

Thuis in de lucht.

XXII World

Veterinary

Congress

-ocr page 264-

Nieuwe leerstoel vakgebied
proefdierkunde

De stelregel \'tot heil van mens en dier\' hoort
ook ten aanzien van proefdieren toegepast te
worden. Daarbij is niet alleen zorgvuldig in
acht nemen van ethische uitgangspunten
nodig, maar ook specifieke kennis van het
dier in de situatie zoals die zich vóór en
tijdens het experiment voordoet. Vooral voor
dat laatste is de benoeming van een
hoogleraar in de proefdierkunde aan de
Faculteit der Diergeneeskunde een
belangrijke ontwikkeling.
Ook als voor diverse onderzoeksgebieden de
gewenste alternatieven voor proefdieren op
korte termijn ter beschikking komen, zullen
er nog steeds aanzienlijke aantallen dieren in
experimenten worden gebruikt. Zoals bekend,
worden er nu immers 1,5 miljoen gewervelde
dieren gebruikt in ongeveer 85 kleine en grote
instellingen, waarbij verspreid over het hele
land 2000 onderzoekers betrokken zijn.
De ethische normen in onze samenleving
eisen dat voor onderzoek en onderwijs zo
weinig mogelijk dieren worden gebruikt en
dat deze dieren daarbij zo weinig mogelijk
pijn en ander ongerief ondervinden.
Daarnaast geldt dat de informatie die uit
dierproeven voorkomt betrouwbaar moet zijn
en op veilige manier moet kunnen worden
toegepast.

Gelukkig komen de ethische normen van de
samenleving op veel punten overeen met de
eisen die het onderzoek stelt. Proeven kunnen
namelijk met kleine aantallen dieren worden
uitgevoerd als er gezonde, uniform
reagerende dieren met een kleine biologische
variatie ter beschikking zijn. Pijn en andere
vormen van ongerief tijdens het experiment
hebben een misleidende invloed op de
proefuitkomsten, hetgeen de onderzoeker
probeert te vermijden. Een goede keuze van
de proefdiersoort of -stam en een zorgvuldige
voorbereiding van het experiment voorkomen
dat ingrepen op dieren worden uitgevoerd,
die achteraf zinloos blijken te zijn geweest. Er
zijn echter ook, op zijn minst op het eerste
oog, tegenstellingen in belangen. Een
ethologisch verantwoorde huisvesting
bijvoorbeeld kost geld dat men graag
rechtstreeks voor het onderzoek gebruikt, f^e
groeiende kennis van het dier voor en tijdens
de proef heeft geleid tot methoden voor de
fok, de gezondheidsbewaking en de
verzorging, die een vergaande inperking van
de biologische variatie in en tussen dieren
mogelijk maken. Eveneens zijn er methoden
ontwikkeld ten aanzien van bijvoorbeeld de
anaesthesie en de experimentele en
meettechnieken, die de misleidende invloed
van het experiment zelf op de
proefuitkomsten kunnen minimaliseren. De
kennis over proefdieren en dierproeven is zo
omvangrijk geworden, dat een nieuw
vakgebied \'proefdierkunde\' is ontstaan.

Sinds het midden van de vijftiger jaren
hebben eerst enkele en nu ongeveer 50
academici (dierenartsen, diergeneeskundigen,
biologen, artsen en landbouwkundigen) zich

meestal op solitaire posten — full time
bezig gehouden met proefdierkundige
ondersteuning van de onderzoekers en zorg
voor de proefdieren.

Zij richten zich op de toelevering van
geschikte dieren, de verzorging en
behandeling van dieren in experiment, de
hulpverlening en of advisering van de
onderzoeker. Velen van hen houden op grond
van de Wet op de dierproeven toezicht op het
welzijn van de proefdieren. De genoemde
taken kunnen alleen tot hun recht komen als
door deskundigheid het vertrouwen van de
onderzoeker gewonnen kan worden.
\'Eot nu toe hebben degenen, die zich met de
proefdierkundige ondersteuning bezig gingen
houden, zichzelf door praktijkervaring en
door onderlinge uitwisseling van kennis en
inzicht geleidelijk tot \'proefdierkundigen\'
ontwikkeld. Zo\'n vorm van \'scholing\' is
ontoereikend om proefdierkundigen die nu
worden aangesteld, adequaat te laten
functioneren en om hen te laten bijdragen in
de verdere ontwikkeling van de zorg voor het
proefdier. Niet alleen is de verworven kennis
te weinig samenhangend en te weinig
diepgaand, meestal ontbreekt ook de
begeleiding bij het opzetten en uitvoeren van
eigen (proefdierkundig) onderzoek. Toch is
eigen onderzoekservaring essentieel voor een
goede wisselwerking met de onderzoeker. In
het buitenland heeft de erkenning van deze
situatie in de afgelopen jaren al op diverse
plaatsen geleid tot het oprichten van een
leerstoel in de proefdierkunde.
De benoeming van een hoogleraar
Proefdierkunde is niet alleen van betekenis
vanwege de (bij)scholing van
proefdierkundigen en de ontwikkeling van de
proefdierkunde door het verrichten en
coördineren van wetenschappelijk onderzoek
op dit vakgebied. De benoeming opent ook

-ocr page 265-

de weg voor een scholing van komende
medisch-biologische onderzoekers, die van
proefdieren (en alternatieven) gebruik zullen
maken.

Door de contacten met gastdocenten en
opgeleiden zal de vakgroep Proefdierkunde
een centrum kunnen worden, dat voor alle
betrokkenen inclusief dierverzorgers,
biotechnici en zoölogisch analisten — van
betekenis is.

De uiteindelijke betekenis van de nieuwe
leerstoel ligt in de erkenning dat zolang er
proefdieren en dierproeven zijn, deze om
ehtische en wetenschappelijke redenen een
hoog gekwalificeerde zorg verdienen.

IV. J. I. van der Gulden\'

Dr. L. M. F. van
Zutphen tot hoogleraar
benoemd

Bij koninklijk besluit van 22 februari 1983 nr.
41 is benoemd met ingang van de dag
waarop hij zijn ambt zal aanvaarden, dr. L..
M. F. van Zutphen (27 oktober 1941), lot
gewoon hoogleraar in de Faculteit der
Diergeneeskunde om werkzaam te zijn op het
vakgebied van de proefdierkunde.
Dr. Van Zutphen behaalde het diploma van
de Hogere Landbouwschool te Roermond in
1961. Het examen biologie M.O. werd
afgelegd in 1968, het kandidaatsexamen
biologie in 1969 en het doctoraalexamen op
dezelfde datum.

In 1974 promoveerde de heer Van Zutphen
tot doctor in de wiskunde en
natuurwetenschappen op het proefschrift:
Genetics of the prealbumin serum esterases in
the rabbit. Sinds 1969 is hij verbonden aan
de vakgroep Zootechniek van de Faculteit
der Diergeneeskunde.
Met de benoeming van dr. Van Zutphen
wordt voor het eerst in Nederland een
leerstoel voor dit vakgebied bezet.
De vakgroep Proefdierkunde-in-oprichting
zal een belangrijke rol moeten spelen bij de
opleiding van proefdierkundigen, die op
grond van de Wet op de dierproeven belast
zijn met het toezicht op het welzijn van
dieren. Daarnaast zal de vakgroep zich
inzetten voor het ontwikkelen van
onderwijsprogramma\'s voor toekomstige
biomedische onderzoekers (dierenartsen,
artsen, biologen, toxicologen, e.a.).
Het proefdierkundig onderwijs zal primair
gericht zijn op een verantwoord gebruik van
dieren in onderwijs en onderzoek. Behalve
aan de vaktechnische aspecten zal met name
aandacht worden geschonken aan de ethische
aspecten en aan de mogelijkheden voor
beperking van het proefdiergebruik.

(Persherichl Riiksuniveriiieil Uireclu)

Afscheid collega H. J. Stol
van proefdierkundig
Nederland

Kortgeleden nam collega H. J. Stol wegens
zijn pensionering afscheid van de Leidse
Universiteit en van proefdierkundig
Nederland.

Collega Stol is als praktizerend dierenarts in
1956 part-time medewerker geworden van het
team van de Leidse hoogleraar in de thorax
chirurgie Brom. Sinds 1962 was hij full-time
verbonden aan het inmiddels opgerichte
Laboratorium voor Chirurgie van de Leidse
Universiteit, waar hij naast de veterinaire
zorg voor de experimenten ook de dagelijkse
leiding had.

Landelijk was Stol actief o.a. bij de opleiding
van proefdierverzorgers en biotechnici en als
vrijwel permanent lid van de redaktie van
Biotechniek. De betekenis van Stol blijkt uit
het feit dat de Nederlandse Vereniging voor
Proefdierkunde terwille van zijn afscheid een
symposium te Leiden organiseerde over
experimente chirurgie.

-ocr page 266-

Dr. J. E. Gajentaan tot
hoogleraar benoemd

In het bericht over bovengenoemde
bsnoem\'mg (Tijdschr. Diergeneesiid., \\0%,(10).
420, (1983))
werd verzuimd te vermelden, dat
dr. J. E. Gajentaan bij koninklijk besluit van
24 maart 1983 nr. 31 is benoemd tot
hoogleraar in de geneeskunde van het kleine
huisdier in het bijzonder de chirurgie.
Faculteit der Diergeneeskunde,
Rijksuniversiteit te Utrecht.
Prof. Gajentaan, die momenteel in de
Verenigde Staten verblijft, zal waarschijnlijk
in september 1983 zijn werkzaamheden bij de
vakgroep Geneeskunde van het kleine
huisdier aanvangen.

Werken in het Midden-Oosten
en/of Afrika

Voor jonge dierenartsen liggen er
mogelijkheden open voor één of meerjaren
in het nabije Midden-Oosten en/of Afrika te
gaan werken.

Met name bestaat er vraag naar
bed rij fsd ierenartsen om in te schakelen bij
verschillende grote pluimveeprojecten.
De geconcentreerde pluimveeproduktie in
Nederland sluit qua benadering van
management en gezondheidszorg goed aan bij
de structuur van de produktie in het
genoemde gebied. Bovendien bestaan er in dit
gebied belangrijke exportbelangen, niet alleen
met betrekking tot eendagskuikens en
broedeieren, maar ook met betrekking tot
pluimveevaccins, equipment en turn key
projecten.

Naar aanleiding van het uitblijven van reacties
op soortgelijke advertenties, valt te constateren
dat er sprake is van een zekere drempelvrees,
hetgeen mogelijk is gebaseerd op gebrek aan
ervaring met betrekking tot de
pluimveegezondheidszorg en onbekendheid
met de levensomstandigheden aldaar.
Ten einde hierin tegemoet te komen, wordt
aangeboden de daar open liggende
mogelijkheden gemeenschappelijk te
benaderen, met behulp van technische en
sociale begeleiding van ervaren deskundigen.
Belangstellenden kunnen contact opnemen
met drs. F. Borm, Gemertseweg 27, 5841 CE
Oploo, bij voorkeur door middel van het
schrijven van een korte brief met een
duidelijke vermelding van naam en adres.

Dierenarts in den vreemde

Bij een toenemend aantal dierenartsen en
een afnemend elasticiteit van de
arbeidsmarkt is het denkbaar, dat zich bij
verschillende collega\'s in stijgende mate de
vraag zal voordoen of het niel beter zou
zijn, tijdelijk of blijvend naar een plek over
de grens uit te zien. Informatie over de
mogelijkheden is dan zeer welkom!
Daarom worden collega\'s die in het
buitenland werkzaam zijn uitgenodigd de
pen eens ter hand te nemen en in deze
rubriek iets over hun eigen ervaringen in
den vreemde te schrijven.
Het doet ons genoegen hierbij weer een
reactie uit het buitenland af te kunnen
drukken. Het betreft de ervaringen van
collega J. F, Mekcl.

Puntsgewijs halen wij de volgende passages

Nieuw Zeeland (3)

In hei Tijdschrift voor Diergeneeskunde van
I mei 1983 las ik de brieven van Nederlandse
dierenartsen in Nieuw Zeeland.
Van september 1973-februari 1977 was ik
J\'/,
Jaar werkzaam ais dierenarts in Nieuw
Zeeland, waarvan Jaar grote huisdieren en
I Jaar slachthuis. Collega\'s die van plan zijn
in Nieuw Zeeland in de vleeskeuring te gaan
werken kan ik dus wel het een en ander
vertellen over het werk en de
werkomstandigheden die vrij veel verschillen
met Nederland.

Heel in het kort hierover het volgende:
De vleeskeuring wordt gedaan door de
keurmeesters die alleen als ze iets bijzonders
zien mogelijk de dierenarts er bij halen, maar
meestal slechts de hoofd-keurmeesier.
De beslissing een dier af te keuren wordt
meestal erg makkelijk genomen: vertrouwt de
dierenarts het niet dan volgt afkeuring (geen
B.O., weiboekjes of contact met de eigenaar).
Verder loop Je de hele dag wat rond in de
fabriek om te kijken of de werknemers wel
hun handen en werktuigen regelmatig wassen
en of er ergens onhygiënische toestanden
heersen (stof afbladderende verf),
B.O. betreffende de hygiëne wordt gedaan
door mensen van de kwaliteiisconirole.
Bij hel uitbenen van het vlees dient constant
één dierenarts toezicht te houden op de
hygiëne en of de thermometer in de ruimte
wel laag genoeg slaat. Tenslotte is er hel
oorverdovende lawaai van de kettingzagen en
lo/yende banden.

-ocr page 267-

Weinig \'Joh saiisfaction\' dus en geen w onder
dcu de Nieuw Zeeiandse dierenartsen er
weinig voor voelen, en liever de praklijk
ingaan; desnoods een klein praklijkje
beginnen op \'l plalleland. In \'i gebied waar ik
praktijk deed vestigden zich in 1979 drie
dierenartsen van wie er één. zo werd mij
verteld, hel eerste jaar gemiddeld 2 klanten
per dag had. hetgeen beter was dan
werkeloos le zijn daar je dan net genoeg
krijgt om brood te kunnen kopen.
Een kleine-huisdierenprakiijk dan? Een
Engelse collega probeerde het in een
middelgrote plaats in 1973 en hield er toen
f 2000.-per jaar aan over: de mensen gingen
nl. liever naar de kiwi (Nieuw Zeeiandse)
dierenarts, daar hadden ze meer vertrouwen
in.

Mochten er collega\'s uw Tijdschrift
benaderen voor nadere informatie over
Nieuw Zeeland (een prachtig land met een
prima klimaat), dan ben ik gaarne bereid hun
vragen te beantwoorden. J. E. Mekeb.

Reünie oud-leden van
Absyrtus

De jaarlijkse bijeenkomst van de oud-
Absyrtianen zal dit jaar vallen op woensdag
31 augustus.

Willen degenen die van plan zijn te komen
mij dat tijdig laten weten en bij het
vaststellen van hun vakantie met voornoemde
datum rekening houden?
W. Majoewskv.

Groep Paardenpraktici

Bijeenkomst 28 juni 1983.
Thema: Keuring van het paard.
Collegezaal, vakgroep Inwendige Ziekten.
De Uithof, Utrecht,
Aanvang 14,00 uur.

Maluslaan 29, 9741 I.K Groningen.

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Haseth, O, B, de; 1977; Curafao (Ned. Antillen), Kaya oy .Sprock 42.

Heijn, A.; 198.1; .3572 TE Utrecht, Dadelstraat .3,

Klink, E. G. M, van; 1983; 3705 ZP Zeist, Warande 194.

Smarius, C. ,1. H. M.; 1983; 3581 XR Utrecht, H. de Grootstraat 3.

Vroom, Mevr. M. W.; 1983; 3572 TE Utrecht, Dadelstraat 3,

Wiersma, S. H.; 1983; 1072 BB Amsterdam, le .1. van Campenstraat 19 111.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Bcijer. H. A.; 1982; 8471 .IN Wolvega. Hoofdstraat Oost 56.

Hegen, Ci,: 1983; 9033 WP Deinum, St, ,lanswei 45,

l.innewiel, Dr. H. A.; 1955; U-1964; 9681 AA Midwolda, Hoofdweg 27.

Oosse, W, I., ,1.; 1983; 3992 NB Houten, Boterhoeve 5,

Stafleu, F. R.; 1982; 3584 AD Utrecht, Weg naar Rhijnauwen 33.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

R. Klaver, Texel 155, 3524 AT Utrecht.

R. van de Wetering de Rooij, Oude Azinkdijk 1, 7218 NC Almen.

Overleden:

W. ,1. M. Bekkers te Lichtenvoorde op 18 mei 1983.

-ocr page 268-

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

E. J. S. Bron te Sneek per I april 1983.

Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:

E. .1. S. Bron te Sneek per I april 1983.

Jubilea:

D. B. Streefkerk te Heenvliet
H. A. van den Berg te \'s-Gravenhage
H. H. J. Frederiks te Epe
B. J. Hermsen te \'s-Heerenberg
Dr. A. Osinga te Goutum

G, P. A. Frijlink te Bilthoven
Prof. Dr. H. A. E. van Tongeren te
Oegstgeest

.1. H. de Boer te Giessenburg
J. Nip te Meppel
J. C. Choufour te Enschede
D. de Putter te Middelburg
J. A. de Wolf te Assen
J. Driessen te Voorburg

H. J. Oosting te Assen
F. J. Hilwig te Heusden

B. R. de Vries te Zuidwolde
Dr. J. H. G. Wilson te Hilversum
K. K. van Hellemond te Wageningen
W. H. M. van lersel te St. Oedenrode

(afwezig) 30 jaar op 16 juni 1983
(afwezig) 35 jaar op 19 juni 1983
(aanwezig) 50 jaar op 23 juni 1983
(afwezig) 25 jaar op 24 juni 1983
(afwezig) 30 jaar op 30 juni 1983
(aanwezig) 45 jaar op 30 juni 1983

30 juni 1983
3 juli 1983
3 juli 1983
3 juli 1983
3 juli 1983

3 juli 1983

4 juli 1983

5 juli 1983

6 juli 1983

9 juli 1983

10 juli 1983
I I juli 1983
I I juli 1983

(afwezig) 45 jaar op
(afwezig) 35 jaar op
(afwezig) 60 jaar op
(afwezig) 60 jaar op
(afwezig) 60 jaar op
(afwezig) 60 jaar op
(afwezig) 30 jaar op
(aanwezig) 35 jaar op
(afwezig) 50 jaar op
(afwezig) 35 jaar op
(afwezig) 30 jaar op
(aanwezig) 25 jaar op
(afwezig) 25 jaar op

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 17 mei 1983
Geslaagd \'met genoegen\':

A. Heijn

E. G. M. van Klink
Mevr. M. P. G. Koopmans
E. Noorman

Geslaagd:

I.. M. P. G. van den Eijnde

W. C. H. M. Fuchs

Mevr. A. Keverling Buisman

P. C. Nelis

1.. B. Poorthuis

C. J. H. M. Smarius

Mevr. B. E. Sloof

Mevr. M. W. Vroom

P. R. van Weeren

Adreswijzigingen, enz.: ^^^

190 Beiier. H. A.: 1982: 8471 JN Wolvega. Hoofd-
straat Oost 56: tel. 05610-2253 (privé), 8555
221
(prakt.): p., ass. bij mevr. E. H. A. v. d. Laan-
Truijens, S. R. v. d. Laan en W\'. F. Ouwerkerk
(toevoegen als lid).
 224

205 Daas. G. H. den: 1954; Wamel; p.(assoc. met.1.

.1. Hage beëindigd). 224

327 Dam. Dr. R. H. van: Soest: tel. 02155-20473

(privé). 02940-711 10 (bur.); h. lab. R. en D. dep. 319
Animal Health Division Duphar B.V.

208 Dommelen. G. van: 1968; Katwijk-Cuyk (N.

Br.); tel. 08850-12138 (privé), 04192-12782 227
(bur.).

211 *Eijnde. !.. M. P. G. vanden: 1983:3731 GC De
Bilt. Utrechtseweg 405: tel. 030-761667; d.

215 Fermant. P. A.: 1980: 5941 CS Velden. Vilgert 227
51: tel. 04702-2697.

32! Flour. Mevr. A. G. R.: 1978:2200 Borgerhout. 229
Antwerpen ( België), Wijnegemstraat 42; tel. 03-
2351836; wnd. d.

*Fiuhs. H\'. C. H. M.: 1983: 3571 LM Utrecht,
Lamerislaan 378: d.

Groenveld. M.: 1976: Reutum(post Ootmar-
sum): p.. geass. met K. C. H. M. Meijers(assoc.
met K. G. Meijers beëindigd).
Hage. ./. J.: 1979: Wamel; tel. 08878-1998; p.
(assoc. met G. H. den Daas beëindigd).
*Hage-Noordam. Mevr. A. W.: 1979; Wamel:
tel. 08878-1998; p., ass. bij .1. ,1. Hage.
*Haseth. O. B. de: 1977; Curacao(Ned. Antil-
len), Kaya oy Sprock 42; tel. 76596 (privé),
614000, 55182 (bur.); medew. V.D.
Hegen. G.: 1983: 9033 WP Deinum, St. .lanswei
45: tel. 05l07-2l78(privé),05l85-l232 (prakt.):
p., ass. bij J. H. Sytema en .1. A. Ypenburg
(toevoegen als lid).

»Heiin. A.: 1983: 3572 TE Utrecht, Dadelstraat
3; tel. 0.30-730660; wnd. d.
Heuvel. W. C. M. van den: 1980: 9711 AE
Groningen, Praediniussingel 37; tel. 050-
127297; p.. ass. bij B. W. Pennekamp.

-ocr page 269-

230 Hoeksna-Kraak. Mevr. T.: 1981; 3572 .1.1 260
Utrecht. F. C. Dondersstraat 36 bis; tel. 030-
7l0914(privé),5394l 1 (bur.);wet. medew. R.U.
(F.d.D., vkgr. Geneesk. van het kl. Huisd.).
264

243 \'Keverling Buisman. Mevr. A.: 1983; 3571 AH
Utrecht, Van Lieflandlaan I 16; tel. 030-719105;
266
wnd. d.

244 *K/ink. E. G. M. van: 1983; 3705 ZP Zeist. 268
Warande 194; tel. 03404-50094; wnd. d.

246 Koning. R. Je: 1974; Driebergen; tel. 03438-
20010 (privé), 08370-19119 (bur.); wet. medew.
274
Inst, Mechanisatie Arbeid en Gebouwen.

247 *Koopmans. Mevr. M. P. G.: 1983; 3511 LM 285
Utrecht. Alendorpstraat 1; d.

247 Kraak. Mevr. T.: 1981; zie: Hoekstra-Kraak,

Mevr. T. 288

249 Kruvsen. W. W. A. M.: 1976; 7136 MH Zieuw-

ent. De Haare 33; tel. 05445-342 (privé), 249 288
(prakt.).

255 I.inneuiel. Dr. //. A.: 1955; U-1964; 9681 AA 291
Midwolda. Hoofdweg 27; tel. 05979-1620
(privé), 1290 (prakt.); p.. geass. met F. B. M.G.
van I^itzhuijzen en H. E. Kruit (toevoegen als
307
lid).

260 Meijers. K. C. H. .V/.,- 1979; Ootmarsum; p., 308
geass. met M. Groenveld (assoc. met K. G.
Meijers beëindigd).
 309

260 Meijers. K. G.: 1947; Ootmarsum; r.d. (assoc.
met M. Groenveld en K. C. H. M. Meijers
beëindigd).

Memink. G. J.: 1980: 1019 AA Amsterdam,
Zeeburgerpad 27 I; tel. 020-656300 (privé),
221884 (prakt.).

*Nelis. P. C.: 1983:3435 AH Nieuwegein, Gras-
pieper 50; tel. 03402-40309; wnd. d.
*Noorman. E.: 1983; 3454 BR De Meern, Ros-
weydelaan 88; tel. 03406-2191; wnd. d.
Oosse. W. /.. J.: 1983; 3992 NB Houten, Boter-
hoeve 5; tel. 03403-1 189; wnd. d. (toevoegen als
lid).

*Poorihuis. /.. B.: 1983; 7576 .IA Oldenzaal, G
Gezellestraat 36; d.

Schure. A. E. R. ler: 1956; Riel; tel. 04248-1546
(privé). 013-354445 (bur.); dir. slachth.; h
vl.k.dnst.; r.k.; plv. i.; Ir. S.V.O.
*S/ooj: Mevr. B. E.: 1983; 3584 ZH Utrecht, E
Vredelaan 241; d.

*Smariu.s. C. J. //. M.: 1983; 3581 XR Utrecht
H. de Grootstraat 3; tel. 030-315395; wnd. d.
Slafleu. F. R : 1982; 3584 AD Utrecht, Weg
naar Rhijnauwen 33; tel. 030-513372; wnd. d
(toevoegen als lid).

*l room. Mevr. M. W.: 1983; 3572 TE Utrecht
Dadelstraat 3; tel. 030-730660; wnd. d.
*Wal. P. van der: 1980; 3525 AC Utrecht
\'t Goylaan 97 1; tel. 030-888253; wnd. d.
*Weeren. P. R. van: 1983; 3571 AH Utrecht
Van LieOandlaan I 16; tel. 030-719105; wnd. d

Bij de ,,Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel", ontstaat binnenkort
een vakature voor een

DIERENARTS M/V

voor de afdeling pluimveegezondheidszorg.

De te benoemen funktionaris zal belast worden met de tweedelijns pluimveegezondszorg
in Overijssel en Flevoland, dat enerzijds laboratoriumonderzoek (o.a. sekties) behelst,
anderzijds bedrijfsonderzoek en -advisering.

Leeftijd bij voorkeur ± 30-40 jaar.

Salariëring volgens de door de Gezondheidsdiensten gehanteerde salarisschaal, af-
hankelijk van leeftijd en ervaring.

Schriftelijke sollicitaties binnen 2 weken na het verschijnen van dit blad te richten aan
de direkteur van de Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel, Postbus 1 3, 8000 AA
Zwolle.

-ocr page 270-

rest lang löei

DE VVAA FINANCIERT
MET VERSTAND.

In de huidige tijd vraagt de aanpal< van
financieringen veel kennis van de diverse
mogelijkheden en verstand van de praktijk
voor beroepsbeoefenaren in de medische en
paramedische sector

Algemene regelingen zijn uit den boze
doch vakwerk op maat is een eerste vereiste.
Uw persoonlijke situatie en omstandigheden
dienen de basis te vormen voor een verant-
woorde vorm van financieren die niet alleen op
dit moment mogelijk en haalbaar is, maar dat
ook in de toekomst blijft.

De WAA verstaat zijn vak

Door de jarenlange ervaring op dit
gebied kan de WAA voor u de financierings-
vorm vinden die in overeenstemming is met
uw inkomen. Maar de WAA-adviseur kijkt
verder en betrekt in zijn adviezen uw pensioen-
situatie, uw verzekeringen en uw fiscale
omstandigheden.

Het resultaat hiervan geeft u een
duidelijk beeld van de mogelijkheden in uw
specifieke situatie.

Maar daar houdt het niet mee op, de
WAA blijft uw zaken volgen om u aanvullende
of nieuwe adviezen te geven indien
veranderde omstandigheden dit nodig maken.

De WAA kent de weg
voor volledige financiering

Door de veelzijdige operationele
kontakten met verschillende banken krijgt u
van de WAA altijd een goed uitgebalanceerd
voorstel.

Dit blijkt uit de mogelijkheden voor een
totale financiering van woonhuis, praktijk-
panden, goodwill, instrumentarium, inventaris,
auto, aanloopkosten en dergelijke op zeer
gunstige voorwaarden. Als hypotheken ter
sprake komen dan worden alle hypotheek-
vormen doorgelicht om voor u de juiste en
meest aantrekkelijke te vinden.

Bij een combinatie met een
levensverzekering kan WAA Levensverzeke-
ringen nv u uiterst gunstige tarieven bieden.
De WAA zorgt ervoor dat u, afhankelijk van de
financieringsvorm, een lage of in het geheel
geen afsluitprovisie behoeft te betalen.

De WAA biedt meer

De WAA staat zijn leden op vele
gebieden terzijde. Alles draait hierbij om de
persoonlijke situatie. Er zijn vele mogelijk-
heden voor een gezonde financiële toekomst.

Een gesprek met de WAA is daarvoor
de eerste stap. Nuchter en zakelijk wordt uw
situatie beoordeeld, waarbij uw belang
centraal staat. Natuurlijk is de WAA niet de
enige waar u terecht kunt, maar het is zinvol
eerst te praten met de vereniging die zich
gespecialiseerd heeft in de mogelijkheden
waarvan u kunt profiteren.

Vraag advies aan de WAA

Financieringen en hypotheken zijn
voorbeelden waarbij de WAA u kan adviseren.
Ook op het terrein van starten of beëindigen
van een praktijk, associëren of integreren, alle
mogelijke verzekeringen, pensioengrondslagen
of fiscale en administratieve aangelegen-
heden, kan de WAA-adviseur u raad geven.

Samen met u stelt hij plannen op,
waarna de WAA een concrete uitwerking maakt.
Het gaat om uw belangen, kies voor uzelf.

VVAA,VERSTAND VAN
DE PRAKTIJK.

Atoomweg 100, 3542 AB Utrecht,
telefoon 030-45 49 11.

-ocr page 271-

EÊ^emycine: de combinatie van

hogere doseringen - tot
20 mg/kg - zijn gekenmerkt
door:

• hogere aanvangs-spiegels, natuurlijk;

• maar tevens aanzienlijk langere spiegels, (48-72 uur),

• die doorde hoge biologische beschikbaarheid slechts
gepaard gaan met een relatief geringe(re) verlenging van de
wachttijden.

Omdat dat complex bewezen voordelen
biedt:

1. het wordt op de injectieplaats beter
verdragen, minder irritatie.

2. de biologische beschikbaarheid blijkt
groter.

Praktisch

ad 1 • méér mogelijkheden: i.m., s.c.,
i
.V., intraperitoneaal,etc.
• dosis-verhoging mogelijk zonder
bezwaar, met voordelen.

Mycofarm bv

Ambachtstraat 2, Postbus 8,
3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045.

Bewezen voordelen, dus
documentatie beschikbaar.

-ocr page 272-

(MEm

®

hoestsiroop/hoestdragees

(S

geeft lucht

De brede werking van Atussin siroop/dragee is klinisch getest.

Atussin^ heeft\'n meervoudige werking n.l.:

hoestregulerend

secretolytisch

expectoratorisch en antiseptisch

vasokonstriktorisch

Bronchospasmolytisch

Grote huisdieren:

Atussin siroop 500 ml
Atussin\' 160 ml

Kleine huisdieren:

Atussin\'siroop 60 ml
40 drag. Atussiri\'-forte
40 drag. Atussin"-mite

Producent: Chassot & Cie, Zwitserland

FLORIS VETERINAIRE PRODUKTEN BV

VUGHT • TELEFOON 073-563784

-ocr page 273-

) de verschillende^
financieringsmogélijkheden deskundig laten vergelijken door een\'
onafhankelijk bureau, onthoudt dan even...

raadgevers voorde medische beroepen

inassocbtie metadviesiDureau Boot

telefoon 030-764114

Riskeer uw winst niet door Diarree.
Geef
biomaxD nähet werpen
en vóór het spenen.

Blomax D is het bacterièle produkt, dat het natuurlijke
evenwicht
van bacteriën in het darmkanaal brengt
en handhaaft. Hierdoor wordt de groei van ziekte-
veroorzakende bacteriën voorkomen.

ekte- J

/r

nniBv

Ovidiuslaan 6, 3584 AW Utrecht, Tel. 030 - 52 32 46/ Telex 70626
Verkoop dierenartsen: Syntex Agribusiness Nederland B.V.,Zoetermeer

voor verdere inlichtingen:

-ocr page 274-

TWaiNEEN

Binnen de stoere contouren van de Mercedes-Benz terreinwagen huist in feite
een tweetal automobielen.

De ene wagen gedraagt zich op de weg als een komfortabele sedan, ongeacht
zijn uitvoering of motortype. De andere wagen echter manifesteert zich in het terrein als
een superieure hindernisnemer.

Dan blijkt deze robuuste terreinwagen te beschikken over een aantal voortref-
felijke eigenschapjx\'n die in de terreinwagenwereld uniek mogen worden genoemd.

Bijvoorl^ld de al rijdend inschakelbare vierwielaandrijving, terreinversnelling
en de ,separ;iat instelbare differentieelsloten in voor- en achteras. Of de ge[x;rfektioneerde
starre-as-konstruktie, waardoor de wegligging van de wagen ook onder erbarmelijke
omstandigheden stabiel en veilig blijft.

En als u tenslotte nog weet dat deze fenomenale auto leverbaiu" is in vijf
carrosserieën met twee wielbases, vijf verschillende motoren, zowel benzine als diesel,
handgeschakeld en automaat, diui begrijpt u wat Mercedes-Benz onder een veelzijdig
terreinwagen-concept verstiiat.
 Leverbaar v:uiaf f49.60(),- inkl. BTW.

0 DE MERCEDES-BENZ TERREINWAGEN. WINNAAR PARIJS-DAKAR 1983.

I Ik wil graiig nader kennismaken met de

I terreinwagen van Mercedes-Benz.
I Stuurt u mij s.v.p. de brochure over de G-.serie.
I Mercedes-Bcnz Nederland B.V,
I Antwoordnummer 1573,3500 VL Lirrecht.

Naam:

Straat:_

Postcode/Plaiits:
Telefoon:_

TVD

-ocr page 275-

ncd/ibHK

Een flinke stap vooruit in de brochitis
bestrijding was de mogelijkheid tegen
de variant IB stammen te enten.
Na de levende entstoffen voor dit doel,
ontwikkelde laboratoria dr. de Zeeuw
als eerste een gedode entstof tegen
zowel de vanouds bekende infectieuze
bronchitis stammen (H stammen) als
ook tegen de zgn. variant IB stammen
van de laatste jaren (K stammen),
delvax ib/HK emulsie.
Uw mogelijkheden worden nu verder
vergroot doordat naast laatst genoem-
de entstof (delvax ib/HK emulsie) nu
ook de kombinatie in één fles
verkrijgbaar is van deze entstof met
gedood pseudovogelpest (NCD)-
vaccin. Met
delvax ncd/ib HK emulsie
kunt u met één enting uw dieren tegen
beide ziekten beschermen.

Natuurlijk moeten uw leg- of reproduk-
tiedieren zorgvuldig voorgeënt zijn met
de overeenkomstige levende entstof,
maar dit wist u al...

dag 1 óf weel( 2 a 3 delvax ib Hl20

week 1 delvax ncd hitchner

week 5 delvax ncd iiitchner of

delvax ncd la sota

weel( 8-10 delvax ib K50

week 14-16 (18) delvax ncd/ib HK emulsie

-ocr page 276-

Onderlinge zorg
voor optimalcA^ekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-47420.

Arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

Maatschappij tot onderiinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen van artwidsongeschiktheid u.s

MD 04 C

-ocr page 277-

inhoud

KONINKI.IJKE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

In memoriam: /,. Visse!............................I

562

563

565

566

567

Groep Pral<lici Grote huisdieren: Post Academisch Onderwijs 1983 ,
Facultaire legpenning voor B. L. Leopold .......

De positie van de Australische dierenarts m.b.t. het welzijn van dieren .

Jaarcongres 1983 .............

Personalia..........

SP1EGHEL VETERINAIR..................568

contents

ORIGINAL PAPERS

The use of the Problem-Oriented Medical Record in Veterinary Medicine; F. J. van Sluijs 520
Cancer in Dogs and Cats. Ill General Features of Treatment; W. Misdorp. ... 526

REVIEW PAPERS

Systemic Complications of Tumours; C. Poot and J. E. van Dijk......532

THE VETERINARY SCENE

Paramedian Laparotomy Followed by Abomasopexy as a Method of Treatment in Dis-
placements of the Ahomasum in Productive Dairy Cattle;
Joh. Wilten.....544

All Rights Reserved

{Papers appearing in this Journal are tisiej in Current Contents / .Agriculturai Biotogy and Environmental Science. .Medline I htde.x Medicus.
tnde.x Veterinarius j Veterinary Bulletin, Veterinärmedizin. Ijindwirtschaftliches Zentralhlall. Bibliography ojAgriculture. Biological .Abstracts.
Cambridge Scientific Abstracts)

FLUMESOL EXTRA

Ter behandeling van Gram - negatieve infecties bij pluimvee.
FORr,/lULE: DOSERING:

1 liter Flumésol Extra bevat ; 1 liter Flumésol Extra per 1000 liter

50 gram Fluméquine drinkwater, gedurende 3 ■ 5 dagen

Fluméquine:

Geen kruisresistentie met Tetracycline, Chlooramphenicol, Neomycine,
Trimethoprim en Furazolidone.
Goede resorptie
Geen negatieve beïnvloeding van de groei
Goed opneembaar via het drinkwater
Veel multi-resistente stammen van E. coli. Salmonella en Pasteuraiia zijn in

vivo en vitro gevoelig.

Flumésol Extra moet onder de 25° C, bewaard worden !

DOPHRRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

-ocr page 278-

poulvac\' P canary

Levend, gevriesdroogd, verzwakt vaccin op basis
van kanariepokkenvirus (Herzberg-stann).
Imnnuniseert kanaries en vinken tegen kanarie-
pokken (hap- of snapziekte).

Handelsvorm

Flacon a 50 doses bijbehorende oplosvloeistof,
spuitje en entvorkje.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133,1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/4409111

-ocr page 279-

HOOFDREDAKTIE

Dr. J. M. van Leeuwen (voorzitter)

Drs. M. .L G. Schoenmakers (penningmeester)

ProL dr. A. Brand

Dr. P. H. A. Poll

Dr. D. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSCHAPPELLIKE REDAK I IE

Dr. J. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

ProL dr. J. G. van Bekkum (Lelystad)

ProL dr. .1. Bouw (Utrecht)

ProL dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent. België)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

ProL dr. M. Drost (Gainesville. Florida. U.S.A.)

Dr. ,1. Fabricant (Ithaca, New York. U.S.A.)

Dr. N. J. L. Gilmour (Edinburgh. Great Britain)

Dr. J. Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinée (Bilthoven)

Dr. W. J. 1. van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. I., van der Heide (Storrs, Connecticut.

U.S.A.)

Dr. ,1, E, T. Jones (London, Great Britain)

ProL dr, E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

ProL dr. J. H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

ProL dr. J. G, van Logtestijn (Utrecht)

ProL dr. A. S, J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof. dr. ,1. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

ProL dr. M. Pensaert (Gent, België)

ProL dr, Ch, Pilet (Alfort, France)

Dr. E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

ProL dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

ProL ir, A. van Tienhoven (Ithaca, New York,

U,S,A,)

ProL dr. G, Uilenberg (Utrecht)
ProL dr. M. Vandeplassche (Gent, België)
Dr. A, J. Venker-van Haagen (Utrecht)
ProL dr. H. W. de Vries (Utrecht)
ProL dr. P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRETARIS
J. C. de Geus

REDAKJ IE ADVIES RAAD
In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 10. Postbus 14031. 3508 SB Utrecht,
(tel. 030 - 51 01 11).

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs ƒ 235, - per jaar voor het binnenland en
ƒ270,— per jaar voor het buitenland, (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82,— per jaar, exclusief verzendkosten en 4%
B.T.W,). De abonnementsprijs voordierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur,

Aanwijzingen voor inzenders van kopij voor
tiet Tijdschrift vuor Diergeneeskunde en
The Veterinär) Quarterly

Alle kopij dient gaaf getypt in triplo te worden inge-
diend. Dc kopij dient voorzien te /ijn van een duidelijke
sanicn\\alting in het Nederlands en het Engels (de
Redaklic kan indien nodig bemiddeling verlenen vooreen
Engelse vertaling) die niet langer dan 5% van hel
arlikel mag zijn tot een maximum van 120 woorden.
Literatuurverwij^\'ingen in dc tekst dienen le geschieden
J.m.v. een cijferaanduiding, die strikt moei correspon-
deren met de alfabetisch opgestelde literatuur-opgave
aan het eind van hel artikel.

De volgende gegevens dienen le worden vermeld: I)
naam en \\oorlellers van de auleur(s); 2) litel van de
publikaiie; .1) naam van het tijdschrift, jaargang, bcgin-
en eindpagina, hel jaar van uitgifte (lussen haakjes). Bij
boeken dienen ook plaals en naam van de uitgever te
worden vermeld.

.-Ms voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dit tijdschrift.

Voor een goede wecrga\\e dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w./. duidelijk getekend
resp. getypi en gaaf le worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend). zodai hicr\\an langs fotografische weg repro-
dukiies kunnen worden gemaakt (orfsel-procédé); voorts
dienen foto\'s op glanzend wil papier, röntgenfoto\'s op
film of op papier te worden ingediend,

In hel Engels gesleldc artikelen bestemd voor The
Velerinary Quarierly gelieve men door een deskundige
op taal en slijl le lalen nagaan. De Redaktie behoudt
zich hei recht voor een in hel Engels ingediend arlikel,
m overleg mei de auteur, alsnog door een onafhanke-
lijke door haar aan le wij/en deskundige op zijn Engelse
mérites (grammatica, woordkeus) le laten beoordelen
c.q. te laten corrigeren.

Artikelen, die in hel Nederlands worden aangeboden,
\\oor opname in 1 he Veterinary Quarierly, kunnen \\an
Redakiiewege worden vertaald. Dil is in principe even-
eens van locpassing hij in het Nederlands aangeboden
artikelen voor hel Tijdschrifl voor t:)iergeneeskunde,
waarvan de Redaktie van mening is, dat deze in The
Veterinary Quarierly wellichl beter lol hun rechl zullen
komen. Een en ander in overleg mcl de auleur.

Verklaring:

De Redaklie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke — direcl of indirecl hel gevolg mochl
zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud vande in dit
tijdschrifl opgenomen artikelen waarbij de auleur is ver-
meld of in de inhoud van de in dil tijdschrift geplaatste
advertenties.

Adverlcnlies kunnen zonder opgaaf van redenen door de
Redaklie worden geweigerd of ingetrokken.
Niels uil dil tijdschrifl mag worden verveelvoudigd
en of openbaar gemaakt, door middel van druk, micro-
film of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke
locslemming van dc Redaklie.

POSTGIROREK, 51 1606 ten name van de
K,N,M.v,D., Julianalaan 10, Utrecht,

BANK Algemene Bank Nederland N,V„ Jans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V„ Kromme Nieuwe Gracht 4-12, Utrecht.

-ocr page 280-

Mammiverf

gerichte en effektieve bestrijding van mastitis

Met de unieke combinatie van de twee specialités Spiramycine en
Colistine geeft Mammivert de volgende voordelen:

Penetreert in gehele uierweefsel
Zeer snel resultaat
Géén resistentie-vorming
Geeft géén irritaties

Voor een optimale therapie dienen uiteraard de normale hygiënische maatregelen
te worden genomen.

RHONE POULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

-ocr page 281-

Dix voor een deskundige diagnose

Vindt u verzekeringen en financieringen ondoorzichtig? Da\'s
jammer. Maar nog spijtiger wordt \'t als u zich daarbij neer-
legt. Want dan mist u — bijvoorbeeld — de deskundige
diagnose van Dix & Co. Een diagnose, die uitmondt in haar-
scherpe adviezen.

Maak geen brokken en kies tijdig één adviseur, niet meer. Eén
adviseur, die onafhankelijk is en uw héle financiële bescher-
ming verzorgt. En die daardoor uw persoonlijke situatie op
spannende momenten helder en snel in beeld kan brengen.
Omdat hij het totale overzicht heeft.

Laat Dix uw éne adviseur zijn

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Tel. 030 - 51 15 20

Mier

vereniging van adviseurs
voor medische en andere
academische beroepen

Mr. I. Beusmans
Maastricht 043-18945
Brands Adv. Bur, BV
Groningen 050-135909
Centr. Bur, Prakt, voorz.
Beek-Ubbergen 08895-1749
Dix & Co.

Utrecht 030-511520
J. van Ede BV
Doorn 03430-15552
Mr A. P, J, Fortuin
Utrecht 030-515199
E, Hubens FAM
Groningen 050-779705

Mr R. de Laat
Helmond 04920-44105

Bureau van Lee
Alkmaar 072-115200
Adv. Bur, Med, Beroepen
Heemstede 023-283140
Ozek BV

Heerlen 045-718372
G, Peeters BV
Venio 077-28141
Adviesbur, Zeegers
Wageningen 08370-19136
Zoetbrood Assurantiën
Bilthoven 030-790558

Bureau Intermediac
Antw.nr, 69 3940WB Doorn

-ocr page 282-

de rijksoverheid vraagt

De rijksoverheid wil meer vrouwen in dienst nemen. Daarom worden
vooral ook zij uitgenodigd te solliciteren.

beleidsmedewerker (mnl./vrl.)

vac.nr. 3-0644/1555

Ministerie van Landbouw en Visserij

Veterinaire Dienst

De Veterinaire Dienst is een beleidsdirectie ressorterend onder het directoraat-
generaal voor Landbouw en Voedselvoorziening.

Deze directie is o.m. belast met het weren en bestrijden van besmettelijke
ziekten bij vee en pluimvee.

Functie-informatie: vaststellen van richtlijnen voor de bestrijding van
aangifteplichtige dierziekten; mee ontwikkelen van het beleid ter zake;
organiseren en uitvoeren van de bestrijding; meewerken aan het ontwikkelen
van dierziektenbestrijdingsmaatregelen en aspecten van epidemiologie.
Hij/zij zal deel uit gaan maken van een dierziektenbestrijdingsteam, dat bij het
uitbreken van een besmettelijke dierziekte als crisisteam zal worden
vrijgemaakt.

Vereist: voltooide universitaire opleiding diergeneeskunde, alsmede enige
jaren praktijkervaring.

Standplaats: \'s-Gravenhage.

Salaris: min. f 4409,- en max. f5705,- per maand.

Een psychologisch onderzoek kan deel uitmaken van de selectieprocedure.
Sollicitaties inzenden voor 22 juli 1983.

Bovengenoemde (brutojsalarissen zijn in het algemeen afhankelijk van
leeftijd, opleiding en ervaring en zijn exclusief 7V2% vakantie-uitkering.

Schriftelijke sollicitaties, indien niet anders aangegeven, onder
vermelding van het bij de gewenste functie genoemde vacaturenummer (in
linkerbovenhoek van brief en enveloppe en voor elke vacature een
afzonderlijke brief) en uw huisadres met postcode, zenden aan de Rijks
Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1. Corr. adres: Postbus 20013,
2500 EA \'s-Gravenhage.

Een mededeling van ontvangst van uw sollicitatiebrief wordt u door het
desbetreffende ministerie, de dienst of instelling toegezonden.

-ocr page 283-

Nader onderzoek heeft
geleid tot het vaststellen van
nieuwe wachttijden voor een aantal

AUV-preparaten.

Beversestraat 23, 5431 SH Cuijk, Telefoon 08850 - 15600

Produkt

Wijze van

Vlees

Melk

toediening

Ampicilline 10%*

p.i.

3 dagen

2 melkmalen

Benzapropen

p.i.

3 weken

10 dagen

C.D.T.

p.i.

4 dagen

1 melkmaal

Chlooramfenicol 10%, 25%

p.i.

2 dagen

1 melkmaal

Colicilline injectie*

p.i.

3 dagen

2 melkmalen

Neoprocpen**

p.i.

4 dagen

3 melkmalen

Oxytetracycline 5%, 10%*

p.i.

5 dagen

4 melkmalen

Benzylpenicilline Na

p.i. (i.V.)

1 dag

2 melkmalen

p.i. (i.m.)

4 dagen

2 melkmalen

Procpen**

p.i.

4 dagen

5 melkmalen

Streptoprocpen**

p.i.

4 dagen

3 melkmalen

T.C.P.

p.i.

2 dagen

5 melkmalen

Tylosine 10%

p.i.

2 dagen

5 melkmalen

Colicilline uterusinjector

i.u.

geen

geen

Nageboorte capsules è 2 g

tetracycline HCl

i.u.

1 dag

1 melkmaal

* bij ernstig zieke dieren, vooral bij lever- en nieraandoeningen, 8 dagen
** bij ernstig zieke dieren, voorat bij lever- en nieraandoeningen, 7 dagen

Bovenvermelde wachttijden zijn richttijden die om praktische redenen zo kort moge-
lijk zijn gehouden.

Bij twijfelgevallen wordt geadviseerd om de melk te laten onderzoeken op groeirem-
mende stoffen.

-ocr page 284-

alfasan

want ook dieren hebben recht
op betrouwbare medicijnen.

CHLORAPRED "T" inj. oplossing
bevat per ml.

200 mg. chloramphenicol
50 mg. tylosine (als tartraat)
5 mg. prednisolon-21-acetaat

Alfasan, Postbus 78,3440 AB Woerden, tel. 03480-16945, telex: 40006 ALFA NL

-ocr page 285-

Ten geleide

In de voor u liggende aflevering van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
treft u een drietal artikelen aan, die meer overeenkonist vertonen dan uit-
sluitend het feit, dat zij vrijwel geheel betrekking hebben op de geneeskunde
van het kleine huisdier. U zult lezen, dat wetenschappers een bijdrage leveren
aan de praktische uitvoering van ons beroep. Collega Van Siuijs geeft een
aanzet tot het vastleggen van medische gegevens en het stimuleren van
methodisch denken over de problemen van uw patiënten. Collega Misdorp
geeft een exposé over de behandeling van wellicht de meest problematische
patiënten uit de kleine-huisdierenpraktijk. De collegae Pool en Van Dijk
behandelen problemen die voortvloeien uit het aanwezig zijn van tumoren
bij onze patiënten.

Zoals u ziet. een aantal artikelen die problemen behandelen.
De Redaktie hoopt dat deze aflevering van ons Tijdschrift voor u in een
aantal gevallen probleem-oplossend zal werken.

HOOI\'nRi:T>.iKTIE.

-ocr page 286-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

De toepassing van het probleemgerichte
medisch dossier in de diergeneeskunde

The Use of the Prohlem-Oriented Medical Record in Veterinary Medicine

F. J. van Sluijs\'

SAMENVATTING Het probleemgerichte medisch dossier wordt vergeleken met het klassieke,
brongerichte dossier mei betrekking tot de volgende functies:

— hulpmiddel bij de patiëntenbehandeling:

— hulpmiddel bij de communicatie lussen khnici:

— hulpmiddel bij retrospectief onderzoek:

— hulpmiddel bij hel onderwijs.

Het probleemgerichte dossier blijkt op vrijwel alle gebieden beter te voldoen dan hel klassieke
dossier, maar hel bijhouden ervan is noga! tijdrovend, vooral waar het de invoer van gegevens
betreft. Dit slaat een toepassing op grote schaal in de weg, maar hel invoeren van bepaalde
elementen ervan is zeker de moeite van het overwegen waard. Dit geldt mei name voor de
diagnostische en therapeutische scenario\'s, die een waardevolle aanvulling vormen op elk type
medisch dossier.

SUMMARY The problem-oriented medical record is compared with the classical, source-oriented
record, with special reference to the following aspects:

— as an aid in the treatment of patients;

as an aid in the communication between clinicians:

— as an aid in retrospective studies;

— as an aid in veterinary medical education.

The problem-oriented medical record is found to be superior to the classical record in every aspect,
though keeping records is time-consuming, which holds good particularly for the input of
information. This interferes with large-scale acceptance, but introducing some elements of the
system is worth considering. This is particularly true of the diagnostic and therapeutic scripts,
which constitute a valuable addition to any type of medical record.

INLEIDING

Sommige klinici beschouwen het bijhou-
den van een medisch dossier als een corvee,
waaraan zij slechts een minimum aan tijd
willen besteden. Toch vervult het een aan-
tal nuttige functies, waarvan de volgende
vier het belangrijkst zijn:
— Het legt gegevens vast in het kader van
de patiëntenbehandeling.
Het is een communicatiemiddel tussen
klinici, die zich via het medisch dossier
niet alleen een indruk kunnen vormen
van de toestand van de patiënt, maar
ook van de methoden van hun collegae.

Drs. E. J. van Sluijs, Vakgroep Cieneeskunde van het Kleine Huisdier, Yalelaan 8, Universiteitscentrum \'De
Uithof, Utrecht.

Het schept mogelijkheden voor retro-
spectief onderzoek, waarbij zowel kan
worden gedacht aan wetenschappelijk
onderzoek als aan onderzoek naar de
kwaliteit van de patiëntenbehandeling.
Het is een hulpmiddel bij het onderwijs,
omdat het een zekere mate van inge-
bouwde systematiek bevat, die tot een
methodische aanpak dwingt.
Bovendien kan het zelfstandig laten bij-
houden van het dossier door studenten
een belangrijke rol spelen bij het be-
oordelen van hun vorderingen.

-ocr page 287-

In dit artikel wordt ingegaan op al deze
functies, waarbij het klassieke, bronge-
richte medisch dossier wordt vergeleken
met het in de zestiger jaren ontwikkelde
probleemgerichte medisch dossier aan de
hand van ervaringen die met beide soorten
dossiers zijn opgedaan in de vakgroep Ge-
neeskunde van het Kleine Huisdier. Over
het laatstgenoemde dossier zijn in de En-
gelstalige veterinaire literatuur reeds ver-
scheidene publikaties verschenen, waarin
de toepassing wordt beschreven in univer-
siteitsklinieken (4) en in kleine huisdieren
praktijken (2, 5). In de Nederlandse veteri-
naire literatuur werd er tot nu toe geen
aandacht aan besteed, hetgeen de aanlei-
ding was tot het schrijven van dit artikel.

HET Kt^ASSlEKE MEDISCH DOSSIER
De kern van het klassieke medisch dossier
is de patiéntenstatus. Dit is een blanco
(d.w.z. niet voorgedrukt) formulier,
waarop de arts zijn bevindingen noteert.
Wanneer er aanvullend onderzoek wordt
verricht door derden (gezondheidsdien-
sten, universiteits- en ziekenhuislaborato-
ria, R.I.V., C.D.I.) worden de formulieren
met uitslagen als bijlagen aan de patiënten-
status toegevoegd. Gelijksoortige (d.w.z.
van dezelfde instantie afkomstige) formu-
lieren worden hierbij gebundeld tot pak-
ketjes, waarbinnen een chronologische
rangschikking wordt aangehouden. Deze
op de bron van herkomst gerichte sortering
van gegevens is het belangrijkste kenmerk
van het klassieke medisch dossier, dat om
deze reden ook wel wordt aangeduid als het
hrongerichle medisch dossier. Het grote
voordeel van het klassieke, brongerichte
medisch dossier is, dat het invoeren van
gegevens weinig tijd kost. Daarbij komt
nog, dat het de arts een grote mate van
vrijheid laat in het bepalen van de vorm en
de omvang van zijn notities.
Daar tegenover staat echter als belangrijk
nadeel, dat het reconstrueren van een ziek-
tegeschiedenis erg tijdrovend kan zijn. Dit
is hoofdzakelijk het gevolg van de bronge-
richtheid van het dossier, die ertoe leidt dat
gegevens met een duidelijke onderlinge sa-
menhang niet met elkaar in verband wor-
den gebracht, wanneer ze van verschillende
instanties afkomstig zijn. Wanneer een pa-
tiënt terugkomt vooreen poliklinische con-
trole moet dit alsnog gebeur.en, wat meestal
inhoudt dat alle afzonderlijke formulieren
opnieuw moeten worden bekeken. Dit is
niet alleen tijdrovend, maar houdt ook het
risico in dat minder opvallende afwijkin-
gen over het hoofd worden gezien en niet
consequent worden vervolgd.
Dit laatste komt in het klassieke medisch
dossier nogal eens voor en is een recht-
streeks gevolg van het vrijwel totaal ont-
breken van enige vorm van ingebouwde
systematiek. Bijna nergens biedt het de ge-
bruiker steun bij het bepalen van de rich-
ting en de omvang van het uit te voeren
onderzoek door de te verzamelen gegevens
met name te noemen. Voor studenten is dit
uiteraard een groter bezwaar dan voor er-
varen klinici, die op dit gebied hun eigen
gewoonten hebben ontwikkeld. Dit heeft
echter tot gevolg, dat het onderzoek van
een bepaalde categorie patiënten van arts
tot arts aanzienlijk kan verschillen. In min-
dere mate geldt dit ook voor het onderzoek
van vergelijkbare patiënten door één en-
kele arts, want het is nu eenmaal ondoen-
lijk om het onderzoek en de behandeling
altijd op dezelfde manier uit te voeren wan-
neer men niet over een hiervoor ontworpen
systeem beschikt. Het ontbreken van een
dergelijk systeem leidt in het klassieke me-
disch dossier dan ook tot een gebrek aan
uniformiteit, dat bij een gezamenlijke be-
handeling door verschillende artsen aanlei-
ding kan geven tot misverstanden in de
communicatie via notities in het dossier.
Bovendien beperkt het de mogelijkheden
tot het verrichten van retrospectief onder-
zoek. Samenvattend kan worden gesteld,
dat de toetsing van het klassieke medisch
dossier aan de in de inleiding genoemde
functies leidt tot de volgende conclusies:

patiënienhehande ling:
eenvoudige invoer van gegevens, maar
moeizame reconstructie van ziektege-
schiedenissen door brongerichte inde-
ling;

communicatie tussen klinici:

kans op misverstanden door gebrek

aan uniformiteit;

retrospectief onderzoek:

weinig geschikt voor onderzoek door

gebrek aan uniformiteit;

onderwijs:

ongeschikt als hulpmiddel bij het on-

-ocr page 288-

derwijs door gebrek aan ingebouwde
systematiek.

HET ALTERNATIEF VAN WEED

Uit onvrede met deze tekortkomingen ont-
wikkelde de Amerikaanse medicus Lawren-
ce Weed (3) in de zestiger jaren een alterna-

Links van de pijl staat het probleem, rechts
ervan komt uiteindelijk de diagnose te
staan. Wanneer er rechts van de pijl niets
staat wil dit zeggen, dat er nog aan de
oplossing van het probleem wordt gewerkt.
In het hiervoor aangehaalde voorbeeld van
de op diabetes mellitus berustende poly-
dipsie ziet de probleemlijst er als volgt uit:

PROBLEEM

datum

opgelost

2.T07.78

datum

ontdekt

05.07.78

polydipsie - diabetes mellitus

tief dossier, dat inmiddels bekend is gewor-
den als het
probleemgerichte medisch dos-
sier. In dit dossier is de patiëntenstatus als
kern van het dossier vervangen door een
nieuw element: de probleemlijst. Het begrip
probleem is in dit verband door Weed gede-
finieerd als\'alles wat onderzoek of behande-
ling behoeft\'. De klacht van de eigenaar
kan dus evengoed als probleem worden
aangemerkt als de afwijkingen, die in de
loop van het onderzoek worden ontdekt.
De op de probleemlijst vermelde proble-
men zijn voorzien van een nummer, dat in
de overige delen van het dossier wordt ge-
bruikt om aan te geven waar zich informa-
tie bevindt die met het betreffende pro-
bleem verband houdt. Bovendien vermeldt
de probleemlijst voor elk probleem twee
data: de datum waarop het is ontdekt en de
datum waarop het is opgelost. De term
\'oplossen\' vraagt om een nadere uitleg
omdat er in dit verband iets anders onder
wordt verstaan dan in het normale taalge-
bruik. In het probleemgerichte medisch
dossier geldt een probleem als opgelost
wanneer het is \'opgewerkt\' tot een diag-
nose. Dit kan betekenen dat het probleem
ophoudt te bestaan, maar noodzakelijk is
dit niet. Zo geldt bijv. een op diabetes mel-
litus berustende polydipsie als opgelost,
hoewel de ziekte levenslang blijft bestaan.
Het opwerken van een probleem tot een
diagnose wordt in de probleemlijst gesym-
boliseerd door een horizontale pijl.

De probleemlijst vervult in het dossier een
dubbele functie:

— hij geeft in één oogopslag een overzicht
van alle problemen van de patiënt en
van de mate waarin de diagnostiek is
gevorderd;

— hij verwijst via de nummers van de pro-
blemen naar de plaatsen in het dossier,
waar gegevens zijn vastgelegd die met
de corresponderende problemen ver-
band houden.

Om dit laatste mogelijk te maken moeten
de gegevens bij het invoeren in het dossier
worden uitgesplitst naar de problemen
waarop ze betrekking hebben. Dit kan be-
tekenen dat de gegevens van één enkel uit-
slagformulier over verschillende proble-
men worden verspreid, maar ook dat
gegevens van verschillende formulieren
onder één probleem worden samenge-
voegd.

Het feitelijke invoeren gebeurt door de ge-
gevens van de uitslagformulieren over te
nemen op een afzonderlijk formulier voor
voortgangsnotities. Hierbij wordt sterk de
hand gehouden aan een indeling in drie
\'hoofdstukken\':
Waarnemingen\', Interpre-
tatie tn Programma.
In het dossier worden
deze \'hoofdstukken\' aangeduid met de let-
ters W, I en P die in de kantlijn worden
geplaatst naast de datum, waarop de noti-
ties worden gemaakt en het nummer van
het probleem, waarop ze betrekking heb-
ben. Het hoofdstuk Waarnemingen omvat

In het oorspronkelijke ontwerp van Weed (.1) wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve
waarnemingen. Subjectieve waarnemingen zijn afkomstig van de patiënt zelf. objectieve waarnemingen van
de behandelende artsen en verpleegkundigen. In de diergeneeskunde is deze indeling uiteraard niet van
toepassing. Saidla (2) en Welser (4) noemen de waarnemingen van de eigenaar subjectief en die van de
behandelende dierenarts of het dierverplegend personeel objectief Aangezien het hier echter een vergelijk-
baar soort waarnemingen betreft besloot de Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier om het
onderscheid tussen subjectieve en objectieve waarnemingen te laten vervallen, zoals reeds eerder was
voorgesteld door Bosscha en De Vries-Robbé(lj.

-ocr page 289-

alle gegevens, die op de vermelde datum in
verband met het betreffende probleem zijn
verzameld. Het hoofdstuk Interpretatie
vermeldt de conclusies die uit deze gege-
vens zijn getrokken met betrekking tot de
ernst van het probleem en de vermoedelijke
oorzaak ervan, voor zover deze nog niet is
opgehelderd door het stellen van een diag-
nose. Het hoofdstuk Programma bestaat
uit drie afzonderlijke delen:

— het diagnostisch programma;

- het therapeutisch programma;

— mededelingen aan de eigenaar.

Het diagnostisch programma geeft aan
waaruit het verdere onderzoek zal bestaan
en wanneer het zal worden uitgevoerd. Het
therapeutisch programma vermeldt welke
behandeling zal worden ingesteld en hoe
lang deze zal duren. De mededelingen aan
de eigenaar bestaan uit een toelichting op
de diagnostische en therapeutische pro-
gramma\'s, waarin ook wordt aangegeven
wanneer van de gemaakte plannen moet
worden afgeweken. Als voorbeeld volgen
hier de voortgangsnotities van het reeds
eerder genoemde probleem \'diabetes melli-
tus\':
moeten worden gerekend. Wanneer de ba-
sisstatus volledig is ingevuld kunnen de
waarnemingen worden geïnterpreteerd.
Dit houdt in dat de gevonden afwijkingen
op een verantwoorde wijze worden samen-
gevat tot één of meer problemen. Vervol-
gens wordt voor elk probleem een pro-
gramma opgesteld op de reeds eerder bij de
voortgangsnotities beschreven wijze.
Het grote voordeel van het probleemge-
richte medisch dossier is het gemak waar-
mee een ziektegeschiedenis kan worden ge-
reconstrueerd. De probleemlijst geeft in
één oogopslag een overzicht van de proble-
men van de patiënt en van de mate waarin
de diagnostiek is gevorderd, terwijl de
nummers van de problemen verwijzen naar
de voortgangsnotities, waarin alle met de
problemen verband houdende waarnemin-
gen overzichtelijk zijn bijeengebracht. Als
communicatiemiddel tussen klinici voldoet
het beter dan het brongerichte dossier,
omdat het dwingt tot het vermelden van
interpretaties en programma\'s en tot het
gebruik van een uniforme basisstatus.
Deze uniformiteit is eveneens een voordeel
wanneer het dossier moet worden gebruikt

VOORTGANGSNOTITIES

Orinkt ca. 70 ml water kg etmaal. Urine sg 1,030;
glucosurie. Bloedglucose 15.30 uur 12 mmol.\'l
Diabetes onvoldoende gereguleerd
Insulinedosis verhogen van 13 tot 15 Eenheden.
Herhaling urine- en bloedglucose over 3 dagen.
Eigenaar zal bij flauwtes dextropur geven en kontakt
opnemen met de kliniek.

datum
0.1.08.79

WIP
W

1

Bij het eerste consult wordt een soortge-
lijke procedure gevolgd als bij hèt maken
van voortgangsnotities. Een belangrijk
verschil is echter, dat de voortgangsnotities
vooral dienen om problemen te vervolgen,
terwijl het eerste consult hoofdzakelijk is
gericht op het ontdekken van problemen.
Om dit laatste te vergemakkelijken worden
de waarnemingen bij het eerste consult ver-
zameld aan de hand van een uniforme
ba-
sisstatus.
Dit is een voorgedrukt formulier,
waarop zowel de anamnese als het uit te
voeren onderzoek worden vermeld.
De omvang van de basisstatus wordt be-
paald door de werkomstandigheden, waar-
toe zowel het soort patiënten als de be-
schikbare hoeveelheid tijd en apparatuur
voor retrospectief onderzoek, terwijl de
duidelijke aanwezige systematiek het ge-
schikt maakt als hulpmiddel bij het onder-
wijs. Het belangrijkste nadeel is, dat het
invoeren van gegevens erg veel tijd kan
kosten. Dit is o.a. een gevolg van het feit
dat de indeling in hoofdstukken de voort-
gangsnotities nogal omvangrijk maakt.
Bovendien kunnen de diagnostische pro-
gramma\'s van verschillende problemen el-
kaar gedeeltelijk overlappen, in welk ge-
val dezelfde waarnemingen verscheidene
malen moeten worden ingevoerd en ge-
ïnterpreteerd. Om dit laatste tot een mini-
mum te beperken verdient het aanbeveling
om de waarnemingen bij het opstellen van
de probleemlijst zoveel mogelijk tecombi-

-ocr page 290-

neren tot klinische syndromen, waarvan de
diagnostische programma\'s elkaar niet of
slechts in geringe mate overlappen (bijv.
Hypotone dehydratie in plaats van ver-
hoogde Ht, hyperproteïnemie en hypona-
tremie of hypokalemische alkalose in
plaats van hypokalemie en metabole alka-
lose).

Een ander bezwaar van het probleemge-
richte medisch dossier is, dat het de gebrui-
ker ervan beperkt in zijn vrijheid om zelfde
aard en de omvang van zijn notities te be-
palen. Dit is zowel een gevolg van de grote
mate van ingebouwde systematiek als van
het gebruik van voorgedrukte formulieren.
Samenvattend kan worden gesteld, dat
toetsing van het probleemgerichte medisch
dossier aan de in de inleiding genoemde
functies leidt tot de volgende conclusies:

patiëntenbehandeling:
tijdrovende invoer van gegevens, maar
eenvoudige reconstructie van ziektege-
schiedenissen door probleemgerichte
indeling;

communicatie tussen klinici:
vrijwel geen kans op misverstanden
door het vermelden van interpretaties
en programma\'s en door het gebruik
van een uniforme basisstatus;

retrospectief onderzoek:

geschikt voor onderzoek door grote

mate van uniformiteit;

onderwijs:

zeer geschikt als hulpmiddel bij het on-
derwijs door grote mate van inge-
bouwde systematiek en door het ge-
bruik van voorgedrukte formulieren.

ANEMIE

DEFINITIE

Anemie is een verlaging van de hematocriet tot minder dan 0.45

DIAGNOSriEK en THERAPIE: Fase I

geen verdere evaluatie; richt de aandacht op het vinden
van de primaire ziekte.

anemie-onderzoek\'; dagelijks controle mucosae.
geen therapie.

anemie-onderzoek\': dagelijks controle

alg. toestand goed, Ht > 0,15: geen therapie

alg. toestand goed, Ht > 0.15 j

alg. toestand slecht | : bloedtransfusie

I

lichte anemie

ernstige anemie

?eer ernstig
anemie

W

Ht > 0,30
0..30 > Ht > 0.20
Ht > 0.20

DIAGNOSITEK en fHERAPIE: Fase

W I

reticulocyten > 2% regeneratieve

anemie

reticulocyten < 2% oplastische

anemie

zoek naar aanwijzingen voor bloedverlies of hemolysc.
(rode verkleuring van urine of plasma na centrifugeren)
consulteer specialist

Anemie-onderzoek: Ht. Hb, ery\'s, reticulo\'s. trombo\'s. leuco\'s. diff. MCH. MCV, MCHC.

-ocr page 291-

DIAGNOSTISCHE EN THERAPEUTISCHE
SCENARIO\'S

Ondanks deze veelbelovende conclusies
kan het probleemgerichte medisch dossier
niet zonder meer worden toegepast. De
reden hiervoor is, dat het systeem pas com-
pleet is wanneer het wordt aangevuld met
een reeks diagnostische en therapeutische
scenario\'s, die op schematische wijze aan-
geven hoe een probleem moet worden op-
gelost en behandeld. Een essentieel on-
derdeel van deze scenario\'s is de definitie
van het probleem waarop ze betrekking
hebben.

Een goede definitie voorkomt misverstan-
den en kan een belangrijke steun zijn bij het
opstellen van de probleemlijst. Als voor-
beeld is hiernaast een gedeelte van een
scenario voor het probleem anemie afge-
drukt.

Zoals uit het nevenstaande voorbeeld blijkt,
kunnen de scenario\'s ook worden gebruikt
om de diagnostiek in te delen in fasen met
een verschillende moeilijkheidsgraad en
om aan te geven wanneer er een indicatie is
om een specialist te consulteren": Een ander
belangrijk onderwijskundig aspect is, dat
de scenario\'s de overgang vergemakkelij-
ken van de vooral op ziekten en orgaansys-
temen gerichte preklinische fase van de stu-
die naar de meer probleemgerichte aanpak
in de klinieken. Het is dan ook te hopen dat
de klinische vakgroepen het tot hun taak
zullen rekenen om een samenhangend pak-
ket scenario\'s samen te stellen en uit te
geven.

DISCUSSIE

Het voorgaande is grotendeels gebaseerd
op ervaringen met medische dossiers in een
kliniek met veel medewerkers en een be-
langrijke taak op het gebied van onderzoek
en onderwijs. In een dergelijke situatie zijn
alle in de inleiding genoemde functies van
even groot belang en is het investeren van
meer tijd in het bijhouden van dossiers ge-
rechtvaardigd. wanneer dit leidt tot verbe-
teringen in onderzoek, onderwijs en patiën-
tenbehandeling.

In een kleine huisdieren praktijk is de situ-
atie heel anders. De laatste twee functies
(hulpmiddel bij onderzoek en onderwijs)
zijn hier niet van belang, zodat de waarde
van een dossier vooral wordt bepaald door
zijn kwaliteiten op het gebied van de opslag
van gegevens en de communicatie tussen
klinici. Hoewel het probleemgerichte me-
disch dossier op beide punten beter voldoet
dan het klassieke dossier, staat de bewerke-
lijkheid ervan een toepassing op grote
schaal in de weg. Het invoeren van een
aantal elementen ervan is echter wel dege-
lijk de moeite van het overwegen waard.
Zo biedt het gebruik van een voorgedrukte
basisstatus de mogelijkheid om een groot
deel van de anamnese door de eigenaar zelf
te laten invullen of door een assistent(e) te
laten afnemen, waardoor in minder tijd
meer informatie kan worden verkregen en
de uniformiteit van het onderzoek wordt
bevorderd.

Het invoeren van een eenvoudige pro-
bleemlijst maakt het reconstrueren van
ziektegeschiedenissen niet alleen gemakke-
lijker voor de behandelende dierenarts,
maar ook voor diens collegae, zodat de
communicatie binnen de (groeps)praktijk
erdoor wordt verbeterd. De diagnostische
en therapeutische scenario\'s zijn een zeer
waardevolle aanvulling van beide soorten
dossiers, maar zijn helaas niet in de hier
beschreven vorm verkrijgbaar.

LITERATUUR

1. Bosscha. A. .1. en De Vries Robbé. P. F.: Een
praktisch alternatief voor vervolgaantekeningen
in het medisch dossier. Automatiseringsdienst
Academisch Ziekenhuis Groningen. 1974.

2. Saidla. .1. E.: Problem-oriented medicine for the
veterinarian.
J. Am. An. Hasp, /liioc., 14. S07-
iO. (1978).

3. Weed. L. L.: Medical records that guide and
teach. ,V.
Engl. J. Med.. 21S. 593-600. (1968).

4. Weiser. J. R.: Problem-oriented veterinary medi-
cal record. In: Textbook of Veterinary Internal
Medicine. S. .1. Ettinger. ed. W. B. Saunders.
Philadelphia, 1975,

5. Willen, M, L.: Our switch to problem-oriented
records. In:
Proc. Am. An. Hasp. Assoc., 43,
58-62. (1976).

-ocr page 292-

Kanker bij hond en kat

III Algemene aspecten van therapie

Cancer in Dogs and Cats
///. General Features of Trealmenl

W. Misdorp\'

SAMENVATTING De factoren welke van invloed zijn op de keuze van een bepaalde therapie van
een lunwrziekte bij hond en kat. worden apart en in hun samenhang besproken,
/n het kort wordt besproken het type en stadium van de tumorziekte, de toestand van de patiënt, de
houding van eigenaar en dierenarts, de beschikbaarheid en risico van tumortherapie en de organisa-
tie van de veterinaire gezondheidszorg.

Toenemende samenwerking, nationaal en internationaal, van verschillende disciplines van de
veterinaire wetenschappen, is vangroot belang voor verbetering van de kankertherapie bij huisdie-

SUMMARY Factors influencing the choice of a particularly therapy of malignam disease in dogs
and cats are separately discussed and reviewed in conjunction with each other.
The form and stage of malignant disease, the condition of the patient, the attitude of the owner
and that of the veterinarian, the availability and risks of tumour therapy and the organization
of veterinary health care are briefly discussed.

Increase co-operation, national and international, by various disciplines of veterinary science, is
essenlial in improving the treatment of cancer in small animals.

FACTOREN VAN BELANG IN VERBAND ME I
KANKERTHERAPIE

Kanker is een verzamelnaam voor tumor- patiënt en als model fungeren. Omgekeerd

ziekten met sterk uiteenlopend gedrag. Bo- heeft tot dusver de nog jonge veterinaire

vendien wordt het biologisch gedrag van oncologie o.m. op het gebied van therapie

een tumorziekte bij verschillende patiënten veel te danken aan de zoveel oudere huma-

bepaald door velerlei factoren waarvan nu ne oncologie.

een aantal geanalyseerd is (3, 4), In dit artikel, dat in de eerste plaats be-
Het doel van kankertherapie bij mens en stemd is voor de veterinaire prakticus, zui-
dier is de vernietiging van al het aanwezige len enkele factoren besproken worden,
tumorweefsel met zo weinig mogelijk welke de therapie van een gezwelziekte bij
schade voor de patiënt. hond of kat kunnen bepalen. In een vol-
Soms kan dit geschieden dooreen primaire gend artikel zal meer specifiek ingegaan
therapie (bijv. chirurgische), soms moet worden op de verschillende beschikbare
aanvullende therapie (bijv. bestraling) ge- therapieën voor bepaalde tumorziekten bij
geven worden. Is geen genezing mogelijk kleine huisdieren,
dan kan gepoogd worden de ziekte zodanig
te onderdrukken dat de patiënt een redelijk
levenswaardig leven heeft.
Kankertherapie bij huisdieren, en dit geldt 1. Het type van de tumor,
vooral voor nieuwe therapieën, kan niet 2. Het stadium van de tumorziekte,
alleen belangrijk zijn voor de betreffende 3. De toestand van de patiënt,
patiënt en eigenaar, maar ook voor de toe- 4. De houding van de eigenaar,
komstige patiënten en eigenaren en moge- 5. De beschikbaarheid en het te verwach-
lijk ook voor de mens. ten nut en risico van bepaalde typen
Kleine huisdieren kunnen dus tegelijk als therapie.

I Dr. W. Misdorp, Veterinair Patholoog. Afd. Pathologie, Sectie Klinische Oncologie, Nederlands Kankerin-
stituut. Amsterdam.

-ocr page 293-

6. De financiële factoren.

7. Motivatie, kennis en faciliteiten van de
prakticus.

8. De relatie tussen eigenaar en dieren-
arts.

9. Veterinair oncologische gezondheids-
zorg; eerste-, tweede-enderdelijns dier-
geneeskunde.

Achtereenvolgens zullen de verschillende
factoren apart en in samenhang met elkaar
worden besproken.

1. HET TYPE VAN DE TUMOR

De tumoren bij hond en kat kunnen in drie
hoofdgroepen worden verdeeld:

a. Gelokaliseerde tumoren, welke met
chirurgische therapie genezen kunnen
worden, zoals de meeste mamma-,
huid-, testis- en schildkliertumoren bij
de hond en huid- en weke delen tumo-
ren bij de kat.

b. Gegeneraliseerde tumoren (leucosen)
welke vaak aanvankelijk gevoelig zijn
voor chemotherapie maar uiteindelijk
meestal (nog) niet te genezen zijn.

c. Lokaal invasieve of uitgezaaide tumo-
ren welke met de beschikbare thera-
pieën nu nog zelden curabel zijn. Hier-
onder vallen de meeste beentumoren
van de hond, mammacarcinomen bij de
kat en maligne melanoom bij de hond.
Verder diep gelegen tumoren welke laat
ontdekt worden (carcinomen van long,
maagdarmtractus, pancreas).

Een histologische diagnose is onontbeer-
lijk voor het vaststellen van de therapie.
l3e mogelijkheden voor microscopisch on-
derzoek zijn voor de praktici de laatste tijd
verbeterd nu zowel een Pathologisch-
Anatomisch Laboratorium voor Kleine
Huisdieren als de Provinciale Gezond-
heidsdiensten voor Dieren, de dierenartsen
service verlenen. De Wereld Gezondheids
Organisatie (WHO) heeft via haar werk-
groep Comparative Oncology gezorgd
voor een internationaal aanvaard classifi-
catiesysteem voor tumoren, dat zoveel mo-
gelijk overeenkomt met dat bij de mens (8).

2. HET STADIUM VAN DE TUMORZIEKTE
Zoals al eerder uiteengezet (4) wordt het
klinisch stadium van een tumorziekte vast-
gelegd in een T(tumour), N(lymfnode),
M(metastases) systeem, bepaald door de
grootte en het gedrag van de tumor ten
opzichte van omringende weefsels (T), uit-
breiding naar regionaire lymfeknopen (N)
en metastasering op afstand (M), bijv. naar
de longen.

Voor alle tumortypen bij huisdieren is door
samenwerking tussen de WHO-groep voor
Comparative Oncology en de VCS (Veteri-
nary Cancer Society) in de Verenigde Sta-
ten een klinisch stageringssysteem ge-
maakt. Een goed voorbeeld van klinische
stagering is in een recent veterinair hand-
boek gepubliceerd (6).
Klinische stagering is noodzakelijk bij de
opzet en uitvoering van betrouwbare klini-
sche experimenten (trials).
Blijkt bijv. een hond met mammacarci-
noom al röntgenologisch waarneembare
longmetastasen (klinisch stadiumlVH-) te
hebben, dan komt dit dier in het algemeen
niet in aanmerking voor therapie.
Lokale tumoren en tumoren welke naar de
al of niet vergrote regionaire lymfeknopen
zijn gemetastaseerd, kunnen, liefst en-bloc,
chirurgisch worden behandeld. Tumoren
moeten in een
zo vroeg mogelijk stadium
en
zo ruim mogelijk verwijderd worden
(fig. 1).

onjuiste operatie =
uitpeilen of nodulectomie

juiste operatie

KUNSTFOUT

huid
tumor

ogenschijnlijke

begrenzing
microscopische begrenzing
tumor in resectievlak

geen tumor in resectievlak

-ocr page 294-

Bij lokale tumoren bijv. die aan ledematen,
welke niet verwijderd kunnen worden zon-
der schade aan vitale weefsels, zal bestra-
ling of amputatie overwogen moeten wor-
den. Amputatie zonder verdere therapie is
alleen geïndiceerd als het om een tumor gaat
waarvan bekend is, dat deze niet of zeer
laat metastaseert.

Leucose (lymfosarcoom) is een al vroeg
gegeneraliseerde ziekte, waarbij meestal
verscheidene lymfeknopen zijn aangetast.
In een later stadium kunnen ook tumorcel-
len in de bloedbaan verschijnen (leukemie).
Aanwezigheid van longmetastasen zonder
verdere klinische problemen hoeft niet
automatisch tot euthanasie te leiden, aan-
gezien dergelijke dieren soms nog zeven
maanden of meer redelijk kunnen leven (2).

3. DE TOESTAND VAN DE PATIËNT
Deze wordt bepaald door een aantal facto-
ren, welke ten dele te maken hebben met de
tumor, ten dele met de gastheer.
Tumoren zijn ruimte-innemende processen
en door hun groei kunnen ze, en dit geldt
zowel voor primaire als voor metastatische
tumoren, de functie van vitale organen on-
gunstig beïnvloeden (bijv. longen, herse-
nen, nieren, lever) tot de dood erop volgt.
Verder kunnen z.g. paraneoplastische syn-
dromen optreden (5), zoals anorexie,
koorts en cachexie, welke meestal een com-
plex mechanisme hebben. Ook kunnen
stofwisselingsstoornissen ontstaan, ver-
oorzaakt door secretie van hormonen door
tumorcellen. Bij sommige tumorziekten
zijn de hormonen van hetzelfde type als
door het weefsel van oorsprong afgeschei-
den worden, bijv. bij Cushing\'s syndroom
door bijnierschorstumoren of hyperoestro-
genisme door Sertoliceltumoren.
Soms echter worden hormonen ectopisch
geproduceerd, zoals een paraathormoon-
achtige stof door lymfosarcoomcellen.
Bij de opzet van de meeste klinische experi-
menten (clinical trials) bij humane tumor-
patiënten, wordt gebruik gemaakt van een
z.g. performance status (Karnofsky,
WHO, etc.), waarbij in een numeriek sys-
teem de toestand van de patiënt wordt vast-
gelegd. Afgesproken wordt dat patiënten
met een gezondheidstoestand onder een
bepaalde grens niet meedoen aan de ge-
plande behandeling. Dit om onnodig lijden
door bijv. bepaalde, toch altijd wat toxi-
sche, therapeutica te voorkomen.

Bij de huisdieren zou men eveneens, om
onnodig lijden aan ernstig zieke patiënten
te besparen, de volgende aangepaste \'per-
formance status\' kunnen gebruiken. IDeze
kan men hanteren zowel bij het begin als
tijdens het verloop van een behandeling:

0. Geen afwijkingen, dus met name geen
moeheid, vermagering of benauwd-
heid.

1. Lichte vermagering en of enige ver-
moeidheid en/ of enige benauwdheid na
zware inspanning.

2. Duidelijke vermoeidheid na matig-
zware inspanning.

3. Ligt veel, en/of toont duidelijke be-
nauwdheid zonder inspanning.

4. Kan niet meer overeind, zorgt niet meer
voor zichzelf.

5. Moribund.

Het is duidelijk, dat men dieren in stadium
3 t; m 5 niet moet belasten met een zware
behandeling. De grens voor behandeling
zal in de buurt van stadium 2 liggen.
Uiteraard is van groot belang of de klini-
sche verschijnselen zijn toe te schrijven aan
de tumorziekte of aan al of niet te genezen
intercurrente ziekte.

4. DE HOUDING VAN DE EIGENAAR

De ene eigenaar wil graag dat al het moge-
lijke voor zijn of haar huisdier gedaan
wordt. De andere is, vooral wanneer de
behandeling langdurig en duur zal zijn,
veel minder gemotiveerd.
Het is niet ondenkbaar, dat door het be-
kend worden van gunstige resultaten bij de
mens door bestraling of chemotherapeu-
tica, meer eigenaren bij hun dierenarts zul-
len gaan aankloppen om een moderne the-
rapie bij hun dier (7).
De eigenaar die toestemt in deelname aan
een clinical trial, zal ook zijn medewerking
moeten verlenen aan de follow-up en bij de
uiteindelijke dood van de patiënt aan het
postmortale onderzoek. f:)it laatste is, in
deze tijd van toenemende interesse voor
crematie, nogal eens een moeilijk punt.

5. DE BESCHIKBAARHEID EN HET TE VER-
WACHTEN NUT EN RISICO VAN BE-
PAALDE TYPEN THERAPIE

De volgende typen therapie worden, zij het
in zeer verschillende mate, gebruikt om tu-
moren bij huisdieren te behandelen:
I. Chirurgische therapie, inclusief cryo-
chirurgie;

-ocr page 295-

2. radiotherapie;

3. chemotherapie;

4. hormonale therapie;

5. immunotherapie;

6. thermotherapie.

In de veterinaire praktijk is voor opper-
vlakkig gelegen tumoren de chirurgische
therapie verreweg de belangrijkste behan-
delingsmethode. Bij tumoren welke door
chirurgie alleen onvoldoende te zijn te ver-
wijderen, wordt wel radiotherapie als aan-
vullende therapie toegepast.
Ook zijn bepaalde tumoren door radiothe-
rapie (gefractioneerd toegepast) alleen te
behandelen. De mogelijkheden tot radio-
therapie in Nederland zijn beperkt. Gesys-
tematiseerde of uitgezaaide tumoren kun-
nen door het gebruik van chemotherapeu-
tica, meestal door combinatie van elkaar
aanvullende stoffen, worden behandeld.
Hormonale therapie (oestrogenen) wordt
in de veterinaire praktijk toegepast bij bijv.
perianaalkliertumoren.
Immunotherapie is een vrij nieuwe behan-
deling, waarbij meestal intratumoraal of
systemisch toegediende immunostimulan-
tia worden gebruikt.

Thermotherapie, gebaseerd op lokale ver-
warming van vooral oppervlakkig gelegen
tumoren, is kortgeleden geïntroduceerd in
de veterinaire oncologie.
In de Verenigde Staten en Groot-
Brittannië is met verschillende van boven-
genoemde typen therapie ervaring bij
kleine huisdieren opgedaan. Aangezien
praktisch alle therapieën ook een zekere
mate van schadelijk effect hebben op de
gastheer, is het vaststellen van een optimale
dosis van groot belang.
Kennis van celkinetiek (proliferatiesnel-
heid etc.) van de betreffende tumoren en
van het metabolisme van de therapeutica is
van fundamenteel belang.
De wetenschappelijk meest zuivere en
steeds meer bij de mens toegepaste weg om
nieuwe therapeutica te beoordelen, is de
volgende:

Gegevens over toxiciteit en tumorrem-
mend vermogen van een bepaalde stof wor-
den verzameld bij kleine proefdieren (bijv.
muizen).

Op basis van omrekening van lichaamsop-
pervlakte (vroeger naar lichaamsgewicht)
wordt in een fase I-studie de toxiciteit van
de stof in verschillende doseringen be-
paald.

Dan wordt in een fase II-studie nagegaan,
hoe de. gevoeligheid van de tumor bij ver-
schillende doseringen is. Ten slotte wordt
in een fase Ill-studie de nieuwe therapie
vergeleken met een tot dusver gebruikelijke
therapie voor een bepaalde tumorziekte.
Bij huisdieren zal het uiteindelijke bewijs
van de waarde van een nieuwe therapie
slechts via een goed opgezette trial met
goede follow-up bewezen kunnen worden.
Het resultaat van een kankertherapie bij
mens en dier kan worden uitgedrukt in:

a. tumorvrije interval: tijd tussen behan-
deling en opnieuw optreden van ziekte
verschijnselen door de tumor (recidief
en/of metastasen);

b. overlevingstijd: tijd tussen behandeling
en dood. Van groot belang is hierbij,
dat door middel van postmortaal on-
derzoek het klinisch onderzoek naar de
doodsoorzaak aangevuld wordt.

In het algemeen zal gepoogd moeten wor-
den zo vroeg mogelijk een behandeling in
te stellen en de hoeveelheid tumor zoveel
mogelijk te reduceren, bijv. door de pri-
maire tumor chirurgisch te behandelen en
micrometastasen via chemo- en/of immu-
notherapie te bestrijden.
De volgende kostenfactoren zijn van be-
lang:

a. Geneesmiddelen.

b. Laboratoriumonderzoek.

c. Consulten in verband met onderzoek
naar toxiciteit en resultaat van de be-
handeling.

6. DE financiële FACTOREN
Deze hangen ten nauwste samen met de te
kiezen behandeling, welke weer beïnvloed
wordt door type, lokalisatie en uitgebreid-
heid van de tumor.

Chemotherapie lijkt tot dusver de beste
resultaten te bieden bij combinatie van
meerdere chemotherapeutica, welke gedu-
rende lange tijd moeten worden toege-
diend. Tevens moet de gezondheidstoe-
stand van de patiënt door klinisch en
laboratoriumonderzoek regelmatig ge-
controleerd worden. Daarbij moet vooral
aandacht worden geschonken aan het
bloedbeeld (aantal witte bloedcellen en
bloedplaatjes) en de functie van hart, nie-
ren en lever.

-ocr page 296-

Radiotherapie wordt tegenwoordig meest-
al gefractioneerd in een aantal zittingen
toegediend.

Het resultaat van de behandeling zal door
follow-up onderzoekingen vervolgd moe-
ten worden, waarbij naast klinisch onder-
zoek vaak Röntgenologisch onderzoek een
rol zal spelen. Het lijkt redelijk de eigenaar
bij het begin van de behandelingeen globale
indruk te geven van de te verwachten kos-
ten.

7. MOTIVATIE, KENNIS EN FACILITEITEN
VAN DE PRAKTICUS

De ene dierenarts zal, meer dan de andere,
pogingen doen om dierlijke kankerpatiën-
ten te behandelen, ook als genezing niet te
garanderen is. De doem van kanker \'als een
hopeloze ziekte\' bekend vanuit de humane
sfeer, is ook in de veterinaire samenleving
niet onbekend (2,7). Daarom schijnt eutha-
nasie soms te veel een voor de hand lig-
gende oplossing.

Net zo min als bij de mens, is er bij hond en
kat reden om bij voorbaat te wanhopen,
gezien het grote spectrum van kankerziek-
ten met verschillende biologisch gedragen
het beschikbaar komen van nieuwe thera-
pieën. Zekerheid over het type van de
tumor en voldoende inzicht in het biolo-
gisch karakter van de meest voorkomende
tumorziekten, is van belang.
Er zijn de laatste jaren publikaties over
therapie verschenen die voor de prakticus
de moeite waard zijn. Vooral het recente
boek van Theilen en Madewell (6) verdient,
samen met de kleurenatlas van Bostock en
Owen (I), een plaats in de boekenkast van
de prakticus voor kleine huisdieren.

8. DE RELATIE TUSSEN EIGENAAR EN
DIERENARTS

Het bekend worden van de kankerdia-
gnose kan bij de eigenaar een complex van
reacties opwekken, zoals ongeloof, boos-
heid. beschuldiging van zichzelf en de die-
renarts, apathie, aandringen op agressieve
behandeling, etc., waarover Madewell (2)
recentelijk een lezenswaardig artikel
schreef. Een goede verhouding tussen die-
renarts en eigenaar is uitermate belangrijk
om tot een goede beleidslijn te komen.

In de humane geneeskunde wordt door de
behandelende artsen zorgvuldig afgewo-
gen, wat de beste gedragslijn voor behan-
deling is, waarbij voor vele klinische expe-
rimenten (clinical trials) toestemming van
patiënt en ethische commissie is vereist.
Bij huisdieren ligt dit nog wat gecompli-
ceerder, omdat de patiënt niet mondig is en
er over het belang van het dier uiteenlo-
pende gezichtspunten kunnen bestaan,
waarbij projectie van angst- en onlustge-
voelens in verband met kanker, zowel bij
eigenaar als bij de dierenarts, mede een rol
spelen. Zo kunnen verkeerde taxaties ont-
staan.

Mogelijk moet de angst voor amputatie
van een ledemaat met een sarcoom, bij
goede gezondheid, afwezigheid van macro-
metastasen en mogelijkheid tot bestrijding
van micrometastasen in dit licht worden
gezien.

Vooral amputatie van een voorste lede-
maat lijkt blijkens een met filmbeelden ge-
documenteerde studie uit Cambridge, hon-
den nauwelijks te deren. Het schijnt vaak
zo, dat de eigenaar meer moeite heeft met
amputatie dan de patiënt zelf

9. VETERINAIR-ONCOLOGISCHE GEZOND-
HEIDSZORG

Evenals in de humane gezondheidszorg
kunnen we ook in de veterinaire gezond-
heidszorg een aantal trappen onderschei-
den.

Het eerste station is de kleine huisdieren of
gemengde praktijk, waar de meeste
mamma-, huid-, testikel- en schildkliertu-
moren worden behandeld door chirurgi-
sche therapie. Ook lokale immunotherapie
kan hier worden toegepast. Het volgende
station is een kliniek voor kleine huisdie-
ren, waar een aantal gespecialiseerde colle-
ga\'s samenwerkt en over een redelijke ou-
tillage (inclusief Röntgenapparatuur) dient
te beschikken. Hier kunnen grotere opera-
ties en eventueel gestandaardiseerde che-
motherapie met hematologische controle
worden verricht. De Vakgroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier van de Fa-
culteit der Diergeneeskunde is de derde
trap waar, in samenwerkingsverband met
andere instituten, meer fundamenteel tu-
moronderzoek, o,a, op het gebied van the-
rapie, kan geschieden.

-ocr page 297-

DISCUSSIE

Bovenstaand verhaal komt op de veteri-
naire prakticus misschien wat onwerkelijk
over. Want, wat kan hij in de huidige situ-
atie doen behalve chirurgie en euthanasie?
Het antwoord hierop luidt, dat de kwaliteit
\\an de chirurgische ingreep inzake radica-
liteit soms nog heel wat verbeterd kan wor-
den, waardoor recidieven voor een deel
vermeden kunnen worden. Mede door het
samenspel tussen de klinisch-werkzame
dierenartsen in de regio Amsterdam en de
Afdeling Pathologie van het Nederlands
Kanker Instituut, is er een duidelijke ver-
andering gekomen in de gemiddelde
grootte van de chirurgisch verwijderde tu-
moren en van de radicaliteit van de opera-
tie.

In de periode 1962 en 1972 werden bij hon-
den betrekkelijk veel grote mammacarci-
nomen (0 10-15 cm: 15%; 0 5-10 cm: 44%)
verwijderd en een matig aantal kleine tu-
moren (< 5 cm: 37%).
In de periode 1977-1978 was de categorie
van de kleine tumoren gegroeid tot 65%.
Het aantal onvolledig verwijderde mam-
macarcinomen daalde van 49% naar 24%.
Wat de andere dan chirurgische therapieën
betreft, moet worden opgemerkt, dat som-
mige therapieën (bijv. chemotherapie bij
leucose van de hond), in buitenlandse insti-
tuten al goed bestudeerd zijn, waardoor het
effect en de toxiciteit bekend zijn. Van an-
dere therapieën moet nog veel worden uit-
gezocht.

Er is een aantal tumorziekten dat zich
zowel uit veterinair-oncologisch als uit
model-vergelijkend oogpunt leent voor
geavanceerde behandeling. Gedacht wordt
aan leucose, osteosarcoom en mammacar-
cinoom bij de hond en mammacarcinoom
bij de kat.

Verwerkelijking van plannen om te komen
tot gesystematiseerde behandeling van een
of meer van de bovengenoemde tumorziek-
ten in een centrum, is o.m. afhankelijk van
organisatiefactoren (stafbezetting, priori-
teitstelling, verwijzingsbeleid, apparatuur).
Een belangrijke stap naar een verbetering
van de veterinaire oncologie in Nederland
is gezet door de oprichting van een door het
Koningin Wilhelmina Fonds gecoör-
dineerde Werkgemeenschap Veterinaire
Oncologie. Hierin werken via een aantal
projecten samen de Faculteit der Dierge-
neeskunde (Kleine Huisdieren, Heelkunde,
Pathologie), de Medische Faculteit te
Utrecht (Endocrinologie, Radiotherapie),
het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
(Pathologie en Immunologie) en het Ne-
derlands Kanker Instituut (Endocrinologie
en Pathologie).

Bovendien is er via dit laatste instituut
verbinding met de WHO-werkgroep voor
kankertherapie bij huisdieren. Het is te
hopen dat via de bovengeschetste samen-
werking de therapie van kankerziekten bij
huisdieren verbeterd kan worden.

DANKBETUIGING

De collega\'s U. E. Hommes. G. M.Smitsen K. Weijer
worden bedankt voorde kritische beoordeling van het
manuscript, dat door Evelien Groesbeek werd getypt.

I.ITERATUUR

1. Bostock, D. E. and Owen. L. N.: A colouratlas of
neoplasia in the cat, dog and horse. Wolfe Med
F\'ubl., 1975.

2. Madewell, B. R.: Interaction with owners of
cancer-stricken pets.
J. Am. Vel. Med Assoc

30-32. (1981).

i. Misdorp, W. and Hart, A. A. M.: Canine mam-
mary cancer II: Therapy and causes of death.
J.
Small Anim. Pracr.. 20. 395-404. (1979)

4. Misdorp, W.: Kanker bij kleine huisdieren. I. Bio-
logisch gedrag.
Tijd.schr. Diergeneesk.. 105, J95-
402. (1980).

5. Poot, C. en Dijk, J. E. van: Systemische complica-
ties van tumoren.
Tijdschr. Diergeneesk. (in
press).

6. Theilen, G. H. and Madewell, B. R.: Veterinary
Cancer Medicine, l.ea en Febiger, Philadelphia
1979.

7. Voxall, A. T.: The clinical management of neopla-
sia I: Diagnosis and prognosis.
J. Small Anim.
Praci..
19. 207-221. (1978).

8. WHO-Intcrnational histological classification of
tumours of domestic animals.
WHO-Bulletin. 50
112. 1-142. (1974).

-ocr page 298-

OVERZICHTSARTIKELEN

Systemische complicaties van tumoren

Sysiemic Complications of Tumours

C. Poot\' en J. E. van Dijk^

SAMENVATTING Tumoren kunnen systemische complicaties veroorzaken o.a.

door de afgifte van specifieke produkten. De ziektebeelden die hierbij optreden noemt men

paraneoplastische syndromen. Deze complicaties oefenen veel invloed uit op het verloop van het

ziekteproces.

In een literatuuronderzoek worden enkele veel voorkomende en eenvoudig le diagnostiseren
syndromen behandeld, te weten: cachexie, anorexie, koorts, hypercalcemie, hypoglycemie, anemie
en stoUingsstoornissen.

Aspecten die worden toegelicht zijn: het voorkomen van deze syndromen bij mens en hond, de
relatie met het type tumor, het mechanisme waarlangs ze tot stand kunnen komen en enkele
therapeutische mogelijkheden.

SUMMARY Tumours may give rise to sysiemic complications, among others by the release of
specific substances. The accompanying symptoms are referred to as paraneoplastic syndromes.
These compHcations have a marked effect on the course run by the disease.
A number of common syndromes which are easy to diagnose, are discussed in a survey of the
literature, namely: cachexia, anorexia, fever, hypercalcaemia, hypoglycaemia. anaemia and coagu-
lation defects. Attention is paid to the occurrence of the syndromes in man and dogs, the
relationship with specific forms of tumour, the pathogenesis and some forms of possible therapy.

INLEIDING

Ten onrechte wordt vaak gesproken over
een individu met een tumor, als ware het
een lokale afwijking, een min of
meer sto-
rend corpus aliënum. Het is echter bij (ma-
ligne) tumoren beter te spreken van patiën-
ten lijdende aan een tumorziekte. Er is
immers
zowel bij de Pathogenese als bij de
groei van de tumor sprake van intensieve
interacties tussen tumor en gastheer, waar-
bij o.m. vascularisatie en immunologische
factoren een rol spelen.
Naast de bekende lokale klachten doordat
een tumor of tumormetastase druk op de
omgeving uitoefent of een destructief-
infiltrerende groei vertoont, worden vaak
ook systemische klachten waargenomen
bij tumorpatiënten. Deze systemische ver-
schijnselen kunnen ontstaan ten gevolge
van de afgifte van specifieke tumorsub-
stanties, die via de circulatie invloed uitoe-
fenen op stofwisseling en orgaanfuncties
van de patiënt.

Deze beïnvloeding kan in principe ook ge-
schieden door neurovasculaire mechanis-

C. Poot: destijds co-assistente op de Vakgroep Pathologie, afd. Huisdieren.

Dr. .1. E. van Dijk: Vakgroep Pathologie, afd. Huisdieren, Faculteit der Diergeneeskunde der Rijksuniversi-
teit Utrecht, Yalelaan 1. Postbus 80.158. 3508 TD Utrecht - De Uithof

-ocr page 299-

men (bijv. hypertrofische Osteoarthropa-
thie) of door selectieve consumptie door de
tumor en daardoor relatieve of absolute
deficiënties bij de gastheer (bijv. hypogly-
caemie). Dergelijke ziektebeelden staan be-
kend als paraneoplastische syndromen. Ze
worden ingedeeld in een groep met orgaan-
typische en een groep met niet-
orgaantypische of ectopische symptomen.
Tot de eerste groep behoren o.a. hyperthy-
reoidie door schildkliertumoren, primaire
hyperparathyreoidie (bijschildkliertumo-
ren), hypoglycaemie (insulinomen) en
Cushing syndroom door bijnierschors tu-
moren of ACTH producerende hypofyse
tumoren. Tot de tweede groep behoren de
ectopische endocrinopathieën zoals
ACTH afgifte door een longtumor, maar
ook bijv. cachexie en anorexie.
De paraneoplastische syndromen kunnen
het verloop van het ziekteproces sterk be-
invloeden. Het vermogen van de patiënt
om weerstand te bieden aan de (groei van)
maligniteiten wordt voor een groot deel
bepaald door de ernst van de systemische
complicaties.

