-ocr page 1-

tijdschrift

\' ISSN 0040-7453

voor

diergeneeskunde

(jfi)-

deel 108, afl. 17, 1 september 1983

inhoud

CisüïiTiJ^T^

ENE/

:ri;i)iht en Effecten Bank

REDAKTIONELE KOLOM

Tijdschrifl voor Diergeneeskunde en The Veierinary
Quarterly: hand in hand...........

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Het douchen van slachtvarkens. I. Een oriënterend
onderzoek naar de preferentie van slachtvarkens ten
aanzien van het douchen na transport en de gevolgen
daarvan voor de vleeskwaliteit: G. van Putten. G. P.
Corstiaensen. J. G. van Logtestijn en S. Zuidhof.

OVERIGE ARTIKELEN

Enkele kanttekeningen hij de toelating respectievelijk
de toepassing van diergeneesmiddelen en veevoeder-
additieven: A. S. J. P. A. M. van Miert ....

641

645

653

Tranquillizers hij transport van slachtvarkens: een
residuprobleem?: A. G. Rauws
......659

Veevoederaddiiieven. diergeneesmiddelen en het
milieu: Th. A. ./. M. de Roijen P. H. U. de Vries .
 665

BRIEVEN AAN DE REDAKTIE

Gentamicine en gevoeligheidshepaling: G. H. A. Over-
goor en F. H. J. Jaartsveld
.......672

VETERINAIR JOURNAAL

Een ongewone oorzaak van constipatie bij een big:
osteomyelitis van de bekkenbeenderen: A. B. M.
Rijkenhuizen.........

REFERATEN .......

0832 3853

BOEKBESPREKING..........

BERICHTEN EN VERSLAGEN .... 664, 672,

CONGRESSEN........ 686, 692.

MEDEDELINGEN VHl/VD........

JOORLOPENDE AGENDA........690

»1AATSCHAPPIJN1EUWS: zie binnenblad
for contents, see inside

JAARCONGRES

7-8 oktober

673
675
680
681
693
688

uitgave der koninklijke nederlandse maatschappij voor diergeneeskunde

journal of the royal netherlands veterinary association

-ocr page 2-

NIEUW.

mUVON SPOT-ON HOND
EN TIGUVONSPOT-ON KAT

Verpakking iiond:

4 pipetten op een biister-
kaart, per pipet 0.4 ml
Tiguvon, concentratie:
20% ige fenthion.

1 pipet is voldoende voor
één behandeling van een
hond tot 10 kg. De behan-
deling herhalen na 3 a 4
weken. Voor zwaardere
honden dosering naar
rato (per 10 kg 1 pipet).

Verpakking kat:

4 pipetten op een blister-
kaart, per pipet 0.3 nil
Tiguvon, concentratie:
l(l
"ii ige fentliion.

1 pipet i.s voldoende voor
één behandeling van een
volwassen kat. Herhaling
van de behandeling na
4 weken.

Bestel nu! Verzendverpakking: 12 vouwdoosjes.

Bayer

Bayer Nederland B.V., Divisie Farma Veterinair.
Postbus 80. 3640 AB Mijdrecht. Tel. 02979-41 51 tst. 133.

-ocr page 3-

inhoud

Jaarcongres 1983 ..................................692

Symposium Vleeslialveren...............693

Groep Veterinaire Homoeopathie: Toeis en cursussen.........694

Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen...........696

Cursus Bijzondere Vieestechnoiogie................696

Nederlandse Vereniging van Dierenartsvrouwen: Jaarverslagen 1982 (vervolg). 697

Vacatures Veterinairen (VA CO)..............691

Veterinaire Studenten Kegeiduh \'Duim in \'t Gat\': 14e Lustrum......701

Personalia...................700

contents

ORIGINAL PAPERS

Showering Pigs Intended for Slaughter. I. A Prospective Study of the Preference of Pigs
Intended for Slaughter for Showering Following Transport and the Effects on Carcass
Quality;
G. vati Putten. G. P. Corstiaensen, J. G. van Logtestijn, and S. Zuidhof . 645

OTHER PAPERS

Some Marginal Notes on the Explanatory Comment to and Use of Veterinary Drugs and
Feed Additives Respectively; A. S. J. P. A. M.
van Miert........653

Tranquillizers in the Transport of Pigs Destined for Slaughter: A Residue Problem?;

A. G. Rauws..................659

Feed Additives, Veterinary Drugs and the Environment; Th. A. .1. M. de Roij and
P. H. U. de Vries.................673

LETTERS TO THE EDITOR

Gentamyein and Determination of Sensitivity; G. H. A. Overgoor and F. H. J. Jaarts-
veld....................672

(Papers appearinji in this iournat are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science. Medline / Index MeJicus.
Iru/e.v ycierinariux j Veterinary Bulletin. Veterinannedizm. liitulwinschafiliches Zentralhlutt. Bibliography oj Agriculture. Biological Abstracts.
Cambridge Scientific .Abstracts)

AMPROLIUM BOLUS

Ter bestrijding van Coccidiose bij kalveren en schapen.

FORMULE:

Een bolus bevat 2000 mg Amproiiunn.

DOSERING:

Een bülus per 40 kilo lichaannsgewicht gedurende 5 dagen.

VERPAKKING:

Doosje met 48 bol! (8x6 doordruk - strips ).

DOPHnRIDfl

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

-ocr page 4-

Sputolysin®

als bronchitis
u hoog zit.

Veel paarden hebben er reikhalzend naar
uitgezien. Een adequaat medicijn voor acute en
subacute luchtwegaandoeningen.
Boehringer Ingelheim introduceert Sputolysin.

Sputolysin werkt vooral hoog in de luchtwegen.
Het lost daar het slijm op en verzorgt daardoor de
expectoratie. Sputolysin is een modern bronchose-
kretolyticum en geeft een direct merkbaar resultaat.
Dus... alle paarden kunnen weer gerust ademhalen.

Samenstelling:

Per ml injectievloeistof: 5 mg trans-4- ((3,5-dibroom-2-hyclroxybenzYl) amino)

cyclohexanol-tiydroctiioride-monotiydraat
Per grom poeder; 5 mg
trans-4- ((3,5-dibroom-2-hydroxybenzyl) amino)
cyclohexanoi-hydrochloride-monotiydroat

®

Sputolysin

lost slijm op in de luchtwegen

-ocr page 5-

HOOFDRFDAKTIE

Dr. ,1. M. van Leeuwen (voorzitter)

Drs. M. .1. (i. Schoenmakers (penningmeester)

ProL dr. A. Brand

Dr. P. H. A. Poll

Dr. D. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M, Bosman

WETENSC HAPPELLIKE REDAK TIE

Dr. .1 P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prof. dr. .1, O. van Bekkum (Lelystad)

Prof. dr. .1, Bouw (Utrecht)

Prof. dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent. België)

Dr. NL J. Dobbelaar (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville. Florida, U.S.A.)

Dr, .1, Fabricant (Ithaca, New York. U.S.A.)

Dr, N, .1, L, Gilmour (Edinburgh. Great Britain)

Dr, .1. Goudswaard (Goes)

Dr, P, A, M, Guinée (Bilthoven)

Dr, W. J, 1, van der Gulden (Nijmegen)

Prof, dr. L. \\ an der Heide (Storrs, Connecticut.

U.S.A.)

Dr, J, E, T. Jones (London, Great Britain)

Prof, dr. E. H, Kampelmachcr (Bilthoven)

Prof, dr, .1. H, Koeman (Wageningen)

Dr, A, de Kruif (Someren)

Dr, P, W, de Leeuw (Lelystad)

Prof, dr, J. G. van Logtestijn (Utrecht)

ProL dr. A. S. .L P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr, W, Misdorp (Amsterdam)

Prof, dr, .1, M. V. M, Mouwen (Utrecht)

Prof, dr. C, C. Oosterlee (Wageningen)

Prof, dr, M. Pensaert (Gent. België)

ProL dr, Ch, Pilet (Alforl, France)

Dr. E, .1, Ruitenbetg (Bilthoven)

ProL dr. A, Rijnberk (Utrecht)

Dr, A, A. Stokhof (Utrecht)

Prof. ir. A. van Tienhoven (Ithaca, New York,

U.S.A.)

ProL dr, G. Uilenberg (Utrecht)
ProL dr, M, Vandeplassche (Gent, België)
Dr, A. .L Venker-van Haagen (Utrecht)
ProL dr. H. W, de Vries (Utrecht)
ProL dr, P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRE l ARLS
.1. C. de Geus

REDAKIIE ADVIES RAAD
In deze raad /ijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde,

BUREAU

Julianalaan 10, Postbus 140.11. -150X SB Utrecht,
(tel, 030 - 51 011 I ).

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenart.sen bedraagt de abonnements-
prijs ƒ 2.35, - per jaar voor het binnenland en
ƒ 270, per jaar voor het buitenland. (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82, per jaar, exclusief verzendkosten en
4%
B.T.W.). De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

.\\anHij/inBen voor in/enders van kupij voor
hcl Tijdschrifi voor Diergeneeskunde en
The Veterinär) Quarlerly

Mie kopij dient gaaf gelypl in triplo te worden inge-
diend. De kopij dient voordien te /ijn \\an een duidelijke
.amenxatting in het Nederlands en hel t-ngels (de
Redal^lie kan indien nodig bemiddeling verlenen v ooreen
Engelse vertaling) die niel langer dan 5% van hel
arlikel mag /ijn lot een maximum van 120 vi\'oorden.
Litcraluurveruij/ingen in de leksl dienen le geschieden
d-m,v een cijferaanduiding, die strikt moet correspon-
deren mei dc alfabeliseh opgestelde lileraluur-opgave
aan het eind van het arlikel.

De \\()lgende gegevens dienen le worden vermeld: I)
naam en \\oorlelters \\an de auieur(s); 2) lilel van de
publikatie; .l) naam van hel tijdschrift, jaargang, hegin-
en eindpagina. hel jaar van uitgifte (lussen haakjes). Bij
boeken dienen ook plaats en naam lan de uitgever te
worden vermeld.

Als voorbeeld raadplege men een willekeurige aflexering
van dit tijd sch rilt.

Voor een goede weerga\\e dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w,/, duidelijk getekend
resp. gelypl en gaaf le worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend), /odal hiervan langs fotografische weg repro-
dukties kunnen worden gemaakl (olïset-procédé); voorls
dienen foto\'s op glan?end wit papier, ronlgenfolo\'s op
film of op papier te worden ingediend.

In het Lngeis gesielde artikelen beslemd \\oor The
Veierinary Quarlerlv gelieve men door een deskundige
op taal en stijl le laten nagaan. De Redakiie behoudt
/ich het recht voor een in hel Fngels ingediend arlikel.
m overleg mei de auteur, alsnog door een onal\'hanke-
lijke door haar aan le wij/en deskundige op /ijn Engelse
mériles (grammalica, woordkeus) le laten beoordelen
c.q, te laten corrigeren.

Artikelen, die in hel Nederlands worden aangeboden,
voor opname in fhe Veierinary Quarlerly. kunnen van
Redaktiewege worden vertaald. Dit is in principeeven-
eens van toepassing bii in het Nederlands aangeboden
artikelen voor hei Tijdschrifi voor Diergeneeskunde,
waarvan de Redaktie van mening is. dal de/e in 1 he
Veterinarv Quarierlv wellicht beier tot hun rechl /uilen
komen. Een en ander in overleg met de auteur.

VerkiariRE:

De Redakiie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke direct of indireci het gevolg mochl
/ijn van gebleken oniuistheden in de inhoud van de in dit
tijdschrift opgenomen ariikelen waarbij de auleur is ver-
meld of in de inhoud van de in dit tiidschrift geplaatste
advertenties.

Advertenties kunnen /onder opgaaf van redenen doorde
Redaktie worden geweigerd of ingetrokken.
Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd
en of openbaar gemaakl. door middel van druk, micro-
film of op welke andere wij/e ook. /onder schriflelijke

I de Redaktii

loeslemming ^

POSI GIROREK. 51 1606 ten name van de
K.N.M.v.D., Julianalaan 10. Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., Jans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V., Kromme Nieuwe Gracht 4-12, Utrecht,

-ocr page 6-

Onderlinge zorg
voor optim^^ zekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-47420.

Arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

Maatschappij tot onderlinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid u.a.

MD 04 D

-ocr page 7-

HET BREDE
ANTBAKTERIËLE SPEKTRUM
VAN WELLCOME

DUOPRIM*

(Irimethoprim/sulfiidoxine)

Bekende en betrouwbare
kombinatie met
uitstekende
praktijkervaring.

TRIBRISSEN\'^- 48%

(trmelhoprm/iidfadiazine)

Gekoncentreerde
formulering voor grote
en zware dieren.

VETOPRIM==-120

(trimethoprim/
sidjadiiiiidiiic/sitlfathiazol)

Olie-suspensie met
verlengde werking,
speciaal voor jonge
dieren.

Jfetggriro?

J

»\'««»f«»«\' J

DUOPRIM^ TRffiRISSEN\'=- 48%, VETOPRIM^\'" 120

parenterale trimethoprim-preparaten van goede huize.

■ gedeponeerd handelsmerk

Wellcome

Wcllconic Nederland B.V.,
Postbus 248, 1,^8Ü AE Weesp,
Tel, 02940-18383.

(/ II n

O

B.

B

-ocr page 8-

Dix voor een deskundige diagnose

Vindt u verzekeringen en financieringen ondoorzichtig? Da\'s
jammer. Maar nog spijtiger wordt \'t als u zich daarbij neer-
legt. Want dan mist u — bijvoorbeeld — de deskundige
diagnose van Dix & Co. Een diagnose, die uitmondt in haar-
scherpe adviezen.

Maak geen brokken en kies tijdig één adviseur, niet meer. Eén
adviseur, die onafhankelijk is en uw héle financiële bescher-
ming verzorgt. En die daardoor uw persoonlijke situatie op
spannende momenten helder en snel in beeld kan brengen.
Omdat hij het totale overzicht heeft.

Laat Dix uw éne adviseur zijn

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Tel. 030 - 51 15 20 Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

l.v.m. het stopzetten van de productie, te koop een partij goede kanvas

KLAUWZAKKEN

Doek No. 10, dubbele bodenn. Kleuren wit of bruin. Prijs: ƒ5,— (excl. b.t.w.)
per stuk. Minimumafname: 200 stuks per order.

Zandstra b.v. Joure

Telefoon 05138 - 5858

Aangeboden

Avond-, weekend- en/of vakantie-waarneming

in het oosten van het land.

Brieven onder nummer 35/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

ENTHOUSIAST DIERENARTS

gehuwd, ruim 1 jaar ervaring, zoekt verandering van werkkring.
Voorkeur voor grote huisdieren- of gemengde praktijk.

Brieven onder nummer 36/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 9-

stomorgyl

Voor de specifieke behandeling van infekties
veroorzaakt door
anaërobe en aërobe bakteriën

• Zeer effectief bij infectieuze aandoeningen In de mondholte van
katten en honden.

• Dankt de krachtige werking aan de hoge concentraties die in
de slijmvliezen bereikt worden en aan de synergistische
werking van de beide componenten.

• Zeer werkzaam tegen anaërobe bacteriën die de oorzaak zijn
van de stankverwekkende aandoeningen in de mondholte.

• Aangepaste dosering voor kleine en grote dieren.

stomorgyl. Samenstelling; Stomorgyl bevat per tablet: 250 mg spiramycine base en 125 mg metro-
nidazol. Stomorgyl PA bevat per granule: 33.33 mg spiramycine base en 16.67 mg metronidazol.
Indicaties: Behandeling van aandoeningen in de mondholte waarbij anaërobe bacteriën een
grote rol spelen.
Dosering en toedieningswijze: Stomorgyl: 1 tablet per 10 kg lichaamsgevidcht per
dag gedurende 6 tot 10 dagen.
Stomorgyl PA:1/2 éil granule per kg lichaamsgewicht per dag gedu-
rende 6 tot 10 dagen.
Verpakkingsvormen: Flacon è 10 tabletten Stomorgyl. Flacon è 30 granules
Stomorgyl PA.

®

RHONE POULENC NEDERLAND b v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

-ocr page 10-

Dierenarts of
Landbouwkundig Ingenieur (m/v)

De Unilever bedrijven Nieuw Dalland
(varkensonderzoek) en U.T.-Delfia (meng-
voeders) zoeken getalenteerde managers mei
aantoonbare kennis van de veehouderij.

Nieuw Dalland

Varkensonderzoekcentrum Nieuw Dalland
te Merselo (Venray), dochteronderneming van
de Unilever Vleesgroep, houdt zich bezig met
de verbetering, produktie en verkoop van
fokvarkens. Deze snelgroeiende onderneming
neemt zowel op de Nederlandse als interna-
tionale markt een prominente plaats in.

Voor de begeleiding van afnemers in
binnen- en buitenland wil men op korte termijn
een technisch-commercieel medewerker
benoemen. Zijn werkterrein omvat o.a.: voeding,
gezondheidszorg, management, huisvesting.

U.T-DelfiaB.V

De Unilever werkinaatschappij U. r.-Delfia
B.V. in .Maarssen brengt een grote reeks meng-
voeders op de markl. lÓoor nauwe samen-
werking van de nutritionele, marketing-en
verkoopfuncties komen nieuwe produkten tot
stand. Daarnaast heeft de optimalisering van
bestaande produkten de voortdurende aandacht.

Zowel de nutritionele afdeling als de
marketingafdeling heeft dringend behoefte aan
een commercieel ingestelde manager.

Op de nutritionele afdeling gaat hij of zij de
ontwikkeling van de samenstelling der
verschillende mengvoeders en het assortiment
verzorgen.

De diersector-manager op de marketing-
afdeling bepaalt het marketingbeleid voor e\'én
van de marktsegmenten en zorgt voor de
verdere uitvoering.

Eigen weg

Veehouderij-deskundigen met
commercieel talent spelen bij beide bedrijven
een belangrijke rol. Daarom zoeken wij bij
voorkeur Dierenartsen en Landbouwkundig
Ingenieurs (veeteelt of veevoeding met liefst
markt- of bedrijfskunde). Enige jaren ervaring
in een vergelijkbaar functiegebied kan tot
aanbeveling strekken, mits u niet veel ouder
bent dan 30 jaar.

Voor de functie bij Nieuw Dalland is een
goede beheersing van de Engelse taal beslist
noodzakelijk, kennis van Frans en Spaans een
aanbeveling. Langere tijd op reis zijn - dus
meerdere weken achtereen - mag geen
probleem opleveren.

Minstens zo belangrijk als de genoten
opleiding vinden wij de persoonlijkheid van de
lechnisch-commerciële managers. Een persoon-
lijkheid waarmee zij al in hun academische jaren
uitblonken door ondernemingszin en zelf-
standig denken. De nodige onderhandelings-
bekwaamheid en een sierk communicatief
vermogen achten wij essentieel. Evenals
systematisch denken, commercieel inzicht en
organisatorisch lalent. Want alleen gewapend
met deze eigenschappen zullen zij hun weg
binnen l.\'nilever kunnen vinden.

Alle kansen

Bij beide Unilever werkmaatschappijen
zult u functioneren in een team dat klein genoeg
is om vaardigheden snel te onderkennen en
persoonlijkheid en prestaties adequaat le
beoordelen.

Uw loopbaan bij Unilever wordt vanafhel
begin zorgvuldig begeleid. Door Iraining-on-
ihe-job, wisseling van functies, door cursussen
en seminars.

Belangstelling?

Heeft u interesse en beantwoordt u aan hel
geschetste profiel, dan willen wij graag mei u
kennismaken.

Uw sollicitatie kunt u richten aan
Ir C.J. van der (.ïraaf, Nederlandse Unilever
Bedrijven B.V\', .Algemene Personeelszaken
Nederland, Sectie .Managemenl Development,
Museumpark 1,3015 CB Roiierdam. U kuni
ook bellen: 010-64 42 56.

Unilever.
\'nWereld van Mogelijkheden.

-ocr page 11-

Tegen parvovirose bij gelten en zeugen:

Salsbury Parvo Pro

Gedood, vloeibaar adjuvansvaccin, op basis van
varkensparvovirus. Het vaccinvirus is gekweekt
op weefselcultures.

Een éénmalige vaccinatie vóór de dekking
voorkomt foetale sterfte en mummificatie als
gevolg van een parvovirusbesmetting.
Gelten en zeugen 8-2 weken voor de eerste
dekking enten. Gelten moeten tenminste
6 weken oud zijn. Zeugen bij voorkeur in de
zoogperiode vaccineren.

Handelsvormen

Doos met 10 flacons ä 20 ml (= 10 doses) en
doos met 10 flacons ä 100 ml (= 50 doses).

" merk van Salsbury Laboratories. Charies City. U.S.A.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL (020)440340/440911

-ocr page 12-

Drie

ijzersterke plusM
van
Nasalgen*-IR

nten

klinisch bewezen!

1. Eén enting beschermt
IBR-negatieve dieren een
vol jaar tegen IBR/IPV.
De bescherming begint
40 uur na enting.

Hyland, S.J. Proefschrift
Universiteit van Wisconsin 1978.

Nasalgen*-IR..

daar bestrijdt u IBR
het zekerst mee!

2. Ook voor jonge kalve-
ren met maternale immu-
niteit is een éénmalige
enting voldoende voor
een jaar lang bescher-
ming. Dus géén her-
enting op de leeftijd van
3 maanden.

Heuschele, W.P. & Todd, J.D.
Second Symposium of the
World Association of Veterinary
Microbiologists and Immunolo-
gists. Varna Bulgarije,
september 1973.

3. Er is geen gevaar voor
abortus bij enting van
drachtige koeien. Enting
met Nasalgen -IP voorkóm\'
zelfs abortus t.g,v. IBR
omdat er een krachtige
humorale immuniteit
wordt opgebouwd.

Smith, M.W. et al. Canadian
Veterinary Journal 1978;
19(39):63-71.

Nasalgen*-IP bevat teveni
een verzwakt paraïn-
fluenza-virus
(PI3),

-ocr page 13-

REDAKTIONELE KOLOM

Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
The Veterinary Quarterly: hand in hand.

Het Tijdschrift heeft, zoals bekend, een Re-
daktie Advies Raad. Dit college is samen-
gesteld uit vertegenwoordigers van Afde-
lingen en Groepen van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde. De Redaktie Advies Raad be-
oogt een klankbord te zijn namens de lezers
en oefent waar nodig een \'horzel\'functie uit
voor de Redaktie. Zo heeft ze de Hoofdre-
daktie geadviseerd een beperkte enquête te
houden onder de Afdelingen en Groepen
met betrekking tot het reilen en zeilen van
het Tijdschrift. Deze enquête heeft eind
1982-begin 1983 plaats gehad en de uitslag
vertolkt voornamelijk de mening van de
bestuurderen, dat wil zeggen gekozen ka-
derleden, die de diversiteit van het beroep
zo dicht mogelijk benaderen.
Het doel van de enquête was meningen los
te krijgen en de discussie over het Tijd-
schrift en de Quarterly te stimuleren. Tege-
lijkertijd zou de Redaktie te midden van de
branding haar visie kunnen ontwikkelen.
Deze visie is dan \'organisch\' gegroeid en
poogt een steentje bij te dragen tot de
plaatsbepaling anno 1983 met betrekking
tot Tijdschrift en Quarterly: Wat zijn thans
de doelen, de functies en de werkwijzen in
verband met de genoemde communicatie
media?

In het beraad hierover van de Hoofdredak-
tie met de Redaktie Advies Raad en de
Wetenschappelijke Redaktie(d.w.z. de Ne-
derlandse leden hiervan) kwam de behoefte
naar voren de lezers van het Tijdschrift
door middel van een voorlichtende en opi-
niërende bijdrage vande Hoofdredaktie op
de hoogte te stellen van de huidige stand
van zaken en daarbij die lezers, die daaraan
behoefte gevoelen, uit te nodigen in de ko-
mende nummers hun mening kenbaar te
maken. In het navolgende wordt een aantal
hoofdzaken toegelicht en zullen u de de-
tails van de enquête, uit een oogpunt van
leesbaarheid, worden bespaard. Desge-
wenst is een samenvattend rapport van de
enquête verkrijgbaar bij de bureauredak-
teur.

1. TIJDSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE
/./. Doelstelling

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
zich ten doel de diergeneeskunde te bevor-
deren. De Redaktie streeft er naar dit zoda-
nig te doen, dat het accent algemeen en
praktisch blijft, dat zowel de kwaliteit als
de actualiteit gewaarborgd zijn, dat het een
perspectief biedt voor het diergeneeskun-
dig beroep, dat het de integratie tussen de
specialisten bevordert, dat het een weer-
klank vormt van belangrijke ontwikkelin-
gen in het beroep, dat het voldoende maat-
schappelijk relevant is en dat het eventueel
als venster op het beroep voor de populaire
pers kan fungeren.

1.2. Hoofdkaders van het Tijdschrift
Als belangrijke hoofdkaders, waarbinnen
voornoemde doelstelling gerealiseerd
wordt, kunnen worden genoemd: a. onder-
zoek, b. onderwijs, c. praktijk en d. beroep.
Onder deze hoofdkaders vallen diverse ru-
brieken, waarbij enige overlapping tussen
de rubrieken — uiteraard -- mogelijk is.

a. In het kader van het onderzoek worden
vooral de praktijkgerichte onderzoek-
bijdragen geplaatst. De meer specialis-
tische artikelen worden doorverwezen
naar de
Veterinary Quarterly.

De leveranciers zijn veelal 2e en 3e lijns
onderzoekinstellingen. Het aanbod van
de artikelen is grotendeels spontaan: de
onderzoekers komen zelf met initiatie-
ven tot publikatie.

In bepaalde gevallen is enige stimulans
nodig, wanneer men bijvoorbeeld lange
tijd schittert door afwezigheid. Ook de
Wetenschappelijke Redaktie vervult
hier een belangrijke taak, die verder
gaat dan de beoordelingstaak \'sec\' van
aangeboden artikelen.

b. In het kader van het onderwijs worden
behalve overzichtsartikelen, klinische
lessen, autoreferaten van proefschrif-
ten ook bijdragen in verband met Post
Academisch Onderwijs en voordrach-

-ocr page 14-

ten tijdens bijvoorbeeld congressen en
symposia, verwelkomd. In veel geval-
len is de Redaktie hier alert en voert ze
een actief beleid. Ten aanzien van deze
sector is een concreet aanvullend ver-
zoekartikelenprogramma van node,
dat de breedst mogelijke steun en in-
stemming verdient. De onderwijsru-
briek is gebaat bij een eigen en gedurfde
vormgeving. Overleg met de P.A.O.-
organisatie is gewenst.

c. In het kader van de praktijk gaat het
niet alleen om casuïstische bijdragen
voor Uit en voor de Praktijk, Klinisch
Klein, Veterinair Journaal, Veterinaire
Snapshots etc., maar ook om informa-
tieve, voorlichtende en soms opiniëren-
de bijdragen, waarbij het oordeel van de
auteur niet persé dat van de Redaktie
behoeft te zijn. In de praktijksector is
het signalerende element belangrijker
dat het wetenschappelijke.

Ten aanzien van de leesbaarheid en de
algemene kwaliteitsbewaking behoudt
de Hoofdredaktie zich het recht voor,
bepaalde bijdragen voor advies en
eventueel revisie aan nader aan te wij-
zen deskundigen voor te leggen.
Ook ten aanzien van de praktijkrubrie-
ken is een actief redaktiebeleid noodza-
kelijk op basis van adviezen uit Afde-
lingen, Groepen, Redaktie Advies
Raad, etc.

d. In het kader van het beroep gaat het
vooral om het communicatieve element
op sociaal-maatschappelijk gebied. Het
bureau van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft hier een belangrijke taak.
Acquisitie in de voorlichtende sfeer
heeft recentelijk plaats gehad en ver-
dient voortzetting. Suggesties vanuit de
achterban zijn welkom.

N.B. De overige rubrieken: Editorial,
Referaten, Boekbespreking, Ingezonden,
Vraag en Antwoord, Berichten en Ver-
slagen, Brieven aan de Redaktie, etc. zijn
aanvullend ten opzichte van voorgaande
en vragen om voortdurende organisatori-
sche en kwalitatieve begeleiding vanuit de
Redaktie. Voor editorials worden ook
schrijvers van buiten de Hoofdredaktie be-
naderd. De referatenrubriek is gedecentra-
liseerd bij de Groepen van de Koninklijke

Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde. De rubriek Ingezonden kan
ook dienen als correspondentierubriek
voor de lezers.

13. Taak Hoofdredaktie, Wetenschappe-
lijke Redaktie en Redaktie Advies
Raad

De Hoofdredaktie is samengesteld uit die-
renartsen, werkzaam in de sectoren van
Landbouw, Volksgezondheid, Onderwijs,
Grote en Kleine Huisdieren en Beroepsor-
ganisatie. Bij de keuze van de leden wordt
rekening gehouden met de hoofdkaders en
de doelstellingen van het Tijdschrift. Er is
ook enige portefeuilleverdeling binnen de
Hoofdredaktie, maar alleen het totale be-
leid is uiteindelijk van belang.
De Hoofdredaktie tracht het Tijdschrift
zoveel mogelijk van, voor en door de be-
roepsgenoten te laten zijn. Ten einde dit te
bereiken is acquisitie nodig, een hoeveel-
heid discussie met de \'omgeving\' ten einde
de geesten tot meedenken te prikkelen, een
visie, waar het heen moet en bijsturing
waar dit nodig is.

De Wetenschappelijke Redaktie is samen-
gesteld uit deskundigen met een weten-
schappelijke achtergrond met het doel de
kwaliteit van vooral de wetenschappelijke
bijdragen te beoordelen. De beoordeling
van artikelen gebeurt volgens erkende pro-
cedures: in principe 2 deskundigen geven
een onafhankelijk (van elkaar) en anoniem
(voor de auteur) oordeel over een artikel
aan de Hoofdredaktie, die de schakel
vormt met de auteur en tot slot het eind-
oordeel over plaatsing geeft. Afschrift van
dit eindoordeel gaat naar de Wetenschap-
pelijke Redaktie. De praktijk leert dat deze
procedure voor Tijdschrift en Quarterly
werkt. Voorts is de Wetenschappelijke Re-
daktie in voorkomende gevallen de auteur
behulpzaam bij het redigereti en kwalitatief
verbeteren van het artikel.
De Redaktie Advies Raad is samengesteld
uit vertegenwoordigers van Afdelingen en
Groepen. Zij vertolkt vooral de mening
vanuit de beroepsgroep of het lezerscollec-
tief (voor zover in Tijdschrifttermen van
een groep of een collectief sprake is). De
Redaktie Advies Raad heeft primair een
overall-functie, veel minder een technisch-

-ocr page 15-

procedurele functie zoals de Wetenschap-
pelijke Redaktie. Erg belangrijk kan ze zijn
in het doen van concrete suggesties ten aan-
zien van vorm en inhoud van het Tijd-
schrift en speciaal ten aanzien van het aan-
vullend verzoekartikelenprogramma.
Daartoe zou ook het Tijdschrift 1 x per jaar
op de agenda van de Afdelingen en Groepen
kunnen staan, zodat de adviesbasis van het
individuele Redaktie Advies Raad-lid
wordt versterkt.

1.4. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift

Het Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift
is niet van de Belgische zusterorganisatie,
maar is een tweemaandelijke uitgave van
de Faculteit van de Diergeneeskunde te
Gent. Het bestaat inmiddels ± 50 jaar en
legt schijnbaar een iets zwaarder accent op
de wetenschappelijke bijdragen, terwijl ook
mededelingen uit en voor de praktijk wor-
den geplaatst. Ofschoon de formules van
Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift en
Tijdschrift voor Diergeneeskunde niet
identiek zijn, is er toch sprake van parallel-
liteit met betrekking tot vorm en inhoud.
Het verschil zit hoogstens in de \'staarten\'
van de tijdschriften.

Een aantal jaren geleden gevoerde oriën-
terende besprekingen over een mogelijk
samenwerkingsverband tussen het
Vlaams
Diergeneeskundig Tijdschrift
en het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde
hadden geen
effect. Uiteraard wil elk van de tijdschrif-
ten een weerklank zijn van de eigen dier-
geneeskunde.

Wanneer echter het Vlaams Diergenee.i-
kundig Tijdschrift
het overleg wil herope-
nen, dan zal ze in het
Tijdschrifl voor Dier-
geneeskunde
een coöperatieve partner
vinden, ervan uitgaande dat de Neder-
landse achterban deze houding van de re-
daktie steunt.

2. rui; VETERINARY QUARTERLY

The Veterinary Quarterly is vooral bedoeld
om bepaalde facetten van de Nederlandse
diergeneeskunde direct toegankelijk te
maken voor buitenlandse lezers. De
Veteri-
nary Quarterly
bevat zowel onderzoek- en
overzichtsbijdragen, (Original Papers,
Review Paners) als praktijkmedede-
lingen (Veterinary Scene, Clinical Papers).

De formule van de Veterinary Quarterly
verschilt niet wezenlijk van die van het
Tijdschrift: het is een brede, praktische be-
nadering van de problematiek, waarbij de
internationale relevantie als extra crite-
rium meetelt.

De Veterinary Quarterly heeft een promo-
tende taak voor de Nederlandse dierge-
neeskunde in het buitenland. Behalve bij
diverse internationale congressen komt ze
voor in bibliotheken en circuleert de in-
houd bij de grote refereerinstellingen en
databanken. Wereldwijde verspreiding
wordt via de distributiekanalen van een
professionele uitgeversorganisatie als Mar-
tinus Nijhoff Publishers gerealiseerd. Inde-
ze tijd van dierenartsen overschotten en
toenemende internationale afhankelijkheid
heeft de
Veterinary Quarterly de functie van
verkoopsinstrument. Uiteraard kost dit
geld, maar niet zoveel als sommigen den-
ken: de
Veterinary Quarterly do\\xb\\ttrimt\\.
met het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
ze is er in opgenomen; de extra kosten van
de buitenlandse exemplaren worden deels
via de buitenlandse abonnementsgelden
vergoed.

Mede gezien de inmiddels verbeterde fi-
nanci\'éle situatie van het Tijdschrift stelt de
Redaktie voor de schouders volledig onder
de
Veterinary Quarterly te blijven zetten.

SLOT

Veel zaken zijn bespreekbaar. Zo is er ook
discussie over de betrokkenheid vandeWe-
tenschappelijke Redaktie bij de categorie
praktijkartikelen. De Hoofdredaktie is van
mening, dat constructieve redigering van
praktijkbijdragen door bepaalde leden van
de Wetenschappelijke Redaktie of indien
nodig door deskundigen van buiten de Re-
daktie de kwaliteit van deze belangrijke
categorie artikelen ten goede komt. De be-
reidheid hiertoe is bij veel leden van de
Wetenschappelijke Redaktie in principe
aanwezig. De Redaktie gaat er van uit dat
ook de auteur in het algemeen bereid is
deze steun te accepteren.
Een ander discussiepunt betreft
The Vete-
rinary Quarterly.

Veel geënquêteerden hadden moeite met de
Veterinary Quarterly. De genoemde be-
zwaren zijn vooral: De informatie is voor

-ocr page 16-

veel praktici te dor en voor veel onderzoe-
kers \'te ver van hun bed\'; heeft ze wel vol-
doende internationale erkenning; dou-
bleert ze niet met andere tijdschriften;
gebruiken de Nederlandse auteurs de
Vete-
rinary Quarterly
wel optimaal; wat zijn de
kosten ervan, etc.?

De Redaktie stelt hier het volgende tegen-
over: Publikaties uit de tweede lijn, d.w.z.
tussen de praktijk en fundamenteel disci-
plinair onderzoek in, vinden gretig hun
weg via de
Veterinary Quarterly; uit een
Citation Index Study van Eugene Garfield,
gepubliceerd in
Current Contents van
maart 1982, blijkt dat de
Veterinary Quar-
terly
behoort tot de 50 geselecteerde kern-
tijdschriften (de \'impact factor\' van de
Ve-
terinary Quarterly
is 0,8 als het gaat om
citeren door de
Veterinary Quarterly:
J. Am. Vet. Med. Assoc.:
0,9); de Veteri-
nary Quarterly
wordt gerefereerd door de
belangrijkste databanken zoals
Current
Contents. Medline/ Inde.x Medicus, Veteri-
nary Bulletin
etc., hetgeen niet alleen er-
kenning betekent, maar ook een bijna
onbegrensde verspreiding van de inhoud;
de
Veterinary Quarterly biedt een moge-
lijkheid om slagvaardig in te spelen op be-
paalde wetenschappelijke ontwikkelingen
bijvoorbeeld via een spoedpublikatie, het-
geen in het buitenland onmogelijk zou zijn
geweest; de Nederlandse auteurs bieden tot
nu toe spontaan voldoende kopij aan voor
de
Veterinary Quarterly, terwijl de indruk
bestaat dat het potentieel allesbehalve is
uitgeput; de kosten van de
Veterinary
Quarterly
vallen grotendeels binnen die
van het Tijdschrift, omdat ze als integrale
overdruk in het Tijdschrift is opgenomen
en omdat voor de buitenlandse exemplaren
abonnementsgelden worden geïnd; de
Veterinary Quarterly heeft tevens een
functie ten opzichte van diverse ontwikke-
lingslanden.

De mening van de Redaktie is dus: de Vete-
rinary Quarterly
vervult een nuttige rol, ze
bevordert en \'promotes\' de Nederlandse
diergeneeskunde tot voorbij de landsgren-
zen en ze verdient alle steun, om nog beter
te worden dan ze al is. Uiteindelijk beslist
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde uiteraard over haar
voortbestaan en een notitie over de
Veteri-
nary Quarterly
wordt aan het Hoofd-
bestuur voorgelegd.

Tot slot een oproep aan de lezers.

U kunt uw inbreng leveren door te reageren
op publikaties in het
Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde,
ook op deze, het Tijdschrift
zelf betreffende. Dit kan rechtstreeks door
middel van een ingezonden bijdrage of via
de vergaderingen in Afdelingen en Groe-
pen aan wie verzocht is het Tijdschrift lx
per jaar op de agenda te zetten. Vooral
suggesties voor te behandelen onderwer-
pen zijn van belang, maar ook kritiek is
welkom. Vergeet echter niet, dat het Tijd-
schrift bovenal een spiegel is, waarin men
zichzelf ziet. Schrikt u dus niet!

HOOFD REDAKTIE.

-ocr page 17-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Het douchen van slachtvarkens

I. Een oriënterend onderzoek naar de preferentie van
slachtvarkens ten aanzien van het douchen na transport, en de
gevolgen daarvan voor de vleeskwaliteit

Showering Pigs Intended for Slaughter

I. A Prospective Study of the Preference of Pigs Intended for Slaughter for Showering
Following Transport and the Effects on Carcass Quality

G. van Putten\', G. P. Corstiaensen^, J. G. van Logtestijn^ en S.
ZuidhoP

SAMENVATTING Hoewel hel in veie slachthuizen gebruil<elijl< is om slachtvarkens gedurende de
twee uur durende wachtperiode ie douchen, zoekt men naar mogelijkheden om hel grote gebruik
van water dat hiermede gepaard gaat, te beperken. Water wordt steeds meer een kostenfactor, die
gewicht in de schaal legt. Men vraagt zich in de slachthuizen dan ook af of het vernevelen van weinig
water niet hetzelfde effect heeft als het douchen met waterdruppels (sprenkelen). Daarnaast komt
de vraag aan de orde of iniermitterend douchen wellicht hetzelfde effect heeft als continu douchen,
en hoe de doucheperioden zouden moeten worden gekozen (tijdschema\'s en totale duur). Boven-
dien rijst de vraag of de waieriemperatuur van invloed is.

Door middel van gedragsonderzoek (preferentieproeven en andere observaties) en door meting van
verschillen in vleeskwaiiteit van vergelijkbare varkens, die tijdens de wachtperiode aan verschil-
lende patronen van douchen waren onderworpen, werd getracht een antwoord te geven op deze
vragen. Ondanks enkele organisatorische problemen kon het volgende worden geconcludeerd.
Een druppeldouche heeft geen voordelen len opzichte van een douche met een nevelsproeier en
gebruikt per tijdseenheid wel vijf maal zoveel water per oppervlakte-eenheid. Vier douchebeurten
van 10 minuten worden door de varkens geprefereerd boven continu douchen gedurende de volte
twee uut van de wachttijd, terwijl de vleeskwaiiteit door periodiek douchen niet nadelig wordt
beïnvloed. In de (koele) zomer, waarin dit onderzoek plaatsvond, hadden de varkens geen voorkeur
voor water met een hogere tenperatuur. Hoe dat in de winter zou liggen blijft de vraag. In
tegenstelling tot de gangbare mening, beperkt douchen met een nevelsproeier de frequentie van het
vechten niet.

SUM MARY In the Netherlands it is common practice to shower pigs awaiting slaughter during
the two-hour periode \'of rest in lairage. However, the quantity of water used in showering is
considerable. There is a tendency to rest rid the use of water for this purpose. Water, even if the well
from which it is drawn is owned, is an e.xpense, as ta.xes designed to cover the cost of preventing
water-pollution are based on the quantity of water used. The main question asked in slaughter
houses is whether spraying a mist of water is as effective as is showering (sprinkling drops of water).
Another question is whether iniermitteni showering could replace continuous showering. The
length of the periods of showering and intervals between these periods are of importance. So is the
temperature of the water.

By approaching these questions through two disciplines: applied ethology (preference-tests and
general observations) and meat-technology (recording carcass qualiiy), an effort was made to find
an an.swer.

Sprinkling obviously did not offer any advantage as regards the pigs or the carcass quality, when it
was compared with .graying a mist of water, and uses five times as much water during a similar

\' l.V.0. \'Schoonoord\'. Postbus 5t)l. 37f)0 AM Zeist.

2 Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong. Faculteit der Diergeneeskunde. Biltstraat 172, 3512
BP Utrecht.

-ocr page 18-

period and on the same surface. The pigs preferred four showers, each lasting ten minutes, lo
continuous showering throughout the two hours in lairage. Carcass quality was not adversely
affected by intermittent showering compared with continuous showering. The e.xperiments were
carried out during a (cool) summer period. The pigs did not show any preference for lukewarm
water rather than cold. Naturally, the response could be entirely different in winter time. Contrary
to the prevailing view, spraying a mist of water does not affect the frequency of fighting.

INLEIDING

Sinds een jaar of vijftien is het in ons land
gebruikelijk om slachtvarkens na aan-
komst op het slachthuis geruime tijd te
douchen. Hiervoor bestaat een drietal oog-
merken:

1. het beperken van de stress-reactie als
gevolg van het transport door afkoeling
en kalmering (1);

2. het reinigen van de vervuilde dieren;

3. het bevorderen van de geleiding van
elektrische stroom bij elektrische be-
dwelming vóór het slachten.

Men krijgt de indruk dat de verhitte en
dorstige dieren een dergelijke douche aan-
genaam vinden, en dat het vechten tussen
vreemde varkens hierdoor aanzienlijk kan
worden beperkt.

2. PROBLEEMSTELLING EN DOEL
De meeste slachthuizen trachten zich te
houden aan de regel, dat varkens na het
transport tenminste twee uur in de stallen
van het slachthuis hebben kunnen rusten,
alvorens te worden geslacht. Nu zou het
eenvoudig zijn om gedurende deze gehele
wachttijd de douches aan te zetten, ware
het niet dat:

1. er verschil van mening bestaat over de
wenselijkheid van douchen op koude
dagen (\'s winters) (2);

2. er verschil van mening bestaat over de
meest adequate duur van de douche-
beurt(en);

3. inzicht ontbreekt over de aard van de
douche (nevel of druppels; warm, lauw
of koud), die het best voldoet;

4. het overvloedig gebruik van water een
kostbare zaak wordt uit hoofde van de
prijs van het water, maar vooral door
de te betalen reinigingsrechten, die
worden berekend naar rato van het wa-
terverbruik in een bedrijf.

Doel van het onderzoek was na te gaan
of slachtvarkens een bepaalde voorkeur
hebben ten aanzien van het douchen, gedu-
rende de wachttijd, in de stallen van de
slachterij. Bovendien zou worden onder-
zocht of er een relatie bestond tussen de
wijze van douchen en de vleeskwaliteit na
het slachten.

3. MATERIAAL EN METHODEN

De proefopzet kwam in principe op het volgende neer.
De proefdieren (kruising GY x NL) waren afkomstig
van mestbedrijven, gelegen op een afstand van onge-
veer 40 km van de slachterij\'. Zij werden aangevoerd
in veewagens met dubbele laadvloeren, zonder hef-
bordes. Bij het lossen werden geen elektrische prikke-
laars gebruikt. Van elke wagen werden zestig normale
dieren in de proef betrokken. Hierdoor was het moge-
lijk om kneusjes buiten de proef te houden. Twee
proefvakken van de stallen van het slachthuis werden
gevuld met vergelijkbare dieren. Dit wil zeggen, dat
elk vak 15 dieren van de onderlading en 15 dieren van
de bovenlading bevatte, waarbij alle dieren volgens
het toeval werden gekozen en na keuze werden ge-
mengd. Per observatie werden tweemaal twee proef-
vakken gebruikt. Van elk paar proefvakken Aen C of
B en D werden nu eens het ene en dan weer het andere
als \'controle\' genomen. De dieren werden per vak met
een slaghamer gemerkt. Hiervan werden in elk vak 5
dieren van de onderlading en 5 dieren van de bovenla-
ding gemerkt met een vetstift. Er werden nummers op
de dieren aangebracht van O t, m 9. De genummerde
dieren werden voor het gedragsonderzoek individueel
gevolgd. Om de 5 minuten werd het gedrag van ieder
varken genoteerd. De overige 20 varkens dienden
slechts als gezelschap.

De proeven zijn volledig gebaseerd op de vooronder-
stelling, dat slachtvarkens onder deze omstandighe-
den prefereren wat het beste voor hen is. De
proef-
groep had dus steeds een mogelijkheid om te kiezen
uit twee verschillende situaties (b.v. wel douchen of
niet douchen), terwijl de (\'o«rro/pgroep geen keuze-
mogelijkheid ter beschikking had, maar twee iden-
tieke situaties (bijv. douchen ten opzichte van dou-
chen) of een reeds eerder uitgeteste
keuzemogelijkheid (b.v. koude nevel - droog). Om een
keuze uit twee situaties te kunnen geven, moeten de
varkens tenminste beschikken over tweemaal zoveel
ruimte als normaal (I m-\'dier in plaats van i/,
m-\' dier). Uiteraard had ook decontrolegroepdedub-
bele oppervlakte per dier ter beschikking.

Op deze wijze werden de varkens voor de keuze ge-
plaatst of ze al dan niet van de douche met nevel-
sproeier (koud) gebruik wilden maken en zo ja, hoe
lang. Hetzelfde werd gedaan met een douche, die
grove druppels produceerde.

\' De medewerking van de Coveco B.V. was hierbij bijzonder waardevol.

-ocr page 19-

Panacur

ontwormt veQig en effectief

PANACUR® ad us. vet.

• drieledige werking t.w. vermicide, larviclde en ovicide bij de
meest voorkomende maag/darm-nematodenen longwormen

• praktiscti 100% effectief na één toediening

• per diersoort aangepaste toedieningsvorm: suspensie 10% -
runderen en paarden, suspensie 2,5% en boli 250 - scliapen en
geiten, poeder 4% - varkens, granulaat en pasta - paarden

• geen beïnvloeding van de fertiliteit

• geen teratogene eigenschappen, kan ook tijdens dracht en
ziekte worden toegepast

Hoechst

HOECHST PHARMA

VETERINAIR

Postbus 12987
1100AZ Amsterdam
Voor bestellingen:
020 - 5908 519
Voor informatie:
020 -5908 533

-ocr page 20-

Erysorb® ad us. vet.

Vlekziekte-adsorbaat-vaccin Behring-
werke. Samengesteld mt geïnactiveerde.
vlekziektebacteriën en hun aan
alunüniumhydroxyde geadsorbeerde
inunuiüserende substantie (l.i.s.) ter
actieve immunisatie van gezonde varke^
tegen vlekziekte. - -

-ocr page 21-

A|

nevel | nevel

droog nevel

c]

nevel i droog

d;

nevel \' nevel

Fig. I. Situatiesciiets van de
proefopstellingen waarmee de
voorkeur voor douchen werd
gemeten.

Als variant op de koude nevelsproeier werd een nevel-
sproeier met warm water aangeboden. Het water(90°
C uitstroomtemperatuur) koelde door de verneveling
af tot 25° C op een hoogte van de rug van de varkens.
Tenslotte werden de varkens in hokken geplaatst,
waarin zij tweemaal 15 minuten werden gedoucht met
een nevelsproeier. Deze situatie werd vergeleken met
een gedwongen verblijf onder de nevelsproeier van de
volle twee uur. Dit schema stemt overeen met bevin-
dingen (6) elders. Daar vond men dat voor het beha-
len van een optimale voedselconversie, bij een opti-
male \'rust\'-toestand van het varken, 45 minuten
intervals in het douchen het beste resultaat geven.

Midden over de vakken A, B, C en D was een lint
gespannen. Van elk der genummerde dieren werd elke
vijf minuten genoteerd aan welke zijde van het lint het
zich bevond (fig. I).

Na de 2 uur durende rustperiode werden de varkens
uit de hokken gedreven, zonder elektrische prikke-
laars. Pas bij het (soms met geweld) drijven in de fuik
en de kooigang werd de elektrische prikkelaar ge-
bruikt.

De verdoving geschiedde met een schaarmodel be-
dwelmingstang met 300 Volt gedurende 1 y, seconde.
Het slachttempo was 440 .dieren per uur.
Na slachting werden van alle dertig varkens uit een
vak de vleestemperatuur, de pH-waarde van het vlees
en de ontwikkeling van de rigor mortis bepaald aan de
M. semimembranosus en wel 35 minuten na het ste-
ken.

Van de meetresultaten werden de gemiddelden en de
standaardafwijkingen berekend. De karkassen zijn
volgens de criteria van Sybesma en Van l^ogtestijn
(II) in drie categorieën ingedeeld; normale, DFD en
PSE-karkassen:

Vleeskwaliteit

pH

Ri

gor

Temp.

normaal

> 6,0

<

10

< 40,5

PSE

^ 6,0

>

10

> 40,5

DFD

> 6,5

>

10

> 40,5

4. RESULTATEN

Bij observatie werd alleen het gedrag van
de met eijfers gemerkte dieren waargeno-
men tijdens de waehtperiode.
Een overzicht wordt gegeven van de gemid-
delde waarden van de totale douchetijd per
gemerkt varken per twee uur, van het aan-
tal douchebeurten en van de duur van de
douchebeurten, per proefsituatie (tabel 2).

De waarden zijn gemiddelden per dier per
twee uur (= normale wachttijd), verkregen
uit de oorspronkelijke waarnemingstabel-
len. Per situatie is eerst de proef gegeven en

NR

DEllANDELING

liUITEN-

ti:mp . "c

ID

nevel ^ncvct

- -Q "

nevel droog

droog nevel

\' " L)
nevel ncvol

A

droog droog
novel ^droog

li

droog nevel
U

droog droog
B

droog warm
D

droog nevel

22
15

nevel ^droog

--

warm droog

nevel ^ nevel
15\' 15\'

B

15\'

nevel nevel

18
18

nevel droog
grof ^ droog

g

droog grof
droog ^ nevel

LITER KATER
/uur/m^

.

12

0 :

12

12

0

12

12

0

0

0

12

12

0

0 ;

0

12

0

0

6

6

0

0

\' 12

12 \'

12

3

3

3

3

12

12

12

0

0

60

60 \'

0

0

! 12

1 abel I. De verschillende be-
handelingen van de groepen
varkens. In de vakken A, B,
C en D bevonden zich steeds
30 dieren (I m- dier). Per vak
kunnen de varkens kiezen uit

2 situaties: nevel = verneveling
van koud water; droog = geen
gebruik van douches; warm =
verneveling van warm water;
grof = besproeien met drup-
pels koud water; 15\' = verne-
veling van koud water gedu-
rende 15 min. per uur, gevolgd
door een pauze van 45 min.
In de tabel is tevens aange-
geven de hoeveelheid gebruikt
douchewater per vak per uur
en de buitentemperatuur ge-
durende de experimenten.

-ocr page 22-

Tabel 2. Overzicht van de uitkomsten met standaarddeviatie per geobserveerde situatie. De eventuele signi-
ficanties tussen de groepen is per situatie aangegeven. Volgens de t-toets is: n.s. = niet significant; \' = significant
(p < 0.05); - = zeer significant (p < 0.01); ^ = zeer significant (p < 0.001).

Nr.

Situatie

Totale

Aantal douche-

Duur van de

Aantal

douche-tijd

beurten dier

douche-

betrokken

in minuten

2 uur

beurten

dieren

dier 2 uur

in min.

(n)

1

nevel - droog

39,0 ± 23.6

3,63 ± 1.48

10,74

40

nevel - nevel

63.4 ± 19.1\'

4.70 ± 1.54^

13,49

40

11

nevel - droog

35,8 ± 26,3

3,50 ± 1.54

10.23

20

droog - droog

57,5 ± 29.8\'

3.45 ± 1,43 n.s.

16,67

20

111

warm - droog

36,4 ±31.1

3,15 ± 2,07

11.56

40

nevel - droog

36.5 ± 26.6 n.s.

3.23 ± 1,85 n.s.

11.30

40

IV

grof .droog

41.6 ± 27,1

3,38 ± 1,58

12.31

40

nevel - droog

39.6 ± 25.0 n,s.

3,70 ± 1.45 n.s.

10.70

40

daarna de controle. Voor de controle in
situatie II is er uiteraard geen sprake van
douchen, maar van een verblijf op de
plaats, waar bij andere controles zich de
douche bevindt.

In principe werd van alle varkens de vlees-
kwaliteit gemeten. Omdat van sommige
karkassen de herkomst niet meer was te
achterhalen, zijn bij alle uitkomsten de
aantallen dieren aangegeven, waarop het
resultaat betrekking heeft.
Het vlees was in een aantal situaties van
afwijkende kwaliteit (PSE of DFD), dan
wel op een afwijkend temperatuurniveau
(tabel 3).

In experiment I, nevel - nevel, was het vlees
van 1,6% van de varkens PSE en van 3,3%
van de dieren DFD, Voor de keuze nevel -
droog - in experiment I waren deze percen-
tages respectievelijk 0,0 en 1,9.

Tabel 3, Overzicht van het resultaat van het onder-
zoek naar de vleeskwaliteit per soort van behandeling
vergeleken. \'Warm\' staat weer voor warme nevel,
\'grof voor druppelvormig besproeien en \'15\' voor
15 minuten koude nevel - 45 minuten pauze - 15 mi-
nuten koude nevel - 45 minuten pauze.

Nr.

Behandeling Aantal

% Afwijkend

gemeten

vlees

karkassen (n)

PSE -(- DFD

1

nevel - droog 123

4.9

nevel - droog 108

1.9

11

droog - droog 57

3.5

nevel - droog 57

1.8

111

nevel - droog 321

9.1

warm - droog 335

8.9

IV

nevel - nevel 109

16.5

15\'- 15\' 104

12.5

v

nevel - droog 118

5.1

grof - droog 1 19

10.9

Van een relatief groot aantal anonieme
varkens kon het gedrag worden gevolgd.
Enkele aspecten van dit gedrag werden ge-
noteerd, Vooral het vechten van varkens
had hierbij onze belangstelling, In tabel 5 is
aangegeven de frequentie van vechten bij
alle 5 behandelingen. Tevens is de frequen-
tie van \'vechten\' uitgedrukt in procenten
van de totale frequentie van de verblijfs-
duur onder bepaalde omstandigheden van
douchen (nevel-nevel nevel-droog, droog-
droog nevel-droog, nevel-droog/warme
nevel-droog, nevel-nevel 15 min, nevel-
droog, nevel-droog sproeien-droog).
Van alle proeven waarin geheel of gedeelte-
lijk gedoucht werd met koud water werden
de cijfers bijeen genomen en gegroepeerd
naar \'s morgens en \'s middags aangevoerde
dieren. Eveneens werd een onderscheid ge-
maakt naar de bezettingsgraad van de
wachthokken. die voor een groep van 679
varkens werd opgevoerd tot een voor de
praktijk gebruikelijke hoogte.
Hierdoor werd een betere vergelijking met
praktijkomstandigheden mogelijk. Van
deze groepen werd het percentage afwij-
kende (PSE DFD) karkassen bepaald
(tabel 4).

5, DISCUSSIE

Het onderzoek had te kampen met een
tweetal problemen:

I, De experimenten vonden plaats tijdens
een uitzonderlijk koude zomer waar-
door de invloed van de buitentempera-
tuur (tabel 1) op het effect van het dou-
chen kleiner was dan werd
voorondersteld.

-ocr page 23-

2. De situatie in Het betreffende slachthuis
bleek van dien aard te zijn, dat na het
douchen en tot de bedwelming de die-
ren aan aanzienlijke stress werden
blootgesteld. Hierdoor zal een belang-
rijk deel van het verwachte positieve
effect van het douchen op de vleeskwa-
liteit zijn overschaduwd. Dit komt
overeen met de ervaringen (7).

5.1. Keuzeproeven

Er bestaat bij ethologen nogal verschil van
mening over de waarde van keuzeproeven,
waar dit experiment tenslotte geheel om
draait. Men (5) wijst er bijvoorbeeld op dat
gedomesticeerde dieren niet zelden een pre-
ferentie tonen, die per saldo nadelig is voor
hun welzijn. Anderen (3, 4) hebben ook
hun reserves ten aanzien van keuzeproe-
ven, maar wijzen er terecht op dat dit niet
typisch voor tamme dieren, doch voor alle
dieren geldt, inclusief wilde. Zij blijven
erbij dat keuzeproeven zinvol zijn, indien
er een bepaald voorbehoud wordt ge-
maakt. Wij menen dat deze auteurs gelijk
hebben en gaan er van uit dat het opzoeken
van een droge of vochtige plaats en van een
koele of warme plaats in het leven van
dieren altijd een grote rol heeft gespeeld en
dat op die grond een dier in staat moet
worden gedacht om te kiezen wat goed
voor hem is.

Tabel 4. Tabel met de percetitages afwijkende vleeskwaliteiten van \'s morgens en \'s middags aangevoerde
varkens bij een verschillende bezettingsgraad van de wachthokken en verschillende wijzen van douchen.

bezettingsgraad

douche

percentage kwaliteitsafwijkingen

wachthokken

methode

morgen middag

totaal

1 varken m-

gedeeltelijk

0,0=» n = 56 3,2^ n = 62

1,9"

n = 118

nevelen

PSEc DFDo PSEo DFD 3,2

1 varken m^

geheel

1,5 ab n = 64 8,5 abc n = 59

4,9"

n = 123

nevelen

PSEo; DFD 1,5 PSE 3,4 DFD 5,1

2 varkens, m^

geheel

7,1 b n = 354 15,l\'^ n = 325

10,9^

n = 679

nevelen

PSE 3,l;DFD 4,0 PSE 5.2; DFD 9.9

Percentages met verschillende letter in het superschrift verschillen statistisch significant (p < 0,05).

5.2. Vleeskwaliteit

Wanneer de varkens worden onderworpen
aan een continu douchebehandeling waar-
aan zij zich niet kunnen onttrekken, is de
douche-invloed constant en gelijk voor
ieder dier. Bij de aanvoer verkeren de die-
ren echter in een conditie die tot drie vlees-

Tabel 5. Overzicht van de
verblijfsduur van slachtvar-
kens in wachthokken van het
slachthuis. Sommige hokken
hebben uniforme omstandig-
heden voor beide vakken, an-
dere hebben keuzemogelijk-
heden per vak. De verblijfs-
duur is uitgedrukt in frequen-
ties (registratie iedere 5 tnin.).
Op deze wijze is ook het vech-
ten per hok of per vak gere-
gistreerd. De verschillen in het
vechten waren statistisch niet
significant.

NR.

BEIIA.N\'DELING

FHliQUtJNTIE
VEUULIJF"

(5 min.)
\'VKCllTiCW\'

1 AANTAL
DIEKEN (n)

nevel -

neve 1

2880

26

0,9

120

I

.^nevel
^droog

953
1927

9
14

0,9.,
0,7

120

droog -

droog

1440

19

1,3

60

II

^novol
Nlroog

447
993

8
12

1,2

60

III

^nevcl
^droog

411
1029

4
22

1,0...
2,1

60

^v/arm
Ndroog

473

967

2
8

0,4^
0,1)

60

IV

nevel ~

nevel

1440

17

1,2

CO

min.
^roog

nevel

360
1080

1
7

0,3^
0,6

60

V

^novel
■^droog

497
906

8
6

1,6-
0,7\'

60

^grof
Vtroog

4 35
1005

0
4

0,0-
0,4\'

60

-ocr page 24-

kwaliteitscategorieën kan leiden, nl. de af-
wijkingen PSE (bleek, waterig) en DFD
(donker) en normaal.
PSE-afwijkingen zouden voorkomen bij
sterk opgewonden dieren waarbij de gly-
cogeenvoorraad niet verbruikt is en de post
mortale glycogeenafbraak in de spieren
versneld plaatsvindt.

DFD-afwijkingen zouden voorkomen bij
sterk vermoeide dieren waarvan de glyco-
geenvoorraad sterk verminderd is en de
post mortale glycogeenafbraak in de spie-
ren maar in geringe mate optreedt.
Volgens praktische ervaringen zal douchen
bij de eerste categorie de opwinding sterk
verminderen, waardoor ook de kans op de
PSE-afwijking vermindert.
Theoretisch zou douchen met koud water
bij de tweede categorie als extra stressor
kunnen optreden. Voor het op peil houden
van de lichaamstemperatuur is de verbran-
ding van extra glycogeen noodzakelijk.
Zeker in de winter zou daardoor het aantal
DFD-afwijkingen kunnen toenemen.
De weersomstandigheden waren echter
niet voldoende extreem om deze invloeden
te kunnen vaststellen (tabel 1).

5.3. Continu douchen
Continu douchen in het hele vak veroor-
zaakte een hoger percentage karkassen met
een afwijkende vleeskwaliteit, dan continu
douchen waarbij de dieren de keuze kon-
den maken tussen het gedouchte gedeelte
en het niet gedouchte gedeelte van het vak.
In het eerste geval vertoonde 33% van de
afwijkende karkassen de afwijking PSE-
vlees en 67% de afwijking DFD-vlees. Bij
continu douchen met de keuzemogelijk-
heid om al dan niet te douchen kwam
alleen de afwijking DFD-vlees voor.
Wanneer het varken de keus heeft tussen
een gedoucht gedeelte en een niet gedoucht
gedeelte blijkt hij tot rust te komen hetgeen
tot een vermindering van het aantal PSE-
dieren leidt. De PSE-conditie is blijkbaar
reversibel. Na een betrekkelijk korte ter-
mijn kan herstel volgen. Dit in tegenstel-
ling tot de DFD-vlees conditie waarbij
overmatige verbranding van de glycogeen-
voorraad optreedt. Deze glycogeen-
voorraad wordt pas op langere termijn
aangevuld.

De varkens in het vak zonder de douche
tonen een opvallende voorkeur voor dat
droge deel van het vak dat grenst aan een
ander vak dat is voorzien van een nevel-
sproeier. Omdat de vakken door traliehek-
ken waren gescheiden, ligt het voor de
hand om te veronderstellen dat de varkens
juist naar dat gedeelte van het vak kwamen
omdat de douche achter het hek aantrekke-
lijk was.

5.4. Niet douchen

Niet douchen geeft ook hier een hoger per-
centage afwijkendevleeskwaliteit, nl. 3,5%
ten opzichte van 1,8% voor gedouchte var-
kens. Dit komt overeen met de resultaten
van vorige onderzoekingen (2).

5.5. Warm douchen

De vraag, op welke wijze nu het nuttig
effect bereikt wordt door het douchen (in
verband met thermoregulatie, dorst, kal-
mering of aangename sensatie) blijft in dit
onderzoek onopgelost. De aangetoonde
daling van de lichaamstemperatuur bij var-
kens (10) ten gevolge van het douchen, kan
evengoed veroorzaakt zijn door het kalme-
rend effect van de douche als door directe
afkoeling. In de onderhavige experimenten
reageerden de dieren weinig op een 10° C
temperatuurstijging van het douchewater.
Dat wijst dus op temperatuurregeling die
niet door directe afkoeling gestuurd wordt,
maar eerder door kalmering. Kennelijk is
de factor afkoeling voor de dieren onder
deze omstandigheden van minder belang
dan het nat worden c.q. het baden op zich-
zelf. Ook wat de vleeskwaliteit aangaat,
zijn er nauwelijks verschillen vast te stellen
lussen douchen met koud en met warm
water.

5.6. Douchen gedurende een korte periode
tijdens de wachttijd

Met de proefgroep uit situatie I (n =40), de
proefgroep uit situatie II (n = 20), de con-
trolegroep uit situatie III (n = 40) en de
controlegroep uit situatie IV (n =40), kon
een groep van 140 slachtvarkens worden
gevormd, die alle een keus konden maken
om of te verblijven onder de sproeier met
een koude (14° C) nevel, èf te gaan staan
op een plaats waar niet werd gesproeid. De
dieren bleken per twee uur gemiddeld 38,0
(± 25,0) minuten van de douches gebruik te
maken in gemiddeld 3,5 (± 1,6) beurten.
Voor praktisch gebruik zou men dit kun-
nen afronden op vier maal 10 minuten ne-
velen per wachttijd van twee uur. Het zeer
significante verschil met situatie I indiceert

-ocr page 25-

overigens dat de varkens prefereren om af
en toe ook eens droog te staan, d.w.z. niet
te worden gedoucht. Dit betekent echter
niet. dat zij maar liever helemaal geen dou-
che willen hebben. In situatie II nl. verblij-
ven de varkens in het droge vak duidelijk
juist in die helft, die grenst aan dedouches.
De situatie van tweemaal 15 min. (nevelen)
bevestigt deze conclusie, voor zover deze af
te leiden valt uit de vleeskwaliteit. De oor-
zaak hiervoor is moeilijk aan te geven. In
deze opzet zijn elementen samengevoegd,
die blijkens onderzoekingen (10, 9) gunstig
zouden werken. Dit douche-schema komt
overeen met de bevindingen van anderen
(6). Zij vonden dat voor het behalen van
een optimale voederconversie, bij een opti-
male \'rust\'-toestand van het varken, 45-
minuten intervals in het douchen het beste
resultaat geven.

5.7. Douchen met een grove druppel
Situatie V toonde aan dat door 40 slacht-
varkens een douche met grove druppels
niet vaker werd gebruikt dan een douche
uit een nevelsproeier, en dat de douche-
beurten nauwelijks langer duurden. Voor
de grove druppel hebben de varkens geen
duidelijke preferentie getoond. Het zou
hebben kunnen zijn dat bij nevelsproeiers
de ingeademde nevel een wat benauwd ge-
voel geeft, terwijl bij de grove douche de
varkens minder nevel inademen.

Een andere, of aanvullende, veronderstel-
ling zou zijn dat de sensatie van grove
druppels op de huid als prettig wordt erva-
ren. Beide veronderstellingen werden niet
bevestigd.

Douchen met een grove druppel (60
1 m-,\' uur) gaf echter een hoger afwijkings-
percentage wat betreft de vleeskwaliteit,
dan douchen gedurende korte perioden, te
weten 10,9% in plaats van 5,1%. Het vech-
ten van de varkens bleef achterwege bij
douchen met een grove druppel, in tegen-
stelling tot de situatie bij periodiek nevelen.
Voor de praktijk is dit douchen met een
grove druppel af te raden, omdat het veel
water kost en minder goede resultaten op-
levert.

5.8. Ochtend- en middagtransport

Over de gehele onderzoeksperiode was het
percentage afwijkende karkassen in de
controlegroepen, gedurende de \'ochtend\',
lager dan in de \'middag\'.

Bij het vergelijken van de afwijkingsper-
centages van ochtend- en middagcontrole-
groepen blijkt dat de percentage PSE-
varkens vaker dan het percentage
DFD-varkens overeenkomt met het totale
afwijkingspercentage (tabel 4).
Ook hier blijkt dat het percentage van
PSE-karkassen sterk afhankelijk is van de
buitentemperatuur tijdens het transport
van de slachtvarkens naar de slachterij en
de wachttijd in de stallen. Dit komt over-
een met de bevindingen (8).

5.9. Vechten

Eén van de redenen om varkens tijdens het
wachten te douchen is het voorkomen van
vechtpartijen tussen de dieren. Uit tabel 5
blijkt, dat deze verwachting bij het gebruik
van nevelsproeiers zeker niet opgaat.
Slechts bij het sproeien met grove druppels
bleef bij onze waarnemingen het vechten
uit. Waarschijnlijk is de indruk, dat vech-
ten door sproeien kan worden voorkomen
ontstaan, omdat men aanvankelijk op de
slachthuizen vrijwel overal gebruik maakte
van grofdruppelige sproei-installaties.

5.10. Bezetting van de wachthokken
Omwille van de observaties van het gedrag
en om voor de varkens een keuze mogelijk
te maken, werd aanvankelijk gewerkt met
vakken in de stallen van het slachthuis, die
slechts half gevuld waren (1 slachtvarken
per m^). De conclusies uit het onderzoek,
zoals hiervoor samengevat, werden echter
gecontroleerd door varkens op te stallen op
de gebruikelijke manier, nl. met een bezet-
ting van 2 varkens per m^. Hoewel er kleine
verschuivingen optraden (tabel 4), waren
de relatieve verschillen van dezelfde aard
als in de meer oriënterende fase van het
onderzoek. De geldigheid van de uitkom-
sten voor meer normale slachthuissituaties
wordt hiermee aangetoond.

6. CONCl.USIES

De belangrijkste parameters voor het on-
derzoek naar het effect van de verschil-
lende wijzen van douchen waren:

a. het gedrag van de levende varkens;

b. de vleeskwaliteit van de geslachte var-
kens.

De invloed op de vleeskwaliteit werd in dit
onderzoek sterk versluierd door de aan de
varkens toegediende stress na de proefperi-

-ocr page 26-

ode. Toch zijn er met enige voorzichtigheid
uit het onderzoek conclusies te trekken.

1. De vleeskwaliteit van varkens die con-
stant \'geneveld\' worden is aanmerkelijk
slechter dan die van varkens die de keuze
hadden tussen \'nevel\' of droog staan.

2. Een douchewatertemperatuurstijging
van 10° C onder de gegeven proefomstan-
digheden geeft geen vleeskwaliteitsver-
schillen. Ook hebben de dieren geen voor-
keur voor warmer of koud water. De factor
temperatuur/afkoeling is kennelijk van
minder belang dan het nat worden c.q. het
baden op zichzelf.

3. Er is een zekere voorkeur voor onder-
broken nevelen, zoals b.v.4 x 10 min. neve-
len per wachttijd van 2 uur. De bevindin-
gen met de groepen varkens die2 x 15 min
\'nevelen\' ondergingen, bevestigen deze
conclusie wat betreft de vleeskwaliteit.

4. Douchen met een grove druppel is af te
raden omdat het niet alleen 5 maal zoveel
water kost, maar ook een minder goede
vleeskwaliteit oplevert. Het vechten blijft
echter wel achterwege bij grof douchen in
tegenstelling tot bij het \'nevelen\'.

5. \'s Morgens aanvoeren en slachten van
slachtvarkens levert een lager percentage
karkassen met een afwijkende vleeskwali-
teit op dan het \'s middags aanvoeren.

6. Een bezetting van 2 varkens mer m^
levert meer vleeskwaliteitsafwijkingen op
dan een bezetting van I varken per m^.

Mede door het feit dat deze proef beperkin-
gen had, blijft een aantal vragen onbeant-
woord. Hiertoe behoort stellig de kwestie
van douchen in de winter en de tempera-
tuur van het dan te gebruiken douchewa-
ter. Een andere vraag betreft het douchen
bij extreem warm weer met een minimum
temperatuur van 25° C of hoger. T enslotte
dient in dit verband de opmerking te wor-
den geplaatst, dat douchen uit het oogpunt
van dierenbehandeling kennelijk een gun-
stige uitwerking heeft. Wat betreft de vlees-
kwaliteit kunnen de verkregen voordelen
heel snel worden teniet gedaan door de
behandeling van de varkens na het dou-
chen. Het drijven van slachtvarkens met
behulp van elektrische prikkelaars is funest
en zou moeten worden verboden. Dit kan
alleen als er een andere oplossing voor het
verplaatsen van slachtvarkens wordt ge-
vonden. Ten behoeve hiervan is nog verder
onderzoek nodig.

LITERATUUR

1. Corstiaensen, G. P., Kruyf, J. M. de en I.ogte-
stijn, J. G. van: Waterhuishouding in slachte-
rijen en vleeswarenbedrijven: Het douchen van
slachtvarkens.
Tijdschr. Diergeneesl<d.. 102.
(19). 1138-1143. (1977).

2. Corstiaensen, G. P., Kruyf. .1. M. de en Logte-
stijn. J. G. van: Het douchen van slachtvar-
kens.
Vieesdisirihulie en vieesiechnoiogie. I. !()-
12. (1978).

3. Dawkins. M.: Towards an objective method of
assessing welfare in domestic fowl.
Appi. Anim.
Elhoi..
2. 245-254. (1976).

4. Dawkins. IM.: Or hidden? (Letter to the Editor).
Appi. Anim. Elhoi.. 3, 194. (1977).

5. Duncan, 1. J. H.: Behavourial wisdom lost (Let-
ter to the Editor).
Appi. Anim. Elhoi.. 3, 193-
194. (1977).

6. Hsia, L. C.. Fuller. M. F.. and Kok. F. K.: The
effect of water sprinkling on the performance of
growing and finishing pigs during hot wheather.
Trop Anim. Hilh. Prod.. 6. 183-187. (1974).

7. Klingbiel. J. F. G. and Naude. R. T.: Effect of
immediate preslaughter stress on certain meat
quality characteristics of bacon pigs.
Agroani-
maiia. i. 7-11. (1976).

8. l.endfers, L. H. H. M.: Gevoeligheid van het
Nederlandse slachtvarken voor transportinvloe-
den. Diss, Utrecht, 1974,

9. Nickelmann, M. und Lhys. L.: Einde Dusche für
Schweine zur Entlastung der Thermoregulation
und Verbesserung der Hygiene.
Mh. Vel. Med.,
23, 374-376. (1968).

10. Rafai, P. and Papp, Z.: Effect of the moistening
of hody surface on heat production and the heat
sensation in fattening pigs.
Ada Vel. .Acad. Sci.
Hung..
26, 95-104. (1976).

11. Syhesma, W. und Logtestijn. .1. G. van: Rigor
Mortis und Fleisch qualität.
Die Fieischwiri-
schaji.
4, 408. (1967).

-ocr page 27-

OVERIGE ARTIKELEN

Enkele kanttekeningen bij de toelating
respectievelijk de toepassing van
diergeneesmiddelen en veevoederadditieven\'

Some Marginal Notes on the Explanatory Comment to and Use of
Veterinary Drugs and Feed Additives Respectively

A. S. J. P. A. M. van Miert^

SAMENVATTING Voor de registratie van een diergeneesmiddel is in principe trieer toxiciteitson-
derzoek vereist dan hij een geneesmiddel, onder meer vanwege mogelijke residuen in voedingsmid-
delen van dierlijke oorsjnong. Aangegeven wordt dat dit niet voor alle diergeneesmiddelen een
vereiste behoeft te zijn. Belangrijk is dit wel hij diergeneesmiddelen die koppelsgewijs worden
toegejjast. Een 3-tal doelstellingen kunnen daarbij onderscheiden worden n. I. een nutritief preven-
tief en curatief oogmerk. In het kader van deze doelstellingen wordt aangegeven dal ondanks hel
ontbreken van een diergeneesmiddelenwet er door de overheid toch al het nodige is geregeld ten
aanzien van gewenste effecliviteit en onschadelijkheid bij zowel doeldier als consument. Moeilijker
ligt de situatie bij toepassing van .speciaal gemedicineerd veevoeder alsook bij gemedicineerd
drinkwater.

Bij de toxicologische evaluatie van diergeneesmiddelen residuen verdient hel pathologisch onder-
zoek bij doeldieren echter meer aandacht. De instelling van een veterinair toxicologische databank
wordt bepleit.

SUMMARY hl principle, registration ofa veierinary drug requires more detailed testing for
toxicity than does a human drug: among other things, because of possible presence of drug redisues
in the edible tissues of animals.

It is staled that this is not necessarily a requirement for all veterinary drugs. It is essenlial. however,
when a drug is used for mass-medication. Three objectives may be differentiated in these cases,
namely, a nutritional a preventive and a curative purpose. In discussing these objectives, it is pointed
out that (despite the fact a Veterinary Drugs Act has not been adopted .so far) the authorities have
made the necessary arrangements to ensure the desired effectiveness and innocuily both in the target
animal and in the consumer. When specially medicaled feed as well as medicated drinking water
are used, the situation becomes more difficull.

When veterinary drug residues are being lo.xicologically evaluated, however, more attention should
be paid lo pathological studies in target animals. Establishing a veierinary loxicological data bank
is advocated.

In de afgelopen jaren is een \'concept wet schillende EEG lidstaten. In 1981 hebben
diergeneesmiddelen en vaccins\' gereed ge- deze besprekingen geleid tot de vaststelling
komen, doch deze is nog steeds niet in het van een richtlijn harmonisatie diergenees-
parlement behandeld. In Brussel zijn er wel middelen wetgeving. Voor Nederland bete-
regelmatig besprekingen geweest over de kent dit dat de \'concept wet\' nu spoedig
harmonisatie van de reeds bestaande door het parlement behandeld zal moeten
diergeneesmiddelen-wetgevingen in de ver- worden.

I Voordracht gehouden op de jaarvergadering van de Ned. Ver. voor Toxicologie. 1.3 januari 1982 te Wagenin-
gen.

- (^rof. dr. A. S. .1. P. A. M. van Miert, Vakgroep Veterinaire Farmacologie, Farmacie en Toxicologie der R.U..
Postbus 80 176. .3508 TD Utrecht.

-ocr page 28-

Voor de toelating van een diergeneesmid-
del zal de fabrikant een aanvraag moeten
indienen bij de overheid, onder overlegging
van een dossier dat onder meer gegevens
bevat van een 3-tal soort proefnemingen nl.
analytische, farmacologisch-toxicologische
en klinische experimenten. Aan de hand
van dit dossier zal men een inzicht moeten
krijgen over: de kwaliteit, de onschadelijk-
heid en de werkzaamheid van het dierge-
neesmiddel. Deze benadering lijkt in sterke
mate op die voor humane geneesmiddelen.
Daarnaast is in diergeneesmiddelen EEG
richtlijn een apart hoofdstuk opgenomen
dat handelt over de beoordeling van de
residuen van het diergeneesmiddel in voe-
dingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Strikt genomen moeten deze residuen be-
oordeeld worden volgens de normen als
waren het voedingsmiddelenhulpstoffen.
Nu is er een duidelijk verschil te constate-
ren tussen een voedingsmiddelenhulpstof
en het residue van een diergeneesmiddel.
Bij diergeneesmiddelen gaat het immers
ook om de daaruit ontstane metabolieten.
Verder doet zich de vraag voor of aan alle
diergeneesmiddelen in dit opzicht dezelfde
eisen gesteld moeten worden. Het ant-
woord luidt ontkennend, omdat er so-wie
so al een onderscheid is te maken in dierge-
neesmiddelen voor gezelschapsdieren zoals
hond en kat en diergeneesmiddelen voor
nutshuisdieren als varkens, herkauwers en
pluimvee. Verder kan een onderscheid ge-
maakt worden in:

a. geneesmiddelen die slechts incidenteel
en vaak éénmalig aan dieren worden
toegediend;

b. geneesmiddelen die veel worden toege-
past en vaak ook nog koppelsgewijs.