Het herkennen van het symptomencom-
plex kan leiden tot een eerdere diagnostiek
van tot dan toe occulte tumoren. Speci-
fieke tumorprodukten die als tumor-
markers fungeren, kunnen tevens gebruikt
worden bij het controleren van het effect
van de tumortherapie (46). De systemische
complicaties verdwijnen alleen bij succes-
volle tumortherapie. Symptoom gerichte
maatregelen kunnen evenwel de toestand
van de patiënt zodanig verbeteren, dat de
nadelige effecten van radio- en chemo-
therapie beter worden verdragen, de reactie
op de behandeling beter is en de overle-
vingskans significant stijgt. Bij de humane
kankerpatiënt wordt uitgebreid aandacht
geschonken aan deze syndromen en het
verdient aanbeveling het onderzoek bij
huisdieren uit te breiden. Het aantal gedia-
gnostiseerde niet-orgaantypische paraneo-
plastische syndromen bij de hond is in
vergelijking met de mens gering en er is
weinig bekend over de frequentie waarin ze
voorkomen (22, 25), Enkele minder als zo-
danig bekende maar veel voorkomende
syndromen worden in het kort behandeld:
cachexie, anorexie, koorts, hypercalcemie,
hypoglycemic, anemie en stollingsstoornis-
sen.

MECHANISMEN VAN
SCHE SYNDROMEN

De basis voor het ontstaan van niet-
orgaantypische paraneoplastische syndro-
men ligt in de veranderingen die optreden
in de cel bij de neoplastische transformatie
(37, 48), De hierbij verkregen fenotypische
eigenschappen zoals verhoogd groeipoten-
tieel en invasief vermogen, zijn het resul-
taat van veranderingen in genetische ex-
pressie en daardoor in celbiochemie en
celmembranen. Zo ontstaan een abnor-
maal celmetabolisme en een abnormale
produktiecapaciteit, waardoor produkten,
zoals peptidehormonen, peptidehormoon-
precursors, foetale proteïnen, in de circula-
tie kunnen verschijnen die voor dat weefsel
op dat tijdstip ongebruikelijk zijn. Dat vrij-
wel al deze substanties polypeptiden zijn,
wordt toegeschreven aan het feit dat de
synthese hiervan vergeleken met die van
Steroiden en catecholaminen eenvoudiger
is. Voor produktie is alleen transcriptie van
DNA en translatie van messenger RNA
nodig wat in elke kernhoudende cel moge-
lijk is, terwijl voor steroidhormoon syn-
these een aantal enzymatische stappen in
ordelijke opeenvolging gedaan moet wor-
den. Voor dit laatste ontbreekt meestal de
mogelijkheid in ongedifferentieerd neo-
plastisch weefsel,

In de loop der tijd zijn er verschillende
hypothesen opgesteld ter verklaring van
het ontstaan van paraneoplastische syn-
dromen, In eerste instantie werd gedacht
aan het optreden van derepressie van gene-
tische informatie. Dit houdt in dat be-
paalde delen van het DNA, die in normale
cellen niet worden afgelezen, geactiveerd
en afgelezen worden door het verlies aan
controlemechanismen ten gevolge van de
neoplastische transformatie (8). De tweede
theorie, die van de cellulaire dedifferenti-
atie, gaat er vanuit, dat de cellulaire functie
van neoplastisch getransformeerde cellen
terugkeert tot een primitiever niveau,
waardoor de produktie van bepaalde pep-
tiden die in een vroeger embryologisch sta-
dium gebruikelijk was, opnieuw plaats-
vindt. Een recent concept gaat er vanuit,
dat alle tumoren peptiden afgeven, die nor-
maal op die plaats niet worden afgegeven
(ectopische peptiden), maar dat er alleen
klinische syndromen ontstaan, als ze biolo-
gisch actief zijn. Dit is bijvoorbeeld het

PARANEOPLASTI-

-ocr page 300-

geval bij tumoren die het vermogen hebben
om universele peptidehormoon-precursors
te metaboliseren tot hormonen met grote
biologische potentie (29). Hiertoe behoort
een zeer bekende groep hormomen, die
ook door tumoren veelvuldig worden ge-
produceerd. Het betreft hormonen als
ACTH, calcitonine, gastrine,
ß-
lipotropine, somatostatine etc. Deze stof-
fen worden normaliter gevormd in be-
paalde cellen van een door het hele lichaam
verspreid neuro-endocrien apparaat, dat
van neuro-ectodermale herkomst is (o.a.
van de neurale lijst). Omdat deze cellen
normaal en ook als tumorcellen (voorlo-
pers van) amines opnemen en tot decarbo-
xyleren van voorlopers van aminen in staat
zijn, spreekt men van APUD cellen (amine
precursors uptake and decarboxylation) en
apudomen.

Dergelijke tumoren ziet men o.a. in het
maagdarmkanaal (carcinoiden), de long,
de hypofyse en het bijniermerg (41). Soms
blijkt een dergelijke tumor zelfs verschei-
dene stoffen met hormoonwerking uit het
\'common precursor\' eiwit te kunnen
maken.

Het is in de meeste gevallen niet exact be-
kend welk aangrijpingspunt allerlei biolo-
gisch actieve humorale substanties hebben
in het gastheermetabolisme.

CACHEXIE

De op de voorgrond tredende verschijnse-
len van cachexie zijn vermoeidheid, ver-
minderde eetlust en progressieve vermage-
ring. Het optreden van cachexie is
onafhankelijk van het stadium van de tu-
morziekte, de lokalisatie van de tumor en
de calorie-opname. De metabole balans
van de gastheer is zodanig verschoven, dat
biochemische reacties erop gericht zijn de
groei van de tumor te bevorderen ten koste
van de patiënt (45). Verschillende mecha-
nismen dragen bij tot het syndroom (45):

Uitputting van de gastheer door verhoogd
energiegebruik.

De tumor onttrekt energie aan de gastheer
door glucose via anaerobe glycolyse te me-
taboliseren tot lactaat, dat in de gastheer
via de Cori-cyclus weer kan worden omge-
zet tot glucose. Dat deze inefficiënte weg
wordt gevolgd zou samenhangen met het
feit dat door het lage ATP-gehalte in de
tumor de glycolyse tot aan lactaat niet ge-
remd wordt. Bij patiënten met malignitei-
ten en progressief gewichtsverlies kan deze
Cori-cyclus activiteit 2 tot 3 maal groter
zijn dan bij kankerpatiënten zonder ge-
wichtsverlies. Het is mogelijk gebleken de
overlevingstijd van proefdieren met ver-
schillende tumoren te verlengen door rem-
ming van de tumorgroei via inhibitie van
het sleutelenzym van de gluconeogenese
met o.a. L-tryptofaan (11).

Glucose-intolerantie door verminderde ge-
voeligheid van perifere receptoren

Uit tumor afkomstige, insuline-achtige li-
poproteïnen kunnen insulinereceptoren
blokkeren, waardoor insuline zelf geen ef-
fect heeft. Dit resulteert in een verhoogde
gluconeogenese, lipolyse en proteolyse,
terwijl de eiwitsynthese afneemt door ver-
minderde opname van aminozuren in
spierweefsel. In deze situatie kan mogelijk
door toediening van insuline een efficiënter
gebruik van exogeen glucose verkregen
worden met behoud van de vet- en eiwitre-
serves (38). Verder kan het gestoorde eiwit
metabolisme leiden tot een verminderde
insuline secretie en verminderde glucoseto-
lerantie (15).

Vetdepletie door lipolyse onder invloed
van lipid-mobiliserende substanties (4).

Eiwitdepletie door inhibitie van de eiwit-
synthese en verhoogde eiwitafbraak (4, 45).
Kwalitatieve en kwantitatieve veranderin-
gen in sleutelenzymen.
De mate en het moment van deze verande-
ringen zijn afhankelijk van de graad van
differentiatie en maligniteit van de tumor-
cellen en verschillen per weefsel en per
enzym. De meest voorkomende verande-
ringen zijn verhoogde activiteit van de
gluconeogenese stimulerende enzymen,
peptidehydrolasen en lysozomale enzy-
men. Dit wordt toegeschreven aan repro-
grammering van genenexpressie (47) en
aan de interactie van tumorpeptiden met
sleutelenzymen (45).

Daar de aktiviteit en het iso-enzym-
patroon van sleutelenzymen samenhangen
met neoplastische transformatie en pro-
gressie, waaruit systemische complicaties
voortkomen, kunnen sleutelenzymen een
direct aangrijpingspunt bieden voor selec-
tieve tumortherapie (47).

-ocr page 301-

ANOREXIE

Anorexie levert een belangrijke bijdrage
aan het ontstaan van cachexie. Door asso-
ciatie van de algemene malaise met be-
paalde voedselcomponenten kunnen bij
mens en dier (ratten) geconditioneerde
aversies ontstaan tegen het aangeboden
dieet (2). Verder kan de systemische in-
vloed van kanker op de eetlust blijken uit
het ontstaan van deviaties van de fysiologi-
sche regulatiemechanismen van honger en
verzadiging. De aard en het werkingsme-
chanisme van signalen die prikkelende of
remmende invloed uitoefenen op de voed-
selopname zijn niet volledig bekend. Bij
humane patiënten zijn verscheidene syste-
mische veranderingen waargenomen, die
verantwoordelijk kunnen zijn voor anore-
xie (18, 51):

Abnormale smaak- en reukperceptie door
verhoogde of verlaagde drempelwaarde
van perifere receptoren.

Regelmatig voorkomende afwijkingen zijn
een verhoogde prikkeldrempel voor bitter
gepaard gaand met aversies tegen vlees
(50).

Vertraagde maaglediging en digestie door
verminderde produktie van verteringssap-
pen en atrofie van mucosa en musculatuur
van hel darmkanaal (7).

Verhoogde warmteproduktie door koorts
of ontkoppeling van de o.xydatieve fosfori-
lering.

Hormonale veranderingen zoals een ver-
laagde insuline-spiegel.

Verhoogde metabole activiteit van de lever
door stimulatie van de Cori-cyclus en de
gluconeogenese.

Verhoogde lactaat-spiegel door toegeno-
men glycolyse in tumorcellen.
Verhoogde concentratie vrije vetzuren
door lipolytische tumorsubstanties (19).
Onevenwichtig aminozuur-patroon door
verhoogd verbruik van essentiële aniinozu-
ren door de tumor of door de produktie
van tumorpeptiden.

Deze tumorpeptiden induceren mogelijk
een directe toestand van verzadiging door
beïnvloeding van neuroreceptoren (45).
Een verhoogde tryptofaanspiegel in het
centraal zenuwstelsel als gevolg van ver-
schuivingen in de plasmasamenstelling, re-
sulteert in een verhoogde serotoninerge ac-
tiviteit wat anorexie induceert. Het
toedienen van serotonine-antagonisten oe-
fent positieve invloed uit op de eetlust van
kankerpatiënten (18).

Nutritionele supplementatie is geïndiceerd
bij patiënten met tumoren van geringe om-
vang, waarbij de verminderde voedselop-
name de belangrijkste reden is van het ge-
wichtsverlies. Er moet daarbij wel rekening
worden gehouden met de mogelijkheid van
stimulatie van de tumorgroei (52).

KOORTS

De diagnose tumor-afhankelijke koorts
wordt gesteld door het uitsluiten van infec-
ties. Een probleem hierbij is, dat infecties
bij kankerpatiënten vaak moeilijk zijn te
diagnostiseren, doordat bij neutropenie lo-
kale ontstekingsreacties kunnen ontbre-
ken. Juist het gebruik van chemotherapeu-
tica bij de tumorbehandeling heeft geleid
tot een toename in frequentie en ernst van
infecties als gevolg van een verminderde
weerstand (34). De diagnose bij een tumor-
afhankelijke koorts is daardoor moeilijk.
Onder invloed van pyrogenen worden uit
het beenmerg afkomstige fagocytaire leu-
cocyten aangezet tot de tijdelijke produktie
van endogeen pyrogeen (EP). Dit werkt in
op het thermoregulatiecentrum en er ont-
staat een stijging van het punt waarop de
lichaamstemperatuur gestabiliseerd wordt.
Bij patiënten met acute en chronische leu-
kemie, hepatomen, nefromen en uitge-
breide levermetastasen komt regelmatig
tumor-afhankelijke koorts voor (20). Der-
gelijke tumoren kunnen via een aantal
wegen koorts veroorzaken (1):

Een grotere gevoeligheid voor EP.

Dit kan tot stand komen door een verla-
ging van de prikkeldrempel van neurore-
ceptoren onder invloed van tumorpepti-
den. Zelfs een kleine ontstekingshaard kan
hierdoor al voldoende zijn om koorts te
veroorzaken.

Spontane produktie van EP door tumor-
cellen ten gevolge van hij neoplastische
transformatie optredende derepressie van
het EP-genoom.

-ocr page 302-

Tumor-specifieke antigenen, die humorale
en cellulaire overgevoeligsheidsreacties
veroorzaken.

Door circulerende AgAl-complexen en
lymfokines worden fagocytaire leucocyten
geactiveerd tot produktie van EP, bijv. bij
hypernefromen (13).

Door weefselheschadiging uit tumor vrij-
gemaakte, chemotactische factoren.
Fagocytaire leucocyten worden hierdoor
aangetrokken en geactiveerd tot de pro-
duktie van EP.

Iedere febriele periode van kankerpatiën-
ten dient te worden behandeld met breed-
spectrum antibiotica. Bij patiënten met tu-
moren van lymfoide en hemopoëtische
weefsels en koorts, zonder aantoonbare in-
fecties, kan het toedienen van het anti-
tumor middel cycloheximide, een eiwitsyn-
these remmer, de koorts opheffen (53).
Ook koortswerende middelen als acetyl-
salicylzuur of indomethacine kunnen ge-
bruikt worden.

HYPERCALCEMIE DOOR MALIGNITEITEN
NIET UITGAANDE VAN BIJSCHILDKLIER
WEEFSEL

Bij mens en hond komt regelmatig hyper-
calcemie voor ten gevolge van botresorp-
tie, die wordt geïnduceerd door tumoren
niet uitgaande van bijschildklier weefsel.
De pathogenese is afhankelijk van het cel-
type en de uitbreiding van de tumor. H ier-
bij kan onderscheid gemaakt worden tus-
sen 3 groepen tumoren (3):

Tumoren met hotmetastasen (os-
teotrope tumoren).

Deze groep neemt bij de mens de
belangrijkste plaats in (26). De meest
voorkomende tumoren zijn het
mamma- en longcarcinoom. Pri-
maire bottumoren zoals het osteo-
geen sarcoom gaan zelden of nooit
gepaard met hypercalcemie (42).

II Tumoren van hloedvormende weef-
sel met of zonder hotmetastasen (he-
matologische tumoren).

Deze groep neemt bij de hond de
belangrijkste plaats in. Het meest
voorkomende type tumor is het lym-
fosarcoom (22), waarbij in 30-40%
van de gevallen tumorcellen in het
beenmerg aanwezig zijn. Hypercal-
cemie is vooral bij B-cel malignitei-
ten gevonden en speciaal bij multiple
myelomen.
III
Tumoren zonder aantoonbare hot-
metastasen (non-osteotrope tumo-
ren).

Het ziektebeeld waarbij de hypercalcemie
wordt veroorzaakt door tumoren zonder
aantoonbare hotmetastasen wordt aange-
duid als pseudohyperparathyreoidie en kan
dus ontstaan door tumoren uit groep 11 en
III (41).

Bij het tot stand komen van hypercalcemie
kunnen verschillende mediatoren een rol
spelen (3, 42);

Prostaglandinen

Prostaglandinen spelen een belangrijke rol
bij de inductie van hypercalcemie door os-
teotrope tumoren. De prostaglandinen
zouden zowel het ontstaan van hotmeta-
stasen als het induceren van de osteoclas-
taire botresorptie bevorderen. Zij kunnen
geproduceerd worden door monocyten,
botweefsel (osteoclasten?) en tumorcellen
(bijvoorbeeld nier-adenocarcinomen, pla-
veisel-carcinomen van long, mamma,
penis, tonsil, etc.). Bij patiënten met tumo-
ren van de bloedvormende weefsels lijkt dit
mechanisme geen grote rol te spelen. Het is
niet zeker of tumoren zonder hotmetasta-
sen voldoende prostaglandinen kunnen
produceren om hypercalcemie te veroorza-
ken, temeer daar prostaglandinen een zeer
korte biologische halfwaardetijd hebben.

Lysozomale enzymen.
Bij tumoren met uitgebreide hotmetasta-
sen kan botresorptie optreden in afwezig-
heid van osteoclasten. Deze directe
contact-afhankelijke botresorptie vindt
plaats door afgifte van lysozomale enzy-
men uit tumorcellen en monocyten. De bij
tumorcellen aanwezige verhoogde activi-
teit van lysozomale enzymen is een ken-
merk van maligne transformatie. De bot-
resorberende monocyten zijn getransfor-
meerd tot osteoclastachtige celen met een
daarmee overeenkomstig enzym-patroon.
Bij hotmetastasen worden vaak mono-
cyten en macrofagen aangetroffen, aange-
trokken door het proces van botresorptie
(3,42).

-ocr page 303-

Osteoclast activating factor (OAF).

Normale T-lymfocyten produceren na acti-
vatie een potent osteolytisch agens aange-
duid als OAF. Normale B-lymfocyten ver-
tonen in de regel geen osteolytische
activiteit. Uit tumoren van T- of B-
lymfocyten (multiple myelomen!) is een
substantie geïsoleerd met OAF-activiteit,
hoewel dit niet steeds gepaard ging met
hypercalcemie (28). Ook uit monocyten is
een dergelijke substantie geïsoleerd. Het is
waarschijnlijk een peptide, hoewel de
structuur niet bekend is. Met specifieke
bepalingen kan worden uitgesloten, dat
deze factor parathyroidhormoon (PTH),
een vitamine D-metaboliet of een
Prosta-
glandine is. OAF lijkt een belangrijke bij-
drage te leveren aan het ontstaan van bot-
laesies bij myelomen, maar is op zichzelf
niet steeds oorzaak van hypercalcemie. Hij
zou vooral van belang zijn bij de hematolo-
gische tumoren,

Immunoreactief parathyroid hormoon
(iPTH).

Hoewel aanvankelijk hypercalcemie door
tumoren zonder aantoonbare botmetasta-
sen werd toegeschreven aan ectopische se-
cretie van PTH, gaat men er thans vanuit,
dat dit slechts weinig voorkomt. Om te
kunnen spreken van ectopische secretie
van paraathormoon moet worden voldaan
aan de volgende voorwaarden (3):

De aanwezigheid van een concentratie-
verschil aan biologisch actieve PTH
moleculen in aan- en afvoerende bloed-
vaten van de tumor.
Verlaging van de PTH-spiegel
in vivo
na verwijdering/destructie van de
tumor.

Biochemische identificatie van PTH in
tumorweefsel,
— Celvrije synthese van PTH met mRN A
afkomstig van de tumor.

Bij patiënten met lymfomen en acute my-
eloblastaire leukemie zijn verhoogde ge-
halten iPTH vermeld, maar er is geen defi-
nitief bewijs van ectopische produktie als
men vasthoudt aan de bovenvermelde cri-
teria. MacEwen (21) acht de produktie van
PTH-achtige stoffen echter wel het mecha-
nisme van de hypercalcemie bij honden
met lymfosarcomen.

Renotrope factor van niet PTH-type.

Tumorcellen kunnen een PTH-achtige fac-
tor produceren, niet zijnde PTH, maar met
hiermee overeenkomende biologische acti-
viteiten, zoals verhoging van de renale
cAM P-spiegel, stimulering van het glucose
6-P-dehydrogenase en verhoogde fosfaat-
secretie in de urine. De structuur van dit
peptidehormoon en de frequentie waarmee
het geproduceerd wordt is nog onbekend,
maar het wordt beschouwd als een belang-
rijke oorzaak van hypercalcemie door tu-
moren zonder botmetastasen (43).
Er zijn geen definitieve bewijzen voor de
produktie van andere stoffen die verant-
woordelijk zouden kunnen zijn voorde hy-
percalcemie zoals sterolen en vitamine D-
metabolieten. Het is onbekend welke
fractie van hypercalcemie veroorzakende
tumoren dit bereikt via Prostaglandinen,
lysozomale enzymen, OAF, PTH of PTH-
achtige peptiden (3).

Bij honden met lymfosarcomen en/ of leu-
kemie zou in 30-40% der gevallen hypercal-
cemie aanwezig zijn ten tijde van de eerste
diagnose (27, 31). Ook bij katten en hon-
den met andere tumoren, zoals bij teven
met maligne peri-rectale tumoren (36) of
maligne mammatumoren (31) is pseudohy-
perparathyreoidie vastgesteld. De sympto-
men zijn polyurie, polydipsie, spierzwakte,
ook van gladde spieren (waardoor anore-
xie, braken en constipatie), arythmieën,
hypercalcemie en hypofosfatemie en nefro-
calcinose, eventueel leidend tot uremie
(32),

Medicamenteuze onderdrukking van ma-
ligne hypercalcemie kan afhankelijk van de
pathogenese plaatsvinden met preparaten
zoals aspirine, indomethacine, corticoste-
roiden, calcitonine en fosfaat. Door aspi-
rine en indomethacine wordt het
prostaglandine-synthetase geïnhibeerd,
zodat de prostaglandinespiegel daalt. Het
effect van corticosteroïden is toe te schrij-
ven aan meerdere
invloeden, te weten: sta-
bilisatie van lysozomale enzymen, blok-
kade van de
Prostaglandine synthese door
inhibitie van de activatie van fosfolipase,
cytotoxiciteit voor lymfocyten waardoor
inhibitie
optreedt van lymfokines en de
afgifte van OAF vermindert, Calcitonine
inhibeert de osteoclastaire en osteocytaire
botresorptie en fosfaat inhibeert de botre-
sorptie en vormt onoplosbare calciumzou-
ten (3, 21, 32),

-ocr page 304-

HYPOGLYCEMIE DOOR MALIGNITEITEN
NIET UITGAANDE VAN DE ENDOCRIENE
PANCREAS

Bij volwassenen zijn deze niet-/?-cel tumo-
ren na insulinomen de belangrijkste oor-
zaak van chronische hypoglycemie tijdens
vasten. Het syndroom wordt vooral ver-
oorzaakt door omvangrijke tumoren van
bepaalde celtypen (16):

— Intrathoracale, intra- of retroperitone-
ale tumoren van mesenchymale origine
(45%), zoals fibrosarcomen, mesotheli-
omen, hemangiopericytomen en
neurofibromen.

— Levercelcarcinomen (23%).

— Bijnierschorscarcinomen (10%).

Er is weinig bekend over de betekenis van
het hypoglycemie syndroom bij de hond;
bovendien is de diagnose slechts enkele
malen gesteld o.a. bij hepatoom (44) en bij
een hond met lymfatische leukemie en hy-
percalcemie (39). Het syndroom kan zich
bij patiënten met verschillende tumoren via
een aantal mechanismen ontwikkelen (16,
41):

Secretie van insuline en insuUne-achtige
stoffen.

In eerste instantie werd het hypoglycemie-
syndroom beschouwd als een ectopische
endocrinopathie. Er is echter geen bewijs
van ectopische secretie van insuline door
tumorcellen. Wel is in 40% van de hypogly-
cemie gevallen een verhoogde insuline-
achtige activiteit aantoonbaar. Normaal
serum bevat naast insuline en pro-insuline
een aantal stoffen met insuline-achtige ac-
tiviteit, die niet is te onderdrukken met
antistoffen tegen insuline, aangeduid als
non-suppressible insulin-like activitv
(NSILA). De NSILA wordt geleverd door
een groep peptiden van diverse molecuul-
grootten.

De mate van stimulatie van het glucoseme-
tabolisme door deze NSILA-stoffen is ca.
1 -2% van die van insuline. Het groeibevor-
derend effect op cellen (in weefselcultuur) is
50
X sterker dan van insuline. De insuline-
achtige substanties worden fysiologisch in
geringe hoeveelheden geproduceerd. Ver-
moedelijk zijn ze dan afkomstig uit de
lever. Met name bij patiënten met vascu-
laire tumoren zoals het haemangiopericy-
toom en ook bij enkele patiënten met intra-
abdominale fibrosarcomen worden in
plasma en \' of tumorextracten zodanig ver-
hoogde NSILA aangetoond, dat hierdoor
hypoglycemie kan worden veroorzaakt. Er
wordt verondersteld dat deze activiteit af-
komstig is van tumor-substanties, maar het
definitieve bewijs van ectopische secretie is
niet geleverd (16).

E.xcessief glucoseverbruik door de tumor.

Factoren die bijdragen aan het verhoogde
verbruik van glucose door tumorweefsels
zijn: het constante glucoseverbruik verge-
leken met het diurnaal metabolisme van
normale weefsels, de grote omvang van de
tumoren en het metaboliseren van glucose
via anaerobe glycolyse. Uit kwantitatieve
bepalingen van het glucoseverbruik van tu-
moren is geconcludeerd, dat dit verbruik
waarschijnlijk niet direct verantwoordelijk
is voor hypoglycemie, daar de lever in prin-
cipe in staat is hierin te voorzien. Zodra de
compenserende capaciteit van de lever te-
kortschiet door tumorinfiltratie, cachexie
of chemotherapeutica kan er hypoglycemie
ontstaan.

Inhibitie van glycogenolyse en/of gluco-
neogenese.

Daar de hypoglycemie al kan optreden in
een vroeg ontwikkelingsstadium van een
tumor, als het glucoseverbruik nog gering
is, wordt er verondersteld dat de glucose-
produktie verminderd is door een humo-
raal mechanisme. Hiervoor zijn diverse
aanwijzingen. Bij een aantal patiënten is
een verminderde glucoseproduktie door de
lever waargenomen, zonder direct aanwijs-
bare oorzaak. Bij nader onderzoek bleek er
een inhibitie te bestaan van de glycogeno-
lyse en of de gluconeogenese. In sommige
gevallen ging dit gepaard met een geblok-
keerde lipolyse. Deze laatste categorie pa-
tiënten vertoonde geen cachexie. Bij patiën-
ten met een hepatocellulair carcinoom en
verminderde glycogenolyse is een vermin-
derde fosforylase-activiteit waargenomen
(25). Dit kan het gevolg zijn van een tekort
aan cAMP ten gevolge van verhoogd ver-
bruik van adenylzuur door de tumor. Dit
verhoogde gebruik wordt beschouwd als
kenmerk van maligne transformatie.
De bij sommige patiënten waargenomen
verhoogde tryptofaan-spiegel kan door in-
hibitie van het phosphoenolpyruvaat
(PEP), sleutelenzym van de gluconeoge-

-ocr page 305-

nese, een verminderde gluconeogenese ver-
oorzaken. Een metaboliet van tryptofaan,
het nicotinezuur.kan verantwoordelijk zijn
voor de geblokkeerde lipolyse (14),
Bij de bestrijding van hypoglycemie (16)
geldt dat de enige afdoende therapie is het
elimineren van de tumor. Het reduceren
van de tumormassa kan de paraneoplasti-
sche verschijnselen reeds aanzienlijk ver-
minderen en daarmee de overlevmgstijd
van de patiënt verlengen, temeer daar de
hypoglycemie meestal veroorzaakt wordt
door langzaam groeiende tumoren.
In een vroeg stadium van het syndroom
kan het frequent opnemen van voedsel,
zelfs \'s nachts, de toestand verbeteren. Het
toedienen van hyperglycemic opwekkende
hormonen zoals glucocorticoïden, groei-
hormoon en glucagon heeft meestal slechts
tijdelijk resultaat. Bij enkele patiënten kan
met Diazoxide, een antagonist van insu-
line, het optreden van hypoglycemische
aanvallen uitgesteld worden.

ANEMIE

Anemie is de meest voorkomende hemato-
logische afwijking bij patiënten met kan-
ker.

Algemeen voorkomende oorzaken zijn:
myelophthisis, veranderingen in de micro-
vasculatuur, bloedverlies, immunologische
reacties, hypersplenisme, toxische depres-
sie en nutritionele deficiënties (23). Vaak
speelt een aantal factoren tegelijk een rol
bij het tot stand komen van de anemie.
Het is mogelijk dat zich anemieën met ver-
schillende verschijningsvormen ontwikke-
len zoals (23): aplastische-, leucoerythro-
blastaire-, megaloblastaire-, dyserytropoë-
tische-, microangiopathische hemolyti-
sche-, ijzerdeficiëntie- of autoimmuun he-
molytische anemie (AI HA) of anemie door
\'pure red cell aplasia (PRCA)\',
Enkele mechanismen waardoor tumoren
anemie kunnen veroorzaken worden iets
nader beschreven (7, 49):

Inductie van abnormale heenmergactivi-
teit.

Onder invloed van tumorpeptiden kan in-
hibitie van de beenmergactiviteit optreden,
waardoor het beenmerg hypoplastisch
wordt zonder verdringingsverschijnselen.
H ierbij ontwikkelt zich aplastische anemie.

Tumorpeptiden kunnen ook excessieve
maar ineffectieve beenmergactiviteit indu-
ceren. Rond tumorfoci in beenmerg kun-
nen hyperplastische erythropoëse en gra-
nulopoëse voorkomen. Door interferentie
van tumorpeptiden met beenmergcellen
kunnen mechanische, biochemische en im-
munologische veranderingen ontstaan,
waardoor de beenmergcellen versneld wor-
den afgebroken (7, 49).

Verstoring van de micro-architectuur van
de beenmerg! bloedbarrière.

Deze barrière, meestal bestaande uit een
basaalmembraan, bedekt door een endo-
theel cel uitloper aan de binnenzijde en een
reticulum cel uitloper aan de buitenzijde,
bevat poriën waar doorheen de bloedcellen
naar het bloed afgegeven worden. Ten ge-
volge van ladingsveranderingen kan de
doorlaatbaarheid van de barrière toene-
men, waardoor primitieve cellen het been-
merg verlaten. Hierbij ontwikkelt zich
leuco-erythroblastaire anemie (7, 49).

Verhoogd verbruik van bouwstoffen voor
DNA synthese.

Door verhoogde aktiviteit van sleutelenzy-
men bezitten tumoren een grotere capaci-
teit voor DNA synthese (47). Het ver-
hoogde gebruik van bouwstoffen voor
DNA synthese kan bij de gastheer leiden
tot een deficiëntie aan vitamine B12 en foli-
nezuur. Dit manifesteert zich als megalo-
blastaire anemie en is bij myeloprolifera-
tieve ziekten, o.a. bij de kat, beschreven
(23).

Veranderingen in de structuur van de cel-
membranen van erythrocyten.
Veranderingen in de fosfolipiden van de
celmembraan ten gevolge van een abnor-
maal lipidmetabolisme maken de erythro-
cyten gevoeliger voor hemolyse, waardoor
de kans op micro-angiopathische hemoly-
tische anemie toeneemt. Andere predispo-
sities hiervoor zijn mechanische beschadi-
ging tijdens passage door de pathologische
micro-vasculatuur van hemangioendothe-
liomen en door de bij DIS aanwezige
fibrine-netwerken (12).

Immunologische reacties.

Het verschijnen van tumor-specifieke anti-
genen in de erythrocytenmembraan kan

-ocr page 306-

leiden tot de vorming van antistoffen tegen
erythrocyten, resulterend in AI HA. Tu-
morsubstanties kunnen als antigeen wer-
ken op het immuunapparaat. Hierbij kun-
nen antistoffen gemaakt worden die
kruisreageren met erythrocyten (33). Ook
bij dermoïd-cysten kan een dergelijk me-
chanisme voorkomen (33). AI HA kan ook
tot stand komen via de produktie van an-
tistoffen door immunocompetente tumor-
cellen tegen erythrocyten.
De produktie van een Immunoglobuline
dat een inhiberend effect uitoefent op de
voor erythropoetine gevoelige stamcellen
in het beenmerg resulteert in PRCA.

Vaak is er echter geen sprake van één van
deze mechanismen of van deze anemie-
vormen. maar van een progressief verlo-
pende normochrome en normocytaire ane-
mie zonder direct aanwijsbare oorzaak, die
wel wordt aangeduid als de \'anemie bij
chronische ziekte\' of \'secundaire anemie\'.
Kenmerkend voor de secundaire anemie is
een verkorte levensduur van erythrocyten,
een gestoord ijzermetabolisme en een rela-
tief beenmergfalen (7).
Extra-erythrocytaire factoren die verant-
woordelijk kunnen zijn voor de verkorte
levensduur van de erythrocyten bij secun-
daire anemie zijn; verhoogde activiteit van
het RES waardoor een voortijdige destruc-
tie van normale erythrocyten plaatsvindt
(hypersplenisme), beschadiging tijdens
passage door neoplastisch weefsel en in-
werking van toxische stoffen uit necrotisch
weefsel of van tumormetabolieten (7).

Typische veranderingen van het ijzer-
metabolisme bij secundaire anemie zijn:
verlaagde serum ijzerspiegel, verlaagde
ijzer bindingscapaciteit, laag percentage
verzadigd transferrine en verhoogde ijzer-
voorraad in het RES (7, 23). De storing in
de overdracht van Fe.H- uit ferritine (in
macrofagen) naar transferrine (in serum)
kan veroorzaakt worden door veranderin-
gen in het membraangebonden transport-
proces of door inhibitie onder invloed van
zure isoferritinen of carcinofoetale ferriti-
nen die bij kankerpatiënten vaak in ver-
hoogde spiegels worden aangetroffen (9).
Bij secundaire anemie schiet de beenmerg-
functie tekort om de verkorte levensduur
van de erythrocyten te compenseren. Dit
kan worden veroorzaakt door een vermin-
derde afgifte van of verminderde gevoelig-
heid voor erythropoëtine ten gevolge van
gestoorde enzymfuncties door de lage
serum ijzer-spiegel (7).
Bij katten komen veel infecties voor met
het oncogene feline leukemie virus (FeLV)
en dit is een belangrijke oorzaak van ane-
mie (5). De meeste infecties verlopen asymp-
tomatisch en zijn zelf-limiterend, maar bij
een aantal katten is de immuun-respons
onvoldoende om het virus te elimineren.
Zij blijven drager en zijn gepredisponeerd
voor het ontwikkelen van een secundaire
anemie of van myeloproliferatieve aandoe-
ningen en anemie met verdrukking van
rode bloedcelvormende delen (5). Het ont-
staan van myeloproliferatieve aandoenin-
gen wordt mogelijk geïnduceerd door
chromosoomveranderingen ten gevolge
van de inbouw van virusantigeen in been-
mergcellen (10).

De behandeling die ingesteld dient te wor-
den bij anemie is afhankelijk van het er aan
ten grondslag liggende mechanisme. De se-
cundaire anemie vereist in de regel geen
medicamenteuze behandeling (7, 49). De
direct op de tumor gerichte maatregelen
staan bij het bestrijden van deze anemie op
de voorgrond. Het toedienen van ijzerpre-
paraten heeft geen effect, daar dit wordt
opgeslagen in het RES. Erythropoëtine
verhoogt de produktie van erythrocyten,
maar kan de hypoferremie verergeren,
zodat de toestand niet verbetert. Hetzelfde
geldt voor het gebruik van androgenen.
Bij katten met anemie door FeLV-infecties
is toediening van vooral bloedtransfusies
en ook wel androgenen en corticosteroïden
beschreven (5). Hiermee zijn de dieren
vaak nog enige maanden in een redelijke
conditie te houden; er bestaat dan evenwel
het risico van virusverspreiding! Bij immu-
nologische reacties zoals AI HA en PRCA
kunnen corticosteroïden effectief zijn.
Hypersplenisme is een indicatie voor sple-
nectomie.

STOLLlNGSSrOOR NISSEN

Maligniteiten gaan gepaard met een ver-
hoogde frequentie van stollingsstoornis-
sen.

Uit klinisch-chemisch en pathologisch-
anatomisch onderzoek blijkt, dat er ge-
ruime tijd afwijkingen kunnen bestaan in
de bloedstolling voordat er klinische mani-

-ocr page 307-

festaties optreden in de vorm van trombose
of bloedingen (24, 30). Bij leverfunctie-
stoornissen ten gevolge van tumorinvasie
kunnen stollingsstoornissen optreden o.a.
door verminderde produktie van stol-
lingsfactoren (17). Men dient hierbij wel te
differentiëren van leverbeschadiging door
de chemotherapie in verband met de
tumor.

Tumorsubstanties kunnen kwali-en kwan-
titatieve veranderingen teweegbrengen in
stollingsfactoren en trombocyten, waar-
door de homeostase van het stollings- en
fibrinolytisch systeem verstoord wordt (6,
35). Verschillende tumoren kunnen stof-
fen, bijv. proteolytische enzymen, produ-
ceren. die directe invloed uitoefenen op
stollingsfactoren. Enkele voorbeelden
hiervan zijn (17, 35):

Produktie van plasminogeen-activator lei-
dende tot primaire fibrinogenolyse.
Dit is een acute ernstige bloedingstoestand,
die speciaal wordt waargenomen bij geme-
tastaseerde prostaatcarcinomen. Deze sub-
stantie vertoont immunologisch overeen-
komst met urokinase en verhoogt de
plasmine-spiegel.

Produktie van een anti-coagulerend antili-
chaam. mee.ital IgG, door plasmaceltumo-
ren. dat inhibitie van factor VIII veroor-
zaakt.

Produktie van een procoagulerend prote-
ase, dat factor X activeert, uit mucine pro-
ducerende adenocarcinomen.

Uit celculturen van patiënten met promy-
elocytaire leukemie zijn tromhoplastine-
achtige substanties geïsoleerd, waardoor
factor VII wordt geactiveerd,

Fumoren kunnen via verschillende mecha-
nismen functiestoornissen van trombocy-
ten tot stand brengen. Trombocytopenie is
de meest voorkomende oorzaak van ver-
hoogde bloedingsneiging bij kankerpatiën-
ten. In veel gevallen is de levensduur van
trombocyten verkort, maar er ontstaat pas
een trombocytopenie als ook de produktie
in het beenmerg tekortschiet (30).
Dit kan het gevolg zijn van bijv. (7):
Inhibitie van multipotente stamcellen
in het beenmerg door afgifte van abnor-
male peptiden.

— Inactiviteit van megakaryocyten door
verminderde afgifte van trombopoëtine
uit de milt bij hypersplenisme.

Een verkorte levensduur van trombocyten,
die veel wordt waargenomen bij gemetasta-
seerde adenocarcinomen en lymfohemato-
poëtische tumoren, kan het gevolg zijn
van een verhoogd verbruik en/of een ver-
snelde afbraak. Bij incomplete endotheli-
satie van bloedvaatjes in een tumor (30) of
bij penetratie van een tumor door een vaat-
wand treedt trombocytenverbruik op,
doordat trombocyten-pluggen ontstaan.
Tevens wordt plaatjesfactor 3 afgegeven,
die de trombinevorming stimuleert.
Bij maligniteiten is vaak een verhoogde ad-
hesiviteit van trombocyten aanwezig. Mo-
gelijk kan dit verklaard worden met behulp
van het gegeven dat uit tumorweefsel een
substantie is geïsoleerd die
in vitro trombo-
cyten aggregatie induceerde (35). Verder is
bij een aantal kankerpatiënten een toe-
name van de glycoproteïnen aan het trom-
bocyten oppervlak waargenomen, samen-
gaand met een verhoogde aggregatie (40).
Bij myeloproliferatieve syndromen zoals
chronische myeloïde leukemie en acute leu-
kemie heeft men een gestoorde trombocy-
tenaggregatie en gestoorde afgifte van de
plaatjesfactor waargenomen, wat zich her-
stelde door behandeling van detumor(49).
Bij patiënten met multiple myelomen zijn
antistoffen aangetoond op trombocyten,
wat autoimmune trombocytopenie tot ge-
volg had (49).

Veel patiënten met tumoren verkeren in
een stadium van hypercoagulabiliteit ten
gevolge van een geactiveerd stollingssys-
teem. Dit is te beschouwen als een labiel
evenwicht dat door geringe stimuli zo kan
verschuiven, dat klinische verschijnselen
optreden. Hierop moet men bedacht zijn
bij het operatief verwijderen van tumoren.
In dit stadium kan men door het instellen
van een anti-trombotische therapie met
trombocyten-inhibitoren of anticoagulan-
tia de risico\'s van trombosering en moge-
lijk ook van metastasering verkleinen (35).

Diffuse intravasale stolling (DIS) is een
belangrijke, doch niet specifieke complica-
tie bij kanker (12). De behandeling van de
kankerpatiënt met DIS dient er primair op
gericht te zijn de tumor te bestrijden, zodat
procoagulerende factoren verdwijnen. In

-ocr page 308-

het preklinische stadium is het gebruik van
heparine zinvol. Hiermee kan de trombine-
vorming voorkomen worden, tenzij de
stolling geactiveerd is door trombocyten-
aggregatie of directe activatie van trom-
bine. Reeds gevormde trombi worden niet
gelyseerd, zodat toedienen van heparine in
het klinische stadium weinig effect heeft.
Bovendien wordt het geïnactiveerd door de
bij shock heersende acidose. Bij patiënten
met ernstige vaatlaesies, een ernstig tekort
aan stollingsfactoren of leverfunctiestoor-
nissen kan heparine de bloedingsneiging
verergeren (12).

CONCLUSIE

In het voorgaande is gepoogd een overzicht
te geven van enkele paraneoplastische syn-
dromen en van de werkingsmechanismen
die daartoe leiden. Eén en ander is samen-
gevat in tabel 1.

Het produceren van abnormale stoffen
door tumoren is bij mens en dier waar-
schijnlijk een vrij algemeen verschijnsel,
waardoor veel klinische syndromen ver-
klaard kunnen worden. Bij de huisdieren is
op dit gebied evenwel nog slechts weinig
nader uitgewerkt. Enkele minder bekende
paraneoplastische syndromen zijn in dit
overzichtsartikel beschreven, waarbij
vooral aandacht besteed is aan die syndro-
men welke veel voorkomen bij de mens en
mogelijk ook bij dieren. Een grote groep is
hierdoor slechts zijdelings of zelfs geheel
niet genoemd, zoals o.a. de groep berus-
tend op neurovasculaire mechanismen, de
groep van de orgaan typische syndromen
of de maag-ulcera bij mestceltumoren. De
wel behandelde syndromen kunnen echter
exemplarisch inzicht verschaffen in tumor-
ziekten.

Tabel 1. Overzicht

van enkele paraneoplastische mechanismen (zie tekst).

Syndromen

Maligniteiten

Substanties

Mechanisme

Cachexie

Diverse tumoren

Enzymen

Activatie vetafbraak

Anorexie

Activatie eiwitafbraak

Activatie Cori-cyclus

Activatie gluconeogenese

Koorts

Lymfoïde tumoren

Endogeen pyrogeen

Verhoging set-point

Hypernefromen

Antigeen

Overgevoeligheidsreactie

Hypercalcemie

Lymfoïde tumoren

Renotrope factor

PTH-achtige werking

Adenocarcinomen

Prostaglandine

Osteoclastaire botresorptie

Hypoglycemie

Hemangiopericytomen

Somatomedine

Insuline-achtige werking

l.evercelcarci nomen

Enzym

Inhibitie fosforylase

Anemie

Lymfoide tumoren

Antigeen

Al tegen Ag op ery\'s

Thymomen

Antilichaam

Inhibitie beenmerg

Stollings-

Prostaatcarcinomen

Protease

Plasminogeen activatie

stoornissen

Adenocarcinomen

Protease

Activatie factor X

Promyelocytaire leukemie

Tromboplastine

Activatie factor VII

Plasmacel tumoren

Antilichamen

Inhibitie factor VIII

LITERATUUR

1. Atkins, E. and Bodel, P.: Clinical fever: its his-
tory, manifestations and nathogenesis.
Fed.
Proc..
38, 57-63. (1979).

2. Bernstein, I. L. and Sigmundi, R. A.: Tumor
anorexia: a learned food aversion?
Science. 209,
416-418. (1980).

3. Boekman, R. S.: ffypercalcemia in malignancy.
Clin. Fndocrinol. Meiah.. 9, 317-333. (1980).

4. Costa. G.: Cachexia, the metabolic component
of neoplastic diseases.
Cancer Res.. 37. 2327-
2335. (1977).

5. Cotter. S. M.: Anemia associated with feline leu-
kemia virus infection. ./.
Am. Vel. Med. /t.MOf..
175. II9/-II93. (1979).

6. Donati, M. B. and Poggi, A.: Malignancy and
haemoslasis.
Br. J. Haemalol.. 44, 173-182.
(1980)

7. Erslev, A. J. and Cabuzda, T. G.: Pathofysiology
of hematologic disorders. Uit: Pathologic physi-
ology mechanisms of disease. Ed. by W. A. Sode-
man .Ir. and T. M. Sodeman, 6th ed., W. B.
Saunders Company, Philadelphia. 1979, Ch 22.

8. Erohman. L. A.: Ectopic hormone production.
Am. J. Med.. 70. 995-997. (1981).

9. Giler, S. and Moroz, C.: The significance of ferri-
tin in malignant diseases.
Biomedicine. 28, 203-
206. (1978).

-ocr page 309-

10. Goh, K. O., Smits, R. A.. and Proper, .1. S.:
Chromosomal aberrations in leukemic cats.
Cor-
nell Vet..
71, 43-46. (1981).

I 1. Gold, J.: Cancer cachexia and gluconeogenesis.
.Ann. NY. Acad. Sci.. 230. 103-110. (1974).

12. Greene. C. E.: Disseminated intravascular co-
agulation in the dog. A review.
J. Am. Anim.
Hosp. Assoc.. 11, 674-684, (1975).

13. Hughes, L. E. and Lytton, B.: Antigenic proper-
ties of human tumors: delayed cutaneous hyper-
sensitivity reactions.
Br. Med. J.. 1, 209-212.
(1964)

14. .lakob. A.: The pathogenesis of tumour hypogly-
caemia.
Diahetologia. 3, 506-514. (1967).

15. .lasani, B.. Donaldson, I.. J.. Ratcliffe, J. G .and
Sokbi, G. S.: Mechanism of impaired glucose
tolerance in patients with neoplasia.
Br. J. Can-
cer.
38. 287-292. (1978).

16. Kahn, C. R.: The riddle of tumour hypoglycae-
mia revisited.
Clin. Endocrinol. Melah., 9, 335-
360, (1980).

17. Kempin, S.: Disorders of hemostasis in malig-
nancy.
Curr. Prohl. Cancer. 4, 21-26. (1979).

18. Krause, R.: Anorexia in cancer. Proefschrift RU
Limburg, Maastricht, 1980.

19. Liebelt, R. A., Gehring, G., Delmonte, L.,
Schuster, G., and Liebelt, A. G.: Paraneoplastic
syndromes in experimental animal model sys-
tem.
Ann. NY. Acad. Sci.. 230,547-563. (1974).

20. Luft, F. C.. Rissing, .1. P.. White, A., and
Brooks, G. F.: Infections or neoplasm as cause of
prolonged fever in cancer patients.
Am. J. Med.
Sci..
272, 65-75, (1976).

21. MacEwen, E. G. and Siegel, S. D.: Hypercalce-
mia: A paraneoplastic disease. Symp. on Clinical
Veterinary Oncology.
Vel. Clin. Norih America,
7. 187-194, (1977).

22. Madewell, B. R.: Local and systemic complica-
tions of cancer. Uit: Veterinary cancer medicine.
G. H. Theilen and B. R. Madewell; Lea and
Febiger, Philadelphia, 1979, p. 7-13.

23. Madewell, B. R. and Feldman, B. F.: Characteri-
zation of anemias associated with neoplasia of
small animals.
J. Am. Vet. Med. Assoc.. 176,
419-425. (1980).

24. Madewell, B. R.. Feldberg, B. F., and O\'Neill, S.:
Coagulation abnormalities in dogs with neoplas-
tic disease.
Thromh. Haemostas.. 44, 35-38.
(1980).

25. Mc Fadzean, A. .1. S. and Veung. R, T. T.: Fur-
ther observations on hypoglycemia in hepatocel-
lular carcinoma.
Am. ./. .Med.. 47, 220-235.
(1969).

26. Meyers, W. P. 1..: Hypercalcemia associated
with malignant diseases. In: Endocrine and non-
endocrine hormone-producing tumors. Year-
book medical publishers, Chicago, 1973. 147-
171.

27. Morrison, W. B.: Paraneoplastic syndromes of
the dog.
J. Am. Vel. Med. Assoc.. 175, 559-561.
(1979)

28. Mundy, G. R., Raisz, L. G., Cooper. R. A.,
Schechter, G. R.. and Salmon, S. E.: Evidence
for the secretion of an osteoclast stimulating fac-
tor in myeloma.
New Eng. J. Med.. 291, 1041-
1046, (1974).

29. Odell, W. D. and Wolfsen, A, R.: Hormones
from tumors: are they ubiquitous?
Am. J. Med.,
68, 317-318, (1980),

30. O\'Donnell, M. R., Slichter, S. .1., Weiden, P. L.,
and Storb, R.: Platelet and fibrinogen kinetics
in canine tumors.
Cancer Res.. 41, 1379-1383.
(1981).

31. Osborne, C. A. and Johnston, S. D.: Ectopic
hormone production by non-endocrine neo-
plasms. In: Kirk, R. W. (ed.). Current Veterinary
Therapy, VI. W. B. Saunders, Philadelphia,
1977, p. 1061-1067.

32. Osborne, C. A. and Stevens, J. B.: Pseudohyper-
parathyroidism in the dog.
J. Am. Vet. Med.
Assoc..
162, 125-135, (1973).

33. Payne, D., Muss, H. B., Homesley, H. D., Job-
son. V. W., and Baird, F. G.: Autoimmune hemo-
lytic anemia and ovarian dermoid cysts.
Cancer.
48, 721-724. (1981).

34. Pennington, J. E.: Fever, neutropenia and malig-
nancy: a clinical syndrome in evolution.
Cancer.
39, 1345-1349, (1977).

35. Peuscher, F. W.: Thrombosis and bleeding in
cancer patients.
Nelh. J. Med.. 2A, 23-32, (1981).

36. Rijnberk, A., Elsinghorst, Th. A. M., Koeman,
J. P., Hackeng, W. H. L., and Lequin, R. M.:
Pseudohyperparathyroidism associated with pe-
rirectal adenocarcinomas in elderly female dogs.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 103. 1060-1075, (1978).

37. Robbins, S. L. and Cotran. R. S.: Pathologic
basis of disease. 2th ed. W. B. Saunders Com-
pany, Philadelphia, 1979, p. 160-165.

38. Schein, P. S.. Kisner, D., Haller, D., Blecher, M.,
and Hamosh, M.: Cachexia of malignancy: po-
tential role of insuline in nutritional manage-
ment.
Cancer, 43, 2070-2076, (1979).

39. De Schepper, J., van der Stock, J., and de Rick,
A.: Hypercalcaemia and hypoglycaemia in a case
of lymphatic leukaemia in the dog.
Vel. Rec. ,94,
602-603, (1974).

40. Scialla, S. J., Speckart, S. F., Haut, M. J., and
Kimball, D. B.: Alterations in platelet surface
sialyltransferase activity and plateletaggregation
in a group of cancerpatients with a high incidence
of thrombosis.
Cancer Res., 39, 2031-2035,

(1979)

41. Sherwood. . M.: Ectopic hormone syndromes.
In: Contemporary endocrinology vol. 1. Ed. by
S. H. Ingbar. Plenum medical book company.
New York & London, 1979, Ch. 10.

42. Singer, F. R., Sharp, C. F., and Rude, R. K.:
Pathogenesis of hypercalcemia in malignancy.
.Min. Eleclr. Melah., 2, 161-178, (1979),

43. Stewart. A. F.. Horst, R., Deftas, L. J., Cadman,
E. C., Lary, R., and Broadus, A. E.: Biochemical
evaluation of patients with cancer-associated hy-
percalcemia.
New Eng. J. Med.. 303, 1377-1383,

(1980)

44. Strombeck, D. R.. Krum, S.. Meyer, D.. and
Kappesser, R. M.: Hypoglycemia and hypoinsu-
linemia associated with hepatoma in a dog.
J.
Am. Vel. Med. Assoc.. 169 , 811-812. (1976).

45. Theologides, A.: Cancer cachexia. Cancer. 13,
2004-2012. (1979).

46. Waldenstrom, J.: Cancer signals and the meta-
bolic outlook in oncology.
Am. J. Med.. 66,
720-721, (1979).

-ocr page 310-

47. Weber, G.: Enzymology of cancer cells. New 51.
Eng. J. Med.. 296, 486-49} and 541-551. (1977).

48, Weinhouse, S,; New dimensions in the biology of 52.
cancer.
Cancer. 45, 2975-2980. (1980).
Williams, W, .1., Beutler, E., Erslev, A. .1., and
Rundles, R. W.: Hematology. 2th ed. McGraw- 53.
Hill, New York, 1977.

DeWys, W, D.: Changes "in taste sensation and
feeding behaviour in cancer patients. A review./
Hum. Nulr.. 32, 447-453. (1978).

49

50.

DeWys, W. D.: Anorexia as a general effect of
cancer.
Cancer. 43, 2013-2019. (1979).
DeWys, W. D,; Nutritional care of the cancer
patient.
J. Am. .Med. A.\'^.soc.. 244, 347-376.
(1980)

Young, C. W. and Dow ling. M. D.: Antipyretic
effect of cycloheximide, an inhibitor of protein
synthesis, in patients with Hodgkin\'s disease or
other malignant neoplasms.
Cancer Res.. 35.
1218-1224. (1975).

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Paramediane laparotomie gevolgd door
abomasopexie als behandelingsmethode
voor liggingsveranderingen van de lebmaag
bij het produktieve melkrund

Paramedian Laparotomy Followed by Abomasopexy as a Method of
Treatment in Displacements of the Abomasum in Productive Dairy Cattle

Joh. Wilten\'

SAMENVATTING De ervaringen hij de operatieve behandeling van iebmaagdislocatie onder
praktijkomstandigheden worden besproken. Bij een 60-lal runderen werd door paramediane
laparotomie met abomasopexie bij 55 dieren blijvend herstel verkregen.

SU M MARY A field procedure for the surgical treatment of abomasal displacements is discussed.
Sixty dairy cou i were treated by paramedian laparotomy with aboma.sope.xy.
The surgery was succesful in 55 animals.

INLEIDING

De aandacht die de laatste tijd aan de be-
handelingsmethoden voor de lebmaagdis-
locaties wordt besteed is aanleiding voor
het weergeven van onderstaande ervarin-
gen met een overigens reeds langer be-
staande operatiemethode, de paramediane
laparotomie met abomasopexie (2).
Uit de onlangs gepubliceerde enquête (3)
over de \'roll and suture\' techniek in de
praktijk blijkt, dat niet iedere geënquêteer-
de zich tot het \'phonendoscopisch steek-
spel in den blinde\' aangetrokken voelt. Een
zekere mate van beroepseer mag dit wel-
licht rechtvaardigen, terwijl ook de soms
hoge waarde van de patiënt een rol speelt
bij dit standpunt.

I Drs. .loh. Wilten, praktizerend dierenarts. Groupement Vétérinaire l.a Chèze, 22210, Frankrijk.
544 Tijdschr. Diergeneeskd.. deel 108. afl. 13. 1983

MATERIAAL EN METHODEN

Sinds het voorjaar 1979 zijn een 60-tal run-
deren, waarbij een Iebmaagdislocatie gedia-
gnostiseerd werd, behandeld. Gezien de
kosten van de operatie worden duidelijke
produktiecriteria gesteld aan de voor ope-
ratie in aanmerking komende dieren (1).
Na sedatie door i.v. toediening van Com-
belen® worden aan het nog staande dier
kluisters bevestigd. Vervolgens wordt de
koe met behulp van twee helpers op een
\'matras van strobalen\' in zijligging neerge-
snoerd. Bij een Iebmaagdislocatie naar
links (LDL) in rechter zijligging, bij een
Iebmaagdislocatie naar rechts (LDR) in
linker zijligging. De\'matras\' geeft het dier
een goede ligplaats en vergemakkelijkt het

-ocr page 311-

werken op handhoogte. Voor- en achterbe-
nen worden paarsgewijs aan elkaar ge-
bonden en voorlopig gefixeerd. Vervolgens
wordt een rechthoekig gebied tussen borst-
been en navel geschoren over een breedte
van 30 cm vanaf 5 cm links tot 25 cm rechts
van de mediaanlijn.

Infiltratie-anaesthesie met Xylocaine ge-
beurt in een lijn 2 cm rechts van en evenwij-
dig aan de mediaanlijn midden tussen
borstbeen en navel en bestrijkt tenminste
25-30 cm.

Vervolgens wordt het dier in rugligging ge-
bracht en met de phonendoscoop wordt de
positie van de lebmaag bepaald. Dit rollen
vereenvoudigt de repositie bij een LDL
aanzienlijk.

Voor- en achterbenen worden nu hoog ge-
fixeerd en met behulp van een baaltje stro
aan weerszijden van de borst wordt het dier
klemgelegd. Snel wordt het operatieveld
met jodiumtinctuur gedesinfecteerd. Met
enkele operatiedoeken en klemmen wordt
de omgeving afgedekt. De snede (± 20 cm
lang) wordt\'aangebracht in genoemde ge-
anaestheseerde lijn. Eventuele bloedingen
zijn doorgaans makkelijk te stelpen. Na het
openen van de buikholte ontstaan een aan-
tal mogelijkheden:

1. De repositie van de lebmaag wordt vi-
sueel gecontroleerd en indien de reposi-
tie niet is bereikt wordt deze manueel
bewerkstelligd.

2. Inspectie van een groot gedeelte van de
lebmaagwand is mogelijk door deze
simpelweg buiten de wond te brengen.

3. Palpatie van gedeelten van de lever,
milt, netmaag en pensvoorhof geven
een idee over eventuele abcessen en\'of
verklevingen ten gevolge van bijv. trau-
matische reticulitis of preperforatieve
ulcera.

4. Preperforatieve ulcera. indien zicht-
baar en/of voelbaar in de lebmaag-
wand kunnen adequaat worden wegge-
werkt met een instulpende chroom-
catgut hechting(no. 2).

De fixatie van de lebmaag vindt in alle
gevallen plaats door abomasopexie en wel
zo dicht mogelijk bij de curvutura major.
Hiervoor wordt zijde no 5 gebruikt en een
ronde naald. Er wordt, beginnend in de
craniale wondhoek, een doorlopende hech-
ting aangelegd, eerst door fascia transversa
abdominis (inwendige rectusschede) Peri-
toneum en daarna 1,5 cm door serosa en
muscularis van de lebmaagwand. Vervol-
gens door peritoneum en fascia transversa
van de tegenoverliggende wondrand. Na
aantrekken en afknopen wordt het korte
einde afgeknipt, waarna met het langeeinde
een doorlopende hechting over ue gehele
lengte van de wond wordt gemaakt. Als de
draad is aangebracht wordt deze van voor
naar achter aangetrokken en in de caudale
wondhoek afgeknoopt.
Op deze wijze wordt de lebmaag over een
lengte van 15-20 cm gefixeerd.
De M. rectus abdominis en de uitwendige
rectusschede worden met onderbroken
hechtingen (zijde no 5) tegen elkaar ge-
bracht waarna de huid met liggende U-
vormige hechtingen (zijde no 5) kamvor-
mig wordt gesloten.

De koe wordt doorgerold en staat in bijna
alle gevallen vlot op. Een controle van de
hartfrequentie door auscultatie en van de
algemene toestand is nuttig.
Het geheel duurt ± 45 minuten - 1 uur.
Aan te bevelen is de koe warm op te stallen
en snel wat lauwwarm water te laten drin-
ken. Alleen wanneer er complicaties zijn
opgetreden worden antibiotica gegeven.
De voorkeur gaat dan uit naar chloram-
phenicol in hoge doses, i.m. gedurende 3
dagen.

Zo snel mogelijk dient men het normale
rantsoen te verstrekken, inclusief het
krachtvoer. De dag van de operatie wordt
volop hooi en water verstrekt. De volgende
dag wordt naast hooi, maïs, bieten, kool of
gras gegeven en het halve rantsoen kracht-
voer. Daarna wordt snel opgevoerd tot op
de 4e of 5e dag het rantsoen wordt gegeven,
dat vóór het optreden van de ziektever-
schijnselen werd opgenomen. Deze proce-
dure wordt gevolgd wanneer er zich geen
complicaties voordoen hetgeen bij de
meeste dieren het geval was.
Bestaande begeleidende afwijkingen zoals
secundaire acetonaemie of endometritis
dienen uiteraard met grote zorg behan-
deld te worden.

RESULTATEN EN DISCUSSIE

De operatie wordt geslaagd genoemd wan-
neer de melkgift erna met 1-1,5 kg per dag
toeneemt tot het normaal te verwachten
lactatieniveau is bereikt.

-ocr page 312-

In totaal werden 55 gevallen van LDL en 5
gevallen van LDR behandeld.
Éénmaal lukte het na openen van de leb-
maag in de curvatura major een bloeding
uitgaand van een ulcus te onderbinden
(overigens geen LDL). Repositie van de
naar rechts gedilateerde en gedisloceerde
lebmaag was in 3 gevallen mogelijk maar
bemoeilijkt door de dilatatie en ten gevolge
van voedselmassa en gas.
Eén geval is 2 dagen na de ingreep op ver-
denking van functionele stenose niet langer
gevolgd.

Tot nu toe werd slechts éénmaal een leb-
maagtorsie vooraf gediagnostiseerd en met
spoed op de beschreven wijze geopereerd.
Repositie was daarbij pas mogelijk nadat
door punctie de overmatige hoeveelheid
gas was verwijderd, die de repositie aan-
vankelijk geheel belemmerde.
Complicaties treden zelden op, bij 60 ope-
raties met deze techniek traden bij 4 dieren
complicaties op. Bij één dier trad acute
sterfte op tengevolge van een torsio mesen-
terialis met inwendige bloeding door een
gerupteerd mesenterium. Waarschijnlijk is
dit door het rollen ontstaan zoals ook door
anderen is opgemerkt.

Door ruptuur van de lebmaag uitgaande
uit een (niet opgemerkte) ulcus ontstond na
de operatie een acute peritonitis bij een
andere patiënt.

Éénmaal vertoonde een koe 14 dagen post
operationem een hernia ventralis door ge-
bruik van te licht hechtmateriaal voor de
spierlaag (zijde no 3). Het dier werd niet
meer geïnsemineerd en maakte de lactatie-
periode af.

Tenslotte ontstond bij één dier 4 maanden
post operationem een recidief van een
LDL.

De indruk bestaat, dat de produktie na de
operatie in de meeste gevallen geen reden
tot klachten gaf. Er is een onderzoek
gaande naar de produktie van de aan leb-
maagdislocaties geopereerde koeien. De
resultaten daarvan zullen te zijner tijd wor-
den gepubliceerd.

Deze techniek vergt meer moeite voor de
prakticus en eigenaar of hulpen ter plaatse.
De grotere diagnostische en prognostische
zekerheden enerzijds en de mogelijkheid
om ook andere lebmaagaandoeningen dan
de LDL onder praktijkomstandigheden op
een verantwoorde wijze te kunnen behan-
delen anderzijds maken, dat deze methode,
naast andere reeds meer bekende, zijn
plaats verdient.

DANKBETUIGING

Mijn dank gaat uit naar de collegae R. .1. Dar-
lington. Snohomish, Washington (USA). G. Cruiks-
hank. Salmon Arm. British Columbia (Canada) en
B. J. Nelissen. Den Ham (Nederland) voor hun hulp
en hun adviezen bij het voor de praktijk toepasbaar
maken van de techniek en naar prof. dr.H. ,1. Breu-
kink voor zijn hulp bij het tot stand komen van dit
artikel.

tJTERATUUR

1. Breukink, H. .1. en Dijkhuizen. A. A.: De leb-
maagdislocatie naar links in economisch perspec-
tief.
Tijdschr. Diergeneesl<d.. 107 , 264-270.
(1982).

2. Lowe, ,1. E. Loomis. W. K.. and Kramer, L. L.:
Abomasopexy for repair of left abomasal dis-
placement in dairy cattle.
J. Am. Vei. Med. Ass..
147. 389-393. (j965).

i. Rutgers, I.. J. E., Rijkenhuizen, A. B. M., Kuiper,
R., van der Velden, M. A.: De \'Roll-and-Suture\'
techniek als behandelingsmethode van de leb-
maagdislocatie naar links bij het rund: Een aan-
vaardbaar alternatief?
Tijdschr. Diergeneesl<d..
108, 96-103. (1983).

VETERINAIR JOURNAAL

\'Tot leringhe ende vermaeck\'

Voorjaar, lammertijd en dus ook veel secties
van lammeren. Enkele hiervan komen in aan-
merking voor een bespreking in deze rubriek.

1. Van een rustend landbouwer, die reeds
jaren langschapen houdt de koppel is beperkt
tot een zevental ooien - werd ter sectie ont-
vangen een ramlam van 2 dagen oud, één van
een tweeling.

Het dier had steeds goed gedronken maar was
plotseling gestorven. De ooien waren met ge-
vaccineerd tegen enterotoxaemie!

-ocr page 313-

Bij sectie werd het typische beeld van een
Clostridium infectie waargenomen: Bloedingen
op darmslijmvliezen, in nieren, thymus buik-
spieren en middenrif. Het hartezakje bevatte
een grote hoeveelheid heldergeel vocht met
fibrine. Op het hart waren bloedinkjes waar-
neembaar. De urine was sterk positief op glu-
cose.

In een uitstrijkje van de inhoud van het ileum
waren overwegend Gram positieve ten dele ge-
sporuleerde bacteriën aanwezig. Enterotoxae-
mie is weliswaar de belangrijkste doodsoor-
zaak bij lammeren, naar blijkt uit de jaarver-
slagen van de verschillende Gezondheidsdien-
sten voor Dieren, maar bij een lam van slechts
twee dagen oud wordt deze aandoening niet
vaak gezien.

Om volledige zekerheid te verkrijgen omtrent
de gestelde diagnose werd voor toxine bepaling
een gedeelte van het ileum naar het Centraal
Diergeneeskundig Instituut verzonden.
Inderdaad kon aldaar C.
perfringens toxine
type D w orden aangetoond.

2. Een in goede conditie verkerend ramlam
van drie weken oud werd door de eigenaar
ter sectie aangeboden.

Het dier werd met behulp van de Lambar groot
gebracht (zwoegervrije opfok).
Bij sectie werd een dunnedarm invaginatie
waargenomen met een lengte van 8 cm met
als gevolg daarvan obstipatie en auto-intoxi-
catie. Bij nadere beschouwing van de inwendige
organen werden echter bovendien necrotische
haardjes waargenomen in hartspier en longen.
Ook lever en nieren bleken aangetast zij het in
mindere mate. De doorsnede ervan varieerde
van 1-3 mm. Het ingestelde bacteriologisch
onderzoek zou wel een haemolytische staphy-
lococcen infectie tot resultaat hebben. De vol-
gende dag vertoonden de bloedagarplaten ech-
ter geen groei.

Na nogmaals 24 uur kweken bij 37° C bleek
uit hart en longen een reincultuur van
Asper-
gillus fumigalus
te zijn gegroeid. In coupes\'
van longweefsel waarop zowel H.E. als P.A.S.
kleuring werd toegepast konden schimmel-
draden worden aangetoond.
Van dit bedrijf werden meer gestorven lamme-
ren ter sectie ontvangen. Uit geen ervan werd
echter weer een schimmel gekweekt.

3. Een plotseling gestorven ooilam van 2
weken oud toonde bij sectie endocarditis, myo-
carditis en tevens abcesjes in longen en nieren.
Meer dieren waren niet gestorven.

Na 24 uur kweken bij 37° C bleken haemo-
lytische streptococcen in reincultuur op de
bloedagarplaten te zijn gegroeid, haast een te-
leurstelling na het vorige geval.

4. Bij 2 lammeren van ± 3 weken oud van
2 verschillende eigenaren werden bij sectie
geen afwijkingen gezien.
De conditie was goed; wel viel bij beiden de
bleke kleur van de spieren op. Voorzichtig
werd de diagnose anaemie gesteld.
Na informatie bleek, dat zwoegervrije opfok
met behulp van runderbiest werd toegepast.
Deze was echter niet onderzocht op geschikt-
heid om als zodanig aan jonge lammeren ge-
voerd te kunnen worden.

Gezondheidsdiensl voor Dieren

in Noord-Nederland, District Groningen.

Haemophilus somnus infectie
bij een stier

Via dierenarts Schoorlemmer te Baarle-Nassau
ontvingen we de kop van een stier.
De anamnese was als volgt.
Op een bedrijf met een 10-tal stieren, van 1 a

2 jaar oud, waren in een periode van 14 dagen

3 dieren gestorven.

De eerste was — zonder dat er voordien iets
was opgemerkt — plotseling gestorven.
Bij het tweede dier werd collega Schoorlemmer
in consult geroepen. Het dier lag, was sopo-
reus, was niet omhoog te krijgen em stierf
na enkele uren.

Het derde dier........met dezelfde verschijnselen —

werd naar het slachthuis verwezen. Op verzoek
van collega Schoorlemmer ontvingen we de
kop. Macroscopisch werd oedeem van de kleine
hersenen gevonden. Histologisch werd een pu-
rulente encephalo-myelitis met necrose en
micro-abcesjes vastgesteld. Uit de hersenen
werd een pleomorph Gram-negatief staafje ge-
isloleerd onder 10% CO, op chocolade-platen.
Het geïsoleerde micro-organisme bleek niet af-
hankelijk te zijn van de zg. X en Y-factor, was
onbeweeglijk, katalase negatief, en oxydase
positief.

Op grond van de anamnese, het histologisch
en het bacteriologisch onderzoek, werd aange-
nomen dat de geïsoleerde bacterie een
Haemo-
philus somnus
was. Deze stam werd opge-
stuurd naar het C.fi.l., alwaar deze stam ge-
typeerd werd als een
Haemophilus somnus.
Dit is naar onze mening het eerste geval in
Nederland. Op het betreffende terrein zijn geen
bijzondere maatregelen getroffen.
Nieuwe gevallen hebben zich nadien niet meer
voorgedaan.

Gezondheidsdienst voor Dieren
in Noord-Brabant.

-ocr page 314-

REFERATEN

Kleine Huisdieren
Toepassingsmogelijkheden met medroxy-
progesteronacetaat (Perlutex®) bij kleine
huisdieren in Denemarken

Ockens. N.: Der Einsatz von Medroxyproges-
teronazetat (Perlutex®) in dänischen Kleintier-
kliniken.
Tierärzll. Umschau. 38, 118-122.
(1983).

De toepassingsmogelijkheden van medroxy-
progesteronacetaat (MAP) voor verschillende
indicaties bij honden, katten en kooivogels
worden geëvalueerd, Hiervoorwerd gebruikge-
maakt van de gegevens afkomstig uit het kaart-
register van drie klinieken voor kleine huis-
dieren in Denemarken,

Besproken worden o,a, de oestruspreventie
bij hond en kat, oestrussuppressie bij de kat
en preventie van de leg bij kooivogels,
Oestruspreventie bij de teef is blijkens auteur
zonder risico mogelijk indien zowel dosering
(2,5 mg/kg Igw) als tijdstip van behandeling
(anoestrus) en gezondheidstoestand dit toe-
laten, Teneinde ongewenste bijwerkingen uit
te sluiten wordt een vaginaaluitstrijkje ter be-
paling van de anoestrus aanbevelenswaardig
geacht.

Voor poezen kan MAP voor dezelfde indicatie
zowel parenteraal (50 mg s,c, om de 4 maanden)
als oraal (1 tablet a 5 mg per week) worden
gebruikt.

Voor het verhinderen van de leg bij kooi-
vogels wordt aanbevolen MAP s,c, of i,m,
om de 5 maanden te appliceren (parkieten
2-3 mg; papegaaien 5-10 mg s,c,).
Blijkens de door auteur verzamelde statistische
gegevens bleek MAP niet in staat om zowel
pyometra als mammatumoren te voorkomen.
De in de literatuur herhaalde malen geuite
veronderstelling dat de toepassing van MAP
de oorzaak zou kunnen zijn van een verhoogd
risico voor mammatumoren wordt door auteur
betwijfeld.

Ter staving van deze bewering vergelijkt hij
helaas de door Van Os
ei al. {Vel. Quari., 3,
(I). 46. (1981)) uit de praktijk verkregen ge-
gevens met de zijne, welke uitsluitend uit een
kaartsysteem afkomstig zijn.
De naar aanleiding van beide onvergelijkbare
onderzoekingen gemaakte tabellen worden ver-
volgens gecombineerd, waardoor het begrijpe-
lijk wordt weshalve auteur tot zijn optimistische
conclusie komt.

Eveneens wordt gewag gemaakt van de door
Ronay
el al. (Magyar AUatorvosok Lap/a,

36, (12). 837-840. (1981)) gepubliceerde ge-
gevens, waaruit zou moeten blijken dat aan
MAP zelfs een tumorremmende functie kan
worden toegeschreven. Waarschijnlijk door on-
voldoende kennis van de Hongaarse taal en het
zich niet realiseren van de kleinschaligheid
van het hier beschreven onderzoek werden
eveneens onjuiste conclusies hieromtrent ge-
trokken (Van de 38 onderzochte teven kwa-
men liefst 28 niet meer terug voor controle
en bij 10 werden binnen 2 jaar recidieven
waargenomen;
Ref.).

Een aantal andere toepassingsmogelijkheden
van MAP bij diverse aandoeningen (o,a. ge-
dragsproblemen, epilepsie, huidklachten, etc,)
worden wel opgesomd, maar het aantal patiën-
ten en behandelingen wordt niet vermeld, waar-
door de hieromtrent verstrekte gegevens on-
bruikbaar zijn,

H. H. Thalheimer.

Paard

Vroege één- of tweeling drachtigheidsdia-
gnostiek bij de merrie met behulp van
echografie

Simpson D, J, el al: Use of ultrasound echo-
graphy for early diagnosis of single and twin
pregnancy in the mare,
J. Reprocl. Fen. Suppi.
32, (1982).

Tengevolge van het maar kort durende deksei-
zoen van de merrie op onze breedtegraad is een
vroege drachtigheidsdiagnose onontbeerlijk.
Het hoge percentage abortus of neonatale
sterfte bij tweelingdracht en het wegblijven van
de cycliciteit na vrucht(en)-resorbtie na de 38e
dag van de dracht tengevolge van de hoge con-
centraties chorion-gonadotrofine in het bloed
(bij de merrie heet het vroegere P.M,S,G, tegen-
woordig
e.G., Ref). betekenen dat tweeling-
dracht gediagnostiseerd moet worden vóór de
vorming van de endometriumcups op de 36e
dag indien men deze met
Prostaglandinen nog
wil onderbreken.

Rectale exploratie na de 25e dag van de dracht
door ervaren klinici is betrouwbaar, maar het
blijft ondanks alles moeilijk voor de 40e dag
definitief te besluiten tot drachtigheid. Voorts is
het moeilijk tweelingdracht vast te stellen, wan-
neer in beide hoornen van de uterus 1 vrucht
aanwezig is, vóór de 35e dag en te allen tijde
wanneer de beide vruchten in I uterushoorn
aanwezig zijn.

Gedurende 4 maanden werden 453 merries on-
derzocht; 326 (72%) enkelvoudige dracht, 70
(15%) niet drachtig, 24 (5,3%) tweelingdracht,
13 (28%) resorbties, 7 (1,5%) te kleine vrucht

-ocr page 315-

voor de duur van de dracht en 13 (2,8%) geval-
len van endometrium cysten, welke laatste
vooral in de rectale vroege drachtigheidsdia-
gnostiek verwarrend kunnen werken.
Van de 24 gevallen van tweelingdracht werden
er 13 (54%) gevonden bij merries die bij rectaal
onderzoek schijnbaar slechts 1 rijpe follikel op
het ovarium hadden op het tijdstip van dekking
(zie diss. M. Henry te Gent: 25% van de ovula-
ties in mei, juni en juli zijn dubbele ovulaties,
waarvan slechts een klein deel als zodanig rec-
taal wordt vastgesteld;
Ref.).
Omdat tweelingdracht voor de 36e dag moeilijk
rectaal vast te stellen is, werd tot op heden
geadviseerd merries met twee follikels op het-
zelfde of een verschillend ovarium niet te dek-
ken. Om waardevolle tijd niet te verliezen, kan
men deze merries nu wel laten dekken en met
echografie vanaf de 14e dag na ovulatie de ont-
wikkelingen volgen. Met behulp van echografie
is het mogelijk geworden enkelvoudige dracht
vast te stellen tussen de 14e en 16e dag p.o.
(rectaal 18-25), tweelingdracht in verschillende
hoornen tussen de 16e en 20e dag p.o. (rectaal
22-40) en tweelingdracht in dezelfde hoorn tus-
sen de 18e en 26e dag p.o. (rectaal onmogelijk).
Interessant was verder dat 21 van de 24 twee-
lingdrachtigheden reageerden op I injectie met
500 Aig cloprostenol met luteolyse en oestrus
binnen 2-4 dagen.

Bij 3 merries die niet reageerden en een tweeling
droegen in verschillende hoornen, werd 1 der
vruchtblazen per rectum manueel geruptureerd
tussen de 19e en 26e dag p.o. Herhaalde scan-
nings bewezen dat de vruchten normaal door-
groeiden tot de 60e dag, waarna de merries de
stoeterij verlieten. (Momenteel onder Neder-
landse omstandigheden is de apparatuur nog te
kostbaar voor de doorsnee stoeterij, maar zal in
de nabije toekomst voor de grote stoeterijen een
goede investering worden en een grote steun
voor de begeleidend dierenarts;
Ref)

W. van der Hohi.

Rund

Runderziekten (vaccinatie E. coli K99)

Haggard, D. L., Springer, .1. A., and Vosdingh,
R. A.: Efficacy ofa single annual booster inocu-
lation of cows with
Escherichia co//bacterin for
preventing enteric colibacillosis in neonatal cal-
ves.
Vel. Med. Small Anim. Clin.. 77, 1525.
(1982).

De preventie tegen colibacillose door enting van
bet moederdier berust in het algemeen op een
tweemalige vaccinatie. In dit onderzoek werd
nagegaan of bij reeds eerder gevaccineerde die-
ren een eenmalige vaccinatie met strain B 41
(01011 K : K99) als booster voldoende is.

Negentien van dergelijke dieren werden 3 weken
ante partem eenmalig met 5 ml s.c. gevaccineerd
en 6 nooit eerder gevaccineerde koeien dienden
als controle.

Er werden geen ongewenste ent-reacties waar-
genomen. In beide groepen kreeg één kalf diar-
ree, die zonder behandeling herstelde. De
gemiddelde colostrale antistof K 99-titer was bij
de gevaccineerde groep >614,5 (4 - > 8192);
voor de controlegroep bedroeg deze < 32 (<
4-64). De titers van de koeien die 1-7 dagen na
vaccinatie afkalfden was 45.3 (var. 4-128); in-
dien de partus 8-14 dagen p.i. optrad 1287 (var.
256-4096) en bij een partus later dan 3 weken na
enting 3350 (var. 1024-8192).
Hoewel uit eerder verricht onderzoek geen een-
parig rechtlijnig verband tussen de hoogte van
de titer en het optreden van een K 99 diarree en
sterfte wordt gevonden kan, gelet op de bereikte
titerwaarden (> 1000), worden geconcludeerd
dat bij reeds eerder gevaccineerde dieren een
eenmalige vaccinatie als booster voldoende ge-
acht kan worden. De enige resctrictie die hierbij
moet worden gemaakt is dat de vaccinatie min-
stens 14 dagen vóór de verwachte kalfdatum
dient te worden verricht.

J. J. Koopman.

Gelijktijdige toepassing van levamisol en
organische fosforverbindingen en het ef-
fect ervan op kalveren

Ford, E. .1. H., Abdelsalam, E. B.: Combined
effect of levamisole and organophosphorus
compounds on calves.
Vet. Ree.. 112, 106.
(1983).

De Engelstalige bijsluiter van levamisol pour-
on vermeldt, dat het middel niet gelijktijdig mag
worden toegepast met organische fosforverbin-
dingen. De auteurs vermoeden, dat dit is gedaan
om vergiftigingsverschijnselen ten gevolge van
additie te vermijden. Het werkingsmechanisme
van levamisol verschilt echter van dat van orga-
nische fosforverbindingen.
Van levamisol en een aantal organische fosfor-
verbindingen werd de invloed op de
cholinesterase-activiteit in het bloed nagegaan.
Daarnaast werd gekeken naar aard enduur van
eventueel optredende vergiftigingsverschijnse-
len. De middelen werden zowel afzonderlijk als
gecombineerd toegepast, waarbij ook naar het
effect van een tweevoudige dosering werd geke-
ken. Als proefdieren werden 3 maanden oude
zwartbonte kalveren gebruikt, in gewicht va-
riërend van 75 tot 100 kilo.
De auteurs concluderen, dat de gelijktijdige toe-
passing van levamisol en organische fosforver-
bindingen geen nadelige gevolgen heeft voor het
dier. Wel kunnen zij, zeker bij overdosering.

-ocr page 316-

vergiftigingsverschijnselen ten gevolge hebben,
maar van additie is geen sprake.
(De combinatie van levamisol en organische
fosforverbindingen wordt in Engeland vooral
toegepast om gelijktijdig dieren te behandelen
tegen maagdarm- en longwormen alsook tegen
runderhorzel. Dit uit oogpunt van arbeidsbe-
sparing:
Ref.) J. W. Seinhorsl.

Het effect van biest van schapen en runde-
ren en van kunstmelk op het glucosege-
halte van het plasma van pasgeboren lam-
meren

Eales, F. A.. Murray, L.,andSmall, J.: Effectsof
feeding ewe colostrum, cow colostrum or ewe
milk replacer on plasma glucose in newborn
lambs.
Vei. Ree.. \\\\\\. 451-453. (1982).

Als er geen schapenbiest gegeven kan (of mag)
worden is koeienbiest een goed vervangings-
middel, beter dan kunstmelk. In deze experi-
menten is aan één uur oude lammeren schapen-
biest (n = 7), koeienbiest (n = 6) en kunstmelk
(n = 7) gegeven in een dosering van 50 ml, kg l.g.
ingebracht met een maagsonde. Schapen- en
koeienbiest waren gedurende èén jaar in de
diepvries bewaard bij —20° C.
Het glucosegehalte bij de schapenbiestgroep
liep in drie uur op van 2.6 naar ± 7 mmol.\'T en
bleef tenminste drie uur op dal niveau; bij run-
derbiest was er een stijging in twee uur van 2.3
naar ruim acht, maar in de volgende vier uur
weer een daling naar 4. Kunstmelk gaf een stij-
ging van 3.5 naar 23 in drie uur en een daling
naar 14 in de daaropvolgende drie uur. Het
gammaglobulinegehalte na het voeren van
schapenbiest was meetbaar na twee uur en lag
bij 18 g; I op zes uur na de geboorte. Dit gehalte
bij runderbiest was meetbaar op drie uur na de
geboorte en kwam niet hoger dan 2.4 g 1 op zes
uur.

Belangrijke conclusies ten aanzien van de voe-
ding direct na de geboorte zijn:

1. schapenbiest is te prefereren boven koeien-
biest en koeienbiest boven kunstmelk;

2. het glucosegehalte ligt bij kunstmelk (te)
hoog met kans op glucosurie en daardoor
op verlies aan vocht en electrolyten. (Dit is
alleen bij
pasgeboren lammeren het geval,
bij oudere lammeren komt het glucosege-
halte niet boven 10 mmol \'l);

3. het glucosegehalte bij runderbiestvoeding
daalt weer binnen zes uur. Tussentijden van
minder dan zes uur verdienen de voorkeur
in het eerste etmaal.

(Deze conclusies zijn van belang ook voor de
Nederlandse schapenhouderij, met name ook
voor de moedermelkvrije opfok van lammeren;
Ref.) C. D. H-\'. König.

Gevoeligheid van Moraxella bovis in vitro
voor miconazol-nitraat

Cutzen, J. van, Gerven, F. van, and Keijzer, H.
de: Sensitivity of
Moraxella bovis in vitro to
miconazole.
Vei. Ree.. \\]2. J6. (198J).

Infectieuze bovine keratoconjunctivitis is een
algemeen voorkomende, zeer besmettelijke run-
derziekte. Als veroorzaker hiervan geldt
Mora-
xella bovis,
een gramnegatieve bacil. Enkele
auteurs vermelden een succesvolle behandeling
met locale of injicieerbare preparaten op basis
van sulfonamide of antibiotica.
Van Cutzen
et al. beschrijven een onderzoek
naar de activiteit
in vitro van miconazol ten
opzichte van
Mora.xella bovis. Van 13 geïso-
leerde stammen werd de gevoeligheid bepaald
ten opzichte van miconazol en ten opzichte van
Oxytetracycline. Het resultaat was, dat micona-
zol in dezelfde concentratie zowel bacteriosta-
tisch als bactericid werkte. Eén stam was
ongevoelig, zowel voor miconazol als voor
Oxy-
tetracycline.

Aloisi behandelde met succes in Argentinië de
genoemde ziekte met een preparaat op basis van
miconazol, polymyxine-B sulfaat en predniso-
lon.

(Gegevens in het onderzoek van Van Cutzen
over de eventuele grotere gevoeligheid van
Mora.xella bovis voor de combinatie met
polymyxine-B sulfaat of een verbeterd effect
door de toevoeging van prednisolon ontbreken;
Ref)

Veldproeven met alleen miconazol zijn in voor-
bereiding.

P. Oldenkamp.

Varken

Parvo op varkensbedrijven

Cutler, R. S. c.s.: Farm studies of porcine par-
vovirus infection.
J. .4m. Vet. Med. Assoc..
182,592, (1983).

In het artikel wordt verondersteld dat. althans
in de V.S. en in Australië, de meeste vermeerde-
ringsbedrijven zijn geïnfecteerd met Porcine
Parvo virus (PPV). I^eze infecties veroorzaken
niet altijd reproduktiestoornissen.
Op 38 bedrijven waar Parvo is aangetoond
(IFT) en waar andere infectieuze oorzaken van
reproduktiestoornissen konden worden uitge-
sloten, is een nader onderzoek verricht naar de
relatie tussen symptomen en bedrijfsfactoren.
- mummificatie kwam voor op alle 38 bedrij-
ven;

— \'schijndracht\'(niet werpen) op 12 bedrijven;

— abortus op 8 bedrijven;

— onregelmatig terugkomen op 3 bedrijven.

-ocr page 317-

Er bleek geen relatie met bedrijfsgrootte of huis-
vestingssysteem.

Wel kwamen de problemen op fok- mestbedrij-
ven tweemaal zo frequent voor als op fokbedrij-
ven, mogelijk door spreiding van PPV vanuit
het virusreservoir bij mestvarkens naar gevoe-
lige zeugen.

Op 15 van de 38 bedrijven kwam mummificatie
alleen bij gelten voor. Op de overige bedrijven
werd dit symptoom dus ook of uitsluitend bij
oudere zeugen gezien.

De duur van de problemen was I tot 6 maanden,
al maakten 3 bedrijven melding van het feit dat
I tot 2 jaar geleden zich soortgelijke problemen
hadden voorgedaan.

W. A. J. Cromwijk.

Voedingsmiddelenhygi\'éne
Staphylococcustoxinen in rauw pluimvee-
vlees

Harvey, J., Patterson, J. T., and Gibbs, P. A.:
Enterotoxigenicity of
Staphylococcus aureus
strains isolated from poultry: raw poultry car-
cases as a potential food-poisoning hazard.
J. Appi Bact.. 52.251-258. (1982).

Dierlijke Staphylococcus-stammen zijn veel
minder frequent toxine-producerend dan hu-
mane stammen.

In het beschreven onderzoek werd vlees van
uitgelegde hennen onderzocht op de aanwezig-
heid van toxinen en staphylococcen omdat die
zwaarder besmet zijn dan piepkuikens. De hen-
nen werden bemonsterd aan het eind van de
slachtlijn (voor de koeling) en na diverse be-
waartijden en -temperaturen. De hennen waren
deels met de hand geplukt en deels fabrieks-
matig geslacht. Van 16 cm^ huid werd op de
verschillende geplande momenten het totaal
aantal aerobe k.v.e. en het aanta; Staphylococ-
cen (met B.P.M.) bepaald.
Aan het einde van de bewaarproef werd de
hoeveelheid enterotoxine (A, B, C, D en E)
in de huid bepaald. Bovendien werd de toxine-
productie van 225 geïsoleerde
Staph, aureus
stammen nagegaan.

Alle onderzochte hennen waren besmet met
Staph, aureus. De isolaten bestonden zowel uit
kip als uit mens specifieke stammen, die allen
in staat waren toxinen te produceren. Kip-
stammen produceerden D-toxinen en mens spe-
cifieke stammen A, B en D-toxinen.
Uit de huid werden geen toxinen geïsoleerd.
De hoeveelheid toxine lag klaarblijkelijk be-
neden de detectiegrens.

J. M. de Kruijf.

Vogel

Schotwonden bij roofvogels

Grimm, F. H. en Kosters, J.: Schuszverletzun-
gen bei Greifvögeln, Experimentelle Untersu-
chungen zur Beurteilung der verwendeten Mu-
nition,
Der Prakt. Tierarzt. 5, 429. (1982).

Per jaar worden aan het \'Institut für Geflüge-
lkrankheiten\' van de Ludwig-Maximilians Uni-
versität te München 10-20 vogels met scho-
twonden aangeboden, meest roofvogels.
De wonden zijn gewoonlijk illegaal ontstaan.
Justitie heeft behoefte aan deskundigen-
verklaringen over de gebruikte munitie.
Niet altijd is het projectiel nog aanwezig of ope-
ratief te verwijderen. Voor een verklaring kan
röntgenologisch onderzoek dan uitkomst bie-
den.

De uitwerking van schoten met verschillende
soorten munitie op dode kippen werd röntgen-
ologisch bestudeerd. Zo werd een serie referen-
tiefoto\'s verkregen ter vergelijking met foto\'s
van gevallen waarbij onbekende munitie ge-
bruikt was.

Vaak is het projectiel niet meer in het lichaam
aanwezig en worden op de foto afgewreven rest-
jes lood op getroffen beenderen gevonden. In
deze gevallen geeft ook de aard van de botla-
esies enige indicatie voor de gebruikte munitie.
Windbukskogeltjes en hagel verlaten zelden het
lichaam en zijn meestal terug te vinden op de
foto. Geweer- en bukskogels verlaten meestal
het getroffen vogellichaam.
In- en uitschotopening, eventuele loodresten
aan beenderen, de aard van de botlaesies en
vergelijking met de referentiefoto\'s van de be-
schoten kippen geven tesamen een indicatie
voor de gebruikte munitie, maar vaak geen vol-
ledige zekerheid.

Soms zijn metaalsplinters van de mantel van
een kogel te herkennen. Volmantelpatronen
zonder loden punt geven geen wrijfresten.
Het artikel is voorzien van röntgenfoto\'s van de
kippen (20 stuks) en van onderzochte roofvo-
gels (10 stuks). In een tabel zijn voor 20 soorten
munitie gegevens gerangschikt over de diameter
van in- en uitschotopening, kogelsplinters,
loodsporen en botsplinters.
(De besproken problematiek is ook voor Neder-
land actueel nu sommige Nederlandse jagers het
recht in eigen hand blijken te nemen bij vermee-
nde of werkelijke schade door roofvogels;
Ref.)

G. J. van Nie.

-ocr page 318-

BOEKBESPREKING

Krankheiten des Pferdes. Ein Leitfaden für
Studium und Praxis

Hanns Jürgen Wintzer

(Verlag Paul Parey. Berlin und Hamburg)

De vele jaren aan de Kliniek voor Heelkunde van onze
faculteit verbonden Wintzer was zijn vroegere werk-
gebied niet vergeten, toen hij het initiatief nam tot het
schrijven van bovengenoemd boek. Maar liefst 5 van
de 12 participerende auteurs zijn of waren werkzaam
in Utrecht.

Het boek bevat 556 bladzijden met 345 afbeeldingen,
waarvan er 150 in kleur zijn opgenomen op 24 niet
genummerde bladzijden. Ter besparing van kosten
zijn deze bladzijden om de 16 pagina\'s tekst inge-
bonden. Daardoor ontstaan toch wel hinderlijke dis-
crepanties tussen tekst en afbeeldingen. Met wat meer
zorgvuldigheid had dit, althans voor een deel kunnen
worden voorkomen. Een andere mogelijkheid lijkt
het de platen achterin bijeen te brengen, In beide
gevallen bespaart dat zoekwerk.
De foto\'s zijn in het algemeen van goede kwaliteit, al
zijn sommige zwart-wit opnames wel wat oud. Het is
jammer, dat de opnames van de besproken giftige
planten niet ook in kleur zijn afgedrukt.
Het lettertype is klein, maar door de tekst in twee
kolommen per pagina af te drukken is het geheel toch
zeer vlot leesbaar.

De indeling in hoofdstukken volgt zo veel mogelijk de
orgaansystemen; daaraan zijn toegevoegd hoofdstuk-
ken over: ziekten aan de romp, infectieziekten, stof-
wisselingsziekten en vergiftigingen.
De indeling in hoofdstukken en de onderverdeling
hiervan is in het begin van het boek zeer overzichtelijk
weergegeven. Aan het eind van ieder hoofdstuk of
onderdeel daarvan wordt een (zij het in sommige
gevallen erg kort) overzicht van geraadpleegde litera-
tuur gegeven.

Niet alle onderwerpen zijn even goed uit de verf geko-
men. Zo is bijv. het ontstaan van een hydrothorax
door stuwing in de kleine circulatie niet waarschijn-
lijk, terwijl we in Nederland ook niet vinden, dat
Cbi.
equi \'/Men
op het Europese continent wordt aange-
troffen\'. We zien het ieder jaar. Het is verder merk-
waardig, dat er bij de behandeling van straal- en
sesambeenaandoeningen met geen woord wordt ge-
rept over de aetiologisch belangrijke vaatveranderin-
gen in dit gebied. Daardoor ontbreekt ook elke ver-
wijzing naar de risico\'s van de op verschillende
plaatsen toegepaste warfarintoediening. Ook is hier
en daar (bijv. bij de onderdelen enteritis en het koliek-
syndroom) niet ontkomen aan de verleiding het (ove-
rigens mondiale) gebrek aan feitelijke kennis te ver-
hullen in een rookgordijn van termen en niet bewezen
veronderstellingen, die als feiten worden opgevoerd.
Toch is de samensteller in het algemeen wel geslaagd
in zijn opzet een boek te produceren over paarden-
ziekten, waarbij nu eens niet alleen maar heelkundige
afwijkingen worden behandeld.
Het binnen een bepaald budget houden van een
uitgave legt beperkingen op. Er moeten dan keuzes
worden gemaakt. Een behandeling zoals die hier gege-
ven wordt van de ziekten van het geslachtsapparaat
vindt men elders niet. Verloskundige problemen
komen echter niet aan de orde, evenmin als er een
apart hoofdstuk wordt gewijd aan afwijkingen bij
pasgeboren veulens. Het boek is relatief niet duur en
het hoort zeker thuis in de rij boekwerken, die men
nodig heeft om een compleet beeld te krijgen van alle
bij het paard voorkomende afwijkingen,

H. C. Kalsbeek.

Mechanisms of Disease. A Textbook of
Comparative General Pathology

D. O. Slauson en B. J. Cooper

(Williams and Wilkins, Baltimore j London. 1982.
ISBN 0.603.07742.2)

Pathologie is geen wetenschap maar een doel op zich-
zelf en een integrale interpretatie van ziekelijke feno-
menen het resultaat. Hierbij maakt de patholoog ge-
bruik van kennis van zeer verschillende herkomst en
blijft dan het liefst stilstaan bij nog onbegrepen bevin-
dingen. Slauson en Cooper kwalificeren verder de
algemene pathologie als een traditionele academische
onderverdeling ter onderscheid van de bijzondere. De
beoefenaars hiervan hebben meer oog voor overeen-
komsten dan voor verschillen tussen ziekten.
De auteurs, die ook deze voorkeur toegedaan zijn,
werpen zich dan ook op \'mechanisms\' bij het analyse-
ren van ziekelijke processen die ten grondslag liggen
aan aandoeningen. Hierbij beroepen ze zich op cel-
biologie, biochemie en immunologie en laten deze
disciplines in geadapteerde vorm deelnemen aan de
interpretaties van ontstaanswijzen van ziekten en van
ontwikkelingen van pathofysiologische toestanden.
De schrijvers richten zich daarbij in de eerste plaats op
studenten die een klinische opleiding volgen en beper-
ken hun voorbeelden tot die uit de diergeneeskunde.
Dit, ondanks het feit dat de ondertitel van het boek
werd voorzien van het woord \'vergelijkend\' hetgeen
een ten onrechte aanmeten van een bepaalde status is.
Tenzij hiermee een sentimentele affiniteit bedoeld
wordt, die in de spaarzame case reports in de vorm
van de verpersonificatie van de dierpatiênt wordt te-
gengekomen. Wanneer men echter deze ontboeze-
mingen voor lief neemt of als amerikanisme be-
schouwt, dan kan men met dit boek op een zeer
degelijke wijze een goed doordachte hoeveelheid ken-
nis opdoen die als basis kan dienen voor interpretaties
bij individuele patiënten. Opvallend zijn de titels van
verschillende hoofdstukken omdat ze expliciet een
gerichtheid op een ziekelijke situatie inhouden. Hier-
voor was een extrapolatie van kennis van basisdisci-
plines naar de ziektekunde noodzakelijk. Een goed
boek om mee te beginnen bij de aanvang van een
langdurig proces dat het verkrijgen van ziektekundig
inzicht nu eenmaal is.

P. Weruvoort.

-ocr page 319-

Aujeszky\'s Disease

G. Wittmann en S. A. Hall

(Uilgegeven door Marlinus Nijhoff Publishers. The
Hague. 1982. Volume 17. in de serie: Current Topics
in I\'eterinary Medicine and Animal Service).

Wat is de huidige stand van de wetenschap op het
gebied van de ziekte van Aujeszky?
Om hierin enig inzicht te verkrijgen initieerde de EG
een seminar dat werd gehouden op 9-10 juni 1981 in
het Bundesforschungsanstalt te Tubingen. West-
Duitsland. Onderzoekers uit lidstaten van de EG pre-
senteerden er 29 papers, uiteenlopend van de molecu-
laire biologie van het Aujeszky\'s disease (AD) virus
tot de bestrijdingsproblematiek. Dit boek bevat de
artikelen en de vrijwel letterlijke tekst van de discus-
sies die volgden op de presentaties. Het boek omvat 6
secties, te weten: de virus-eigenschappen, diagnostiek,
pathogenese en immuniteit, vaccinaties, latente infec-
ties en de epidemiologie en bestrijding van de ziekte.
Een nieuwe ontwikkeling is de toepassing van de
restrictie-enzym analyse op het DNA van AD virus.
Met behulp van deze techniek is het mogelijk om
vaccin-virussen van elkaar en van veldvirus te onder-
scheiden. Bovendien kan men veldvirussen op grond
van hun DNA restrictie patroon in bepaalde groepen
onderverdelen. De moleculaire biologie zal in de toe-
komst zeker zijn nut bewijzen o.a. bij de bestudering
van de epidemiologie van de ziekte.
De sectie \'Diagnostiek\' handelde vooral over de sero-
logic. Het is niet verwonderlijk dat de ELISA wordt
aanbevolen als test voor massa screening van sera.
Verder bleek dat enting met geattenueerde vaccins
nauwelijks interfereert met diagnostiek door middel
van histologie en immuunfluorescentietechniek.

Uitvoerig wordt nog eens belicht dat vaccinatie alleen
de economische verliezen als gevolg van een uitbraak
reduceert, maar zeker niet de verspreiding van het
virus. Zelfs de beste vaccins kunnen niet voorkomen
dat na een interval van 2 weken tussen enting en
proefinfectie het challenge virus wordt uitgescheiden.
Maternale antilichamen remmen de opbouw van een
actieve immuniteit na vaccinatie en dit gegeven is de
aanleiding geweest tot de ontwikkeling van een intra-
nasale enting. De resultaten van de intranasal vacci-
natie zijn veelbelovend. In dit boek vindt men geen
breedvoerige discussie over het gebruik van geattenu-
eerde versus geïnactiveerde vaccins, wat een belang-
rijk wetenschappelijk èn politiek probleem is.
fatent AD virus wordt nog maanden na de primaire
infectie aangetoond door
in vivo en in vitro me-
thoden. Ofschoon een verspreiding van het virus
vooraf plaats vindt door (indirect) contact met var-
kens in het acute stadium van de ziekte, lijkt een
\'airborne\' transmissie over korte afstand niet uitgeslo-
ten. Sinds 1979-1980 is de ziekte aangifteplichtig in
Groot-Brittanniê. Duitsland en Denemarken.
De lezer van dit boek zal constateren dat de kwaliteit
van de bijdragen nogal verschilt, maar niettemin
krijgt hij een goed overzicht van het lopende AD
onderzoek binnen verscheidene Europese instituten
en van de maatregelen ter bestrijding van AD in en-
kele landen. Hiermee wordt al aangegeven dat het
boek niet direct zal aanslaan bij praktizerendedieren-
artsen en diergeneeskundige studenten. Het is wel
aanbevelenswaardig voor degenen die zich, al of niet
selectief op de hoogte willen stellen van de huidige
ontwikkelingen binnen het onderzoek en de bestrij-
ding van AD in Europa.

J. van Oirschot.

Grundlagen der Schweineproduktion

Gottfried Brem

In dit werkje van iets meer dan 100 bladzijden behan-
delt schrijver in beknopte vorm al die zaken die de
varkenshouder, de voorlichter ende dierenarts heden
ten dage moet weten over de moderne varkenshoude-
rij.

In een achttal hoofdstukken worden de volgende pun-
ten aan de orde gesteld.

a. de betekenis van de varkenshouderij in West-
Duitsland met hierbij een historische schets over
de ontwikkeling (8 biz.);

b. de fokkerij en meer speciaal de goede en minder
goede eigenschappen van de diverse rassen (28
blz.);

c. de voeding, waarbij ook ingegaan wordt op de
spijsverteringsprocessen, alsmede op de samen-
stelling van het voer ende techniek van het voede-
ren (15 blz.);

d. de huisvesting, waarbij aandacht geschonken
wordt aan het stalklimaat. de ventilatie, de bouw-
elementen e.a. (25 blz.);

e. de hygiëne en de gezondheid. Niet alleen wordt
gesproken over hygiënische maatregelen bij de
huisvesting, maar ook over hygiëne bij de voerop-
slag en bij de waterdistributie (10 blz.);

f wetten en voorschriften, betrekking hebbende op
de varkenshouderij. Ook wordt in dit hoofdstuk
ingegaan op het gedrag van het varken (7 blz.);
h. de diverse bedrijfstypen (6 blz.).

De tekst wordt verduidelijkt door tabellen, waardoor
het geheel zeer overzichtelijk wordt, leder hoofdstuk
is onderverdeeld in paragrafen door cijfers gecodeerd
en voorzien van een trefwoord.
De inhoudsopgave is zeer uitgebreid, waardoor de
onderwerpen gemakkelijk zijn terug te vinden. Er
staat geen woord te veel.

Het werkje kan worden aanbevolen voor leerlingen
van hogere landbouwscholen. Voor middelbare land-
bouwscholen is de taal vermoedelijk een handicap.
Ook studenten in de diergeneeskunde en in de veeteelt-
wetenschappen en speciaal zij voor wie de varkens-
houderij minder bekend is zal er veel wetenswaardigd
in te vinden zijn. Voor dierenartsen die cursussen
moeten verzorgen kan het werkje een praktische
handleiding zijn.

Schrijver en uitgever (Ferdinand Enke, Verlag te
Stuttgart), die hebben gestreefd naareenduidelijkeen
overzichtelijke vormgeving zijn hierin volledig ge-
slaagd.

De kostprijs is ± ƒ 31, - .

J. P. W. M. Akker mans.

-ocr page 320-

BERICHTEN EN VERSLAGEN
Heifer-mastitis

Van 13 t m 15 april 1983 werd een seminar
gehouden over \'heifer-mastitis\' op een ferry-
boot varend van Stockholm naar Helsinki.
Er waren 23 deelnemers uit diverse landen,
t.w. 1 uit Denemarken: 2 uit Finland; 2 uit
Engeland; 1 uit Noorwegen; I uit West-Duits-
land en 2 uit Nederland (Dr. G. Thomas van de
R.U. Groningen, werkend op entomologisch
terrein, voornamelijk over het gedrag in uitge-
breide zin van de
Hydrotaea irritans. en onder-
getekende). De overige 14 deelnemers waren
vertegenwoordigers van diverse instituten uit
Zweden.

De eerste dag en een gedeelte van de tweede
dag werd in beslag genomen door korte ver-
slagen over lopend onderzoek betreffende dit
onderwerp in diverse landen, waarna uitge-
breide discussies plaats vonden. De derde
ochtend werden alle spreekbeurten met de com-
mentaren samengevat en de geplande experi-
menten voor het komende seizoen besproken
en waar mogelijk gecoördineerd.

Korte samenvattingen van de inleidingen
Vanuit diverse Zweedse instituten en streken
werden gegevens verstrekt over het vóórkomen
van deze (zomer) mastitis. Het probleem is
het grootst bij hoogdrachtige en pas gekalfde
vaarzen, voornamelijk in de maanden augustus
en september, dus aanmerkelijk later in het
seizoen dan in het warmere Nederland. Deze
dieren (en soms droogstaande koeien) worden
meestal in grotere aantallen op uitgestrekte
weilanden gehouden dan in Nederland.
Aanwijzingen werden gevonden dat de inci-
dentie hoger is naarmate geografische invloe-
den (zandgronden) mee spelen en de weilanden
niet tot het cultuurareaal gerekend mogen wor-
den: o.a. slecht drinkwater en drassige drink-
plaatsen; ook wanneer kalveren bij de vaarzen
worden gehouden (tepelzuigen bij de vaarzen).
Als jonge kalveren in grote groepen gehouden
worden (indruk uit Noorwegen) is dc frequen-
tie van de \'heifer-mastitis" het jaar daarna
hoger, waarschijnlijk door de hogere infectie-
druk. Ook tijdens staltijd komt deze mastitis
voor bij vaarzen en droogstaande koeien, waar-
bij men aan een predispositie van het indi-
viduele dier denkt, zoals een reeds latente in-
fectie, stress factoren, een slechte conditie e.d.
Evenals in Nederland is ook in Denemarken,
Engeland en Duitsland (Sleeswijk-Holstein)
deze zomermastitis op de zandgronden een
groot probleem: op ongeveer de helft van de
bedrijven in Sleeswijk-Holstein komt zomer-
mastitis voor. Het betreft 2% van alle runderen,
naar leeftijd te verdelen in 50% vaarzen, 32%
droogstaande koeien en 18% kalveren.

Opvallend hier is dat er rasverschillen zijn:
De Angler en Yersey\'s zijn minder gevoelig
voor deze mastitisvorm. Bij het bacteriologisch
onderzoek van de monsters bleek dat maar zel-
den monocultures van
C. pyogenes worden ge-
ïsoleerd (Duitsland, Engeland en ook Neder-
land in mindere mate); meestal combinaties
van C
pyogenes. anaerobe Peptococciis indoli-
cus
en Str. dysgaiactiae.
Bij een onderzoek in Zweden van monsters
genomen op ± 10 tot 14 dagen na de partus
bij de vaarzen opvallend weinig
C. pyogenes
en peptococcus (slechts 5%), wel echter vrij veel
Str. dysgaiactiae (21%). Deze monsters werden
zowel tjdens de stalperiode als in de zomer
genomen!

Het bleek nodig vast te leggen wat verstaan
moest worden onder\'heifer-mastitis\'. Afgespro-
ken werd te spreken over het \'C.
pyogenes-
anaerobic syndroom\', te verdelen in de mastitis
bij dieren tot de le kalfdatum in de zomer-
maanden (de zomer-mastitis) en in een andere
groep r. />roge«e.v-mastitiden bij koeien en
reeds gekalfd hebbende vaarzen.
In diverse landen: Nederland, Denemarken en
Engeland is een inventarisatie gedaan van in-
secten in de weilanden met een wranghistorie:
Hydrotaea\'s komen daar in groten getale voor.
echter niet op kleigronden waar ook zomer-
wrang onbekend is (Nederland). Veelbelovend
onderzoek wordt in Nederland (R.U. Gronin-
gen) uitgevoerd naar het gedrag van dit insect.
De resultaten hiervan kunnen wellicht bij-
dragen tot een goede preventieve methode.
Het bleek vooralsnog niet mogelijk een eens-
gezind advies ter voorkoming van de zomer-
mastitis aan de veehouder te verstrekken.
In Zweden en Noorwegen worden bij deze ge-
zonde dieren geen antibiotica gebruikt (in ver-
band met resistentie en residuproblemen), ter-
wijl in Denemarken het niet is toegestaangebruik
te maken van insecticiden. Op kleine schaal is
in een regio in Zweden gebruikgemaakt vaneen
vaccinatie (formol vaccin van
C. pyogenes)
echter zonder resultaat. Wel vond men dat
bij de gevaccineerde dieren het ziekteverloop
veel milder was.

In Engeland wordt veel gebruik gemaakt van
langwerkende antibiotica, maar men onderkent
er het gevaar van de residuproblemen.

Uitgebreide proeven werden cn worden nog in
Denemarken uitgevoerd om tepels mechanisch
af te sluiten middels tape-sealing, 2 tot 3 maal
per seizoen. De methode is erg bewerkelijk
maar heeft tot nog toe goede resultaten opge-
leverd (een film hierover werd vertoond).

De bijdrage van Nederland bestond uit een
weergave van de proeven, uitgevoerd onder
auspiciën van de landelijke zomerwrang-com-
missie. t.w. de proeven met Penzal N 300® en

-ocr page 321-

Cepravin dry cow®; ook de regionaal uitgevoer-
de 14-daagse spray-methode met een synthe-
tisch pyrethroïd. Ook de goede resultaten bij
het gebruik van ear-tags (de z.g. gele oor-
merken) bevattende een slow-release synthe-
tisch pyrethroïd, werden vermeld. Het gebruik
\\an deze oormerken was in andere landen nog
onbekend.

Voorts kwam nog in discussie het veranderen
van fokkerij-politiek: meer resistente rassen
fokken (Angler, Yersey) en een ingrijpen in de
tijd van de partus, zodat er in de gevaarlijke
maanden geen hoogdrachtige vaarzen waren;
het voorkómen van stress-factoren en van indi-
viduele predisposities e.d.
Tot slot werden de plannen voor het komende
zomerseizoen besproken en waar mogelijk con-
tacten gelegd ter voorkoming van doublures.

De tweede dag werd nog een bezoek gebracht
aan de Veterinaire Faculteit te Helsinki, waar
prof. Markus Sandholm een demonstratie gaf
\\an een nieuwe colorimetrische methode om op
grote schaal subklinische mastitiden te onder-
kennen: Er wordt gebruik gemaakt van het
meten van bloedplasma proteïnen in de melk,
ontstaan door een verhoogde permeabiliteit bij
ontstekingen. Het melk antitrypsine gehalte is
een gevoelige indicator voor mastitis, boven-
dien goedkoop en te automatiseren (te prefe-
reren boven celgetal-bepaling).
Deze studiedagen waren goed georganiseerd,
interessant en leerzaam en boden de gelegen-
heid door het geringe aantal deelnemers die
\'onder hetzelfde dak\' bleven — diepgaand over
het thema van gedachten te wisselen.

J. M. F. SaesK

Beroepscode:
Wat doen we ermee?

Lezingencyclus Diergeneeskunde en Sa-
menleving

In maart organiseerde de Werkgroep Dierge-
neeskunde en Samenleving haarjaarlijkse lezin-
gencyclus met het doel student en dierenarts te
stimuleren in de vorming van weloverwogen
standpunten ten aanzien van een zorgvuldig
handelen in de beroepsuitoefening.
Dit jaar stond de beroepscode (plichtenleer) in
het algemeen en die voor de dierenarts in het
bijzonder centraal. De Code voor de dierenarts
is opgesteld door de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde. Zoals te
doen gebruikelijk zijn ook dit jaar weer de lezin-
gen gebundeld in een boekwerkie.
Drs. M. A. Moons (dierenarts en voorzitter van
de Codecommissie van de K.N.M.v.D. opende
de rij van drie inleiders over het ontstaan van
de Code voor de dierenarts in Nederland. De
diergeneeskunde is pas vanaf het begin van de
vorige eeuw als een in het maatschappelijk be-
stel herkenbaar en functioneel zogenaamd \'vrij
beroep\' op basis van een zelfstandige weten-
schappelijke opleiding, tot ontplooiing geko-
men. Veel later dan andere medische beroepen.
Het ontstaan van gedragsregels voorde uitoefe-
ning van dat beroep is langzaam op gang geko-
men en tot de twintiger jaren van deze eeuw
bestonden deze uit ongeschreven regels, die in
onderlinge gesprekken en bredere discussies
werden uitgebouwd en ingevuld.
Mevr. dr. Heieen Terborgh-Dupuis (weten-
schappelijk medewerker ehtiek aan de medische
faculteit van Leiden) maakte enige kanttekenin-
gen bij de beroepscode. Onder de vele beroepen
die er zijn, nemen de zogenaamde professies een
bijzondere plaats in. Zij kenmerken zich onder
meer door een speciale intellectuele component,
speciale tradities, en het feit dat zij de samenle-
ving op een bijzondere wijze dienen. Bij een
professie behoort een code, met daarin afspra-
ken over het gedrag ten opzichte van collega\'s,
de cliënten en patiënten, en de samenleving.
Tenslotte werd een praktizerend dierenarts, drs.
.1. M. Wijsmuller, uitgenodigd om te vertellen
op welke wijze een prakticus met de Code voor
de dierenarts omgaat. Ontneemt de code onze
verantwoordelijkheid, of vereist het praktizeren
anno 1983 juist een code, om verantwoord te
kunnen werken? Een code is volgens Wijsmuller
meer nodig dan vroeger door:

a. de grotere verantwoordelijkheid per bedrijf
in verband met het aantal toegenomen dieren
per bedrijf èn de intensievere betrokkenheid als
gevolg van de bedrijfsbegeleiding;

b. grotere verantwoordelijkheid voor de
volksgezondheid en de milieuhygiëne bij de me-
dicamentatie;

c. de toegenomen communicatie, ook van de
veehouders onderling, waardoor een plaatse-
lijke handelswijze of advies elders meer invloed
heeft dan men vaak beseft;

d. de toename van het aantal dierenartsen;
intensiver verkeer vereist nauwlettender spelre-
gels en naleving. De vergrote afstand tussen de
student en de praktijk vraagt extra bestudering
van toekomstige spelregels.

Het boekwerkje is te verkrijgen door overmaking van
/■ 3,— op postgiro 539371 van de Werkgroep Dierge-
neeskunde & Samenleving, Yalelaan 12. 3584 CM
Utrecht, onder vermeldeing van \'Lezingencyclus \'83\'.

Dr. .1. M. F. Saes. Stichting (gezondheidsdienst voor Dieren in Limburg, Postbus 3100. 6093 ZJ Heythuysen.

-ocr page 322-

Officiële jury-verklaring Paultje
Piggelmee Prijs 1983

Op vrijdag 22 april 1983 is, in een vergadering
van de student-leden van de Centrale Onder-
wijscommissie met de redactie van
Brr-Tup,
wederom een winnaar van de Paultje Piggelmee
Prijs (PP?) aangewezen.

Criterium om voor deze prijs in aanmerking te
komen is, zoals bekend, \'Het zich op één of
andere wijze onderscheiden hebbende op het
gebied van onderwijs\', wat op zowel positieve
als negatieve wijze uitgelegd kan worden. Dit
jaar is het (gelukkig maar) een positieve uitleg
geworden, hoewel de jury wel kwijt wil dat het
aanbod van negatieve kandidaten nog altijd
groter is dan van positieve.
De jury heeft het genoegen om als winnaar van
de Paultje Piggelmee Prijs 1983 te kunnen uit-
roepen: dr. G. J. Molenaar, van de vakgroep
Functionele Morfologie. Motieven voordejury
om de heer Molenaar te hebben verkozen zijn
zijn verdiensten in de JOC 1, en de Begeleiding
Evaluatie Tweefasenstructuur commissie
(BET), zijn prettige manier van omgaan metde
studenten, in het bijzonder de eerstejaars, bij
wie hij zich nauw betrokken voelt. Deze eerste-
jaars studenten hebben zich zeer positief uitge-
laten over hem, omdat hij open staat voor hun
problemen, en op alle mogelijke manieren mee-
helpt die problemen op te lossen.
Door al deze lovende berichten en mede gezien
het feit dat het door de student te volgen anato-
mie onderwijs gegeven door de heer Molenaar
ook geen onoverkomelijke opgave is, meent de
jury deze, hopelijk elk jaar in betekenis toene-
mende onderscheiding aan hem te moeten toe-
kennen.
 Jury Paultje Piggelmee Prijs
COC studem-leden
(Persbericht) Redactie Brr-Tup.

De Minister wil de eerstejaars geneeskunde als volgt
verdelen over de medische faculteiten:
RU Leiden 214, RU Groningen 197, RU Utrecht 217,
RU Rotterdam 214, RU Limburg 150, GU Amster-
dam 222, VU Amsterdam 260 en KU Nijmegen 226.
Bij tandheelkunde is de verdeling:
RU Groningen 81, RU Utrecht 104, GU Amsterdam
91, VU Amsterdam 63 en KU Nijmegen 81.
Minister Deetman is verder van plan, overeenkom-
stig de adviezen van de Academische Raad, de
aantallen eerstejaars te beperken bij:

— diergeneeskunde 175 (RU Utrecht);

— sociale gezondheidskunde 150 (RU Limburg);

— algemene gezondheidszorg 75 (RU Rotterdam);

— theaterwetenschap 100 (RU Utrecht 45, GU Am-
stredam 55);

— industrieel ontwerpen 160 (TH Delft);

~ informatica I060(RU Leiden 100, RU Groningen
40, RU Utrecht 75, GU Amsterdam 75, VU
Amsterdam 80, KU Nijmegen 90, TH Delft 250,
TH Eindhoven 150 en TH Twente 200);

— bedrijfskunde (drs.) 300 (RU Groningen).

De Minister wil voorts nieuwe plaatsingscommissies
instellen bij de studierichtingen theaterwetenschap en
bedrijfskunde (ir.).

Bezuinigingen werken door in
numeri fixi

Uit de \'Nederland.se Staatscourant\' van 27 april
1983 lazen wij het volgende:
\'Minister Deetman (Onderwijs en Wetenschap-
pen) wil dat in het studiejaar 1983-1984 de
bezuinigingen in het wetenschappelijk onder-
wijs bij twee studierichtingen een beperking
van het aantal eerstejaars studenten tot gevolg
hebben. Bij geneeskunde wil de Minister de
instroom beperken tot 1700 (advies van de
Academische Raad was 1980) en bij tandheel-
kunde tot 420 (advies Academische Raad was
465).

LIJST VAN ADVERTEERDERS

Alfasan
A.U.V.

Bayer Nederland

Ciba Geigy/Vetin Nederland

Crediet en Effectenbank

Bureau Dix

Dopharma

Duphar Nederland

E.T.H.

Intermediac

J. C. Koning b.v. Assurantiën

Movir-DTO

Mycofarm

Rhône Poulenc Nederland

Rijksoverheid

Trouw en Co.

Voorlichtingsbureau voor Artsen

-ocr page 323-

MEDEDELINGEN

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

Noodenting varkens

Noord-Limburg en Gelderland

Na de noodentingen tegen varkenspest in
Noord-Brabant en Midden-Limburg besloot
het Ministerie van Landbouw en Visserij, in
overleg met het georganiseerde bedrijfsleven
ook in Noord-I.imburg en Gelderland daartoe
over te gaan. Een en ander hield verband met de
toename in de provincies Limburg en Gelder-
land van het aantal varkenspestuitbraken,
waariiit bleek dat de daar eerder genomen
maatregelen tegen verdere verspreiding van de
ziekte (vervoerverboden) niet langer afdoende
waren.

Noord-Limburg

Toen de varkenspestsituatie het noodzakelijk
maakte ook ten noorden van het oorspronkelijk
aangewezen Limburgse gebied tot enting over te
gaan. werd daarvoorde periode van 3 t/ m 6juni
aangewezen.

De grenzen van het Noord-Limburgse gebied
lopen als volgt: de rijksgrens met West-
Duitsland vanaf de provinciegrens met Gelder-
land tot de Niers, de Niers overgaand in de Maas,
de Maas tot de provinciegrens met Gelderland,
de provinciegrens met Gelderland tot de rijks-
grens met West-Duitsland,
In bovengenoemde periode moesten alle var-
kens ouder dan twee weken in het noodentge-
bied worden ingeënt. Voor alle jongere varkens
geldt in de na-entingsperiode een verplichting
tot enting op een leeftijd tussen 5 en 9 weken.
Tevens moeten alle nieuw aangekochte, onge-
ente dieren binnen 4 weken nadat zij aan het
bedrijf zijn toegevoegd, worden geënt. Terstond
na de vaccinatie moeten de varkens worden
voorzien van een door de Veterinaire Dienst
aangewezen oormerk,

In Noord-l.imburg werd de enting uitgevoerd
door de plaatselijke praktizerende dierenartsen,
die ongeveer 10 entploegen vormden.
Het entgebied heeft een oppervlakte van 65 km-
en telt 81 bedrijven met 25,500 varkens. De
kosten van de operatie komen voor rekening
van het Rijk en zijn gedeeltelijk te declareren bij
de E,G,

Sedert 3 juni geldt in het noodentgebied in de
kop van l.imburg een vervoerverbod voor alle
varkens die zich daar op bedrijven bevinden.

Het eerder, op 28 maart, voor de hele provincie
ingestelde vervoerverbod voor fok- en gebruiks-
varkens is per 3 juni opgeheven voor het gebied
ten zuiden van het oorspronkelijke entgebied.
De doorvoer door het Noord-Limburgse entge-
bied is mogelijk gebleven. Een en ander dient
echter zonder oponthoud en rechtstreeks te ge-
schieden, en wel via de autoweg Gennep-
Nijmegen (N 271),

Slachtvarkens met een levend gewicht van mini-
maal 85 kg mogen het noodentgebied in, mits
deze zonder oponthoud, rechtstreeks en via de
kortste weg naar een slachterij worden getrans-
porteerd. Met ingang van 7 juni is in principe
het vervoer van deze dieren in het algemeen
weer toegestaan voor de kop van de provincie.
De entplicht en het vervoerverbod voor Noord-
Limburg zijn vastgesteld bij de Beschikking
Varkenspestmaatregelen juni 1983 1,

Gelderland

Nadat per 19 mei een vervoerverbod was inge-
steld voor fok- en gebruiksvarkens in de Gel-
derse Vallei (provincies Gelderland en Utrecht),
werd met ingang van 30 mei in hetzelfde gebied
tevens tot noodenting overgegaan. Dit gebied
wordt als volgt begrensd: Grebbeweg (vanaf
station Rhenen) - Lawickse Allee (Wageningen)
- Nijenoordse Allee - Mansholtlaan - Nieuwe
Wageningseweg (Ede) - Keeromstraat - Kaste-
lenlaan - Slotlaan - Proosdijerveldweg - Rijks-
weg 324 (Renswoude-Planken Wambuis) -
Apeldoornseweg - Harskamperweg (Otterlo) -
Otterloseweg - Dorpsstraat (Harskamp) -
Harderwijkerweg - Otterloseweg (S6) -
(Barneveld) - Apeldoornsestraat (Oud
Millingen) - Hoofdstraat (Voorthuizen) - Rijks-
weg - Hoevelakenseweg (Terschuur) - Rijksweg
Al - provinciegrens met Utrecht - Stationsweg
(Woudenberg) - oude spoorlijn Amersfoort -
Overberg - spoorlijn Overberg-Veenendaal-
Rhenen tot station Rhenen.
In de periode vanaf 30 mei tot en met 12 juni
moesten ook in de Gelderse Vallei alle varkens
ouderdan twee weken wordeningeënt. Vooralle
jongere varkens geldt in de na- entingsperiode
weer een verplichting tot enting op een leeftijd
tussen de 5 en 9 weken. Verder moeten alle
nieuw aangekochte, ongeënte dieren binnen 4
weken nadat zij aan het bedrijf zijn toegevoegd,
worden geënt. Terstond na de vaccinatie moe-

-ocr page 324-

ten de varkens worden voorzien vaneen doorde
Veterinaire Dienst aangewezen oormerk.
De uitvoering van de enting in de Gelderse Val-
lei was toevertrouwd aan de plaatselijke prakti-
zerende dierenartsen, die 60 tot 65 entploegen
samenstelden. Het entgebied heeft een opper-
vlakte van 600 km^ en telt ± 2000 bedrijven met
ongeveer 600.000 varkens.
Als gebruikelijk komen de kosten van de operatie
voor rekening van het Rijk en kunnen deze
gedeeltelijk worden gedeclareerd bij de E.G.
Vanaf de aanvang van de enting geldt het ver-
voerverbod in de Gelderse Vallei voor alle var-
kens die zich daar op bedrijven bevinden. De
tegelijk met het vervoerverbod ingestelde door-
voermogelijkheid via de E8 of E36 (mits zonder
oponthoud en rechtstreeks) blijft gehandhaafd
en ook hier mogen slachtvarkens met een levend
gewicht van minimaal 85 kg het noodentgebied
in, mits zonder oponthoud en langs de kortste
weg naar een slachterij getransporteerd. Met
ingang van 13 juni is in principe het vervoer van
deze dieren in het algemeen weer toegestaan. De
entplicht voor de Gelderse Vallei is vastgesteld
bij de Beschikking Varkenspestmaatregelen mei
1983 II.

Eind mei werd bij wilde zwijnen in het om-
heinde wildpark van de Hooge Veluwe varkens-
pest geconstateerd. Vermoedelijk was de ziekte
onder deze dieren veroorzaakt door vervoede-
ring van voedselafval (swill). Voorzover nog
niet gestorven, werden alle wilde zwijnen afge-
maakt.

Om te voorkomen, dat deze dieren de ziekte op
varkensbedrijven in de omgeving zouden over-
brengen, besloot het Ministerie van Landbouw
en Visserij het bestaande noodentgebied in de
Gelderse Vallei per 8 juni uit te breiden.

De grenzen van het Gelderse entgebied zijn nu
als volgt komen te liggen: Grebbeweg vanaf
station Rhenen - Lawickse Allee (Wageningen)
- Nijenoordse Allee - Mansholtlaan - Nieuwe
Wageningseweg (Ede) - Keeromstraat - Kaste-
lenlaan - Slotlaan - Proosdijerveldweg - Rijks-
weg 324 - (Renswoude-Planken Wambuis) -
Rijksweg 12 - Apeldoornseweg (N50) -
Arnhemseweg (Apeldoorn) - Al - provinciale
weg S6 (Stroe) - Amersfoortseweg - Hoofd-
straat (Voorthuizen) - Rijksweg - Hoevelaken-
seweg (Terschuur) - Rijksweg Al - grens met
Utrecht - Willaerlaan (Scherpenzeel) - Dorps-
straat - Hollevoetplein - Stationsweg (Wouden-
berg) - oude spoorlijn Amersfoort-Overberg -
spoorlijn Overberg-Veenendaal-Rhenen
station Rhenen.

Voor het toegevoegde Gelderse entgebied gel-
den dezelfde bepalingen en verboden als voor
het aanvankelijk vastgestelde gebied. Er bevin-
den zich 25 bedrijven met 10.000 varkens.

Varkenspest in Nederland

Na de laatste in het Tijdschrifl voor Diergenees-
l<unde
gemelde uitbraak van varkenspest (26
mei) deden zich in Nederland slechts drie ge-
vallen voor. waarvan één in Noord-Brabant en
twee in Limburg.

9 juni - Heeswijk-t)inther (N.Br.): fok- mestbedrijf
met 1
23 zeugen. 30 opfokzeugen. 3 beren, 520 biggen,
226 mestvarkens.

10 juni - Ottersum, gemeente Gennep (l.imburg): ver-
meerderingsbedrijf met 127 zeugen. 2 beren, 3 opfok-
zeugen, 3 mestvarkens en 469 biggen: buurtbesmet-
ting.

10 juni - Ottersum. gemeente Gennep (Limburg):
mestbedrijf met 1006 mestvarkens: contact van ver-
meerderingsbedrijf van 10 juni.
Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen en
zowel het O.I.E. als de E.G. zijn op de hoogte
gebracht.

BESMETTELLIKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 10 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 31 mei 1983 vermeldt het
volgende aantal gevallen van aarigifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rolkreupel

Totaal 11 gevallen in 11 gemeenten.

I geval

1 geval

3 gevallen

2 gevallen
I geval

3 gevallen

Groningen

Friesland

Drenthe

Overijssel

Utrecht

Noord-Holland

Varkenspest

Totaal 13 gevallen in 8 gemeenten
Gelderland 2 gevallen in I gemeente

Zuid-Holland I geval

Noord-Brabant 2 gevallen

Limburg 8 gevallen in 4 gemeenten

Miltvuur

Totaal I geval in Zuid-Holland.
Schurft

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten.

Groningen I geval

Friesland I geval

Gelderland 1 geval

VARKENSPEST
Wesl-Duitsland

Bij een telex van 25 mei 1983 meldde de Veterinaire
Dienst te Bonn veertien nieuwe uitbraken van varkens-
pest in West-Duitsland.
In Noord Rijnland-Westfalen:

— op 13 mei in het district Münster, arrondissement
Steinfurt:

— op 20 mei in het district Münster, arrondissement
Bottrop:

— op 16 mei en 17 mei (twee gevallen) in het district
Münster. arrondissement Borken:

-ocr page 325-

op 20 mei (twee gevallen) in het district Munster,
arrondissement Coesfeld;
op 16 mei in het district Düsseldorf, te Essen;
op 2.1 mei (twee gevallen) in het district Düssel-
dorf, arrondissement Neuss;
op 17 mei in het district Keulen, arrondissement
Heinsberg.
In Beieren:

op 16 mei in hetdistrict Unterfranken.arrondisse-
ment Bad Kissingen;

op 13 mei en 19 mei in het district Unterfranken,
arrondissement Würzburg.
Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt. De noodzakelijke veterinair-politionele maat-
regelen zijn genomen.

SCHAAPSPOKKEN
Italië

Op 25 mei liet de Italiaanse Veterinaire Dienst weten,
dat twee dagen tevoren voor het eerst sinds 1947 een
geval van schaapspokken was bevestigd in het land.
Het betrof een kudde schapen in de Puglia-regio,
provincie Brindisi, gemeente Francavilla Fontana.
oorspronkelijk bestaande uit III dieren waarvan er
op 23 mei nog 83 in leven waren. Alle overgebleven
schapen zijn diezelfde dag nog afgemaakt en gedestru-
eerd.

Een kudde van 150 schapen vlak bij de besmette
kudde is op 25 mei preventief afgemaakt en gedestru-
eerd. hoewel zich hierin géén zieke dieren bevonden.
Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen in
het gebied waar de ziekte is uitgebroken. Een brede
zóne de protection is ingesteld, zich uitstrekkend over
de provincies Brindisi. Tarente en Lecce. Hierbinnen
worden strenge controlemaatregelen toegepast ten
aanzien van het vervoer van voor de ziekte vatbare
dieren en ten aanzien van het gebruik van dierlijke
produkten die de ziekte kunnen verbreiden. Onder-
zoek naar de oorsprong vande besmetting is nog gaan-
de.

BLUF TONGUE
U.S.A.

Via hun ambassade te Parijs lieten de Verenigde Sta-
ten op 25 mei weten, dat:

blue tongue-virus geïsoleerd bij runderen te Ona
van de University of Florida op 5 mei geïdentifi-
ceerd was als serotype 2;

dat dit serotype nog niet eerder in de U.S.A. was
aangetroffen en dat van de 20 over de hele wereld
geïdentificeerde blue tongue-virus serotypes er in
de U.S.A. voorheen 4 waren geïsoleerd;
dat in de kudde waarbij het serotype 2 was geïso-
leerd. géén ziektesymptomen van blue tongue zijn
waargenomen; de betrokken kudde stond onder
toezicht en werd regelmatig onderzocht als een
bewakingskudde ter vroege ontdekking van de
ziekte sedert de lente van 1981;
zowel het Dierlijk Virus Onderzoek Instituut te
Pirbright. Engeland, als het Plum Island Dier-
ziekte Centrum in New York hebben het virus
geïdentificeerd als serotype 2;
epidemiologisch onderzoek naar de wijze van in-
troductie en die van verspreiding van het nieuwe
serotype 2-virus is nog gaande.

DOORLOPENDE AGENDA

Juli:

9—10 Seminar \'Klinische Hämatologie\', Mün-
chen.

10—16 The 32nd Summer Congress of the Interna-
tional Veterinary Students\' Association (IVSA),
Geneva, Switzerland (pag. 260).

Augustus:

2- 4 International Symposium on Laboratory
Animal Science, Vancouver (pag. 766).

14-19 5. Weltkongress über Tierproduktion,
Tokio.

21—27 XXII Veterinair Wereldcongres, Perth,
Australië (pag. 964 en 1248 (1981) 49, 601 en 824
(1982), pag. 53, 111, 511).

25—31 XXIX. Intern. Kongreß der APIMONDIA,
Budapest,

28—2 sept. 29. Europäischer Fleischforscherkon-
greß, Salsomaggiore (Parma),

31 Reünie oud-leden van Absyrtus (pag. 515).

31 — 2 sept. 1. Symposium der Int. Soc. of Animal
Clinical Biochemistry (ACB), Schwäbisch Hall.

September:

7 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

7 Windsurfdag, Smith Kline, le Lustrum Wind-
surf watersport recreatiedag voor dierenartsen,
\'De Rietschans\', Nieuw-Loosdrecht (pag. 496).

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D.
Studievergadering.

13—14 FVE. Advisory Committee on Veterinary
Training, Brussels.

13—16 24. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes \'Le-
bensmittelhygiene\' der DVG gemeinsam mit der
Sektion \'Lebensmittel tierischer Herkunft\' der
Tierärzte Österreichs und der \'Schweizerischen
Tierärztlichen Vereinigung für Fleischhygiene\'
(A), Garmisch-Partenkirchen.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

15 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

19—22 34th Annual Meeting of the European Asso-
ciation for Animal Production (EAAP), Madrid.
(Inl. redaktiesecretariaat).

21 Jahrestagung der Deutschen Gesellschaft für
Züchtungskunde. Müchen.

21 25 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Lancaster (pag. III).

22—23 32. Internationale Fachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung von Haustieren, Wels,
(Oostenrijk) (pag. 370).

23— 24 Röntgenfachtagung der IVRA (A),
Stuttgart-Hohenheim.

26— I okt. Deutscher Tierärztetag \'83 und Kongreß
des Bundesverbandes praktischer Tierärzte,
Fortbildung (A), Baden-Baden.

-ocr page 326-

29—30 PAO-D-curus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Hapert.

29 -30 ATF-Fortbildungsveranstaltung für Phar-

makologie und Toxikologie (A), Berlin.

30 Symposium \'De chronische patiënt\'. Psychiatri-
sche Universiteitskliniek, Groningen.

Oktober:

3—6 Annual Meeting of the European Assoc. for
Animal Production (EAAP), Madrid. (Inl. op
het red.secretariaat verkrijgbaar).

5—7 Internationale Tagung für Orthopädie bei
Huf- und Klauentieren, Wien.

7—8 Jaarcongres 1983 K.N.M.v.D.; tevens 130e
Algemene Vergadering, Leeuwarden (pag. 61,
313, 419, 465).

7 8. Weihenstephaner Herbsttagung \'Moderne
Haltungssysteme und Tiergesundheit\' (A),
Freising.

9—12 Tagung der Deutschen Gesellschaft für Hä-
matologie und Onkologie, Münster (Westf.).

11 — 13 7. Cuxhavener Seminar \'Fische und Fisch-
waren", Cuxhaven.

11 — 14 7.Seminar Tierernährung (A) 1983 (ATP),
München.

12— 14 4. Treffen der europäischen mit Leptospiren
arbeitenden Wissenschaftler, Berlin.

13 Symposium Vleeskalveren, Cultureel- en con-
grescentrum Stichting \'De Reehorst\', Ede.

13 26. Fortbildungsveranstaltung für prakt. Tie-
rärzte (A), Göttingen.

14—15 FVE Meeting, Brussels.

14— 15 Erster internationaler Kongreß über Pferde-
krankheiten. Mülhausen.

14 Jahrestagung der DVG Fachgruppe Schweine-
krankheiten, Würzburg (pag. 323).

18—21 Week 1 cursus P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

21 W.P.S.A.-Dag, 1 AC-Wageningen.

25—28 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

27 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D.
Studievergadering.

November:

1—4 Week 111 cursus P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

3—5 29. Jahrestagung der DVG-Fachgruppe
\'Kleintierkrankheiten\' (A), Hannover.

8 II Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

17 Groep (ieneesk. van het Kleine Huisdier.
Vergadering. Voordracht van prof. dr. M. C.
Horzinek over entstof en entingen bij honden.

Hotel Noord-Brabant, Utrecht, aanvang 20.00
uur.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht, Vergadering.

25—27 2. Internationaler Kongreß der Deutschen
Gesellschaft für Magnetfeld-Medizin e. V.,
Mainz.

30—2dec. International Symposium on Animals as
Waste Converters, Wageningen (pag. 371).

December:

8 Groep Vet.

K.N.M.v.D.

Homoeopathie
Studievergadering.

8 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

13 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984

Februari:

21—22 CLO-Studiedagen 1984.

23—24 17. Tagung über Physiologie und Patholo-
gie der FortpOanzung (DVG u. DGfZ) (A),
Hannover.

23—24 Tagung über \'Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung\', Hannover.

April:

10—13 II. Tagung der Deutschen Gesellschaft für
Parasitologie, Bad Harzburg.

13—15 Voorjaarsdagen 1984, Amsterdam.

16—19 2. Weltkongreß für Schaf-und Rinderzucht,
Pretoria.

Juni:

10—14 International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination, University of
Illinois at Urbana-Champaign, Illinois, USA
(pag. 125).

Augustus:

12 17. Weltgeflügelkongreß der WPSA (A),

Helsinki.

27- 31 8th Congress of the 1. P. V.S. Ghent, Belgium
(pag. 147 en 299).

31—2 sept. Third Joint ineeting Veterinary Patholo-
gists, Utrecht (pag. 147).

September:

17—21 Xlllth International Congress on Diseases
of Cattle. Durban, South Africa (pag. 418).

Gevraagd voor tijdelijk

EEN JONGE COLLEGA

Enige ervaring wordt zeer op prijs gesteld.

Sollicitaties vergezeld van referenties te richten aan L. Pool en D. de Jong,
Maarschalklaan 18, 3417 SE Montfoort.

-ocr page 327-

In memoriam

Leo Vissel

Op vrijdagavonü 26 maan 1982 overleed, ruim één
maand voor zijn vijfenveerligsle verjaardag,
plotseling collega Leo iïs.sel. Hij werd geboren op
10 mei 1937 le Groningen.

Reeds op jeugdige leejiijd moest Leo zijn ouders
»lissen, omdat ze in de tweede wereldoorlog door
de Duitse bezetters werden gedeporteerd.
Hij groeide op in Groningen bij pleegouders en
bezocht daar de lagere school.

In 1951 vertrok Leo met zijn pleegouders naar
Israël. Daar heeft hij zich in 3 jaar met de
Hebreeuwse taal en de Israëlische gebruiken
vertrouwd gemaakt. Van 1954 tot 1958 bezocht hij
de middelbare landbouwschool en behaalde met
goed gevolg het diploma. Van 1958 tot I960
vervulde hij zijn dienstplicht.

In I960 weer in Holland gearriveerd, alwaar hij na
de nodige proeven van bekwaamheid
Diergeneeskunde mocht gaan studeren. In
september I960 leerde tweede ondertekenaar hem
op het praktikum medische j\'ysica beter kennen.
Vanaf dat moment zijn u als vrienden
opgetrokken. Onze overeenkomstige manier van
college dictaat maken mondde ai gauw uit in
beurtelings college lopen. Eind 1966 werd met
genoegen het dierenarts e.xamen aj\'gelegd.
Direc t na zijn afstuderen trouwde hij met Hilda
Heimens. uit welk huwelijk twee dochters werden
geboren namelijk Michal en Judith. In datzelfde
laar ging hij als wetenschappelijk medewerker bij
het instituut voor veterinaire j\'armacologie onder
proj. Van denderen werken.

In 1968 vertrok de jamilie Vissel naar Israël. Daar
was hij tm 1973 werkzaam als pluimvee-
staatsdierenarts. Vanaf 1973 tot 1975 had hij een
eigen pluimveepraktijk. Dit pluimveewerk heeft
hem bijzonder geboeid.

In 1975 keerde het gezin Vissel weer terug naar
Holland. Nu in Zwolle enige tijd stage gelopen le
hebben bij de gemeentelijke vleeskeuringsilienst
tra<l hij in 1975 in dienst bij de gemeente Uithoorn
als keuringsdierenarts en vanaf 1976 tot zijn
plotseling heengaan was hij werkzaam bij de
vleeskeuringSiUenst \'s Gravenhage.

Hier hebben wij Leo leren kennen als iemand met
een hoge opvatting van zijn taak. die hij zeer
nauwgezet uitvoerde. H7/ hebben zeer veel waarde
aan zijn oordeel gehecht, zowel wat zakelijke als
persoonlijke problemen betrof.
Hij was een trouwe vriend, die goed kon luisteren
en je met raad en liaad terzijde stond. Door de lege
plaats, die hij bij ons achterliet, besejfen wij juist.

dat het een groot voorrecht was een collega en
vriend als Leo gehad te mogen hebben.
Vooral zijn hechte gezin, waarin hij een rustpauze
vond. was hem tot grote steun, ook als er
spanningen waren in de werksituatie.

Leo was een integer en goed mens. streefde altijd
naar de meest eerlijke oplossing. Juist door zijn
rechtschapenheid kon hij het zich persoonlijk
moeilijk maken. Moge zijn vrouw Hilda en de
beide dochters Michal en Judith enige troost
putten uit deze welgemeende woorden.
H\'ij verliezen in hem een trouwe vriend en een
goed collega.

G. J. GOEDH.ART
J. G.
V. LONDEN
B. D. OKMA
W. P. TERLOUW
T. G.
V. d. VUURST

-ocr page 328-

Groep practici grote huisdieren
Post Academisch Onderwijs 1983

De cursus Post Academisch Onderwijs van
de Groep Praktici Grote Huisdieren zal in
1983 in de navolgende weken worden
gehouden;

I. maandag 17 oktober t/m vrijdag 21
oktober 1983

H. maandag 24 oktober t/m vrijdag 28
oktober 1983

Hl. maandag 31 oktober t/m vrijdag 4
november 1983

IV. maandag 7 november t/m vrijdag 11
november 1983

De cursus zal worden gehouden in het Henry
Dunanthuis, Woudenbergseweg 54 te Zeist
(ook logies - max. 3 cursisten per kamer - en
maaltijden). Telefoon; 03439 - 1481.
PROGRAMMA
Maandagavond

Ontvangst in het Henry Dunanthuis te Zeist
tussen 21.00 - 23.00 uur.

Dinsdagochtend
Vragen Kleine Huisdieren
Veterinaire aspecten met betrekking tot
varkenspest. Dit onderwerp zal worden
behandeld door dr. C. Terpstra. drs. A. van
Exsel drs. A. A. P. A. Zeeuwen, drs. H.
Vaarkamp en dr. K. G. Robijns.
Dinsdagmiddag

Bezoek aan de Vakgroep Algemene
Heelkunde der Grote Huisdieren, waarbij
onder meer het onderwerp
\'kreupelheidsproblemen bij het rund\' aan de
orde zal komen.
Dinsdagavond

Infecties van Chlamydia psittaci en Coxiella
burnetii
bij landbouwhuisdieren. Nadere
toelichting over deze infecties naar aanleiding
van het vorig jaar gehouden serologisch
onderzoek bij dierenartsen op het voorkomen
van anti-lichamen ten opzichte van
Chlamydia psittaci en Coxiella burnetii (Q-
fever), te behandelen door dr. .1. P. W. M.
Akkermans. Een arts dr. G. J. P. Schaap uit
Rotterdam zal een nadere toelichting geven
over de epidemiologie van deze infecties.
Woensdagoch tend

Bezoek aan de vakgroep Verloskunde,
Gynaekologie, K.l., waarbij de onderwerpen,
anoestrus bij de merrie, fantoom rectaal met
praktische oefening drachtigheidsonderzoek
en in het kort echografie aan de orde zullen
worden gesteld.

Woensdagmiddag

Hoe analyseer ik een voedingsprobleem op

een melkveebedrijf aan de hand van

praktische voorbeelden?

Dit onderwerp zal drs. P. Feenstra gaan

behandelen.

Dr. ir. S. Tamminga zal het onderwerp
\'Eiwit vertering en benutting\' gaan
behandelen en prof. dr. R. A. Prins zal het
onderwerp \'Diagnostisch onderzoek met
betrekking tot de pens\' gaan behandelen.
Woensdagavond

Vergadering van de Groep Praktici Grote
Huisdieren.

Donderdagoch tend
De nieuwste ontwikkelingen van de
theoretische rundveefokkerij, door ir. A.
Meijering.

Praktische rundveefokkerij, door ir. A. H.
M. Laeven, G. R. Landman en drs. J. M. M.
Goossens (week I en II).
Ir. J. A. P. Chardon, J. Gielen en drs. C. M.
T. Willems (week III en IV).

Donderdagmiddag

Bezoek aan de Vakgroep Geneeskunde van

het Kleine Huisdier.

Donderdagavond

Het programma hiervoor wordt nog
ingevuld.
Vrijdagochtend
Actuele schapenziekten,
zwoegerziektebestrijding bij schapen en
enkele aspecten van bloedtappen bij schapen.
Deze onder\\<\'erpen zullen onder meer aan de
orde worden gesteld door drs. D. J. Houwers
en drs. C. D. W. König.

Vrijdagmiddag

Praktische toepassingen van het
bloedgroepenonderzoek

1. Diagnostiek van kwenen.

2. Onderzoek naar stressgevoeligheid bij
varkens.

Dit onderwerp zal door dr. H. van Haeringen
aan de orde worden gesteld.

De pathogenese van cryptorchidie en
hernia inguinalis bij het varken
Freemartinisme bij varkens.
Deze onderwerpen zal prof. dr. C. J. G.
Wensing aan de orde stellen.

Opgave en aanmelding:

Opgave en aanmelding kan geschieden door

het cursusgeld, ten bedrage van

f(>75.— voor leden van de Groep Practici

-ocr page 329-

Grote huisdieren en ƒ 750, — voor niet-
leden van de Groep (inclusief logies en
maaltijden) over te maken op bankrekening
55.56,48.575 van de A.B.N. te Utrecht (giro
bank 1412) ten name van de P.A.O.-cursus
Groep Praktici Grote Huisdieren van de
K.N.M.v.D. met vermelding van opgave
waaraan men wil deelnemen
-I- reserveweek.

Wilt u bij opgave duidelijk vermelden:

— de naam van de deelnemende dierenarts
(dus niet groepspraktijk etc.);

— voor welke week men inschrijft
reserveweek.

Wilt u er rekening mee houden dat opgave
bindend is en dat ruiling niet mogelijk is.

Bij niet deelname is toch het cursusgeld
verschuldigd.

In bijzondere omstandigheden (overmacht
etc.) dient u contact op te nemen met drs. J.
K. Prins te Nieuwenhoorn (tel.: 01883 -
13105).

De inschrijving sluit op 1 september 1982 of
zoveel eerder als de cursus volgeboekt is.
De cursus wordt in principe gegeven voor
praktizerende dierenartsen. Het maximum
aantal deelnemers per cursus is 60. Leden van
de Groep Practici Grote Huisdieren genieten
voorrang.

De volgorde van aanmelding is bepalend
voor het kunnen deelnemen, waarbij het
tijdstip van aanmelding wordt bepaald door
de ontvangst van de overschrijving van het
cursusgeld.

Voor eventuele nadere informatie dient u zich
te wenden tot de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde (Ruth
van den Brink, tel.: 030 - 51011 1).

Facultaire legpenning
voor B. L. Leopold

In Brr-Tup/Faculleilsnieuws, \\1,(9). 8. (1983)
lazen wij het volgende:

\'Op 14 april 1983 vond in het auditorium van
het Universiteitsmuseum (het voormalige
Pathologische Instituut), Biltstraat 166, een
informele bijeenkomst plaats, waarbij drs. B. I..
Leopold (85) als blijk van waardering voor de
sinds 1963 aan de Faculteit bewezen diensten

werd onderscheiden met de Facultaire
Legpenning, ter gelegenheid van de beëindiging
van zijn werkzaamheden ten behoeve van de
diergeneeskundige afdeling van het
Universiteitsmuseum te Utrecht.
Deze legpenning, gegoten in brons naar het
ontwerp van J. M. A. Verkleij, werd sinds
1977 enkele malen uitgereikt aan veterinaire
instellingen in binnen en buitenland. Nu
echter werd hij voor het eerst aan een
persoon overhandigd.

Bij de uitreiking waren naast collega Leopold
en diens echtgenote aanwezig: prof. dr. G. J.
W. van der Meij, mevr. dr. .1. G. van Cittert-
Eymers (oud dir. van het
Universiteitsmuseum), M. A. Moons (oud-
secr. K.N.M.v.D. en nieuwe conservator van
het Faculteitsmuseum), T. W. te Giffel (secr.
K.N.M.v.D.), H. Rozemond (Vet. D.), J. J.
van der Kaaden (Fac. Bestuur en Beheer), A.
Mathijsen (Fac. Bibf). mevr. A. Linden-
Hovius (museum comm.), H. W. Hessel
(DSK), G. Bisterfels (oud vice praeses DSK),
tenslotte enkele medewerkers van het
Universiteitsmuseum. De directeur daarvan,
S. W. G. de Clercq, trad op als gastheer.
Prof Van der Meij opende de bijeenkomst en
gaf in overeenstemming met de wens van de
heer Leopold om lange toespraken
achterwege te laten, direct het woord aan de
gastheer. De Clercq vond het jammer dat hij
als beginner in het vak te weinig had kunnen
profiteren van de ervaringen van Leopold.
Hij complimenteerde Leopold voor de
kwaliteit van het Faculteitsmuseum en sprak
zijn waardering uit voor de
vanzelfsprekendheid en blijheid, waarmee hij
zich van zijn taak had gekweten, wat
ongetwijfeld mede te danken was aan de
medewerking van mevr. Leopold. De Clercq
betreurt de afwezigheid van prof. Numans,
oud conservator van het Faculteitsmuseum,
maar hij twijfelt er niet aan dat de goede
zaak onder de hoede van Moons zal worden
voortgezet en in goede handen is.
Rozemond vindt het jammer dat de
belangstelling voor het museum over het
algemeen niet zo hoog is, waardoor Leopold
vaak alleen heeft gewerkt. Wat Leopold heeft
gedaan is echter waard geprezen te worden.
Daarom heeft de K.N.M.v.D. het door hen
in vlag en briefhoofd gevoerde embleem van
Absyrtus voor dit soort gelegenheden in reliëf
laten uitvoeren. Hij vindt het een eer het
kleinood namens de Maatschappij voor het
eerst uit te kunnen reiken aan iemand van
het beroep.

-ocr page 330-

Hessel biedt namens de DSK en de
museumcommissie een bouquet bloemen aan
aan mevr. Leopold als troost voor de
veelvuldige afwezigheid van haar echtgenoot.
De heer Leopold schenkt hij een recente foto
van het echtpaar gemaakt door Bisterfels
tijdens de Maliebaandag.
Van der Meij verontschuldigt de dekaan, die
zich niet kon onttrekken aan de zorg voor de
Faculteit. Daar tegenover staat, dat hijzelf
destijds als vice-praeses van de DSK in 1954
heeft meegewerkt aan het tot stand komen
van het Faculteitsmuseum en als zodanig
waarschijnlijk de meest aangewezen persoon
is om Leopold, die zich vanaf 1965, dus 18
jaar lang, heeft ingezet voor het museum, nu
in het zonnetje te zetten.

Van de Meij memoreert het feit dat Leopold
60 jaar geleden als dierenarts afstudeerde.
Toen hij met pensioen ging, was hij inmiddels
directeur van de Paarden- en Rundveeverz.
Groningen. Daarna leefden Leopold en de
Faculteit in een soort symbiose en misschien
veronderstelt Van der Meij, \'vond mevr.
Leopold het ook wel prettig als hij eens even
weg was\'.

Er is veel geparasiteerd op de heer Leopold,
maar daar staat tegenover, dat de Universiteit
hem 5 jaar geleden al eerde met de bronzen
eremedaille van de Universiteit.

De Faculteit wil daarbij niet achterblijven en
haar dankbaarheid voor de prettige
samenwerking tonen door het overhandigen
van de Facultaire Legpenning met de
bijbehorende oorkonde. Die penning lijkt op
het eerste gezicht wel wat op de plaquette
van de Maatschappij, alléén het dier (de
leeuw van Androclus) is anders.
Leopold wil zich naar zijn zeggen niet
beperken tot het \'ik dank u allen
buitengewoon\' van Lodewijk van Deijsel,
maar het wat uitgebreider doen.
Hij heeft het werk voor het museum altijd
met groot plezier gedaan, waarbij hij zichzelf
vaak zag als een soort amanuensis. Hij haalt
herinneringen op aan de samenwerking met
oud-directeur van het Universiteitsmuseum
dr. P. H. Kylstra, die hij een apart man
noemt, maar die hij vooral bewondert om
diens wijze van doceren, wat vooral bleek bij
rondleidingen in het museum.
Hij spreekt over de eenvoudige manier
waarop hijzelf in het museum kwam te
werken en constateert dat het daarna, eerst
voor Numans en nu voor Moons, heel wat
moeilijker ging.

Veel dank en waardering gaat uit naar mevr.
Van Cittert. de grote drijfveer achter het
Faculteitsmuseum. Tenslotte memoreert hij
de samenwerking met bibliothecaris
Mathijsen en dankt de technici van het

-ocr page 331-

Universiteitsmuseum voor hun steun bij
technische problemen.
Hierna wordt het officiële gedeelte van de
bijeenkomst gesloten, waarna er gelegenheid
is nog wat met de scheidende functionaris te
praten over zijn ervaringen.

Naschhfi.

Dat de heer Leopold niet zomaar zijn
gebondenheid met het Faculteitsmuseum aan
de kapstok kon hangen, bewees hij nog
dezelfde avond door een schaal van massief
zilver, afkomstig uit het Pathologisch
Instituut, functie echter onbekend, wat de
fabricage betreft te dateren op 1821!

REFERAAT

De positie van de Australische
dierenarts m.b.t. het welzijn
van dieren.

Wirth, H. J.; The Role of the Veterinarian in
Animal Welfare.
Australian Veterinary
Journal
59, 174 - 176 (1982).

Het artikel betreft een inleiding van H. J.
Wirth (praktizerend dierenarts, tevens
President van de Royal Society for the
Prevention of Cruelty to Animals
(R.S.P.C.A.), gehouden tijdens de jaarlijkse
conferentie van de Australian Veterinary
Association (A.V.A.).

De toegenomen publieke belangstelling voor
het welzijn van dieren heeft in Australië een
turbulente periode betekend voor
groeperingen die nauw bij dieren zijn
betrokken.

In deze periode werd de R.S.P.C.A.
verweten, dat ze zich te veel richtte op
honden en katten en geen belangstelling
toonde voor laboratorium dieren, de
landbouwhuisdieren en de in het wild levende
dieren. Na een periode van her-oriëntatie is
hierin verandering gekomen.
De agrariërs werden geconfronteerd met
kritiek op de wijze waarop de
landbouwhuisdieren worden gehouden.
Daarnaast hebben het vervoer van
slachtdieren, slachthuizen, veemarkten en het
gebruik van vee voor publiek vermaak (o.m.
rodeo\'s) de aandacht getrokken. Overleg
tussen vertegenwoordigers van boeren- en
welzijnsgroeperingen is onlangs op gang
gekomen.

Ook de dierenartsen hebben die kritiek niet
kunnen ontlopen. Wirth is van mening dat
dierenartsen, als deskundigen bij uitstek, in
de ogen van de welzijnsgroeperingen een
slechte reputatie hebben.

Dit zou veroorzaakt worden doordat:

— de dierenartsen uitsluitend reageren onder
druk van de publieke opinie;

— de dierenartsen geen officiële mening
naar voren willen brengen;

— de dierenartsen kiezen voor de belangen
van de agrariërs;

~ de dierenartsen niet inzien, dat

welzijnsgroeperingen, in het bijzonder de
R.S.P.C.A., legitieme maatschappelijke
organisaties zijn, bestaande uit
weldenkende personen.
Wirth pleit voor het oprichten van comité\'s
waar over de welzijnsproblematiek wordt
gediscussieerd, en die de band tussen de
R.S.P.C.A. en de A.V.A. moeten verstevigen.
In enkele streken van Australië functioneren
deze groepen goed, door een serieuze en
diepgaande aandacht die aan de onderwerpen
wordt geschonken. Helaas verlopen ook veel
vergaderingen van dergelijke comité\'s zeer
matig.

Een belangrijk probleem daarbij is, dat de
dierenartsen van mening zijn, dat uitsluitend
gediscussieerd kan worden over zaken die
wetenschappelijk vaststaan; iedere subjectieve
inbreng wordt vaak als emotioneel van de
hand gedaan.

Teneinde de positie van de dierenartsen bij
het welzijn te verbeteren doet Wirth, namens
de R.S.P.C.A., aan de A.V.A.-Conferentie
twee voorstellen:

— Er is dringend behoefte aan een
werkgroep, bestaande uit dierenartsen die
reeds nauw met

dierenbeschermingsgroeperingen
samenwerken, teneinde van daaruit alle
dierenartsen bij te staan, zodat de
welzijnsorganisaties op diergeneeskundig
gebied beter kunnen worden ondersteund.

— Er is behoefte aan dat de positie van de
dierenartsen ten aanzien van het welzijn
van dieren opnieuw wordt bezien, zodat
een betere relatie kan worden ontwikkeld
met de welzijnsgroeperingen.

Het is volgens Wirth voor de dierenartsen de
hoogste tijd dat door de A.V.A. op beide
voorstellen wordt ingegaan. (Het is referent
niet bekend, hoe de A.V.A.-Conferentie
hierop heeft gereageerd).

P. van Houwelingen

-ocr page 332-

\'t Congres is straks 10 jaar geleden
Waar wij voor u zijn opgetreden
Wij kondigen aan
Dat wij nog bestaan
Een come-back ligt wel in de rede!

D. van der Zee

Het Congres wordt gehouden in De
Harmonie, Ruiterskwartier 4 te Leeuwarden.
De schouwburg dateert van I88L maar heeft
net weer een 1 I jaar durende verbouwing
ondergaan.

De Harmonie wordt beheerd door de
Stichting Cuhureie Centra Leeuwarden. Het
jaar door worden er ongeveer 460
evenementen verzorgd, waarbij de concerten
en de theatervoorstelHngen een grote plaats
innemen.

De schouwburg functioneert voor de stad
Leeuwarden en haar wijde omgeving. Om u
de weg te wijzen onderstaand alvast ook even
de plattegrond:

De jaarcongrescommissie

Wij vormen samen geen groot jcoor
De grote zaal ben \'je als de dood voor
Hoeveel man gaan er
In het Theater aan \'t Water"\'

Te klein? Neem er dan maar een ..... voor!

D. van der Zee

Thsater aaa hst wfttor

naar
bovenfoyer—
sociëteitszaal

t

\'U

garderobe the;iter l/h water

garderob«

Situatieschets van de schouwburgzaal, de hall en het theater aan het water in de Harmonie.
Begane grond.

-ocr page 333-

Personalia

Voor het hdmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Bron. M. M.; 1980; 3981 TN Bunnik. Rietdekkershoek 3.
Poorthuis L. B.; 1983: 7576 A.l Oldenzaal. G. Gezellestraat 36.
Sneepers. R. M.; 1983; 6224 LN Maastricht, Waldeck Pyrmontstraat 8.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij vOor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Bos, Mevr. M. H. M.; 1982; 3515 VV Utrecht, G. Noodtstraat 15.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Mevr. H. C. M. van Bekhoven. Ridderschapstraat 31 bis, 3512 CN Utrecht.
Mevr. H. M. G. Schreurs, Koningslaan 23, 3583 GE Utrecht.

.1. Timmerman. Nieuwe Koekoekstraat 54, 3514 EG Utrecht.

Promotie:

W. .1. Biewenga te Bosch en Duin op 16 juni 1983
Jubilea:

.1. H. de Boer te Giessenburg (afwezig) 35 jaar op 3 juli 1983

.1. Nip te Meppel (afwezig) 60 jaar op 3 juli 1983

J. C. Choufour te Enschede (afwezig) 60 jaar op 3 juli 1983

D. de Putter te Middelburg (afwezig) 60 jaar op 3 juli 1983

J. A. de Wolf te Assen (afwezig) 60 jaar op 3julil983

J. Driessen te Voorburg (afwezig) 30 jaar op 4 juli 1983

H. J. Oosting te Assen (aanwezig) 35 jaar op 5 juli 1983

F. J. Hilwig te Heusden (afwezig) 50 jaar op 6 juli 1983

B. R. de Vries te Zuidwolde (afwezig) 35 jaar op 9 juli 1983

Dr. J. H. G. Wilson te Hilversum (afwezig) 30 jaar op 10 juli 1983

K. K. van Hellemond te Wageningen (aanwezig) 25 jaar op 11 juli 1983

W. H. M. van lersel te Sint Oedenrode (afwezig) 25 jaar op 1 I juli 1983

A. W. Groenwoud te Assen (aanwezig) 50 jaar op 18 juli 1983

Adreswijzigingen, enz.:

IS9 Barkemu. A. R.: 1969; Hoogeveen; tel. 05280- 201
62016 (privé), 68800 (prakt.); p., kl. huisd.; vet.
adv. Koopmans Meelfabrieken (assoc. met A. JOÓ

F. G. M. de l.eeuw beëindigd).

191 Hergefun. J. P. F.: 1979; Twello; p., geass. met

H. J. Buunk. I. van Es en M. M. I.engkeck. ->09

193 Biewenga. Dr. W. J.: 1969; U-1983; Bosch en
Duin.

194 Boers. ./. J. A. A.: 1980; 6067 CX I.inne, Geire- 212
plein 28; tel. 04746^984 (privé). 2888 (prakt.);

p., ass. bij J. Th. M. van Schie. 2,\'S

195 Böhm K.M.L.: 1974; Best; p., geass. met A. van
Dorsser, J. A. J. Giesen en M. G. A. Gloude-
218
mans.

196 Bos. Me\\-r. M. H. M.: 1982; 3515 VV Utrecht,

G. Noodtstraat 15; tel. 030-718628; wnd. d.
(toevoegen als lid).
 219

197 * Braak. D. J. W. ler: 1983; Hengelo (Ov.); tel.
074-422617; wnd. d.

199 Ȁron. W. yW.,- 1980; Bunnik; tel. 03405-61564 232
(privé), 033-15678 (bur.); r.k.; k.d.

Buunk. H. J.: 1971; Twello; p., geass. met.I. P.
F. Bergefurt, I. van Es en M. M. Lengkeek.
Dijk. P. van: 1931; 7391 DC Twello. Dorps-
straat 11 A; Parkflat \'De Statenhoed\'. flat 58;
tel. 05712-51 14; r.d.; oud-h. vl.k.dnst.
Dorsser, A. van: 1975; Best; p.. H-D., geass.
met K. M. l.. Böhm. J. A. J. GiesenenM. G. A.
Gloudemans.

Es. I. van: 1961; Twello; p., geass. met J. P. F.
Bergefurt, H. J. Buunk en M. M. Lengkeek.
Geldrop. P. J. A. van: 1975; Weert; p. (assoc.
met C. H. B, Widders beëindigd).
Giesen. J. A. J.: 1978; Liempde; tel. 041 13-2166
(privé), 04998-74205 (prakt.); p., geass. met K.
M. l.. Böhm, A. van Dorsser en M. G. A.
Gloudemans.

Gloudemans. M. G. A.: 1959; Oirschot; p.. H-
D.. geass. met K. M. L. Böhm. A. van Dorsser
en J. A. J. Giesen.

Hoof). P. C. van der: 1968; Klarenbeek; tel.
05761-1407.

-ocr page 334-

236 Ikink. R. IV. M.: 1981; 7117 VP Winterswijk. 292
Woold 84; tel. 05434-505 (privé). 05430-12124
(prakt.); p., ass. bij J. H. van Dunnewold, C. A.
H. de Waal en F. de Wit.
 292

236 1lkink-van den Berg. Mevr. E. C; 1981; 7117
VP Winterswijk, Woold 84; tel. 05434-505;
wnd. d.
 325

245 Koelman. K. B. M.; 1936; Heerlen; tel. 045-
740159.

253 Leeuw, A. E G. M. de: 1974; Hoogeveen; tel. 302
05280-68222; p. (assoc. met A. R. Barkema be-
ëindigd).

254 Lengkeek, M. M.: 1969; Twello; p., geass. met i02
J. P. F. Bergefurt, H, .1. Buunk en 1. van Es.

274 *Poorihuis. L. B.: 1983; 7576 AJ Oldenzaal, G. 306
Gezellestraat 36; tel. 05410-20754; d.

290 * Sneepers. R. M.: 1983; 6224 LN Maastricht, 311
Waldeck Pyrmontstraat 8; tel. 043-626283;
wnd. d.

290 Sneijder. H-\'. R.: 1980; 6006 MK. Weert, Gorter-
straat 3; tel. 04950-41731 (privé), 39302
326
(prakt.); p., geass, met C. H. B. Wielders.

*Sieenhuis Geensema-de Groot, Mevr. C. B.:
1981; 3648 BK Wilnis, Burg. Padmosweg 108;
tel. 02979-4545; d.

Steenhuis Geerlsema. E. E.: 1976; 3648 BK Wil-
nis, Burg. Padmosweg 108; tel. 02979-4545
(privé), 5454 (prakt.).

Uyterlinde. P. C: I960; Carthage, Présidence
(Tunesië), 14 Rue Abou Kacem Chabbi; tel.
01-275534.

Versendaal. R. G. van: 1973; 1217 BZ Hilver-
sum. Verdilaan 4; tel. 035-231272 (privé),
02940-711 10 (bur,),

Versteegt. J. W.: 1980; Beekbergen; tel. 05766-
2873 (privé), 05761-1407 (prakt,).
Vrieze. J. D.: 1980; 1351 LD Almere, Linden-
gouw 44; tel. 03240-14619; p.. kl. huisd.
Wielders. C. H. S,,\'1970; Stramproy; tel, 04956-
1764 (privé), 1975 (prakt.); p., geass. met W. R.
Sneijder (assoc. met P. .1. A. van Geldrop be-
ëindigd).

Zuidhof. Sj.: 1980; Picture Butte TOK IVO
Alta (Canada), P.O. Box 67; p., ass. bij W.A.
Veterinarv Services.

^ptegijci Uctennatr

Of \'zoogenaamd\' eerlijk?

De algemeene Vergadering spreke haar oordeel uit over de navolgende aangelegenheid:
Is het geoorloofd runderen, zonder waarneembare clinische verschijnselen van tuberculose,
maar die positief op een tuberculinatie hebben gereageerd, z.g. reactie-dieren, in het vrije
verkeer toe te laten en als zoogenaamd \'eerlijk\' te verhandelen?

Indien dit niet geoorloofd wordt geacht, ligt het dan niet op den weg der Maatschappij
de Regeering te verzoeken zoo mogelijk maatregelen te beramen, dat zulks kan worden
voorkomen?

Tijdschr. Diergeneesk.. 49, 544. (1922).

-ocr page 335-

Daarom is het gebruik
van originele Esbj ionend.

Volledig wateroplosbaar, géén verstopte leidingen,

maar ook mengbaar onder het voer,_

Bestrijdt afdoende elk COCCIDIOSE probleem.
Werkt snel, veilig en betrouwbaar.
Goed opneembaar.

Alléén Esba bevat Sulfachloorpyraiin Natrium Monohydraat.
Zeer korte wachttermijn.

Alleen vertegenwoordiging
voor Nederland

w

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
Telefoon 04116-73797

DlBA-GEIGY

-ocr page 336-

Onderlinge zorg
voor optimale zekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402^7420.

Arbeidsongeschiktheids,
veraekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

MD 04 D

-ocr page 337-

ALBPEN

mm:

EEHMm
SUSPENSIE.

Ampicilline is een veelge- worden hoge bloedspiegels

bruikt breedspectrum antibioti- bereikt. Albipen inj. 15% is een

cum voor de behandeling van bijzonder bruikbare aanvulling

O.a. lucht- en urineweg infecties. op de reeds bestaande Albipen

Albipen inj. 15% is een injectiepreparaten, zoals Albipen
suspensie van ampicilline anhy- LA (long-acting, werkingsduur
draat in olie met een practische tenminste 2 dagen) en
werkingsduur van ca. 24 uur. Albipen poeder voor injectie.
Al korte tijd na injectie ^ST (werkingsduurca.12 uur)

ALBIPEH m 15%: GOED SPUITBAAR, GOEDE BRUIKBAARHEID.

-ocr page 338-

De coöperatieve vereniging voor Embryo-transplantatie (E.T.H.) is voornemens
op korte termijn over te gaan tot de aanstelling van een:

dierenarts

De vereniging E.T.H. is opgericht in 1981 door de samenwerkende Nederlandse
K.l. verenigingen mede voor de ontwikkeling en uitvoering van embryo-
transplantatie bij rundvee onder praktijk-omstandigheden. Wegens de toe-
genomen werkzaamheden zoeken wij een dierenarts die na een trainings
periode in staat zal zijn zelfstandig embryo-transplantaties te verrichten en
nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de E.T. voor de praktijk toepasbaar
te maken.

Goede contactuele eigenschappen en een slagvaardig organisatievermogen
zijn voor deze functie vereist. Leeftijd omstreeks 30 jaar.
Nadere inlichtingen worden verstrekt door de directeur Ir. C. J. van Velzen,
Ronsseweg 553, Postbus 87, 2800 AB Gouda. Tel. 01820 - 14588.

Dierenarts met gemengde praktijk in het westen van het land, zoekt met spoed
een energieke, geïnteresseerde

COLLEGA (gehuwd)
Bij voorkeur met ervaring in de kleine huisdieren- en paarden praktijk.
Brieven met curriculum vitae en referenties onder nummer 24/83 aan de
redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB
Utrecht.

Een welvaartvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met geheel - en onder alle omstandigheden - fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem — Tel. 085 - 45 58 22
Utrechtsew/eg 145/F88

DIERENARTS-ASSISTENTE

zoekt een passende werkkring bij dierenarts(en), ruim 7 jaar ervaring.
Hoofdzakelijk kleine huisdieren, maar ook grote huisdieren.
Mej. M. P. D. Peeters (Mariet), Sevenumse Dijk 18, 5993 NK Maasbree
Limburg. Telefoon 04765 - 1570.

-ocr page 339-

ncd/ibHK

Een flinke stap vooruit in de brochitis
bestrijding was de mogelijkheid tegen
de variant IB stammen te enten.

Na de levende entstoffen voor dit doel,
ontwikkelde laboratoria dr, de Zeeuw
als eerste een gedode entstof tegen
zowel de vanouds bekende infectieuze
bronchitis stammen (H stammen) als
ook tegen de zgn, variant IB stammen
van de laatste jaren (K stammen),
delvax Ib/HK emulsie.
Uw mogelijkheden worden nu verder
vergroot doordat naast laatst genoem-
de entstof (delvax ib/HK emulsie) nu
ook de kombinatie in één fles
verkrijgbaar is van deze entstof met
gedood pseudovogelpest (NCD)-
vaccin. Met
delvax ncd/lb HK emulsie
kunt u met één enting uw dieren tegen
beide ziekten beschermen.

Natuurlijk moeten uw leg- ot reproduk-
tiedieren zorgvuldig voorgeënt zijn met
de overeenkomstige levende entstof,
maar dit wist u al,„

week 8-10
week 14-16 (18)

Entschema:

dag 1 óf vueek 2 è 3 delvax ib H120
week 1
week 5

Mycofarm bv C3

Postbus 8 - 3730 AA De Bilt. Tel. 030-760045

-ocr page 340-

Honden met een gestoorde nierfunktie vertrouwen

op u, ook voor wat betreft hun voeding,

DOKO-Nierdieet stelt u in staat dit vertrouwen

waar te maken,

DOKO-Nierdieet - het ideale basisdieet in de vorm van geëxpandeerde
brokken. Het eiwitgehalte van gemiddeld 10% is afgestemd op de mini-
male behoefte van volwassen honden. Meerdere elkaar aanvullende eiwit-
bronnen zorgen voor een hoge biologische waarde, waardoor de
belasting van de nieren tot een minimum beperkt wordt.

Voor inlichtingen en bestellingen:
TROUW & CO. B.V. NEDERLAND - Postbus 40 - 3880 AA PUTTEN.

TEL. 03418-52244

Nierdieet voor honden

-ocr page 341-

inhoud

WETENSCHAPPEI.IJKE ARTIKELEN (vervolg omslag)

Note on the transmission o/Theileria annulata by Hyalomma ticks in the Sudan: Umel
Hassan Mustafa. F. Jongejan. and S. P. Mor:aria
.........112

Penetration of some antibiotics into the lacrimal fluid of sheep: J. F. M. Nouws and
C.D.W. König
.........................114

Pink eye\' or \'zere oogjes\' or Keratoconjunctivitis Infectiosa Ovis(KIO). Clinical efficacy

of a number of antimicrobial therapies: C. D. W. König........122

Review papers

Keratoconjunctivitis Infectiosa Ovis (KIO). \'pink eye\' or \'zere oogjes\'(a survey): C. D. W.
König
....................127

Clinical papers

Porcine Parvovirus infection: review and diagnosis in a .son\' herd with reproductive
failure: L. A. van Leengoed. J. Vos. F. Gruys. P. Rondhuis. and A. Brand.
 131

Short communications

Ketoconazole in the treatment of dermatomycosis in cats and dogs: H. De Keyser and
M. VandenBrande
.................142

Nederlandse samenvattingen van bovengenoemde artikelen op pag. 575

contents

THE VETERINARY SCENE

Albendazole (Valbazen®) in the Treatment of Lungworm Infection in Ponies; J. E. W.

Reitsma...................569

ORIGINAL PAPERS. REVIEW PAPERS. CLINICAL PAPERS, SHORT COMMUNICATIONS
Reproduced from The Veterinary Quarterly\'. Vol. 5, No. 3, 1983, pag. 97-144

I Published for the Royal Netherlands Association by Martinus Nijhoff Publishers (The Hague - Boston -
London)

Dat werkt

Inspuitbare
antibiotica van
Gist-Brocades nv

gloveticol

nafbipen

na-penicilline

Oxytetracycline

streptomycine

albipen

depocilline

depomydne

duplocilline

engemycine

Vraag onze dierenartsenbezoeker
om nadere informatie.

Mycofarm bv £3

Mycofarm bv. Postbus 8,3730 AA De Bift, Tel. 030 - 76 00 45.

-ocr page 342-

FLUMESOL EXTRA

Ter behandeling van Gram - negatieve infecties bij pluimvee.

FORMULE:

1 liter Flumésol Extra bevat :
50 gram Fiuméquine

DOSERING:

1 liter Flumésol Extra per 1000 liter
drinkwater, gedurende 3 - 5 dagen

Fiuméquine:

Geen kruisresistentle met Tetracycline, Chlooramplienicol, Neomycine,
Trimethoprim en Furazolidone.
Goede resorptie
Geen negatieve beinvioeding van de groei
Goed opneembaar via het drinkwater
Veel multi-resistente stammen van E. coli, Sahnonella en Pasteurella zijn in
vivo en vitro gevoelig.

Flumésol Extra moet onder de 25° C. bewaard worden !

DOPHflRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

Een welvaartsvast daggeld tot ƒ 593,— in geval van
ARBEIDSONGESCHIKTHEID

is thans mogelijk voor waarnemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit, onder algehele fiscale aftrek.

Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën

6812 AB Arnhem. Telefoon 085 - 455822
Utrechtseweg 145/F88

IX)PATOL

HÉT BREEDSPECTRUM

ANTHELMINTICUM

éénmalige toediening

CIBA-GEIGY

w

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86. 5280 AB Boxtel
Telefoon 04116 73797

-ocr page 343-

HOOFDREDAK HE

Dr. .1. M. van Leeuwen (voorziller)

Drs. M. .L G. Schoenmakers (penningmeester)

Prof. dr. A. Brand

Dr. P. H A. Poll

Dr. D. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSC HAPPELLIKE REDAKTIE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prof. dr. .1. G. van Bekkum (Lelystad)

Prof. dr. .1. Bouw (Utrecht)

ProL dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

ProL dr. M. Dehackere (Gent, België)

Dr, M. J. Dobbelaar (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville. Florida, U.S.A.)

Dr. .1. Fabricant (Ithaca, New York. U.S.A.)

Dr. N. J. L, Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr. .1. Goudswaard (Goes)

Dr. P. .A. M, Guinee (Bilthoven)

Dr. W. J, 1, van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs. Connecticut.

U.S.A.)

Dr. .1. E. r. Jones (London, Great Britain)

Prof. dr. F. H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof. dr. .1. H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

Prof. dr. J. (i. van Logtestijn (Utrecht)

ProL dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

ProL dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

ProL dr. Ch. Pilet (Alfort, France)

Dr. E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

Prof. ir. A. van Tienhoven (Ithaca. New York,

U,S.A.)

ProL dr. G. Uilenberg (Utrecht)
ProL dr. M. Vandeplassche (Gent, België)
Dr. A. J, Venker-van Haagen (Utrecht)
ProL dr. H. W. de Vries (Utrecht)
Prof. dr. P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEL\'R-SECRETARIS
J. C. de Geus

REDAK IIE ADVIES RAAD
In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 10, Postbus I403I, .3508 SB Utrecht,
(tel. 030 - 51 01 II).

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs / 235,— per jaar voor het binnenland en
ƒ270. per jaar voor het buitenland. (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82, per jaar. exclusief verzendkosten en 4%
B.T.W.). De abonnementsprijs voordierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
.schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

Aan«ij

7inKen voor ii

i/enders van kopij voor

tii\'l Tijdschrifl voor 1

Diergeneeskunde en

rhc Vc

terinar, Quar

terlj

Mie kl

ipij dient gaa

f gct\\pl in triplo te worden ingc-

diend.

Dc kopü dient

: voorzien tc zijn \\an een duidelijke

atting in hc

1 Nederlands cn het Engels (dc

Redaki

ic kan indient

lodig hcmiddelingvcrlcncn\\ooreen

Engelse vertaling) die niet langer dan 5% van het

artikel

mag /ijn tol e

:en ma.\\imiim van 120 woorden.

Literat

Liurvcrwij/ingi

.■n in dc leksi dienen le geschieden

J.m.v.

een cijferaanduiding, die strikt moet correspon-

deren i

nct dc alfabe

:tiseh opgestelde literatuur-opgave

aan hel

: eind van hel

artikel.

De vol

Igcndc gcgeve

ns dienen le worden \\crmeld: 1)

.■n \\oorlctlcrs

\\an de auieur(s); 2) titel van de

puhliki

iiic: .1) naam \'

van het tijdschrifl, jaargang, hcgin-

en eindpagina. Hl-I ja

ar van tiitgifie (tussen haakjes). Bij

boeken

dienen ook

plaats en naam \\an de uitgever te

word er

1 vermeld.

Als vo(

irbeeld raadpl

cge men een willekeurige afle\\cring

\\an du

tijdschrift.

Voor Cl

cn goede weer

ga\\e dienen grafieken, diagrammen

en tab(

.•llcn reprodiH

.•eerbaar, d.w.z. duidelijk getekend

resp. getypt en gaaf

tc worden ingediend (in bepaalde

gexalle

n kan door di

; redaktie tïcmiddeling worden xer-

lecnd).

zodat hierxa

in langs fotografische weg repro-

duktics

, kunnen word

en gemaakt (offset-procédé): voorts

dienen

foto\'s op gla

nzcnd wit papier, röntgenfoto\'s op

lilm of

op papic. tc

worden ingediend.

In het

Engels gcsti

efde artikelen bestemd \\oor The

Velerir

iar\\ Quarlcrh

, gelieve men door een deskundige

op taa

1 cn stijl te la

ten nagaan. Dc Redaktie behoudt

zich he

11 recht xoor i

;en in hel Engels ingediend artikel.

rleg met de a

uteur. alsnog door een onafTiankc-

lijkcdc

Kir haar aam

e wijzen deskundige op zijn Engel.se

i (grammatici

1, woordkeus) te laten beoordelen

c.q. te

laten corriger

Artikel

len, die in hc

t Nederlands worden aangeboden.

pnamc in \'1 hc

■ Veterinary Quarterly, kunnen van

Rcdaktiewege «orden vertaald. Dit is in principe even-

eens \\i

an toepassing

bij in het Nederlands aangeboden

artikeli

cn voor het

rijdschrili voor Diergeneeskunde,

waar\\;

m de Kcdakt

ie van mening is, dal deze in I he

Vcterii

larv Quarterl;

, wellicht beier tot hun recht zullen

komen

. I cn en ande

:r in overleg met dc auteur.

Verkla

rins:

Dc Rt

:daktic aan^a

lardt geen aansprakelijkheid voor

sthadc

welke dir

cel ol indirect hel gevolg mocht

zijn \\a

n gebleken on

juistheden in de inhoud van de indit

tiidsch

rift opgcnimic

m artikelen waarbij de auteur is ver-

meld i

)f in dc inhoti.

d van de in dit tijdschrift geplaatste

düveri\'
Adverl

ent IC^.

icnticskunner

1 zonder opgaaf van redenen door de

Rcdak

lic worden ge

weigcrd of mgclrokken.

Niets

uit dit njdsc

hrift mag worden verveelvoudigd

cn of.

npcnbaar gem

aakt. door middel van druk, micro-

film of op welke an

dcrc wijze ook. /onder schriftelijke

toestemming \\an dc

Redaktie.

POSTGIROREK. 51 1606 ten name van de
K.N.M.v.D., Julianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V.. Jans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V., Kromme Nieuwe Gracht 4-12, Utrecht.

-ocr page 344-

Nader onderzoek heeft
geleid tot het vaststellen van
nieuwe wachttijden voor een aantal

AUV-preparaten.

Beversestraat 23, 5431 SH Cuijk, Telefoon 08850 - 15600

Produkt

Wijze van

Vlees

Melk

toediening

Ampicilline 10%*

p.i.

3 dagen

2 melkmalen

Benzapropen

p.i.

3 weken

10 dagen

C.D.T.

p.i.

4 dagen

1 melkmaal

Chlooramfenicol 10%, 25%

p.i.

2 dagen

1 melkmaal

Colicilline injectie*

p.i.

3 dagen

2 melkmalen

Neoprocpen**

p.i.

4 dagen

3 melkmalen

Oxytetracycline 5%, 10%*

p.i.

5 dagen

4 melkmalen

Benzylpenicilline Na

p.i. (i.V.)

1 dag

2 melkmalen

p.i. (i.m.)

4 dagen

2 melkmalen

Procpen**

p.i.

4 dagen

5 melkmalen

Streptoprocpen**

p.i.

4 dagen

3 melkmalen

T.C.P.

p.i.

2 dagen

5 melkmalen

Tylosine 10%

p.i.

2 dagen

5 melkmalen

Colicilline uterusinjector

i.u.

geen

geen

Nageboorte capsules è 2 g

tetracycline HCl

i.u.

1 dag

1 melkmaal

* bij ernstig zieke dieren, voorat bij lever- en nieraandoeningen, 8 dagen
•* bij ernstig zieke dieren, vooral bij lever- en nieraandoeningen, 7 dagen

Bovenvermelde wachttijden zijn richttijden die om praktische redenen zo kort moge-
lijk zijn gehouden.

Bij twijfelgevallen wordt geadviseerd om de melk te laten onderzoeken op groeirem-
mende stoffen.

-ocr page 345-

Onderlinge zorg
voor optimak zekerheid

iÜlMi:

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402^7420.

MD 04 D

ArtMidsongeschIktheldS\'
veraekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

-ocr page 346-

DE VVÄÄ FINANCIERT
MET VERSTAND.

In de huidige tijd vraagt de aanpak van
financieringen veel kennis van de diverse
mogelijkheden en verstand van de praktijk
voor beroepsbeoefenaren in de medische en
paramedische sector

Algemene regelingen zijn uit den boze
doch vakw^erk op maat is een eerste vereiste.
Uw persoonlijke situatie en omstandigheden
dienen de basis te vormen voor een verant-
woorde vorm van financieren die niet alleen op
dit moment mogelijk en haalbaar is, maar dat
ook in de toekomst blijft.

De WAA verstaat zijn vak

Door de jarenlange ervaring op dit
gebied kan de WAA voor u de financierings-
vorm vinden die in overeenstemming is met
uw inkomen. Maar de WAA-adviseur kijkt
verder en betrekt in zijn adviezen uw pensioen-
situatie, uw verzekeringen en uw fiscale
omstandigheden.

Het resultaat hiervan geeft u een
duidelijk beeld van de mogelijkheden in uw
specifieke situatie.

Maar daar houdt het niet mee op, de
WAA blijft uw zaken volgen om u aanvullende
of nieuwe adviezen te geven indien
veranderde omstandigheden dit nodig maken.

De WAA kent de weg
voor volledige financiering

Door de veelzijdige operationele
kontakten met verschillende banken krijgt u
van de WAA altijd een goed uitgebalanceerd
voorstel.

Dit blijkt uit de mogelijkheden voor een
totale financiering van woonhuis, praktijk-
panden, goodwill, instrumentarium, inventaris,
auto, aanloopkosten en dergelijke op zeer
gunstige voorwaarden. Als hypotheken ter
sprake komen dan worden alle hypotheek-
vormen doorgelicht om vooru de juiste en
meest aantrekkelijke te vinden.

Bij een combinatie met een
levensverzekering kan WAA Levensverzeke-
ringen nv u uiterst gunstige tarieven bieden.
De WAA zorgt ervoor dat u, afhankelijk van de
financieringsvorm, een lage of in het geheel
geen afsluitprovisie behoeft te betalen.

De WAA biedt meer

De WAA staat zijn leden op vele
gebieden terzijde. Alles draait hierbij om de
persoonlijke situatie. Er zijn vele mogelijk-
heden voor een gezonde financiële toekomst.

Een gesprek met de WAA is daarvoor
de eerste stap. Nuchter en zakelijk wordt uw
situatie beoordeeld, waarbij uw belang
centraal staat. Natuurlijk is de WAA niet de
enige waar u terecht kunt, maar het is zinvol
eerst te praten met de vereniging die zich
gespecialiseerd heeft in de mogelijkheden
waarvan u kunt profiteren.

Vraag advies aan de WAA

Financieringen en hypotheken zijn
voorbeelden waarbij de WAA u kan adviseren.
Ook op het terrein van starten of beëindigen
van een praktijk, associëren of integreren, alle
mogelijke verzekeringen, pensioengrondslagen
of fiscale en administratieve aangelegen-
heden, kan de WAA-adviseur u raad geven.

Samen met u stelt hij plannen op,
waarna de WAA een concreteuitwerking maakt.
Het gaat om uw belangen, kies voor uzelf.

VVAA,VERSTAND VAN
DE PRAKTIJK.

Atoomweg 100, 3542 AB Utrecht,
telefoon 030 - 45 4911.

-ocr page 347-

alfasan

want ook dieren hebben recht op
betrouwbare medicijnen.

Huidmiddelen

Sanoderm emulsie

bevat per gr. 12.5 mg. neomycine sulfaat

0.2 mg. dexamethason, 1.7 mg. cysteine hydrochloride

2.5 mg. d-panthenol en 5 mg. dinitrylsuccinaat.

Pruritex lotion

bevat per gr. 1.5 mg. kanamycine (als sulfaat)
0.1 mg. dexamethason,
0.4 mg. mepyramine maleaat
5 mg. undecyleenzuuren
25 mg.zinkoxyde

Polydermatine emulsie

bevat per gr 200 mg. benzylbenzoaat
5 mg. lindaan

3 mg. para-chloor-m-xylenol en
1 mg. prednisolon-21-acetaat

Alfasan, Postbus 78,3440 AB Woerden, tel. 03480-16945, telex: 40006 ALFA NL

-ocr page 348-

EEN GREEP Uil

" ONZE PRODUKTEN

OP

ANALGETIN

ANOVULIN®

pro Inj.

APHARMAZOL

ONTWORMINGSPASTA VOOR PAARDEN

DERMOBION

DIARMYCIN

FERRODEX-100®

INTRAMYCOL-P

K A N A P E N

LIDOCAINE 2%-4%

NEODEXADERM

NEOSEPTOL

ORNIVITA

PENIMYCINE®

RETARBOLIN®

SELEVITAM

APHARMO B.V.

Driepoortenweg 10, Arnhem
Telefoon 085-62 90 22

SUPROPEN®

-ocr page 349-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

De behandeling van een longworminfectie
bij pony\'s met albendazole (Valbazen®)\'

Albendazole (Valbazen®)^ in the Treatment of Lungworm Infection in
Ponies

J. F. W. Reitsma2

SAMENVATTING Beschreven wordt een infectie met Dictyocaulus arnfieldi bij enkele pony\'s en
één paard, waarhij volledig klinisch herstel optrad na behandeling met albendazole (Valbazen®),
oraal toegediend, in een dosering van 25 mg/kg lichaamsgewicht, verdeeld over tweemaal daags,
gedurende vijf dagen.

SUMMARY A report on infection with Dictyocaulus arnfieldi in a number of ponies and one
horse in which complete clinical recovery was obtained following treatment with albendazole
(Valbazen®). administered by oral route at a dosage of 25 mgjkg of body weight twice daily for
five days.

Op 10 juni 1980 werd ik in consult geroe-
pen door de heer v. R. te A.P. vanwege
acute benauwdheid van één van zijn pony\'s
(A).

Uit de anamnese kwam naar voren dat aan
het betreffende dier de vorige avond nog
geen afwijkingen te zien waren. Bij onder-
zoek werd vastgesteld dat het dier een dui-
delijke dubbelslag vertoonde en frequent
een droge hoest liet horen. De temperatuur
was 37,8° C; bij auscultatie van de longen
werd chiemen, piepen, reutelen en brom-
men gehoord. Op verdenking van een aller-
gische reactie werd een therapie ingesteld
met 4,8 cc clenbuterol-^ en 5 cc atropine
(0,1%), intraveneus geappliceerd.
Voorts bleek èén van de andere pony\'s van
V. R., (B) die op hetzelfde perceel werd
geweid als pony A af en toe te hoesten,
speciaal na opjagen. Daar bij deze pony
slechts wat verscherpt vesiculair ademen
werd waargenomen, werd besloten voor-
alsnog geen therapie in te stellen. Diezelfde
avond bleek pony A al veel beter en werd
besloten de therapie voort te zetten met
clenbuteroh\' per os.

Op 27 juni bleek nog steeds geen volledig
herstel van pony A te zijn opgetreden en
werd een hoestmix" voorgeschreven, welke
onder andere nitrofurantoine en broomhe-
xine bevat.

Op 16 juli meldde de heer v. R. dat ook zijn
paard hoestte. Bij onderzoek bleek de tem-
peratuur normaal en werd bij auscultatie
iets chiemen en piepen waargenomen. Als
therapie werd clenbuteroP per os voorge-
schreven.

Op 9 augustus werd ik in consult geroepen
door mevrouw S. te A.P. omdat haar pony
(C) al meer dan een week hoestte en niet
reageerde op een behandeling met een ni-
trofurantoine bevattende hoestmix, welke
tijdens de weekenddienst door een buur-
collega was verstrekt. Op het moment van
onderzoek liep pony C op een stuk weiland
van
V. R.; bij navraag bleek deze pony wel
vaker voor kortere of langere tijd bij v. R.
geweid te worden.

De temperatuur van het dier was normaal
en bij auscultatie werd chiemen en piepen
gehoord. Ook bij pony C werd als therapie
clenbuterol\' per os voorgeschreven.
Op 21 augustus bleek dat bij auscultatie van
pony A, pony C en het paard nogsteeds wa^t
chiemen en piepen te horen was. Alleen in
rust werd af en toe nog eens gehoest. Pony
B liet bij auscultatie nog wat verscherpt
vesiculair ademen horen.

\' Valbazen® - SmilhKline.

^ Drs. .1. F. W. Reitsma. praktizerend dierenarts. Korte Belkmerweg 24, 1756 CC \'t Zand.
\' Ventipulmin® - Boehringer Ingelheim.
Hoestmix Paarden B® - Dopharma.

-ocr page 350-

In overleg met de eigenaren en de Kliniek
voor Inwendige Ziekten te Utrecht werd
besloten de pony\'s A en C en het paard
aldaar ter onderzoek aan te bieden.
Met behulp van een tracheaspoeling werd
bij deze drie dieren de aanwezigheid van
onvolwassen stadia (L5) van
Dyctiocaulus
arnfieldi
vastgesteld. De mest was negatief
op iongwormeierenc.q.-larven. Alledriede
patiënten werden gedurende vijf dagen
achtereen behandeld met cambendazole\'
in een dosering van 20 mg kg/dag, oraal
toegediend. Vervolgens werd wederom
een tracheaspoeling gedaan; bij pony A en
het paard werden in het sputum geen long-
wormlarven meer aangetoond, bij pony C
kon echter geen sputum verkregen worden
wegens heftig verzet.

Op 29 augustus werd ik in consult geroepen
door de heer G. te A.P., omdat zijn pony
(D) al enige tijd hoestte. In het verloop van
de anamnese kwam naar voren dat deze
pony frequent in contact is geweest met de
pony\'s van de heer v. R. en die van me-
vrouw S., daar hun kinderen lid zijn van
dezelfde ponyclub, en zodoende vaak met
elkaar oefenden.

Onderzoek van pony D leverde een nor-
male temperatuur op en was bij auscultatie
piepen, chiemen en reutelen te horen. Te-
vens vertelde de heer G. dat de pony (E)
van de heer S. te B. — op wiens weiland de
kinderen met alle betrokken pony\'s oefen-
den — dezelfde verschijnselen vertoonde,
hetgeen door collega Engel te Hippolytus-
hoef desgevraagd werd bevestigd.
Inmiddels was op verzoek van collega
Mirck (destijds werkzaam aan de Kliniek
voor Inwendige Ziekten) mest opgestuurd
van de overige pony\'s van v. R.; B en F.
Pony F was door v. R. medio mei 1980
gekocht. Deze pony had al jaren last van
een chronisch kuchje en was hiervoor al
eens behandeld met broomhexine\'\'. Het
laatste jaar was pony F samengeweid met
een drietal paarden, die geregeld omgeweid
werden met een koppel schapen.
Het mestonderzoek d.d. 2 september van
pony F bleek sterk positief op Iongwormei-
eren c.q. -larven, dat van pony B was nega-
tief. evenals het mestonderzoek van de
pony\'s D en E, waarvan — eveneens op
verzoek van collega Mirck - mestmon-

\' Equiben® - Merck. Sharp & Dohme.
\' Bisolvon® - Boehringer Ingelheim.

sters waren opgestuurd. Vooralsnog werd
volstaan met de pony\'s B en F te behande-
len met cambendazole\' gedurende vijf
dagen.

Na ongeveer drie weken hoestten pony\'s A
en F nog steeds, pony A af en toe, pony F
als vanouds.

Gezien het aanhouden van de klachten
werd in overleg met collega Mirck besloten
beide pony\'s te behandelen met albenda-
zole\' in een dosering van 25 mg \'kg dag,
verdeeld over tweemaal daags gedurende
vijf dagen (dit komt overeen met tweemaal
daags 3 4 injector).

De resultaten van deze behandeling waren
zeer bevredigend. Alhoewel pony\'s A en F
gedurende de vijf dagen van behandeling
bleven hoesten, werd vanaf de zesde dag
geen hoesten meer gehoord, terwijl pony F
in een betere conditie kwam en levenslusti-
ger werd.

Na deze succesvolle behandeling werd be-
sloten ook de pony\'s D en E met albenda-
zole\' te behandelen. Ook deze pony\'s
hoestten na de behandeling niet meer!
Op 10 oktober bleek dat het paard van v.
R. enkele weken na de behandeling met
cambendazole\' toch weer was gaan hoes-
ten en werd besloten alsnog een behande-
ling met albendazole\' in te stellen (twee-
maal daags 2 injectoren gedurende vijf
dagen). Ook in dit geval werd na de inge-
stelde therapie geen hoesten meer gehoord.
Zodra in Utrecht de diagnose\'longworm-
infectie\' was gesteld, brak er - zoals te
doen gebruikelijk in paardekringen -- in
de plaatselijke ponyclub een lichte paniek
los en werd ik dagelijks opgebeld door ver-
ontruste paarden- of ponyhouders.
Het bestuur van de ponyclub heeft toen het
besluit genomen om alle verenigingsactivi-
teiten voor enige tijd op te schorten. Tevens
verzocht het collega Mirck en mij een ver-
handeling over \'longworm\' bij paarden en
pony\'s te schrijven ten einde de gemoede-
ren te bedaren. Ook deze therapie werkte
uitstekend!

DISCUSSIE

In het algemeen wordt aangenomen dat in
geval van klinische verschijnselen bij paar-
den of pony\'s ten gevolge van een longworm-
infectie met
Dictyocaulus arnfieldi con-

-ocr page 351-

tact met ezels of het weiden op door ezels
hesmet grasland een rol spelen (4, 8, 9). Er
zijn echter gevallen bekend waarin een der-
gelijk verband niet kon worden aange-
toond (5, 8). In het onderhavige geval lijkt
de ezel als directe infectiebron eveneens
uitgesloten. Het ligt voor de hand om aan
te nemen dat pony F als besmettinsgbron
heeft gefungeerd, aangezien het de enige
pony was waarbij een patente longwormin-
fectie werd vastgesteld en de aankoop drie
tot vier weken voor het ontstaan van de
eerste klinische verschijnselen bij pony A
had plaatsgevonden.

Het blijft onduidelijk waarom de drie voor-
malige weidegenoten van pony F geen kli-
nische verschijnselen hebben vertoond, ter-
wijl ook een naderhand door collega Mirck
uitgevoerd mestonderzoek negatief bleek
te zijn. Mogelijk heeft een subklinische in-
fectie geleid tot een afdoende immuniteit,
terwijl wellicht het omweiden met schapen
en het feit dat noch pony F noch de drie
paarden in die periode als rijdier werden
gebruikt, hierbij eveneens een rol gespeeld
hebben.

Twee jaar daarvoor werd pony F wel bere-
den en hoestte toen ook al. Het was niet
mogelijk om te achterhalen of deze pony
voor die tijd in contact was geweest met een
ezel.

Hoewel het zeker geen regel is, kunnen
paarden jarenlang uitscheider blijven (3),
Intoxicatieverschijnselen zoals waargeno-
men
Dij veulens, behandeld met albenda-
zole\' in een dosering van 25 mg, kg, drie-
maal daags, gedurende vijf dagen (7) zijn
bij de door ons gehanteerde dosering niet
waargenomen.

3. Eniglc, K. und Weingärtner, E.: Zur Verbreitung
und Behandlung der Dictyocaulose der Einhufer.
Disch. Tieränzl. Wschr.. 80, 145-148. (1973).

4. Mackay, R. .1. and Urquhart, K. A.: An outbreak
of eosinophilic bronchitis in horses possibly as-
sociated with
Diclyocaulus arnfieIJi infection.
Equine Velerinary J.. II, (2). 110-112. (1979).

5. Mirck, M. H.: Persoonlijke mededeling,

6. Nicholls, .1, M., Clayton, H. M., Duncan, .1. L.,
and Buntain, B.: Lungworm
(Diclyocaulus arn-
fieldi)
infection in donkeys. Vei. Rec.. 104, 567-
570. (1979).

1. Rendano, V, T., Georgi, ,1. R., White, K. K.,
Sack, W. O., King, .1. M., Bianchi, D. G., and
Theodoridas, V. .1.: Equine verminous arteritis.
An arteriographic evaluation of the larvicidal
activity of albendazole.
Equine Velerinary J.. I I,
(4). 223-231. (1979).

8. Round, M. C.: Lungworm infection {Diclyo-
caulus arn/ieUli) of horses and donkeys. Vei. Rec..
99, 393-395. (1976).

9. Wagenaar, G.: Ezels in bet geding. Tijdschr.
Diergeneeskd..
92, (16). 1082. (1967).

VETERINAIR JOURNAAL

Een uitbraak van \'zere oogjes\'
of keratoconjunctivitis
infectiosa ovis

\'Zere oogjes\' worden naar alle waarschijnlijk-
heid veroorzaakt door
Colesioia conjunctivae,
een op een Rickettsia lijkend organisme ( I ), De
ziekte geeft kenmerkende wit-blauwe vlekken
op de cornea (zie foto 1), Daarna treedt of een

DANKBETUIGING

Hierbij wil ik collega M. H. Mirck hartelijk bedanken
voor alle waardevolle adviezen, collega C. H. L.
Klaassen van de firma Smith Kline voor het beschik-
baar stellen van de Valbazen® injectoren en collega
M. A. von Brucken Fock voor zijn redaktionele hulp.

LITERATUUR

1. Clayton, H. M. and Neave, R. M. S.: Efficacy of
mebendazole against
Diclyocaulus arnfieldi \'\\n the
donkey.
Vei. Rec.. 104, 571-572. (1979).

2. Colglazier, M. L,, En/ie, F. D. and Kates, K. C.:
Critical anthelmintic trials in ponies with four
benzimidazoles: mebendazole, cambendazole,
fenbendazole and albendazole.
J. of Parasiiol..
63, (4), 724-727. (1977).

-ocr page 352-

genezing in, of de diepere delen van het oog
worden in het proces betrokken, waarbij pa-
nophthalmie optreedt. Als regel verloopt de
ziekte mild en is bovendien gemakkelijk met een
oogzalf, die bijv. tetracycline bevat, te beïnvloe-
den.

Bij lammeren kunnen bacteriële ontstekingen,
irritatie door stof en entropion soortgelijke
symptomen veroorzaken als een
Colesioia in-
fectie. Antibiotische zalven, uitspoelen van het
stof en opheffen van het entropion leiden dan
steeds tot een goed resultaat.
Op grond van de gegevens verstrekt door prak-
tici kan het aantal ernstige uitbraken van \'zere
oogjes\' in Gelderland geschat worden op ca. 10
per jaar. Gelderland telt 3000 schapenbedrijven
(LEI), dus de kans op zo\'n uitbraak is ca. 0,3%.
Slechts zelden worden infecties gezien die zo
ernstig verlopen en zo veelvuldig recidiverenals
de hieronder beschreven uitbraak.
Deze uitbraak begon op 27 december 1977 en
duurde wat de 33 schapen betreft tot in mei
1978. Ook de 20 lammeren werden aangetast; in
een aantal gevallen reeds op een leeftijd van
enkele dagen. Bij de lammeren persisteerde de
infectie tot zeop 13 september 1978allegeslacht
werden wegens steeds recidiverende keratitiden.
Verscheidene therapieën werden successieve-
lijk toegepast, steeds goed gedoseerd en goed
geadministreerd. De dieren werden dagelijks
gecontroleerd. Nieuwe patiënten, dieren waar-
bij geen genezing intrad en recidiven werden
behandeld. Het effect werd beoordeeld aan het
percentage dieren dat niet genas of recidiveerde.

Locaal (2x daags, meerdere dagen)
Prednisolon, neomycine en bacitracine als oog-
zalf\' . Het geven van de
Prednisolon bleek duide-
lijk niet effectief en ook niet zonder gevaar.
Chloramphenicol- oogzalf - niet effectief.
Oxytetracycline HCL\' oogzalf - wel effectief,
maar recidieven.

Paremeraal

Spiramycine base" 20 mg kg i.m. eenmalige in-
jectie, matig en kortdurend effect.

Tylosine base^ als tartraat 10 mg/kg i.m., een-
malige injectie, bijna geen effect.
Ampicillinetrihydraat\'- 6 mg kg i.m. éénmalige
injectie, geen effect.