Bovendien kan ook nog onderscheid ge-
maakt worden in geneesmiddelen die ex-
clusief voor dieren zijn ontwikkeld de,
specifieke diergeneesmiddelen — en in ge-
neesmiddelen die ook bij de mens worden
toegepast. Bij geneesmiddelen behorend
tot deze laatste categorie, heeft meestal een
uitvoerig toxiciteitsonderzoek plaatsge-
vonden in verband met de toelating als hu-
maan geneesmiddel. Tegen de achtergrond
van deze gegevens is de toxicologische be-
tekenis van het residu in het voedingsmid-
del veel beter te bepalen.
Bij middelen die slechts incidenteel en vaak
eenmalig worden toegediend zal slechts in
enkele onvoorziene omstandigheden, kort
na de toediening, tot slachten worden over-
gegaan. Aangezien in het dier, tengevolge
van de verdeling over de diverse lichaams-
compartimenten, een aanzienlijke verdun-
ning van het diergeneesmiddel optreedt,
zal van het residu in het vlees voor de con-
sument — die hiervan slechts een geringe
hoeveelheid opneemt - weinig risico te
duchten zijn, ook al omdat een dergelijk
residu betrekkelijk zelden voorkomt en
dus geen regelmatige belasting voor de
consument veroorzaakt.
Voor diergeneesmiddelen die veel en vaak
koppelsgewijs worden toegepast is te ver-
wachten dat de residuen voor de consu-
ment wel een regelmatige belasting kunnen
gaan vormen.

Bij de koppelsgewijze toepassing van dier-
geneesmiddelen kunnen een 3-tal doelstel-
lingen onderscheiden worden nl. met een
nutritief, preventief en curatief oogmerk.

DE NUTRITIEVE EN PREVENTIEVE
TOEPASSING IN DE VORM VAN
VEEVOEDERADDITIEVEN

Onder veevoederadditieven worden ver-
staan, stoffen, die, wanneer zij worden ver-
werkt in diervoeders, invloed kunnen uit-
oefenen op de eigenschappen van die
voeders of op de produktie van dieren.
Hiertoe kunnen worden gerekend: essenti-
ele voedingsstoffen en hulpstoffen - zoals
die ook aan voedingsmiddelen voor de
mens wel worden toegevoegd - maar ook
stoffen, die een verbeterde groei bij een
verminderd voedergebruik te zien geven
(dit is het zogenaamde nutritieve effect) of
die een beschermend effect geven ten aan-
zien van bepaalde infectieziekten of stress-
situaties (dit is het zogenaamde preventieve
effect).

t)eze nutritieve en preventieve effecten
worden bereikt door gebruikmaking van
voprnamelijk chemotherapeutica met anti-
bacteriële en/of antiprotozoaire werking.
Aan de langdurige toepassing van chemo-
therapeutica kleven in principe zekere risi-
co\'s te weten: (a) ongewenste resistentie in-
ductie; (b) verstoring van het milieu en (c)
ongewenste residuen van het middel en zijn
afbraakprodukten in voedingsmiddelen
van dierlijke oorsprong. Deze residuen
kunnen een nadelige invloed hebben op de
technologische processen bij het verwerken

-ocr page 29-

van dierlijke produkten. Bovendien kun-
nen ze schadelijk zijn voor de consument.
Ze kunnen ook de keuring bij het slacht-
proces beïnvloeden en mogelijk een nega-
tieve invloed uitoefenen op de darmflora
van de consument. Bij toelating van deze
middelen wordt door de overheid meer en
meer aandacht geschonken aan deze moge-
lijke neveneffecten. Door het Veevoeder-
overlegorgaan van het Min. van Land-
bouw en Visserij, zijn daarom richtlijnen
voor veevoederadditieven opgesteld ten
dienste van de overheid, het bedrijfsleven
en de verbruiker.(2). Deze richtlijnen zijn
duidelijk afgeleid van de door de Voedings-
raad opgestelde \'Algemene Richtlijnen
voor Voedingsmiddelentoevoegingen\'.

MICROBIOl.OGISCHE NEVENEFFECTEN
Wanneer een middel snel aanleiding geeft
tot resistentie-inductie bij het te bestrijden
micro-organisme, dan zal dat leiden tot een
snel verloren gaan van he beoogde doel.
Voorbeeld: bij pluimvee worden coccidio-
statica voornamelijk preventief in de vorm
van veevoederadditieven toegepast. Snelle
resistentie inductie leidt dan tot het optre-
den van doorbraakinfecties.
De nutritieve toepassing van bepaalde an-
tibiotica bij voorbeeld bij pluimvee, kan de
kolonisatie van
Salmonella species in het
darmkanaal van deze dieren begunstigen
en tevens de uitscheidingstijd van deze pa-
thogene kiemen verlengen. Uit oogpunt van
volksgezondheid betekent dit een poten-
tieel gevaar. In de richtlijnen van het Vee-
voederoverlegorgaan wordt daarom naar
dit soort neveneffecten gevraagd.
De nutritieve, preventieve en curatieve toe-
passing van chemotherapeutica kan ook
aanleiding geven tot resistentie-inductie bij
niet pathogene micro-organismen. Toch
een bedenkelijke zaak als men weet dat
resistentie vaak gecodeerd is op zoge-
naamde \'R-factoren\', die overgedragen
kunnen worden van niet pathogene kiemen
naar pathogene micro-organismen. Dit
verklaart tevens het voorkomen van multi-
ple resistente kiemen, organismen die onge-
voelig zijn voor vele chemotherapeutica.
Dit probleem doet zich onder meer voor in
de pluimvee- en vleeskalverensector.
Op aandrang van de gemengde Antibioti-
cumcie (1) — van de Voedingsraad Ge-
zondheidsraad — heeft het Veevoeder-
overlegorgaan daarom in zijn richtlijnen
gesteld dat: \'Voor de toepassing als veevoe-
deradditief géén chemotherapeutica in
aanmerking komen die bij de humane of
veterinaire therapie een belangrijke rol spe-
len en ook geen stoffen die kruisresistentie
tegen therapeutisch belangrijke middelen
oproepen en bovendien geen stoffen die de
verspreiding van de \'R-factoren\' geco-
deerde resistentie bevorderen.\'
Overigens pleit de eerder genoemde Anti-
bioticumcie ook voor het instellen van peil-
stations om de resistentie-ontwikkeling in
het humane en veterinaire veld beter te
kunnen volgen. Een belangrijke zaak, die
de laatste jaren — althans veterinair — wat
meer perspectief begint te krijgen. De Ge-
zondheidsdienst voor Dieren, het CDl, het
RIV en de Faculteit der Diergeneeskunde
hebben nl. na onderling overleg besloten
hun gevoeligheidsbepalingsmethoden te
standaardiseren, waardoor resistentiegege-
vens wat meer betekenis krijgen voor het te
voeren beleid.

DE Mlt.lEUBELASTlNG
De grootschalige toepassing van chemo-
therapeutica via veevoeders kan keiden tot
een verstoring van het milieu. Ook andere
landbouwhuisdieren kunnen schade on-
dervinden als gevolg van dit soort toepas-
singen. Een bekend voorbeeld is de ver-
hoogde Cu-belasting als gevolg van de
toepassing van koperzouten als additief in
varkensvoeders, en de risico\'s die daaraan
verbonden zijn voor het schaap. De richt-
lijnen van het Veevoederoverlegorgaan
vragen dan ook om \'milieu-toxicologisch\'
onderzoek (zie ook II). De vraag is of de
huidige modellen ter bestudering van even-
tuele milieuschade wel valide zijn.
De milieutoxiciteitsproblematiek in wat
ruimere zin, heeft ertoe geleid dat enkele
onderzoekcentra zich hier nu intensief mee
bezighouden, hetgeen onder meer al geleid
heeft tot de ontwikkeling van interessante
modellen, waarin een eventuele gedragsbe-
ïnvloeding van lagere organismen door mi-
lieucontaminanten, nader geanalyseerd
kan worden (3). Voor zover ik kan nagaan
heeft de farmaceutische industrie weinig
weet van dit soort ontwikkelingen. Mijns
inziens zou de overheid haar researchin-
stellingen niet alleen sterker moeten active-
ren onderzoek in deze richting uit te voe-

-ocr page 30-

ren, maar ook, waar mogelijk, dit soort
communicatie-stoornissen helpen oplos-
sen. Een goede scholing in de veterinaire
klinische toxicologie en milieutoxicologie
in de diergeneeskundige opleiding, zal ook
resulteren in een wat alertere opstelling van
veterinaire praktici, hetgeen een vroeg-
tijdige signalering van milieuproblemen zal
bevorderen.

ONGEWENSTE RESIDUEN VAN
ADDITIEVEN EN DE
AFBRAAKPRODUKTEN DAARVAN IN
VOEDINGSMIDDEI.EN

Voor de beoordeling van een eventuele toe-
lating van hulpstoffen in voedingsmidde-
len geven de \'Algemene Richtlijnen van de
Voedingsraad\' (13) aan, dat een deugdelijk
toxiciteitsonderzoek nodig is, op grond
waarvan de maximaal dagelijkse hoeveel-
heid van de stof in mg per kg lichaamsge-
wicht kan worden bepaald en die bij opne-
ming door de mens gedurende zijn gehele
leven, een aanvaardbaar risico geeft. Dit
toxiciteitsonderzoek is zeer omvangrijk.
In de richtlijnen staat hierover verder: \'een
consequente toepassing ervan op alle toe-
voegingen, verontreinigingen en omzet-
tingsprodukten zou de huidige beperkte
mogelijkheden van onderzoek ver te boven
gaan; het is ook niet noodzakelijk. In vele
gevallen zal men met een beperkter onder-
zoek kunnen volstaan. De uitgebreidheid
van het toxiciteitsonderzoek wordt be-
paald — onder meer doordeaard van de
stof en de wijze van gebruik, alsmede de
hoeveelheid welke de consument bereikt.\'
In vele gevallen zal dit onderzoek in ieder
geval gegevens moeten opleveren over de
acute, orale en parenterale giftigheid bij
tenminste drie warmbloedige diersoorten
en over de semichronische orale toxiciteit
bij de rat en de hond.

Uit de richtlijnen van het Veevoederoverleg-
orgaan blijkt echter dat het vereiste toxi-
citeitsonderzoek met veevoederadditieven
veel uitgebreider moet zijn. Om de giftig-
heid van de stof voor de landbouwhuisdie-
ren te kunnen beoordelen is het tevens
noodzakelijk gegevens te verstrekken over
de orale giftigheid (acuut en subacuut) bij
de voorgestelde diersoorten alsook bij ove-
rige soorten landbouwhuisdieren. Verder
staat er: alvorens een 90-dagen onderzoek
en een chronisch onderzoek wordt uitge-
voerd, is het noodzakelijk meer te weten
over het metabolisme van de betreffende
stof bij landbouwhuisdieren. Hierbij dient
opname, omzetting, uitscheiding en stape-
ling van de stof bestudeerd te worden.
Mede afhankelijk van de resultaten van dit
onderzoek, zal daarna de stof zelf en zijn
voornaamste afbraakprodukten toxicolo-
gisch onderzocht dienen te worden. Dit
lijkt logisch, daar afbraakprodukten in
sommige gevallen meer toxisch blijken te
zijn dan de originele stof. De vraag is na-
tuurlijk wel, wat nu precies onder de voor-
naamste afbraakprodukten wordt ver-
staan. Wel is duidelijk dat dit een zeer
omvangrijk en kostbaar onderzoek is. Als
alternatieve methode wordt de door prof.
Ferrando voorgestelde \'toxicitè de relais\'
wel gepropageerd (14, 15). Hierbij krijgen
laboratoriumdieren langdurig het dierlijke
produkt met residuen (additief en zijn af-
braakprodukten) oraal toegediend, met
andere woorden: het laboratoriumdier
staat hierbij model voor de consument.
Zijn dit soort uitgebreide en daardoor
kostbare onderzoekingen nu steeds nood-
zakelijk? Naar mijn mening is dit in vele
gevallen niet strikt gewenst, daar het land-
bouwhuisdier zelf als indicatororganisme
kan fungeren. Net als bij laboratoriumdie-
ren kan men bij landbouwhuisdieren zowel
tijdens het leven als daarna eventuele scha-
delijke neveneffecten van het additief en
zijn afbraakprodukten vaststellen. In het
kader van de effectiviteitsstudies worden
additieven langdurig dagelijks aan land-
bouwhuisdieren toegediend. Aan het einde
van de toepassingsperiode wordt er echter
géén pathologisch onderzoek verricht bij
deze dieren. Dit is een omissie. Immers,
worden er in zo\'n geval géén afwijkingen
gevonden, dan is er géén directe aanleiding
te vermoeden dat bij normaal gebruik van
het additief, het residu inclusief zijn af-
braakprodukten, schadelijk is voor de con-
sument, zeker niet als men bedenkt dat de
consument niet dagelijks deze voedings-
middelen nuttigt en dan nog steeds in be-
trekkelijk geringe hoeveelheden. Mijns in-
ziens zou daarom deze benaderingswijze
van de residuproblematiek wat meer aan-
dacht verdienen.

Wanneer correcte toepassing van veevoe-
deradditieven géén afwijkingen induceert
bij landbouwhuisdieren, hoeft er mijns in-

-ocr page 31-

ziens géén extra aandacht geschonicen te
worden aan eventuele metabolieten. Vol-
staan kan dan worden met toxiciteitsgege-
vens van het additief bij laboratoriumdie-
ren, nodig voorde berekening van een ADI
waarde en de vaststelling van residutole-
rantiewaarden voor voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong. Daarnaast kan men
voor antibacteriële chemotherapeutica —
op basis van antimicrobiële activiteit —
eveneens residutolerantiewaarden vaststel-
len. Hierbij denkt men bijvoorbeeld aan
een % van de M IC-waarden, dus een 1/4 van
de hoeveelheden die bij bacteriën nog net
de groei remmen. Als men daarnaast ook
nog beschikt over de farmacokinetische ge-
gevens, zoals bijvoorbeeld de snelheid
waarmee de stof door landbouwhuisdieren
wordt geëlimineerd, dan zijn aan de hand
van al deze gegevenswachttermijnen te be-
rekenen.

Het systeem van wachttermijnen lijkt een-
voudig en heeft ook een zeker preventief
karakter. In een aantal gevallen is deze
oplossing echter niet praktisch. Ik denk
daarbij vooral aan eieren en aan melk en
andere zuivelprodukten. In deze gevallen is
een mogelijke oplossing, de vaststelling
van internationaal geaccepteerde residuto-
lerantiewaarden. Bij de geadviseerde toe-
passing van additieven zullen in vele geval-
len de werkelijke residuwaarden in het
eindprodukt namelijk beneden deze vast-
gestelde residutolerantiewaarden liggen,
hetgeen betekent dat dan géén wachtter-
mijnen in acht genomen behoeven te wor-
den.

Ook bij éénmalige parenterale toediening
van diergeneesmiddelen aan koppels ge-
zonde dieren ter preventie van schade door
stresssituaties, geldt, dat door goed onder-
zoek vooraf, het in principe mogelijk is, tot
een verantwoorde toepassing te komen.
Dit geldt bijvoorbeeld de toepassing van
tranquillizers en /3-blokkers bij varkens ter
voorkoming van transportschade, een pro-
blematiek die door dr. Rauws nader zal
worden belicht (10).

DE CURATIEVE TOEPASSING
VAN DIERGENEESMIDDELEN

Bij een verantwoorde toepassing van dier-
geneesmiddelen op veeteeltbedrijven, gaat
het vooral om de medicamenteuze behan-
deling van koppels zieke dieren. Het mak-
kelijkst is deze behandeling door te voe-
ren via het drinkwater of via het voer, doch
dit is bepaald geen eenvoudige zaak, aan-
gezien het hier gaat om niet geregistreerde,
dus niet goed gekarakteriseerde dierge-
neesmiddelen, om veevoeders die qua sa-
menstelling steeds aan veranderingen on-
derhevig zijn en omdat het zieke dieren
betreft.

Bij zieke dieren kan zowel de werking, als
de farmacokinetiek veranderd zijn, hetgeen
consequenties kan hebben voor de wer-
kingsintensiteit, werkingsduur, het optre-
den van ongewenste neveneffecten, alsook
ten aanzien van de residustatus. Bovendien
is bij zieke dieren de voederopname vaak
duidelijk verminderd, dit in tegenstelling
tot de drinkwaterconsumptie die zelfs
hoger kan zijn dan normaal. Zo is een hal-
vering van de voederopname bij varkens
lijdende aan dysenterie Doyle, geen uitzon-
dering.

Bij ontstekingen van het darmslijmvlies,
kan de resorptie van geneesmiddelen toe-
nemen; dit is althans bij de mens beschre-
ven. Het is dus aannemelijk, dat bij enteri-
tiden van landbouwhuisdieren er eveneens
veranderingen zullen optreden in de mate
en de snelheid van opname van diergenees-
middelen vanuit het darmkanaal. Zo zijn er
nog vele voorbeelden te geven waaruit
blijkt dat de pathofysiologische verande-
ringen invloed hebben op de kinetiek van
diergeneesmiddelen (8). Aangezien de pa-
thofysiologische veranderingen — dus de
mate van ziek zijn bij dieren in een aan-
getaste koppel, sterk kunnen variëren, zal
de opname van diergeneesmiddelen vanuit
het voer of drinkwater, per dier eveneens
zéér verschillend zijn. Een ander probleem
is de mogelijke interactie van het dierge-
neesmiddel met één in het basisvoer reeds
aanwezig additief, hetgeen kan leiden tot:
werkingsverlies maar ook tot onverwacht
optredende intoxicaties. Een recent voor-
beeld uit de pluimveesector kan dat illu-
streren. Wanneer het antibacteriële che-
motherapeuticum tiamuline curatief wordt
toegepast, bijvoorbeeld vanwege een door
een
Mycoplasma gallisepiicum veroor-
zaakte respiratoire infectie en in het basis-
voer zit het coccidiostaticum monensin als

-ocr page 32-

additief verwerkt, dan leidt dit tot vergifti-
gingsverschijnselen met een mortaliteit van
ongeveer 30% (4, 6).

Voor de prakticus is het doorvoeren van
een gemedicineerde drinkwatertherapie of
het maken van een goed attest voor een
verantwoord
speciaal gemedicineerd voe-
der een bijzonder moeilijke zaak. Daarom
heeft het Min. van Landbouw en Visserij
een regeling medicinale voeders ontworpen
in het kader van de Landbouwkwaliteits-
wet. Per 1 december 1978 is het landbouw-
kwaliteitsbesluit gemedicineerd voeder
vervolgens in werking getreden. Dit besluit
bevat een aantal kwaliteitsvoorschriften,
en voorziet bovendien in de mogelijkheid
voor de mengvoederindustrie, om be-
paalde gemedicineerde voeders op voor-
raad te produceren. Deze standaard geme-
dicineerde voeders mogen alléén worden
afgeleverd op een attest van een praktize-
rend dierenarts. Op dit attest moet o.m. de
wachttermijn voor slachten, zijn vermeld.

In de afgelopen jaren heeft de \'Receptuur
Advies Cie\' in een aantal gevallen de Minis-
ter geadviseerd, aanvragen van farmaceuti-
sche bedrijven te honoreren, onder voor-
waarde van voorlopige toelating. Voor
definitieve toelating zullen veel meer gege-
vens vereist zijn, met name ten aanzien van
de stabiliteit van diergeneesmiddelen in
voeders alsook ten aanzien van de biologi-
sche beschikbaarheid vanuit voeders.
Verder informatie over de klinische effecti-
viteit, inclusief ongewenste neveneffecten
en informatie ten aanzien van de residusta-
tus. Het zal duidelijk zijn dat alléén dierge-
neesmiddelen met een brede veiligheids-
marge voor dit doel in aanmerking komen.
In verband met het probleem van mogelijk
chronische toxiciteit, heeft de Receptuur
Advies Cie onlangs besloten ook adviezen
uit te brengen ten aanzien van de behande-
lingsduur. Het is nl. bekend, dat sommige
praktici op bepaalde bedrijven, standaard
gemedicineerd voer te lang voorschrijven
met soms ongewenste gevolgen. De rege-
ling medicinale voeders verloopt overigens
niet zonder kinderziekten. Om deze op te
lossen, zijn goede contacten nodig met alle
belanghebbenden zoals: (a) de praktici:
welke indicaties vragen om een standaard
gemedicineerd veevoeder? (b) de gezond-
heidsdiensten voor dieren: gegevens over
resistentieontwikkeling bij pathogene
micro-organismen in het veld; (c) de farma-
ceutische bedrijven: zijn er nieuwe interes-
sante ontwikkelingen? (d) de mengvoeder-
fabrikanten, het Produktschap voor
Veevoeder en de Alg. Inspectie Dienst: wat
kan er verbeterd worden in de regeling? (e)
Min. van Landbouw en de Kon. Ned.
Maatschappij voor Diergeneeskunde:
waar moet de voorlichting aan praktici en
veehouders zich op richten?
Uit het voorafgaande moge blijken dat —
alhoewel een diergeneesmiddelenwet ont-
breekt — er toch al ten aanzien van de
nutritieve, preventieve en curatieve toepas-
sing van diergeneesmiddelen aan koppels
dieren, het nodige is geregeld ten aanzien
van de doelstelling effectiviteit en onscha-
delijkheid.

TOXICITEITSGEGEVENS VERKREGEN
BIJ HUISDIEREN

Tot slot nog de volgende kanttekening. Het
coccidiostaticum monensin, dat als addi-
tief aan pluimveevoeders wordt toege-
voegd, blijkt zeer toxisch te zijn voor paar-
den, kalkoenen en parelhoenders (9).
Furazolidone kan makkelijk aanleiding
geven tot acute intoxicaties bij vleeskalve-
ren, terwijl langdurige toepassing bij zowel
kalveren (5) als varkens eveneens ongewen-
ste neveneffecten tot gevolg kan hebben.
Het bij de mens bekende urinewegdesinfec-
tans nalidixinezuur en het darmdesinfec-
tans enterovioform kunnen problemen
veroorzaken wanneer zij als geneesmiddel
worden gebruikt bij de hond (7, 12).
Deze voorbeelden tonen aan dat dit soort
geneesmiddelen bepaald niet onschuldig
zijn. Extra voorzichtigheid bij de toepas-
sing van deze geneesmiddelen bij de mens
alsook bij de beoordeling van residuen van
deze middelen in voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong lijkt daarom op zijn
plaats. Vergeten mag ook niet worden dat
huisdieren kunnen fungeren als indicator-
organismen in gevallen van ernstige mi-
lieubelasting. Al dit soort toxiciteitsgege-
vens dienen, mijns inziens, daarom
opgeslagen te worden in een centrale data-
bank. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken
aan het\'Nationale Vergiftigingen Informa-
tie Centrum\' bij voorkeur in nauw overleg
met de registratieautoriteiten en de Facul-
teit der Diergeneeskunde.

-ocr page 33-

LITERATUUR

L Advies inzake het gebruik van antibiotica. Rap-
port Nr. 24549 Rijswijk, 6 april 1977.

2, Algemene Richtlijnen opgesteld door het Vee-
voederoverlegorgaan ten behoeve van de toela-
ting van additieven in de diervoeding. Min. van
l.andbouw en Visserij, november 1976.

.V Genderen, H. van: Toxicological research at the
University of Utrecht on chemical pollution and
wild life. In: Trends in veterinary pharmacology
and toxicology, eds. Miert, A. S. J. P. A. M. van.
Frens, J., and Kreek, F. W. vanden, Elsevier Sei.
Publ. Comp. Amsterdam, pp. 1-7, 1980.

4. Hilbrich, P. und Trautwein, G.: Tiamulin-
Monensin Intoxication beim Huhn.
Der Prakti-
sche Tierarzt.
3 , 262-264. (1980).

5. Hofmann, W., Thiel, W., Reinacher, M. und
Dirsken, G.: Neuere Untersuchungen über die
Verträglichkeit von Furazolidon bei Kälbern.
Disch. Tierärztl. Wschr.. 84, 1-7. (1977).

6. Laber, G. und Schütze, E.: Tiamulin - ein neues
Antibiotikum beim Geflügel.
Wien. Tierärzt.
M.schr..
66, 111-116. (1979).

7. Lannek, B.: Toxicity of halogenated oxyquinoli-
nes in dogs. A clinical study.
Acta Vet. Scand..
15, 1-20. (1974).

8. Miert, A. S. J. P. A. M. van Medicated feed:
problems and solutions. 2nd Congress Eur. Ass.

Vet. Pharmacol. Toxicol., Toulouse 1982, MPT
Press, Lancaster, pp. 752-757, 1983.
Pressman, B. C. and Fahim, M.: Pharmacology
and Toxicology of the monovalent carboxylic
ionophores.
Ann. Rev. Pharmacol. To.xicoi. 22,
465-490. (1982).

Rauws, A. G.: Tranquillizers bij transport van
slachtvarkens: een residuprobleem?
Tijdschr.
Diergeneeskd..
108, 659-664. (1983).
Roij, Th. A. J. M. de en Vries, P. H. U. de: Vee-
voederadditieven, diergeneesmiddelen en het mi-
lieu.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 108, 665-671.
(1983).

12. Solleveld. H. A., Zwieten, M. J. van, Kessel, A.
C. M. van en Heidt, P. J.: Nalidixinezuur intoxi-
catie bij twee drachtige teven.
Tijdschr. Dierge-
neeskd.. 899-906. (1978).
Toevoeging van hulstoffen aan voedingsmidde-
len voor de mens. Rapport Voedingsraad, Leid-
schendam, 1974.

14. Truhaut, R. et Ferrando, R.: La Toxicité de
Relais. Principes généraux d\'une approche mé-
thodologique nouvelle pour l\'évaluation toxico-
logiques des additifs aux aliments des animaux
d\'élevage.
To.xicology. 3, 361-368. (1975).
Truhaut, R. et Ferrando, R.: Résultats de 8 ans
de recherches sur l\'évaluation toxicologiques des
additifs à l\'alimentation animale par la méthode
dite toxicité de relais.
Eur. J. To.xicoi. 9, 413-
422. (1976).

10

I 1.

13

15

Tranquillizers bij transport van
slachtvarkens: een residuprobleem?\'

Tranquillizer.s in the Transport of Pigs Destined for Slaughter:
A Residue Problem?

A. G. Rauws2

SAMENVATIING De selectie van een welhevleesd varken heeft in het verleden problemen bij het
transport veroorzaakt door de stre.ts-gevoeligiteid van de dieren. Symptomatische benadering van
het probleem leidde tot toediening van tranquillizers voorafgaand aan het transport. De eigen-
schappen van de tranquillizers azaperon en propiopromazine worden besproken, naast de resulta-
ten van onderzoek naar residuen. De conclusie is, dat de gevonden residuen vooralsnog geen
invloed op de volksgezondheid hebben. Gezien andere mogelijkheden om transportschade te
voorkómen of te beperken, is toepassing van tranquillizers zonder strikte indicatie voor dit doei
ongewenst.

SUMMARY Selection of a meatier type of pig previously gave rise to problems during transport
because of susceptibility to stre.ss. A symptomatic approach of the problem resulted in administra-
tion of tranquilizers prior to transport. The properities of the tranquillizers azaperone and propio-
promazine are discussed, as are the re.suits of studies on residues. It is concluded that the residues
detected so far are not detrimental to public health. In view of other possible approaches designed to
prevent or reduce injury due to transport, the use of tranquillizers not strictly indicated is undesir-
able.

\' Bewerking van een voordracht op 13 januari 1982 gehouden ter gelegenheid van de .laarvergadering van

de Nederlandse Vereniging voor Toxicologie te Wageningen.
\' Dr. A. G. Rauws. Unit Farmacokinetiek, Rijksinstituut voor de Volksgezondheid. Postbus I, 3720 BA
Bilthoven.

-ocr page 34-

INLEIDING

Veranderingen in de eetgewoonten van de
consument hebben gevolgen voor de pro-
duktieverhoudingen in landbouw en vee-
teelt. Zo heeft de wens van de consument
om minder vet vlees te gebruiken in de
zestiger jaren geleid tot de selectie van een
variëteit varken, dat aanmerkelijk meer be-
vleesd was dan het tot dan toe gebruikelijke
slachtvarken. Ongewild werd daarbij een
type varken ontwikkeld, dat zoals dat ge-
noemd wordt \'stress-gevoelig\' was. Omdat
het woord \'stress-gevoeligheid\' vaak zon-
der duidelijke definitie gebruikt wordt, zou
men beter kunnen spreken van adaptatie-
insufficiëntie: onvermogen tot aanpassing.
Deze is deels genetisch bepaald, deels ook
door de gelijkvormige omstandigheden tij-
dens het mesten in het milieu van de inten-
sieve veehouderij.

De belading van de veewagen levert al zo-
veel spanningen op, dat het varken vaak in
slechte conditie op het slachthuis aankomt
(6). Deze slechte conditie kan zich uiten in
een verminderde kwaliteit van het vlees,
dat door de fysiologische veranderingen
bleek en waterig wordt (PSE: pale, soft,
exudative) of juist donker gekleurd en
droog (DFD: dark, firm, dry). PSE- en
DFD-vlees betekenen een geringere op-
brengst voor de mester. Een ernstiger ge-
volg is sterfte tijdens of aansluitend op het
transport. Daar de gebrekkige warmtere-

gulering bij varkens een rol speelt bij het
ontstaan van transportschade, vertoont
deze een seizoensschommeling (figuur I).
Het probleem van de transportschade nam
in de loop van de zestiger jaren toe. Diverse
maatregelen hebben er intussen toe geleid,
dat het probleem kwantitatief afneemt,
zonder echter opgelost te zijn (figuur 2).

TD.DOS (-;„)
10 ■

1969 1970

O
1960

1963

1956

1972

1976

1980

Fig. 2. Sterfte tijdens en aansluitend op transport van slachtvarkens in Nederland van 1960 tot 1980. (TD:
transportdood. DOS: dood op stal na transport).

-ocr page 35-

BENADERING VAN HET TRANSPORTSCHA-
DEPROBI.EEM

Aan de bedrijfstak staan verschillende ma-
nieren ter beschikking om de transport-
schade te verminderen.

1. Bestrijding van de symptomen door
medicatie.

2. Verbetering van de transportomstan-
digheden in veewagens.

3. Selectie van een minder \'stress\'-
gevoelig maar tóch welbevleesd varken.

De medicamenteuze benadering is op korte
termijn de goedkoopste. Ter beschikking
staat een zeer effectief neurolepticum: aza-
peron (Stresnil®), dat goed onderzocht is
en voor veel veterinaire toepassingen uitne-
mend geschikt is: verhokken, kalmering bij
kleine ingrepen, neuroleptanalgesie, enz.
Bij zorgvuldige toepassing kan het trans-
portschade verminderen (2). Het oude
neurolepticum propiopromazine (Combe-
len®) wordt vooral in Midden-Europa ge-
bruikt. Over de toepasbaarheid van dit
middel ter preventie van transportschade
bestaat geen onderzoek, dat aan de mo-
menteel te stellen eisen voldoet. Gezien de
rol van de stofwisseling in de spiermassa bij
het ontstaan van transportschade lijkt het
spierrelaxans dantroleen (Dantrium®)
bruikbaar voor symptomatische toepas-
sing. Over het effect in de praktijk staan
nog geen resultaten ter beschikking. Ten-
slotte kan men ook door bescherming van
hart en stofwisseling tegen overproduktie
van catecholaminen de transportschade be-
strijden. H iertoe wordt 13-blokkeerder cara-
zoloUSuacron®) aanbevolen (1). Een goed
overzicht van pathofysiologie, behande-
ling en preventie van \'stress\' bij varkens
werd gegeven door Van de Marel-Homan
(7).

Verbetering van de transporttechniek is de
basis, waarop de Denen de transport-
schade trachten te voorkómen (13) (fig. 3):

1956

Vergel ijk:

transportsterfte
Denemarken
Nederland

wi nter
0,2 °/oo
2,1 °/oo

zomer
0,7
°/oo
7,2 °/oo

Fig. .1. Vergelijking van transportsterfte in Dene-
marken en in Nederland (6).

1. Ventilatie en koeling, om de lichaams-
temperatuur van de varkens normaal
te houden.

2. Compartimentering om vechten en val-
partijen tijdens het rijden te voorko-

\' men.

3. Hydraulische laadplatforms om opja-
gen en daaruitvolgende uitputting bij
het beladen te voorkómen,

4. Rustige rijstijl van de chauffeur.

De meest fundamentele benadering is de
foktechnische. Met behulp van de
halothaan-test is het mogelijk meer en min-
der \'stress\'-gevoelige varkens te scheiden
(3). \'Stress\'-gevoeligheid blijkt recessief-
overdraagbaar te zijn. Door als fokberen
resistente varkens te kiezen is het mogelijk
via het KI-systeem in afzienbare tijd een
meer\'stress\'-resistente varkenspopulatieop
te bouwen,

In de praktijk is het in Nederland erop neer
gekomen, dat in eerste instantie de sympto-
matische benadering met tranquillizers is
toegepast. Stimulansen en voorschriften
hebben intussen het technische peil van het
varkenstransport in Nederland verbeterd,
terwijl in de loop van de jaren de fokselectie
werkzaam is gaan worden. Het hanteren
van de spuit is echter ingeburgerd en wordt
vaak, nodig of niet, routinematig toege-
past, mede door het ontbreken van een
diergeneesmiddelenwetgeving in Neder-
land. Daardoor rijst nu de vraag naar de
ernst van het residuprobleem.

WERKZAAMHEID EN l.OTGEVAl.LEN VAN
AZAPERON EN PROPIOPROMAZINE IN HET
SLACH rVARKEN

Azaperon

De werkzaamheid van azaperon in de pre-
ventie van transportschade bij slachtvar-
kens is onderzocht (2). Bij zorgvuldige toe-
passing (injectie vóór de opwinding bij het
transport kan optreden) heeft het effect in
de dosis 0,4 of 0,8 mg kg lichaamsgewicht.
Na intramusculaire toediening wordt aza-
peron vrij snel gebiotransformeerd, deels
in onwerkzame produkten van oxydatieve
biotransformatie (5). Daarnaast wordt het
gereduceerd tot het carbinol-analogon:
azaperol (10). Deze omzetting is omkeer-
baar (figuur 4). Als men azaperol aan rat-
ten toedient, vindt men naast deze verbin-
ding ook azaperon.

-ocr page 36-

Azaperon is ais butyrofenonderivaat een
stof met een groot verdelingsvoiume: lage
plasmaspiegels, hoge orgaanspiegels. In de
weefsels is de verhouding carbinol keton
meestal groter dan 1, in de injectieplaats
overheerst begrijpelijkerwijs azaperon.
In proeven met intramusculaire toediening
aan slachtvarkens blijkt een farmacokine-
tische analyse niet mogelijk. Na toediening
wordt het azaperon kennelijk te langzaam
en te fluctuerend afgegeven om een duide-
lijk interpreteerbare concentratie/tijd-
curve te geven (12). Men ziet dan ook zeer
uiteenlopende injectieplaatsresiduen (fi-
guur 5).

Fig. 5. Residuen van azaperon plus a/aperol in
injectieplaatsen ca. 3\'/, uur na i.m. toediening van
2 ml .Stresnil®.

De toxicologie van azaperon is uitgebreid
onderzocht door de firma, o.a. met een
18-maanden rattenproef en een 24-
maanden hondenproef. Op basis van de
thans beschikbare gegevens kan het \'no-
effect level\' op 1.5 mg kg.d gesteld wor-
den. Dit leidt tot een voorlopige en niet-
officiële residutolerantie van ca I mg/kg.
Met uitzondering van de injectieplaats
(kopvlees) liggen gevonden residuen ruim
beneden deze waarde (11). Eventuele injec-
tieplaatsen worden bij verdere verwerking
tot vleeswaren sterk verdund.

Propiopromazine (PPZ)
De werkzaamheid van propiopromazine
(figuur 6) bij preventie van transport-
schade bij slachtvarkens is niet op overtui-
gende wijze onderzocht.

(CH213 C2H5
N

Fig. 6. Propiopromazine.

Van de lotgevallen van PPZ is zeer weinig
bekend. Resultaten van werk op het R.l.V.
tonen dat PPZ zelf snel omgezet wordt (8).
De biotransformatieprodukten zullen een
verdelingspatroon vertonen als die van het
nauw verwante chloorpromazine. Fenothi-
azinederivaten zoals chloorpromazine,
PPZ en hun biotransformatieprodukten
worden sterk aan membraanstructuren
gebonden en vertonen dan ook hoge weef-
selconcentraties, die zeer lang persisteren.
Nader onderzoek hierover bij de rat is in
voorbereiding.

Ook PPZ geeft bij het varken tamelijk
grote injectieplaatsresiduen. Er is echter
een duidelijke concentratie/tijdcurve her-
kenbaar met relatief kleine spreiding (12).
Een toxicologische evaluatie van PPZ is
door ontbreken van basisgegevens onmo-
gelijk. Een toxiciteitsonderzoek, uitge-
voerd in het R.I.V., is momenteel in het
rapportagestadium.

-ocr page 37-

OnBRUIKSPATRONEN VAN AZAPERON EN
PROPIOPROMAZINE

Over de situatie in de praictijk van het var-
kenstransport is, op wat resultaten van
door het R.l.V. uitgevoerd gidsonderzoek
Cpilot\'-onderzoek) na, niets bekend. De
kleine steekproefjes, waarbij de bepalingen
in nierweefsel werden uitgevoerd, sugge-
reerden een verbreid gebruik van azaperon
en een gering maar geenszins verwaar-
loosbaar gebruik van PPZ (9).
Voor de beleidmakers was meer informatie
nodig. Deze werd als volgt verkregen. Een
steekproef werd oatworpen, te nemen in de
keurkringen waarvan de jaaromzet in 1978
meer dan 200.000 varkens bedroeg. Deze
vertegenwoordigen ongeveer 70% van de
totale Nederlandse omzet. De bemonste-
ringen (nieren) werden in kwartaalcycli uit-
gevoerd. De ene helft van de nieren werd
op azaperon onderzocht, de andere op
PPZ. Er zou vier kwartalen lang bemon-
sterd worden.

De resultaten van het eerste kwartaal le-
verden 2 positieve nieren op voor wat be-
treft PPZ (ca 1%,) en 45 nieren (26%) posi-
tief op azaperon
en azaperol. Latere
kwartalen (1981) leverden eerst een verge-
lijkbaar beeld, daarna een dalende tendens.
In de toekomst zullen steekproeven van
kleinere omvang worden genomen om de
situatie te blijven volgen. Hierbij zal naast
beide tranquillizers ook de /3-blokkeerder
Carazolol betrokken worden. Daar vooral
de onofficiële geneesmiddelenmarkt zeer
bewegelijk is, zal deze \'surveillance\' wel-
licht nog tot andere tranquillizers moeten
worden uitgebreid.

NABESCHOUWING EN CONCLUSIE

Indien men zich niet alleen verdiept in de
residu-analyse en de toxicologische evalu-
atie, maar het geheel tracht te overzien,
wordt men getroffen door het beeld van
een steeds langer wordende problemenke-
ten, opgebouwd uit — op zichzelf rationele
deeloplossingen, die echter telkens een
nieuw probleem introduceren (figuur 7).
Dergelijke verschijnselen doen zich regel-
matig voor in onze maatschappij.

Men kan residuproblemen na onderzoek
van residuen en toxicologische evaluatie
negatief benaderen met verbodsbepalin-
konsument: minder vet

bioindustriële
massaproduktie
_I

massaal transport

_I

transportschade medikatie met

sterfte en kwaliteits- tranqui11izers

Verl ies

residuprobleem

analytisch-chemisch en
toxicologisch onderzoek

voorlopige konklusie:
geen bedreiging voor
de volksgezondheid

Fig. 7. Problemenketen bij het slachtvarken.

gen, die dan weer ontdoken worden en
waar dan weer uitgebreide controle op
nodig is. De problemenketen wordt dan
alleen maar langer. Oplossingen kunnen
alleen komen van een sturend beleid, dat
gewenste ontwikkelingen stimuleert en
daarnaast ongewenste onaantrekkelijk
maakt (\'Good Animal Husbandry\', ana-
loog aan \'Good Manufacturing Practice\').
Daarbij zal niet geïsoleerd gewerkt wor-
den, maar zullen de deskundigen op het
gebied van intensieve veehouderij, toxico-
logie, kwaliteitsbeheer, volksgezondheid
enzovoort bij elkaar gaan zitten en een sa-
menhangend beleid opstellen.
Gelukkig is door de inspanningen van an-
deren, die gewerkt hebben aan verbeterde
fokselectie en verbeterd transport, de
noodzaak voor gebruik van tranquillizers
grotendeels opgeheven. Duidelijk gemaakt
zal echter moeten worden of, en onder
welke speciale omstandigheden, tranquilli-
zergebruik bij transport naar het slachthuis
aanvaardbaar is, om grotere problemen te
voorkomen (transport van zeugen en
beren, transport over lange afstanden).
Daarbij zullen dan passende wachttijden
op het slachthuis moeten worden gehan-
teerd. Uitbreiding van de praktijk op
slachtdieren in het algemeen is onjuist.
Voorlopig luidt de conclusie van het ver-
richte onderzoek:

1. Azaperon - en wellicht andere nog
onbekende stoffen - worden regelma-
tig gebruikt als tranquillizer ter voor-

vet sl achtvarken

selektie welbevleesd
slachtvarken

stress-gevoelig varken

-ocr page 38-

kóming van transportschade bij slacht-
varkens.

2. De gevonden residuen zullen voorals-
nog geen effect hebben op de volksge-
zondheid.

I.ITERATUUR

1. Barlsch. W.. Koch. K., Vollers. K.. Sponer. G.,
Dietmann. K.: Investigation of the residual
amount of the /3-blocking agent carazolol in tis-
sues of pigs. Trends in Veterinary Pharmacology
and Toxicology (Van Miert
e! ai. eds). Elsevier,
Amsterdam, pp. .322-323, 1980.

2. Casteels, M., van Hoof, .1,, Eeckhout, W.: In-
vloed van azaperon op de vleeskwaliteitseigen-
schappen van mestvarkens.
Tijdschr. Dierge-
neeskd..
94, 883-895. (1969).

3. Eikelenboom, G., van Eldik, P., Minkema, D..
Sybesma. W.: Control of stress susceptibility and
meat c|uality in pig-breeding. Proc. IPVS Meet-
ing. 1976.

4. Hartog, J. den, l.endfers, I.., van l.ogtestijn, .1.
Ci.: Transportschade bij Nederlandse slachtvar-
kens 1971-1972.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 99.
465-475. (1974).

5. Heykants, J. J. P.. Symoens, J., Marsboom. R.:
On the distribution and metabolism of azape-
rone (R 1929) in the rat and pig. III.
Arzneim-
Horsch.
21, 1357-1358. (1981).

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Jagers Vereniging roept leden
op in strijd tegen botulisme

De Koninklijke Nederlandse .lagers Vereniging
heeft haar leden opgeroepen actie te onderne-
men bij een uitbraak van botulisme.
Zodra kadavers worden ontdekt dienen deze zo
snel mogelijk te worden verwijderd en ter de-
structie worden aangeboden.
Het botulismebacterie is in vrijwel het gehele
land in het water aanwezig. In koele zomers is
botulisme nauwelijks waarneembaar. Zodra de
watertemperatuur boven de 20° C komt vormt
deze bacterie een gif. Dit gif veroorzaakt ver-
lammingen die dood door verstikking tot ge-
volg hebben.

In eerste instantie zijn watervogels in gevaar.
Tijdens de laatste uitbraak van botulisme in
1976
iTioesten 50 a 60.000 stuks waterwild wor-
den geraapt en vernietigd. Naast v\\\'atervogels
zijn ook andere, zoals weidevogels bedreigd.

6. l.endfers, 1..: De invloed van transport op sterfte
en vleeskwaliteit van slachtvarkens.
Tijdschr.
Diergeneeskd..
95, 1331-1345. (1970).

1. Marel-Homan. M. van de: Stress en stress-
preventie bij slachtvarkens. Een literatuurover-
zicht. Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke
Oorsprong, Faculteit Diergeneeskunde, RU
Utrecht. 1980.

8. Oiling, M.. Bremer, H. C. R., Stephany, R. W.,
Rauws, A. G.: Residuen van propioproma/ine
(Combelen®) in organen van slachtvarkens.
RIV-rapport 94 77 Farm l.Cl.0, 1977.

9. Oiling, M.. Stephany, R. W.. Rauws. A. G.:
Tranquillizer residues in slaughter pigs. Trends
in Veterinary Pharmacology and Toxicology
(Van Miert
et ai., eds). Elsevier, Amsterdam, pp.
335-336, 1980.

10. Rauws, A. G., Oiling, M.. Freudenthal, .1., ten
Ham, M.: Azaperol, a new metabolite of the
veterinary butyrophenone tranquillizer azape-
rone.
To.xicoi. Appl. Pharmacol.. 35, 333-339.
(1975).

I 1, Rauws, A. G.. Oiling, M., van Esch, .1. G.: Resi-
duen van azaperon en azaperol bij slachtvarkens.
Analyse en toxicologische beoordeling. RIV-
rapport 110 76 Farm Tox. 1976.

12. Rauws, A. G., Oiling. M.: De biologische be-
.schikbaarheid van azaperon en propioproma-
zine na intramusculaire toediening. RI V-rapport
327907001, 1981.

13. Wichman-.l0rgensen, T.: Persoonlijke medede-
ling, 1973.

Landbouwhuisdieren en in tweede instantie vis
levend in besmet water kunnen eveneens wor-
den besmet.

Maatregelen ter voorkoming van botulisme
kunnen zijn van waterhuishoudkundige aard,
door verhoging van de waterstand of het door-
stromen te bevorderen. Hierdoor kan in een
aantal gevallen worden voorkomen dat de tem-
peratuur te hoog wordt. Zodra kadavers wor-
den gesignaleerd dienen deze ten spoedigste te
worden verwijderd om verdere besmetting te
voorkomen. Eén gram kadavermateriaal is vol-
doende voor de dood van bijvoorbeeld 40
eenden.

Wordt verdacht materiaal (kadavers) ontdekt
dan is het volgende van belang: Waarschuw de
gemeente, de waterbeheerder (waterstaat, wa-
terschap, recreatieschap), draag laarzen en plas-
tic handschoenen.

Nadere informatie: Koninklijke Nederlandse
.lagers Vereniging, Postbus 1165, 3800 BD
Amersfoort, tel. 033-19841 (de heer G. A. .1. de
Boer).

(Persbericht)

-ocr page 39-

Veevoederadditieven, diergeneesmiddelen en
het milieu 1

Feed Additives, Veterinary Drugs and the Environment

Th. A J. M. de Roij en P. H. U. de Vries^

SAMENVATTING De dieriijiie produl<tie in zijn huidige vorm is mede mogelijk dankzij het
gebruik van veevoederadditieven, met name antibiotica en coccidiostatica, en diergeneesmiddelen.
Na toediening aan landbouwhuisdieren worden deze stoffen, al dan niet gemetaboliseerd, vrijwel
kwantitatief uitgescheiden via faeces enjof urine en bereiken op deze wijze hel milieu (bodem,
water).

In deze voordracht wordt een kort overzicht gegeven van de omvang van de milieubelasting, die op
deze wijze tot stand komt, van de problemen, die daarvan het het gevolg kunnen zijn en van de rol,
die kennis over de milieuaspecten speelt of gaat spelen bij de beoordeling van de toelating van
additieven en diergeneesmiddelen.

Vervolgens wordt nader ingegaan op de resultaten van onderzoekingen, waarin de milieuaspecten
van dit type verbindingen zijn bestudeerd.

SUMMARY The use of feed additives and veterinary drugs is an established feature in current
animal production practices. Having been administered to the animals, these compounds are
excreted virtually in toto in the faeces and urine, thus reaching the environment (soil, surface water)
in their initial form and j or in the form of metabolites.

In the present paper, the extent of environmental pollution by residues offeed additives and animal
drugs, the resulting problems and the requirements of the authorities as regards the collection of
iitformation on the environmental impact of this type of compounds, are briefly reviewed.
Finally, some instances of studies done in this field are presented.

INLEIDING durende kortere of langere tijd behandeld

De enorme groei en schaalvergroting in de met als additief of therapeuticum gebruikte

veehouderij, die zijn begonnen in de jaren diergeneesmiddelen.

vijftig, zijn mede mogelijk geweest door de De omvang van het gebruik van additieven

ontwikkeling en de toepassing op ruime en diergeneesmiddelen is aanzienlijk. In

schaal van veevoederadditieven en dierge- tabel I is het totaal gebruik in 1979 van de

neesmiddelen. Daarnaast hebben de intro- drie (kwantitatieO belangrijkste catego-

ductie van nieuwe bedrijfssystemen en an- rieën dierbehandelingsmiddelen (antibio-

dere veranderingen in de bedrijfsvoering tica, antimicrobiële chemotherapeutica en

een belangrijke rol gespeeld. Men kan zon- groeibevorderende stoffen) weergegeven,

der overdrijving stellen dat de dierlijke pro- De cijfers hebben betrekking op het legale,

duktie, zoals die op dit moment wordt be- gereguleerde gebruik. Geschat wordt dat

dreven, onmogelijk is zonder het gebruik de omvang van de ongecontroleerde

van dierbehandelingsmiddelen. Elk voed- (\'zwarte\') toepassing van dierbehande-

selproducerend dier wordt heden ten dage lingsmiddelen ongeveer even groot is als

op enigerlei ogenblik tijdens zijn leven ge- die van de legale, reguliere toepassing met

I Bewerking van een voordracht op 1.1 januari 1982 gehouden ter gelegenheid van de .laarvergadering van de

Nederlandse Vereniging voor 1 oxicologie te Wageningen,
^ [5r. Th. A. .1. M. de Roij en drs. P. H. LI. de Vries, Instituut voor Landbouwkundig Onderzoek van
Biochemische Produkten (ILOB), Haarweg 8, 6709 PJ Wageningen.

-ocr page 40-

Tabel I. Gebruik van enkele categorieën veevoederadditieven cn diergeneesmiddelen in Nederland in 1979
(bron: referentie 5)

Categorie

Antibiotica
Chemotherapeutica
— coccidiostatica

overige
Groeibevorderende
stoffen

Totaal

Additief
91.7

201,8

42.3
335,8

Gebruik (x 1000 kg)

Diergeneeskundig\') Totaal

53.6 145.3

24,0 225,8

123.5 123.5

1.0 43.3

202.1 537,9

\') Gebruik op attest van een dierenarts (via gemedicineerde voeders en anderszins).

alle consequenties vandien wat betreft
kwaliteit, samenstelling van de geneesmid-
delen, toepassingswijze e.d. Zoals in tabel 1
is vermeld, bedroeg het gebruik van de ge-
noemde groepen stoffen als additiefin 1979
335.800 kg; het gebruik als diergeneesmid-
del 202.100 kg; tezamen derhalve ca.
540.000 kg. Deze hoeveelheid neemt nog
steeds toe.

Bij het gebruik van antibiotica voor nutri-
tieve en preventieve doeleinden (als addi-
tieO doen zich van jaar tot jaar opvallende
verschuivingen voor. Zo is de toepassing
van avoparcine en spiramycine in 1979
sterk teruggelopen in vergelijking met
1978, terwijl voor flavomycine, tylosine en
zinkbacitracine in deze periode sprake was
van een grote stijging. Oorzaak van deze
verschuiving is o.a. de regelmatige vervan-
ging, ter voorkoming van resistentie bij
micro-organismen, door mengvoederfa-
brikanten van een antibioticum door een
ander met een min of meer gelijkwaardige
effectiviteit.

Bij de diergeneeskundige (= curatieve) toe-
passing van antibiotica en chemotherapeu-
tica is het beeld veel constanter, zij het dat
van jaar tot jaar een stijgende tendens
waarneembaar is (bijv. 1978: 174.000 kg;
1979: 202.000 kg). In deze jaren waren veel
gebruikte verbindingen: tetracyclines, di-
metridazol, nitrofuraanderivaten, Sulfona-
miden en chlooramfenicol.

MILIEUASPECTEN

Elk veevoederadditief of diergeneesmiddel
wordt, na toediening aan het landbouw-
huisdier, goed of minder goed geresor-
beerd, na resorptie in mindere of meerdere
mate gemetaboliseerd, er volgt distributie
van de oorspronkelijke stof en metabolie-
ten over de diverse weefsels en organen en
de stoffen kunnen eventueel accumuleren
in bepaalde weefsels of dierlijke produkten
(bijv. melk of eieren).
Verreweg het grootste gedeelte van de toe-
gediende hoeveelheid wordt in enigerlei
vorm uitgescheiden via de faeces en urine.
Faeces en urine worden als (drijOmest of
gier gebruikt voor de bemesting en de ver-
betering van de bodemgesteldheid van -
met name — akkerland.
Op deze wijze worden ook de in de excreta
voorkomende residuen van additieven en
diergeneesmiddelen in het milieu geïntro-
duceerd. Afhankelijk van hun (fysisch)
chemische en biologische eigenschappen
kunnen deze stoffen in het milieu ongewen-
ste effecten veroorzaken en accumuleren in
bodem, bodemorganismen, gewassen en
waterorganismen. Tot de ongewenste ef-
fecten behoren o.a. een verstoring van om-
zettingsprocessen in mest en bodem en be-
vordering van het ontstaan van resistentie
bij micro-organismen.
In tegenstelling tot vele andere verbindin-
gen, zoals bestrijdingsmiddelen, worden
additieven en diergeneesmiddelen, voordat
zij in het milieu terechtkomen, blootgesteld
aan de inwerking van meerdere metaboli-
serende systemen. Het metabolisme in het
landbouwhuisdier is hierboven al aange-
stipt. Omzettingen, die kunnen plaatsvin-
den, zijn oxydatie, reductie, hydrolyse en \'
of conjugatie met bijv. glucuronzuur, sul-
faat, etc.

Vervolgens worden faeces en urine opge-
slagen in drijfmestkelders of mesthopen.
Tijdens deze opslag kunnen de residuen
door micro-organismen worden getrans-
formeerd of eventueel volledig worden af-
gebroken. Dientengevolge zal, naast de
oorspronkelijke verbindingen, veelal te-
vens een groot aantal metabolieten of af-

-ocr page 41-

braakprodukten in het milieu worden ge-
ïntroduceerd.

Men zou hieruit af kunnen leiden dat de
consequenties van het gebruik van additie-
ven en diergeneesmiddelen voor het milieu
waarschijnlijk mee zullen vallen. Er bestaat
immers een gerede kans, dat de diergenees-
middelenresiduen tegen de tijd dat ze het
milieu bereiken al in aanzienlijke mate af-
gebroken zijn.

Voor een goed begrip dient men zich echter
van de volgende aspecten bewust te zijn.
De concentratie van de diverse soorten
landbouwhuisdieren is in ons land niet
overal gelijk. De zgn. intensieve veehoude-
rij wordt voornamelijk bedreven in het Ve-
luwegebied, oostelijk Brabant en Noord-
l.imburg. Daarentegen zijn er ook streken,
waar deze vorm van veehouderij niet of
nauwelijks voorkomt (bijv. Friesland,
Groningen, grote delen van Noord-
Holland en Zeeland).
Zo is de dichtheid (aantal dieren per km^)
van mestkalveren in het westelijk Velu-
wegebied ca. 30 maal hoger dan de gemid-
delde landelijke dichtheid. In oostelijk Bra-
bant worden per km- ca. 20 maal meer
varkens gemest dan gemiddeld in Neder-
land.

De mest. geproduceerd door de dieren,
wordt voor een belangrijk deel gebruikt in
de gebieden, waar de dieren gehouden wor-
den. Dit betekent dat de gebieden met de
hoogste dichtheid van kalveren, varkens en
slachtkuikens veel zwaarder belast worden
met mest en de daarin aanwezig residuen
van additieven en diergeneesmiddelen dan
andere gebieden, waar de concentratie van
de dieren lager is. Bovendien zijn het steeds
dezelfde streken van het land, waar relatief
de grootste aantallen van de genoemde
diersoorten voorkomen. Deze situatie
heeft ertoe geleid, dat in deze gebieden de
landbouwgrond systematisch wordt over-
bemest met als gevolg een sterke toename
van de concentratie van o.a. nitraat, fos-
faat en koper in de bodemen of het grond-
water.

Opgemerkt moet worden, dat in toene-
mende mate acties worden ondernomen
om de geproduceerde mest wat gelijkmati-
ger over het land te verdelen (mestbanken).
Een beperkende factor in dit verband is de
economische waarde van dierlijke mest in
vergelijking met kunstmest.

WETGEVING

In wettelijk opzicht is er ten aanzien van de
milieuaspecten een duidelijk verschil tus-
sen de eisen, die worden gesteld aan vee-
voederadditieven en diergeneesmiddelen.
Wat betreft additieven wordt op dit mo-
ment in de z.g. Algemene Richtlijnen ten
behoeve van de toelating van additieven in
de diervoeding, opgesteld door het Vee-
voederoverlegorgaan, onderzoek naar de
consequenties van het gebruik van de stof-
fen voor het milieu expliciet genoemd als
onderdeel van het onderzoekspakket. De
opvatting, dat dergelijk onderzoek in een
aantal gevallen uitgevoerd dient te worden,
begint ook in EG-verband steeds meer
ingang te vinden. Wat betreft diergenees-
middelen is de wetgever kennelijk minder
overtuigd van de noodzaak te beschikken
over informatie over lotgevallen en effecten
van stoffen in het milieu.
In deontwerp-Diergeneesmiddelenwet, die
begin dit jaar aan de Tweede Kamer is
aangeboden, wordt in Artikel 4 alleen ge-
sproken over de veiligheid voor mens en
dier (3). In de Memorie van Toelichting
stellen de verantwoordelijke bewindslieden
(pag. 40): \'ondergetekenden hebben er uit-
eindelijk van af moeten zien, schadelijke
nevenwerkingen voor het milieu in de regi-
stratiebeoordeling te betrekken. Ge-
noemde EG-richtlijn laat zulks niet toe\'.
Gedoeld wordt op EG-Richtlijn 81 \'852 in-
zake de analytische, toxicologische, farma-
cologische en klinische normen en voor-
schriften betreffende proeven op
geneesmiddelen voor diergeneeskundig ge-
bruik. Vooral voor antibiotica en chemo-
therapeutica, die op grote schaal via geme-
dicineerde voeders worden toegepast, lijkt
enig milieu-onderzoek echter geen overbo-
dige luxe. Op dit moment is overigens nog
niet duidelijk te overzien in hoeverre het
ontbreken van milieu-eisen in de Dierge-
neesmiddelenwet strijdig zal zijn met de
beoogde regelgeving, die door middel van
de Wet Milieugevaarlijke Stoffen gestalte
gaat krijgen (4).

MILIEUONDERZOEK

Aspecten, die bij het milieuonderzoek van
chemische verbindingen in het algemeen
aan de orde kunnen komen, zijn:

-ocr page 42-

— (fysisch-)chemische eigenschappen;

— aard en structuur van de verbindingen,
die het miüeu bereiken;
degradatie en mobiliteit in het milieu;

— accumulatie in organismen en planten;
-- toxiciteit voor bijv. bodem- en wateror-
ganismen.

Toegespitst op additieven en diergenees-
middelen houdt het tweede genoemde
aspect in, dat onderzoek wordt verricht
naar de chemische vorm. waarin de stoffen
door landbouwhuisdieren worden uitge-
scheiden, en naar de eventuele omzetting
van de stoffen en, of de metabolieten tij-
dens opslag van (drijfjmest.
Met het geven van de bovenstaande op-
somming zou de suggestie gewekt kunnen
worden, dat voor elke chemische verbin-
ding, en derhalve ook voor elk additief en
diergeneesmiddel, alle aspecten bestudeerd
zouden moeten worden. Dat is uiteraard
niet het geval.

Als een stof bijvoorbeeld in het dier of in de
faeces (bij opslag) volledig wordt afgebro-
ken, is onderzoek naar de toxiciteit voor
waterorganismen een overbodige zaak.
Hetzelfde geldt voor een stof, die in de
bodem snel en volledig wordt afgebroken.
Daarnaast is het karakter van de stof en de
(verwachte) omvang van het gebruik mede
bepalend voor de aard en omvang van het
uit te voeren onderzoek. Uitgebreid milieu-
onderzoek van een vaccin of van een stof,
waarvan verwacht wordt dat het jaarlijks
gebruik niet groter zal zijn dan enkele tien-
tallen kg\'s, zou uit wetenschappelijk oog-
punt weliswaar interessant kunnen zijn,
noodzakelijk is het niet.
Onderzoek naar de lotgevallen en effecten
van additieven in en op het milieu wordt,
enkele uitzonderingen daargelaten, pas
sinds een beperkt aantal jaren uitgevoerd.
De uitzonderingen betreffen o.a. de studies
van Soulides, Pinck en anderen, aan het
eind van de vijftiger jaren verricht, naar de
adsorptie en mobiliteit van antibiotica,
zoals penicilline, streptomycine, tetracycli-
ne e.d., in de bodem (5). Aanleiding voor
dit onderzoek was het feit, dat veel antibio-
tica geproduceerd worden door micro-
organismen, die oorspronkelijk uit de bo-
dem zijn geïsoleerd.

In het algemeen is kennis omtrent de mi-
lieuaspecten van additieven en diergenees-
middelen niet erg groot. Voor de meeste
stoffen die thans in gebruik zijn, zijn deze
aspecten niet of slechts in zeer geringe mate
onderzocht.

Hieronder wordt aan de hand van enkele
concrete voorbeelden een nadere toelich-
ting gegeven op het milieuonderzoek van
additieven en diergeneesmiddelen. Deze
toelichting heeft uiteraard vooral betrek-
king op het onderzoek, dat wèl uitgevoerd
is. De voorbeelden zijn beslist niet repre-
sentatief voor additieven en diergenees-
middelen in het algemeen.

ANTIBIOTICA

Een van de stoffen, waarvan de milieu-
aspecten het meest uitgebreid zijn onder-
zocht, is monensin. Monensin is in feite een
antibioticum, geproduceerd door een stam
van de bacterie
Strepiomyces cinnamonen-
sis:
het wordt gebruikt als coccidiostaticum
bij pluimvee en als groeibevorderaar bij
rundvee.

De belangrijkste resultaten van het milieu-
onderzoek van monensin zijn als volgt.
In rundveemest, geïncubeerd in het don-
ker bij een temperatuur van 37° C, was na
10 weken nog 60-70% van de toegevoegde
hoeveelheid monensin aantoonbaar. In
mesthopen, waarin de temperatuur hoger
op kan lopen, verloopt de omzetting snel-
ler: na 11 weken was 80% van het monensin
verdwenen.

In de bodem wordt monensin vrij snel om-
gezet. Er zijn met betrekking tot dit aspect
meerdere experimenten uitgevoerd. Onder
veldomstandigheden bleek dat na ca. vijf
weken nog slechts 5% van de aan de grond
toegevoegde hoeveelheid monensin kon
worden teruggevonden. In een ander on-
derzoek met \'"»C-gelabeld monensin en pot-
grond bleek dat de afbraak in grond vrij
volledig is, waarschijnlijk tot COj en an-
dere vluchtige produkten.
De inobiliteit van monensin in de bodem is
niet groot. Adsorptie aan bodempartikels
is niet bestudeerd. Dat laatste geldt even-
eens voor bio-accumulatie. Wel zijn expe-
rimenten verricht naar de toxiciteit van
monensin en metabolieten daarvan voor
regenwormen en vliegelarven. De uitkom-
sten waren negatief, d.w.z. er werden geen
schadelijke effecten waargenomen. Nega-
tieve effecten werden evenmin gezien in een
experiment, waarin de fytotoxiciteit van
monensin voor een 14-tal plantensoorten.

-ocr page 43-

waaronder komkommer, tomaat, tarwe en
gerst, is gemeten.

Tenslotte bleek monensin ook geen nega-
tieve invloed te hebben op actief slib. Bij
toevoeging van 25 /ug monensin g kon de
stof na vierdagen niet meer worden aange-
toond.

Andere antibiotica, waarvan een aantal
milieuaspecten is onderzocht, zijn de tetra-
cyclines, met name chloortetracycline en
oxytetracycline. Een aanzienlijk gedeelte
van deze verbindingen wordt, na toedie-
ning aan landbouwhuisdieren, in de oor-
spronkelijke vorm uitgescheiden. Door
meerdere onderzoekers is de afbraaksnel-
heid van chloortetracycline in rundveemest
bestudeerd (1,6,7). De mest was afkomstig
van ossen waaraan gedurende lange tijd
(tot 180 dagen) een chloortetracyclinehou-
dend rantsoen was verstrekt (70 tot 100
mg, dier dag). Door beide groepen onder-
zoekers werd gevonden, dat bij opslag van
de mest het aanwezige chloortetracycline
werd omgezet tot in microbiologisch op-
zicht niet-actieve produkten, alhoewel uit
beide series experimenten verschillende
halfwaardetijden konden worden bere-
kend.

Evenals bij monensin het geval is, is de
afbraaksnelheid duidelijk afhankelijk van
de temperatuur in de mest: bij een hogere
temperatuur verloopt de afbraak sneller.
Na incubatie van oxytetracycline bij 25° C
in verschillende grondsoorten kon door
Soulides e.a. (8) reeds na 11-17 dagen geen
antimicrobiële activiteit meer aangetoond
worden.

Ook zijn diverse experimenten uitgevoerd,
waarin de toxiciteit van chloor- en oxyte-
tracycline voor een aantal bodemorganis-
men en insectenlarven is bestudeerd (voor
overzicht, zie de F^e Roij en De Vries (5)).
De verkregen resultaten wijzen uit. dat van
deze verbindingen in de concentraties, die
het milieu kunnen bereiken, geen schade-
lijke effecten te verwachten zijn.

CHEMOTHERAPEUTICA
Uit het bovenstaande moge blijken, dat
wat betreft enkele antibiotica een redelijk
beeld kan worden gevormd van lot en ef-
fecten in en op het milieu. Ten aanzien van
chemotherapeutica is in het algemeen vrij-
wel geen informatie beschikbaar over de
milieuaspecten.

Door De Vries en De Roij van het ILOB
wordt momenteel onderzoek uitgevoerd
naar de persistentie en milieu-effecten van
enkele synthetische additieven en dierge-
neesmiddelen. Op grond van een uitge-
breide literatuurstudie en een inventarisa-
tie van de omvang van het gebruik werd
gekozen voor de stoffen dimetridazol, fu-
razolidon en sulfadimidine. Van deze drie
stoffen was weinig of helemaal ni-ets be-
kend omtrent lotgevallen en effecten in en
op het milieu. Bovendien worden ze op
grote schaal toegepast in de veehouderij.
In een vooronderzoek werden hoge con-
centraties (100 Mg g) van de verbindingen
bij diverse temperaturen (20° C, 4° C, —
20° C) geïncubeerd in gepasteuriseerde en
niet-gepasteuriseerde varkensdrijfmest.
Dit laatste had ten doel de eventuele in-
vloed van de aanwezige micro-organismen
op het verloop van de extraheerbare con-
centratie van de stoffen zichtbaar te maken
(microbiële versus fysische of chemische
afbraak).

Uit het vooronderzoek bleek, dat dimetri-
dazol bij incubatie bij kamertemperatuur
zeer snel niet meer aantoonbaar was in
extracten van normale drijfmest. Bij lagere
temperatuur verliep de afname van de ex-
traheerbaarheid minder snel. Waarschijn-
lijk was in dit geval sprake van microbiële
omzettingsprocessen. De extraheerbaar-
heid van sulfadimidine werd niet beïnvloed
door de incubatie.

Furazolidon nam een tussenpositie in: de
hoeveelheid extraheerbaar furazolidon
nam weliswaar af tijdens de incubatie,
maar niet zo snel als bij dimetridazol het
geval was.

Opgemerkt moet worden, dat afname van
de extraheerbaarheid niet identiek hoeft te
zijn aan afbraak of omzetting. Er kan een
zodanige adsorptie van de verbinding aan
mestbestanddelen plaats hebben gevon-
den, dat de stof met behulp van de
gebruikte extractiemiddelen niet vrijge-
maakt kon worden. Het is uiteraard de
vraag of een van een stof in een dergelijke
situatie schadelijke effecten verwacht kun-
nen worden.

In vervolgonderzoek is de aandacht in eer-
ste instantie gericht op sulfadimidine. Het
oriënterend onderzoek is herhaald, echter
met meer op de praktijk afgestemde con-
centraties sulfadimidine, nl. 1 en 12.5 Mg/g-

-ocr page 44-

Ter vergelijking: faeces en urine van var-
kens, waaraan 200 mg sulfadimidine, kg
voeder wordt toegediend, bevatten teza-
men 15 a 20 mg onveranderde verbin-
ding kg. Dit is ca. 25% van de toegediende
hoeveelheid. Circa 50% wordt uitgeschei-
den in de vorm van N4-acetylsulfadimidine,
de voornaamste metaboliet.

Bij het vervolgonderzoek is gebruik ge-
maakt van \'"C-gelabeld sulfadimidine. In
figuur 1 is het verloop van de extraheerbare
hoeveelheid radioactiviteit tijdens incuba-
tie bij 20° van 12,5 yug sulfadimidine/g
drijfmest weergegeven.
Bij de ontwikkeling van de extractie- en
analysemethoden was vastgesteld, dat de
hoeveelheid radioactiviteit beschouwd kan
worden als maat voor de hoeveelheid sulfa-
dimidine.

Uit figuur 1 blijkt, dat in 28 dagen de extra-
heerbare hoeveelheid afnam tot ca. 40%
van de uitgangswaarde. Tevens zijn de
monsters, vóór de extractie, voorbehan-
deld met pepsine en HCl. Dit had ten doel
een eventuele binding aan eiwitten of an-
dere mestbestanddelen ongedaan te
maken. Het bleek, dat ook na een derge-
lijke voorbehandeling een afname van de
extraheerbare hoeveelheid radioactiviteit
werd geconstateerd; de afname was echter
kleiner, nl. tot ca. 60% van de uitgangs-
waarde (onderbroken lijn in figuur 1).

iio

S

O

ï 20

voorbehandeIi ng
pepsine/HCI

normale extrakti

0 13 7 14 28 dagen

Fig. I, Verloop van de extraheerbaarheid van\'•\'C-
Sulfadimidine tijdens incubatie in varkensdrijfinest
bij 20° C, Weergegeven is het gemiddelde percentage
extraheerbare radioactiviteit bij een uitgangsconcen-
tratie van 12.5 Mg Sulfadimidine g drijfmest.

Uiteraard moeten deze resultaten met
enige voorzichtigheid worden geïnterpre-
teerd. Het kan zijn, dat doorde voorbehan-
deling een binding ongedaan is gemaakt,
maar ook dat een omzettingsprodukt weer
is getransformeerd tot de oorspronkelijke
stof.

De resultaten van de incubatie van 1 Mg
sulfadimidine g drijfmest vertoonden een-
zelfde tendens als afgebeeld in figuur 1; de
afname was echter groter. Conclusie van
deze experimenten is, dat onder praktijk-
omstandigheden tijdens opslag van var-
kensdrijfmest een gedeelte van het daarin
aanwezige sulfadimidine weliswaar omge-
zet of sterk gebonden wordt, maar dat des-
ondanks een niet te verwaarlozen hoeveel-
heid sulfadimidine het milieu zal bereiken.
In aansluiting aan de genoemde experi-
menten is het onderzoek voortgezet met
studies naar de lotgevallen van sulfadimi-
dine en de voornaamste metaboliet N4-
acetylsulfadimidine in de bodem. Het
voornemen bestaat om daarna een nadere
evaluatie van furazolidon te starten.

KOPER

Een heel ander type additief, dat in dit
kader aandacht behoeft, is koper. Zoals
bekend, wordt koper vanwege het groeibe-
vorderende effect toegevoegd aan het voe-
der van met name varkens. Reeds
gedurende een aantal jaren worden doordi-
verse onderzoekers en onderzoekgroepen
in Nederland de koperbelasting van het
milieu en de daaruit resulterende effecten
gevolgd (2. 9).

Dat is ook niet verwonderlijk. Jaarlijks
wordt ca. 900.000 kg koper verwerkt als
additief in varkensvoeder. Deze hoeveel-
heid wordt door de dieren vrijwel volledig
uitgescheiden en bereikt met de drijfmest
het milieu.

Koper is uiteraard persistent. Het is een
mineraal en blijft als zodanig aanwezig. Bij
aanwezigheid in de wortelzone van de
bodem blijkt koper te accumuleren in de
wortels \\an de gewassen. Voordat in de
bovengrondse delen van gewassen koper-
concentraties worden bereikt die schadelijk
zijn voor mens of dier. zijn de planten zelf
veelal reeds dermate aangetast, dat ze af-
sterven. Direct gevaar voor mens en dier
als gevolg van de consumptie van gewassen
afkomstig van met \\arkensdrijfmest be-

-ocr page 45-

handelde grond, is derhalve niet zo waar-
schijnlijk. Wel lopen herkauwers de kans
om bij het grazen een aanzienlijke hoeveel-
heid koper binnen te krijgen via met het
gras opgenomen grond. Vooral schapen
zijn bijzonder gevoelig voor verhoogde do-
seringen koper.

Bij jarenlange bemesting met koperhou-
dende mest wordt de bodem echter zo ko-
perrijk, dat naast het grasland ook de bo-
demflora en -fauna (micro-organismen,
regenwormen, etc.) daarvan schade onder-
vinden.

Zowel micro-organismen als regenwormen
spelen een vitale rol bij de nutriëntenkring-
loop in de bodem en de instandhouding
van een goede bodemstructuur. Ook is ge-
bleken dat op den duur een geleidelijke
uitspoeling van koper plaatsvindt naar die-
pere bodemlagen.

Het tot nu toe uitgevoerde onderzoek heeft
duidelijk aangetoond, dat een verlaging
van het maximaal toegelaten kopergehalte
in varkensvoeder uit milieuoverwegingen
noodzakelijk is.

SLOTOPMERKINGEN

Onderzoek naar de implicaties van additie-
ven en diergeneesmiddelen voor het milieu
is tot op heden slechts op beperkte schaal
uitgevoerd. In Nederland is de intensieve
veehouderij, waar zowel relatief als abso-
luut grote hoeveelheden van deze produk-
ten worden toegepast, vooral geconcen-
treerd in enkele gebieden. Het zijn met
name deze gebieden, die worden belast met
o.a. de residuen van additieven en dierge-
neesmiddelen. Aandacht voor de milieu-
aspecten van dergelijke verbindingen is
derhalve geboden. De uitgebreidheid van
het uit te voeren onderzoek dient uiteraard
in redelijke verhouding te staan tot de
(te verwachten) omvang van het gebruik
van een stof en zal daarnaast worden be-
paald door de aard van de stof en van de
toepassing.

Bij het gebruik van een antibioticum of
chemotherapeuticum als additief of alsthe-
rapeuticum in gemedicineerde voeders
(grootschalige toepassing bij grote aantal-
len dieren) ligt onderzoek van de milieu-
aspecten meer voor de hand dan wanneer
een stof incidenteel aan individuele dieren
toegediend wordt. Het is te betreuren, dat
de Nederlandse overheid ervan heeft afge-
zien in de ontwerp-Diergeneesmiddelenwet
de mogelijkheid in te bouwen om aan de
producent op dit punt informatie te vragen.
Het hebben van de mogelijkheid hoeft nl.
niet te leiden tot het stellen van excessieve
eisen. In de huidige opzet kunnen echter in
het geheel geen eisen worden gesteld.

DANKBETUIGING

Het in de/e voordracht beschreven ILOB-onderzoek
naar de lotgevallen van chemotherapeutica in mest en
bodem wordt uitgevoerd met financiële ondersteu-
ning van het Ministerie van Volkshuisvesting. Ruim-
telijke Ordening en Milieubeheer(voorheen: Ministe-
rie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne), onder
verantwoordelijkheid van de Hoofdafdeling Bodem.

LITERATU UR

1. Elmund. G., Morrison. S.. Grant, D.. and Ne-
vens, M.: Role of excreted
Chlortetracycline in
modifying the decomposition process in feedlot
waste.
Bull. Environm. Coniam. Toxicol.. 6. 129-
134. (1971).

2. Eijsackers, H.: Effecten van koperhoudende var-
kensmest op regenwormen en op de kwaliteit van
grasland.
Laiulhouwkd. Tijihchr.. 93, 307-314.
(1981).

3. Regelen met betrekking tot diergeneesmiddelen
(Diergeneesmiddelenwet). Tweede Kamer, zitting
1982-1983. 17764. nrs. 1-2.

4. Regelen ter bescherming van mensen milieu tegen
gevaarlijke stoffen en preparaten (Wet Milieuge-
vaarlijke Stoffen). Tweede Kamer, zitting 1980-

1981. 16800. nrs. 1-2.

5. Dc Roij. Th. A. .1. M. en De Vries, P. H. U.;
Milieuto.xicologischc aspecten van het gebruik
van veevoederadditieven en therapeutica. Persis-
tentie in dierlijke excreta en milieu. Serie Bodem-
bescherming nr. 4. Staatsuitgeverij, pp. 1-134.

1982.

6. Rumsey, T. S., Dinius. D. A. en Oltjen, R. R.:
DES. antibiotic and ronncl in beef leedlot waste.
./. .Anini. Sci.. 41. 27.5. (IV75).

7. Rumsey, T. S.. Miller. R. W. and Dinius. D. A.:
Residue content of beef feedlot ma nure after feed-
ing
diethylstilbestrol, Chlortetracycline and ron-
nel and the use of
stirofos to reduce population of
lly larvae in feedlot manure. ,4rch. Environm.
Comam. Toxicoi.. b. 203-212. (1977).

8. Soulides. D. A.. Pinck. L. A. and Allison. F. E.:
Antibiotics in soils: V. Stability and release of
soil-adsorbed antibiotics.
Soil Sci.. 94. 239-244.
(1962).

9. Werkgroep \'Mineralen in krachtvoer in relatie tot
bemesting en milieu\' (Nationale Raad voor Land-
bouwkundig Onderzoek). De gehalten van meng-
voeders van enkele minerale bestanddelen met
betrekking tot de behoefte van de dieren, de uit-
scheiding in de mest en urine, alsmede enkele
gevolgen voor bodem, plant en dier. Rapport 11.
1979.