Procaïne penicilline G benzathine penicilline G
en dihydrostreptomycine resp. 70.000 E, 35.000
E en 90 mg\' als een éénmalige injectie van 0.7 ml
1:1 in het onderooglid: weinig effect.
Oxytetracycline HCL", ook als het minder pijn-
lijke Engemycine®\' 5-10 mg kg i.m. als één-
malige injectie, maar ook 3 tot 5 dagen achter-
een, individueel en als koppel therapie: snel en
goed effect, maar recidiven na 2-4 weken, ook
na koppel therapie. In ernstige gevallen werd de
parenterale behandeling gecombineerd met een
locale met Oxytetracycline HCL oogzalP.
Deze onzes inziens uitzonderlijk ernstige en
hardnekkige uitbraak was aanleiding tot een
vergelijkend onderzoek van een aantal relevant
geachte therapieën (2, 3) aangezien ook de rede-
lijk goed werkende tetracyclines geen blijvend
effect gaven, zelfs niet na een meerdaagse kop-
peltherapie.

DANKBETUIGING

Aan dierenarts W. A. Kok is dank verschuldigd voor
de samenwerking en aan de veehouder voor zijn zeer
accurate administratie, die een goede evaluatie moge-
lijk maakte.

C. D. iV. König\'

LITERATUUR

1. König, C. D. W.: Pink eye or Keratoconjuncti-
vitis Infectiosa Ovis, A survey.
The Vet. Quarterly.
5, 127-130. (1983).

2. König, C. D. W,; \'Pink eye\' or \'zere oogjes\' or
Keratoconjunctivitis Infectiosa Ovis(KIO). Clini-
cal efficacy of a number of antimicrobial the-
rapies.
The Vet. Quarterly. 5, 122-127. (1983).

.V Nouws, .1. E. M. and König. C. D. W.: Penetra-
tion of some antibiotics into the lacrimal fluid of
sheep.
The Vet. Quarterly. 5, IN-I2I. (1983).

Corneo® oogzalf Centrafarm.

Gloveticol oogzalf® Mycofarm B.V.

Terramycine® oogzalf Pfizer.

Suanovil® 20% Rhodia B.V.

Tylosine 10% A.U.V. U.A.

Ampicilline® 10% A.U.V. U.A.

Combiotic® A.U.V, en Benzapen® Mycofarm B.V.

Oxytetracycline HCL 10% A.U.V. U.A.

Mycofarm B.V.

Drs. C. D. W. König, dierenarts Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland, Postbus 10, 6880 BD Velp
.(GId,), tevens medewerker Vakgroep Bedrijsfdiergeneeskunde en Buitenpraktijk. Rijksuniversiteit Utrecht.

-ocr page 353-

INGEZONDEN

{Buiten verantwoordelijl<heid van de redaictie)

Bestrijdingsmiddelen
in verband met Zomerwrang

Naar aanleiding van het artikel: \'Zomerwrang;
de pathogenese, de schade, het voorkomen en
de preventie\' van collega .1. Sol in het Tijdschrift
van 1 juni 1983
(Tijdschr. Diergeneesk., 108.
(H). 443-441, (1983))zou ik graag het volgende
willen opmerken.

Collega Sol somt onder het hoofdstuk preventie
een aantal mogelijkheden op; als mogelijkheid b
noemt hij vliegenwerende middelen en dan
beschrijft hij het gebruik en het effect van enkele
synthetische pyrethroïden, die hoofdzakelijk
een insecticide werking hebben.
Vroeger zijn er inderdaad pogingen gedaan om
met middelen de vliegen weg te houden van het
uier van runderen. Het komt mij voordat bij het
gebruik van de synthetische pyrethroïden en
ook wel insecticiden uit andere groepen voorde
bestrijding van vliegen op rundvee gedacht
moet worden aan een andere wijze van werking
dan afweren.

De Hydrotaea irritans is een profiteur, irritans
is niet terecht, de vlieg steekt zelf niet, zoekt wel
steekwondjes op. De vlieg waar het rund de
meest hinder van heeft is de
Lyperosia irritans,
want dat is de belangrijkste stekende en daar-
door irriterende vlieg en deze vlieg is zeer ver-
moedelijk de wegbereider voor de
Hydrotaea
irritans.

De Lyperosia irritans is relatief gemakkelijk te
bestrijden omdat deze vlieg zich voortdurend
op of rond het rund ophoudt. In de praktijk
blijkt dan ook dat door het spuiten van perme-
thrin 1 xinde 14 dagen of Cypermethrin 1 xinde
21-28 dagen of door het gebruik van \'eartags\'
met
Cypermethrin of tetrachloorvinfos, werk-
zaam over 3 maanden, de populatie van
Lype-
rosia irritans
op een koppel runderen praktisch
geheel te onderdrukken is.
Het effect van de genoemde behandelingen op
Mu.sea autumnalis, en vermoedelijk op Storno-
.vr.s ealcitrans en Hydrotea irritans is veel gerin-
ger, maar zeer waarschijnlijk ook van minder
belang. Het onderdrukken van de Lyperosia
populatie heeft tot gevolg dat de
Hydrotea irri-
tans
nauwlijks kans krijgt om zijn schade aan te
richten.

De genoemde bestrijdingsmiddelen zijn met
verschillende claims alle in Nederland toegela-
ten, de fabrikanten van deze middelen hebben
aan de overheid uitvoerige effectiviteits- en to-
xiciteitsgegevens voorgelegd. Het is jammer dat
zoveel van deze gegevens niet leiden tot publika-
ties.

Toch is ondanks al deze onderzoekingen vaak
niet duidelijk de wijze waarop het effect tot
stand komt; dit geldt onder meer voor de diverse
vlooienhalsbanden, voor de fenthionvlooien-
druppels etc. De ruime toepassing in het veld
moet dan mede het bewijs leveren dat in het
onderzoek geen interferende factoren over het
hoofd zijn gezien. Een praktijk onderzoek in het
groot moet met de Flectron oormerken reeds
mogelijk zijn, want deze oormerken zijn in het
eerste jaar van verkoop 1982 op ruime schaal
verkocht. Het zal in het algemeen nuttig zijn als
van nieuwe diergeneesmiddelen en bestrijdings-
middelen de effectiviteit en eventuele nevenwer-
kingen gestructureerd gevolgd worden.
Het zal na mijn commentaar duidelijk zijn dat
ik in \'t bijzonder de tekst in de samenvatting
gaarne gewijzigd zag. De zinnen — Het gebruik
van vliegenwerende of slotgatbeschermende
middelen geeft redelijke resultaten — en — Bij
kalveren kan het beste vanwege de kleine slot-
gatopeningen gebruik worden gemaakt van
vliegenwerende of slotgatbeschermende midde-
len — zou ik willen schrappen en vervangen
door een zin dat bestrijding van de Lyperosia
met insecticiden bij alle categorieën runderen
zeer waarschijnlijk de beste methode is om
schade door Hydrotea in de vorm van zomer-
wrang te voorkomen. Als insecticiden komen in
aanmerking o.a. synthetische pyrethroïden.
Het meerdere malen moeten behandelen met
spuitvloeistof is een nadeel, vandaar de ontwik-
keling van een gecombineerde drink- en spuit-
box. Dit nadeel kleeft ook niet aan de slow
release formuleringen zoals de \'eartag\'.
In bepaalde situaties kan ook gedacht worden
aan het gebruik van poeders en aan in ontwik-
keling zijnde \'pour on\' \'s.

F. W. van der Kreek\'

Naschrift

Hoewel de brief van de heer Van der Kreek
uitvoerig is, is, na een telefonische toelichting,
duidelijk geworden dat zijn bezwaar zich richt
tegen het feit, dat synthetische pyrethroïden
geen vliegenwerende maar een insecticide, dus
dodende werking, hebben. In het hoofdstukje
\'vliegenwerende middelen\' op biz. 449, 3e alinea
in de rechter kolom, wordt echter ook duidelijk
vermeld, dat de synthetische pyrethroïden een

Drs. F. W. van der Kreek, inspecteut i.a.d.. Hoofdinspectie van de Volksgezondheid voorde Levensmidde-
len en de keuring van waren. Postbus 439, 2260 AK l.eidschendam.

-ocr page 354-

vliegendodende en slechts in een hoge dosering
een vliegen repellerende werking hebben. Indien
dat in de samenvatting onvoldoende tot uiting
zou zijn gekomen dan biedt de tekst voor de
geïnteresseerde lezer dus zeker de vereiste infor-
matie.

Vervolgens wijdt de heer Van der Kreek uit over
wat zijns inziens de etiologie van zomerwrang is
en wat zijn inziens de beste methode ter preven-
tie is. In dit verhaal komt helaas\'zeer vermoede-
lijk\', en \'zeer waarschijnlijk" voor maar worden
geen nieuwe feiten aangedragen. De heer Van
der Kreek eindigt zijn betoog met de zin, dat, na
zijn commentaar het duidelijk is, dat: \'het ge-
bruik van insecticiden, zoals o.a. de syntheti-
sche pyrethroïden, zeer waarschijnlijk de beste
methode is om zomerwrang te bestrijden\'.
Wellicht is dit theoretisch en volgens opgave
van de fabrikant(en) wel juist maar blijken er in
de praktijk toch veelvuldig doorbraken op te
treden zoals uit een uitvoerig onderzoek in
Drenthe en Overijssel in 1980 is gebleken (zie
blz. 450, linker kolom, le alinea). Datzelfde
kwam naar voren uit in 1981 en 1982 in Over-
ijssel en Drenthe gehouden enquêtes onder bijna
400 veehouders, voor wie zomerwrang een jaar-
lijks terugkerend probleem is. Waarschijnlijk
behandelen de veehouders te weinig frequent
en/of onvoldoende nauwkeurig.
Over het gebruik van de zgn. antiwrangbox is
nog weinig bekend. Hetzelfde geldt voor poe-
ders en \'pour on\' \'s.

De oormerken lijken, zoals op blz. 450, linker-
kolom, einde le alinea, vermeld staat, goede
mogelijkheden te bieden bij de preventie van
zomerwrang. De heer Van der Kreek merkt op
dat een praktijkonderzoek met de Flectron®-
oormerken reeds mogelijk zou zijn. Dit is dan
ook vorig jaar in Overijssel gebeurd. Op 77 be-
drijven, waar Flectron preventief bij 1214 pin-
ken gebruikt was. leken de resultaten veelbelo-
vend. Volgens de Landelijke Commi.ssie
Zomerwrang waren echter deze en a nderc hier-
mee opgedane ervaringen, nog niet voldoende
onderbouwd om hierover definitieve uitspraken
te doen.

Wellicht ten overvloede wil ik nog wijzen opeen
artikel in
De Boerderij, no. 37, 15 juni 1983,
blz. 58. 59 met als titel: \'Oormerken lijken een
goed systeem tegen zomerwrang\' door drs. .1.
Sol. In dit artikel worden de tuogelijkheden ter
preventie van zomerwrang uitvoerig, geïllu-
streerd met foto\'s, weergegeven zodat ook de
vluchtige lezer, zoals er helaas nog vele blijken
te zijn, zich snel, letterlijk, een beeld kan vor-
men van de huidige methode\'s ter preventie van
zomerwrang.

J. Sob

CONGRESSEN

Ilird Joint Meeting of the Euro-
pean Society of Veterinary Patho-
logy and the American College of
Veterinary Pathologists

Veterinary Faculty, Utrecht, the Nether-
lands, 4-7 September 1984

Preliminary program

September 4th. 1984
Evening: welcome.

September 5th, 1984
Morning: scientific session
Afternoon: scientific session.

September 6th, 1984
Morning: scientific session
Afternoon: excursion )optional)
Evening: official reception (optional).

September 7th 1984
Morning: scientific session

Afternoon: visit to the Veterinary Faculty (optional).

Official languages
English. German. French.
A ccompanymg persons

An excursion program will be organized for accom-
panying persons.

Organizing Commiuee Joint Meeting 1984: Institute
of Veterinary Pathology, Yalelaan I, De Uithof Post-
box 80.158, .1508 TD lltrccht, the Netherlands.

Drs. .1. Sol, Gezondheidsdienst voor Dieren Overijssel. Postbus 1.1, 8000 AA Zwolle.

AO-VET Kurse 1983 Davos,
Schweiz

Die tierärztliche Arbeitsgemeinschaft für Osteosyn-
thesefragen (AO-VET) führt in Zusammenarbeit mit
der Schweizer Arbeitsgemeinschaft für Osteosynthe-
sefragen (AO) in Davos folgende Veranstaltungen
durch:

I I. - 16.12.1983

Theoretische und praktische (irundlagen der operati-
ven Frakturbchandlung beim Kleintier Basiskurs(en-
glische Sprache). Diskussion in deut.sch möglich.

I I. - 16.12.1983

Operative Behandlung von Frakturen und Pseudar-
throsen sowie rckonstruktive orthopädische Chirur-
gie beim Kleinticr. Fortgeschrittcnkurs (englische
Sprache). Diskussion in deutsch möglich.

Auskünfte und Anmeldung: A()-VET Zentrum, c o
Institut Straumann AG. CH - 44.17 Waldenburg.

-ocr page 355-

Ten gerieve van de Nederlandse lezers
volgen onderstaand de samenvattingen —
uit het Engels vertaald — van artikelen uit
The Veterinary Quarterly, deel 5, afl. 3,
1983.

Induced abortion with two Prostaglandin
F2a analogues in mares: plasma progeste-
rone changes

Van l.eeuwen. W.. Noden. P. A., and Dieieman. S. .1.:
The Velerinary Quarierly. 5, 97-100. (1983).

Samenvalling De mogelijlcheid om met analoga van
PGF^c» abortus op te welclcen bij merries halverwege
de dracht (gemiddelde drachtigheidsduur 141.5
dagen) werd in drie experimenten onderzocht. De
progesteronconcentratie in het perifere bloed werd
bepaald door middel van een radioimmunoassay. In
experiment I ontvingen 5 merries 500 Mg fuprostenol
i.m. en nogmaals na 24. 48 of 72 uur. Hoewel de
progesteronconcentratie gemiddeld 44% daalde in 24
uur, trad geen abortus op, In experiment 2, tenminste
10 dagen na experiment I verricht, werd 250 Mg flu-
prostenol intravaginaal 500 Mg i m. toegediend; na
48 uur werd dit herhaald. De progesteronconcentratie
daalde in de eerste 48 uur na de behandeling niet. In
experiment werden 6 merries, gemiddeld 162 dagen
gravide, iedere 6 of 12 uur met 375 Mg cloprostenol
i.m. behandeld (gemiddeld 5 injecties) totdat abortus
plaats vond. De progesteronconcentratie was gemid-
deld 22 ng; ml voor de eerste injectie. Deze daalde tot
8,4 ng ml 12 uur voor de abortus en verder tot 1,8
ng tnl 12 uur na uitdrijving. De progesteronconcen-
tratie bleef daarna onder 1 ng ml. Slechts één van de
zes merries vertoonde oestrusgedrag na de geïndu-
ceerde abortus.

Mortality, morbidity, and external injuries
in piglets housed in two different housingg
systems. I. Farrowing house

Vellenga, I.., Veen, H. M, van, and Hoogerbrugge,
A.
The Veterinary Quarterly. 5, 101-106. (1983).

Samenvatting Er is een onderzoek uitgevoerd om
twee veel voorkomende kraamopfokhokken voor
biggen aan de hand van veterinaire parameters voor
het welzijn van biggen te bestuderen. Een huisves-
tingssysteein met een dichte vloer en stro werd verge-
leken inet een systeem met een half-draadrooster vloer
zonder stro. De gehanteerde veterinaire parameters
waren mortaliteit, morbiditeit en uitwendige bescha-
digingen.

Er konden kleine verschillen in mortaliteit en morbi-
diteit tussen de beide huisvestingssystemen worden
vastgesteld. Er waren grote verschillen in \'beschadi-
gingsindex\' bij de dieren van de beide systemen ten
voordele van de dieren gehouden op het stro systeem.

SAMENVATTINGEN

Crimidine (2-chloro-4-(dimethylamino)-6-
methylpyrimidine) poisoning in a dog due
to ingestion of the rodenticide Castrix®

Lutneij, ,1, T., Schotman, A. .1. H,, and de Vries, H.
-W.;
The Velerinary Quarterly. 5, 107-111. (1983).

Samenvatting De diagnose en behandeling van een
geval van crimidine vergiftiging bij een hond worden
beschreven. De hond werd aangeboden met krampen
en had paarsgekleurde graankorrels gebraakt, hetg-
een aanwijzingen waren voor een vergiftiging met een
rodenticide met een convulsieve werking.
De diagnose werd gesteld met behulp van dunne laag
chromatografie en werd later bevestigd door het vin-
den van de bron van het gif. Uitgezonderd het toedie-
nen van Vit B6, het specifieke antidoot van crimidine,
werden algemene behandelingsprincipes, die gelden
bij intoxicaties, aangehouden,

L^e behandeling van een hond met een crimidine ver-
giftiging is arbeidsintensief en vereist intensive care
faciliteiten.

Note on the transmission of Theileria an-
nulate
by Hyalomma ticks in the Sudan

Mustafa, U m el Hassan, ,longejan. F., and Morzaria,
S. P.;
The Veterinary Quarterly. 5, 112-113. (1983).

Samenvatting Hyalomma impeltatum en H. Dro-
medarii
nymfen, die als larven op een door Theileria
annulata-geinfecleerd
kalf werden gevoed, bleken in
staat om
T. annulata over te dragen op twee gevoelige
kalveren.

Het belang voor de epidemiologie van tropische thei-
leriosis in Soedan wordt besproken.

Penetration of some antibiotics into the
lacrimal fluid of sheep

Nouws, ,1. F. M. and König, C. D. W.; The Veterinary
Quarterly.
5, 114-121. (1983).

Samenvatting In het traanvocht van schapen wer-
den antibioticaconcentraties bepaald nadat deze sub-
cutaan in het onderooglid met penicilline dihydro-
streptomycine en intramusculair met spiramycine,
tiamuline en oxytetracycline formuleringen waren ge-
injiceerd. Penicilline en dihydrostreptomycine pene-
treerden nauwelijks in het traanvocht.
De concentraties van spiramycine en tiamuline in het
traanvocht lagen respectievelijk een factor 10 en 4
hoger dan in serum, terwijl dit voor oxytetracycline 7
ä 10 X lager was. Spiramycine kon 3 dagen na inspui-
ting in het traanvocht aangetoond worden, terwijl dit
voor tiamuline en oxytetracycline 25 tot 30 uur be-
droeg. De concentratietijdscurves voorOTC en tiamu-
line in het traanvocht en serum vertoonden een paral-

Uit de onderzoekingen blijkt dat het onderzoek naar
uitwendige beschadigingen (\'Methode Ekesbo\') uiter-
mate geschikt lijkt om huisvestingssystemen voor zo-
gende biggen te beoordelen.

-ocr page 356-

lel verloop, terwijl voor spiramycine een
vertragingseffect in die van het traanvocht optrad.

\'Pink eye\' or \'zere oogjes\' or Keratocon-
junctivitis Infectiosa Ovis (KIO). Clinical
efficacy of a number of antimicrobial
therapies

König, C, D. W.: The Veterinary Quarterly. 5,

122-127. am).

Samenvatting In een vergelijkend onderzoek werd
de klinische effectiviteit van een vijftal antimicrobiële
therapieën getoetst, namelijk een intramusculaire in-
jectie van chloramphenicol base (dosering 15 mg kg),
spiramycine base (Suanovil®, doseringen 5 tot 25
mg kg), Oxytetracycline (Engemycine® Forte, Terra-
m.irme® LA, doseringen respectievelijk 5 en 10
mg kg), tiamuline (Dynamutulin®, dosering 10
mg kg) en een subcutane injectie van procaine peni-
cilline G, benzathine penicilline G, en dihydrostrept-
omycine in het onderooglid.

Uit de praktijkproeven bleek dat spiramycine base.
Oxytetracycline en tiamulin een duidelijk positief ef-
fect op het klinisch verloop van \'zere oogjes\' hadden,
zij het dat dit voor tiamulin vaak een tijdelijk effect
bleek te zijn (hoog percentage recidieven).
Aan de hand van de praktijkgegevens worden voorlo-
pig de volgende doseringsschema\'s geadviseerd: spira-
mycine base (Suanovol®) en Oxytetracycline (formu-
leringen met een goede biologische beschikbaarheid)
beide 20 tot 30 mg kg en zonodig te herhalen op dag 5
en dag 10 na de eerste intramusculaire injectie. Als
doseringsschema voor tiamulin wordt geadviseerd:
20-30 mg kg te herhalen op dag 3 en zonodig op dag 6
en 9 na de eerste intramusculaire injectie.
In lichte gevallen is het voldoende enkele malen daags
de ogen in te zalven, bijv, met Oxytetracycline oogzalf

Keratoconjunctivitis InfectiosaOvis(KIO),
\'pink eye\' or \'zere oogjes\' (a survey)

König, C. D, W.: The Veterinary Quarterly. 5,
127-130. (1983).

Samenvatting Het voorkomen van \'zere oogjes\' of
Keratoconjunctivitis Infectiosa Ovis (KIO) in Neder-
land werd voor het eerst vermeld door Hofland e.a. in
1969 (13). Momenteel is de ziekte in het gehele land
bekend. Toch bestaan er nog veel vragen ten aanzien
van het oorzakelijk agens en de eenvoudigste en beste
therapie.

De meeste auteurs nemen aan dat de ziekte veroor-
zaakt wordt door
Colesiota conjunctivae, hoewel an-
deren infecties met de volgende agentia vermelden:
andere chlamydiae,
Mycoplasma conjunciivae. My-
coplasma ovipneumoniae. Acholeplasma oculi.
en
een groot aantal bacteriën. Het micro-organisme kan
worden aangetoond in uitstrijkjes. gekleurd volgens
Giemsa of Stamp. Het bevindt zich meestal intracellu-
lair.

De diagnose kan gesteld worden op grond van de
symptomen: photophobie. tranenvloed, knipperen,
rode conjunctivae, vascularisatie, witte plekken, locale
ulceraties, bomberen van de cornea en soms panoph-
thalmie.

Een groot aantal locale, parenterale en orale thera-
pieën wordt genoemd. Locaal toegediende oogzalven
moeten effectief zijn tegen
Colesiota: antimicrobiële
middelen die parenteraal worden gegeven moeten niet
alleen effectief zijn tegen
Colesiota maar ook goed
penetreren in het slijmvlies van de conjunctivae en
uitgescheiden worden met het oogvocht.
Injecties zijn gemakkelijker; dat is belangrijk bij ern-
stige uitbraken (18). Dergelijke uitbraken zijn echter
zeldzaam. Enkele therapieën zijn zowel bij proefdie-
ren (28) als in praktijkexperimenten (17) geëvalueerd.

Porcine Parvovirus infection: review and
diagnosis in a sow herd with reproductive
failure

Van Leengoed, L., Vos, .1., Gruys, E., Rondhuis. P,,
and Brand, A,:
The Veterinary Quarterly. 5. 131-141.
(1983)

Samenvatting Op een commercieel varkensver-
meerderingsbedrijf werd gedurende de zomer van
1981 een toename waargenomen van het aantal zeu-
gen dat tussen vier en acht weken na inseminatie weer
in oestrus kwam. Gedurende de herfst daalde de ge-
middelde worpgrootte en steeg het aantal doodgebo-
ren en gemummificeerde biggen.
Zowel bij gelten als bij zeugen werd met behulp van de
Haemagglutinatie Remmingsreactie (Hl-test) een se-
roconversie ten aanzien van het Porcine Parvovirus
(PPV) aangetoond.

Enkele a terme doodgeboren biggen als ook enkele
biggen welke gedurende de eerste vier levensweken
stierven, vertoonden een karakteristiek pathologisch
beeld: levercongestie en levernecrose, ophoping van
vocht in de lichaamsholten, myocarditis en encephali-
tis waren de meest opvallende bevindingen. Op grond
van resultaten bij serologisch onderzoek van bloed-
monsters van een zeug en van het lichaamsvocht van
twee doodgeboren biggen van een zeug, lijkt het aan-
nemelijk dal een Porcine-Parvovirus-infectie aan ge-
noemde veranderingen ten grondslag ligt.

Ketoconazole in the treatment of dermato-
mycosis in cats and dogs

De Keyser, U and van den Branden, M.: The Veteri-
nary Quarterly.
5, 142-144. (1983).

Samenvatting Ketoconazole (Nizoral® - .lanssen
Pharmaceutical, een nieuw systemisch werkend anti-
mycoticum werd uitgetest tegen derniatomycose bij
hond en kat. De dagdosis (10 mg kg) oraal) werd
gedurende 10 of 20 dagen toegediend, zonder enige
behandeling van de omgeving.
Na 20 dagen behandeling was er nieuwe haargroei bij
96,7% der katten en 89,9% der honden. Klinische
genezing trad op bij 96.8% der katten en 90,5% der
honden.

Voornamelijk de goede opneembaarheid door de kat
werd op prijs gesteld. Er werden praktisch geen
(hond) of in het geheel geen (kat) bijwerkingen waar-
genomen.

-ocr page 357-

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly
deel 5, afi. 3, pag. 97-144, 1983

ORIGINAL PAPERS

Induced abortion with two Prostaglandin
¥2a analogues in mares: plasma
progesterone changes

W. van Leeuwen\', P. A. Noden^, and S. J. Dieleman\'

SUMMARY Three experiments were conducted to test the abortifacient effects of PGF2a anal-
ogues on mares during midgestation (average gestation length 141.5 days). The progesterone
concentration was measured hy radioimmunoassay. In experiment 1, five mares recieved an
injection of PC F2a analogue (fuprostenol: 500 fig intramuscularly) and a second injection either at
24. 48. of 72 h. Although the progesterone concentration decreased (P <0.05) an average of 44 per
cent in 24 h, none of the pregnancieswere terminated. Inexperiment 2, beginning at least 10 days after
experiment 1. the .tame five mares were given PG F2a analogue as follows: 250 ixg intravaginally and
500 ixg intramuscularly. The treatment was repeated 48 h later. Progesterone concentrations had
not increased since experiment I and dit not decrease during the 48 h following either injection. In
experiment 3, six mares (average gestation length 162 days) were treated every 6 or 12 h with PGF2a
analogue (cloprostenoi: 375 jig) until expulsion of the fetus occurred at 47 ± 25 h after the initial
injection: the mares received an average of 5 treatments. The progesterone concentration averaged
22 ±7 ngjmi before the initial PGF2a treatment, decreased (P<0.05) to 8.4 ± 2.7 ng/ml by 12 h
before expulsion and 1-8 ± 0.4 ng/ml 12 h after fetal expulsion. The progesterone concentration
remained below 1.0 ng/ml for the next 4 days. However, only one of six mares exhibited estrual
behavior after induced abortion.

INTRODUCTION

Prostaglandins are luteolytic in many spe-
cies. Prostaglandin
¥2a (PGF2a) given to
diestrous mares resulted in decreased pro-
gesterone by 12 to 24 h; estrus occurred 2 to
4 days later (11, 14). Likewise, pony mares
treated with PGF2a on day 32 of preg-
nancy had decreased serum progesterone 1
to 3 days later (8). In another study a single
administration of PGF2a to pregnant
pony mares caused abortion during the
first trimester of gestation (7); however,
multiple PGF2o! treatments were required
to induce abortion during second trimes-
ter. Neither termination of second and
third trimester pregnancy in ponies or
mares with prostaglandin analogues nor
accompanying plasma progesterone con-
centrations had been reported.
Analogues of PGF2a were luteolytic in
horses (1) and cattle (5) and caused par-
turition within 3 h in mares (16) and 30 h in
cows (2) near term. The purpose of this
study was a) to determine if single or mul-
tiple PGF2a analogue treatments to mares
during midgestation would terminate preg-
nancy and b) to monitor plasma proges-
terone changes after PGF2
q; analogue
treatment.

I Clinic of Veterinary Obstetrics, A.I. and Reproduction, State University, Yalelaan 7, de Uithof, 3508 TD
Utrecht, the Netherlands.

\' Department of Anatomy. Physiological Sciences and Radiology. 4700 Hillsborough Street, Raleigh,
N. Carolina 27606, U.S.A.

-ocr page 358-

MATERIAL AND METHODS
Animals

The seven pregnant mares of mixed breeding used in
this series of three experiments were 3 to 9 years of age
and 280 to 550 kg each. Breeding dates were recorded
after natural mating in July, August, and September
1976. During the experiments the animals were hous-
ed in tie stalls and fed hay and water
ad lihiium. The
mares were teased daily with a stallion to detect es-
trous behaviorfl I) for up to 90 days after termination
of pregnancy. Follicular growth and ovulation were
monitored in estrous mares by rectal palpation. He-
parinized blood was collected by jugular venapunc-
ture and the plasma stored frozen ( — 25 ° C) until
progesterone values were determined (6) by radioim-
munoassay (RIA). Progesterone changes or differ-
ences were tested for statistical significance by analysis
of variance.

Experimental Design

In experiment 1, five mares in the second trimester of
gestation (105 to 133 days; x = 122 days) were given
PGF2a analogue (500 Mg)\' intramuscularly(LM.). A
second injection of the analogue (500 Mg. LM.) was
given to mares at 24 (n = 2), 48 (n = 2), or 72 (n= 1) h
later. Blood was collected 5 min before and I h after
both PGF2o; analogue treatments and daily for4 days
after the second treatment. The mares were observed
daily to detect abortion for 10 days or longer.
In experiment 2, the five mares from experiment 1
(118 up to 146 days of gestation) were treated as
follows: 500 Mg fluprostenol was administered LM.
and 250 Mg with an A.l.-pipet in the middle of the
vagina. This treatment was repeated once 48 h later.
Blood was collected 5 min before the administration
of PGF2a analogue and continued at 24 h intervals
for at least 10 days after the second treatment.
In experiment 3, six mares were injected every 6 or 12
h with PGF2a analogue (375 Mg, LM.)-: two mares
(134 and 168 days of gestation) from experiment 2 and
two additional mares (92 and 240 days of gestation)
were injected every 12 h, and two other mares from
experiment 2 (174 and 168 days of gestation) were
injected every 6 h. Blood was collected every 6 or 12 h
until fetal expulsion then at 24 h intervals until 4 days
after abortion,

RESULTS

Experiment I The I.M. injection of
PGF2a analogue did not terminate preg-
nancy in the five mares. Even though
plasma progesterone had decreased (P <
0.05) from 15.7 ± 2.4 ng/ml to 9.4 1,2
ng/ml by 24 h after PGF2a (Fig. 1). The
second injection of PGF2a analogue caus-
ed no further changes in progesterone
concentration; the concentration remained
near 10 ng/ml for 4 days.

^^ ST

hours

Fig. 1. First line: Plasma progesteroneaftera prosta-
glandin F2a (PGF2a) analogue (500 Mg. LM.; flu-
prostenol) given to 5 mares twice during midgesta-
tion. Interval between injections was 24, 48 of 72 h;
data are centered on the first PGF2a analogue treat-
ment (I).

Second line: Plasma progesterone after a PGF2a
analogue (250 Mg. intravaginally and 500 Mg. LM.;
fluprostenol) given to 5 mares twice during midgesta-
tion. Interval between treatments was 48 h; data are
centered on the first PGF2a analogue treatment (I).

1 Equimate (Fluprostenol; ICl 79939) was obtained from Imperial Chemical Industries Limited, Macclesfield,
England.

2 Estrumate (Cloprostenol; ICl 80996) was obtained from Imperial Chemical Industries Limited, Macclesfield,
England.

Experiment 2 Before the intravaginal-
intramuscular PGF2a analogue treatment,
plasma progesterone averaged 8.6 ± 1.8
ng ml and increased gradually (P = 0.10)
to 10.9 ± 1.5 ng/ml by 48 h at the second
PGF2a treatment. One of five mares abort-
ed 7.5 days later. The fetus expelled was
slightly emphysematous;
Streptococcus
zooepidemicus
was cultured from a uter-
ine sample. The retained placenta was re-
moved manually.

Experiment 3 Pregnant mares treated
I.M. every 6 or 12 h with PGF2a analogue
delivered their fetuses at an average of 47.±
25 h after the initial injection; from 3 to 8
injections per mare were required to cause
abortion.

The two mares treated every 6 h delivered
at 15.5 and 33 h whereas the 12-h treatment
regimen caused expulsion at 34, 50, 63.5
and 87 h. All fetuses were expelled alive or
fresh; no placentas were retained. All abor-
tions occurred between late afternoon
(1600 h) and early morning (0200).

20

0

72

-ocr page 359-

Plasma progesterone averaged 22 ± 7.0
ng/ml before PGF2a analogue treatment
and had decreased to 13.2 ± 4.4 ng/ ml by
24 h later. Initial progesterone values in the
first and third trimester mares were higher
(P <0.01; X = 44.6 ng, ml) than in the four
previously treated second trimester (x =
10.7 ng/ ml) mares. The progesterone con-
centration decreased more rapidly in some
mares and was associated with time of fetal
expulsion. The average progesterone values
were 15.4 ± 2.2 ng/ml by 24 h before
the abortion (Fig. 2). By 12 h before abor-
tion, the progesterone concentration had
decreased (P <0.05) to 8.4 ± 2.7 ng/ ml and
continued to decrease to 1.8 ± 0.4 ng/ ml by
12 h after fetal expulsion. Then, proges-
terone values averaged less than 1 ng/ml
for the next 4 days.

Only the mare treated on 92 days of gesta-
tion showed estrual behavior after the
abortion. Estrus began on day 13; she ovul-
ated on the sixth day of a 7 day estrous
period. The other mares, observed an aver-
age of 43.9 days (12 to 90), did not show
estrual behavior.

DISCUSSION

It appears that multiple injections of
PGF2
q; or PGF2a analogues are required
to induce abortion in mares during midges-
tation. In this study, multiple injections (3
to 8) of a PGF2a analogue (cloprostenol)
every 6 or 12 h terminated pregnancy be-
tween IS\'/j and 87 h. However, two injec-
tions of PGF2
q; analogue (fluprostenol)

given at 24, 48 or 72 h intervals terminated
pregnancy in only one mare(the possibility
of uterine infection in this mare was not
eliminated).

In a similar study, Douglas and others re-
ported that abortion occurred in only one
of five pony mares given a single injection
of the natural PGF2
q; during midgestation,
whereas three mares given PGF2a every 12
h during the second trimester aborted after
an average of four injections (7). Multiple
injections of PGF2a analogue were requir-
ed as early as day 70 (18) in light-horse
mares.

The return to estrus after abortion in mares
is variable. Out of the seven mares in this
study observed for 12 up to 90 days after
the abortion, only one exhibited estrual
behavior. In contrast, 11 of 12 mares in
another study (7) returned to estrus by 25
days after abortion. However the present
study was conducted from November
through February (short days), while the
previous study was conducted during June,
July and August (long days).
The effect of photoperiod on time to estrus
after abortion has not been studied. How-
ever, non-pregnant mares are normally
anestrous during the short days (13) and
progesterone levels are minimal (15). Time
to estrual behavior varied with stage of
pregnancy when abortion was initiated
(18).

Progesterone decreased to less than 1
ng/ml when luteolysis was induced by
PGF2a (11, 14) or PGF2a analogues (16)
in mares and cows.

The initial decrease in progesterone in ex-
periment 1 (Fig. I) is probably due to lute-
olytic properties (5) of the PGF2a analo-
gue. The failure of PGF2a analogue to
completely suppress progesterone in the
pregnant mares in this study could be due
to incomplete luteolysis as was reported
for bitches during midgestation (4). How-
ever, production of progestogens by the
fetoplacental unit is possible. Progestogen
levels were maintained by a mare ovariec-
tomized during pregnancy (10). Further-
more the progesterone antibody used does
cross react with other progestogens (6) pres-
ent during pregnancy in mares.
In experiment 3, progesterone did not de-
crease in all mares until 12 h before abor-
tion, much later than the decreased proges-

-ocr page 360-

terone observed after PGF2a analogue in
experiment 1. The progesterone decline re-
ported here was similar to that during nor-
mal parturition(10, 12) and after induction
of parturition by fluprostenol in mares
(16). It was suggested that PGF2a-induced
abortion (9) and the PGF2a analogue-
induced parturition (2) in cattle was due to
a luteolytic effect of the prostaglandin
compounds used. Since, however, proges-
terone levels can be maintained by non-
luteal sources in pregnant mares (10), the
decreased progesterone concentrations
(Fig. 2) which accompanied fetal expul-
sion may be due to the loss of the fetopla-
cental unit rather than a direct effect of the
PGF2a analogue on progesterone produc-
tion by the fetoplacental unit. Uterine con-
tractions occurred following PGF2Qf in
non-pregnant mares (3) and in ewes (17).
Although uterine contractions were not
quantified in this study, some were detect-
ed shortly after intravaginal treatment
with PGF2a analogue. Possibly, the abor-
tifacient property of the PGF2a analogue
used in the present study was due to ecbolic
properties of the compound.

ACKNOWLEDGEMENTS

Ttie authiors are most grateful to Mrs. D. M. Blanlcen-
stein for her technical assistance.

REFERENCES

1. Allen, W. R. and Rowson. L. E. A.: Control of
the Mare\'s Oestrous Cycle by Prostaglandins,
J.
Reprocl. Fen.. 1,^.539-543. (1973).

2. Bosc, M. ,1., Febre, J. F., and Vaslet de Fontau-
bert, Y.: A Comparison of Induction of Parturi-
tion with Dexamethasone or with an Analogue of
Prostaglandin F2a (A-P(iF) in Cattle.
Theno-
genohgy. i, 187-191. (1975).

3. Capraro, D. I.., Vernon, M. W., Abrams, R. N.,
and Sharp, D, C,: Effects of oxytocin and
PGF2a on uterine motility. ./.
Anim. Sci.. 43,
277 (abstract), (1976),

4. Concannon, P. W. and Hansel, W.: Prostaglan-
din F2a induced l.uteolysis. Hypothermia, and
Abortions in Beagle Bitches,
Proslaglamlins. 13,
533-542. (1977).

5. Cooper, M, J, and Rowson, L. E. A.: Control of
the Oestrous Cycle in Friesian Heifers with ICI
80,996,
Ann. Biol. Anim. Bioch. Biophys.. 15,
427-436. (1975).

6. Dieieman, S, J, and Schoenmakers, H, ,1. N.:
Radioimmunoassays to determine the presence
of progesterone and estrone in the starfish
Aste-
rias ruhens. Gen. Comp. Endocrinol..
39, 534-
542. (1979).

7. Douglas, R. H., Squires, E. L,, and Ginther, O.
.1,: Induction of Abortion in Mares with Prosta-
glandin F2a.
J. Anim. Sci.. 39, 404-407. (1974).

8. Kooistra, 1.. H. and Ginther, O. ,1.: Termination
of Pseudopregnancy by Administration of Pros-
taglandin F2a and Termination of Early Preg-
nancy by Administration of Prostaglandin F2a
or Colchicine or by Removal of Embrvos in
Mares.
Am. J. Vet. Res.. 37, 35-39. (1976).

9. l.auderdale, ,1. W.: Distribution and Biological
Effects of Prostaglandins. ,/.
Anim. Sci.. 38,
Suppl. I,
22-30. (1974).

10. Lovell, .1. D., Stabenfeldt, G. H., Hughes, .J. P.,
and Evans, ,J. W.: Endocrine Patterns of the
Mare at Term.
J. Reprod. Fert.. Suppl. 23, 449-
456. (1975).

11. Noden, P. A., Hafs, H. D.,and Oxender, W. D.:
Estrus, Ovulation, Progesterone and Luteinizing
Hormone after Prostaglandin F2a in Mares.
Proc. Soc. E.xp. Biol. Med.. 145,145-150. (1974).

12. Noden, P. A., Oxender, W, D., and Hafs, H, D.:
Plasma Luteinizing Hormone, Progestogens and
Estrogens in mares during gestation, parturi-
tion, and the first postpartum estrus.
Am. J. Vet.
Res..
39, 1964-1967. (1978).

13. Osborne, V. A.: An Analysis of the Pattern of
Ovulation as it occurs in the Annual Reproduc-
tive Cycle of the Mare in Australia. /(u.s(.
Vet. J..
42, 149-154. (1966).

14. Oxender, W. D., Noden, P. A., Bolenbaugh, D,
L., and Hafs, H. D,: Control of Estrus with
Prostaglandin F2a: in mares: Minimal Effective
Dose and Stage of Estrous Cycle.
Am. ,/. Vet.
Res..
36, 1145-1147. (1975).

15. Oxender, W. D., Noden, P. A., and Hafs, H. D.:
Estrus, Ovulation and Serum Progesterone, Es-
tradiol, and LH Concentrations in Mares After
an Increased Photoperiod During Winter,
Am.
J. Vet. Re.s..
38, 203-207. (1977).

16. Rossdale, P. D,, .leffcott, L. B.,and Allen, W. R.:
Foaling Induced by a Synthetic Prostaglandin
Analogue (Fluprostenol).
Vet. Rec.. 99, 26-28.
(1976).

17. Roberts,,!. S. and McCracken,,I. A.: Does Pros-
taglandin F2a Released From the UterusbyOxy-
tocin Mediate the Oxytoxic Action of Oxv-
tocin\'.\'
Biol. Reprod.. 15, 457-463. (1976).

18. Squires, E. 1.., Hillman, R. B., Pickett, B. W..
and Nett, T. M.: Induction in mares of abortion
with Equimate: Effect of secretion on Proges-
terone, PMSG and Reproductive Performance.
./. Anim. Sci.. 50, 490-495. (1980).

-ocr page 361-

Mortality, morbidity, and external injuries in
piglets housed in two different housing
systems

I. Farrowing house

L. Vellenga, H. M. van Veen, and A. Hoogerbrugge\'

SUMMARY An invesligalion was undertaken to study two differeru types of farrowing pens, use
being made of well characterized veterinary parameters for the well-being of piglets. A housing
system with
a solid floor and straw-bedding was compared withapardy metal-slatted floor system.
The veterinarv parameters we used were mortality, morbidity, and external injuries in piglets.
There were slight differences in mortality and morbidity rates between the two housing systems.
There were big differences with regard tp the piglets\' \'injury-index\' of the two housing systems. The
straw system was more favourable. The studies show that obervations of external injuries (\'Method
of Ekesbo\') can be used to judge housing systems of piglets in the farrowing house.

INTRODUCTION

In the last twenty years pig management
has undergone a big chance. Increase in
scale and intensification led to the develop-
ment of new systems of housing and man-
agement. The introduction of new systems
often took place without a proper investi-
gation. Whether the pig was able to cope
with these rapid changes was hardly asked.
The philosophy was, and partly still is, that
when a system has serious shortcomings
this will lead to a decrease in the productiv-
ity of the pig and so the system will be
discontinued.

In the meantime, however, it has become
clear that production is not the only para-
meter for the assessment of well-being of
animals and is even in many cases an unre-
liable indicator. Mostly a better judgement
can be given by means of ethological
and/or veterinary methods. Behaviourial
studies generally take much time. There-
fore our investigation was concentrated on
the veterinary parameters for well-being.
Veterinary parameters for the assessment
of well-being in farm animals are morbid-
ity and mortality (13). The preweaning
mortality in piglets averages about 15%,
but litters and farms can show wide devia-
tions from this average. More than 60% of
this mortality occurs in the first week of
life. Trauma, hypoglycaemia, weakness,
and gastro-enteritis are the main causes of
death in newborn piglets (2, 5, 11).
Much less information is available about
the kind and frequency of diseases during
the weaning period. Backström (2) men-
tions diarrhoea, anaemia, and respiratory
diseases as the most important diseases
during this period. According to Hunne-
man (8) enteritis occurs more often in pig-
lets born of first-litter sows and less often
in piglets kept on a straw-bedding.
Ekesbo (4) in Sweden has added a third
criterium to the veterinary parameters,
namely the kind and frequency of external
injuries in animals. Some investigators
have already employed this \'Method of
Ekesbo\' and have found big differences
between piglets in different housing sys-
tems (I, 14, 15).

The aim of our investigation was to exam-
ine whether two housing systems which
are often used in the Netherlands showed
differences with regard to the health of
piglets, whether that is influenced by other
factors, and which aspects of the veterinary
parameters give the most information
about the well-being of the animals.

Zoolechnical Institute, Faculty of Veterinary Medicine, State University, Yalelaan 17, Utrecht, the Nether-
lands,

-ocr page 362-

MATERIAI. AND METHODS

The investigation was carried out in one farrowing
house in which two different types of farrowing pens
were constructed:

System A (\'slats\'):

36 farrowing pens with a partly wire-slatted floor
(0 of the wire: 5 mm, slots: 10 mm) and local floor
heating in the solid insulated part of the floor
(litter).

System B (\'straw\'):

36 farrowing pens with an insulated solid floor
(only some narrow slots for the outlet of urine)
with straw and local lamp heating.

The two types of farrowing pens had the same dimen-
sions (187
x 231 cm). All the sows were kept in
oblique crates and tethered. The sows were brought
into the farrowing house about one week before far-
rowing. The piglets left the farrowing house at the
same time (aged 5 to 6 weeks). The pregnant sows
were equally distributed over the two housingsystems,
with account being taken of breed/cross-bred and pa-
rity. Weused twopurebreeds(DL,GYi)andthecross-
breds DL with GY, DL with GY and H\', DL with GY
and Di, and DL with GY and BL\'. The piglets and the
sows in the two housing systems were equally treated
with regard to feeding regime, climatic conditions,
and general procedures such as iron injections.
The piglets were weaned in two groups (because of the
spreading in the dates of birth) at an age of 4-5 weeks.
After weaning, the piglets stayed behind in the far-
rowing house for about one week before they were
removed to the rearing house.
Production parameters, treatments of sick animals
and the most important climatic conditions were re-
corded. The stillborn and dead piglets were submitted
to postmortem examination. The cause of death was
established from the clinical symptoms and the post-
mortal findings. Bacteriological examination was un-
dertaken, where pertinent, by the Animal Health Sta-
tion in Boxtel.

One week after birth, and after weaning, all piglets
were examined for external injuries. The injuries of
snout, teats, navel, vulva praeputium, tail, ears, and
claws of fore- and hindlegs were recorded. They were
graded from zero (0) to three (3) according to the
degree of injury (0 = no injury, 3 = severe injury).
The investigation was repeated six times in 1980 and
more than 4000 piglets were involved.

The results were statistically tested by stepwise logis-
tic regression (morbidity, mortality) and by multiway
frequency tables, the log linear model (injuries) as
described in Discrete Multivariate Analysis (3).

RESULTS

The results presented in Table 1 show the
mortality in the two housing systems.
Table 1 shows fewer losses among the pig-
lets kept in the straw system than among
the piglets on the slats, in spite of a larger
litter size on straw.

Table 2 presents the main causes of death.

From Table 2 it appears that in the piglets
the causes of death are mainly non-
infectious with either system. The differ-
ence in total mortality between the two
housing systems is 3.47 per cent. From the
statistical analysis it appears that the differ-
ence between the systems depends mainly
on the weight at birth. Witheithersy stem the
highest mortality is found in animals with a
birth weight less than 1.0 kg. The frequen-
cies of the different birth weights were the
same in both groups of animals. The mor-
tality, however, in animals with a low birth
weight is higher on the slats than on straw.
The figures given in Table 3 refer to the
morbidity in the farrowing house.

As appears from Table 3 the infective dis-
eases, mainly gastro-enteritis, and lame-
ness are the main causes of disease in the
animals kept on the slats as well as in the
animals on straw. The difference between
the housing systems in the incidence of
infective diseases is 5.94 per cent and of
lameness 4.91 percent.
The analysis of the morbidity figures re-
veals also an effect of the parity of the sow
on the incidence of disease, beside the differ-
ence between the systems. Piglets born of

Table 1. The mortality of piglets kept in the two different farrowing housing systems.

no. of live births
average litter size (live births)
percentage stillborn piglets
mortality, incl. stillbirths
mortality of live births\'

slats

1988
10.70
8.05
22.25%
15.44%

straw

2055
10.87
5.90
17.17%
11.979\',

Percentage of the number of liveborn piglets.

DL = Dutch Landrace; GY = Great Yorkshire: H = Hampshire; D = Duroc; BL = Belgian l.andrace.

-ocr page 363-

no. of live births
percentage traumatized
percentage hypoglycaemia
percentage infective diseases
percentage weakness
percentage other causes

2055
7.69
2.73
0.92
0.24
0.39

1988

8.15
4.12

1.16
0.80
1.21

slats

Table 2. The causes of death in piglets kept in the two different farrowing housing systems.

straw

total mortality

I 1.97%

15.44%

first, second, and third-litter sows are more
often ill than piglets born of sows which
have farrowed four times or more, irre-
spective of housing system. In one period it
was clearly found, with either system, that
in one breed more piglets were ill than
piglets of the other breed and cross-breds.

The Figures 1 and 2 present the results with
regard to the external injuries. Figure I
concerns the examination at one week after
birth. Figure 2 concerns the examination
shortly after weaning.
In either figure the parts of the bodyareset
out on the abscissa. Along the ordinate the
\'injury index\' is plotted. This \'injury index\'
is the product of the percentage of injured
piglets and the average injury score. The
white part of the histograms is the differ-
ence in index between the piglets kept on
the slats and the piglets kept on straw. As
appears from both figures, the index of all
parts of the body is higher in the piglets on
the slats than in the piglets on straw. For
most parts of the body the \'injury index\' is
about equal to the total percentage of in-
jured animals, since as a rule the injury
score is 1 (= slight injury). However, in the
navel, teats, praeputium/vulva, and the
dew claws of the hindlegs we also found, at
the examination shortly after birth, many
moderate (2) and severe (3) injuries. Simi-
lar scores concerning the ears, teats, dew
claws of the hindlegs and bursitis were
found also at the inspection after weaning.
By bursitis is understood a reactive bursa
at the distal side of the hock. So not in all
cases is the bursa infected, as the name
suggests.

table 3. The morbidity in piglets kept in the two different farrowing housing systems.

straw

slats

no. of live births

2055

1988

percentage infective diseases

26.91

32.85

percentage lameness

4.09

9.00

percentage other causes

2.04

1.71

total morbidity

1iie Veterinary Quarterly, Vol. 5. No. .1. July 1983

33.04%

43.56%

103

From the statistical analysis it appears that
the housing systems are responsible for the
differences with regard to the injuries of all
parts of the body together.

DISCUSSION AND CONCLUSION
The difference in mortality between the
two types of farrowing pens appears to be
mainly dependent on the birth weight. The
mortality increases as the birth weight de-
clines. Animals with a low birth weight have
less chance of survival, because they are
more liable to chilling. During the first
days of life most piglets stay close to the
udder of the sow. The animals kept on the
solid concrete floor with straw lose less
heat than the animals on the slats. The
above is perhaps the cause of the higher
mortality rate found with regard to hypo-
glycaemia and weakness in the animals on

-ocr page 364-

the slats. Klaver( 10) reports a simular find-
ing where he compares a half-slatted floor
of concrete and a half-slatted floor of wire
and notes that mainly in the piglets with a
low birth weight more losses occurred in
the system with the concrete slats.
The difference in the incidence of disease
between the two housing systems is caused
by the higher percentage of infective dis-
eases and lameness in the animals kept on
the slatted floor. Hunneman (8) also found
more diarrhoea in piglets housed on slats.
The investigation of Van Ingen
et al. (9)
revealed, in accordance with our results,
that more arthritis (lameness) was found in
animals in systems with a slatted floor. The
higher frequency of lameness in animals
kept on the wire-slatted floor is perhaps the
cause of the high mortality by trauma.

= difference between slats and straw

□ =

\\indlegs

2

15 = dew claws

Fig. 1. The influence of housing on piglet "injury index\' (one week after birth).

-ocr page 365-

140
130

120
110
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10

10 = hoof wall

1 2 3

4 5 6 7 8

9 10 n 12 13 14

1 = tail

6 = hoof wall \'

2

11 = soles

2 = praeputium/vulva

7 = soles

12 = bulbs ^

3 = teats

4 = snout

5 = ears
1

8 = bulbs \'

• ■ 2

9 = joints

13 = dew dlaws

14 = bursitis

frontlegs hindlegs

Fig. 2. The influence of housing on piglet \'injury index\' (after weaning).

The big differences in injuries between the
two housing systems are mainly differences
in injuries of the claws of fore- and hind-
legs, as appears from Figures 1 and 2.

Smith and Mitchell (14) found, in animals
housed on perforated metal floors, also
many claw-injuries (28%). This is in accord-
ance with Prange
el al. (12), who com-
pared a fully metal-slatted floor with a
solid asphalt floor with some straw. The
injuries of dew claws and the incidence of
bursitis would mainly be connected with
the breadth of the slots (6) and the weight
of the animals (6, 14). Evidently the
breadth of the slots of 10 mm in the slatted
floor used by us is still too wide to prevent
injuries of dew claws and bursitis. The se-
vere injuries of thedewclawsarepresumab-
ly an important cause of the incidence of
lameness in the animals housed on the
slats.

-ocr page 366-

With regard to the judging of housing sys-
tems and of the well-being of animals it can
be concluded that mortality and morbidity
show differences only if the housing sys-
tems are very different. A method that can
reveal even small differences between hous-
ing systems is the examination for external
injuries (\'Method of Ekesbo\'). The results
of the examination for external injuries are
much less dependent on, for example, a
changed pressure of infection or changes in
the climate than the morbidity and mortal-
ity, so that it becomes possible to compare
methods of housing which are not situated
within one house or one farm. This latter is
naturally also possible by means of non-
(primary)infectious aspects of mortality
and morbidity. Besides the method of
Ekesbo can indicate shortcomings of a cer-
tain part of parts of a housing system . For
example, a high injury index of coronary
borders and dew claws indicates too wide a
slot in a slatted floor for those animals.

ACKNOWLEDGEMENTS

The authors wish to thank Mrs. T. van Bracht and
Messrs. H. W. Antonisse (■!■) and A. H. Kuypers for
their advice and assistance.

10. Klaver. J.: Vergelijking van kraamopfokhokken.
II: Proefverslag no. 19 van het varkensproefbe-
drijf te Sterksel, 1981.

11. Nielsen, N. C., Christensen, K., Bille, N., and
Larsen, .1. L.: Preweaning mortality in pigs. I.
Herd investigations.
Nord. Vet. Med.. 26. 137-
150. (1974).

12. Prange, H.,Ober, G., Boning,.I., and Döbel, K.:
Ergebnisse der veterinär-medizinischen Prüfung
der einstreulosen Haltung im Abferkelstall. In:
Einstreulose Haltung im Abferkelstall. H.
Prange, Gustav Fischer Verlag. Jena. D.D.R.,
1979.

13. Putten, G. van: Het meten van welzijn bij land-
bouwhuisdieren.
Tijdschr. Diergeneesl<d.. 106.
106-118. (1981).

14. Smith. W. J. and Mitchell, C. D.: Observations
on injuries to suckled pigs confined on perfor-
ated floors with special reference to expanded
metal (2073 F).
Pig. Vei. Soc. Proc.. 1, 91-104.
(1976)

15. Svendsen, J., Olsson, O., and Nilsson, C.: The
occurrence of leg injuries on piglets with the
various treatment of the floor surface of the far-
rowing pen.
Nord. Vet. Med.. 31, 49-61. (1979).

REFERENCES

1. Algers, B.: Incidence of disease in cage versus
floor rearing of early weaned pigs.
29th Ann.
Meet. Europ. Anim. Prod. M-p.,
4 09, ]-2.
(1978)

2. Bäckström, L.: Environment and animal health
in piglet production; a field study of incidence
and correlations. Thesis, Stockholm.
Acta Vet.
Scand..
Suppl. 41, (1973).

3. Bishop, J. M. M., Fienberg, S. E., and Holland,
P. W.: Discrete Multivariate Analysis: Theory
and Practice. The M.I.T. Press, p. 557, 1975.

4. Eskebo, I.: Methods for the assessment of the
environment from the point of view of animal
welfare.
32nd Ann. Meet. Europ. /lij. Anim.
Prod..
IV^, l-l, (1981),

5. Fahmy, M. H. and Bernard, C.: Causes of mor-
tality in Yorkshire pigs from birth to 20 weeks of
age.
Can. J. Anim. Sci.. 51, 351-359. (1971)

6. Geyer. H.: Morphologie und Wachstum der
Schweineklaue. Habilitationsschrift Vet.-Med.
Fakultät der Univ. Zürich. Juris-Verlag, Zürich,
1979.

7. Hartsock, T. G. and Graves, H. B.: Neonatal
behaviour and nutrition related mortality in do-
mestic swine.
J. Anim. Sei.. 42. 235-241. (1976).

8. Hunneman, W. A.: Diarrhee bij biggen in de
eerste 4 levensweken.
De Trogge. 19, (4). 3-6,
(1978)

9. Ingen, T. van and Koomans, P.: Vergelijking van
kraamopfokhokken. I: Proefverslag no. 17 van
het varkensproefbedrijf te Sterksel en het
I.M.A.G. te Wageningen, 1980.

-ocr page 367-

Crimidine (2-chloro-4-(dimethylamino)-6-
methylpyrimidine) poisoning in a dog due to
ingestion of the rodenticide Castrix®

J. T. Lumeiji, A. J. H. Schotman^, and H. W. de Vries\'

SUMMARY The diagnosis and ireainienl of a case of crimidine poisoning in a dog are described.

Presenting signs were seizures and vomiting. The vomitus contained a purple coloured cereal

grain. The signs and grain colour were suggestive for a rodenticide with convulsive effects

The diagnosis of crimidine poisoning was niade by thin layer chromatography and was later

confirmed by finding the source of the poison. Except for the administration of Vit B6, the specific

antidote for crimidine. general treatment principles for poisoning were followed.

The treatment of crimidine poisoning is time consuming and requires intensive care facilities.

INTRODUCTION

The antidotal effect of vit B6 (6, 7)
and barbiturates (2) against the convul-
sive action of crimidine (2-chloro-4-
(dimethylamino)-6-methylprimidine) have
been described under experimental condi-
tions. No clinical reports of succesfully
treated cases of crimidine poisoning in
dogs or cats are to be found in the litera-
ture. Intoxication with this rodenticide in
domestic carnivores, however, is not rare
(3, 4, 9, 11).

The aim of this publication is to raise the
level of clinical awareness of crimidine in-
toxication and to describe the successful
diagnosis and treatment of a dog poisoned
with this rodenticide.

CASE REPORT

A 4-year-old female Heidewachtel of 20 kg
was referred to the Small Animal Clinic,
State University of Utrecht. The dog was
presented with severe convulsions.
During the prior evening the dog had vom-
ited a considerable quantity of mackerel,
a food never given to the dog by its owner.
It contained purple-coloured cereal grain.

The owner had brought all of the vomitus
to the clinic because he suspected a poison-
ing.

CLINICAl. FINDINGS

The dog underwent an abbreviated emer-
gency examination, our standard proce-
dure in life threatening circumstances (10).
The mucous membranes were pink, the
capillary refill time was about 1 second and
no haemorrhages were noted.
The respiration was 30 min. and costoab-
dominal, but stopped during the convul-
sions. The pulse was weak and the fre-
quency 140/bpm. The dog convulsed
spontaneously. The convulsions increased
in magnitude and duration when the dog
was handled.

The rectal temperature was 40° C. A gen-
eral physical examination performed
after the emergency therapy was started
yielded no further abnormalities.

EMERGENCY TREATMENT
The combination of the purple coloured
grain and the dog\'s clinical symptoms sug-
gested rodenticide intoxication with con-

J. T. Lumeij, D.V.M. Resident in Small Animal Internal Medicine, Small Animal Clinic, State University of

Utrecht. Yalelaan 8, 3584 CM Utrecht, the Netherlands.

H. W. de Vries, D.V.M.. Ph.D.. Professor Small Animal Medicine.

A. J. H. Schotman, Ph.D.. Professor. Chief of the Laboratory of Clinical Biochemistry, Clinic for Large
Animal Medicine, State University of Utrecht.

-ocr page 368-

vulsive effects. After intravenous anesthe-
sia with 10 mg kg sodium-thiopental\' and
intubation with a cuffed endotracheal tube
gastric lavage was performed with a stom-
ach tube.

About 20 purple grains were retrieved from
the stomach together with some mackerel.
After the stomach had been rinsed, 5 table-
spoons of activated charcoal powder^
were given as an aqueous slurry. A cathartic
of sodium-sulphate^ ( I mg/ kg) was admin-
istered about 30 minutes later.
A jugular intravenous drip of lactated
Ringer\'s solution was administered at a
rate of 500 ml/ kg/ 24 hr. A urinary catheter
was also inserted.

CONTINUING TREATMENT
Because the purple grain was suggestive for
the rodenticide Castrix®\'» (4) in which crim-
idine is the poisonous substance and be-
cause no side-effects were expected from
the specific antidote (6, 7), treatment was
started with pyridoxine-HCl (vitamine B6-
HC1)5 in a dose of 25 mg/kg intravenously.
This dose was repeated on the morning of
the second day because the suspicion of
crimidine poisoning had been confirmed
(see Toxicology) and because the clinical
signs were still present. Apart from the 200
mg of thiopental used to facilitate the gas-
tric lavage, a total of 800 mg of phénobarbi-
tal\'\' and 22 mg of diazepam\' were used to
control the convulsions on the first day. On
the second day 800 mg phénobarbital and
20 mg of diazepam were used for this pur-
pose. These amounts were given intraven-
ously in divided doses to effect. The last
convulsions were seen very early in the
morning of the third day. This was when
the last dose of 300 mg phénobarbital was
administered.

The total amount of lactated Ringer\'s solu-
tion administered was 4,000 ml on the first
day, 10,000 ml the second day and 6,500 ml
the third day. Urine production was 3,500
ml, 8,500 ml and 2,500 ml respectively.

The Central Venous Pressure (CVF) varied
between
-1-1 and -l-6. Furosemide® was
given on the first day in a dose of 2 mg/ kg.
The second day, two of these doses were
needed to prevent the CVP from rising too
much.

Atropine (0.25 mg) was administered intra-
venously both on the first and second day
to treat a sinus bradycardia (50 and 42 bpm
respectively).

RESULTS

The dog continued to have seizures for V/2
days after ingestion of the rodenticide. The
convulsions were successfully treated with
a combination of a long acting barbiturate
and diazepam. The initial high tempera-
ture (40° C) declined sharply after anes-
thesia and varied between 34° C and 37° C
during the anesthesized period. A heating
device was used to prevent hypothermia.
On the second day the dog again vomited
some purple grain. Charcoal and purple
grain could be detected in the watery feces.
The last purple grains were found in
the feces on the afternoon of the second
day. The last convulsions were seen very
early in the morning of the third day.
When the effect of the last dose of phéno-
barbital waned at about 08.00 a.m. on the
third day, the dog was lying quietly in her
cage and was chewing on her urinary cathe-
ter.

This was removed. By this time she could
drink and urinate spontaneously. Hyperre-
flexia could be demonstrated on neurologi-
cal examination. The dog was clinically
normal on the afternoon of the fourth day
except for atactic hindlimb-walking. She
had resumed normal eating and drinking.
The dog was discharged the fourth day
post intoxication.

Two weeks after discharge the dog was
examined and appeared to be normal.
However, small healing lesions were seen
on all four legs. These wounds had been
much worse after discharge from the clinic.

Nesdonal®, Specia, Paris, France.

Medicinaal Norit®, Norit N.V., Amsterdam, the Netherlands.

Natrii Sulfas Anhydricus. Onderlinge Pharmaceutische Groothandel, Utrecht, the Netherlands,
Castrix® Bayer, Leverkusen, Germany.

Pyridoxine-HCl, Onderlinge Pharmaceutische Groothandel, Utrecht, the Netherlands.
Phénobarbital, Onderlinge Pharmaceutische Groothandel, Utrecht, the Netherlands,
Stesolid®, Dumex Ltd., Denmark.

Dimazon®. Hoechst Holland N,V., Amsterdam, the Netherlands.

-ocr page 369-

They appeared to be caused by the alligator
clips attaching the electrocardiogram
leads. As part of the monitoring procedure
during the anesthesia, these clips had been
on the dog for a total of about 48 hours and
had caused local necrosis.
Ten months later the bitch gave birth to 7
healthy pups.

CIJNICOPATHOLOGIC FINDINGS
Blood was collected on the first day from
the jugular vein just before the intravenous
jugular drip was started.
The initial blood sample was examined for
packed cell volume, total white blood cells
and white cell differentiation. Serum urea
nitrogen (SUN), pH, PCOj, BE, POj,
glucose, calcium, sodium, potassium, total
protein, albumin, globulin, alkaline phos-
phatase (S.^P), aspartate aminotrans-
ferase (AST), alanine aminotransferase
(ALT), creatinephosphokinase (CPK),
and cholinesterase (CHE).
The CHE was determined to rule out an
intoxication with an organophosphorous
compound.

Except for the CPK, AST, ALT, all values
were within our reference range.
The CPK was 442 U 1 (reference range
5-51). The AST was 129 U/1 (reference
range 1-23). THe ALT was 107 U/1 (refer-
ence range 7-34).

During the period of forced diuresis no
electrolyte imbalances were observed. The
AST and ALT values were reexamined on
the fourth day and both showed lower val-
ues than on the first day (79 and 60 U/1
resp.). Two weeks after discharge from the
clinic the values were 22 and 30 U I respect-
ively and were considered normal.

rOXICOI.OGY

Discussion with the National Poisoning
Information Centre from the Netherlands\'
yielded a professional shortlist of culprit
substances: thallium, strychnine, crimi-
dine, zinc-phosphide and chloralose.
The urine was examined for thallium by
atomic absorption spectrophotometry
(Perkin Elmer, Model 305 B). The findings
were negative. The purple coloured cereal
grains which had been vomited by the dog
were examined for strychnine and crimi-
dine.

For strychnine examination the grains
were extracted with ethanol and the extract
analyzed by Gas Liquid Chromatography
(Pye Unicam, GCV, Nj-detector, column
SE 30, 250° C). No strychnine could be
detected. Examination for crimidine was
accomplished by thin-layerchromatogra-
phy (5,8). Following the method of Kohout
(8), with a small modification, the cereal
grains were extracted with chloroform and
the extract used for chromatography on a
TLC sheet (Merck DC Siligacel 60F254).
The modification consisted of a change in
the mobile phase.

The mobile phase consisted of chloroform-
/cyclohexane/ethanol 6:3:1. The spots
could be localized by UV light. The sheets
were sprayed with Rhodamin B and Fluor-
escin in watery ethanol solution. Under UV
light (254 nm) a grey spot on a red-orange
background was noted. It could be proved
that this spot was caused by crimidin when
compared with a standard solution of crim-
idin.

The conclusion was that the cereal grains
contained crimidin and probably were
Castrix® grains.

No examinations for Zn-phosphide and
a-chloralose were performed because the
confirmation of a poisoning by Castrix®
grain was supplied by the police shortly
afterwards.

FORENSIC CONSIDERATIONS

The owner was asked to try to find the site
of the poisoning with the aid of the local
police. After a search of several hours the
owner discovered the site of the poisoning:
a private garden adjoining the public park
in which he regularly walked his dog. An
elderly lady who wanted to get rid of stray
cats in her garden had put down chopped
smoked mackerel mixed with poisonous
grain. When she heard that by doing this
she had poisoned a dog she became so
disturbed that no further information
could be elicited from her.
On the afternoon of the first day, shortly
after the toxicological analyses by our lab-
oratory were completed, the police found

Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (N VIC). Rijksinstituut voorde Volksgezondheid. Antonie van
Leeuwenhoeklaan 9. Bilthoven. Tel. 030-742200.

-ocr page 370-

the container in which the grains had origin-
nally been bought, in the elderly lady\'s
dustbin. Although the label was not com-
pletely readable the word Castrix® could
clearly be detected. Crimidine is the poison-
ous substance in Castrix® grain. Because
the owner of the dog felt sorry for the
elderly lady, no further legal action was
undertaken.

DISCUSSION

General treatment principles for poisoning
were followed in this dog.
Further absorptiort was prevented by gas-
tric lavage rather than inducing emesis with
apomorphine. Because of the convulsions
the latter was contraindicated in this pa-
tient. There is no contraindication for the
use of activated charcoal as an absorbing
medium in intoxications.
The function of excretory organs was im-
proved.
Passage through to bowel was en-
hanced by the administration of a saline
cathartic. The cathartic was administered
to prevent absorption of the toxicant. So-
dium sulfate is more efficient for evacua-
tion of the bowel than is magnesium sulfate
and is the preferable agent to use, es-
pecially with activated charcoal ( 1 ). Forced
diuresis was induced by the administration
of large amounts of intravenous fluids,
rather than by the administration of diuret-
ics, to prevent dehydration of the narco-
tized patient.

However, furosemide had to be adminis-
tered several times to prevent the CVP
from rising too much.
The specific antidote
for this particular intoxication was admin-
istered. Crimidine is a competitive antag-
onist of Vit B6.

Supportive therapy consisted of adminis-
tration of anticonvulsive drugs to control
the seizures. Phénobarbital was given to
effect.

Because this drug passes the blood-brain
barrier slowly one has to wait 5-10 minutes
before the full effect can be appreciated
after intravenous administration. To be
able to keep the dosage of the relatively
long-acting phénobarbital low, diazepam
was included in the therapeutic protocol.
Cardiovascular and respiratory function
remained stable and did not need support,
except for the bradycardia which was treat-
ed with atropine.

The bradycardia was suspected to be barbi-
turate induced. Body temperature was
maintained with heat leamps and an elec-
tric blanket.

The hydration of the dog was insured by
the intravenous fluids. The dog was fre-
quently turned.

Monitoring consisted of measurement of
pulse (frequency, regularity, quality), res-
piration (frequency, type, depth), body
temperature, central venous pressure,
urine flow and fluid balance at regular in-
tervals. The colour of the mucous mem-
branes, the capillary refill time and the
depth of the anesthesia were evaluated also
regularly. A daily check for electrolyte im-
balances (Na, K) was considered essential
during the period of forced diuresis.
The initial high temperature and rise in
plasma CPK were attributed to the violent
muscular contractions.

The evaluation of ALT is indicative of
liver cell damage. The muscular con-
tractions or the liver cell damage could be
the cause of the increased AST. No hepato-
toxic effect of crimidine is known. Liver
cell damage and a reactive hepatitis are
common sequala to gastrointestinal prob-
lems in dogs.

The latter could explain the elevated
plasma-transaminases in the case de-
scribed. No liver biopsies were performed.
Although it is generally agreed that induc-
ing emesis or performing a gastric lavage is
only beneficial if the ingestion of the
poison has taken place recently, in this dog
about 20 Castrix® grains were retrieved by
gastric lavage about 12 hours after inges-
tion of the poison.

Despite the use of sodium sulfate the last
purple grains were seen in the faeces on the
afternoon of the second day. This shows the
relative minor importance of a saline ca-
thartic in this particular case.
One gram of Castrix®-wheat consists of
approximately 20 grains and contains 1.25
mg of active substance. After intraperito-
neal administration of a crimidine-
solution, the LD 50 for the dog is 0.5
mg kg (2).

Although it has been demonstrated experi-
mentally that detoxification of 20 times
the 1.D 50 dose requires about 13 hours in
dogs under sodium-pentobarbital narcosis

-ocr page 371-

(2), in this particular patient convulsions
were noted for 60 hours after ingestion of
the poison. The gradual release of crimi-
dine from the alimentary canal after inges-
tion is probably the explanation for the
difference observed with the experimen-
tally induced intraperitoneal crimidine in-
toxications.

ACKNOWLEDGEMENT

We are grateful to B. F. Feldman. D.V.M.. Ph.D., for
editing the English manuscript.

10.

REFERENCES

1. Bailey. E. M,: Emergency and General Treat-
ment of Poisonings, in: Current Veterinary Ther-
apy VIII, R. W. Kirk (ed.) pp. 105-115, Saun-
ders, 1980, London.

2. Dubois, K. P.: New Rodenticidal Compounds. J.
Am. Pharm. A.u. Sci. Ed..
37, 308. (1948).

3. Heijst, A. N, P. van and Pikaar, S. A.: Poisoning
in Domestic Animals. Proceedings Voorjaars-
dagen 1979. pp. 19-20. Neth. Sm. Anim. Vet.
Ass.

Hoskam, E. G. and Smit, Th.: Crimidinevergil-
tiging door Castrix®-korrels.
Tijdschr. Dierge-
neeskd..
99. 942-947. (1974.)
Hoskam, E. G. and Beek, H. van: Thin-layer
chromatographic Identification of Crimidine in
Animal Stomach Contents in Experimentally In-
duced Castrix Poisoning.
Journ. /I.s.s\'. Off. An.
Chem..
57. J226-I227. (1974)
Karlog, O. and Knudsen, E.: Vitamin B6 as an
Antidote against the Rodenticide Castrix® (2-
chloro^-methyl-6-dimethylamino-pyrimidine).
Naiure. 200, 790. (1963).

Knudsen, E.: The Toxicity of the Rodenticide
castrix® (2-chloro-4-dimethylamino-6-

methylpyrimidine) and the Antidotal Effect of
Vit. B6.
Ada Pharmacol, el To.xicoL. 20. 295.
(1963)

Kohout, F.: Ueber einen dünnschichtchroma-
tographischen Nachweis von Crimidin.
Berl.
Münch. Tierärzil. Wschr.,
88, 174-175. (1975)
Moraillon, R. and Pinault, L.: Diagnostic et
Traitement d\'lntoxications courantes des Car-
nivores.
Rec. Med. Vei., 54, (2). 137-150. (1978).
Vries, H. W. de, Sluijs, F. J. van, Oosterom, R.
A. A. van, and Lumeij. J. T.: Die Erstversorgung
von Not- und Traumafällen.
Kleimierpraxis. 25,
(!) II-IS. (1981).

Wangenheim, M.. Pasi, A., and Jenny, E.: Ro-
dentizidvergiftigungen bei Tieren in der Schweiz.
Arch. Tierheilkunde. \\ 350-357, (1971)

NOTICE FOR AUTHORS

In general authors should prepare their papers
according to the\'Uniform requirements for manu-
scripts submitted to biomedical journals\', also
known as the \'Vancouver style\'.
Manuscripts should be written in English and
submitted in triplicate (One copy should be label-
led as master copy and should contain the original
illustrations, graphs, diagrams, tables etc., suita-
ble for reproduction). They should be presented in
a form that can readily be set by the printer, i.e.
they should be typewritten, double-spaced, on
one side of the paper only. Illustrationsand tables
should be supplied on separate sheets in a clear
drawn (e.g. Indian ink) or typewritten form, so
that photographic plates can be made. Photo-
graphs should be submitted on glazed white
paper. X-ray pictures on film or paper. The ap-
proximate position of Tables and Figures should
be indicated on the manuscript. The paper should
commence with an abstract of up to 150 words.
SI units should be used.

References in the text should be indicated by figu-
res (in brackets) corresponding exactly with the
bibliography at the end of each paper. Please state
the following particulars: (I) name and initials of
author(s), (2) title of paper, (3) name of journal,
volume, opening page, last page and (in brackets)
year of issue. Where books are concerned also state
residence and name of publisher.
The text of the paper should be arranged into
sections. In general please follow the lay out and
style of recent numbers of this journal. Complete
instructions (and full text of the \'Vancouver
style\') for authors can be obtained from the editor-
ial office on request.

-ocr page 372-

Note on the transmission of Theileria
annulata
by Hyalomma ticks in the Sudan

Um el Hassan Mustafa, F. Jongejan\', and S. P. Morzaria^

FAO. Tick and Tick-borne Diseases Control Project^

SUMMARY A\'.vmp/î^ o/Hyalomma impeltatum andW. àromeàani, fed as larvae on an infected
calf transmitted fata! JhiûtTia
annulata infection to two susceptible calves.
The significance of these findings is discussed in relation to the epidemiology of tropical theileriosis
in the Sudan.

INTRODUCTION

Theileria annulata, the cause of bovine
tropical theileriosis, is transmitted by sev-
eral
Hyalomma tick species in northern
Africa, southern Europe, and southwest-
ern Asia. The main vectors are
Hyalomma
anatoHcum anatolicum
(2) and H. detri-
tum
(6). Experimental transmission has
been achieved with several other species of
this tick genus, including
H. dromedarii

(5).

In northern Sudan, T. annulata is trans-
mitted by the tick
H. anatolicum anatoli-
cum,
During a recent tick-borne disease
survey in the Sudan,
T. annulata was iso-
lated from cattle at two sites in Blue Nile
Province (Um Banein Livestock Research
Station, 33° 55\' E, 13° 5\'N, and Sagadi,
33° 0\' E, 13° 35\' N), where
H. anatolicum
anatolicum
has not been found.
One of the
Hyalomma species found on
these cattle was
H. marginatum rufipes,
and although it has been shown to be an
efficient vector (4), it is unlikely, that this
tick plays an important role in the field,
because the immatures feed on birds.
Furthermore, two other
Hyalomma spe-
cies,
H. impeltatum and H. dromedarii,
were found on these cattle, and in this
study their potential role as vectors of
T.
annulata
was investigated.

MATERIALS AND METHODS
E.xperimenial calde

Pure Friesian (Bos laurus) calves were purchased
from a local dairy farm within three days of birth. The
animals were kept in experimental pens and sprayed
twice weekly with Vapona (Shell)®. Rectal tempera-
tures and blood smears were taken daily and lymph
node biopsy smears were prepared when the
lymph nodes were enlarged. Blood samples for serum
were taken every fifteen days. The indirect fluorescent
antibody test (IFA) was used to detect antibodies to
T annulata. T. mutans, Babesia bovis and B. bige-
mina.
Only non-splenectomized calves with negative
sera in the IFA test for antibodies to all the above
parasites were considered as susceptible and used in
the experiments.
The strain ofJ. annulata

Theileria annutaia was isolated from a calf at Fatma\'s
farm. Soba, Khartoum Province, by subinoculation
of blood into a splenectomized calf.
Hyalomma ana-
tolicum anatolicum
nymphs fed on this animal trans-
mitted in the adult stage fatal theileriosis to a calL no.
A6. A sporozoite stabilate was prepared, according to
the methods of Cunningham
ei at. (I), from 400 //.
anatolicum anaioticum nymphs which fed as larvae
on this calf, no, A6, before it died. An aliquot of I ml
of this stabilate was thawed rapidly and inoculated
subcutaneously into calf no. A38.
Ticks

Engorged Hyalomma dromedarii and H. impeltatum
females were collected from camels at Omdurman
market, Khartoum Province, Sudan, and maintained
at 28° C and 75 per cent relative humidity. Larvae of
both species were fed on separate ears of calf no. A38
while it was reacting to
T. annulala with a parasitae-
mia of 15 per cent.

1 Present address: UNDP FAO Project ZAM 77 002, \'Animal Disease Control\', P.O. Box 30563, Lusaka,
Zambia.

2 Present addres: International Laboratory for Research on animal Diseases, P.O. Box 30709, Nairobi,
Kenya,

\' Project GCP/SUD/024 DEN supported by the Danish International Development Agency and executed by
the Food and Agriculture Organization of the United Nations (FAO, Tick and Tick-borne Diseases Control
Project, PO Box 1117, Khartoum, Sudan).

Requests for reprints to F. Jongejan, UNDP FAO P.O. Box 30563, Lusaka, Zainbia,

-ocr page 373-

Table I. Transmission of Theileria annulaia by Hyalomma impeitatum and Hyalomma dromedarii nymphs.

No. of

Days to

days to

Maximum

Animal

Species of

engorged

Days to

tempera-

piro-

parasit-

Days to

No,

tick applied

nymphs

Schizonts

ture

plasms

aemia\'

Death

A 46

H. impelialum

10

9

1 1

12

12

252

A 42

H. dromedarii

12

10

11

13

17

25J

Percentage infected erythrocytes; ^ Theileriosis; \' Theileriosis.

rhe engorged larvae were kept at 28° C and 75 per
cent relative humidity and after moulting they were
stored at 20° C. Nymphs of both species were fed
separately on two calves, no. A42 and no, A46.

RESULTS

Both attempts to transmit T. annulata were
successful (Table 1). Only 10
H. impeita-
tum
nymphs engorged fully on calf A46 and
transmitted fatal theileriosis. The animal
died before antibodies to
T. annulata could
be detected; however, post-mortem lesions
were typical of theileriosis.
On calf A42, 12
H dromedarii nymphs en-
gorged
and transmitted T. annulata as well.
The animal underwent a severe infection
with macroschizonts detectable for 11 days
in lymph node biopsy smears. The animal
appeared to be recovering but died unex-
pectedly on day 25 of
T. annulata infection.
It was not possible to carry out a post
mortem examination and antibodies to
T.
annulata
could not be detected.

DISCUSSION

In the present study it is shown for the first
time that
H. impeitatum nymphs are able
to transmit
T. annulata. The ability of H.
dromedarii
nymphs to transmit the disease
in the Sudan is confirmed; adults of this
species were already known to be efficient
vectors (5).

Whole-body tick collections from cattle at
IJm Banein Veterinary Research Station
and at Sagadi did not include
Hyalomma
immatures. However, it is known that H.
dromedarii
immatures do feed on cattle,
although they prefer small burrowing
mammals and hares (3). The immatures of
H. impeitatum feed on rodents, hares,
birds, and occasionally on man (3). There-
fore, it seems unlikely that
H. impeitatum
acts as an important vector in the field, but
H. dromedarii could well be incriminated
as a vector where
H. anatolicum anaioli-
cum
does not occur.

T. annulata does not appear to be species
specific as far as its infectivity to
Hya-
lomma
ticks is concerned. The potential
danger of occasional transmission of
T.
annulata,
in areas infected by Hyalomma
spp other than the usual vectors, does exist,
but it is unlikely to spread, owing to the
fact that most immatures of these species
preferentially feed on small mammals and
birds.

ACKNOWLEDGEMENTS

The authors desire to express their gratitude to the
Epizootics Administration of the Ministry of Agricul-
ture and Animal Resources, Khartoum, for the provi-
sion of facilities.

This paper is published by the kind permission of the
Under Secretary of the Ministry of Agriculture and
Animal Resources, Khartoum, Sudan,

REFERENCES

1. Cunningham, M. P., Brown, C. G. D., Burridge,
M. J,, and Purnell, R, E,; Cryopreservation of
infective particles of
Theileria parva. Ini. J. Para-
siiol..
3 , 583-587. (1973).

2. Daubney, R. and Said, M, S,; Egyptian fever of
cattle, transmission of
Theileria annulaia by Hya-
lomma e.xeavawm. Parasiiol..
41, 249-260.
(1951).

3. Hoogstraal, H.; African Ixodoidea, vol. I, Ticks
of the Sudan, Research Report NM 005
050.29.07, US Naval Medical Research Unit No,
3, Cairo Egypt, 1956.

4. Jongejan, F,, Morzaria, S. P., Um El Hassan
Mustafa, and A. A. LatiL;
Vei. parasiiol. (in
press),

5. Mazlum, Z.; Transmission of Theileria annulaia
by the crushed infected unfed Hvalomma drome-
darii. Parasiwi.
59, 597-600. (1969).

6. Sergent, E,, Donatien,-A, Parrot, L., and Lesto-
guard, F,; Tiques et piroplasmoses bovines d\'Al-
gérie.
Bull. Soe. Paihol. E.xoi.. 21, 846-849.
(1928).

-ocr page 374-

INTRODUCTION

If we have to utilize antibiotics in paren-
teral treatment of ocular infections, it is
necessary to be aware (i) of the capability
of the antibiotic to penetrate into the in-
flammed area, (ii) of the duration of drug
levels at the site of infection, and (iii) of the
sensitivity of the pathogenic micro-
organism involved.

Pederson (7) studied the excretion of some
chemotherapeutic agents (sulfonamides,
benzylpenicillin, trimethoprim, and pene-
thamate hydriodide) in bovine tears. Other
reports (8, 9) are concerned with the pene-
tration of antibiotics into the aqueous
humor of the canine eye after topical instil-
lation or subconjunctival administration.
A specific external ocular infection in
sheep is keratoconjunctivitis ovis (2). In-
formation regarding antibiotics, doses,
and dosage schedules for the treatment of
this specific infection by a parenteral route
of administration, based on drug level data
in the lacrimal fluid, are not available. We
therefore embarked on this study to deter-
mine the penetration, concentrations, and
persistence in the lacrimal fluid of some
antibiotics which might be of interest in the
treatment of keratoconjunctivitis infec-
tiosa ovis.

Penetration of some antibiotics into the
lacrimal fluid of sheep

J. F. M. Nouws\' and C. D. W. Könige

SUMMARY Antibiotic concentrations were determined in the lacrimal fluid of sheep following
subcutaneous application of penicillin/dihydrostreptom vein into the
lower eyelid, and intramuscu-
lar administration of spiramycin base, tiamulin, and Oxytetracycline formulations. The penetration
of penicillin and dihydrostreptomycin into the lacrimal fluid was poor. The .spiramycin and
tiamulin concentrations in the lacrimal fluid were 10- and 4-fold higher than in the serum. The
peak spiramycin concentration in the lacrimal fluid was 3.4 ± 0.8 fig/ mi al 8 h post injection (p.i.)
and the drug could be detected at least 72 h p
.i. For tiamulin and Oxytetracycline (OTC) peak
concentrations of 1.53 ± 0.70 and 1.88± 1.9 ßgj ml, respectively, were achieved in the lacrimal fluid
and these drugs could be detected 25 to 30 h p.i. The OTC and tiamulin concentration-time curves
for lacrimal fluid and serum were parallel, whereas for the spiramycin appearance in the lacrimal
fluid was delayed.

MATERIAL AND METHODS

Experimental procedures (animals, antibiotics, dos-
ages, and methods of administration).

Experiment 1 Five lactating ewes and five lambs
were injected subcutaneously with a mixture of equal
parts of Combiotic® (Pfizer Ltd.. U.K.) and Ben-
zapen® (AUV, Cuyk, the Netherlands) into the lower
eyelid of the left eye. Each ml of the antibiotic suspen-
sion injected contained: 100,000 l.U. procaine penicil-
lin Ci 125 mg dihydrostreptomycin sulphate
50,000 l.U. benzathine penicillin G. The dosage for
ewes and lambs was respectively 1 ml and i/, ml
animal.

In the following experiments the dose applied was
equally divided and injected intramuscularly into
both sides of the neck.

Experiment // Suanovil®-5 per cent (lot no. 80-i-26-
393; Specia B.V., France; containing 50 mg spira-
mycin base ml) - three lambs and three ewes at dose
levels of I 1.8 and 24 mg kg, respectively.
Experiment III Suanovil®-20 percent(lot no. 80-H-
18-1 196.1. Specia B.V., containing 200 mg spiramycin
base ml) - five ewes: 33 mg kg.

Meat Inspection Service, Wolfkuilseweg 279, 6542 AA Nijmegen, the Netherlands.
Gezondheidsdienst voor Dieren Gelderland, P.O. Box 10, 6880 BD Velp, the Netherlands.

-ocr page 375-

Experimem IV Terramycin®, LA (Pfizer Ltd.,
U.K.; lot no. 003-53002-1; containing 200 mg oxyte-
tracycline base\'ml) - six ewes:20 mg kg.
Experimem V Dynamutilin® (Squibb B.V., the
Netherlands; experimental formulation; containing
tiamulin hydrogen fumarate a pleuromulin deriva-
tive) - six ewes: 10 mg kg.

Sample eoUeelion procedures

l.acrimal fluid collection

Procedure A In experiments I and II the corneas of
both eyes were flushed with 0.3 ml physiogical saline
from the outer to the inner side. The fluid was sucked
directly from the conjunctival sac with a Biopette®
and the fluid obtained from each eye was separately
stored at - 20° C. Each sample consisted of approxi-
mate 0.20 ml of the flushed fluid.

Procedure B In experiments 111,1V and V one paper
disc (Schleicher & Schull 2668 2; 0 9 mm) was placed
on the cornea of each eye, and kept thereapproximate-
ly 20 seconds for absorption of the lacrimal fluid.
The discs were stored separately at —20° C until
bioassay. The points in time of sample collection in
these two procedures are indicated in the tables.

Blood sampling

Blood .samples were drawn from the jugular vein with
the Vacutainer® system (Becton & Dickinson), al-
lowed to clot at ambient temperature for 4 hours, and
centrifuged. The serum was deep-frozen at —20° C
pending bioassay, which was performed within 3 days
of sample collection.

Determination of the antibiotic concentrations

The large plate agar-diffusion method was used (5).
For determination of the antibiotic concentration in
the flushed fluid (Exp. I and II) the punch-holes were
0 5 mm and 0.05 ml of the flushed lacrimal fluid or
antibiotic standard was pipetted into each punch-
hole. The concentrations in the lacrimal fluid were
calculated by standard curves obtained by antibiotic
standards prepared in physiological saline. The anti-
biotic concentration in the paperdiscs was calculated
by standard curves obtained by soaking paper discs
(Schleicher & Scbull, 2668 2; 0 9 mm) in antibiotic
standards prepared in physiological saline and then
placing them on the surface of the prepared agar. The
antibiotic concentrations in serum were determined
by comparison with standards prepared in antibiotic-
free serum from sheep.

Penicillin was assayed with Bacillusstearothermophi-
lus
var. calidolactis c 953 (5), dihydrostreptomycin
with
Bacillus subtilis BGA on plates, at pH 8.0. The
penicillin was inactivated with penicillinase.
Spiramycin and tiamulin were assayed with Sarcina
lutea ATCC 9341 plates at pH 8.0 (6), and oxytetra-
cycline was determined by assaying of the samples
with
Bacillus subtilis BGA plates or Bacillus cereus
var. mycoides ATCC 9634 plates, supplemented with
0.2 per cent KHjPOj, the pH of the agar being 5.9.
The plates were incubated overnight at 30° C, except
those with
B. mycoides and B. calidolactis, which
were incubated overnight at 25° C and 60° C, respec-
tively.

RESULTS

The results are summarized in Tables I and
2, and depicted graphically in Figs. I-IV.
The penetration of spiramycin into the la-
crimal fluid was slow, reaching the peak
concentration of 3.4 ± 0.83 Mg/ml at 8 h
p.i. (four hours later than in the serum)
(Fig. II). In the lacrimal fluid higher spira-
mycin concentrations were achieved com-
pared with those in serum, being 10-foId
higher beyond 32 h p.i, (cf. Table 2) and
persisting there for at least 72 h. Compar-
ing the spiramycin concentrations of the
lacrimal fluid in experiments II and III
from 23 to 32 h p.i., the dilution factor of
the flushing method was approximately 4.
The biological half-lives of the 5 per cent
spiramycin formulation in serum of lambs
and sheep were 10.5 ± 1,7, and 12.1 ±2,0h,
respectively, which were similar to that of
the 20 percent formulation, which was 14.0
± 1.7 h. These half-lives were calculated
from data points beyond 9 h p.i. The spira-
mycin serum concentrations of sheep from
experiment III were more uniform com-
pared with those in experiment II (Tables 1
and 2).

The penicillin concentration in the fluid
flushed from the treated eye (experiment 1)
was higher, but from the untreated eye
lower, than in serum. If the dilution factor
of the flushing method (approximately a
factor 4; cf. spiramycin trials) is taken into
account, the penicillin concentrations in
the lacrimal fluid of the untreated eye are
approximately 7 times lower than those in
serum. Large variations in penicillin con-
centrations of the flushed fluid wereobserv-
ed, due principally to the sampling pro-
cedure.

The biological half-lives of penicillin in
serum of lambs and ewes were 6.8 ± 1.7
and 9.4 ± 4.6 h, respectively.
Dihydrostreptomycin is hardly penetrated
into the lacrimal fluid and was detected in a
few samples of the flushed lacrimal fluid.
The biological half-lives of the dihydro-
streptomycin in serum of lambs and sheep
were 1.8 ± 0.5 and 3.2 ± 1.1 h, respectively
(Table 1),

Tiamulin (experiment IV) penetrated easi-
ly into the lacrimal fluid, reaching the
maximum concentration of 1,53 ± 0,70
/ig/ml at 5 h p.i. The tiamulin concentra-
tion in the lacrimal fluid was 4-fold higher

-ocr page 376-

HOURS AFTER INJECTION.

than in the serum. The drug was detected in
the lacrimal fluid approximately 32 h p.i.
The tiamulin concentration-time curves of
serum and lacrimal fluid were parallel (cf.
Table 2 and Fig. HI). The biological half-
life of tiamulin in serum was 11.2 ± 1.2 h.
Oxytetracycline (experiment V) also pene-
trated quickly into the lacrimal fluid. The
OTC-concentration in the lacrimal fluid
was 7- tot 10-fold lower than in the serum.
The maximum OTC-concentration achiev-
ed with the dose level applied was 1.88 ±
1.9 Mg/ ml lacrimal fluid, which was reach-
ed approximate 1 h p.i. The drug could
be detected in the lacrimal fluid 25 h p.i.
(Table 2 and Fig. IV).
The biological half-life for the oxytetracy-
cline formulation used in sheep was 16.0 ±
3.8 h, calculated from data points beyond
25 h p.i.

DISCUSSION

Concerning the methods used for the deter-
mination of antibiotic concentrations in
the lacrimal fluid, the flushing method
must be considered unsuitable. Large vari-

Fig. I. Penicillin concentrations in
serum and lacrimal fluid after a sub-
cutaneous injection of 2.940 I.U. pro-
caine penicillin G and 1.470 I.U. ben-
zathine penicillin/kg into the lower
eyelid.

LACRIMAL FLUID OF THE TREATED

ations in concentrations were obtained, the
method was inaccurate and time consum-
ing, whereas the paper disc method was
easy to perform and gave reproducible re-
sults. Differences of up to 30 per cent were
observed between the antibiotic concentra-
tions in the lacrimal fluid of both eyes,
measured with the paper disc method at the
same time. These differences may be due to
variable amounts of drug absorbed by the
paper discs and; or the variation in the la-
crimal flow in both eyes. The ocular irrita-
tion during the collection procedure may
have influenced the lacrimal flow.
Our results show that for lipophylic drugs
of a basic nature (spiramycin, tiamulin) the
ratio between concentrations in the la-
crimal fluid (pH about 7) and serum was
higher than 1. For drugs with an acid or
amphoteric nature (penicillin, oxytetracy-
cline) this ratio was lower than 1. Penicillin
penetrated poorly into the lacrimal fluid of
the untreated eyes (Table I). Dihydrostrep-
tomycin has a basic nature, and is non-
lipophylic, and therefore the penetration
into the lacrimal fluid is poor, which was

-ocr page 377-

0.5.

0.1

0.01

-1-

24

HOURS

-T"

48

INJECTION.

T

72

AFTER

also reported for other aminoglycosides
(9). Pederson (7) found a fairly constant
ratio between the concentration in the tears
and the ultrafiltrate of plasma in a steady
state situation for each drug examined.
These results and our findings suggest that
the penetration of most drugs into the la-
crimal fluid occurs by passive diffusion of
the unionized non-protein bound fraction.
This mechanism is also described for other
biological membranes in organisms e.g.
udder epithelium, gastric mucosa, intesti-
nal mucosa, salivary gland epithelium,
bronchial epithelium etc. (1, 3,4,6, 10, 13).

-ocr page 378-

Table 1. Antibiotic concentrations in serum and flushed fluids of eyes following subcutaneous administration at the lower eyelid of a penicillin/dihydrostreptomycin com-
bination and intramuscular administration of spiramycin base into both sides of the neck.

ANIMAL

LAMBS

SHEEP

LAMBS

SHEEP

LAMBS

SHEEP

NUMBER OF
ANIMALS

5

5

5

5

3

3

ANTIBIOTIC
APPLIED

S) Procaine Penicillin G
(a)

Benzath
(b)

ine PenicI

11 In G Dihydrostreptomycl
(c)

n sulphate

Spiramycin base

(Suanov

\'11-5^")

INJECTION
SITE

SUBCUTANEOUS

INTO THE LOWER EYELID

OF

THE

LEFT EYE.

EQUALLY DIVIDED INTO

BOTH Sll

3ES OF THE NECK

DOSE

(a) 2,9\'l0 1 .U./kg

(b) 1 .\'l70 1 .U./kg

(a) 2.

(b) 1.

000 1.U./kg
000 1.U./kg

(c)

.7 mg/kg

(c) 2.

5 mg/kg

1 1

.8 mg/kg

21. mg/kg

HOURS AFTER

FLUSHED

FLUID FROM

FLUSHED

FLUID FROM

(FLUSHED

FLUID FROM

FLUSHED

FLUID FROM

FLUSHED FLUID

FLUSHED FLUID

APPLICATIOh

SERUM

LEFT EYE

RIGHT EYE

SERUM

LEFT EYE

RIGHT EYE

SERUM

LEFT EYE

RIGHT EYE

SERUM

LEFT EYE

RIGHT EYE

SERUM

FROM EYES(n=6}

SERUM

FROM EYES

n=5

n=5

n=5

n=5

n=5

n=5

n=5

n=5

n=5

n=5

n=5

n=5

n=3

n=6

n=3

n=6

Per

id 1 1 in

concentration Ir

1 .U. /

ml

Dihydrostreptomycin concentration in ug/ml.

Spiramycin concentrât

1 on in

ug/ml.

Vh

0.96\'\'\'
(0.63)

1.83\'\'(n=i)) 0,036tn=3)
(3.2) (0.008)

0.85\'^
(0.29)

x

X

7.03
(1
.8)

2.9\'(n=2) <1

(1.7)

8.5\'

(0.87)

3.2\'^n=2
(1.3)

> <1

2.36^ 0.37\'\'"
(1.61) (0.13)

2.88"

(3.2)

X

2

1 .21
(0.56)

X

X

o.gi)

(O.Zi.)

X

X

6.3
(1.1)

X

X

6.7
(0.1.)

X

X

2.25 X

(0.70)

3.8

0.76

(0.025)

1)
5

X

0.81.
(0.18)

0.037(n=3)
(0.0ll5)

X

X

0.69
(0.25)

X

0.19(n=\'i)
(0.19)

X

X

2.0
(0.3)

<1 .0
X

<1 .0
X

X

h.y

(OA)

<1 .0
X

<1 .0
X

X X

1.60 0.23
(0,11.) (0.08)

X

1.31.
(0
.79)

(n=2)

X

0.69

(0.25)

{n=5)

6

0.68
(a.3M

1.58
(2.1)

a.028(n=\'t)
(O
.O2I1)

0.50
(0.22)

X

X

1 . 1
(0.7)

<1

<1

3.2
(0.6)

X

X

1.19

(0.37)

0,1.8
(0.16)

2.1.3
(2.15)

X

7

X

X

X

0.29
(0.13)

0.06(n=5)
(0.056)

0.036(n=3)
(0.01)

X

X

X

2.1
(0.9)

<1

<1

X

X

1.82
(1.18)

0.66
(0.20)

8

0.53
(0.27)

X

X

0.29
(0.09)

X

X

0.59
(0.1.5)

X

X

1.5
(0.8)

X

X

0.70
(0.12)

X

1 .61.
(0.90)

X

28

0.083
(O.OW)

0.10(0=11) 0.015(n=5)
(0.088) (0.006)

0.035
(0.025)

0.12(n=5)
(0.063)

0.057(n=5)
(0.03)

<0.25

<1

<1

<0.25

<1

<1

0.20
(0.13)

0.1.3
(0.25)

0.21.
(0.08)

0.71
(0.1.5)

72

<0.01

<0.005

<0.005

0.013
(0.006)
(n-3)

0.033

(0.037)

(n^M

0.032(n=l)

<0.25

<1

<I

<0.25

<1

<1

0.027 <0.08
(o.ooi.)

0.01.8
(0.021)

<0.08

t = Mean and,below in parenthesis,standard deviation, x = Not tested.

O

-ocr page 379-

l able 2. Antibiotic concentrations in serum and lacrimal tluid of sheep following intramuscular injection of spiramycin base, Oxytetracycline, and tiamulin formulations
into both sides of the neck.

<
m

s

NUMBER OF SHEEP

SPIRAMYCIN BASE (a)
33-0 ± 7-6 mq/kq

TIAMULIN{b)
1 0 mq/kq

ANTIBIOTIC
DOSE IN MG/KG

OXYTETRACYCLINE(c)
20 mg/kg

LACRIMAL FLUID
(n=10 eyes)

HOURS AFTER
APPLICATION

SERUM
n=5)

HOURS AFTER SERUM
APPLICATION {n=6)

LACRIMAL FLUID
(n=12 eyes)

HOURS AFTER SERUM LACRIMAL FLUID
APPLICATION (n=6) (n=12 eyes)

Spiramycin concentration

Tiamulin concentration

Oxytetracycline concentration

1/2

in yg/ml.
1 .05 0.32"\'\'

X

1/2

in
0.20

yg/ml.

0.07\'^

0.49

0.06\'^(n=3)

1/2

1 n

4.6

yg/ml
1.8

1 .4

0,

.75"^(n=5)

1

1.43 0.36

i .10

0.40

U

0.56

0.60

0.77

0.24(n=11)

U

7.4

2.5

1.88

1.9

2i

1 .85 0.51

1 .66

0.48

2

0.58

0.50

1 .24

0.64

2

7.8

3.0

1.67

1,

.1

3i

2.82 0.41

2.16

0.44

3

0.50

0.22

1.16

0.56

3

6.8

0.82

0.99

1.

.0

5i

1.91 0.29

2.74

0.74

4

0.42

0.19

1.40

0.56

4

7.8

1.8

0.75

0.

.37

7i

1 .36 0.21

3.14

0.83

5

0.39

0.17

1 .53

0.70

5

7.2

1.4

0.65

0.

.23

9

0.90 0.15

2.50

0.77

7

0.31

0.15

1.31

0.59

7

7.4

2.5

0.54

0.

.18

25

0.20 0.092

1.38

0.48

25

0.11

0.05

0.51

0.13(n=10)

25

3.1

0.81

0.23

0.

,06(n=6)

32

0.14 0.072

1.18

0.45

32

<0.05

0.50

0.21(n=5)

32

2.4

0.75

<0.10

48

0.057 0.021

0.64

0.25

48

<0.05

<0.10

48

1.1

0.31

<0.10

72

0.033 0.018

0.35

0.14

72

<0.05

<0.10

72

0.44 0.26

<0.10

RR R

(a) Suanovil-20% ;(b)Dynamuti1in ; (c) Terramycin /LA.

Mean and 1 standard deviation.

-ocr page 380-

d 5

1.0-

- .....

6 7 25

AFTER INJECTION.

10

1.Q_

-I-1-r—

4 5 6

HOURS AFTER

0.1

T"

48

T-

32

7 25

INJECTION

Fig. IV. Oxytetracycline concentrations in serum and lacrimal fluid of six sheep after intramuscular injection
of an oxytetracycline formulation at a dose level of 20 mg kg (Terramycin±, LA).

-ocr page 381-

A retardation of the spiramycin penetra-
tion into the lacrimal fluid was observed.
The peak spiramycin concentrations of the
lacrimal fluid was reached approximately 4
h later than those in serum, and the spira-
mycin persisted in the lacrimal fluid longer
and in higher concentrations. A similar ef-
fect is reported for spiramycin penetration
from blood into milk (6, 12), and is due to
the big tissue-bound spiramycin fraction
(90 per cent), which is the limiting factor in
the passive diffusion of spiramycin across
biological membranes. The concentration-
time curves of tiamulin and Oxytetracy-
cline in serum and lacrimal fluid were more
parallel, because of the lower proportion of
protein-bound fractions (up to 45 per cent)
for these lipophylic drugs (1, 11, 13).
The clinical efficacy of tiamulin, Oxytetra-
cycline, and spiramycin in the treatment of
keratoconjunctivitis ovis may be explained
from the data in this report (2). Following
intramuscular injection of tiamulin the
clinical symptoms diminished in 2 days but
recurred sometimes within 5 days p.i.,
which was presumably due to the short
persistence of tiamulin in the lacrimal
fluid. With the spiramycin formulation
good cure rates were obtained in this spe-
cific disease. In spite of low
Oxytetracycline
concentrations in lacrimal fluid and short
period of detectibility, intramuscular injec-
tion of tetracycline formulations with a
good bioavailability seemed to be very ef-
fective in the treatment of keratoconjuncti-
vitis ovis (2).

The efficacy of parenteral treatment of
ocular infections depends, among other
things, on the dose and bioavailability of
the formulation choosen, the MIC for the
pathogenic micro-organism involved, and
the development of humoral and total im-
munity of the defence mechanisms (4).
With the data from this study a rational
antimicrobial therapy was developed for
keratoconjunctivitis ovis (2) and this infor-
mation may be useful for designing a ration-
al therapy for other external ocular infec-
tions.

REFERENCES

1. Baggot, J. D.: Principles of drug disposition in
domestic animals: The basis of veterinary clinical
pharmacologv. W. B. Saunders Co., Philadel-
phia. 1977.

2. König, C. D. W.: \'Pink eye\' or\'zere oogjes\' or
Keratoconjunctivitis Infectiosa Ovis(KIO). Cli-
nical efficacy of a number of antimicrobial
therapies.
The Veierinarv QuanerW, 5, 122-127.
(1983).

.r Lien, E. J., Kuawara, J., and Koda, R. T.: Diffu-
sion of drugs into prostatic fluid and milk.
Drug
Iniel/igence & Clin. Pharmacy.
8, 470-475.

(1978).

4. Meyer Jones, L.. Booth. N. H., and McDonald,
L. E.: Veterinary Pharmacology and Therapeu-
tics. Iowa State Universitu Press, Iowa, 4th Edi-
tion, 1977.

5. Nouws, J. F. M. and Ziv, G.: The effect of stor-
age at 4° C on antibiotic residues in kidney and
meat tissues of dairy cows.
Tijdschr. Dier-
genskd.
101, 1145-1153. (1976)

6. Nouws, J. F. M. and Ziv, G.: Distribution and
residues of macrolide antibiotics in normal dairy
cows. Arch,
für Lebensmiiielhyg.. 30, 202-208.

(1979).

1. Pederson, K. B.: Excretion of some drugs in
bovine tears.
Acta Pharmacol, el To.xicoL. 32,
455-466. (1973).

8. Rowley, R. A. and Rubin, L. F.: Penetration of
penicillin into the aqueous humor of the dog.
Am. J. Vei. Res.. 30, 1945-1950. (1969).

9. Rowley, R. A. and Rubin, L. F.: Aqeous humor
penetration of several antibiotics in the dog.
Am.
J. Vel. Res..
31, 43-49. (1970).

10. Sarensen, P. N.: The penetration of quinine, sali-
cylic acid, PAS, salicyluric acid, barbital, and
lithium across the vitreous barrier of the rabbit
eye.
Acta Pharmacol, et To.xicoL. 29, 194-208.
(1971).

I 1. Ziv, G. and Sulman, F. G.: Binding of antibiotics
to bovine and ovine serum.
Antimicrob. Agents
Chemother..
2, 206-213. (1972).

12. Ziv,G.: Profil pharmacocinétiquede la spiramy-
cine chez les brebis et les vaches laitières.
Cah.
Méd. Vét..
43, 371-390. (1974).

13. Ziv, G.: Pharmacokinetic concepts for systemic
and intramammary antibiotic treatment in lac-
tating and dry cows. IDF Seminar on mastitis
control. Reading University, p. 314, April 1975.

ACKNOWLEDGEMENTS

The antibiotic formulations used were generously
supplied by AUV B.V., Rhône-Poulenc B.V., Pfizer
Ltd, and Squibb N.V. The technical assistance of A.
Smulders. F. Driessens, A. van Dinteren. and E. Ver-
heyen was greatly appreciated.

-ocr page 382-

Tink eye\' or \'zere oogjes\' or
Keratoconjunctivitis Infectiosa Ovis (KIO)

Clinical efficacy of a number of antimicrobial therapies

C. D. W. König\'

SUMMARY Ina comparative study the clinical efficacy of five different treatments of keratocon-
junctivitis infectiosa ovis ( KIO) were tested, namely an intramuscular injection of chloramphenicol
base (dosage 15 mgjkg), spiramycin base (Suanovil® dosages 10 to 25 mg/kg). oxytetracycline
(Engemycine® Forte, Terramycin® LA, dosages respectively 5 and ID mgjkg), tiamulin (Dynamu-
tulin®, dosage 10 mgj kg) and subcutaneous injection ofprocaine penicillin G, benzathine penicillin
C, and dihydrostreptomycin in the lower eyelid.

It appeared from these field trials that spiramycin base, oxytetracycline and tiamulin had a clearly
positive effect on the clinical course of pink eye\', although with tiamulin there was only a temporary
effect (high percentage of relapses).

In view of the field data the following dosage schemes are. for the time being, advised: spiramycin
base (Suanovil®), and oxytetracycline (formulation with a good biological availability) both 20 to
30 mgjkg and. if necessary, to be repeated on days 5 and 10 after the first intramuscular injection.
The dosage scheme advised for tiamulin is 20-30 mgjkg to be repeated on day 3 and if necessary on
days 6 and 9 after the intramuscular injection. In mild cases it is sufficient to rub the eyes with for
example oxytetracycline eye-ointment, a few limes a day.

1. INTRODUCTION

KIO, \'zere oogjes\' or \'pink eye\', probably
caused by
Colesiota conjunctivae (1,2,3,4)
is usually not a serious disease and can be
cured easily (4). Yet, sometimes the mor-
bidity is high, the lesions are serious and
relapses are common (5) even after an ap-
parently successful treatment.
Two studies were carried out to evaluate an
efficient and easily applicable treatment. In
the other experiment the excretion into the
lacrimal fluid of a number of antimicrobial
drugs was determined (6). In this study the
effectivity of several drugs is evaluated on
eight normal sheep farms with serious out-
breaks of KIO.

2. MATERIAL AND METHODS

2.1. Selection of farms and animals

Eight farms with a recent infection of KIO were select-
ed. The morbidity had to be greater than 20% and the
number of infected sheep preferably not less than ten.
The sheep were all one year or older and they were o(
the Texel breed.

2.2. Diagnosis and the coding of the clinical symp-
toms

The diagnosis can be made on the clinical symptotns
(1). In the laboratory
Colesiota-Wks bodies were
found, but the usual techniques(4) failed togiveclear
information. No pathogenic bacteria were found.
Both eyes of the affected animals were inspected and
the degree of the infection of each eye was recorded in
code. The animals which showed clinical symptoms
were divided at random into 2 or 3 groups. After 4 or 5
days the eyes were coded again.

0. no symptoms

1. lacrimation and blinking of the eyes

2. conjunctivitis

3. topical keratitis (white-blue spots)

4. total cornea affected (bluish film)

5. yellow spot on the cornea

6. cornea severely affected

7. hyalitis, apparent diminished vision

8. panophthalmia, blind

The codings of both eyes of each animal were summed
(= animal score), but an animal with, for example,
code 3-3 was not compared with an animal with code
0-6 but with an animal with 3-3 or 2-4, As one would
expect, the chance of recovery of an animal with one
severely affected eye is less than of an animal with
both eyes mildly infected. In the beginning, animals

Animal Health Service Institute in Gelderland and Herd Health Department of the Veterinarv Faculty, State
University Utrecht; Address; P.O, Box 10,6880 BD Velp (Gld,), the Netherlands.

-ocr page 383-

with code 8 were also tested. However experience
showed that those animals exhibited no improvement
after 4 or 5 days and they were therefore treated but
not tested. (It is our impression that those animals
often recover reasonably well after some months and
that a repeated treatment in an early stage makes
sense. Besides, an alert sheep farmer can usually pre-
vent panophthalmia by taking action early enough).
The sums of the animal scores per group were com-
pared statistically.

2.3. Anlimicrobial therapies

a. Topical application.

(1) Subcutaneous injection into the lowereyelid with
100.000 l.U. procaine penicillin G, 50,000 l.U.
benzathine penicillin G, and 125 mg dihydro-
streptomycin sulphate (a mixture of 0.5 ml Com-
biotic® A.U.V. UA and 0.5 ml Benzapen ®
Mycofarm BV).

(2) Chloramphenicol base eye ointment (Glove-
ticol® eye ointment. Mycopharm BV) once a
day.

b. Intramuscular injection. The injections were al-
ways given in two equal portions, into either side of the
neck.

(1) Chloramphenicol base (Gloveticol® Myco-
farm BV) in a dose of 15 mg/kg.

(2) Spiramycin base (Suanovil® 20%, Rhodia BV) in
a dose of 10 to 25 mg kg.

(3) Oxytetracycline (Engemycine® Forte, Myco-
farm BV and Terramycin® LA, Pfizer BV) in
doses of 5 to 10 mg kg.

(4) Tiamulin (Dynamutilin 40.5 Mg;ml. Squibb
BV) in a dose of 10 mg kg.

Motivation:

The infection with penicillin G and dihydrostrepto-
mycin into the lower eyelid is successfully used for
cows with pink eye (Dutch: \'houw\'), a
Moraxella hovis
infection. This method can be used also for the treat-
ment of entropion in lambs, and the diffusion into the
lacrimal fluid has been proved (6); it seemed to have
some effect in cases of pinkeye (4, 5).
Chloramphenicol (topical and parenteral), is a fre-
quently used ophthalmic therapy. Most
Rickettsia
species are susceptible to chloramphenicol and the
cell tissue penetration is good (4).
In many publications oxytetracycline has shown posi-
tive results against
Colesiota (4).
Oxytetracycline as well as spiramycin and tiamulin, in
particular, were chosen on account of their excretion
into the lacrimal fluid (6) and their activity against
Rickettsia and Mycoplasma species.
Oxytetracycline was used as Engemycine® Forte,
which according to the manufacturer is not very pain-
ful and as Terramycin® LA, for which the manufac-
turer claims a longlasting activity.
Tiamulin is a good preparation against mycoplasmo-
sis.

3. RESULTS
Experiment /

Comparative efficacy of chloramphenicol
(topically and parenterally administered)
and an injection with penicilline G./dihy-
drostreptomycine in the lower eyelid.

Casuistics:

On farm K. at B. 16 affected animals were
treated with chloramphenicol parenterally
each night, between 7/2/1978 and
15/2/1978. On 15/2/1978 two groups of 8
animals were formed; with one group the
treatment was not changed, and was stop-
ped on 20/2/ 1978, as there was no effect at
all.

The other group of 8 animals was treated
with the lowe eyelid therapy; treatment was
repeated after 5 and 10 days. The total
score of the \'eyelid\' group fell from 105
(day 0) to 25 (day 5) and to 6 (day 10) (see
Table 1).

Experiment II

Comparative efficacy of spiramycin parent-
eral (20 mg/kg) and penicillin G./dihy-
drostreptomycin in the lower eyelid.

Casuistics:

Between 20-12-1978 and 24-1-1979 on four
farms spiramycin base i.m. was compared
with the injection of penicillin G./dihy-
drostreptomycin into the lower eyelid.
Table 1 gives the result with regard to the
score of the four farms. The difference in
therapeutical effect is evident; spiramycin
is preferable (P < 0.0001).

Experiment III

Comparative efficacy of oxytetracycline (5
mg/kg i.m.) and spiramycin (10 mg/kg
i.m.).

Casuistics:

On farm N. at E. a comparison was made
between oxytetracycline as Engemycine®
Forte 10% (5 mg/kg, ample according to
the prescribed dose of the manufacturer)
and spiramycin base 20% (10 mg/ kg). Fif-
teen animals were compared in pairs of
(nearly) equal scores (Table 1). The differ-
ence in favour of Engemycine® was not
significant on farm N. at E. (P = 0.93).

Experiment IV

Comparative efficacy of oxytetracycline
(10 mg/kg i.m.), spiramycin base (25
mg/ kg i.m.) and tiamulin (10 mg/ kg i.m.).
Casuistics:

The experiment has been repeated on two
other farms. In the meantime we had de-
cided to use the oxytetracycline as Terra-
mycin® LA 20%. It was compared with

-ocr page 384-

f3 Table I. Comparison of the clinical efficacy of a subcutaneous penicillin; dhs (abbreviated: pen./strep.) treatment in the lower eyelid and intramuscular treatment with
spiramycin base (Suanovil®), Oxytetracycline as Engemycine® Forte and Terramycin® LA (abbr.: otc.. Engem. F. and Terra LA) and tiamulin (Dynamutilin®). Underlined:

Significantly better.

.1- tibiotic

■ -

Score of clininal
symptoms

Antibiotic

Dosage

Score of clinical
symi^toms

Significant
difference

therapy

in

*)

therapy

in

between

i;x?2Rii«;i;Nr

Start

le -0

2e •♦)

Start

le •\')

2e ••)

0

rag/kg

n

d 0

insp.

insp.

®

mg/kg

n

d 0

insp.

insp.

© and ©

Exper . I

1

d 5

d 10

Slow

K. at R.

Chloramph.

15

8

No

results

pen./strep.

R

105

25

6

recovery

base

i.m. as

s.c.

within

eye ointment

15 days

ixper. II

d 4-7

s • c •

d 4-7

I\'i. at K.

Spiramycin

20

9

52

2

x)

pen./strep.

8

»»3

x)

W. at H.

20

5

29

11

x)

pen./strep.

\'ditto

■1

25

20

x)

G. at ii.

20

;

28

9

x)

pen./strep.

ditto

ii

22

12

x)

V. at H.

20

5

55

6

x)

pen./strep.

ditto

tt

i4

4

x)

Total

Spiramycin

23

Thh

28

pen./strep.

2C

104

52

< 0.0001

Exper. Ill

^ 5

N. at E.

Spiramycin

10

65

22

x)

otc(Engea.F.)

5

-

63

15

x)

N.-. = 0.93

Exper- IV

d 2i

d 5

d 2;

On d 5:

W. at W.

Tiamulin

10

1

36

12

26

spiramycin

25

36

9

5

■=.ign.i: = 0.01

Tiamulin

10

11

36

12

26

otc(Terra LA)

10

36

4

0

-ign.r = 0.01

"piramyci n

?5

11

36

Q

c;
y

otc(Terra La;

10

\'i 1

36

4

0

N.S. P = 0.56

d It

d 9

d 4

d 9

" . at V;.

Tiam-il:! n

0

u

22

12

s

spiramycin

25

1 O
\'
y

4

x)

d : ■?ign.:-\'< 0.03

Tiamulin

10

5

30

I 8

otc(Terra La)

-■Q

c

30

18

1

d i.:Fi.:. P< \'.00
d 9:sicn.P< 0.05

Spiramycin

25

5

21

U

i

otcCTerra La)

10

5

23

1C

2

d 4:N.- .Pc 0.23

*) number of animals,
o) \' ml contains 100000

•*) Inspection: number of days after treatment,
procaine penicillin G, pOOOO l.\'J. benzathine penicillin G and

x) data not available.

<

O

5 rag dihydrostreyto-
mycir.e sulrhate.

-ocr page 385-

spiramycin base and tiamulin. All three
drugs were injected into the neck, left and
right in quantities of resp. 2x2 ml, 2 x 4i/,
ml, and 2 x 9 ml.

IV a. Farm W. at W.
On this farm no success was seen with a
chloramphenicol base product as a parent-
eral treatment. Before the experiment
started, reasonable success had been attain-
ed with oxytetracycline. The outbreak on
this farm lasted from December 12th 1980
till February 2nd 1981. The infection on
this farm with 150 animals was so serious
(more than 50% affected) and the fre-
quency of the relapses so high, that the
owner even contemplated the slaughtering
of all the animals, although they were in
lamb. However there were no problems
during the lambing season (March).
In view of the seriousness of the infection
the farm was frequently visited for ten days
in the peak period, and all the animals were
checked. The animals were scored every 2\'/2
days and treated as indicated. The results
are given in Table I. It appeared that, in
the chosen doses, tiamulin was less effect-
ive than spiramycin and oxytetracycline
(P = 0.01). The difference between spira-
mycin and oxytetracycline was not signifi-
cant (P = 0.56).

After the experiment the treatment was
continued with Terramycin LA. This ap-
peared necessary because, in spite of the
rather high dosages, there were relapses in
all three groups, although in different de-
grees (Table 2).

Two animals were intended to remain un-
treated, but after two days their eyes were
damaged so much that they had to be
treated as well.

Table 2 shows this clearly: not only was the
recovery slower with spiramycin and cer-
tainly with tiamulin, but with these drugs
relapses were seen earlier and more fre-
quently. Yet, the more effective therapy
with Terramycin® LA in the chosen dose
also gave no satisfactory results. That the
infection disappeared from this farm was
due to the therapy and the building up of
an immunity or premunity. The treatment
prevented an irreparable damage to the
eyes. One of the animals was blind in one
eye and remained so. Finally it must be
stated that tiamulin (2x9 ml) seemed to be
less painful than spiramycin base (2 x 4.5
ml) or Terramycin® LA (2 x 2 ml).

lable 2. Farm W. at W. The number of relapses, within 10 days, for which a repeated treatment was
necessary, and the time between treatment and relapse.

Number of

Number of

Relapse after

animals

relapses

,., days

St. dev.

Tiamulin

15

12 = 80%

6,3

1,3

Spiramycin

10

7 = 70%

7.9

1.6

Oxytetracycline

(as Terramycin® LA)

9

5 = 56%

9,5

1,0

IV b. Farm S. at W.

On this farm the disease also seemed to run
a fast and serious course. The first symp-
toms were seen on I7-1-I98I. During the
two days that passed between the first
symptoms and the first treatment, one
animal developed panophthalmia and the
number of infected animals rose quickly.
One animal that had only photophobia
symptoms on day 0 and — as a control —
had not been treated, scored 4 in both eyes
on day 4; the complete cornea was already
affected and infection of the anterior
chamber threatened. The other control
animal with coding 1.0 showed no symp-
toms on day 4 and day 9.
The treatment was identical with the treat-
ment on farm W. at W.; there was an in-
spection on day 4 and day 9. It was remark-
able that already on day 4 it became
obvious that the outbreak would not be so
stormy as was feared at the time of the first
treatment. It may have been of importance
that, in the first stage, all animals of this
flock were carefully and individually in-
spected and treated as indicated.

Summarizing the following differences
were found with the chosen doses: tiamulin
was less effective than spiramycin base
(day 4) and Terramycin® LA (day 9). The
difference between spiramycin base and
Terramycin® LA was not significant (day
4). (See table 1). Two animals were intend-

-ocr page 386-

ed to remain untreated. One of them,
which showed only a blinlcing of the eyes,
did not develop further symptoms. The
other had to be treated after four days.

4. DISCUSSION

It should be noted that all outbreaks oc-
cured during wintertime, namely two in
December, fourinJanuary andtwoin Feb-
ruary. It is possible that the (often pur-
chased) ram functioned as carrier and dis-
seminator during the phase of premunity.
Arthropods as vectors are less probable in
this period. As a rule the animals were still
out in the fields but with the possibility of
sheltering which brought them into direct
contact.

As to the different therapies, one must be
careful to judge. The
experiments would
have to be repeated on many more farms.
The influence of the farm on the course of
the disease seems to be great, unless the
difference in affection and morbidity is put
down to differences in the agent. The effect-
ivity of the different therapies varies from
farm to farm (see experiment II). One
should note that the dosages were not ident-
ical; particularly the dosages in experi-
ment III were low, this applies to spira-
mycin base as well as to
Oxytetracycline (as
Engemycine®).

In the described experiments the following
sequence of diminishing effectivity of the
single parenteral therapies was found:

(1) Spiramycin and oxytetracyclines with
a good biological availability, like En-
gemycine® and Terramycin®.

(2) Penicillin G./dihydrostreptomycin in
the lower eyelid, and tiamulin.

(3) Chloramphenicol seemd not to be ef-
fective at all.

The difference between spiramycin and
Oxytetracycline was not significant.
The injection with penicillin G./dihydro-
streptomycin into the lower eyelid seems to
give a slow but continual recovery and tia-
mulin a quicker effect with a quick revival.
The fact that chloramphenicol and penicil-
lin G,/dihydrostreptomycin were not
(very) effective in these experiments is in
accordance with the opinion of most other
authors (4). The good result with
Oxytetra-
cycline is also according to what could be
found in literature (4), Data of other experi-
ments with spiramycin and tiamulin were
not available.

It is important to obtain a high effectivity
and a good dosage scheme. On account of
the obtained results, we must conclude that
a single parenteral injection of spiramycin
base, Oxytetracycline and tiamulin formu-
lation give in a number of cases a tempor-
ary improvement, with a good chance ofa
relapse.

A provisional dosage scheme based on
field trials and experimental data (6) is in
our opinion the following:
Oxytetracycline formulations with a good
biological availability and spiramycin
base: 20 to 30 mg/ kg, to be repeated if
necessary on day 5 and day 10 after the first
administration. Tiamulin: 20 to 30 mg/kg
must be repeated on day 3 and if necessary
on days 6 and 9 after the first intramuscular
injection.

The above mentioned dosage schemes
must be evaluated in further field trials. In
this respect the costs are also important. If
the weight ofa sheep is about 70 kg, oxyte-
tracycline(25 mg/kg costs ± Dfl. l.-(£0,22)
per injection, spiramycin base (25 mg/kg)
± on. 3.50(£0.78)andtiamulin(25mg/ kg)
±Dn. 6.50 (£1.44).

Local irritation was seen with all these
drugs. Oxytetracycline as Engemycine®
seemed to be not so painful as the other
drugs,

5. CONCLUSION

As long as there are no experiments based on
a larger group of animals the practitioner
may expect reasonable success from an
intramuscular treatment with oxytetracy-
clines as indicated in the given treatment
table. A good effect may also be expected
from spiramycin, but the chance of relapses
seems to be higher. The lower effective-
ness as well as the chance of relapses makes
tiamulin less favourable in cases of pink-
eye.

The high level of excretion of tiamulin into
the lacrimal fluid (6) is an advantage, if a
good dosage scheme is used.
A parenteral treatment must be considered
where a great morbidity and the serious-
ness of the cases makes a local therapy in-
efficient. In serious cases it is advisable to
combine a local and a parenteral Oxytetra-
cycline therapy.

-ocr page 387-

It is desirable to obtain a better under-
standing of the pathogenic microorganism
and the pathogenesis. The effectivity of spi-
ramycin in comparison with oxytetracy-
cline in the indicated dosage scheme must be
further evaluated on a larger scale.

ACKNOWLEDGEMENTS

The advice of,). F. M. Nouws was very valuable in
choosing the antimicrobial treatments, the dosages
and the way of administering.
A great debt of gratitude is owed to the local practi-
tioners, the sheep farmers and many veterinary stu-
dents for their help, to the manufacturers for the me-
dicines and to H. W. Antonisse ( ) for the statistics.

REFERENCES

1. Behrens, H.: Lehrbuch der Schafkrankheiten.
Verlag Paul Parey, Berlin - Hamburg, 1979.

2. Blood, D. C., Henderson, J. A.,and Radostits, O.
M.: Veterinary Medicine. 5t ed. Bailliére Tindall,
London, 1979.

3. Hofland, H., Leeflang, P., and Vries, T. J. de:
Infectieuze kerato-conjunctivitis bij schapen in
Nederland.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 94.353-361.
(1969).

4. König, C. D. W.: Keratoconjunctivitis Infectiosa
Ovis (KIO), \'pink eye\' or \'zere oogjes\' (a survey).
Vel. Quanerly. 5, 127-130. (1983).

5. König, C. D. W.: Een ernstige uitbraak van \'zere
oogjes\' of Keratoconjunctivitis Infectiosa Ovis.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 108, 571-572. (1983).

6. Nouws, .1. F. M. and König, C. D. W.: Penetra-
tion of some antibiotics into the lacrimal fluid of
sheep.
Vel. Quarterly. 5, 114-121. (1983).

REVIEW PAPERS

Keratoconjunctivitis Infectiosa Ovis (KIO),
\'pink eye\' or \'zere oogjes\' (a survey)

C. D. W. Kbnigi

SUMMARY The occurrence of keratoconjunctivitis infectiosa ovis (KIO) in the Netherlands was
reported hy Hqfland et al. in 1969 for the first time. At present the disease is well known in the
Netherlands. Nevertheless there are still questions about the causative agent and the most effective
and easiest therapy.

Most authors suppose that the disease is caused by Colesiota conjunctivae, although others
mention infections by other chlamydia.
Mycoplasma conjunctivae. Mycoplasma ovipneumoniae,
Acholeplasma oculi
and a wide variety of bacteria.

The diagnosis can be made on the basis of the symtoms and the detection of the agent in
conjunctival scrapings. The bacilliform bodies can be found in conjunctival smears in the cytoplasm
(Giem.sa. Stamp).

Many therapies are used topically, parenterally or orally. Locally used eye-ointments must be
effective against
Colesiota; antimicrobial drugs administered by injection must be effective against
the latter and also provide a sufficient cell tissue penetration with excretion into the lacrimal fluid.
Injections have proved to be easier to administer, especially in serious outbreaks, but such
outbreaks are exceptional (18 j Some therapies have been evaluated in small scale experiments (28)
as well as in field trials (17).

I Animal Health Service Institute in Gelderland and Herd Health Deoartment of the Veterinary Faculty, State
University Utrecht; Address: P.O. Box 10. 6880 BD Velp (GId.). the Netherlands.

-ocr page 388-

1. INTRODUCTION

KeratoconjunctivitislnfectiosaOvis(KIO),
in the Netherlands \'zere oogjes\' and in the
English literature \'pink eye\', \'heather blind-
ness\' or \'blight\', is an illness which occurs
frequently in sheep all over the world.
Goats too are also known to have a similar
disease (6).

In 1946 Koens mentioned that KIO did not
occur on the island of Texel (16). The first
publication in the Netherlands was by Hof-
land
et al. in 1969 (13). They described an
outbreak and predicted:\'.... in thefuturewe
can expect more outbreaks in the Neth-
erlands\'. That turned out to be true. All
Regional Animal Health Service Institutes
have now reported that the disease is com-
mon (personal communication 1982).
Most outbreaks are rather harmless. In a
province like Gelderland with around
30.000 sheep on about 3.000 farms, severe
cases are observed approximately ten times
a year. One outbreak has been very serious
(18). Practitioners have been searching for
an easily applicable therapy. In view of its
rapids spread throughout the Netherlands
in the past decade a survey of the literature
has been made. In connection therewith a
study has been undertaken to evaluate
some of the treatments (17 and 28).

2. AETIOLOGY

KIO is confined to the eyes, may be bilat-
eral or unilateral and has a morbidity, that
varies from a low percentage to nearly
100%. There is some doubt about the caus-
ative agent (5). In 1931 Coles was the first
to describe the agent as
Rickettsia conjunc-
tivae
(8). In the cytoplasm he found a coc-
coid or a bacilliform body of 0,2 - 2 mi-
crometers. After the destruction of the cell,
it is found in the lacrimal fluid.
Because rickettsiae are transmissible by ar-
thropods, the micro-organism was later
classified as belonging to the family of
Chlamydiaceae, as the only member of the
new genus
Colesiota: Colesiota conjuncti-
vae(4).
The obligatory conveyance of pink-
eye through arthropods is by no means
certain. Faye and Charton (II) found the
same bodies as described by Coles and they
could infect other sheep with the ocular
secretion of infected sheep. However the
infective agent has been neither isolated
not very well characterized (27).

Some authors also mentioned other chla-
mydiae,
Mycoplasma conjunctivae (27),
Mycoplasma ovipneumoniae(3), Neisseria
ovis
(syn. Moraxella ovis) (21), Listeria
monocytogenes
type 4b (19) and a long list
of most probably, secondary bacteria such
as staphylococci, streptococci,
Pseudomo-
nas, E. coli
and Corynebacterium pyoge-
nes
(3, 7). Recently, Jones et al. (15) de-
scribed a
Mycoplasma isolated from the
lacrimal-fluid of animals with KIO, but it
was not proved that this was the causative
agent. In 1980 Arbuckle and Bonson (1)
described
Acholeplasma oculi, which they
found in the infected eyes of sheep during
an outbreak.

Behren\'s conclusion (3) seems correct when
he states: the aetiology of the keratocon-
junctivitis in sheep cannot be looked upon
as solved, since there is an indication that
several microorganisms are involved in the
disease.

It is possible that the infection is passed on
by immediate contact as well as through
arthropods. The ultra-violet rays of sun-
light, dust, draught and heat make the
symptoms more profound.
The incubation-period takes a few days to
several weeks and gives rise to an immun-
ity, or better a premunity of 100-406 days.
As a rule recovery follows in a few days or
weeks.

3. SYMPTOMATOLOGY AND DIAGNOSIS
The symptoms are the following (3):

1. Photophobia, watery discharge, blink-
ing of the eyes, red conjunctivae, vascu-
larization of the sclera.

2. The process spreads to the cornea,
causing white spots as big as grains of
corn.

3. The white spots of the cornea increase,
local ulcerations are formed and the
cornea bulges.

4. Regeneration of the cornea by strong
vascularization from the outside of the
sclera. Then it becomes less red, as the
vascularization diminishes and ends as
a red spot, which changes into a white
one. (However, secondary infections
can lead to blindness by infection of the
anterior chamber of the eye, followed
by panophthalmia.)

-ocr page 389-

5. The cornea clears and there is a com-
plete recovery of the vision.
In the laboratory, initial bodies and/or
elementary bodies may be identified
(Stamp, Giemsa) in epithelial cells from
stained scrapings of the conjunctival sac.
The use of immunofluorescent techniques
increase the accuracy (14).
The diagnosis must include contagious
agalactia in some regions. The causative
agent,
Mycoplasma agalactiae, can be iso-
lated from the diseased organs (14).
Bacteria can be isolated with the usual bac-
teriological technics.

4. THERAPY

Housing makes treatment easier and dim-
inishes the irritating influence of the sun-
light, but enlarges the chances of mutual
infection.

Sometimes the lesions heal spontaneously.
In more serious cases a therapy is neces-
sary.

Rickettsia species are usualy susceptible to
treatment with tetracyclines (12, 20, 25,
32), macrolides (erythromycine) (20) and
chloramphenicol (12, 20, 25, 30, 32),
Mycoplasma species usually are susceptible
to tetracyclines (12, 20, 25, 22), macrolides
(12, 20, 32), tiamulin (31) and more or less
chloramphenicol (12, 32).
The cell tissue penetration of chloramphe-
nicol is better than the penetration of tetra-
cyclines and macrolides (22).
In the cases of KIO, several antibodies are
used topically in the form of ointments or
droplets, such as chlortetracyclines (6,7,9,
13), oxytetracyclines(6, 7,9,13)andgenta-
mycin (6). Specially the droplets are wash-
ed out quickly. Chloramphenicol is not
very effective (7,9) and no results were seen
after using penicillin G and dihydrostrept-
omycin ointments (9, 27), although these
medicines have also been mentioned in the
first place (24). Other topical therapies are;
Rivanol (23), iodoform (23), ethidium bro-
mide (9), zinc Sulphate (5, 7) and argyrol
(23). Corticosteroids are contraindicated
when there are lesions of the eyeball (3, 6).
Parenteral therapies were used by Hofland
et al. (1969): chloramphenicol, erythromy-
mycin and kanacillin, but without success.
More successfull were sulfathiazol, used
orally in lambs (29) and riboflavin like wise
in sheep and lambs (26).

It is remarkable that chloramphenicol was
not very successfull in cases of KIO, al-
though most authors are convinced that
the causative agent is a
Rickettsia-Uke or-
ganism. This fact may implicate a
Myco-
plasma
sp. as the causative agent, as they
are normally less susceptible to chloram-
phenicol.

Supplementary feeding may be advisable
with sheep in lamb to prevent acetonaemia
and, in the mating season, to keep the
amount of twins up to the mark. This is
also advisable with lambs to prevent loss of
weight (2).

The number of drugs is large and the choice
difficult. The dripping or rubbing in with
ointment is very laborious; animals must
be treated several times a day because the
ointments get washed out by tears. A par-
enteral therapy, if effective, is easier to ad-
minister.

5. CONCLUSIONS

There is still some doubt as to the identity
of the causative agent of KIO but there are
good reasons to accept
Colesiota conjunc-
tivae
as the specific, Rickettsia-Wkt agent.
Bacterial infections may cause a very simi-
lar but less infectious illnes, specially in
young lambs. Sometimes it is not easy to
identify the
Colesiota in scrapings of the
conjunctivae and this method of sampling
might aggravate the symptoms.
The number of drugs is large and the choice
difficult. The dripping or rubbing in with
ointment is very laborious. The animals
have to be treated several times a day be-
cause the drugs get washed out by the ex-
cessive discharge of tears. Hence, in serious
outbreaks an administration by injection is
preferable. The medication must be effec-
tive against
Colesiota and reach the con-
junctival mucosa and the lacrimal fluid in a
sufficient concentration. Descriptions of
such experiments have not been found.
Attention must be paid to the intake of
food and water or milk by the diseased
sheep and lambs.

REFERENCES

L Arbuckle, .1. B. R. and Bonson. M. D.: The
isolation of
Achoteptasma oculi from an out-
break of ovine keratoconjunctivitis.
Vel. Rec.,
106. 15, (1980).

-ocr page 390-

2. Axelsen, A.: Effects of contagious ophthalmia
on multiple lambing and sheep live weight.
Ausir. Vel. J.. 37, 60. (1961).
Behrens, H.: Lehrbuch der Schafkrankheiten.
Verlag Paul Parey, Berlin - Hamburg, 1979.
Bergey\'s manual of determinative bacteriology -
Vlllth Ed. Ihe Williams and Wilkins Com-
pany, Baltimore, 1981.

5. Beveridge, W. I. B.: I nvestigations on contagious
ophthalmia of sheep, with special attention to the
epidemiology of infection by
Rickettsia conjunc-
iivae. Austr. Vet. J..
18, 155-164. (1942).

6. Blogg, R. J.: The eye in veterinary practice. Ex-
traocular diseases. W. B. Saunders Comp., 1980.
Blood. D. C.. Henderson, .1. A., and Radostits,
O. M.: Veterinary Medicine. 5th ed. BaillièreTin-
dall, London, 1979.

8. Coles. J, D, W. A.: A Ricketisia-\\\\ke organism in
the conjunctiva of sheep.
Rept. Dir. Vet. Serv.
Anim. Ind. Union. S. Africa. \\1.175-186. (1931).

9. Cooper, B. S.: Treatment of Conjunctivo-
keratitis of sheep and cattle with ethidium bro-
mide. II Contagious Conjunctivo-keratitis of
sheep.
Vei. Rec.. 73, 409-415. (1961).
Goren, E.; Mycoplasma synoviae infectie bij
pluimvee. Diss. Diergeneesk., Utrecht. 1979.
Faye, P.andCharton, A.: Etudecliniqueet micro-
biologique de kèrato-conjunctivitis ovines, asso-
ciées a la presence, dans repithélium conjuncti-
val, d\'éléments identifiables a
Colesiota
conjunctivae. Cah. Mèd. Vet..
31, 16f (1962).

12. Goodman Gilman. A., Goodman, L, S., and Gil-
man, A.; The pharmacological basis of therapeu-
tics, 6th ed., MacMillan Publishing Co., New
York, 1980.

13. HoOand. G.. Leeflang, P.. and Vries, T. .1. de:
Infectieuze kerato conjunctivitis bij schapen in
Nederland,
Tijdschr. Diergeneeskd., 94,353-361.
(1969).

14. Jensen. R. and Brinton, L. S.: Diseases of sheep.
Lea and Febiger, Philadelphia, 1982.
Jones, G. E., Foggie, A,, Sutherland, A., and
Harker, D. B.: Mycoplasmas and ovine kerato
conjunctivitis.
Vet. Rec.. 99. 137-14f (1976)
Koens, H,: Enkele praktijkervaringen op het ge-
bied van aandoeningen die zich voordoen gedu-
rende de eerste levensdagen onder de lammeren
op het eiland Texel,
Tijdschr. Diergeneeskd.. 71,
545-556. (1946)

König, C. D. W.: \'Pink eye\' or \'zere oogjes\' or
Keratoconjunctivitis Infectiosa Ovis(KlO). Cli-
nical efficacy of a number of antimicrobial the-
rapies.
Vet. Quarterly. 5. 122-127, (1983).
König, C. D, W,: Een ernstige uitbraak van \'zere
oogjes\' of kerato-conjunctivitis infectiosa ovis,
Tijdschr. Diergeneeskd.. 108, 571-572. (1983).
Kummeneje, K. and Mikkelsen, T.: Isolation of
Listeria monocytogenes type 04 from cases of
kerato-conjunctivitis in cattle and sheep.
Nord.
Vei. Med..
27, 144-147. (1975).
Lammers, W,, Nelemans, F. A., Bouwman, Th.
J.. Noordink, J. van. Offerhaus, I... Rosinga, W,
M., and Vermeulen, A.: Algemene Pharmaco-
therapie, deel 2, Stafleu, Leiden, 1980.
Lindquist, K.: A
Neisseria species associated
with infectious kerato-conjunctivitis of sheep -
Neisseria ovis nov, spec. J. Infect. Dis.. 106, 162-
165. (I960)

3.

4.

7.

10.

11

15

16.

17.

18.

19.

20.

21

22. Manten, A. and Somer, P. de: Antibiotica in
laboratorium en kliniek. Stafleu. Leiden, (1972).

23. Marsh, H.: Newsom\'sSheep Diseases. I\'he Willi-
ams and Wilkins Company, Baltimore, 1965.

24. Merck Veterinarv Manual. 4th ed. Rahway N.J.,
U.S.A., 1973.

25. Meyer Jones, L., Booth, N. H., and McDonald,
L. E,: Veterinary pharmacology and therapeu-
tics, 4th ed.. Ames. 1977.

26. Michael, D. T.: Ovine ophthalmia: some obser-
vations - response to ribollavin.
Vet. Rec.. 65,
88-89. (1953).

27. Nicolet. J., Wanner, M,, Sturzenegger, N., Mes-
serli, J., and Meuron, P, A. de: Die infectiöse
Kerato conjunctivitis des Schafes. Mögliche
ätiologische Rolle von Mycoplasmen.
Schwei:.
Archiv für Tierheilk..
116, 435-446. (1974)

28. Nouws, J, F. M. and König, C, D, W.: Penetra-
tion of some antibiotics into te lacrimal fluid of
sheep.
Vei. Quarterly. 5. 114-/21. (1983).

29. Pavlov, P., Milanov, M,, and Tschulen, D.: Un-
tersuchungen über ß/rAe/l.s/ö-Kerato conjuncti-
vitis der Schafe. Zbl. Bact. I (Orig.), 194,
439.
(1964).

30. Plomp, T. A.: The distribution of thiamphenicol
in various tissues and body fluids; some thera-
peutical and toxicological implications. Diss.
Geneesk., Utrecht, 1979.

31. Repertitorium Diergeneesmiddelen, 3e ed,
1982 1983. Uitg. de Toorts, Haarlem, 1983.

32. Spinelli, ,1. S. and Enos, L. R.: Drugs in veterin-
ary practice, C.V. Mosby Comp., Saint Louis,
1978.

-ocr page 391-

INTRODUCTION

Porcine Parvovirus (PPV) infection, estab-
lished by the demonstration of haemagglu-
tination inhibiting antibodies in serum
samples and/or viral antigen in foetal tis-
sues, has been reported from many coun-
tries all over the world: Canada (10,20,46),
U.S.A. (5, 30, 32, 54), Australia (9, 11),
New-Zealand (15), the Philippines (55^
.(apan (38), Switzerland (63), Hungary
(24), Czechoslovakia (53), Yugoslavia (64),
Norway (22), Sweden (26), Finland (8, 39),
Denmark (47. 49, 51), England (41), Hol-
land (45), Belgium (1), France (37, 56, 57,
58), Greece (23) and South Africa (44).
Hence PPV infection is widespread (18,
52). Moreover it is enzootic in most swine
herds (36). As a consequence it is a main
contaminant of continous porcine cell lines
(12, 18, 45) and PPV is now known as a
common cause of reproductive failure in
swine herds. When introduced to a nega-
tive herd it spreads to involve 100% of pigs
within three months (18).
PPV is a very resistant virus (2, 18, 45) and
it has a trophic requirement for actively
dividing cells (3,4,18). The agent is particu-
larly found in lymphoid tissues (3, 43).
The clinical manifestations of a PPV infec-
tion in a herd are: conception failure, de-
layed return to oestrus, embryonic and foe-
tal death with resorption, mummification,
and small litter sizes, stillborn piglets,
neonatal death, and abortion (4, 6, 9, 11,
15, 18, 20, 21, 35, 37, 38, 44, 53, 56). Some
authors, however, do not consider abor-
tion as a specific effect of a PPV infection
(11, 34, 47).

CLINICAL PAPERS

PPV mainly causes reproductive failure in
susceptible gilts, although sows can still be
susceptible and consequently be infected
(4, 9, 15, 52, 54). Susceptible animals can

Porcine Parvovirus infection: review and
diagnosis in a sow herd with reproductive
failure

L. A. van Leengoed\', J. Vos^, E. Gruys^, P. Rondhuis^
A. Brand"

SUMMARY In a commercial swine herd a rise was noted during the summer of 1981 in the number
of repeat breeders, mostly four to eight weeks after serving. During the autumn there was a decrease
in the litter size at birth and an increase in the number of stillborn and mummified piglets. Several
gilts and iOM-i showed a seroconversion against Porcine Parvovirus (PPV), determined by the
Haemagglutination Inhibition test (Hl-test). Characteristic pathological findings were seen in .tome
maturely stillborn and neonatally deceased piglets (up to an age of 28 days): hepatic congestion and
necrosis, accummidation of fluid in body cavities, myocarditis, and encephalitis were the most
prominent features. Serological tests for antibodies in blood samples of one sow and body fluids of
two stillborn piglets were suggestive of Porcine Parvovirus as the aetiologicai agent.

Department of Herd Health and Ambulatory Clinic. Present address: Central Veterinary Institute, Edelhert-
weg 15, 8219 PH L.elystad, the Netherlands.

Department of Veterinary Pathology, University of Utrecht, Yalelaan 1, 3584 CL Utrecht, the Netherlands.
Central Veterinary Institute. Rotterdam. Present address: Kethelweg 182, 3135 GP Vlaardingen, the Nether-
lands.

Department of Herd Health and Ambulatory Clinic, University of Utrecht, Marburglaan 4, 3508 TD
Utrecht, the Netherlands.

-ocr page 392-

be infected by two different routes: oro-
nasal or venereal (18, 57). The infection is
followed by viraemia(3,37) and sometimes
leucopenia (16, 18) and can result in trans-
placental infection (16, 18, 35, 37) with
embryonic and foetal death (29, 54) and
intrauterine spread of the virus (18, 32, 35,
42, 54). The embryonic and foetal death is a
direct effect of the virus (18, 25, 32, 36,44),
although virus induced changes in theuterus
may also play a role (44, 62). PPV has
been shown experimentally to be able to
adhere to the outer surface of the zona
pelhicida and by doing so may lead to mor-
tality and impaired blastocyst growth and
damage of the tissues of the maternal re-
productive tract (61, 64). Infected pigs and
sows show no clinical symptoms (3, 4, 15,
16, 18, 29, 31, 33, 34, 36, 37). The resuh of
the infection in an individual gilt or sow
depends on the gestational stage: infection
near the time of conception can result in
embryonic death with resorption (29, 35,
44); this process can be completed at the
end of the third week of gestation, which
results in return to oestrus within three or
more weeks (35). Infection during the first
half of gestation can also lead to foetal
death and mummification (16, 32, 41, 52).
When the total litter is mummified, the
dams are sometimes believed to be non-
pregnant and sent to slaughter or they fail
to farrow (4, 6,30,38). Infection during the
last half of gestation results in the birth of
healthy, serologically positive piglets (16,
41). In some cases an increase in stillborn
and weak piglets and neonatal death of
piglets was described (4, 6, 18, 44, 53).
After delivering a PPV infected litter the
sows show normal fertility, with the excep-
tion of those animals which have failed to
farrow (4). Humoral immunity appears to
be the major pathway of protection against
PPV infection, and high levels of circulat-
ing antibodies are required for complete
protection from PPV infection (43). The
pig foetus can respond immunologically to
PPV from about the 70th day of gestation
(18).

In this paper the manifestation of a pre-
sumably PPV related reproductive failure
and the pathological findings of some pig-
lets delivered during this reproductive fail-
ure in a commercial sow herd of one-
hundred head are reported.

MATERIAL AND METHODS
Sow herd

Observations were carried out in a commercial one-
hundred sow herd from April 1977 till July 1982. The
kind of breed on this farm was Great Yorkshire. Until
1980, gilts were bought from several breeding farms at
an age of five months. 1 n spite of intensive contact of
gilts with sows one month prior to mating, gilts often
returned to oestrus after mating. Regularly, mummi-
fied piglets were noticed in litters of gilts. Often fertil-
ity problems were encountered also, which could be
related to the poorsemenqualityofthe younger boars
(acrosomal malformations and flexed tails). Examin-
ation of paired blood samples of boars and sows
involved in fertility problems at that time showed no
evidence of Aujeszky\'s disease, leptospirosis, erysipe-
las, C/t/am.rrf/a-infection, or toxoplasmosis, A survey
during the summer of 1978 showed that most gilts
which had a prolonged interval to oestrus after mat-
ing had high progesterone levels at 21 days after first
mating, suggestive of pregnancy.
During the autumn of 1979 both a decrease in litter
size of younger sows (1st and 2nd litter) and the
presence of some mummified piglets in various litters
was observed. From those litters several blood
samples were taken from dead born and live born
colostrum-deprived piglets. Some of those samples
showed a marked elevation of the a- and y-globulin
fractions.

It was decided that from January 1980 no gilts or
boars should be purchased any longer. From then on
the gilts were selected from litters of older sows at an
age of five weeks. Until puberty the gilts were kept in a
barn about one hundred metres away from the sow
herd. One month before mating, at the age of six
months, the gilts entered the sow unit, which was
group housed. Although one old boar was available,
almost no natural matings occurred, but artificial
insemination was carried out. The semen was pro-
vided by a regional boar centre. Gilts were vaccinated
twice against erysipelas and Aujeszky\'s disease prior
to mating. The same vaccinations were given to the
sows twice a year.

Characteristic production data of the farm are tabu-
lated in Table I. From May 1981 onward a survey on
the causes of piglet mortality was made on this farm
by routine macroscopic post-mortem examination of
most dead piglets.

Blood sampling and llaemaggliilinalion Inhibition i
test (Hl-test) j

Blood samples from sows and gilts were taken by !
caval vein puncture and centrifugated within six j
hours. The sera were stored at 25° C, Starting the i
HI test, the sera were kept at 56° C for halfan hour for |
complement inactivation. To remove non-specific in- ■
hibitors, one part of the serum was treated with 4 :
parts of a 25% kaolin suspension and with packed red
blood cells of guinea pigs to eliminate non-specific
agglutinins against these blood cells, A sequence of
serum dilutions (factor 2) in PBS (phosphate-
buffered saline) was made from the treated sera in
microtiter plates. To every serum dilution, with a
volume of 0,05 ml, 4 Haemagglutinating Units (HU)
porcine parvovirus 70752 (0,05 ml) were added. After
45 minutes at room temperature, a 0.75% suspension

-ocr page 393-

Table 1. Herd data January 1979 till July 1982.

1979

1980

1

1981

1982

I

11

III

IV

1

II

111

IV

I

11

III

IV

I

11

N\' MMISCS:

I\'ocal inatings

67

74

64

72

82

75

95

64

63

61

103

82

71

79

Resulted in no Hccer

14

21

23

17

22

23

43

19

8

18

43

10

1 7

13

° Regular recurn to oestrus

8

7

5

5

4

1 1

8

1

4

16

3

11

5

**lrregular return to oestrus

j ^

7

10

0

12

9

17

4

2

6

16

6

2

4

Mean interval from weaning to

i

i

oestrus (days)

j 6.29

8.42

9.67

6.96

j 10.84

8. 10

7.38

5.47

6.49

6.02

7.50

6.60

6.75

9.62

n periods

52

55

42

48

1

1 51

48

55

43

53

4 1

54

53

51

55

Average number of sous

1 115.1

102. 1

100.3

96.7

103. 1

108.8

103.5

96.4

91.2

94. 1

100.9

105.8

104.9

105.4

Somber of litters

i

55

51

48

52

58

51

46

57

50

50

51

66

47

Z first parity litters

13. 1

3.6

13.7

12.5

17.3

15.5

19.6

6.5

17.5

12.0

20.0

27.5

24.2

6.4

■ litters size < 9

21.3

9. 1

21.6

27. 1

21.2

15.5

11.8

21.7

8.8

14.0

28.0

33.3

13.6

14.9

Live born/licter

1 9.6

10.6

9.8

9.9

10.4

10.2

10.8

9.9

11.6

10.7

9.6

8.5\'

10.3

10.0

Dead born/litter

. 7

.8

.5

.6

.8

.6

.4

.8

.6

.6

1.0

.9

.9

Number weaned piglets/litter

1

8.6

8.4

7,9

8.5

8.3

9.0

8.0

10.4

9.7

8.7

7.4

8.2

8.8

October - January

1 = January - April IT = April - Julv III = July - October

^Regular return to oestrus: between 1*^-23 and 38-46 days after first mating
^"irregular return to oestrus: not between 19-23 and 38-46 days after first mating

* Decrease in live born/litter from October
Decrease in live bom/litter from October
other months 1981: p< 0.0006.
same period 1980: p»0.04.

relation to
relation to

till Ja
till Ja

luary
luary

of guinea pig erythrocytes (0.05 ml) was added to the
samples. After two to four hour\'s incubation at room
temperature the baemagglutination was inspected. As
titer the highest serum dilution inhibiting the aggluti-
nation effect of 4 HU virus was taken. With each test,
controls were carried out simultaneously (45).

Pathology

Following a routine post-mortem examination, differ-
ent tissue samples were collected from piglets de-
scribed in this paper (Table 4). Tissues collected from
these nine piglets included brain (5x), spinal cord (1 x),
heart (9x), lung (3x), spleen (4x), skeletal muscle
(5x), small intestine (3x), liver (9x), kidney (7x). The
tissue samples were immersed in 4% buffered formal-
dehyde, then routinely embedded in paraffin, section-
ed at 4-6 Mm, and stained with haemotoxylin and
eosin.

Four piglets were also submitted for bacteriological
examination, witb negative results.

RESULTS
Clinics

During July 1981 four gilts and five sows
returned to oestrus four to five weeks
after artificial insemination. Two of those
gilts showed a moderate vaginal dis-
charge, but no further clinical abnormal-
ities were observed. Paired blood samples
of those animals were taken in July and
August. No seroconversion was found to
Aujeszky\'s disease, leptospirosis, or ery-
sipelas. It became obvious that from May
onward an increase in the number of
matings which did not result in a litter
occurred (Figure 1). Sows or gilts which
returned for the second time to oestrus
after insemination were mostly sold (Fig-
ure 2).

-1981

3
£

50

o
c

45

•o

40

35

i

30

w
c

25

1

20

5
o

15

\'o

10

■f i

5

s.i

Fig. 1

1. F

Jan F M A M

resulting in a litter.

-ocr page 394-

From May till October a rise in the number
of regular and irregular repeat breeders
was observed (Figure 3). Irregular repeat
breeders returned to oestrus 4-8 weeks
after first mating. A slight vaginal dis-
charge from some animals was seen. In one
case a mucous thread was seen hanging
from the vulva containing two foetuses.
This sow returned to oestrus after six days.
A PPV-infection was thought to be in-
volved and on October 16th blood samples
were taken from all present sows and gilts
in order to perform the Hl-test, which
revealed a wide variation in titers (Figure
4). Paired serum samples of two animals
showed a serum conversion to PPV (Table
2).

The most prominent decrease in litter size
was observed in gilts during November (Fi-
gure 5). Several litters were born, contain-
ing not only mummified foetuses but also
live and stillborn piglets. Some of the still-
born piglets showed signs of hydrops as-
cites. The H I-test after abdominal, pericar-
dial, or intracardial puncture was perform-
ed and showed high titers (1:65536).
On 16 November blood samples were
taken from thirteen sows and gilts which
had H-titers ^ 1:1024 on 16 October.
Seven of these animals showed seroconver-
sion against PPV (Table 3).
In litters of three sows (no. 52, 92and 108)

/-

-1981

JunJASONDJFM
- Bom alive ------Still bom

Fig. 5. Mean litter size of gilts per month.

piglets showing paleness and signs of hy-
perventilation were seen from an age of
fourteen days. Clinical examination indi-
cated that there was no pneumonia involv-
ed. The pulse rate was very high (>
200/ min.) and the cordial ictus was promi-
nent. Two of the piglets were given an iron-
dextrane injection i.m. in view of possible
anaemia. So far no difference was observed

Table 2. Hl-titers from .luly 1981.

Date of sampling

July 7

August 17

October 16

Gilt no. 92
Sow no. 15

I : 4
I : 1024

I : 16
1 : 2048

I : 8192
I : 65536

-ocr page 395-

I able 3. Sows and gilts which showed seroconversion to PPV between 16 October and 16 November.

No. Sow gilt

Parity

October 16

101

1

1

512

75

1

1

1024

90

1

1

64

86

2

< 1

4

87

2

< 1

4

88

2

< 1

4

136

8

1

512

Hl-titer

November 16

in growth and vitality between the affected
piglets and their littermates. The affected
pigs developed in the course of the disease
some enlargement of the abdomen and
died at an age between 19 and 28 days.

Pathological findings
At macroscopic examination in 6 of the 9
piglets an amount of clear or serosanguin-
ous fluid mixed with threads of fibrin was
found in the abdominal cavity and some of
the piglets also showed hydrothorax
and/ or hydropericardium. All animals had
an enlarged, congested liver with a mottled
appearance (Figure 6). The heart of most
piglets was pale, enlarged, and rounded,
due to dilatation or excentric hypertrophy
of one or both ventricles. Three of the pig-
lets showed a dilated left atrium. The skel-
etal musculature of a few piglets also had a
pale colour. The most prominent patho-
logical findings of the piglets, and data of
the sows which delivered them, are summar-
ized in Tables 4 and 5.
At histological examination of the heart a
diffuse infiltration of mononuclear cells
(Figure 7) with only local perivascular cuff-
ing was found in the myocardium and
occasionally in the endocardium of the
ventricles and the atria. Degenerative
changes of muscle fibers were minimal.
In the brain a local perivascular cuffing
was seen in the cortex, brain, stem, and
cerebellum (Figure 8); in the latter also
local haemorrhages occurred.
The liver showed centrilobular and bridg-
ing necrosis varying in severity, although
the necrosis was not always seen exactly
centrilobularly and the sinussoids were dis-
tended by blood.

-ocr page 396-

The kidney showed a slight to moderate
hyperaemia and occasionally local hae-
morrhage. Some scattered clusters of
mononuclears were found.

Table 4.

Pathological findings of the piglets.

sow

parity

age in days

myo-

ence-

liver

no.

at necropsy

carditis

phalitis

congestion

102

1

0

±

-1-

102

1

0

±

102

1

0

±

52

2

23

-1-

-1-

-1- -)-

52

2

24

-h

52

2

28

-1-

-H

92

1

28

-1-

92

1

19

-t-

108

1

27

-H-F-l-

±: minor

-F: slight

-I- : moderate

1—F: severe

Table 5.

Data of the sows with abnormal piglets.

sow

dates of serving

date of litter size

Hl-titer

no.

farrowing l.b.

s.b. -1- m.

29.7 17-

8 16-10

102

18-7

9-11 4

5

1 : 8192

52

12-6 17-7

7-1 1 7

2

1 : 8192

92

25-5 17-6 17-7

5-11 8

3

<1:4 1 :

16 1 : 8192

108

29-7

16-11 3

0

1 : 8192

l.b. = liveborn s.b. = stillborn

m. = mummified

In two piglets a moderate dystrophy was
found in skeletal muscle samples. No
changes were seen in the lung, spinal cord,
small intestine, and spleen.

-ocr page 397-

• *

XT?

... . .-•tl«* , .

• • • • •
I \' .

♦ • •

• «

• •
• •

Fig. 8. Encephalitis and perivascular accumulation of mononuclear cells.

DISCUSSION

The aetiological role of PPV in the men-
tioned problems

PPV is well known as an important, if not
the most important, cause of reproductive
failure in swine herds (10, 30. 32, 57) and
the most important manifestation of a
PPV infection has been mentioned above:
conception failure, with return to oestrus
within three weeks or more (6, 20, 37, 56),
mummification (4, 6, 9, 11, 16. 18, 30, 37,
41. 44, 53, 54, 55, 56, 57), stillborn and
weak piglets(6, 18,53), small littersizes(35,
37) and neonatal deaths (4, 18, 53).
The first sign of reproductive failure in the
reported herd problem was an increase in
the number of repeat breeders, which was
followed by a decrease in litter sizes and an
increase in the number of stillborn and
mummified piglets several months later.
When all present gilts and sows were screen-
ed for H.l. antibodies against PPV, a
great variation in H.l. titers was apparent,
which may be indicative of a herd at risk to
PPV infection (37, 56, 58), H,I, titer deter-
mination in paired serum samples of some
animals with reproductive failure revealed
in addition a seroconversion against PPV,

Moreover the demonstration of a specific
antibody in foetal fluids could indicate an
intrauterine PPV infection (18, 50, 56, 58),
High H,I, titers were found in the body
fluids of stillborn piglets of sow number
102 and the stillborn piglets of sow number
52 in this herd, confirming the existence of
a PPV infection. The dams showed no clini-
cal symptoms; PPV is not known to cause
any clinical symptoms in infected animals,
whether in spontaneous (4, 15, 18, 32, 37)
or in experimental infections (16, 29, 31,
33, 34,40,46), Some of the piglets that died
after birth, however, showed clinical symp-
toms; this is also reported by some other
authors (37), Yet in our patients a direct
relation to PPV could not be proved.
At experimental intranasal and oral PPV
inoculation of 6-week-old conventionally
raised PPV seronegative pigs, the animals
stayed clinically healthy (3). On post mor-
tem examination of the suckling piglets of
sow 52, 92, 108, prominent pathological
lesions were found: hepatic congestion and
necrosis, accumulation of fluid in body cav-
ities, encephalitis, and myocarditis.
Similar pathological findings have been re-
ported by Hani and Pfister in PPV suspect
suckling piglets delivered by sows which

-ocr page 398-

Had also farrowed mummified and still-
born piglets (13). Moreover similar histolo-
gical lesions were found in surviving and
apparently healthy litter mates (9). Our his-
tological findings in neonatally deceased
and stillborn piglets correspond to the
findings reported by other authors who
also describe perivascular accumulation
and infiltration of mononuclears in differ-
ent organs in spontaneous (9, 13, 38) and
experimental cases (14, 17, 25, 38,44). The
histological lesions are considered to be an
immune response of the pig foetus to the
viral antigen (14, 17, 25). At least necrosis
of skeletal muscles as found in two of our
cases has also been described (25). From
the pathological and Hl-test data of the
stillborn piglets which are suggestive of
PPV as causing the pathological lesions, it
is probable that PPV also caused the
pathological lesions in the neonatally de-
ceased piglets which were similar to those
in the stillborn piglets.
However, the possibility exists that this is a
coincidence and that some of thepathologi-
cal findings are brought about by other
factors. Given the observed clinical symp-
toms of reproductive failure in this herd,
the seroconversion of a number of gilts and
sows, the high H.I. titer of some stillborn
piglets, and the pathological findings of the
piglets submitted for autopsy, we feel that
an indication exists for PPV as the cause of
the reproductive failure in this swine herd.
In no way can we prove a causal relation
between the reproductive failure and the
existing PPV infection. The seroconver-
sion to PPV of the repeat breaders of July
was noted a long while after the fertility
problems of those animals arose. Unfortu-
nately we did not succeed in isolating the
virus from foetal tissues. This is similar to
other studies where virus isolation has been
unsuccessful (9, 18,30).

Epidemiology

PPV infection can be introduced in a swine
herd in different ways:
A. By artificial insemination with virus-
containing semen (20, 27, 41, 46) or by
mating with acutely infected and often still
young boars (4).

The trophic requirement of the virus for
actively dividing cells may extend to germ
cells (4), hence acutely infected boars can
shed the virus by all excreta and secreta,
including the semen (36). The virus has
been isolated from semen, testes, excretory
ducts, and accessory glands of the male
reproductive system (32) and, after inocu-
lation in the preputial sac, has been shown
to be able to spread to penis and testicle
(27). A high percentage of boars used for

A.I. can show H.I. titers against PPV (46).
Natural mating can lead to a seronegative
boar being infected at coitus on serving a
sow with virus in the vaginal mucus (4,27).
An effect of PPV on the reproductive per-
formance of boars has not been found (32).
After experimental inoculation, only
minor histological lesions were found in
the reproductive system (40).

B. By introduction of acutely infected
animals (sows or boars) into a seronegative
herd; most herds are enzootically infected,
hence this way of virus introduction is less
important.

C. By vectors. PPV is a very resistant
virus and it is possible that the virus can be
transported by persons, materials, animals,
etc. Rats were believed to play a role as
virus vector (18), but recent research reveal-
ed that although ratscould have been infect-
ed with PPV, they were unlikely to be signi-
ficant vectors (7).

D. By introduction of a great number of
susceptible gilts into an enzootic herd
within a short period of time. Maternal
antibodies can be present for 21 weeks (15,
18) and when gilts are bred separately from
the sow herd, a great number of gilts are
still PPV seronegative just before mating
(5, 6, 15, 18, 52, 59); 50 per cent of the
susceptible animals may escape the infec-
tion during gestation, leading to a suscep-
tible population of older sows in an enzoo-
tic herd (5, 52, 59), particularly when the
breeding sows are penned individually
without any sow-to-sow contact and oral-
nasal contact with faces, thus preventing
any natural infection by virus pick-up. The
introduction of a great number of gilts
within a short period of time into an enzo-
otic herd can result in infection not only of
these gilts but also of susceptible older
sows that are present and resuscitation of
the infection in the herd (11, 37, 58).

-ocr page 399-

The herd history of our farm suggests that
a great number of presumably susceptible
gilts introduced into an enzootic herd
within a relative short period of time result-
ed in an acute outbreak of PPV-induced
reproductive failure, although virus intro-
duction by way of contaminated semen
cannot be excluded. The financial loss due
to the reproductive failure on this farm was
conspicuous. Other authors also reported
great financial losses due to PPV infection
(4, 20, 26).

Therapy and prevention
The major problem is to prevent the PPV-
induced reproductive failure; several
methods exist for preventing PPV infec-
tion in a herd:

1. Protecting susceptible animals by feed-
ing gilts and boars with PPV infected ma-
terial such as faeces, stillborn pigs, and
foetal membranes from resident stock (20,
37, 50, 52). The results of this method are
questionable and imply the potential dan-
ger of disseminating more harmful agents
in a herd (52).

2. Sanitary measures, PPV is a very re-
sistant virus which can survive a long time
in a contaminated environment, which
then acts as a virus reservoir (2, 18, 43).
Cleaning without proper desinfection does
not eliminate PPV infection; sodium hy-
pochlorite and sodium hydroxide are ad-
vised as useful desinfectants (2).

3. Vaccination. Several experiments with
inactivated and modified live virus vac-
cines have been successful and have shown
the prevention of transplacental infection
and consequently virus-induced reproduc-
tive failure by inducing a significantly high
level of protecting antibodies (3, 4, 6, 9, 19,
28, 31, 33, 34, 42, 43, 48). Reproductive
failure in seropositive gilts and sows ex-
posed to P PV by the vaginal route at insemi-
nation has been shown to be unlikely (60).
Vaccination before breeding is already
common in the U.S.A.; several federally
licenced and non-licenced vaccines are
available (52). The modified live-virus vac-
cine induces a strong and long lasting im-
munity (42). However, the possibility ex-
ists that the vaccine virus mutates to a
virulent form after serial passages in ani-
mals and it appears to be able to infect, repli-
cate, and cause foetal death after
in utero
inoculation (42). The inactivated vaccine
does not have this disadvantage, but
these vaccines, unless emulgated in oil,
often have a poor antigenicity, and booster
vaccinations are needed to reach a signifi-
cant antibody level. An additional problem
of vaccines is the possible interference of
maternal antibodies with active antibody
production in vaccinated young animals
(52).

Since gilts are most susceptible to PPV
infection, it has been recommended that
gilts selected for breeding should be vacci-
nated twice at 2-week intervals prior to
service. Every 6 to 12 months revaccination
is necessary, depending on the duration of
immunity following vaccination; this can
be done at the time of weaning. The natu-
rally immune sows can be selected by rou-
tine blood testing and these sows need not
be vaccinated (52). With the continuous
use of vaccine it may be possible to reduce
mummification and the number of small
litters (6) and ultimately eliminate PPV
from infected farms (43).
Prior to the introduction ofa vaccination
program in our country, more data should
be obtained regarding the natural course of
PPV infection in swine herds.

REFERENCES

1. Biront, P. and de Keyser, P.: De rol van infecties
in het Smedi- en abortussyndroom bij de zeug.
yiaanu Diergeneeskd. Tijdschr.. 49, 12-21.
(1980).

2. Brown, T. T.: Laboratory evaluation of selected
disinfectants as virucidal agents against porcine
parvovirus, pseudorabies virus, and trans-
missible gastroenteritis virus.
Am. J. Vel. Res.,
42, 1033-1036, (1981).

3. Brown. T. T., Paul, P. S., and Mengeling, W. L.:
Response of conventionally raised weanling pigs
to experimental infection with a virulent strain of
porcine parvovirus.
Am. J. Vet. Res., 41, 1221-
1224. (1980).

4. Commergnat, .1.: Intervention des parvovirus
dans la pathologie de la reproduction du porc;
aspects clinique.
Bulletin mensuel de la Société
Vétérinaire Pratique de France,
62, 25-40.
(1978)

5. Cutler, R. S., Molitor, T. W., Léman, A. D.,and
Sauber, T. E.: Effect of porcine parvovirus sero-
status on the reproductive performance of mated
gilts in an infected herd.
Am. J. Vet. Re.<:.. 43,
935-937, (1982).

6. Cutler, R. S., Molitor, T. W., Sauber, T. E., and
l.eman, A. D.: Quantitation of losses due to
porcine parvovirus and the evaluation ofa for-

-ocr page 400-

malin inactivated vaccine. In: Proceedings of the
International Pig Veterinary Society Congress,
Copenhagen, Denmark, p. 62, 1980.

7. Cutler, R., Molitor, T. W., Sauber, T. E., and
Leman, A. D.: Role of the rat in transmission of
porcine parvovirus.
Am. J. Ver. Res.. 43, 493-
496. (1982).

8. Ek-Kommonen. C., Neuvonen, E., and Schul-
man. A.: Viral infection and death of the fetus in
swine; II: parvovirus as a cause of mummifica-
tion.
Suomen Ela\'inlaakdrilehh. 85, 71-74.
(1979).

9. Forman, A. J.. Lenghaus, C., Hogg, G. G., and
Hale, C. J.: Association of a parvo-virus with an
outbreak of foetal death and mummification in
pigs.
Austr. Vet. J.. 53, 326-329. (1977).

10. Gagnon, A. N. and Dulac, G. C.: Porcine parvo-
virus infection in Ontario; incidence and dia-
gnosis in herds with reproductive failures. (Letter
to the editor).
Cart. Vet. J., 20, 338. (1979).

11. Gillick, J. C.: An outbreak of swine foetal mum-
mification associated with porcine parvovirus.
Aust. Vet. J.. 53, 105-106. (1977).

12. Hafez, S. M. and Liess. B.: Isolation of parvovi-
rus from kidney cell cultures of gnotobiotic pigs.
ZhI. Vet. Med. B.. 26, 820-827. (1979).

13. Hani, H. and Pfister. K.: Myocarditis and
meningo-encephalitis in piglets, in: Proceedings
of the International Pig Veterinary Society Con-
gress, Copenhagen, Denmark, p. 88, 1980.

14. Hogg, G. G., Lenghaus, C., and Forman. A. J.:
Experimental porcine parvovirus infection of
foetal pigs resulting in abortion, histological le-
sions, and antibody formation.
J. Comp. Path..
87, 539-549. (1977).

15. Horner, G. W.: Some recent virus isolations and
their importance in New Zealand.
N.Z. Vet. J..
25, 335-336. (1977).

16. Joo. H. S.. Donaldson-Wood. C. R.. and
.lohnson, R. H.: Observations on the pathogene-
sis of porcine parvovirus infection.
Arch. Virol..
51, 123-129. (1976).

17. Joo, H. S., Donaldson-Wood, C. R., Johnson,
R. H.. and Campbell, R. S. F.: Pathogenesis of
porcine parvovirus infection: pathology and im-
munofluorescence in the foetus.
J. Comp. Path..
87, 383-391. (1977).

18. Joo, H. S. and Johnson. R. H.: Porcine parvovi-
rus: a review.
Vet. Bull.. 46 , 653-659. (1976).

19. Joo. H. S. and Johnson. R. H.: Serological res-
ponses in pigs vaccinated with inactivated por-
cine parvovirus.
Austr. Vet. J.. 53, 550-552.
(1977).

20. King, G. J. and Wilson. M. R.: Reproductive
failure in a totalconfinement herd associated with
parvovirus. In: Proceedings of the International
Pig Veterinary Society Congress, Copenhagen,
Denmark, p. 59, 1980.

21. Kirkbride, C. A. and McAdaragh, J. P.: Infec-
tious agents associated with fetal and early neo-
natal death and abortion in swine.
J. Am. Vet.
Med.
/(moc., 172, 480-483. (1978).

22. Krogsrud, J. 0degaard, 0., Froysedal, K., et ai:
Parvovirus as a cause of fetal death in swine;
Literature review and research.
Norsk Veterinaer
tidsskrift. 9], 309-315. (1979).

23. Kyriakis, S., Andreotis, J.. Papasolomontos, S..
et al.: Haemagglutination inhibiting serum anti-
bodies to porcine parvovirus in pigs in Greece.
Dehion tes Hellenikes Kteniatikes Hetaireias.
29, 235-238. (1978).

24. Kueron, E. and Mocsari, E.: Serological screen-
ing of large pig herds for parvovirus infection.
Magyar Allatorvosok Lapja. 34.404-406. (1979).

25. Lenghaus, C.. Forman, A. J.. and Hale. C. J.:
Experimental infection of 35, 50, and 60-day-old
pig foetuses with porcine parvovirus.
Austr. Vet.
J..
54, 418-422. (1978).

26. Lindblad, M. and Persson, N.: Parvovirus infec-
tion in a piglet producing unit - economic loss.
Svensk Veterinartidning. 32, 581-582. (1980).

27. Lucas, M. H., Cartwright, S. F.. and Wrathal. A.
E.: Genital infections of pigs with porcine parvo-
virus.
J. Comp. Path: 84, 347-350. (1974).

28. Maruyama, S. et a!: Experiments with a vaccine
prepared by mixing attenuated Japanese ence-
phalitis live virus and inactivated porcine parvo-
virus.
Journal of the Japan Vet. .Med. 31,
348-352. (1978).

29. Mengeling, W. L.: Prenatal infection following
maternal exposure to porcine parvovirus on
either the seventh of fourteenth day of gestation.
Can. J. comp. Med.. 43, 106-109. (1979).

30. Mengeling, W. L.: Prevalence of porcine
parvovirus-induced reproductive failure; an
abattoir study.
J. Am. Vet. Med. /(.sioc. 172,
1291-1294. (1978).

31. Mengeling. W. 1... Brown. T. T., Paul. P. S.,and
Gutekunst, D. E.: Efficacy of an inactivated virus
vaccine for prevention of porcine parvovirus-
induced reproductive failure.
Atyi. J. Vet. Res..
40, 204-207. (1979).

32. Mengeling, W. L..Cutlip, R.C.,and Barneu, D.:
Porcine parvovirus: pathogenesis, prevalence
and prophylaxis. In: Proceedings of the 5th In-
ternational Pig Veterinary Soc. Congress Za-
greb. Ka 15, 1978.

33. Mengeling, W. L., Gutekunst, D. E., and Pirtle,
E. C.: Antibody response of pigs to inactivated
monovalent and bivalent vaccines for porcine
parvovirus and pseudorabies virus.
Am. J. Vet.
Res..
41, 1569-1571. (1980).

34. Mengeling, W. 1.,, Gutekunst, D. E., Pirtle, E.
C.. and Paul, P. S.: Immunogenicity of bivalent
vaccine for reproductive failure of swine induced
by pseudorabies virus and porcine parvovirus.
Am. J. Vet. Res.. 42. 600-603. (1981).

35. Mengeling, W. L., Paul. P. S., and Brown. T. T.:
Transplacental infection and embryonic death
following maternal exposure to porcine parvovi-
rus near the time of conception.
Archives of
Virology.
65. ."ij-öi, (1980).

36. Mengeling, W. L., Paul. P. S., Gutekunst, D. E..
et at.: Vaccination for reproductive failure caus-
ed by porcine parvovirus. In: Proceedings of the
International Pig Veterinary Society Congress,
Copenhagen, Denmark, p. 61. 1980.

37. Mialot, J. P.: Parvovirus et reproduction chez le
pore.
Le Point Vétérinaire. 12, 71. (1981).

38. Narita, M.. Inui. S., Kawakami, Y., etal.: Histo-
pathological changes of the brain in swine fetuses
naturally infected with porcine parvovirus.
Nat.
Inst. Anim. Hlth. Qart.. 24-28. (1975).

-ocr page 401-

39. Neuvonen, E., Schulman, A., Ek-Kommonen,

C., and Estola. T.: Viral infectionand embryonic
death in swine. 1. A serological survey for parvo-
and smedivirus antibodies.
Suomen Elaïnltiaka-
ri/ehli.
85, 3-6. (1979).

40. Ogasa, A,, Yokoki, Y,, Ftijisaki, Y,, and Mira-
kami, Y,: Reproductive disorders in boars infect-
ed experimentally with porcine parvovirus,
Ja-
pane.se Journal of Animal Reproduciion.
24,
73-76. (1979).

41. Parker, N, .1., Wrathall, A, E., and Cartwright, S,
F,: Accidental introduction of porcine parvovi-
rus and talfan virus into a group of minimal
disease gilts and their effects on reproduction.
Br. Vet. J.. 137,262-2(57, (1981).

42. Paul, P, S. and Mengeling, W. L,: Evaluation of
a modified live virus vaccine for the prevention of
porcine parvovirus-induced reproductivedisease
in swine.
Am. J. Vet. Res.. 2007-20!I. (1980).

43. Paul, P, S,, Mengeling, W. L., and Brown, T, T,:
Effect of vaccinal and passive immunity on expe-
rimental infection of pigs with porcine parvo-
virus.
Am. J. Vei. Res.. 41, 1368-1371. (1980).

44. Prozesky, L., \'I homson, U. R., Uainaru, M, U.,
el al.: Lesions resulting from inoculation of por-
cine foetuses with porcine parvovirus.
Ondersle-
poori J. Vei. Res..
47, 269-274. (1980).

45. Rondhuis, P. R. and Straver, P. .L: Enige ken-
merken van een klein hemagglutinerend DNA-
virus, geïsoleerd uit een verworpen varkensfoe-
tus,
Tijiisehr. Diergeneeskd.. 97, 1257-1267.
(1972).

46. Ruckenbauer, G, M„ Dulac, G, C,, and Boulan-
ger, P,: Demonstration of parvovirus in Cana-
dian swine and antigenic relationships with iso-
lates from other countries.
Can. J. Comp. Med..
278-285. (1978).

47. Sorensen, K. J. and Askaa, J,: Fetal infection
with porcine parvovirus in herds with reproduc-
tive failure.
Acia Vel. Seand.. 22, 162-170.
(1981).

48. Sorensen, K, J. and Askaa, J,: Vaccination
against porcine parvovirus infection,
Aela Vel.
Seand..
22, 171-179. (1981).

49. Sorensen, K. J. and Askaa, ,L: Prevalence and
prophylaxis of reproductive failure caused by
porcine parvovirus in Denmark. In: Proceedings
of the International Pig Veterinary Society Con-
gress, Copenhagen, Denmark, p. 63, 1980,

50. Sorensen, K. .1., Askaa, ,L, and Dalsgaard, K,:
Elevated immunoglobulin levels in the diagnosis
of intrauterine parvovirus infections in pigs.
Aela Vel. Seand.. 21, 152-154. (1980).

51. Sarensen, K. ,J., Askaa, .1., ,lensen, ,1, K., el al.:
Prevalence of porcine parvovirus as a cause of
reproductive failure. 9th International Congress
on Animal Reproduction and Artificial Insemi-
nation. I6th-20th June, 1980, Madrid, Spain,
Volume III. Madrid, Spain, Garsi ed., p. 225,
1980.

52. Stein, T., Molitor, T,, Joo, H, S., and Leman, A,

D.: Parvovirus infection and its control (per-
sonal communication).

53. Stepanek, ,L, Machaty, J., and Mensik, ,L: Iso-
lation of parvovirus from stillborn piglets from
sows with disorders during pregnancy.
Veieri-
narni Medicina.
24, 149-158. (1979).

54, Thacker, B. J,, Leman, A. D., Hürtgen, J. P,, el
al.:
Survey of porcine parvovirus infection in
swine fetuses and their dams at a Minnesota
abattoir.
Am. J. Vei. Res.. 42, 865-867. (1981).

55, Tinbol, C, R.: Studies on porcine parvovirus,
Phillippine Journal of Animai Induslrv. 33-42.
(1979).

56, Vannier, P.: Cas clinique: troubles de la repro-
duction dans un élevage porcin sélectionneur.
Le
Poini Vélérinaire.
12, 69-70, (1981).

57, Vannier, P,, Leunen, J,, and Tillon, J, P.: Parvo-
virus and reproductive disorders in the pig. Clini-
cal and serological study.
Annales de Zooiech-
nie.
26, 454. (1977).

58, Vannier, P. and Tillon, J, P.: Diagnostic de certi-
tude de l\'infection à parvovirus dans les troubles
de la reproduction de l\'espèce porcine.
Rec. Méd.
Véi..
155, 151-158. (1979).

59, Walton, J, R,, Ward, W, R„ and Gibbons, D, F,:
Serological response to porcine parvovirus in
individually penned sows. In: Proceedings of the
International Pig Veterinary Society Congress,
Copenhagen, Denmark, p, 60, 1980,

60, Wrathall, A. E, and Mengeling, W, L,: Effect of
inseminating seropositive gilts with semen con-
taining porcine parvovirus.
Br. Vei. J., 135.420-
425. (1979).

61, Wrathall, A. E, and Mengeling, W. L,: Effect of
porcine parvovirus in development of fertilized
pig eggs
in vino. Br. Vei. J., \\7,i, 249-254. (1979).

62, Wrathall, A, E, and Mengeling, W, L,: Effect of
transferring parvovirus-infected fertilized pig
eggs into seronegative gilts, Sr,
Vel. J.. 135,255-
26L (1979).

63, Zindel, F,, Bommeli, W.,and Kihm, U,: Asurvey
of neutralizing antibodies against some porcine
viruses in Swiss pig herds. In: Proceedings of the
International Pig Veterinary Society Congress,
Copenhagen, Denmark, p, 65, 1980.

64, Zupanic, Z.: Detection of haemagglutination in-
hibiting antibodies to 59 E 63 parvovirus in
serum of pigs in Croatia.
Veierinarski Arhiv. 47,
143-152. (1977).

-ocr page 402-

SHORT COMMUNICATIONS

Ketoconazole in the treatment of
dermatomycosis in cats and dogs

H. De Keyser and M. Van den Brande\'

SUMMARY Ketoconazole (Nizoral®. Janssen Pharmaceutica) a new systemic antimycotic was
tested in dermatomycosis in cats and dogs. The daily dose (10 mg/kg body weight) was adminis-
tered for 10 or 20 days without any other measures being taken. A fter the 20-day treatments new
hair growth was observed in 96.7 per cent of the cats and 89.9 per cent of the dogs. Clinical cure was
complete in 96.8 per cent of the cats and 90.5 per cent of the dogs.

Particularly the good tolerance in the cat was appreciated. There were practically no side-effects in
dogs (except vomiting in two pups) or in cats.

Ketoconazole^ is a systemically acting anti-
mycotic belonging to the group of ketal-
ized imidazoles. These possess a broad-
spectrum antimycotic activity after
topical or oral administration (5).
Orally ingested ketoconazole is distributed
quite homogeneously over the entire body
(6). In the skin, distribution occurs via the
sebaceous glands (6). A single oral dose of
10 mg/kg provides a 24-hour fungistatic
concentration on the hairs of guinea-pigs
(6).

Ketoconazole was also tested in dermato-
mycosis of cats and dogs. A multicentric
study was set up in co-operation with 26
practitioners. Ketoconazole was adminis-
tered in a dose of 10 mg/ kg daily. Prelimin-
ary laboratory trials had shown that an
oral dose of 10 mg/kg ketoconazole was
necessary to provide sufficient plasma and
skin levels (7). Both a 10 and a 20 day
treatment were investigated.

MATERIAL

In order to assure an accurate dosage, scored tablets
containing 50 mg ketoconazole (R 41 400) were used.
The animal material comprised 124 dogs and 95 cats,
patients of practitioners in Belgium and the Nether-
lands. They were included in the study for their dis-
tinct lesions and divided into groups, according to the
surface area of the lesions: one group with lesions of a
diameter less than I cm, one with lesions of a diameter
between I and 2 cm. and one with lesions larger than 2
cm.

METHOD

Prior to the treatment, a mycologic examination
and or an examination under Wood\'s light were per-
formed, Samples for culturing were taken from the
edges of recent lesions. The hairs orcrustswereimmedi-
ately applied to a test medium for dermatophytes\'
or mailed as soon as possible to the laboratory of
Janssen Pharmaceutica, Mycological Department.
Samples were examined on the test medium for
Mi-
crosporum
spp. and Trichophyton spp. or on Sabou-
raud\'s medium. The test medium for dermatophytes
yielded no difference between the different patho-
genic fungi, only between pathogenic and nonpatho-
genic dermatophytes (I), For direct examination the
hairs were cleared with 40 percent potassium hydrox-
ide.

\' Janssen Pharmaceutica N.V., B-2340 Beerse, Belgium.
- Nizoral®. Janssen Pharmaceutica N.V.. B-2340 Beerse, Belgium.
\' Fungassay® Janssen Pharmaceutica N.V., B-2340 Beerse, Belgium,

TREATMENT

60 Cats and 53 dogs were orally treated with 10 mg
ketoconazole per kg body weight for
10 days; 35 cats
and 71 dogs were orally treated with 10 mg kg body
weight for
20 days. All animals were treated once
daily by their owners just before feeding. The tablets
were either put directly into the mouth or hidden in a
small quantity of food. The surroundings were not
desinfected, norwere other preventive measures taken.

-ocr page 403-

After the treatment, the evolution of the lesion was
examined and the period required for complete clini-
cal cure and new hair growth was determined foreach
individual animal.

RESULT AND DISCUSSION (see tables 1 en 2)

Hundred-fifty-one out of 153 cultures,
examined before treatment, were positive
for the pathogenic dermatophytes
Micro-
sporum
spp. or Trichophyton spp. Fifty
examinations under Wood\'s light revealed
49 positive cases. Only 60 per cent of the
direct examinations were positive.

fable 1. Number of cats in which clinical cure was complete and new hair growth was established after
ketoconazole treatment.

Time after end

complete clinical

cure

new hair

growth

of treatment

10 days\'

20 days\'

10 days\'

20 days\'

(in weeks)

treatment

treatment

treatment

treatment

1-2 weeks

2

( 3.6 %)

6

(18.8 5«)

11

(21.6 %)

7

(23.3 55)

3 weeks

11

(20.0

7

(21.9 %)

4

( 7.8 %)

4

(13.3 %)

4 weeks

21

(38.2 %)

12

(37.5 X)

2

( 3.9 %)

6

(20 %)

5 weeks

4

( 7.3 %)

1

( 3.1

2

( 3.9 %)

4

(13.3 %)

6 weeks

0

( 0 %)

4

(12.5 %)

8

(15.7 %)

6

(20 %)

> 6 weeks

6

(10.9 %)

1

( 3.1

13

(25.5 %)

2

( 6.7 %)

unsatisfactory

results

11

(20.0

1

( 3.1 %)

11

(21.6 %)

1

( 3.3 %)

number of data

55

(100 %)

32

(100 %)

52

(100 %)

30

(100 %)

no data

5

3

9

5

total

60

35

60

35

Table 2. Number of dogs in which clinical cure was complete and new hair growth was established after
ketoconazole treatment.

Time after end

complete clinical

cure

new hair

growth

of treatment

10 days\'

20 days\'

10 days\'

20 days\'

(in weeks)

treatment

treatment

treatment

treatment

1-2 weeks

6

(11.8 35)

4

( 6.4 %)

0

( 0 55)

2

( 3.7 %)

3 weeks

3

( 5.9 %)

14

(22.2 %)

2

( 4 55)

1

( 1.9 %)

4 weeks

15

(29.4 %)

30

(47.6 %)

10

(20 55)

7

(13.0 55)

5 weeks

8

(15.7 %)

( 6.4 %)

2

( 4

1

( 1.9 55)

6 weeks

3

( 5.9 55)

3

( 4.8 %)

16

(32 55)

27

(50.0 %)

> 6 weeks

3

( 5.9 %)

2

( 3.2 %)

7

(14 55)

10

(18.5 55)

unsatisfactory

results

13

(25.5 %)

6

( 9.5 %)

13

(26 %)

6

(11.1 55)

number of data

51

(100 %)

63

(100 %)

50

(100 55)

54

(100 55)

no data

2

8

3

17

total

53

71

53

71

Both in dogs and in cats the therapeutic
results were better after a treatment period

-ocr page 404-

of 20 days than one of 10 days. The final
cure percentages were more than 88 per
cent in dogs and more than 95 per cent in
cats. Besides the favourable results, the
good tolerance — particularly in cats — is
of great importance. In no case were any
side-effects noted in cats. Only two young
dogs vomited from time to time immediate-
ly after ingestion of the ketoconazole tab-
lets, but the pups were not excluded from
the trial.

In the treatment with ketoconazole there
are two aspects that may affect the results.
The absorption of ketoconazole is poorer if
the pH of the stomach is high, such as after
anticholinergic medication, after cimeti-
dine medication, or just after consuming a
meal. To favour absorption, ketoco-
nazole is preferably given just before or at
the beginning of a meal (4). No anti-
inflammatory agents should be given to-
gether with ketoconazole, since there is a
synergism between ketonazole and the
polymorphonuclear leukocytes and macro-
phages (2). It was impossible to use un-
treated control animals in this study, due to
the zoonotic aspect of fungal skin in-
fections. Nevertheless a healing within 6
weeks of 90 per cent of the patients, which
received 10 mg/kg ketoconazole during
20 days, was better than the generally
accepted time needed for spontaneous cli-
nical cure.

The less favourable results were observed
mainly in long-haired animals. Attention
should also be paid to whether in fact the
owner does or does not treat his animal,
which is always an uncertain factor in this
kind of investigation.
Ketoconazole is also active against several
fungi other than
Microsporum spp. and
Trichophyton spp. as summarized by Heel
et al. (2). In small pets, ketoconazole may
perhaps also be used in the treatment of
onychomycosis (4) and folliculitis due to
Pityrosporum spp. (3).

LITERATURE

1. Blakemore. .1. C.: Diagnosis of Dermatophyte
Infection.
Pracl. Vel.. 46. (6). 15-22. (1974).

2. Heel. R. C.. Brogden. R. N.. Carmine. A.. Mot-
ley. P. A.. Speight. T. M., and Avery. G. S.:
Ketoconazole; A review of its therapeutic efficacy
in superficial and systemic fungal infections.
Drug.s. 23, 1-36. (1982).

3. Neuman, H. A. M. and Berrety, P. ,1. M.: Treat-
ment of
Piivrosporum folliculilis with ketoco-
nazole.
Mykosen. 24, 167-177. (1981).

4. Symoens, ,L, Moens, M., Dom, ,L, Scheygrond,
H., Tony, ,1,, Schuermans, V,, Legendre, R., and
Finestrine, N.: An evaluation of two years of clini-
cal experience with ketoconazole.
Reviews of In-
feelious Diseases,
2, (4). 674-678. (1980).

5. Thienpont, D,, Van Cutsem, J,, Van Gerven, F.,
Heeres, J., and Janssen, P. A. J.: Ketoconazole-a
new broad spectrum orally active antimycotic.
E.xperienlia. 35, 606. (1979).

6. Van Cutsem, J,, Van der Flaes, M., Thienpont,
D., Dony, J., and Hörig, Ch.: Quantitative Be-
stimmung von Ketoconazol in den Haaren oral
behandelter Ratten und Meerschweinchen.
Mykosen. 23, (8). 418-425. (1980).

7. Van Cutsem, J.: Personal communication.

ACKNOWLEDGEMENTS

We wish to thank all participating veterinarians as
well as J. Van Cutsem, R. Jacobs, and C. Maes for
their co-operation.

-ocr page 405-

MEDEDELINGEN

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

de

Ontheffingsmogelijkheden
varkensvervoer aangepast

Om \\ erplaatsing van geënte mestbiggen binnen
de entgebieden te vergemakkelijken, heeft de
Veterinaire Dienst een aantal maatregelen ge-
troffen die per 29 juni tot aan nader te bepalen
tijdstip zijn ingegaan. Een en ander houdt ver-
band met de overbevolking in die gebieden.
Voor de entgebieden Midden-Limburg, de kop
van Limburg en Midden-Brabant mogen geen
ontheffingen worden verleend om ongeënte
mestbiggen en ongeënt fokmateriaal jonger dan
vier maanden in de genoemde entgebieden te
vervoeren.

Ontgeënt fokmateriaal ouder dan vier maanden
mag met een ontheffing wel naar de genoemde
entgebieden worden vervoerd. De ontheffings-
aanvraag dient te geschieden onder overlegging
van registratienummers en geboortedata van
het betreffende fokmateriaal aan de inspecteur-
districtshoofd in wiens ambtsgebied het ent-
gebied is gelegen.

Voor transport van geënte mestbiggen en geënt
fokmateriaal vanuit de entgebieden Midden-
Limburg en de kop van Limburg naar het ent-
gebied Midden-Brabant kunnen ontheffingen
worden verleend. De ontheffingsaanvraag dient
te geschieden bij de inspecteur-districtshoofd
in de provincie Limburg.

Vervoer van geënt fokmateriaal ouder dan vier
maanden vanuit het entgebied Midden-Brabant
naar de entgebieden Midden-Limburg en de
kop van Limburg kan in aanmerking komen
voor ontheffingen. De ontheffingsaanvraag
dient te geschieden door overlegging van de
registratienummers en geboortedata van het
betreffende fokmateriaal bij de inspecteur-
districtshoofd in de provincie Noord-Brabant.
Voor het entgebied de Gelderse Vallei -H Veluwe
mogen weer ontheffingen worden verleend voor
het vervoer van ongeënte mestbiggen en on-
geënt fokmateriaal naar dit gebied. De ont-
heffing kan bijde Districtsbureauhouder(DBH)
worden aangevraagd.

Indien de varkenspest-situatie het zal toelaten
kan men voor het entgebied Gelderse Vallei -f-
Veluwe rekening houden met de mogelijkheid
dat met ingang van 15 juli 1983 de uitwisseling
van geënte mestbiggen en geënt fokmateriaal
mogelijk zal zijn met de andere entgebieden
onder aanvraag van een ontheffing bij de in-
specteur-districtshoofd in wiens ambtsgebied
het afvoerende bedrijf is gelegen.

Varkenspest in Nederland

Sedert de in het Tijdschrift voor Diergenees-
liunde
laatst gemelde uitbraken van varkens-
pest in Nederland (10 juni) zijn zes nieuwe
gevallen bevestigd, waarvan drie in Noord-
Brabant en drie in Zuid-Holland.

15 juni - Moergestel (N. Br.): fokbedrijf met 44 zeu-
gen, 1 beer, 1 mestvarkenen 128 biggen; buurtinfectie
van op 14^ positief bevonden mestbedrijf.
17 juni - Noordwijk (Z.H.): mestbedrijf met 8 biggen.

20 juni - Waddinxveen (Z.H.): fokbedrijf met 72 zeu-
gen, 2 beren, 229 biggen.

21 juni - Hoogeloon (N.Br.): fokbedrijf met 91 zeu-
gen, 1 beer, 27 opfokzeugen, 8 mestvarkens en 268
biggen; buurtinfectie van op 18-2, 22-3 en 8-4-\'83
positief bevonden bedrijven te Hoogcasteren.

22 juni - Haastrecht (Z.H.): mestbedrijf met 24 big-
gen; aankoop biggen van fokbedrijf van 20 juni te
Waddinxveen.

23 juni - Oirschot (N.Br.): fokbedrijf met 148 zeugen,
5 beren, 4 opfokzeugen, 616 lopers en biggen.

Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen en
zowel het O.I.E. als de E.G. zijn op de hoogte
gebracht.

BESMETTEI.I.1KE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 11 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t, m 15 juni 1983 vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 2 gevallen in 2 gemeenten.

I geval
I geval

Groningen
Drenthe

-ocr page 406-

Varkenspest

Totaal 4 gevallen in 3 gemeenten.

Noord-Brabant
Limburg

2 gevallen

2 gevallen in I gemeente

VARKENSPEST
Frankrijk

Volgens een telex dd. 7 juni van het Ministerie van
Landbouw te Parijs was vijf dagen tevoren een geval
van varkenspest geconstateerd te Montambert, Niè-
vre. Op het betrokken bedrijf waren 382 varkens aan-
wezig, waarvan 22 ziek. Alle dieren zijn afgemaakt en
gedestrueerd. De ziekte is mogelijk veroorzaakt door
de aankoop van biggen vaneen bedrijf te Hazebrouck
(Noord), dat op 16 mei positief was bevonden.

Bij telexen van 13 en 20 ju ni meldde het Ministerie van
Landbouw te Parijs twee gevallen van varkenspest.
Het eerste had zich voorgedaan op 9 juni te Saint
Jaques des Arrêts-Rhône op een bedrijf met 975 mest-
varkens. Hiervan waren er 4 gestorven en 80 ziek.
Verondersteld wordt, dat de ziekte is veroorzaakt
door de aankoop van biggen van het fokbedrijf te
Hazebrouck dat op 16 mei positief werd bevonden.
Het tweede geval had zich voorgedaan op 14 juni te
Colombey-les-deux-Eglises (Haute-Marne) op een
bedrijf met 2000 mestvarkens, waarvan 24 ziek. Ook
hier wordt verondersteld dat de besmetting is veroor-
zaakt door de aankoop van biggen van eerderge-
noemd fokbedrijf te Hazebrouck, In beide gevallen
zijn alle aanwezige varkens afgemaakt en gedestru-
eerd.

West-Duitsland

Op 7 juni maakte de Veterinaire Dienst te Bonn mel-
ding van 25 nieuwe gevallen van varkenspest in West-
Duitsland.

In Noord Rijnland-Westfalen:

op 20, 26, 27 en 30 mei in het district Münster,
arrondissement Borken;

— op 27 mei, 28 mei, 30 mei, 31 mei (drie gevallen) en
2 juni (twee gevallen) in het district Munster, ar-
rondissement Coesfeld;

op 17 mei, 30 mei en 3 juni in het district Düssel-
dorf, arrondissement Kleef;

— op 30 mei in het district DüsseldorL arrondisse-
ment Viersen;

— op 31 mei in het district DüsseldorL arrondisse-
ment Mettmann;

— op 3 juni in het district DüsseldorL arrondisse-
ment Wesel.

In Rijnland-Paltz, op I juni in het district Koblenz,
arrondissement Ahrweiler,

In Beieren:

— op 31 mei in het district Oberfranken, arrondisse-
ment Hof;

— op 31 mei in het district Oberpfalz, arrondisse-
ment Tirschenreuth;

op 30 mei, 31 mei en I juni in het district IJnter-
franken, arrondissement Würzburg;

— op 3 juni in het district Unterfranken, arrondisse-
ment Bad Kissingen,

Alle varkens op dc besmette bedrijven zijn afgemaakt
en de noodzakelijke veterinair-politionele maatrege-
len zijn genomen.

Volgens een telex dd. 13 juni van de Veterinaire
Dienst te Bonn zijn 18 nieuwe uitbraken van varkens-
pest geconstateerd in het land.
in Neder-Saksen:

op 7 juni in hetdistrict Brunswijk, arrondissement
Göttingen;

op 3 en 7 juni in het district Brunswijk, arrondisse-
ment Osterode.
In Noord-Rijnland-Westfalen:

op 4, 7 en lOjuni in het district Münster, arrondis-
sement Borken;

- op 10 juni drie gevallen in het district Münster,
arrondissement Coesfeld;

op I juni twee gevallen in het district Münster,
arrondissement Recklinghausen;
op 3, 6 en 9 juni in het district Münster, arrondis-
sement Steinfurt;

— op 3 juni in het district Keulen, arrondissement
Heinsberg;

op 6 juni in het district Keulen, arrondissement
Aix-la-Chapelle.
In Beieren:

op 9 juni in het district Oberfranken, arrondisse-
ment I.ichtenfels;

op 7 juni in het district Unterfranken, arrondisse-
ment Würzburg,
Alle varkens op de besmette bedrijven zijn afgemaakt
cn de noodzakelijke veterinair-politionele maatrege-
len zijn genomen.

België

Op 17 juni maakte de Veterinaire Dienst te Brussel
melding van een tweetal uitbraken van varkenspest,
beide op de 16e, Op een fok- mestbedrijf te Herent-
hout, provincie Antwerpen (Zóne II) met 20 beren,
181 zeugen, 459 biggen en 143 mestvarkens. Twaalf
biggen waren ziek. Een zóne de protection is ingesteld
waarbinnen 35 bedrijven zijn gelegen.
Een secundaire uitbraak op een mestbedrijf te Wes-
terlo, provincie Antwerpen (Zóne III), met 466 var-
kens van dertien weken en 467 van vier maanden. Zes
varkens waren gestorven. De besmetting is het gevolg
van de aankoop van evengenoemd fok- mestbedrijf
te Herenthout. Een zóne de protection is ingesteld
waarbinnen 15 bedrijven zijn gelegen.
Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen als
voorgeschreven in E.G.-richtlijn 80 217: afmaken en
destrueren van alle varkens, desinfectie van de bedrij-
ven en het instellen van een zóne de protection. j

VESICULAIRE VARKENSZIEKTE
Frankrijk

Het Franse Ministerie van Landbouw liet op 20 juni
weten, dat vijf dagen tevoren een geval van vesiculaire
varkensziekte was geconstateerd te Saint-Pal-de-
Mons (Haute-Loire), De zes op het bedrijf aanwezige
mestvarkens bleken alle ziek. Naar de oorsprong van
de ziekte is een epidemiologisch onderzoek gaande.
Het bedrijf is onder quarantaine gesteld.

-ocr page 407-

DOORLOPENDE AGENDA

1983

Augustus:

2 4 International Symposium on Laboratory
Animal Science, Vancouver (pag. 766).

14 19 5. Weltkongress über Tierproduktion,
Tokio.

21 27 XXII Veterinair Wereldcongres, Perth.
Austrai;è(pag. 964 en 1248 (1981)49.601 en 824
(1982). pag. 53. 111. 511).

25 31 XXIX. Intern. Kongreß der APIMONDIA.
Budapest.

28 2 sept. 29. Europäischer Fleischforscherkon-
greß. Salsomaggiore (Parma).

31 Reünie oud-leden van Absyrtus (pag. 515).

31 2 sept. 1. Symposium der int. Soc. of Animal
Clinical Biochemistry (ACB), Schwäbisch Hall.

September:

7 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

7 Windsurfdag. Smith Kline, le Lustrum Wind-
surf watersport recreatiedag voor dierenartsen,
\'De Rietschans", Nieuw-l.oosdrecht (pag. 496).

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

13 14 FVE. Advisory Committee on Veterinary
Training, Brussels.

13 16 24. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes\'Le-
bensmittelhygiene\' der DVG gemeinsam mit der
Sektion \'L.ebensmittel tierischer Herkunft\' der
Tierärzte Österreichs und der \'Schweizerischen
Tierärztlichen Vereinigung für Fleischhygiene\'
(A), Ciarmisch-Partenkirchen.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep (ieneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

21 .lahrestagung der Deutschen Gesellschalt für
Züchtungskunde, Müchen.

21 25 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Lancaster (pag. Ill),

22 23 32. Internationale Fachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung von Haustieren, Wels.
(Oostenrijk) (pag. 370),

23 24 Röntgenfachtagung der IVRA (A).
Stuttgart-Hohen heim.

26 lokt. Deutscher Tierärztetag\'83 und Kongreß
des Bundesverbandes praktischer Tierärzte,
Fortbildung (A). Baden-Baden.

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

29 30 PAO-f)-curus Begeleiding van Melkveebe-
drijven. Hapert.

29 30 A f F-Fortbildungsveranstaltung für Phar-
makologie und Toxikologie (A). Berlin.