-ocr page 46-

Regelmatig wordt de laatste tijd vanuit de
praktijk gevraagd om van Gram-negatieve
bacteriën, geïsoleerd uit ontstekingspro-
cessen of darmaandoeningen, de gevoelig-
heid ten opzichte van gentamicine te bepa-
len. Dit middel is door de Gezondheids-
diensten niet in de normale set opgenomen,
mede ook daar doorde NRLO-werkgroep,
belast met de uniformering van gevoelig-
heidsbepalingen in de veterinaire sector,
voor dit middel geen criteria zijn aange-
geven.

Dat er een kritisch standpunt met betrek-
king tot het verrichten van een gevoelig-
heidsbepaling met dit aminoglycoside en
daarmee tevens ten aanzien van het ge-
bruik van dit middel in de veterinaire prak-
tijk wordt ingenomen is met name geba-
seerd op een in het
Nederlands Tijdschrift
voor Genee.skunde.
1 16, (30). 1295. (1972)
verschenen \'Brief aan de Redaktie\'. Hierin
wordt door een aantal medische bacteri-
ologen van naam een oproep gedaan genta-
micine in verband met resistentie-inductie
slechts in uitzonderingssituaties te gebrui-
ken, Letterlijk wordt gesteld; \'Deze aanbe-
veling houdt in dat gentamicine slechts
mag worden toegepast bij de behandeling
van zeer ernstige infecties door verwekkers
die voor de gebruikelijke middelen resis-
tent zijn. Gevallen van sepsis waarbij er
verdenking bestaat op infectie door
Pseudomonas of een andere resistente bac-
teriesoort, komen in principe eveneens
voor een behandeling met gentamicine in
aanmerking\'.

Ook collega dr. J. Goudswaard, werkzaam
als medisch bacterioloog, maakt in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 105, (3).

BRIEVEN AAN DE REDAKTIE

113, (1980) in het kader van een referaat,
een soortgelijke opmerking waarin hij o.a.
zegt; \'Referent is echter van mening, dat
men, evenals in de humane geneeskunde,
dit aminoglycoside pas in uiterste nood-
zaak dient te gebruiken, teneinde het aan-
tal voor gentamicine-resistent wordende
stammen in het milieu zo gering mogelijk te
laten zijn\'.

Gezien deze meningen lijkt een gebruik van
gentamicine alleen in zeer bijzondere ge-
vallen aangewezen. Met name valt te den-
ken aan alleen voor gentamicine gevoelige
kiemen bij gezelschapsdieren (hond, paard
e.d,) en zeker niet aan gebruik in de sector
van de landbouwhuisdieren,

G. H.A. Overgoor\'

F. H. J. JaartsvelcP

I Drs. G. H. A. Overgoor, Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland.
= Dr, F, H, .1. .laartsveld. Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Brabant.

BERICHT
RIV wordt RIVM

Het beleidsvoornemen tot integratie van het
Rijksinstituut voor de Volksgezondheid (RIV).
het Rijksinstituut voor drinkwatervoorziening
(RID) en het Instituut voor Afvalstoffenonder-
zoek (IVA) krijgt op 1 januari 1984 zijn beslag.
Aldus hebben de ministers van Welzijn, Volks-
gezondheid en Cultuur (WVC) en van Volks-
huisvesting, Ruimtelijke Ordeningen Milieube-
heer (VROM) besloten en neergelegd in hun
definitieve standpunt hierover. Genoemde inte-
gratie is een uitvloeisel van de in het regeerak-
koord overeengekomen departementale herin-
deling, Het nieuwe instituut (RIVM) zal
worden gehuisvest te Bilthovenen Utrecht. Mo-
menteel vindt hiervoor nieuwbouw plaats.

Gentamicine en gevoeligheidsbepaling

Gentamycin and Determination of Sensitivity

SUMMARY A highly selective use of gentamycin in veierinary medicine is advocated in view of
the findings reported in medical bacteriology.

-ocr page 47-

VETERINAIR JOURNAAL

Een ongewone oorzaak van
constipatie bij een big:
osteomyelitis van de
bekkenbeenderen

Op 14 mei 1982 is aan de Kliniek voor Veteri-
naire Heelkunde een big met defaecatiebezwa-
ren aangeboden waarbij als oorzaak een rec-
tumstrictuur wordt vermoed.
Uit de anamnese is naar voren gekomen dat de
klachten bestaan uit: geen defaecatie, tenesmus
en een dikke buik. De big is de eigenaar de dag
ervoor als zodanig opgevallen; over het ont-
staan en de tijdsduur van de klacht is hem niets
bekend.

HET KLINISCH ONDERZOEK
De drie weken oude big van het mannelijk ge-
slacht maakt bij het klinisch onderzoek een ge-
zonde indruk maar verkeert in een matige con-
ditie. Het dier loopt met het rechterachterbeen
duidelijk bewegingskreupel en heeft een verdik-
king ter plaatse van de heup, gelocaliseerd van
tuber coxae tot tuber ischii.
Bij palpatie voelt de dikte hard aan, niet fluctu-
erend en weinig pijnlijk.

Opvallend is dat de big platte faeces produceert,
die overigens goed van kleuren consistentie zijn
en die geen bloed- of slijmbijmenging vertonen.
Verder is de buikomvang van de big toegeno-
men.

Het rectaal onderzoek wordt door een ver-
nauwing van het rectum belemmerd.
Een harde, weinig pijnlijke structuur gelocali-
seerd aan de rechter bekkenhelft veroorzaakt de
obstructie en vult de bekkenholte bijna geheel.
Differentieel diagnostisch kan gedacht worden
aan een congenitale of door trauma verkregen
deformatie, een abces, een ontsteking, een
tumor en een cyste.

RÖNTGENOLOGISCH ONDERZOEK
Röntgenologisch is een ernstig gedeformeerde
rechter bekkenhelft, zich uitstrekkend over os
ischium, os ilium en os pubis, met osteolytische
haarden en uitgebreide botproliferatie zicht-
baar. Differentieel diagnostisch kan gedacht
worden aan osteomyelitis, osteosarcoom of an-
dere bottumoren. In verband met de uitgebreid-
heid van het proces is besloten de big te eutha-
naseren.

PATHOLOGISCH ONDERZOEK

In de te volle buik bevindt zich een sterk over-
vulde blaas, hydro-ureteren en beiderzijds een

hydronefrose (foto I). De rechter bekkenbeen-
deren. te weten os ischium, os ilium en os pubis
zijn sterk in omvang toegenomen ten gevolge
van een omvangrijke diffuse purulente osteo-
myelitis met veel osteolysis (foto 2). Rond dit
proces wordt een uitgebreide weefseltoename
aangetroffen bestaande uit geprolifereerd been-
weefsel en oedemateus bindweefsel. Vrijwel de
gehele bekkenholte wordt gevuld door dit pro-
ces. Uit de osteomyelitishaarden is
Staphylo-
coccus aureus
gekweekt.

DIAGNOSE

Suppuratieve osteomyelitis van de rechter bek-
kenbeenderen.

-ocr page 48-

DISCUSSIE

Constipatie is een infrequente of gestoorde ont-
lasting van de faeces. Het is een klacht, die
regelmatig voorkomt en waarbij de oorzaken
voor de defaecatieproblemen aangeboren of
verkregen kunnen zijn. Onder de aangeboren
oorzaken kunnen o.a. genoemd worden de atre-
sia ani, atresia recti, atresia ani et recti.
De verkregen oorzaken vallen uiteen in een aan-
tal categorieën, te weten mechanische obstruc-
tie (extraluminaal: bekkentumor, prostaathy-
pertrofie; intraluminaal: tumor rectum, hernia
perinealis, rectum strictuur, parasieten, corpora
aliena), pijnlijke defaecatie (anorectaal abces,
anaalfistel, trauma, bekkenfractuur, heupdislo-
catie), neurologische stoornis, metabolische en
endocrinologische stoornissen (hyperthyre-
oidie. hypothyreoidie) (3).
De bij de big gevonden suppuratieve osteomye-
litis van de rechter bekkenbeenderen kan de
symptomen defaecatiestoornis en dikke buik
verklaren doordat het een mechanische, extra-
luminaal gelegen obstructie van zowel het rec-
tum als de urethra vormt. De sterk overvulde
blaas, de hydro-ureteren en de hydronefrosen
zouden echter ook het gevolg kunnen zijn van
een stoornis van de innervatie van het urolo-
gisch apparaat door het proces.
Osteomyelitiden zijn meestal purulent of necro-
tiserend van aard. Zij ontstaan haematogeen,
per continuitatem of door trauma. .Jongere die-
ren hebben meer kans op osteomyelitiden dan
oudere (4).

De voornaamste verwekkers die een rol kunnen
spelen zijn
Cht. pyogenes, staphylococcen,
Streptococcen, salmonellae en
Fusohacieriiini
necrophorum.

De ontstaanswijze van de suppuratieve osteo-
myelitis bij deze big zou verklaard kunnen wor-
den door een intra-uteriene infectie, echter meer
voor de hand liggend is een ante-partum of
post-partum verkregen trauma, waar secundair
een infectie opgetreden is.
Osteomyelitis komt meestal locaal in het been-
weefsel voor en kan zich manifesteren als osteo-
lysis, resulterend in abcedering, sequestratie
en secundair botprolifcratie. Osteomyelitiden
worden bij alle diersoorten waargenomen. Bij
varkens worden regelmatig osteomyelitiden
aangetroffen, vaak in de wervelkolom als ge-
volg van staartbijten. Veelal wordt dan
Cht.
pyogenes
uit het proces geïsoleerd en in een
enkel geval
Sl. aureus.

Bij de mens en bij de hond worden vooral osteo-
myelitiden in de lange beenderen aangetrof-
fen, waaruit in het grootste aantal gevallen
Si.
aureus
geïsoleerd wordt.

In de recente literatuur staat geen gelijkend
geval van osteomyelitis in dc bekkenbeenderen
van een big beschreven.

A. B. M. Rijkenhuizen\'.

Mevr. drs. A. B. M, Rijkenhuizen. Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren.
Rijksuniversiteit te titrecht.

IJTER.MUUR

1. Beaupré. A. and Caroll. N.: The three syndromes
of Iliac osteomyelitis in children.
The Journal oj
Bone and Joini Surgery. 1087-1092. (1979).

2. Bruin. .1, ,1, M. deen .laartsveld, F. H. .1,: Staartaf-
wijkingcn bij varkens als oor/aak voor hel ont-
staan van abcessen.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 87,
847. (1962).

3. Ettinger. S. T.: Te.xtbook of Veterinary internal
medicine, blz. 1047 e
.V., 1975.

4. Firth. E. C., Dik. K. .1., Goedegebuure. S. A.,
Hägens. H. A., Verberne, I.. R. M.. Merkens. H.
W. en Kersjes. A. VV.: Polyarthritis and Bone
Infection in foals.
Zvl. l ei. Med.. B.27, 102-124.
(1980).

5. Meyer, P.. Rijnvis. H. ,1., Logtestijn, .1. C. van:
Staartontstekingen bij het varken.
Tijdschr. Dier-
geneeskd..
101. I07i. (1976).

6. Rees, A. L. A. van: Osteomyelitis bij jonge en
oude varkens.
Tijd.uiu. Diergeneeskd.. 89, 136.
(1964)

7. Schmitt, W.: Chirurgie der Infektionen, blz. 148
e
.V., blz. 526 e.V.. 1968.

8. Smith en .lones: Veterinarv Pathologv. biz. 912,
1966.

9. Wolvekamp, fh. C.: Osteomyelitis aan de lede-
maten bij de hond cn kat. Een samenvatting van
het röntgenologisch beeld.
Tijdschr. Dierge-
neeskd..
106. 613. (1981).

-ocr page 49-

REFERATEN

Homoeopathie

Het polychrest Arsenicum album

Genet L.: Arsenicum album, ies Annales Homé-
opathiques Françaises.
25. 61-65. (1983).

In dit artil<eltje over het grote polychrest Ar.se-
nicum album
maakt Genet twee zaken nog eens
duidelijk. Ten eerste: slechts de karakteristieke,
typische, paradoxale symptomen (de identiteit
van de individuele zieke), en de modaliteiten
kunnen een trefzekere simillimum-keuze waar-
borgen; ten tweede: door enige inzicht in de
\'achtergrond\' van een symptoom is de verschij-
ning van dat symptoom min of meer logisch te
beredeneren, waardoor het gemakkelijker te
onthouden is.

Arsenicum album dringt tot in alle \'hoeken en
gaten\' van het lichaam door en heeft een corro-
sieve werking
{Ref.: Met Phosphorus en Sulfur
behoort
Arsenicum album tot de 3 \'branders" in
de homoeopathie).

Behalve symptomen zoals: geen eetlust, water-
dunne faeces. die eruit spuit en enorm stinkt,
snelle vermagering, grote zwakte en uitputting,
dronkemansgang, e,d. noemt Genet de sympto-
men. die ver boven in de hiërarchie der sympto-
men staande de uiteindelijke geneesmiddel-
keuze bepalen,

( 1 ) Ongeveer om 02,00 uur "s nachts treedt er
een verergering van de klachten op,

(2) De klachten vertonen een opvallende peri-
odiciteit.

(3) Er is sprake van dorst: frequent kleine
beetjes water drinken, die direct weer worden
uitgebraakt (poging tot het verdunnen van de
concentratie opgehoopte toxinen, blussen van
een \'binnenbrand\' terwijl het maagslijmvlies
overgevoelig is),

(4) Kouwelijkheid, terwijl er grote behoefte is
aan en er verbetering van de klachten optreedt
in
ée frisse lucht. Warmte, warme dranken, en
warm voedsel
verbetert. Koude, koude dran-
ken. en koud voedsel verergert
{Ref: Arseni-
cum album D\\2
bij een (haemorrhagische)
gastro-enteritis na sneeuw eten bij de hond),

(5) Apathie afgewisseld met excitatie, woeste
opwinding, pogen tot vluchten, zich willen ver-
bergen,

(6) Rechtse lateraliteit.

(7) Cieringe hoeveelheden se- en excreten, die
necrotisch stinken en etsend werken (pijnlijke
anus, pijnlijke otitis externa, pijnlijke conjunc-
tivitis e.d,).

Aan het slot van zijn artikeltje geeft Genet nog
een onduidelijk indicatielijstje voor
Arsenicum
album
in de diergeneeskunde. Gemis aan duide-
lijkheid in deze is niet erg, als we bedenken, dat
we bij de genoemde indicaties zoals stafylo-
demodicosis, haemorrhagische gastro-enteritis,
asthmatische bronchitis, nerveuze storingen,
toch alleen dan
Arsenicum album trefzeker in
kunnen zetten, als de symptomen, die hoog
staan in de hiërarchie passen bij het geneesmid-
delbeeld van
.Arsenicum album. De locale symp-
tomen zijn althans voor de geneesmiddelkeus
van ondergeschikt belang,

A. W. Westerhuis.

Immunologie

Plasmaferese als behandelingsmethode bij
een hond met SLE

Matus. R, E„ Scott, R, C„ Saai, S., Gordon, B,
R,, and Hurvitz, A. 1,: Plasmapheresis-
immunoadsorption for treatment of systemic
lupus erythematosus in a dog,
J. Am. Vet. Med.
A
.SSOC.. 182, 499-502. (1983).

SLE is één van de best bestudeerde auto-
immuunziekten. zowel bij de mens als bij de
hond. De \'therapie\' bestaat meestal uit een ge-
combineerde behandeling met prednison en cy-
clofosfamide
{Ref).

De auteurs van dit artikel sommigen als arts
verbonden aan geneeskundige faculteiten, an-
deren als dierenarts aan het imposante animal
medical centre in New York — beschrijven de
klinische symptomen en de laboratoriumbevin-
dingen bij een driejarige herdershond met SLE.
Omdat de ziekte niet in remissie ging, ondanks
behandeling met cyclofosfamide en prednison,
werd besloten tot (ook experimenteel bij men-
sen met SLE toegepaste) plasmaferese. waarbij
het IgG van de hond als ook circulerende im-
muuncomplexen werden weggevangen door
immunoadsorptie aan Staphylococcen-
proteïne A. De plasmaferese werd achtmaal
toegepast, verdeeld over een periode van 45
dagen.

Vanaf de veertiende dag van deze behandeling
werden de symptomen minder evident en kreeg
het dier zijn eetlust terug. De therapie werd
overigens wel ondersteund met prednison. Ook
de laboratoriumwaarden (complement-
factoren, CIC, etc.) werden weer normaal.
(Uiteraard betekenen deze goede resultaten nog
niet, dat de ziekte in remissie zal blijven en dat
exacerbaties uitgesloten zouden zijn;
Ref.)

J. Goudswaard.

-ocr page 50-

Kleine huisdieren

Gevoeligheid van het maag-darmkanaal
van de hond voor antiphiogistica en antir-
heumatiea zonder stereoïden

Teelman K.: Die Magen-Darm-
Empfindlichheit des Hundes gegenüber nicht-
steroidalen Antiphlogistika Antirheumatika.
Kleiniier Praxis. 28. (4) 177-232. (1983).

Auteur wijst erop dat antiphiogistica en antir-
heumatica zonder toevoeging van stereoïden bij
de mens voornamelijk via de nier worden geël-
imineerd. terwijl dit bij de hond voornamelijk
via de gal geschiedt.

Bij de hond ontstaat hierdoor een uitgesproken
enterohepatistische kringloop, waardoor de
tractus digestivus extra wordt belast, hetgeen
derhalve voor deze diersoort niet zonder risico
is.

In verband hiermede mogen voor de hond
slechts medicamenten worden toegepast waar-
bij zowel de werkzaamheid alsmede de dosering
proefondervindelijk als veilig mogen worden
verondersteld.

H. H. Thaiheimer.

Mens

AIDS bij de mens en bij primaten

Hapke, M. R., Shearer, M., and Levy, R. B.:
Aids in Monkeysand Man.
The Lancei. I, 1097-
1098, (1983).

Het zal iedereen via dag- en weekbladen als ook
via de T.V. genoegzaam bekend zijn, dat vooral
in de V.S. veel aandacht wordt besteed aan een
\'nieuw\' syndroom, AIDS (Acquired Immuno
Deficiency Syndroom) verkregen immuundefi-
ciëntiesyndroom, dat vooral wordt waargeno-
men bij homosexuelen, Haïtianen en haemo-
philiepatiënten. Tot nu toe waren alleen
gevallen bij de mens beschreven
(Ref.). De au-
teurs van twee ingezonden brieven in de
Lancet
bespreken nu een AIDS syndroom onder pri-
maten in een apenkolonie in Californië. Merk-
waardige overeenkomst met de gevallen bij de
mens (er zijn inmiddels gevallen beschreven in
Nederland, waarvan 2 met dodelijke afloop) is,
dat ook onder mannelijke mensapen een zeker
\'homosexueel\' gedrag voorkomt. Er blijven
uiteraard nog zeer veel vragen over met betrek-
king tot de epidemiologie van de mogelijke
AIDS verwekker(s), doch de waarneming over
het mogelijke voorkomen bij mensapen van
deze uiterst gevaarlijke ziekte (van hen, die in
1979 1980 \'besmet\' zijn. is niemand meer in
leven;
Ref.)7.a\\ ongetwijfeld bijdragen tot meer
kennis over ziektebeeld, overdracht, besmette-
lijkheid, etc.

J. Goudswaard.

Proefdieren

Microklimaat in rattenkooien

Raynor T. H.. Steinhagen W. H., Hamm T. E.,
,Ir.: Differences in the microenvironment of a
polycarbonate caging system: bedding vs raised
wire floors.
Laboratory animais. (17). 85-89.
(1983).

Kleine laboratoriumknaagdieren worden
doorgaans in polycarbonaatkooien, waarin
meestal zaagsel als beddingmateriaal wordt ge-
bruikt, gehouden. Echter, zaagsel kan allerlei
parameters beïnvloeden, zoals uit recent onder-
zoek is gebleken. Zaagsel kan bijv. pesticiden
bevatten, het kan vluchtige koolwaterstoffen
bevatten die leverenzymen kunnen beïnvloe-
den, het kan stoffen bevatten met oestrogene
activiteit etc. In het beschreven onderzoek is
gebruik gemaakt van een stalen rooster op de
kooibodem als vervanger voor zaagsel. Ook is
het rooster getest in combinatie met zaagsel of
karton. Het microklimaat in de kooien is daar-
bij bestudeerd (temperatuur, vochtigheid,
ammoniak concentratie, aantal circulerende
deeltjes).

Uit het onderzoek kwam naar voren dat tempe-
ratuur en vochtigheid niet verschilden bij ge-
bruik van bedding of roosters. Het gebruik van
een rooster alleen of in combinatie met karton
leidde in kortetijd tot onacceptabele ammoniak
concentraties (> 25 ppm). Dit is te wijten aan
het vochtig blijven van keutels, waardoor amm-
oniakvormende bacteriën zich snel kunnen ver-
menigvuldigen. In bedding vindt snelle vocht-
onttrekking plaats met als gevolg het stoppen
van de bacteriegroei.

Wat betreft de aantallen deeltjes die in de kooi
circuleren werd gevonden dat contact met
strooisel zeer sterk deeltjesverhogend werkt.
Samengevat kan worden gezegd, dat strooisel
voorkomt dat hoge ammoniakgehalten worden
bereikt. Een rooster boven hel strooisel redu-
ceert de mogelijkheid van opeten of inademen
van beddingdeeltjes.

./. P. Koopman.

Rund

Het tijdstip van oestrus en ovulatie na ver-
schillende synchronisatietechnieken door
middel van P.R.l.D.\'s

Cumming. 1. A., McPhee, S. R., Chamley,
W. A.,Polman, Y., and Davis. 1. F.: The time of
oestrus and ovulation following various syn-
chronisation techniques using progesterone im-
pregnated inlravaginal devices.
Austr. Vet. J..
59. 14-18, (1982).

-ocr page 51-

In Europa worden Prid\'s (Progesterone Relea-
sing intravaginal device) regelmatig gebruikt
bij oestrus-synchronisatie van runderen. Er zijn
echter weinig gegevens bekend over factoren die
hel interval verwijderen Prid-ovulatie beïnvloe-
den.

Behandeling met Prid (oestrogeen capsule ver-
wijderd) gedurende 7-12 dagen geeft betere
drachtigheidsresultaten dan een langduriger be-
handeling. Het synchronisatie resultaat is ech-
ter bij de kortdurende applicatie slechter, waar-
schijnlijk tengevolge van een nog functionerend
corpus luteum. Om regressie van dit corpus
luteum te verkrijgen wordt aan de Prid
oestradiol-benzoaat. of -cypionaat toegevoegd,
Oestradiol werkt antiluteotroof of luteolytisch.
In de hier beschreven experimenten werden
koeien en vaarzen met Prid\'s behandeld op ver-
schillende tijdstippen binnen de oestrische cy-
clus, met en zonder oestradiol en sommige na
voorbehandeld te zijn met
Prostaglandines,
Op willekeurige tijdstippen toepassen van Prid
gaf zeer variabele resultaten (slechts
50% had
binnen 72 uur geovuleerd).
De groep die voorbehandeld was met PGF
2a
(overigens in het kader van een andere proeO
gaf duidelijk betere resultaten te zien (95% had
binnen 72 uur geovuleerd). Het synchronisatie-
effect van inbrengen van de Prid op D2-4 in
vergelijking met toepassen op DI3-I4 was dui-
delijk slechter bij de eerste groep. (75% van de
D2-4 groep had na 100 uur nog niet geovuleerd;
bij de D13-14 groep had 3 4 binnen 82 uur
geovuleerd). De plasma progesteron-
concentratie was bij de eerste groep op tijdstip
van verwijderen tweemaal zo hoog als bij de
tweede groep.

Verder worden drie groepen dieren vergeleken
waarvan er twee Prid\'s op D3 kregen inge-
bracht: de ene groep Prid met, de andere groep
Prid /.onder oestradiol. De derde groep was een
controlegroep. De groep Prid oestradiol
kwam gemiddeld na 45 uur in oestrus tegen 80
uur de groep die alleen Prid had gehad. De
spreiding binnen de eerste groep was aanzienlijk
kleiner.

De plasma progesteron-concentratie was bij
deze groep dieren op tijdstip van verwijderen
van de Prid drie maal zo laag als bij beide
andere groepen. Uit deze proeven blijkt, dat het
tijdstip van inbrengen van de Prid binnen de
oestrische cyclus cn het al of niet gelijktijdig
toepassen van oestrogenen van sterke invloed
zijn op het synchronisatie-resultaat.

Af. Sevinga.

Verbetering van de tochtigheidswaarne-
ming door progesteronbepaling in de melk

Foulkes, .1. A., Cookson, A. D., and Sauer, M.
.1.: Artificial insemination of cattle based on
daily enzyme immunoassay of progesterone in
whole milk.
Vel. Rec.. 111,(13), 302. (1982).

Op vier bedrijven werd van 82 koeien, die min-
stens zes weken voordien gekalfd hadden, gedu-
rende een maand dagelijks het
progesterongehalte in de melk bepaald. Insemi-
natie vond plaats daags nadat gedurende twee
achtereenvolgende dagen de melk minder dan 5
ng ml progesteron bevatte, ongeacht of doorde
veehouder al dan niet tochtigheidsverschijnse-
len waren waargenomen. Bij twee koeien werd
gedurende de proefperiode een dergelijke peri-
ode van verlaagde progesteron-uitscheiding
niet gevonden.

Van de overige 80 koeien (= 97,5%) werden 50
(= 62,5%) drachtig, de overige braken op. Op
dezelfde vier bedrijven dienden 82 andere
koeien als controlegroep. Van hen werden door
de veehouders gedurende de proefperiode bij 58
(= 70,7%) tochtigheidsverschijnselen waarge-
nomen. Zij werden vervolgens geïnsemineerd,
met als gevolg dat 28 (= 47,5%) drachtig wer-
den.

Het interval tussen partus en eerste inseminatie
bedroeg voor de proefgroep gemiddeld 78
dagen en voor de controlegroep 92 dagen.
Dagelijkse bepaling van progesterongehalte in
de melk was dus in deze proef duidleijk effectie-
ver ter bepaling van het optimale inseminatie-
tijdstip dan tochtigheidswaarneming door de
veehouder.

J. Llwlaiul.

Rund/schaap

Vroege drachtigheidsdiagnose bij rund en
schaap

Nancarrow, C. D., Wallace, A, L. C, en Grewal,
A. S.: T he early pregnancy factor of sheep and
cattle.
J. Reprod. Fert. Suppl.. 30, 191. (1981).

Binnen enkele dagen na dc bevruchting kan in
bloedserum en weefsels van drachtige dieren de
zogenaamde \'early pregnancy factor\' (EPF)
worden aangetoond. Bij runderen kan reeds
vier dagen na kunstmatige inseminatie een be-
trouwbare drachtigheidsdiagnose worden ge-
steld door bepaling van de EPF-titer in het
bloedserum. Bij schapen werd zelfs al vanaf
dertig uur na aanvang van de oestrus, waarbij
bevruchting had plaats gevonden, een positieve
EPF-titer aangetoond.

-ocr page 52-

Bij schapen werd door de auteurs ook experi-
menteel onderzoek verricht. Indien bij drach-
tige schapen de eierstok, die het corpus luteum
bevatte, werd verwijderd, verdween de positieve
EPF-titer binnen twee tot vier dagen na de ova-
riectomie, ook indien de graviditeit in stand
gehouden werd door progesteroninjecties. In-
plaatsing van schapenzygoten in de eileiders
van niet-drachtige ooien leidde tot een positieve
EPF-titer bij deze ontvangerdieren. Ook indien
extracten van muizenzygoten in de eileiders van
niet-drachtige ooien werden gebracht, ontstond
een positieve EPF-titer, maar deze reactie bleef
uit, indien in plaats van extracten van muizen-
zygoten extracten van muizeneicellen werden
gebruikt. Bij drachtige ooien leidde een verwij-
dering van zygoten of embryonen steeds binnen
24 uur tot een sterke daling van de EPF-titer.
Op basis van deze experimenten wordt veron-
dersteld, dat de bevruchte eicel een stof produ-
ceert, waarvoor men de naam zygotin voorstelt.
Dit zygotin zou direct of indirect via een door de
eileider geproduceerde stof, de ipsilaterale eier-
stok prikkelen tot produktie van EPF.
De fysiologische betekenis van EPF is onbe-
kend. EPF is niet noodzakelijk voor het hand-
haven van de graviditeit, immers bij drachtige
ooien, waarbij de eierstokken verwijderd zijn,
en de drachtigheid wordt gehandhaafd door
exogene progesterontoediening, is geen EPF
aantoonbaar.

J. Uulancl.

Tabel 1. Effect van cnergieniveau van het voer tijdens lactatie op prestaties van zeug en biggen (Ie worps
zeugen).

............DIËËT

Laag Middel Hoog

ZEUGEN

Aantal zeugen

23

23

23

gewichtsverlies in lactatie

25,7

a

13,3

b

3,3

c

verlies aan spekdikte in lactatie

8,4

a

4,6

b

1,8

c

Percentage herig

^ 7 dagen

65,2

a

91,3

b

95.7

b

^ 14 dagen

73,9

a

95.7

b

100,0

b

< 21 dagen

73,9

a

95,7

b

100.0

b

^ 70 dagen

82,6

a

95,7

b

100,0

b

Aantal niet berig binnen 15 dagen

6

1

0

waarvan stille bronst

1

0

0

BIGGEN

Gemiddelde toomgrootte bij spenen

8,9

8,9

8,6

Gemiddeld speengewicht per big

6,6

6,7

7,0

Effecten van een lager energieniveau tijdens lactatie zijn o.a

groter gewichtsverlies van de zeug

grotere afname spekdikte

b significant verschil
c 1

minder dieren in bronst na het spenen
uitstel \\an bronst na het spenen
optreden van \'stille bronsten\'
lager\'gemiddeld speengewicht\' per big.

Invloed van hef energieniveau tijdens de
lactatie op het interval spenen-bronst

Reese. D. E., Moser, B. D., and Peo, E. R. e.a.:
Influence of energy intake during lactation on
the interval from weaning to first estrus irsows.
Journal of Animal Science. 55, (3). 590-5 98.
(1982).

In de huidige varkenshouderij is een kort inter-
val tussen spenen en bronst (worpindex sterk
medebepalend voor de rentabiliteit van een be-
drijf.

Doel van dit onderzoek was het vaststellen van
het effect van verschillende energieniveaus tij-
dens de lactatie op de prestaties van zeug en
biggen en op het percentage herige zeugen?, 14,
21 en 70 dagen na het spenen.
Gedurende de dracht zijn alle zeugen geüjk ge-
voerd; tijdens de zoogperiode op verschillende
energieniveaus.

Meer of minderenergierijk voer werd verkregen
door variaties in gehaltes aan maïszetmeel en
vet; de gehaltes aan eiwit, vitaminen en rr.inera-
len waren voor alle voeders gelijk.
Aan biggen is in de zoogperiode geen korrelvoer
verstrekt, ook konden ze geen zeugenvoer vre-
ten. In het onderzoek zijn perexperimentsteeds
zeugen vergeleken van hetzelfde worpnummer
en hetzelfde kruisingstype. Biggen zijn gespeend
op een leeftijd van 28 dagen.
Ter illustratie enkele gegevens uit een experi-
ment met le worps zeugen (tabel 1).

-ocr page 53-

De verschillende energieniveaus: laag, middel
en hoog zijn opgegeven in kilocalorieën verteer-
bare energie per dier per dag. Dit is vergelij-
kbaar met de volgende voergift in kg per dier
per dag van een commercieel Nederlands voer
met een EW van 1,03
(Ref.).
Laag = 3,7 kg per dier per dag;
middel = 5,5 kg per dier per dag;
hoog = 7.4 kg per dier per dag.
Uit dit onderzoek komt o.a. naar voren
(Ref):
het belang van een hoge voergift tijdens de
zoogperiode, vooral voor jonge zeugen in de
groei.

Inde praktijk dient tijdensde lactatie maximaal
gevoerd te worden. Richtlijn is: 3 kg voor de
zeug % kg extra voor elke big (dus: zeug met
10 biggen in ieder geval 5,5 kg per dag).
Voorkeur tijdensde lactatie: energierijk zeugen-
voer

in de zomer deze voeropname stimuleren
door vroeger later voeren -I- voldoende
drinkwater;

het dagelijk.s geven van beercontact gedu-
rende enige minuten onder toezicht van de
boer werkt enorm stimulerend op het optre-
den van de bronst (dus elke gespeende zeug
dagelijks even apart bij een beer in het hok);
— het niet berig worden van met name le
worps zeugen van verschillende rassen of
kruisingscombinaties een \'internationaal"
probleem is.

,/. P. H. Oskam.

Voedingsmiddelenhygiëne

Yersinia enterocolitka in koemelk

Vidon. D. J. M. and Delmas, C. L.: Incidence
of
Yersinia emerocoiitica in Raw Milk in Eas-
tern France.
Appi. & Env. Mierohioi..
359. (1981)

De auteurs geven in het kort literatuur overzicht
aan dat
Yersinia enierocoiilica kan worden geï-
soleerd uit water, vlees, schaaldieren, melk, voe-
ding van plantaardige oorsprong en dieren, spe-
ciaal varkens en wilde knaagdieren. Ook dat dit
micro-organisme duidelijk als verwekker van
acute ziektebeelden kan worden aangewezen.
Maar de relatie tussen beide fenomenen is veel
minder duidelijk. Slechts in enkele gevallen kan
hel verhand tussen de consumptie van (besmet)
voedsel en de ziekteverschijnselen worden aan-
getoond. Ook vliegen kunnen een rol bij de
overbrenging spelen.

De auteurs onderzochten het voorkomen van
Yers. enierocoiilica in Melk in de Elzas. Zij
onderzochten 56 mengmonsters van 30-50 boer-
derijmonsters rauwe consumptie melk op het
voorkomen van
Yersinia enierocoiilica. 81%
der monsters waren positieL Chemotype I en

Serotype 0:5 kwamen het meeste voor. Uit 7
monsters werd meer dan I type geïsoleerd. De
meeste stammen waren resistent tegen ampicil-
line en carbenicilline en alle stammen waren
gevoelig voor tetrageline, chlooramfenicol,
streptomycine, sulfonamide en kwikionen.
Bij dit onderzoek vergeleken zij 3 verschillende
methodes van voorophoping nl. a. ophoping bij
4° C voor 1 maand b. Rappaport medium bij
20° C voor drie dagen na a. en c. een medium dat
saccharose, tris. Natrium asiel en ampicilline
bevatte bij 28°C voor 2 dagen na a.
Het bleek dat deze laatste techniek de beste
resultaten gaf.

Het is opvallend dat de humaan pathogene se-
rotypes 3 en 9 niet werden geïsoleerd zodat de
Volksgezondheidaspecten van deze bevinding
nietszeggend zijn.
 H. Mol.

Warm vlees in rauwe worst

Pezacki W. en Pezacka E.: Qualität aus Warm-
fleisch hergestellter Rohwurst.
Fieischwirl-
schafl.
63. (5). 922-931. (1983).

Onderzocht werd de verwerking van \'warm"
vlees in rauwe verduurzaamde vleeswaren. Het
onderzoek werd uitgevoerd met behulp van cer-
velaatworst. De controle werd gedaan met cer-
velaatworst die bereid was met zeven dagen
gekoeld (± 5°C) vlees.

De volgende parameters werden bij de beoorde-
ling van de producten betrokken: het waterge-
halte. het oplosbaar eiwit (verdeeld in 3 fracties
afhankelijk van het molecuulgewicht), het
melkzuurgehalte, het pyrodruivenzuurgehalte,
de pH - waarde en sensorisch onderzoek. Deze
bepalingen werden zowel in de kern als aan de
rand van de worst uitgevoerd.
Sensorisch werd er geen verschil vastgesteld tus-
sen de 2 soorten cervelaatworst. er werden
kleine verschillen aangetroffen in de gehaltes
aan water, melkzuur, pyrodruivenzuur en de
hoeveelheid oplosbaar eiwit. Melkzuur wordt
in het uit warmuitgebeend vlees bereide product
tragér gevormd en het gehalte aan pyrodruiven-
zuur en het oplosbaar eiwit was in het begin
(kort na de bereiding) hoger. De afname nadien
van de hoeveelheid oplosbaar eiwit is vooral een
gevolg van het uitzouten en veel minder het
gevolg van autoproteolyse. De pH-waarde van
het uit warm vlees bereide product is uiteinde-
lijk wat hoger.

De wat trager verlopende verzuring en de wat
lagere opbrengst ten gevolge van wat meer wa-
terverlies zijn volgens de auteurs redenen om
het bereiden van rauw verduurzaamde vleeswa-
ren met behulp van warm uitgebeend vlees niet
te stimuleren.
 j, M. de Kruijf.

-ocr page 54-

BOEKBESPREKING

Poultry diseases

2nd edition

Edited by R. F. Gordon en F. T. W. Jordan
(Uitgever Bailliére Tindall. London. 1982 ISB.\\\' 0-
7020-0907-5)

Onder deze titel is in 1982 de 2e druk verschenen van
een 401 pagina\'s tellend boekwerk over pluimveeziek-
ten en hun bestrijding.

Behalve dit werk zijn er nog een aantal andere uitga-
ven met nagenoeg dezelfde titel. Wat te denken van:
\'Diseases of Poultry\' en \'Poultry Diseases under mo-
dern management\'. Toch zijn deze boeken elk voor
een eigen doelgroep geschreven. Zo benadert \'Dis-
eases of Poultry\' de onderwerpen vaak zeer funda-
menteel met tegelijkertijd een uitgebreid literatuur-
overzicht, terwijl \'Poultry Diseases under modern
management\' makkelijk toegankelijk is met slechts
een beperkte hoeveelheid feitelijkheden en geen litera-
tuuroverzicht.

Tussen beide in staat \'Poultry Disease\', dat volgensde
inleiding bedoeld is voor o.a. veterinaire studenten,
praktizerende dierenartsen en dierenartsen werkzaam
in de voorlichtingssector.

\'Poultry Diseases\' is in 18 hoofdstukken verdeeld,
welke door verschillende, meestal prominente, des-
kundigen geschreven zijn. De rubricering van de
hoofdstukken is als gebruikelijk. Genoemd kunnen
worden hoofdstukken over bacteriêle ziekten, virus-
ziekten. schimmelziekten, parasitaire aandoeningen,
tumoren en botafwijkingen.

Naast deze thema\'s worden echter ook onderwerpen
als het immuunsysteem van de vogel, voedingsfouten,
desinfeclie en hygiëne en als toegift, kunstmatige inse-
minatie behandeld.

Gezien de doelgroepen waarvoor het boek geschreven
is ligt het accent bij de behandeling van de diverse
ziekten bij de epidemiologie, kliniek, bestrijding en
preventie. De diagnostiek is vaak beknopt weergege-
ven, waarbij niet wordl uilgewijd over laboratorium-
technieken. Voor zover van belang worden ze ge-
noemd, maar niet uitgewerkt.

De medewerkers (20) aan deze uitgave zijn op 2 na alle
afkomstig uit het Verenigde Koninkrijk. Dit houdt in
dat het boek hier en daar éénzijdig op de Engelse
situatie georiënteerd is. In het eerste hoofdstuk \'The
Poultry Industry • bijvoorbeeld wordl alleen een over-
zicht gegeven over de pluimveehouderij in Engeland
en de hierbij betrokken instanties.
Ook hel onderwerp ziektebestrijding dient men kri-
tisch te lezen. Zo wordt voor de vaccinaties tegen de
ziekte van Marek aangegeven dat dit praktisch geheel
gebeurt op basis van vaccins van kalkoenherpes virus.
(In Nederland wordt echter ±
909i van alle dieren
gcent met het vaccin van Rispens, bestaande uit aviru-
lent Marek-virus).

Ook bij de beschrijving van de bestrijding van Pseu-
dovogelpest (NCD) wordl een beeld opgeroepen dat
volstrekt niet past in de Nederlandse situatie.
Bij het streven naar \'up to date\' informatie kunnen
makkelijk fouten ontstaan. Zo wordt bij het Malab-
sorptie syndroom (Osteoporose) gesteld dat o.a. Ne-
derlands onderzoek wijst in de richting van REO-
virussen als ziekteverwekker. Echter tot op heden is
verband tussen de ziekte en REO-virus niet of nauwe-
lijks aangetoond. (N.B. Bij de beschrijving van het
Malabsorptiesyndroom wordt o.a. .proventriculitis
vermeld, dit behoort echter bij een ander ziektebeeld:
Ref.).

Samengevat kan gesteld worden dat we hier te maken
hebben mei een overzichtelijk en plezierig le lezen
boek. De paragrafen echter die de bestrijding en pre-
ventie van ziekten behandelen benaderen de Neder-
landse situatie vaak onvoldoende. Met dit in gedachte
is het boek \\erder qua niveau wel bruikbaar voor de
doelgroepen waarvoor het ge,schreven is.

L. a. Davelaar.

BERICHT

The International Veterinary
Acupuncture Society

The Proceedings of the eighty annual International
Veterinary Acupuncture Conference .\\pril 22-25,
1982 held at Fort Mifchcll, Kentucky I .S.A.

This is an extensive publication of over 30Ü
pages covering current information concerning
Veterinary Acupuncture. It should be invalu-
able to anyone learning about this discipline
and especially to those already seriously invol-
ved. This was a limited printing but a few copies
are available.

The price per copy of The Proceeding.^ is U.S.
$40 (with a 10% discount for 5 or more copies),
not including handling charges.
Total cost is as follows, depending on your
mailing instructions.

U.S. $42.00 For I copy by bookrate to Canada,
Mexico, or U.S.,A.

U.S. $44.00 For 1 copy by 4lh class mail to
Canada, Mexico, or U.S.A.
U.S. $45.00 For I copy by 1st class mail to
Canada, Mexico, or U.S.A.
U.S. $47.00 For 1 copy by surface mail to coun-
tries overseas from U.S.A.
U.S. $56.00 For 1 copy by airmail to countries
overseas from U.S.A.

Copies will me mailed out upon receipt of check
or money order made payable to the Internati-
onal Veterinary Acupuncture Society
(I.V. A.S.) in U.S." dollars.
Mail order to: David .laggar, M.R.C.V.S. Exe-
cutive Secretary, c o Dept. Laboratory Animal
Medicine, U niversity of Cincinnati Ml 571, Cin-
cinnati. Ohio 45267 U.S.A. 51 .V872-51 71.

-ocr page 55-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Verslag van het le
Internationale colloquiem over
Pathologie van Reptielen en
Amphibieén. Angers,
Frankrijk 29 sept.-2 okt. 1982

Het congres was georganiseerd door prof. G.
Matz en prof. C. Vago en werd bezocht door 70
deelnemers. Door ziekte van de senior deelne-
mer, initiator van veel activiteiten, dr, E, Elkan,
werd zijn voordracht in het Frans voorgedragen
door mrs. M, Cooper, Een bonte verscheiden-
heid van aandoeningen bij reptielen en amphi-
bieën werden in dit kader gepresenteerd. Zij
hadden deels de charme van een rijke historie.
Mevr. Verhoeff-de Fremery gaf een overzicht
van aandoeningen in een groot bestand met 8
soorten amphibieén. Als algemene gezond-
heidsmaatregelen werd elk ziek dier onmiddel-
lijk geëlimineerd en voorts werd bij infecties
0,6% NaCl aan het water toegevoegd, In alle
gevallen van Salmonellose en red leg
(Pseudo-
monas hydrophda)
werd een permanent zout-
bad van 0,6% gedurende 6 weken gegeven. Bij
locale schimmelinfecties werden de plekken
aangestipt met 0,2% mercurochroom en na
enkele minuten afgespoeld,
Reichenbach-Klinke berichtte over enkele on-
opgehelderde gevallen van spieratrofie bij kik-
kers
(Dendrohants aureus) zelf tot spierne-
crosen konden verergeren, met name bij
Pleurodeles wa/tli.

In een rijk gedetailleerde voordracht behan-
delde Bels de invloed van sociale stress op ziek-
ten van reptielen in gevangenschap. Door die-
ren wekelijks te wegen en gedragspatronen
(rust, verplaatsing, dreigen, eten, vechten en
zonnebaden) vast te leggen, was een indruk van
dit probleem te verkrijgen. Domineren van het
ene dier over het andere kan betekenen dat de
ondergeschikte te weinig zonnebaad, zijn af-
weermechanismen daardoor minder functione-
ren en het te weinig eet, waardoor algemene
verzwakking optreedt. Combineren van ver-
schillende diersoorten kan door stress eveneens
tot verminderde weerstand bij individuen lei-
den. Bij grote concentraties van dieren kan een
zodanige verstoring van het gedrag optreden
dat verwerving van voedsel dominerend wordt
over alle andere gedragingen en er relatief wei-
nig stress ontstaat.

Subcutaan oedeem bij jongere en oudere am-
phibieén was een probleem dat door meerdere

sprekers werd aangestipt en door Wittouck uit-
voeriger behandeld. Het kan als individuele
aandoening maar ook bij een aantal dieren tege-
lijk optreden. De frequentie varieert per jaar. In
laboratoria helpt soms overbrengen van dieren
in 0,6% NaCl. Het betreft een overvulling van
de lymfzakken zonder dat daarvoor een oor-
zaak kan worden aangegeven. (Uw verslaggever
houdt zich aanbevolen voor levende dieren om
het gehalte aan eiwit in de lymfe en het bloed te
kunnen bepalen.)

Giodini gaf een klassiek overzicht van Salmo-
nellose bij reptielen. Hij onderscheidde tussen
ziekte en dragerschap - het laatste komt het
meest voor. Salmonellae zijn bij reptielen
hoofdzakelijk saprophytair. Een behandeling
van dragers met behulp van antibiotica blijkt
extreem moeilijk te zijn. Dezelfde auteur meen-
de door middel van keizersnede te hebben
kunnen aantonen dat er bij slangen een trans-
ovariële passage van de salmonellae mogelijk
was, althans uit faeces en uit de foeten werd
hetzelfde
Salmonel/a-seTolype geïsoleerd. On-
duidelijk bleef of het hier niet om opstijgende
infecties via de oviducten of om een trans-
membraneuze overbrenging vanuit het bloed
van het moederdier naar de zich in de eileider
ontwikkelde foetus kon gaan.
De aanwezigheid van schimmels in de inwen-
dige organen van kikkersoorten uit het Amazo-
negebied was onderzocht door Mrs. Mok.
Soms werden zelfs meerdere schimmelspecies
uit één dier geïsoleerd. Pathologische verande-
ringen werden niet gezien. Verondersteld werd
dat kikkers in het Amazonegebied een reservoir
kunnen zijn van schimmels die pathogenen kun-
nen zijn voor de mens.

Virusinfecties bij reptielen waren onderwerp
van meerdere voordrachten.
Leloup haalde de geschiedenis op van een
sterfte onder slangen
(Bolhrops airox) gepaard
gaand met pneumonieën en encephalitiden.
Soortgelijke epidemieën zijn later waargeno-
men door .lacobson bij ratel-en andere slangen.
In alle gevallen betrof het een paramyxovirus.
Door middel van een haemagglutinatie-
remmingsreactie kon worden vastgesteld ofdie-
ren aan het virus waren blootgesteld.
Door Hcldstab was een virus-enteritis vastge-
steld bij twee boa\'s en een vierstreep-
rattenslang.

Voorts werd door .lacobson een overzicht gege-
ven van de door een virus veroorzaakte \'Grey
Patch Disease\' bij zeeschildpadden. Bij deze in-
fectie is sprake van een transmissie via het ei,
waarbij laesies ongeveer 56 dagen na het uitko-
men op kunnen gaan treden en spontaan weer
verdwijnen, tenzij ersecundaire bacteriële infec-
ties optreden die het beeld \\erergeren en tot de
dood kunnen leiden.

-ocr page 56-

Pokken zijn de laatste jaren herkend als virus-
ziekte bij kaaimannen; soms met een enkele
pok, soms echter met gegeneraliseerde witte
vlekjes en blaasjes, die soms zelfs op de tong
kunnen voorkomen.

Herpesvirussen vormen de derde belangrijke
groep van virusinfecties bij reptielen. Bekend is
hier het herpesvirus dat bij smaragdhagedissen
Papillomen veroorzaakt. De ziekte kan zich in
verloop van twee jaar ontwikkelen.
Tenslotte kunnen bij moerasschildpadden
kleine witte plekjes op de huid optreden waarbij
in het
Stratum granulosum veel papilloma-virus
deeltjes kunnen worden gevonden. (Huidlaesies
kunnen voorts worden veroorzaakt door bacte-
riële infecties en door de aanwezigheid van Tre-
matodeneieren in bloedvaten.)
In het kader van parasitaire aandoeningen werd
door uw verslaggever de door een flagellaat
veroorzaakte Monocercomoniasis behandeld.
Een der belangrijkste protozoaire infecties bij
slangen en hagedissen in gevangenschap.
Knoepffler berichtte overTrematoden in de uri-
newegen van amphibieën. De larven kunnen in
de nieren leven; de volwassenen zijn in de urine-
blaas te vinden. De stadia in de nier veroorza-
ken ernstige schade.

Parasieten die bij het eten van reptielen of am-
phibieën gevaar kunnen opleveren voor de
mens zijn volgens Hocquet de Porocephalus-
infectie van slangen en de Ganathostomose en
de door lintwormlarven veroorzaakte Sparga-
nose van amphibieën.

De laatste dag van de bijeenkomst was gewijd
aan experimenteel opgewekte tumoren bij am-
phibieën. Het bleek dat conservatieve diersoor-
ten zoals de in laboratoria veelgebruikte klauw-
kikker
(Xenopus laevis) zeer resistent waren
tegen tumoren. Ditzelfde geldt overigens ook
voor kraakbeenvissen en schildpadden
(Ref.).
Spontane tumoren vormen de prijs die betaald
moet worden voor vooruitgang in de evolutie.
Slechts na herhaald contact met hoge concen-
traties carcinogene stoffen gelukte het enkele
malen om huidtumoren bij
X. laevis op te wek-
ken.

Daarnaast kwamen diverse anomalieën aan de
orde. Sachsse maakte nogmaals duidelijk dat
wanneer uit normale ouders jongen voortko-
men die praktisch allen een afwijking vertonen,
dit geen erfelijk gebrek kan zijn, doch een aan-
geboren afwijking is, veelal tengevolge van uit-
wendige invloeden. Als zodanig dient ook de
verschuiving van uitwendige geslachtskenmer-
ken te worden beschouwd zoals die door afwij-
kende temperaturen tijdens de embryogenese

van een aantal hagedissen en schildpadden kan _

worden opgewekt. Bij lage temperaturen ont-

I Prof. dr. P. Zwart, Vakgroep Pathologie, Afd. Bijzondere Dieren. Postbus 80.158. De Uithof, 3508 TD
Utrecht.

staan overwegend exemplaren met een vrouwe-
lijk geslachtsapparaat en bij hogere temperatu-
ren meer exemplaren met mannelijke kenmer-
ken. De voordrachten en discussies zullen in
extenso worden gepubliceerd in een afzonder-
lijke uitgave.

Dit le congres was buitengewoon geslaagd en
zal dan ook een vervolg krijgen, waarschijnlijk
in 1984 in Engeland.
 P. Zwan\'.

20e Veterinaire Ruiterdag
Rheden, 5 oktober 1983

Op bovenvermelde datum zal de ruiterdag plaatsvin-
den, wederom in de prachtige omgeving van Midden
Heuven te Rheden, gelegen aan de voet van de \'Pos-
bank\'.

Het programma voor 5 oktober is als volgt:
9.00 uur: Ontvangst met een kopje koffie.
10.00 uur: Start van de rustige-, pittige-, huifkar-en
koetsbuitenrit onder begeleiding van gidsen. Duur
pim. 2,5 uur.

12.30 uur: Gezamenlijke lunch te Laag-Soeren. De
paarden kunnen hier worden gestald.
Na de lunch een oriéntatierit voor de ruiters en een
safari voor de huifkarren en de koetsen.
Plm. 16.30 uur: Terug op \'Midden-Heuven\', op de
deel een ongedwongen samenzijn met borrel, barbe-
cue en fraaie of sterke verhalen.
De kosten zijn: Een huurpaard voor de hele dag
/ 75. —; de andere kosten zijn ƒ 90,— per persoon all
in.

Dit vierde lustrum mag u niet missen, kom alleen of
met de hele familie op 5 oktober naar Rheden.
Een aantal farmaceutische bedrijven zal deze dag
mede mogelijk maken.

//el eomilé Veierinaire RuilenJag 19H3

Drs. W. Altenburg, Soerelseweg I, Heerde, tel. 05782-
3020.

Drs. A. Heuff, Nastreek36, Deurne, tel. 04930-14427.
Drs. D. Mulder jr., Voorsterweg 165, Empe, tel.
05758-2276.

K. Schaap, Havikerwaard 47, De Steeg, tel. 08336-
1081.

Welke collega is in het bezit van:

I.ehrbuch der Artzneimittellehre
für Tierärtze

Eugen Fröhner en Richard Reinhardt. Acht-
zehnte, vermehrte und verbesserte aullage
1950 Ferdinand Enke Verlag Stuttgart welke
wel voorzien is van een Saehverseichnis ter
fotokopi\'éring?

Verzoeke dit bock te willen zenden voor dit
doel aan tnevrouw Hooghiemstra, Fred, Hen-
drikstraat 34, Utrecht. Tel. 513547. E. Hoog-
hiemstra, P O B 8096, Paramaribo.

-ocr page 57-

Het Johns Hopkins Center for
Alternatives to Animal Testing en
het symposium \'Acute Toxicity
Testing - Alternative Approaches\'
georganiseerd door dit centrum

De tijd ligt nog niet 7,0 ver achter ons dat het
gebruik van proefdieren als een vast gegeven in
het toxicologische onderzoek verankerd lag.
Zonder te willen veronderstellen dat deze in-
zichten radicaal gewijzigd zijn. komt de ontwik-
keling en toepassing van alternatieve methodie-
ken (proefdiervrij of proefdierverlagend) steeds
meer in de belangstelling te staan. Zeker niet
alleen om proefdierethische of economische
overwegingen maar ook vanwege de vernieu-
wende en verfrissende kijk op de wijze van toxi-
cologie beoefening.

Het genoemde symposium (23 en 24 mei 1983)
belichtte via diverse invalshoeken de mogelijk-
heden en onmogelijkheden van alternatieven
voor het gangbare acute toxiciteitsonderzoek
en de wijze waarop de toepassing van een alter-
natief tot richtlijn verheven kan worden. Het
accent kwam te liggen op de meest controver-
siële test in het pakket acute toxiciteitstesten; de
bepaling van de mediaan lethale dosis, de zg.

LD5,I-test.

Organiserende instantie was het Johns Hop-
kins Center for Alternatives to Animal Testing
van de Johns Hopkins University te Baltimore,
USA. Dit centrum heeft in het nog prille be-
staan (sinds 1981) een grote bekendheid weten
op te bouwen al zal deze meer gebaseerd zijn op
de wijze waarop het centrum tot stand is geko-
men dan naar aanleiding van baanbrekend on-
derzoek op het gebied van proefdierverlagende
technieken. Financiële grondlegger voor het
centrum was de C.T.F.A., de overkoepelende
organisatie van de cosmetische industrieën inde
Verenigde Staten. Dreigende economische
schade door voorafgaande acties van dierenbe-
schermende verenigingen en druk vanuit de
media vormde het verre van dierlievende hoofd-
motief voor deze donatie. Voorwaarde van de
sponsor was het jaarlijks organiseren van een
symposium. Het door mij bijgewoonde, de
tweede in de reeks, trok een 200-tal deelnemers
uit diverse landen en afkomstig uit de veelheid
van disciplines binnen de Toxicologie. Daar-
naast was de belangstelling uit de dierenbe-
schermende wereld relatief groot.
Aan de hand van het programma zal ik een
korte samenvatting geven van het gepresen-
teerde.

Het symposium werd geopend door Zbinden
(Zwitserland). Hij ging in zijn lezing in op de
gangbare toepassingen van het acute toxiciteits-
onderzoek en in dit verband op de beperkingen
van de LD^i-test. Deze test geeft in de huidige
vorm (de klassieke) slechts inzicht in één be-
perkt aspect van de toxiciteit, nl. de lethaliteit.
Belangrijke facetten als symptomatologie en
histologie vallen buiten de horizon van de test.
Daarnaast is de LD5„-waarde door beïnvloe-
ding van diverse factoren zoals laboratorium-
omstandigheden, dieet, diersoort etc., allesbe-
halve een biologische constante. Wel lukt het
door grote aantallen dieren (± 100) te gebruiken
om de betrouwbaarheid van de LDjo-waarde te
vergroten. Een nauwkeurige LD5„ bepaling is
echter zelden noodzakelijk. Volstaan zou kun-
nen worden met een test waarin de bepaling van
de maximale niet-lethale dosis en de minimale
lethale dosis plaatsvindt, waarin klinische, hae-
matologische en histologische bevindingen be-
langrijkste criteria zijn en waarin doel en opzet
van het onderzoek goed onderbouwd zijn. Een
dergelijk uitgevoerd onderzoek vergt slechts een
beperkt aantal proefdieren. Het bovenstaande
geldt alleen voor industriële produkten. Het uit-
gebreide farmacologische onderzoek wat op ge-
neesmiddelen uitgevoerd wordt, brengt al veel
gegevens over de acute giftigheid van het ge-
neesmiddel naar voren waardoor losstaand
acuut toxiciteitsonderzoek minder noodzake-
lijk wordt. Van generlei waarde vindt Zbinden
de LD51,-waarde bepaling voor combinaties van
geneesmiddelen often behoeve van speciale risi-
cogroepen, bijv. baby\'s. De via proefdieren ge-
vonden waarden zijn niet te extrapoleren naar
de mens.

Van belang was verder zijn voorstel om dieren
die in de stervensfase verkeren af te maken. Je
zou dit een verfijning van de proefopzet kunnen
noemen.

Hickey (USA) presenteerde de uitkomsten van
een enquête gehouden onder 384 Amerikaanse
laboratoria waarvan er 206 respondeerden. Ge-
zamenlijk gebruikten ze jaarlijks zo\'n 200.000
dieren, voornamelijk ratten en muizen, ten be-
hoeve van het acute toxiciteitsonderzoek. De
klassieke LDju-test was in deze veruit favoriet.
Wetenschappelijke belangstelling, het voldoen
aan wettelijke richtlijnen en het vaststellen van
de doseringen voor vervolgonderzoek waren de
voornaamste indicaties tot het uitvoeren van de
test. Alternatieven die genoemd werden, waren
de \'Limit-test\' en de benaderende (approxi-
mate) LDjo-test.

Paul (USA) schetste het tableau van instanties
in de Verenigde Staten wat zich beweegt op het
terrein van de richtlijnen. Sinds 1977 wordende
richtlijnen gecoördineerd door de Interagency
Regulatory Liaison Group. Hierop voortbor-
durend ging hij in op de moeilijkheden die ont-
staan als een bestaande test vervangen moet
worden door een alternatief. Allerlei factoren
(wetenschappelijk, politiek en psychologisch)
vormen hierbij soms onoverkomelijke barrières.

-ocr page 58-

Eenvoudiger is het om een ahernatief in te
bouwen in het bestaande toxieiteitsonderzoek
programma.

Balisen Bridges (Engeland) rapporteerden over
de recente ontwikkelingen binnen de organisa-
tie FRAME, voor met betrekking tot weefsel-
kweekonderzoek. Momenteel loopt er wat dit
betreft een grootschalig project waaraan een
6-tal laboratoria in Engeland participeren. Men
wil via dit project tot een goed standariseerbaar
systeem komen om cytotoxische eigenschappen
van stoffen vast te stellen. In de beginfase heeft
men gewerkt met een cellijn van humaan em-
bryonale longfibroblasten. Als criterium koos
men de verandering in eiwitsynthese. Door het
stringent hanteren van uniformiteit in materiaal
en methoden was het mogelijk om tot goed
reproduceerbare resulaten te komen. Thans
werkt men ook met gespecialiseerdeceltypen en
met meerdere criteria zoals enzymverlies, try-
phaanblauwopname.

Vermeldenswaardig is verder de poster van
DePass en Meyers (USA). Hierop werden de
bevindingen geschetst van een evaluerend on-
derzoek aangaande de diverse vormen van LD,,,
bepaling. Zij vonden dat de LD5„-waarden bere-
kend via de \'moving-average\' methode en geba-
seerd op slechts enkele doseringsniveaus (2 ä 3)
en een beperkt aantal dieren per groep (5) over-
eenkomen met die berekend via de probit-
methode en gebaseerd op veel dieren per groep
en meerdere doseringsniveaus (3 ä 7). Ge-
slachtsbeïnvloede LD5„-waarden worden zel-
den waargenomen. Men zou zich kunnen beper-
ken tot slechts éèn sexe.

Grondtoon tijdens de lezingen en in de wandel-
gangen was dat proefdierkundig onderzoek
voorlopig nog onontbeerlijk blijft. Het ontwik-
kelen van alternatieven hoewel om ethische en
economische redenen dringend noodzakelijk,
blijft moeilijk zolang men het mechanisme ach-
ter de toxische veranderingen nog niet begrijpt.
Ten aanzien van het acute toxieiteitsonderzoek
liggen de zaken anders. Alternatieven bestaan.
Hier zijn het vooral de burocratische instanties
middels hun (inter)nationale richtlijnen die bij
de vermindering in het proefdiergebruik een
levensgrote barrière vormen. Het symposium
kon niet aangeven hoe hiermee om te gaan.
Daardoor schoot het symposium inhoudelijk
tekort.

Concluderend kan gesteld worden dat de be-
reidheid bij veel toxicologen toeneemt om zich
in te zetten vooreen proefdierbeperkend beleid
maar dat wetenschappelijke en burocratische
barrières een doorbraak tot op heden in de weg
staan.
 c. Hem/riksen\'

Ingenieuze techniek
ontwikkeld voor meting van
hormonale activiteit

Rat staat model voor varkens met
voorplantingsproblemen

De Landbouwhogeschool heeft een combinatie
van technieken en instrumenten ontwikkeld om
de invloed van het centrale zenuwstelsel op de
afgifte van de voortplantingshormonen in de rat
nauwkeurig in kaart te brengen.
Met zelf vervaardigde micro-electroden is ir. J.
Wiersma van de vakgroep dierfysiologie erin
geslaagd elektrische spanninkjes van één enkele
zenuwcel te registreren, nodig om de werking
van het centrale zenuwstelsel te kunnen bestu-
deren. Gelijktijdig kunnen bijna continu
bloedmonsters genomen worden via een canule,
een klein slangetje dat permanent bij het proef-
dier in de bloedbaan is ingebracht. De bloed-
monsters worden later onderzocht op hun hor-
moongehalte.

Beide systemen zijn nu zover ontwikkeld, dat er
series van metingen verricht kunnen worden,
die naar verwachting een schat aan gegevens
zullen opleveren over de invloed van bepaalde
cellen in het centrale zenuwstelsel op de afschei-
ding van voortplantingshormonen in het bloed.
Hiermee zullen in de toekomst problemen bij de
voortplanting ende ontwikkeling van embryo\'s,
met name bij varkens, onder controle gebracht
kunnen worden. In groter verband maakt dit
onderzoek deel uit van de werkgroep \'vroege
dracht\', een samenwerkingsverband van ver-
schillende vakgroepen van de Landbouwhoge-
school; de werkgroep speurt naar oorzaken van
(on)vruchtbaarheid en vroege embryonale
sterfte bij het varken. Eén techniek, waarvoor
de rat model heeft gestaan, isal overgebracht op
het varken: het via electronische weg registreren
van de activiteit van de baarmoeder.
De ontwikkeling van de meettechnieken bij de
rat heeft een aantal vondsten opgeleverd die
ook door de medische wetenschap benut zou-
den kunnen worden.

Waanzinnig klein

Een van de doelstellingen van het onderzoek is
om aan de weet te komen op welke wijze zenuw-
cellen hun signalen afgeven aan de hypofyse, de
belangrijkste hormoonproducerende klier, en
hoe dat regelsysteem functioneert. Daartoe
moet de elektrische activiteit, die door elke af-
zonderlijke zenuwcel geproduceerd wordt, ge-
meten worden. Het grootste probleem met de
electrode, die een enkele cel moet aftasten, is dat
de punt zo waanzinnig klein in doorsnede moet

I t^rs. C. Hendriksen, dierenarts-adviseur van de Ned. Ver. tot Bescherming van Dieren.

-ocr page 59-

/ijn, omdat de zenuwcellen waar het hier om
gaat nauwelijks dikker zijn dan drie micron
(drie duizendsten van een millimeter). Micro-
electrodes met de goede afmetingen waren niet
te koop en werden ook nog niet op een betrouw-
bare manier in onderzoekslaboratoria vervaar-
digd. Er restte de mogelijkheid zelf een fabrica-
gemethode te ontwikkelen. Inmiddels is een
betrekkelijk eenvoudig procédé gevonden om
aan een dunne draad van roestvrij staal een
mooi glad. taps toelopend uiteinde met een
doorsnede tot eentiende micron te etsen. Derge-
lijke kleine tipdiameters kunnen slechts worden
vastgesteld met behulp van een electronen-
microscoop. Andere metalen zoals wolfraam
(dat zeer moeilijk té etsen is) blijken ook voor
deze werkwijze geschikt te zijn. De Landbouw-
hogeschool onderzoekt de mogelijkheid om het
procédé te octrooieren.
Posilioneren

Een belangrijke rol speelt ook de apparatuur
om de electrode op de gewenste plaats te krij-
gen. De \'positioneren\' gebeurt met instrumen-
ten die bij de vakgroep dierfysiologie deels zelf
zijn gebouwd. Wiersma is nu in staat de elec-
trode vlakbij een zenuwcel aan te brengen en
deze op zijn plaats te houden, ook als het dier
vrij rondloopt of zijn kop schudt. Het bijzon-
dere van deze electrodes is dat ze \'zwevend"
worden aangebracht en dus mee bewegen met
het weefsel.

Minder proefdieren

Deze opzet van het onderzoek leidde tevens tot
een aanzienlijke vermindering van het aantal
benodigde proefdieren. Als het gaat om de be-
paling van hormoonspiegels in het bloed, wor-
den proefdieren (ratten) veelal gedood, en levert
één dier één meetpunt. Ook wordt wel onder
narcose gewerkt, en wordt een catheter acuut
aangebracht, om een aantal bloedmonsters te
kunnen nemen. Onder narcose liggen allerlei
hersenfuncties stil, en daarmee ook de hormo-
nale processen.

Om deze reden werden in Wageningen technie-
ken ontwikkeld, waarbij aan vrij bewegende
dieren gelijktijdig de hersenfuncties en de hor-
moonprocessen bestudeerd kunnen worden. De
ratten zijn daartoe ondermeer voorzien van een
permanente canule voor de bloedmonstering.
Via deze canule kan in principe een onbeperkt
aantal bloedmonsters getrokken worden mits
het bloed steeds aangevuld wordt via transfu-
sies.

Uit ervaring blijkt dat de proefdieren na de
operatieve ingreep binnen twee dagen weer vol-
ledig op de been zijn. Uit hun eet- en drinkge-
drag, hun bronstcyclus (want de experimenten
zelf worden alleen op vrouwelijke dieren ver-
richt) en andere gegevens blijkt dat alles weer
normaal is en dat het dier niet lijdt.

Dat moet ook, want het gaat er juist om de
hormoongehaltes te meten van dieren die niet
ziek zijn of onder stress leven. Om de vaak
plotseling veranderende hormoonconcentraties
op de voet te volgen moet met korte tussenpo-
zen bloed afgenomen kunnen worden. Die tech-
niek is nu onder controle en het is mogelijk per
minuut een bloedmonster te nemen.

Stress

Op weg naar de situatie waarin het onderzoek
op het ogenblik verkeert en die Wiersma als
\'oogstfase\' karakteriseert, stuitte hij keer op
keer op verschijnselen die direct verband hou-
den met het begrip stress. Dit begrip wordt vaak
gehanteerd als het gaat om het welbevinden van
het dier.

Zijn er objectieve maatstaven om stress bij het
dier vast te stellen? Juist het onderzoek aan de
hormonale regulering kan hier nieuwe inzichten
opleveren. Zo is er de geaccepteerde opvatting
dat ratten rood licht niet waarnemen. Bij één
van de experimenten bleek echter dat de gehal-
tes van het hormoon prolactine bij rood licht
sterk afweken van het normale niveau. Op een
of andere wijze heeft het dier op dit licht gere-
ageerd. Of hij dit licht als \'onprettig" heeft erva-
ren, is zo niet te zeggen,

(Persherichl Landbouwhogeschool
Wagenirigen)

Het welzijn van dieren wordt
besproken in het Europees Par-
lement

Deze zomer heeft de P,v,d,A. Europarlementa-
riër E, Woltjer een ontwerpresolutie inzake het
beleid op het vlak van het welzijn van land-
bouwhuisdieren bij het Europees Parlement in-
gediend. Door middel van deze resolutie wil hij
bereiken, dat het Europees beleid met betrek-
king tot dit onderwerp meer gestalte krijgt.
Woltjer constateert, dat de afgelopen decennia
ontwikkelingen te zien hebben gegeven van de
bedrijfsstructuur in de landbouw, met name in
de intensieve veehouderij sector en dat deze
ontwikkelingen grote wijzigingen te weeg heb-
ben gebracht in de leef- en welzijnssituaties van
de betrokken dieren. Deze veelal negatieve ver-
anderingen voor het welzijn van de dieren heb-
ben geleid tot vele protesten (onder meer van de
dierenbeschermingsorganisaties). Economische
overwegingen en bestaande concurrentiever-
houdingen staan echter wezenlijke oplossingen
met betrekking tot het welzijn in de weg.

-ocr page 60-

In de resolutie worden een aantal voorstellen
gedaan, die moeten leiden tot een slagvaardiger
beleid vanuit de Europese Commissie (het dage-
lijks bestuur van de E.E.G.).
Centraal hierin staat dat er normen moeten
worden opgesteld voor de wijze van houden van
landbouwhuisdieren. Hiertoe dient het welzijns-
onderzoek te worden geïntensiveerd. Daarnaast
dient er bij de Europese Commissie een speciale
beleids-afdeling te worden ingesteld bestaande
uit dierenartsen, landbouwdeskundigen, juris-
ten en voorlichtingsdeskundigen. Deze afdeling
zou, naast het formuleren van normen, zorg
moeten dragen voor voorlichting aan zowel
producenten als consumenten over de inhoud
en de achtergrond van de te nemen maatregelen.
Met name de consument zou moeten worden
gewezen op mogelijke (waarschijnlijk beschei-
den) financiële gevolgen van een verscherping
van de wetgeving op het gebied van het welzijn
van de landbouwhuisdieren. Deze afdeling zal
eveneens belast worden met de coördinatie van
het welzijnsonderzoek.

Woltjer verwacht dat, na aanname van zijn re-
solutie in het Europees Parlement en voldoende
druk vanuit de Raad van Landbouwministers,
het mogelijk moet zijn, op korte termijn het
huidige ad-hoc beleid van de Europese Com-
missie te vervangen door een slagvaardiger aan-
pak, gebaseerd op een duidelijk beleidsplan.
De verwachting is dat de resolutie voor het
einde van dit jaar in het Europees Parlement zal
worden behandeld.

P. van Houwelingen

Medische Wielerkring
Nederland

Mededeling

8e Zuid-Limburg weekend 10 september en 1 1 .sep-
tember 1983 voor de Medische Wielerkring Neder-
land.

Zaterdag 10 september toer-trimtocht door het Belgi-
sche heuvellandschap. Start: 1 1.00 uur precies in de
gemeente Eijsden (Limburg). Gemiddelde snelheid 25
km uur.

Zondag II september wedstrijden vanaf 11.00 uur in
Sint Geertruid. Wedstrijden voor zowel wedstrijdrij-
ders, als afzonderlijke wedstrijden voor trimmers.
Voor verder inlichtingen Math. H. H. M. Mûris,
Bourgognestraat 35, 6191 HX Beek-Limburg, tel.
04402-71200 (na 18.30 uur).

CONGRESSEN

Varkensdiarree - Wetenschappe-
lijke discussiedag
Lelystad, 27 september 1983

C.D.L themadag\'Varkensdiarree\' en vergadering van
de Nederlandstalige leden van de Europese Associatie
van Veterinaire Farmacologen en Toxicologen
(E.A.V.P.T.) op dinsdag 27 september 1983.

Programma

09.00 ProL dr. J. G. van Bekkum (Wetenschappe-
lijk direkteur C.D.L): Welkom en opening.
09.15 Prof. dr. ir. A. den Hertog (Farmacologisch
Lab., R.U.G.): Neuronale beïnvloeding van
de gastro-intestinale motoriek; Wat gebeurt er
na de activatie van receptoren.
10.00 Dr. J. Siegenbeek van Heukelom (Algemene
Dierkunde, U
.V.A.): Transportprocessen in
het darmepitheel.
10.45 Koffiepauze.

11.00 Ir. E. v.d. Schee (Medische Technologie,
E.U.R.): Het meten
in vivo van de electrische
en de mechanische activiteit van het maag-
darmkanaal.

11.30 ProL dr. E. E. Daniel (Neurosciences,
M.U.M.C., Hamilton): Neuroendrocrine and
myogenic control of gastrointestinal function;
Implications for studies of inflammation.
12.30 Lunch.

14.00 Dr. F. G. van Zijderveld (Bacteriologie
C.D.L): Enterotoxines afkomstig van bacte-
ria.

14.30 Dr. L. Ooms (Janssen Pharmaceutica,
Beersse); Pathenogenesis en farmacologie van
diarree in varkens.
15.15 Koffiepauze.

15.30 Drs. M. J. A. Nabuurs (Algemene bedrijfsge-
neeskunde en pathologie, (C.D.L): Factoren
die kunnen bijdragen aan het ontstaan van
speendiarree.

16.15 ProL dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Veteri-
naire Farmacologie, Farmacie en Toxicolo-
gie, R.U.U.): Enterotoxinen van Staphylo-
coccen en diarree in geiten.
16,45 Dr. v.d. Kerk (\'De Schothorst\'C.L.O.): Dieet
en farmacotherapie van diarree hij varkens op
grote bedrijven,
17,15 Dr. van Miert (President E.A.V,P,T,): Nabe-
schouwing.

17,30 - 19,00 infortnele bijeenkomst.

Internationale Gesellschaft für
Tierhygiene (IGT)

Die Internationale Gesellschaft für Tierhygiene ver-
anstaltet ihren 5, Kongreß vom 10. bis 13. September
1985 an der Tierärztlichen Hochschule in Hannover,

-ocr page 61-

Tagung der Fachgruppe \'Schweine-
krankheiten\' der DVG

Wurzburg, Festung Marienberg, Wolfs-
keel-Hofstube, 14. Oktober 1983

[.eitthema: Fenililälssiörtwgen hei Zuehlsauen.
Beginn: 8.45 Uhr. Ende 18.00 Uhr.

Programm

1. Ellendorff. Mariensee: Endokrinologie des Se-
.xualcyclus der Sau.

2. Bronsch. Berlin: Fütterungseinflüsse auf die
Fortpflanzungsleistung der Sau.

3. Kosztolich. Wien: Erfassung und Aussagekraft
von Fruchtbarkeitsdaten.

4. Waldmann. Hannover: Kritische Wertung der
Verfahren zur Trächtigkeitsdiagnostik.

5. Berner. Freising-Weihenstephan: Die Bedeutung
der Harnwegsinfektionen für die Entstehung der
puerperalen Endometritis.

6. Bertschinger, Zürich: Neue Aspekte der Patho-
genese der puerperalen Mastitis.

7. Gedek. München: Mykotoxineinflüsse auf die
frächtigkeit und l^aktation der Sau.

8. Plonait, Berlin: Epizootiologie und I mpfprophy-
laxe des Parvovirus-bedingten SMEDl-
Syndroms.

9. Wittmann. Tübingen: Epizootiologie und Pro-
phylaxe der Aujeszkyschen Krankheit in Ferke-
lerzeugerbetrieben.

10. Hoffmann, Grub: Symptomatologie und Diag-
nostik der Eperythrozoonose in Ferkelerzeuger-
betrieben.

11. Amtsberg, Hannover: Ergebnisse bakteriologi-
scher Cervixtupfer-Untersuchungen bei puerpe-
ral erkrankten Sauen.

12. Plonait. Berlin: Klinische und postmortale Be-
funde an den Fortpflanzungsorganen der Zucht-
sau.

13. Lehmann, Ludwigshafen: Pharmakologische
Aspekte der Geburtshilfe bei Zuchtschweinen.

14. Richter. Hülsenberg: Prophylaxe und Therapie
der Anöstrie.

15. Wilms-Schulze Kump. Visbek: Behandlung der
Endometritis durch intrauterine Infusion oder
Fütterungsmedikation.

16. Von Mickwitz, Berlin: Prophylaxe und l herapie
des MMA-Syndroms.

Tagungsgebühr: DM 130. - für DVG- und ATF-
Mitglieder. für Nichtmitglieder DM 180. .
Hotelreservierung: Fremdenverkehrsamt. Haus zum
Falken. 8700 Würzburg. Telefon (0931) 52277.
Am Vorabend (13.10) ab 19 Uhr informeller Begru-
ßungsabend im \'Stachel\'. Gressengasse I.
Auskunft: Prof. Dr. W. Bollwahn, Tierär7tliche Fa-
kultät München. Tel, (089) 2180 2694.

Deutsche Veterinärmedizinische
Gesellschaft e.V.

Seminar \'Klinische Hämatologie\'
mit Intensivübungen

Da eine große Zahl von Interessenten für das erste
Seminar nicht mehr berücksichtigt werden konnte,
wird die Veranstaltung am 14. und 15. Januar 1984
wiederholt.

Ort: 1. Medizinische Tierklinik. Veterinärstr, 13,

8000 München 22

Beginn: 14. Januar 1984. 9 Uhr s.t., Ende:

15. Januar 1984 gegen 17 Uhr.

Teilnehmerzahl: Mindestens 20. höchstens 24.

Gebühr: DM 200.00 bei Zahlung bis 10. De-
zember 1983, später DM 230,00,

Anmeldung: Bis spätestens 15. Dezember 1983 an:
Prof. Dr. W, Kraft, 1, Medizinische
Tierklinik. Veterinärstr, 13. 8000
München 22

Programm:

Samstag, 14.1.84:

09.00 Einführung in Hämatokrit- und

Hämoglobinbestimmung, Zäh-
lung von Erythyrozyten, Leukozy-
ten, Thrombozyten;
Beurteilung

11.30

Praktische Übungen

Sonntag, 15.1.84

08.00

Einführung in die Herstellung und
Färbung von Blutausstrichen,
Spezialfärbungen;
Beurteilung

Praktische Übungen

10.30

Jahresversammlung der Schweize-
rische Vereinigung für Kleintierme-
dizin

Luzern, 11-12 Mai 1984

Generalthema: Chirurgie des Thorax und des ab-
domens hei Hund und Katze.
Das definitieve Programm erscheint ende 1983,
Interessenten melden sich möglichst frühzeitig bei:
Dr, med. vet. J. P. Zendali, Route de Beamont 7 bis,
CH-1700 Fribourg.