30 Symposium \'De chronische patiënt\'. Psychiatri-
sche Universiteitskliniek. Groningen,

Oktober:

3 6 Annual Meeting of the European Assoc. for
Animal Production (EAAP), Madrid. (Inl. op
het red.secretariaat verkrijgbaar).

5 7 Internationale Tagung für Orthopädie bei
Huf- und Klauentieren, Wien.

7 8 .laarcongres 1983 K.N.M.v.D,: tevens I30e
Algemene Vergadering. Leeuwarden (pag. 61,
313, 419, 465).

7 8. Weihenstephaner Herbsttagung \'Moderne
Haltungssysteme und Tiergesundheit\' (A), Frei-
sing.

9 -12 Tagung der Deutschen Gesellschaft für Ha-

matologie und Onkologie, MUnster (Westf).

II 13 7. Cuxhavener Seminar \'Fisch und Fisch-
waren\', Cuxhaven.

11 14 7. Seminar Tierernährung (A) 1983 (ATF),
München.

12 Ii) 4. Treffen der europäischen mit Leptospiren
arbeitenden Wissenschaftler. Berlin.

13 Symposium Vleeskalveren, Cultureel- en con-
grescentrum Stichting \'De Reehorst\', Ede.

13 26. Fortbildungsveranstaltung für prakt. Tie-
rärzte (A). Göttingen,

14 15 FVE Meeting, Brussels.

14 15 Erster internationaler Kongreß über Pferde-
krankheiten, Mülhausen.

14 .lahrestagung der DVG Fachgruppe Schweine-
krankheiten, Würzburg (pag. 323).

18- 21 Week 1 cursus P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

21 W.P,S.A.-Dag, lAC-Wageningen.

25 28 Weck II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

27 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering,

November:

1 4 Week III cursus P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

3 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

3 5 29. .lahrestagung der DVG-Fachgruppe
\'Kleintierkrankheitcn\' (A), Hannover.

8 II Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Cirote Huisdieren.

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

17 Klinische Middag Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier, De Uithof Utrecht.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier. Verga-
dering. Voordracht van prof. dr. M. C. Horzinek
over entstof en entingen bij honden. Hotel
Noord-Brabant, Utrecht, aanvang 20.00 uur.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

25 27 2. Internationaler Kongreß der Deutschen
Gesellschaft für Magnetfeld-Medi/in e. V.,
Mainz.

30 2 dec. International Symposium on Animalsas
Waste Converters, Wageningen (pag. 371).

December:

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering,

8 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

-ocr page 408-

Jaarcongres 1983

Pus Bonum

Er vak vee! te schaven en slijpen
Daarna kan de zaak rustig rijpen,
Wij zien het Congres
Als een machtig abces
In oktober geschikt uit te knijpen.

D. V. d. Zee

Wetenschappelijk
programma

Centrale thema:

\'Het geneesmiddel in de diergeneeskunde\'

Onderstaand volgen de samenvattingen van de
te houden lezingen:

Van Materia Medica tot
Rationele Farmacotherapie

Inleiding door prof. dr. A. S. J. P. A. M.
van Miert, Vakgroep Farmacologie,
Farmacie en Toxicologie

In de inleiding zal kort worden
ingegaan op de historische ontwikkelingen
op het gebied van de farmacotherapie. Tegen
deze achtergrond wordt de huidige en de
gewenste toekomstige situatie rond
diergeneesmiddelen belicht.
Daarbij komen onder meer ter sprake de
kanalisatieregeling, de kwaliteit van
diergeneesmiddelen en ook aspecten zoals
aangeprezen werking (indicaties per
diersoort), toedieningewijzen.
doseringsvoorschriften, eventuele contra-
indicaties, neveneffecten en aan te houden
wachttermijnen in verband met ongewenste
residuen in voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong. In dit kader zal onder meer
aandacht worden besteed aan:
kanalisatiekriteria. het veterinaire gebruik
van voor de mens geregistreerde
geneesmiddelen (aanvullende
registratieprocedure), bestrijdingsmiddelen
met werking tegen ectoparasieten,
gemedicineerde veevoeders en aan niet
allopatische middelen. Tot slot wordt een
betere voorlichting ten aanzien van
diergeneesmiddelen en hun gebruik bepeli
diergeneesmiddelen en hun gebruik bepleit.
Verder lijkt het dringend gewenst dat er meer
en beter farmacotherapieonderwijs in de 2e
fase van de beroepsopleiding komt dan nu is
voorzien. Dit geldt ook voor het PAO-
onderwijs, dat mogelijk een verplichtend
karakter moet krijgen,

SECTIE GEZELSCHAPStilEREN

Het dossier en de toepassing van
diergeneesmiddelen

Inleiding door dr. J. ï rens, inspecteur
Veterinaire Dienst en Volksgezondheid

De nieuwe diergeneesmiddelenwet is in
ontwikkeling. Ten tijde van het jaarcongres
1983 zal er waarschijnlijk meer duidelijkheid
zijn hoe de wet er in zijn definitieve vorm uit
zal zien. Het is te verwachten dat er dan
uitsluitend geregistreerde geneesmiddelen
mogen worden gebruikt.
Een middel wordt geregistreerd als een
dossier wordt aangeboden en voldoende
wordt bevonden, waaruit blijkt dat het
middel effectief is en bij normaal gebruik
geen schadelijke bijwerkingen of residuen
doet ontstaan.

Het opstellen van een dergelijk dossier vraagt
gedegen studie van het middel, waarbij met
name dierexperimenten een grote rol spelen.
Bij de diergeneesmiddelen voor
gezelschapsdieren speelt de
residuproblematiek geen rol. maar verder zal
het registratieregime niet veel verschillen
vertonen met dat van andere middelen. Dat
betekent dat middelen uit de humane
geneeskunde niet zonder meer mogen worden
toegepast.

Daar echter van deze middelen reeds veel van
de gevraagde dossiergegevens aanwezig zullen
zijn zal het samenstellen van een compleet
dossier geen onoverkomelijke moeilijkheden
geven.

Voor homeopathische en aanverwante
behandelingsmiddelen is de situatie
complexer.

-ocr page 409-

Gebruik en beperking van
antibiotica

Inleiding door drs. F. J. van Sluijs,
Vakgroep Geneeskunde van het Kleine
Huisdier

De kans op een succesvolle behandeling met
antibiotica is het grootst wanneer de
verwekker en diens gevoeligheid bekend zijn.
Helaas is dit in de kleine huisdierenpraktijk
slechts zelden het geval. Er wordt dan ook
meestal gebruik gemaakt van breedspectrum-
antibiotica onder het motto: \'baat het niet,
dan schaadt het niet\'. Het is echter de vraag
of deze middelen wel zo onschuldig zijn als
zij lijken.

De meeste bacteriêle infecties hebben hun
bron in het maagdarmkanaal van de patiënt
zelf en worden veroorzaakt door de
lichaamseigen flora. Deze flora speelt echter
ook een rol bij de preventie van infecties,
omdat zij het aanslaan van pathogene kiemen
bemoeilijkt. Deze functie wordt aangeduid
met het begrip \'kolonisatieresistentie\'.
Antibiotica schakelen een deel van de
lichaamseigen flora uil en verlagen de
kolonisatieresistentie. De patiënt loopt
hierdoor het risico gekoloniseerd te worden
door pathogene kiemen, die resistent zijn
voor het gebruikte antibioticum. Hieruit
kunnen zich moeilijk te bestrijden infecties
ontwikkelen, die worden aangeduid als
\'superinfecties\'. De kans op dergelijke
infecties is groter naarmate het spectrum van
het gebruikte middel breder is. Een gerichte
behandeling met smalspectrum-antibiotica
verdient daarom in het algemeen de voorkeur
boven het gebruik van breedspectrum-
antibiotica. Een uitzondering hierop vormt
het gebruik van antibiotica ter preventie van
infecties in de chirurgie. Omdat men in dit
geval bescherming wil bieden tegen
verscheidene soorten bacteriën ligt het kiezen
van middelen met een breedspectrum voor de
hand. Om de nadelige gevolgen hiervan tot
een minimum te beperken dient de toediening
slechts kort te duren: maximaal 24 uur. Voor
een goed effect moeten de middelen tijdig en
op adequate wijze worden toegediend. In de
praktijk betekent dit intraveneuze toediening
kort voor of tijdens de ingreep. Men dient
zich goed te informeren over eventuele
interacties met anesthetica, aangezien veel
antibiotica de neuromusculaire
prikkeloverdracht kunnen blokkeren.

Bij het therapeutisch gebruik van antibiotica
garandeert bewezen gevoeligheid van de
verwekker overigens nog geen succes. Ook
het vermogen om door te dringen tot de
infectiehaard en de omstandigheden ter
plaatse bepalen het uiteindelijke effect. Zo
reageren experimentele infecties van de
voorste luchtwegen van de hond met
Bordetella bronchiseptica (één van de
mogelijke verwekkers van kennelhoest) wel
op intratracheaal toegediende antibiotica,
maar niet op orale of intramusculaire
toediening van dezelfde middelen. Bij de
behandeling van urineweginfecties is de pH
van de urine van groot belang. Zo is
bijvoorbeeld de activiteit van gentamicine ten
opzichte van staphylococcen bij een pH van
8,5 16 maal zo groot als bij een pH van 6,0.
Een dergelijk verschil is ook waargenomen
bij gram-negatieve bacteriën en kan de
resultaten van de therapie in belangrijke mate
beïnvloeden.

De apotheek in een
gezelschapsdierenpraktijk

Inleiding door drs. P. J. Goedhart, prakticus
kleine huisdieren

Een vrij nieuwe, wellicht zelfs unieke, vorm
van samenwerking tussen praktici is de
gezamenlijke medicijn-inkoop en -opslag
door vijf, verder volkomen zelfstandig
functionerende kleine huisdierenpraktici.
De opzet en werkwijze van deze gezamenlijke
medicijninkoop zal worden toegelicht en de
voor- en nadelen van een dergelijke
samenwerking zullen worden besproken;
waarbij zowel de financiële als de
\'sentimentele\' argumenten om tot een
dergelijke inkoopcombinatie te komen naar
voren zullen worden gebracht.
Aan welke voorwaarden moeten de
deelnemers voldoen en hoe kunnen de
toekomstontwikkelingen van deze
samenwerking zijn?

De winst van een dergelijke opzet ligt zeer
zeker niet uitsluitend op het financiële, maar
ook op het collegiale vlak.
Uitgaande van deze samenwerking zal ook
aandacht besteed worden aan de kennis
betreffende medicijnen en de wijze waarop
deze wordt bijgehouden en uitgebreid, aan de
voorlichting betreffende diergeneesmiddelen,
aan de \'therapietrouw\', aan de voorlichting
van de cliënt en aan de winkelfunctie van de
apotheek.

-ocr page 410-

Behandelwijzen

Inleiding door prof. dr. A. Rijnberk,
Vakgroep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier

De dierenarts kan beschikken over een groot
aantal behandelwijzen, die — naast algemene
maatregelen — zijn in te delen in fysische,
chemische, biologische en ethologische
methoden. Bij de keuze van de
behandelwijze(n) dient te worden nagegaan
(1) of er een behandeling moet worden
ingesteld en (2) zo ja, welke behandeling dat
zal zijn.

Naast rationele argumenten blijken ook
traditie, \'klinisch gemak\' en externe factoren
mede bepalend te zijn voor het al of niet
instellen van een behandeling. Wordt tot
behandeling besloten dan dient de klinicus
zich ook te realiseren op welke gronden
verwacht mag worden dat een behandelwijze
het gewenste resultaat heeft. Er zijn drie
mogelijkheden:

— De behandeling berust op (onbewezen)
ervaring.

-- De behandeling is rationeel op grond van
de pathogenese\'etiologie van de ziekte.

— Met therapeutische experimenten is
aangetoond dat de behandeling
doeltreffend is.

Op de betekenis van klinische ervaringen zal
nader worden ingegaan.

Panel-discussie o.l.v. prof. dr. H. W. de Vries.

SECTIE GROTE HUISDIEREN EN
VOLKSGEZONDHEID

De positie van de
diergeneesmiddelenindustrie

Inleiding door drs. J. C. Baars, dierenarts
Intervet Internationaal B.V.

Diergeneesmiddelen, biologische en
farmaceutische produkten —, vormen een
onmisbaar element voor de gezondheid en
het welzijn van dieren. Momenteel worden zij
meer en meer routinematig gebruikt teneinde
gezondheid en produktiviteit van
landbouwhuisdieren te vergroten.
Indien een diergeneesmiddel voor toepassing
aanbevolen wordt, zal dit niet alleen
(economisch) effectief, maar ook onschadelijk
moeten zijn voor zowel het dier als de
consument. Door steeds veranderende eisen,
mede het gevolg van verbeterde
detectiemethoden voor residuen, zal ook voor
reeds (lang) bestaande produkten, nieuw
onderzoek nodig zijn. Het op de markt
brengen en houden van produkten zal veel
tijd en geld vergen. Dit zal tot gevolg hebben,
dat steeds minder diergeneesmiddelen, met
relatief nauwe indicatiegebieden en dan nog
alleen voor economisch belangrijke
produktiestoornissen en diersoorten ter
beschikking zullen komen.
Gezien voorgaande zal ontwikkeling en
produktie meer en meer een activiteit worden
van grotere, internationaal opererende
bedrijven. Vanwege de goede
organisatiestructuur van onze landbouw, de
goed georganiseerde en geoutilleerde
veterinaire onderzoekingsinstituten en
praktijken zal Nederland een belangrijke
bijdrage kunnen leveren bij de ontwikkeling
van diergeneesmiddelen. Een nauwe
samenwerking tussen alle betrokkenen,
evenals een efficiënte registratieprocedure is
niet alleen in het belang van de
diergeneesmiddelenindustrie, maar ook voor
de internationale betekenis van de nationale
veehouderij, de daaraan toeleverende
industrie en dienstverlenende sectoren, zoals
de diergeneeskunde. Centraal in het geheel
staat niet de bevoegdheid, maar de
bekwaamheid van de dierenartsen, die waar
ook, bij de toepassing van
diergeneesmiddelen zijn betrokken.

De positie van de praktizerende
dierenarts

Inleiding door drs. C. Hennis, prakticus grote
huisdieren.

Het werk van de praktizerende dierenarts
bestaat uit:

1, Preventieve diergeneeskunde. Zijn kennis;
op dit gebied wordt aangewend bij het naar i
een optimum brengen en daar houden van |
de gezondheid en de produktie van dieren.
I

2. Curatieve diergeneeskunde. Via \'
anamnese, onderzoek en diagnose worden
o,a, behandelingen met
diergeneesmiddelen ingesteld.

De preventie overvleugelt de behandeling van
het zieke dier.

In het kader van de veranderende opstelling
ten aanzien van de gezondheidszorg treden de
bewaking en de meting van de gezondheid,
de optimale produktie en het welzijn van het

-ocr page 411-

dier steeds meer op de voorgrond. Hierbij
spelen de op stapel staande wet op de
uitoefening \\an de diergeneeskunst, de
gezondheidswet voor dieren en de
diergeneesmiddelenwet een belangrijke rol.
De overheid streeft naar een continue
kwaliteitsbewaking van het dierlijk produkt,
daarbij de bedrijfsbegeleiding stimulerend. De
prakticus zal geconfronteerd worden met een
sterke toename van de verzoeken om
bedrijfsbegeleiding, waardoor zijn behoefte
aan P.A.O. in die richting groter wordt. Van
andere zijden zal dit mogelijk tot een
verplichtstellen van het P.A.O. leiden.
Men kent aan de praktiserende dierenarts een
belangrijke taak toe bij het gebruik van
geneesmiddelen bij dieren. Daartoe zullen
hem de mogelijkheden geboden dienen te
worden. Een duidelijke, consequente
beoordeling en indeling van geneesmiddelen
volgens een aantal logische normen, gesteund
door een effectieve controle zal de zwarte
handel beter dan voorheen kunnen
terugdringen en de lekenhandel duidelijker
begrenzen. Dit alles in een streven naar een
residuloos dierlijk produkt voor binnen- en
buitenland.

Problematiek van
diergeneesmiddelenresiduen in
voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong.

Inleiding door drs. F. W. van der Kreek,
inspecteur Volksgezondheid.

Het voorkomen en de aanvaardbaarheid van
residuen van diergeneesmiddelen in vlees,
trielk, eieren en vis en produkten daarvan
heeft de laatste jaren nationaal en
internationaal steeds meer aandacht van
publiek en overheid. Twee hoogtepunten van
deze aandacht zijn de rel in de Europese
Gemeenschap rond de aanwezigheid van
DES in kalfsvlees en de Duitse eis om
chloorarmfenicol te schrappen als
diergeneesmiddel in de pluimveesector.
Het overheidsbeleid in Nederland m.b.t.
residuen in vlees wordt hoofdzakelijk bepaald
door de eisen die de landen stellen waarheen
wij onze vleesprodukten exporteren. Het
overheidsbeleid met betrekking tot de
residuen in melk en melkprodukten is ook
reeds jaren geleden nationaal aangevangen,
triaar heeft zich met name gericht op de
penicillines. De risico\'s voor de
volksgezondheid en de technologische
problemen bij het verwerken van de
gecontamineerde melk gingen als argument
voor de afwezigheid van het residu hand in
hand.

De aanvaardbaarheid van de antibiotica en
de tot deze groep behorende
chemotherapeutica wordt in hoofdzaak
bepaald door de wens resistentie zoveel
mogelijk te voorkomen. Van de andere
diergeneesmiddelen wordt de
aanvaardbaarheid in het algemeen afgeleid
van de toxicologische evaluatie.
Van belang zijn daarbij het toxicologische
effect van het diergeneesmiddel en de
toepassing van het middel in praktijk. Als
toxicologisch effect moet de aandacht vooral
gericht worden op teratogene, carcinogene en
mutagene effecten.

Met het oog op de bescherming van de
consument is het van belang dat gelet wordt
op het gebruik van de actieve stof ook op
andere terreinen dan het veterinaire en op het
tijdstip van het veterinaire gebruik, d.w.z. in
de opfok- of in de produktiefase van het dier;
daaraan gekoppeld zijn de hoogten van de
residuen en de hoogte van de belasting. De
meeste aandacht verdient de toepassing van
diergeneesmiddelen in de melkveesector en
wel om twee redenen.

Het is in de melkveesector niet of nauwelijks
mogelijk het residu te beperken door het
instellen van een wachttermijn voor het
leveren van de melk en de melkconsumptie is
vele malen groter dan de vleesconsumptie,
per dag en per persoon. Dit verschil tussen
de melk- en vleesconsumptie is vooral veel
groter bij zuigelingen, kleuters en jongeren,
bovendien moet er rekening mee worden
gehouden dat de ontgiftigingscapaciteit van
deze groepen van de bevolking geringer kan
zijn.

De overheid stelt voor vreemde stoffen in
voedingsmiddelen als regel maximum
toegelaten limieten vast. Voor de residuen
van antibiotica en vergelijkbare chemo-
therapeutica in melk en vlees heeft de
Gezondheidsraad enige jaren geleden een lijst
opgesteld. Voor een aantal stoffen waren
deze maximum limieten lager dan de
detectiegrens van de analysemethode. Deze
onvolkomenheid telt vooral voor de
melksector. Door voor de vleessector te
meten in nierweefsel wordt gevoeliger
gemeten, alhoewel dan de vraag gesteld kan
worden of in alle positieve gevallen ook het
vlees moet worden afgekeurd.

-ocr page 412-

Consequenties voor de veehouder
met betrekking tot export en
residuen

Inleiding door ir. G. A. Meijer, voorzitter

Produktschap voor Vee en Vlees

Bij het ter perse gaan van deze aflevering was
deze inleiding nog niet in ons bezit. Deze zal in
de volgende aflevering worden opgenomen.

Paneldiscussie o.l.v. dr. D. Talsma.

\'Dierenarts en Humor\'

Onder dierenartsen leven kleine, grote,
grappige of sterke praktijkverhalen,
aneedotes of gezegden, waarvan het
misschien de moeite waard is deze te
verzamelen.

Ga er eens voor zitten en schrijf wat op.
precies zoals het U invalt. Of hel.
Wie weel doen we er wat mee.
Doen!

Rinus Rasenberg

Walbreukergraaf 21.
6041 NW Roermond,
Tel. 04750-33317.

Prodromi

Is de moed in uw schoenen gezakt
Of hebt u reeds de koffers gepakt?
U zult het wel weien.
De schaar niet vergeten!
Met kranten is het hier dichtgeplakt!

D. V. d. Zee

Vacatures
veterinairen

Veterinair Advies Centrum
Ontwikkelingssamenwerking
Kenya - parasitoloog, immunoloog.
Voor verdere informatie kunt u zich wenden tol het
VACO Secretariaat, tel. 070-793137.

VA^CO

Code standaardrecepten

Hieronder volgt een lijst van Code Standaardrecepten, die van kracht zullen worden vanaf 1 augustus 1983.

minimale

wachttermijn

V

1

110 g, 1000 kg

Lincomycine

7 dag.

V

2

44 g\'1000 kg

Lincomycine

7 dag.

V

3

100 g 1000 kg

Neomycine

21 dag.

V

4

400 g, 1000 kg

Oxytetracycline hydrochloride of

7 dag.

Oxytetracycline quaternair zout

21 dag.

V

7

300 g, 1000 kg

Furazolidon

V

8

120 g, 1000 kg

Ronidazol

7 dag.

V

9

450 g, 1000 kg

Dimetridazol

7 dag.

V

12

22 g/1000 kg

Lincomycine

7 dag.

22 g. 1000 kg

Spectinomycinc

7 dag.

V

13

30 g/1000 kg

E, coli polysacharide antigenen

V

14

200 g; 1000 kg

E, coli polysacharide antigenen

V

•15

60 g 1000 kg

E, coli polysacharide antigenen

V

16

50 g, 1000 kg

E, coli polysacharide antigenen

p

2

200 g;1000 kg

Furazolidon

21 dag.

L

1

1800 g/1000 kg

Amprolium

14 dag.

-ocr page 413-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Eijnde, L. M. P. G. van den; 198.1; 5721 AM Asten. Dijkstraat 1.
Koopmans, Mevr. M. P. G.; 1983; 3511 LM Utrecht, Alendorpstraat 1.
Lindner. Mevr. Dr. M.; Wenen-1980; Wenen-1981; 4000 Düsseldorf (B.R.D.). Stratenweg 67.
Scholten-Sloof. Mevr. B. E.; 1983; Muscat (Oman). Petroleum Development Oman. P.O. Box
81.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

A. P. van der Kolk, Korte .lansstraat 19, 3512 GM Utrecht.

.1. R. van Overbeek, Plantage Middenlaan 38. 1018 DG Amsterdam.

Jubilea:

A. W. Groenewoud te Assen
K. P. Postma te Aerdenhout
Adreswijzigingen, enz.:

320 Bosch. J. C.: 1980:4240 Emmerich(Duitsland),
Kapitelsweg 4; tel. 02822-5703; p.
Braunius. iV. iV.: 1969; 6883 AA Velp (Gld.),
Kerkpad 3; tel. 085-642049 (privé), 629304
(bur.); d. G.v.D. prov. Gelderland.
Diepereen. A. B.: 1973; Deurningen; p., geass.
met D. Ebbens, H H, G. Grooten en H. L, C.
Logtenberg.

Duikeren. Mevr. M. C. van: 1980; zie: Krediet-
van Duikeren, Mevr. M. C.
hbhens. P.: 1975; Saasveld; p., geass, met A. B.
Diepeveen. H. H. G. Grooten en H. L. C. Log-
tenberg.

»Fi/mie. L. M. P. G. van Jen: 1983:5721 AM
Asten. Dijkstraat I; tel. 04936-2166 (privé),
1330 (prakt.); p., ass. bij P. F. v. d. Eijnde.
Goile. Mevr. J. W. H.: 1981; 1679 GC Mid-
woud. Midwouderdorpsstraat 41 A; tel. 02291-
1953; wnd. d.

Groenland. G. J. van: 1979; Vierlingsbeek; tel.
04781-1542 (privé), 08855-9922 (bur.).
Groot. F. E. de: 1962; Ede; tel. 08380-18056
(privé), 101 12 (prakt.); p.. H-D., geass. met M.
.1 Gorter,T. H. Hofstra, A. G. G. KokenJ.van
•t Riet.

Grooten. //. H. G.: 1951; Borne (Ov.); p., geass.
met A B. Diepeveen, D. Ebbens en H. !.. C.
Logtenberg; Ir. M L.S.

Harders. H.: 1981; 9321 GB Peize, Eikenlaan
I 31; tel. 05908-33818; p.. ass. bij J. Hingstman.
\'Hooiineijer. J.: 1982; 7941 GM Meppel. Wil-
helminapark 8; tel. 05220-61565 (privé), 62121
(prakt.); p. kl. huisd.
235/322 Huijstee. Mevr. J. M. C. van: 1982; 2320
H oogstraten ( Belgié), Tinnenpotstraat 22; wnd.
d.

Jonge. Jhr. H. de: 1977; 3721 KK Bilthoven,
Planetenbaan 307; tel. 030-780503; wnd. d.
Jonge. M. de: 1968; 4281 LR Andel, Beatrix-
straat 30; tel. 01832-2322 privé.
* Koopmans. Mevr. M. P. G.: 1983; 3511 LM
Utrecht, Alendorpstraat I; tel. 030-313122; d.
209/323 Krediet-van Duikeren. Mevr. M. C.: 1980;
8759 Hösbach (B.R.D.), Kolpingstrasse 8; d.

198

206

321

210

211

219

221

i222

222

\'^25

233

240

240

247

(aanwezig) 50 jaar op 18 juli 1983
(afwezig) 30 jaar op 7 augustus 1983

Leeuwen. Dr. J. M. van: 1961; U-1970; 8242 BE
Lelystad, Kempenaar 04-21; tel. 03200-45154
privé, 7391 I bur.; adj. dir. C.D.I.
»Linden. Mevr. J. C. M. I\'öa?rfer,-1977; 3514 JG
Utrecht. Bosschahof 17; d.
»Lindner. Mevr. Dr. W.,-Wenen-1980; Wenen-
1981:4000 DUsseldorf(B.R.D.), Stratenweg67;
tel. 0949-21 1-288988; wnd. d.
Logtenherg. H. L. C.: 1966; Saasveld; p.. geass.
met A. B. Diepeveen. D. Ebbens en H. H. G.
Grooten.

Nap. R. C.: 1979; 3584 HB Utrecht, A. van
Dalsumlaan 77; tel. 030-517929; wnd. d.
Schaftenaar. W.: 1978; Nampula (Mozambi-
que); Projecto CSP 1-80, C.P. 331; d.
288/324 »Scholten-Sloof. Mevr. B. F.: 1983; Mus-
cat (Oman), Petroleum Development Oman,
P.O. Box 81; d.
325 »Sloof. Mevr. B. F.: 1983; zie: Scholten-Sloof,
Mevr. B. E.

290/325 Smit Duyzentkunst. Mevr. H. J. C.: 1982;
Peterborough, Ontario K9J6W6 (Canada). Pe-
terborough Vet. Services, 720The Kingsway; d.
Te.ike. F.: 1981: 3742 MX Baarn, Van Brakel-
laan 3; tel. 02154-20973; wet. medew. R.U.
(F.d.D.. vkgr. Geneesk. van het Kl. Huisd.).

296

Van de redaktie:

In verband met de vacantieperiode, zul-
len de afleveringen van I en 15 augustus
1983 worden gecombineerd in één uit-
gave, die omstreeks half augustus uit zal
komen.

253

255

323

256

264

324

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

L

-ocr page 414-

Aan het agrarisch onderwijscentrum te Barneveld, (Chr, Middelbare Agr.
School en Praktijkschool) wordt gevraagd een

dierenarts

in volledige dienst voor een aantal lesuren in gezondheidsleer en andere
onderwijstaken en voor de begeleiding van het schoolbedrijf.

Solicitanten dienen ervaring te hebben op het terrein van de grote en kleine
huisdieren.

Het bestuur van de M.A,S, geeft de voorkeur aan een dierenarts die de doel-
stelling van de school onderschrijft.

Sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad inzenden naar
Agrarisch Onderwijscentrum, Postbus 331, 3770 AH Barneveld.

In verband met een tijdelijke detachering van de teraar-dierenarts van
de Praktijkschool \'Barneveld\' naar Indonesië, zoekt het bestuur van deze
onderwijsinstelling voor c.q. 4 jaren een

leraar-dierenarts (m/v)

in volledige funktie.

Van deze docent wordt verwacht dat hij/zij lessen gezondsheidsleer geeft
betreffende de pluimveeteelt, varkenshouderij en rundvleesproduktie zowel in
het Nederlands als in de Engelse taal.

De veterinaire begeleiding van schoolbedrijven behoort ook tot de taak.

Sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad aan het bestuur
van b.g. Praktijkschool, Postbus 64, 3770 AB Barneveld.

Inlichtingen bij de direktie van de school, tel. 03420 - 14881.

CO-ASSISTENT

die voor een halfjaar naar Nicaragua gaat, vraagt ter overname: verloskunde-
materiaal en klein operatie-setje.

K. van \'t Hooft, Griftstraat 73, 3572 GR Utrecht. Tel. 030 - 731630.

Gevraagd in het oosten van het land voor onbepaalde tijd

EEN ASSISTENT

in een overwegend grote huisdieren praktijk met ingang van 1 augustus 1983.
Brieven onder nummer 27/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 415-

Omdat dat complex bewezen voordelen
biedt:

1. het wordt op de injectieplaats beter
verdragen, minder irritatie.

2. de biologische beschikbaarheid blijkt
groter.

Praktisch

• méér mogelijkheden: i.m., s.c.,
i
.V., intraperitoneaal,etc.

• dosis-verhoging mogelijk zonder
bezwaar, met voordelen.

hogere doseringen - tot
20 mg/kg - zijn gekenmerkt
door:

• hogere aanvangs-spiegels, natuurlijk;

• maar tevens aanzienlijk langere spiegels, (48-72 uur),

• die door de hoge biologische beschikbaarheid slechts
gepaard gaan met een relatief geringe(re) verlenging van de
wachttijden.

Bewezen voordelen, dus
documentatie beschikbaar.

Mycofarm bv

Ambachtstraat 2, Postbus 8,
3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045.

-ocr page 416-

Voor verdere inlichtingen:

Gnm.v

Ovidiusl

Riskeer uw winst niet door Diarree.
Geef Momax^D nd het werpen
en vöOr het spenen.

Blomax D is het bacterièle produkt, dat het natuurlijke
evenwicht van bacterièn In het darmkanaal brengt
en handhaaft. Hierdoor wordt de groei van ziekte-
veroorzakende bacteriën voorkomen.

3kte- ^

/r

Ovidiuslaan 6, 3584 AW utrecht,Tel. 030-52 32 46, Telex 70626

Verkoop dierenartsen: Syntex Agribusiness Nederland B.V.,Zoetermeer

Gevraagd:

EEN (VASTE) ASSISTENT

in gemengde praktijk in het zuiden van het land.

Brieven onder nummer 25/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Gevraagd ingaande 1 oktober a.s. in gemengde meermanspraktijk in het zuiden
van het land

EEN DIERENARTS

Gewenst:

— speciaal interesse voor kleine huisdieren;

— belangstelling voor grote huisdieren, met name paarden;

— ervaring.

Brieven onder nummer 26/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 417-

MYOLAXIIM ISoio

infuuszak 500 ml - 75 gr Guaifenesinum

Het meest veilige spierrelaxans voor paarden.

Door presentatie zeer snel infuus mogelijk.
Stabiel, helder infuus vloeistof, géén uitkristallisatie.

Producent: Chassot & Cle.

FLORIS VETERINAIRE PRODUKTEN BV

VUGHT \' TELEFOON 073-S637B4

-ocr page 418-

Bij de vakgroep Proefdierkunde van de Fakulteit der
Diergeneeskunde kan geplaatst worden een dierenarts
in de rang van:

wetenschappelijk

medewerker (m/v)

met een 8/10 weektaak

Taakinhoud:

Participeren in de onderzoeksprogramma\'s van de vakgroep.
De centrale onderzoekthema\'s zijn:

— Onderzoek gericht op genetische c.q. mikrobiologische kwaliteitsbewaking
van proefdieren.

— Vergelijkend onderzoek van stofwisselingsstoornissen (diermodellen).

— Onderzoek naar de relatie: gedrag — huisvesting — welzijn.

— Gericht (literatuur) onderzoek naar alternatieven voor experimenteel onder-
zoek.

— Bijdrage leveren aan de ontwikkeling van onderwijsprogramma\'s welkeo.a.
bestemd zijn voor toekomstig biochemisch-onderzoekers en voor proef-
dierkundigen belast met het toezicht op het welzijn van dieren.

Voor de vervulling van deze funktie gaat de voorkeur uit naar een dierenarts
met belangstelling voor mikrobiologie en/of pathologie van proefdieren en die
beschikt over enige jaren ervaring op één van de twee eerstgenoemde onder-
zoekthema\'s.

Inlichtingen:

Kunnen worden ingewonnen bij prof. dr. L. F. M. vanZutphen tel. 030 - 532033.

Aanstelling:

De aanstelling zal geschieden in de rang van wetenschappelijk medewerker
in tijdelijke dienst voor een periode van max. 4 jaar.

Salaris:

Volgens rijksregeling, afhankelijk van ervaring gelegen tussen ƒ3298,- en
ƒ 4893,- bruto per maand, bij volledige weektaak.

Sollicitaties:

Schriftelijk met vermelding van volledige personalia en verdere gegevens te
richten aan afdeling Personeelszaken van het Bureau van de Fakulteit der
Diergeneeskunde, Yalelaan 1, De Uithof, Utrecht onder nr. 170 058.

-ocr page 419-

WAGENINGEN

LANBBOUWHOSESCHOOL

De Landbouwhogeschool verzorgt het universitair landbouwonderwijs in Nederland. Aan de
hogeschool zijn circa 2400 medewerkers verbonden en studeren circa 6000 studenten. In een
groot aantal gebouwen verspreid over Wageningen wordt door ruim 60 vakgroepen onderwijs
verzorgd en onderzoek verricht. Daarnaast functioneert er een Algemene Dienst, bestaande
uit Bureau, Bibliotheek en Rekencentrum.

Het personeelsbeleid van de Landbouwhogeschool is gericht op een evenwichtige man/
vrouw-verhouding in de personeelsopbouw. Omdat het aantal vrouwen bij de Landbouw-
hogeschool achterblijft bij het aantal mannen, worden vooral vrouwen opgeroepen te
solliciteren. Bij gelijke kwaliteiten wordt de voorkeur gegeven aan een vrouw.

In verband met het vertrek van Prof. Ir. S. Boer Iwema wordt aan de Landbouwhogeschool
gevraagd een

gewoon hoogleraar
in de veevoeding
(v/m)

Vacature-nummer: 83-39.

Algemene informatie: de vakgroep Veevoeding verzorgt onderwijs in de Veevoeding voor-
namelijk ten behoeve van de studenten in de richting Zootechniek, maar biedt ook keuze-
vakken voor studenten in de richtingen Landbouwplantenteelt, Levensmiddelentechnologie
en Economie.

Naast het onderwijs wordt een belangrijke onderzoeksinspanning van de vakgroep gevraagd,
gericht op de voeding van herkauwers, varkens en pluimvee. Zowel bij onderwijs als onder-
zoek is het doel door combineren van kennis van voedermiddelen en kennis van de voedings-
fysiologle van het dier, te komen tot biologisch en economisch efficiënte rantsoenen.

Functie-vereisten: van de te benoemen hoogleraar wordt verwacht:

- kennis van de veevoeding en goede contacten met de praktijk;

- gedegen ervaring in veevoedingsonderzoek en het vermogen om inspirerend leiding te
geven aan onderzoek in teamverband;

- een grondige kennis van de Dierfysiologie;

belangstelling voor technologische processen ter verbetering van voederwaarde en/of
houdbaarheid van veevoeders;

- goede contactuele, organisatorische en didactische kwaliteiten;

- bereidheid om samen te werken met nauw verwante vakgroepen en instellingen binnen en
buiten de Landbouwhogeschool.

Geboden: een salaris op basis van salarisschaal A voor hoogleraren tot een maximum van
/ 9283,— bruto per maand. Verder zijn de gebruikelijke arbeidsvoorwaarden van toepassing.

Inlichtingen: zijn te verkrijgen bij de voorzitter van de Benoemingscommissie, Prof. Dr. P. W.
M. van Adrichem, Haarweg 10, 6709 PJ Wageningen, tel. 08370-83000. Op verzoek kan aan
belangstellende kandidaten een exemplaar van het interimrapport Benoemingscommissie
Veevoeding worden toegestuurd.

Sollicitaties: aan gegadigden voor deze functie en aan hen die de aandacht willen vestigen op
in aanmerking komende personen, wordt verzocht binnen drie weken na plaatsing van deze
advertentie, zich te richten tot de Griffie van de Faculteit der Landbouwwetenschappen,
Postbus 9101, 6700 HB wageningen onder vermelding van het vacature-nummer in de linker
bovenhoek van de brief en op de enveloppe.

D

-ocr page 420-

Bij de Vakgroep Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren
kan aangesteld worden een

wetenschappelijk
medewerker (m/v)

Taakinhoud:

Het onderwijs en onderzoek op het gebied van de geneeskunde van het varken,
het betreft hier dat gedeelte van de geneeskunde van het varken, dat tot het
vakgebied van de Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren behoort. Het heeft
met name betrekking op de kliniek van de varkensziekten, zowel het individuele
dier als de koppel (toom, groep) betreffend.

Vereisten:

Voor de vervulling van deze functie gaat de voorkeur uit naar een dierenarts
met ervaring in de varkenshouderij.

Aanstelling:

De aanstelling geschiedt in principe vooreen periode van 4 jaar met de mogelijk-
heid van aanstelling in vaste dienst bij gebleken geschiktheid.

Salaris:

Volgens rijksregeling, afhankelijk van ervaring gelegen tussen ƒ 3.298,- en
ƒ4.893,- bruto per maand.

Inlichtingen:

Prof. Dr. H. J. Breukink. Tel, 030 - 531149.

Sollicitaties:

Schriftelijke sollicitaties met vermelding van volledige personalia en verdere
gegevens worden gaarne ingewacht bij de afdeling Personeelszaken van het
Bureau van de Fakulteit der Diergeneeskunde, Yalelaan 1, de Uithof, Utrecht
onder nr, 170 057,

-ocr page 421-

inhoud

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Jaarcongres 1983: Niet-wetenschappelijk programma........630

Najaarsdag Groep Geneeskunde van hei Kleine Huisdier........632

Van het Bureau: De nieuwe Code voor de Dierenarts.........633

Onderscheidingen.................633

Vacatures Veterinairen f VACO)..............633

Correcties codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren.......633

Nederlandse Vereniging van Dierenartsvrouwen: Jaarverslagen afdelingen 1982. 634

Mens - Dier - Maatschappij: verslag bijeenkomst Werkgroep.......638

Personalia...................638

contents

ORIGINAL PAPERS

Udder Health Programmes on Dairy Farms of a Total Dairy Herd Health and
Production Control Programme. I Objectives and Materials and the Procedure at the
Introductory Stage of the Programme;
J. P. T. M. Noordhuizen......587

L\'dder Health Programmes on Dairy farms of a Total Dairy Herd Health and
Production Control Programme. H Procedure During the Programme Stage;
J. P. T. M.

Noordhuizen..................592

Udder Health Programmes on Dairy Farms of a Total Dairy Herd Health and
Production Control Programme. Ill Evaluation and Analysis;
J. P. T. M. Noordhuizen 601

Simulation as an Aid in Studying the Course and Effects of Infectious Animal Disease.
A Prospective Study Based on Transmissible Gastro-Enteritis on a Pig-Multiplying
Farm;
J. A. M. Arendonk and J. A. Renkema..........608

All Rights Reserved

Inspuitbare
antibiotica van
Gist-Brocades nv

albipen

depocilline

depomycine

duplocilline

engemycine

gloveticol

nafbipen

na-penicilline

oxytetracycline

streptomycine

Vraag onze dierenartsenbezoeker
om nadere informatie.

Mycofarm bv £3

Mycofarm bv, Postbus 8,3730 AA De Bitt, Tel. 030 - 76 00 45.

-ocr page 422-

AMPROLIUM BOLUS

Ter bestrijding van Coccidiose bij kalveren en schapen.

FORMULE:

Een bolus bevat 2000 mg Amprolium.

DOSERING:

Een bolus per 40 kilo lichaamsgewicht gedurende 5 dagen.

VERPAKKING:

Doosje met 48 boli (8x6 doordruk - strips ).

DOPHnRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

Een vi^elvaartvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met geheel - en onder alle omstandigheden - fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem — Tel. 085 - 45 58 22
Utrechtseweg 145/F88

Gevraagd in overwegend grote huisdierenpraktijk in het centrum van het land

EEN ASSISTENT
met belangstelling voor grote- en kleine huisdieren.

Brieven met curriculum vitae en referenties onder nummer 29/83 aan de
redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB
Utrecht.

-ocr page 423-

HOOKPREDAKTIE

Dr. .1. M. van Leeuwen (voorzitter)

Drs. M. .L G. Schoenmakers (penningmeester)

Prol. dr. A. Brand

Dr. P. H. A. Poll

Dr. i:). Talsma

Drs. M A. Moons

l^rs. M. Bosman

WETENSCHAPPELL)KE REDAKTIE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

ProL dr, .1. G. van Bekkum (Lelystad)

Prof. dr. .1- Bouw (Utrecht)

Prof. dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

ProL dr. M. Dehackere (Gent. België)

Dr. M. J. I^ibhelaar (Den Haag)

ProL dr. M. Dro.st (Gainesville. Florida, U.S.A.)

Dr. .1. Fabricant (Ithaca, New York. U.S.A.)

Dr. N. J. L. Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr. .1. Goudswaard (Goes)

[Jr. P, A. M. Guinee (Bilthoven)

Dr. W. J. 1. van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut,

U.S.A.)

Dr. .1. E. T. .tones (London, Great Britain)

ProL dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

ProL dr. .1. H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

ProL dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. .1. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

ProL dr. .1. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

ProL dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent. België)

ProL dr. Ch. Pilet (Alfort, France)

Dr. E. .1. Ruitenberg (Bilthoven)

ProL dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

Prof. ir. A. van Tienhoven (Ithaca, New York,

U.S.A.)

ProL dr. G. Uilenberg (Utrecht)
ProL dr. M. Vandeplassche (Gent, België)
Dr. A. .1. Venker-van Haagen (Utrecht)
ProL dr. H. VV. de Vries (Utrecht)
ProL dr. P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRE I ARIS
.1. C. de Geus

REDAK I IE ADVIES RAAD
In de/e raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen cn Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

.lulianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht,
(tel, 0.30 - 51 01 II),

ABONNEMFNTSPRLIS

Voor niet-dicrenartsen bedraagt de abonnements-
prijs / 235,— per jaar voor het binnenland en
/\'270, per jaar voor het buitenland, (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82, per jaar, exclusief verzendkosten en 4%
B T.W,). De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

Aaimij/ineen voor inzenders van kopij voor
hel Tijdschrifl voor DierBeneeskunde cn
The \\ elerinar> Quarlerly

Mlc kopij dient gaal gcl\\pl in triplo le worden inge-
diend. De kopij dient voorzien tc /ijn \\an een duidelijke
samcnxatting in het Nederlands cn het ( ngcK (de
Redaktie kan indien nodig bemiddeling verlenen vooreen
Engelse vcrlaling) die niet langer dan
5% van het
artikel mag /ijn tol een ma.vimum van 120 woorden.
Lileraluurverwij/ingcn in de teksl dienen tc geschieden
d.m.v. een cijferaanduiding, die slrikt moet correspon-
deren met dc alfabeiisch opgestelde literatuur-opgave
aan het eind van hel arlikcl.

De volgende gegevens dienen le worden vermeld: 1)
naam en \\oorleiicrs \\an dc auieur(s); 2) tiicl van dc
puhlikatie: 3) naam van hel tijdschrift, jaargang, bcgin-
en eindpagina, het jaar van uitgifte (lussen haakjes). Bij
boeken dienen ook plaai^ en naam van dc uitgever te
worden vermeld.

Als voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dit tijdschrift.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w./. duidelijk getekend
resp. getypt cn gaal ic worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend). zodat hiervan langs lotograhschc weg rcpro-
dukiies kunnen worden gemaaki (olTsci-procédé); voorts
dienen foto\'s op glanzend wil papier, röntgenfoto\'s op
film of op papier te worden ingediend.
In hel Engels gestelde ariikclen bestemd voor The
Veterinary Quarierlv gelieve men door een deskundige
op taal en stijl te laten nagaan. De Redaktie behoudt
/ich het recht vooreen in het Engels ingediend arlikcl.
in overleg mcl dc auteur, alsnog door een onallianke-
lijkc door haar aan ic wij/en deskundige op /ijn Engelse
mcriics (grammatica, woordkeus) tc laten beoordelen
c.q. tc laten corrigeren.

Artikelen, die in het Nederlands «orden aangeboden,
voor opname in 3 hc Veterinary Quarlerly. kunnen van
Redaktiewcgc worden vertaald. Dit is in principe even-
eens van toepassing bij in het Nederlands aangeboden
artikelen voor het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
waarvan de Redaktie van mening is. dal deze in The
Veterinarv Quarterly wellicht beter lol hun rechl /uilen
komen. Een en ander in overleg mcl dc auteur.

Verklaring:

Dc Redaktie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke -- direct of indirect het gevolg mocht
/ijn van gebleken onjuistheden inde inhoud vande indit
tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is ver-
meld of in de inhoud van dc in dit tijdschrilt geplaatste
advertcniics.

Advertenties kunnen /onder opgaat van redencndoordc
Redaktie worden geweigerd of ingetrokken.
Niets uil dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd
en of openbaar gemaakt, door middel van druk, micro-
film of op welke andere wij/e ook. /onder schriftelijke
toestemming van dc Redaktie.

POS1GIROREK. 51 1606 ten name van de
K.N.M.v.D., Julianalaan 10, Utrecht,

BANK Algemene Bank Nederland N.V., ,lans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V,, Kromme Nieuwe Gracht 4-12, Utrecht.

-ocr page 424-

Onderlinge zorg
voor optimale zekerheid

De dierenarts met een eigen praktijlc zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402^7420.

[ mmm^oro

m

Arbeidsongeschiktheids-
venekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

Maatschappij tot onderlinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid u.a.

MO 04 0

-ocr page 425-
-ocr page 426-

DE LUSTEN & DE LASTEN

Fx\'n respectabel ;iaiUal mensen schaft \'n
Mercedes-Benz T :ian, niet viinwege een
dringende behoefte ;uui kwdvermogen, m;i;ir uit
pure auto-minnende overwegingen.

Wij kunnen die mensen geen ongelijk
geven. De Mercedes-Benz T is een bijzondere
auto. lïii het is m(x?ilijk in een pa;ir woortlen te
zeggen wa;u"om.

F.cn stationw;igen met dc allure van een
limousine... m;uir tegelijkertijd niet het \'officicic\'
erv;in. De combi heeft immers een uitges :)roken
sportief kar;ikter. Misschien is dit nog dc leste
omschrijving: de enige limousine met een vijfde
deur. M;iar terzake. De Mercedes-Benz T mag
een prachtige auto zijn, het is vooral een
pr;iktische auto. Hij weet vijf volwiussenen en
(als extra mogelijkheid) twee kinderen breeduit
pkiats te verschaften. Hij is, afhankelijk van het
tyjx\', gcxid voor 6(X) tot 750 kg hiadvermogen en
biedt een laadruimte van maximaal 2,86 m.

Het is iedere keer weer verbazend hoeveel
voetbalvriendjes, huisdieren, k;im[x:erbcnodigd-
heden of chkeau-wijnen de T verstouwen kan.

Da;irbij moet worden opgemerkt dat de

Mercedes-Benz T zeker geen auto is die met een
:ia;ir kunstgrepen tot combi is omgetovertl.
.)e T is een \'tundiunentcel\' gebouwde
combinatiew;)gen. Hij verschilt niet alleen qua
vorm van tie setlan, m;i;ir onderscheidt zich ook
in techni.sche zin.

Zo is de \'l\'-scric uitgerust met onalliankc-
lijke achtenvielo changing en autcMiiatische
niveauregeling, c ie invering d
(X)r telatlinggoed-
deels com
|X\'n,seert. Slechte wegligging d<x)r
\'achteroverhangen\' wordt hierdoor voorkomen.

In gewoon Nederlands: een Mercedes-
Benz T met \'volle Ix\'pakking\' ligt even g(x.\'d op
de weg als een setlmi met louter een chauffeur.

Dc Mercedes-Benz T is in zes verschilleiule
ty[")en vcrkrijgbiw. Drie diesels (waaronder de
opmerkelijke .300 TDT met Turbo-Die.selmotor)
en drie bcnzinemodellen, wa^irvan een tweetal
met inspuiting.

Automobielen die een flinke h(x;veelhei(.l
kisten kunnen dragen. Met behoud van de lusten.

/T^ 200T- 230TE -280TE-210TD - 300TD- 300TDTTlJRBO-aESEL

W MERCEDES-BENZ T. DE PERFECTE COMBINATIE.

.\\|| IUM)|-sHI N/\\l DI RI.AXDbV. KI \'lOKWUI^V ADI TKR HT II Lu^i- iM\'Mi

-ocr page 427-

ALBIPEN

mm:

EENMm
SUSPENSO

Ampicilline is een veelge- worden hoge bloedspiegels

bruikt breedspectrum antibioti- bereikt. Albipen inj. 15% is een

cum voor de behandeling van bijzonder bruikbare aanvulling

o.a. lucht- en urineweginfecties. op de reeds bestaande Albipen

Albipen inj. 15% is een injectiepreparaten, zoals Albipen
suspensie van ampicilline anhy-
IA (long-acting, werkingsduur

draat in olie met een practische tenminste 2 dagen) en

werkingsduurvanca.24uur. ^^ Albipen poeder voor injectie.

Al korte tijd na injectie ^^ (werkingsduurca.12 uur)

^bipên\' I

Mycofarm bv

Ambachtstraat 2, Postbus 8,
\' 3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045.

ALBIPEN m 15%: GOED SPUITBAAR, GOEDE BRUIKBAARHEID.

-ocr page 428-

NIEUW, KRACHTIG

BESTRIIDINGSMIDDEL
VANECTOPARA
SIETEN

PÜLVEX

Krachtig

Pulvex vernietigt radikaal vlooien, luizen,
teken en oogstmijt bij honden cn katten en
andere kleine huisdieren.

Langwerkend

Pulvex verdelgt niet alleen de volwassen
parasieten, maar ook de larven. I let
beschermt tenminste 2 weken tegen her-
besmetting.

Veilig

Door de speciale formulering is Pulvex
veilig, ook voor de hele jonge dieren.
Bovendien is Pulvex biologisch afbreekbaar,
dus milieu-vriendehjk.

Handig

Pulvex is verkrijgbaar als strooipoeder en
als spray, Pulvex is vrijwel reukloos, irriteert
niet, vlekt niet.

Pulvex is uitsluitend verkrijgbaar via de
dierenarts.

Wellcome

Weilconu\' Nederland B.V.,

Postbus 248, 138(1 AH Wresp. Td. 0294(1-1838.1

Pulvex be\\at peniiethrin, een synthetisch
pyrethroïde dat z\'n waarde als insektitide
al ruimschoots bewezen heeft in de grote-
huisdierenpraktijk.

PULVEX

het professionele antwoord
op ongedierte bij kleine huisdieren.

-ocr page 429-

Alle leden van de WAA die twee of meer
verzekeringen bij de WAA hebben afgesloten,
ontvangen ieder jaar automatisch een over-
zicht van die polissen. Dit
Pollssignaal zorgt
ervoor dat u niet vergeet welke verzekeringen
er lopen en voor welke risico\'s en bedragen u
verzekerd bent.

Het voorkomt dat u het overzicht
verliest en dat er een situatie ontstaat van
onderverzekering of onvolledige dekking.

Totaalsignaal

Hoewel het Polissignaal een belangrijk
hulpmiddel is, geeft het slechts een overzicht.
Op uw verzoek verstrekt de WAA u een
Totaalsignaal. Dit is een uitgebreide
inventarisatie van uw huidige financiële situatie
en de daarbij onontbeerlijke verzekeringen,
alsmede een prognose voor de komende
5 jaar

Hierbij komen alle aspecten op het
gebied van arbeidsongeschiktheid, bij
pensionering en bij overlijden aan de orde.
Uw werk- en gezinssituatie wordt
geprojecteerd op de huidige en toekomstige
situatie en alle risico\'s die kunnen optreden
worden in beeld gebracht.

De reële afdekking hiervan bijvoorbeeld
met verzekeringen wordt u in de vorm van een
vrijblijvend advies voorgelegd. In een persoon-
lijk gesprek zal één en ander uitvoerig worden
toegelicht.

De WAA Is uw volledige adviseur

Het Polissignaal en het Totaalsignaal zijn
uitingen van dienstverlening die de WAA voor
de leden tot zijn taak rekent.

Het is belangrijk dat u naar wens en
behoefte verzekerd bent. Oververzekering
kost geld door te hoge premies, onjuist of te
laag verzekerd kost geld bij het optreden van
calamiteiten.

De WAA kent de situaties van hen die
werkzaam zijn in de medische of para-
medische sector uit de praktijk. Van die
ervaring kunt u profiteren.

De WAA biedt meer

De WAA staat zijn leden op vele
gebieden terzijde. Alles draait hierbij om de
persoonlijke situatie. Er zijn vele mogelijk-
heden voor een gezonde financiële toekomst.
Een gesprek met de WAA is daarvoor de eerste
stap. Nuchter en zakelijk wordt uw situatie
beoordeeld, waarbij uw belang centraal staat.
Natuurlijk is de WAA niet de enige waar u
terecht kunt, maar het is zinvol eerst te praten
met de vereniging die zich gespecialiseerd
heeft in de mogelijkheden waarvan u kunt
profiteren.

Vraag advies aan de WAA

Polissignaal en Totaalsignaal zijn
voorbeelden op het gebied van verzekeringen
waarbij de WAA u kan adviseren.

Ook op het terrein van starten of
beëindigen van een praktijk, associëren, alle
mogelijke verzekeringen, pensioenen of fiscale
en administratieve aangelegenheden, kan de
WAA-adviseur u raad geven. Samen met u
stelt hij plannen op, waarna de WAA een
concrete uitwerking maakt. Het gaat om uw
belangen, kies voor uzelf.

VVAA,VERSTAND VAN
DE PRAKTIJK.

Atoomweg 100, 3542 AB Utrecht,
telefoon 030-45 4911.

r e,« t«l t>

jnderve\'^^\'"^\'"^^^ tnect

DE VVAA SIGNALEERT
JAARLIJKS DE VERZEKERINGS-
SITUATIE VAN ZIJN LEDEN.

-ocr page 430-

De ziekte van Aujeszky.

Gevreesd fenomeen binnen de
varkenshouderij is de ziekte van Aujeszky.
Een ziekte die naast biggensterfte tot vaak
belangrijke groeivertra-
ging kan leiden.

De gevolgen van
beide zijn gelijk: een
aanslag op het bedrijfs-
resultaat. De ziekte van
Aujeszky op de mesterij-
bedrijven is eenvoudig
te voorkomen ^

Mycofann, dochteronderneming
van Gist-Brocades, houdt zich o.a. bezig
met de verkoop en distributie van dier-
geneesmiddelen. Zo heeft Mycofami een
reputatie opgebouwd op het
gebied van pluimveevaccins,

varkensvaccins
en antibiotica.
De ontwikkeling
van deze ge-
neesmiddelen
vindt plaats
bij de befaam-
de laboratoria Dr.
de Zeeuw.
Daarvan afkomstig
zijn Delsuvac
Aujeszky, AR, HP
en E-Coli.

OVER\\MKENS, H

BETEKENIS

Waarom Delsuvac Aujeszkyl

Met Delsuvac Aujeszky heeft u
een beproefd vaccin in handen.

Het werkt snel en eftecriet. Verdei
geeft Delsuvac Aujeszky geen entreactie
de spreiding van het entvims is nul en
het wordt in Nederland geproduceerd

Uit een oogpunt van kwaliteits- i
controle is dat een belangrijk verschil mj
—■—-—-—andere levendei
vaccins;
Delsuvi
^ Aujeszks
heeft een

waart de varkensmester in de regel
gehele mestrijd van de
zorgen. ____

-ocr page 431-

N ZIEKTEN EN DE

^ MYCOFARM.

lonstant hoog viaisgehalte.

Echter, beweringen moeten ge-
staafd worden door cijfers uit de prakrijk.
X\'ehiu, ondenoek wees
jit dat de behandeling
het Delsuvac Aujeszky
iet percentage besmette
\'arkens het
terkst deed
lal en. 1- Een
litstekende
eden, lijkt ons, om
Delsuvac Aujeszky ook in uw prakrijk te
elmiiken.

//Andere varkensvaccins van
Mycofarm.

Zoals gezegd: laboratoria

Dr. de Zeeuw ontwikkelde
nog andere varkens-

vaccins. Delsuvac
HP bijvoorbeeld.
Het geïnacriveerde vaccin tegen
eenzijdige longontsteking
(Haemophilus pleuro-
pneumoniae), met name ge-
waardeerd op het mest-
bedrijf. Verder
Delsuvac AR
tegen atrophi-
sche riniris en
elsuvac
rColi tegen
entero toxaemie.

U ziet, zo is Mycofam-\\
voortdurend in de weer voor
dierenarts en boer.
Als steun in de rug voor het
gezond maken èn houden van dier
en bedrijf

4YC0FARM,HUIS VAN DELSUVAC AUJESZKY, HR AREN E-COLL

-ocr page 432-

WIE WIL WETEN OF Z\'N HOND GEZOND IS, ZOU EEK
GOED NAAR Z\'N VACHT MOETEN KIJKEN.

De vacht is als een spiegel, die het algemeen welzijn van de
hond afbeeldt. Een hond met een prima vacht is dan ook vrijwel altijd
in een goede voedingskonditie. En omgekeerd: als er huid-
problemen zijn, dan kan de oorzaak nogal eens naar
de voeding worden teruggevoerd.

Hondachtigen (wolven, vossen) in
de vrije natuur hebben niet zo\'n
last van dat probleem. Het is dui-
delijk dat een met huid en haar ver-
slonden prooi beter voer is voor de
hond dan zelfs het mooiste stukje vlees van de slager. Daarbij kun-
nen honden, die met de pot meeëten, overgevoelig reageren
op bepaalde bestanddelen in ons mensen-menu.

Ook de centrale vem arming is de aanstichter van huidproble-
men. Naast uitdroging stuurt die het natuurlijke verharingsproces vol-
komen in de war. Er is dus nogal wat aanvulling nodig in de voeding
\\ oor alles wat de huishond mist in verhouding tot vrij in de natuur le-
\\ ende hondachtigen. En dat was het dcjel van de fabrikant van Pittah.

Pittah is uitgebalanceerd: alle noodzakeliike voedings-en
bouwstoffen zitten er in de juiste verhouding in. En dat is dan ook te
zien aan de volle, stevige en glanzende vacht van de honden die het
regelmatig gevoerd krijgen.

Eén van de vele redenen waarom kennelhouders cn

lokkers Pittah als het ideale voer
er meer huidproblemen dan
ding kan oplossen. Hoe goed je
een hond ook voert; \\iooien be-
springen alle honden. Bij een
goede hLiidverzorging hoort een
effektieve vlooienbestrijding. Regel-
matige inspektie van de huid en nog
regelmatiger borstelen blijft geboden.

PIHAH.VOER VOOR KAMPIOENEN.

-ocr page 433-

Faculteit der Diergeneeskunde

Bij de val<groep Proefdierl<unde van de Faculteit der Dier-
geneeskunde kan geplaatst worden een:

ru

adjunct wetenschappelijk
ambtenaar m/v

met een 2/10 weektaak
Taakinhoud: Bijdrage leveren aan de ontwikkeling van onderwijs-programma\'s op het

gebied van de proefdierkunde.
Voor de vervulling van deze functie gaat de voorkeur uit naar een afgestudeerd mede-
werk(st)er met biomedische vooropleiding en enige ervaring.
Inlichtingen: de beer prof. dr. L. F. M. van Zutphen, tel. 030 - 532033.
Aanstelling; Aanstelling zal geschieden in de rang van adjunct wetenschappelijk ambte-
naar (schaal 73 B.B.R.A.) voor een periode van 3 jaar, indien mogelijk met
één jaar te verlengen.
Salaris: Volgens rijksregeling afhankelijk van ervaring gelegen tussen ƒ 2.848,—
en ƒ 3.375,— bruto per maand bij een 10/10 aanstelling.

Sollicitaties: Schriftelijk met vermelding van personalia en verdere gegevens te richten
aan de afdeling Personeelszaken van het Bureau van de Faculteit der
Diergeneeskunde, Yalelaan 1, De Uithof, Utrecht, onder vacaturenummer
170.061.

ru
u

Faculteit der diergeneeskunde

Bij de vakgroep Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren van de
Faculteit der Diergeneeskunde kunnen geplaatst worden

2 dierenartsen m/v

in de rang van dierenarts-assistent

Taakinhoud: De werkzaamheden zullen aanvankelijk grotendeels bestaan uit patiënten-
behandeling, begeleiding van co-assistenten en het meewerken aan
practica; bij gebleken geschiktheid zal deelname aan onderzoek worden
bevorderd, mede ter verdere bekwaming en specialisatie.

Aanstelling: In tijdelijke dienst telkens voor de duur van 1 jaar te verlengen met een
maximum van 4 jaar; afhankelijk van de wijze van functioneren en in
onderling overleg daarna eventueel te verlengen met 5e c.q. 6e jaar.

Salaris: Volgens rijksregeling, afhankelijk van ervaring, gelegen tussen ƒ 3.765,—
en ƒ4.893,— bruto per maand.

Inlichtingen: De heer prof. dr. H. J. Breukink, telefoon 030 - 531149.

Solicitaties: Schriftelijk met volledige personalia en verdere gegevens te richten aan de
afäeling Personeelszaken van het Bureau van de Faculteit der Diergenees-
kunde, Yalelaan 1, De Uithof, Utrecht, onder vermelding van vacature-
nummer 1 70.066.

-ocr page 434-

alfasan

want ook dieren hebben recht op
betrouwbare medicijnen.

Huidmiddelen

Sanoderm emulsie

bevat per gr. 12.5 mg. neomycine sulfaat

0.2 mg. dexamethason, 1.7 mg. cysteine hydrochloride

2.5 mg. d-panthenol en 5 mg. dinitrylsuccinaat.

Pruritex lotion

bevat per gr. 1.5 mg. kanamycine (als sulfaat)
0.1 mg. dexamethason,
0.4 mg. mepyramine maleaat
5 mg. undecyleenzuuren
25 mg. zinkoxyde

Polydermatine emulsie

bevat per gr 200 mg. benzylbenzoaat
5 mg. lindaan

3 mg. para-chloor-m-xylenol en
1 mg. prednisolon-21-acetaat

Alfasan, Postbus 78,3440 AB Woerden, tel. 03480-16945, telex: 40006 ALFA NL

-ocr page 435-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Uiergezondheidsbegeleiding als onderdeel
van een veterinair begeleidingsprogramma
voor melkveebedrijven

I. Doelstellingen en materialen en de methodiek in de
aanloopfase

Udder Health Programmes on Dairy Farms as Part of a Total Dairy Herd
Health and Production Control Programme

/. Objectives and Materials and the Procedure al the Introductory Stage of the Programme

J. P. T. M. Noordhuizen\'

SAMENVATTING In het kader van een totaal begeleidingsprogramma voor melkveebedrijven
speelt de uiergezondheid een belangrijke economische en technische rol.

In een drietal artikelen wordt een in de praktijk uitvoerbaar begeleidingsmodel weergegeven. Dit
eerste artikel behandelt de voor uiergezondheid opgestelde doelstellingen, de benodigde materialen
en middelen en de methodiek in de aanloopfase.

In de aanloopfase wordt de uitgangssituatie vastgesteld aan de hand van een uitgebreide bedrijfsa-
namnese en van de beschikbare administratie. Tevens wordt de benodigde administratie geïntrodu-
ceerd. Het begeleidingsmodel is gebouwd rondom een \'vijfpunten raamschema\'.

SUMMARY Udder health plays an essential roie in herd health and production control program-
mes both from the technical and economic point of view. A tnodel of udder health control
practicable on dairy farms is introduced in three papers. The present paper is concerned with the
objectives of udder health control as well as with the materials and methods required during the
introductory phase of the programme. During the introductory phase of the programme, the
current udder health status is assessed by an e.xtensive farm interview and analysis of the records
already available on the farm. The system of recording by the control programme is introduced.
The model of this udder health control programme consists of five interrelated key factors.

INLEIDING programma het onderdeel uiergezondheid

sterk te benadrukken.

Mastitis vormt een van de belangrijkste Het optreden van mastitis is gebaseerd op

economische schadeposten op melkveebe- interacties tussen koe, milieu en micro-

drijven (10, 1, 5, 9, 2). Dez.e schade is ener- organismen (3). Onder milieu wordt hierin

zijds toe te schrijven aan het produktiever- de meest uitgebreide zin verstaan: bedrijfs-

lies dat het gevolg is van (sub-)klinische voering van de veehouder, huisvesting, hy-

mastitis en anderzijds aan de vroegtijdige giëne, stalklimaat en melkmachine (func-
afvoer van koeien met mastitis. Beide fac- tie, gebruik, onderhoud). De drie

toren maken globaal gesteld respectievelijk interactie-factoren behoeven te allen tijde

65% en 15% uit van de totale schade van eenzelfde mate van aandacht. Verwaarlo-

f 165,— per gemiddeld aanwezige koe (5, zing van één van de factoren in het pro-

6). Dit vormt voldoende reden om in een gramma belemmert onherroepelijk een op-
bedrijfseconomisch gericht begeleidings- timalisering van de uiergezondheid.

I Drs. J. P. T. M. Noordhuizen, wetenschappelijk medewerker Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buiten-
praktijk, Faculteit der Diergeneeskunde, Marburglaan 4, 3508 TD Utrecht.

-ocr page 436-

In drie artikelen wordt een in de praktijk
uitvoerbaar begeleidingsmodel voor de ui-
ergezondheid gepresenteerd. Het model is
opgebouwd uit (a) doelstellingen, (b) me-
thodiek van de begeleiding en (c) evaluatie
en controle.

Het onderhavige artikel behandelt de voor
uiergezondheid opgestelde doelstellingen,
de benodigde materialen en middelen en de
methodiek in de aanloopfase van de bege-
leiding.

DOELSTEl.l.INGEN BIJ DE BEGEl.EIDING
VAN DE UIERGEZONDHEID

Het uiteindelijke doel van een goede uier-
gezondheid is een optimale melkproduktie,
waardoor een optimaal bedrijfsinkomen
kan worden behaald.

Binnen de Vakgroep Bedrijfsdiergenees-
kunde en Buitenpraktijk worden de vol-
gende doelstellingen gehanteerd (11):

a. Op jaarbasis dient minstens 75% van de
aanwezige koeien vrij te blijven van kli-
nische mastitis, oftewel maximaal 25%
van de koeien mag een klinische masti-
tis vertonen.

b. Het totaal aantal koegevallen klinische
mastitis per aangestaste koe per jaar
mag maximaal 1.2 bedragen. Dit bete-
kent, dat er maximaal 30 koegevallen
klinische mastitis per 100 koeien per
jaar en 2.5 per 100 koeien per maand
mogen optreden: 25 x 1,2 = 30 en 30 12
= 2,5. Een koegeval = een geval van
klinische mastitis ongeacht het daarbij
betrokken aantal kwartieren, ongeacht
het feit of het een eerste of een herhaald
geval betreft en ongeacht de verwekker.

c. Het celgetal van de tankmelk mag ma-
ximaal 300.000 ml bedragen (4).

d. Het kiemgetal van de tankmelk mag
maximaal 35.000 ml zijn, terwijl an-
dere kwaliteitsaspecten van de melk bij
onderzoek negatief c.q. toelaatbaar
dienen te zijn. Het gemiddelde kiemge-
tal van eersteklas melk ligt in West-
Nederland rond de 35.000 ml (Melk
Controlestation West-Nederland).

e. Via een onderhoudsabonnement dient
de melkmachine 2 x per jaar op regel-
matige intervallen te worden doorge-
meten en dienen gevonden afwijkingen
te worden gecorrigeerd. De tepelvoe-
ringen dienen na 1200 melkingen per
melkstel te worden vervangen (U.S.A.-
norm); in elk geval minstens twee keer
per jaar (Nederland).

f. Het gemiddelde percentage wegens
uier- en tepelaandoeningen afgevoerde
dieren dient minder dan 4% van de aan-
wezige koeien op het bedrijf per jaar te
bedragen (5).

g. Het gemiddelde percentage tepelbe-
trappingen mag per jaar maximaal 2%
van de aanwezige koeien bedragen (7,
8).

Met behulp van deze doelstellingen kan de
uitgangssituatie worden vastgesteld en kan
steeds na verloop van tijd een evaluatie
worden verricht. Deze evaluaties zijn
nodig, om de veehouder voortdurend te
motiveren de geadviseerde maatregelen toe
te passen en om hem te tonen in hoeverre er
vooruitgang wordt geboekt.

DE VOOR BEGEI.EIDING BENODIGDE MATE-
RIALEN EN MIDDELEN

1. Steriele monsterflesjes, watten en spiri-
tus ten behoeve van elk mastitiskwartier
vóór behandeling.

Deze monsters worden in de diepvriezer
opgeslagen na te zijn voorzien van koe-
naam of -nummer, datum en betreffend
kwartier. De prakticus neemt deze mon-
sters na elk bedrijfsbezoek mee en verzendt
deze naar de Gezondheidsdienst voor bac-
teriologisch onderzoek (B.O.) en periodiek
voor antibiogrammen.

2. Vruchtbaarheid Ziektekaart (VZ-kaart)
en 12-maandenlijst, maar met name de Be-
drijfs Mastitis Lijst (BML). De VZ-kaart is
o.i. niet de meest geëigende administratie-
vorm voor uiergezondheid, omdat veehou-
ders niet graag te koop lopen met hun pro-
blemen en derhalve de mastitisgevallen
liever niet registreren op een wandkaart,
die voor iedereen zichtbaar is. De registra-
ties van mastitisgevallen op de VZ staan
door elkaar, omdat de koeien naar afkalf-
datum en niet naar mastitisdatum staan
gerangschikt. Dit levert nadelen op met
betrekking tot een snelle evaluatie en een
actuele beoordeling van de mastitissituatie.
Bovendien is de ruimte op de VZ-kaart
voor een volledige registratie, met name op
probleembedrijven, beperkt. Op de 12-
maandenlijst worden periodiek celgetal,
kiemgetal, aantal koeien met mastitis en
afvoer wegens mastitis genoteerd. Deze in-

-ocr page 437-

formatie blijkt in de praktijk echter onvol-
doende.

De BML komt tegemoet aan deze bezwa-
ren. De BML is een gemakkelijk leesbare
verzamelstaat waarop alle relevante gege-
vens met betrekking tot mastitiskoeien
staan vermeld (zie fig. 1). De notering ten
aanzien van mastitisdatum, kwartier(en)
en uitslagen van bacteriologisch onderzoek
(BO) geschiedt als volgt:

3-12
SA

3-12
SA

Dit betekent, dat de betreffende koe op 3
december in het linkervoorkwartier en het
rechterachterkwartier een klinische masti-
tis vertoonde, waarvan de BO-uitslag
Streptococcus agalactiae (SA) was. Regi-
straties op de BML worden na de aanloop-
fase verricht door de veehouder. De prakti-
cus vult de uitslagen van BO in.
Bij elke evaluatie van de klinische mastitis-
situatie op het bedrijf, alsmede bij de
droogzetadvisering en de aanduiding van
probleemkoeien speelt deze BML de hoofd-
rol. Dit geldt ook bij een economische
evaluatie.

3. Laboratoriumuitslagen betreffende
B.O. en, of celgetalbepaling in melkmon-
sters en antibiogrammen van gekweekte
uierpathogenen (Gezondheidsdienst voor
Dieren).

4. Externe informatie zoals: melkgeldaf-
rekeningen (celgetal, kiemgetal, andere
kwaliteitsopmerkingen) en formulieren
van de melkcontrole (i.v.m. droogstand-
lengte en produktieniveau).

naam/nd KalF- .dati

drooqaetten

.datum H
kwartier

, dat om 3
kwartier

, datum a.
kwartier"

3eb.jaar (iatom

2.1

105

18-9-81

qpmcrkin^
(Mnnoldiiv^

I-I betrapt LV,
^Icp u\'Kr.

^6-lo-8)

bk

W

■t6

n-10-ßi

M.

T8

16

M.

3k

10-6-81

53

15-8-81

151

TTT
JU

■18

tb-i

15-1-81

Tï-

67

31

\'19

8-1-81

11-1-81

TTT
.AX.

JM

0.9-6 afgevoerd^
driespeerv.

Zï-l

17

20-1-81

35

79^

JU

16-1-8^

31

51

5U

W-l-81

l»-3

II

57

n-1 aankoop

wenst-

IS

11-3-81

JSo

19-11-81

51

100

\'^9

Tö^

V

UI

\'n

18-1-81

Fig. I. De Bedrijfs Mastitis Lijst (BML). Codering uitslagen BO: Cb = Corynehact. pyogenes, ST =
coagulasenegatieve staphylococ, ST =
Staph, aureus, SD/SU/SA = resp. Streptococcus dysgaiactiae!uterisi
agalactiae,
EC = coliformen, meng = menginfectie coccen, NEG = negatief.
Een minteken voor het interval in dagen duidt op een mastitis tijdens de droogstand.

-ocr page 438-

5. Materiaal voor onderzoek naar subkli-
nische mastitiden (bijv. bij de California
Mastitis Test (C.M.T.): T-pol-reagens\',
een vierkwartierenschaal en materiaal voor
het bemonsteren van CMT-positieve kwar-
tieren).

6. De meet- en adviesrapporten betref-
fende de melkmachine.

7. Materiaal nodig voor het verrichten
van aanvullend onderzoek, zoals de be-
oordeling van de ventilatie op stal (rookpa-
tronen). Eventueel kan in samenwerking
met externe deskundigen van het Consu-
lentschap of de Gezondheidsdienst een uit-
gebreide klimaatsmeting plaatsvinden.
Deze materialen en middelen dienen de
prakticus vrijwel steeds ten dienste te staan
bij zijn bedrijfsbezoeken en worden regel-
matig dan wel op indicatie gebruikt.

METHODIEK VAN DE BEGELEIDING IN DE
AANLOOPFASE

De periode tussen de aanmelding voor be-
geleiding en de daadwerkelijke begeleiding
noemen we de aanloopfase. Tijdens deze
periode van 2 a 3 maanden dient men zich
een beeld te vormen van de problematiek
op het bedrijf (vaststellen van de uitgangs-
situatie) en dient een prioriteitenschema te
worden opgesteld. Hiertoe worden be-
drijfsbezoeken afgelegd, deel uitmakend
van een uitgebreide c.q. totale bedrijfsbe-
geleiding. Deze bedrijfsbezoeken worden
meestal om de vier weken afgelegd. Afhan-
kelijk van de bestaande problematiek, de
grootte van het bedrijf, het afkalfpatroon
en de in de totale begeleiding opgenomen
bedrijfsonderdelen, kan deze frequentie
worden gewijzigd. Tijdens de aanloopfase
kan de veehouder wennen aan het systeem.
Tijdens het eerste bedrijfsonderzoek moet
een uitgebreide bedrijfsanamnese worden
afgenomen, in deze anamnese dient o.a.
aandacht te worden besteed aan de vol-
gende aspecten:

1. Wat is het niveau en verloop van het
tankmelkcelgetal in het voorafgaandejaar?

Is op basis hiervan direct al een koppelon-
derzoek gewenst, teneinde over verwekkers
informatie te verkrijgen?
2. Hoe vindt de behandeling van klini-
sche mastitisgevallen plaats? Worden de
betreffende koeien frequent uitgemolken?
Bij welke dieren wordt een intramammaire
en of parenterale antibioticabehandeling
ingesteld?

Welke antibiotica worden gebruikt en ge-
durende hoeveel dagen? Worden koeien
met mastitis in de melkstal het laatst ge-
molken of worden zij in een ziekenstal ge-
houden? Wordt daarbij de melk apart op-
gevangen? Wordt het melkstel na het
melken van deze dieren ontsmet? Zijn er uit
het voorafgaandejaar uitslagen van bacte-
riologisch onderzoek beschikbaar?
3a. De melktechniek en de hygiëne bij het
melken. Wat is het niveau en het verloop
van het kiemgetal in het voorgaande jaar?
Wat is bekend omtrent andere kwaliteits-
noteringen, zoals thermoresistente bacte-
riën en boterzuurbacteriën?
Dit geeft een eerste indruk omtrent de hy-
giëne rondom het melken. In en om de melk-
put speelt zich een van de belangrijkste
processen met betrekking tot de uierge-
zondheid af. Met name de bedrijfsvoering
(melktechniek) speelt hierbij een sleutelrol.
Hoe is de hygiëne vóór het melken: is de
stal schoon (boxen, strooisel) en fris (venti-
latie), is er overbezetting in de stal, zijn de
koeien schoon, zijn de uiers schoon en ge-
schoren? Hoe wordt er voorbehandeld: nat
met een douche, of met een doek en emmer,
of droog? Wordt er bij de voorbehandeling
van een koe met mastitis in de melkstal een
aparte papieren doek gebruikt? Wordt er
voorgestraald, mede ter detectie van masti-
tiden? Hoelang is de eerste wachttijd? Hoe
is de organisatie in de melkput: hoeveel
koeien worden tegelijk ingelaten, wordt
aan alle koeien tegelijk krachtvoer ver-
strekt? Wordt er nagemolken? Is er auto-
matische afname-apparatuur? Wordt deze
regelmatig bijgesteld? Wordt er gedipt of
gesprayed na het melken? Gebeurt dit bij
elke koe en het gehele jaar door?
Volgens de Landelijke Steekproef Masti-
tis, LSM, 1980 dipt of sprayt 58,7% van de
veehouders niet (12).

\' Recept voor 5 liter T-poI reagens (Kliniek voor Inwendige Ziekten): 96 gr Na-laurylsulfaat 72 ml NaOH
10% 4800 ml aqua dest. Voor de kleur wordt een mespuntje broomfenolblauw toegevoegd.

-ocr page 439-

3b. Vragen betreffende de werkingen on-
derhoud van de melkmachine.

Wanneer is de melkmachine voor het laatst
doorgemeten? Indien dit langer dan 6
maanden geleden is gebeurd, verdient het
zeker aanbeveling dit direct te laten uitvoe-
ren. Indien de meetbeurt korter dan 6
maanden geleden is gebeurd, zijn afwijkin-
gen toch niet uit te sluiten. Het is dan zeker
nuttig om het Meet- en Adviesrapport met
de veehouder door te nemen. Wat is er toen
vervangen of gecorrigeerd, wat waren de
problemen? Dit rapport kan ook worden
opgevraagd bij de Gezondheidsdienst
en of de dealer.

4. Hoeveel procent van de koeien en van
de vaarzen (pariteit 1) wordt met antibio-
tica drooggezet en gedurende hoeveel jaar
al? Welk antibioticum wordt daarbij ge-
bruikt? Hoeveel jaar wordt dezelfde droog-
zetter op het bedrijf al gebruikt? Welke
koeien worden wel en welke niet met
droogzetters drooggezet? Komt er mastitis
voor in het begin en het einde van de droog-
stand? Zie voor dit laatste fig. 1: interval
tussen afkalven en eerste mastitis.

5. Hoeveel koeien worden er per jaar af-
gevoerd wegens uier- en tepelaandoenin-
gen? Is de boxvloer glad of ruw? Zijn de
boxafmetingen juist? Is de afstelling van de
schoftboom correct?

Behalve de uitgebreide bedrijfsanamnese
wordt in de aanloopfase ook de BML ge-
ïntroduceerd en verklaard voor de veehou-
der. Tevens wordt de 12-maandenlijst tij-
dens elk bedrijfsbezoek door de prakticus
bijgewerkt, met name het onderdeel uierge-
zondheid en afvoer. De prakticus dient aan
de veehouder uit te leggen, hoe hij asep-
tisch melkmonsters moet nemen. Deze
melkmonsters dient de veehouder te voor-
zien van koenaam of -nummer, datum en
kwartieraandoening en vervolgens in de
diepvriezer te bewaren. De veehouder
moet erop worden gewezen, dat zo\'n
melkmonster niet primair dient ter gene-
zing van de betreffende koe, maar om een
frequentieverdeling van voorkomende ver-
wekkers samen te stellen. Hierop worden
de adviezen gebaseerd voor de behandeling
van eerstkomende mastitisgevallen (waar-
schijnlijkheidsdiagnose) en later voor een
behandeling bij droogzetten.

SLOTOPMERKINGEN

Binnen het model van de uiergezondheids-
begeleiding zijn zowel de doelstellingen, de
benodigde materialen en de bedrijfsanam-
nese afgeleid van het vijfpuntenraam-
schema. Deze vijf punten zijn onderling
sterk afhankelijk en behoeven eenzelfde
mate van aandacht. De eerder genoemde
interacties tussen koe, en milieu en micro-
organismen spelen daarbij een hoofdrol.
De doelstellingen moeten niet als absoluut
worden beschouwd. Zij zijn veeleer te zien
als referenties voor een minimaal haalbare
situatie in Nederland (5). Op sommige be-
drijven is een nog betere uiergezondheid
haalbaar. Dit betekent, dat zonodig de
doelstellingen moeten worden bijgesteld
per bedrijf. Overigens dient men dan reke-
ning te houden met de wet van de afne-
mende meeropbrengsten.
Een eerste advieslijst is al op te stellen op
grond van de bedrijfsanamnese. Dit betreft
allereerst bedrijfsvoeringsadviezen: hygië-
ne rondom het melken, juiste behandeling
van klinische mastitis, voorbehandeling,
gebruik van tepeldip en gebruik van droog-
zetters. Voorts ook adviezen op termijn:
koppelonderzoek laten verrichten of melk-
machine laten doormeten. Alle adviezen
moeten met de veehouder worden bespro-
ken. De prakticus dient zich daarbij af te
vragen in hoeverre de adviezen zijn in te
passen in de bedrijfsvoering. Het ineens
invoeren van vele veranderingen in de be-
drijfsvoering leidt tot een psychische druk
bij de veehouder en daarmee mogelijk tot
demotivatie. Daarom kan men de advise-
ring beter trapsgewijs opbouwen en de ad-
viezen gedoseerd verstrekken tijdens de op-
eenvolgende bedrijfsbezoeken.
Tenslotte kan worden gesteld, dat er een
wezenlijk verschil bestaat tussen de
fertiliteits- en de uiergezondheidsbegelei-
ding. Bij de eerste spelen vooral handvaar-
digheden de boventoon, bij de tweede eer-
der de vaardigheden. Dit betekent, dat
resultaten-op-het-moment bij de eerste wel
(drachtig, niet-drachtig) en bij de tweede
niet steeds te verwachten zijn.

DANKBEIUIGING

De auteur spreekt ?ijn dank uit aan de collega\'s dr. G.
K. van Meursendrs. R. I kink voor hun bijdragen aan
dit artikel.

-ocr page 440-

LITERATUUR /igd landbouwbeleid. Tijdschr. Diergeneeskd..

106, 492. (19811.

1. Asby, C. B., Ellis, P, R,. Griffin, T, K., Kingwill, brommers, F. .1.: Veterinaire aspecten van de
R. G.: The benefits and costs of a system of huisvesttng van melkvee. Thesis Fac. Dierge-
mastitiscontrolinindividualherds. Bull. l7Uni- neeskunde. Utrecht, 1967,

versity of Reading, Shinfield. United Kingdom, 8. Grommers, F. J„ Braak, A, E, v. d„ Antonisse,

1975 H. W.: Direct trauma of the mammary glands

2. Blosser, T. H,: Economic Losses from and the i" dairy cattle. 1. Variation in incidence due to
Nat. Research Programma on mastitis in the housing variables. ßnV.
Vei. J.. n%J99. (1972).
United States. J. Dairy Sei.. 62, 119. (1979) 9. Morris, R. S.: The economics of mastitis control,

_■!. Bramley, A. .1., Dodd, F. H., Griffin, T. K.: Proc. XX Int. Dairy Congress. Paris, 1978.

Mastitis Control and Herd Management. Techn. 10. Natzke, R. P,, Everett, R. W., Guthrie, R. S..

Bull. 4, NIRD Reading & Hannah Res. Inst. Keown, .1, F. Meek, A. M,, Merrill, W. G.. Ro-

Ayr, United Kingdom, 1981. berts, S. .1,, Schmidt, G. H,: Mastitis Control

4, Dohoo, 1. R., Meek, A. M,: Somatic cell counts Program: effect on milk production. J. Dairy
in bovine milk. Can. Vet. J.. 23, 119. (1982) Sei.. 55, 1256, (1972).

5, Dijkhuizen, A, A,: Economische aspecten van IL Noordhuizen, .1, P. T. M., Braun, R. K,, Meurs,
ziekte en ziektebestrijding, in het bijzonder de G. K. van. Brand, A,: Herd Health programs:
mastitis, in de Nederlandse melkveehouderij, objectives and techniques, Proc. XII World Con-
Publ. 2. Afd. Agrarische Economie, Vakgroep gress on lOiseases of Cattle, Amsterdatn, vol. 1,
Zootechniek, Fac. Diergeneeskunde. Utrecht. pp. 587-592, 1982.

1977. 12. Vecht, U.. Berg,.I. van de: Voorlopigverslagvan

6, Dijkhuizen, A, A,, Stelwagen, J.: De econo- de landelijke steekproef mastitis 1980. C.D.L
mische betekenis van mastitis bij huidig en gewij- afd. Rotterdam. 1981.

Uiergezondheidsbegeleiding als onderdeel
van een veterinair begeleidingsprogramma
voor melkveebedrijven

11. Methodiek in de begeleidingsfase

Udder Health Programmes on Dairy Farms as Part of a Total Dairy
Herd Health and Production Control Programme

11. Procedure During the Programme Stage

J. P. T. M. Noordhuizen\'

SAMENVAT ITNG In een drietal artikelen wordt een hegeleidingstnodel gepresenteerd voor het
bedrijfsonderdeel uiergezondheid. Het eerste artikel behandelde de doelstellingen, de benodigde
materialen en middelen en de hegeleidingstnethodiek in de aanloopfase.

Dit tweede artikel behandelt de ntethodiek tijdens de bedrijfsbezoeken in de begeleidingsfase.
Hierbij komen de activiteiten, aandachtsvelden en adviezen tijdens de bedrijfsbezoeken aan de
orde. Het geheel is afgeleid van het \'vijf punten-raamschema\', dat de basis vormt van het begelei-
dingsmodel.

SUMMARY A tnodel of an udder health control programme is presented in three papers. The first
paper was concerned with the objectives of the programme, the materials required and the
procedures at the introductory phase of the programme.

This second paper is concerned with the procedures used during the control phase of the pro-
gramme. Activities, fields of attention and advice given during the visits lo farms are part of these
procedures. They are derived from aftve-point schedule of udder health control on which the model
is based.

I Drs. J, P, T. M. Noordhuizen, wetenschappelijk medewerker Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buiten-
praktijk, Faculteit der Diergeneeskunde, Marburglaan 4, 3508 TD Utrecht,

-ocr page 441-

INLEIDING

Een modelmatige en structurele begelei-
ding van de uiergezondheid vereist dat tij-
dens de bedrijfsbezoeken aandacht wordt
besteed aan een aantal aspecten van de
uiergezondheid en dat gericht activiteiten
worden ontplooid.

In de literatuur zijn diverse raamschema\'s
of onderdelen daarvan voor de uiergezond-
heid beschreven (5, 15). Het door ons ge-
hanteerde model is opgebouwd rond een
"vijf-punten-raamschema\'. Deze vijf pun-
ten zijn: (1) inventarisatie van klinische
mastitiden, (2) inventarisatie van subklini-
sche mastitiden, (3) controle van de melk-
machinewerking en de melktechniek, (4)
advisering omtrent een behandeling bij
droogzetten en (5) advisering omtrent de
afvoer van probleemkoeien. Het raam-
schema is afgeleid van de interacties tussen
koe, milieu en micro-organismen (5, 12,
15). Het milieu is hierbij te beschouwen in
de meest brede zin: bedrijfsvoering van de
veehouder, huisvesting, stalinrichting, hy-
giëne, onderhoudstoestand van de melk-
machine en de melktechniek.
Ten aanzien van de melkmachinewerking
en de melktechniek is er in de literatuur
uitgebreide informatie beschikbaar (2, 3,
10). De voornoemde interacties wijzen op
het belang om in een begeleidingspro-
gramma ook aan deze aspecten aandacht te
schenken.

In dit tweede artikel uit een serie van drie
worden de aandachtsvelden en de activitei-
ten in de begeleidingsfase van het model
besproken. De vijf punten uit het raam-
schema worden afzonderlijk behandeld.
Behalve activiteiten komen daarbij ook ad-
visering en situatiebeoordeling aan de
orde.

METHODIEK IN DE BEGELEIDINGSFASE

Na afloop van de aanloopfase kan de bege-
leidingsfase worden begonnen (12). In de
begeleidingsfase wordt onderscheid ge-
maakt naar routinematig te verrichten acti-
viteiten en die welke op indicatie worden
verricht. De bedrijfsbezoeken spelen hier-
bij een belangrijke rol.

I. Het inventariseren van klinische masti-
tiden

a. Bij elk bedrijfsbezoek wordt de klini-
sche mastitissituatie van het bedrijf be-
oordeeld aan de hand van gegevens van
voorgaande bezoeken (12 maandenlijst) èn
van gegevens sinds het laatste bezoek (Be-
drijfsjournaal, Bedrijfs Mastitis Lijst
(BML) of de VZ-kaart).
Er wordt op gelet of er een toename heeft
plaatsgevonden van klinische mastitiden,
of er recidiverende mastitiden waren en of
er verschuivingen in uitslagen van bacteri-
ologisch onderzoek (B.O.) of in intervallen
tussen afkalven en mastitis zijn opgetre-
den. Bij deze beoordeling worden de refe-
rentiewaarden gehanteerd zoals vermeld
bij de doelstellingen (12).

b. Klinisch onderzoek van uier en tepels.
Wanneer het onderdeel \'uiergezondheid\'
deel uitmaakt van een breder begeleidings-
programma, is het eenvoudig om tijdens
bijvoorbeeld het fertiliteitsonderzoek bij
de betreffende koeien ook de conditie van
uier en tepel routinematig te inspecteren.
Tevens is het aan te raden, om dit minstens
1 X per half jaar te doen in de melkput bij
nagenoeg alle koeien of wanneer alle
koeien vaststaan aan het voerhek direct na
het melken. Bij deze inspectie wordt gelet
op: tepelvorm en -kleur en ringvorming
aan tepelbasis (alleen tijdens of vlak na het
melken te beoordelen), tepellaesies, erosies
en eversies van het slotgat, kloven, zweer-
tjes, pokken, wratten, slotgatbeschadiging,
uierophanging, doorgezakt uier, onkant-
heid, overmatige beharing, aangekleefd
strooisel of mest. Er kunnen mogelijk rela-
ties worden gelegd met de melkmachine-
werking, de melktechniek en de hygiëne in
het algemeen. Kolonisatie van mastitisver-
wekkers in tepelhuid laesies betekent een
bron van besmetting in de koppel. Daarom
dient dit te worden voorkomen.

c. Aspecten betreffende huisvesting, stal-
klimaat en hygiëne worden routinematig
geïnspecteerd zowel bij de lacterende als bij
de droogstaande koeien en hoogdrachtige
vaarzen. Dit betreft o.a. eenmalig de ligbo-
xenafmetingen en de schoftboom-
afstelling en regelmatig de boxbedekking
(matten, strooisel, reinheid), mestopho-
ping in de looppaden, verhouding tussen
aantal ligplaatsen en aantal koeien, omge-
vingstemperatuur en vochtigheidsgraad
dus ventilatie (in verband met het aankle-
ven van strooisel of mest aan klamme uiers
waardoor meer kiemen op en aan de uier),
mestconsistentie in relatie tot de voeding.

-ocr page 442-

hygiëne in de afkalfstal. Indien men ver-
dachte aspecten signaleert, kan het gewenst
zijn om medewerkers van de Gezond-
heidsdienst of het Consulentschap in te
schakelen voor nader onderzoek, zoals bij-
voorbeeld voor het doormeten van het stal-
klimaat of voor adviezen betreffende de
stalinrichting etc. Voornoemde aspecten
kunnen als stressfactor een rol spelen bij
het klinisch worden van subkHnische mas-
titiden. Deze vorm van stress moet worden
voorkomen.

d. Actuele adviezen ten aanzien van de
behandeling van komende gevallen van kli-
nische mastitis worden routinematig per
kwartaal — en voorts naar behoefte aange-
past — verstrekt op grond van de frequen-
tieverdeling van uitslagen van B.O. en anti-
biogrammen (Gezondheidsdienst). Deze
adviezen worden dus gegeven op grond van
een waarschijnlijkheids-diagnose (meest
voorkomende verwekker in de afgelopen
periode). Daarbij komen aan de orde: het
toe te passen type antibioticum/ chemothe-
rapeuticum, de locale en/ of parenterale be-
handeling, de gewenste duur van deze be-
handeling en de controle op herstel bij een
volgend bedrijfsbezoek.
Verheijden (17) besteedde aan deze aspec-
ten aandacht op grond van de farmacoki-
netische en -dynamische eigenschappen
van de verschillende preparaten, zoals vet-
oplosbaarheidskarakter en M.I.C.-
waarden. In het algemeen kan volgens deze
auteur de volgende indeling worden ge-
volgd:

1. Streptococcen. Verschijningsvormen
(a) acute klinische mastitis en (b) chronisch
recidiverende klinische mastitis.
Behandeling in geval van (a): overdag fre-
quent uitmelken, \'s avonds locaal een injec-
tor met penicilline gecombineerd met se-
misynthetische penicilline (zoals
bijvoorbeeld nafcilline of cloxacilline of
kanamycine) inbrengen. Deze locale be-
handeling gedurende drie dagen toepassen.
Tevens een parenterale behandeling gedu-
rende 2 dagen instellen met bijvoorbeeld 5
gr. penethamaat HJ\' I d.d. Ook andere
mogelijkheden voor parenterale behande-
ling zijn door Verheijden aangegeven,
zoals spiramycine (17).

In geval van (b) alleen een locale behande-
ling instellen, gecombineerd met frequent
uitmelken overdag.

2. Staphylococcen. Verschijningsvorm
idem als bij
Streptococcen.
Behandeling idem als bij Streptococcen, zij
het dat de dosering bij parenterale behan-
deling dient te worden verhoogd tot 2 d.d. 5
gr. penethamaat HJi om een therapeuti-
sche spiegel te bereiken in de melk gedu-
rende 24 uur. Met name voor deze species
dient de injeetor naast penicilline ook se-
misynthetische penicilline te bevatten. Bij
deze species komt ongevoeligheid voor pe-
nicilline vanwege penicillinasevorming
voor in ongeveer 35% van de gevallen (8).
Het gebruik van spiramycine is in deze ge-
vallen zeker te overwegen (antibiogram!).

3. Coliformen. Verschijningsvormen(a)
acute klinische mastitis met locale en alge-
mene verschijnselen vanaf het opuieren tot
in de eerste maanden van de lactatie, (b)
zelden acute klinische mastitis met alleen
locale verschijnselen, (c) zelden chronisch
recidiverende mastitis.

Behandeling: bij de geringste verdenking
(zie BML) zo snel mogelijk een parenterale
(i
.V.) behandeling instellen met een tri-
methoprimsulfadoxine combinatie (ver-
houding respectievelijk 8 mg/kg en 40
mg/ kg).

De koe overdag frequent uitmelken en lo-
caal een injeetor met polymyxine B-sulfaat
\'s avonds inbrengen.

In het algemeen geldt, dat een behandeling
wordt volgehouden tot minstens èén dag
na het verdwijnen van de verschijnselen
van algemeen ziek zijn, met een minimum
van drie dagen. Bij de parenterale behande-
ling speelt, naast het kostenaspect, ook de
verlaging van het risico van het subklinisch
of latent worden van de infectie een belang-
rijke rol.

e. Het gebruik van antibiotica bij het
droogzetten en van tepeldip behoort tot de
basisprincipes van uiergezondheidsbege-
leiding, namelijk de eliminatie van be-
staande infecties en de preventie van optre-
den van nieuwe infecties.

\' l.eocilline®: 1 flacon beval 5 gr. penethamaathydrojodide. overeenkomend met 5 x 10\'\' IE pen. G. Leo
Pharmaceutische Produkten BV, Emmen.

-ocr page 443-

Adviezen met betrekking tot droogzetten
en tepeldipgebruik worden steeds voor èèn
of twee kwartalen verstrekt. Hierbij spelen
vragen zoals: wanneer droogzetten? met
welke preparaten? welke methode van
droogzetten (zie IV)? Voorts: is tepeldip-
pen geïndiceerd? welke tepeldip? welke
concentratie? wanneer dippen (lactatie
en/of droogstand)? Op coccenbedrijven
verdient het dippen van de tepels na elke
melkbeurt aanbeveling (5, 15).
Bij de Landelijke Steekproef Mastitis 1980
bleek dat 58,7% van de veehouders niet
dipte (16),

f. De diepgevroren melkmonsters van
klinische mastitisgevallen uit de voor-
gaande periode neemt de prakticus mee
voor de verzending naar de Gezondheids-
dienst. De relevante gegevens worden geno-
teerd op de 12 maanden-lijst (aantal koeien
met mastitis) en, indien dit nog niet is ge-
beurd, op de Bedrijfs Mastitis Lijst (12), De
uitslagen van B.O. worden, wanneer deze
van de Gezondheidsdienst zijn ontvangen,
tijdens een volgend bezoek op de BML
ingevuld, waarna een beoordeling plaats-
vindt alsmede een bespreking met de vee-
houder.

II. Het inventariseren van subklinische
mastitiden

a. Het nieuw beschikbaar gekomen cel-
getal van de tankmelk wordt routinematig
overgenomen op de 12 maanden-lijst en
beoordeeld. Een eerste indruk van het sub-
klinisch infectieniveau in de koppel van
met name coccen wordt hiermee verkre-
gen. Bij de beoordeling dient men rekening
te houden met de factoren, die van wisse-
lende invloed zijn op het niveau en verloop
van het celgetal, zoals kwartierinfectieni-
veau en mastitisverwekkers, de leeftijdsop-
bouw, het lactatie stadium, het melkpro-
duktieniveau van de koppel, hoge
omgevingstemperatuur, melkmachinewer-
king en melktechniek. Het celgetal van de
tankmelk is het belangrijkste praktische
gegeven van II.

b. Koppelonderzoek — naar celgetal
en/of kiemen - dient te worden verricht
tijdens het melken:

1. Indien de aanleiding tot de begeleiding
een acute uitbraak van klinische mastiti-
den vormde (waarbij de doelstellingen wer-
den overschreden) en er op het bedrijf geen
of onvoldoende gegevens bekend zijn met
betrekking tot de uiergezondheid. In dit
geval dienen de gegevens van het koppel-
onderzoek als basisinformatie voor de be-
geleiding. Er kan immers niet worden ge-
wacht totdat er voldoende gegevens
beschikbaar zijn gekomen uit de inventari-
satie van klinische mastitiden via bijv. een
BML.

Overigens behoeven de verwekkers van kli-
nische mastitis die over een periode van
enkele maanden worden gevonden niet
steeds overeen te komen met die welke bij
een koppelonderzoek (moment-opname)
worden gevonden.

2. indien bij de start van de begeleiding
het tankmelk-celgetal al boven de
500.000/ml ligt of tijdens de begelei-
dingsfase daarboven komt te liggen. Bij dit
niveau is het zeer waarschijnlijk dat er veel
subklinische uierinfecties aanwezig zijn.
Onderzoek naar het niveau van het celgetal
per koe wijst de probleemdieren aan,
waarna bij de betreffende kwartieren B.O.
dient te geschieden. De grens van het
tankmelk-celgetal, waarboven koppelon-
derzoek rendabel is, is hier arbitrair. De
kans op positieve bevindingen is groter bij
een niveau boven de 500.000/ ml dan boven
de 300.000/ ml. De relatie tussen kosten en
praktische waarde is hierbij het uitgangs-
punt.

3. indien er een laag tankmelk-celgetal
(bijv. onder de 200.000/ml) is en toch een
hoog percentage klinische mastitiden. Dan
dient eerst een inventarisatie van de klini-
sche mastitiden plaats te vinden. Op grond
hiervan kan worden bepaald of een koppel-
onderzoek nodig is.

4. indien tijdens de begeleidingsfase een
evaluatie verricht moet worden.

Op basis van gegevens van het koppelon-
derzoek kan worden nagegaan of er voor-
uitgang wordt geboekt en of er verschui-
vingen optreden in de frequentieverdeling
van bijv. verwekkers. Zo\'n koppelonder-
zoek kan 1 ä 2 X per jaar worden verricht.
De motivatie van de veehouder om de ge-
adviseerde maatregelen uit te voeren wordt
ermee gestimuleerd.

5. indien er een meer specifieke droogzet-
behandeling gewenst is. Dit kan met name
gelden voor bedrijven met een gemiddeld

-ocr page 444-

tankmelk-celgetal lager dan 300.000/ ml en
een gemiddeld percentage koegevallen
lager dan 30%. Het gaat hierbij om de vra-
gen: wel of geen antibiotica bij droogzetten
gebruiken? Gedurende welke periode wel
en welke niet? Zie voorts onder IV.

Koppelonderzoek naar het vóórkomen
van subklinische infecties is alleen gericht
op
Streptococcen en staphylococcen. Het
meest betrouwbaar is onderzoek van kwar-
tiermelkmonsters. Het bepalen van het cel-
getal en het verrichten van B.O. is daarbij
echter zeer arbeidsintensief en kostbaar.
Daarom worden in de praktijk meestal een
van de twee methodes gebruikt: (1) CMT
op kwartiermelk en de CMT positieve
kwartieren monsteren voor B.O. en (2) on-
derzoek van mengmelkmonsters per koe
op B.O. en/ of celgetal. In het laatste geval
dient van de aangewezen koeien (positief
B.O. en/of verhoogd celgetal) per kwartier
een nader onderzoek plaats te vinden. Op
Streptococcen bedrijven zijn beide me-
thodes bruikbaar. Op staphylococcen be-
drijven alleen de tweede: latente
staphylococcen-infecties kunnen leiden tot
valsnegatieve CMT uitslagen. Kwartieren
met latente infecties vertonen een celgetal
< 500.000/ml en een positieve B.O. uitslag.
Een positieve CMT-uitslag heeft als grens-
waarde een celgetal van ± 500.000/ml.

Voor een koppelonderzoek kan de hulp
ingeroepen worden van medewerkers van
de Gezondheidsdienst, de melkwinnings-
adviseur en eventueel van medewerkers
van fok- en controlevereniging. Goed over-
leg met de betrokkenen is hierbij tevoren
steeds gewenst. In plaats van een koppel-
onderzoek 1 ä 2 keer per jaar, kan de prak-
ticus tijdens zijn bedrijfsbezoeken op be-
drijven met een tankmelk-celgetal rond de
300.000/ ml een aselecte \'screening\' op sub-
klinische mastitiden uitvoeren bij 15 a20%
van de lacterende koeien. Op een bedrijf
met 80 koeien betekent dit bijvoorbeeld
12-16 koeien via de CMT eens per maand
of per twee maanden controleren. De CMT
positieve kwartieren worden voor BO be-
monsterd. Zodoende verkrijgt men extra
informatie over het verloop van het subkli-
nische infectieniveau in de koppel en met
name of er toename plaatsvindt,
c. In voorkomende gevallen (zie II. d)
kunnen celgetallen van individuele koeien
beschikbaar zijn voor de beoordeling van
het subklinisch infectieniveau.

d. Door de veehouder als verdacht aan-
gemerkte koeien worden tijdens het bezoek
routinematig onderzocht op het vóór-
komen van subklinische infectie.
Dit geldt ook voor aangekochte vaarzen of
nieuw in de koppel geïntroduceerde
koeien. Met name de preventie van insleep
van Strept. agalactiae in de koppel speelt
hierbij een rol.

III. De controle van de melkmachine-
functie en de melktechniek
Indien bij aanvang van de begeleiding
blijkt, dat de melkmachine langer dan zes
maanden geleden is doorgemeten, verdient
het aanbeveling direct een meetbeurt aan te
vragen.

a. Uitgangspunt in de begeleiding moet
zijn, dat de melkmachine tweemaal per jaar
wordt doorgemeten en de noodzakelijke
correcties worden uitgevoerd.
Hiertoe sluit de veehouder een abonne-
ment af bij de dealer. De tepelvoeringen
moeten mmstens tweemaal per jaar wor-
den vervangen.

Onder Nederlandse omstandigheden is het
niet economisch verantwoord, dat de prak-
ticus zich daadwerkelijk bezighoudt met
doormeten van melkmachines, maar van-
wege het feit, dat de melkmachine een
uiterst belangrijke rol speelt in de hele uier-
gezondheid, moet de prakticus de basis-
principes wel beheersen. Hiertoe is in
ruime mate informatie beschikbaar (7,2, 3,
10). Verschillende eenvoudige onder-
houdscontroles, die de veehouder elke 2 a6
weken dient uit te voeren en op de uitvoe-
ring waarvan de prakticus periodiek con-
trole dient uit te voeren, zijn van grote
waarde bij de optimalisering van de uierge-
zondheid. Dit betekent, dat de prakticus in
staat moet zijn de daarvoor benodigde
handelingen te verrichten. Omdat het vete-
rinaire werkterrein voorheen elders lag, zal
hij zich hierin moeten bekwamen, zodat
deze kleine handelingen vlot uitgevoerd
kunnen worden. Deze controles betreffen
(7, 2, 3, 10, 11): (1) de vacuumpomp (in
verband met de vacuumreserve), (2) de
vochtvanger (schoon, stofvrij, luchtdicht),
(3) de vacuumleiding (diameter, lengte,
bochten), (4) de regulateur (werking, rein-
heid), (5) de pulsator (pulsatiefrequentie.

-ocr page 445-

reinheid), (6) de tepelvoeringen (stevig of
slap, scheurtjes, poreus, stootrand glad en
soepel), (7) melkklauw (volume, luchtin-
laat), (8) de vacuumstabiliteit die vooral
wordt bepaald door de vacuumpomp, de
melkklauw en de regulateur, (9) het optre-
den van leklucht (bij vochtvanger, regula-
teurklep, rubberonderdelen, stootrand te-
pelvoeringen, bij verkeerd aansluiten
melkstel).

Wanneer er krachtvoer-silo\'s op en rond de
melkstal en/of tanklokaal zijn gesitueerd,
is er sterke kans op vervuiling van
melkmachine-onderdelen tijdens en na het
lossen van de buikwagen. De veehouder
dient hierop te worden gewezen. Bij twijfels
ten aanzien van één of meer aspecten dient
een deskundige geraadpleegd te worden.

b. Meet- en adviesrapporten moeten
worden besproken met de veehouder. Het
gaat er hierbij om, of en zo ja, hoe de
waargenomen afwijkingen in het vervolg
eventueel kunnen worden voorkomen. Het
komt overigens voor, dat reeds enkele
weken na een onderhoudsbeurt de melk-
machinewerking op bepaalde onderdelen
weer afwijkt van het optimale. De meest
voorkomende knelpunten in
melkmachine-installaties op probleembe-
drijven betreffen het drukwisselingssys-
teem (o.a. pulsatorwerking, pulsatiever-
houding), de werking en reinheid van de
regulateur, de reserve-capaciteit van de in-
stallatie, de vacuumhoogte en
constantheid en het optreden van leklucht
bij diverse onderdelen (4). Een Meet- en
adviesrapport kan worden opgevraagd bij
de Gezondheidsdienst en/ of bij de dealer,
als de veehouder dit niet meer bezit.

c. Naast een optimale werking van de
melkmachine speelt ook de hygiëne bij het
melken een grote rol ten aanzien van de
uiergezondheid.

De op melkgeldafrekeningen vermelde
kiemgetallen worden bij elk bezoek routi-
nematig overgenomen op de 12 maanden-
lijst en beoordeeld op niveau en verloop.
Dit geldt ook voor andere daarop vermelde
kwaliteitsaspecten.

Het gemiddelde kiemgetal van eersteklas
melk over een jaar bedroeg in West-
Nederland 35.000 ml. Bij afwijkingen ten
opzichte van de gewenste situatie zal nader
onderzoek dienen plaats te vinden.

Het valt buiten het kader van dit artikel om
nader in te gaan op de kwaliteitsaspecten.

Informatie of hulp voor nader onderzoek is
bij de Gezondheidsdienst, de melkfabriek,
het Consulentschap voor de Rundveehou-
derij en het regionale Melkcontrole Station
te verkrijgen,

d. Omdat de melktechniek en de hygiëne
bij en rondom het melken behoren tot de
belangrijkste factoren die de uiergezond-
heid op een bedrijf bepalen, dient hieraan
bij de begeleiding zeker aandacht te wor-
den besteed. De bedrijfsvoering speelt hier-
bij een sleutelrol, zoals ook in de bedrijfsa-
namnese tot uiting kwam (12). Voor een
objectieve beoordeling van de melktech-
niek en de hygiëne dient de prakticus eens
per halfjaar onaangekondigd minstens een
gedeelte van het melkwinningsproces te
volgen. Daarbij wordt gelet op de hygiëne
vóór het melken (zijn de koeien schoon, is
de uier schoon en geschoren), de voorbe-
handelingswijze en de hygiëne hierbij
(droge voorbehandeling gedurende 20 a 30
seconden met één schone ruwe- eventueel
papieren-doek), wordt er voorgestraald
mede ter detectie van mastitis, de eerste
wachttijd (< 1 \'/j minuut is gewenst), ver-
schillen in eerste wachttijd tussen de eerste
en de laatste van in serie voorbehandelde
koeien, (constante wachttijd is gewenst), de
manier van en hygiëne bij aansluiten van
het melkstel (luchtinlaat is ongewenst), het
corrigeren van de stand van een melkstel
tijdens het melken (loodrecht op de
uierbasis), het opkruipen van tepelvoerin-
gen tijdens het melken (ongewenst), de
wijze van en hygiëne bij afname van het
melkstel, de gemiddelde melksnelheid en
de spreiding hierin tussen koeien, de condi-
tie van de tepels na afname van het melkstel
(ringvorming, kneusplekken, vorm) en op
het dippen of sprayen. Voorts is het gedrag
van de koeien vóór, tijdens en na het mel-
ken van belang. Ook het reinigingsproces
van de melkmachine (gebruikte detergen-
tia, toegepaste concentratie, temperatuur
van het boilerwater (boven de 75° C), tem-
peratuur van de spoelvloeistof aan het
einde van de reiniging (boven de 45° C).
Indien men verdenking koestert ten aan-
zien van voornoemde aspecten, is het zin-
vol om de melkwinningsadviseur voor een
kosteloos nader onderzoek in te schakelen.

-ocr page 446-

IV. Advisering omtrent een behandeling
bij droogzetten

Het instellen van een behandeling bij
droogzetten dient om bestaande infecties te
elimineren en het optreden van nieuwe in-
fecties te voorkomen (15).
Droogzetadviezen worden eens per kwar-
taal of per halfjaar verstrekt en zonodig
bijgesteld, indien de uitslagen van B.O.
(BML), van koppelonderzoek en
tankmelk-celgetallen daartoe aanleiding
geven. Vooral het subklinisch infectieni-
veau is de bepalende factor, prijsoverwe-
gingen en resistentieproblemen vormen
nauwelijks een argument. Volgens de
Landelijke Steekproef Mastitis paste
15,5% van de veehouders geen antibiotica
toe bij het droogzetten, terwijl 50,2% alle
koeien met antibiotica droogzette (16).
Het volgende voorstel voor droogzetadvie-
zen op bedrijfsniveau kan worden gehan-
teerd voor:
1. Bedrijven met klinische mastitiden
(meer dan 30% koegevallen) ten ge-
volge van voornamelijke streptococ-
cen.

1.1. Bij een gemiddeld tankmelk-celgetal
van > 300.000/ml dient men alle die-
ren droog te zetten met antibiotica
(penicilline). Koppelonderzoek (bijv.
via CMT) naar subkHnische mastiti-
den is geïndiceerd, om het infectieni-
veau vast te stellen en veranderingen
daarin te evalueren. Bij een hoog in-
fectieniveau overwegen, om \'s mor-
gens (èn \'s avonds) de dag vóór droog-
zetten parenteraal 5 gr penethamaat
HJi toe te dienen. De droogzetters
worden de andere dag \'s morgens na
het melken ingebracht. Goede hygië-
nische omstandigheden zijn ook hier
van belang.

1.2. Bij een gemiddeld tankmelk-celgetal
van < 300.000/ml kan men volstaan
alleen koeien met een klinische masti-
tishistorie met antibiotica(penicilline)
droog te zetten. In het algemeen zal
het percentage klinische mastitiden
hier op of onder het gemiddelde liggen
(zie II,c.). Een goede hygiëne blijft be-
langrijk.

2. Bedrijven met klinische mastitiden
(meer dan 30% koegevallen) ten ge-
volge van voornamelijk staphylococ-
cen.

2.1. Bij een gemiddeld tankmelk-celgetal
van < 300.000 ml is de situatie com-
plexer. Een laag tankmelk-celgetal
heeft slechts beperkte waarde, omdat
bij
Staph, aureus veel latente infecties
kunnen optreden.

Een koppelonderzoek (bemonsteren
voor B.O. en celgetal) zal moeten uit-
wijzen hoe hoog het percentage sub-
kHnische en latente infecties is. Bij een
laag percentage alleen de koeien met
een mastitishistorie — hetzij subkli-
nisch, hetzij latent — met antibiotica
droogzetten. Bij een hoog percentage
alle dieren met antibiotica droogzet-
ten: met preparaten die penicilline en
semisynthetische penicilline bevatten.
Een goede hygiëne is hier van belang.

2.2. Bij een hoog tankmelk-celgetal van >
300.000/ml zal het percentage subkH-
nische mastitiden in de koppel hoog
zijn. Mogelijk komen er dan ook meer
streptococceninfecties voor. In dit
geval worden alle dieren met antibio-
tica drooggezet. De intra-mammaire
behandeling kan worden aangevuld
met een parenterale. Daartoe wordt
spiramycine of 5 gr penethamaat HJi
i.m. \'s morgens en ook \'s avonds toe-
gediend op de dag vóór droogzetten.

De droogzetters worden dan \'s mor-
gens na het melken ingebracht. Een
goede hygiëne moet worden nage-
streefd.

3. Bedrijven met klinische mastitiden
(meer dan 30% koegevallen) ten ge-
volge van vooral coliformen.

3.1. Bij een laag tankmelk-celgetal (<
200.000/ ml) en/ of weinig coccenmas-
titiden (minder dan 10-20% koegeval-
len per jaar) alleen de koeien met een
coecenmastitishistorie met antibiotica
droogzetten. Het subklinisch infectie-
niveau, dat zeer waarschijnlijk laag is,
zal niet steeds leiden tot klinische mas-
titiden.

Leocilline®; 1 flacon bevat 5 gr penethamaathydrojodide, overeenkomend met 5 x 10\' IE pen. G. Leo Phar-
maceutische Produkten BV, Emmen.

-ocr page 447-

3.2. Bij een hoger tankmelk-celgetal (>
300.000\'ml) kunnen meer mastitiden
ten gevolge van coccen en ook meer
subklinische mastitiden worden ver-
wacht. Koppelonderzoek hiernaar
(bijv. via de CMT) is geïndiceerd. De
koeien met een (sub)klinische masti-
tishistorie droogzetten met antibio-
tica (penicilline semisynthetische
penicilline).

Bij coliforme mastitiden lijkt de afweer in
de uier te zijn verlaagd. Wanneer er jaren-
lang droogzetters zijn gebruikt en tepeldip
is toegepast na elke melkbeurt, zou er meer
risico bestaan voor het optreden van coli-
forme mastitiden. Verschillende afweersys-
temen in de uier zouden daar een rol bij
spelen (5, 6, 15).

Op bedrijven met klinische mastitissituatie
onder het gemiddelde, bijv. 10% of 20%,
kan men op een analoge manier tewerk
gaan. Met name de voornoemde punten
1.2, 2.1 en 3.1 zijn hierbij van toepassing.
Ook nu is het subklinische infectieniveau in
de koppel de bepalende factor (9).
De beoordeling van de melkcontrole gege-
vens (ISK, LW) en gegevens over li-
chaamsconditie en vruchtbaarheid kan in-
formatie verschaffen omtrent de gewenste
lengte van de droogstand. In zijn algemeen-
heid geldt, dat de droogstand minimaal
40 en maximaal 70 dagen mag zijn, het
gemiddelde ligt rond de 53 dagen (1).

V. De advisering omtrent de afvoer van
prohleemkoeien

Er bestaat geen uniformiteit in de om-
schrijving van \'probleemkoeien\'. Het vete-
rinaire afvoeradvies moet vooral worden
gezien als een discussiepunt voor de vee-
houder. Deze adviezen worden verstrekt
op grond van (1) financiële consequenties
met name met betrekking tot de melkpro-
duktiederving (via verloop van ISK en
LW), (2) de klinische en subklinische mas-
titishistorie van de koe, (3) de betrokken
uierpathogenen, (4) de pariteit, (5) de prog-
nose voor herstel en (6) de risicofactor voor
besmetting van andere koeien in de koppel.
Derhalve moet hierbij de fokwaarde en het
melkproduktieniveau van de betreffende
koe een ondergeschikte rol spelen. Een uni-
form algemeen advies is hier niet te geven.
Ten aanzien van tepelbetrappingen dient te
worden gelet op de boxafmetingen, de af-
stelling van de schoftboom, de kopruimte
bij het opstaan en de hoedanigheid van de
boxvloer (glad of ruw).

SLOTOPMERKINGEN

De vijf hoofdpunten uit het raamschema
dienen niet afzonderlijk of na elkaar te
worden behandeld tijdens de bedrijfsbe-
zoeken. Zij moeten op een geïntegreerde
wijze of naast elkaar aan de orde komen.
Voorts blijkt uit de beschreven methodiek,
dat uiergezondheidsbegeleiding zonder
aandacht voor de melkmachinefunctie en
de melktechniek wezenlijke aspecten mist
(15). In en om de melkput speelt zich een
belangrijk proces met betrekking tot de
uiergezondheid af. Dit geldt vooral in rela-
tie tot de subklinische mastitissituatie op
een bedrijf. Deze laatste is mogelijk nog
belangrijker dan de klinische mastitissitu-
atie. Het behandelen van klinische mastiti-
den alleen zal niet leiden tot een blijvende
verbetering, evenmin als het doen afvoeren
van chronische probleemgevallen op lange
termijn dit zal doen. De droogzetadvise-
ring, zoals hier beschreven, moet worden
beschouwd als een voorstel. Afhankelijk
van de omstandigheden op het bedrijf en de
bedrijfsvoering, zal de prakticus op een fle-
xibele wijze de droogzetadviezen moeten
verstrekken. Het is mogelijk, dat na ge-
richte behandelings- en droogzetadviezen
de frequentieverdeling van verwekkers op
het bedrijf zich gaat wijzigen. Uit de BML
zal dit duidelijk blijken. Dit betekent, dat
men na verloop van tijd hierop adequaat
moet inspelen.

Behalve handvaardigheden dient de prak-
ticus te beschikken over vaardigheden.
Kennis en inzicht om interactie van de di-
verse aspecten aan elkaar te kunnen relate-
ren zijn onontbeerlijk. Deze nieuwe taakin-
houd vraagt om tijdsinvestering, maar
vooral om inzet van de prakticus om als
een management consultant te kunnen op-
treden.

Zoals al is gesteld in een voorgaand artikel
(12), dient men tijdens de bedrijfsbezoeken
de adviezen trapsgewijs op te bouwen. Een
stortvloed aan adviezen en uit te voeren
correcties of maatregelen overvalt de vee-
houder en leidt tot demotivatie. Demotiva-
tie bij de veehouder resulteert al spoedig in
demotivatie bij de prakticus. Het is juist de
optimale wisselwerking tussen veehouder

-ocr page 448-

en prakticus, die tot rendement leidt. In-
dien nodig, wordt besloten tot het inroepen
van de hulp van derden: Gezondheidienst,
melkwinningsadviseur of Consulentschap
voor de Rundveehouderij. Het is daarbij
belangrijk, dat deze hulp tijdig wordt inge-
roepen en dat er goed overleg tussen de
betrokkenen bestaat, zodat de veehouder
eensluidende en optimale adviezen ver-
krijgt,

DANKBETUIGING

De auteur is dank verschuldigd aan collega drs. R.
Ikink voor zijn medewerking bij de totstandkoming
van dit artikel.

LITERATUUR

1. Allaire, F. R,: Length of first dry period is most
critical.
Hoard\'s Dairyman. 127, 13. (1982).

2. Anonymus a: Technische aanbevelingen voor
melkmachine-installaties. Uitgave Stichting
Melkwinningsapparatuur, Wageningen, 1975.

3. Anonymus, b: Melkwinning. Uitgave van het
Min, van Landbouw dir. bedrijfsstruct. aangele-
genh,, het Consulentschap i.a.d. voor melkwin-
ning, 3e druk, Wageningen, 1978,

4. Anonymus, c: 34e jaarverslag (1981) van dc Ge
zondheidsdienst voor Dieren in Overijssel, 1982

5. Bramley, A,J,, Dodd, F. H,, Griffin, T, K. Mas
titis Control and Herd Management. Techn
buil, 4, N,LR,D, Reading & Hannah Res, Inst
Ayr, GB, 1981.

6. Dohoo, 1. R., Meek, A. M.: Somatic cell counts
in bovine melk.
Can. Vel. J.. 23, 119. (1982).

VAN DE FACULTEIT

Voorlichtingsdag Electrostimulatie

Utrecht, 25 augustus 1983

Plaats: Universiteitscentrum \'De Uithof^, Hoofdge-
bouw Diergeneeskunde, Yalelaan I, Utrecht,
Programma:

10,00 Ontvangst met koffie

10.15 Opening door proL dr. J. G, van Logtestijn.
10.30 Lezing door dr. G. Eikelenboom: \'Vleeskwali-
teit, begrip, bepaling en beheersing\'
11.15 Lezing drs. F. J. M. Smulders: \'Het effect van
electrostimulatie op de kwaliteit van rund- en
kalfsvlees\'
12,00 Discussie vragen
13,00 Lunch

14.00 Lezing door proL dr. J. G. van Logtestijn:
\'Electrostimulatie en Good Manufacturing
Practices in moderne vleeslijnen\'
14,45 Theepauze
15,00 Discussie vragen
15,45 Samenvatting afsluiting.

7, Grommers, F, J,: Machinaal melken en Mastitis,
Diergeneestid. Memorandum. 18, 6. (1971).

8, Groothuis, D. G., Frik, ,1. F.: Een vergelijking
van het gevoeligheidspatroon van staphylococ-
cen geïsoleerd uit runderuiers in 1974 en 1980.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 107, 883. (1982).

9, Jackson, E. R,: The control of bovine mastitis.
Vel. Rec.. 107, 37. (1980).

10, Kingwill, R. G„ Dodd, F. H., Neave, F, K.:
Machine milkingand Mastitis. In: Machine milk-
ing,
Techn. Buil.. 1, p, 231, N,LR.D. Reading,
United Kingdom, 1979.

I I. Madel, A.: The milking machine-part 1. Cat. no.
VET 17, Unit for Veterinary Continuing Educa-
tion, Royal Vet, Coll. London, 1981.

12. Noordhuizen, J, P. T. M.: Uiergezondheidsbege-
leiding als onderdeel van een veterinair begelei-
dingsprogramma voor melkveebedrijven. 1.
Doelstellingen en materialen en de methodiek in
de aanloopfase.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 108,
587-592. (1983).

13. Peijnenburg, J. C. H.: Nieuwe opzet kwaliteits-
onderzoek. Stichting Reg. Org, voor melkhy-
giëne Zuid-Nederland, 1982.

14. Schipper, C. J,: De uitbetaling van melk naar
kwaliteit.
Bedr. Onncikkeiing. 13, 4. (1982).

15. Tolle, A,: Die subklinische Kokkenmastitis des
Rindes, eine Übersicht.
Zhi. Ver Med. B. 29,
329. (1982).

16. Vecht, U,, Berg, J, van de: Voorlopig verslag van
de landelijke steekproef mastitis 1980. C.D.I.
afd. Rotterdam, 1981,

17. Verheijden, J,: Enkele kanttekeningen met be-
trekking tot dc antibacteriiJle therapie van masti-
tis bij het rund. Lezing vanuit de vakgroep Be-
drijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk op het
Post Academisch Onderwijs van de K N. M .v.D.,
1982.

N,B. Na afloop van deze dag zal aan de deelnemers
een themanummer van het blad
Vieesdisirihulie en
Vieesiechnoiogie
worden uitgereikt dat geheel gewijd
is aan electrostimulatie. Daarin opgenomen zijn te-
vens de lezingen zoals gehouden tijdens deze dag.
Routebeschrijving: Komende van verkeersplein Ou-
derijn: borden Amersfoort volgen, afslag Stadion
UithoL Komende van Zeist: bij kruising na restau-
rant Biltse Hoek linksaf richting UithoL
Opgave voor deelneming: Vóór 20 augustus bij het
secretariaat V,V,D.O,, tel, 030-715544, toestel309: na
1 augustus via tel. 030-733814,
Kosten: ƒ 20, inclusief koffie, lunch, thee; contant
te voldoen bij aankomst.

-ocr page 449-

Uiergezondheidsbegeleiding als onderdeel
van een veterinair begeleidingsprogramma
voor melkveebedrijven.

III. Evaluatie en analyse

Udder Health Programmes on Dairy Farms as Part of a Total Dairy Herd
Health and Production Control Programme

III. Evalualion and Analysis

J. P. T. M. Noordhuizen\'

SAMENVATTING In twee voorgaande artikelen uit een serie van drie over uiergezondheidsbege-
leiding is een begeleidingsmodel beschreven. Hierbij werden de doelstellingen, de benodigde
materialen, een bedrijfsanamnese en de methodiek tijdens de bedrijfsbezoeken gepresenteerd. Het
model is gebaseerd op een vijfpunten raamschema.

In dit artikel worden de verschillende evaluaties en analyses besproken, die met de beschreven
administratie kunnen worden uitgevoerd. Het betreft een evaluatie van de klinische resp. subklini-
sche mastiti.tsituatie op een bedrijf en een economische evaluatie. Deze laatste is een raming. De
evaluaties zijn direct gerelateerd aan de doelstellingen van de begeleiding en de methodiek.
Evaluaties zijn noodzakelijk, om de veehouder voortdurend te motiveren de geadviseerde maatre-
gelen uit te voeren, om hem te laten zien in hoeverre er met de begeleiding vooruitgang wordt
geboekt en om zonodig de doelstellingen voor het bedrijf hij te stellen. Het verrichten van analyses
en evaluaties vraagt van de prakticus e.xtra kennis, tijdsinvestering en inzet.

SUMMARY An udder health control programme was described in two previous papers of a.series
of three. The objectives, material required, an extensive farm interview and procedures used during
the farm visits in this model were presented. The model is based on a ßve-point schedule,
hi the present paper, the various feasibilities of evaluation and analysis which may be performed
using the system of recording described are introduced. This includes evalualion of the clinical and
.subclinical mastitis situation on the farm, as well as an assessment of the economic losses due to this
situation. The evaluations are required to constantly motivate the farmer to perform the activities
recommended, to illustrate to which extent an improvement in udder health status has been
achieved and to correct the objectives for the farm, if necessary. Analysis and evaluating activities
require additional knowledge, investment of time and devotion from the practitioner.

INLEIDING beoordelen in hoeverre de doelstellingen

Een wezenlijk en in de praktijk vaak ver- worden bereikt, dus om de mate van voor-

waarloosd onderdeel van veterinaire be- uitgang vast te stellen. Hiermee kan dan

drijfsbegeleiding betreft de analyse en eva- tevens het prioriteitenschema worden bij-

luatie (9, 10). Evaluaties dienen periodiek gesteld. De veehouder dient voortdurend

te worden verricht in relatie tot de doelstel- te worden gemotiveerd tot het uitvoeren

lingen van de begeleiding( 18). Het vaststel- van geadviseerde maatregelen. Evaluaties

len van een uitgangssituatie bij aanvang zijn ook daarvoor geschikt, omdat ze voor

van de begeleiding dient zowel om een pri- een veehouder zichtbaar maken wat er op

oriteitenschema voor maatregelen of acti- zijn bedrijf gaande is, met name in pro-

viteiten op te stellen, als ook om later te hleemsituaties.

\' Drs. J. P. T. M. Noordhuizen, wetenschappelijk medewerker Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buiten-
praktijk, Faculteit der Diergeneeskunde. Marburglaan 4, 3508 TD Utrecht.

-ocr page 450-

De evaluaties ten aanzien van de uierge-
zondheidsbegeleiding betreffen: (1) evalu-
atie van kengetallen ten aanzien van de
klinische en subklinische mastitissituatie
en (2) de raming van de economische
schade. Deze beïnvloeden elkaar in hoge
mate. Van het totale schadebedrag ten ge-
volge van uier- en tepelaandoeningen per
gemiddeld aanwezige koe wordt ongeveer
60 ä 80% veroorzaakt door melkproduktie-
verlies bij klinische en subklinische infec-
ties. De subklinische infecties alleen al
maken daarvan ongeveer 60 ä 70% uit (5,
13). Het voorkómen en elimineren van met
name subklinische infecties is daarom een
van de meest belangrijke aspecten van de
begeleiding.

De doelstellingen van dit artikel zijn (1)
modelmatig weer te geven hoe de prakticus
evaluaties kan uitvoeren, (2) aan te geven
welke elementaire analysemethodes daar-
bij behulpzaam zijn en (3) waartoe deze
evaluaties gebruikt kunnen worden.

I. Evaluatie van de klinische mastitis-
situatie

De evaluatie omvat een aantal eenvoudige
berekeningen. De Bedrijfs Mastitis Lijst
(BML) dient hiervoor als basis. Gegevens
van de Vruchtbaarheid Ziektekaart (VZ
kaart) en de 12-maandenlijst kunnen erbij
worden betrokken. Zie voor de BML fig. I
(18),

Evaluaties vinden gewoonlijk plaats op
jaarbasis. Vanwege o.a, seizoensvariaties
dienen omrekeningen van kwartalen naar
jaarbasis onder voorbehoud te worden ge-
ïnterpreteerd.
Periodieke evaluaties:
a. Bereken het aantal en percentage
koeien met klinische mastitis over het ge-
middeld aantal aanwezige koeien over drie,
zes of twaalf maanden (BML, eventueel
VZ-kaart en 12-maandenlijst), Dit geeft
een eerste indruk van de uiergezondheids-
situatie, Uit fig. 1 blijkt dat er op dit bedrijf
13 koeien met klinische mastitis in drie
maanden tijd voorkwamen.

naam/«

jeb.jaar

KalP-
datum

irterval
k
»ti>en-
f*ir>»stk

.datum 1
kwartltr
R. O,

, datuim a.

kwartier«
B 0.

.datiun 3

kwftrtJtr

B. O.

1 datum H

kw&rt/W

drcogaettefl

cpmeHcinq««
^l-chvdtirvMw

2.1

18-9-Si

105

ll-i
Ck,

I-I betrapt IV,
ait^ uter.

ï.6-10-8)

16-1

i-l

ST-

n-10-ßi

16

llll

SU

53

18

15-0-8)

151

10-6-81

it-i
JU

81

19

IS-I-82.

-k

1,-1
fC

%t

1b-i
cc

6?

■T>

8-1-81

2,1

5T

■>8

11-1-81

JT

\\1

20-1-81

2,5

afgtïcerd^
dritsp&n.

I9-»

st>

31

•76

\\b-\\-èl

51

li

•78

11-1-81

57

,yu

meng

19

\'8o

11-3-81

1 c.

f?-i aankoop.

1 O

57

19-11-81

1 UtJ

V

T>

18-1-61

L<)

io-j
SA

Fig, 1. De Bedrijfs Mastitis Lijst (BML), Codering uitslagen BO: Cb = Corynebact. pyogenes. ST = coa-
gulasenegatieve staphylococ, ST =
Ssaph. aureus, SD; SU/SA = resp. Streptococcus dysgalactiaejuteris!
agalactiae.
EC = coliformen, meng = menginfectie coccen, NEG = negatieL
Een minteken voor het interval in dagen duidt op een mastitis tijdens de droogstand.

-ocr page 451-

b. Bereken uit de BML het aantal klini-
sche koegevallen per 100 koeien (lacterend
droogstaand) per jaar en per maand. Dit
getal wordt dus in een percentage uitge-
drukt (11). Een koegeval = geval van klini-
sche mastitis bij een koe, ongeacht het
daarbij betrokken aantal kwartieren, onge-
acht de verwekker die wordt geïsoleerd en
ongeacht het feit of het een eerste of een
herhaalde mastitis betreft. De volgende in-
deling voor bedrijfsmastitissituatie kan
worden gehanteerd; < 10% koegevallen =
zeer goed; 10-30% = gemiddeld; 30-100%,
= onvoldoende; > 100% = slecht. Op de
BML uit fig. 1 staan 20 koegevallen ver-
meld in de periode van drie maanden bij 13
koeien. Op jaarbasis wordt dit dan 4 x 20 =
80% koegevallen.

Voor het berekenen van het aantal koege-
vallen kan men dus de \'data van mastitiden
optellen\'.

c. Bepaal het gemiddeld aantal kwartier-
gevallen klinische mastitis per aangetaste
koe uit de BML. Dit getal is het quotiënt
van het totaal aantal klinisch geïnfecteerde
kwartieren en het daarbij betrokken aantal
koeien.

Uit fig. 1 blijkt dit kengetal over een peri-
ode van drie maanden 24/13 = 1,8 te be-
dragen. Bij de door ons begeleide bedrijven
komen er voor met een gemiddelde van 1,0
maar ook van 2,4. Bij de Landelijke Steek-
proef Mastitis (LSM) 1980 kwam klinische
mastitis bij 11,5% van de koeien met masti-
tis voor in één kwartier, bij 3,6% in twee
kwartieren (21).

d. Bepaal het aantal herhaalde kwartier-
gevallen klinische mastitis. De definitie
hiervan luidt: een klinische mastitis optre-
dend langer dan 14 dagen na een voor-
gaande mastitis bij de koe in hetzelfde kwar-
tier en met dezelfde kiem. Met name de
behandelingswijze van de veehouder is
hierop van invloed en in mindere mate de
bereikbaarheid van de ontstekingshaard of
resistentie van de verwekker. Hierbij wor-
den de probleemkoeien met klinische mas-
titis aangeduid, die dus direct van de BML
afleesbaar zijn.

Op de BML uit fig. I staan vier herhalings-
kwartiergevallen in drie maanden beschre-
ven, namelijk bij koe 21, 78, 81 en 67.
De punten a t/m d bepalen de klinische
mastitissituatie op een bedrijf en dienen
afzonderlijk te worden vergeleken met de
doelstellingen (18). Ter aanvulling kunnen
nog enkele analyses worden verricht. Be-
handelingsadviezen kunnen hierop worden
gebaseerd en tevens kunnen deze analyses
de problematiek voor de veehouder meer
verduidelijken.

1. Analyseer welke verwekkers het meest
frequent voorkomen op het bedrijf.

Dit kan middels een frequentieverdeling
van de verwekkers, die op de BML geno-
teerd staan. Hiermede kan een waarschijn-
lijkheidsdiagnose voor komende mastitis-
gevallen worden gesteld en behandelings-
adviezen hierop afgestemd.
Deze frequentieverdeling is het meest illu-
stratief in de vorm van een histogram.

2. Analyseer via een frequentieverdeling
het aantal klinische koegevallen en het aan-
tal koeien met mastitis versus lactatiesta-
dium, pariteit, produktieniveau en seizoen.
De gegevens hiervoor zijn afkomstig van
de BML en de formulieren van de melk-
controle. Meestal vertonen de oudere
koeien de problemen, maar een enkele keer
zijn het de vaarzen, bijvoorbeeld bij be-
drijfsproblemen ten gevolge van
Staph, au-
reus.
De meeste mastitisgevallen treden op
tijdens de eerste helft van de lactatie. Soms
is er een piek rondom het afkalven, soms in
de droogstand en soms rondom de produk-
tietop. Deze illustratie kan velden aanwij-
zen waar extra aandacht nodig is, zoals de
droogstand of de afkalfstal of de groep
oudere koeien. Inzicht in de leeftijdsop-
bouw van de veestapel en in de verschil-
lende produktieniveaus (LW) in de koppel
is noodzakelijk.

3. Analyseer het percentage mastitis
voorkomend in voor- resp. achterkwartie-
ren en in linker- resp. rechterkwartieren. Er
is hiermede mogelijk een relatie te leggen
met de melkmachinewerking en/of de ge-
wichtsverdeling van de melkstellen onder
de koeien.

II. Evaluatie van de subklinische mastitis-
situatie

Indien er uitslagen van meerdere koppel-
onderzoeken of screenings betreffende cel-
getal en bacteriologisch onderzoek (B.O.)

-ocr page 452-

bekend zijn (19), kan men het verloop van
het subklinisch infectiepercentage in de
koppel analyseren en evalueren. Hiertoe
kunnen de volgende onderdelen worden
gebruikt:

a. Het aantal koeien, dat per keer -- bij
een bedrijfsscreening of een totaal kop-
pelonderzoek — is onderzocht op cel-
getal en mastitisverwekkers (19). Te-
vens het aantal en percentage koeien
daarvan met een celgetal boven de
500.000/ml.

Idem voor het aantal en percentage
kwartieren.

b. Uitslagen van koppelonderzoek kun-
nen worden ingedeeld volgens de nor-
men van de International Dairy Fede-
ration, die ook bij de LSM in
Nederland werden gehanteerd (21). Dit
betreft:

(1) normale kwartieren (BO negatief,
celgetal < 500); LSM 1980: 75,4%)

(2) secretiestoornissen (BO negatief,
celgetal > 500); LSM 1980: 14,9%)

(3) latente infecties (BO positief, celge-
tal < 500); LSM 1980: 3,3%)

(4) (sub)klinische infecties (BO posi-
tief, celgetal > 500): LSM 1980: 6,6%).
Dit is geen 100% sluitende indeling,
maar kan in de praktijk als referentie-
waarde worden gebruikt. Met name
wordt aan het produktieniveau als fac-
tor van invloed voorbijgegaan. Bij de
beoordeling dient men ook andere fac-
toren te betrekken, die van invloed zijn
op het celgetalniveau. Het subklinisch
kwartierinfectieniveau wordt ook ge-
bruikt bij de economische evaluatie.

c. Het aantal nieuw ontdekte koeien
(sinds een vorig koppelonderzoek of
screening) met een celgetal boven de
500.000/ml, resp. CMT uitslag

Dit is een evaluatiecriterium ten aan-
zien van verstrekte adviezen omtrent
behandeling, droogzetten en bedrijfs-
voering in het algemeen. Een toename
in aantal is ongewenst. Invloeden van
seizoen, afkalfpatroon en produktieni-
veau moeten bij de beoordeling worden
betrokken.

d. Een frequentieverdeling van koeien ge-
noemd onder (c) versus pariteit resp.
BO-uitslagen kan de situatie voor de
veehouder verduidelijken.

///. Economische evaluatie
Betrouwbare gegevens omtrent de bereke-
ning van de economische schade ten ge-
volge van uiergezondheidsstoornissen zijn
in de literatuur niet of nauwelijks bekend.
Melkproduktieverliezen ten gevolge van
klinische en subkHnische mastitis zijn be-
groot op 20-40% per aangetast kwartier
vanaf het moment van eerste infectie voor
de rest van de lactatie (1,5, 14, 15, 6, 17,
16). Per koe wordt dan een produktiever-
Hes van 5 ä 10% gehanteerd als gemiddelde.
Het aantal betrokken kwartieren kan sterk
variëren zowel tussen bedrijven als ook tus-
sen koeien. Zie ook evaluatie Ic. Dijkhui-
zen (5, 6) beschrijft nog andere criteria ter
vaststelling van het schadebedrag. De bere-
kening wordt dan gebaseerd op het aantal
koeien met klinische mastitis, het aantal
klinische koegevallen, het subklinisch
kwartierinfectieniveau, de gemiddelde
melkproduktie en het verlies daarvan per
koegeval, de schade door afvoer van
koeien en de schade doordat de melk niet
geleverd mag worden. Posten van extra
arbeid en veranderde melksamenstelling
worden pro memorie opgenomen, terwijl
de kosten door verlaagde voeropname in
mindering worden gebracht op het schade-
bedrag volgens de regel: voor twee kg la-
gere melkproduktie wordt I kg krachtvoer
in mindering gebracht. Een en ander wordt
met een voorbeeld toegelicht.
Voorbeeld van een berekening op jaarba-
sis.

Een melkveebedrijf met 100 melk-en kalf-
koeien. De gemiddelde melkproduktie be-
droeg per koe 5800 kg en per koe per dag 19
kg. In één jaar werden bij 42 koeien 66
klinische koegevallen van mastitis in 81
kwartieren waargenomen.
Per mastitiskoe zijn gemiddeld 1,9 kwartie-
ren betrokken. Het gemiddelde celgetal
van de tankmelk bedroeg 650.000/ml.
Koppelonderzoek wees uit, dat 30% van de
kwartieren subklinisch was geïnfecteerd.
In het ene jaar zijn 8 koeien op verschil-
lende stadia van de lactatie afgevoerd we-
gens uier- en tepelaandoeningen. De be-
handelingskosten voor klinische
mastitiden zijn begroot op gemiddeld
ƒ 30,— per koegeval, melkopbrengstprijs
op/ 65,— per 100 kg en de krachtvoerkos-
ten op/ 55,— per 100 kg. De niet leverbare
melk wordt deels aan kalveren verstrekt.

-ocr page 453-

Het melkproduktieverlies ten gevolge van
subklinische mastitis is gesteld op 20% per
kwartier en
5% per koe vanaf het eerste
moment van de infectie voor de rest van de
lactatie (5,6). Het extra melkproduktiever-
lies ten gevolge van het klinisch worden
van de infectie is gesteld op 10% per kli-
nisch geïnfecteerd kwartier en op 2.5 a 5%
per koegeval, afhankelijk van het betrok-
ken aantal kwartieren (5, 6).
Op grond van het aantal betrokken kwar-
tieren op dit bedrijf wordt 3% extra pro-
duktieverlies per koegeval gehanteerd.

deze berekeningswijze geschikt voor het bij
de begeleiding gestelde doel. Het gaat na-
melijk niet om de absolute hoogte, maar
om de onderlinge verhouding van de be-
dragen. Het doel is dan ook de veehouder
te blijven motiveren, vooral daar waar
slechts langzaam vooruitgang kan worden
geboekt (12). Deze evaluatie wordt eens
per half jaar of per jaar verricht, indien
tenminste de resultaten van een koppelon-
derzoek bekend zijn. Men dient te beden-
ken, dat het schadebedrag door melkpro-
duktieverlies vaak moeilijk bij de

Produktieverlies door subklinische mastitis

30% van 400 kwartieren x 20% van kg x f 0,65 =

4

Produktieverlies door klinische mastitis

66 koegevallen x 3% van 5800 kg x ƒ 0,65 = extra
Afvoer van 8 koeien =

Niet aan de fabriek leverbare melk (deels aan kalveren gevoerd)

66 X 4 dagen x 19 kg x ƒ 0,35 =
Behandelingskosten = 66 koegevallen x ƒ 30,— =
Veranderde melksamenstelling, extra arbeid =

22,620,-

7,465,—
4,400,—

1,756,—
1,980,—
p,m,

subtotale schade ƒ 38,220, -

Veranderde voeropname door (sub)klinische mastitis

22620,- 7465,—

= 46.284 kg melk: x ƒ 0,55 =

0,65

Berekende bedrijfsschade =

ƒ 12.728.-
ƒ 25.492,-

Dit is per jaar per gemiddeld aanwezige
koe ƒ 255,—, ofwel overeenkomend met
ongeveer 392 kg melk.

Het voornoemde schadebedrag is een
grove raming. Zo is in de praktijk het eerste
moment van infectie niet of nauwelijks vast
te stellen. Het effect van een herhaalde
(sub)klinische infectie op de melkproduk-
tie is niet bekend, evenmin als het effect per
individuele koe dat weer afhankelijk is van
de ernst en duur van de aandoening. Er
dient ook onderscheid te worden gemaakt
naar coccenbedrijven (subklinische infec-
ties) en coli-bedrijven (geen of zelden sub-
klinische infecties). Dit heeft ook invloed
op de componenten uit de schadebereke-
ning. Dit geldt overigens ook indien
meerdere soorten verwekkers tegelijkertijd
voorkomen, zonder dat er één de overhand
heeft, In het rekenvoorbeeld wordt uitge-
gaan van enkele vooronderstellingen (5,6),
Zolang er geen nauwkeurige onderzoeks-
resultaten met betrekking hiertoe bekend
zijn, rest er niets anders. Niettemin blijft
veehouder overkomt: \'iets wat hij nooit
heeft gehad, mist hij niet zozeer\'. Niettemin
moet dan worden bedacht, dat dit nog
maar de ondergrens van het schadebedrag
lijkt te vertegenwoordigen.

St.OTOPMERKINGEN

Evaluaties, de \'klinische diagnostiek\' van
het bedrijfsonderdeel uiergezondheid, be-
staan voor een groot deel uit het meten van
de kwantitatieve veranderingen van de
waarden van kengetallen (2), Deze metin-
gen dienen elke drie of zes maanden door
de prakticus te worden verricht. Alleen dan
kan een redelijk compleet bedrijfsprofiel of
\'plaatje\' worden samengesteld. Dit bedrijfs-
profiel kan voor elk bedrijf anders zijn.
Daarbij moet de prakticus zich ervan be-
wust zijn, dat de toelevering aan de veehou-
der van parameters over uiergezondlieid
alléén niet voldoende is om vooruitgang te
boeken. Belangrijker dan deze cijfers op
zich is de bedrijfsvoering. Een goed bijge-
houden systematische administratie vormt

-ocr page 454-

de basis voor een gezonde bedrijfsvoering

(3).

Een optimale administratie is te beschou-
wen als een preventivum met een breed spec-
trum werking. Met deze administratie kun-
nen dan op adequate wijze analyses en
evaluaties worden verricht, die voor de be-
sluitvorming van de veehouders van groot
belang zijn. De cijfers of kengetallen moe-
ten dienen om de veehouder te overtuigen
bepaalde handelingen extra uit te voeren,
geheel te verlaten of te corrigeren. Als
prakticus moeten we eraan gewend raken,
dat bedrijfsbegeleiding behalve het uitvoe-
ren van (be-)handelingen voor een groot
gedeelte bestaat uit het verrichten van ana-
lyses en evaluaties. Guterbock (8) stelt, dat
de prakticus vaak nog te druk is met andere
zaken in de praktijk om onverdeeld aan-
dacht te schenken aan analyse of evaluatie.

De veterinaire opleiding — met betrekking
tot de uiergezondheid ~ richt zich volgens
deze auteur nog teveel op de mastitisver-
wekker en minder op bedrijfsvoerings-
aspecten en milieufactoren en ook meer op
de behandeling van de individuele patiënt
dan op de eliminatie van de causale facto-
ren. Dit betekent, dat de prakticus zichzelf
moet aanleren om analyses en evaluaties te
verrichten. Hiervoor is extra kennis, tijd en
inzet nodig.

Van elke te adviseren maatregel moeten we
ons afvragen: (1) in hoeverre is de maatregel
inpasbaar in en acceptabel voor de be-
drijfsvoering, (2) wat is het voordeel bij
invoering van de maatregel en (3) zijn er
ook economische consequenties verbon-
den aan dit voordeel (16)? Zoals al eerder is
gesteld, kan men de advisering beter traps-
gewijs opbouwen dan ineens een stortvloed
los te laten. Dit laatste leidt zeker tot demo-
tivatie bij de veehouder en daardoor ook
bij de begeleider. In dit kader dient de
prakticus elk volgend bedrijfsbezoek na te
gaan in hoeverre een eerder verstrekt ad-
vies is uitgevoerd. Onderlinge discussies
kunnen knelpunten aan het licht brengen.
Deze discussies kunnen op het bedrijf,
maar ook in groepsverband bijv. studie-
clubs van begeleide bedrijven plaatsvin-
den. Aan elke veehouder kan dan een rang-
nummer voor uiergezondheid worden
toegekend, waarmee men het competitie-
effect inbouwt. Het aspect van \'client-
education\' behoort tot de bedrijfsbegelei-
ding (8)!

Bij de evaluaties wordt nagegaan in hoe-
verre de doelstellingen worden bereikt. Het
kan nodig zijn, om deze doelstellingen op
een bedrijf aan te passen. Het is relatief
eenvoudiger om een subklinisch infectieni-
veau terug te brengen van 50% naar 20%
dan van 20%, naar 5%. De wet van de afne-
mende meeropbrengsten geldt ook hier.
Indien nodig wordt in onderling overleg de
hulp van medewerkers van de Gezond-
heidsdienst, het Consulentschap voor de
Rundveehouderij of de melkfabriek inge-
roepen. Uitwisseling van evaluaties, advie-
zen en rapportages kan daarbij voorko-
men, dat tegenstrijdige adviezen aan de
veehouder worden verstrekt.
De vijf hoofdpunten uit het eerder beschre-
ven raamschema (19) houden nauw ver-
band met de doelstellingen en de methodiek
van en de evaluatie in de uiergezondheids-
begeleiding. Alle vermelde activiteiten,
maatregelen en adviezen hebben betrek-
king op twee basisprincipes: (1) het voor-
kómen van nieuwe subklinische en klini-
sche infecties en (2) het bekorten van de
duur van bestaande infecties (17, 20).
In deze serie van drie artikelen is niet nader
ingegaan op diepere achtergronden van be-
paalde aspecten. De respectieve relaties tus-
sen de melkmachinewerking en subklini-
sche mastitis, tussen melktechniek en sub-
klinische mastitis of tussen tepellaesies en
infectiegevaar zijn in de binnen- en buiten-
landse literatuur uitgebreid beschreven (11,
14,4,7,17, 16,20).0okophetaspectvande
melkkwaliteit, dat eveneens van groot be-
lang is, is in dit kader niet verder ingegaan.
Het begeleidingsmodel, zoals is beschreven
in deze serie, moet als zodanig worden ge-
ïnterpreteerd. Het is niet uitvoerbaar om
voor elk praktijkbedrijf een adequate me-
thodiek te beschrijven. De prakticus moet
de flexibiliteit bezitten, om zonodig de de-
tails van het model voor een individueej
bedrijf geschikt te maken.

DANKBETUIGING

De auteur spreekt zijn dank uit aan ir. A. Dijkhuizen
voor zijn zeer waardevolle bijdrage aan dit artikel.
Tevens gaat zijn dank uit naar mevr. B. van Kooten
Niekerk. ing. H. Wilbrink en ing. P. Dobbelaar voor
hun technische assistentie.

-ocr page 455-

LITERATUUR

1. Asby, C, B,, Ellis, P, R., Griffin, T. K., Kingwill,
R. G.: The benefits and costs of a system of
mastitis control in individual herds. Bull. 17,
University of Reading, Shinfield, United King-
dom, 1975,

2. Blood. D, C,, Morris. R. S,, Williamson. N. B.,
Cannon, C. M., Cannon, R, M,: A health pro-
gram for commercial dairy herds.
Austr. Vet. J..
54, (1978).

.1. Blood, D, C.: The veterinarian in planned animal
health and production.
Can. Vet. J.. 20, i4I.
(1979).

4. Bramley, A, J,, Dodd, F, H., Griffin, T. K,:
Mastitis control and herd management. Techn.
Bull. 4, N.LR,D. Reading & Hannah Res. Inst.
Ayr, G.B., 1981.

5. Dijkhuizen, A. A,: Economische aspecten van
ziekten en ziektebestrijding, in het bijzonder
mastitis, in de Nederlandse melkveehouderij.
Publ. no. 2. Afd, Agrarische Economie, Vak-
groep Zootechniek, Fac. Diergeneeskd., 1977,

6. Dijkhuizen, A, A,: De economische betekenis
van gezondheidsstoornissen bij melkvee 1, Voor-
tijdige afvoer, Publ, no. 4, Afd, Agrarische Eco-
nomie, Vakgroep Zootechniek, Fac. Dierge-
neeskd.,1980.

7. Grommers, F. J.: Het effect van maatregelen ter
preventie van mastitis bij melkkoeien.
Ttidschr.
Diergeneeskd..
106, 554. (1981).

8. Guterbock, W. M,: What place do veterinarians
have in integrated mastitis control?
Proceedings
21st Ann. Meeting of the Natl Mastitis Council
Inc.. Louisville. Kentucky. U.S.A.. 20-25. (1982).

9. Harris, R. E,: Evaluation of herd and flock
health programmes.
N.Z. Vet. J., 26,26, (1978).

10. Heider. L. E., Gahon, D, M., Barr, H, L.: Dairy
Herd Reproductive Health Programs compared
with traditional practices.
J. Am. Vet. Med.
Assoc..
176, 744. (1980).

11. Hoare, R, .1, T., Williams, L. G,, Richards, R,,L,
Boutcher, L. G.: The New South Wales mastitis
control program. 1. Field aspects and their effect
on clinical and subclinical mastitis,
Austr. Vet.
J..
53, 529, (1977).

12. Huffman. D, C,: Economic decisionmaking by
livestock procedures,
J. Am. Vet. Med. .Assoc..
174, 381, (1979).

13. .lasper, D, E., Mc Donald, J. S., Mochrie, R, D.,
Philpot, W. N., Farnsworth, R. .1., Spencer, S.
B.: Bovine mastitis research-needs, funding and
sources of support.
Proceedings 21st Ann. Meet-
ing of the Natl. Mastitis Council Inc.. Louisville.
Kentucky. U.S.A.. 182-193. (1982)

14. Kingwill, R, G,. Dodd. F. H., Neave, F, K.:
Machine milkingand mastitis. In: Machine milk-
ing,
Techn. Bull, 1, p, 231, N.l.R.D. Reading
G.B. (1979).

15. Kirk. J, H,: Economics and mastitis. Vet.
Med.jSm. Anim. din., Aug.. 1147-1149,(1979).

16. Morris, R. S.: The future integrated approach to
mastitis control.
Proceedings21st Ann. Meeting
of ihe Nail. Mastitis Council Inc.. Louisville.
Kentucky. U.S.A.. 5-19, (1982)

17. Natzke, R. P.: Elements of mastitis control, J.
Dairy Sci.,
64, 1431, (1981).

18. Noordhuizen, J. P. T. M.: Uiergezondheidsbege-
leiding als onderdeel van een veterinair begelei-
dingsprogramma voor melkveebedrijven. 1.
Doelstellingen en materialen en de methodiek in
de aanloopfase.
Tijdschr. Diergeneeskd., 108,
587-592, (1983).

19. Noordhuizen, J. P, T. M,: Uiergezondheidsbege-
leiding als onderdeel van een veterinair begelei-
dingsprogramma voor melkveebedrijven. 11.
Methodiek in de begeleidingsfase.
Tijdschr.
Diergeneeskd..
m, 592-600. (1983).

20. Tolle, A.: Die subklinische Kokkenmastitis des
Rindes,
Zbl. Vet. Med. B.. 29, 329. (1982).

21. Vecht, U,, Berg, .1, van de: Voorlopigverslagvan
de landelijke steekproef mastitis 1980. C.D.L
afd. Rotterdam, 1981,

-ocr page 456-

Simulatie als hulpmiddel bij het bestuderen
van het verloop en de effecten van een
besmettelijke dierziekte

Een oriënterend onderzoek aan de hand van TGE op een
var kensv ermeerderin gsbedr ijf

Simulation as an Aid in Studying the Course and Effects of Infectious
Animal Disease

A Prospective Study Based on Transmissible Gastro-Enteritis on a Pig-Multiplying Farm

J. A. M. van Arendonk\' en J. A. Renkema^

SAMENVATTING In dit artikel wordt verslag uitgebracht van een oriënterend onderzoek naar de
toepassingsmogelijkheden van simulatie bij het bestuderen van besmettelijke dierziekten. Daartoe
is een model ontwikkeld van de ziekte TGE op een varkensvermeerderingsbedrijf.
Met behulp daarvan is bepaald hoe het verloop en de effecten van TGE-infecties worden beïnvloed
door respectievelijk:

— eigen aanfok versus aanloop van gelten:

— het beleid van de veehouder bij een uitbraak van TGE:

— de toepassing van een hypothetisch vaccin.

Uit dil onderzoek kan worden geconcludeerd dat simulatie een belangrijke bijdrage kan leveren bij
het bestuderen van een besmettelijke dierziekte. Het kan tot een vergroting van de kennis van en
inzicht in het optreden en de gevolgen van de ziekte leiden. Het biedt verder de mogelijkheden om
het effect van maatregelen ter bestrijding van een ziekte op een bedrijf of in een bepaald gebied te
voorspellen.

SUMMARY The possibilities of applying simulation in a study on the occurrence and ejjects
of infectious animal disease are reported. For this purpose a model of transmissible gastro-
enteritis (TGE) was designed on a pig-multiplying farm. Using this model, the effects of certain
management policies on the financial loss caused by TGE were quantified.

It is concluded that computer simulation may be of great help in studying animal disea.ie. It may
result in better understanding of the manner in which a disease will exert its e ffects on the farm
or on the population. Moreover, it offers an opportunity of predicting the effects of alternative
procedures in prevention and control.

INLEIDING complexe grootheden zoals bijv. het be-

De effecten van een ziekte of van een be- drijfsresultaat, stuit deze werkwijze op pro-

strijdingsprogramma op de produktieken- blemen doordat de effecten van de ziekte of

merken en op het bedrijfsinkomen kunnen van het bestrijdingsprogramma moeilijk

in principe worden bepaald door het uit- kunnen worden onderscheiden van de vari-

voeren van waarnemingen op praktijkbe- atie welke tussen bedrijven bestaat los van

drijven. de ziekte. Daarom wordt vaak overgegaan

Speciaal in gevallen, waarbij het gaat om op een modelmatige benadering (6, II).

\' Ir. .1. A. M. van Arendonk, Vakgroep Veefokkerij, Landbouwhogeschool. Marijkeweg 40, Wageningen.
2 ProL dr, ir, J. A, Renkema, Afdeling Agrarische Economie, Vakgroep Zootechniek, Faculteit der Dierge-
neeskunde, Yalelaan 17, Utrecht,

-ocr page 457-

Aan de hand van praktijkmateriaal is het
soms wel mogelijk om tot zuivere en be-
trouwbare schattingen te komen van effec-
ten van een ziekte op afzonderlijke kenge-
tallen zoals bijv. de biggensterfte, de
tussenworptijd en de groei per dag.
Door combinatie van informatie verkregen
uit praktijkmateriaal en die uit ander on-
derzoek in een simulatiemodel van een var-
kensvermeerderingsbedrijf kan de invloed
van de ziekte op het bedrijfsresultaat wor-
den bepaald.

Uit de literatuur komt naar voren dat bij
het bestuderen van een besmettelijke dier-
ziekte, simulatie kan worden toegepast om:

1. de schade die optreedt ten gevolge van
die ziekte te bepalen (3, 9);

2. de efficiëntie van verschillende
preventie- en/of bestrijdingsmaatrege-
len te vergelijken (5, 7, 12, 13);

3. het verloop van uitbraken van een
ziekte te bestuderen die te kostbaar
en/of te gevaarlijk zijn om in de prak-
tijk mee te experimenteren (7);

4. als hulpmiddel te dienen bij het vast-
stellen van de gegevens die in de prak-
tijk verzameld moeten worden om het
inzicht in de ziekte te vergroten (8, 11);

5. de invloed van bepaalde factoren op de
effecten van een ziekte vast te stellen (5,
11, 12).

Het optreden en de gevolgen van een ziekte
in de loop van een aantal jaren en de wijze
waarop deze door maatregelen worden be-
ïnvloed, kunnen modelmatig worden be-
studeerd voor een individueel bedrijf (3, 5,
9, 13) ofvoor een bepaald gebied ofland(7,
12).

In dit oriënterende onderzoek is een model
ontwikkeld aan de hand waarvan het op-
treden en het verloop van de ziekte trans-
missible gastro-enteritis (TGE) op een var-
kensvermeerderingsbedrijf is bestudeerd.
Het doel van dit onderzoek is het vaststel-
len van de mogelijkheden die simulatie
biedt bij het bestuderen van een besmette-
lijke dierziekte.

BESCHRIJVING VAN HET TOEGEPASTE
MODEL

/. Het varkensvermeerderingsbedrijf
In tabel 1 zijn enkele belangrijke eigen-
schappen van het toegepaste model weer-
gegeven. Met behulp daarvan is, voor een
van tevoren vastgelegd aantal perioden van
twee weken, de invloed bepaald van enkele
nader te omschrijven alternatieven op het
optreden en de daarmee samenhangende
effecten van TGE-uitbraken. Per periode
worden de veranderingen uitgevoerd die
plaatsvinden op het varkensvermeerde-
ringsbedrijf zoals werpen, spenen en selectie
met de bijbehorende verplaatsingen van
dieren naar andere afdelingen binnen het
bedrijf. Hierna wordt afhankelijk van de
situatie in de vorige periode en de eventuele
nieuwe insleep van smetstof nagegaan of in
één of meerdere afdelingen een klinische
infectie optreedt.

Bij optreden van een klinische infectie wor-
den de effecten daarvan bepaald.
Op het bedrijf zijn in totaal 7 afdelingen
onderscheiden (tabel 2). De zeugen worden
de periode voorafgaande aan het werpen in
éèn van de kraamafdelingen geplaatst.

l abel I, Enkele eigenschappen van hel model.

Gem. aantal aanwezige zeugen (incl. gedekte gelten)
Aantal grootgebrachte biggen per worp
le worp

2e en volgende worpen
Lengte van de zoogperiode (in weken)
Gem. aantal worpen zeugjaar
Gem. gebruiksduur (worpen; zeug)
Gem. aantal aanwezige opfokgelten (nog niet gedekt)
bij eigen aanfok

156

8
9
6
2

4,5

65
24
I

95
20

bij aankoop op leeftijd van 6 maanden
(iem. leeftijd bij le worp (jaren)
Gem .sterfte (%) t.g.v. TGE bij gevoelige biggen\'
met leeftijd van 0-2 weken
met leeftijd van
2-4 weken

biggen zonder een actief verkregen of maternale immuniteit.

-ocr page 458-

Tabel 2. De verdeling van dieren over de afdelingen binnen het bedrijf.

Afdeling

Groep dieren

Zeugen en gelten vanaf 2 weken voor het werpen tot einde zoogperiode

Gedekte zeugen en gelten en guste zeugen

Gespeende biggen

Niet gedekte opfokgelten

1 t/m 4

5

6
7

Hierbij wordt per afdeling een all in-all out
systeem toegepast.

II. Het optreden van een klinische infectie
De ziekte TGE komt voor bij varkens van
alle leeftijden en heeft bij jonge biggen een
hoge sterfte tot gevolg (10). Na een herstel
van TGE hebben dieren een immunologi-
sche afweer tegen het virus opgebouwd (2,
10).

Zeugen die een infectie hebben doorge-
maakt, scheiden antilichamen uit in het
colostrum en de melk waardoor zogende
biggen tegen een infectie worden be-
schermd. Deze bescherming verdwijnt en-
kele uren na het spenen van de biggen (10).
In dit onderzoek wordt er vanuit gegaan
dat bij dieren, welke een actief verkregen of
maternale immuniteit bezitten geen klini-
sche infectie op kan treden. Er bestaat vol-
gens Bohl e.a. (2) weinig betrouwbare in-
formatie over de duur van de actieve
immuniteit. De lengte van deze bescher-
ming wordt daarom in het model gevari-
eerd.

In het model wordt verondersteld dat het
ontstaan van een klinische infectie bij één
dier in een afdeling nog in dezelfde periode
leidt tot het optreden van klinische ver-
schijnselen bij alle dieren in die afdeling
voorzover zij geen immuniteit tegen de
ziekte bezitten. Een klinische infectie in een
afdeling kan ontstaan door:

a. insleep van virus van buiten het bedrijf;

b. excretie van virus door varkens in de-
zelfde afdeling welke in de vooraf-
gaande periode klinische verschijnselen
vertoonden;

c. insleep van virus uit een andere afdeling
waar in die periode een klinische infec-
tie optreedt.

Ad a: De kans, dat door insleep van virus
van buiten het bedrijf in één van de afdelin-
gen een klinische infectie ontstaat, neemt
toe bij het afnemen van de fractie dieren die
een immuniteit tegen de ziekte bezit.

Bij het berekenen van die kans wordt reke-
ning gehouden met de omvang van iedere
afdeling en de frequentie waarin een afde-
ling door mensen wordt betreden. Dit alles
heeft betrekking op de situatie waarin uit-
gegaan wordt van een constante kans op
insleep van virus van buiten het bedrijf, met
als gevolg dat op willekeurige momenten
een TGE-uitbraak kan ontstaan. Daar-
naast bestaat in het model de mogelijkheid
om op van tevoren vastgestelde momenten
alle dieren op het bedrijf te infecteren, waar-
door geen variatie in het moment en de
frequentie van uitbraken optreedt.
De keuze uit deze twee alternatieven is af-
hankelijk van het doel van de berekenin-
gen.

Ad b: Gedurende een periode van 2
weken na het optreden van een klinische
infectie vindt bij enkele varkens, die in de
voorafgaande periode klinische verschijn-
selen vertoonden, nog excretie van virus
plaats (10). Hierdoor kunnen eventueel in
die afdeling geplaatste dieren worden ge-
ïnfecteerd.

Daarnaast kan verplaatsing van dieren,
waarbij nog excretie van virus plaatsvindt,
leiden tot een klinische infectie van dieren
in de afdeling waarin deze dieren worden
ondergebracht. Hierdoor is het mogelijk
dat een in één periode ontstane TGE-
uitbraak in de daaropvolgende periode(n)
nog voortduurt.

De kans dat op deze wijze een klinische
infectie in een afdeling ontstaat is in het
model afhankelijk van de fractie dieren die
geen immuniteit tegen de ziekte bezit en de
fractie dieren die in de voorafgaande peri-
ode klinische verschijnselen vertoonde in
die afdeling.

Ad c: Indien door a of b in één of
meerdere afdelingen van het bedrijf een
klinische infectie optreedt, kan dit leiden tot
klinische infectie(s) in andere afdeling(en).
De kans op een dergelijke uitbreiding is

-ocr page 459-

afhankelijk van de infectiedruk, de fractie
dieren die geen immuniteit tegen TGE bezit
en de mate waarin de afdelingen van elkaar
gescheiden zijn.

In het voorafgaande is steeds gesproken
over de kans op het optreden van een ge-
beurtenis. Met behulp van de Monte-Carlo
techniek (12) wordt, rekening houdende
met die kans, bepaald of die gebeurtenis al
dan niet optreedt.

Bij het optreden van een klinische infectie
in een afdeling wordt in die afdeling:

1. de fractie dieren waarbij een klinische
infectie optreedt berekend;

2. de als gevolg van die infectie ontstane
schade bepaald;

3. geregistreerd welke dieren als gevolg
van die infectie een immuniteit tegen de
ziekte opbouwen.

De grootste schade als gevolg van een
TGE-uitbraak wordt veroorzaakt door
biggensterfte (10). I n dit model is uitgegaan
van een waarde per gestorven big van 0-2
en 2-4 weken oud van respectievelijk
ƒ93,30 en/97,60.

Daarnaast wordt rekening gehouden met
het feit dat het voederverbruik van dieren
wordt beïnvloed door het optreden van di-
arree als gevolg van een TGE-infectie. De
omvang van deze schade, welke onder meer
afhankelijk is van leeftijd, varieert van
ƒ 2,30 tot ƒ 5,90 per varken. De totale eco-
nomische schade per periode wordt verkre-
gen door sommatie van de opgetreden
schade per individu. Eventuele andere
schade-elementen, zoals bijv, verwerpen,
zijn niet opgenomen in de berekeningen.
Voor een gedetailleerde beschrijving van
het model wordt verwezen naar Van Aren-
donk (1),

In het model is een aantal gebeurtenissen
met een kansverdeling opgenomen. Als ge-
volg daarvan kan een herhaling van de mo-
delberekeningen andere resultaten opleve-
ren, Om de betrouwbaarheid van
schattingen van effecten te verhogen zijn
steeds 10 herhalingen van de berekeningen
uitgevoerd. Op deze wijze kan ook een in-
druk worden verkregen omtrent de variatie
die optreedt in de effecten van bepaalde
maatregelen,

RESULTATEN VAN ENKELE
ONDERZOCHTE ALTERNATIEVEN
/, Eigen aanfok versus aankoop van geiten
Er zijn twee alternatieven onderscheiden
voor de aanvulling van de zeugenstapel op
het bedrijf. De benodigde gelten kunnen
worden verkregen door aankoop van een
ander bedrijf op een leeftijd van 6 maanden
of door aanfok van op het bedrijf geboren
gelten. Er wordt verondersteld dat aange-
kochte gelten geen immuniteit tegen TGE
bezitten en dat een actief verkregen immu-
niteit een levenslange bescherming tegen
herinfectie biedt.

Bij een uitbraak waarbij alle dieren op het
bedrijf klinische verschijnselen vertonen
treden geen significante verschillen op tus-
sen deze twee alternatieven (tabel 3). In de
perioden volgend op die uitbraak is voor
gelten (afdeling 7) en de zeugen in de
kraamafdelingen (1 t/ m 4) de fractie van de
dieren bepaald die nog een immuniteit
tegen de ziekte bezit. In figuur I is het
verloop van deze fracties weergegeven.
Hieruit komt duidelijk naar voren dat bij
eigen aanfok over een langere periode be-
schikt kan worden over immune gelten
voor de aanvulling van de zeugenstapel

l abel i. Het gemiddelde (gem) en de spreiding (SD) van de economische schade en het aantal gestorven
biggen bij een klinische infectie van alle dieren (E) en bij herinfectie na resp. 1 jaar (Hl) en 2 jaar (H2) bij
aanfok en aankoop van gelten.

Eigen aanfok

Aankoop

E

Hl

H2

E

Hl

H2

Economische schade\'

(iem

1.3812

1882

7716

1.3472

4760

8618

SD

440

976

780

359

1030

419

.Aantal gestorven biggen

(iem

123

0

59

120

28

72

SD

5

7

4

2

7

in guldens

-ocr page 460-

dan bij aankoop van gelten. Hierdoor is de
gemiddelde fractie immune dieren in de
kraamafdelingen steeds hoger dan of gelijk
aan het gemiddelde in de situatie waarin
gelten worden aangekocht. De invloed van
de verschillen in het verloop van de fracties
immune dieren op de effecten van een her-
infectie is gekwantificeerd. Uit tabel 3
blijkt dat de gemiddelde economische
schade bij herinfectie 1 jaar na de eerste
uitbraak bij eigen aanfok ƒ 2878,— (60%)
lager is dan in de situatie van aankoop. Bij
herinfectie na 2 jaar is dit verschil geredu-
ceerd tot/902,— (10%).

II. Invloed van het beleid van de veehou-
der

Het beleid van de veehouder heeft invloed
op de mate waarin afdelingen op het bedrijf
van elkaar gescheiden gehouden worden.
Er worden twee alternatieven van het be-
leid onderscheiden. Bij bedrijfsbeleid I
wordt er naar gestreefd om, bij het voorko-
men van de ziekte op het bedrijf, do.or het
overbrengen van virushoudend materiaal
de drachtige en guste zeugen in afdeling 5 te
infecteren. Daarnaast wordt getracht om
de kraamafdelingen vrij te houden van de
ziekte. Dit bedrijfsbeleid wordt vergeleken
met een beleid (II) waarbij afdelingen nau-
welijks als afzonderlijke eenheden kunnen
worden beschouwd.

De invloed van deze twee alternatieven op
het optreden en de gevolgen van TGE zijn
bepaald over een periode van 10 jaar. Hier-
bij is uitgegaan van een bedrijf met eigen
aanfok van gelten. Voor de lengte van de
immuniteit, die ontstaat na een klinische
TGE infectie, zijn twee waarden genomen
(52 en 144 weken).

Bedrijfsbeleid I heeft een duidelijke verla-
ging tot gevolg van de gemiddelde economi-
sche schade, die in een periode van 10 jaar
door TGE wordt veroorzaakt (tabel 4). De
lengte van de immuniteit, die ontstaat na
een klinische infectie, is van invloed op de
hoogte van de economische schade. Ook de
effectiviteit van bedrijfsbeleid I wordt door
deze lengte beïnvloed.
De gemiddelde lengte van de uitbraken was
bij beleid I hoger dan bij beleid II. In enkele

l abel 4. De gemiddeld bij bedrijfsbeleid I en 11 opgetreden economische schade in 10 jaar bij een lengte
van de immuniteit (LI) van 52 en 144 weken.

Gem. Economische Schade\'

Bedrijfsbeleid

LI (wkn)

I

144
144

52
52

15020
34260
43510
50110

in guldens

-ocr page 461-

gevallen persisteerde het virus ruim 2
maanden op het bedrijf. Uit een nadere
analyse van de resultaten kwam naar voren
dat bij een uitbraak optredende economi-
sche schade wordt beïnvloed door:

— de tijdsduur tussen het begin van de
uitbraak en de voorafgaande;

— - de fractie immune dieren per afdeling;

— de omvang en de lengte van de uit-
braak.

///. Potentiële opbrengsten van vaccinatie
Door het ontbreken van een goed vaccin
wordt op dit moment in de praktijk geen
vaccinatie tegen TGE toegepast (10). De
potentiële opbrengsten van vaccinatie van
drachtige zeugen zijn bepaald met behulp
van dit model. Hierbij is uitgegaan van een
vaccin dat slechts een gedeeltelijke bescher-
ming tegen infectie biedt aan de zeug en de
door haar gezoogde biggen (1).
De opbrengsten van vaccinatie zijn be-
paald over een periode van 10 jaar bij toe-
passing van bedrijfsbeleid H. De gemid-
delde opbrengst per uitgevoerde vaccinatie
was ƒ 6,60 en ƒ 10,20 voor respectievelijk
een lengte van de immuniteit na een klini-
sche infectie van 144 en 52 weken met een
spreiding van respectievelijk ƒ 1,60 en
ƒ4,—. Dit betekent dat, indien de totale
kosten per vaccinatie ƒ 6,— bedragen, bij
een 1 jaar lange immuniteit voor circa 75%
van de bedrijven de opbrengsten hoger zijn
dan de kosten van vaccinatie.

DISCUSSIE EN CONCLUSIE

Door de onvoldoende nauwkeurigheid van
een aantal gegevens — onder andere be-
trekking hebbend op de lengte van een ac-
tief verkregen immuniteit en op de omvang
van de effecten van de ziekte op produktie-
parameters zoals groeisnelheid en voeder-
conversie — was het slechts mogelijk om in
dit onderzoek een globale schatting te
maken van de schade, die door TGE wordt
veroorzaakt. Een verhoging van de nauw-
keurigheid van deze schatting is mogelijk
door op een aantal praktijkbedrijven gege-
vens te verzamelen omtrent het verloop en
de effecten van de ziekte. Het in dit onder-
zoek ontwikkelde model kan daarbij wor-
den toegepast om vast te stellen, welke va-
riabelen gemeten moeten worden. De in dit
onderzoek verkregen resultaten geven aan
dat de voorgeschiedenis van het bedrijf een
belangrijke invloed heeft op de economi-
sche schade bij een uitbraak van TGE. Het
is dan ook belangrijk om bedrijven gedu-
rende tenminste enkele jaren te volgen.
Voor een goede afweging van beleids-
alternatieven voor de veehouderij kan niet
volstaan worden met het berekenen van de
effecten voor de individuele veehouder.
Bedrijfsbeleid I had een duidelijk lagere
economische schade tot gevolg dan beleid
II. Bij dat beleid trad echter een verlenging
van de uitbraken op. Dit hééft voor var-
kenshouders in de omgeving van dat be-
drijf gedurende een langere periode een
verhoogd risico op virusinsleep in hun be-
drijf tot gevolg. Ook deze consequenties
moeten in een afweging van alternatieven
voor een groep van veehouders worden be-
trokken. Het in dit onderzoek ontwikkelde
model biedt daarvoor geen mogelijkheden.
In de literatuur worden echter modellen be-
schreven aan de hand waarvan de versprei-
ding van een ziekte in een bepaald gebied is
bestudeerd (7, 12). Deze mogelijkheid om
door simulatie het optreden van een ziekte
in een bepaald gebied of land te bestude-
ren, verdient bij het vaststellen van
ziektepreventie- en/of bestrijdingspro-
gramma\'s meer aandacht. Het bepalen van
de te verwachten effectiviteit van maatre-
gelen ter bestrijding van zwoegerziekte bij
schapen (4) is hiervan een voorbeeld.
Uit dit oriënterende onderzoek kan wor-
den geconcludeerd dat simulatie belang-
rijke mogelijkheden biedt om consequen-
ties van maatregelen voor het optreden en
de effecten van een besmettelijke dierziekte
in de loop van een aantal jaren te bepalen.
De aard van de ziekte en het doel van het
onderzoek is daarbij bepalend voor het te
gebruiken model.

DANKBETUIGING

De auteurs zijn dank verschuldigd aan dr. J. H. Boon.
prof. dr. A. Hoogerbrugge en drs. L. A. M. G. van
I.eengoed voor hun adviezen bij de uitvoering van dit
onderzoek.

LITERATUUR

I. Arendonk. J. A. M. van: Simulatie van besmette-
lijke dierziekten. Een model voor de bestudering
van het optreden en de schade van TGE op een
varkensvermeerderingsbedrijf. Publikatie no. 6
Afd. Agr. Economie. Vakgroep Zootechniek,
Faculteit der Diergeneeskunde. 1982.

-ocr page 462-

2. Bohl, E. H., Gupta, R. K. P., Mc Closkey, L. W.,
and Saif, I.. J.: Immunology of transmissible
gastroenteritis, y.
Am. Vel. Med. /4ii., IbO. 543-
549. (1972).

3. Carpenter, T. E. and Thieme, A.: A simulation
approach to measuring the economic effects of
foot- and mouth disease in beef and dairy cattle.
In: Veterinary epidemiology and economics,
proc. of the second international symposium,
Canberra, Australia, p. 511-516, 1980.

4. Houwers, D. J.: Zwoegerziekte en zwoegerziek-
tebestrijding.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 105,(56/-
664. (1980).

5. Hugh-Jones, M. E., Ellis, P. R., and Felton, M.
R.: An assessment of the eradication of bovine
brucellosis in England and Wales. University of
Reading, Department of agriculture and horti-
culture, study no. 19, 1975.

6. James, A. D. and Ellis, P. R.: The evaluation of
production and economic effects of disease. In:
Veterinary epidemiology and economics, proc.
of the second international symposium, Can-
berra, Australia, p. 363-372, 1980.

7. Miller, W. M.: A state-transition model of epi-
demic foot-and-mouth disease. In: New tech-
niques in veterinary epidemiology and econ-
omics, proc. of a symp.. University of Reading,
GB, 56-72, 1976.

CONGRESSEN

\'Leven met schimmels\'
Symposium, Amsterdam 11 november
1983

Symposium van de Biologische Raad der Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen mede ter
gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de Neder-
landse Mycologische Vereniging 11 november 1983
in het Tropen Instituut te Amsterdam.
Zowel het zuiver wetenschappelijk onderzoek als de
talrijke toepassingsmogelijkheden ervan worden be-
licht. Aandacht krijgen onder meer de relaties tussen
schimmels onderling, tussen schimmels en groene
planten, de biotechnologie, gevoeligheid van mens
en dier en de rol van schimmels bij afvalverwerkingen
bederf.

PROGRAMMA:

10.00 Opening door prof. dr. K. Verhoeff, voorzitter

Biologische Raad.
10.05 Schimmels hun plaats en betekenis; Dr. R. A.

Samson, Baarn.
10.40 Celbiologie van schimmels; Prof. dr. J. H. G.

Wessels, Baarn.
11.15 Koffiepauze.

11.45 Schimmels en planten; Prof. dr. B. Schippers,

Utrecht Baarn.
12.20 Recycling, bederf en mycotoxicosen; ProL

dr. D. A. A. Mossel, Utrecht.
12.50 Lunch, posterpauze.

14.15 Over gevoelgigheid voor schimmels; Prof. dr.

A. H. Klokke. Groningen.
14.45 Schimmels in de industrie; Ir. W. A. Scheffers,
Delft.

8. Morris, R. S.: Animal health information sys-
tems. In: New techniques in veterinary epidemi-
ology and economics, proc. of a symp.. Univer-
sity of Reading, GB, 5-23, 1976.

9. Oltenacu, P. A. and Natzke, R. P.: Mathematical
modelling of the mastitis infection proces.
J.
Dairy Sci..
59, 515-521. (1976).

10. Pensaert, M. B.: Transmissible gastroenteritis bij
varkens.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 101, 165-176.
(1976)

11. Renkema, J. A.: Economic aspects of disease in
animals, with special reference to the assessment
of losses.
Bui. Off. inl. Epiz.. 92. 443-458. (1980).

12. Roe, R. T. and Morris, R. S.: The integration of
epidemiological and economic analysis in the
planning of the Australian brucellosis eradica-
tion programme. In: New techniques in veterin-
ary epidemiology and economics, proc. of a
symp.. University of Reading, GB, p. 81-94,
1976.

13. Swabe, C. W., Riemann, H. P., and Franti, C. E.:
Epidemiology in veterinary practise. Lea & Febi-
ger, Philadelphia, U.S.A., 298 pp, 1977.

15.20 Schimmels ten goede en ten kwade; ProL dr.

K. Verhoeff, Amsterdam Baarn.
15.45 Sluiting.

U kunt zich voor het symposium opgeven door over-
making van ƒ 9,50 (incl. koffie, programma en toe-
gangskaart) of ƒ 22,50 - indien u in het Tropen
Instituut de lunch wilt gebruiken - op postgiro
nummer 79.250. t.n.v. de Biologische Raad te Am-
sterdam, onder vermelding van \'symposium\'.
Graag opgave vóór I november a.s.

World Small Animal Veterinary As-
sociation (WSAVA) and German Ve-
terinary Medical Society (DVG)
Call for Papers

The 9th World Congress of the World Small Animal
Veterinary Association (also 30th Annual Conference
of the Expert Group on \'Small Animal Diseases\' of
DVG - German Speaking Group of WSAVA) is being
held from 19th to 22nd September 1984 in Hamburg,
Fed. Republic of Germany.

Applications for \'Free papers\' should be sent as early
as possible to: Dr. H. O. Schmidtke, President-Elect
WSAVA, HoffstraBe6, D-7500 Karlsruhe, Fed. Rep.
of Germany.

It is planned to have these papers presented as far as
possible during the main program with simultaneous
translation into German, English, French and Spa-
nish.

The dead-line for submission of the summaries of the
papers is the 29th February 1984.

-ocr page 463-

VETERINAIR JOURNAAL

Het gedrag van een klein (nog
onbekend) insect kan de
doodsoorzaak bij schapen zijn

In het Tijdschr. Diergeneeskd.. 106, (10). 525.
(1981).
beschrijft collega H. Sorgdrager een ab-
normaal gedrag bij schapen op een warme dag
in februari van dat jaar.
Op 10 maart 1983 werden wij bij een schapen-
houder in West-Friesland geroepen, die mede-
deelde dat hij weer 4 schapen had die \'gek\' wer-
den en dat hij vreesde dat óók deze dieren
zouden sterven.

Bij het bedrijfsbezoek, dat direct op de telefoni-
sche aanvraag volgde, vertoonden twee jonge
schapen die in een ruime schuur met enkele
andere schapen gehuisvest waren het door
Sorgdrager omschreven onrustige gedrag; alert
luisteren, stampen met de poten, schudden met
de kop, die dan naar beneden gehouden wordt,
schudden met de vacht, stampvoetend wegren-
nen, en zich plotseling laten vallen, na enkele
seconden staat het dier weer op, waarna alles
zich herhaalt. Heel uitdrukkelijk vertoonden
twee dieren dit gedrag, terwijl drie andere dieren
in dezelfde ruimte rustig lagen of stonden te
herkauwen.

Buiten op het land vertoonden twee dieren tus-
sen de overige 20 schapen het zelfde gedrag,
terwijl de overige dieren heel rustig liepen te
grazen.

Geconcludeerd werd dat \'het insect\' zich op het
schaap moest ophouden. Vooral de kop van het
betreffende schaap werd minutieus bekeken, de
dikke vacht gaf grotere problemen. Ook op de
buik en de poten en bij deanus(myiasis) werden
geen afwijkingen gevonden. Na dit grondige
onderzoek, dat zeker een kwartier duurde,
toonde het dier direct na het loslaten weer het
abnormale gedrag, wat ons doet vermoeden dat
het onbekende \'insect\' op de \'gastheer\' zit. Be-
sloten werd om alle schapen te behandelen met
enkele druppels Spot-on®(Tiguvon20% Bayer)
tussen de wol op de schoft, waarna het abnor-
male gedrag snel verdween en zich niet her-
haalde,

Hoe te verklaren dat de schapenhouder vreesde
dat deze schapen zouden sterven.
Het antwoord is: de vier dieren die onder dit
abnormale gedrag de week ervoor waren gestor-
ven waren hoogdrachtig. Door de grote onrust;
rennen, vallen, opstaan, geen tijd om zich te
voeden, waren deze dieren gepredisponeerd om
acetonurie te krijgen, waaraan deze dieren ook
daadwerkelijk stierven (klinische diagnose, wij
kregen deze dieren niet ter sectie),

W. K. de Jonge\'.

BERICHTEN EN VERSLAGEN

I Drs, W. K, de Jonge, dierenarts Gezondheidsdienst West- en Midden-Nederland, vestiging Alkmaar,
Tijdschr. Diergeneeskd.. deei 108. afl. 15/16. 1983 615

Het gebruik van formaline op
anatomische afdelingen en de
noodzakelijke bouwkundige en
technische voorzieningen

Om humane of dierlijke weefsels gedurende
langere tijd te kunnen bewaren dienen ze eerst
goed in- en uitwendig gefixeerd te worden. Bij
deze fixatie wordt bijna altijd formaldehyde ge-
bruikt in concentraties tussen de twee en vier
procent. De door de toenmalige Minister van
Volksgezondheid enMilieuhygiëne op 20 febru-
ari 1981 ingestelde Bijzondere Adviescommissie
Formaldehyde heeft in haar eindrapport van 31
maart 1982 geconcludeerd dat formaldehyde
beschouwd moet worden als een genotoxische
stof met carcinogene eigenschappen voor be-
paalde dieren en dat de inductie van kanker bij de
mens niet geheel uitgesloten mag wordengeacht.
Uit metingen op afdelingen medische en veteri-
naire anatomie is gebleken dat daar in een aan-
tal gevallen formaldehydeconcentraties in de
lucht kunnen voorkomen die de huidige MAC-
waarde van 2 ppm niet alleen bereiken, doch
zelfs ver overschrijden. Dit gegeven en een even-
tuele verlaging van de MAC-waarde kan voor
de huisvesting en de werkmethoden van deze
afdelingen verstrekkende gevolgen hebben.
Reden waarom een interuniversitaire werk-
groep zich in het gebruik van formaldehyde als
fixatiemiddel voor dierlijke en humane weefsels
heeft verdiept,

In een onlangs uitgebracht rapport wordt een
inventarisatie, gehouden onder 15 instellingen,,
gegeven van de samenstelling van de gebruikte
fixatie-vloeistoffen, de omstandigheden waar-
onder de fixaties worden verricht en de me-
thoden volgens welke de kadavers worden op-
geslagen en bewaard. Een aantal maatregelen
worden vastgesteld om de formaldehydebelas-
ting voor personeel, onderzoekers en studenten
te verlagen. Behalve dat hierbij wordt gelet op
de bouw en inrichting van snijzalen en de bijbe-
horende ruimten, worden tevens een aantal ver-
beteringen voorgesteld in de wijze van fixatie,
de opslag en het gereed maken van het weefsel
vlak voor verdere bewerking.

-ocr page 464-

In een afzonderlijk hoofdstuk wordt aangege-
ven hoe met gebruikte vloeistoffen dient te wor-
den gehandeld, bijvoorbeeld lozen op het riool
of afvoeren volgens de Wet chemische afvalstof-
fen, en welke wegen daartoe bewandeld dienen
te worden.

Bovengenoemd rapport is schriftelijk te bestellen
bij de secretaris van de I.A.V.M. (adres zie onder)
onder gelijktijdige overmaking van ƒ 10,— op post-
gironummer 6269 van de ABN Bank, Vijzelstraat,
Amsterdam t.g.v. rekeningnr. 54.93.55.006 onder ver-
melding van: \'Secr. I.A.V.M., W. J. T. van Alphen,
Vrije Universiteit, Dienst voor Veiligheid en Milieu,
Postbus 7161, 1007 MC Amsterdam\'en\'Formaline-
rapport\'.

European Association for Aquatic
Mammals (E.A.A.M.)
Kort verslag van het 11e Symposium van
E.A.A.M. (Rhenen, 13-16 maart 1983)

Uit het feit, dat deze vereniging met het organi-
seren van dit 11e symposium haar 10-jarig be-
staan vierde — het vorig jaar werd te Antwer-
pen als herinnering aan het lOe symposium een
legpenning aan de leden uitgereikt — mag blij-
ken. dat zij de kinderschoenen ontgroeid is.
Echter niet alleen door de groei in jaren, maar
vooral ook inhoudelijk neemt de belangrijkheid
van de E,A,A.M, toe.

De congrescommissie onder de inspirerende lei-
ding van drs. A. W. van Foreest was erin ge-
slaagd de deelnemenden een gevarieerd pro-
gramma van uiteenlopende inleidingen, veelal
van hoog gehalte, aan te bieden. Dat moest ook
wel want de bijna honderd bezoekers waren
afkomstig uit diverse disciplines maar hadden
wel één ding gemeen: belangstelling voor zee-
zoogdieren, zij het ook hier weer vanuit een
verschillende gezichtshoek. Dit blijkt ook uit de
indeling in zittingen met als onderwerpen: in-
ventarisatie, huisvesting, pathologie etc. Door
het strikt handhaven van: \'géén samenvatting -
géén presentatie\' kon tijdens het symposium
voor het eerst een gebundelde samenvatting van
alle voordrachten beschikbaar worden gejteld.
Een pluim voor de commissie!
Om de vele buitenlandse bezoekers ook nog iets
van de sfeer van vroeger te laten proeven werd
een typisch Hollandse maaltijd georganiseerd in
Bronkhorst. Gezien de afstand na een druk be-
zette dag misschien net iets te veel. Uiteraard
stond een bezoek aan Ouwehands [3ierenpark
en met name de dolfijnenshow op het pro-
gramma. Eveneens een excursie na afloop van
het symposium naar het Dolfinarium te Har-
derwijk.

Om een indruk te geven van de aard van de
gehouden lezingen volgt hieronder een greep
daaruit.

Dat voor identificatie vriesbranden niet uitslui-
tend bij runderen, maar ook bij zeehonden mo-
gelijk is. deelde Sven Tovgaard uit Esbjerg
mede.

C. J. van Nie uit Amsterdam was zo gelukkig de
beschikking te krijgen over het hart van een
zeebeer
(Arclocephalus ausiralis), vergeleek dit
met dat van een zeehond
(Phoca vilu/ina) en
kwam tot de conclusie dat, al behoren beide dan
tot de familie der
Pinnipedia, grote verschillen
tussen beiden bestaan, gebonden aan de wijze
van voortbewegen,

In een andere lezing besprak hij het geleidings-
systeem in het hart van de gewone zeehond,
P, F, Bunge uit Hengelo liet weten, dat gewoon
zout echt niet altijd zo gewoon is of wel dat het
er wel degelijk toe doet, welk zout gebruikt
wordt voor bassins van zeezoogdieren.
J, R, Bakeruit Liverpool behandelde de doods-
oorzaken bij jonge grijze zeehonden op 3
Schotse eilanden. De geologische situatie op de
eilanden is verschillend (zand, rots) en daarmee
staan de doodsoorzaken weer in verband.
Een vast programmapunt vormen steeds de kli-
nische en pathologische bevindingen bij dolfij-
nen door A, G. Greenwood en D, C, Taylor.
Door eerstgenoemde werden tevens de klinische
symptomen en pathologische bevindingen van
drie gevallen van lymfosarcoom bij twee grijze
zeehonden en een Californische zeeleeuw gepre-
senteerd. Het totale in de wereldliteratuur ver-
melde aantal gevallen bij
Pinnipedia is hiermee
gekomen op acht.

Diepgaand werden door M, K, Stoszkopf uit
Baltimore U,S,A, oogaandoeningen bij
Pinni-
pedia
behandeld, terwijl S, Kennedy-Stoszkopf
een geval van Blastomycosis bij een Californi-
sche zeeleeuw
(Zaiophus caiifornianus) be-
sprak.

Ook aan niet typische diergeneeskundige aspec-
ten werd in ruime mate aandacht geschonken,
zoals \'Het aanspoelen van walvissen - feiten en
sprookjes\' door M, Klinowska uit Cambridge.
Ook P. J. H. Reyndersuit Den Burg (Texel) en
J. W. Broekema uit Leiden spraken hierover,
P, R. Wiepkema uit Wageningen hield een inte-
ressante voordracht over\'De betekenis van toe-
gepast gedragsonderzoek bij dieren\'.
Concluderend kan gesteld worden, dat kan
worden teruggezien op een geslaagd sympo-
sium, dat \'elck wat wils\' bood.

Voor belangstellenden zijn nog een beperkt aantal
samenvattingen verkrijgbaar bij de coördinator van
de E,A,A.M., Jhr. drs. A. W. van Foreest, na
vooruitbetaling van ƒ 10,— per exemplaar te storten
op rek,nr, 69.15,63.136 van de NMB Oosterbeek
onder vermelding \'samenvattingen symposium\'.

J. S. van der Kamp\'

-ocr page 465-

REFERATEN

Algemeen

Nieuwe ontwikkelingen in de immunologie
en de gevolgen voor de diergeneeskunde

Buschmann, H. G.; Ntue Entwicklungen in der
Immunologie und deren Auswirkungen auf die
Tiermedizin.
B.W.T.W.H.. 4, 121-127. (1983).

Ondanks de vooruitgang in de kennis van de
immunologie is het gevolg voor de entstofberei-
ding nog bescheiden. De tegenwoordig sterk
gepropageerde orale of locale entingen kunnen
ook nadelen hebben. Zo blijkt dat het tot stand
komen van een locale intestinale immuunreac-
tie zeer vaak een systemische antigeen-
specifieke immuuntolerantie tot gevolg heeft.
Een nadeel van deze orale immunisatie is ook,
dat deze bij herimmunisatie niet tot een booster
effect leidt.

Als in de praktijk met deze vaccins toch goede
resultaten worden verkregen, dan komt dit,
doordat de oraal zeer hoge antigeendoses ge-
deeltelijk geresorbeerd worden en zodoende tot
een zelfde effect als een parenterale immuniteit
leiden. Het effect van een orale immuniteit is
interessant als receptoren in het darmkanaal
met het entstof antigeen bedekt worden en suc-
ces vooreen volgende infectie uitsluiten (bijv.
E.
coli
K-88 receptor).

Vooruitgang bij entstof bereiding is bereikt bij
het ontwikkelen van gezuiverde antigenen.
Een belangrijk gebied betekent ook de synthese
voor nieuwe adjuvantia, waarbij de werking op
bepaalde immuun competente celsystemen is
gericht en neveneffecten minimaal zijn. Voor-
beelden zijn de T cellen stimulerende middelen
als aziridin-derivaten of levamisol en het
macrofagen-stimulerende glucaan. De ontwik-
keling van dergelijke adjuvantia zou in de toe-
komst van praktisch nut kunnen zijn.

J. 1. Terpstra.

Kleine huisdieren

De betekenis van Rickettsien en chlami-
diën bij kleine huisdieren

Krauss, H.: Die Bedeutung von Rickettsien und
Chlamydien bei kleinen Haustieren.
Bert..
Münch. Tierärztl. Wschr.. 480-484. (1982).

Een uitvoerige beschouwing over deze ziekte-
verwekkers. die taxonomisch tot de bacteriën
gerekend worden, maar hiervan worden onder-
scheiden. doordat ze zich alleen in levende cel-
len (zij het verschillend) kunnen vermeerderen.
Soms zal men zich met deze infecties bij kleine
huisdieren moeten bezighouden, vooral ook
door het infectiegevaar voor de mens. Bij ver-
denking op een besmettelijke ziekte van hond of
kat vooral nadat deze vanuit het buitenland zijn
aangevoerd, moet minstens serologisch en cul-
tureel onderzocht worden of het hier een infec-
tie met bovengenoemde verwekkers betreft. Bij
afwijkingen van de bovenste luchtwegen met
secretie kan men via een uitstrijkpreparaat vol-
gens Stamp gekleurd door microscopisch on-
derzoek en in positieve gevallen, de diagnose
direct stellen.

J. 1. Terpstra.

Proefdieren

Verlaging van het proefdiergebruik voor
acuut toxieiteitsonderzoek; een nieuwe be-
nadering

Schütz, E. en Fuchs, H.: A New Approach to
Minimizing the Number of Animals Used in
Acute Toxicity Testing and Optimizing the In-
formation of Test Results.
Arch. Toxicol., 51,
197-220, (1982).

De LDjo-test ter bepaling van de mediaan le-
thale dosis, vormt binnen het toxieiteitsonder-
zoek één van de frequentst toegepaste modellen
ter vaststelling van de acute toxiciteit van che-
mische stoffen.

Weinigen zijn er, om uiteenlopende redenen,
nog gelukkig mee. Zo blijkt het verloop van een
LDjQ-test onderhevig te zijn aan diverse invloe-
den. Buiten dat vergt deze test relatief gezien
veel proefdieren wat zeker nu als een bezwa-
rende factor ervaren wordt. Nationale en inter-
nationale richtlijnen schrijven de test voorlopig
nog voor, hetgeen voor velen een aansporing is
om te trachten tot een bijstelling van de test te
komen.

Door de auteurs, verbonden aan het toxicologi-
sche instituut van Hoechst AG., werd de moge-
lijkheid onderzocht om binnen een LDjo-test
het benodigde aantal proefdieren te beperken
zonder daarbij de uitkomst van de test aan
waarde te laten inboeten. Hiertoe werden de
gegevens van 170 recente LD5„-testen opnieuw
geanalyseerd en geëvalueerd. Voor het meren-
deel omvatte dit potentieel acuut toxieiteitson-
derzoek met betrekking tot pharmacotherapeu-
tica, de wijze van toediening varieerde van oraal
tot i.V. en i.p., het gebruikte proefdier was veelal
de rat of muis in een enkel geval de cavia. Het
aantal doseringsniveaus bij deze conventioneel
uitgevoerde bepalingen lag tussen de 3 en 6, men
diende de doseringen simultaan toe, het aantal
dieren per dosisgroep bedroeg 10 (5 en 5).
Op grond van de in overvloed aanwezig zijnde
informatie uit deze 170 experimenten werden
door de auteurs \'fictieve\' proefopzetten gecre-
ëerd van respectievelijk 8, 6 of 4 dieren per
doseringsgroep. Vervolgens werd voor iedere

-ocr page 466-

stof en voor elke nieuwe proefopzet de LD,,,
waarde berekend.

Na een uitvoerige analyse van de resultaten
kwam men tot de conclusie dat verlaging van
het aantal dieren tot 6 per groep (3 en 3) de LDj^
waarde inclusief betrouwbaarheidsinterval niet
noemenswaardig beïnvloedt. Zelfs een verla-
ging van het aantal proefdieren tot 4 per dose-
ringsgroep zou, onder bepaalde condities, een
acceptabele LD;,, bepaling mogelijk maken.
Men dient dan echter wel de toediening van de
verschillende doseringen stapsgewijs uit te voe-
ren en niet simultaan, zoals in de conventionele
bepaling het geval is. Dit leidt weliswaar tot een
verlenging van de proefduur tot circa 8 weken,
het biedt echter meer dan voorheen de mogelijk-
heid tot individuele observatie van de dieren
en derhalve tot een optimalisering van de resul-
taten.

Voor de bepaling van de LD50 waarde achten de
auteurs het gebruik van 4 a 5 doseringsniveaus
voldoende. In uitzonderingsgevallen, meestal
bij oraal onderzoek, zijn meer dan 5 doseringen
noodzakelijk.

Verlaging van het aantal dieren per groep resul-
teert gemiddeld genomen in een geringe toe-
name van het aantal doseringsniveaus (bij 10
dieren per groep gemiddeld 4,6 doseringen, bij 4
dieren per groep loopt dit op tot 5). Dit weegt
echter niet op tegen de forse proefdierbesparing
(bij 10 dieren per groep gemiddeld 46, bij 4
dieren per groep circa 20).
In zijn algemeenheid zou het in acht nemen van
alle bovenstaande aanbevelingen tot een bespa-
ring van 50 tot 75% der dieren kunnen leiden.
Dit in vergelijking met de conventionele LDj^-
test.

In hun artikel wijzen de auteurs erop dat ze in
hun evaluatie nauwelijks geslachtbeïnvloede
LDso waarden tegengekomen zijn. Zou onder-
zoek op slechts één sexe voldoende zijn? Om
eventualiteiten te voorkomen adviseren de au-
teurs, ondanks dit gegeven, toch een onderzoek
op dieren van beiderlei kunne.

C. F. M. Hendriksen.

Rund

Invloed van de toepassing van een anthel-
minticum op de produktie van melkkoeien
in Engeland, Schotland en Wales

Michel, .1. F., Richards, M., Altman, J. F. B.,
Mulholland, ,1. R., Gould, C. M., and Armour,
J.; Effect of anthelmintic treatment on the milk
yield of dairy cows in England, Scotland and
Wales.
Vet. Rec.. \\ \\\\. 546-550. (1982).

Er wordt al een aantal jaren druk gediscussieerd
over het mogelijk positieve effect van de elimi-
natie van maagdarmnematoden bij melkkoeien
door de toepassing van een anthelminticum.

Vooral het onderzoek in de V.S. trok de aan-
dacht. Verschillende onderzoekers uit dat deel
van de wereld verkregen een hogere melkgift bij
koeien die met een anthelminticum werden be-
handeld. Dergelijke geluiden werden gehoord
in Europa waarbij vooral het werk van L. Pou-
plard in 1978 en van E. .1. Pluimers in 1979
opviel.

Om uit te maken of een dergelijk stimulerend
effect van een ontworming ook onder Britse
omstandigheden kon worden verkregen werd
een zeer grote praktijkproef opgezet. In deze
proef zou moeten worden uitgemaakt welke
verhoging van de melkproduktie minimaal
moest worden bereikt om de kosten van de
ingestelde behandeling te rechtvaardigen. Op
Britse bedrijven zou dat minstens moeten resul-
teren in een voorspelbare meeropbrengst van 28
kg melk om de kosten de dekken.
Bij het onderzoek werden 5 groepen gevormd;

1. onbehandelde dieren;

2. placebo;

3. levamisole 7,5 mg/kg;

4. thiabendazole 100 mg/kg;

5. fenbendazole 7,5 mg; kg.

De behandeling geschiedde steeds op de dag van
afkalven, waarbij dan tevens een mestmonster
werd afgenomen voor een epg bepaling.
Aanvankelijk werd er van uitgegaan dat het
onderzoek 120 bedrijven met in totaal 20.000
koeien zou omvatten. Door allerlei oorzaken
konden maar 1 1.574 koeien worden behandeld
en hiervan bleven er 10.035 over waarvan een
melklijst beschikbaar kwam.