Tagung der DVG - Fachgruppe
\'Geflügel\'

München, 6-8 März, 1985

Die Fachgruppe \'Geflügel" der DVG in Verbindung
mit dem I nstitut für Geflügelkrankheiten der Ludwig-
Maximilians-Universität München beabsichtigen,
am 6.. 7.. und 8.3,85 eine Tagung über\'Krankheiten der
Vögel\' mit dem Schwerpunkt Papageien und Hühn-
ervögel (ohne Wirtschaftsgeflügel) durchzuführen.
Neben \'I hemen aus dem Bereich von Haltung, Füt-
terung und Krankheiten, deren Behandlung und Pro-
phylaxe der genannten Vogelgruppen, können auch
freie Themen bis zum 15.10. 1984 angemeldet werden
bei ProL Dr. J. Kösters. Institut fürGeflügelkrankhe-
iten der Ludwig-Maximilians-Universität München.
Mittenheimer Str. 54. 8042 Oberschleißheim. Die
Vorträge sollen bisher unveröffentlichte Ergebnisse
enthallen.

-ocr page 62-

Ontheffingenbeleid varkensvervoer
verruimd

Derde doorvoerroute Limburg
Schadeloosstellingen

Met ingang van 15 juli jl. is het ontheffingenbe-
leid ten aanzien van het vervoer van varkens
verruimd. Sedert die datum is het namelijk mo-
gelijk geënte mestbiggen uit te wisselen tussen de
entgebieden Gelderse Vallei/Veluwe, Noord-
Brabant, Midden-Limburg en Noord-Limburg.
De ontheffingsaanvraag moet worden ingediend
bij de Inspecteur/districtshoofd in wiens ambt-
gebied het afvoerende bedrijf zich bevindt.
De afvoer van biggen vanuit de entgegebieden
naar de rest van het land blijft onmogelijk. De
E.G.-richtlijnen betreffende de bestrijding en
uitroeiing van varkenspest en het nationale uit-
roeiingsplan laten de afvoer van geënte fok- en
gebruiksvarkens niet toe.
Per 29 juli is de Wijziging Beschikking Varkens-
pestmaatregelen mei 1983 I in werkinggetreden.
Hiermee is aan de twee bestaande doorvoerrou-
tes in het Limburgse entgebied een derde toege-
voegd, die als volgt is omschreven: \'vanuit de
richting Helmond via de rijksweg noord, over-
gaand in Aan Vijftien, overgaand in rijksweg
Zuid. overgaand inderandwegfgemeenteNeder-
weert) tot aan de rijksweg E 9, de rijksweg E9 in
zuidwestelijke richting, vice versa\'. Ook deze
route geldt voor fok- en gebruiksvarkens die
afkomstig zijn van buiten dit gebied en die ook
een bestemming daarbuiten hebben.
Tot en met 31 juli 1983 werd doorde overheid in
totaal ƒ 27.226.000, uitgegeven aan schade-
loosstellingen in verband met overname ter
destructie van varkens op met varkenspest be-
smette bedrijven. Dit betrof 104.337 varkens op
164 bedrijven.

Italiaans importverbod levende
varkens

Onverwachts sloot Italië op 27 juli eenzijdig de
grenzen voor alle categorieën levende varkens
uit de Nederlandse provincies Noord-Brabant,
Gelderland en Zuid-Holland alsook voor die uit
de Duitse Bezirke Münster en Düsseldorf. Ten
aanzien van Nederland zou hiervoor met name
bepalend zijn dat na 16 juni opnieuw enkele
gevallen van varkenspest waren geconstateerd.
Opgemerkt dient evenwel te worden dat de reële
situatie ten aanzien van varkenspest thans geen
aanleiding geeft tot grenssluiting.
Naar aanleiding van deze Italiaanse maatregelen
is het Permanent Veterinair Comité (P.V.C.)
van de E.G. op 5 augustus bijeengekomen. Een
door de Commissie E.G. geformuleerd tegen-
voorstel hield voor alle lidstaten een import-
verbod in van levende varkens uit bepaalde \'risi-
cogebieden\' in. Hierzouden zich namelijk vooral
ten gevolge van vaccinatie klinisch gezonde
smetstofdragers bevinden, via welke dieren de
ziekte zich zou verspreiden naar andere delen
van de Gemeenschap. Ter preventie hiervan zou
de handel in mestbiggen en fokvarkens vanuit
de entgebieden gedurende bepaalde tijd moeten
worden stopgezet. Vandaar het importverbod.
Tenslotte werden \'risicogebieden\' aangewezen
voor Nederland, België, West-Duitsland en Ita-
lië. Voor Nederland waren dat de provincie
Zuid-Holland en de varkenspest-entgebieden in
Noord-Brabant, Limburg en Gelderland. Voor
alle categoriën levende varkens werd de duur
van het importverbod bepaald op 28 dagen na
de laatste uitbraak van varkenspest in de aange-
wezen gebieden. Evenwel voor fok-en gebruiks-
varkens aanwezig in \'risicogebieden" waar
wordt geënt (ongeacht de entingsstatus), tot 6
maanden na voltooiing van de enting.
De uitslag van de stemming in het P.V.C. over
dit voorstel was zodanig, dat hiermee geen ad-
vies werd uitgebracht. Het voorstel zal nu aan
de Raad E.G. worden voorgelegd (bijeenkomst
van o.m. Ministers van Landbouw en Ministers
van Financiën). Uiteraard is het door Italiëm
ingestelde importverbod nu van kracht geble-

MEDEDELINGEN

Varkenspest in Nederland

Sedert de in het Tijdschrifl voor Diergenees-
kunde
laatst gemelde uitbraak van varkenspest,
in Nederland (23 juni) zijn vier nieuwe gevallen
bevestigd.

28juni - Lekkerkerk (Z.H.): mestbedrijf met 78 mest-
varkens; contact van Fokbedrijf te Waddinxveen van
20 juni.

de

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 63-

5 juli - I.unteren (GId.): fok- mestbedrijf met 54
zeugen. 2 beren, 7 geiten, 121 biggen en 62 mest-
varkens.

22juli - Heer (Limb.): vermeerderingsbedrijf met 106
zeugen, 38 opfokzeugen, 2 fokberen, 59 mestvarkens
en 336 biggen,

27 juli - Beringe, gemeente Helden (Limb.): mest-
bedrijf met 289 mestvarkens; oorzaak: afname biggen
van vermeerderaar van 22 juli.
Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen en
zowel het O.I.E. als de E.G. zijn op de hoogte
gebracht.

VARKENSPEST
Italië

Bij telexen van 16 en 22 juli maakte de Veterinaire
Dienst te Rome melding van zeven gevallen van var-
kenspest in Italië:
- op 13 juli, gemeente Marsciano, provincie Pér-
ugia, op een bedrijf met 1982 biggen waarvan 3
gestorven. De besmetting houdt waarschijnlijk
verband met de eerder vermelde uitbraken in de
gemeente Bettona op 20 km afstand,
op 15 juli, gemeente Bosco Reale, provincie Na-
pels, op een bedrijf met 19 ongespeende biggen en
I zeug. Oorzaak nog niet bekend,

— op 19 juli, Torte, gemeente Bettona, provincie
Pergugia, op een bedrijf met 1595 mestvarkens,

— op 19 Juli, Cerreto, gemeente Bettona, provincie
Perugia, op een bedrijf met 3950 mestvarkens en
500 lopers,

op 19 juli. Cerreto Alto, gemeente Bettona. pro-
vincie Perugia, op een bedrijf met 652 varkens,
op 19 juli, Cerreto, gemeente Bettona, provincie
Perugia, op een bedrijf met 193 varkens,
op 20 juli, Montebello, gemeente Tuscania, pro-
vincie Viterbe, op een bedrijf met 6 lopers,
In alle gevallen zijn de noodzakelijke sanitaire maat-
regelen genomen conform E.G.-richtlijn 80 217,
De Veterinaire Dienst te Rome meldde op 28 en 30juli
in totaal drie nieuwe gevallen van varkenspest:
op 22 juli te Cerreto Alto, gemeente Bettona,
provincie Perugia, op een bedrijf met 412 mest-
varkens,

op 25 juli in de gemeente Cannara, provincie Pe-
rugia, op een bedrijf met 93 varkens,
op 26juli in de gemeente Cannara, provincie Pe-
rugia, op een bedrijf met 13 varkens,
Veterinair-politionele en sanitaire maatregelen zijn
genomen overeenkomstig richtlijn 80 217.
Dc Veterinaire Dienst te Rome gaf op 9 augustus
kennis van een viertal nieuwe uitbraken van varkens-
pest in de provincie Perugia:

op 28 juli in de gemeente Bettona op een bedrijf
met 36 varkens waarvan 8 ziek,
op 28 juli in de gemeente Bettona op een bedrijf
met 45 varkens waarvan 8 ziek,
op 30 juli in Torte, gemeente Bettona, op een
bedrijf inet 5 mestvarkens waarvan 4 ziek,
op 30 juli in de gemeente Cannara op een bedrijf
met 3 varkens die allen zijn afgemaakt.
In Alle gevallen zijn veterinair-politionele maatrege-
len genomen in overeenstemming met E.G.-richtlijn
80 217.

België

Volgens een telex van de Veterinaire Dienst te Brussel
van 22 juli was drie dagen tevoren opnieuw varkens-
pest geconstateerd in België. Het betrof een mestbe-
drijf met 196 biggen van vier maanden te Baaigem,
gemeente Gavere, Oost-Vlaanderen (Zóne 11), Een
epidemiologisch onderzoek is ingesteld,
Sanitair-politionele maatregelen, als voorgesteld in
E.G.-richtlijn 80 217, zijn genomen.
OP 29juli deelde de Veterinaire Dienst te Brussel mee,
dat drie dagen tevoren varkenspest was geconstateerd
op een fokbedrijf te Kozen, gemeente Nieuwerkerken,
provincie Limburg (Zóne 111), met 26 zeugen, 3 beren,
16 gespeende biggen en 25 biggen van twee weken
oud. De jonge biggen vertoonden typische sympto-
men.

Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen, als
voorgeschreven in E.C.-richtlijn 80/217.
Bij een telex van 8 augustus liet de Veterinaire Dienst
te Brussel weten, dat drie dagen tevoren varkenspest
was geconstateerd op een fokbedrijf te Itegem, ge-
meente Heist op den Berg, provincie Antwerpen
(Zone III).

Van de daar aanwezige 3 beren, 72 zeugen en 94
biggen bleken één zeug en 35 biggen ziek. Epidemiolo-
gisch onderzoek is ingesteld.

Sanitair-politionele maatregelen als voorgeschreven
in E.G.-richtlijn 80 217, zijn genomen.

Frankrijk

Bij telexen van 27 en 29 juli gaf het Franse Ministerie
van Landbouw kennis van twee gevallen van varkens-
pest, respectievelijk op 20 juli te Wemaers Cappel
Nord, en op 25 juli te Reilhanette (Dróme),
In het eerste geval ging het om een fokbedrijf met 301
varkens, waarvan 80 ziek en 76 gestorven.
In het tweede geval om een mestbedrijf met 578 var-
kens waarvan 22 gestorven. Bij beiden werden de
klinische waarnemingen bevestigd door
laboratorium-onderzoek. Epidemiologisch onder-
zoek naar de oorsprong is nog gaande.
Alle betrokken dieren zijn afgemaakt ende karkassen
gedestrueerd. Sanitaire maatregelen zijn genomen.

West-Duitsland

Op 19 en 26 juli gaf de Vetrinaire Dienst te Bonn
kennis van 22 nieuwe gevallen van varkenspest in
West-Duitsland.
In Noord Rijnland-Westfalen:
■ op 12 juli in het district Munster, arrondissement
Steinfurt,

— op 30 juni en 12 juli in het district Münster, ar-
rondissement Coesfeld,

op 4, 8 (twee gevallen) en 11 juli in het district
Münster, arrondissement Borken,
op I I juli in het district Düsseldorf, arrondisse-
ment KleeL

op 12 juli in het district DüsseldorL arrondisse-
Wesel,

op 16 juli in het district Münster, arrondissement
Borken,

— op 18 juli in het district Münster, arrondissement
Steinfurt,

op 17, 19 en 20juli in het district Münster, arron-
dissement Coesfeld,

-ocr page 64-

— op 19 juli in hel dislricl Düsseldorf, arrondisse-
ment Mettmann,

— op 21 juli in het district Arnsberg, arrondissement
Unna.

In Rijnland-Paltz, op lójuli, in het district Koblenz,
arrondissement Ahrweiler.

In Baden-Würtemberg. op Mjuli, in het district Frei-
burg, arrondissement Breisgau-Hochschwarzwald.

In Beieren:

— op 11 en 18 juli in het district Schwaben, arron-
dissement Dillingen,

— op 20 juli in het district Unterfranken, arrondisse-
ment Kitzingen,

— op 18 juli in het district Mittelfranken, arrondisse-
ment Erlangen-Höchstadt.

Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt. De noodzakelijke veterinair-politionele maat-
regelen zijn genomen.

De Veterinaire dienst te Bonn bevestigde op I augus-
tus een twaalftal nieuwe uitbraken van varkenspest in
West-Duitsland:

— op 25 juli in het district Münster, arrondissement
Coesfeld,

— op 26 juli in het district Münster, arrondissement
Recklinghausen,

— op 27 juli in het district Münster, arrondissement
Steinfurt,

— op 28 juli in het district Münster, arrondissement
Warendorf,

— op 23 en 25juli in het district Münster, arrondisse-
ment Borken,

op 22 juli in het district Arnsberg, arrondissement
Olpe,

op 25 juli in het district Arnsberg, arrondissement
Dortmund,

— op 23 en 25 juli in het district Arnsberg, arrondis-
sement Unna,

— op 28 juli in het district Detmold, stad Bielefeld,
op 29juli in het district Dettnold. arrondissement
Gütersloh.

Alle op de bedrijven aanwezige varkens zijn afge-
maakt. De noodzakelijke veterinair-politionele
maatregelen zijn genomen.

Op 9 augustus deelde de Veterinaire Dienst te Bonn
mee, dat zeven nieuwe uitbraken van varkenspest
waren vastgesteld.
In Noord Rijnland-Westfalen:

op 2 augustus in het district Detmold, arrondisse-
ment Gütersloh,

— op 29 juli in het district Münster, stad Münster,
op 29 juli en op 4 augustus in het district Münster.
arrondissement Borken.

— op 5 augustus in het district Münster, arrondisse-
ment Coesfeld.

In Neder-Saksen:

op 4 en 5 augustus in het district Wescr-Ems,
arrondissement Osnabrück.
Alle varkens op de besmette bedrijven zijn afgemaakt.
De noodzakelijke veterinair-politionele maatregelen
zijn genomen.

BESMETTELIJKE DIERENZIEKTEN
Dierenziekten-bulletin Nr. 14 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 16 t m 31 juli 1983 ver-
meldt het volgende aantal gevallen van aangifte-
plichtige besmettelijke dierziekten in Nederland.
Rotkreupel

Totaal 19 gevallen in 17 gemeenten.

2 gevallen
6 gevallen
2 gevallen

6 gevallen in 4 gemeenten
2 gevallen
I geval

Friesland
Drenthe
Overijssel
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Varkenspest
Totaal 2 gevallen m 2 gemeenten in Limburg.

DOORLOPENDE AGENDA

1983

September:

7 Afd. Friesland K.N.M.v.D. t.edenvergadering.

7 Windsurfdag, Smith Kline, le Lustrum Wind-
surf watersport recreatiedag voor dierenartsen.
\'De Rietschans\', Nieuw-Loosdrecht (pag. 496).

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

8 Groep Vel. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

10 II Medische Wielerkring Nederland (pag.
686).

13 14 FVE. Advisory Committee on Veterinary
Training, Brussels.

13 16 24. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes\'t.e-
bcnsmittelhygiene\' der DVG gemeinsam mil der
Sektion \'Lebensmittel tierischer Herkunft\' der
Tierärzte Österreichs und der \'Schweizerischen
Tierärztlichen Vereinigung für Fleischhygiene\'
(A), Garmisch-Partenkirchen.

14 Ledenvergadering Afd. Gelderland K.N.M.v.D.,
Crest Hotel te Velp. Aanvang 20.00 uur.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Groep Geneeskunde van het Rund K.N.M.v.D.
Bijeenkomst: l)r, 1. D. Aitken: \'Chlamydiae als
ziekteverwekkers\'.

15 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag (pag. 632).

20 .Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

21 .lahrestagung der Deutschen Gesellschaft für
Züchtungskunde, Müchen.

22 29 Lentoonstelling \'Het instrument 1983\',
RAI-Congrescentrum. Amsterdam.

21 25 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Lancaster (pag. 111).

22 23 32. Internationale Fachtagung für Fort-
pflanzung und Besatnung von Haustieren, Wels,
(Oostenrijk) (pag. 370).

23-24 Röntgenfachtagung der IVRA (A),
Stuttgart-Hohenheim,

-ocr page 65-

26 lokt. Deutscher Tierär/tetag\'83 und Kongreß
des Bundesverbandes praktischer Tierärzte,
Fortbildung (A), Baden-Baden.

27 C.D.I.-Themadag: \'Varkensdiarree\' en vergade-
ring Ned.-talige leden E.A.V.P.T., Lelystad.
Aanvang 9.00 uur (pag. 686).

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

28 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Algemene le-
denvergadering, Den Dungen: 20.00 uur.

29 30 PAO-D-cursus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Westerhoven, N.-B.

29 30 ,A LF-Fortbildungsveranstaltung für Phar-
makologie und Toxikologie (A), Berlin,

29 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Toets,
Utrecht (pag. ).

30 Symposium \'De chronische patiënt\'. Psychiatri-
sche Universiteitskliniek. Groningen,

Oktober:

3 6 Annual Meeting of the European Assoc. for
Animal Production (EAAP), Madrid. (Inl. op
het red.secretariaat verkrijgbaar).

4 6 P,AO-D cursus: Bijzondere vleestechnologie
(pag, 696),

5 20e Veterinaire Ruiterdag, Rheden (pag. 682),

5- 7 Internationale Tagung für Orthopädie bei

Huf- und Klauentieren. Wien.

7 8 .laarcongres 1983 K.N.M.v.D.: tevens I30e
Algemene Vergadering, Leeuwarden (pag, 61,
313, 419, 465 en 630).

7 8. Weihenstephaner Herbsttagung \'Moderne
Haltungssysteme und Tiergesundheit\'(A). Frei-
sing.

8 PAO-D cursus: Bijzondere vleestechnologie
(pag. 696).

9- 12 Tagung der Deutschen Gesellschaft für Ha-
matologie und Onkologie. Münster (WestL).

11 PAO-D: Klinische avond grote huisdieren.

II 13 7. Cuxhavener Seminar \'Fisch und Fisch-
waren\'. Cuxhaven.

11 14 7. Seminar Tierernährung (A) 1983 (ALF),
München.

12 14 4. Treffen der europäischen mit Leptospiren
arbeitenden Wissenschaftler, Berlin.

13 Symposiuin Vleeskalveren, Cultureel- en con-
grescentrum Stichting\'De Reehorst\'. Ede (pag.
693).

13 26. Fortbildungsveranstaltung für prakt. Lie-
rär/te (A). Göttingen.

14 15 FVE Meeting. Brussels.

14 15 Erster internationaler Kongreß über Pferde-
krankheiten. Mülhausen.

14 .lahrestagung der DVG Fachgruppe Schweine-
krankheiten, Würzburg (pag. 323 en 687).

18 PAO-D cursus: Bijzondere vleestechnologie
(pag. 693).

18 21 Week I cursus P. A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

21 W.P.S.A.-Dag. 1AC-Wageningen.

25 28 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

27 V.V.D.O,-dag. Onderwerp: \'Ketenbegeleiding\':
De UithoL Utrecht: 10.00 uur.

28 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Pferd\' (A).
Wien.

November:

I 4 Week 111 cursus P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

3 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, Vergade-
ring,

3 Groep Vet, Homoeopathie K,N,M.v,D, Studie-
avond,

3 5 29. .lahrestagung der DVG-Fachgruppe
\'Kleintierkrankheiten\' (A), Hannover.

8 II Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren,

10 Ver, van Directeuren van Gem, Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering,

11 \'Leven met schimmels\'. Symposium, Amsterdam
(pag. 614).

15 PAO-D: Klinische avond grote huisdieren.

17 PAO-D: Klinische Middag Vakgroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier. De UithoL
Utrecht.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier. Verga-
dering. Voordracht van proL dr. M. C. Horzinek
over entstof en entingen bij honden. Hotel
Noord-Brabant. Utrecht, aanvang 20.00 uur,

17 Kring de Westhoek. Vergadering,

18 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Rind\' (A),
Wien.

I8--I9 Groep Vet. Homoeopathie K.N,M.v.D,
Cursus A. beginnerscursus en cursus B, vervolg-
cursus (pag. 694).

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

24- 25 PAO-D cursus Geiten. Klin. Inw. ziekten.
Utrecht.

25 — 27 2. Internationaler Kongreß der Deutschen

Gesellschaft für Magnetfeld-Medizin e. V.,
Mainz.

29 Werkgroep Varken Noord Nederland, Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Morra 2, Drachten,

30 2 dec. International Symposium on Animalsas
Waste Converters, Wageningen (pag, 371),

VA\'ICO

Vacatures
veterinairen

Veterinair Advies Centrum
Ontwikkelingssamenwerking

Tanzania - Universiteit Dar es Salaam - Veterinaire
Faculteit

Professor associate professor - verloskunde,
voortplanting, onderwijs
Professor associate professor - onderwijs,
onderzoek

Professor associate professor - pathologie,
onderwijs

Lecturer senior lecturer - onderwijs, onderzoek
Lecturer senior lecturer - onderwijs,
diergeneesmiddelen

Lecturer senior lecturer - microbiologie,
parasitologie, onderwijs

Assistant lecturer - microbiologie, parasitologie,
onderwijs

Lecturer senior lecturer - onderwijs, pathologie
Lecturer senior lecturer - anatomie, onderwijs.
Voor verdere informatie kunt u zich wenden tot het
VACO Secretariaat, tel. 070-793137.

-ocr page 66-

Het Congres dat komt...

Naasl \'l geneesmiddel mei al zijn weeën
Voegen wij nog wal losse ideeën.
In \'i cabaret op hei lest
Met de naam \'Hora Est\'
Geschreven in heel hoge C-en.

D. van der Zee.

Collogae: \'Hora Est\'. Ja hel is de hoogste tijd
om u aan le melden voor het komende
congres op 7 en 8 oktober in de Harmonie in
Leeuwa rden.

\'Hora Est\' is echter van grote betekenis, want
hel is de titel van het cabaretprogramma
tijdens het avondprogramma. Dal collega
Durk van der Zee en zijn medewerkers ons
met een aantal \'stellingen\' zullen confronteren
staat als een paal en wij wensen hen nog een
goede tijd voor \'Hora Est\', - de tijd daar is -.
Naast de congresdagen is een weekend
Friesland zeer aan le raden, want Friesland is
een unieke provincie. De Friese meren
bepalen het landschap met de elf oude
stadjes, lerpdorpen, kerken, de bijzondere
klokkesloelen, schilderachtige boerderijen en
de oude slinsen in een decor van weidse
weilanden. De Zuid-Oosthoek en ook
Gaasterland kennen echter grote bossen. Een
provincie waar veel te zien is. Romantische
stadjes, mooie plaatsjes zoals Sloten,
Hindelopen of Workum, woonplaats van
onze congresdichler.

Bijzonder is de \'Oldjaers Erfroute\', een traject
dat langs vele historische
bezienswaardigheden loopt. En dan de
Waddeneilanden!

Bijzonder zijn ook de kaatswedstrijden, een
geheel eigen sport en de bekende
elfstedentocht op de schaats.

Cabaret: Hora est.

Wij hopen u straiis te ontmoeten

als lirilisch publiek aan onz\' voeten.

Waar de wieg zich bevindt

van \'t onecht wetenschapskind

gevolg van het zonodige moeten!

D. van der Zee.

Deelname Kandidaatleden
aan het Jaarcongres

Aan kandidaatleden wordt de mogelijkheid
geboden om deel te nemen aan het vrijdag-
programma van hel Jaarcongres 1983, die dit
jaar zal worden gehouden op 7 en 8 oktober
1983 te Leeuwarden.

De kosten hiervoor zullen/30, - bedragen
(inclusief lunch). Voor het avond-programma
wordl geen reductie verleend. De kosten voor
deelname bedragen ƒ 65, — .
Voor inlichtingen kunt u contact opnemen
met het secretariaat van de Maatschappij, lel.
030-51 01 I I (Ruth van den Brink).

Attentie!

Wetenschappelijk programma

Op de wille aanmeldingskaarl voor
deelname aan hel Jaarcongres 1983 is
per abuis de verdeling van de
middagvergaderingen niet vermeld.
Deze middagvergaderingen zijn
onderverdeeld in sectie Grote
Huisdieren en Volksgezondheid en
sectie Gezelschapsdieren.
Bij deelname aan de
middagvergaderingen verzoeken wij u
vriendelijk uw voorkeur voor de bij te
wonen sectie op de wille
aanmeldingskaarl te vermelden.

Ook al kent Friesland zijn eigen taal, voor
mensen die hel niet spreken houdt het zijn
grenzen wijd open.
Er zijn vele redenen om Friesland le
bezoeken maar voor u is er in 1983 een
bijzondere en wel het Jaarcongres van de
K.N.M.v.D. Tige wolkom!

De jaarcongrescommissie 1983.

-ocr page 67-

WETENSCHAPPELIJK PROCiRAMMA

Residuen: de consequenties
voor de veehouder

Onderstaand volgt de nagekomen
samenvatting van de inleiding te houden door
ir. G. A. Meijer, voorzitter Produktschap voor
Vee en Vlees.

(Voor de overige sanienvattingen zie Tijdschr.
Diergeneeskd..
108, (14). 580-584. (1983)).

De onderneming Nederlandse Veehouderij
b.v. heeft er alle belang bij een onberispelijk
produkt te leveren aan de verbruiker. Dat
laat zich extra bevestigen door de zeer grote
export-afhankelijkheid van de sector.
Afwezigheid van schadelijke residuen te kunnen
garanderen, zal een belangrijke positieve
concurrentiefactor worden in het
handelsverkeer van de Nederlandse
produkten in de E.E.G.

De individuele ondernemer wordt echter óók
geleid door andere overwegingen: de
gezondheidstoestand van zijn veestapel en de
kosten batenverhouding op zijn eigen bedrijf.
Mutatis mutandis geldt dit ook voor de
prakticus en de geneesmiddelenindustrie.
Hoe een brug te slaan tussen het korte-
termijnbelang op het individuele bedrijf en
het lange-termijnbelang van de sector? Door
intensieve voorlichting over de effecten van
individuele gedragingen op dat lange-
termijnbclang. Door realistische
samenwerking in verantwoordelijkheid tussen
prakticus en individuele veehouder. Door een
systeem van uitbetaling naar kwaliteit in te
voeren, waardoor individuele producenten
effectief in aanraking komen met de
consequenties van het niet in acht nemen van
dosisvoorschriften of wachttermijnen.
Uiteraard moet daartoe duidelijkheid komen
over normen, methoden van onderzoek en
monstername e.d. Een goed functionerend
systeem van slachtvee-identificatie behoort
tevens tot de voorwaarden. Een dergelijk
onderdeel van de ketenbewaking zal de
veelhouder dichter bij de werkelijke waarde
van zijn produkt brengen. Als het
keuringssysteem daar ook nog eens van
profiteert en kosten van
eindproduktonderzoek kunnen worden
teruggedrongen, profiteert de sector ook in
dat opzicht.

Symposium Vleeskalveren

13 Oktober te Ede

Zoals u wellicht in de doorlopende agenda
van het
Tijdschrifi voor Diergeneeskunde
heeft gelezen, zal in samenwerking met de
Kalvermelkindustrieën en de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde een tweede symposium
Vleeskalveren worden gehouden op
donderdag 13 oktober 1983 in het Cultureel-
en Congrescentrum Stichting \'De Reehorst\' te
Ede.

De bedoeling van de Commissie Symposium
Vleeskalveren is door middel van dit
Symposium de goede samenwerking tussen
kalvermelkindustrieën, praktici en dierenartsen
werkzaam bij Gezondheidsdiensten,
Instituten, Faculteit enz. te bevorderen.
Ten einde uw belangstelling te wekken, geeft
de Commissie Symposium Vleeskalveren u
een overzicht van het programma\'.

Programma

09..30 Ontvangst met koffie.

10.00 Opening door proL dr. A. Brand, Faculteit

der Diergeneeskunde.
10.15 Inleiding door ing. W. Wiegeraadt,

Produktschap voor Veevoeder: \'Evaluatie
van de situatie in de vleeskalverensector
anno 1983\'.

10.45 Inleiding door drs. A. Fleddèrus, Alpuro
B.V.: \'Het technisch resultaat van een
vleeskalverenbedrijf: interpretatie en de
beïnvloed ingsfactore n\'.
11.30 Koffiepauze.

12.00 Inleiding door drs. H. J. Postema,

Denkavit B.V.: \'De startperiode op een
vleeskalverenbedrijf: diarree interpretatie,
factoren, behandeling en gevolgen\'.
12.45 Lunchpauze.

14.00 Inleiding door drs. P. van Dijk, D.M.V.
Campina B.V.: \'Hygiëne op een
vleeskalverenbedrijf.
14.45 Film: \'Tussen melk en kalfsvlees\'.
14,55 Theepauze.
15,15 Paneldiscussie.
16.15 Sluiting door prof, dr, A. Brand,

Omstreeks 16.20 uur zal gelegenheid
bestaan een aperitief te gebruiken. Het
Symposium zal omstreeks 17.30 uur worden
afgesloten met een diner.

A annielding

Aanmelding kan geschieden door de
Symposiumbijdrage, ten bedrage van ƒ80, -

\' Wijzigingen voorbehouden.

-ocr page 68-

(inclusief diner) of ƒ 50,— (exclusief diner)
over te maken op gironummer 511606 van de
K.N.M.v.D. te Utrecht, onder vermelding
van \'Symposium Vleeskalveren\'.
U wordt vriendelijk verzocht duidelijk uw
naam, adres en woonplaats te vermelden.
Voor eventuele nadere informatie kunt u zich
wenden tot het secretariaat van de
Maatschappij, tel. 030-510111 (Ruth van den
Brink),

In verband met een goede organisatie is
tijdige aanmelding noodzakelijk.

Parkeren

Bij het Congrescentrum \'De Reehorst\' is
voldoende parkeerruimte aanwezig.
De Commissie Symposium Vleeskalveren
meent de voorwaarden te hebben geschapen
voor een goed Symposium en de Commissie
hoopt dat velen dit Symposium zullen
bijwonen.

Sluilieinaleriaal

Geneesmiddelbeeldbesprekingen, klinische lessen,

enz,, alle Groep-stencils vanaf oprichting tot heden.

Cursus A (techniek voor het stellen van een

geneesmiddeldiagnose) en Cursus B (potentiekeuze

en interpretatie van de reacties).

Inleiding in de veterinaire homoeopathie voor

dierenartsen, A. H. Westerhuis,

Organon der geneeskunst, S, Hahnemann (in de

vertaling van O, E, A. Goetze).

TOETS

Tijd en plaats: 29 september 1983 van 20.00-22.00
uur in het Beatrixgebouw, Jaarbeurs
Congrescentrum Utrecht (tel. 030-955911).
Max. aantal deelnemers: 75.
Kent\'s\'Repertory of the homoeopathic Materia
Medica\' meebrengen.

Examengeld
Niet-leden K.N.M.v.D.:
Leden K.N.M.v.D.:
Leden G.V.H.:

/■60,
rso.

/■45,-

Groep Veterinaire
Homoeopathie

Toets en cursussen

Er is behoefte aan een lijst van te consulteren
homoeopathisch werkende dierenartsen.
Om als Groep een zekere waarborg te
kunnen geven aan de \'gebruikers\' van die lijst
met betrekking tot een voldoende mate van
deskundigheid in het toepassen van
homoeopathische geneesmiddelen bij dieren
lijkt het thans een goede mogelijkheid om de
kennis en kunde van de op de lijst te
vermelden collegae te testen middels een
schriftelijke toets.

TOETSEISEN

1. Kennis van de basisprincipes van de
homoeopathie. Globale kennis van het
Organon in het bijzonder de begrippen
autocratie - ziek zijn - genezen - homoeopathie.
Verantwoord inpassen in de gebruikelijke
veterinaire praktijk binnen de normen van
verantwoordelijkheid als dierenarts.

2. Farmaceutische aspecten.

3. Techniek voor het stellen van een
geneesmiddeldiagnose.
Reperioriseren.

4. Potentiekeuze, posologie, interpretatie van de
reacties op het eerst voorgeschreven
homoeotherapeuticum.

5. Kennis van de Materia Medica homoeopathica.
Veterinaire toepassingen! Praktische
homoeopathie. Parate kennis D.G.D.\'s.

Aanmelden

U kunt zich aanmelden tot 10 september 1983,
uitsluitend door middel van overmaking van het
verschuldigde examengeld op postrekening 4056352
of bankrekening 51,72,25.700 t,n,v, penningmeester
G,V,H, te \'s Gravenzande, onder vermelding van
examengeld. Het gironummer van de bank is 71 12
(ABN te \'s Gravenzande).

Verkrijgbaarheid .siudiemaleriaal
Groep-stencils, alleen voor leden van de Groep.
Cursusmappen, tegen volledige dagprijs, te weten:
niet-leden K.N.M.v,D.: .A450, per cursus

leden K,N,M,v,D.: filS. per cursus

leden G.V.H.: ./■350.— per cursus

Boekje Westerhuis en Goetze: via de boekhandel of
VSM Geneesmiddelen BV, Postbus 321, 1800 AH
Alkmaar, tel. 072-615944.

CURSUS A

Beginnerscursus \'Inleiding in de veterinaire
homoeotherapie\'.

Thema: De lechniek van hel sleden van een
genees m iddeldiagnose.

Plaals van samenkomsi

Motel Nuland, Rijksweg 25, Nuland. tel. 04102-
2231.

Vrijdag 18 november en zaterdag 19 november 1983.
Doeenien

J. L. Fontijn, apotheker, Wormerveer

G, Th, A, Menges, dierenarts, \'s Gravenzande

1. A. T. Rigter, dierenarts (cursusleider). Beltrum

L, Soetaert, dierenarts. Hoboken (België)

A. Vrijlandt. arts. Ede

A. H. Westerhuis, dierenarts, Wageningen

-ocr page 69-

uptimaie pzesiaiie

-door
beteze vaccinatie

/ / ^

Pkrevacun® ad us. vet.

ter actieve immumsatie van paarden

tegen influenza.

Prevacun® T ad us. vet.

ter actieve immvmisatie van paarden

tegen influenza en tetanus.

Tetanus Ibxoïde ad us vet

ter actieve inununisatie tegen tetanus.

-ocr page 70-

MYOFER

ijzersterk bij ijzerdeficiëntie

Slieuw!

/oordelige
100 ml
verpakking
lage viscositeit
snelle resorptie
geringe toxiciteit
gemakkelijk in gebruik
extra voordelig
automatische injectiespuit
leverbaar

Hoechst E

HOECHST PHARM,

VETERINAIR

Postbus 12987
1100AZ Amsterdam
Voor bestellingen:
020-5908 519
Voor informatie:
020 - 5908 533

-ocr page 71-

Sitiiliekoslen

Dc .studiekosten bedragen ƒ .IVS, per persoon
(leden van de Groep /\'350, ; kandidaatleden van
de Groep /\'200,—) incl. overnachten, maaltijden,
koffie en thee.

De korting voor overnachten met 2 personen op
èèn kamer (2-persoons) bedraagt ƒ 35, ; voor
kandidaatleden van de Groep ƒ 20,-
Annuleringsregeling: Bij annulering tussen I en 10
november 1983 is 50% van het cursusgeld
verschuldigd. Daarna is het volledige bedrag
verschuldigd. Indien u voor vervangende
deelneming kunt zorgen, vervallen de
annuleringskosten.

Programma

Vrijdag 18 november 1983

9.15 Aankomst der deelnemers (koffie).
9.45 Welkomstwoord en inleiding in de cursus
door de voorzitter van de Groep
Veterinaire Homoeopathie
K.N.M.v.D.
10.00 Basisprincipes der homoeopathie

(Vrijlandt).
11.15 Pauze.

1 1.30 Verzamelen der symptomen (anamnese!)

(Westerhuis).
12.30 Lunch.

14.15 Waarderen en hiêrarchiseren der

symptomen (Westerhuis).
15.30 Pauze.

15.45 Het gebruik van het repertorium
(Soetaert).

17.00 Nabespreking onder het genot van een
drankje.

18.00 Enkele farmaceutische aspecten van een

homoeotherapeuticum (Fontijn).
20.00 Diner.

Na 22.00 uur vrije nabespreking.

Zaterdag 19 november 198.3

9.45 Praktisch repertoriseren (Soetaert Wester-
huis).
11.00 Pauze.

11.15 Vervolg praktisch repertoriseren

(Soetaert Westerhuis).
12.30 Lunch.

14.15 Aanwijzingen voor de bestudering van de

veterinaire homoeotherapie (Rigter).
15.15 15.30 uur: Evaluatie en sluiting van de
cursus.

Verplichte literatuur

Westerhuis, A. H.: Inleiding in de veterinaire
homoeotherapie voor dierenartsen (dient u gelezen
te hebben).

Kent. .1. T.: Repertory of the homoeopathie
Materia Medica.

(Beide boeken zijn te verkrijgen via VSM
Geneesmiddelen BV. Postbus 321. 1800 AH
Alkmaar, tel. 072-615944).

A anmelden

Leden van de K.N.M.v.D. kunnen zich tot I
november 1983 voor deze cursus aanmelden door
storting van het verschuldigde cursusgeld op
bankrekening 51.72.25.700 t.n.v. penningmeester
Groep Veterinaire Homoeopathie van de
K.N.M.v.D. te \'s Gravenzande.
Gironummer van de bank 71 12 (ABN te
\'s Gravenzande).

De toelating van de cursus zal geschieden in
volgorde van binnenkomst van de betalingen. U
bent pas verzekerd van plaatsing, wanneer u tussen
15 oktober en I november 1983 een bewijs van
deelname hebt ontvangen. Voor telefonische
informatie kunt u bellen: 01748-4098.

CURSUS B

Vervolgcursus \'Inleiding in de veterinaire
homoeotherapie\'.

Thema: Potentiekeuze en interpretatie van de
reacties.

Plaats van samenkomst

Motel Nuland, Rijksweg 25, Nuland, tel. 04102-
2231.

Vrijdag 18 november en zaterdag 19 november 1983.
Toelatingseis

Moet de beginnerscursus gevolgd hebben.
Docenten

L. Soetaert, dierenarts. Hoboken (België)
A. Vrijlandt, arts. Ede

A. H. Westerhuis, dierenarts (cursusleider).
Wageningen.

Studiekosten

De studiekosten bedragen ƒ 375. per persoon
(leden van de Groep/350. ; kandidaatleden van
de Groep/200, ) incl. overnachten, maaltijden,
koffie en thee.

De korting voor overnachten met 2 personen op
èén kamer (2-persoons) bedraagt /35, ; voor
kandidaatleden van de Groep/20, .
Annuleringsregeling: Bij annulering tussen I en 10
november 1983 is 50% van het cursusgeld
verschuldigd. Daarna is het volledige bedrag
verschuldigd. Indien u voor vervangende
deelneming kunt zorgen, vervallen de
annuleringskosten.

Programma

Vrijdag 18 noveitiber 1983

9.30 Aankomst der deelnemers (koffie).
10.00 Welkomstwoord en inleiding in de cursus.
Inleiding in en bespreking van
Hahnemann\'s\'Organon der Heilkunde\'
(Westerhuis/Soetaert).
11.15 Pauze.

1 1.30 Interpretatie van de reacties (Soetaert).
12.30 Lunch.

14.15 Vervolg interpretatie van de reacties
(Soetaert).

-ocr page 72-

15.30 Pauze.

15.45 Polentiekeuze (Vrijlandt).
17.00 Nabespreking onder het genot van een
drankje.

18.00 Praktisch repertoriseren (Soetaert).
20.00 Diner.

Na 22.00 uur vrije nabespreking.

Zaterdag 20 novetnber 1983

9.45 Praktisch repertoriseren (Soetaert Wester-
huis).
1 1.00 Pauze.

11.15 Vervolg praktisch repertoriseren

(Soetaert. Westerhuis).
12.30 Lunch.

14.15 Vervolg praktisch repertoriseren

(Soetaert Westerhuis).
15.15 —15.30 uur: Evaluatie en sluiting.

Verplichte literatuur

Westerhuis. A. H.: Inleiding in de veterinaire
homoeotherapie voor dierenartsen (dient u gelezen
te hebben).

Kent. J.: Repertory of the homoeopathie Materia
Medica.

(Beide boeken zijn te verkrijgen via VSM
Geneesmiddelen BV, Postbus 321. 1800 AH
Alkmaar, tel. 071-615944).

Aanmelden

Leden van de K.N.M.v.D. kunnen zich tot I
november 1983 voor deze cursus aanmelden door
storting van het verschuldigde cursusgeld op
bankrekening 51.72.25.700 t.n.v. penningmeester
Groep Veterinaire Homoeopathie van de
K.N.M.v.D. te \'s Gravenzande.
Gironummer van de bank is 7112 (ABN te
\'s Gravenzande).

De toelating tot de cursus zal geschieden in
volgorde van binnenkomst van de betalingen. U
bent pas verzekerd van plaatsing, wanneer u tussen
15 oktober en 1 november 1983 een bewijs van
deelname hebt ontvangen. Voor telefonische
informatie kunt u bellen: 01748-4098.
Minimum aantal deelnemers: 20 personen.
Maximum aantal deelnemers: 40 personen.

Stichting Pensioenfonds voor
Dierenartsen

Het bestuur van de Stichting Pensioenfonds
voor Dierenartsen is momenteel als volgt
samengesteld:

Dr. J. Bosma, voorzitter

Drs. Th. Lambers

Drs. D. van der Mey

Drs. R. H. G. Aalfs

Mevr. drs. J. A. Buesink-Helder

Drs. H. Lieuwen.

Tijdens de komende algemene vergadering
van deelnemers is:

Drs. Th. l^ambers aftredend en stelt zich
niet herkiesbaar.
Conform de statuten dient het
Hoofdbestuur voor deze vacature een
voordracht te doen.

In overleg met de betrokken groep draagt
het Hoofdbestuur de volgende kandidaat
voor:

Drs. E. K. Dolfijn te Marum.
- Drs. R. H. G. Aalfs aftredend en stelt
zich herkiesbaar.

m

^ n,

^JERCENEESKUNDE

Cursus Bijzondere
Vleestechnologie

Programma

Deze cursus sluit aan op de algemene cursus

van oktober-november 1982:

Koelen tijdens transport.

Species differentiatie en bindweefselvrij eiwit

en het Federgetal.

Viren en parasieten in vlees en

vleesprodukten.

Verwerking van separatorvlees.
Raffinage en oxydatief bederf van vetten.
Bederf en malsheid van natuurdammen.
Snackbereiding.

Recente ontwikkelingen ten aanzien van het
gebruik van nitriet.

Concept warmte verduurzamingsbesluit.
Sterilisatievlees-problematiek.

Cursusleiding: Dr. ir. P. S. van Roon.
Docenten: ProL ir. B. Krol, dr. ir. .1.
Houben, drs. A. P. van Sprang en de heer G.
Keizer.

Doelgroep: Dierenartsen.
Aantal deelnemers: 12.
Plaats: Biltstraat 172, Utrecht.
Datum: 4. 5. 6. 8. 18, 19 oktober 1983.
Prijs: ƒ 750,- .

Aanmelding kan telefonisch geschieden bij
het PAO-D secretariaat, tel. 030-5101 1 1
(Martine van de Brink).

-ocr page 73-

Nederlandse Vereniging van
Dierenartsvrouwen

Jaarverslagen 1982 (vervolg)\'

GROMNGEN-DRENTHE

De eerste bijeenkomst was op 13 oktober in
het Gronings Museum waar de
tentoonstelling \'Groningen op recept - 2
eeuwen pharmacie\' bezichtigd werd. De
tentoonstelling was niet erg uitgebreid en
door afwezigheid van de conservator de
toelichting vrij zwakjes. De opkomst was
goed zodat het wel een gezellige ochtend is
geweest.

16 November: Bijeenkomst bij Hennie
Nijenhuis in Leek. waar de heer Kazemier uit
Delfzijl een inleiding met dia\'s hield over het
loodswezen. De spreker was erg enthousiast
over zijn beroep en vertelde ons allerlei
dingen waar je als buitenstaander geen weet
van hebt. Deze avond had ook een
bestuurswisseling plaats. Joukje Annema trad
af als voorzitster en ondergetekende werd
gekozen als bestuurslid.
26 .lanuari: Voor deze avond waren ook de
heren uitgenodigd. De heer De Boer. één van
de chirurgen van het Plastisch Chirurgisch
Centrum Groningen (dat gevestigd is in het
Academische Ziekenhuis en het R.K.
Ziekenhuis) vertelde erg boeiend over zijn
werk wat altijd in teamverband gebeurt.
Aan de hand van dia\'s kon men het verloop
\\an een behandeling volgen. Erg knap en
indrukwekkend. Een zeer geslaagde avond.
16 Maart: Bijeenkomst bij mevr. Jager in
haar kunstnijverheidszaak waar we onder
haar leiding paaseieren verfden en versierden.
Vooral de techniek met \'zaden\' sprak ons erg
aan.

Onze afdeling telt momenteel 45 leden.

R. Kuipers-Vrijs, secretaresse.

(iEl.DERI ANI)

Onze eerste bijeenkomst in het jaar 1982 was
op 30 maart en wel in het gemeentemuseum
te Arnhem. We werden er rondgeleid door
Pierre Janssen zelf, die tijdens het kopje
koffie eerst sprak over het kunstenaarsschap
en ons daarna liet gissen over een schilderij,
een stilleven van Dick Ket (1902-1940). Zijn
stijl en in welke tijd het gemaakt kon zijn.
Het was een gezellige en leerzame discussie.
Daarna werd het museum bekeken waar
werken hingen van een oudere schilder K.
Kamerlingh Onnes en een jonge schilder
Arno Arts, wiens tentoonstelling meer op
een bazar leek.

Na afloop gingen we naar onze gastvrouw
Carola ten Horn, waar we een lunch kregen
aangeboden voorafgegaan door een drankje.
Tijdens het drankje was er een huishoudelijke
vergadering. Onze voorzitster Anneke König
nam afscheid en ze kreeg een lovend woordje
van ons bestuurslid Marij Verheul. Lucy
Overgoor werd daarna gekozen als onze
nieuwe voorzitster.
Daar onze kas erg leeg was, ging de
vergadering na een stemming accoord met
/■ 10, verhoging van de contributie, dus nu
ƒ25, per jaar. Na een dankwoordje voor
onze gastvrouw gingen we tegen drieën naar
huis.

Op 12 oktober 1982 kwamen we voor de
tweede keer met zijn vijf-en-twintigen bijeen
bij kasteel Cannenburg te Vaassen. Er waren
4 nieuwe leden bij, na een landelijke reclame
van onze vereniging voor dierenartsvrouwen
(V.V.D.V.).

Een prettige gidse leidde ons door 12 van de
24 vertrekken rond en vertelde ook over het
ontstaan van het kasteel en zijn diverse
restauraties. De stichter was Maarten van
Rossum die kinderloos stierf en zijn neef
Hendrik van IJsendoorn voltooide het
bouwplan. De nazaten van Van I.Isendoorn
hebben er tot diep in de 19e eeuw gewoond.
Het behoort nu tot de Stichting van Vrienden
der (ielderse kastelen. Na de rondleiding zijn
we naar Hillie Jonkers huis gegaan, waar ons
een lekker kopje koffie met koek wachtte.
Tijdens het drankje heette Lucy Overgoor de
4 nieuwe leden van harte welkom en na wat
gepraat werd er besloten dat de manier om
tweemaal per jaar bij elkaar te komen het
prettigste beviel; dat bleek ook uit de
opkomst: altijd zo\'n 20 tot 25 dames.
Na nog wat gepraat namen we in de
namiddag afscheid van onze gastvrouw.

Hillie Jonker, secretaresse.

Zie Tijdschr. Diergeneeskd.. 108, (15/16). 634-636. (1983).

-ocr page 74-

ZUID-HOM.AND

Onze eerste bijeenkomst in februari vond
plaats in het Rijksmuseum van Geologie en
Mineralogie te Leiden. Na een algemene
inleiding met vertoon van dia\'s volgde een
rondleiding door mevr. drs. W. M. v. d.
Meulen-Ritzema. Een \'steen\'goede ochtend!
We besloten met een genoeglijke lunch bij
\'Oudt Leyden\'.

In maart zijn we, op uitnodiging van de
dames van de afd. Utrecht, met hen naar het
Nationaal Museum van Speelklok tot
Pierement getrokken. Na een kleur- en
klankrijke rondleiding, hebben we met elkaar
de lunch gebruikt. Fijn dat er zo\'n goed
onderling contact is en dat dit op deze
manier ook verstevigd wordt.
De volgende bijeenkomst in mei bracht ons
naar het zijdemuseum \'ter Zijde\', Wouwse
Plantage in Noord-Brabant. Behalve een
museum is er een kleine zijdekwekerij en een
zijdeweverij te vinden. Het geheel geeft veel
informatie over zijde van vroeger en nu. Tot
besluit een echte Brabantse koffiemaaltijd.
Begin september hebben enkele dames van de
afd. Utrecht en enkele van onze leden
gezamenlijk met de dames wiens mannen het
internationale rundercongres bijwoonden, een
bezoek gebracht aan de Floriade te
Amsterdam. Hoewel het contact tussen onze
leden en de congresdames niet optimaal tot
stand kwam, was de Floriade beslist de
moeite waard.

De derde dinsdag in september, Prin.sjesdag
in Den Haag hadden we met een officieel
toegangsbewijs een prima overzicht van de
gebeurtenissen voor de Ridderzaal. Het was
leuk de sfeer rond dit gebeuren eens te
proeven.

In november was er een bijeenkomst bij onze
voorzitster Adrie Kramer, .lanny Schuiling
liet ons een geweldige diaserie over
Afghanistan zien. Een geslaagde ochtend met
soep en broodjes tot besluit.
In december hadden we onze traditionele
avond met de heren van de K.N.M.v.D. afd.
Zuid-Holland.

Het eerste gedeelte van de avond hielden we
onze jaarvergadering. Rika Oldenbandringh
trad af als penningmeester. Enkele andere
agendapunten; Het komende Wereldcongres
in Australië, de verspreiding van de
ledenwervingsfolders en het programma voor
het komende jaar.

Op uitnodiging van de heren woonden we na
de pauze een inleiding bij van de heer ir. G.

.1. Geluk over \'het Delftse aardewerk en zijn
voorgeschiedenis\'.

De afd. Zuid-Holland heeft 49 leden.

Corrie i\'. d. Brink-van Kampen, secretaresse.
NOORD-HOLLAND

De eerste bijeenkomst dit jaar was in
Amsterdam op 18 februari; we bezochten het
Koninklijk Paleis op de Dam en de nieuwe
kerk. Aanwezig waren 25 leden. De lunch
werd als vanouds in Krasnapolsky gebruikt.
Tijdens deze lunch werd de jaarlijkse
huishoudelijke vergadering gehouden. We
namen afscheid als voorzitster van mevrouw
Zijp-van Dijl, die deze functie 15 jaar
uitoefende. Zij werd opgevolgd door
mevrouw Borsje-Hillebrand. De functie van
penningmeesteresse werd overgenomen door
mevrouw Postma-Limborgh en mevrouw de
Ruyter-Blekemolen werd bereid gevonden de
opengevallen plaats in het bestuur in te
nemen.

De tweede bijeenkomst was op dinsdag 27
april in Mijdrecht, waar we een bezoek
brachten aan de firma Bayer. Na een
inleiding en een film werden we rondgeleid
door de Natrena-produktie-afdeling. De
lunch werd gebruikt in \'het Regthuys\' aan de
Amstel in Uithoorn. Aanwezig waren 21
dames.

De excursie na de zomervakantie was op
dinsdag 14 september naar \'kasteel
Marquette\' te Heemskerk. We werden
bijzonder gastvrij ontvangen bij mevrouw
Borsje in Heemskerk, vanwaar we wandelden
naar het kasteel. Daar hield de bedrijfsleider
een inleiding, waarna een rondgang volgde
door het kasteel. Teruggekomen bij mevrouw
Borsje gebruikten we gezellig een apèritief in
de tuin begunstigd door het prachtige weer.
Daarna gingen we pannekoeken eten bij
\'.lohanna\'s hof in Castricum, waarna een
groot deel van de aanwezigen nog een
duinwandeling maakte. Aanwezig waren 21
dames.

Onze laatste excursie van 1982 was naar het
distributiecentrum van de Hema op het
industrieterrein Lage Weide bij Utrecht. Na
een diaserie en een rondwandeling door het
magazijn, volgde onder het genot van een
drankje een 1\'/, uur durende modeshow. De
lunch gebruikten we in het A.C. Restaurant
Lage Weide. Aanwezig waren 17 leden.
Onze afdeling telt momenteel 45 leden.

N. C. Niemanl.sverdriel-AIhrechl. secretaresse.

-ocr page 75-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Boscti, A. J, M.; 1983; 8105 RG Luttenberg, Oude Twentseweg 30.

Brants, Mevr. K. J. F.; 1983; 3514 CA L\'treclit, Adelaarstraat 15.

Dings, Mevr. E. N. M.; 1983; 5932 TL Tegelen, Potkuilenstraat 76.

Gelling, G. W.; 1983; 6093 EG Heythuysen, Vlasstraat 4.

Kooi, H. S.; 1983; 3572 BC Utrecht, Biltstraat 46 bis.

Kooren, R. A.; 1983; 3532 GX Utrecht, A. Thijmstraat 8.

Koster, R.; 1983; 2312 HH Leiden, Oude Rijn 68A.

Römer, J. D.; 1983; 3981 ZL Bunnik, Vletweide 20.

Rooyal^kers, .1. W. P.; 1983; 3581 PM Utrecht, Schoolstraat 7.

Ruitenbeek, H. W. van: 1983; 3861 MK Nijkerk, Bunschoterweg 37.

Schipper, H. M.; 1983; 1441 ER Purmerend, Julianastraat 64.

Schoone, P. A. O, M.; 1983; 5451 AW Mill, Karstraat llc.

Smeets, L. G. H. M.; 1983; 2905 RE Capelle a d IJssel, Tankenberg 64.

Smit, B. H. W. G. M.; Gent-1983; 6881 AJ Velp (Gld.), Beekhuizenseweg 14.

Ais lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Bron, M. M.; 1980; ,3981 TN Bunnik, Rietdekkershoek 3.
Poorthuis, L. B.; 1983; 7576 AJ Oldenz.aal, G. Gezellestraat 36.
Sneepers, R. M.; 1983; 6224 LN Maastricht, Waldeck Pyrmontstraat 8.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

A. J. Diender, Buitennieuwstraat 107-1, 8261 AT Kampen.
M. J. Hoyer, Dorpsstraat .34, 3732 HJ De Bilt.

B. Meijer, Celebesstraat 26, 3531 KD Utrecht.

H. J. Roze, Van Alphenstraat 26 bis, 3581 JC Utrecht.

Mevr. N. Willebrands, W.S. \'Walewein\', A. B. Prinsengracht t o 312, 1015 AZ Amsterdam.

Overleden:

Dr. E. de Boer te Afferden (Gld.) op 10 juli 1983.
H. M. Sprink te Goutum op 15 juli 1983.

Benoemd als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

R. .1. Kaasenbrood te Schijndel per I februari 1983.

Benoemd als plaatsvervangend inspecteur bij de V,D,:

A- J. I. te Maarssen te Groenlo per 23 juni 1983.

Jubilea:

Dr. C. Terpstra te Lelystad
.1. J. Knape te Denekamp

Geslaagd:

R. W. F. Becking
J. W. den Boer
A. J. M. Bosch
Mevr. K.J. F. Brants
J. W. P. van der Drift
Mevr. H. Goudberg
E. R. O. M. Hanenberg
R, Koster
J. D. Römer
H. W. van Ruitenbeek
Mevr. C. J. M. Visser
S. G. B. Weltevrede
Mevr. M. Biesheuvel
J. W. P. Rooyakkers

(afwezig) 25 jaar op 16 september 1983
(afwezig) 30 jaar op 26 september 1983

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 8 juli 1983
Geslaagd \'Cum Laude\':

Mevr. E. N. M. Dings

G, W. Gelling

Geslaagd \'met genoegen\':

r. Bruggeling
W. F. H. A. Bijen

H. S. Kooi
R. A. Kooren

A. Pijpers

B. Roerink

W. A. de Vries

-ocr page 76-

*Aarle. P. A. M. van: 1978:5241 TS Rosmalen, 21V
Schutterstraat 1; tel, 04192-16855; d,
Barena. J. W.: 1951; Wijk bij Duurstede; tel.
03436-1413 (privé), 03435-72444 (bur.).
 22!

»Becking. R. PV. F.: 1983; 3511 KJ Utrecht,
Lijnmarkt 46 bis; d.
 222

Beekman. J.: 1964; De Waal (Texel); p,. geass,
met A. B. F. Domhof. J. H. Klinkers en 1.. A.
M. van Vliet; h k.i.-ver,
 222

Bethlehem. E.: 1981; 6714 CN Ede, Weerde-
stein 175; tel, 08380-39718; wnd, d,
 224

»Biesheuvel .Mevr. M.: 1983; 3581 SB Utrecht,
Adriaanstraat 39; tel, 030-310369; d,
 225

\'Bijen. W. F. H. A.: 1983; 3994 AP Houten.
Molendijk 5; tel, 03403-1875: wnd. d.
 225

"Boer. J. W. den: 1983; 3605 GW Maarssen-
broek, Zebraspoor 414; tel. 03465-70306; wnd.
227
d.

1951320 Bogaerdt. Prof. Dr. J.: 1947; U-1954;

84410 Bédoin (Frankrijk), Campagne \'I.es 233
Vans\'. Route de Carpentras; tel. 90-656929; r.d.
Boonen. L. C. M.: 1981; 5988 AP Helden. W.
van Hornestraat 19; tel. 04760-6006 (privé), 2.;.;
3292 (prakt.): p.. ass, bij H, J, L, Boonen. W.
Oldenburger en G. A. M. Wieland.
 233

•Bosch. A. J. M.: 1983: 8105 RG Luttenberg.
Oude Twentseweg 30; tel. 05724-310; wnd. d.
»Brants. Mevr. K. J. f.,-1983; 3514 CA Utrecht,
Adelaarstraat 15; tel, 030-714792; d,
Brekelmans. Mevr. A. J. M.: 1980; 5258 LE 237
Berlicum. Driezeeg 10; tel, 04103-3631 (privé).
04139-2395 (prakt.),
 239

Bron. M. M.: 1980; 3981 TN Bunnik, Rietdek-
kershoek 3; tel, 03405-61564 (privé), 033-15678
244
(bur,); k,d,; r.k, (toevoegen als lid).
Brons. W.: 1979:4691 LW Tholen. Touwslag-
ersdreef 37; tel. 01660-3018; p.. ass. bij A. Rin-
322
ses.

»Bruggeling. T.: 1983: 3583 VM Utrecht. F, 246
Hendrikstraat 32; wnd. d.

Dijk. P. van: 1977; 3941 VE Doorn. Piet Hein- 247
laan I; tel. 03430- 16571 (privé). 030-531323
(bur.): wet. medew. R.U. (F.d.D.. vkgr. Alg.
Heelkunde).

Dijkstra. Dr. R. G.: 1957; U- 1965; 9204 GG
Drachten. Zwemmer 72; tel. 05120-32093
247
(privé), 13435 (bur.): d. G.v.D. Noord-
Nederland.

»Dings. Mevr. E. N. M.: 1983; 5932 TL Tege- 252
len. Potkuilenstraat 76: tel. 077-36207; wnd. d.
Domhof. A. B F.: 1975; De Waal (Texel); p.,
geass. met J. Beekman. J. H. Klinkers en L. A.
M. van Vliet.
 257

»Drift. J. W. P. van der: 1983; 6212 GV Maas-
tricht. Kalfstraat 81; d.

»Gelling. G. W.: 1983: 6093 EG Heythuysen. 259
Vlasstraat 4; tel. 04749-1169 (privé). 1889
(prakt.); p.. ass. bij J. H. Kraak. A. de Leeuw
van Weenen. J. J. M. Rietjens, M. J. M. P.
262
Schyns en J. G. A. Slaats.
218 Gemert. W. van: 1957; 6573 CJ Beek Ubber-
gen. Rijksstraatweg 53; tel. 080-233123 ( privé).
085-629304 (bur.).

Adreswijzigingen, enz.:

186

189

190

190

192

192

193

194

196

196

198

198

199

199

200

206

207

208

208

209

218

Goossens. //. A.: 1980; 5757 SL Liessei, Ha-
zeldonksewcg 3; tel. 04934-2121 (privé). 04936-
4222 (prakt.).

»Goudherg. Mevr. II.: 1983; 3572 ED Utrecht.
Obrechtstraat 57; tel. 030-718635; wnd. d.
»Grunsven. Mevr. D. E. van: 1978; 5241 TS
Rosmalen. Schutterstraat I; tel. 04192-16855:
wnd. d.

1322 Grünwald. Chr. C.: 1952: Calvia, Majorca
(Spanje), Son Alegre; tel. 09-34716701 17; r.d.
Haken. G. B. ten: 1933: 3443 AD Woerden,
Park Oudeland 60, flat 5; tel. 03480-12609.
»Hanenberg. E. R. O. M.: 1983; 3581 PM
Utrecht, Schoolstraat 7; d,
»Han.ssen. Mevr. A. M. W. M.: 1983; Amster-
dam; tel. 020-245880: w nd d.
Heide. J. van der: 1975; Akkrum; p., geass, met
G, A, Hooijer en M. Sevinga (assoc. met P. A.
Humaida beëindigd).

Hooijer. G. A.: 1979; Oldeboorn; p.. geass, met
J, v. d. Heide en M. Sevinga (assoc. met P. A.
Humaida beëindigd).

*Hooimeijer. J.: 1982; Meppel; p., kl, huisd.,
geass, met Mevr. A. E. Wagenaar-Schaafsma.
Horrti.x. L H. L: 1982; 3851 BM Ermelo, Delà
Reystraat 192; tel, 0.3417-59796; wnd, d,
»Humaida. P. A.: 1956: 8495 HB Oldeboorn.
Westein I4A; tel, 05663-1705; d. (assoc, beëin-
digd),

Jansingh. J.: 1973; Twiizel; tel. 05115-2565
(privé). 04132-60581 (bur.); k.d.
Jong. Mevr. M. de: 1981; 3581 LM Utrecht.
Bankstraat 7: tel. 030-512116; wnd. d.
Klinkers. J. H.: 1975; Den Burg (Texel); p,.
geass, met J. Beekman. A. B. F. Domhofen L.
A. M. van Vliet.

»Koch. Mevr. H. T.: 1977; Dedza (Malawi),
P.O. Box 119: d.

»Kooi. H S.: 1983:3572 BC Utrecht, Biltstraat
46 bis; tel. 030-718202: wnd. d.
»Kooren. R. A.: 1983: 3532 GX Utrecht, A.
Thijmstraat 8; tel. 030-946608 (privé). 08334-
1007 (prakt ); p.. ass. bii J. H. de Groot. H. A.
C. Heezen. B. H. v. d. Pol. A. M. van Schaiken
A. J. Verheul.

»Koster. R.: 1983; 2312 HH Leiden, Oude Rijn
68A; tel. 071-130052(privé), 144323 (prakt.);
p.,
ass. bij J. H. A. M. Vestjens.
I.abe.s. Mevr. H. !.. P.: 1980; 1108 AD
Amsterdam-Gaasperdam. \'t Ciein-west 8; tel.
02940-14492 (privé). 020-996959 (prakt.); p.,
ass. bij A. Pluimers.

Maas. J. H. M.: 1972; 5262 TX Vught. Essche-
weg 82; tel, 073-562795 (privé), 04242-83535
(prakt,).

Mei. J. van der: 1981: 351 I NT Utrecht, Oude-
gracht 230A: tel. 030-328289 (privé), 03404-
17111 (bur.); wet. medew. 1.V.O.\'Schoonoord\'.
Moor. A. G. de: 1952; 3992 KK Houten. Krie-
kengaarde 62; tel. 03403-1546 (privé). 070-
209260 (bur.); i. V.D. en i. V.G.

-ocr page 77-

J2J Nitschebn. Dr. D.: 1968; U-1978; SoG 1 AO
Davidson, Saskatchewan (Canada), Box 936;
d.

.I2J *Nilschehn-Jamieson, Mevr. (f./l.; 1969; SoG
IAO Davidson, Saskatchewan (Canada), Box
936; d.

Osinga. Dr. A.: 1953; U-I959; Goutum; tel.
058-883330 (privé), 023-319229 (bur.).
Peters, J. W. E.: 1981; 7688 PS Daarie, Dal-
voordeweg I; tel. 05497-555 (privé), 05486-
15222 (prakt.); p., ass. bij J. Binnemaen B. H. J.
Vulink.

273 *Pijpers, A.: 1983; 3851 XH Ermelo, Sophia-
laan 35; d.

274 Poorthuis, L. B.: 1983; 7576 AJ Oldenzaal, G.
Gezellestraat 36; tel. 05410-20754; d. (toevoe-
gen als lid).

279 »Roerink. B.: 1983; 3572 ED Utrecht, Obrecht-
straat 57; tel. 030-718635; wnd. d.

279 *Römer, J. D.: 1983; 3981 ZL Bunnik, Vlet-
weide 20; tel. 03405-61511; wnd. d.

280 Rootert. J. H.: 1975; Alphen a d Rijn; p., H-D.,
geass. met F, Th. C. de Wit; wnd. h. vl.k.dnst.

280 *Rooyakkers, J. W. 1983; 3581 PM Utrecht,
Schoolstraat 7; tel. 030-310945; wnd. d.

280 Rozemond. H,: 1956; 3774 CA Kootwijker-
broek, Essenerweg 41; tel. 03423-1987 (privé),
070-209260 (bur.); i. V.G., sectie dierproeven.

280 * Ruitenbeek. H. W. van: 1983; 3861 MK Nij-
kerk, Bunschoterweg 37; tel. 03494-51877; wnd.
d.

282 Schaaf. A. van der: 1978; 9076 G M St. Annapa-
rochie. Oude Bildtdijk 433; tel. 05180-3444;
wnd. d.

28J Schijf. J. P. M.: 1980; 1703 CS Heerhugo-
waard. Zirkoon 16; tel. 02207-10959 (privé),
11889 (prakt ); p., ass. bij S. D. Blanksma, H. B.
Nienhuis en L. C. Pille.

281 »Schipper. H. M.: 1983; Purmerend; tel. 02990-
30438; p., ass. bijC. de Gier en W. G.de Ruyter.

283 \'Schoone. P. A. O. M.: 1983; 5451 AW Mill,
Karstraat llc; tel. 08859^057 (privé), 1238
(prakt.); p,, ass. bij S. A. M. vanCleeL J. L. M.
Ploegmakers en P. H. .1. Weijens.

287 Sevinga. M.: 1978; Akkrum; p., geass. met .1. v.
d. Heide en G. A. Hooijcr (assoc. met P. A.
Humalda beëindigd).

288 \'Smeets. !.. G. H. .W..- 1983; Capelle a d LLssel;
tel. 010-506153; p., ass. bij W, .1. P. Coops.

288 *Smii. B. H. H\'. G. M.: Gent-1983; 6881 AJ
Velp (Gld.), Beekhuizenseweg 14; tel. 085-
646448; d.

290 Sneepers. R. M.: 1983; 6224 LN Maastricht,
Waldeck Pyrmontstraat 8; tel. 043-626283;
wnd. d. (toevoegen als lid).

302 Verstappen. G. /.. A. P.: 1981; 5684 BM Best,
Michiel de Ruyterstraat 52; tel. 04998-99827; p.

304 *Vis.ser, Mevr. C. J. M.: 1983; 7597 KH Saas-
veld, Hanenweg I; tel. 05404-601; wnd. d.

304 Vliet. L. A. M. van: 1980; 1791 HE Den Burg
(Texel), Noordwester 47; tel. 02220-3400
(privé), 2527 (prakt.); p., geass, met J. Beek-
man, A, B, F, Domhof en J, H, Klinkers.

305 »Voorhout. G.: 1974; 3402 JL IJsselstein, Ko-
baltpad 15; tel. 03408-87277(privé), 030-531258
(bur.).

306 »Vries. W. A. de: 1983; 3737 BH Groenekan,
Kon. Julianaweg 438; tel. 03461-3142; wnd. d.

307 Wagenaar-Schaafsma. Mevr. A. E.: 1963; Wa-
penveld; tel. 05206-79146; p., vogels, geass. met
J. Hooimeijer.

308 Weeda.J. r/i.,\'1980; 5512 AS Vessem, Mr. de la
Courtstraat 34; tel. 04979-1976; p., ass. bij P. A.
Akkermans, J. Floor en J. H, ten Hoopen.

309 »Welievrede. S. G. B.: 1983; 3533 XJ Utrecht,
Mendelssohnstraat 74; tel. 030-939320; wnd. d.

315 Zandstra. E K.: 1949; 9204 KC Drachten, Syd-
wende 61; tel. 05120-19141 (privé), 13435
(bur.); d. G.v.D. Noord-Nederland.
315 Zantinga. Dr. J. W.: 1957; U-1968; Baarn; tel.
02154-16889 (privé), 02940-79911 (bur.).

Duim In \'t Gat

Zeer geachte oud-leden van D.I.G.,

De Veterinaire Studenten Kegelclub \'Duim
In \'t Gat\' bestaat, zoals u ongetwijfeld zult
weten, in oktober 70 jaar. Dit 14e lustrum zal
op uitbundige wijze worden gevierd. Het is
dan ook met groot genoegen dat wij u het
navolgende programma presenteren:

Programma

Maandag 26 september: Receptie ter Sociéteite \'de

Vereeniging\', aanvang 17.00 uur.

Maandag 26 september t m zaterdag I oktober:

D.I.G. lustrumconcours op de banen van de

U.K.B, aan de Mariaplaats te Utrecht, waarna

feestelijke prijsuitreiking.

Maandag 24 oktober t/m vrijdag 28 oktober:

Veterinaire kegelkampioenschappen in het

Hoofdgebouw Diergeneeskunde.

Woensdag 26 oktober: Diêsviering op de

gebruikelijke wijze, omtrent plaats van handeling

ontvangt u nader informatie.

Zaterdag 29 oktober: Vanaf 14.00 uur kegelmiddag
voor oud-leden, leden en hun dames op de
kegelbanen aan de Mariaplaats te Utrecht.
Vervolgens om 19,00 uur diner met aansluitend
feestavond in Gasterije \'het Regthuijs\' te Zuylen.
Zondag 30 oktober: Ledenslotdag.

Met name willen wij uw aandacht vestigen op
de activiteiten op 26 en 29 oktober wanneer
wij u in grote getalen hopen te mogen
ontvangen.

Nadere informatie omtrent de diverse
genoemde lustrumactiviteiten worden u begin
september tezamen met het
lustrumprogrammaboekje toegezonden.
Vertrouwende u hiermede van dienst geweest
te zijn teken ik met vriendelijke kegelgroet,

M, G, M, Brinkhoff
h.t. secretaris D.l.G.

-ocr page 78-

NUVnN
; Top

®

Toelatingsnummer 8186 N
® Geregistreerd tiandelsmerk Ciba-Geigy, Zwitserlai

NUVAN TOP SPRAY:

— Bevat Fenitrothion en Dichloorvos.

— Direct - en langwerkend insecticide.

Uitsluitend verkrijgbaar via de dierenarts.

Er kan er maar één de beste zijn.

NUVAN TOP hét ectoparasiticum tegen

vlooien en teken bij uitstek.

Nadere informatie op verzoek.

Alleen

vertegenwoordiging
voor Nederland

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
Telefoon 04116 - 7 37 97 of 8 28 87

CIBA-GEIGY

-ocr page 79-

héep

vereniging van adviseurs
voor medische en andere
academische beroepen

Mr. I. Beusmans
Maastricht 043-18945
Brands Adv. Bur BV
Groningen 050-135909
Centr. Bur. Prairt. voorz.
Beel<-Ubbergen 08895-1749
Dix & Co.

Utrecht 030-511520
J. van Ede BV
Doorn 03430-15552
Mr A. P. J. Fortuin
Utrecht 030-515199
E. Huberts FAM
Groningen 050-779705
J, van Huizen
Vuren 01830-33122

Mr R. de Laat
Helmond 04920-44105
Bureau van Lee
Alkmaar 072-115200
Adv. Bur. Med, Beroepen
Heemstede 023-283140
Ozek BV

Heerlen 045-718372
G Peeters BV
VenIo 077-28141
Adviesbur. Zeegers
Wageningen 08370-19136
Zoetbrood Assurantiën
Bilthoven 030-790558
Bureau Intermediac
Antw.nr. 69 3940 WB Doorn

"Cunctionele

afgestemd op uw praktijk

feed-farm b.v. tel. 01621 - 1451)0 raamsdonksveer

Een welvaartvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met geheel - en onder alle omstandigheden - fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem — Tel. 085- 45 58 22
Utrectitsevi^eg 145/F88

Ter overname aangeboden:

Kleine huisdieren-praktijk met vrijstaand woonhuis en ruime praktijkruimten,
in het midden des lands.

Brieven onder nummer 34/83 aan de Redactie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

farmaceutica

-ocr page 80-

ÖVERmRKENS,H

BETEKENIS

Mycofarm, dochteronderneming
van Gist-Brocades, houdt zich o.a. bezig
met de verkoop en distributie van dier-
geneesmiddelen. Zo heeft Mycofarm een
reputatie opgebouwd op het
gebied van pluimveevaccins,

varkensvaccins
en antibiorica.
De ontwikkeling
van deze ge-
neesmiddelen
vindt plaats
bij de befaam-
de laboratoria Dr.
de Zeeuw.
Daarvan aflcomstig
zijn Delsuvac
Aujeszky, AR, HP
en E-Coli.
Stuk voor stuk
varkensvaccins
die bekend staan om hun effecriviteit.

De ziekte van Aujeszky.

Gevreesd fenomeen binnen de
varkenshouderij is de ziekte van Aujeszky.
Een ziekte die naast biggensterfte tot vaak
belangrijke groeivertra-
ging kan leiden.

De gevolgen van
beide zijn gelijk: een
aanslag op het bedrijfs-
resultaat. De ziekte van
Aujeszky op de mesterij-
bedrijven is eenvoudig
te voorkomen

waart de varkensmester in de regel
gehele mesttijd van de
zorgen.

Waarom Delsuvac Aujeszky?

Met Delsuvac Aujeszky heeft u
een beproefd vaccin in handen.

Het werkt snel en effectief. Verdeij
geeft Delsuvac Aujeszky geen entreacrie
de spreiding van het entvinis is nul en
het wordt in Nederland geproduceerd.

Uit een oogpunt van kwaliteits-
controle is dat een belangrijk verschil me
andere levende
vaccins;
Delsuva
^ Aujeszh
heeft een

-ocr page 81-

[fonstant hoog viaisgehalte.

Echter, beweringen moeten ge-
jitaafd worden door cijfers uit de prakrijk
l\'X\'elnu, onderzoek wees
iitdatde behandeling
net Delsuvac Aujeszky
let percentage besmette
?a rkens het f ~
;terkst deed [
Halen. Een
litstekende j^-\'.-
•eden, lijkt ons, om
Delsuvac Aujeszky ook in uw prakrijk te
\'ebaiiken.

Andere varkensvaccins van
Mycofarm.

iv 2oals gezegd: laboratoria

Dr. de Zeeuw ontwikkelde
nog andere varkens-
vaccins. Delsuvac
HP bijvoorbeeld.
Het géinacriveerde vaccin tegen
eenzijdige longontsteking
(Haemophilus pleuro-
pneumoniae), met name ge-
waardeerd op het mest-

bedrijf. Verder
/ I ) Delsuvac AR
tegen atrophi-
sche riniris en
, pelsuvac

tegen
entero toxaemie.

U ziet, zo is Mycofann
voortdurend in de weer vtior
dierenarts en boer.
Als steun in de aig voor het
gezond maken èn houden van dier
en bedrijf

VlYCOFARM,HUIS VAN DELSUVAC AUJESZKY, HAAREN E-COLI.

\'dmm

Ambachtstmat 2, Postbus 8, .3730 AA De Bilt.
Telefoon 030-76 00 45.

^ ZIEKTEN EN DE

^ MYOTARM.

-ocr page 82-

in verband met het aanvaarden van een functie
elders van de huidige functionaris een

DIRECTEUR (m/v)

voor het INSTITUUT CIVO-TOXICOLOGIE EN
VOEDING

die binnen de TNO-structuur de algemene
leiding voert van het instituut en in het bijzon-
der de verantwoordelijkheid draagt voor de
taakstelling van het instituut.

De functionaris maakt deel uit van het directie-
beraad van de hoofdgroep onder leiding van
de hoofddirecteur: bij dit beraad worden in
samenspel met de collega\'s, de werkzaam-
heden van de verschillende instituten op
elkaar afgestemd.

De voorkeur gaat uit naar een functionaris

- met ervaring in een leidinggevende functie
in de (veterinalr-)medische c.q. (medisch-)
biologische onderzoeksector of daarmee
verwant terrein, waarin hij/zij mede te
maken heeft gehad met personele en finan-
cieel-economische aspecten;

- met onderzoeken/aring op ten minste één
van de genoemde werkgebieden van het
instituut;

- die, met een zakelijke instelling, in staat is
om goede contacten op te bouwen en te
onderhouden met het bedrijfsleven, weten-
schappelijke stichtingen en (semi-)over-
heidsdiensten;

- die in staat is binnen het instituut een be-
langrijke\'stimulerende en initiërende rol te
spelen bij de opstelling en uitvoering van het
werkprogramma;

- die ervaring heeft in het overleg met ver-
tegenwoordigers van personeel, zoals on-
dernemingsraden;

- meteen leeftijd van ca. 45 jaar.

De standplaats is Zeist.

Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij
de heer Prof. Ir. B. Krol, tel. 03404-52244,
tst, 357,

Geïnteresseerden voor deze functie kunnen
hun schriftelijke sollicitatie binnen drie weken
na verschijnen van deze advertentie richten
aan de directie Sociale Zaken en Personeels-
diensten TNO, Postbus 297, 2501 BD DEN
HAAG, met vermelding van vacaturenummer
TD-1508-06.

de Nederlandse Organisatie voor Toe-
gepast Natuurwetenschappeiijif Onder-
zoele met als hoofdtaak door praktijk-
gericht onderzoek en kennisoverdracht
onze samenleving te ondersteunen.
De werkterreinen waarop TNO actief is zijn
onder meer Energie, Technologie,
Defensie-onderzoek, Bouwen en Wonen,
Voeding, Ivlilieu, Gezondheid, fvlens en
Arbeid.

Deze werkterreinen zijn in een achttal
hoofdgroepen ondergebracht.
De werkzaamheden van de
HOOFDGROEP
VOEDING EN VOEDINGSMIDDELEN
hebben voornamelijk betrekking op
problemen rond winning, verwerking,
opslag en distributie van produkten uit de
agrarische en voedingsmiddelensector.
Het kwaliteitsaspect en gezondheids-
aspecten als voeding en toxicologie
vormen belangrijke terreinen van het
onderzoek.

Het onderzoek van de hoofdgroep wordt
uitgevoerd in vier instituten waarvan het
INSTITUUT CIVO-TOXICOLOGIE EN
VOEDING
in Zeist zich vooral richt op
toxicologische en nutritioneie aspecten
van voeding, voedingsmiddelenhulpstoffen
en voedingsmiddeiencontaminanten.
Het instituut telt ca. 150 medewerkers,
waarvan ca. 70 met een wetenschappelijke
of hogere beroepsopleiding. De disciplines
die - in nauwe samenwerking - worden
uitgeoefend, zijn overwegend biologie,
chemie en veterinaire c.q. humane
medicijnen.

De werkzaamheden betreffen:

- het uitvoeren van onderzoek voor de
oplossing van voedings- en gezond-
heidsproblemen voor ondernemingen
en instellingen,zowel in Nederland als in
het buitenland, o.a. in landen van de
Derde Wereld;

- onderzoek, zowel dierexperimenteel als
bij de mens op het gebied van de voe-
ding, waarbij aandachtsgebieden de
relatie voeding - gezondheid en voeding
- ziekte zijn;

- geïntegreerd toxiciteitsonderzoek naar
de effecten van stoffen die de mens
opneemt via voedsel, ingeademde lucht
of door contact met de huid, is een zeer
belangrijk onderzoekonderdeet, waarbij
ook specialistisch onderzoek o.a. op het
gebied van de carcinogenese, muta-
genese en teratogenese wordt uitgevoerd;

- onderzoek gericht op de relatie mens -
voedsel, o.a. door gericht epidemiolo-
gisch onderzoek (voedingssurveillance)
en door studies onder, standaardcondi-
ties (metabole unit) en in klinieken;

- onderzoek van lichaamsvloeistoffen en
excreta van de mens, ter beoordeling van
de voedings- en gezondheidstoestand
en daarmee verbonden metabooi-
onderzoek.

-ocr page 83-

alfasan

want ook dieren hebben recht
op betrouwbare medicijnen.

CHLORAPRED "T" inj oplossing
bevat per ml.

200 mg. chloramphenicol
50 mg. tylosine (als tartraat)
5 mg. prednisolon-21-acetaat

Alfasan, Postbus 78,3440 AB Woerden, tel. 03480-16945, telex: 40006 ALFA NL

-ocr page 84-

Honden met een gestoorde nierfunktie vertrouwen

op u, ook voor wat betreft hun voeding,

DOKO-Nierdieet stelt u in staat dit vertrouwen

waar te maken,

DOKO-Nierdieet - het ideale basisdieet in de vorm van geëxpandeerde
brokken. Het eiwitgehalte van gemiddeld 10% is afgestemd op de mini-
male behoefte van volwassen honden. Meerdere elkaar aanvullende eiwit-
bronnen zorgen voor een hoge biologische waarde, waardoor de
belasting van de nieren tot een minimum beperkt wordt.

Voor inlichtingen en bestellingen:
TROUW&CO. B.V. NEDERLAND-Postbus 40- 3880 AA PUTTEN.

TEL. 03418-52244

Nierdieet voor honden

-ocr page 85-

MJBPEH
mi5%:

mmm

SÜSPBISIL

Ampicilline is een veelge- worden hoge bloedspiegels

bruikt breedspectrum antibioti- bereikt. Albipen inj. 15% is een

cum voor de behandeling van bijzonder bruikbare aanvulling

o.a. lucht-en urineweg infecties. op de reeds bestaande Albipen

Albipen inj. 15% is een injectiepreparaten, zoals Albipen
suspensie van ampicilline anhy-
IA (long-acting, werkingsduur

draat in olie met een practische tenminste 2 dagen) en

werkingsduur van ca. 24 uur. ^^ Albipen poeder voor injectie.

Al kortetijd na injectie ^^ (werkingsduurca.12 uur)

ALBIPEH m 15% : GOED SPUITBAAR, GOEDE BRUIKBAARHEID.

-ocr page 86-
-ocr page 87-

Vöorlichtings

bureau
voor artsen

spedaUsten in

Bemiddeling en fiscaal/juridisch
advies bij

■ praktijkvestiging

■ praktïjkovername

■ praktijkoverdracht

■ praktijkassociatie

■ omzetting b.v.

Alle financieringen, alle
verzekeringszaken

gebaseerd op uw specifieke mogelijkheden
en afgestemd op uw wensen,

Hulp en financieel/economiscli
advies bij

■ opbouw oudedagsvoorziening

■ vermogensvorming

■ beleggingen ^Hj^^H

Bel uw

Voorlichtingsbureau
voor artsen

Lassuslaamos • 3723 u Bilthoven

784241

D

yZJi

Drukkierij G. van Dijk B.V, Breukelen

-ocr page 88-

EEN BANK DIE VERSTAND HEEFT
VAN KLEINE HUISDIEREN?

Bij het zien van een hond met Onze adviseurs onderhouden

een gebroken poot voelen wij ons nauw kontakt met dierenartsen in

machteloos. Wij zijn bankier, geen geheel Nederland. Wij komen

dierenarts. gewoon naar ü toe, ook als u zich

Toch hebben wij een sterke bin- elders mocht gaan vestigen,
ding met üw vak, want al vele jaren En omdat u van meet af aan sa-
lang adviseren en helpen wij menwerkt met dezelfde adviseur,
dierenartsen zoals u, bij het finan- kan er een zeer persoonlijke relatie
cieel en fiscaal opzetten, uitbouwen ontstaan die borg staat voor een op-
en managen van hun praktijk. timaal wederzijds begrip.

Wij kunnen geen hondepoot Cliënten die wij ooit leerden

spalken, maar wij weten wél alles kennen in hun studententijd en

van de koop en verkoop van een met wie wij samen hun praktijk

dierenartsenpraktijk,de financiering hebben opgezet adviseren wij nu,

van het pand, de inrichting, good- jaren later, bij het effectief beleggen

will, debiteuren, enz. van hun welverdiende kapitaal.

Van de verzekeringsconstructies Er is geen bank in Nederland

die voor zo\'n vestiging nodig zijn en die zoveel doet voor dierenartsen

de belastingtechnische facetten als de Crediet en Effectenbank.Als

voorvrijeberoepen. Al dezespecia- u daar eens vrijblijvend over wilt

listische kennis staat ook u ten praten is één telefoontje voldoende,
dienste. Waar u ook gevestigd bent. Bel 030-560911 en één van

Hoewel wij een van oudsher in de adviseurs van onze sector vrije

Utrecht gesitueerde bank zijn, is uw beroepen komt naar u toe, waar u

plaats van vestiging geen probleem, zich ook bevindt.

crediet en Effecten R\\nk

Herculesplein 5, Utrecht, 030-560911

-ocr page 89-

inhoud

KON\'IN KI.IJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

In memoriam: K. van Hoeve..............740

Beleidvoornemens Taakverdeling en eonceniraiie Wetenschappelijk Onderwijs . 741

Diergeneeskunde wijsi iniegraiie mei landhouw-facuheii af.......744

I \'an de Ereraad.................745

Jaarcongres 1983 ..................................74(,

Vacatures Veterinairen (VACO)..............739

Correcties codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren.......749

Personalia...................74g

SPIEGHEL VETERINAIR

747

705

712
717

Paardeharen en kroppoeder .

conitents

ORIGI^s\'AL PAPERS

Evaluation of Equine Half-Closed Castration; 1,. J. E. Rutgers and H. W. Me:rkens

An Inventory of Equine Castration Based on an Inquiry Conducted among Veter inary
Practitioners in the Netherlands;
H. W. Merkens and L. J. E. Rutgers.....

Castration of Stallionsby a Primary Closure Method; L. J. E. Rutgersand H. W. Me:rkens

OTHER; PAPERS

Direct Communication of the Two Coronary Arteries with the Right Ventricle in a Calf;

J. S. van der Linde-Sipman, C. J. van Nie and A. C. A. van Exsel......723

All Rights Reserved

(l^a/n\'rs aptpi\'aring in ifiis jonrnai tire iiswd in Cnrren! Confcnls / Agricuitural Biotogy and Environmemut Science. Mediine j tndex Medicu.K.
index Velarinahlis / I \'clcrinary Buiieiin, W\'leriniirmediziit. Imidwinscliufiiiches /enirat/\'lair, Bihti{igraphy of Agricuhure. Bioiatgicai At^siracis.
Canii^ridge- Scicnn/ic Ahslrads)

Dat werkt

Inspuitbare
antibiotica van
Gist-Brocades nv

albipen

depocilline

depomydne

duplocilline

engemycine

gloveticol

nafbipen

na-penicilline

oxytetracycline

streptomycine

Vraag onze dierenartsenbezoeker
om nadere informatie.

Mycofarm bv £3

Mycxjfarm bv, Postbus 8,3730 AA De Bitt. Tel. 030 - 76 00 45..

-ocr page 90-

Amino-Lite BI;

ükeirt het al-maar
kèntuhetal?

ï

Bloedverlies, gewichtsverlies,
braken, koorts, overmatig
transpireren, leveraandoeningen...

u komt het allemaal tegen
inde praktijk. U kent de therapie.
Maar l<ent u Amino-Lite BI?

De injekteerbare oplossing van
aminozuren, vitaminen,
electrolyten en dextrose als
ondersteuningstherapie bi] door
dehydratie verzwakte dieren.
Amino-Lite BI helpt bij een doel-
treffend herstel van
bloedvolume en bloeddruk

«MinVamMMMgf

Amino-Lite BI
De injekteerbare
oplossing van amino-
zuren, vitaminen,
electrolyten en
dextrose.

Ook verkrijgbaar
bij Brocacef en A,U.V.

-ocr page 91-

HOOKDREDAKTIE

Dr, .1. M. van L.eeuwen (voorzilter)

Drs. M. .1. G. Schoenmakers (penningmeester)

Prof. dr. A. Brand

Dr. P. H. A. Poll

Dr. D, falsma

Drs. M. A, Moons

Drs. M, Bosman

WEfENSCHAPPELMKE REDAKTIE

Dr, .1, P. W, M. Akkermans (RotlerdamI

Prof. dr. .1. G. van Bekkum (Lelystad)

Prof. dr. .1, Bouw (Utrecht)

Prof, dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

Prof. dr, M. Dehackere (Gem, Belgié)

Dr. M. .1. Dobbelaar (Den Haag)

Prol. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Dr. .1. Fabricant (Ithaca, New York, U.S.A.)

Dr. N. ,1. L. Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr. .1. Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinee (Bilthoven)

Dr. W. .1. I. van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. f.. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Dr. .1. E. I. .lones (London, Great Britain)

Prof. dr. E, H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof. dr. J. H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

Prof. dr. .1. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof, dr, A. S. .1. P. A. M. van Mien (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. .1. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof, dr, C. C, Oosterlee (Wageningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, Belgie)

Prof, dr, Ch, Pilet (Alfort, France)

Dr. E. ,1. Ruitenberg (Bilthoven)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

Prof. ir. A. van Tienhovcn (Ithaca, New York, U,S,A.)

Prof. dr. G. Uilenberg (Utrecht)

Prof, dr. M. Vandeplassche (Gent, Belgie)

Dr, A. .1. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof, dr. IL W. de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECREI ARIS
.1. C. de Geus

REDAKflE ADVIES RAAD

In de/e raad /ijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

BUREAU

lulianalaan 10, Postbus 14031, .150« SB Utrecht, (tel. 030-
51 Olli),

AB0NNEMENTSPR1.IS

Voor nict-dicrenartsen bedraagt de abonneinentsprijs
/ 2K. per jaar voor het binnenland en/270, per jaar
voor het buitenland. De abonnementsprijs voor dieren-
artsen niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur. (Een abonnement op The Veterinary
Quarterly bedraagt f 82, per jaar. exclusief verzend-
kosten en 4% B.T.W.).

POSIGIROREK. 51 1606 ten name van de K.N.M.v.D.,
.lulianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., Janskerkhof 13,
Utrecht en Crediet cn Effectenbank N. V., Kromme Nieuwe
Gracht 4-12, Utrecht.

Aanwijzingen voor inzenders van kopij voor
hel Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
The Veterinary Quarlerly

De Redaktie volgt in het algemeen de /.g. regels van
Vancouver: \'Uniform requirements for manuscripts sub-
mitted to biomedical journals\'. (De/e uitvoerige voor-
schriften /ijn in vertaling bij de Redaktie op aanvraag
verkrijgbaar).

Door het in/enden van kopij verklaart de auteur, dat hij
het recht van publikatie aan dit tijdschrift overdraagt: de
auteur verklaart levens impliciet dat het manuscript niet
tezelfdertijd aan een ander tijdschrift is aangeboden en
dat hij /ij ermee accoord gaat, dal de Redaktie zijn kopij
aan haar adviseurs voorlegt.

Alle kopij dient gaaf getypt in triplo te worden ingediend.
De kopij dient voor/ien te zijn van een duidelijke samen-
vatting in het Nederlands en het Engels (de Redaktie kan
indien nodig bemiddeling verlenen voor een Engelse ver-
taling) die niet langer dan 5% van het artikel mag zijn lot
een maximum van 150 woorden.

Literatuurverwij/ingen in de tekst dienen te geschieden
d.m.v. een cijferaanduiding, die strikt moet corresponde-
ren met de literatuur-opgave aan het eind van het artikel.
De volgende gegevens dienen te worden vermeld: I)
naam en voorletters van de auteur(s); 2) titel van de
publikatie: .1) naam van het tijdschrift, jaargang, begin-
en eindpagina, hel jaar van uitgifte Bij boeken dienen ook
plaats en naam van de uilgever te worden vermeld. Als
voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering van
dit tijdschrift.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w./. duidelijk getekend
resp, getypt en gaaf le worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend), /odat hiervan langs fotografische weg reproduk-
ties kunnen w orden gemaakt (offset-procédé); voorlsdie-
nen foto\'s op glanzend wit papier, röntgenfoto\'s op film
of op papier le worden ingediend.
Tabellen en figuren dienen op af/onderlijke bijlagen te
worden ingediend, compleet met opschriften en voetno-
ten. Houd bij letters en tekens in labellen en figuren
rekening met verkleining (kolombreedte of zetspiegel-
breedte).

Benoem nauwkeurig alle gebruikte geneesmiddelen en
chemicaliën; geneesmiddelen bij de algemene — gener-
gieke naam. (Als de merknaam vermeld moet worden,
dan gebeurt dat door de/e éénmaal te noemen; bijv. inde
vorm van een voetnoot).

In het Engels gestelde artikelen beslemd voor The Veteri-
nary Quarierlv gelieve men door een deskundige op taal
en stijl te laten nagaan. De Redaktie behoudt zich het
recht voor een in het Engels ingediend artikel, in overleg
met de auteur, alsnog door een onafhankelijke door haar
aan le wij/en deskundige op zijn Engelse mérites (gram-
matica, woordkeus) te laten beoordelen c,q. te laten cor-
rigeren.

Verklaring:

De Redaktie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke direct of indirect het gevolg mocht
zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de indit
tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is ver-
meld of in de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste
advertenties.

Advertenties kunnen /onder opgaaf van redenendoorde
Redaktie worden geweigerd of ingetrokken.
Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en of
openbaar gemaakt, door middel van druk, micro-film of
op welke andere wijze ook, /onder schriftelijke toestem-
ming van de Redaktie.

-ocr page 92-

voor vrije beroepen
op het platteland

De Rabobank

iseen
brede bank

en voor vrije beroepen
in de stad.

U weet dat de Rabobank bekend staat als de bank \\ oor
het agrarische bedrijl\'sleven. \\ an veehouder tot zuivelfabrikant.

Maar is het u ook bekend dat één op de vijf vrije beroeps-
beoefenaren zaken doet met de Rabobank?

En steeds meer ondenierners en \\ rije beroepsbeoefenaren
kunnen zich uitstekend vinden in de persoonlijke aanpak en het
maatwerk \\-an dc Rabobatik.

Geen wonder. Want 3.100 vestigingen met een sterke
plaatselijke betrokkenheid en een brede deskundigheid in tal van
diensten maken de Rabobank tot meer dan een goede buur \\ an
u en uw collega\'s in stad en land.

Rabobank

1 huis in elke bedrijfstak.

-ocr page 93-

Ruvax

Geïnactiveerd vaccin tegen vlekziekte

RHONE POULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1.1181 VT Amstelveen Telefoon 020-45 71 51

Bij de bestrijding en preventie van vlekziekte wordt vrijwel
uitsluitend gebruik gemaakt van geïnactiveerde vaccins. Gedode
vaccins hebben het voordeel dat ze de ziekte niet kunnen
verwekken en zowel in gezond als besmet milieu gebruikt kunnen
worden.

Samenstelling: Ruvax is een lysobacterine, bereid met betiulp van vlekziektebacterlën.
Lysobacterines zijn vaccins die de gehele substantie bevatten van de afgebroken en opgeloste
bacteriën. Het bevat de immuniserende antigenen, waarbij de toxiciteit is opgeheven en een gedegen
en stabiel vaccin verkregen Is, mede door toevoeging van saponine als adjuvans.
Dosering en
toedieningswijze:
2 ml subcutaan toedienen. Schudden voor gebruik.

-ocr page 94-

Tegen parvovirose bij gelten en zeugen:

Salsbury Parvo Pro

Gedood, vloeibaar adjuvansvaccin, op basis van
varkensparvovirus. Het vaccinvirus is gekweekt
op weefselcultures.

Een éénmalige vaccinatie vóór de dekking
voorkomt foetale sterfte en mummificatie als
gevolg van een parvovirusbesmetting.
Gelten en zeugen 8-2 weken voor de eerste
dekking enten. Gelten moeten tenminste
6 weken oud zijn. Zeugen bij voorkeur in de
zoogperiode vaccineren.

Handelsvormen

Doos met 10 flacons ä 20 ml (= 10 doses) en
doos met 10 flacons ä 100 ml (= 50 doses).

■ merk van Salsbury Laboratories. Ctiarles City. LI.S.A.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL (020)440340/440911

-ocr page 95-

FINANCIEEU a _____—-

Moest ik dat dan bewaren?

hebben. H.j Kan P^^^^de belastingaangifte oordelen,

een ondernemer ingecjencle ^^ ^^^^^^^

wanneer hij inzage knig m ^^ ^"^^^ijsprekend. De lezer zou
admmistratle. Dit lijkt allemaal v vanze p ^^^^^ ^^ ^^^^^ ^^^^
nu, korzeng, kunnen beslunen d,t art^e _ ^^ ^^^ ^^^^ ,,

hi, zou zich - zo en weinig vanzelfsprekend.

ti^nale wereld is veel mogelijk ^^^ ^^^ ^^^ ^^^ ^^^^„p

IHSSÏS

a^f «lorhis administtaiieve öesc

mho.0 en a. m he

EEN GOEDE
ADMINISTRATIE
VOORKOMT PROBLEMEN.
DE WAA ADVISEERT.

Voor een beter inzicht in uw financiële
positie is het zaak een goede administratie te
voeren. Een vroege signalering van verandering
in uw ontvangsten-en uitgavenpatroon biedt
u de mogelijkheid maatregelen te nemen.

Ook al zijn de technische ontwikkelingen
bij het administreren de laatste jaren snel
gegroeid, de principes van het boekhouden
zijn eeuwenoud en staan daarom heden ten
dage nog recht overeind. Zelfs de computer
eerbiedigt deze principes. Het is dan ook niet
de boekhouding zelf die het administratieve
gebeuren zo complex maakt, dat doen de
zaken daaromheen. Zoals het samenstellen
van de jaarstukken, het invullen van de
belastingaangifte, het opstellen van begrotingen,
liquiditeits- en rendementsberekeningen.

Die zaken vereisen specialistische kennis.
De WAA biedt haar leden de helpende hand
bij het kiezen van het juiste systeem van
administreren. Dat kan een conventioneel
ingerichte boekhouding zijn, maar ook een
speciaal ontwikkeld computerprogramma voor
de financiële administratie van huisartsen,
specialisten, tandartsen, fysiotherapeuten,
verloskundigen. Profiteer van de kennis die bij
de WAA voorhanden is.

De WAA volgt, bestudeert en adviseert,

U zult zich er bewust van moeten zijn,
dat u zelf voor uw economische toekomst moet
zorgen. Afwachten en rekenen op anderen is
een verkeerde keuze. Dit vraagt er om uw
situatie te inventariseren en de blik vooruit te
werpen. Nu is het moment gekomen om de
realiteit onder ogen te zien. Een goede
administratie hoort daarbij. Een gesprek met de
WAA is daarom de eerste stap. Nuchter en
zakelijk wordt uw situatie beoordeeld en wordt
er samen met u een plan opgesteld, waarbij uw
belang centraal staat.

Natuurlijk is de WAA niet de enige waar
u terecht kunt, maar het is zinvol om eerst te
praten met de vereniging die zich gespeciali-
seerd heeft in de mogelijkhieden waarvan u
kunt profiteren.

Wacht niet af, praat met de WAA.

Als u meent dat uw economische
toekomst gebaat is met goede ideeën, adviezen
en steun, dan is de WAA uw juiste partner.

Of het nu gaat over starten of stoppen
met de praktijk, associëren of integreren,
verzekeringen, pensioengrondslagen of fiscale
en administratieve aangelegenheden; uw
WAA-advIseur geeft raad. Samen met u stelt
hij plannen op, waarna de WAA een concrete
uitwerking maakt.

Het gaat om uw belangen, kies voor uzelf.

WAA,VERSTAND VAN
DE PRAKTIJK.

Atoomweg 100,3542 AB Utrecht,
telefoon 030-454911.

-ocr page 96-

EEN GREEP UIT

ONZE PRODUKTEN

AN ALGETIN

ANOVULIN®

pro inj.

APHARMAZOL

ONTWORMINGSPASTA VOOR PAARDEN

DERMOBION

DIARMYCIN

FERRODEX-100®

INTRAMYCOL-P

K A N A P E N

LIDOCAINE 2%-4%

NEODEXADERM

NEOSEPTOL

ORNIVITA

PENIMYCINE®

RETARBOLIN®

SELEVITAM

APHARMO B.V.

Driepoortenweg 10, Arnhem
Telefoon 085-62 90 22

SUPROPEN®

-ocr page 97-

TEN GELEIDE

De castratie

De castratie van de gedomesticeerde man-
nelijke dieren is één van de oudste nuts- of
gebruiksoperaties. Weliswaar bestaan er
ook veterinair-medische indicaties voor
het verrichten van deze ingreep, maar in
frequentie spelen deze een ondergeschikte
rol.

De voornaamste reden voor het uitvoeren
van een castratie is daarom een beoogde
vergroting van de bruikbaarheid, waarbij
uiteenlopende doelen kunnen worden
nagestreefd, zoals opheffing van de ge-
slachtsgeur, een meer efficiënte vlees-
produktie en een verbeterde handelbaar-
heid. Het nut van de castratie van var-
kens en herkauwers ten behoeve van
de twee eerstgenoemde doelen kan in
twijfel worden getrokken, maar de cas-
tratie van de hengst blijft belangrijk, niet
alleen om dieren uit te sluiten voor de
fokkerij, maar vooral om ze geschikt te
maken voor de (recreatieve) paardesport.
Wat de daarbij te volgen methodiek betreft
kan gekozen worden uit vele variaties.
Hoewel verscheidene factoren van invloed
kunnen zijn op deze keuze zoals leeftijd,
ras, temperament, omstandigheden ter
plaatse, beschikbare assistentie, wensen
van de eigenaar, zal veelal de persoonlijke
voorkeur van de dierenarts van doorslag-
gevende betekenis zijn, vooropgesteld al-
thans dat preoperatief onderzoek niet
dwingend leidt tot een bepaalde techniek.
Hoewel van oudsher door paardenhouders
en dierenartsen, alsmede paardenverzeke-
ringsmaatschappijen, rekening gehouden
wordt met het voorkomen van ernstige
complicaties na de castratie, worden deze
tegenvallers hoe langer hoe minder aan-
vaardbaar in het licht van de toegenomen
technische mogelijkheden in de veterinaire
chirurgie en de vaak hoge waarde van de
individuele dieren.

Het blijkt dat, wanneer de beginselen van
de chirurgie strikt worden toegepast, com-
plicaties in aanzienlijke mate kunnen wor-
den gereduceerd. Dit betekent dat een pri-
maire wondgenezing moet worden
nagestreefd, die alleen bereikt kan worden
door een aseptische techniek onder een
adequate (reflexloze) anaesthesie.
Aan deze voorwaarden kan echter in de
algemene praktijk niet gemakkelijk wor-
den voldaan; bovendien werken deze maat-
regelen kostenverhogend.
Bij het onderwijs in de veterinaire chirurgie
in Utrecht is de castratie van het normale
dier altijd beschouwd als een ingreep die in
de \'eerste lijn\' zou moeten kunnen worden
verricht. Daarbij moet de te kiezen me-
thode het levensbedreigende risico van de
postoperatieve darmprolaps (eventratie)
uitsluiten. Dit betekent dat de open. onbe-
dekte castratie moet worden ontraden,
hoewel dit de meest eenvoudige, snelste en
daardoor goedkoopste methode is, zeker
wanneer de castratie bij het staande dier
wordt verricht.

Een darmprolaps kan alleen met zekerheid
worden voorkomen door een bedekte of
zogenaamde halfbedekte castratie, waarbij
het cavum vaginale wederom wordt geslo-
ten met een ligatuur. Het ligeren van de
bedekte of onbedekte zaadstreng voor-
komt in de regel een nabloeding; met kneu-
zen alleen is de zekerheid daaromtrent
minder groot. Echter, het aanbrengen en
het achterlaten van een ligatuur in sterk
beschadigd (gekneusd} weefsel bevordert
de kans op andere complicaties, namelijk
op wondinfecties, waarvan de chronische
funiculitis de meest hinderlijke is. Deze
ontwikkeling zou kunnen worden tegen-
gegaan door te zorgen voor een drainage
van het wondgebied via een lang gelaten
ligatuur waardoor na zekere tijd de liga-
tuur met de necrotische zaadstrengstomp
kan worden verwijderd. De laatste maatre-
gel betekent echter een zorgvuldige post-
operatieve controle en nabehandeling. Om
voornoemde complicaties te vermijden zou
men zijn toevlucht kunnen nemen tot anti-
biotica, echter het is gebleken dat van de
postoperatieve — als preventief bedoelde
— toediening van antibiotica weinig mag
worden verwacht als het gaat om het te-
gengaan van de ontwikkeling van wondin-
fectie.

-ocr page 98-

Het is derhalve niet eenvoudig om met een
goed recept te komen voor de uitvoering
van de castratie. In elk geval is het duidelijk
dat de castratie als ingreep niet moet wor-
den onderschat, met name wanneer het ou-
dere dieren betreft. Hoewel geen cijferma-
tige gegevens hieromtrent voorhanden zijn
mag worden aangenomen — mede op
grond van ervaringen bij andere diersoor-
ten en bij andere operatieve ingrepen — dat
de kans op complicaties bij jonge dieren
geringer is dan vanaf een leeftijd van 2-3
jaar.

Gezien de mogelijke problemen die uit de
castratie kunnen voortvloeien, moet het als
een nalatigheid, zo men wil kunstfout, wor-
den beschouwd als de eigenaar te voren
niet voldoende geïnformeerd wordt over de
risico\'s die de gebruikelijke castratieme-
thoden met zich mee kunnen brengen, dat
wil zeggen de mogelijke eventratie na een
open, onbedekte castratie en de grotere
kans op een infectie na het aanbrengen van
een ligatuur bij een bedekte of halfbedekte
castratie.

Daartegenover staan de hogere kosten van
een in een kliniek uitgevoerde castratie met
primaire wondsluiting onder algemene
anaesthesie.

Het is duidelijk dat met de publikatie van
de drie artikelen in deze aflevering van het
Tijdschrift het laatste woord over de ca-
stratie niet gezegd is. De ontwikkeling van
een gemakkelijke en veilige algemene anaes-
thesie voor paarden, geschikt voor toe-
passing in de praktijk, kan de problematiek
helpen verminderen, omdat het dan moge-
lijk wordt beter tegemoet te komen aan de
eisen die chirurgische beginselen aan ons
stellen.

A. W. Kersjes\'.

Prof. dr. A. W. Kersjes, Vakgroep Algemene Heelkundeen HeelkundederGrote Huisdieren. Postbus 80.15.1.
3508 TD Utrecht.

-ocr page 99-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Ervaringen met de halfbedekte castratie bij
de hengst

Evaluation of Equine Half-Closed Castration
L. J. E. Rutgers en H. W. Merkens\'

SAMENVATTING De halfbedekte castratie is een methode van castreren met onbedekte testikel
en bedekte zaadstreng. Van 497 op deze wijze in de Kliniek voor Veterinaire Heelkunde gecas-
treerde paarden en pony\'s is 68,6% zonder complicaties hersteld.

Hoewel met de halfbedekte castratie de meest gevreesde complicaties, zoals een darmprolaps of een
postoperatieve zaadstrengbloeding, zijn te voorkomen, blijkt deze methode onder de gegeven
omstandigheden een ongestoord genezingsverloop niet te kunnen garanderen.

SUMMARY The half closed method of castration involves ligation of the spermatic cord enclosed
in the vaginal tunic, the testicle itself lying outside the opened vaginal tunic. Of 497 horses and
ponies admitted to the Department of Large Animal Surgery and castrated using this technique,
68.6 per cent recovered without complications.

Although the most .serious postoperatieve complications such as intestinal eventration and
haemorrhage of the spermatic cord may he reduced to a minimum by this approach, normal healing
cannot be guaranteed under the circumstances in which this method was used.

De methoden van castratie, waarbij de

INLEIDING scrotaalwonden ter drainage worden open

gelaten zijn onder te verdelen in een be-
De bloedige castratietechnieken van de dekte, onbedekte en halfbedekte castratie,
hengst zijn onder te verdelen in methoden van een bedekte castratie wordt gesproken
waarbij de scrotaalwonden open gelüten wanneer een kneustang en een ligatuur, of
worden en die waarbij een primaire sluiting alleen een ligatuur, om de met Tunica vagi-
vandescrotaalwond wordt uitgevoerd. De „alis bedekte zaadstreng wordt aange-
primaire sluiting wordt gekenmerkt door bracht zonder dat het Cavum vaginale
het in afzonderlijke lagen hechten van de wordt geopend (1). (De M. cremaster die in
Tunica vaginalis^, de Tunica dartos en de de lamina parietalis van de Tunica vagina-
huid en kan alleen verantwoord worden Hs uitstraalt, wordt mede in de kneustang
uitgevoerd wanneer aan de voorwaarden en de ligatuur gevat.) In de Engelstalige
van de anti- en aseptiek kan worden vol- literatuur wordt deze methode de \'gesloten
daan (8, 9, 12, 14). methode\' genoemd (5, 7).

I Drs. 1-. .L E. Rutgers en drs. H. W. Merkens, Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote

Huisdieren, Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan 12, De UithoL Utrecht.
\' De wand van het Scrotum is opgebouwd uit diverse lagen. Onder de huid ligt de Tunica dartos, welke uit
bindweefsel en glad spierweefsel bestaat. De Fascia scrotalis, die onder de Tunica dartos ligt. is verdeeld in
een aantal lagen, waarvan de diepe fascielaag, de Fascia spermatica externa, het meest duidelijk is te
onderscheiden. Deze laag ligt dicht tegen de Lamina parietalis van de Tunica vaginalis aan. De Lamina
visceralis van de Tunica vaginalis omgeeft direct de testikel en bijbal en vormt tevens het Mesorchium. De
Fascia spermatica externa en de Lamina parietalis van de Tunica vaginalis worden door chirurgen als één
structuurervaren en als zodanig met Tunica vaginalis aangeduid.

-ocr page 100-

Bij een onbedekte castratie worden de
kneustang en/of ligatuur om de niet met
Tunica vaginalis omgeven zaadstreng aan-
gebracht. Hierbij blijft het Cavum vaginale
dus open (1). In de Engelstalige literatuur
spreekt men hier van de \'open methode\' (5,
7).

Een tussenvorm is de halfbedekte castratie,
waarbij het Cavum vaginale in eerste in-
stantie wordt geopend en de testikel en
bijbal worden geëxposeerd. Daarna wordt
het Cavum vaginale weer gesloten door een
kneustang en een ligatuur om de met Tu-
nica vaginalis (inclusief M. cremaster) be-
dekte zaadstreng aan te brengen (11).
In de Kliniek voor Veterinaire Heelkunde
zijn de hengsten vanaf deeind vijftigerjaren
het meest gecastreerd volgens de halfbe-
dekte methode.

De castratie is bij uitstek een operatie die in
de praktijk wordt (en moet worden) uitge-
voerd. Daarom is ten behoeve van het on-
derwijs gezocht naar een techniek die in de
praktijk uitvoerbaar is. Er is destijds geko-
zen voor de halfbedekte castartie, omdat
met deze techniek een preventie mogelijk is
van de zo gevreesde postoperatieve omen-
tum- of darmprolaps, waarvan de kans het
grootst is tijdens het transport in aanslui-
ting op de poliklinische castratie.
Een evaluatie van het patiëntenmateriaal
over de afgelopen tien jaren geeft ons in-
zicht in de aard en frequentie van de com-
plicaties die zich na de halfbedekte castra-
tie kunnen voordoen.

MATERIAAI. EN METHODE
In de periode van 1971 t m 1981 /ijn in de Kliniek
voor Veterinaire Heelkunde 1046 paarden en pony\'s
gecastreerd volgens die methoden, waarbij een gene-
zing per secundam intentionem van de scrotaal wonden
is opgetreden. De onbedekte castratie werd bij 16
hengsten toegepast, bij 23 hengsten de bedekte me-
thode en bij de overige 1007 hengsten de halfbedekte
methode. De geiniddelde leeftijd waarop de dieren ter
castratie werden aangeboden bedroeg 2 jaar en 10
maanden.

In het kader van dit evaluerend onderzoek zullen
vanwege hel geringe aantal de hengsten die zijn gecas-
treerd volgens de bedekte en onbedekte methode
buiten beschouwing gelaten worden. Van de 1007
paarden en pony\'s, waarbij de halfbedekte castratie-
methode werd toegepast, werden om onderwijstech-
nische redenen er 930 liggend en slechts 77 staand
gecastreerd. Alle castraties werden ten behoeve van
het onderwijs met assistentie van studenten uitge-
voerd.

Bij het neerleggen van de hengsten op de matras werd
gebruik gemaakt van een infuus van chloralhydraat-
10% al of niet voorafgegaan door een premedicatie
met acepromazine\' en methadone- of van een guaja-
colinfuus\' waaraan het thiobarbituraaf» was toege-
voegd, voorafgegaan door een premedicatie als boven
genoemd.

Hengsten, die staande werden gecastreerd, werden
gesedeerd met acepromazine\' en methadone^.
In alle gevallen werd locaalanaesthesie toegepast: 5 cc
van een 2%-oplossing van lidocaïne cum adrenaline
subcutaan lal\'/, cm aan weerszijden van en evenwij-
dig aan de Raphe scroti en 15-20 cc van dezelfde
lidocaïne-oplossing intratesticulair. Het Scrotum en
de omgeving werden gewassen met 0,5%-waterige op-
lossing van Savlon\\ indien nodig geschoren, ontvet
met spiritus en gedesinfecteerd met een 10%-waterige
oplossing van polyvidon jodium\'.
De halfbedekte castratie werd als volgt uitgevoerd:
De scrotaalsnede werd gemaakt I a 11/2 cm evenwijdig
aan de Raphe scroti met een lengte van ca 10 cm tot in
het testikelweefsel. De testikel en bijbal werden buiten
het Cavum vaginale gebracht. De beide wondranden
van de Tunica vaginalis werden gefixeerd met Ko-
cherse tangen.

Vervolgens werd de Tunica dartos van de Tunica
vaginalis losgeprepareerd tot ongeveer 10 cm proxi-
maal van testikel en bijbal.

De met Tunica vaginalis (inclusief M. cremaster) om-
geven zaadstreng werd gedurende korte tijd gekneusd
met de kneustang volgens Masch, waarna in de kneus-
plaats een ligatuur van resorbeerbaar hechtmateriaal
werd aangebracht. In de periode vóór 1977 werd hier-
voor een catgutdraad gebruikt, vanaf 1977 een ge-
vlochten polyglycolzuurdraad\'. De zaadstreng werd
ongeveer 2 cm perifeer van de ligatuur afgeknipt. Op
een enkele uitzondering na werden profylactisch lo-
caal noch parenteraal antibiotica toegediend. Er werd
gezorgd voor een adequate tetanusprofylaxe.
De eigenaar werd geadviseerd de ruin gedurende 24
uur in een schone stal te plaatsen en de dag na de
castratie in een weide te brengen. De eigenaar werd er
op gewezen dat beweging van het paard essentieel is
ter preventie van zwelling van het operatiegebied.
Wanneer desondanks toch zwelling optrad, werd ge-
adviseerd het operatiegebied 5 a 6 keer per dag gedu-
rende 10 minuten met een zachte straal koud water af
te spuiten. Bij optreden van complicaties van ernstiger
aard werd geadviseerd de plaatselijke dierenarts te
waarschuwen.

Twee tot drie maanden na de castratie werd de eige-
naar schriftelijk gevraagd ons via een antwoordkaart
mede te delen hoe het genezingsverloop was geweest.

RESULTATEN

Van de 1007 paarden en pony\'s, die volgens
de halfbedekte methode zijn gecastreerd, is
van 497 (= 49.4%) informatie verkregen
over het genezingsverloop. In tabel 1 zijn
de resultaten vermeld.

Vetranquil®, Clin-Midy; 2 Symoron®, Gist-Brocades; \' (}ujatal®, Ae.sculaap; ^ Pentothal®. Abott; Nes-
donal®, Specia; ^ Savlon®, ICl-Farma; Betadine®, ICI-Earma;\' Dexon®, l.ederle Ned,

-ocr page 101-

Onder complicaties gedurende de eerste
weken na castratie wordt verstaan: aan-
zienlijk oedeem van Praeputium en Scro-
tum, wondinfectie, acute funiculitis, post-
operatieve bloedingen, prolaps van
Omentum of darm, tetanus en intreden van
de dood tijdens of kort na de castratie.
Bij 156 van de 497 (= 31,4%) traden na de
castratie complicaties op. Het bleek dat het
percentage complicaties hoger was bij toe-
name van de leeftijd; 26,8% bij éénjarige en
29,6% bij tweejarige paarden. Het percen-
tage complicaties bij paarden van driejaar
of ouder bedroeg 31,8%. In de meeste ge-
vallen was de storing in het genezingsver-
loop toe te schrijven aan een aanzienlijke
wond- en praeputiumzwelling. In die ge-
vallen, waarbij dit gepaard ging met ver-
schijnselen van algemeen ziek zijn, veroor-
zaakt door vochtophoping, wondinfectie
en acute funiculitis, werd de hulp van de
plaatselijke dierenarts ingeroepen.

Twee hengsten zijn kort na de castratie
gestorven. De doodsoorzaak van beide die-
ren, die onder een roes van chloralhydraat
werden gecastreerd, is niet bekend. Bij twee
dieren trad een postoperatieve bloeding
op; in het ene geval berustte deze op een
bloeding uit de gedeeltelijk uit de ligatuur
gegleden Tunica vaginalis, in het andere
geval op een bloeding uit deTunica dartos.
Bij 45 dieren(=9,l%) ontstond een chroni-
sche purulente funiculitis, welke operatief
behandeld moest worden.
Uit de tabel blijkt, dat er geen duidelijke
verschillen in genezingsverloop zijn tus-
sen paarden en pony\'s, met uitzondering
van een lager percentage chronische funi-
culitis bij pony\'s.

Tabel 2 heeft betrekking op het genezings-
verloop na de halfbedekte castratie bij het
liggende en bij het staande dier. Het aantal
staande castraties is te klein om te conclu-
deren dat het aantal complicaties na
staande castratie geringer is dan na lig-
gende castratie, zoals dat uit de tabel zou
kunnen blijken.

In tabel 3 zijn de verschillen in genezings-
verloop vermeld tussen het gebruik van een
catgutdraad en een polyglycolzuurdraad\',
waarmee de bedekte zaadstreng na het
kneuzen werd geligeerd. Er blijkt een ge-
ring voordeel te zijn van de polyglycolzuur-
draad\'.

o^

O
2.

(N oc

fN —

O O

c

JM!

(U

OJ

OJ
O

«j

"o-
E

.1

<U

"O

3

u
c

O

Cl

OJ

-O

p

O

E

O

c

«J

u

O

<u

c

C

O

E

3

-O

«j

jj
3

00

3

V

<U

1/5

co

a.

co

W
W

U

CJ

I/:

■y:

O

(9
O

JO
O

"E.

\'c

S

-O

O

^

CS

O

fS

J:

c

c

O

c

O

CO

co

<

<

H

-ocr page 102-

Aantal castraties zonder complicaties
Aantal castraties met complicaties

complicaties gedurende de eerste weken
na de castratie
— chronische purulente funiculitis

314 (68,3%)
146 (31,7%)

27 (73,0%)
10(27,0%)

106 (23,0%)
40 ( 8,7%)

13,5%)
13,5%)

O
oo

castratie bij liggende hengst

Tabel 2. Verschil in genezingsverloop tussen de halfbedekte castratie bij de staande en liggende hengst.

castratie bij staande hengst

Totaal

460

37

Verschil in genezingsverloop tussen het gebruik van een calgutdraad en een polyglycolzuurdraad (Dexon®-2), waarmee de bedekte
zaadstreng na het kneuzen werd geligeerd.

catgut-ligatuur

Tabel 3.

Dexon®-ligatuur

Aantal castraties zonder complicaties
Aantal castraties met complicaties

complicaties gedurende de eerste weken
na de castratie

chronische purulente funiculitis
Totaal

199 (65,5%)
105 (34,5%)

142 (73,6%)
51 (26,4%)

74 (24,3%)
31 (10,2%)

37 (19,1%)
14 ( 7,3%)

-ocr page 103-

DISCUSSIE

In tabel 4 zijn de voor- en nadelen van de
onbedekte, bedekte en halfbedekte castra-
tiemethode schematisch weergegeven.
Hoewel de onbedekte methode de meest
eenvoudige wijze van castreren van de
hengst is, heeft deze methode het grote na-
deel dat er een omentum- of darmprolaps
kan ontstaan. De darmprolaps (eventratio
intestinae), welke de meest gevreesde com-
plicatie vormt, kan worden voorkomen
door voor een castratiemethode te kiezen,
waarbij of het Cavum vaginale gesloten
blijft of na het openen weer gesloten wordt,
zoals dat respectievelijk bij de bedekte en
halfbedekte methode het geval is. Het na-
deel van de halfbedekte en bedekte me-
thode is echter dat betrekkelijk veel weefsel
getraumatiseerd wordt met dientengevolge
een grotere kans op postoperatieve wond-
zwelling. De halfl^edekte castratie verdient
de voorkeur boven de bedekte methode
omdat men meer zekerheid heeft omtrent
het wegnemen van de bijbal en omtrent een
goede hemostase in de zaadstreng.
Uit de resultaten van de halfbedekte castra-
tie blijkt, dat de meest gevreesde complica-
ties, zoals postoperatieve zaadstrengbloe-
dingen en omentum- of darmprolaps
kunnen worden voorkomen. Desondanks
is bij slechts 68,6% van de gevallen de gene-
zing zonder complicaties verlopen, althans
voor zover bericht van de eigenaar is ont-
vangen. Enige belangrijke factoren, die het
genezingsverloop na de castratie kunnen
beïnvloeden zijn:

De infectiedruk Deze zal in een kliniek
groter zijn dan wanneer de operatie onder
praktijkomstandigheden wordt uitge-
voerd. Daarentegen zullen in een kliniek
betere voorzorgsmaatregelen genomen
kunnen worden om infectie te voorkomen.

I abel 4. Voor- en nadelen van de onbedekte, bedekte en halfbedekte castratiemethode,
castratiemethode voordelen nadelen

snelle methode

betrekkelijk weinig weefseltrauma
goed zicht op testikel en bijbal
zaadstreng goed te kneuzen en; of
te ligeren

onbedekt

open Cavum vaginale waardoor kans op
omentum- of darmprolaps
— Een eventuele zaadstrengbloeding is
moeilijk op te sporen, omdat de zaad-
strengstomp zich meestal intra-abdomi-
naal bevindt.

Cavum vaginale blijft dicht, waar-
door preventie van een omentum-
of darmprolaps.

betrekkelijk bewerkelijke methode
betrekkelijk veel weefseltrauma
geen goed zicht op testikel en bijbal waar-
door onzekerheid omtrent het wegnemen
van de bijbal

omvang Tunica vaginalis -I- zaadstreng
bemoeilijkt bij oudere hengsten het
kneuzen.

tractie van de M. cremaster op de kneus-
plaats met mogelijk verschuiving van de
Tunica vaginalis ten opzichte van de zaad-
streng, waardoor onzekerheid omtrent
haemostase.

bedekt

goed zicht op testikel en bijbal
minder tractie van de M. cremaster
op de kneusplaats m a g. minder
kans op verschuiving van de Tunica
vaginalis ten opzichte van de
zaadstreng, waardoor meer zeker-
heid omtrent de haemostase.
Cavum vaginale wordt weer
gesloten waardoor preventie van
een omentum- of darmprolaps.

halfbedekt

betrekkelijk bewerkelijke methode
betrekkelijk veel weefseltrauma
omvang Tunica vaginalis
-I- zaadstreng
bemoeilijkt bij oudere hengsten het
kneuzen.

-ocr page 104-

De leeftijd In de praktijk worden de
hengsten het meest gecastreerd op een leef-
tijd van I È 2 jaar (10). In ons onderzoek
bedroeg de gemiddelde leeftijd bijna 3 jaar.
Bij oudere hengsten zal door de grotere
omvang van testikel en zaadstreng meer
weefseltrauma optreden, waardoor de
kans op postoperatieve wondzwelling toe-
neemt.

De duur van de castratie Alle castraties
zijn ten behoeve van het onderwijs uitge-
voerd met assistentie van studenten, het-
geen in een aantal gevallen aanleiding heeft
gegeven tot vertraging van de operatie. Een
verlengde operatieduur zal in het algemeen
weinig bevorderlijk zijn voor een onge-
stoord genezingsverloop.

De ligatuur Het gebruik van een ligatuur
om de zaadstreng in de kneusplaats af te
binden geeft meer zekerheid omtrent een
definitieve hemostase. Het grote nadeel
van een ligatuur is dat vreemd materiaal in
de wond gebracht wordt, hetgeen een sto-
rende invloed heeft op de wondgenezing.
Bovendien zal bij wondinfectie de kans op
een chronische purulente funiculitis wor-
den vergroot.

Gedurende de periode waarop ons onder-
zoek betrekking heeft, zijn verschillende
hechtmaterialen gebruikt om de zaad-
streng af te binden. Aanvankelijk was dit
catgut, vanaf 1977 viel de keuze op een
polyglycolzuurdraad\', gezien- de gunstige
ervaringen die hiermee werden opgedaan
bij de laparotomie en navelbreukbehande-
ling bij het paard (2). Uit tabel 3 blijkt een
gering voordeel van de polyglycolzuur-
graad\' boven catgut voor wat betreft het
aantal complicaties na castratie.

Het profylactisch gebruik van antibiotica
Het al of niet locaal of parenteraal toe-
dienen van antibiotica ter preventie van
infectie vormt reeds lang een punt van dis-
cussie. De hengsten in ons onderzoek wer-
den op een enkele uitzondering na preven-
tief niet behandeld met antibiotica. Het
profylactisch toedienen van antibiotica
heeft alleen zin als op het moment van
infectie een voldoende hoge bloedspiegel
aanwezig is (3, 4), Een potentieel gevaar
voor wondinfectie is aanwezig gedurende
de eerste dagen na castratie. Wanneer tot
preventief toedienen van antibiotica wordt
besloten, zal de therapie behalve vroegtij-
dig, ook voldoende lang moeten worden
voortgezet in zodanige doseringen dat een
voldoende hoge spiegel in het wondgebied
verkregen wordt. Een eenmalige locale toe-
diening van antibiotica heeft weliswaar een
verbetering van de genezingsresultaten tot
gevolg, echter niet in die mate dat in alle
gevallen een ongestoord genezingsverloop
wordt verkregen (11),

De castratiewond is vanwege de holtevor-
ming een gecompliceerde wond. Hoewel
de castratiewond zich op het laagste punt
bevindt zal zich bij onvoldoende drainage
gemakkelijk vocht in de holte ophopen,
hetgeen de kans op infectie vergroot (11,
12).

Het traumatiseren van weefsel tijdens het
uitvoeren van de castratie en de postopera-
tieve circulatiestoornissen (oedeem) zullen
weefselnecrose tot gevolg hebben. In het
bestrijden van de daaruit voortvloeiende
complicaties mag meer effect verwacht
worden van het nemen van antiseptische en
fysische maatregelen dan van het preven-
tief toedienen van antibiotica (11).
De anti- en aseptiek Blijkens enkele bui-
tenlandse publikaties kan een onder kli-
niekomstandigheden uitgevoerde bedekte
castratie leiden tot zeer goede resultaten,
Wriedt e.a, (15) castreerden 343 hengsten
volgens de bedekte methode, waarbij zowel
van een kneustang als van een catgutliga-
tuur gebruik gemaakt werd. Bij 98,8% van
de dieren trad genezing op zonder compli-
caties. In 4 gevallen ontstond een chroni-
sche purulente funiculitis. Von Prietz en
Teichert (13) castreerden 1177 hengsten
volgens de bedekte methode, waarbij de
beide testikels via één scrotaalsnede wer-
den verwijderd (6). In 93,1% van de geval-
len trad genezing op zonder complicaties,
waarbij wond- en/of praeputiumzwelling
zonder temperatuursverhoging of ver-
schijnselen van algemeen ziek zijn niet als
complicatie werd beschouwd.

De goede resultaten die Wriedt e.a. (15) en
Von Prietz en Teichert (13) verkregen,
kunnen mede toegeschreven worden aan
het feit dat de hengsten in algemene anaes-
thesie onder aseptische voorwaarden wer-
den gecastreerd.

Onze ervaringen zijn dat hengsten, die
onder een roes van chloralhydraat of gua-
jacol wordt gecastreerd, zich tijdens de

-ocr page 105-

ingreep kunnen bewegen, hetgeen kan lei-
den tot contaminatie van het operatieveld.
Onder deze omstandigheden is het dan ook
niet mogelijk te voldoen aan de eisen van
de anti- en aseptiek. Ook bij hengsten die
staande worden gecastreerd is het doorvoe-
ren van een optimale antiseptiek niet te
verwezenlijken.

Beweging Het geven van beweging aan
de dieren na castratie in de vorm van aan de
hand afstappen, longeren of weidegang, is
ter bevordering van de circulatie in het
wondgebied van belang ter preventie van
postoperatieve wondzwelling.

CONCLUSIE.S

Hoewel met de halfbedekte castratie de
meest gevreesde complicaties zijn te voor-
komen, blijkt de methode onder de gege-
ven omstandigheden een ongestoord gene-
zingsverloop niet te kunnen garanderen.
Op grond van onze ervaringen met de half-
bedekte castratie en literatuurgegevens (11,
13, 15) kan gesteld worden dat de gene-
zingsresultaten vermoedelijk minder be-
ïnvloed worden door de methode dan door
de omstandigheden waaronder de castratie
moet plaatsvinden. In feite is het vanuit een
zuiver chirurgisch oogpunt niet langer ver-
antwoord in een kliniek een op de praktijk
gerichte methodiek toe te passen, waarbij
aan de mogelijkheden van een optimale
antiseptiek en algemene anaesthesie voor-
bijgegaan wordt.

8. Hoffman. P. E.: Castration of normal and crypt-
orchid horses by a primary closure method.
Proc. I9ih Ann. Conv. A.A.E.P.. 219. (1974).

9. Lowe. .1. E. and Dougherty, R.: Castration of
horses and ponies by a primary closure method.
J. Am. Vel. Med. 160, 183. (1972).

10. Merlcens, H. W. en Rutgers, I.. .1. E.: Een inven-
tarisatie van de castratie van de hengst aan de
hand van een enquête gehouden onder Neder-
landse dierenartsen.
Tijdschr. Diergeneesl<d..
108, 712-717. (j983).

11. Müller, H.: (iber Wirkung und Wert der anti-
biotischen und chemotherapeutischen Wund-
profylaxe bei der Heilung der Kastrationswunde
des Hengstes.
Di.sch. Tierärzil. Wschr.. 64. 503.
(1957).

12. Müller, H.: Die Kastration des Hengstes nach
heutigen chirurgischen Grundsätzen.
Tierärzil.
Umschau.
32, (7). 367. (1977).

13. Prietz von, G. und Teichen, K.: Kastration des
Hengstes.
Mh. Vei. Med.. 35, 685. (1980).

14. Rutgers, L. J. E. en Merkens, H. W.: Primaire
sluiting van de scrotaalwond bij de castratie van
de hengst.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 108,717-722.
(1983).

15. Wriedt. W. D., Schebit/,, H. und Böhm, D.: Zur
Kastration des Hengstes.
Beri. .Münch. Tierärzil.
W.schr.
92, 41. (1979).

LITERATUUR

Berge, E. und Westhues, M.: Tierärztliche Ope-
rationslehre. Paul Parey Verlag, Berlin, 1969.
Bras, G. E. en Kersjes, A. W.: Ervaringen met
verschillende hechtmaterialen bij de laparotomie
en navelbreukbehandeling bij het paard.
Tijd-
.uhr. Diergeneeskd..
102, 969. (1977).
Burke, J. E.: The effective period of preventive
antibiotic action in experimental incisions and
dermal lesions.
Surgery. 50, 161. (1961).
Burke. J. F.: Use of preventive antibiotics in
clinical surgery.
Am. Surg.. 39. (1973).
Cox. J. E.; .Surgery of reproductive tract in large
animals. Univ. Liverpool Vet. Field Station.
1981.

Dietz. O. und Nagel. E.: Beitrag zur Kastration
des Hengstes unter Kliniekverhältnissen.
Beri.
Münch. Tierärzil. Wschr..
74. 198. (1961).
Heinze, C. D.: Methods of equine castration. J.
Am. Vei. Med. Ass..
148, 428. (1966).

-ocr page 106-

Een inventarisatie van de castratie van de
hengst aan de hand van een enquête
gehouden onder Nederlandse dierenartsen

An Inventory of Equine Castration Based on an Inquiry Conducted atnong
Veterinarv Practitioners in the Netherlands

H. W. Merkens en L. J. E. Rutgers\'

SAMENVATTING Om inzicht té verkrijgen in de wijze waarop in Nederland hengsten gecastreerd
worden, is een enquête gehouden onder 670 dierenart.sen. In totaal worden door 176 dierenartsen,
die op de enquête hebben gereageerd, 1850 castraties uitgevoerd. Van de responderende dierenart-
sen blijkt 88% de castratie bij hel liggende dier uit te voeren. Aan de onbedekte castratie geeft 50%
van de praktici de voorkeur, terwijl 44% de halfbedekte methode prefereert. Een locaalanaesthesie
van het operatiegebied wordt door 65% van de dierenartsen gegeven. Bij de voorzorgen die worden
genomen om een wondinfectie te voorkomen, dienst 84% van de praktici profylactisch antibiotica
toe. Het blijkt dat 18% van het totaal aantal castraties vergezeld gaat van postoperatieve complica-
ties.

SUMMARY To gain an insight into the procedures adopted in castrating .stallions in the Nether-
lands. a questionnaire was sent to 670 Dutch veterinary praciitioners. The 176 veterinary
practitioners who replied performed 1850 castrations. Castration of the recumbent horse was
preferred by 88 per cent of the veterinary surgeons. Fifty per cent preferred the open method of
castration and 44 per cent the half-closed technique.

A local anaesthetic was given by 65 per cent of the practitioners: 84 per cent administered
antibiotics in an attempt to prevent wound infection. Postoperative complications were observed
in 18 per cent of the castrations carried out.

INLEIDING wordt 50 ä 60% van de hengstveulens vroeg

of laat gecastreerd.

Volgens een opgave van het Landbouw- De resultaten van de halfbedekte castratie,
schap werden in Nederland in 1979 onge- zoals die in de Kliniek voor Veterinaire
veer 30.000 merries gedekt (5). Uitgaande Heelkunde werd verricht, zijn onbevredi-
van een drachtigheidspercentage van 70% gend; bij slechts 68,6% van de gecastreerde
zullen jaarlijks 10 ä 11.000 hengstveulens paarden en pony\'s trad herstel op zonder
worden geboren. Het is moeilijk te bepalen complicaties (8). Om een indruk te krijgen
welk percentage van deze veulens ter cas- omtrent de wijze waarop de hengsten in
tratie aangeboden zal worden; een ge- Nederland door dierenartsen onder prak-
deelte zal reeds als veulen of jaarling wor- tijkomstandigheden worden gecastreerd en
den verkocht als slachtdier, terwijl een welke postoperatieve complicaties daarbij
kleiner gedeelte als hengst in de fokkerij of worden gezien, is een landelijke enquête
de sport ingezet zal worden. Naar schatting ingesteld.

I Drs. H. W. Merkens en drs. L. J. E. Rutgers, Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote
Huisdieren, Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan 12. De UithoL Utrecht.

-ocr page 107-

Tabel I. Aantal castraties dat per jaar wordt verricht.

Aantal castraties per

aantal

totaal aantal

jaar per dierenarts

dierenartsen

%

castraties per jaar

1 t m 5

70

39,8

276

6 t m 10

48

27.3

407

1 1 t m 15

23

13.1

335

16 t m 20

18

10,2

357

21 t m 25

5

2.8

125

26 t m m

2

LI

60

31 t m 35

2

LI

70

36 t m 40

4

2.3

160

meer dan 40

1

0,6

60

onbekend

3

1,7

176

100

1850

MATERIAAL EN METHODE
Aan de 670 leden van de Groep Praktici Grote Huis-
dieren van de K.N.M.v.D. is in juni 1981 eenenquête-
l\'ormulier toegestuurd, waarvan de vragen betrek-
king hadden op het aantal castraties dat jaarlijks
wordt uitgevoerd, de leeftijd waaropen het jaargetijde
waarin de hengsten bij voorkeur gecastreerd worden.
Voorts werd een aantal vragen gesteld omtrent de
wijze van castreren, zoals castratie bij het staande of
liggende dier, de castratiemethode (onbedekt, bedekt
of halfbedekt), de wijze van premediceren en neerleg-
gen en het toepassen van een locaalanaesthesie van
het operatiegebied. Ook is de dierenartsen gevraagd
naar de maatregelen die worden genomen om een
wondinfectie te voorkomen en naar de aard en fre-
quentie van de complicaties die na de castratie worden
waargenomen. Een statistische analyse van de gege-
vens is niet uitgevoerd,

RESULEATEN

Van de 670 verstuurde enquêteformulieren
zijn er 176 (27%) geretourneerd. Het aantal
hengsten dat per jaar door deze 176 prak-
tici wordt gecastreerd, bedraagt 1850 (zie
tabel 1).

Met betrekking tot de leeftijd waarop de
dierenartsen de hengsten castreren, geeft
40% de voorkeur aan de leeftijd tussen 7 en
12 maanden, 26% tussen de 13 en 18 maan-
den en 24% tussen de 19 en 24 maanden.

Door 65% van de dierenartsen wordt de
castratie bij voorkeur in het voorjaar uitge-
voerd, terwijl 17% de zomer of de herfst
prefereert. De overigen hebben geen voor-
keur voor het jaargetijde. Het merendeel
van de dierenartsen geeft de voorkeur aan
een castratie bij het liggende dier (88%), 7%
castreert altijd bij het staande dier en 5%
heeft geen voorkeur. Van de bloedige ca-
stratiemethoden geven 88 dierenartsen
(50%) de voorkeur aan de onbedekte ca-
stratie, 77 (44%) aan de halfbedekte castra-
tie en 11 (6%) aan de bedekte castratie.
Een premedicatie van het paard wordt
door 41% van de practici gegeven. Van de
dierenartsen die bij het staande dier castre-
ren, geven 3 van de 12 geen premedicatie.
Wanneer bij het liggende dier gecastreerd
wordt, gebruikt het merendeel van de prak-
tici (81%) een chloralhydraat-oplossing als
neerlegmiddel. Het centraalwerkend spier-
relaxans guajacol-glycerine-ether, al of
niet in combinatie met een barbituraat,
wordt door 10% van de dierenartsen ge-
bruikt om het paard neer te leggen.
In tabel 2 is het toepassen van de locaal-
anaesthesie van het operatiegebied weerge-

I abel 2, Het toepassen van een locale infiltratieanaesthesie van het operatiegebied.

omstandigheden tijdens
de castratie

tot, aantal

aantal dierenartsen
met locaalanaesthesie

%

staand

21

19

90,5

liggend

chloralhydraat

1.34

80

59.7

guajacolglycerineëther

19

18

94,7

combinatie van guajacol-

glycerineëther barbi-

5

2

40,0

turaat

barbituraat

7

1

14,3

geen neerlegmiddel

7

6

85,7

totaal

193

126

65,3

-ocr page 108-

Tabel 3. Het gebruik van een ligatuur na het kneuzen.

aantal dierenartsen

ligatuur

halfbedekte
castratie

onbedekte
castratie

bedekte
castratie

totaal
aantal

%

wel

geen

soms (bij oudere hengsten)

33
50
5

73
90
13

34

35

41,5
51,1
7,4

geven. Een aanvullende locaalanaesthesie
wordt gegeven door 90% van de dierenart-
sen, die de castratie van het staande dieren
door 62% die de castratie bij het liggende
dier uitvoert. Het totaal aantal dierenart-
sen in tabel 2 ligt hoger dan het aantal
responderende dierenartsen, omdat er
praktici zijn die op meerdere wijzen de cas-
tratie uitvoeren.

Om een postoperatieve bloeding te voor-
komen kan de zaadstreng worden ge-
kneusd en/of geligeerd. In tabel 3 is het
kneuzen en ligeren bij de verschillende ca-
stratiemethoden weergegeven. Na het
kneuzen wordt door 51% van de dieren-
artsen een ligatuur aangebracht.
De voorzorgen die worden genomen om
een wondinfectie te voorkomen zijn weer-
gegeven in tabel 4. Door 84% van de die-
renartsen worden postoperatief op een of
andere wijze antibiotica toegediend.
Een van de meest gevreesde wondinfec-
ties bij het paard wordt veroorzaakt door
dostridium tetani. Door I 10 dierenartsen
(62%) wordt een tetanusprofylaxe inge-
steld.

Met betrekking tot het optreden van post-
operatieve complicaties zien 36 praktici
(20,5%) geen complicaties, terwijl 26 die-
renartsen (14,8%) alleen een geringe zwel-
ling van Praeputium en/of Scrotum zien.
De complicaties die door de overige 114
dierenartsen (64,8%) worden gezien, zijn
vermeld in tabel 5. Het hoogste percentage
complicaties wordt gevormd door aanzien-
lijke zwelling van Praeputium en of Scro-
tum, gevolgd door postoperatieve bloedin-
gen. Het totaal aantal castraties met
complicaties bedraagt 18%.

DISCUSSIE

Hoewel het percentage ingevulde formulie-
ren niet erg hoog is (27%), geven de resulta-
ten van de enquête een goede indruk over
de wijze waarop de hengsten in Nederland
door de dierenarts worden gecastreerd.
Het aantal castraties dat door één dieren-
arts wordt uitgevoerd, is in het algemeen
vrij laag. Tweederde van de responderende
practici castreert minder dan 10 hengsten
per jaar (zie tabel I).

Door 50% van de dierenartsen wordt de
onbedekte castratiemethode toegepast. Uit
de enquête blijkt dat bij de onbedekte cas-
tratie 8 maal zoveel gevallen van
omentum- of darmprolaps worden gezien
dan bij een bedekte/ halfbedekte castratie
(zie tabel 5), Bij de bedekte of halfbedekte

Tabel 4. Voorzorgen ter preventie van een wondinfectie.

aantal

Voorzorgsmaatregel

dierenartsen

%

alleen reinigen en desinfecteren van het wondgebied

28

15,9

eenmalige parenterale toediening van een kortwerkend

antibioticumpreparaat

21

11,9

eenmalige parenterale toediening van een langwerkend

antibioticum preparaat

28

15,9

alleen locale toediening van een antibioticumpreparaat

in het wondgebied

41

23,4

locaal antibiotica eenmalige toediening van een kortwerkend

antibioticum preparaat

30

17,0

locaal antibiotica eenmalige toediening van een langwerkend

antibioticumpreparaat

26

14,8

parenterale toediening van een antibioticumpreparaat

gedurende meerdere opeenvolgende dagen

2

1,1

-ocr page 109-

r^ O Tf O O O

•O OO OC r-, r^, —
r-- — <N t/l\' •— —\' O

— sC
— os^ <N — O O

— O (N Ö O Ö O Ö

sC ~

sD — rS — O O

O

O O

cc cc
ö

m O sc O O O

^n — <N O O O

a

co g ^ u

Z i I

O OJ 3

M , ji O u

c n -n

" — _ fj
castratie is de kans op deze zo gevreesde
complicatie kleiner, zeker wanneer na het
kneuzen van de met Tunica vaginalis om-
geven zaadstreng in de kneusplaatseen liga-
tuur wordt aangebracht (8). Uit tabel 2
blijkt dat 5 praktici bij een bedekte en 35
praktici bij een halfbedekte castratie geen
ligatuur aanbrengen. De verkleving van de
zaadstrengstomp met de Lamina parietalis
van de Tunica vaginalis, die ontstaat bij
alleen kneuzen, is onvoldoende om een per-
manente afsluiting van de buikholte na de
castratie te garanderen.

(U O

^

aj

-O c

W Cd

Cd 2

> c

vO CÖ
Cd

Een premedicatie van het paard wordt
door 41% van de praktici gegeven. Een
sedatie van de hengst die staande gecas-
treerd wordt, verdient aanbeveling ter be-
scherming van zowel de chirurg als het
dier. Ook bij dieren die neergelegd zijn met
het centraalwerkend spierrelaxans guaja-
col-glycerine-ether is het wenselijk vooraf
een premedicatie te geven (3).

Tweederde van de responderendedierenart-
sen past een locaalanaesthesie toe van het
operatiegebied. Bij dieren die staandegecas-
treerd worden is voor een adequate anal-
gesie vereist een locaalanaesthesie te geven.
Hetzelfde geldt voor de dieren die neerge-
legd zijn met chloralhydraat, welk hypnoti-
cum in de gebruikelijke doseringen geen
analgetische werking heeft. Vooralsnog
moet getwijfeld worden of guajacol-
glycerine-ether enige analgetische werking
heeft (3). Zolang dit niet nader is vastge-
steld, mag dit farmacon niet gebruikt wor-
den zonder dat een aanvullende locaal-
anaesthesie wordt gegeven. Omdat ook
barbituraten in de gebruikelijke doserin-
gen geen of geringe analgetische werking
hebben, dienen zij alleen gebruikt te wor-
den in combinatie met een locaalanaesthe-
ticum (4).

Ter preventie van een wondinfectie dient
84% van de praktici antibiotica toe al of
niet in combinatie met het reinigen en des-
infecteren van het operatieveld (zie tabel
4). Het gunstige effect van het profylactisch
gebruik van antibiotica treedt alleen op,
wanneer op het moment van de infectie een
voldoende hoge spiegel aanwezig is (6).
Het parenteraal toedienen van antibiotica
aan het einde van de castratie ter preventie
van een wondinfectie, veroorzaakt door
contaminatie van het wondgebied tijdens

-ocr page 110-

de castratie, heeft vrijwel geen waarde. Het
antibioticum zal dus vóór de ingreep moe-
ten worden toegediend in voldoende hoge
doseringen (6). Locale profylaxe aan het
einde van de operatie kan daarentegen wel
zinvol zijn. Overigens is door experimen-
ten van Müller (7) aangetoond dat in de
bestrijding van complicaties na de castratie
vanwege de aard en de plaats van de wond
(weefseltrauma, ophoping van wondvocht,
circulatiestoornissen) meer effect verwacht
mag worden van antiseptische en fysische
maatregelen dan van het preventief toedie-
nen van antibiotica.

Naast een algemene preventie vaneen wond-
infectie is een specifieke preventie tegen
tetanus bij de castratie vereist. Bij 8,9% van
de bij de Kliniek voor Inwendige Ziekten
aangeboden paarden met tetanus was de
porte d\'entree van de tetanusinfectie een
castratiewond (1). Praktici die geen enkele
vorm van tetanusprofylaxe toepassen
(31%) nemen een onverantwoord en onno-
dig risico bij het verrichten van een nuts-
operatie bij een gezond dier.
Uit tabel 5 blijkt dat bij 18% van de castra-
ties complicaties optreden van enige om-
vang. Hierbij dient opgemerkt te worden
dat het niet uitgesloten lijkt dat dit percen-
tage een geflatteerd beeld geeft omdat het
immers niet waarschijnlijk is dat zich bij
35% van de responderende dierenartsen
geen complicaties voordoen bij de door
hen verrichte castraties.
Een van de complicaties wordt-gevormd
door postoperatieve bloedingen, die kun-
nen optreden wanneer bloedvaten tijdens
de castratie onvoldoende worden gecom-
primeerd. Door voldoende lang te kneu-
zen, maar met grote zekerheid door het
aanleggen van een ligatuur om de zaad-
streng, kan dit risico tot een minimum be-
perkt blijven, hetgeen moge blijken uit de
resultaten van de halfbedekte castratie,
waarbij zeer weinig postoperatieve bloe-
dingen voorkomen (8).
Wanneer een ligatuur wordt gebruikt,
verdient resorbeerbaar hechtmateriaal de
voorkeur, omdat de aanwezigheid vaneen
niet-resorbeerbare ligatuur de kans op het
onderhouden van een infectie en het ont-
staan van een chronische purulente funicu-
litis vergroot.

De chronische purulente funiculitis wordt
in de praktijk in 0,3% van de gevallen waar-
genomen (zie tabel 5) en na de halfbedekte
castratie, zoals die in de Kliniek voor Vete-
rinaire Heelkunde wordt uitgevoerd, in
9,1% van de gevallen (8). Hoewel de cijfers
in absolute zin niet met elkaar vergeleken
kunnen worden, is het verschil opvallend.
Naast factoren als infectiedruk, duur van
de ingreep, de anti- en aseptiek en het pro-
fylactisch gebruik van antibiotica, speelt
mogelijk de ligatuur een belangrijke rol in
het frequenter optreden van een chronische
purulente funiculitis.

Een prolaps van Omentum of darmen
wordt in 0,4% van de gevallen waargeno-
men (zie tabel 5). Een prolaps tijdens de
castratie kan optreden wanneer reeds een
Hernia scrotalis of inguinalis aanwezig is,
die tijdens het preoperatief onderzoek niet is
onderkend. Een prolaps van Omentum of
darmen kan kort na de operatie optreden
door een toenemende spanning in de buik
bij een geëxciteerd dier (2). Alvorens een
castratie wordt uitgevoerd moet de inhoud
van het Scrotum en de grootte van het
lieskanaal worden gecontroleerd. Tevens
moet de anamnese opheldering geven of de
hengst als veulen een aangeboren Hernia
scrotalis of inguinalis heeft gehad. Wan-
neer op grond van de anamnese en de klini-
sche bevindingen een potentieel gevaar be-
staat voor het optreden van een omentum-
of darmprolaps tijdens of na de castratie,
moet daarmee bij de keuze van de castratie-
methode rekening gehouden worden.

CONCLUSIES

Voor een nutsoperatie, waartoe de castra-
tie behoort, is het aantal complicaties dat
uit de enquête naar voren is gekomen te
hoog.

De wijze waarop in Nederland de hengsten
door dierenartsen worden gecastreerd, va-
rieert sterk. Het feit dat éénderde van de
responderende dierenartsen bij het castre-
ren niet zorgt voor een adequate analgesie
van het operatiegebied, is in strijd met de
beroepsethiek. Dierenartsen die onbedekt
castreren of de halfbedekte of bedekte me-
thode toepassen zonder het gebruik van
een ligatuur, lopen bewust het risico van
een postoperatieve omentum- of darmpro-
laps.

-ocr page 111-

DANKBETUIGING

Wij willen de leden van de Groep Praktici Grote
Huisdieren van de K.N.M.v.D. dank zeggen voor de
medewerking die zij aan de enquête hebben verleend.
Ook zijn wij dank verschuldigd aan het secretariaat
vande K.N.M.v.D. voor het verzenden van de enquête-
formulieren. Een snelle verwerking van de enquête
is mogelijk geweest dankzij de hulp van collega A.
Rutgers bij het rubriceren van de gegevens.

LITERATUUR

1. Beukelen van. P.: Experience in the treatment of
tetanus.
Proc. Jllrd meeiing of the Ac. Socielyfor
Large Anmm! Vet. Med.. Zurich,
169, (1975).

2, Cox. J, E,: Surgery of the reproductive tract in
Large Animals, Univ, Liverpool Vet. Field Sta-
tion, 1981,

fDieten van, J, S, M, M,: Glycerol Guaiacolate in
the horse.
Proc. Xllird Congr. E.S.V.S.. Buda-
pest.
45, (1980).

Hall, L, W,: Wright\'s Veterinary Anaesthesia &
Analgesia. Ballière-Tindall, Londen. 1971,
Hulsbergen, H. B, A,: Persoonlijke mededeling,
1979,

Klein, W, R,: Het profylactisch gebruik van anti-
biotica in de chirurgie,
Tijdschr. Diergeneeskd.,
106, 77/, (198!).

Muller, H,: Uber Wirkung und Wert derantibio-
tischen und chemotherapeutischen Wundprofy-
laxe bei der Heilung der Kastrationswunde des
Hengstes,
Dtsch. Tierarzt!. Wschr.. 64, 503.
(1957).

Rutgers, L, J, E. en Merkens, H, W,: Ervaringen
met de halfbedekte castratie van de hengst.
Tijd-
schr. Diergeneeskd..
108, 705-711, (1983).

Primaire sluiting van de scrotaalwond bij de
castratie van de hengst

Castration of Stallions by a Primary Closure Method
L, J. E. Rutgers en H. W. Merkens\'

SAMENVATTING Beschreven wordt een castratiemethode hij hengsten, waarhij een primaire
sluiting van de scrotaalwonden wordt uitgevoerd. Wondgenezing per primam intentionem trad op
hij 90% van de 110 hengsten met normaal afgedaalde testikels en hij 97,4% van de 38 eenzijdig
cryptorchide hengsten, waarhij alleen de normaal afgedaalde testikel op deze wijze werd weggeno-
men. Deze castratiemethode kan alleen verantwoord worden toegepast, wanneer aan alle voor-
waarden van de anti- en aseptiek kan worden voldaan.

SUMMARY A method of castration in stadions is reported on, in which primary closure of the
wound caused hy castration was attempted. Primary wound-healing occurred in 90 per cent of
110 stallions showing normally descended testicles, whereas this proportion was 97.4 per cent in
thirty-eight unilaterally cryptorchid stallions in which the normally descended testicle was
removed using the method described. It is concluded that the present method of castration will
only he successful when surgery is carried out under strictly aseptic conditions.

Drs, L. J, E, Rutgers en drs, H, W, Merkens, Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote
Huisdieren, Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan 12, De UithoL Utrecht.

-ocr page 112-

INLEIDING

Aan het tegenwoordige sportpaard worden
hoge eisen gesteld. Wanneer een dergelijk
paard wordt onderworpen aan een of an-
dere chirurgische ingreep, dienen de risi-
co\'s die de gezondheid of de sportprestaties
voor kortere of langere tijd nadelig kunnen
beïnvloeden, zoveel mogelijk vermeden te
worden. Dit geldt zeker voor nutsopera-
ties. waartoe ook de castratie gerekend
moet worden.

De castratie behoort tot een van de oudste
chirurgische ingrepen bij het paard. Hoe-
wel men zich er altijd van bewust is geweest
dat complicaties, ontstaan tijdens of na de
castratie, de gezondheid van het paard na-
delig kunnen beïnvloeden, heeft men zich
tot de zestiger jaren weinig moeite getroost
de castratietechniek ingrijpend te wijzigen,
dit voornamelijk uit praktische overwegin-
gen.

De gebruikelijke methode van castreren is
de bloedige, waarbij een genezing per se-
cundam intentionem van de castratie-
wonden optreedt. Hoewel goedkoopenwei-
nig arbeidsintensief, gaat deze methode
niet zelden vergezeld van complicaties, die
kunnen variëren in aard en ernst zoals stijf-
heid, meer of minder oedeem van Scrotum
en Praeputium, wondinfectie, acute en
chronische funiculitis, postoperatieve
bloedingen, prolaps van Omentum of
darm en tetanus.

Diverse onderzoekers zijn er in de laatste
decennia in geslaagd het aantal complica-
ties aanzienlijk te verminderen door een
castratiemethode te ontwikkelen, waarbij
streng de hand werd gehouden aan mo-
derne chirurgische principes (1,2, 3). Al
deze methoden beogen een primaire slui-
ting van de scrotaalwond. De hengsten
worden in algemene anaesthesie gebracht
en de castratie wordt onder aseptische
voorwaarden uitgevoerd, waarbij achter-
eenvolgens de Tunica vaginalis\', de Tunica
dartos en de huid in afzonderlijke lagen
worden gesloten.