De uiteindelijke resultaten toonden aan dat er
geen verschil in effect bestond tussen de drie
gebruikte anthelmintica. Hoewel de epg\'s bij de
vaarzen in het algemeen hoger waren dan bij de
oudere koeien en men theoretisch dus een groter
effect zou verwachten bij de vaarzen kon dat
hier niet worden bevestigd. De verschillen tus-
sen de bedrijven waren niet erg groot. Niettemin
was het effect op het merendeel van deze bedrij-
ven toch positief.

Als men de resultaten van alle dieren over alle
leeftijdsgroepen die met een anthelminticum
werden behandeld bij elkaar neemt dan is er een
verhoogde melkgift van 42 kg per dier met 1,8
kg meer vet en 1,4 kg meer eiwit.
Omdat er een vrij grote schommeling in de re-
sultaten op de verschillende bedrijven is, kan de
conclusie slechts luiden dat volgens de in deze
proef gevonden resultaten de veehouder die zijn
melkkoeien behandelt met een anthelminticum
na het afkalven met 95% zekerheid mag rekenen
op een verhoging van de melkopbrengst tussen
de 2 kg en de 82 kg met als meest waarschijnlijke
hoeveelheid 42 kg.

Een duidelijk advies is derhalve niet te geven.

-ocr page 467-

Hoewel nog vele vragen onbeantwoord zijn ge-
bleven menen de onderzoekers dat verder on-
derzoek op dit gebied minder zinvol is en dat de
(veelal schaarse) middelen voor betere doelein-
den kunnen worden gebruikt.

//. Heinrich.

Rund

Drachtigheidsresultaten na toediening van
luteotroop hormoon aan melkkoeien

Eduvie, L, O. en Seguin, B. E.: Corpus luteum
function and pregnancy rate in lactating dairy
cows given human chorionic gonadotropin in
mid-estrus.
Theriogenology, \\1 ,(4). 415, (1982).

Reeds lang is bekend, dat bij een groot percen-
tage van opbrekende koeien wel een bevruch-
ting heeft plaatsgevonden. Men neemt welaan,
dat in dergelijke gevallen de vrucht om een of
andere reden niet in staat is om te verhinderen
dat het corpus luteum van het moederdier in
regressie gaat. Reeds vóór de tiende dag van
haar ontwikkeling moet de vrucht voldoende
hormonen produceren om regressie van het cor-
pus luteum tegen te gaan, Is de vrucht hiertoe
niet in staat, dan zal op circa twintig dagen na de
bevruchting een vroegabortus optreden, met
andere woorden: ondanks bevruchting breekt
toch de koe op.

Men heeft wel verondersteld, dat een dergelijke
vorm van opbreken in bepaalde gevallen het
gevolg kan zijn van een vertraagde ontwikke-
ling van de vrucht in utero, tengevolge waarvan
een voldoende hormoonproduktie te laat op
gang komt. Indien deze theorie juist is, zou een
verbetering van de bevruchtingsresultaten mo-
gelijk moeten zijn als men de regressie van het
corpus luteum enige dagen zou kunnen uitstel-
len, zodat de vrucht wat meer tijd gegund wordt
om tot een voldoend hoge hormoonproduktie
te komen.

Om bovenstaande hypothese te testen, behan-
delden de auteurs koeien tijdens de dioestrus
met HCG (human chorionic gonadotropin). In
oriënterende proeven werd de krachtige lute-
otrope werking van HCG bevestigd: door toe-
diening van HCG in de dioestrus kon bij niet-
drachtige koeien de luteolyse meerdere dagen
worden uitgesteld.

Op negen veehouderijbedrijven werden in to-
taal honderd koeien op de tiende, elfde en
twaalfde dag na de inseminatie behandeld met
een i,m, injectie van 10,000 IE HCG, Honderd
andere koeten op dezellde bedrijven dienden als
controlegroep. Het drachtigheidspercentage
was in de proefgroep 59%, in de controlegroep
63%, De niet drachtig geworden dieren kwamen
in de proefgroep gemiddeld vijf dagen later in
oestrus dan die in de controlegroep, hetgeen er
op wijst, dat inderdaad HCG een effectieve ver-
traging van de luteolyse bewerkte. Dat deson-
danks geen verbetering van de bevruchtingsre-
sultaten optrad, leidt volgens de auteurs tot de
conclusie, dat andere verklaringen gezocht zul-
len moeten worden voor het fenomeen, dat tal
van koeien opbreken op drie weken, ondanks
het feit, dat bevruchting heeft plaats gevonden,

J. Uwland.

Varken

Immunisatie van biggen tegen experimen-
tele infectie met
B. bronchisepüca

Smith, I, M,, Giles, C, J,,and Basherville, A, J,:
Immunisation of pigs against experimental in-
fection with
Bordeiella bronchiseptica. The
Vet. Rec., 110, 488, (1982).

In dit artikel wordt een bijdrage geleverd tot
oplossing van de complexe etiologie van Atrofi-
sche Rhinitis (AR), Met name op de methode
van immunisatie van de biggen wordt ingegaan.
De onderzoekers kennen aan
Bordetella bron-
chiseptica
(Bb) een belangrijke rol toe in het
kader van de AR, (In Nederland legt men meer
accent op de pathogene pasteurella-stammen;
Ref.)

Er zijn 3 groepen zeugen gevormd:
Groep A (7) werd op de 8 en 6 weken antepar-
tum i,n, geïnfecteerd met levende Bb en 2 x
oraal met 0,15 g gedood Bb tussen 9 en 3 weken
a,p.

Vervolgens 3 x parenteraal in dezelfde periode
gevaccineerd met gedood Bb-vaccin,
Groep B (6) uitsluitend parenteraal gevacci-
neerd.

Groep C (8) vormde de controlegroep.
Van elke toom werden 2 biggen in een isolator
opgefokt vanaf de geboorte. De helft van de
overgebleven biggen werd op de 7e en 28e le-
vensdag parenteraal gevaccineerd met de halve
zeugendosering.

Uit elke toom werd I big op de le levensdag
intra-nasaal geïnfecteerd met Bb,
Resultaten bij de
zeugen: geen klinische reactie
waargenomen van de vaccinaties en infecties.
De serologische respons is bij groep A beter dan
bij B, In groep C geringe titerstijging tijdens de
kraamperiode, In het colostrum een hoge titer
die later daalt (groep A), In groep B en C stijgt
de titer tijdens de kraamperiode iets in de melk
(begintiter lager dan bij A),
De kunstmatig geïnfecteerde
biggen vertoon-
den enkele weken symptomen van AR, die na 8
weken verdwenen. De intensiteit van de infectie
nam rechtlijnig af, onafhankelijk van de im-
muunstatus van de zeug.

De conchae atrofie en pneumonie bij de 12

-ocr page 468-

weken oude biggen bleek afhankelijk te zijn van
de immuunstatus van de zeug. De serologische
respons verliep zoals bij de natuurlijk geïnfec-
teerde biggen.

In groep A en B waren de klinische verschijnse-
len bij de spontaan geïnfecteerde biggen minder
uitgesproken. Bovendien bleek, dat 90% van de
biggen in groep B en C binnen 9 dagen besmet
was (in tegenstelling tot groep A na 18
dagen). Spreiding van Bb vindt heel makkelijk
plaats.

Bij deze biggen waren deconchae-en longafwij-
kingen minder uitgebreid en varieerden signifi-
cant bij de verschillende groepen zeugen (A
minder dan bij B en C). De titers zijn bij de
pasgeboren biggen in groep A het hoogst. In
groep B stijgt de titer na vaccinatie of natuur-
lijke infectie (in C sterke stijging na vaccinatie).
Bij de biggen in de isolatoren verdween de titer
en kwam niet terug na vaccinatie.
Vaccinatie van de biggen had geen enkele in-
vloed met betrekking tot conchae atrofie, long-
afwijkingen en titer van de serumagglutininen.
Tenslotte wordt in de discussie ingegaan op de
vraag, of de agglutininen voldoende bescher-
ming bieden.

M. Bossers.

Voedingsmiddelenhygiëne

Campylobacter in Nederlandse runderen?

Oosterom, J., Engels, G. B., Peters, R. en Pot,
R.:
Campylobacter jejuni in cattle and raw milk
in the Netherlands.
J. Fd Protection. 45, 1212-
1213. (1982).

De rol van Campylobacter jejuni als vsr^ekktv
van acute enteritis is de laatste jaren steeds meer
in de belangstelling komen te staan. In de meer-
derheid der gevallen betreft het een voedselin-
fectie waarbij vooral gevogelte verdacht is,
maar ook het schaap en het varken kunnen een
rol spelen. Een enkele maal wordt het rund --
vlees, melk -- als verdachte bron vermeld.
In verband hiermede hebben de auteurs een
\'survey\' gedaan naar het voorkomen in ons land
van
Campylobacter jejuni in geslacht vee en
rauwe melk. In het eerste deel werden 200 mon-
sters caecum inhoud en 200 monsters rauwe
melk direct onderzocht.

Een tweede serie van gelijke grootte werd on-
derzocht na ophoping. Alleen in de 2e serie
werden
Campylobacter jejuni stammen geïso-
leerd uit 11 monsters caecum inhoud. Alle
melkmonsters waren negatief.
De auteurs toonden tevens aan dat
Campylo-
bacter jejuni
wekenlang kan overleven in ge-
koelde melk (4° C) schudden met lucht had geen
effect op de overlevingsduur.
Zij concluderen uit hun onderzoek dat
Campy-
lobacter jejuni
niet met de melk wordt uitge-
scheiden en dat rundvee in ons land geen be-
langrijke rol speelt in de epidemiologie van dit
micro-organisme.

H. Mol.

Vogel

Slipped tendon bij een lannervalk

Kummerfeld, N.: Perosis bei einem Lannerfal-
ken.
Prakt. Tierarzt. 5, 449. (1982).

Afwijkingen aan de poten ten gevolge van voe-
dingsfouten bij met de hand grootgebrachte
roofvogels worden geregeld beschreven (rachi-
tis en MBD, metabolic bone disease) maar pe-
rosis tot nu toe niet. (Referent zag de aandoe-
ning bij een havik en een sperwer.)
Klinisch wordt verdikking van de omgeving van
het spronggewricht en het naar mediaal afglij-
den van de Achillespees gezien.
De beschreven 8 maanden oude lannervalk, in
een volière zonder veel bewegingsmogelijkhe-
den grootgebracht, vertoonde dit beeld naast
O-benigheid gedurende 3 maanden. De niet-
aangetaste poot vertoonde bumblefoot door
overbelasting. In het spronggewricht was de
lengte-as vande poot 15° naar mediaal geknikt.
De vogel ging óf op beide hakken zitten óf op de
gezonde poot staan.

Röntgenologisch waren- geen algemene skelet-
afwijkingen zichtbaar, wèl een botdeformatie
aan de distale epiphyse vande tibiotarsus en een
naar mediaal afgegleden Achillespees.
Perosis kan veroorzaakt worden door gebrek
aan biotine, choline, nicotinezuur, folinezuur
en mangaan bij gelijktijdige overmaat of tekort
aan calcium en fosfor. Gebrek aan beweging en
snelle groei van de beenderen spelen ook een
rol.

Genoemde deficiënties geven bij pluimvee ook
andere verschijnselen (huid- en veerlaesies,
Pe-
techien). Bij louter mangaangebrek in de groei-
fase valt uitsluitend de \'Fersenkrankheit\' op.
Het afglijden van de Achillespees en het ontbre-
ken van botdeformaties onderscheiden perosis
van rachitis.

De auteur waarschuwt voor het ad libitum toe-
voegen van Ca-P-preparaten en vitaminen aan
het aas van jonge roofvogels. Teveel Ca en P
beïnvloedt de beschikbaarheid van Mn. waar-
van nieren, lever en botten respectievelijk 1,2,
2,5 en 3,3 ppm bevatten (tegen 0,3 ppm ineend-
agskuikens),

(Fe 17,5 mg kg, dus laag, en mogelijk thiamina-
sehoudend, waardoor hypochrome anaemie en
hypovitaminose-BI kan ontslaan. Desondanks
een geliefd voedingsmiddel: het is gemakkelijk
verkrijgbaar en geeft mooie gele poten en was-
huid;
Ref.)

Het artikel is voorzien van twee kleurenfoto\'s en
een röntgenfoto,

G. J. van Nie.

-ocr page 469-

BOEKBESPREKING

Angewandte und topographische anat-
omie der Haustiere

R. Berg

(V.E.B. Gustav Fischer Verlag. Jena. 1982. 2e druk.
428 pagina\'s en 201 afbeeldingen; DDR 109.00 M.)

In acht hoofdstukken wordt achtereenvolgens de to-
pografische anatomie van kop, hals, borst, buik, rug,
bekken, voorbeen en achterbeen behandeld van rund,
paard varken en hond. Een aantal hoofdstukken is
voorzien van een aanhangsel over de toegepaste ana-
tomie van de kip; de kat en de kleine herkauwers
worden alleen summier behandeld waar de schrijver
dit relevant acht.

Elk hoofdstuk begint met een beschrijving van de
oppervlakkige structuren, waarin de zichtbare en pal-
pabele skeletdelen worden behandeld, gevolgd door
een bespreking van de huidinnervatie en subcutane
bursae. De systematische aanpak is in dit boek erg ver-
doorgevoerd; veel te uitgebreid wordt ingegaan op de
indeling in regiones, met een gedetailleerde beschrij-
ving van de begrenzing en de afzonderlijke lagen
waaruit deze zijn opgebouwd. Deze opzet maakt het
boek onnodig moeilijk leesbaar en beslist onaantrek-
kelijk voor de klinisch geïnteresseerde lezer.
De foramina van de schedel, hun projecties op de huid
en de bereikbaarheid van de uittredende zenuwen
voor anaesthesie zijn uitvoerig behandeld en geïllu-
streerd. De projecties van de borstorganen zijn over-
zichtelijk behandeld en geïllustreerd, evenals de per-
cussievelden van hart en longen bij de verschillende
diersoorten.

Erg veel aandacht is besteed aan de beschrijving van
de buikwand, het lieskanaal en de mannelijke ge-
slachtsorganen. Een even uitvoerige beschrijving van
de buikingewanden zou zeker op zijn plaats zijn ge-
weest. In het vijfde hoofdstuk(derug)zijnde mogelijk-
heden voor de toepassing van de epidurale anaesthe-
sie bij de afzonderlijke diersoorten aan de hand van
duidelijke schematische tekeningen belicht. In het
zesde hoofdstuk (het bekken) wordt ruime aandacht
besteed aan het perineum, de vrouwelijke geslachtsor-
ganen, de uier, de accessoire geslachtsklieren van het
mannelijk dier en aan de mogelijkheden die de rectale
exploratie biedt bij de verschillende diersoorten.
In de hoofdstukken 7 en 8 (voor- en achterbeen) zijn
speciaal de zenuwen, peesscheden en gewrichten uit-
voerig behandeld en geïllustreerd. In overzichtelijke
tabellen is de sensibele innervatie per regio samenge-
vat, terwijl ook de injectieplaatsen voor anaesthesie
zijn aangegeven. Op sommige plaatsen is de schrijver
wel erg ver in detail getreden; een preciese omschrij-
ving van de injectieplaatsen voor de anaesthesie van
de sensibele zenuwen in de onderarm van het varken
lijkt in dit kader wat overdreven.
Hoewel de opzet van de tweede editie in principe
gelijk is aan die van de eerste, heeft de schrijver nu
meer aandacht besteed aan de functionele aspecten.
Ook is de beschrijving van een aantal orgaansystemen
wat uitgebreid o.a. van de pharynx, de hersenen, de
hersenvliezen en de structuren in het mediastinum.
Ook zijn tabellen opgenomen die de herkenning van
de verse organen weergeven.

Gezien de veelal gedetailleerde topografische beschrij-
ving, zou een drastische uitbreiding van het aantal
afbeeldingen de duidelijkheid van het boek ten goede
zijn gekomen. Ook had veel meer aandacht aan de
hond en de kat kunnen worden besteed. In vergelij-
king tot deze diersoorten wordt erg veel detail infor-
matie over het varken gegeven.
Het boek geeft veel bruikbare topografische informa-
tie en klinische toepassingen die het inzicht van de
student in deze materie zeker kunnen verruimen. Ook
voor de klinicus met een anatomische interesse zal het
boek een belangrijk naslagwerk kunnen zijn.

W. Hartman.

Lehrbuch der Parasitologie; Band 4: Vete-
rinärmedizinische Arachno-Entomologie

Th. Hiepe

(VEB Gustav Fischer Verlag. Jena. 1982;438bh.. 190
aß.: DDR 60.00 M.)

Met dit boek is het vierde deel verschenen van het
nieuwe handboek van professor Hiepe betreffende de
veterinaire parasitologie. Deel I, de algemene parasi-
tologie, en deel 2, de veterinaire protozoölogie, zijn
ook reeds verkrijgbaar, terwijl deel 3, de helmintholo-
gie, in de loop van 1983 zal verschijnen.
Hoewel de benaming arachno-entomologie vrij onge-
bruikelijk is, is het apart vermelden van de arachno-
idea (o.a. mijten en teken) wel gerechtvaardigd, aan-
gezien entomologie in feite betekent: leerder insecten.
Sedert het omvangrijke werk van Neveu-Lemaire uit
1938 is er geen apart handboek meer verschenen,
waarin alle veterinair belangrijke arthropoden zo uit-
voerig behandeld worden, als in dit werk van Hiepe.
Het boek is zuiver systematisch opgezet, waardoor de
hanteerbaarheid voor de minder taxonomisch onder-
legde gebruiker wat moeilijker wordt dan ineen boek,
waarin de parasieten gastheersgewijs worden opge-
somd (zoals bijvoorbeeld in het boek van Boch en
Supperer). Een gastheerindex zou dit probleem voor
een deel kunnen ondervangen, doch deze ontbreekt
helaas.

Besproken worden alle arthropoden, die bij ge-
domesticeerde dieren, laboratoriumdieren en de mens
voorkomen. Ook de parasieten van de honingbij zijn
hierbij niet vergeten.

Naast de dieren met een gehele of gedeeltelijke parasi-
taire levenswijze wordt ook aandacht geschonkenaan
arthropoden, die voornamelijk veterinair van belang
zijn vanwege hun rol als vector of tussengastheer van
een of ander infectieus agens. Tevens worden die ge-
leedpotigen besproken, die regelmatig in dierenver-
blijven te vinden zijn en diervoedsel onbruikbaar
maken of anderszins uit hygiënisch oogpunt onge-
wenst zijn. (In de D.D.R. wordt dergelijk (on)gedierte
min of meer tot het vakgebied van de parasitologie
gerekend). Hoewel de alleen in de tropen voorko-
mende arthropoden in dit boek wel enige aandacht
krijgen, wordt toch de meeste aandacht besteed aan
de in Europa voorkomende parasieten.
Per parasiet worden de belangrijkste morfologische
kenmerken summier behandeld. Het boek bevat op
enkele uitzonderingen na geen determinatielijsten,
zodat het niet als determinatiewerk beschouwd mag
worden. Verder wordt de levenscyclus, de schadelijke

-ocr page 470-

werking van de parasiet op de gastheer en het daaruit
voorkomende ziektebeeld, de diagnostiek en de be-
strijding vermeld. Wat het laatste betreft dient opge-
merkt te worden, dat de auteur zich hoofdzakelijk
toelegt op de in de D.D.R. toegepaste middelen. Ge-
zien de veelheid van ectoparasitica, die tegenwoor-
dig in Nederland verkrijgbaar zijn, en de voortdu-
rende aanvullingen en wijzigingen hierin, zal men wat
de therapeutica betreft lang niet altijd in dit boek de
meest geschikte en in ons land toegelaten middelen
aantreffen.

Na iedere bespreking van één of meer verwante soor-
ten, geslachten of families treft men een uitgebreide en
vrijwel volledige lijst aan van publikaties. Het boek is
geïllustreerd met een aantal goede tekeningen en een
grote hoeveelheid, voor een dergelijk handboek
unieke, microfoto\'s van de parasieten in een uitste-
kende kwaliteit. Daarnaast treft men vele duidelijke
zwart; wit-opnamen aan van ziektebeelden. Helaas
zijn de weinige kleurenfoto\'s van een mindere kwali-
teit (maar in welk ander boek op dit terrein vinden we
eigenlijk kleurenopnamen?).

De algemene indruk van dit boek is dat het een uitvoe-
rig, overzichtelijk, goed gedocumenteerd en uitste-
kend geïllustreerd werk is. Bovendien is de tekst pret-
tig leesbaar.

In zijn voorwoord vermeldt de auteur, dat dit boek
bedoeld is om niet alleen studenten en afgestudeerden
in de diergeneeskunde, maar ook medici, biologen en
landbouwwetenschappers, een indruk te verschaffen
omtrent de vele aspecten van de veterinair (en hu-
maan) van belang zijnde arthropoden, zodat zij deze
op een wetenschappelijk verantwoorde wijze kunnen
bestrijden. Een nadeel van dit boek is echter dat het
veel te uitvoerig is om het studenten als studieboek
aan te raden.

H. J. W. M. Cremers.

TIJDSCHRIFTBESPREKING

\'Animalis familiaris\'

Een nieuw tijdschrift over voeding en verzorging van
het kleine huisdier.

Onlangs is het eerste nummer verschenen (nr. 1-1983)
van dit nieuwe tijdschrift, uitgegeven door EFFEM,
de fabrikant van (blijkens een mededeling op de
achterbinnenzijde van de omslag) PAL, CHAPPl,
LOYAL, FROLIC, TRIM, WHISKAS, K.1TTE-
KAT. KATKINS, BREKKIES en TRILL (waarom
toch al die verschillende handelsnamen voor pro-
dukten die vaak vrijwel identiek zijn en door_dezelfde
fabrikant worden gemaakt, zo vraag ik mij vaak aQ.
Blijkens het voorwoord en een begeleidende brief
wil het blad twee of drie keer per jaar \'een overzicht
geven van al het wetenschappelijke nieuws en alle
praktische informatie in verband metde voeding van
huisdieren en de daarbij behorende verschijnselen\' en
\'als degelijke, nauwkeurige bron van informatie ... zo
volledig mogelijk verslag uitbrengen over alles wat er
binnen het vakgebied gaande is\', en vindt de lezer in
het blad \'bovendien een schat aan informatie over de
werkzaamheden aan de grote diergeneeskundige fa-
culteiten en de onderzoeksresultaten van Belgische
en buitenlandse specialisten\'.

Het Nederlandstalige blad is, te oordelen aan uitgever
en taalgebruik kennelijk van Belgische makelij en tot
stand gekomen \'met de medewerking van (o.a.):
Rijksuniversiteit Gent, Faculteit van de Diergenees-
kunde, Universitè de Liége, Faculté de médecine
vétérinaire\' en de \'Small Animal Veterinary Associa-
tion Belgium\' (is het de eeuwige Belgische taalstrijd
die oorzaak is van deze verbale uitwijking naar het
Engels?). In het voorwoord wordt de hoop uitgespro-
ken \'dat A.F. een onmisbaar werkinstrument zal
worden voor alle dierenartsen (zo staat het ook in
grote opmaak erboven vermeld) die zich diepgaand
in hun vak interesseren\'.

Dit alles, evenals de vormgeving (royaal A4-formaat,
prachtig glanzend houtvrij papier) beloven heel wat.
Helaas wordt deze belofte niet waargemaakt door de
inhoud. De eerste aflevering bevat 5 artikelen; aan de
auteurs, hun titels en adressen te oordelen, klaar-
blijkelijk alle vertalingen uit resp. het Engels (4) en
het Frans (1).

De titels van de vertalingen zijn: \'Voeding van de teef
en haar jongen vanaf de conceptie tot de spening\',
\'Oordermatose bij katten\', \'De rol van de kat bij over-
dracht van Toxoplasmose\', \'Waterevenwicht bij kat-
ten en honden\' en \'Doodsoorzaken bij kattejongen\'.
Over 4 daarvan kan ik inhoudelijk geen oordeel vel-
len, al valt op dat geen van deze 4 artikelen (op een
enkele onbetekenende uitzondering na) enige litera-
tuurverwijzing heeft. Het zijn naar stijl, taaien inhoud
meer artikelen gericht op de eigenaars van honden
en katten dan op dierenartsen.
Het overblijvende artikel, n.1. dat over de kat en
toxoplasmose, kan ik wel beoordelen en heb ik dan
ook nauwkeurig gelezen. Ondanks het feit dat het
het enige artikel is met een \'bibliografie\' (hoewel
bijna alle beweringen in de tekst zonder literatuur-
verwijzing geponeerd worden) is mijn oordeel overde
inhoudelijke kwaliteit van het blad op grond van dit
artikel bepaald niet gunstig; de beide toegevoegde
foto\'s zijn behalve groot ook zeer slecht (het is zeer de
vraag of ze de betreffende stadia werkelijk voorstel-
len) en de tekst wemelt van zoveel en zulke grove fou-
ten dat het ondoenlijk is ze hier op te sommen omdat
dit herschrijven van het grootste deel van het artikel
zou impliceren. Te oordelen aan dit artikel beschikt
EFFEM, alle hoogstemmende andersluidende ver-
klaringen in het voorwoord ten spijt, niet over de
wetenschappelijke kwaliteit en,\'of de wetenschappe-
lijke adviezen van buiten, om in te kunnen staan voor
een verantwoorde voorlichting aan de dierenarts,
resp. de honden- of kattenbezitter.
Het blad kan in de huidige opzet dan ook beter niet
gecontinueerd worden.

J. P. Ovenlulve.

-ocr page 471-

GLAXOVET
nr. 1 op de Engelse
markt nu exclusief in
het pakket van

AESCULAAP

Aesculaap B.V.
Mijlstraat 35
5281 L] Boxtel
Tel. 04116-75915

Aesculaap en Glaxovet, nummer 1 op de Engelse veterinaire
markt, samen in één programma. Dat betekent een nog
completer en veelzijdiger assortiment specialiteiten in uw praktijk.
Glaxovet heeft een grote reputatie opgebouwd in het bijzonder door
research in en produktie van corticosteroïden en cephalosporinen.
Een van de redenen waarom wij verheugd zijn Glaxovet
in Nederland te ktmnen introduceren.

^ aesculaap

diergeneesmiddelen. Voor leven en welzijn.

V

J

-ocr page 472-

MEDEDELINGEN

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

de

Veterinaire Dienst en Veterinaire
Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid verhuisd

Recentelijk zijn de Veterinaire Dienst en de
Veterinaire Hoofdinspectie van de Volksge-
zondheid verhuisd.

Met ingang van 19 juli 1983 luidt het adres van
de Veterinaire Dienst als volgt:
Postbus 20401, 2500 EK Den Haag,
Tel.: 070-793911.

Bezoekers dienen zich te vervoegen aan de
Prins Clauslaan 6, Den Haag.

Met ingang van 22 juli 1983 luidt het adres van
de Veterinaire Hoofdinspectie van de Volksge-
zondheid als volgt:
Postbus 439,
2260 AK Leidschendam,
Tel,: 070-209260,

Bezoekers dienen zich te vervoegen aan de
Dokter Reyersstraat 12, Leidschendam,

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN
Dierziektenbulletin Nr. 12 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 30 juni 1983 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.
Rotkreupel

Totaal 13 gevallen in 13 gemeenten.
Groningen I geval

Friesland 4 gevallen

Drenthe 3 gevallen

Overijssel I geval

Noord-Holland 4 gevallen
Varkenspest

Totaal 6 gevallen in 6 gemeenten.
Zuid-Holland 4 gevallen

Noord-Brabant 2 gevallen

Dierziektenbulletin Nr. 13 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t., m 15 juli 1983 vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 22 gevallen in 21 gemeenten.

4 gevallen
8 gevallen
3 gevallen
1 geval
3 gevallen
3 gevallen

Groningen
Friesland
Drenthe
Utrecht

Noord-Holland
Zuid-Holland

Varkenspest

Totaal I geval in Gelderland.

VARKENSPEST
West-Duitsland

Volgens een telex van de Veterinaire Dienst te Bonn
d.d. 22 juni 1983 zijn in West-Duitsland weer 21 ge-
vallen van varkenspest bevestigd.
In Noord Rijnland-Westfalen:

— op 10, II en 16 juni in het district Münster,
arrondissement Borken;

-- op 13 en 18 juni en 20 juni (twee gevallen) in het
district Munster, arrondissement Coesfeld;

— op 9 juni in het district Münster, arrondissement
Recklinghausen;

op 10 en 14 juni in het district Düsseldorf, arron-
dissement Kleef;

op 14 juni in het district DüsseldorL arrondisse-
ment Wesel;

— op 16 juni in het district Düsseldorf, arrondisse-
ment Neuss,

In Neder-Saksen:

— op 13 juni in het district Brunswijk, arrondisse-
ment Osterode,

In Hessen:

— op 14 juni in het district Kassei, arrondissement
Werra-Meisner,

In Rijnland-Palts:

op 10 juni in het district Koblenz, arrondissement
Rhein-Lahn,
In Beieren:

op 13 juni in het district Oberfranken, arron-
dissement Coburg;

op 13 juni in het district Unterfranken, arron-
dissement Bad Neustadt Saale;
op 13 juni (twee gevallen), 10 juni en 15 juni
in het district Unterfranken, arrondissement
Würzburg,

Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt en alle veterinair-politionele maatregelen zijn
genomen.

-ocr page 473-

Bij een telex van 29 juni 1983 maakte de Veterinaire
Dienst te Bonn melding van 19 nieuwe gevallen
van varkenspest.
In Noord Rijnland-Westfalen:

- op 21 juni in het district Keulen, arrondissement
R heinisch-Bergischen;

- op 22 juni in het district Keulen, arrondissement
Euskirchen;

op 8 juni in het district Münster, arrondissement
Recklinghausen;

op 20juni in het district Münster, arrondissement
Borken (vier gevallen);

- op 21 juni in het district Munster, arrondissement
Steinfurt;

op 21, 22 en 24 juni in het district Munster,
arrondissement Coesfeld (resp. drie gevallen, twee
gevallen, één geval).
In Neder-Saksen:

- op 20 juni in het district Brunswijk, arrondisse-
ment Wolfenbüttel.

In Beieren:

op 24 juni in het district Mittelfranken, arron-
dissement Fürth;

op 24 juni in het district Oberfranken, arron-
dissement Kronach;

- op 20 juni en 24 juni in het district Unterfranken,
arrondissement Wüzburg,

Alle op de bedrijven aanwezige varkens zijn afge-
maakt en de noodzakelijke veterinair-politionele
maatregelen zijn genomen.

Bij een telex van 5 juli 1983 maakte de Veterinaire
Dienst te Bonn melding van 10 nieuwe gevallen van
varkenspest.

In Noord Rijnland-Westfalen:

- op 29 juni in het district Keulen, in het stadje
Aix-la-Chapelle;

-- op 27 juni in het district Münster, arrondissement
Steinfurt;

op 27 juni in het district Münster, arrondissement
Borken;

op 28 juni in het district Munster, arrondissement
Recklinghausen;

op 28 en 29 juni in het district Münster, arron-
dissement Coesfeld (resp. twee gevallen, één ge-
val).

In Rijnland-Palts:

op I juli in het district Rheinhessen-Pfalz, arron-
dissement Kaiserslautern.
In Beieren:

op 28 en 29 juni in het district Oberfranken,
arrondissement Lichtenfels.

Alle op de bedrijven aanwezige varkens zijn afge-
maakt en de noodzakelijke veterinair-politionele
maatregelen zijn genomen.

Volgens een telex van de Veterinaire Dienst te Bonn
d.d. 13 juli 1983 zijn in West-Duitsland weer 9 ge-
vallen van varkenspest bevestigd.
In Noord Rijnland-Westfalen:
-- op 5 juli in het district DüsseldorL arrondisse-
ment Vierssen;

- op 30 juni, 5, 7 en 8 juli en 9 juli (twee gevallen)
in het district Münster, arrondissement Coesfeld.

In Beieren:

— op 1 juli in het district Unterfranken, arrondisse-
ment Würzburg;

- op 5 juli in het district Oberfranken, arrondisse-
ment Coburg.

Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt en alle veterinair-politionele maatregelen zijn
genomen.

Frankrijk

Bij een telex van 4 juli 1983 maakt de Veterinaire
Dienst te Parijs melding van een nieuw geval van
varkenspest op 29 juni te Poncharra-sur-Turdine,
departement Rhône op een fok, mestbedrijf met 57
zeugen, 3 beren en 1111 mestvarkens.
Alle op het bedrijf aanwezige varkens zijn afgemaakt
en de noodzakelijke veterinair-politionele maatrege-
len zijn genomen.

Italië

Volgens een telex van de Veterinaire Dienst te Rome
d.d. 13 juli 1983 zijn in Italië 3 gevallen van varkens-
pest bevestigd in Perugia, gemeente Bettona:

- 12-07-1983, fokbedrijf met 150 zeugen, 6 beren,
550 gespeende biggen en 500 biggen;

- 12-07-1983, opfokbedrijf met 1530 gespeende big-
gen;

— 12-07-1983, bedrijf met 444 mestvarkens, 420 ge-
speende biggen en 400 biggen.

Volgens een telex d,d. 16 juli zijn in Italië wederom
2 gevallen van varkenspest bevestigd:

— 13-07-1983, mestbedrijf met 1982 biggen te Peru-
gia, gemeente Marsciano;

— 15-07-1983, bedrijf met 1 zeug en 19 biggen te
Napels, gemeente Bosco Reale.

RABIES
Spanje

Bij een telegram van 21 juni meldden de Spaanse
autoriteiten een geval van rabies bij een hond te
Melilla (Spaans-Noord-Afrika). Alle politionele
maatregelen zijn genomen.

PARAMIXO-VIRUS
Groot-Brittannié

Volgens een telex d.d. 30 juni van de Britse Veteri-
naire Dienst is een uitbraak van paramixo-virus ge-
diagnostiseerd bij duiven in Cornwall.
E.e.a. wordt toegeschreven aan type 1 paramixo-
virus, gelijk aan stammen die de laatste paar maanden
bij duiven geïsoleerd zijn op het Europese vasteland.
Een aantal andere verdachte gevallen wordt nog
onderzocht, alle bij duiven.

-ocr page 474-

Kreupele varkens drukken
zwaar op het rendement van de
varkenshouderij.

Varkens met pijn komen
niet aan de trog, daardoor ont-
staan groeivertragingen die
vroegtijdig opruimen noodzake-
lijk maken, met als gevolg kost-
bare leegstand.

Vele oorzaken worden ge-
noemd, maar afdoende oplos-
singen zijn öf niet voorhanden öf
door praktische bezwaren niet
haalbaar

Met Dexa-Tomanol heeft u
nu een doeltreffende, praktische
en profijtelijke oplossing.

Dexa-Tomanol verdrijft de
pijn, vermindert aseptische ont-
stekingsverschijnselen en stopt
het aftakelingsproces.

Zo wordt op een afdoende
wijze een veel voorkomende
schadepost opgeheven.

DEXATOMANOL BRENGT
KREUPELE VARKENS
WEER AAN DE TROG.

Behandelschema:
licht kreupele varkens:

1 injectie van 10 mi Dexa-Tomanol.
ernstig kreupele varkens:

3 achtereenvolgende dagen
1 injectie van 10 ml Dexa-Tomanol.

dUwm Veterinnrtum

Dexa- -
Tomanor

ANTIPHLOCaSTlCUM

ANALGETICUM

ANTIPYRETICUM

\'Sfl

• iMlVin*) iw,

100 ml

Injecllovloelslof

-"""»»«O««

Resultaat van deze behandeling:

• van alle kreupele mestvarkens
verbetert 95% zodanig, dat ze
weer normaal eten.

• 75% bereikt hierdoor alsnog het
gewenste eindgewicht.

MESTVARKENS MET
BEENGEBREKEN ZUN
EEN GROTE SCHADEPOST

• de overige 25% bereikt tussen de
85-90% van het gewenste gewicht.

Bayer Nederland b.v.,
Farma Veterinair, Nijverheidsweg 26,
3641 RR MIJDRECHT.

-ocr page 475-

DOORLOPENDE AGENDA

1983

Augustus:

21 27 XXII Veterinair Wereldcongres, Perth,
Australië (pag. 964 en 1248 (1981) 49, 601 en 824
(1982), pag. 53, 111, 511).

25 Voorlichtingsdag Electrostimulatie, Utrecht
(pag. 600).

25 -31 XXIX. Intern. Kongreß der APIMONDIA,

Budapest.

28—2 sept. 29. Europäischer Fleischforscherkon-
greß, Salsomaggiore (Parma).

31 Reünie oud-leden van Absyrtus (pag. 515).

31-2 sept. 1. Symposium der Int. Soc. of Animal
Clinical Biochemistry (ACB), Schwäbisch Hall.

September:

7 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

7 Windsurfdag, Smith Kline, le Lustrum Wind-
surf watersport recreatiedag voor dierenartsen,
\'De Rietschans\', Nieuw-Loosdrecht (pag. 496).

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

13-.....14 FVE. Advisory Committee on Veterinary

Training, Brussels.

13—16 24. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes \'Le-
bensmittelhygiene\' der DVG gemeinsam mit der
Sektion \'Lebensmittel tierischer Herkunft" der
Tierärzte Österreichs und der \'Schweizerischen
Tierärztlichen Vereinigung für Fleischhygiene\'
(A), Garmisch-Partenkirchen.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Groep Geneeskunde van het Rund K.N.M.v.D.
Bijeenkomst: Dr. 1. D. Aitken: \'Chlamydiae als
ziekteverwekkers\'.

15 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag (pag. 632).

20 Afd. Overijs.sel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

21 Jahrestagung der Deutschen Gesellschaft für
Züchtungskunde, Müchen.

21 25 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Lancaster (pag. 11 1).

22 23 32. Internationale Fachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung von Haustieren, Wels,
(Oostenrijk) (pag. 370).

23- 24 Röntgenfachtagung der IVRA (A),
Stuttgart-Hohenheim.

26 lokt. Deutscher Tierärztetag\'83 und Kongreß
des Bundesverbandes praktischer Tierärzte,
Fortbildung (A), Baden-Baden.

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

28 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Algemene le-
denvergadering, Den Dungen; 20.00 uur.

29—30 PAO-D-curus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Hapert.

29 -30 ATF-Fortbildungsveranstaltung für Phar-

makologie und Toxikologie (A), Berlin.

30 Symposium \'De chronische patiënt\'. Psychiatri-
sche Universiteitskliniek, Groningen.

Oktober:

3—6 Annual Meeting of the European Assoc. for
Animal Production (EAAP), Madrid. (Inl. op
het red.secretariaat verkrijgbaar).

5—7 Internationale Tagung für Orthopädie bei
Huf- und Klauentieren, Wien.

7—8 Jaarcongres 1983 K.N.M.v.D.; tevens 130e
Algemene Vergadering, Leeuwarden (pag. 61,
313, 419, 465 en 630).

7 8. Weihenstephaner Herbsttagung \'Moderne
Haltungssysteme und Tiergesundheit\' (A), Frei-
sing.

9—12 Tagung der Deutschen Gesellschaft für Ha-
matologie und Onkologie, Münster (Westf.).

II —13 7. Cuxhavener Seminar \'Fisch und Fisch-
waren\', Cuxhaven.

11-14 7. Seminar Tierernährung (A) 1983 (ATF),
München.

12— 14 4. Treffen der europäischen mit Leptospiren
arbeitenden Wissenschaftler, Berlin.

13 Symposium Vleeskalveren, Cultureel- en con-
grescentrum Stichting \'De Reehorst", Ede.

13 26. Fortbildungsveranstaltung für prakt. Tie-
rärzte (A), Göttingen.

14—15 FVE Meeting, Brussels.

14— 15 Erster internationaler Kongreß über Pferde-
krankheiten, Mülhausen.

14 Jahrestagung der DVG Fachgruppe Schweine-
krankheiten, Würzburg (pag. 323).

18—21 Week I cursus P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

21 W.P.S.A.-Dag, IAC-Wageningen.

25—28 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

27 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

27 V.V.D.O.-dag. Onderwerp: \'Ketenbegeleiding\';
De Uithof, Utrecht; 10.00 uur.

November:

1—4 Week III cursus P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

3 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

3- 5 29. Jahrestagung der DVG-Fachgruppe
\'Kleintierkrankheiten\' (A), Hannover.

8—11 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

11 \'Ixven met schimmels\', Symposium, Amsterdam
(pag. 614).

17 Klinische Middag Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier, De Uithof, Utrecht.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier.
Vergadering. Voordracht van prof. dr. M. C.
Horzinek over entstof en entingen bij honden.
Hotel Noord-Brabant, Utrecht, aanvang 20.00
uur.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

-ocr page 476-

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

25—27 2. Internationaler Kongreß der Deutschen
Gesellschaft für Magnetfeld-Medizin e. V.,
Mainz.

29 Werkgroep Varken Noord Nederland, Gezond-
heidsdienst voor Dieren. Morra 2, Drachten.

30—2 dec. International Symposium on Animals as
Waste Converters, Wageningen (pag. 371).

December:

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

8 Groep Geneeskunde van het Rund. Bijeenkomst.

8 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

11 —16 AO-VET Kurse 1983 Davos, Schweiz (pag.

574).

12 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

13 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. leden-
vergadering.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984

Januari:

14—15 Seminar \'Klinische Hamatologie\' mit Inten-
sivübungen, München.

Februari:

21—22 CLO-Studiedagen 1984.

23—24 17. Tagung über Physiologie und Patholo-
gie der Fortpflanzung (DVG u. DGfZ) (A), Han-
nover.

23—24 Tagung über \'Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung\', Hannover,

April:

10—13 11, Tagung der Deutschen Gesellschaft für
Parasitologie, Bad Harzburg,

13—15 Voorjaarsdagen 1984, Amsterdam,

16—19 2, Weltkongreß für Schaf-und Rinderzucht,
Pretoria,

Mci:

30—3 juni I9th International Symposium on the
History of Veterinary Medicine, Pula (Yugo-
slavia).

Juni:

10—14 International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination, University of
Illinois at Urbana-Champaign, Illinois, USA
(pag. 125),

Augustus:

8—12 17 Weltgeflügelkongreß der WPSA (A),
Helsinki,

27—31 8th Congress of the LP,V,S, Ghent, Belgium
(pag, 147 en 299),

31—2 sept. Third Joint meeting Veterinary Patholo-
gists, Utrecht (pag, 147),

September:

4—7 Ilird Joint Meeting of the European Society
of Veterinary Pathology and the American Col-
lege of Veterinary Pathologists, Veterinary Fa-
culty, Utrecht, the Netherlands,

10—13 5th Congress of the International Society
for Animal Hygiene, Hannover,

17—21 Xlllth International Congress on Diseases
of Cattle, Durban, South Africa (pag, 418),

19—22 9, Weltkongreß der \'World Small Animal
Veterinary Association (WASVA), 30, Jahresta-
gung der Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\' der
DVG (A), Hamburg (Congress-Centrum) (pag,
614),

Minnesota, X, International Congress Reproduction

and AL

Finland, I7e Wereld Pluimvee Congres,

Gevraagd

EEN ASSISTENT (gehuwd)

met ervaring, in een tweemans praktijk in het zuidwesten van het land.
Na een inwerkperiode kans op associatie aanwezig.

Brieven onder nummer 32/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

Gevraagd

EEN ASSISTENT

in kleine huisdieren praktijk In het westen van het land.
Enige ervaring in de kleine huisdieren praktijk is gewenst.
Brieven onder nummer 33/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

-ocr page 477-

GEEN TIJD!

Géén tijd of rn^r

Wat zou u toch allemaal
kunnen doen als u meer tijd had?
Uw hobby uitoefenen, weer wat
studeren, meer met uw gezin
bezig zijn?

Dat zou u - denken wij - liever doen
dan vele uren per week, als u er tenminste
aan toe komt, uw boekhouding bijhouden, patiëntengegevens
invullen, nota\'s uitschrijven, betalingen controleren, achter uw
geld aanzitten.

Automatisering is voor velen een angst. Toch betekent een
goed uitgekiend, gebruikersvriendelijk automatiseringssysteem
minder werk, dus meer tijd voor wat anders. En dot de door
Brocacef geïntroduceerde VETCOM een uitgekiend systeem is,
bewijst de dagelijkse praktijk bij een aantal collegae van u. En
buiten het genoegen van meer tijd, kunt u ook incalculeren:
gemak bij het opzoeken van patiëntengegevens, medicatie-
historie, een boekhouding die van dog tot dag bij is. De nota\'s
gaan op tijd de deur uit. Een te trage betaler wordt automatisch
gesignaleerd, zelfs aangemaand. U heeft uw geld eerder
binnen!

Dat zo\'n systeem ook in uw praktijk kon passen, zult u waar-
schijnlijk wel aannemen. Maar is het financieel verantwoord ?
Als wij u zeggen dat een complete unit hard- en soft-ware, aan-
gepast aan uw specifieke praktijk, ongeveer f 18.000,-
kost, dan kan ook die vraag snel beantwoord wor-
den. Als u meer informatie wenst, willen wij gaarne een
stukje van onze tijd besteden aan uw tijd.

Met VETCOM-
automatisering
<iest u voor méér tijd hebben.

BROCACEF KAN MÉÉR VOOR U DOEN

88 brocacef bv

Postbus 75 - 3600 AB Maarssen - 030-45 23 26

-ocr page 478-

n n

Niet-wetenschappelijk
programma

Onderstaand volgen de samenvatting van de
te houden lezing en de nadere toelichting op de
excursies, die op vrijdag 7 oktober zullen
worden georganiseerd.

Nieuwe Geneesmiddelen; waarom
eigenlijk?

Inleiding door prof. dr. H. Timmerman,
hoogleraar Algemene Farmacochemie, Vrije
Universiteit, Amsterdam

De vraag of er behoefte is aan nieuwe
geneesmiddelen zou om twee redenen met
\'nee\' kunnen worden beantwoord. Nee,
omdat er reeds zo veel uitstekende
geneesmiddelen zouden zijn dat het zinloos is
nog nieuwe, die dan eigenlijk alleen maar
andere zouden zijn, te ontwikkelen. Of een
nee, omdat alle geneesmiddelen zo slecht
zouden zijn dat ze eigenlijk beter aangeduid
zouden kunnen worden met de term vergiften
en dat niet verwacht zou mogen worden dat
er ooit nog een werkelijk goed en veilig
middel zal worden gevonden. Geprobeerd zal
worden aan te tonen dat er wel degelijk
sprake is van een grote behoefte aan nieuwe
geneesmiddelen.

Na een bespreking van wat er verwacht mag
worden van de zgn. alternatieve richtingen
(bijv. homeopathie) of de
kruidengeneeskunde zal worden ingegaan op
de rationele geneesmiddelen. Aan de hand
van verschillende voorbeelden zal de gang die
een produkt moet afleggen voordat het in een
geneesmiddel kan worden verwerkt worden
gevolgd. Speciaal zal daarbij aandacht
worden besteed aan factoren als geluk
(aspirine), het gebruikmaken van toevallige
waarnemingen (sulfa\'s, penicillines) of
gebruiken in de volksgeneeskunde (het
antikankerpreparaat Etoposide) of
kruidentherapie (digitalis, morfine) alsmede
aan de resultaten van rationeel
wetenschappelijk denken (de zgn. /3-blokkers,
histamine-antagonisten, penicillinaseremmers).
Voor de rationele aanpak zullen weer
voorbeelden worden genoemd en toegelicht;
zo kan er worden uitgegaan van een
toegenomen kennis van het functioneren van
het biologische systeem (de /S-blokkers) of ten
aanzien van de oorzaak van het ziekteproces
(penicillinase remmers bij voor penicilline
ongevoelige bacteriestammen).
Tenslotte zal nog worden ingegaan op het
probleem van de relatieve onschadelijkheid
van geneesmiddelen en het optreden van
bijwerkingen en nevenwerkingen, waarbij
aandacht geschonken zal worden aan de
vraag of deze ongewilde activiteiten een
noozakelijk kwaad zijn dan wel voorkomen
zouden kunnen worden.

Groep A: Een bezoek aan het
\'Princessehof in het centrum van
Leeuwarden

IVal u beslist niet laten kunt
Voor fijnproevers het hoogtepunt:
\'t Princessehof vol keramiek,
Porcelein en tegels, zéér antiek,
Dat elk zich toch dit kijkfeest gunt!

D. V. d. Zee

Het Princessehof is een keramisch museum. Het is
ondergebracht in een aaneenschakeling van
historische gebouwen, die in de 18e eeuw het hof

-ocr page 479-

vormden van Maria Louise van Hessen-Cassel
\'Marijke-Muoi\', weduwe van de Friese stadhouder
Johan Willem Friso. Het museum toont de
ontwikkeling van keramische stijlen en technieken
uit Oost en West en hun wederzijdse beïnvloeding.
Er zijn o.a. collecties uit China. Japan en Z.O.
Azië.

Daarnaast vinden we in het Princessehof de
grootste verzameling Nederlandse tegels aangevuld
met exemplaren uit Frankrijk, Spanje en het
Midden-Oosten.

In deze historische omgeving wilden wc u even
meenemen om te luisteren en te kijken (dia\'s) hoe
men zich in de 17e en 18e eeuw in Friesland
kleedde.

Dit geheel wordt opgefleurd met een fantastische
levende show van deze kostuums.
Daarna is er gelegenheid om even rond te lopen en
een kijkje te nemen bij o.a. Jugendstil-aardewerk,
hedendaagse keramiek. Fries zilver, meubelen, enz.

Groep B: Een bezoek aan \'Popta-
slot\'

Van alle stinsen en staten

Boeit \'t Popta-slot ons uitermate:

Brengt oude historie

Terug in memorie.

Maar dat had u reeds in de gaten!

D. V, d. Zee

Dit in het begin van 1900 gerestaureerde slot is
omgeven door een prachtige tuin en
schilderachtige, begroeide grachten.

Attentie!

Wetenschappelijk programma

Op de witte aanmeldingskaart voor
deelname aan het Jaarcongres 1983 is
per abuis de verdeling van de
middagvergaderingen niet vermeld.
Deze middagvergaderingen zijn
onderverdeeld in sectie Grote
Huisdieren en Volksgezondheid en
sectie Gezelschapsdieren.
Bij deelname aan de
middagvergaderingen verzoeken wij u
vriendelijk uw voorkeur voor de bij te
wonen sectie op de witte
aanmeldingskaart te vermelden.

Het slot dateert uit 1510 en werd bewoond door de
familie Felcke van Heringa. In 1687 ging Heringa-
state door koop over in handen van dr. Henricus
van Popta, advocaat aan het Hof van Friesland,
Dat het Popta-slot bewaard is gebleven, danken
wij aan deze man, wiens laatste wilsbeschikking
was dat dit bewaard zou blijven en het naliet als
een stichting. Thans is het een museum,
We worden in twee groepen rondgeleid. De le
groep begint in het theehuis en tuinen, terwijl de 2e
groep in het slot ontvangen wordt. Daarna volgt
een wisseling.

Verder wordt er nog een bezoekje aan Franeker
gebracht. Deze oude universiteitsstad van Friesland
is rijk aan historie, In het centrum zult u rijkelijk
kunnen genieten van al het moois (o,a. bezoek
gemeentehuis) dat dit oude stadje u biedt.

-ocr page 480-

Groep C: Een bezoek aan de
Praktijkschool te Oenkerk

Hebben dames een hekel aan sjezen?

Op de praktijkschool zal dat niet zo wezen.

De Ringstekerij is ludiek

En zulk\' sjezen uniek.

Fantastisch - in één woord geprezen!

D. V. d. Zee.

Ik blijf ijverig trachten
En ik volg het beloog.
Maar toch vliegen gedachten
Nog wel tweemaal zo hoog.

Ik zal het wel houwen
Maar wat ik erg vrees
\'k Ging \'t liefst met de vrouwen
Bij hen in de sjees!

D. V. d. Zee.

Het doel van de school is het geven van
praktijkgericht onderwijs ten behoeve van alle
soorten van landbouwonderwijs, het bedrijfsleven
en de dienstverlenende sector in de
rundveehouderij. Leerlingen van lagere-,
middelbare- en hogere landbouwscholen, alsmede
studenten van de veterinaire faculteit te Utrecht en
van de landbouwhogeschool te Wageningen volgen
daar praktijkaanvullend onderwijs.
Ir. Osinga zal ons hierover iets vertellen. Daarna
worden we rondgeleid door de stallen, de
kaasmakerij, enz.

Om ± 4 uur zullen er een aantal aangespannen
Friese sjezen op het terrein verschijnen. We kunnen
dan de kostuums bezichtigen en één van de dames
zal ons er iets over vertellen.
De meest moedige dames krijgen de gelegenheid
hun capaciteiten op het gebied van ringsteken te
demonstreren. We hopen dat vele dames deze
unieke kans zullen benutten.

Niet te oud om te leren
Ga ik straks naar \'t Congres
Krijg van knappe mijnheren
Uitgelezene les.

Groep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier

een tumor?
en wat nu...

Najaarsdag

Op zaterdag 17 september organiseert de

Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier

de traditionele Najaarsdag, in de Bilderberg,

Utrechtseweg 261 te Oosterbeek.

Het wetenschappelijk programma ziet er als

volgt uit:

10.45 Opening.

11.00 Dr. W. Misdorp: Klinisch-
Pathologische Aspecten van
Tumorziekten.
11.45 Dr. K. Weyer: Mammacarcinoom van
de kat. Nieuwe therapeutische
mogelijkheden?
Lunchpauze: Gelderse koffietafel
äf25,— p.p.
p.p.

14.00 Dr. L. N. Owen(Cambridge):Therapyof

some tumour diseases in pets.
15.15 Pauze.

15.45 Drs. G. Voorhout en dr. P. Cohen:
Vergelijkende röntgenologische
aspecten van thoraxonderzoek bij
honden en mensen met tumoren.
16.45 Dr. W. Misdorp: Samenvatting.
17.00 Sluiting.

De inhoud. De lezingen spitsen zich toe op
de diagnostiek, prognose en vooral
therapeutische mogelijkheden binnen de
reikwijdte van de prakticus. De tijd lijkt rijp
voor meer aanvullende maatregelen, naast het
chirurgisch ingrijpen (blijft nr. 1). Het

-ocr page 481-

inventariseren van de resultaten, hoewel daar
veel haken en ogen aan zitten, kan in de
toekomst van onschatbare waarde zijn.
Discussie. De laatste 15 minuten van elke
lezing is gereserveerd voor discussie.
Deelnemers. Besloten is het
wetenschappelijk gedeelte van de Najaarsdag
open te stellen voor alle praktici.
Pauzes. Er zal zoveel mogelijk demonstratie
materiaal te zien zijn, als ondersteuning van
de lezingen.

Kosten. Leden/25,— (lunchen
standaardconsumpties). Niet-leden ƒ 100, -
(incl. lunch etc.).

Opgave. Het is voor de organisatie
onontbeerlijk, dat u zich van tevoren
aanmeldt!
U kunt dit doen door vóór 10
september
een geldig betaalmiddel
(bankcheque of girokaart) op te sturen naar:
Penningmeester Gr. Gen. K. v h Kl. Huisd.,
p a Quickbornlaan 13, 8162 ES Epe
(telefoon 05780-12273).

secretariaat te worden gezonden. Op de
Algemene Vergadering zal de nadere
procedure voor de goedkeuring en de
vaststelling van de Code voor de Dierenarts
worden vastgesteld.

Onderscheidingen

Bij gelegenheid van zijn afscheid als
Inspecteur-Districtshoofd van de Veterinaire
Dienst en als Veterinair Inspecteur van de
Volksgezondheid in Overijssel en de
IJsselmeerpolders is collega D. van de Akker
te Zwolle op 30 juni jl. benoemd tot officier
in de Orde van Oranje Nassau. Deze
onderscheiding is aan collega Van den Akker
uitgereikt vanwege zijn vele verdiensten in het
veterinaire en het algemeen maatschappelijk
vlak.

In Maatschappij-verband is hij lid geweest
van het Hoofdbestuur en het Algemeen
Bestuur, alsmede voorzitter van de Afdeling
Zeeland.

Van het bureau

De nieuwe Code voor de
Dierenarts

Vanaf 1981 heeft de Codecommissie zich
opnieuw intensief bezig gehouden met een
herziening en aanpassing van de Code voor
de Dierenarts.

Nieuwe opvattingen en inzichten zijn in de
vorm van tekstwijzigingen verwerkt in een
aangepaste versie van de Code. De nieuwe
versie is inmiddels in eerste lezing door het
Hoofdbestuur en het Algemeen Bestuur
goedgekeurd.

Om alle leden die dit wensen in de
gelegenheid te stellen kennis te nemen van de
Code en desgewenst op- en aanmerkingen
daarop in te dienen is op aanvraag een
exemplaar bij het secretariaat van de
Maatschappij verkrijgbaar. Bedoelde op- en
aanmerkingen dienen vóór de Algemene
Vergadering op 8 oktober aan het

Onlangs is collega W. H. Kremer te Venray
benoemd tot Ridder in de Orde van Sint
Sylvester, een bijzondere kerkelijke
onderscheiding.

Collega Kremer heeft deze onderscheiding
gekregen in verband met de vele functies die
hij in kerkelijk en maatschappelijk verband
heeft vervuld en waarvoor hij zich bijzonder
intensief heeft ingezet.

VA^ICO

Vacatures
veterinairen

Veterinair Advies Centrum
Ontwikkelingssamenwerl<ing

Nigeria - onderwijs

Federal University of Technology Abeokuta

— senior lecturer

— lecturer

Saudi-Arabi\'é - grote huisdieren

Voor verdere informatie kunt u zich wenden tot het

VACO Secretariaat, tel. 070-793137.

Correcties codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

Datum ingang; I augustus 1983

Code Produktnaam

522 Furazolidone 100%

651 Sulfadimidine Na.

582 Trimethoprim 100%

Firma
Dopharma
Dopharma
Dopharma

Prijs Pag.

ƒ 29,- (was ƒ 30,-) 8

f 34,-(was ƒ 33,—) 9

/" 166,—(was/ 160,—) 9

-ocr page 482-

Nederlandse Vereniging van
Dierenartsvrouwen

Jaarverslagen 1982

FRIESLAND

Onze eerste bijeenkomst was op 15 januari in
Oudehaske. Daar hebben we samen met onze
echtgenoten ons 3e lustrum gevierd. Het
Friese cabaret \'Samar\' heeft ons in hun eigen
theater kostelijk geamuseerd.
10 Maart heeft dr. Boddeke, bioloog, voor
ons een interessante lezing gehouden over het
visbestand in de Noordzee.
13 Mei hebben we een bezoek gebracht aan
de Expositieboerderij \'de Middelste Dam\' in
Mildam, waar een expositie van
pottenbakkerswerk en zilversmeedkunst was
te zien. In het kerkje gaf iemand een
weefdemonstratie. Na afloop hebben we een
wandeling door het natuurgebied \'Katlijker
Schar" gemaakt en tot slot hebben we heerlijk
met z\'n allen gegeten.

Op 7 oktober was ons jaarlijks uitstapje naar
Den Haag. leder genoot van het
Vredespaleis, Panorama Mesdag of het
Kostuummuseum en in de stromende regen
hadden we ook tijd om te winkelen. We
besloten de dag met een gezellig etentje in
een restaurant op de boulevard in
Scheveningen.

16 November waren we uitgenodigd in het
praktijkpand van de orthodontisten, de heren
Steutel en de Groot in Leeuwarden. Aan de
hand van dia\'s liet de heer Steutel ons zien
wat het resultaat kan zijn na een vaak vrij
lange behandeling. Tot slot kregen we de
gelegenheid het modern ingerichte
praktijkgedeelte te bezichtigen. Een
interessante avond.
Onze afdeling telt 98 leden.

Y. V. cl. Burg-de Boer, secretaresse.

OVERIJSSEL

Pas op 18 mei 1982 hadden wij de eerste
bijeenkomst van dat jaar. Als spreekster die
avond hadden we uitgenodigd mevrouw
Landman-Kasper uit Heerde. Zij hield een
lezing over iriscopie en alternatieve
geneeskunde.

Iriscopie is zelf jgeen geneeswijze, maar alleen
een vorm van diagnostiek. Door middel van
bestudering van de iris kan worden nagegaan
in wèlk deel van het lichaam de klachten van
de patiënt hun oorsprong vinden. Elke plaats
in de iris komt overeen met een bepaald deel
van het lichaam. Na de diagnose kan dan
alternatieve geneeskunde worden toegepast,
bijv. homoeopathie of een geheel andere
voedingswijze, om het lichaam bijv. \'te
reinigen van bepaalde giftige stoffen. Na de
pauze was er gelegenheid tot het stellen van
vragen en daarvan werd dankbaar gebruik
gemaakt. Het enthousiasme waarmee alles
verteld werd en waarmee de vragen
beantwoord werden, zorgde voor een zeer
geslaagde avond.

Onze volgende bijeenkomst was op 21
september. Als spreker hadden we die avond
de heer Veerman uit Wijhe. De heer Veerman
toonde ons een groot aantal eigengemaakte
dia\'s van het 1 Jssellandschap. Vooral zo\'n
landschap uit je eigen omgeving spreekt
natuurlijk erg aan. De heer Veerman
ontdekte hoeveel prachtige planten er in dit
landschap voorkomen en hij besloot toen zelf
tot het aanleggen van zo\'n \'wilde" tuin. Dat
kostte natuurlijk veel tijd en moeite en op de
dia\'s konden we de verschillende stadia van
het ontstaan van deze tuin volgen.
Onze laatste bijeenkomst van 1982 was op 16
december. Het eerste deel van de avond
hebben we gebruikt voor het maken van
kerstkaartjes. Het resultaat na een uur
werken was erg leuk. Om ongeveer 9 uur
voegden we ons bij de heren, om gezamenlijk
te luisteren naar prof, dr, S, W. Tromp. ProL
Tromp hield een lezing met als titel: \'De
invloed van het weer en het klimaat op
gezonde en zieke planten, dieren en mensen\'.
Prof Tromp is directeur van het
Biometeorologisch Onderzoekcentrum in
Leiden. Al met al was het een vrij droog
betoog met veel schema\'s en cijfers; op
zichzelf natuurlijk wel boeiend, maar erg
wetenschappelijk.

Martha Binnema-Dijkstra, secretaresse.

-ocr page 483-

UTRECHT

De vereniging Utrecht telt 38 leden.
Op de bijeenkomsten ontmoeten we
gemiddeld 12 leden.
Op 14 januari hielden we een
nieuwjaarskoffie-ochtend bij Maria de Moor.
17 Februari bezochten we het Muziek-
centrum Vredenburg en woonden een
lunchconcert bij.

30 Maart werd met de afdeling Zuid-Holland
een bezoek gebracht aan het museum \'Van
Speeldoos tot Pierement\' in Utrecht, daarna
lunch bij Nooteboom met ± 25 deelnemers.
6 Mei vertelde ons lid Lucienne Uilenberg
over haar geboorte-eiland Madagaskar met
dia\'s.

8 Juni. Het bezoek aan kasteel De Haar ging
niet door wegens gebrek aan belangstelling.
8 September brachten we met de afdeling
Zuid-Holland een bezoek aan de Floriade te
Amsterdam. Dit viel samen met het bezoek
van de deelnemers aan het niet
wetenschappelijk gedeelte van het Wereld
Rundercongres. Met zo\'n grote groep was het
moeilijk contacten te leggen. De
Congrescommissie tracteerde ons op koffie
met poffertjes in de Oud Hollandse Poffertjes
Kraam. Op deze zonnige dag waren de
herfstbloemen op zijn mooist.
28 Oktober. Stadswandeling in Oud-Utrecht
onder leiding van dr. Van Hulzen met een
aantal gasten; koffie gedronken in één van de
kelders aan de Oude Gracht.

Voorzitter en penningmeester bezochten twee
maal de vergadering van het L.V.C. te
Utrecht.

Helaas slaagde de afdeling Utrecht er nog
niet in een secretaris te vinden.

M. N. Zantinga-Dros, voorzitster.

I.IMBURG

Voor de afdeling Limburg gaf 1982 alle reden
om vreugdevol gestemd te zijn. Eindelijk was
het zover. Vijftien jaar nadat enkele dames
het initiatief genomen hadden tot het
oprichten en het doen functioneren van de
V.V.v.D. in de provincie Limburg, is men nu
overgegaan tot de officiële vereniging: de
N.V.v.D., mede dankzij de nimmer aflatende
ijver van onze presidente.

Vier dames, die voorheen de bijeenkomsten
organiseerden, hebben zich bereid verklaard
om nu zitting te nemen in dit eerste officiële
bestuur. Mevrouw Els van Herten-Creemers
stelde haar plaats beschikbaar ten behoeve
van een jongere. Hiervoor mochten we
mevrouw Trees Coenen-Nafzger begroeten als
nieuw bestuurslid.

Op 18 maart 1982 was onze eerste
bijeenkomst met de leden in café-restaurant
\'den Ouden\' te Herkenbosch.
Onze presidente herdenkt mevrouw E. Stoot-
America, die op 6 maart overleed. Mevrouw
Stoot is altijd voor onze vereniging een trouw
en spontaan lid geweest.
Onze presidente betreurde het, dat slechts de
helft van het aantal leden aanwezig was,
waarschijnlijk waren de slechte
weersomstandigheden hier debet aan, want
ook de geplande wandeling in het
natuurgebied \'De Meynweg\' viel letterlijk in
het water. Dit alles mocht echter de
stemming niet bederven, integendeel, toen we
daarna gezeten rondom het gezellige open
haard vuur bij manege \'Venhof genoten van
een heerlijk kop erwtensoep bleek weldra
hoe belangrijk en prettig de meesten het
vonden om weer eens contact met elkaar te
hebben en ervaringen uit te wisselen.

Op 25 april hebben twee leden, te weten
mevrouw Marese Schreurs-Hermans en
mevrouw Jeanette Hendrickx-Vercauteren,
voor de oudere leden van onze afdeling een
voorjaars-autotocht door Zuid-Limburg en
de Voerstreek in België verzorgd. Hieraan
namen 5 dames en 1 echtpaar deel (het
echtpaar Flamand, dat in 1983 haar 60-jarig
jubileum viert).

Om 12 uur was een samenkomst in
Margraten alwaar bij \'Huize Scheurs\' de
bouillon met broodjes op hen wachtte. De
tocht door het prachtige lentelandschap
voerde hen langs de Abdij van Val Dieu
waar een stop werd gemaakt om de kerk te
bezichtigen en kaas te kopen bij de Paters.
Terug in \'eigen land\' werd in hotel
\'Schoutenhof te Epen bij een kop koffie met
vlaai druk nagepraat, ledereen had erg
genoten en ging daarna met een voldaan
gevoel naar huis. Dit initiatief is wel voor
herhaling vatbaar.

Op 24 mei onze jaarlijkser avond gezamenlijk
met de heren in café-restaurant J. den Ouden
te Herkenbosch.

-ocr page 484-

Als gastspreker voor deze avond was gevraagd
het Kamerlid voor het C.D.A. en lid van de
Vaste Commissie voor Landbouw en Visserij:
drs. R. van der Linden. In een korte inleiding
over de nieuwe wet \'Uitoefening
Diergeneeskunde en Diergeneesmiddelenwet\',
werd met name vakkundig uit de doeken
gedaan hoe zo\'n wet nu tot stand komt. Een
levendige discussie brak hierna los waaraan
zowel door de dames als de heren werd
deelgenomen. Aangezien we aan de
vooravond van de verkiezingen zaten was het
voor de politiek geèngageerden onder onze
leden temeer een uitdaging om het ook eens
over een andere boeg te gooien.

Het 15-jarig bestaan van de V.V.v.D. in
Limburg en het feit dat we nu overgegaan
zijn tot de officiële vereniging N.V.v.D.
waren reden om een feestelijk tintje aan deze
bijeenkomst te geven. Als blijk van dank
kregen de dames van het bestuur door de
voorzitter, de heer W. van Herten, de mooie
V-corsage opgespeld. Een speciaal woord van
dank vergezeld van een bloemboeket werd
gericht tot mevrouw Els van Herten bij haar
afscheid als bestuurslid.

Op 28 september konden wij onze leden een
geheel verzorgde middag aanbieden in Hoeve
\'de Waert\' te St. Odiliënberg. Een museum
voor merklappen en volkskunstborduursels.
Het echtpaar Rogman, dat dit museum leidt,
bad een afwisselend programma
samengesteld.

Ter kennismaking een rondgang door het
museum op eigen gelegenheid. Vervolgens
een lezing door de heer Rogman over: \'Oude
volkskunst in het algemeen\', waarbij bij ons
diverse voorwerpen uit verschillende landen
toonde o.a. beschilderde eieren,
papierknipsels, strofiguren.
Als onderbreking werd koffie met vlaai
geserveerd. Onze presidente maakte hierbij
van de gelegenheid gebruik om een speciaal
dankwoord te richten tot mevrouw Henriette
Hendriks-van Vulpen, die te kennen had
gegeven haar functie te willen beëindigen; zij
liet dit vergezeld gaan van een V-getint
bloemboeket. Hierna liet mevrouw Rogman
ons binnen in de linnenkamer en toonde ons
met geweldig veel enthousiasme haar unieke
verzameling merklappen en
klederdrachtcostuums. In de boutique van de
Hoeve was nog gelegenheid om naar believen
iets te kopen van volkskunst uit diverse
landen.

Al met al mogen we terugzien op een
geslaagd 1982.

Onze vereniging telt momenteel 26 leden.

Ria Meevis-van Engeien, secretaresse.

N.B.: De jaarverslagen 1982 van de overige
afdelingen zullen in de volgende aflevering van het
Tijdschrift (van 1 september a.s.) worden gepubli-
ceerd.

Mens-Dier-Maatschappij

Onderstaand volgt een kort verslag van de
eerste bijeenkomst van de Diergeneeskundige
werkgroep Mens-Dier-Maatschappij.
Het thema was \'Euthanasie van het gezonde
dier\'. Interessant was om na te gaan welke
criteria de verschillende dierenartsen
daarvoor hanteren en hoe zij dat voor
zichzelf ethisch verantwoorden.
Twee Kleine Huisdieren-praktici waren
uitgenodigd: drs. H. J. A. J. Heuthorst,
verbonden aan een groot asiel te Rotterdam
en drs. K. W. J. Lewin, prakticus uit Utrecht.
Drs. G. P. A. Frijlink, als etholoog
verbonden aan de Faculteit der
Diergeneeskunde was uitgenodigd om de
discussie met cijfermateriaal te ondersteunen.

Op het moment worden er in Nederland ± I
miljoen honden gehouden. Dit aantal stijgt,
waarschijnlijk in verband met de
werkloosheid - men zoekt afleiding in het
houden van huisdieren. In de asiels worden
2000 honden per jaar wegens
gedragsproblemen afgemaakt en in de
praktijken nog eens 15.000 op een totaal van
100.000 per jaar; 3% van de euthanasie-
gevallen betreft dieren van bejaarden, die nun
huisdier niet mee mogen nemen naar een
tehuis.

De heer Frijlink benadrukte dat door
dierenartsen nog lang niet alle mogelijkheden
benut worden om dieren met
gedragsproblemen opnieuw aan te passen. Hij
doelde op de gehoorzaamheidscursussen, de
Kliniek in Lelystad en eventueel advies via de
Faculteit (speciaal spreekuur).
De heer Lewin was van mening dat elke
euthanasie-overweging op de eerste plaats in
het belang van het dier hoorde te zijn

-ocr page 485-

(euthanasie betelcent letterlijk \'goede dood\').
Indien het de wens van de eigenaar is, maar
de dierenarts vindt het dier wel herplaatsbaar
dan is het in zijn ogen onjuist om te
euthanaseren.

Hij ziet geen gevaar voor \'uit de auto zetten"
indien je weigert te euthanaseren, omdat
mensen die dat zouden doen ook de
dierenarts niet met hun probleem opzoeken.
Goede samenwerking met het asiel en het
opstellen van een lijst met mensen met
bijvoorbeeld de eigen praktijk die een dier
zoeken, is belangrijk. Kortom: als dierenarts
niet alleen de lusten van onze huisdieren,
maar ook de lasten!

De heer Heuthorst, door zijn werk in het
asiel vaak voor de beslissing geplaatst wel of
geen euthanasie, ziet de dierenarts als
advocaat van het dier.

Hij zij moet beslissen of de gestoorde relatie
tussen mens en dier te vervangen is door een
nieuwe. Zo niet, dan is euthanasie
verantwoord. De dierenarts moet een
duidelijke oplossing bieden: pilletjes en een
mooi praatje zijn niet juist.
De eigenaar die durft te vragen om
euthanasie is meestal ook bereid om over een
oplossing te praten, maar soms echter is de
wil niet meer aanwezig. Mensen zijn vaak
onwetend over alternatieven. Bovendien is er
\\aak meer ontzag voor de mening van de
dierenarts dan voor die van kennissen, zodat
er soms toch nog wat te bereiken valt.
Op het moment wordt maar 1\'/,% van de
asieldieren afgemaakt (de \'recidivisten"). Drie
jaar geleden was dat nog 40%! De
gemiddelde verblijfsduur in het asiel is op het
moment zeven dagen. De indruk is dat de
houding ten opzichte van \'t dier is veranderd:
mensen gaan bewuster met de dieren om.
(Alhoewel toch 40 a 50% van de dieren die
gebracht worden van mensen afkomstig zijn
die er geen zin meer in hebben).
In de discussie kwamen de gedragsproblemen
vaak aan de orde. Men was het er over eens,
dat een gedragsprobleem behandeld moet
worden als een ziekte en je dus een diagnose
moet stellen. De dierenarts zal voor het
probleem de tijd moeten nemen en met de
eigenaar een plan moeten opstellen. Vaak is
een oorzaak (en de oplossing) te vinden in
andere leefomstandigheden van de mensen:
het dier past niet meer in hun leven.
Gehoorzaamheidscursussen zijn niet altijd een
succes voor agressieve honden. Preventie is
belangrijk: op de puppycursus zijn de mensen

bewust en serieus met de hond bezig en
kijken af hoe anderen het doen.

Aan de orde kwam ook hoe moeilijk het af
en toe is om de ware problemen boven tafel
te krijgen en dat voorgestelde oplossingen
soms niet werken omdat de mensen het niet
meer kunnen (willen?) opbrengen. Opvallend
was dat de meeste aanwezigen geen
problemen hadden met euthanasie van pups
en kittens van ongewenste nesten, men achtte
het opvoedend aspect belangrijker dan het
feit dat dit ook gezonde dieren zijn.
Verder is er ook nog gesproken over de wens
tot euthanasie van een huisdier, opgenomen
in een testament: moet je daar respect voor
hebben en kies je dus voor de eigenaar of
kies je voor het dier als je denkt dat het
herplaatsbaar is?

Tot slot: euthanasie van een gezond dier is
eigenlijk een \'brevet van onvermogen\' voor de
dierenarts en het is aan hem/haar dit zo
zelden mogelijk te behalen.
Hopelijk heeft dit verslag meer dierenartsen
geactiveerd en geïnspireerd om aan een
volgende avond mee te werken. Nog even in
het kort het waarom van de
dierenartsenwerkgroep Mens-Dier-
Maatschappij, welke geboren is uit de
gelijknamige studentenwerkgroep. Omdat
velen van MDM \'t einde van hun studie zien
naderen en sommigen zelfs al zijn
afgestudeerd wilden wij een manier bedenken
om elkaar toch te blijven ontmoeten. Er is
voor de vorm van een thema-avond gekozen
eens in het half jaar, rond een heel praktisch
ethisch probleem waar elke dierenarts in
zijn/haar beroep wel eens mee
geconfronteerd wordt. We vinden het heel
belangrijk dat dierenartsen uit het land hieraan
meewerken en zelf de ideeën voor zo\'n avond
aanreiken. We willen afwisselend een grote en
een kleine huisdierenprobleem aanpakken en
ieder die daar zin in heeft kan zo\'n avond
voorbereiden. De eerstvolgende avond willen
we ons richten op de grote huisdieren.
Dierenartsen die daar ideeën over hebben of
de organisatie mede op zich willen nemen
kunnen ons telefoneren. Verder houden we
ons aanbevolen voor een nieuw onderwerp
voor de kleine huisdieren-avond die daarna
snel zal volgen.

Namens de organisatie,
Tineke Deden.

Tel.nrs.: Hans Bosch: 030-319998; Tineke
Deden: 030-715592.

-ocr page 486-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Braak, D. J, W, ter; 1983; 7555 CD Hengelo (Ov,), Irisstraat 5,
Duijser, A, F, M,; 1983; 3512 GV Utrecht, Teelingstraat 6 bis A,
Muinck, G, R. P, de: 1983; 3572 GZ Utrecht. Griftstraat 1 16.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Haseth, O. B, de; 1977; Curai;ao (Ned. Antillen), Kaya oy Sprock 42,

Heijn, A.; 1983; 3572 TE Utrecht, Dadelstraat 3.

Imkamp, H, A.: 1983; 3581 PW Utrecht, Schoolstraat 30.

Jongert, Mevr. H.; 1983; 3581 WX Utrecht, Bolstraat lOA bis.

Kamp, J. P. M.; 1983; 3571 JR Utrecht, Eijkmanlaan 415.

Klink, E, G. M. van; 1983; 3705 ZP Zeist, Waranda 194,

Linden, Mevr, J, C, M, van der; 1977; 3514 JG Utrecht, Bosschahof 17,

Minnema, S.; 1982; 3992 JT Houten, Mispelgaarde 21,

MorssinkhoL P. G. M.; 1983; 5571 KP Bergeyk, Loo 105,

Nieuwenhuijs, Dr. J. H. M.; 1969; U-1976; 3583 XJ Utrecht, Stolberglaan 5,

Noordkamp, A, J,; 1983; 3583 TG Utrecht, H, de Keyserstraat 31,

Prins, P„ 1983; 9951 TD Winsum (Gr,), Onderdendamsterweg 53,

Smarius, C, J. H. M.; 1983; 3581 XR Utrecht, H, de Grootstraat 3,

Verhoeven, G.; 1983; 3861 BX Nijkerk, Venestraat 24,

Vliet, A. J. M. van; 1983; 4241 LA Arkel, Hoogbloklandseweg 16.

Vroom, Mevr, M, W.: 1983; 3572 TE Utrecht, Dadelstraat 3,

Wiersma, S. H.; 1983; 1072 BB Amsterdam, le J. van Campenstraat 19 III.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Zutphen, ProL dr, L. F. M. van; 3705 AN Zeist, Sanatoriumlaan 87.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

A. M. Akkerman, Oudwijk 39, 3581 TH Utrecht.
C. J. Uijtewaal, Rijnhuizenlaan 19, 3523 JB Utrecht,

F.ervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

H. Barrau te Zeist per I augustus 1983

Benoemd als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:

H. M. Plate te Ridderkerk per I mei 1983

Jubilea:

K. P. Postma te Aerdenhout (afwezig) 30 jaar op 7 augustus 1983

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 10 juni 1983

Geslaagd \'met genoegen\':

A. F. M. Duijser
J. A. M. Muskens

Geslaagd:

D. A. H. Brus
G. R. P. de Muinck
P. A. O. M. Schoone
L. G. H. M. Smeets

J. N. W, ter Woorst
H, M, Schipper

-ocr page 487-

Adreswijzigingen, enz.:

187 * Amerongen. J. J. van: 1973; Wijk hij Duur-
stede; tel. 03435-73231.

195 * Bogaard!-Loven. Mevr. N.: 1969; 6367 EC
Voerendaal, Breemstraat 14; tel. 045-752445; p.

199 Broers. P. P. J. M.: 1980; Cuyk; p., geass. met
P. H. A. M. van Maanen. D. v, d. Meij en C.
Willenborg.

200 *Brus. D. A. H.: 1983; 3581 VS Utrecht, Baan-
straat 13 bis; tel. 030-51 1804; wnd. d.

207 Dijk. S. P. van: 1956; Wijk bij Duurstede; tel,
03435-71477,

209 *Duijser. A. F. M.: 1983; 3512 GV Utrecht,
Teelingstraat 6 bis A; tel, 030-316355; wnd, d.

221 Graveiand-Wolterheek. Mevr. E. G.: 1969; Al-
phen a/d Rijn; tel, 01720-21470 (privé), 44333
(prakt,); p,, H-D, jassoc. met C, N. M, Mul, J,

H, Rootert en F. Th. C, de Wit beëindigd),

225 *Hanssen. Mevr. A. M. W. M.: 1983; 1013 BV

Amsterdam, Taandwarsstraat 51; wnd, d,

225 Happé. Dr. R. P.: 1969; U-1982; Wijk bij Duur-
stede; tel, 03435-71275 (privé), 030-539111
(bur,),

319 Haseih. O. B. de: 1977; Cura?ao(Ned, Antillen),
Kaya oy Sprock 42; tel, 76596 (privé), 614000,
55182 (bur.); medew. V.D. (toevoegen als lid),

227 Heijn. A.: 1983; 3572 TE Utrecht, Dadelstraat
3; tel, 030-730660; wnd, d, (toevoegen als lid),

236 Imkamp. H. A.: 1983; 3581 PW Utrecht,
Schoolstraat 30; tel. 030-319516; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

2401319 Jonge. Mevr. /, de: 1982; Curapao (Ned,
Antillen), P.O, Box 3282; d,

240 Jongen. Mevr. H.: 1983; 3581 WX Utrecht,
Bolstraat 10 bis A; tel, 030-510916; p„ ass, bij
mevr. J. H. C, Brooymans-Schallenberg (toe-
voegen als lid),

241 Kamp. J. P. M.: 1983; 3571 ,IR Utrecht,
Eijkmanlaan 415; tel. 030-719325; wnd, d. (toe-
voegen als lid).

244 Klink. E. G. M.: 1983; 3705 ZP Zeist, Warande
194; tel, 03404-50094; wnd. d, (toevoegen als
lid),

2.55 Linden. Mevr. J. C. M. van der: 1977; 3514 JG
Utrecht, Bosschahof 17; d, (toevoegen als lid),

257 Maanen. P. H. A. M. van: 1959; Cuyk; p.,
geass, met P. P, J. M Broers, D. v, d, Meij en C,
Willenborg; Ir. M,L,S,; plv. i.

259 Meer. Mevr. M. C. vander: I977;4872TA Etten-

I.eur. Stationsstraat 15-17; tel, 01608-16915; p.,
kl. huisd.

259 Meijer. Dr. J. €.: 1971; U-1980; Wijk bij Duur-
stede; tel, 03435-72238 (privé), 030-534332
(bur.).

261 Meij. D. van der: 1973; Grave; tel, 08860-3222
(privé). 08850-12800 (prakt ); p,, geass, met P,
P. J, M, Broers. P. H, A, M. van Maanen en C,
Willenborg,

261 \'Meurs. Mevr. E. A. van: 1975; 9905 TK Hol-
wierde, Het Vliet 30; tel, 05960-29349; wnd, d,

261 Minnema. S.: 1982; 3992 JT Houten, Mispel-
gaarde 21; tel, 03403-1031; wnd, d, (toevoegen
als lid).

262 Molen. R. van der: 1974; Wijk bij Duurstede;
tel, 03435-72105 (privé). 030^40785 (bur,).

262 Morssinkhof. P. G. M.: 1983;5571 KP Bergeyk,
l.oo 105; tel\', 04975-1151 (privé), 1275 (prakt,);
p,, ass, bij A. ,1. A. Hartman, F, P. A, Kuyperen
A. A. P. van Montfort (toevoegen als lid).

263 *Muinck. G. R. P. de: 1983; 3572 GZ Utrecht,
Griftstraat 1 16; tel, 030-730098; wnd. d,

263 Mul. C. N. M.: 1960; Alphen a/d Rijn; tel,
01720-73703 (privé), 72914 (bur.); wnd. h.
vl.k.dnst.; k.d.; r.k.; plv. i.(assoc. met mevr. E.

G. Graveland-Wolterbeek, J, H, Rootert en F,
Th, C, de Wit beëindigd),

264 »Muskens. J. A. M.: 1983; 5266 AZ Cromvoirt,
Ruidigerdreef 7; tel, 04108-3751; wnd. d.

265 Nieuwenhuijs. Dr. J. H. M.: 1969; U-1976; 3583
XJ Utrecht, Stolberglaan 5; tel, 030-512658
(privé), 882221 (bur.); wet. hfd. medew, R,U.
(Med, Fac., Fys, Lab,) (toevoegen als lid),

266 Noordkamp. A. J.: 1983; 3583 TG Utrecht, H.
de Keyserstraat 31; tel, 030-514616; wnd, d.
(toevoegen als lid),

267 Offereins. E.: i960; 3735 ME Bosch en Duin,
Biltseweg 42; tel. 030-790581 (privé), 783810,
780654 (prakt,); p., H-D,, geass. met A, J, J,
Hulshof

275 Prins. P.: 1983;9951 TD Winsum(Gr,), Onder-
dendamsterweg 53; tel, 05900-49281 (privé),
05951-1800(prakt.); p., ass, bij W, J, L. Lusink,
M, Nicolay en R. E, Schooleman(toevoegenals
lid),

278 Rijkenhuizen. Mevr. A. B. M.: 1980; Wijk bij
Duurstede; tel. 03435-75018 (privé), 030-
531323 (bur.).

280 Rooien. J. H.: 1975; Alphen a/d Rijn; tel,
01726-12065 (privé), 01720-20200 (prakt,); p.,
H-D,, geass. met F. Th. C, de Wit(assoc. met
mevr, E, G, Graveland-Wolterbeek en C, N, M,
Mul beëindigd),

280 Rooy-van Vierssen Trip. Mevr. A. S. E. de:
1977; 2585 TW \'s-Gravenhage, Borneostraat
128; tel. 070-603498 (privé).

283 *Schipper. H. M.: 1983; 1441 ER Purmerend,
,Iulianastraat 64; d.

283 \'Sehoone. P. A. O. M.: 1983; 5571 1 J Bergeyk.
Stokskesweg 17; tel, 04975-1919; wnd, d,

288 Smarius. C. J. H. M.: 1983; 3581 XR Utrecht,

H, de Grootstraat 3; tel, 030-315395; wnd. d.
(toevoegen als lid),

288 \'Smeels. L. G. H. M.: 1983; 2905 RE Capelle
a d IJssel, Tankenberg 64; p., ass, bij W, J, P,
Coops.

290 Soede. A.: 1982; Nieuwveen; tel, 01723-9498
(privé), 01720-20200 (prakt.); p,, ass, bij J, H,
Rootert en F. Th. C. de Wit.

299 Veen. Mevr. H. M. van: 1982; Wijk bij Duur-
stede; tel, 03435-73536,

300 Velema. J. B.: 1979; 8407 AG Terwispel, Alde-
dijk 48; tel, 05132-366,

300 Vellenga. L.; 1982; Wijk bij Duurstede; tel,
03435-73536 (privé), 02503-16439 (bur,).

-ocr page 488-

301 Verhoeven. G.: 1983; 3861 BX Nijkerk, Vene- 313
straat 24; tel. 03494-58680; wnd. d. (toevoegen
als lid).

304 Vliet. A. J. M. van: 1983; 4241 LA Arkel, 326
Hoogbloklandseweg 16; tel. 01831-1244; wnd
d. (toevoegen als lid).

307 Vrijer. H. de: 1978; 3222 KB Hellevoetsluis, 3!4
Rijksstraatweg 65; tel. 01883-12575; p., kl
huisd.

307 Vroom. Mevr. M. W.: 1983; 3572 TE Utrecht
Dadelstraat 3; tel. 030-730660; wnd. d. (toevoC\'
gen als lid).
 314

308 Wahum. Dr. J. van: 1952; U-1983; Doorn; tel
03430-13235 (privé), 13641 (bur.); wet. hfd.
327
medew. R.U. (F.d.D., vkgr. Bedrijfsdierge
neesk. en Buitenprakt.).

312 Wiersma. S. H.: 1983; 1072 BB Amsterdam, li
J. van Camperstraat 19 III; tel. 020-797304
wnd. d. (toevoegen als lid).

Wilienhorg. C.: 1971; Cuyk; p., geass. met P. P.
J. M. Broers, P. H. A. M. van Maanen en D. v.
d. Meij.

Wihen. J.: 1975; 22210 Plumieux, Côtes du
Nord (Frankrijk); tel. 96-255452(privé), 267003
(prakt.).

Wit. F. Th. C. de: 1979; Alphen a d Rijn; tel.
01720-31424 (privé), 20200 (prakt.); p., geass.
met J. H. Rootert (assoc. met mevr. E. G.
Graveland-Wolterbeek en C. N. M. Mul be-
ëindigd.

*Woorst. J. N. W. ter: 1983; 3521 BP Utrecht.
Croeselaan 235 bis A; tel. 030-935668; wnd. d.
Zutphen. Prof. dr. L. F. M. van: 3705 AN Zeist.
Sanatoriumlaan 87; tel. 03404-58897 (privé).
030-532033 (bur.); hlr. R.U. (F.d.D.) (toevoe-
gen als lid).

De Gezondheidsdiensten voor Dieren in Groningen, Friesland en Drenthe zijn gezamenlijk verhuisd naar
Drachten, Morra 2, postcode 9204 KH, Postadres: Postbus 361, 9200 AJ Drachten, tel. 05120-13435.

Met ingang van I augustus 1983 zullen de op het Biltstraat-terrein gevestigde vakgroepen van de Faculteit der
Diergeneeskunde op een nieuwe en snellere manier bereikbaar zijn.

Hieronder treft u de nieuwe telefoonnummers van de vakgroepen, alsmede de correspondentie-adressen aan.

Vakgroep:

Centraal geb.:

Corr.-adres;

Telefoon:

Bacteriologie

gebouw A 4

Postbus 80 171
3508 TD Utrecht

030-732914

Vet. Farmacologie, Farmacie
en Toxicologie

gebouw A 23

Postbus 80 176
3508 TD Utrecht

030-733614

Fysiologie

gebouw C 1

Postbus 80 178
3508 TD Utrecht

030-733714

Biochemie

gebouw A 23

Postbus 80 177
3508 TD Utrecht

030-733114

Tropische Diergeneeskunde
Protozoölogie

gebouw A 13

postbus 80 172
3508 TD Utrecht

030-733214

Pathologie, afd. experimentele
ziektekunde

gebouw A 9

Postbus 80 158
3508 TD Utrecht

030-732714

Pathologie, afd. Biizondere
Dieren - visziekten

gebouw A 12

Postbus 80 158
3508 TD Utrecht

030-732714

Voedingsmiddelen van
Dierlijke Oorsprong

gebouw A 19

Postbus 80 175
3508 TD Utrecht

030-733814

Indien u vragen heeft, kunt u zich wenden tot: Het Faculteitsbureau Diergeneeskunde, Yalelaan I.
Corresp.-adres: Postbus 80 163, 3508 TD Utrecht.
Telefoon: 030-534696.

-ocr page 489-

NUVnN
; Top

Toelatingsnummer 8186 N
I Geregistreerd handelsmerk Ciba-Geigy, Zwitserlanc

NUVAN TOP SPRAY:

— Bestrijding van vlooien, luizen, teken en mijten.

— Bevat Fenitrothion en Dichloorvos.

— Direct - en langwerkend insecticide.

Met NUVAN TOP van vlooien bevrijd.

Uitsluitend verkrijgbaar via de dierenarts.

Nadere informatie op verzoek.

Alleen

i/ertegenwoordiging
voor Nederland

CIBA-GEIGY

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
Telefoon 04116 - 7 37 97 of 8 28 87

-ocr page 490-

Onderlinge zorg
voor optimale zekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-^7420.

Arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

Maatschappij tol onderiinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen van artwidsongeschiktheid u.a.

li^D 04 D

-ocr page 491-

Omdat dat complex bewezen voordelen
biedt:

1. het wordt op de injectieplaats beter
verdragen, minder irritatie.

2. de biologische beschikbaarheid blijkt
groter.

Praktisch

ad 1 • méér mogelijkheden: i.m., s.c.,
i
.V., intraperitoneaal.etc

• dosis-verhoging mogelijk zonder
bezwaar, met voordelen.

hogere doseringen - tot
20 mg/kg - zijn gekenmerkt
door:

• hogere aanvangs-spiegels, natuurlijk;

• maar tevens aanzienlijk langere spiegels, (48-72 uur),

• die door de hoge biologische beschikbaarheid slechts
gepaard gaan met een relatief geringe(re) verlenging van de
wachttijden.

Mycofarm bv

Ambachtstraat 2, Postbus 8,
3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045.

Bewezen voordelen, dus
documentatie beschikbaar.

-ocr page 492-

De Rabobank

Is een
brede bank

voor vrije beroepen
op hef platteland

en voor vrije beroepen
in de stad.

U weet dat de Rabobank bekend staat als de bank \\ oor
het agfarische bcdrijfsle\\\'en. Van veehouder tot zuivelfabrikant.

Maar is het u ook bekend dat één op de vijf vrije beroeps-
beoefenaren zaken doet met de Rabobank?

En steeds rneer ondernemers en vrije beroepsbeoefenaren
kunnen zich uitstekend vinden in de persoonlijke aanpak en het
maatwerk van de Rabobank.

Geen wonder. Want 3.100 \\-estigingen met een sterke
plaatselijke betrokkenheid en een brede deskundigheid in tal van
diensten maken de Rabobank tot meer dan een goede buur \\ an
u en uw collega\'s in stad en land.

Rabobank

I huis in elke bedrijfstak.

-ocr page 493-

duphamun

Biologisch injectiepreparaat, gebaseerd op gedood
Avipox-virus. ter opwekking van paramuniteit bij
runderen en varkens. Hierdoor ontstaat een zeer snel
optredende, kort durende as
pecifieke weerstand tegen
die infectieziekten, die niet hun oorzaak vinden in één
agens of antigeen.

Indicaties

Profylaxe bij dieren nnet een verhoogde infectiekans of
een verlaagde weerstand, b.v. postnataal, bij stress
door transport, "crowding" etc.

Handelsvormen

10 flacons ä 80 nng oplosvloeistof, voor behandeling
van 20 biggen jonger dan 2 weken of 5 kalveren resp.
varkens.

10 flacons ä 320 mg oplosvloeistof, voor 80 biggen
jonger dan 2 weken of 20 kalveren resp. varkens.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 494-

Nader onderzoek heeft
geleid tot het vaststellen van
nieuwe wachttijden voor een aantal

AUV-preparaten.

Beversestraat 23, 5431 SH Cuijk, Telefoon 08850 - 15600

Produkt

Wijze van

Vlees

Melk

toediening

Ampicilline 10%*

p.i.

3 dagen

2 melkmalen

Benzapropen

p.i.

3 weken

10 dagen

C.D.T.

p.i.

4 dagen

1 melkmaal

Chlooramfenicol 10%, 25%

p.i.

2 dagen

1 melkmaal

Colicilline injectie*

p.i.

3 dagen

2 melkmalen

Neoprocpen**

p.i.

4 dagen

3 melkmalen

Oxytetracycline 5%, 10%*

p.i.

5 dagen

4 melkmalen

Benzylpenicilline Na

p.i. (i.V.)

1 dag

2 melkmalen

p.i. (i.m.)

4 dagen

2 melkmalen

Procpen**

p.i.

4 dagen

5 melkmalen

Streptoprocpen**

p.i.

4 dagen

3 melkmalen

T.C.P.

p.i.

2 dagen

5 melkmalen

Tylosine 10%

p.i.

2 dagen

5 melkmalen

Colicilline uterusinjector

i.u.

geen

geen

Nageboorte capsules è 2 g

tetracycline HCl

i.u.

1 dag

1 melkmaal

• bij ernstig zieke dieren, voorat bij lever- en nieraandoeningen, 8 dagen
** bij ernstig zieke dieren, vooral bij lever- en nieraandoeningen, 7 dagen

Bovenvermelde wachttijden zijn richttijden die om praktische redenen zo kort moge-
lijk zijn gehouden.

Bij twijfelgevallen wordt geadviseerd om de melk te laten onderzoeken op groeirem-
mende stoffen.

-ocr page 495-

Dix voor een deskundige diagnose

Vindt u verzekeringen en financieringen ondoorzichtig? Da\'s
jammer. Maar nog spijtiger wordt \'t als u zich daarbij neer-
legt. Want dan mist u — bijvoorbeeld — de deskundige
diagnose van Dix & Co. Een diagnose, die uitmondt in haar-
scherpe adviezen.

Maak geen brokken en kies tijdig één adviseur, niet meer. Eén
adviseur, die onafhankelijk is en uw héle financiële bescher-
ming verzorgt. En die daardoor uw persoonlijke situatie op
spannende momenten helder en snel in beeld kan brengen.
Omdat hij het totale overzicht heeft.

Laat Dix uw éne adviseur zijn

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Tel. 030 - 51 15 20

Dierenkliniek Emmeloord

KLINIEK VOOR KLEINE HUISDIEREN KLINIEK VOOR PAARDEN

De commanditaire vennootschap Diergeneeskundig Centrum Noord Nederland

vraagt op korte termijn een

dierenarts (mnl./vrl.)

met ruime ervaring in de geneeskunde van het kleine huisdier en belangstelling
voor paarden.

Goede contactuele eigenschappen zijn vereist.

Het Diergeneeskundig Centrum is onlangs tot stand gekomen door 25 dieren-
artsen, die de Dierenkliniek Emmeloord als Verwijskliniek en Emergency
Centre voor de regio willen laten functioneren.

Tevens is aan de kliniek de eerste en tweede lijns kleine huisdieren- en
paarden-praktijk verbonden.

Schriftelijke sollicitaties dienen vóór 1 september 1983 te worden gericht aan
de directeur, drs. K. van Muiswinkel, Espelerlaan 77, 8302 DC Emmeloord.

-ocr page 496-

Dierenarts met gemengde praktijk in het noord-westen van het land, zoekt een
energieke en geïnteresseerde

COLLEGA

Enige ervaring strekt tot aanbeveling. Mogelijkheid tot associatie aanwezig.
Brieven onder nummer 28/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

Associatie met uitsluitend grote hiuisdieren in Overijssel zoekt

ASSISTENT

met de bedoeling na een proefperiode te associëren.

Brieven binnen drie weken onder nummer 30/83 aan de redaktie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

DIERENARTS (met ruime ervaring)
ZOEKT WERK

in het centrum van het land.
A. Meijns, M. F. Visserstraat 10, 4356 BB Oostkapelle.

Een welvaartsvast daggeld tot ƒ 593,— in geval van
ARBEIDSONGESCHIKTHEID

is thans mogelijk voor waarnemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit, onder algehele fiscale aftrek.

Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën

6812 AB Arnhem, Telefoon 085 - 455822
Utrechtseweg 145/F88

Wie heeft er spoedig

EEN DIERENARTSASSISTENTE

nodig?

Graag zou ik daarvoor in aanmerking komen. Ik heb enige ervaring met kleine
en grote huisdieren. Bel of schrijf naar:

Helmi van Huet, Pioenstraat 17, 6921 PM Duiven (GId.), tel. 08367-1374.

Gemengde 2-manspraktijk in het westen des lands zoekt op korte termijn

EEN ACTIEVE ASSISTENT

met ervaring in de kleine en grote huisdierenpraktijk.
Bij gebleken geschiktheid bestaat de mogelijkheid tot associatie.
Brieven onder nummer 31/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 497-

Dorhout Mees b.v.

Jacht en schietsportcentrum

Vergader- en ontspannings-

mogehjkheden

Agent voor Kettner

Agent voor capture-apparatuur

van Palmer Chemical

v/h Bureau Vécin

CAP-CHUR
APPARATUUR

V E C I N

Voor het vangen en verdoven van wilde, wild geworden of moeilijk
te benaderen dieren.

WASBOX

Jerrycan inh. 8 I.

Wand dient als

was en ontsmettingsbak.

Geleverd met handdoek,
nagelborstel en stukje zeep.
Ideaal onderweg.
Best.nr. 41046 ƒ47,50

§

AUTOKOELKAST

Inh. 10 I.

Koelt en verwarmt
traploos van —20°
tot -1-60°.
Aansluiting op
sigaretten-aansteker.
Onmisbaar voor het
bewaren van entstoffen
en/of medicijnen e.d.
49202 ƒ885,-

Jacht Schietsportcentrum,Dorhout Mees
Strandgaperweg 30,8256 PZ Biddinghuizen,
Telefoon: 03211 - 2532,

-ocr page 498-

Voor verdere inlichtingen:

C^m

^^^^ OvidiL

Riskeer uw winst niet door Diarree.
Geef btomax^D nd het werpen
en vóór het spenen.

Blomax D Is het bacteriêle produkt, dat het natuurlijke
evenwicht van bacteriën in het darmkanaal brengt
en handhaaft. Hierdoor wordt de groei van ziekte-
veroorzakende bacteriën voorkomen.

3kte- ^

/r

Ovidiuslaan 6, 3584 AW utrecht, Tel. 030 - 52 32 46, Telex 70626

Verkoop dierenartsen: Syntex Agribusiness Nederland B.V.,Zoetermeer

I "als u binnenkort advies nodig hèbloffhet \' *
gebied van praktijkvestiging, financtering ofverzekeringw
en u wilt een onafhankelijk en deskundig bureau raadplegen,
noteer dan even... >

raadgevers voorde medische beroepen

in associatie met adviesbureau Boot

W.J.J Bool
L.G, Boroel
H.A.M deChaffO
W. Poslma
T.W. Boot

-ocr page 499-

VOOR ALLES WAT U
ALS DIERENARTS
AAN INRICHTING EN
INSTRUMENTARIUM
NODIG HEEFT

-sA^vaastigt - bv

Gezellenstraat 17 - 3861 RD Nijkerk
Tel. 03494 - 5 69 44 - Telex 79207

BANDELIN

eizctccmic

HAUPTNBR

-ocr page 500-

Honden met een gestoorde nierfunktie vertrouwen
op Uy ook voor wat betreft hun voeding,

DOKO-Nierdieet stelt u in staat dit vertrouwen

waar te maken,

DOKO-Nierdieet - het ideale basisdieet in de vorm van geëxpandeerde
brokken. Het eiwitgehalte van gemiddeld 10% is afgestemd op de mini-
male behoefte van volwassen honden. Meerdere elkaar aanvullende eiwit-
bronnen zorgen voor een hoge biologische waarde, waardoor de
belasting van de nieren tot een minimum beperkt wordt.

Voor inlichtingen en bestellingen:
TROUW &
co. B.V. NEDERLAND-Postbus 40- 3880 AA PUTTEN.

TEL. 03418-52244

Nierdieet voor honden