Lowe en Dougherty (2) benaderden de tes-
tikel via een snede in de hals van het Scro-
tum. Na het openen van het Cavum vagi-
nale werd de zaadstreng geligeerd met
chroomcatgut-1. De testikel en bijbal wer-
den verwijderd en de wond werd in drie
lagen gesloten met chroomcatgut. Alle 21
hengsten (12 jaarlingen en 9 tweejarigen)
herstelden zonder complicaties. Genezing
per primam intentionem van de scrotaal-
wonden trad bij alle 21 ruinen op. Slechts
één ruin vertoonde postoperatief aanzien-
lijke wond-en praeputiumzwelling,
Hoffman (1) paste de methode van Lowe
en Dougherty (2) niet alleen toe bij heng-
sten met normaalafgedaaldetestikels, maar
ook bij inguinaal en abdominaal cryptor-
chide hengsten. Wanneer er sprake was van
een abdominale cryptorchidie werden na
het verwijderen van de testikel en bijbal
achtereenvolgens de uitwendige liesope-
ning, de Tunica dartos en de huid in afzon-
derlijke lagen met chroomcatgut gesloten.
Van de 30 hengsten herstelden er 29 zonder
noemenswaardige complicaties. Eéncrypt-
orchide hengst stierf vijf dagen na de ope-
ratie aan een acute
Salmonellose.
Müller (3) benaderde de testikel via een
snede in het meest perifeer gelegen deel van
het Scrotum. Na openen van de Tunica
vaginalis werd het bijbalbandje gekliefd en
de zaadstreng met een catgut ligatuur af-
gebonden. Na het verwijderen van de testi-
kel en bijbal werd de wond in drie afzon-
derlijke lagen gesloten met catgut. Müller
castreerde 767 hengsten op deze wijze,
waarvan 98,4% een wondgenezing per pri-
mam intentionem vertoonde zonder com-
plicaties. In 0,4% van de gevallen ging de
wondgenezing per primam intentionem
gepaard met geringe wond-en praeputium-
zwelling en in 1,2% van de gevallen ont-
stond een chronische funiculitis, die opera-
tief behandeld moest worden.

In de Kliniek voor Veterinaire Heelkunde
werden de meeste hengsten in de periode

De wand van het Scrotum is opgebouwd uit diverse lagen. Onder de huid ligt de Tunica dartos, welke uit
bindweefsel en glad spierweefsel bestaat. De Fascia scrota lis, die onder de Tunica dartos ligt, is verdeeld in een
aantal lagen, waarvan de diepe fascielaag, de Fascia spermatica externa, het meest duidelijk is te onderschei-
den. Deze laag ligt dicht tegen de Lamina parietalis van de Tunica vaginalis aan. De Lamina visceralis van de
Tunica vaginalis omgeeft direct de testikel en bijbal en vormt tevens het Mesorchium. De Fascia spermatica
externa en de Lamina parietalis van de Tunica vaginalis worden door chirurgen als één structuur ervaren en
als zodanig met Tunica vaginalis aangeduid.

-ocr page 113-

van 1971 t/m 1981 gecastreerd volgensde
halfbedekte methode (4). Bij slechts 68,6%
van de op deze wijze gecastreerde paarden
en pony\'s trad herstel op zonder complica-
ties. Deze teleurstellende resultaten vorm-
den aanleiding om een castratiemethode
met primaire wondsluiting te gaan toepas-
sen, gezien de goede resultaten die daarmee
in het buitenland zijn verkregen (1,2, 3).
Gekozen werd voor de methode volgens
Müller (3) met dien verstande, dat deze op
niet essentiële onderdelen werd gemodifi-
ceerd.

MATERIAAL EN METHODE
In de periode van 1 december 1980 tot 1 augustus 1982
zijn 110 hengsten met normaal afgedaalde testikels
gecastreerd volgens een methode, waarbij tot pri-
maire wondsluiting werd overgegaan. Het betrof 30
warmbloedpaarden, 1 Arabisch volbloedpaard, 36
dravers, 5 Friese paarden, 3 koudbloedpaarden en 15
pony\'s. De leeftijd varieerde van 1-12 jaar met een
gemiddelde van 3 jaar.

De hengsten werden vóór de operatie onderworpen
aan een algemeen en een specifiek onderzoek van het
genitaalapparaat. De hengsten werden alleen dan op
de genoemde wijze gecastreerd, wanneeraan het geni-
taalapparaat geen afwijkingen gevonden werden.
De premedicatie bestond uit een combinatie van 0,1
mg; kg acepromazine\' en 0,1 mg kg methadone- teza-
men intraveneus toegediend. Tenminste 15 minuten
later, zodra de premedicatie voldoende was inge-
werkt, werden de dieren neergelegd op de operatieta-
fel. Dit gebeurde met behulp van een guajacolinfuus\'
waaraan een thiobarbituraat" was toegevoegd in de
doseringen van 100 mg kg guajacol-glycerine-ether\'
en 5 mg/kg thiobarbitaH. [direct daarna werden de
dieren geïntubeerd, waarna de anaesthesie werd on-
derhouden met een mengsel van 50% O,, 50% N,0 en
halothane\' als anaestheticum.

De hengsten werden in linker of rechter zijligging
gebracht en het bovenliggende achterbeen werd enigs-
zins gebogen naar lateraal uilgebonden zoals te doen
gebruikelijk bij een klophengstoperatie.
Het Scrotum en omgeving werden gewassen met zeep-
spiritus, vervolgens geschoren, vijf minuten gewas-
sen met chloorhexidinezeep\'\', ontvet met spiritus en
gedesinfecteerd met een 10%-waterige oplossing met
polyvidon jodium\'. Penis en Praeputium werden af-
gedekt met een stuk plastic ter grootte van 20 bij 40
cm. Voor de beschrijving van de operatie wordt ver-
wezen naar de foto\'s I l m 8.

Na hel openen van het Cavum vaginale (foto 1), hel
klieven van het bijbalbandje(folo 3) en vervolgens het
verscheuren van de peritoneale verbinding (Mesor-
chium) tussen de Lamina visceralis en de Lamina
parietalis van de Tunica vaginalis, het ligeren van de
zaadstreng (foto 4) en het verwijderen van de testikel
en bijbal (foto 5) werd de scrotaalwond in drie afzon-
derlijke lagen gehecht (foto\'s 6 l m 8).
Het hechtmateriaal bestond uiteen resorbeerbare ge-
vlochten polyglycolzuurdraad", zowel voor het lige-
ren van de zaadstreng (Dexon®-2), als voor het hech-
ten van de Tunica vaginalis (Dexon®-0), de Tunica
dartos (Dexon®-0) en de huid (Dexon®-l). Preventief
werden geen antibiotica toegediend en er werd ge-
zorgd voor een adequate tetanusprofylaxe.
De nabehandeling bestond uit het in beweging hou-
den van de ruin: enige keren per dag aan de hand
afstappen of weidegang. Wanneer de wond- en, of
praeputiumzwelling meer dan vuistgroot was, werd
overgegaan tot het enige keren per dag met koud
waler afspuiten van Scrotum en Praeputium.
De dieren verbleven gemiddeld 10 dagen na de in-
greep in de kliniek en werden pas ontslagen wanneer
zij geen of geringe wond- en of praeputiumzwelling
vertoonden. De huidhechlingen werden niet verwij-
derd.

Bij ontslag werd de eigenaar geadviseerd de ruin,
afhankelijk van de wondgenezing, nog enige tijd on-
belaste beweging te geven.

Naast 110 hengsten met normaal afgedaalde testikels
werd ook bij 38 eenzijdig cryptorchide hengsten de
normaal afgedaalde testikel volgens bovengenoemde
methode verwijderd. Het betrof 23 warmbloedpaar-
den, 2 dravers, 4 Friese paarden en 9 pony\'s.
De leeftijd varieerde van 1-7 jaar met een gemiddelde
van ruim 2 jaar. De voorbereiding op de operatie, de
anaesthesie en de nabehandeling gebeurden op de
boven beschreven wijze. Deze dieren verbleven even-
eens gemiddeld 10 dagen na de operatie in de kliniek.
De huidhechtingen werden aan de zijde waar deze
castratiemethode werd uitgevoerd, niet verwijderd.
Bij ontslag werd de eigenaar geadviseerd de ruin,
afhankelijk van de wondgenezing, nog enige tijd on-
belaste beweging te geven.

RESULTATEN

Tabel 1 vermeldt het verloop van de wond-
genezing bij de 110 hengsten, waarbij de
castratiemethode met primaire wondslui-
ting werd toegepast.

Genezing van de scrotaalwonden per pri-
mam intentionem trad op bij 90% van de
ruinen. Bij 9 dieren was er sprake van een
wondgenezing per secundam intentionem.
die veroorzaakt werd door een wondinfec-
tie, welke in alle gevallen beperkt bleef tot
de Tunica dartos. In 6 gevallen ging de
wondinfectie vergezeld van ernstige wond-
en praeputiumzwelling en koorts. Bij deze
dieren was extra zorg geboden met betrek-
king tot de nabehandeling.

\' Vetranquil®, Clin-Midy

\' Symoron®-Gist-Brocades

\' Gujatal®. Aesculaap

^ Pentothal®. Abbott; Nesdonal®, Specia

5 Halothane®, Albic

" Hibiscrub®, Dagra

\' Betadine®, ICI-Farma

» [5exon®, Lederie Ned.

-ocr page 114-

Bij 1 dier ontstond spoedig na de castratie
aan één zijde een haematoom in het Scro-
tum, dat aanleiding gaf tot aanzienlijke
wond-en praeputiumzwelling. Het haema-
toom werd zes dagen na de operatie ge-
opend, waarna de wond per secundam in-
tentionem is genezen.
Eén paard is inwendig verbloed vanuit de
zaadstrengstomp, omdat de aangebrachte
ligatuur de bloedvaten onvoldoende had
geligeerd.

Aan de eigenaren van de 109 ruinen werd
1-10 maanden (gemiddeld 5 maanden) na
de castratie gevraagd naar het verdere ge-
nezingsverloop en het functioneel herstel
van de dieren. Van de 99 dieren, waarbij
een wondgenezing per primam intenti-
onem is opgetreden, zijn er 98 naar volle
tevredenheid hersteld. Eén paard is 12
dagen na de operatie plotseling gestorven
als gevolg van een ruptuur van het Colon.
Ook die dieren waarbij een wondgenezing
per secundaiii intentionem is opgetreden
zijn, weliswaar met een verlengde reconva-
lescentieperiode, volledig hersteld.
Tabel 2 vermeldt de resultaten van de gene-
zing van de scrotaalwond bij de 38 eenzij-
dig cryptorchide hengsten. In deze groep
bedroeg het percentage wondgenezing per
primam intentionem 97,4%. Bij één dier
trad wondgenezing per secundam intenti-
onem op als gevolg van een wondinfectie.

DISCUSSIE

Tot primaire sluiting van de scrotaalwond
kan alleen dan worden overgegaan, wan-
neer aan de voorwaarden, die voortvloeien
uit algemeen chirurgische principes wordt
voldaan (3):

1. De anti-en aseptiek.

2. Het zorgen voor een goede haemostase
in het wondgebied.

3. Het tot een minimum beperken van
weefseltrauma.

4. Het tegengaan van holtevorming.

-ocr page 115-

Foto 5. Perifeer van de ligatuur wordt een contra-
klem op de zaadstreng geplaatst. De zaadstreng
wordt vervolgens tussen ligatuur en contraklem af-
geknipt.

Foto 7. De Tunica dartos wordt met een door-
lopende hechting gesloten.

Foto 6. De Tunica vaginalis wordt met een door-
lopende hechting gesloten.

Om aan de voorwaarden van de anti- en
aseptiek te voldoen, is het noodzakelijk dat
de hengst in algemene anaesthesie wordt
gebracht, zodat de risico\'s voor het ont-
staan van een eventuele contaminatie van
het wondgebied kan worden voorkomen.
Het behoeft geen betoog dat bet Scrotum
en omgeving grondig gewassen, geschoren
en gedesinfecteerd dienen te worden.
Omdat de wrongen van het praeputium-

Foto 8. Fenslotte wordt de huid gesloten met onder-
broken liggende U-vormige hechtingen.

slijmvlies moeilijk mechanisch te reinigen
zijn, verdient het aanbeveling deze af te
dekken met plastic.

Het minimaliseren van weefseltrauma
wordt bereikt door de incisie zo klein mo-
gelijk te houden. Het kneuzen van de zaad-
streng, zoals dat bij de andere castratie-
technieken te doen gebruikelijk is, geeft een
aanzienlijke weefselbeschadiging, een
reden waarom de zaadstreng bij deze me-

Tabel 1. Resultaten van de castratie van de hengst met primaire sluiting van de castratiewonden.

aantal

dieren %

Genezing van de castratiewonden per primam intentionem
wond-en of praeputiumzwelling minder dan vuistgroot
— wond- en, of praeputiumzwelling meer dan vuistgroot

99

90,0

90
9

Genezing van de castratiewonden per secundam intentionem

10

9,1

Overige coinplicaties

verbloeding uit de zaadstreng

Totaal

0.9

I 10

100

-ocr page 116-

Tabel 2. Resultaten van de castratie van de normaal afgedaalde testikel met primaire wondsluiting bij
eenzijdig cryptorchide hengsten.

aantal

dieren %

Genezing van de castratiewond per primam intentionem
wond- en/of praeputiumzwelling minder dan vuistgroot
— wond- en/of praeputiumzwelling meer dan vuistgroot

36
1

37

97,4

Genezing van de castratiewond per secundam intentionem

1

2.6

Totaal

38

100

thode niet gekneusd, maar alleen geligeerd
wordt. Echter in die gevallen, waarbij de
zaadstreng een zodanige omvang heeft dat
de kans bestaat, dat de ligatuur een onvol-
doende haemostase bewerkstelligt, wordt
de zaadstreng wel gekneusd. Dit blijkt ech-
ter zelden noodzakelijk te zijn.
Het effect van het sluiten van de Lamina
parietalis van de Tunica vaginalis is tweeër-
lei (3). Enerzijds wordt hiermee het ont-
staan van een omentum- of darmprolaps
voorkomen. Anderzijds zal door het slui-
ten van de Tunica vaginalis het eventueel
door het peritoneale vlies geproduceerde
vocht binnen het Cavum vaginale blijven
en geresorbeerd worden.
Een essentieel onderdeel van de nabehan-
deling is het in beweging houden van het
dier om oedeemvorming in Scrotum en
Praeputium tè voorkomen. Krijgt de ruin
te weinig of geen beweging, dan zal wond-
en praeputiumzwelling ontstaan, hetgeen
zeker niet bevorderlijk is voor de wondge-
nezing.

Wondinfecties zullen zich in het algemeen
uiten door koorts en snel toenemende zwel-
ling van het Scrotum of Praeputium. Er
moet dan gezorgd worden voor het openen
van de wonden om drainage van het exsu-
daat mogelijk te maken.

Daarentegen leidt de methode tot hogere
operatiekosten vanwege de noodzaak van
algemene anaesthesie, de extra zorg voor
de anti- en aseptiek en de duur van de
operatie.

Bij het maken van een keuze tussen de
diverse castratiemethoden zal men dan ook
de operatiekosten moeten afwegen tegen
het risico van het optreden van postopera-
tieve complicaties.

LITERATUUR

1. Hoffman, P. E.: Castration of normal and crypt-
orchid horses by a primary closure method.
Proc. I9lh Ann. Conv. A.A.E.P.. 219, (1974).

2. Lowe. J. E. and Dougherty, R.: Castration of
horses and ponies by a primary closure method.
J. Am. Vet. Med. /(is., 160, (2). 183. (1972).

.1. Müller, H.: Die Kastration des Hengstes nach
heutigen chirurgischen Grundsätzen.
Tierarzt!.
Umschau.
32. 183. (1972).
4. Rutgers. L. J. E. en Merkens, H. W.: Ervaringen
met de halfbedekte castratie van de hengst.
Tijd-
.schr. Diergeneeskd..
108. 705-711. (1983).

CONCLUSIES

De primaire sluiting van de scrotaalwond
bij de castratie van de hengst verdient de
voorkeur boven castratietechnieken waar-
bij een wondgenezing per secundam inten-
tionem optreedt, vanwege minder postope-
ratieve complicaties, preventie van
omentum- of darmprolaps, snellere wond-
genezing en een kortere reconvalescentie-
periode (1,2, 3).

-ocr page 117-

OVERIGE ARTIKELEN

Een directe verbinding van beide coronaire
arteriën (Arteriae coronariae) met de rechter
ventrikel bij het kalf

Direct Comrrtunication of the Two Coronary Arteries with the Right
Ventricle in a Calf

J. S. van der Linde-Sipman\', C. J. van Nie^ en A. C. A. van
ExseP

SAMENVATTING Beschreven wordt een directe verbinding van beide coronaire arteriën met de
rechter ventrikel bij een stierkalf, waarbij de rami descendentes van beide coronaire arteriën sterk
verwijd waren. Tevens wordt ingegaan op de pathofysiologische aspecten en de mogelijke genese
van deze afwijking.

SUMMARY Direct communication between the two coronary arteries and the right ventricle
in a two-week-old bull calf is described. The descending branches of the coronary arteries were
dilated. The pathophysiological features and the possible pathogenesis of this malformation are
discussed.

INLEIDING MATERIAAL EN METHODEN

Directe verbindingen tussen één coronaire Het hart was afkomstig van een 2 weken oud MRY

arterie en het lumen van één van de ventri- stierkalf, dat plotseling gestorven was.

kels zijn blJ dieren meerdere malen be- Het hart werd gefixeerd in 4% gebufferde formaline.

, , De preparaten werden gekleurd volgens von Gieson
schreven (2, J, 4). ^^^ ^^^^ elastica kleuring vig. Miller.
Een verbinding van beide coronaire arte-
riién met één van de ventrikels is daarente-
 RESULTATEN
gen in de voor de auteurs beschikbare vete-
rinaire literatuur niet beschreven. Ook a.
Macroscopisch onderzoek
over de pathofysiologische aspecten en de Het hart had uitwendig een sterk afgeronde
genese van een dergelijke afwijking zijn, vo^m, veroorzaakt door een excentrische
voor zover ons bekend, geen gegevens be- hypertrofie van de rechter en linker ventri-
kend. kei. De beide atria toonden eveneens het
In dit artikel zullen de macroscopische en beeld van excentrische hypertrofie,
microscopische aspecten van een dergelijke pg aorta descendens en de truncus pul-
afwijking in het hart van een 2 weken oud rnonalis waren normaal gesitueerd en had-
stierkalf beschreven worden. Eveneens zal den een normaal verloop. De ductus arteri-
ingegaan worden op de pathofysiologische osus was gesloten. Het foramen ovale was
aspecten en de mogelijke genese van de nog niet geheel gesloten. De linkeren rech-
afwijking. ter coronaire arterie waren bij hun oor-

\' Dr. J. S. van der l.inde-Sipman, Vakgroep Veterinaire Pathologie, Afd. Ziektekunde der Huisdieren,

Valelaan I, 3508 TD Utrecht.
- Dr. C. J. van Nie, Vakgroep Anatomie en Biomechanica, Vrije Universiteit, Van de Boechorststraat 7, 1081
BT Amsterdam.

Drs. A. C. A, van Exsel, Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Brabant, Molenwijkseweg 48, 5252 SC
Boxtel.

-ocr page 118-

% ^ y

Foto 1. Facies auricularis. Sterk verwijde ramus
interventricularis paraconalis (Rip); LV = linkerven-
trikel; RV = rechter ventrikel; Tp = truncus pulmo-
nalis.

sprong sterk verwijd, terwijl ze op de nor-
male plaats ontsprongen. De ramus
interventricularis paraconalis was zeer
sterk verwijd (foto 1). Deze tak van de
linker coronaire arterie verdween iets pro-
ximaal van de apex in het hartspierweefsel.
De ramus circumflexus van de linker cor-
onaire arterie verliep normaal. De sterk
verwijde ramus interventricularis subsinu-
osus was tweedelig. Het ene deel verliep in

Foto 3. Facies auricularis. Geopende rechter ventri-
kel met de doorgesneden ectasie van een coronair
arterie (I). RV = rechter ventrikel; Tp = truncus
pulmonalis.

de gelijknamige sulcus, het andere deel tus-
sen de sulcus interventricularis subsinu-
osus en de sulcus interventricularis para-
conalis. Beide bloedvaten liepen naar de
punt van het hart, waar ze in het hartspier-
weefsel verdwenen (foto 2).
Bij inwendig onderzoek bleken de rami in-
terventriculares van beide coronaire arte-
riën uit te monden in een zakvormige ver-
wijding (ectasie), welke in de rechter
ventrikel uitpuilde (foto 3). Deze verwij-
ding had een brede spleetvormige verbin-
ding met het lumen van de rechter ventri-
kel, welke onder de septale atrio
ventriculaire klep lag. Beide coronaire ar-
teriën hadden aldus via de ectasie een di-
recte verbinding met de rechter ventrikel.
In de top- en cardiale kwabben van de
longen werd een catarrhale pneumonie
gevonden. De lever was gedegenereerd.

b. Histologisch onderzoek

De wanden van de rami interventriculares
van beide coronaire arteriën en de wand
van de ectasie toonden een normale arte-
riële vaatstructuur, waarbij in de media de
elastische vezelen sterk overheersten.
In de coronaire takken werd een regelma-
tige ordening van de elastische vezelen ge-
zien (foto 4). In de wand van de ectasie, die
eveneens de structuur van een arterie van
het elastische type toonde, lagen de elasti-
sche vezelen ongeordend (foto 5).

-ocr page 119-

DISCUSSIE

De mogelijke pathofysiologie van dit geval
kan met behulp van de normale coronaire
circulatie en de drukverhoudingen in de
rechter ventrikel en de aorta ascendens
worden verklaard.

De normale bloedstroom in de coronaire
arteriën bestaat uit 2 fasen:

1. vulling van de extramuraal gelegen ar-
teriën gedurende de aanvang van de
systole. Gedurende de rest van de sys-
tole worden de dunwandige intramu-
rale vaten dichtgedrukt (5).

2. een volledige doorstroming van de
extra- en intramurale vaten gedurende
de diastole.

In beide fasen wordt de bloedstroom sterk
beïnvloed door de drukhandhavende func-
tie van de windketel gevormd door de sinus
aortae.

In het beschreven geval was er een directe
verbinding van de aorta, via de beide cor-
onaire arteriën, met de rechter ventrikel. In
de sinus aortae heerst een aanzienlijk ho-
gere druk dan in de rechter ventrikel. De
drukverhoudingen tussen de aorta ascen-
dens en de rechter ventrikel zijn gedurende
desystoleS : 1 engedurendedediastole 16:1
(i).

Uit het bovenstaande volgt, dat er in het
onderhavige geval een continue stroom ar-
terieel bloed vanuit de aorta ascendens
naar de rechter ventrikel moet zijn geweest.
Het veronderstelde pathofysiologische
beeld van dit geval is te vergelijken met dat
van een groot ventrikel septum defect, een
links-rechts shunt. Zowel de linker als de
rechter ventrikel krijgen hierbij een volu-
mebelasting, met als gevolg een isotone hy-
perfunctie, waarbij de druk in de kamer

-ocr page 120-

gelijk blijft, maar het hartminuutvolume
vergroot is. Hierdoor zal er een geringe
hypertrofie optreden van de ventrikel
wand en in een later stadium een dilatatie,
resulterend in het beeld van een excentri-
sche hypertrofie, zoals bij het beschreven
hart werd aangetroffen.
Het is waarschijnlijk, dat de hartspier zelf
in het beschreven geval slecht van bloed
voorzien geweest is, daar het bloed de weg
van de minste weerstand volgt vanuit de
coronaire vaten direct naar de rechter ven-
trikel en minder naar de hartspier.
Voor de ontwikkeling van de anomalie kan
gerefereerd worden aan de waarnemingen
van Heintzberger (2). Zij geeft aan, dat
gedurende de normale ontwikkeling van de
coronaire circulatie tussen de externe arte-
riën en de murale vaatplexi verbindingen
ontstaan. De murale vaatplexi hebben op
hun beurt verbindingen met de ventrikels
en met het zich ontwikkelende veneuze
vaatstelsel.

Vanuit deze waarnemingen bezien zou de
ontwikkeling van de afwijking te verklaren
zijn door aan te nemen, dat een deel van de
murale vaatplexus en diens verbindingen
met de ventrikels is blijven bestaan. Door
de druk in de bloedvaten zijn deze vaten
eerst verwijd met atrofie van de wand en
vervolgens verdikt als gevolg van hypertro-
fie van de wand of andersom.
De ectasie uitpuilend in de rechter ventri-
kel kan dan worden gezien als een verwij-
ding van de normale vaatplexi, terwijl de
opening van de ectasie naar de ventrikel
beschouwd kan worden als een oorspron-
kelijke opening van de vaatplexus naar de
ventrikel. Het ontstaan van de ectasie in de
rechter ventrikel kan verklaard worden
door een bemoeilijkte passage van het
bloed via de spleetvormige opening naar de
rechter ventrikel.

Het grote aantal elastische vezels in de
wand van de extramurale vaten en van de
extasie wijst op een ontwikkeling onder
hoge druk. Deze ontwikkeling is waar-
schijnlijk secundair en een gevolg van de
afwijking. Over de oorzaak van de afwij-
king kan niets gezegd worden. Het aantal
beschreven gevallen van abnormaal uit-
mondende coronaire arteriën is zo gering,
dat in de ziektegeschiedenissen, zoal ver-
meld, geen houvast kan worden gevonden
voor de oorzaak.

De abnormale ontwikkeling van de coro-
naire vaten is mogelijk voor de 8e week van
de dracht begonnen, het moment waarop
bij het rund waarschijnlijk de ontwikkeling
van de coronaire circulatie voltooid zal zijn
(extrapolatie uit Heintzberger, 1982 (2)).

DANKBETUIGING

De auteurs danken de heren I. Heystek en S. H.
Speelman voor de fotografie.

LITERATUUR

1. Bodechtel. G. und Blömer. H.: Die Herzfehler:
Ihre Symptomatologie und Hämodynamik. Ver-
lag Urban & Schwarzenberg. München. Berlin.
1963.

2. Heintzberger, C. F. M.: De relatie van myocard
structuur en vascularisatiepatroon in de ventrikel-
wand van kip. rat en mens tijdens de ontwikke-
ling. Thesis. Amsterdam, 1982.

3. Mieog. W. H. W.en VanderLinde-Sipman.J.S.:
Congenitale misvormingen van coronaire arteriën
bij drie runderen en een varken.
Tijdschr. Dierge-
neeskd..
97. 15. (1972).

4. Van Nie. C. .1.: Anomalous Origin of the Cor-
onary Arteries in Animals.
Palh. Vel.. 59, 313.
(1968).

5. Zijlstra. W. G.. Brunsting, J. R.,Ten Hoorn, F.en
Mook, G. A.: Fysiologie van het interne milieu.
Van Gorcum & Co. N.V. Assen. 1968.

CONGRESSEN

Seminaar Milieukunde 1983-1984

Het Nederlands Instituut voor Praeventieve Gezond-
heidszorg TNO organiseert in samenwerking met de
Stichting Postakademiale Vorming Gezondheids-
techniek het twaalfde Seminaar Milieukunde in het
academisch jaar 1983-1984.

Het Seminaar wordt gehouden in conferentie-oorden
in vier perioden van vier dagen; elke periode is gewijd
aan één thema.

24 tot en met 27 oktober 1983 \'Het Leefmilieu\'
12 tot en met 15 december 1983 \'Milieugebruik\'
6 tot en met 9 februari 1984 \'Milieuverontreiniging\'
9 tot en met 12 april 1984 \'Milieubeleid\'
Het Seminaar biedt geleide oriëntatie in het brede
veld van de milieuproblematiek. Aan het Seminaar
wordt medewerking verleend door een 50-tal docen-
ten. De docenten zijn afkomstig van universiteiten en
researchinstituten, uit het beleid en uit de industrie.
Het aantal delnemers is beperkt tot 25.
Deelnemers zullen worden ingeschreven in volgorde
van binnenkoinst.
Het cursusgeld bedraagt ƒ 2500, .
Voor nadere inlichtingen wende men zich tot het Ne-
derlands Instituut voor Praeventieve Gezondheids-
zorg TNO. Wassenaarseweg 56. 2333 AL Leiden,
telefoon: 071-170441, mevr. dr. C. M. Kuiper.

-ocr page 121-

Inter^

introduceert een nieuw vaccin voor katten
een drievoudig vaccin:

NCM\'-VAC TRICAT

-ocr page 122-

NC®r-VAC TRICAT

nieuw drievoudig vaccin voor I
gevolgen van besmetting nnet:

feline Rhinotracheïtis-virus (FRV)
feline Calici-virus (FCV)
feline Panleucopenie-virus (FPV)

NOK-VAC TRICAT

is verkrijgbaar in een verpakking met
5x1 dosis vaccin en 5 flakons solvens,

-ocr page 123-

en beschermt tegen de

NOBI-VAC TRICAT

geeft drievoudige bescherming

Nobi®-vac TRICAT is een nieuw drievoudig vaccin
voor katten, een produkt uit de Intervet research.
Het vaccin bevat levende, verzwakte stamnnen van
FRV en FCV èn een geattenueerde parvovirusstann
(feline Panleucopenie-virus, FPV), het beschernnt dus
ook tegen feline infektieuze enteritis. Elk van de virus-
stannnnen is getest, zowel apart als in kombinatie, op
veiligheid en immunogeen vermogen bij jonge katten.

De passieve immuniteit van jonge katten voor FPV,
FRV en FCV is sterk afgenomen op een leeftijd van
9 tot 12 weken. Vaccinatie met Nobi®-vac TRICAT kan
dan aktieve immuniteit opwekken. Voor FPV ontstaan
na één enting snel hoge antilichaamtiters. De immu-
niteit blijft zeer lang bestaan (in de literatuur wordt
gesproken van 4 jaar). Tegen FRV en FCV wordt 2x
vaccineren, met 3-4 weken tussentijd, aanbevolen. De
antilichaamtiters worden dan hoog genoeg om een
goede bescherming te waarborgen.

it

Het gevriesdroogde vaccin diant, d^

Intervet

-ocr page 124-

iw» i : t-

«< V H

i f 4 X h

W. C 5

i H
lï i

1 i
H V Ifc V

\' H y! H t w W ïf

i i ; ï

."-V r , ï r ü

ik d

t U s

S t - ï t w»
t ix i

l nnrJw

4 ^

Nn-

i i

fc** >1 >1
7 iw- Ï^HW ïi
: ) i i

•Ti 4 K^xkfi dHd-¥>. ««»kH

t ïv ï ï ï r i- U t:

< ¥ i d d^f^d*" d d f \\

" d d d d ^ ^k^k" -»XkHrf XWHk»* W H

hoeft u de oude
nog niet te vergeten,

SA-37 bijvoorbeeld heeft in alle jaren dat
het op de markt is niets aan kwaliteit
ingeboet. Het wordt nog veelvuldig elke
dag gebruikt als hèt effektieve voeder-
supplement voor honden en katten. Het
vult nu al niet minder dan 8 jaar het
voedsel van kleine huisdieren efficient
aan met vitaminen, aminozuren,
mineralen en essentiële vetzuren.
Weliswaar zijn er in de tijd dat SA-37 op
de markt is nieuwere gelijksoortige
middelen verschenen, maar geen betere.

T
O
Q

Intervet

INTERVET NEDERLAND BV

Postbus 50, 5830 AB Boxmeer

4 i ï ï t ï\\ i i 1,4

x i V fkKfc" W X W HrfXkK i i

k i J» k J

-ocr page 125-

VETERINAIR JOURNAAL

Rabies - Pseudorabies,
ook in Groningen!

Begin maart 1983 werd in de provincie Gronin-
gen sinds vele jaren weer een geval van honds-
dolheid (rabies) geconstateerd. Met deze ziekte
is deze provincie blijkbaar koploper ten op-
zichte van de overige provincies.
Dat is bepaald niet het geval met Pseudorabies,
meer bekend onder de naam van ziekte van
Aujeszky, maar ook deze ziekte komt, zij het in
veel mindere mate dan elders ongetwijfeld van-
wege de geringe varkensdichtheid, in Gronin-
gen voor. En dan ook nog bij andere diersoor-
ten dan varkens, zoals uit de volgende ziekte-
geschiedenissen mag blijken.

I. Ter sectie werd ontvangen een onder het
tonen van hersenverschijnselen en hoge tempe-
ratuur (41° C) vrij plotseling gestorven zwart-
bont kalf van ± 2 maanden oud. Het was afkom-
stig van een gemengd bedrijf, gelegen in het
oosten van de provincie.

In twee op ± 50 meter va nelkaar gelegen stallen
waren I 10 fok-zeugen en 90 runderen, waarvan
65 melkgevend gehuisvest. In een derde kleine
schuur bevonden zich nog 25 varkens in leeftijd
variërend van 2\'/,-? maanden, die om redenen
van ondergeschikt belang niet voor de fokkerij
of de verkoop daarvoor in aanmerking kwa-
men. Ziek waren ze beslist niet!
In deze schuur waren bovendien 5 kalveren on-
dergebracht van 1-4 maanden oud. Hiervan was
èén dag eerder een kalf gesorven onder ver-
schijnselen van plaatselijke jeuk.
Het tweede kalf dat stierf werd ter sectie aange-
boden. Bij sectie werden geen kenmerkende af-
wijkingen waargenomen. Geadviseerd werd, op
grond van de waarschijnlijkheidsdiagnose
Pseu-
dorabies, de nog in leven zijnde kalveren uit de
schuur te verwijderen, hetgeen geschiedde.
Inmiddels was echter een derde kalf ziek gewor-
den. Ook de hond een Duitse Herder van 2 jaar
oud toonde inmiddels plaatselijk jeuk verschijn-
selen. Zowel het kalf als de hond stierven na
korte tijd. Ook op deze beide dieren werd sectie
verricht, waarbij evenmin afwijkingen werden
waargenomen.

Door het Centraal Diergeneeskundig Instituut
kon uit ingestuurd materiaal (hersenen en rug-
gemerg. zowel van de beide kalveren als van de
hond) het virus van de ziekte van Aujeszky
worden geïsoleerd, waarmee de diagnose vast
stond.

Bij navraag bleek de hond regelmatig in de be-
treffende schuur te komen. De beide ook nog

aanwezige katten kwamen vrijwel nooit buiten
en zeker niet in de schuur.
Ze zijn in leven gebleven evenals de beide nog
overgebleven kalveren.

Noch onder de runderen noch onderde varkens
hebben zich ziektegevallen voorgedaan.
In drie bloedmonsters van uit de schuurafkom-
stige varkens konden antilichamen ten aanzien
van de ziekte van Aujeszky worden aange-
toond. Dit gelukte niet in bloedmonsters af-
komstig van drie opfokzeugen. Aankopen had-
den de laatste maanden niet plaatsgevonden.
Evenmin hadden zich het laatste halfjaar ziekte-
gevallen voorgedaan. De koppel varkens uit de
schuur werd geslacht. Vaccinatie van runderen
en fokzeugen nadien heeft niet plaatsgevonden.
Sterfgevallen hebben zich ook niet meer voor-
gedaan.

2. Van een in de stad Groningen praktizerend
dierenarts werd een kat ter sectie ontvangen.
Het dier had tijdens het leven in ernstige mate
hersenverschijnselen getoond. Luminal behan-
deling gaf geen verbetering en besloten werd tot
euthanasie en aansluitend sectie in de hoop dat
de oorzaak zou kunnen worden opgespoord.
Laatste zin op het bijgesloten anamnese formu-
lier "t zal toch geen Aujeszky zijn?\'
Welnu dat was het wel en hieruit blijkt maar
weer eens te meer het belang van een goede
anamnese!

Bij sectie werden geen kenmerkende afwijkin-
gen waargenomen, evenmin bij histologisch on-
derzoek van hersenen en verlengde merg. Het
virologisch onderzoek verricht door de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren in de provincie
Overijssel viel ten aanzien van de ziekte van
Aujeszky positief uit! En dat bij een uit de stad
afkomstige kat. De eigenaar ervan woonde ech-
ter in een straat grenzend aan het Openbaar
Slachthuis!

Bij een fokker van dwerggeiten stierven vrij
plotseling twee dieren. Ziek waren de dieren
nauwelijks geweest, wel toonden ze heftige jeuk-
verschijnselen.

De diagnose leek duidelijk: ziekte van Au-
jeszky.

Bij sectie werden geen kenmerkende afwijkin-
gen waargenomen. Ook het microscopisch his-
tologisch onderzoek van hersenen en rugge-
merg gaf geen nadere aanknopingspunten.
Maar ook deze keer bracht viruskweek verricht
door de Gezondheidsdienst voor Dieren in de
provincie Overijssel uitkomst: positief ten aan-
zien van de ziekte van Aujeszky. Onlangs ble-
ken twee varkens om zelf te mesten te zijn aan-
gekocht. Ze lagen bij de geiten in de schuur.....

4. Dat het echter niet altijd gaat zoals men zich
voorstelt bewijst het volgende geval:

-ocr page 126-

Op een groot rundvee bedrijf waar naast melk-
vee ook een twintigtal jonge runderen voorde
mesterij werd gehouden toonde in laatstge-
noemde groep een roodbont stierkalf \\an 4
weken oud plotseling ziekteverschijnselen voor-
namelijke bestaande uit een zich tot bloedens
toe krabben op één en dezelfde plaats aan de
linker halsvlakte.

Als waarschijnlijkheids-diagnose werd gesteld
ziekte van Aujeszky. Tot euthanasie werd over-
gegaan, waarna sectie kon worden verricht.
Afwijkingen werden hierbij niet gevonden noch
macroscopisch noch microscopisch. Het virolo-
gisch onderzoek viel in tegenstelling tot voor-
gaande gevallen negatief uit!

Gezondheidsdienst voor Dieren

in Noord-Nederland, District Groningen.

BERICHT

Blokkade ontwerp-

Diergeneesmiddelenwet

opgeheven

De Ministerraad is in zijn vergadering van 18
augustus j,l, accoord gegaan met de opheffing
van de blokkade van de ontwerp-Diergenees-
middelenwet, die het gevolg is van het tussen-
bericht van de Commissie Vermindering en
Vereenvoudiging Overheidsregelingen (Com-
missie Geelhoed),

Verdere vertraging in de parlementaire behan-
deling wordt op deze wijze vermeden.
Snelle voortgang van de parlementaire behan-
deling is van belang omdat het ontwerp strekt
tot uitvoering van twee EG-richtlijnen, die nog
dit jaar in de nationale wetgeving moeten
zijn opgenomen.

Doel van de ontwerp-Diergeneesmiddelenwet is
het bevorderen van de kwaliteit van diergenees-
middelen, Dit om de gezondheid van mens en
dier te beschermen. Om dezelfde reden legt de
wet het gebruik van diergeneesmiddelen in ons
land aan banden. De wet bevat voorschriften
met betrekking tot de registratie en de kanali-
satie van diergeneesmiddelen.
De indiening van de Memorie van Antwoord
behorend bij dit ontwerp valt binnen afzien-
bare tijd te verwachten.

iPersherichl Ministerie van
Landbouw en Visserij)

CONGRESSEN/CURSUSSEN

Veterinary Acupuncture

basic course in Veterinary Acupuncture will be
conducted as a series of four long-weekend seminars
totalling 120 hours of instruction on the following
dates;

22-25lh September 1983 - for 3\'/, days
26-30th October, 1983 - for Vi. days
l-4th December, 1983 - for 3\'/; days
19-22nd .lanuary. 1984 - for 3\'/, days
This comprehensive course is sponsored b\\ The Inter-
national Veterinary Acupuncture Society. It will be
held at Fort Mitchell in northern Kentucky, U,S,A.,
close to the Greater Cincinnati Airport and nearby
Interstate 1-75. The cost for each seminar is $ 225.
For further information, please contact; David H.
Jaggar, MRCVS. Exec, Sec, IVAS, c o Dept, Labo-
ratory Animal Medicine, Room R35L College of
Medicine, M,l., Univ. of Cincinnati, Cincinnati,
Ohio 45267, U,S,A, Telephone 1-513-872-5171,

British Small Animal Veterinary

Association Annual Congress

London, April 6-8, 1984

The Annual Congress of the British Small Animal
Veterinary Association will be held at the Cunard
International Hotel, l.ondon. from April 6th - 8th
1984,

This congress is the largest of its type outside the
U,S,A,, and is now firmly established on the inter-
national veterinary calendar. There is a strong oph-
halmological theme through the 1984 programme.
As usual, there will be 4 scientific sessions running
concurrently,a comprehensive Commercial Exhibi-
tion, as well as a supporting Social programme.
I he location of the Congress in West London makes
it convenient for visitors arriving at Heathrow, and
ideal as a base for sightseeing and shopping. A
European Trip can be rounded off with a visit to
Vooijaarsdagen, the Dutch Small Animal Veterinary
Association Congress in ,Amsterdam on 13-15th ,April
1984,

Second Symposium on Computer
Applications in Veterinary
Medicine

Mississippi, USA, May 23, 24, 25, 1984

College of Veterinary Medicine. Mississippi State
University. Starkville, Mississippi, For more infor-
mation contact dr. Philip ,A. Bushby, American
Veterinary Computer Society. College of Veterinary
Medicine. Drawer V. Mississippi State, Mississippi
39762,

-ocr page 127-

REFERATEN

Antibiotica

Resistentie tegen antibiotica van verschil-
lende soorten faecale coliformen, die uit
watermonsters werden geïsoleerd.

Niemi M. e.a.: Appl. Environm. Microbiol..
79-83. (1983).

De verdeling van de resistentie ten opzichte van
ampicilline, chlooramphenicol,
Sulfonamiden,
tetracycline en streptomycine onder faecale coli-
formigen in rioolbezinksel, oppervlakte-en zee-
water werd onderzocht. Er was een duidelijk
verschil in resistente stammen onder de isola-
ten, zonderdatereenduidelijk verband bestond
met de waterbron of de mate van verontreini-
ging. De gemiddelde frequentie van multiple
resistentie was niet altijd hoog in de zelfde mon-
sters, waarin de resistentie over het algemeen
hoog was.

De samenstelling van de soorten coliformigen
varieerde belangrijk in de verschillende onder-
zochte monsters. Er bestond een significante
correlatie tussen de frequentie van Klebsiella-
soorten en de ampicillineresistentie in waterm-
onsters. De gemiddelde frequentie van multiple
resistentie bedroeg 1 1%.

J. /. Terpsira.

Geit

Sarcoptes schurft bij geiten

Jackson P. G. G.: Richards H. W. en Lloyd S.:
Sarcoptic mange in goats.
Vel. Rec.. 112,
(1983).

Drie gevallen van sarcoptes schurft bij geiten
worden door de auteurs beschreven. Een acht-
tien maanden oude geit vertoonde een huidaan-
doening. o.a. in de vorm van talrijke, niet ette-
rige, nodulaire laesies op het lichaam en de
ledematen. Er werd
Staphylococcus pyogenes
geïsoleerd en na talrijke vergeefse pogingen ook
twee beschadigde mijten, vermoedelijk
Chori-
oples bovis.
Drie maanden later, na een inten-
sieve behandeling met povidone-jodium en lin-
daan. werd de patiënt weer aangeboden nu met
alopecia en hyperkeratose rond ogen en oren en
aan nek, thorax, uier en ledematen. Er werd nu
Sarcoptes spec, gevonden. Genezing trad niet
op ondanks hernieuwde behandeling.
In twee andere gevallen werden in diepe afkrab-
sels Sarcoptes-mijten gevonden. Deze Sarcop-
tes kan beschouwd worden als
Sarcoptes rupi-
caprae
of als een stam van Sarcoptes scabiei.

Naast de lindaanbehandeling werden therapieën
met ronnel (Ectoral®), corticosteroiden en pe-
troleum gegeven met wisselend resultaat en in
het geval van het organische phosphaat ronnel
ook intoxicatie.

In het algemeen treedt drie tot vijf weken na de
besmetting een overgevoeligheids-reactie op.
Als er geen genezing optreedt, volgtereen phase
gekenmerkt door chronische alopecia en hyper-
keratose, vooral gelocaliseerd aan de kop.
Het feit dat het aantal mijten zeer gering is
maakt de diagnose uiterst moeilijk. (Ook in Ne-
derland zijn dergelijke beelden gezien, waarbij,
zij het spaarzaam,
Psoroptes-mï^xtn werden
gevonden. (Opmerkelijk is dat de auteurs niet
wijzen op de differentieel diagnostisch van be-
lang zijnde ecthyma en trichophytie infecties die
het bijna onmogelijk maken tot een goede dia-
gnose en therapie te komen;
Ref.).

C. D. W. König.

Overige recente literatuur over dit onderwerp:
In Practice. 5. iOO-102. (1983) de zgn. \'Quiz\'; verder
Vet. Rec. 112, 550, r/fÄi; onder de titel Trichophyt-
on verrucosum infection of goats (Philpot, C. M. en
Arbuckle, J. B. R.) en tenslotte in
Diergeneesiiundig
Memorandum.
30, (2). 326-330. (1983). diergenees-
kundige aspecten van de geiten en de geitenhouderij
(A. A. A. Vendrig).

Immunologie

Het functioneren van de perifere bloedlym-
focyten bij met
Br. canis geïnfecteerde hon-
den

Johnson, C. A., Ball, R. W., and Schirmer, R.
G.: Peripheral lymphocyte function in dogs
with
Brucella canis infection. Vet. Immun. Im-
munopath..
4, 425-431. (1983).

Zoals bekend werden de eerste infecties met Br.
canis
gerapporteerd in 1966. Vooral in de V.S.
wordt bijzonder veel aandacht in research en
klinische diagnostiek aan deze infectie besteed
{Ref).

De auteurs, werkzaam aan de veterinaire facul-
teit van de Michigan State University refereren
onderzoek, waaruit blijkt, dat niet antistoffen,
doch de zogenaamde T lymfocyten het belang-
rijkste zijn bij de immuunrespons van honden
ten opzichte van
Br. canis.
In dit artikel beschrijven zij een onderzoek naar
het functioneren van de bloedlymfocyten bij
natuurlijk met
Br. canis geïnfecteerde teven. De
lymfocytenfunctietests werden, ter controle,
ook uitgevoerd met lymfocyten van 9, niet ge-
infecteerde teven.

De tests op zich (lymfocyten stimulatietests)
doen voor dit referaat niet zoveel ter zake. Wel
bleek uit de resultaten, dat (zoals verwacht;

-ocr page 128-

Ref.) de lymfocyten van de geïnfecteerde dieren
bijzonder \'reactief waren ten opzichte van
Br.
fö/jii-antigeen. Een ander resultaat echter was,
dat de lymfocyten van gezonde dieren reactiever
waren ten opzichte van phytohaemagglutinine,
een soort polyclonale activator. Een goede ver-
klaring voor deze bevinding wordt niet hele-
maal door de auteurs gegeven
(Ref). Wèl con-
cluderen zij, dat hun resultaten verder
onderzoek naar de lymfocytenfunctie bij bru-
cellose bij de hond rechtvaardigt.

J. Goudswaard.

Proefdieren

Over de bestemming van zieke honden die
zijn verworven voor experimenteel onder-
zoek

Schulz, S.: Einige versuchstierkundliche und
tierschutzrechtliche Aspekte bei erkrankten
Hunden aus dem Marburger Raum zwischen
1974-1982 (I. Teil).
Dtschi lierärzll. Wschr.,
90, 95-101, (1983). Idem (2. Teil). Disch. tie-
rärzil. Wschr..
90, 128-135. (1983).

Honden die voor dierproeven worden gebruikt
zijn deels afkomstig uit speciale proefdierfokke-
rijen en voor het overige hoofdzakelijk uit de
particuliere handel. (Voor ons land is deze ver-
houding 1:1.) Het is zaak met name deze laatste
categorie dieren aan een nauwgezet diergenees-
kundig onderzoek te onderwerpen, alvorens
hen tot een experiment toe te laten: niet tijdig
waargenomen afwijkingen kunnen onver-
wachte invloed hebben op het proefresultaat.
Indien een afwijking wordt geconstateerd, dient
een beslissing te worden genomen overde vraag
of het dier alsnog voor de voorgenomen proef
kan worden bestemd dan wel dient te worden
geëuthanaseerd. Het is dus nodig het weten-
schappelijk belang af te wegen tegen het dieren-
beschermingsbelang. Daarvoor is een grondige
kennis vereist van de proefdierkundige aspecten
en van het ziekteverloop, de therapeutische mo-
gelijkheden en de prognose.
De belangenafweging behoeft volgens de auteur
niet bij voorbaat te leiden tot de conclusie dat
het zieke of afwijkende dier van proeven moet
worden buitengesloten, bijv. niet, indien gene-
zing mogelijk is. Een bijzonder geval doet zich
voor indien het een hond betreft met een aan-
doening die op analoge wijze ook bij de mens
voorkomt. Een dergelijk dier kan als model een
waardevolle functie hebben. De auteur geeft
echter de voorkeur aan reproduceerbare dier-
modellen met een experimenteel opgewekte af-
wijking bij gezonde dieren boven dit soort toe-
vallige spontane gevallen. Onder gestandaardi-
seerde proefomstandigheden wordt immers de
strooibreedte van biologische parameters be-
perkt, hetgeen een zuiniger diergebruik met
zich brengt.

De auteur beschrijft enkele tientallen door hem
gediagnostiseerde ziekten en afwijkingen bij
voor proeven bestemde honden en beargumen-
teert de beslissing ten aanzien van het dier, die
hij in elk van deze gevallen heeft genomen.

H. Rozemond.

Varken

Maternale antilichamen ten aanzien van de
ziekte van Aujeszky

Sorodoc G. en Koch K.: Maternale Antikörper
gegen M. Aujeszky bei Ferkeln von geimpften
Sauen.
D. T. W.. 90, 20-22. (1983f

Van 21 bedrijven werden 204 biggen (tussen 4 en
16 weken leeftijd) en afkomstig van geënte zeu-
gen eenmalig onderzocht op het voorkomen
van (maternale) antilichamen ten aanzien van
de ziekte van Aujeszky.

Het onderzoek werd uitgevoerd m.b.v. de
ELISA-test (Enzygnost - Aujeszky). Op 4 en 6
weken leeftijd waren alle dieren serologisch po-
sitief; van 8 tot 12 weken leeftijd steeg het per-
centage serologisch negatieve dieren van 13,8%
naar
11% en nam de titer van de serologisch
positieve dieren af. Op een leeftijd van 16 weken
waren alle onderzochte dieren serologisch nega-
tief.

(De titerhoogte van de zeugen alsmede het vac-
cinatieschema waren niet vermeld;
Ref.)

A. C. A. van E.xsel.

Varken

Endoparasieten bij zeugen

Möller Karl: Endoparasitenbefall bei Sauen
unter dem Einfluss der sich wandelnden Hal-
tungs Formen in Rheinland-pfälzischen Ferkel-
zeugerbetrieben.
Tierärlzl. Umschau. 38, 163-
166. (1983).

In Rheinland-Pfalz is in 1976 en in het tijdvak
1979tot 1981 doormiddelvaneengerichtfaeces-
onderzoek een uitgebreide studie gemaakt van
het voorkomen van worminfecties op zeugen-
bedrijven van verschillende soort. Deze bedrij-
ven werden in drie categoriën verdeeld:

-ocr page 129-

a) bedrijven waar de zeugen uitloop en weide-
gang hebben;

b) bedrijven waar zeugen binnen - in groepen -
gehouden worden;

c) bedrijven waar de zeugen individueel gehuis-
vest worden.

Het onderzoek wees duidelijk aan, dat de be-
drijven onder categorie a) het zwaarst besmet
waren met Strongylus en Trichuris, hetgeen ook
door de manier van huisvesting aannemelijk is.
Daar in de onderzoekingsperiode qua huisves-
ting sterke veranderingen toegepast werden en
mede ook in die periode meer aandacht werd
besteed aan voorlichting en toepassing van an-
thelmintica is in die tijd een gunstiger beeld ten
aanzien van worminfecties opgetreden. Men
heeft hieruit ook kunnen vaststellen dat afwij-
kingen die op de bedrijven tevens voorkwamen -
zoals moeilijkheden bij berigheid, fertiliteitssto-
ringen en opfokziekten - een duidelijke
correlatie te zien gaf met de ernst der wormin-
fectie. Men bestudeerde ook de rol, welke de
soort worminfectie speelt bij de afwijkingen, die
op de bedrijven voorkomen.
Ascaris suüm in-
fectie verminderde sterk omdat cat. a) bedrijven
vrijwel niet meer voorkomen. Strongylus ran-
somi infectie werd naar verhouding sterker,
hetgeen te wijten zou zijn aan bedrijfsvergroting
en tijdstip van anthelminticatoediening (het co-
lostrum zou de stoffen nog niet bevatten).
Oesophagostomum infectie zou invloed hebben
op opfokziekten (Supperer 1973) en
Hyosiron-
gylus ruhides
zou eiwitverlies in de zeugenmelk
veroorzaken en daarmede de weerstand bij de
biggen kunnen beïnvloeden. Conclusie uit dit
onderzoek is, dat het belangrijk is veel aandacht
te besteden aan huisvesting der zeugen en de
toepassing van de anthelmintica hiermede in
overeenstemming te brengen.

A. M. F. de Bok.

Voedingsmiddelenhygiëne
Impedantiemeting bij het hygiéne-
onderzoek van geslacht pluimvee

Marei, G. M. van de en Geräts, G. E.; Impedan-
tiemeting bij het hygiëne-onderzoek van ge-
slacht pluimvee.
Voedingsmiddelenlechnolo-
gie.
16, (8). 76-79. (1983).

De bruikbaarheid van de impedantietechniek
bij het hygiëne-onderzoek in pluimveeslachte-
rijen werd nagegaan. Deze techniek maakt ge-
bruik van het feit dat ten gevolge van bacteriële
groei de chemische samenstelling van een voe-
dingsmedium verandert en hierdoor de impe-
dantie (een maat voor de electrische weerstand)
van dit medium afneemt. Een waarneembare
impedantieverandering treedt op wanneer het
aantal kolonievormende eenheden (k.v.e.) de
grens van lOf\'-lO\'/ml overschrijdt. Door verge-
lijkend onderzoek (traditionele methode ten op-
zichte van impedantiemeting) wordt een regres-
sielijn bepaald zodat de bacteriegroei bij
vervolgonderzoeken daaruit is af te lezen.
In dit onderzoek werd voor de impedantieme-
ting gebruik gemaakt van Brain Heart Infusion
voor het totaal aantal aerobe mesofiel k.v.e. en
van Enterobacteriaceae Enrichment Broth voor
het aantal k.v.e. Enterobacteriaceae. De corre-
latie voor het totaal aantal aerobe mesofiele
k.v.e. met de traditionele telplaat was 0,91 en
voor de Enterobacteriaceae 0,97. Het bereke-
nen van de k.v.e. uit de ijklijn is uiteraard alleen
toegestaan als de onderzoekomstandigheden
dezelfde zijn, zowel voor het materiaal als voor
de methode(n), als die waaronder de regressie-
lijn werd bepaald.

Naarmate de groep of de soort bacteriën nauw-
keuriger omschreven is, wordt de betrouwbaar-
heid van de impedantiemeting beter. Binnen een
slecht gedefinieerde groep kunnen immers ver-
schuivingen optreden die hun weerslag hebben
op de chemische samenstelling van het ge-
bruikte medium en dus op de impedantie.
Rekening houdend met een aantal voorwaar-
den is de impedantietechniek een bruikbare me-
thode die tijd en materiaal bespaart.

J. M. de Kruijf.

Voedselvergiftiging
Voedselvergiftiging door Clostridium per-
fringens

From the centers for disease control. Food po-
isening due to
Ci. perfringens in the United
States.
Jj. Inf Dis.. 147, 167-169. (1983).

Cl. perfringens (Ci. weiehic) is één van de meest
voorkomende oorzaken van voedselvergiftiging
in de U.S.A. De eertse grote uitbraak ervan
werd echter in 1943 in Engeland onderkend.
Ci.
perfringens
wordt in 5 types onderverdeeld.
Alleen type A en C veroorzaken ziekte bij de
mens. Deze vergiftigingen zijn vooral gebonden
aan het nuttigen van een proteïne rijk dieet,
vooral vlees. Uitbraken van diarrhee en buikpijn
7-15 uur na het nuttigen van verdacht voedsel
zijn kenmerkend voor deze vergiftiging.
Incubatietijden van 24-30 uur komen echter
voor. Verdacht voedsel of ontlasting voor diag-
nostische doeleinden moet onder anaerobe en
gekoelde (niet bevroren) toestand worden ver-
zonden. Deze vergiftiging wordt voorkomen
door de juiste behandeling van voedsel, waarbij
sporulatie en de vermenigvuldiging van nega-
tieve cellen wordt voorkomen.

J. I. Terpsira.

-ocr page 130-

International Journal for the Study

of Animal Problems

Kan genetische adaptatie bijdragen tot een
verbetering van het dierlijk welzijn?

Beilharz, R. G.: Genetic adaptations in relation
to animal welfare.
Int. J. Slud. Anim. Pro-
biem.\'i.
3, 117-124. (1982).

In een populatie die onderhevig is aan natuur-
lijke selectie zullen de individuen met gunstige
(dat wil zeggen aan de omgeving aangepaste)
eigenschappen de overhand krijgen. Hierdoor
worden die kenmerken gefixeerd die nuttig zijn
voor de instandhouding van de populatie in de
gegeven milieu-omstandigheden. Dit geldt niet
alleen voor morfologische en fysiologische ken-
merken, maar ook voor gedragskenmerken. Als
gevolg van een genetische respons op de omge-
ving zal het gedrag zich zodanig ontwikkelen
dat de meerderheid van de individuen in een
populatie optimaal aan het milieu is aange-
past. Een constant milieu bevordert de ontwik-
keling van het instinctieve gedrag (het gedrag
dat geprogrammeerd is via genetisch vastgelegde
neurale processen). Veranderingen in het milieu
kunnen dan niet meer door gedragsaanpassin-
gen van het individu worden opgevangen. Al-
leen via een genetische respons kan de populatie
zich weer aan het nieuwe milieu aanpassen.
Het gedrag van gedomesticeerde dieren is, als
gevolg van selectie, geleidelijk aangepast aan de
eisen die de mens in dit opzicht aan het dier
gesteld heeft. Aangenomen mag worden dat er
bij een aan de omgeving aangepast dier geen
ernstige welzijns-problemen bestaan.
Veranderingen in de omstandigheden, bijv.
door intensivering, kan leiden tot verhoogde
stress of andere welzijnsproblemen. Ter voor-
koming hiervan kan getracht worden om het
betreffende huisvestings-systeem beter aan de
eisen van het dier aan te passen. Er zou echter
ook voor een andere benadering gekozen kun-
nen worden. Door selectie kan getracht worden
om via genetische weg het dier aan het systeem
aan te passen. De auteur stelt voor om
huisvestings-systemen te ontwerpen waarin
doelmatigheid, gezondheid van dier en mens en
andere relevante aspecten zo goed mogelijk op
elkaar zijn afgestemd. Vervolgens moeten de
dieren dan door genetische selectie zodanig aan
dit systeem aangepast worden dat het welzijn
van het eindprodukt in het gegeven systeem
verzekerd is.

De ethische implicaties van deze benadering
worden in het artikel slechts summier aan de
orde gesteld. De onvermijdelijke verhoogde
stress die de dieren tijdens de aanpassings-
periode ondervinden, wordt door de auteur mo-
reel aanvaardbaar geacht, onder voorwaarde
dat de aanpassing geleidelijk geschiedt en er
bovendien een plan aan ten grondslag ligt dat,
op termijn, gericht is op de bevordering van het
welzijn van het dier.

In een discussie naar aanleiding van dit artikel
(lm. J. Stud. Anim. Prob.. 3, 262-264. (1982)
wordt de wetenschappelijke basis van de bena-
dering van Beilharz (terecht;
Ref.) in twijfel
getrokken. Genetische aanpassing is een gecom-
pliceerd proces en de eigenschappen die het wel-
zijn in een gegeven situatie ten goede komen
hoeven niet altijd samen te vallen met de eigen-
schappen die de reproduktie-fitness van het dier
bevorderen. /
p, M. van Zutphen.

Een verkennende studie naar de opvattin-
gen over het doen lijden van dieren

Brathwaite, J. en V.: AttitudesTowards Animal
Suffering: An Exploratory Study.
Int. J. Siudv
Anim. Problenn.
3, (1). 42-49, (1982).

Ondanks de vele honderden enquêtes die jaar-
lijks worden afgenomen (Nederland enquète-
moe!) beschikken wij nauwelijks over empiri-
sche gegevens over de vraag wat toelaatbaar is
in de omgang met dieren. Dat geldt zowel voor
Nederland als voor de rest van de wereld. Dit is
temeer merkwaardig, daar alleen al in ons land
ieder jaar meer dan 400 miljoen dieren door
menselijk toedoen doodgaan.
Twee onderzoekers hebben onder 302 Australi-
sche studenten in de sociale wetenschappen een
enquête over deze kwestie afgenomen.
Vier thema\'s stonden daarin centraal:

— doden tegenover het doen lijden zonder te
doden;

— pijnloos doden tegenover doden dat met
pijn gepaard gaat;

— doen lijden van dieren voor vermaak, voed-
sel, versieren, of het vergroten van kennis;

— doen lijden van verschillende groepen die-
ren: gezelschaps- en andere huisdieren, die-
ren in het wild en schadelijke dieren.

Zowel de opzet van het onderzoek als de uit-
komsten tonen sterke gelijkenissen met die van
een Nederlands onderzoek\'. De algemene en
belangrijkste tendens in de opvattingen van de
geënquêteerden: hoe minder belangrijk het
menselijk doel of hoe zinlozer een handeling is.
des te minder leed mag aan dieren worden toe-
gebracht. Er bestaat voorts een opmerkelijk
verschil tussen de (vriendelijke) houding van
mensen en hun werkelijk (onvriendelijk) ge-
drag. Volgens de onderzoekers zouden dieren-
beschermingsorganisaties meer nadruk moeten
leggen op deze inconsequentie.
O. Boon.

Enquête onder 1523 Nederlanders (respons: 43%) waarvan de resultaten zijn neergelegd in: Mensen Dier; een
verslag van een empirisch onderzoek over de relatie tussen mensen dier (Dirk Boon, RU Groningen, 1982).

-ocr page 131-

BOEKBESPREKING

Veterinary Reproduction and Obstetrics

Arthur, Noakes and Pearson
(Balliere Tindall. London. 1982)
Zoals de titel al aangeelt wordt in dit boek het gehele
gebied van de Verloskunde, Voortplanting en K.l.
hij een groot aantal diersoorten bestreken. Het zal
dan ook geen betoog behoeven dat in een boek van
500 bIz. een aantal onderwerpen slechts summier
behandeld kunnen worden. Zo worden bijvoorbeeld
de fertiliteitsproblemen bij de zeug in nog geen
9 blz. besproken. Het boek is dan ook duidelijk
bedoeld voor de student in de Diergeneeskunde.
Hij dient een hoeveelheid basiskennis te bezitten,
welke volgens de schrijvers in dit boek te vinden is.
Het boek is ingedeeld in 7 hoofdstukken. Het eerste
hoofdstuk behandelt het normale voortplantings-
gebeuren (de oestrische cyclus etc.). Het 2e hoofdstuk
gaat over de graviditeit en de partus. In het 3e hoofd-
stuk worden de mogelijke problemen besproken
die zich rond de partus voor kunnen doen. Het
4e hoofdstuk is gewijd aan de verloskundige operatie-
leer. In hoofdstuk 5 komen de fertiliteit en de sub-
fertiliteit aan de orde. Hoofdstuk 6 gaat over het
mannelijk dier en de K.l. Het laatste hoofdstuk
is gewijd aan de rcproduktie van de kameel. Dit
vanwege het feit dat deze diersoort voor een aantal
landen van groot economisch belang is. Het gegeven
dat een van de schrijvers (Arthur) hoogleraar is aan
een universiteit in Saoudi-Arabië zal hier wel niet
vreemd aan zijn.

Vergeleken met de vorige druk is het boek sterk
verbeterd. De hoofdstukken betreffende de endocri-
nologie, de oestrische cyclus, de chirurgie en sub-
fertiliteit zijn grotendeels herschreven. Aan onder-
werpen die vooral de laatste jaren naar voren zijn
gekomen, zoals de rol van het management bij de
bedrijfs-subfertiliteit, veterinaire bedrijfsbegeleiding,
prostaglandinen etc. zijn nieuwe hoofdstukken ge-
wijd.

Zoals bij ieder boek kunnen ook in dit geval een
aantal kritische kanttekeningen worden geplaatst.
Zo zijn een aantal mogelijk vroeger van belang ge-
weest zijnde therapieën nog steeds vermeld. Het is
bijvoorbeeld bijzonder vreemd als bij de behandeling
van een rund gravide van een gemummificeerde
vrucht geadviseerd wordt het corpus luteum door
middel van een laparotomie te verwijderen! Ook is
het jammer dat veel illustraties van onvoldoende
kwaliteit zijn. Verscheidene foto\'s zijn onscherp en of
onduidelijk. Andere zijn sterk verouderd.
Samenvattend kan echter worden gesteld dal dit boek
voor de student en dierenarts zeer zeker de moeite
waard is bestudeerd te worden. F.en voordeel van dit
boek boven veel andere, meer gespecialiseerde boe-
ken is, dat de verschillende onderwerpen kort en
bondig worden besproken. Voor speculaties en hel in
de tekst verwerken van twijfelachtige publikaties is
geen ruimte gelaten. f)e schrijvers hebben hun eigen
ervaring en visie duidelijk in de tekst verwerkt,
hetgeen mijns inziens de kwaliteit van het boek ver-
hoogt. Kortom, een boek dat hel aanschaffen waard
\'S- A. de Kruif.

Lehrbuch der Allegemein Pathologie für
Tierärzte und Studierende der Tiermedizin

9e uitgave onder redactie van Dr. D. Dr. I.. E. Leo-
Clemens Schulz

(Ferdinand Enke Verlag Siuiigari 1982.
ISBN i-432-82958-0).

Een studieboek voor de Algemene Ziektekunde dat in
klassieke stijl is opgezet en uitgevoerd. Het is, zoals
was le verwachten, een introduktie tot de Bijzondere
Pathologie en bereidt voor op de interpretatie van
post-mortale bevindingen.

In verhalende trant wordt een encyclopische hoeveel-
heid definities en begrippen opgesomd en van beteke-
nis voorzien. De begripsvorming blijft niet beperkt
tot die welke nodig zijn voor de interpretatie van
postmortale bevindingen, pathofysiologische toe-
standen of primaire ziekte-processen (degeneratie, tu-
morvorming en ontsteking) maar strekt zich ook uit
tot die welke nodig is voor de interpretatie van
kunde zoals immunologie, metabolische stoornissen
en teratogenese te introduceren. Het boek verschaft
één op een zeer breed gebied georiënteerde rijkdom aan
informatie en degene die zich de aangeboden kennis
eigen maakt zal bij de interpretatie van postmortale
bevindingen niet in verlegenheid worden gebracht.
Geen enkel aspect van de ziektekunde blijft onbe-
roerd en daarom kunnen foto\'s van een dermatose
door zink deficiëntie en die van een laesie van het
myocard door trauma, broederlijk naast elkaar voor-
komen.

Het klassieke aspect van dit boek wordt niet alleen
bepaald door in te gaan op begripsvormingdie buiten
die van de primaire ziekteprocessen valt. zoals tera-
togenese, microbiële ziekteoorzaken, constitutionele
aspecten maar ook door teleologische onderwerpen
niet te schuwen. Ingegaan wordt op het gezond zijnen
het ziek worden terwijl een geschiedkundig overzicht
van de ziektekunde niet ontbreekt.
De inhoud van het boek is gekenmerkt door volledig-
heid en compactheid en kan daarom van betekenis
zijn voor collegeae die betrokken zijn bij een brede
postmortale diagnostiek. Of dit boek is aan te bevelen
voor studiedoeleinden is te betwijfelen.
Het beschikbaar zijn vancollegedictaten bij hetstude-
ren staat een introduktie in de weg, terwijl het opne-
men van veel begripsvorming die andere disciplines
dan de ziektekunde betreft kan als dupliceren worden
geïnterpreteerd.

P. H\'en.svoori.

-ocr page 132-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Regelingen georganiseerde
dierziektenbestrijding

Een belangrijk gedeelte van de werkzaamheden
van praktizerende dierenartsen bestaat uit
taken in het kader van de georganiseerde dier-
ziektenbestrijding. Deze steunt op een groot
aantal verordeningen, reglementen en besluiten
van het Landbouwschap en de bij de dierlijke
produktie betrokken Produkt-en Bedrijfschap-
pen. Aanvankelijk waren deze voornamelijk ge-
richt op de bestrijding van runderziekten. In de
loop der jaren is de behoefte aan regelingen ook
in de sectoren van de intensieve veehouderij
sterk toegenomen.

Al deze regelingen zijn nu gebundeld. Het initia-
tief hiertoe is genomen door de Stichting Ge-
zondheidszorg voor Dieren, die een dezer dagen
ook contact zal opnemen met de praktici voor
het sluiten van een overeenkomst voor de uit-
voering van de werkzaamheden in dit verband.
De regelingen zullen als losbladige uitgave be-
schikbaar komen voor allen die hier beroeps-
matig belang bij hebben of anderszins belang-
stelling voor hebben. Wijzigingen en
aanvullingen worden later automatisch aan de
bestellers van deze uitgave toegestuurd. Daarbij
zal veel aandacht worden besteed aan de actua-
liteit, zodat de bezitters van de uitgave steeds
tijdig worden geïnformeerd over nieuwe ont-
wikkelingen.

In de uitgave worden onder andere de volgende
regelingen opgenomen:

— de Verordening bestrijding runderziekten,
met regelingen inzake identificatie en registra-
tie, het houden en toevoegen en afstaan van
runderen, het laten onderzoeken van runderen
en de maatregelen bij het voorkomen van be-
smettelijke ziekten;

— de reglementen inzake de bestrijding van
tuberculose, abortus Bang en enzoötische bo-
vine leucose;

de regelingen voor de registratie van stieren-
mesters en opfokkers van jongvee;
-- de bestrijdingsregelingen voor de ziekte van
Johne;

— het Reglement Varkensgezondheidszorg,
met daarin opgenomen de regelingen voor de
georganiseerde bestrijding van atrofische rhini-
tis;

de Verordening identificatie en registratie
varkens;

— de Verordening preventieve gezondheids-
maatregelen bij het houden van varkens;

— de regelingen betreffende de verplichte
N.C.D.-entingen;

- het Reglement begeleiding I.I..T.-entingen,
de regeling voor de georganiseerde bestrij-
ding van eendeziekten;

het Reglement bestrijding zwoegerziekte bij
schapen;

— het Reglement samenwerkingsovereen-
komst praktizerende dierenartsen/Stichting
Gezondheidszorg voor Dieren.

De nieuwe uitgave omvat ruim 260 pagina\'s en
moet worden beschouwd als een belangrijk
bezit voor elke prakticus die betrokken is bij de
dierziektenbestrijding onder landbouwhuisdie-
ren.

De uitgave is alleen verkrijgbaar rechtstreeks bij
de uitgever: Drukkerij Voortvaren, Postbus
704, 2501 CS \'s-Gravenhage.
De prijs bedraagt/\'45,- . Bijbestelling vóór 10
oktober 1983 wordt een korting van/ 6, gege-
ven.

Indien veranderingen of aanvullingen voorko-
men worden aanvullingsbladen toegezonden.
De kosten hiervan bedragen ƒ 3,- -l-/0,15 per
pagina.

Race Track Division
Schedule of Drugs

Agriculture Canada begeleidt door middel van
de Drug Control Service of Race Track Divi-
sion het onderzoek naar met name de uitschei-
ding in bloed en urine van aan paarden toege-
diende geneesmiddelen. Het doel van dit
onderzoek is om aan dierenartsen en \'horsemen\'
een goede voorlichting te kunnen geven omtrent
het gebruik van geneesmiddelen bij dravers e.d.
Dit is van zeer groot belang in verband met de
controle op doping.

Hel onderzoek heeft plaats bij dravermerries bij
het Agricultural Canada Equine Drug Evalu-
ation Centre, de analyses geschieden met de
gebruikelijke methoden op de 3 particuliere la-
boratoria die in Canada ook het routineonder-
zoek op doping verrichten.
Als eerste resultaat van dit onderzoek, waarbij
men 27 geneesmiddelen per jaar gedurende 5
jaar wil onderzoeken, is het in bovenstaande
titel genoemde boekje uitgegeven, bijgewerkt
tot 5 januari 1983.

Uitdrukkelijk wordt erop gewezen dat men op
geen enkele wijze verantwoordelijk gesteld kan
worden voor afwijkingen met resultaten die el-
ders verkregen zijn. Evenmin ontslaat het een
trainer van zijn verantwoordelijkheid dat gedu-
rende een wedstrijd het paard vrij is van de in de
competitielijst opgenomen verbindingen. Ook
de grafieken die de tijdsduur aangeven dat som-
mige verbindingen in bloed en urine van paar-
den nog kunnen worden aangetoond dient men

-ocr page 133-

bij benadering te beschouwen daar veel factoren
de absorptie en de uitscheiding van een verbin-
ding kunnen beïnvloeden.
De volgende verbindingen zijn beschreven:
Aceprornazine. Diclofenac Sodium (Voltaren),
Dimethylsulfoxide (DMSO). Flunixin (Bana-
mine), Furosemide (Lasix), Guaifenesin(Guaia-
col Glyceryl Ether), Hydrochlorothiazide, Li-
docaine (Xylocaine), Meclofenamic Acid
(Arquel), Mepivacaine (Carbocaine), Dipyrone
(Methampyrone), Methocarbamol (Robaxin).
Phenylbutazone, Piroxicam (Feldene), Proma-
zine. Pyrilamine (Histosol), Trichlormethiazide
(Naquasone). Xylazine (Rompun). Zomepirac
(Zomax).

Naast de generische naam worden vermeld han-
delsnaam, type geneesmiddel, wijze van toedie-
nen, dosering en het aantal bij het onderzoek
gebruikte paarden.

In een grafiek wordt aangegeven hoelang de
verbinding of de metaboliet nog in bloed of
urine kan worden aangetoond na de laatste toe-
diet.ing. Tevens zijn opgenomen een lijst met
definities van de typen geneesmiddelen en de
uitgebreide lijst van verboden middelen volgens
de Race Track Supervision Regulations.
Ook voor de dierenartsen in Nederland die zich
bezighouden met de begeleiding van paarden
voor sportmanifestaties is aan te bevelen zich in
het bezit te stellen van dit boekje, omdat men in
kort bestek vrij veel schematisch gerangschikte
informatie krijgt. Wel onder de voorwaardedat
men vooral de detectiegrenzen, gebaseerd op de
vermelde doseringen als richtwaarden moet be-
schouwen.

.4. J. H. Schotman\'

Dictaat Virusziekten 1983

Er is een nieuwe druk gereed van het dictaat \'De
belangrijkste Virusziekten bij Zoogdieren en Pluim-
vee\'. Het is de negende bewerking van de stof sinds
1968. De benaming en de volgorde van de virus-
groepen is aan de nieuwste inzichten aangepast.
Het hoofdstuk over de infektieuze peritonitis van de
kat is herschreven, terwijl de hoofdstukken over
parvovirusinfektie van de hond en varkensinfluenza
nieuw zijn. Ziekten veroorzaakt door Chlamydia
zijn geschrapt. Het dictaat is te bestellen bij de Vak-
groep Virologie, t.a.v. dr. .1. H. M. Richter. Yalelaan I,
postbus 80.150, 3508 TD Utrecht.
De kosten ƒ 35, (incl. porto) moeten vooraf worden
voldaan door het invullen van een stortings-, accept-
girokaart die u zal worden toegestuurd. Na ontvangst
van uw overschrijving wordt het dictaat u toegezon-
den.

I Prof. dr. A. .1. H. Schotman, Ass. Off. Rae. Chem.

CONGRESSEN

Recente gegevens op gebied van
pathologie van de kat

S.A.V.A.B.-Symposium, Brussel,
2 oktober 1983

De Small Animal Veterinary Association Belgium
met medewerking van de Faculteit voor Diergenees-
kunde te Luik organiseert op 2 oktober 1983 een
Symposium in het Sheraton Hotel te Brussel; aan-
vang 09.00 uur.
Sprekers:

R. Gaskill (Bristol): \'Ademhalingsziekten van virale
oorsprong bij de kat\'.

A, D. M. E. Osterhaus (Bilthoven): \'Infectieuze
peritonitis bij de katachtigen en nieuwe virale in-
fecties bij de kat\'.

K. Weijer (Amsterdam): \'Hygiënische en medische
preventie van virale ziekten bij de kat\'.
R. Moraillon (Maison Alfort): \'Vormen van geel-
zucht bij de kat\'.

D. Thienpont (Beersse): \'Parasitaire ziekten bij de
kat\'.

Inlichtingen: AGEUROP, Mw. Nieland, 262 Mo-
lièrelaan, 1060 Brussel (België); tel. 023444880.

Infectieuze peritonitis en leukemie
bij de kat

Symposium Utrecht 14 januari 1984

Op initiatief van enkele particulieren uit verschillende
kattenverenigingen wordt in de Jaarbeurs te Utrecht
een ééndags-symposium georganiseerd over twee be-
langrijke virusziekten bij de kat. Deze dag is bedoeld
voor alle geïnteresseerden in de cat fancy.
Er zullen algemene inleidingen worden gehouden
over virale aandoeningen en testmethodieken. Daar-
naast zullen meer specifieke overzichten worden gege-
ven over de recente ontwikkelingen op het gebied van
infectieuze peritonitis en leukemie bij de kat. Boven-
dien zullen de praktische consequenties van een en
ander aan de orde komen. Uiteraard zal volop de
gelegenheid worden gegeven om op alle mogelijke
vragen in te gaan.

Inmiddels hebben wij enkele prominente sprekers,
waaronder proL dr. M. C. Horzinek, dr. A. D. M. E.
Osterhaus en dr. K. Weijer, bereid gevonden een
voordracht te houden. Het volledige programma zal
zowel een aantal lezingen als paneldiscussies omvat-
ten.

Het inschrijfgeld voor deze dag bedraagt ƒ 55. p.p..
inclusief lunch en consumpties in de pauzes. In het
gratis programmaboekje verschijnt uitgebreide infor-
matie over de betreffende ziektebeelden.
Aangezien er slechts een beperkt aantal deelnemers
kan worden toegelaten, wordt men verzocht het
inschrijfgeld zo spoedig mogelijk over te maken op
postrekening 5327947 onder vermelding van \'Sympo-
sium F.LP. en leukemie".

Een entreebewijs, plus een reductie-bewijs van de
spoorwegen, wordt u dan toegezonden.

Het organisatiecomité
Correspondentieadres: postbus 33091, 3005 EB Rot-
terdam.

-ocr page 134-

Export pluimveevlees naar Groot-
Brittannië

In het Tijschrift voor Diergeneesicunde van 1
februari dit jaar werd in deze kolom melding
gemaakt van het feit, dat opódecember 1982de
grens van het Verenigd Koninkrijk (behalve
Noord-lerland) weer was opengegaan voor de
import van consumptie-eieren, diepgevroren
pluimveevlees en ongevroren vlees van niet
tegen pseudo-vogelpest (N.C.D.) geënt pluim-
vee (eenden) uit Nederland. Een en ander was
het resultaat van tussen de Nederlandse en
Britse Veterinaire Diensten gehouden bespre-
kingen. Voor de grensopening werd o.m. geëist,
dat geënte dieren vóór export onderzocht moe-
ten worden op aanwezigheid van N.C.D.-virus
en dat bij niet geënte dieren 24 uur vóór slach-
ting bloedmonsters genomen moeten worden
voor eenzelfde onderzoek.
Om exportredenen heelt Nederland het totale
voorwaardenpakket toen geaccepteerd, zij het
onder voorbehoud. Aangezien zich in ons land
sinds 1977 géén N.C.D.-uitbraken hebben voor-
gedaan, is het protest tegen de eerder ingestelde
Britse importeisen onverkort gehandhaafd.

Onderzoej: methoden

De van Engelse zijde voorgeschreven zgn.
viruskweek-methode voor het aantonen van
N.C.D.-virus vergt evenwel nogal wat tijd. Als
alternatief stelde Nederland de hier ontwik-
kelde Immuno-fluorescentie test (IET) voor,
waarmee detectie aanmerkelijk sneller kan
plaatsvinden. Tijdens een bezoek van de Britse
Veterinaire Dienst aan de Gezondheidsdienst
voor Pluimvee te Doorn werd een demonstratie
van de lET-test gegeven. Men stond er niette-
min op het in Nederland verrichte onderzoek
thuis over te doen, teneinde te kunnen beoorde-
len of de lET-test gelijkwaardig geacht kan wor-
den. Hiertoe werden zowel het onderzoekinsti-
tuut te Weybridge als dat te Belfast
ingeschakeld. Na een tweede bezoek van een
Britse delegatie aan Doorn en tegenbezoeken
van een Nederlandse delegatie aan de beide En-
gelse instituten, ontving Nederland op 19 juni
een brief van de Engelse V.D. met de verklaring
dat men de lET-test niet aanvaardbaar achtte
als alternatief. Inde praktijk betekent dit, dat de
export van ongevroren pluimveevlees naar het
Verenigd Koninkrijk onmogelijk is gebleven.
Als reden voor de afwijzing gaf men op, dat:

MEDEDELINGEN

a. de IFT-test minder gevoelig is;

b. het resultaat van de IFT in bepaalde geval-
len ten onrechte als negatief beoordeeld zou
kunnen worden;

c. tussen het moment van besmetting en de
mogelijkheid deze aan te tonen bij de Neder-
landse methode één a twee dagen extra lig-
gen.

Verdere actie

Hoewel deze afwijzing na zorgvuldige overwe-
ging tot stand is gekomen, betekent dit dat ver-
dergaand overleg over een bilaterale regeling
met het Verenigd Koninkrijk is afgesloten.
Binnen het departement van Landbouw en Vis-
serij is thans besloten een reeds aan de Britten
kenbaar gemaakte procedure op te starten.
Hierbij is de Minister van Buitenlandse Zaken
gevraagd een verzoek aan de Commissie E.G.
voor te leggen. Dit verzoek behelst een onafhan-
kelijk oordeel van de Commissie inde vorm van
een met redenen omkleed advies over de juist-
heid van de Britse handelswijze in deze.
Het verzoek aan de Commissie E.G. is onder-
bouwd met commentaar op de Britse argumen-
ten voor het afwijzen van de IFT-methode als
alternatief op de voorgeschreven viruskweek-
methode. In het commentaar worden deze argu-
menten weerlegd.

Voorlichting over
voedingsmiddelenhygiene

Als vervolg op de voedselhygiëne-stand in 198 1
tijdens de Nederland Oké-beurs, besloot het
Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhy-
giëne (thans Ministerie van Welzijn, Volksge-
zondheid en Cultuur) vorig jaar de belangrijke
voorlichting over voedingsmiddelenhygiëne
ook \'naar de regio\' te brengen. Hierbij concen-

de

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 135-

treerde men zich voornameiijl< op de gezins- of
huishoudbeurzen.

Ten behoeve van onder meer deze tentoonstel-
lingen verscheen een derde oplage van de bro-
chure \'Voorkom voedselvergiftiging" die ter ge-
legenheid van de gezondheidsbeurs Nederland
Oké in 1981 voor het eerst was uitgebracht. Aan
het eind van 1982 werden de opgedane ervarin-
gen geëvalueerd en met de Afdeling Produktie
Tentoonstellingen van de Rijks Voorlichtings-
dienst werd een verdere professionalisering van
de voedingsmiddelenhygiëne-stand voorde ko-
mende jaren opgezet.

Dit jaar werd de definitieve opzet in detail uitge-
werkt. Een en ander gebeurde in nauwe samen-
werking tussen Hoofdinspectie van de Volksge-
zondheid belast met het toezicht op
levensmiddelen en de keuring van waren (HIL),
het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid
(RIV), de Veterinaire Hoofdinspectie voor de
Volksgezondheid (VHI) en Voorlichting Sector
Volksgezondheid.

De nieuwe voedselhygiëne-stand zal voor de
eerste maal te zien zijn tijdens de Damesbeurs
die van 23 september t m 2 oktober 1983 in de
Houtrusthallen, Houtrustweg 108 te Den Haag,
wordt gehouden. Openingstijden - dagelijks
13.00-17.00 uur en 19.15-23.00 uur. Zondag -
13.00-17.00 uur.

Tegelijk wordt door bovengenoemde instanties
de voorlichtingsfolder \'Voeding en hygiëne\' uit-
gebracht waarin de nadruk ligt op het op de
juiste wijze bereiden en bewaren van voedsel.
Deze folder is vanaf 23 september 1983 verkrijg-
baar bij de VHl, Dokter Reijersstraat 12, Leid-
schendam. Postbus 439, 2260 AK Leidschen-
dam, telefoon 070-209260 tst. 3378 3381.

Brochure \'Veterinaire
gezondheidszorg op
kinderboerderijen\'

Eerder dit jaar is verschenen de brochure \'Vete-
rinaire gezondheidszorg op kinderboerderijen\'.
De brochure bevat praktische richtlijnen voor
de beheerder, verzorger om te komen tot een
optimale gezondheidsbewaking op kinderboer-
derijen. De voorbereiding van deze brochure is
in handen geweest van een werkgroep be-
staande uit vertegenwoordigers van het Insti-
tuut voor Natuurbeschermingseducatie, de Ko-
ninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde, de Stichting Ciezondheids-
zorg voor Dieren, de Veterinaire Dienst en het
Centraal Diergeneeskundig Instituut.
Richtlijnen zijn o.a. gegeven voor voorzorgs-
maatregelen bij aankoop van dieren, voor ele-
mentaire maatregelen op het gebied van hy-
giëne, voor een optimale inbreng van
dierverzorger -beheerder en voor regelmatige
controle door de dierenarts.
Verder is een kort overzicht gegeven van de
organisaties die bij de gezondheidszorg voor
dieren zijn betrokken en van de wetgeving
waarop deze stoelt. Tenslotte zijn de adressen
opgenomen van alle terzake relevante organisa-
ties en instanties.

Geïnteresseerden kunnen de brochure aanvra-
gen bij het Ministerie van Landbouw en Visse-
rij, Bezuidenhoutseweg 73, te Den Haag:
bij de Veterinaire Dienst (tel. 070-793053),
of

— bij de Infotiek (tel. 070-792062).

BESMETTEL1.1KE ZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 15 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 1 t m 15 augustus 1983 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 16 gevallen in 14 gemeenten

Friesland 7 gevallen in 5 gemeenten

Drenthe 4 gevallen

Overijssel 1 geval

Utrecht 1 geval

Noord-Holland 3 gevallen

VARKENSPEST
Italië

Volgens een telex d.d. 12 augustus 1983 zijner in Italië
opnieuw vier uitbraken van varkenspest geconsta-
teerd in Umbria;

op 5 augustus in de gemeente Perugia, provincie
Perugia, op een bedrijf met 11 varkens waarvan 3
gestorven;

op 5 augustus in de gemeente Bettona, provincie
Perugia, op een bedrijf met 54 varkens waarvan I
gestorven;

op 5 augustus in de gemeente Bastia Umbra. pro-
vincie Perugia, op een bedrijf met 960 varkens
waarvan 37 gestorven;

op 2 augustus in de gemeente Bettona, provincie
Perugia, op een bedrijf met 3085 varkens.
Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen als
voorgeschreven in E.G.-richtlijn 80 217.

Bij een telex d.d. 22 augustus 1983 deelde de Veteri-
naire Dienst te Rome mee, dat vijf dagen tevoren
varkenspest was geconstateerd in de gemeente Cava-
grio, provincie Reggio Emilia. Van de 2800 varkens
waren er 300 ziek en zijn er 10 gestorven. De twee
dichtstbijzijnde bedrijven liggen op een afstand van
200 meter.

Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen con-
form E.G.-richtlijn 80 217.

-ocr page 136-

West-Duitsland

Op 15 augustus maakte de Veterinaire Dienst te Bonn
melding van een zestal nieuwe uitbraken van varken-
spest in West-Duitsland.
In Noord Rijnland-Westfalen:

— op 10 augustus in het district Düsseldorf. arron-
dissement Wesel;

— op I en 5 augustus in het district Münster. arron-
dissement Borken;

— op 8 augustus (2 gevallen) in het district Münster,
arrondissement Coesfeld.

In Baden-Wütemberg, op 9 augustus in het district
Freiburg, arrondissement Breigau-Hochschwarz-
wald.

Alle op de bedrijven aanwezige varkens zijn afge-
maakt. De noodzakelijke veterinair-politionele maat-
regelen zijn genomen.

De Veterinaire Dienst te Bonn deelde op 23 augustus
mee. dat vier nieuwe gevallen van varkenspest waren
gemeld.

In Neder-Saksen: op 16 en 17 augustus in het district
Weser-Ems, arrondissement Emsland.
In Noord Rijnland-Westfalen:

— op 17 augustus in het arrondissement Coesfeld;
op 18 augustus in het arrondissement Steinfurt.

Alle op de bedrijven aanwezige varkens zijn afge-
maakt. De noodzakelijke veterinair-politionele maat-
regelen zijn genomen.

België

Volgens een telex van 23 augustus van de Veterinaire
Dienst te Brussel was vier dagen eerder varkenspest
vastgesteld te Kalken, gemeente Laarne, provincie
Oost-Vlaanderen (zóne II) op een mestbedrijf met
varkens van verschillende leeftijden. Een epidemiolo-
gisch onderzoek is ingesteld.

De in E.G.-richtlijn 80 217 voorgeschreven sanitair-
politionele maatregelen zijn genomen.

DOORLOPENDE AGENDA

1983

September:

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag (pag. 632).

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

21 Jahrestagung der Deutschen Gesellschaft für
Züchtungskunde, Müchen.

22—29 Tentoonstelling \'Het instrument 1983\',
RAI-Congrescentrum, Amsterdam.

21 —25 British Veterinary Association Annual Con-
gress. l.ancaster (pag. III).

22—23 32. Internationale Fachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung von Haustieren. Wels,
(Oostenrijk) (pag. 370).

23—24 Röntgenfachtagung der IVRA (A),
Stuttgart-Hohenheim.

24—25 Journees Toulousaines d\'Ophtalmologie
Veterinaire, Toulouse. (Inl. op redaktiesecr. ver-
krijgbaar).

26-1 okt. Deutscher Tierärztetag\'83 und Kongreß
des Bundesverbandes praktischer Tierärzte,
Fortbildung (A), Baden-Baden.

27 C.D.I.-Themadag: \'Varkensdiarree\' en vergade-
ring Ned.-talige leden E.A.V.P.T., Lelystad.
Aanvang 9.00 uur (pag. 686).

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

28 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Algemene le-
denvergadering. Den Dungen; 20.00 uur.

29 - 30 PAO-D-cursus Begeleiding van Melkveebe-

drijven. Westerhoven, N.-B.

29—30 ATF-Fortbildungsveranstaltung für Phar-
makologie und Toxikologie (A), Berlin.

29 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Toets,
Utrecht (pag. 694).

30 Symposium \'De chronische patiënt\'. Psychiatri-
sche Universiteitskliniek, Groningen.

Oktober:

2 S.A.V.A.B - Symposium: \'Recente gegevens op
gebied van pathologie van de kat\', Brussel (pag.
735).

3- 6 Annual Meeting of the European Assoc. for
Animal Production (EAAP), Madrid. (Inl. op
het red.secretariaat verkrijgbaar).

4 6 PAO-D cursus: Bijzondere vleestechnologie
(pag. 696).

5 20e Veterinaire Ruiterdag. Rheden (pag. 682).

5—7 Internationale Tagung für Orthopädie bei
Huf- und Klauentieren. Wien.

7—8 Jaarcongres 1983 K.N.M.v.D.; tevens I3üe
Algemene Vergadering, Leeuwarden (pag. 61,
313, 419, 465, 630, 692, 746).

7 8. Weihenstephaner Herbsttagung \'Moderne
Haltungssysteme und Tiergesundheit\' (A), Frei-
sing.

8 PAO-D cursus: Bijzondere vleestechnologie
(pag, 696).

9 12 Tagung der Deutschen Gesellschaft für Ha-
matologie und Onkologie, Münster (Westf).

II PAO-D: Klinische avond grote huisdieren.

II -13 7. Cuxhavener Seminar \'Fisch und Fisch-
waren\', Cuxhaven

11 14 7. Seminar Tierernährung (A) 1983 (ATF),
München.

12 14 4. Treffen der europäischen mit Leptospiren
arbeitenden Wissenschaftler, Berlin.

13 Symposium Vleeskalveren, Cultureel- en con-
grescentrum Stichting \'De Reehorst\', Ede (pag.
693).

13 26. Fortbildungsveranstaltung für prakt. Tie-
rärzte (A), Göttingen.

14 15 FVE Meeting. Brussels.

14- 15 Erster internationaler Kongreß über Pferde-
krankheiten. Mülhausen.

14 Jahrestagung der DV(i Fachgruppe Schweine-
krankheiten. Würzburg (pag. 323 en 687).

18 PAO-D cursus: Bijzondere vleestechnologie
(pag. 693).

18 Groep Geneeskunde van het Varken
K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

18—21 Week I cursus P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

-ocr page 137-

21 W.P.S.A.-Dag, lAC-Wageningen.

25 28 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

27 V.V.D.O.-dag. Onderwerp: \'Ketenbegeleiding\';
De Uithof, Utrecht; 10.00 uur.

28 Orthopädische Fortbildungskurs \'Pferd\' (A),
Wien.

November:

I 4 Week 111 cursus P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

3 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

3 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
avond.

3—5 29. .lahrestagung der DVG-Fachgruppe
\'Kleintierkrankheiten\' (A), Hannover.

8—11 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

I 1 \'Leven met schimmels\'. Symposium, Amsterdam
(pag. 614).

15 PAO-D: Klinische avond grote huisdieren.

17 PAO-D: Klinische Middag Vakgroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier, De UithoL
Utrecht.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier. Verga-
dering. Voordracht van proL dr. M. C. Horzinek
over entstof en entingen bij honden. Hotel
Noord-Brabant, Utrecht, aanvang 20.00 uur.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

18 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Rind\' (A).
Wien.

18 19 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D.
Cursus A. beginnerscursus en cursus B. vervolg-
cursus (pag. 694).

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

24—25 PAO-D cursus Geiten. Klin. Inw. ziekten.
Utrecht.

25—27 2. Internationaler Kongreß der Deutschen
Gesellschaft für Magnetfeld-Medizin e. V.,
Mainz.

29 Werkgroep Varken Noord Nederland, Gezond-
heid.sdienst voor Dieren. Morra 2. Drachten.

30 2 dec. International Symposium on Animalsas
Waste Converters, Wageningen (pag. 371).

December:

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

8 Groep Geneeskunde van het Rund. Bijeenkomst.

8 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

8—9 PAO-D cursus: Anaesthesiologie bij kleine
huisdieren.

11 - 16 AO-VET Kurse 1983 Davos, Schweiz (pag.

574).

12 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

13 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 16 PAO-D cursus: Begeleiding van melkveebe-
drijven. Buitenpraktijk. Bunnik.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

Januari:

14 Symposium \'Infectieuze peritonitis en leukemie
bij de kat\'. Utrecht (pag. 735).

14-15 Seminar\'Klinische Hämatologie\' mit Inten-
sivübungen, München (pag. 687).

Februari:

21 22 CLO-Studiedagen 1984.

23—24 17. Tagung über Physiologie und Patholo-
gie der Fortpflanzung (DVG u. DGfZ)(A), Han-
nover.

23 —24 Tagung über \'Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung\', Hannover.

April:

6—8 British Small Anim. Vet. Assoc. Annual
Congress, Londen (pag. 728).

10—13 IL Tagung der Deutschen Gesellschaft für
Parasitologie, Bad Harzburg.

13 —15 Voorjaarsdagen 1984, Amsterdam.

16—19 2. Weltkongreß für Schaf-und Rinderzucht,
Pretoria.

Mei:

30—3 juni I9th International Symposium on the
History of Veterinary Medicine, Pula (Yugosla-
via).

11-12 Jahresversammlung der Schweiz. Ver. für
Kleintiermedizin, Luzern (pag. 687).

23 -25 2nd Symposium on Computer Applications
in Veterinary Medicine. Mississippi. USA (pag.
728).

Juni:

10 14 International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination, University of
Illinois at Urbana-Champaign, Illinois, USA
(pag. 125).

Augustus:

8 12 17. Weltgenügelkongreß der WPSA (A),
Helsinki.

27—31 8th Congress of the LP. VS. Ghent, Belgium
(pag. 147 en 299).

31 —2 sept. Lhird Joint meeting Veterinary Patholo-
gists, Utrecht (pag. 147).

VAM,CO

Vacatures
veterinairen

Veterinair Advies Centrum
Ontwikkelingssamenwerking

Australië - University of Melbourne

Onderwijs: pathologie

USA - North Carolina State University

Veterinair voor de opzet van
onderzoekprogramma\'s (senior faculty position)

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot het
VACO Secretariaat, tel. 070-793137.

-ocr page 138-

Voor allen die hem kenden volslagen onverwacht, is
op 26 maart 1983 Krijnvan Hoeve (voor zijn vrienden
Boh) overleden.

Hij werd 54 jaar geleden geboren in Kepahiang
(Ind.) waar zijn vader bestuursambtenaar was.
Zijn geboorteland, het voormalig Nederlandsch-
Indië. heefi hem als zoveel anderen voorgoed
gestempeld. Nooit heeft Bob zich helemaal los
kunnen maken van de jeugdervaringen in dit
prachtige land.

De oorlog bracht voor het gezin Van Hoeve waarin na
Bob nog twee broers waren geboren een moeilijke
tijd in het Jappenkamp. We hebben er niet zoveel
over gehoord, maar mogen vast aannemen dal de
dingen die er gebeurden gegrift stonden om nooit
meer uitgewist te worden.

Na de oorlog kwam het herenigde gezin terug naar
Nederland, waar Bob in 1948 het H. B.S.-diploma
haalde. Hierna militaire dienst in wat we loen
noemden onze overzeese gebiedsdelen. Zijn eenheid
nam deel aan de tweede politionele actie.
Na de dienst de sludietijd in Utrecht wal voor hem
ook weer goede jaren werden. Een grote
vriendenkring ziel hem in gedachten als
een waarlijk genieter van de goede dingen des
levens. Bilislraal 108 was een begrip voor
studenten van velerlei slag.

In 1960 werd hel huwelijk lussen Krijn van Hoeve eti
Will Goossen. die loen bij prof. Hoenstra werkte,
gesloten. Het jaar daarop studeerde hij af. Er
volgde een periode van waarnemingen in
verschillende praktijken. Ik denk mei groot
genoegen terug aan één ervan op Terschelling waar
we loen \'s avonds vee! over de toekomst praatten:
wel praktijk, niet praktijk, naar de tropen of niei.
November 1961. Bob en Will komen aan in Tororo.
Oeganda. Ze hebben Peter van 5 maanden bij zich.
De Senior Scienüjic Veierinary Officer van de East
African Trypanosomisasis Research Organisation
heeft hier de baan zoals hij zich die altijd.loedachi.
De levensstijl hier ligt hem. Enthousiaste brieven
naar Nederland getuigen er keer op keer van.
Enkele publikaties over trypanosomiasis zien het
licht. Anne Marli en Karin worden hier geboren.

De tweede trip is naar Noord Nigeria mei een
verbintenis aan de veterinaire faculteit van de
Ahmadu Bello Universily. Het veel slechtere
klimaal maar vooral ook de gevolgen van de
Biafra-oorlog maken dat deze lijd naasi veel
voldoening toch ook zorgen meebrengl. Hierna
volgde een benoeming lot wetenschappelijk
hoofdambtenaar op \'Tropische\'.
Uiteindelijk bleek dit toch niei de juiste betrekking
en de verbintenis werd relatief snel verbroken om
omgezet te worden in een adjunci-direcieursschap bij
de vleeskeuringsdienst in Winterswijk.
Hier in dit mooie landschap waar ze prachtig in de
natuur komen le wonen bloeit Bob weer helemaal
op. ,>dei plezier kan hij weer vertellen over zijn
belevenissen in hel werk en met de mensen om
hem heen. En de waardering is duidelijk wederzijds
zo wordt al snel duidelijk. De Van Hoeve\'s wonen
hier als een gelukkig gezin, ook de leugd doei het
goed.

We kunnen nu alleen nog aan hem denken. We
doen dal met een gevoel van warme vriendschap
die hij bij velen wist te wekken door zijn eerlijke
en opgewekie karakter. Wars van schijnheiligheid
en mooi-praterij. Zo heefi hij geleefd en gewerkt
mei inzet van zijn hele persoon en zo is hij ook
gewaardeerd. Dit te weien maakt het verdriet voor
zijn naasten niei minder.

Maar als je een beetje trots op je man en vader
mag zijn omdat zo duidelijk de balans naar de
goede kam doorslaat moet dal toch wal helpen.

H. R. TULNER.

In memoriam

K. VAN HOEVE

-ocr page 139-

Beleidsvoornemens

Taakverdeling en concentratie
Wetenschappelijk Onderwijs

Uitde Nota Beleidsvoornemens vande Minister
van Onderwijs en Wetenschappen mede na-
mens de Minister van Landbouw en Visserij
betreffende de taakverdeling en concentratie
in het wetenschappelijk onderwijs
(Tweede
Kamer, zitting
1982-1983. 17649. nr. 13) volgt
onderstaand het gedeelte betreffende de
Diergeneeskunde:

DIERGENEESKUNDE
/. Typering huidige .situatie

1.1 Algemeen. Tussen de Faculteit der
Diergeneeskunde aan de RUU (FDG) en de
Faculteit der Landbouwwetenschappen aan de
LH te Wageningen bestaan reeds enige jaren
vormen van uitwisseling en samenwerking,
welke de laatste jaren zijn versterkt en onder
andere uitmondden in de instelling van een
gezamenlijke commissie Oriëntatie en
Samenwerking. Begin 1982 zijn de
commissies \'Samenwerking op korte termijn\'
en \'Samenwerking op lange termijn\' ingesteld.
De taakverdelingsoperatie heeft een versnelde
oriëntatie op samenwerking tot gevolg gehad.
De beide faculteitsbesturen en het college van
bestuur van de RUU en de LH hebben
nadrukkelijk hun wil tot samenwerking
uitgesproken. Ik acht het van belang dat deze
samenwerking een doorlopend en structureel
karakter krijgt en uit zal monden in
integratie. Duidelijke raakvlakken tussen
beide faculteiten bestaan er voor de
zoötechnische vakken, de
voedingsmiddelenleer en de
levensmiddelentechnologie, de diermorfologie
en dierfysiologie. Verwantschap is aanwezig
bij een aantal andere vakgroepen. Bij
agrarische bedrijfseconomie bestaat reeds
verregaande integratie.

1.2 Inge.schrevenen (tabel I)
lahel 1.

Eerstejaars

Ingeschreven

1983

1984

1987

1983

FDG

175

175

175

1311

I.HW (inclusief biologie)

1015

1054

1 133

6223

Zootechniek

123

± 130

± 140

580

Levensmiddelentechnologie

73

± 80

± 90

289

Tijdschr. Diergeneeskd.. deel 108. ajl 18. 1983

K.ONINK1.UKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

1.3 Onderzoek. De FDG en LHW zijn
participanten in de Nationale Raad voor
Landbouwkundig Onderzoek (NRLO) en
hebben hun onderzoek in het NRLO-overleg
ingebracht. Beide faculteiten hebben
meegewerkt aan de totstandkoming van de
NRLO-meerjarenvisie 1982-1986, die een
belangrijk document vormt voor het
onderzoekbeleid en onderzoekvernieuwing en
daarom ook mede leidraad kan zijn bij het
proces van taakverdeling en samenwerking.
Voor de voorwaardelijke financiering worden
door de FDG per 1 januari 1983 13
programma\'s ingediend met in totaal 23 f.t.e.
w.p.

1.4 Personeelsformatie. De
personeelsformatie per 1 januari 1983 is
neergelegd in tabel 2.

1.5 Huisvesting. Zowel de FDG, als de
zootechniek en levenmiddelentechnologie aan
de LH zijn onlangs goeddeels nieuw
gehuisvest.

2. Overwegingen

Tussen de diergeneeskunde, de zootechniek
en levensmiddelentechnologie bestaat
vanouds sterke verwantschap. Deze
verwantschap is eerder toe- dan afgenomen in
de laatste jaren. Binnen de
studieprogramma\'s van de genoemde
studierichtingen en vakgroepen zijn op
verscheidene vakgebieden dezelfde
onderwijselementen aanwezig. De
beroepsuitoefening richt zich steeds meer op
de gezondheid, het welzijn en het
produktievermogen van de gehele veestapel
en minder op de gezondheid en genezing van
het individuele dier.

Een op de populatie gerichte benadering van
de veestapel vraagt om een intensieve
samenwerking van veterinaire en
zoötechnische deskundigen, die eikaars taal
verstaan en elkaar in deskundigheid

-ocr page 140-

aanvullen. Daarnaast is door de industriële
verwerking van vlees de relatie tussen de
vleeskeuring en de levensmiddelentechnologie
versterkt.

In veel landen zijn de veterinaire- en de
landbouwfaculteit ondergebracht in een
universitaire instelling. Hoewel de in
Nederland gegroeide scheiding historisch
gezien wellicht te verklaren is, moet het
worden betreurd dat in het verleden niet is
besloten tot institutionele samenwerking
tussen diergeneeskunde en de zootechniek.
De TVC-operatie kan zeer wel als een eerste
structurele stap in de richting van een
integratie van de beide faculteiten worden
gezien.

De minister van landbouw en visserij is
verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien
van de veehouderij en de Veterinaire Dienst
en hij is in vele gevallen de werkgever van de
afgestudeerde diergeneeskundige.
Het onderzoek op het gebied van de
zootechniek en diergeneeskunde vindt plaats
in de FDG en in instituten van het Ministerie
van Landbouw en Visserij (\'Schoonoord\',
Proefstation voor rundveehouderij, CDl,
Instituut voor Veevoedingsonderzoek
\'Spelderholt\'). Het beleid dient daarom
gericht te zijn op versterking van de
samenhang tussen en integratie van de beide
faculteiten.

De taakverdelingsoperatie is een eerste stap
van een voortgaand
proces op weg naar
integratie. Dat proces zal na 1987 doorgaan.
Voldoende voortgang van dit proces op
instellingsniveau, faculteitsniveau en het
niveau van de vakgroepen acht ik van groot
belang. De resultaten hiervan zullen zichtbaar
gemaakt moeten worden in het jaarlijks
gemeenschappelijk op te stellen
ontwikkelingsplan, kroondocentenplan en
investeringsplan. In een reorganisatieplan van
de FDG zullen de procedures, de inhoud en
de afstemming van deze plannen aangegeven
dienen te worden.

Tabel 2.

Hgl.

Whm

Wp

Nwp

LHW (excl. gastmedewerkers)

120

295

335

1128

— vakgroepen zootechniek

7

14

9,8

29,8

— vakgroep levensmiddeltechn.

en microbiologie

4,4

10

6,8

461

— vakgroep exp. diermorfologie

2

4

4

9,6

— vakgroep dierfysiologie\'

1,15

6

1

23,1

14,55

34

21,6

108,5

\' Inclusief 22 nwp Centrale Dienst

Biotechn.

2 Excl. Algemene en vergelijkende i

animale fysiologie i

(1 hgl, 2wp, 3,0 nwp).

Tabel 3.

Hgl

Wp

FDG

— vakgroep zootechniek

6

12

— vakgroep voedingsmiddelen

4,6

9

— vakgroep functionele morfologie

4

13

— vakgroep fysiologie

1

6

15,6

40

De summiere voorstellen en het genoemde te
bezuinigen bedrag betreffende
diergeneeskunde in het eindrapport van de
TVC zijn uitgangspunt geweest voor de
beleidsvoornemens. Met de in het
clusteroverleg diergeneeskunde naar voren
gebrachte overwegingen om het op gang
gekomen proces van samenwerking tussen de
Faculteit der Diergeneeskunde en de Faculteit
der Landbouwwetenschappen niet te
verstoren is rekening gehouden. De
voorstellen van de RUU en de LH aangaande
samenwerking zijn bijna geheel overgenomen,
omdat deze gezien kunnen worden als een
eerste stap op weg naar integratie.
Versterking van de samenhang tussen de
FDG en de Landbouwhogeschool wordt
eveneens onderschreven in het advies van de
RAWB (juni 1983). Het advies van de

-ocr page 141-

RAWB om intern stericer te bezuinigen dan
in de concept-beleidsvoornemens werd
aangegeven wordt gevolgd. De FDG heeft
ook voorstellen in die richting geformuleerd,
waarbij de kwaliteitsgegevens over het
onderzoek van de RAWB als uitgangspunt
dienen. Dit houdt in dat vanwege de zeer
matige kwaliteit van het onderzoek in de
klinische vakgroepen daar een groot deel van
de bezuinigingen moet worden gevonden. Het
advies van de RAWB geeft terecht uiting aan
de wens de interfacultaire
samenwerkingsverbanden te stimuleren tussen
preklinische onderzoekgroepen. Hierbij
dienen echter de specifieke vraagstellingen
vanuit het veterinaire gebied niet uit het oog
te worden verloren.

Het onderwijsaanbod voor eerste en tweede
fase kan gedeeltelijk gemeenschappelijk
worden verzorgd. Overigens mogen unieke,
en voor het onderwijs en onderzoek
onmisbare vakgroepen niet van de faculteiten
verdwijnen.

De meerjarenvisie van de NRLO geeft
aanknopingspunten voor een goede
taakverdeling tussen de beide faculteiten en
de bestaande overheidsinstituten voor
veterinair en zoötechnisch onderzoek. Ook
hier is een proces van taakverdeling en
samenwerking, zoals dat plaatsvindt tussen
de LHW en de instituten van
landbouwkundig onderzoek, wenselijk om het
onderzoek te versterken. Afstemming en
samenwerking van onderzoek zullen mede
dienen te geschieden bij voorwaardelijk te
financieren onderzoek. Beide faculteiten
zullen dienstverlenend kunnen optreden ten
aanzien van elkaar en eveneens bij de
onderwijsontwikkeling op h.b.o. en m.b.o.-
niveau en zij kunnen samenwerken met de
praktijkscholen op het gebied van de
dierenhouderij. Gelet op de grote betekenis
van de landbouw in ontwikkelingslanden
zullen beide faculteiten betrokken dienen te
blijven bij internationale onderwijs- en
ontwikkelingsprojecten.

.?. Beleidsvoornemens

.?./ Associaties van vakgroepen. De door de
Colleges van Bestuur van de
Landbouwhogeschool en de Rijksuniversiteit
van Utrecht en de respectievelijke
faculteitsbesturen in de gezamenlijke reactie
op de conceptbeleidsvoornemens
diergeneeskunde-landbouwwetenschappen
(d.d. 3 juni 1983) voorgestelde vorm van
associaties van vakgroepen bij beide
faculteiten wordt, evenals het instellen van
een begeleidingscommissie acceptabel geacht.
De Faculteit der Diergeneeskunde wordt
evenwel verzocht om m een reorganisatieplan
de associatievorm nader uit te werken, zodat
er duidelijkheid bestaat omtrent de terreinen
waar deze associaties voor gaan gelden, de
betrokken vakgroepen, de fasering en de
afspraken die hier voor gemaakt dienen te
worden. Afspraken over onderwijs,
onderzoek, personeelsbeleid en
formatiestructuur, investeringen en
voorzieningen zijn wenselijk.
De voorstellen betreffende taakverdeling en
zwaartepuntvorming, gedaan door de beide
faculteiten in de gezamenlijke reactie, worden
overgenomen met de volgende opmerkingen
welke in overweging worden gegeven:

— het zwaartepunt voor de zootechniek dient
in sterkere mate bij de LHW te komen
liggen. Dit geldt met name voor de ethologie.
En het zwaartepunt \'vlees\' lijkt nu te sterk bij
de FDG te komen liggen;

— de gepresenteerde taakverdeling mag niet
beperkt blijven tot de genoemde voorstellen
en niet tot fixatie van de taakverdeling
leiden, waardoor andere vormen van
taakverdeling en concentratie en vernieuwing
in de toekomst worden belemmerd.

De tot stand gekomen taakverdeling wordt in
1987 geëvalueerd. De resultaten van dit
taakverdelingsproces dienen te worden
opgenomen in het beleid en zullen daarom
eveneens duidelijk zichtbaar gemaakt worden
in het jaarlijks gemeenschappelijk op te
stellen ontwikkelingsplan, kroondocentenplan
en investeringsplan.

3.2 WP-formatie. De wp-structuren van
de bij associatie betrokken vakgroepen
worden op elkaar afgestemd. Met name aan
de FDG kent de wp-formatie voor wat de
klinische vakgroepen betreft een zware top.
In een reorganisatieplan dient aangegeven te
worden hoe een optimale wp-formatie met
minder kroondocenten tot stand kan komen,
zonder dat dit ten koste gaat van de wp-
formatie van preklinische vakgroepen.

3.3 Samenwerking op instellingsniveau. Het
is noodzakelijk dat het streven gericht is op
doorlopende vormen van samenwerking,
welke uitmonden in afstemming en integratie

-ocr page 142-

van beide faculteiten. Afstemming en
integratie bij investeringen, personeelsbeleid,
huisvesting en algemene diensten zullen
gestimuleerd moeten worden. In een
reorganisatieplan van de FDG dienen
dergelijke mogelijkheden voor bestuurlijke
samenwerking en samenhang te worden
aangegeven.

4. Fasering

De inhoudelijke operationalisering dient
aangegeven te worden in het
reorganisatieplan van de Faculteit der
Diergeneeskunde en het uitvoeringsplan van
de Faculteit der Landbouwwetenschappen. En
tevens in het jaarlijks gemeenschappelijk op
te stellen ontwikkelingsplan,
kroondocentenplan en investeringsplan.
Het voorstel van beide faculteiten om een
begeleidingscommissie op facultair niveau in
te stellen, welke het proces van taakverdeling
en samenwerking begeleidt en stimuleert,
wordt ondersteund. Deze commissie zal
hiervoor dan ook bij beide faculteiten
voldoende bevoegdheden behoren te krijgen.
Voor de Landbouwhogeschool zal de
samenwerking landbouwwetenschappen-
diergeneeskunde in 1987 het streefbedrag van
0,5 min aan besparingen opleveren.
Daarnaast wordt jaarlijks een bedrag voor
vernieuwing vrijgemaakt.
Voor de Faculteit der Diergeneeskunde zal de
financiële uitwerking als volgt zijn:

— taakverdeling en samenwerking

met de LH W 1.3 min.

taakafsloting 0,2 min.

interne reorganisatie 1,0 min.

Naast de samenwerking met de I.HW en de
interne reorganisatie zal eveneens jaarlijks een
bedrag voor vernieuwing vrijgemaakt dienen te
worden.

Bij de invulling van de bezuinigingen ga ik
ervan uit dat de in paragraaf 1.2
genoemde rapporten en adviezen van de
RAWB en NRLO als uitgangspunten worden
genomen.

5. Besparing in miljoenen guldens

RUU

Totaal

2,5

2.5

Diergeneeskunde wijst
integratie met landbouw-
faculteit af

De beleidsvoornemens van Minister Deetman
betreffende taakverdeling en concentratie
(TVC) in het wetenschappelijk onderwijs
hebben diergeneeskundig Nederland op een
aantal punten onaangenaam verrast.
In de eerste plaats blijkt plotseling dat de
Minister aanstuurt op een integratie van de
Faculteit der Diergeneeskunde van de
Rijksuniversiteit te Utrecht met de Faculteit
der Landbouwwetenschappen te Wageningen.
In alle voorgaande stukken was steeds sprake
van samenwerking en uitwisseling tussen
beide faculteiten en daartoe hebben beide
faculteiten zich uitdrukkelijk bereid
verklaard. In feite was deze samenwerking
immers reeds van de grond gekomen voor de
TVC-operatie van start ging. De definitieve
beleidsvoornemens die Minister Deetman op
13 juli bekend maakte introduceren echter
plotseling het begrip integratie en stellen dat
de TVC-operatie een eerste stap is op weg
naar een integratie van beide faculteiten.
Hiertegen wensen ondergetekenden ten
duidelijkste stelling te nemen.
Integratie met de I.andbouwfaculteit
Wageningen zou te eenzijdig de samenhang
op zoötechnisch gebied benadrukken en in
ernstige mate tekort doen aan de bestaande
samenwerkingsverbanden van de Faculteit
der Diergeneeskunde binnen het medisch-
biologisch cluster van de Rijksuniversiteit te
Utrecht. Deze locale samenwerking is
onmisbaar voor de pathologische component
in de diergeneeskunde. In dit verband citeren
wij met instemming hetgeen de Minister
schrijft in zijn Concept-beleidsvoornemens
(pag. 130):

\' Fen deel van hel fundamenlele
medisch!klinisch en farmacologisch
onderzoek van de Faculleil der
Diergeneeskunde heef zowel betekenis voor
de gezondheid van de dieren als voor de
geneeskunde die zich richl op mensen. Voor
deze vakgroepen is een goede samenwerking
mei de Faculleil der Geneeskunde aan de
Rijksuniversileil le Ulrechi van belang.\'

De integratie-ideeën van de Minister blijken
te berusten op een onvolledig inzicht in de
beroepsuitoefening van de dierenarts en in de
ontwikkelingen die zich daarin voordoen.

te

-ocr page 143-

Wanneer de Minister de verwantschap van de
veterinaire en de zoötechnische opleidingen
benadrukt, ziet hij over het hoofd dat deze
verwantschap zich beperkt tot de
landbouwhuisdieren en vergeet hij de
belangrijkste taken die dierenartsen daarnaast
vervullen voor de gezelschapsdieren en de
volksgezondheid.

De stelling van de Minister dat de
beroepsuitoefening van de dierenarts zich
steeds meer richt op de gezondheid, het
welzijn en het produktievermogen van de
veestapel en minder op de gezondheid en
genezing van het individuele dier, wordt door
ondergetekenden onderschreven, althans
voorzover het de nutsdieren betreft. De
Faculteit der Diergeneeskunde heeft haar
beleid de laatste jaren dan ook mede
gebaseerd op deze onmiskenbare
ontwikkeling. Het betoog van de Minister
kan echter niet worden onderschreven,
voorzover dat suggereert dat een meer op de
populatie gerichte benadering van de
veestapel tot een minder grondige klinische
scholing van de dierenarts zou kunnen leiden.
Ook voor een op preventie gerichte
gezondheidszorg is een diepgaande kennis
van ziekten en ziekte-oorzaken noodzakelijk.
Daarnaast zal er altijd behoefte blijven aan
klinisch-therapeutische behandeling van
individuele zieke nutsdieren, terwijl voor de
gezelschapsdieren de individuele behandeling
centraal zal blijven staan.

Ook voor de beoordeling van het welzijn van
dieren, of dit nu nut.sdieren zijn (bio-
industrie) of gezelschapsdieren, is een puur
zoötechnische benadering ontoereikend.
Een grondige klinische scholing blijft centraal
staan in de opleiding van dierenartsen.
Derhalve achten wij de aanwijzing van de
Minister om speciaal te bezuinigen ten laste
van de klinische vakgroepen ongewenst. De
Minister baseert zich hierbij op hetgeen ten
aanzien van de kwaliteit van het onderzoek
in de klinische vakgroepen wordt opgemerkt
in het recente advies van de Raad van Advies
voor het Wetenschapsbeleid (RAWB). Nog
afgezien van het feit dat de RAWB zijn
oordeel genuanceerder formuleert dan de
Minister, zouden wij hieromtrent vooralsnog
het volgende willen opmerken.
De Utrechtse Faculteit der Diergeneeskunde is
als enige buiten Noord-Amerika erkend door
de Amerikaanse autoriteiten. De veterinaire
gezondheidszorg in Nederland wordt
gerekend door de besten in de wereld. Beide
constateringen verdragen zich slecht met de
stelling dat de kwaliteit van het onderzoek in
de klinische vakgroepen \'van zeer matige
kwaliteit\' zou zijn. Bovendien zijn onlangs in
het kader van de voorwaardelijke financiering
twee onderzoekprogramma\'s van klinische
vakgroepen door externe beoordelaars
goedgekeurd.

Samenvattend komen wij tot de conclusie dat
de door de Minister beoogde integratie van
de Faculteit der Diergeneeskunde met de
Faculteit der Landbouwwetenschappen te ver
gaat, maar dat wel naar een steeds intensiever
samenwerking tussen beide faculteiten
gestreefd moet worden. Een meer dan
evenredige bezuiniging op de middelen en de
docentenformatie van de klinische
vakgroepen wordt afgewezen, omdat
daardoor de noodzakelijke klinische scholing
van aanstaande dierenartsen in gevaar wordt
gebracht.

Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde
w.g.
Drs. S. van Harten, voorzitter.

Faculteit der Diergeneeskunde
w.g.
Prof. dr. S. G. van den Bergh. dekaan

Utrecht, 23 augustus 1983

Van de Ereraad

Tegen de dierenarts J. S. te B. werd een
klacht bij de Ereraad ingediend, die er op
neerkwam, dat de dierenarts werd verweten
een vestiging te hebben gerealiseerd zonder
daartoe advies bij de Provinciale
Vestigingscommissie te hebben ingewonnen
en terwijl lussen beklaagde en klager nog
overleg gaan was over het door beklaagde
overnemen van klagers kleine
huisdierenpraktijk aldaar ter plaatse.
Mede op grond van het door beklaagde
gevoerde schriftelijk verweer en de gehouden
mondelinge behandeling, ter gelegenheid
waarvan klager en beklaagde werden gehoord
kwam de juistheid van de verwijten vast te
staan en oordeelde de Ereraad de klacht
gegrond mede gelet op een aantal relevante
bijkomende omstandigheden.
Ten aanzien van de strafmaat overwoog de
Ereraad, dat uit beklaagdes handelwijze een
volkomen negatie bleek van de belangen van
zijn buurtcollegae, in het bijzonder die van

-ocr page 144-

klager — bij wie hij voorheen assistent was
geweest —, als ook van de positie van de
vestigingscommissie, terwijl door deze
handelwijze de collegiale verhoudingen in de
onderhavige regio konden worden geschaad,
voor zover zulks niet reeds was geschied.
Temeer omdat beklaagde geen enkel blijk
had gegeven die onjuistheid van zijn
handelwijze in te zien merkte de Ereraad een
en ander als zeer ernstig aan.
De Ereraad legde beklaagde de navolgende
tuchtmaatregelen op:
- een boete van ƒ 10.000,—;
- een — voorwaardelijke — boete van
ƒ 15.000.— met bepaling dat deze boete niet
zal worden geëffectueerd indien beklaagde
zich gedurende een tijdvak van drie jaren na
datum uitspraak onthoudt van met
betrekking tot praktijkvestiging en
praktijkuitoefening als ook in relatie tot
collegae handelen in strijd met de eer en de
waardigheid van de diergeneeskundige stand;

bekendmaking van de uitspraak in het
Tijdschrifi voor Diergeneesl<unde met
vermelding van intialen.

Logies tijdens Jaarcongres

Naast de genoemde hotels zijn nog de volgende
campings in de omgeving van Leeuwarden
open.

Recreatie-oord \'Yn e lijte\',
Ynalijte I, Grouw,
tel.: 05662 - 1487;
Camping \'De Poelpleats\',
tel.: 05114 - 2058, b.g.g. 222.T
Trekweg 9, Kollum,

JAARCONGRES

K.N.M.v.D.

Hehl u \'l wetenschappelijk programma

hekeken?

Problemen: geneesmiddelen én apotheken

Dan, omlijnd in een hoek,

lijkt de humor nog zoek:

Dié mag op \'t Congres niet ontbreken!

D. van der Zee.

/

/ «s

/

/ ^

/

SJ

-Jr

a:

V-

l ^

\\ ^

\\ ^

\\

\\ ^ \\
h \\ ^ \\

i \\ ^ \\

^ \\
\\
(n \'
rn

O \\

> \\

Lf-

^

c:

O

s

/

ö

^^ /

^ /

rfl

Attentie!

Wetenschappelijk programma

Op de witte aanmeldingskaart voor
deelname aan het Jaarcongres 1983 is
per abuis de verdeling van de
middagvergaderingen niet vermeld.
Deze middagvergaderingen zijn
onderverdeeld in sectie Grote
Huisdieren en Volksgezondheid en
sectie Gezelschapsdieren.
Bij deelname aan de
middagvergaderingen verzoeken wij u
vriendelijk uw voorkeur voor de bij te
wonen sectie op de witte
aanmeldingskaart te vermelden.

Ik zou eens een balletje op willen gooien,
waar draait het om?
U hoort in de kring!

Géén tijd, straks \'t Congres bij te wonen?

Wel wonend in deze regionen:

Kom gerust dan wal later

In \'t Theater aan 7 Water,

Waar we \'t cabaret \'Hora Est\' gaan vertonen!

D. van der Zee.

-ocr page 145-

lißtßrtnatr

Paardeharen en kroppoeder

Ook in de vorige eeuw vormden problemen rondde inkomsten uit de praktijk een onderwerp
dat de aandacht had. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een brief uil 1820 van de Deense dierenarts
Jacob Schüll aan zijn \'Hochwohlgeborner\' leermeester Prof. Erich Nissen Wiborg (1759-
1822). De brief komt voorin \' Dansk-russiske veterinaere forbindseler 1796-1976\' van Dr. 1.
Katic\' (Kopenhagen. 1982) en tevens in het tijdschrift \'Historia Medicinae Veterirtariae\'
1982. 7. 75-76)

Bij de handel in paardeharen zulten thans niet vee! praktici meer betrokken zijn. De
problemen rond de geneesmiddelenvoorziening zijn nog wel actueel!

Hochwohlgeborner! Hochzuehrender Herr!

Ich kann nich unterlassen Ihnen etwas aus dem Briefe meines Bruders, den ich vor
ungefähr I Monat aus Russland von ihm erhalten habe zuerzählen.

Er ist jetzt zu einem andern Regimente versetzt worden, welches ihr Garnison in der Stadt
No(v)gorod hat, und nur 23 Meilen von St Petersburg entfernt liegt. Sein Gehalt ist mit 300
Rubel verhöht worden, also anstatt 1200 Rubel, jetzt 1500.

Ausserdem hat er noch sehr gute Nebenpraxis und hauptsächlich bey den Oficir-
Pferden. welche sehr gut bezahlt wird. 5 Thierärzte, welche in St Petersburg studirt haben,
stehen unter seinem Befehle. Zur Anschafung der Medicamentb, erhält er jährlich 1000
Rubel, wofür er alle Patiente seines Regiments frey heilen muss. Auch hat er seine allge-
meine Besichtigung unter den Pferdenseines Bezirks gehalten und 14 rotzige Pferde darunter
gefunden, wovoneinjedesSOT ^ Fettgehabthat;dieseswiedieSchweif-und Mähnhaare,sind
auch sein, welches nich sehr unbedeutend ist. Obgleich ihm 2 Reitpferde von dem Regimente
zur diensten stehen, so hat seyn Oberst ihm doch noch ein sehr schönes Pferd geschenkt. In
dieser Zeit ist er nach süder Russland verreist um Pferde zum Regimente einzukaufen.

Dem Anscheine nach, had er seyn Glück dort sehr gut gemacht, und auf jedem Falle
besser wie die mehrsten hiesigen Thieiärzte. denn fürs Erste wird hier alles sehr schlecht
bezahlt, und fürs Zweite fehlt es hier sehr oft an Praxis doch wenn man seyn Lebenswandel
darnach einrichtet, kann man auch hier sein Brot essen; weswegen ich mich jetzt auch
etabelirt, und diesen Winter eine Frau genommen habe. Allein eine Frage habe ich nun an
Sie, worüber ich mir gütigst Ihre Aufklärung ausbitte. Nemlich unser Herr Apotheker hat
sich merken lassen, mir aber noch nichts davon gesagt, dass sobald seyn Sohn, der diesen
Frühjahr seyn Examen in der Apothekerkunst nimmt, und alsdann, das Amt seines Vater
übernimmt; mir sogleich verbieten zulassen, meine Medicamente, nicht selbst zu re- und
produciren; wie auch nicht von einem Marterialisten aus Lübeck zu nehmen, wo ich jetzt die
mehrrohen Medicamente sehr billig kaufe; auch soll ich nicht einmahl Kropfpulver\' selbst
bereiten und verkaufen, wovon ich doch die mehrsten Ingredienzer in meinen eigenen Garten
anbaue sondern ich sollallesausseiner Apotheke verschreiben oder holen lassen. Da aber alles
sehr kostbar ist, so ist mir dieses unmöglich, u; als dann würde mein Verdienst sehr
unbedeutend werden. Soviel ich weiss nehmen alle Thierärzte Hollsteins Ihre Medicamente
von einem Materialisten; ich hoffe also auch nicht, dass mir dieses verboten werden kann;
denn wie ich mich erinnern habe Sie selbst mehrmals gesagt, dass Thierärzte keine Recepte
schreiben müssten, sondern sich selbst Medicin im Hause halten sollten. Ich bitte Sie nun
gefälligst mir hierüber genau zu benachrichtigen; und behülflich zu seyn; im Falle der
Apotheker durch ein Sublik an Sr Königl. Majestät etwas auswirken könnte, dieses vorzu-
beugen. Viele Grüsse an Ihrer werthen Familie. Ich bin in Erwartung einer baldigen Ant-
wort, mit Hochachtung Ihr ganz ergebenster

Jacob Schütt.

\' Collega Katic gaf zijn vriendelijke toestemming tot overname van de brief in dit tijd schrift.
- I = 1 medicinaal pond = 369,126 gram.
\' Kropf = Struma.

-ocr page 146-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Bijen. W. F. H. A.; 1983; 3994 AP Houten. Molendijk 5.
Schans. A. van der; 1983; 3461 BL Linschoten, Achthoven 3.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

J. W, P. Heymans, De Kuil 2, 5527 AC Hapert.

Mevr. M. Kelfkens, Fluitenbergseweg 92, 7932 PB Echten.

Mevr. T. van Werven. P. C. Borstraat IA, 3151 XW Utrecht.

Overleden

l.. A. Vink te Hekendorp op 16 augustus 1983
Jubilea

Dr. C. Terpstra te Lelystad

J. J. Knape te Denekamp

Dr. M. Krasselt te De Bilt

H. A. M. van de Vijver te Biervliet

W. Weening te Noordwijk aan Zee

.1. .lacobs te VenIo

J. Lako te Apeldoorn

J. Kruize te Aalten

H. Jonker te Vaassen

G. H. A. Overgoor te Velp (GId.)

ProL dr. J. Bouw te Wageningen

J. A. D. M. Ruijs te Eersel

S. van Harten te Ottoland (Z.H.)

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)

25 jaar op
30 jaar op
25 jaar op
50 jaar op
45 jaar op
25 jaar op
65 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op

16 september 1983
26 september 1983
I oktober 1983
3 oktober
9 oktober
10 oktober

12 oktober

13 oktober
13 oktober
13 oktober
13 oktober
13 oktober
13 oktober

1983
1983
1983
1983
1983
1983
1983
1983
1983
1983

Adreswijzigingen, enz.: j^g

192 *ap.s/ieuve/. A/pit. .W.,\' 1983; Utrecht; wnd. d.
*Branls. Mevr. K. ./. F.: 1983; Utrecht; wnd. d.
Brink. Mevr. C. J.: 1979; 4331 EB Middelburg, 347
Bree 49; tel. 01 180-16315; wnd. d.
Conen. J. ./. F. M.: 1980; Senanga (Zambia),
P.O. Box
34; tel. 07-230047; bilateraal assistent 2.5/
deskundige.

Conen-van Bergheni. Mevr. A. C.: 1980; Se- 254
nanga (Zambia), P.O. Box 34; tel. 07-230047; d.
Dam. Dr. R. H. van; Soest; tel. 02155-20473
(privé), 02940-79317 (bur.).
Doormalen. P. J. M. van: 1977; 1398 EJ Mui-
den. Het Hert 6; tel. 02942-3593 (privé), 020-
261
947578 (prakt.); p., ass. bij L. Elenbaas.
Ficher. F.: 1979; Delmas. Port au Prince
(Haïti). F,A,0,,B,P, 13225; tel, 73156; ass, epi-
262
demioloog F A,O,

Folkers. Dr. C.: 1956; U-1962; Hilversum; tel, 268
035-43200 (privé), 02940-79345 (bur,).
üeesi. N. L. van: 1982; Arborg, Manitoba RO-
COAO (Canada), P,0, Box 746; tel, 204-376-
272
2797; p,, ass, bij D. H. Stewart,
*Hanenherg. E. R. O. M.: 1983; 3581 PM 275
Utrecht, Schoolstraat 7; tel, 030-310945; wnd.
d.

Jonge. W. K. de: 1956; 1811 DL Alkmaar, 775
Baanstraat 2A; tel, 072-117717 (privé), 120544
(bur,).

198
198

321

321

m

208

321

216

322

225

240

* Jonker. C.,/, / 1971 ; 1191 PA Ouderkerk a d
Amstel.\'t Prieel
I ; tel, 02963-4978 (privé). 4646
(prakt,).

*Koopmans. .Mevr. M. P. G.: 1983; 3583 TC
Utrecht. Pieter Saenredamstraat 16; lel. 030-
521343; wnd, d.

Kuiper. A. F. Chr.: 1971; Rosmalen; tel. 04192-
14146 (privé), 02940-79516 (bur,),
l.ichlenheh. B. B. A.: 1975; 9751 CH Haren
(Gr.), Lokveenweg 25; tel. 050-349962 (privé),
122724 (prakt.); p.. ass, bij D. Louwes.
*Marel. G. M. van der: 1980; Noordeloos; tel.
01838-2.308 (privé), 02940-79212 (bur.),
Meursing. G.: 1970; 3062 BK Rotterdam, Meck-
lenburglaan 28; tel, 010-524881 (privé). 526695
(prakt.); p.

Molenaar. G.: 1974; 1391 VT Abcoude, Holen-
drecht 33; tel, 02946-.3488 (privé).
Oosterhaan. J.: 1966; 3886 PK Garderen,
Koudhoornseweg 23; tel. 05776-1042 (privé).
033-19841 (bur.); dir. Kon. Ned, Jagersver,
Perehoom. W. J.: 1958; Bussum; tel, 02159-
15926 (privé), 02940-79290 (bur,).
Prin.s. B.: 1980; 9641 MA Veendam, Locomo-
tiefstraat 45; tel, 05987-12289 (privé), 22234
(prakt,); p,, ass, bij J, G, W, Schrör,
Prins. J.: 1982; 7161 CR Neede, Julianastraat 8;
lel, 05450-4073 (privé).

-ocr page 147-

279 Roerink. Dr. J. H. G.: 1952; U-1966; Baarn; tel.

02154-12160 (privé), 02940-79311 (bur.).
288 "Smit. B. H. W. G. M.: Gent-1983; Velp

(Gld.); tel. 085-646448; wnd. d.
290 Soede. /!.; 1982; 2403 CE Alphen a d Rijn,
Wederikstraat 10; tel. 01720-36458 (privé),
20200 (prakt.); p., ass. bij .1. H. Rootert en F.
Th, C. de Wit.

292 Sieenaari. J.: 1963; Nieuw-Loosdrecht; tel.

02158-3148 (privé), 02940-79627 (bur.).
309 Weijer. Dr. K.: 1968; A-1979; Amsterdam; tel.
020-798672 (privé), 5122361, 261965 (bur.);
wet. medew. Ned. Kanker Inst.; dir. European
Veterinary Laboratory.
313 Wilson. Dr. J. H. G.: 1953; U-1964; Hilversum;

tel. 035-40567 (privé), 02940-79335 (bur.).
315 Zantinga. Dr. J. W.: 1957; U-1968; Baarn; tel.
02154-16889 (privé), 02940-79352 (bur.).

Correcties codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

Datum ingang: I oktober 1983

Code

Produktnaam

Firma

Prijs

Pag.

013

Ampicilline

Dopharma

/■ 7,50 (was/\' 8,—)

1

050

Fluject

Dopharma

f 16,- (was f 17,—)

1

090

Fluject C

Dopharma

f 20,— (was f 21,—)

1

138

Oxytetracycline 10%

Dopharma

ƒ 4,50 (was / 5,—)

1

069

Chloor 15 D

Dopharma

/ 8,50 (was ƒ 9,—)

2

076

TC-ject

Dopharma

f 8,50 (was ƒ 10,-)

3

092

T.C.P.

Dopharma

ƒ 11,85 (was/ 12,64)

3

079

Coliject

Dopharma

/ 13,—(was/ 14,—)

3

132

Nipolject

Dopharma

/ 13,— (was f 14,—)

3

058

K.C.N.

Dopharma

/ 9,50 (was / 12,-)

3

264

Vitolforte

Dopharma

f 6,50 (was f 1,—)

5

522

Furazolidon lOOÇr

Dopharma

f 31,- (was f 29,-)

8

AMPROLIUM BOLUS

Ter bestrijding van Coccldiose bij kalveren en schapen.

FORMULE:

Een bolus bevat 2000 mg Amprolium.

DOSERING:

Een bolus per 40 kilo lichaamsgewicht gedurende 5 dagen.

VERPAKKING:

Doosje met 48 boli (8x6 doordruk - strips ).

DOPHflRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

-ocr page 148-

alfasan

want ook dieren hebben recht op
betrouwbare medicijnen.

Huidmiddelen

Sanoderm emulsie

bevat per gr 12.5 mg. neomycine sulfaat

0.2 mg. dexamethason, 1.7 mg. cysteine hydrochloride

2.5 mg. d-panthenol en 5 mg. dinitrylsuccinaat.

Pruritex lotion

bevat per gr 1.5 mg. kanamycine (als sulfaat)
0.1 mg. dexamethason,
0.4 mg. mepyramine maleaat
5 mg. undecyleenzuuren
25 mg.zinkoxyde

Polydermatine emulsie

bevat per gr 200 mg. benzylbenzoaat
5 mg. lindaan

3 mg. para-chloor-m-xylenol en
1 mg. prednisolon-21-acetaat

Alfasan, Postbus 78,3440 AB Woerden, tel. 03480-16945, telex: 40006 ALFA NL

-ocr page 149-

Praktijkschool Horst, Centrum voor Onderwijs in de Dierveredeling
en de Rundveehouderij vraagt:

STAFDOCENT/DOCENTE
DIERENARTS

Tot zijn/haar taak zal voornamelijk behoren het geven van onderwijs
aan alle groeperingen in de veehouderijsektor (rundvee, varkens,
pluimvee, konijnen, kalkoenen enz.) wat betreft de gezondheidsleer
dieren.

Verder dient hij/zij het kontakt te onderhouden met collega\'s en
instellingen.

Tevens is hij/zij verantwoordelijk voor de gezondheidsbegeleiding van
de dieren op onze bedrijven.

Gevraagd wordt:

a. een volledige funktie als stafdocent/docente-dierenarts én

b. een deeltijd funktie (50%) als docente/docente-dierenarts.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan: Praktijkschool Horst, direkteur
ir. G. F. S. Dings, Stationsstraat 104, 5963 AB Horst.
Inlichtingen: Drs. J. Bosch, stafdocent-dierenarts, tel. 04709 - 3535.

DIEREN
VERBLIJVEN

• sterke hygiënische kooien

• scherp geprijsd

• inrichting van dierenklinieken

• tevens hondekennels en
paardeboxen

CORTON

\'n Welvaartsvast daggeld tot
ƒ 593,— in geval van

ARBEIDS-
ONGESCHIKTHEID

is thans mogelijk voor waar-
nemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit,
onder algehele fiscale aftrek.

Agent J. C. KONING B.V.
Assurantiën

6812 AB Arnhem.
Telefoon 085 - 455822
Utrechtseweg 145/F88

ReferentKadrcs34m in uw omgeving worden op
aanvraag toegezontien, evenala onze uitgebreide
folderset.

Postbus 186, Neringstraat 2a, 8260 AD Kampen.
Telefoon 05202-17157 (\'s avonds tevens 18501).

Be7X)ekt onze shjwroom hoek Ambachlslraal Neringstraat.

-ocr page 150-

Onderlinge zorg
voor optimali&,zekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-47420.

Arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

Maatschappij tot onderlinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid
u.g

MD 04 E

-ocr page 151-
-ocr page 152-

Verschillende specialismen
in één advies

Gebeurt het U ook wel eens dat U meerdere experts voor hetzelfde onderwerp
moet inschakelen? En overziet U altijd de consequenties op een ander vlak?

Het is nu niet meer nodig hetzelfde verhaal te vertellen en Uw zaken weer op tafel
te leggen bij zowel belastingconsulenten als accountants, financiële, pensioen-,
verzekerings- en juridische adviseurs.

De Kooijman Assurantie en Advies Groep heeft deze verschillende specialismen
gebundeld. In deze groep zitten de volgende bedrijven:

• Nationale Benniddelings Connbinatie (NBC)

• BMS Assurantiën • Pensioenadviesburo van Son

• Kooijman Assurantiën

Het werkterrein is breed en voornamelijk geconcentreerd op financieel, fiskaal-
juridisch en verzekeringstechnisch gebied. Hieronder vallen dus zowel
schade- als levensverzekeringen. Buro van Son heeft zich toegelegd ,

op fiskaal/juridische adviezen in samenhang met pensioen voor
zowel individuele als collectieve regelingen.

. r K. kooijman ^

Vraag vrijblijvend inlichtingen in , aSSUranti6&

nvSlid advies groep bv

Voor een kompleet advies en financiële zekerheid.

Notaris Fischerstraat 27, Postbus 16, 6710 BA EDE, tel, 08380 19050, telex: 37010
Hoge Rijndijk 264, Postbus 314, 2300 AH LEIDEN, tel, 071 - 895400. telex 37010

Hester Strengholt, 19 jaar,

zoekt werk bij dierenarts of dierenopvang

Ik ben in het bezit van diploma Dierenverzorging van de drie-jarige opleiding
aan de MAS te Barneveld, (w.o. stages bij versch.dierenartsen). Soest, telefoon
16245.

ALL ROUND DIERENARTS

39 jaar, gehuwd, zoekt per ca. 1 januari 1984 werk.

Twaalf jaar ervaring met grote en vooral kleine huisdieren. Twee jaar buiten-
land (veterinaire dienst, vleeskeuring, begeleiding varkensfokkerij en kleine
herkauwers).

Brieven onder nummer 37/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Gemengde praktijk in het oosten van het land vraagt voor de periode februari
tot en met juni 1984

EEN ASSISTENT

Brieven met curriculum vitae onder nummer 38/83 aan de redaktie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 153-

üMEm

®

hoestsiroop/hoestdragees

geeft lucht

De brede werking van Atussin*siroop/dragee is klinisch getest.

Atussin® heeft \'n meervoudige werking n.L:

hoestregulerend

secretolytisch

expectoratorisch en antiseptisch

vasokonstriktorisch

Bronchospasmolytisch

Grote huisdieren:

Atussin"siroop 500 ml
Atussin" 160 ml

Kleine huisdieren:

Atussin^siroop 60 ml
40 drag. Atussin*-forte
40 drag. Atussin®-mite

Producent: Chassot & Cie, Zwitserland

FLORIS VETERINAIRE PRODUKTEN BV

VUGHT ■ TELEFOON 073-563784

-ocr page 154-

TWEE IN EEN

Binnen de stoere contouren van de Mercedes-Benz terreinwagen huist in feite
een tweetal automobielen.

De ene wagen gedraagt zich op de weg als een komfortabele sedan, ongeacht
zijn uitvoering of motortype. De andere wagen echter manifesteert zich in het terrein als
een superieure hindernisnemer.

Dan blijkt deze robuuste terreinwagen te Ix\'schikken over een a;intal voortref-
felijke eigenschapjx;n die in de terreinwagenwereld uniek mogen worden genoemd.

Bijvoorbeeld de al rijdend inschakelbare vierwielaandrijving, terreinversnelling
en de separaitt instelb:ire differentieelsloten in voor- en achteras. Of de ge[x\'rfektioneerde
starre-;is-konstruktie, waardoor de wegliggitig van de wagen ook onder erb;irmelijke
omstandigheden stabiel en veilig blijft.

En als u tenslotte nog weet dat deze fenomenale auto leverbitar is in vijf
carrosserieën met twee wielbases, vijf verschillende motoren, zowel benzine als diesel,
handgeschakeld en automaiit, dan begrijpt u wat Mercedes-Benz onder een veelzijdig
terreinwagen-concept versta;it. Irverbau- vanaf f49,6c)0,- inkl. BT«\'.

(X) DE MERCEDES-BENZ TERREINWAGEN. WINNAAR PARIJS-DAKAR 1983.

N;i;im: _

Stra:it:_

Postcode/Plaats:
Teletoon:_

Ik wil graag nader kennismaken met dc
terreinwagen van Mercedes-Benz.
Stuurt u mij s.v.p. dc brochure over dc G-serie.
Mercedes-Benz Nederland B.V\',
Antwoordnummer 1573,35ÜÜ VE l \'trccht.

-ocr page 155-

Tannoxal®

ö

uw nieuwe eerste keus
bij de behandeling van
diarree bij katten en honden

25stripsal0tabletten
5 strips ä 10 tabletten

Samenstelling Tannoxal:

- Belcomycinesulfaat ........................... 62.500 I.E.

- Sulfadimerazine................................. 41,5 mg

- Sulfamerazine.................................. 41.5mg

-Sulfadiazine................................... 41.5mg

- Gevitaminiseerde excipiens ......................350 mg

Belcomycine (colistinesulfaat) werkt zowel bacteriostatisch als
bactericide op gramnegatieve bacteriën. Belcomycine kenmerkt
zich door twee specifieke eigenschappen:

1. Het passeert de intestinale barrière niet,

2. Het laat de darmflora intact.

De combinatie sulfadimerazine. sulfamerazine en sulfadiazine ver-
sterkt de aktiviteit van Belcomycine tegen gramnegatieve bacteriën
en verbreedt het spectnjm door de werking op gram-
positieve bacteriën.
Indicaties:

Infectieuze diarree, toxicose, voedselvergiftiging, septlcaemieën,
en als ondersteunende therapie bij hondeziekte, parvo-virus
enteritis, katteziekte en parasitaire enteritiden.

Toedleningswljze:

Tannoxal wordt oraal toegediend. De grootte van de tabletten staat
ook het behandelen van katten en kleine honden toe, evenals het
verdelen van de dagelijkse doslsovertweeofdriegiften. Dit is
VOO ral
van belang bij chronische aandoeningen.

Dosering:

Per 2.5 kg lichaamsgewicht : 1 tablet

Katten en kleine honden ; 2 tot 4 tabletten per dag

Middenslag honden : 6 tot Stabletten per dag

Grote honden : 10 tot 12 tabletten per dag

De dosering dient Qvertweeèdriegiftenperdagtewordenverdeeld
gedurende drie tot vijf dagen. Bij ernstige gevallen kan bovenge-
noemde dosering zonder risico verhoogd worden.

Houdbaartield:

TANNOXAL* dient droog en koel te worden bewaard.

Verpakkingen:

Doos met 5 strips ä 10 tabletten.
Doos met 25 strips è 10 tabletten.

RHONE PDULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1.1181 VT Amstelveen Telefoon 020-457151

-ocr page 156-

Krachtig

Pulvex vernietigt radikaal vlooien, luizen,
teken en oogstmijt bij honden en katten en
andere kleine huisdieren.

Langwerkend

Pulvex verdelgt niet alleen de volwassen
parasieten, maar ook de larven. Het
beschennt tenminste 2 weken tegen her-
besmetting.

Veilig

Door de speciale fomiulering is Pulvex
veilig, ook voor de hele jonge dieren.
Bovendien is Pulvex biologisch afbreekbaar,
dus milieu-vriendelijk.

Handig

Pulvex is verkrijgbaar als strooipoeder en
als spray. Pulvex is vrijwel reukloos, irriteen
niet, vlekt niet.

Pulvex is uitsluitend verkrijgbaar via de
dierenarts.

NIEUW, KRACHTIG
BESTRIIDINGSMIDDEL

VAN ECTOPARASIETEN.

PULVEX

Pulvex be\\ at pennethrin, een synthetisch
pyrethroïde dat z\'n waarde als insekticide
al ruimschoots bewezen heeft in de grote-
huisdierenpraktijk.

Wellcome

^X\'clküme Nederland B.\\\'.,

Postbus 248, 1380 AE Weesp. Tel. 02940-18383.

PULVEX

het professionele antwoord
op ongedierte bij kleine huisdieren.

-ocr page 157-

inhoud

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Coniniissic\' Gezi)nilhei(i cn H\'elzijn Gezelschapsdieren........788

ßenoenüng dr. K. .1. Dik lol hoogleraar............788

P.-l O- Diergeneeskunde:

Klinische middag vakgroep Geneeskunde van hei Kleine Huisdier.....788

Klinische lessen.................789

Nederlandse Vereniging van Dierenarisvrouwen - Jaarverslag 1982/1983 . 790

Jaarcongres 1983 ..................................791

Symposium Vleeskalveren...............793

Naiionaal Sludenlen Concours (Vel. Snul. Rijvereniging \'De Solleysel\') .... 793

Randen Tijdschrifi voor Diergeneeskunde...........789

Personalia...................791

contents

ORIGINAL PAPERS

I\'Iceration of the Preputial Diverticulum in Swine; W. Wieringa and J. V. V. M. Nouwen 751
Some Features of the Production and Disappearance in Trotters during Exercise; R. van

den Hoven...................760

OTHER PAPERS

Establishment and Growth of the Code of Conduct for Veterinarians In the Netherlands;

M. A. Moons..................766

Occupational Responsibility: .Multiple l.oyalty; Heleen Terborgh-Dupuis ... 773

All Right Reserved

f Piipcrs itpin\'urin}\' in l/ii.\\ iounial art\' lislfil in Curu\'nl Cnnlt\'nts / .Afirk ulniral Binht^v and Envirtmim\'nial Sctenn\'. .Uctiline Index Mt\'du u.\\.
hult\'x I ffcnnariiL\'i t\'flfrinar\\ BnlU\'liit. l i\'ltrinarnifilizin. lMniiuir!.\\challli(ht\'.\\/fnlralhltill. 8ih!iof;ra[ihy ttf Af^rUtthure. Butlofjital .4h\\lrai r\\.
Caiuhrul^^i\' Scwnrific Ahslracn)

AMPROLIUM BOLUS

Ter bestrijding van Coccidlose bij kalveren en schapen.

FORMULE:

Een bolus bevat 2000 mg Atnprolium.

DOSERING:

Een bulus per 40 kilo lichaamsgewicht gedurende 5 dagen.

VERPAKKING:

Doosje met 48 boli (8x6 doordruk - strips ).

DOPHflRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

-ocr page 158-

\'n Dierenarts
die werl<t
met

werkt wel met zel^eitieid!

de zekerheid van:

20 jaar continue betrouwbaarheid door een specifiek antibioticum met
breed toepassingsgebied ter bestrijding van infecties veroorzaakt door
hoofdzakelijk Gram bacteriën en mycoplasmata.
Vier toepassingsvormen voor verschillende diersoorten
therapeutisch èn profylactisch met een hoge veiligheidsgraad.

Tylan

voor alle zekerheid

• intramusculair als Tylan 200 of Tylan 50 injectievloeistof

• oraal als Tylan Oplosbaar in (drink)water of kunstmelk

• oraal als Tylan Premix/Tylasul Premix*) door het mengvoer

ter voorkoming, bestrijding en nabehandeling van o.a.:
luchtweginfecties en dysenterie (Vibrio coli) bij varkens,
luchtweginfecties en mycoplasmata bij kalveren,
mycoplasmata bij pluimvee.

*} Tylasul bevat 20 gr. tylosine en 20 gr sulfamethazine per kg.

Vraag naar originele Tylan van Elanco
bij Uw/ leverancier/groothandel.

Voor inlichtingen:

Ell Lilly Nederland,

Elanco divisie,
Stationsplein 97,
3511 ED Utrecht,
Tel. 030-316364.

ELANCO

= geregistreerd handelsmerk

-ocr page 159-

HOOKDREDAKTIE

Dr. .:. M. van Leeuwen (voor/iiter)

Drs. M. .L G. Schoenmakers (penningmeester)

Prof. dr. A. Brand

Dr, P. H, A. Poll

Dr. D, l alsma

Drs. M, A. Moons

Drs. M. Bosman

WEIENSCHAPPEI.I.IKE REDAK HE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prof. dr. ,1. G. van Bekkum (Lelystad)

Prof dr. .1. Bouw (Utrecht)

Prof. dr. H, .1. Breukink (Utrecht)

Prof dr, M. Dehackere (Gent, Belgie)

Dr. M. .1. Dobbelaar (Den Haag)

Prof dr, M, Drost (Gainesville, Florida, U.S.A,)

Dr. .1. Fabricant (Ithaca, New York, U.S.A.)

Dr, N, .1. L, Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr. .1. Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinee (Bilthoven)

Dr. W. .1. 1. van der Gulden (Nijmegen)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U,S.A,)

Dr. ,1. E. r. .lones (London, Great Britain)

Prof. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof, dr, .1. H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

Prof. dr. .1. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. .1. P. A, M. van Miert (Utrecht)

Dr. W, Misdorp (Amsterdam)

Prof, dr. .1. M. V, M. Mouwen (Utrecht)

Prof dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr, Ch. Pilet (Alfort, France)

Dr. E. .1. Ruitenberg (Bilthoven)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A, Stokhof (Utrecht)

Prof ir, A. van Tienhoven (Ithaca. New York, U.S,A.)

Prof dr. G, Uilenberg (Utrecht)

Prof dr. M. Vandeplasschc (Gent, Belgie)

Dr. A. .1. Venkcr-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRETARIS
.1. C dc Geus

REDAK I IE ADVIES RAAD

In de/.e raad /ijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

BUREAU

.lulianalaan 10. Postbus 140.11. .1508 SB litrccht, (tel. 0,10-
5101 II ),

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnementsprijs
/ 2,15, per jaar voor het binnenland en/ 270, perjaar
voor het buitenland. Dc abonnementsprijs voor dieren-
artsen met-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur. (Een abonnement op The Veterinary
Quarterly bedraagt / 82, per jaar, exclusief ver/end-
kosten en 4% B.T.W.).

POSrGIROREK. 5H606 ten name van de K.N.M.v.D..
Julianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N,V,,.lanskerkhof 1.1,
Utrecht en Crediet en Effectenbank N.V., Kromme Nieuwe
Gracht 4-12, Utrecht.

Aanwijzingen voor inzenders van kopij voor
het Tijdschrift vuor Diergeneeskunde en
The Veterinary Quarterly

De Redaktie volgt in het algemeen de z.g. regels van
Vancouver; \'Uniform requirements for manuscripts sub-
mitted to biomedical journals\'. (Deze uitvoerige voor-
schriften /ijn in vertaling bij de Redaktie op aanvraag
verkrijgbaar).

Door het in/enden van kopij verklaart de auteur, dat hij
het recht van publikatie aan dit tijdschrift overdraagt; de
auteur verklaart tevens impliciet dat het manuscript niet
tezelfdertijd aan een ander tijdschrift is aangeboden en
dat hij /ij ermee accoord gaat, dat de Redaktie zijn kopij
aan haar adviseurs voorlegt.

Alle kopij dient gaaf getypt in triplo le worden ingediend.
De kopij dient voor/ien te /ijn van een duidelijke samen-
vatting in het Nederlandsen het Engels (de Redaktie kan
indien nodig bemiddeling verlenen voor een Engelse ver-
taling) die niet langer dan 5% van het artikel mag/ijn tot
een maximum van 150 woorden.

Literatuurverwij/ingen in de teksl dienen te geschieden
d.m.v. een cijferaanduiding, die strikt moet corresponde-
ren met de literatuur-opgave aan het eind van het artikel.
De volgende gegevens dienen te worden vermeld: I)
naam en voorletters van de auteur(s); 2) titel van de
publikatie: 3) naam van het tijdschrift, jaargang, begin-
en eindpagina, het jaar van uitgifte Bij boeken dienen ook
plaats en naam van de uitgever te worden vermeld. Als
voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering van
dit tijdschrifl.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w./. duidelijk getekend
resp. getypt en gaaf te worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend), /odat hiervan langs fotografische weg reproduk-
lies kunnen worden gemaakt (offset-procédé); voorts die-
nen foto\'s op glan/end wit papier, röntgenfoto\'s op film
of op papier te worden ingediend.
Tabellen en figuren dienen op af/onderlijke bijlagen te
worden ingediend, compleet met opschriften en voetno-
ten. Houd bij letters en tekens in labellen en figuren
rekening met verkleining (kolombreedte of /etspiegcl-
breedte).

Benoem nauwkeurig alle gebruikte geneesmiddelen en
chemicaliën; geneesmiddelen bij de algemene gener-
gieke naam. (Als de merknaam vermeld moet worden,
dan gebeurt dat door de/e éénmaal te noemen; bijv, inde
vorm van een voetnoot).

In het Engels gestelde artikelen bestemd voor The Veteri-
nary Quarterly gelieve men door een deskundige op taal
cn stijl te laten nagaan. De Redaktie behoudt /ich het
recht voor een in hel Engels ingediend arlikcl. in overleg
met de auteur, alsnog door een onafhankelijke door haar
aan te w ij/en deskundige op /ijn Engelse mérites (gram-
matica, woordkeus) te lalcn beoordelen c,q, te laten cor-
rigeren.

Verklaring:

Dc Redaktie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke direct of indirect het gevolg mocht
/ijn van gebleken onjuistheden in dc inhoud van dc in dit
tijdschrilt opgenomen artikelen waarbij de auteur is ver-
meld of in dc inhoud van de in dit tijdschrifl geplaatste
advertenties.

Advertenties kunnen /onderopgaafvan redenendoorde
Redaktie worden geweigerd of ingetrokken.
Niels uit dit tijdschrifl mag worden verveelvoudigd en of
openbaar gemaakt, door middel van druk, micro-film of
op welke andere wijze ook, /onder schriftelijke toestem-
ming van de Redaktie.

-ocr page 160-

Onderlinge zorg
voor optimale zekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-47420.

Arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

«

Maatschappij tot onderlinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen ven art>eidsongeschiktheid u.a.

MD 04 E

-ocr page 161-

)rie

zersterke plus|:^nten
an
Nasalgen*-IF"

:linisch

fe

bewezen!

^ellcome

come Nederland B.V.,
bus 248,
lAE Weesp.
D2940-18383.

Eén enting beschermt
R-negatieve dieren een
I jaar tegen IBR/IPV,
I bescherming begint
uur na enting,

land, S.J. Proefschrift
^ersiteit van Wisconsin 1978.

2, Ook voor jonge kalve-
ren met maternale immu-
niteit is een éénmalige
enting voldoende voor
een jaar lang bescher-
ming. Dus géén her-
enting op de leeftijd van
3 maanden.

Heuschele, W.P. & Todd, J.D.
Second Symposium of the
World Association of Veterinary
Microbiologists and Immunolo-
gists. Varna Bulgarije,
september 1973.

JasalgenMP...

laar bestrijdt u IBR
iet zekerst mee!

3. Er is geen gevaar voor
abortus bij enting van
drachtige koeien. Enting
met Nasalgen -IP voorkómt
zelfs abortus t,g,v, IBR
omdat er een krachtige
humorale immuniteit
wordt opgebouwd.

Smith, M.W. et al. Canadian
Veterinary Journal 1978;
19(39):63-71,

Nasalgen*-IP bevat tevens
een verzwakt paraïn-
fluenza-virus
(PI3).

-ocr page 162-

DE LUSTEN & DE LASTEN

Een respectabel aant;il mensen schalt \'n
Mercedes-Benz T ;ian, niet v;inwege een
dringende behoefte ;!;m kuidvermogen, maar uit
pure auto-minnende overwegingen.

Wij kunnen die mensen geen ongelijk
geven. De Mercedes-Benz T is een bijzonucre
auto. En het is mcx.\'ilijk in ccn paar woorden tc
zeggen waarom.

Een stationwagen met de allure van ccn
limousine... maar tegelijkertijd niet het \'officiële\'
ervan. De combi heeft immers een uitges irokcn
sportief k:ir;ikter. Misschien is dit nog de tx;stc
omschrijving: dc enige limousine met ccn vijfde
deur. Maar tcrz;ike. Dc Mercedes-Bcnz T mag
een prachtige auto zijn, het is vooral een
praktische auto. Hij weet vijt voiwa.ssenen en
(;ds extra inogelijkheid) tR\'ee kinderen breeduit
plaats te verschaffen, blij is, ^ifh;uikelijk van het
t}^{-)e, goed voor 6(X) tot 750 kg laadvermogen en
biedt een laadruimte v;in maxim;ial 2,86 m.

Het is iedere keer weer verbiizend hoeveel
voetb;dvriendjes, huisdieren, k:uTi[:)eerlx\'ncxligd-
heden ot chateau-wijnen de T verstouwen k;ui.

Daarbij moet worden opgemerkt dat de

Merccdes-Benz T zeker geen auto is die met een
laar kunstgrepen tot combi is omgetovertl.
)e T is ccn \'fundmnenteer gebouwde
combinatiew;igcn. Hij verschilt niet :illcen qua
vorm van de sed;m, miuir onderscheidt zich ook
in technische zin.

Zo is dc T-scric uitgerust met oiialhankc-
lijke achtcrwielo ihangingcn automati.schc
niveaurcgcling, die invering door Ix\'lading gotxl-
decls com [censeert. .Slechte wegligging door
\'achteroverhangen\' wordt hierdoor voorkomen.

In gewoon Nctlcrhuids: een Mcrccdcs-
BenzT met \'volle bepakking\' ligt even g(x:d op
dc weg als een sedan met louter ccn chautteur

Dc Mcrcedes-BcnzT is in zes verschillende
typen verkrijgb:iar. Drie dic.sefs fwaiiroiulcr dc
opmerkelijke .301) TDT met TurDo-Dic.selmotor)
cn drie Ixnzinemodcllcn, wa;irvan een tweetal
met inspuiting.

Automobielen die een tlinkc h(x;vcclheid
lasten kunnen dragen. Met bc-houd van dc lusten.

200T ■ 230TE - 280TE - 240TD - 300TD - 300TDT TURBO-DIESEL

MERCEDES-BENZ T. DE PERFECTE COMBINATIE.

.\\iiR(.ll)l-.s-]ll N/,\\|-.l)IRl.ANnHV.UI .•\\CI<)K\\\\K, JV-;\'.iJ,.\\ni lUK Ml H l. n-o :

-ocr page 163-

b

Tegen hoefkatrolaandoening
(podotrochleose) en chronische
sesambeenskreupelheid
(sesamoiditis) bij paarden en ponies:

duviculine^

Verminderde doorbloeding van straalbeen en
sesambeenderen is de directe oorzaak van
hoefkatrolaandoening, met als gevolg stram-
heid, kreupelheid en uiteindelijk onbruik-
baarheid,

Duviculine is een vasodilatans met vertraagde
afgifte. Het verlaagt de viscositeit van het
plasma en stimuleert de vervormbaarheid
van de erytrocyten, waardoor de oorspron-
kelijke doorbloeding wordt hersteld.

Handelsvormen

Flacons a 100 en a 250 capsules.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS7133. 1007 JC AMSTERDAMTEL. (020)440340/440911

-ocr page 164-

Financieel zelcer!

De financiering van een praktijk is specialistisch werk. Door
onze jarenlange ervaring en onze onafhankelijkheid van
financiële instellingen kunnen wij u van dienst zijn bij het
nemen van belangrijke beslissingen voor uw toekomst.
DIX & CO is een adviesbureau voor medici, niet alleen voor
een totaal financieel plan maar ook voor uw verzekeringen en
contracten met de bijbehorende fiscale en juridische
aspecten.

Daarom strekt onze relatiekring zich uit over het gehele land.

Voor nadere informatie of een afspraak kunt u ons bellen.

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Tel. 030 - 51 15 20

Een welvaartvast daggeld-Inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met geheel - en onder alle omstandigheden - fiscaal attrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem — Tel. 085 - 45 58 22
Utrechtseweg 145/F88

functionele

£

armaceutlca

r

afgestemd op uw praktijk

feed-farm b.v. tel. 01621 - 14550 raamsdonksveer

-ocr page 165-

Mammivert®

gerichte en effektieve bestrijding van mastitis

Met de unieke combinatie van de twee specialités Spiramycine en
Colistine geeft Mammivert de volgende voordelen:

Penetreert in gehele uienweefsel

Zeer snel resultaat

Géén resistentie-vorming

Geeft géén irritaties

Vooreen optimale therapie dienen uiteraard de normale hygiënische maatregelen
te worden genomen.

RHONE PDULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-457151

-ocr page 166-

OVERVVRKENS, H

BETEKENIS ^

Mycotami, dochteronderneming
\\\'an Gist-Brocades, houdt zich o.a. bezig
met de verkoop en distributie van dier-
geneesmiddelen. Zo heeft Mycofami een
reputarie opgebouwd op het
gebied van pluimveevaccins,

varkensvaccins
en anribiorica.
De ontwnkkeling
van deze ge-
neesmiddelen
vindt plaats
bij de befaam-
de laboratoria Dr.
de Zeeuw.
Daarvan afkomsrig
zijn Delsuvac
Aujeszky, AR, HP
en E\'Coli.
Stuk voor stuk
varkensvaccins
hun effecriviteit. \'

De ziekte van Aujeszky.

Gevreesd fenomeen binnen de
varkenshouderij is de ziekte van Aujeszky.
Een ziekte die naast biggensterfte tot vaak
belangrijke groeivertra-
ging kan leicjen.

Dc gevolgen van
beide zijn gelijk: een
aanslag op her bedrijfs-
resultaat. De ziekte van

^ , , , , . Aujeszky op de mesterii-
Fatale gevolgen door de i i i

ziekte van Aujeszky op bednjven IS eenvoudig

tokbednjven. fe voorkomen

met Delsuvac Aujeszky.

Eén injectie bij aan-
komst (op ca. 9 weken) vrij-

die bekend staa

,an om

Waarom Delsuvac Aujeszlc

Met Delsuvac Aujeszky heeft u
een beproefd vaccin in handen.

Het werkt snel en effectief. Verc
geeft Delsuvac Aujeszky geen enffeact
de spreiding van het ent virus is nul en
het wordt in Nederland geproduceet

Uit een oogpunt van kwaliteits-
controle is dat een belangrijk verschil r
andere levenc
vaccins
Delsu
^ Aujesi
heeft eer

waart de varkensmester in de regel
gehele mestrijd van de
zorgen.

-ocr page 167-

Sf ZIEKTEN EN DE

J MYCOFARM.

^istanr hoog viaisgehalte.

Echter, beweringen moeten ge-
küd worden door cijfers uit de prakrijk,
plnu, ondenoek wees
|dat de behandeling
!t Delsuvac Aujeszky
j percentage besmette
fkcns het ^
i-kst deed !
jen. 1 • Een

ƒ, Andere varkensvaccins van
Mycofarm.

Zoals gezegd: laboratoria

Dr. de Zeeuw ontwikkelde
) nog andere varkens-

vaccins. Delsuvac
HP bijvoorbeeld.
Het geïnactiveerde vaccin tegen
eenzijdige longontsteking
(Haemophilus pleuro-
pneumoniae), met name ge -
waardeerd op het mest-
bedrijf Verder
Delsuvac AR
tegen atrophi-
sche rinitis en
\'elsuvac
rColi tegen
entero toxaemie.

U ziet, zo is Mycofami
voortdurend in de weer voor
( dierenarts en boer.

Als steun in de mg voor het
gezond maken èn houden van dier
en bedrijf.

stekende
len, lijkt ons, om
[(suvac Aujeszky ook in uw praktijk te
iruiken.

©ffar

K:0FARM, HUIS VAN DELSUVAC AUJESZKY, HI^ AREN E-COLL

-ocr page 168-

GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN IN NOORD-NEDERLAND

In verband met de aanstaande pensionering van een tweetal dierenartsen
ontstaan bij de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland
vacatures op het terrein van de

VETERINAIRE
RUNDERGEZONDHEIDSZORG

In dit verband worden sollicitanten opgeroepen die geïnteresseerd zijn in deze
tak van werkzaamheden binnen de Gezondheidsdienst.

De voorkeur gaat uit naar een jonge dierenarts tot ongeveer 35 jaar met enige
praktijkervaring.

Hij/zij dient bereid te zijn zich in Drachten of naaste omgeving te vestigen.

Salariëring volgens de door de Gezondheidsdiensten gehanteerde salaris-
schaal, afhankelijk van leeftijd en ervaring.

Schriftelijke sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnen van dit Tijdschrift
te richten aan de directeur van de Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-
Nederland, postbus 361, 9200 AJ Drachten.

Gevraagd jonge recent afgestudeerde

DIERENARTS

als assistent in een zeer gemengde praktijk in het oosten des lands.

Brieven onder nummer 39/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

DIERENARTS

met ervaring zoekt vast werk (part-time eventueel) in kleine huisdierenpraktijk.
R. Lesuis, Bessemerlaan 133, 3553 GC Utrecht, tel. 030 - 44 68 38.

DIERENARTSASSISTENTE

zoekt een passende werkkring bij dierenarts(en), ruim 8 jaar ervaring.
Hoofdzakelijk kleine huisdieren, maar ook grote huisdieren.
Mej. M. P. D. Peeters (Mariet), Sevenumse Dijk 18, 5993 NK Maasbree,
Limburg. Telefoon 04765 - 1570.

-ocr page 169-

Tegen parvovirose bij gelten en zeugen:

Salsbury Parvo Pro

Gedood, vloeibaar adjuvansvaccin, op basis van
varkensparvovirus. Het vaccinvirus is gekweekt
op weefseicultures.

Een éénmalige vaccinatie vóór de dekking
voorkomt foetale sterfte en mummificatie als
gevolg van een parvovirusbesmetting.
Gelten en zeugen 8-2 weken voor de dekking
enten. Gelten moeten tenminste 6 maanden
oud zijn. Zeugen bij voorkeur in de zoogperiode
vaccineren.

Handelsvormen

Doos met 10 flacons â 20 ml (= 10 doses) en
doos met 10 flacons â 100 ml (= 50 doses).

merk van Salsbury Laboratories. Ctiarles City. U.S.A.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AEDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL (020)440340/440911

-ocr page 170-

Zowel bij SCHAPEN als RUNDEREN is ACEDIST®

een uiterst effectief middel.

— 1 00% effectief tegen volwassen stadia van de leverbot

— 76 - 94% effectief tegen jonge stadia van 6 weken die bij
schapen verantwoordelijk zijn voor de acute distomatose

— brede therapeutische marge

— gunstig en kortdurend uitscheidingspatroon in de melk

— geen invloed op de smaak van de melk

— geen invloed op de kaasbereiding

— bij massale aanwending hoge veiligheidsfaktor t.a.v.
volksgezondheid.

a

ACEDISr

act chemietarma nv

Postbus 5 - 3600 AA Maarssen

-ocr page 171-
-ocr page 172-

GEEN TIJD!

Géén tijd of méér

Wat zou u toch allemaol
kunnen doen als u meer tijd had?
Uw hobby uitoefenen, weer wat
studeren, meer met uw gezin
bezig zijn?

Dat zou u - denken wij - liever doen
don vele uren per week, cis u er tenminste
oen toe komt, uw boekhouding bijhouden, patiëntengegevens
invullen, nota\'s uitschrijven, betolingen controleren, achter uw
geld aanzitten.

Automatisering is voor velen een angst. Toch betekent een
goed uitgekiend, gebruikersvriendelijk automatiseringssysteem
minder werk, dus meer tijd voor wat anders. En dat de door
Brocacef geïntroduceerde VETCOM een uitgekiend systeem is,
bewijst de dagelijkse praktijk bij een aantal collegae van u. En
buiten het genoegen van meer tijd, kunt u ook incalculeren:
gemak bij het opzoeken van patiëntengegevens, medicatie-
historie, een boekhouding die van dag tot dag bij is. De nota\'s
gaan op tijd de deur uit. Een te trage betaler wordt automatisch
gesignaleerd, zelfs aangemaand. U heeft uw geld eerder
binnen!

Dat zo\'n systeem ook in uw praktijk kan passen, zult u waar-
schijnlijk wel aannemen. Moor is het financieel verantwoord ?
Als wij u zeggen dat een complete unit hard- en soft-ware, aan-
gepast aan uw specifieke praktijk, ongeveer f 18.000,-
kost, dan kan ook die vraag snel beantwoord wor-
den. Als u meer informatie wenst, willen wij gaarne een
stukje van onze tijd besteden aan uw tijd.

MetVBCOM-
automatisering
l<iest u voor méér tijd hebben.

BROCACEF KAN MÉÉR VOOR U DOEN

88 brocacef bv

Postbus 75 - 3600 AB Maarssen - 030-45 23 26

-ocr page 173-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Het ulcus diverticuli praeputialis bij het
varken

Ulceration of the Preputial Diverticulum in Swine

W. Wieringa\' en J. M. V. M. Mouwen^

SAMENVATTING Aan de hand van de literatuur wordt een korte beschrijving gegeven van de
normale bouw en functie van het diverticulum praeputiale. Hierna wordt ingegaan op de pathologie
van het diverticulum praeputiale, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan het ulcus diverticuli
praeputialis. Bij de laatste aandoening kunnen een drietal in ernst toenemende en mogelijk
opeenvolgende stadia van eenzelfde ziekteproces worden onderscheiden: versterktepiooivorming
en afschilfering van het slijmvlies, leukoplakie en ulceratie.

Op grond van eigen onderzoek wordt geconcludeerd dat het ulcus diverticuli praeputialis ook
frequent in Nederland voorkomt.

SUMMARY The literature on the normal structure and function as well as on ulceration of the
preputial diverticulum is reviewed.

From personal studies it is concluded that ulceration of the preputial diverticulum is also common
in boars in the Netherlands.

INLEIDING

Vooral in de Duitse literatuur is melding
gemaakt van veranderingen van het diver-
ticulum praeputiale bij het varken, welke
worden samengevat met de naam ulcus
praeputialis (3, 27, 29, 30).

Hoewel de aandoening volgens sommige
auteurs frequent (tot 42,8%) voorkomt bij
zowel gecastreerde als niet gecastreerde
mannelijke varkens (7, 29, 30), is zij tot nu
toe niet beschreven in Nederland.
Het doel van dit artikel is in de eerste plaats
een overzicht te geven van de literatuur
over de normale bouw en functie van het
diverticulum praeputiale en over het ulcus
diverticuli praeputialis. Vervolgens zal op
grond van een eigen onderzoek worden ge-
rapporteerd over het voorkomen van het
ulcus diverticuli praeputialis in Nederland.

Drs. W. Wieringa; destijds student-referent bij de Vakgroep Pathologie.

ProL dr. J. M. V. M. Mouwen; Vakgroep Pathologie, Faculteit der Diergeneeskunde. Rijksuniversiteit
Utrecht De UithoL Yalelaan 1, Postbus 80158, 3508 TD Utrecht.

LITERATUUROVERZICHT
Deze richt zich zowel op de normale bouw
en functie van het diverticulum praeputiale
als op de pathologie ervan. Bij de patholo-
gie van het diverticulum praeputiale zal
behalve aan het ulcus diverticuli praeputi-
alis ook aandacht worden besteed aan an-
dere relevante ziektekundige aspecten.

-ocr page 174-

ostium praeputiale

caudaal decl van praeputiale holle
craniaal deel van praeputiale holte

Fig. I. Longitudinal section of the prepuce and
the preputial diverticulum.

:n het

caudaal deel van praeputiale holte

Fig. 2. Cross section of the prepuce and the
preputial diverticulum.

Anatomie

Het diverticulum praeputiale (bursa prae-
putialis of praeputiaalzak) is een tot onge-
veer vuistgrote buikwaarts gerichte uit-
bochting van de voorhuid, die zich
dorsolateraal over de voorhuid uitbreidt en
naar achteren tot caudaal van de penispunt
reikt. Een van de dorsale wand uitgaan-
de slijmvliesplooi verdeelt de praeputiaal-
zak in een rechter en een linker deel (8,
9, 24), Het ostium diverticuli praeputialis
bevindt zich 3 tot 4 cm caudaal van het
ostium praeputiale (17) (fig. 1 en 2). Het
ostium praeputiale is voor twee vingers
passabel; het ostium diverticuli praeputi-
alis en de vernauwde overgang naar het
caudale deel van de praeputiale holte,
slechts voor één vinger (4).
Ter hoogte van de processus xiphoïdeus
van het borstbeen ontspringen de voorste
praeputiaalspieren. Zij lopen vandaar over
de buikfascie naar de bursa praeputialis en
hechten zich vast aan de laterale en dorso-
lateral zijde van de praeputiaalzak (23).
Aan de caudale zijde van de bursa praepu-
tialis worden de praeputiaalspieren met el-
kaar verbonden door een bindweefsel-
plaat, zodat een zakvormig geheel ontstaat
rondom de eigenlijke praeputiaalzak (18,
23).

De achterste praeputiaalspieren, die hun
oorsprong hebben in de liesstreek en met
de voorste praeputiaalspieren vergroeid
zijn ter hoogte van het praeputium, ontbre-
ken vaak (9, 24). De praeputiaalspieren
zouden tot functie hebben het leegdrukken
van de praeputiaalzak (23),
De binnenbekleding van de praeputiaalzak
bestaat uit cutaan slijmvlies met dunne
plooien (8, 18, 24, 26) en een bleekrose
kleur (27), Tussen de plooien bevindt zich
een dikke hoornlaag die postmortaal ge-
makkelijk loslaat in de vorm van schilfers
(9, 16, 23).

De praeputiaalzak is gevuld met een geel-
witte stinkende inhoud, het smegma (8,
26), Door Kozumplik c.s, (21) werden bij
98 gezonde beren uit deze inhoud de vol-
gende bacteriën geïsoleerd; micrococcen
(45,9%); alpha-haemolytische
Streptococ-
cen (44,8%); Escherichia ro//(28,5%); Co-
rynebacterium pyogenes
(27,6%); Bacillus
subtilis
(19,3%); Pseudomonas aeruginosa
(8,1%); Bacillus cereus (2,0%); Aerobacter
cloacae
(2,0%); Bacillus mesentericus
(1,0%) en Proteus vulgaris (1,0%),

Histologie

Het epitheel bestaat uit meerlagig verhoor-
nend plaveiselepitheel, waarbij het stratum
corneum een lamellaire bouw vertoont (16,
23). In de hoornlaag zijn geen celgrenzen of
kernen meer aanwezig (16).
Meyen (23) verklaart de door hem als nor-
maal beschreven lokale slijmvliesverdik-
kingen uit een toename van het stratum
granulosum, waarbij gelijktijdig het stra-
tum germinativum in de diepte groeit. Te-
vens ontstaat een toenemende verhoorning
van de oppervlakkige lagen, die gevolgd
wordt door afschilfering.

Meyen (23) spreekt hierbij evenals Höfliger
(16) van hoornsecretie. Door andere au-
teurs wordt dit beeld beschouwd als afwij-
kend (18, 27, 30). Samen met de aanwezige
urine vormt het hoornsecreet het smegma
(16, 23),

Onder het epitheel ligt de 0,3 tot 0,4 mm
dikke lamina propria, waarin ter hoogte
van het septum duidelijke papillairlicha-
men te zien zijn. Zij bevat veel lymfocyten,
die op sommige plaatsen zijn gegroepeerd

-ocr page 175-

tot lymffollikels (18). Dan volgt de submu-
cosa, waarin veel bloedvaten en vetweefsel
liggen.

Daaronder bevindt zich een laag met veel
kriskras verlopende dwarsgestreepte spier-
vezels. waartussen eveneens een grote hoe-
veelheid vetweefsel voorkomt (23). Ten-
slotte volgt de laag met de spiervezels van
de praeputiaalspieren, die de gehele prae-
putiaalzak omgeven (18).
In de wand van het diverticulum praepu-
tiale is geen klierweefsel aanwezig (9).

Functie

Door Hering (15) en Frank (12) werd de
praeputiaalzak als secretieorgaan van de
beregeurstof betiteld, maar Claus c.s. (6)
hebben aangetoond dat de beregeur wordt
veroorzaakt door het door de testikels ge-
vormde en in vet en speekselklieren opge-
slagen 5-alpha-androsteron.
Bendz (2) beschouwde de praeputiaalzak
als opslagreservoir voor urine, en Oehmke
(25) dacht aan een rudimentaire geslachts-
klier. Volgens Höfliger (16) zou de praepu-
tiaalzak dienen ter bevordering en onder-
steuning van de erectie en ejaculatie.
Meyen (23) dacht aan een smeerfunctie tij-
dens de dekking.

HET ULCUS DIVERTICUl-l PRAEPUTlAt.lS
Voorkomen

Tschernjak en Bendinger (29) vonden bij
42,8% van 500 door hen onderzochte man-
nelijke varkens, voor het merendeel beren
met een leeftijd van 8 ä 9 maanden, afwij-
kingen in de praeputiaalzak, terwijl bij
beren met een leeftijd van 1-1\'/j jaar het
percentage aangetaste diverticula 68,7%
bedroeg. Door Köhler (20) werd bij 1000
castraten met een leeftijd van 9-11 maan-
den een aantastingspercentage van 24,6%
vastgesteld.

De afwijking blijkt bij alle onderzochte ras-
sen voor te komen, i.e.: het Duits Edelzwijn
(20), het Duits landvarken, het Belgisch
landvarken en de Piétrain (5, 27).

Klinische aspecten

Het ulcus diverticuli praeputialis gaat vaak
gepaard met een urineretentie in het diver-
ticulum praeputiale (3). Hierdoor ontstaat
een dilatatie van het diverticulum die uit-
wendig zichtbaar is als een zwelling van het
voorste praeputiumgebied (3, 4, 28). Ten
gevolge van de dilatatie komt het ostium
diverticuli lager en in het verlengde van de
penis te liggen, waardoor een storing in het
uitschachten kan ontstaan, een functionele
phimosis. Hierdoor wordt de penis door
het ostium diverticuli in de praeputiaalzak
gestoken, waarbij van buiten zichtbare
frictiebewegingen worden uitgevoerd en de
ejaculatie optreedt (3, 10, 28). Bij druk op
het diverticulum stroomt de geretineerde
urine, die vaak sterk troebel is, vlokken
bevat en onaangenaam ruikt, naar buiten

(5).

Bij een ulceratie van de divertikelwand
kunnen bloedvaten worden aangetast,
waardoor de divertikelinhoud een donker-
rode kleur krijgt; zelfs kan de divertikel-
holte overwegend met bloed gevuld zijn.
Het bloedverlies kan zo uitgesproken zijn
dat anaemie en libidoverlies optreden (3).
Dergelijke ulcera kunnen spontaan gene-
zen (3, 5). Als complicatie kan echter een
ontsteking in de omgeving van de praeputi-
aalzak ontstaan (peridiverticulitis), die tot
een posthitis en een vernauwing van de
praeputiaalopening leidt (phimosis). De
dekkingsbereidheid van de beer is hierdoor
verminderd of verdwenen (4).
De diagnose ulcus diverticuli praeputialis
kan door digitaal onderzoek worden vast-
gesteld. Met de dorsocaudaal in het prae-
putium ingevoerde wijsvinger komt men
uit in het diverticulum praeputiale, dat dan
in zijn geheel kan worden afgetast. Hierbij
zijn de ulcera te voelen als omwalde slijm-
vliesdefecten, terwijl de rest van het slijm-
vlies glad aanvoelt. De voorstadia van de
ulcera, de leukoplakiën, zijn te herkennen
als erwtgrote slijmvliesverdikkingen met
een ruw oppervlak, die tijdens het onder-
zoek gemakkelijk loslaten (3). Bij een meer
diffuse diverticulitis en een peridiverticuli-
tis voelen de divertikelwand en omgeving
verdikt en stevig aan. In de ontstoken prae-
putiaalzak kunnen ook concrementen
worden aangetroffen (9, 14).
Therapeutisch zijn de mogelijkheden be-
perkt. Glasser c.s. (14) noemen een behan-
deling, waarbij de praeputiaalzak wordt
leeggedrukt en gespoeld met een zwak des-
infecterende oplossing. Door andere au-
teurs wordt alleen een chirurgische thera-
pie aangegeven, bestaande uit een
verwijdering van de bursa praeputialis (I,
3, 5, 11).

-ocr page 176-

Pathomorfohgie

De macroscopisch zichtbare slijmvhesver-
anderingen van de praeputiaalzak kunnen
sterk variëren. Scheid c.s. (27) noemen
evenals Weiss (31) een drietal verschillende
beelden:

type 1: Een plaatselijk toegenomen
plooivorming van het slijmvlies met of zon-
der afschilfering (desquamatie).
type 2: Scherp omschreven witte, stevige
verdikkingen van het slijmvlies met een
doorsnede van 3 tot 4 mm en soms een iets
ingedeukt centrum. Het aantal van deze
z.g. leukoplakiën kan twintig of meer be-
dragen (29), vooral in de omgeving van het
ostium diverticuli (7, 19, 20).

type 3: Een scherp omschreven sterke
verdikking van het slijmvlies met een door-
snede van 3 tot 10 mm en een kratervormig
centrum. In het centrum kan een meerdiep-
gaande necrose ontstaan, resulterend in een
ulcus. De ulceratie kan gepaard gaan met
bloeding. Hun aantal kan variëren van 5 tot
50 en gecombineerd voorkomen met de
twee eerder genoemde vormen (5). Naast
elkaar gelegen ulcera kunnen conflueren.

Volgens Scheid c.s. (27) is een soortgelijke
indeling microscopisch mogelijk. Type 1 is
daarbij gekenmerkt door acanthose en hy-
perkeratose, soms gecombineerd met para-
keratose (7, 30). In een vroeg stadium van
deze vorm wordt alleen een verdikking ge-
zien van het stratum spinosum, gepaard
gaande met een hypertrofie van het corpus
papilläre (5, 29). In de meer oppervlakkig
liggende epitheellagen kunnen vacuolen in
de cellen worden aangetroffen (hydropi-
sche degeneratie). In het stratum corneum
komt naast normale verhoorning, korrelig
verval voor van verhoornende cellen. Soms
zijn grote delen losgelaten van het stratum
corneum en het stratum spinosum (5, 29).
Bij type 2 worden de voor type 1 kenmer-
kende veranderingen in versterkte mate
aangetroffen. Hierbij kan het stratum cor-
neum tot twintigvoudig verdikt zijn en het
stratum spinosum tot vijftien lagen zijn uit-
gegroeid (5). Daarnaast worden ontste-
kingsveranderingen aangetroffen in het
slijmvlies ter hoogte van het veranderd epi-
theel. Deze zijn gekenmerkt door ophopin-
gen van polymorfkernige leucocyten in het
stratum corneum en in de lamina propria.
In de lamina propria komen bovendien
ontstekingshyperaemie en oedeem voor.
Verder worden perivasculaire Infiltraten
van lymfocyten en plasmacellen aangetrof-
fen. De normaal in de wand aanwezige
lymffollikels zijn vergroot (20, 29, 30).
Type 3 is behalve door de ad type 2 ge-
noemde veranderingen bovendien geken-
merkt door een ulcus in het centrum van de
slijmvliesverdikking. Hierbij kunnen in de
lamina propria naast exsudatieve ook pro-
liferatieve ontstekingsveranderingen wor-
den aangetroffen (29, 30).

Oorzaak en pathogenese
Als oorzaak wordt door Köhler (20), Weiss
(31) en Glässer c.s. (14) de etsende werking
genoemd van de ontbindende urine die zich
in de praeputiaalzak ophoopt en waarin
zich zeer veel bacteriën bevinden. Ook vol-
gens Tscherniak en Bendinger (29) zijn het
de ontbindingsprodukten van de langdu-
rig in de praeputiaalzak aanwezige urine en
de zich daarin ontwikkelende bacterie-
flora. die een chronische prikkeling van het
slijmvlies veroorzaken en daardoor een
ontstekingsreactie op gang brengen, die
gepaard gaat met de vorming van de leuko-
plakiën.

De epitheelveranderingen kunnen zo ern-
stig worden dat in een later stadium ulcera-
tie optreedt. Volgens Cohrs (7) ontstaan
ulcera na infectie van de leukoplakiën. Hij
noemt echter geen oorzaak voor het ont-
staan van de leukoplakiën.
Volgens Gelev (13) zou het ulcus diverticuli
praeputialis worden veroorzaakt door
Leptospira diverticuli. Kujumgieven Spas-
sova (22) echter stellen hiervoor
Trepo-
nema suis\'
verantwoordelijk. Door Boll-
wahn en Schoon (5) is onderzoek gedaan
naar de betrokkenheid van schimmels
maar deze werden niet aangetroffen in de
door hen onderzochte leukoplakiën.
De aandoening begint met acanthose en
een hypertrofie van het corpus papillate,
gevolgd door hyperkeratose. In het over-
gangsgebied van stratum spinosum naar

Door deze onderzoekers werd waarschiinlijlc een verlceerde naamgeving toegepast. Treponema moet Borrelia
zijn (Treponema = flexibel met weinig windingen; Borrelia = star met veel windingen). —
red.

-ocr page 177-

stratum corneum treedt vervolgens een hy-
dropische degeneratie op. Het stratum cor-
neum vertoont een sterke afschilfering,
waarbij steeds meer leucocyten invaderen
in het stratum corneum vanuit de ontsto-
ken onderliggende lamina propria (5, 29).
Tengevolge van necrose van het epitheel
ontstaat tenslotte een ulcus. De door Boll-
wahn en Schoon (5) beschreven genezing
begint centraal doordat granulatieweefsel
het vervallen weefsel vervangt en uiteinde-
lijk littekenweefsel overblijft.

EIGEN ONDERZOEK

Omdat het ulcus diverticuli praeputialis tot
nu toe in ons land niet is beschreven, werd
een postmortaal onderzoek ingesteld naar
het voorkomen ervan bij willekeurig geko-
zen jonge en oude Nederlandse slachtbe-

ren.

gegeven in

tabel 1 en in fig, 3, 4 en 5,

Tabel 1. De bij 31 oude slachtbercn en 30 jonge gecastreerde slachtberen aangetroffen slijmvliesbeelden

In het diverticulum praeputiale.

oude beren

jonge beren

slijmvliesbeelden

aantal

percentage

aantal percentage

normaal

8

25.9

10 33.3

bruine pigmentatie, versterkte

piooivorming en afschilfering

13

41,9

12 40

lokale epitheelverdikkingen

(leukoplakie)

3

9,7

2 6,6

lokale epitheelverdikkingen

met één tot meerdere ulcera

7

22,5

6 20

fable 1. The appearance of the mucosa of the preputial diverticulum

as found in 31 old boars and 30 young

castrated boars after slaughtering.

MATERIAAE EN METHODEN

Hel materiaal bestond uit praeputia van 31 slachtbe-
ren met een leeftijd van 2-3 jaar en 30 praeputia van
gecastreerde slachtbercn met een leeftijd van 6-8
maanden.

De onderzochte varkens behoorden tot het Neder-
landse landvarken en Groot-Yorkshire ras.
Het praeputium werd opengeknipt vanuit het ostium
praeputiale, waardoor het ostium diverticuli praepu-
tialis en een deel van het slijmvlies van de praeputiaal-
zak evenals de inhoud ervan beoordeeld konden wor-
den. Vervolgens werd het praeputiaalzakje vanuit het
ostium diverticuli geopend en het overige slijmvlies
beoordeeld.

Het weefsel voor histologisch onderzoek werd gefi-
xeerd in een 4% formaline oplossing en ingebed in
paraplast, waarna de 6m dikke coupes werden ge-
kleurd met haemaluin-eosine.

RESULTATEN

Macroscopische bevindingen
De gevonden slijmvliesbeelden zijn weer-

Eig. 3. Geopend diverticulum
preputiale met normaal cutaan
slijmvlies. Ostium praeputiale
(pijl).

-ocr page 178-

Fig. 4. Geopend diverticulum preputiale met een sterk geplooid en bruin gekleurd slijmvlies. Ostium
preputiale (pijlen).

Fig. 5. Surface of mu-
cous membrane of a pre-
putial diverticulum with
local mucosal thickenings
without (thin arrow) or
with (thick arrow) central
indentation or ulceration
(u).

De inhoud van de normale diverticula was
waterig dun met een witte tot heldergele
kleur. Bij de diverticula met een bruine
pigmentatie en afschilfering van het epi-
theel was de waterige inhoud bruin en troe-
bel, terwijl de diverticula met lokale epi-
theelverdikkingen gevuld waren met een
dunne, troebele en gele vloeistof. De diver-
ticula inet één of meer ulcera bevatten een
waterige inhoud die geel tot bruin gekleurd
was, soms met bloedbijmenging en grove
geelbruine partikels.

De lokale epitheelverdikkingen en de ul-
cera kwamen het meest frequent voor in de
omgeving van het ostium diverticuli prae-
putialis.

-ocr page 179-

Microscopische bevindingen
Microscopisch werden eveneens in ernst
toenemende slijmvliesveranderingen vast-
gesteld. De histologische bevindingen kun-
nen overeenkomstig de macroscopische
beelden als volgt worden gegroepeerd:

1. Normaal slijmvliesbeeld (fig. 6).

2. Geringe hypertrofie van het corpus pa-
pillate, gepaard gaande met acanthose
en eventueel een geringe hyperkeratose
met of zonder parakeratose en een ge-
ringe infiltratie van polymorf- en rond-
kernige ontstekingscellen in de lamina
propria (fig. 7).

3. Lokale sterke hypertrofie van het cor-
pus papillate in combinatie met een uit-
gebreide acanthose, hyper- en parake-
ratose met hydropische degeneratie van
het epitheel en intra-epitheliale Infiltra-
ten van polymorfkernigen; tevens een
toegenomen rondkernige infiltratie in
de lamina propria, soms met een ge-
ringe infiltratie van polymorfkernige
leucocyten (fig. 8 en 9).

4. Beeld van leukoplakie, zoals beschre-
ven onder 3, samen met een uitgebreid
epitheliaal verval en desquamatie, re-
sulterend in een ulcus; tevens een sterke
infiltratie van polymorfkernige ontste-
kingscellen intra-epitheliaal en in de la-
mina propria (fig. 10).

CONCLUSIE

Uit het onderzoek blijkt dat het ulcus di-
verticuli praeputialis ook in Nederland
voorkomt, zowel bij jonge als oude wel of
niet gecastreerde slachtberen. Het percen-
tage afwijkende diverticula is ongeveer ge-
lijk aan dat van Scheid c.s. (27).
Zowel de macroscopische als microscopi-
sche slijmvliesbeelden komen overeen met
die in de literatuur (20, 27, 30). Zij vormen
een reeks van in ernst toenemende slijm-
vliesveranderingen, die mogelijk opeenvol-
gende stadia representeren van eenzelfde
ziekteproces.

Een onderzoek naar de klinische betekenis
van het ulcus diverticuli bij fokberen lijkt
van belang.

Fig. 6. Normaal cutaan slijmvlies van een diverticulum praeputiale. H.E., obj. 20x.

„.v.,

Fig. 6. Normal cutaneous mucous membrane of a preputial diverticulum. H.E., obj. x20.

-ocr page 180-

Kig. 7. Cutaan slijm-
vlies van een diverticu-
lum preputiale rnet
hypertrofie van het
corpus papilläre, acan-
those. hyperkeratose
en ontstekingscelinfil-
traten in de lamina
propria, H,F.,.obj.20x,

Fig. 7. Cutaneous \' ^ t,

mucous membrane ofa
preputial diverticulum
with hypertrophy of
the papillary body. i- ,\'
acanthosis, hyperkera- >
tosisand inflammatory
cell infiltration in the i \'

lamina propria. H.E.,
obj. x20. • \' i

tüv,«

<

. a*\'

Kig, 8, Cutaan slijm-
vlies van een diverticu-
lum preputiale meteen
lokale hyperplasie van
het epitheel een ul-
merkt door hypertro-
fie van het corpus pa-
pilläre. acanthose en
hyperkeratose. H.H..
obj. 2.5x.

Fig. X. Cutaneous
mucous membrane of
a preputial diverticu-
lum with local epithe-
lial hyperplasia char-
acterized by hyper-
trophy of the papillary
body, acanthosis and
hyperkeratosis. H.E..
x2.5.

Kig, 9, Grotere ver-
groting \\\'an de leuko-
plakie in fig. 8. Behalve
de hypcrplasie van het
epithecl /.ijn de hydro-
pischc degeneratie van
hct epitheel cn ontste-
kingscelinfiltraten in-
tra-epitheliaal en in de
lamina propria zicht-
baar. U.E., obj, 25x,

Kig, 9. Magnifica-
tion of fig. 8. Besides
theepithelial hyperpla-
sia a hydropic degene-
ration of the epithe-
lium, and inflamma-
tory cell infiltration
both intraepithelial
and within the lamina
propria are visible.
H.E.,obj, x25.

-ocr page 181-

Kig. 10. Cutaan slijm-
vlies van een diverti-
culum preputiale met
naast hyperplasie van
het epitheel een ul-
ceratie. H.E., obj. 25x.

DANKBETUIGING

De auteurs danken de Vleeskeuringsdiensten te \'s-
Gravenhage en Eindhoven voor hun bereidwillige me-
dewerking bij het verzamelen van het onderzoekmate-
riaal.\'

LITERATUUR

1. Aanidal, .L, Hogset, L, and Filseth.O.: E.xtirpa-
tion of the preputial diverticulum of boars used
in artificial insemination.
J. Am. )-<\'/. .i/cr/. /I.v.v.,
L\'!2,
522. (1958).

2. Bendz: Handbog i den physiologische Anatomie
afdealmindeligstedanske huuspattedry. Kjöben-
havn. 187.1 (geciteerd door Dehmke, 1897).

.•?. Bollwahn, W. In: W. Schulze, K. Bickhardt. W.
Bollwahn, G. v. Mickwitz und H. Plonait. Klinik
der Schweinekrankheiten. Verlag M. und U.
Schaper, Hannover, 1980.

4. Bollwahn, W. und Grove, D.: Die Klinisch-
Andrologische Untersuchung von Zuchtebern.
Praki. Tierarzt. 5.1, 182. (1972).

5. Bollwahn. W. und Schoon. W. A.: Klinik und
Histopathologic der Präputialbeutelgeschwüre
(Ulcus diverticuli praeputialis) des Ebers.
Di.seli.
lierärzll. H\'.u lir..
87, 48. (1980).

6. Claus, R.. Hoff mann. B,, and Karg, H.: Determi-
nation of .\')-aipha-androst-16-en-.Vonc, a boar
taint steroid in pigs, with reference to relation-
ship to le.stosterone. ,/.
.Anim. Sei.. 129.1.
(1971).

1. Cohrs, P. In: Nieberle und Gohrs. Lehrbuch der
speziellen pathologischen Anatomie der Haus-
tiere. 5. Auflage, (iustav Fischer Verlag, Stutt-
gart, 1970.

8. Dellmann, H. D.and Brown, F. M.: Te.xtbook of
Veterinary histology. Lea and Febiger. Philadel-
phia, 1976.

9. Ellenberger-Baum: Handbuch der vergleichende
Anatomie der Haustiere. 18. Aullage. Springer
Verlag, Berlin, 194.1.

10. Evans. L. E. and Clark. \'1. L.: Abnormalitiesand
injuries of the boars penis. Proc. 4th LP.V.S.
Congress, Ames, USA, 1976.

11. Evans, L. E. and West, .1. R.: Resection of the
preputial diverticulum in the boar. Proc. 4th
I.P.V.S. Congress, Ames, USA, 1976.
Frank: Anatomie der Haussäugetiere. München,
1881 (geciteerd door Meyen, J., 1956).
Gelev, L: Über die pathogenen Eigenschaften der
Leplospira Jiverlieuli. Ahl. f. haeieriol. Orig..
194, .174. (1964).

Glässer, K., Hupka, E. und Wetzel, R.: Die
Krankheiten des Schweines. Verlag M. und H.
Schaper, Hannover, 1961.
Hering: Physiologie der Haustiere. Stuttgart,
1812 (geciteerd door Dehmke, 1897).
Hölliger, H.: Haarkleid und Haut des Wild-
schweines. Inaugural-Dissertation, Zürich, 1931.
Hokanson, .1. F. In: Dunne, H. W. and Léman,
A. D.: Diseases of swine. 4th ed., Ames Iowa,
State University Press, 1975.

18. Jacobi, B.: Die chronische proliferierende Ent-
zündung des Nabelbeutels des Schweines.
Inaugural-fiissertation, Bern, 1908.

19. Jubb, K. V. F. and Kennedy, P. C.: Pathology of
domestic animals. Second edition. Vol. I, 1970
Academic Press, New York and London.
Köhler, H.: Zur Kenntnis des sogenannten Prä-
putialbeutelgeschwüres des Schweines. Inaugu-
ral-Dissertation. Leipzig, 19.15.
Kozumplik, .1., Vrba, Z., Pokorny, H., and .lelin-
kova, E.: Frequency and intensity of bacteriolo-
gical content of preputial diverticulum without
liquid in auctional boars.
Acl. vel. BR.\\0., 38,
571. (1969).

22. Kujumgiev, 1. and Spassova, N.: Identifizierung
und Taxonomie einer neuen Art der Gattung
Treponema (Schaudinn, 1905):
Treponema sui.s.
Zhl. Bakieriol. (Orig.). 404. (1968)
Meyen, .).: Neue Untersuchungen zur Funktion
des Präputialbeutels des Schweines.
Zenihl. Vel.
Med..
5, 475. (1968).

Nickel, R.. Schummer. A. und Seiferle, E.: Lehr-
buch der Anatomie der Haustiere. 4 Auflage,
Verlag Paul Parey, Berlin-Hamburg, 1979.

12.

1.1.

14.

\\5.

16.

17.

20.

21

21.

24.

-ocr page 182-

25. Oehmke: Anatomische physiologische Untersu- mospermic bei Zuchtebern. Dtsch. tierärztl.
chungen über den Nabelbeutel des Schweines. Wschr.. 19 . 424, (1972).

Archiv. Wisseruch. u. prakt. Thierheilk..2i, 146, 29. Tschernjak. W. S. und Bendinger, G.: Über die

(1897). unter dem Namen \'Präputialbeutelgeschwüre\'

26. Sajonski, H. und Smollich, A.: Mikroskopische bekannten Veränderungen des Präputialbeutels
Anatomie, mit besonderer Berücksichtigung der der Schweine.
Tierärztl. Rundschau. 38, 875.
landwirtschaftlichen Nutztiere. S. Hirzel Verlag, (1932)

l.eipzig, 1972, 30, Weiss. E, In: E, Jciest, Handbuch der speziellen

27, Scheid. .1, R,, Hertrampf, S,, LUning, I, und pathologischen Anatomie der Haustiere, 3, Auf-
Schoon. H, A,: Endoskopische sowie läge. Band IV, Verlag Paul Parey, Berlin-
pathologisch-anatomische und histologische Hamburg, 1962,

Untersuchungen von Veränderungen im Präpu- -^1- Weiss, E, In: Dahme, E, und Weiss, E,: Grund-

tialdivertikelbereich bei Ebern verschiedener f\'ss der speziellen pathologischen Anatomie der

Kaisen. Dtsch. tierärztl Wschr.480, (1980). Haustiere, Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart,

28, Treu, H,, Hillmann. H, und Bollwahn. W,: Hä- 1983,

Enkele aspecten van de lactaatvorming en
verdwijning bij dravers tijdens inspanning

Some Features of the Production and Disappearance of Lactate in Trotters
during Exercise

R. van den Hoven\'

SAMENVATTING Veneuze lactaatgehaltes zijn bepaald bij dravers na arbeid van verschillende
intensiteit met de bedoeling om een bruikbare parameter voor het arbeidsvermogen van het paard te
vinden. Na gestandaardiseerde arbeid hadden goed getrainde dravers gemiddeld een lagere veneuze
lactaatconcentratie dan slecht getrainde dravers. Bij jonge licht getrainde dravers en bij goed
getrainde dravers verdween het lactaat in de rust na standaard arbeid sneller uit het bloed dan bij de
slecht getrainde dravers. Bij duurtraining werd minder lactaat gevormd dan hij het coursen, terwijl
er bij interval training het meeste lactaat gevormd werd. Het is mogelijk om aan de hartd van
veneuze lactaatconcentraties na belasting conclusies le trekken over de zwaarte van de opgelegde
belasting (bijv. de training) of over de trainingstoestand van het paard. Het was in deze studie niet
mogelijk om aan de hand van de veneuze lactaatconcentraties na standaardbelasting een voorspel-
ling te geven van de potentiële snelheid van een draver.

SUMMARY Venous lactate concentrations were determined in standard-bred trotters following
e.xercise of varying intensity to obtain a u.teful parameter in determining the working capacity of
horses.

After standard excercise, well-trained horses produced less lactate than did inadequately trained
horses. During the post-e.xercise resting period, lactate disappeared faster from the blood in
well-trained horeses and young lightly trained horses than it did in poorly trained horses. Steady-
state training resulted in lower lactate levels than those recorded after racing, whereas interval
training resulted in the highest lactate levels. Measuring post-e.xercise venous lactate concentrations
was useful in determining the state of training and in asses.\'iing the work-load of a horse. It was twt
possible to predict the racing potential of a horse on the basis of a post-e.xercise lactate level after
standardized exercise in the present study.

\' Drs, R, van den Hoven. Kliniek voor Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren. Yalelaan 16, 3524 CM
Utrecht,

-ocr page 183-

Kennis van de inspanningsfysioiogie van
het paard is noodzaicelijk geworden door
de toenemende behoefte aan veterinaire
begeleiding van het sportpaard welke be-
staat bij de gebruikers, maar ook bij de
wedstrijdleiding.

De eerste indruk over de grootte van het
arbeidsvermogen wordt uiteraard ge-
vormd door bet door het paard behaalde
resultaat op de wedstrijd. Daarbij zijn ech-
ter rijtecbniek, wedstrijdtaktiek en de be-
reidwilligheid van het paard om mee te
werken (met name de africhting) factoren,
die negatief kunnen werken op het maxi-
maal te behalen resultaat. Er kunnen daar-
door verkeerde conclusies getrokken wor-
den over het prestatievermogen van het
paard. Verder is het ook niet mogelijk om
op die manier uit te maken welke fysieke
factoren de oorzaak zijn voor het goed of
slecht presteren. Uit de literatuur is geble-
ken, dat de hartfrequentie bij en de veneuze
lactaatconcentratie onmiddellijk na arbeid
bij dravers een objectieve parameter voor
het arbeidsvermogen kan zijn onder ge-
standaardiseerde omstandigheden (2, 10,
12, 13).

Bij dit onderzoek is nagegaan welke veran-
deringen er in het veneuze lactaatgehalte
optreden door arbeid bij jonge pas lichtge-
trainde paarden, bij goed en slecht ge-
trainde paarden en bij succesrijke paarden.

MA I El^IAAl. EN METHODEN (zie tabel 1)

In totaal werden 35 dravers gebruikt (14 hengsten. 6
ruinen, 15 merries). De gemiddelde leeftijd bedroeg
5,7 ±
2.i jaar. De paarden werden naar leeftijd, on-
dergane belasting en trainingstoestand onderverdeeld
in 4 categorieën (tabel I).

1. Jonge pas lichi getrainde paarden

De/.e categorie bestond uit 6 paarden: 3 hengsten, I
ruin en 2 merries.

De gemiddelde leeftijd was 3,2 ± 0,8 jaar. De paarden
werden dagelijks uitgereden gedurende 20 minuten bij
een tempo van 240 m min. Tweemaal in de week
werden de dieren 5 minuten uitgereden bij een tempo
van 240 m min., waarna ze 3600 m \'snel gereden\'
werden in een tempo van 500 m min. De dieren wer-
den aldus gedurende 4 a 6 weken getraind. Voor,
onmiddellijk na het snelwerk en 15 minuten later
werden bloedmonsters afgenomen.

2. Goed getrainde paarden

Deze categorie bestond uit 10 paarden: 3 hengsten, I
ruin en 6 merries.

De gemiddelde leeftijd was 5,7 ± 2,1 jaar. De gemid-
delde kilometertijd (record) welke de paarden ooit in
hun leven gelopen hadden was 82,1 ± 3,1 seconden.
De training bestond uit dagelijks uitrijden gedurende
15 a 20 minuten met een tempo van 400-500 m min.
Tweemaal in de week werden de paarden snel gereden
over 3600 m. met een tempo van 600 m min., waarbij
de laatste 500 meter met maximale snelheid afgelegd
werd.

De bloedafname geschiedde op gelijke wijze als bij de
paarden uit categorie 1.

3. Slecht getrainde paarden

Deze categorie bestond uit 10 paarden: 4 hengsten, 2
ruinen en 4 merries.

De gemiddelde leeftijd was 6,7 ± 2 jaar. Het gemid-
delde record was 82,4 ±3,1 s km. Deze paarden
werden niet regelmatig en niet volgens een schema
getraind.

Voor dit onderzoek moesten de paarden dezelfde be-
lasting ondergaan als de paarden uit de 2e categorie.

4. Winnaars en geplaatste paarden

Deze groep bestond uil 9 paarden: 4 hengsten, 2 rui-
nen en 3 merries. De gemiddelde leeftijd bedroeg 6,3
± 2,3 jaar. Het gemiddelde record was 78,6 ± 2,7
s km. Deze paarden hadden in de twee weken voor of
na de bloedafname één of meer le, 2de, 3de of 4de
plaatsen veroverd in koersen over 1600 -2400 meter.
Vier paarden werden 3x in de week uitgereden in een
tempo van 650 m min. over 4200 m (= trainingssys-
teem D). Bij deze dieren werd voor, direct na en 15

I abel I. De gemiddelde leeftijden en records met hun standaarddeviaties en het aantal onderzochte paarden
\\ an de verschillende categorieën.

Categorie

Aantal
paarden

Gemiddelde
leeftijd ± SD
in jaren

Range

(iemiddelde record
± SLl in seconden
1000 m

Range

1 jonge licht ge-

trainde paarden

6

3,2 ± 0,81

2 - 4

83,5 ± 1,5

81,8 - 84,8

11 goed getrainde

paarden

10

5.7 ± 2,1

3 - 10

82,1 ± 3,1

78,6 - 86,4

III slecht getrain-

de paarden

10

6.7 ± 2,0

4 - 10

82,4 ± 3,1

77,3 - 87,5

IV winnaars en

plaatsgeldlopers

9

6,3 ± 2,3

5-11

78,6 ± 2,71

76,6 - 83,0

Significant verschillend van de overige groepen: 0,005 < p < 0.01.

-ocr page 184-

l abel 2. De gemiddelde laclaatconcentratie en standaarddeviatie onmiddellijk na arbeid, na 15 ininuten rust
en het verschil hiertussen ( -lactaat). De range staat tussen haakjes.

Lactaat 15 min.
na arbeid mmol I

3.0 ± 1.2
( 1.4 5,0 )
14.9 ± 4,3
( 6.5 19.9)

21.4 ± 6.1
(11,4 31.5)

Categorie

11
111

Lactaat 15 min. na
arbeid mmol.1

0.8

3.4 )

3.5
11.7)
8.9
33.6)

2,0 ±
( 1,3 -
8.1 ±
( 2.1 -
17.5 ±
( 1.3

Verschil
A-lactaat mmol 1

0.6
1.6

11.1)
3,9
10,1)

1.0
( 0.1

6.8 ± 3.0

( 2,8
3,9
(2,1

Lactaat daling in
15 min,

N,S,
p < 0,0025
N,S,

min, na arbeid bloed afgenomen. Bij 3 van deze paar-
den werd ook bloed afgenomen na een koers over
2000 m.

Twee andere paarden werden alleen bemonsterd na
een 2000 m course.

Bij drie overige paarden werd bloed afgenomen na een
interval-training waarbij de dieren 6 maal een afstand
van 600 meter met maximale snelheid af moesten
leggen. Tussen deze krachtexplosies waren korte pau-
zes waarbij de paarden in een tempo van ± 240
m, min. gereden werden. Eén paard is tweemaal be-
monsterd na een interval training.
Alle inspanning werd verricht onder gelijkwaardige
weersomstandigheden. De koersen werden gelopen
op de drafbanen van Hilversum en Groningen. Wat
betreft de leeftijden waren de paarden van de eerste
categorie gemiddeld significant jonger dan de paar-
den uit de overige categorieën. Deze laatsten verschil-
den qua gemiddelde leeftijd niet significant van el-
kaar.

Het bloed werd afgenomen uit de licht gestuwde vena
jugularis met behulp van een venoject®\' bloedafname
systeem. Vlak voor de inspanning, direct na het beëin-
digen van de inspanning en 15 minuten na beëindi-
ging van de inspanning werd bloed afgenomen.
Het bloed werd opgevangen in een bij het Venoject
systeem behorende buis met als anticoagulans hepa-
rine. Onmiddellijk na afname werd het bloed onteiwit
met behulp van ijsgekoelde 3,5% perchloorzuur op-
lossing, De monsters werden daarna op smeltend ijs
bewaard en zo snel mogelijk gecentrifugeerd bij 3000
omw, min, gedurende 5 minuten. Het supernatant
werd tot aan de analyse- bewaard bij 80° C, Lactaat
werd bepaald met behulp van een standaard test com-
binatie\',

RESULTATEN

Het gemiddelde lactaatgehalte in het ve-
neuze bloed voor de inspanning was 0,9 ±
0,3 mmol/1 (range; 0,6 - 1,4 mmol/1).
De gemiddelde lactaatconcentraties on-
middellijk na arbeid en 15 minuten daarna
staan in tabel 2 voor 3 categorieën paarden.
Het lactaatgehalte was 15 minuten na ar-
beid bij alle drie de categorieën gedaald,
maar alleen bij de goed getrainde paarden
was deze waargenomen daling significant.
De goed getrainde paarden hadden gemid-
deld een significant lager lactaatgehalte na
arbeid in het bloed dan de slecht getrainde
paarden na gelijke inspanning,
In tabel 3 staan de lactaatgehaltes van de
winnaars en geplaatste paarden na ver-
schillende soorten arbeid. Na 15 minuten
rust was bij deze paarden een daling van
het veneuze lactaatgehalte opgetreden.

l abel 3, Gemiddelde lactaatconcentratie en standaarddeviatie onmiddellijk na arbeid en na 15 minuten rust
bij verschillende soorten arbeid. Range tussen haakjes.

Winaars en geplaatste paarden

Belasting

Aantal paarden

Lactaat onmiddellijk Lactaat na 15 minuten

na arbeid mmol 1

rust mmol 1

2000 m koers

5

17,0 ± 4.3

13,6 ± 3.8

N.S,

(12.6 22,9)

( 9.4 17.4)

interval training

4

24,3 ± 1.6

16.4 2.4

0,05 < p < 0.01

(23.1 26.5)

(12,9 21,9)

duur training

4

10.2 ± 2.5

7.2 ± 2,2

N.S.

( 7,9 13.3)

( 4,8 10.1)

Zware arbeid:

2000 m koers of

9

20.1 ± 5.2

14,8 ± 3,8

0.025 < p < 0.0125

interval training

(12.6 26,5)

I Venoject® - Terumo Corporation, Lokyo. .lapan.

- Laboratorium Kliniek voor Inwendige Ziekten der Cirote Huisdieren. Hoofd prof. dr. A. .1. H. Schotman,
Yalelaan 16, 3524 CM Utrecht.

Test combinatie Lactaat, Boehringer Mannhein, Amsterdam, Cat. no. 124 842.

-ocr page 185-

welke significant was voor de paarden die
zich sterk ingespannen hadden door inter-
valtraining of het uitlopen van een course.
Er is nagegaan in hoeverre de lactaatcon-
centraties onmiddellijk na arbeid van in-
vloed zijn op de verdwijning van lactaat uit
het veneuze bloed gedurende de eerste 15
minuten na inspanning. Het verschil tussen
de lactaatconcentratie onmiddellijk na ar-
beid en de lactaatconcentratie 15 minuten
daarna werd berekend en A-lactaat ge-
noemd. Voor 3 categorieën werd de lac-
taatconcentratie onmiddellijk na arbeid
gecorreleerd aan de A-lactaat.
Bij de licht getrainde en bij de goed ge-
trainde paarden was er een zwak signifi-
cante correlatie te berekenen tussen de lac-
taatconcentratie onmiddellijk na arbeid en
de A-lactaat. Deze bedroegen respectieve-
lijk r = 0.78 en r = 0,60.
De regressielijn van groep 1:
y = 0,45 x -
0,14 en van groep II:
y = 0,42 x -f 0,61
verschilden niet significant van elkaar. Om
deze reden konden deze groepen voor deze
berekening als èén nieuwe groep be-
schouwd worden en werd de nieuwe regres-
sielijn:
y = 0,46 X — 0,06, waarbij er nu een
sterk significante correlatie r = 0,86 aanwe-
zig was tussen de lactaatconcentratie on-
middellijk na arbeid en de lactaatverdwij-
ning uit het bloed (A-lactaat). Zie hiervoor
fig. i.

Bij de slecht getrainde paarden bestond er
geen significante correlatie tussen deze
twee grootheden (r = -f 0,54).

12 U 16 18 20 22 2t 26 28 30 32
m mol/1

• goed getramd .: slecht gelroind

r= 086 lp<00011
y= 016x -006

t ^

A loci

2 1. 6 8

bel —
jong, licht gelraind

Kig. 1, Het verband tussen het lactaatgehalte on-
middellijk na arbeid en de verdwijning van lactaat
uit het bloed gedurende de eerste 15 minuten na
belasting bij jonge lichtgetrainde paarden en bij goed
getrainde en slecht getrainde paarden, t^e vierde
categorie is buiten beschouwing gelaten. Voorde bij
deze berekening als één groep te beschouwen jonge
licht getrainde paarden en goed getrainde paarden
(zie tekst) bestond een significante correlatie tus.sen
het lactaatgehalte onmiddellijk na inspanning en de
lactaatverdwijning uit het bloed gedurende de eerste
15 minuten na standaardbelasting.

r=.039 NS

r, 0° □

slecht getramd

76 78 80 82 et 86 88 7 6 76
record in S/km —

Fig, 2, De relatie tussen het veneuze lactaatgehalte
na standaardbelasting en het record van paarden uit
de goed getrainde en de slecht getrainde categorie
is voor beide groepen statistisch niet aantoonbaar.

Bij de paarden uit de categorie winnaars en
geplaatste paarden kon door het te versnip-
perde karakter van de waarnemingen geen
betrouwbaar verband uitgerekend worden
tussen de lactaatconcentratie onmiddellijk
na arbeid en de lactaatverdwijning.
Bij de goed getrainde paarden was de
lactaatconcentratie onmiddellijk na stan-
daard-arbeid niet significant gecorreleerd
(r = 0,51) met de ooit gelopen beste
kilometertijd (record). Bij de slecht ge-
trainde paarden bestond er eveneens geen
significante correlatie (r = 0,39) tussen de
lactaatconcentratie onmiddellijk na arbeid
en het record (fig. 2).

DI.SCUSSIF

De rustwaarden voor veneus lactaat
komen overeen met die welke gevonden
zijn door andere auteurs (1, 2, 6, 8, 10, 11,
12, 13, 14, 15),

De door ons aan de paarden opgelegde
belasting van 3600 m met een draftempo
van 600 m, min, is gelijk aan hetgeen Pers-
sonen Ullberg( 13) hun materiaal oplegden.
De uitkomsten van de overige onderzoe-
kers zijn niet zonder meer onderling verge-
lijkbaar door ongelijkheid van de opgelegde
belasting, verschillende paardensoorten en
ongelijke milieuomstandigheden.
Een duidelijke toename van de veneuze lac-
taatconcentratie wordt gevonden bij snel-
heden die liggen rond de 500 m,\' min, Krzy-
wanek (9) vond na een belasting van 2400
m met een draftempo van 600 m min. ge-
middelde veneuze lactaatconcentraties van
3,4 ± 1,5 mmol/T voor goed presterende
dravers, 6,0 ± 1,4 mmol,\' 1 voor dravers die
juist startklaar gemaakt zijn en 9,2 ± 1,8
mmol 1 voor matig tot slecht presterende
dravers.

1 ^^

b 28

! 2.
ï

« 20

I 16

^ 12

-ocr page 186-

Hoewel wij eenzelfde tendens vonden tus-
sen goed getrainde en slecht getrainde dra-
vers maten wij wel hogere lactaatconcen-
traties voor de diverse categorieën paarden
in onze proef. De door ons opgelegde af-
stand was echter 1 \'/2X zo lang, verder is
waarschijnlijk de kwaliteit van de door
Krzywanek onderzochte goed presterende
groep hoger (o,a. één Derby winnaar) dan
onze goed presterende groep.
Persson en Ullberg (13) vonden tussen de
hoogte van de lactaatconcentraties na stan-
daardbelasting en de maximale snelheden
(in m/s) van hun paarden een significante
correlatie (r = — 0,66). Zij stelden dat hoe
lager het lactaatgehalte na standaardar-
beid was, hoe harder een paard kon dra-
ven. De relatie van de lactaatspiegel na
arbeid en het record beschreven zij niet. Bij
ons materiaal konden wij geen echt duide-
lijk verband aantonen tussen de hoogte van
de lactaatspiegel na arbeid en het record,
noch in de goed getrainde groep, noch in de
slecht getrainde groep. De oorzaak hiervan
kan liggen bij de grootte van de proefgroe-
pen, maar moet ook gezocht worden bij de
verschillende invloeden welke er op het re-
cord inwerken. Zo spelen factoren als sei-
zoen, baangesteldheid, weersgesteldheid,
afstand, aanspanning en courseverloop een
rol bij het ontstaan van het record. Voor-
spellingen over het te verwachten record
van een paard uit de hoogte van het lactaat
dat gemeten werd onmiddellijk na stan-
daardarbeid, was met dit onderzoek niet
mogelijk. Omdat goed getrainde paarden
en de slecht getrainde paarden wat betreft
record en leeftijd niet significant verschil-
den per groep, moet het de training geweest
zijn die van invloed was op het verschil in
de hoogte van de lactaatconcentratie na
arbeid. Milne
el al. (10) vonden ook dat
door training de veneuze lactaatconcentra-
tie na standaardbelasting in de loop van de
tijd lager werd. Dit zou wijzen op een toe-
name van het aerobe vermogen van de bij
de arbeid betrokken spieren (10).
Bij mensen vond Binkhorst (4) dat door
training de zgn. anaerobe drempel verscho-
ven wordt, hetgeen blijkt uit een lager lac-
taatgehalte bij een bepaalde snelheid dan
welke er gemeten werd voor de gevolgde
training. Dit effect is zelfs eerder meetbaar
dan een toename van de zuurstofopname-
capaciteit en wordt onder andere toege-
schreven aan een verbeterde doorbloeding
van de bij de arbeid betrokken spieren.
De lactaatconcentraties na de koers komen
overeen met die welke Persson en Ullberg
(13) en Lindholm en Saltin (12) gevonden
hebben bij dravers. Na interval training
vinden I.indholm en Saltin (12) een gemid-
deld veneus lactaatgehalte van 20 mmol/l,
wat iets lager is dan de door ons gevonden
gemiddelde waarden. Interval training ver-
oorzaakt een zeer zware lactaatbelasting,
soms zelfs nog zwaarder dan in de koers.
Tempo-duurtraining (systeem D) veroor-
zaakt een lagere lactaatbelasting ten op-
zichte van lactaatbelasting bij het coursen.
Het onder anaerobe omstandigheden ge-
vormde lactaat in de spiercel diffundeert
naar de extracellulaire vloeistof en wordt
door het bloed geredistribueerd over het
gehele lichaam (3), De lever en de niet bij
arbeid betrokken spieren breken het lac-
taat weer af (3, 5). Tijdens submaximale
arbeid verdwijnt ereen aanzienlijk deel van
het lactaat door verbranding in de spieren
(3, 5), In rust echter verdwijnt het voorna-
melijk via de Cori cyclus in de lever, waar-
bij glycogeen teruggevormd wordt (3, 5).
Bij de licht getrainde en goed getrainde
paarden verdwijnt het lactaat in de rustpe-
riode na standaardarbeid met een snelheid
die bijna evenredig is met de hoogte van de
lactaatconcentratie onmiddellijk na ar-
beid. Persson en Ullberg (13) beschreven
ook dat tot een bepaalde hoogte het lactaat
sneller uit het bloed geëlimineerd wordt bij
toenemende lactaatconcentraties onmid-
dellijk na arbeid. Om dit te bewijzen ge-
bruiken zij niet de A-lactaat maar bereke-
nen zij de regressie coëfficiënt van de
bloedlactaat-tijd relatie in de eerste 5 minu-
ten. Helaas hebben zij in hun materiaal en
methoden niet vermeld uit hoe veel gepaarde
waarnemingen zij deze relatie hebben bere-
kend. Bij de door ons gevolgde procedures
was het technisch al moeilijk om meer dan
1 bloedmonster per minuut af te nemen. De
kans is aanwezig dat Persson en Ullberg
(13) hun regressielijn uit zeer weinig meet-
punten berekend hebben, waardoor de be-
trouwbaarheid van hun berekende signifi-
cante correlatie (r = 0,72) tussen lactaat-
verdwijning en lactaatspiegel na einde ar-
beid voorzichtig gehanteerd moet worden.
Na maximale arbeid vonden zij een bedui-
dend minder duidelijk verband tussen deze

-ocr page 187-

twee grootheden. Bij vele dieren liep de
lactaatconcentratie de eerste 5 minuten na
arbeid nog op. Dezelfde trend vonden wij
bij enkele slecht getrainde paarden waarbij
in het eerste kwartier de lactaatconcentra-
tie nog opliep.

Bij de hele categorie slecht getrainde paar-
den verdween het lactaat gemiddeld lang-
zamer uit de circulatie dan bij de goed ge-
trainde groep. Deze dieren konden minder
lactaat afbreken en/of vormden meer lac-
taat in de spieren tijdens de ondergane be-
lasting. Door de slechtere spierdoorbloe-
ding zou dit lactaat langzamer in de
circulatie kunnen komen. Door training
verbetert de spierdoorbloeding (3, 7),
waardoor een betere zuurstofopname mo-
gelijk is. Hierdoor zal er pas bij een zwaar-
dere belasting een zuurstofschuld optre-
den. Deze schuld zal echter ook weer
sneller ingelost kunnen worden door de
grotere zuurstofopname capaciteit.

dank.zec;ging

Met danlc aan de trainers Arend en Anne de Wrede,
l.uut Dooper en Peter Koppejan voor het beschil(-
baar stellen vande bij hun in training zijnde dravers.
De stichting NDR ben ik ook zeer erkentelijk voor
haar betoonde belangstelling en geboden faciliteiten.

8. Krzywanek, H., Milne. D. W.. Gabel, A. A.,
Smith, L. G.; Acid-base values of standard bred
horses recovering from Streneous exercise.
Am.
J. Vet. Res..
37, 29!. (1976).

9. Krzywanek. H., Wittke. G. und Schulze, A.;
Wirkungen des Trainings auf leistungsabhängige
Blutparameter bei Trabrennpferden.
Berl.
Münch. Wschr..
90, 89. (1977).

10. Milne, D. W., Gabel. A. A.. Muir, W. W., and
Skarda, R. T.: Effects of training on heartrates,
cardiac output and lactic acid in standard bred
horses, using a standardization exercise test.
J.
Equine Med. Surg..
1, 131. (1977).

11. Mullen, P. A., Hopes, R., and Sewell, J.: The
biochemistry, haematology, nutrition and racing
performance of two-year-old thoroughbreds
throughout their trainings and racing season.
Vei. Rec.. 3, 90. (1979).

12. Lindholm, A. and Saltin, B.; The physiological
and biochemical responses of standard bred
horses to exercise of varying speed and duration.
Ada Vet. Seand.. 15, i/0. (1974).

13. Persson. S. G. B. and Ullberg, L. E.; Blood
volume in relation to exercise in trotters.
Proc. 1st
Int. Eq. Vet. Conf. Jl. S. Afr. Vet. Ass.. 45,293.
(1974)

14. Snow, D. H. and Mackenzie, G.: The metabolic
effects of maximal exercise in the horse and
adaptations with training.
Equine Vet. J.. 9. 134.
(1977).

15. Takagi, S. and Sakurai, N.; Changes of glucose,
pyruvate and lactate in blood of horses at rest
and during exercise.
E.\\/>. Rep. Eq. Ilith. Lah.. 8.
100, (1971).

l.lTERATtJUR

1. Anderson. M. G.: The effects of exercise on
blood metabolite levels in the horse.
Equine Vet.
./., 7. 27. (1975).

2. Asheim. A.. Knudsen. O.. Lindholm. A.. Rül-
cher, C.. and Saltin. B.: Heart rates and blood
lactate concentrations of standard bred horses
during training and racing. ./.
,4m. Vet. Med.
As.soc.. \\ 57. 304. (1970).

3. Astrand. P-O. and Rodahl. K.: Textbook of
Work Physiology. New York. McGraw-Hill
Book Co.. 1970.

4. Binkhorst. R. A.: Anaerobe drempel, aerobic
threshold en aerobe-anaerobe Übergang.
Ge-
neeskunde en Sport. 14. 78, (1981).

5. Brooks. Ci. A.. Cilenn. A.. Ciaesser. A.: End points
of lactate and glucose metabolism after ex-
hausting exercise./
Appi. Physiol.: Respirat En-
viron E.xercise Phvsiol..
49. r57. (1980).

6. Engelhardt, W. v.. Hörnicke. H.. Ehrlein, H. J.
und Schmidt. E.: Lactat. Pyruvat, Glucose und
Wasserstoffionen im venösen Blut bei Reitpfer-
den in Unterschiedlichtem Trainingszustand.
Zhi Vd. Med. A.. 20. 173. (1973).

1. Gunn. H. M.: Potential Blood supply to muscles
in horses and dogs and its relation to athletic
ability.
Am. J. Vet. Res.. 42, 679, (1981).

VETERINAIR JOURNAAL

Aanvulling bij \'Een egel als Patiënt\'

(Zie \'Veterinair .lournaal"
nee.^kd.. 108, 452. (1983))

Naar aanleiding van binnengekomen reacties
worden de volgende aanvullingen gegeven:
De verschillende toegepaste wormmiddelen be-
treffen:

1. Fenbendazol (Panacur®)

2. Ivermectine (Ivomec®)

3. Mebendazol (Mebenvet®)

De dosering van het Ivomec® is, in vergelijking
met de bij landbouwhuisdieren gebruikelijke
hoeveelheid, hoog, doch werd goed verdragen.

Drs. T. Deden.
Prof. dr. P.
ZAvart.

Tijdschr. Dierge-

-ocr page 188-

OVERIGE ARTIKELEN

Ontstaan en groei van de Code voor de
dierenarts in Nederland^

Establishment and Growth of the Code of Conduct for Veterinarians in
the Netherlands

M. A. Moons^

SAMENVATTING De diergeneesiiunde is pas vanaf het begin van de vorige eeuw ais een in het
maatsehappelijlc bestel herl<enbaar en functioneel zogenaamd \'vrij beroep\', op basis van een
zelfstandige wetenschappelijl<e opleiding, tot ontplooiing gekomen. Veel later dan andere medische
beroepen.

Het ontstaan van gedragsregels voor de uitoefening van dat beroep is heel langzaam op gang
gekotnen en tot de twintiger jaren van deze eeuw bestonden deze uit ongeschreven regels, die in
onderlinge gesprekken en bredere discussies werden uitgebouwd en ingevuld.
Pas vanaf de dertiger jaren werden deze regels als een herkenbaar geheel beschouwd en in 1940 voor
het eerst gepubliceerd. Sedertdien zijn aanpassingen en verbeteringen ingevoerd, die achteraf ais
tijdgebonden kunnen worden aangeduid.

Juist nu. in de tachtiger jaren, kan een groeiende helangstelling gepaard gaande met een kritische
beoordeling - worden vastgesteld, die onder andere de directe aanleiding is voor hernieuwde
bezinning op de gedragingen van de dierenarts in het bijonzder. Ook deze laatste fase blijkt een
uiterst tijdgebonden aangelegenheid te zijn.

SUMMARY Veterinary medicine did not develop into a so-called \'liberal profession\' based on
scientific training, recognizable and functioning in the social system, until the early part of the past
century. Far later than other medical professions.

Rules of conduct governing the practice of this profession got going very slowly and consisted of
unwritten rules which were enlarged and filled out in discussions among veterinarians, until the
twenties of the present century.

These rules were not regarded as j recognizable entity until the thirties and were published for the
first time in 1940. Adjustments and improvements were introduced since then, which may be
considered to have been associated with a specific period in retrospect.

Preci.%ely during the current period, the eighties, a growing interest (accompanied by critical
evaluation) is perceptible, which, among other things, is the immediate cause of reconsideration of
the actions of veterinarians in particular. This recent stage al.so turns out to be a matter which is
closely associated with the period.

code. Zo is het ooic gegaan met de
INI.EIDING dierenartsen.

De zogenaamde \'vrije beroepen\' hebben Onder een beroepscode verstaan wij kort
richting en norm gegeven aan de gedragin- gezegd een \'plichtenleer". Dat is een op
gen van de beroepsbeoefenaren in de sa- schrift gesteld samenstel van voorschriften
menleving door middel van een beroeps- en regels over de
wijze waarop het beroep

\' Tekst van een inleiding in het kader van de lezingencyclus [diergeneeskunde en Samenleving, IQS.I.
- Drs. M. A. Moons, dierenarts, voorzitter van de Codecomtnissie van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde.

-ocr page 189-

behoort te worden uitgeoefend. Meer offi-
cieel heet het een \'code de déontologie\' (uit
het Grieks - deoon = verplichte, en - logos
= woord). Jeremy Bentham (1748-1832),
een Engelse wijsgeer, heeft de term voor het
eerst gebruikt voor het geheel van de ethiek
en later gebezigd om de leer van Kant van
\'absolute plicht of imperatief aan te dui-
den, t3at wijst niet bepaald op een vrijblij-
vende aangelegenheid.
De Code voor de dierenarts is niet zo maar
uit de lucht komen vallen of ontstaan als
gevolg van een locale behoefte. Er is een
lange geschiedenis aan voorafgegaan, even
lang bijna als de geschiedenis van de dier-
geneeskunde in Nederland als een herken-
baar \'vrij beroep\'.

De wordingsgeschiedenis van het beroep
laat geen enkele twijfel over de barre om-
standigheden van de eerste decennia,
waarin onze collegae van het eerste uur hun
beroep hebben uitgeoefend en tegen welke
stroiTien van tegenwerking, onbegrip, ar-
moede en onkunde zij hebben moeten op-
roeien.

Wanneer men de ontwikkeling van de dier-
geneeskunde en daarbij het wel en wee van
de dierenartsen sterk gecomprimeerd over-
ziet, kan men de volgende globale conclu-
sie wel verantwoorden: Naarmate de be-
staanszekerheid door meer kennis en meer
veterinaire mogelijkheden verbetert en de
strijd om het bestaan zowel onderling als
ten opzichte van de empirici en de kwakzal-
vers toeneemt, begint zich steeds nadruk-
kelijker een bezinning af te tekenen, over
het gedrag van de dierenarts in het alge-
meen en de diergeneeskundige praktijk-
uitoefening in het bijzonder. Er treedt een
toenemend standsbewustszijn aan de dag,
dat een motief in zichzelf wordt voor een
afgeleid gedrag.

De dierenartsen worden zich de plaats en
de mogelijkheden van hun Maatschappij
voor Diergeneeskunde (opgericht in 1862)
geleidelijk aan meer bewust. Zij realiseren
zich daardoor het recht èn de plicht op te
mogen en moeten komen voor hun belan-
gen. Aanvankelijk zien zij de Maatschappij
alleen als een draagster van de opdracht de
wetenschappelijke vorming van de dieren-
artsen te behartigen. De Maatschappij
treedt dan ook uitsluitend naar buiten met
wensen en eisen over de opleiding en vor-
ming van dierenartsen.

HET PRILLE BEGIN

De eerste pogingen van de leden om de
Maatschappij ook te mobiliseren voor be-
langenbehartiging lopen op niets uit. Het
enige maatschappelijke belang waarvoor
niet alleen de Maatschappij, maar iedereen
die het goed meent met de diergeneeskunde
in de weer is, is de strijd tegen de empiris-
ten, een strijd waarin pas tekening komt bij
de totstandkoming van de Uitoefeningswet
in 1874. De strijd om het bestaan blijft
hard, onder andere ten gevolge van de
landbouwcrisis na 1870,
Een samenloop van omstandigheden
brengt de zaak in beweging. De landbouw-
crisis slaat om in een periode van voor-
spoed in het midden der jaren negentig. Ge-
lijktijdig doet zich een explosie in de
diergeneeskundige mogelijkheden voor
door het beschikbaar komen van sera en
vaccins. In die tijd vooral het vlekziekte-
vaccin en vlekziekte-serum. Deze middelen
komen ook in handen van kwakzalvers,
zowel door directe levering van de fabri-
kanten als ook door doorlevering door vee-
artsen. Door de oneerlijke concurrentie die
daarvan het gevolg is, maar vooral door
het steeds algemener wordende inzicht
\'hoe\' het beroep behoort te worden uitge-
oefend, wordt de roep van onderaf in de
Maatschappij steeds luider dat men ge-
dragsregels moet eerbiedigen. Dat zijn in
die tijd nog wel geen geschreven regels,
maar er bestaat wel een redelijk uniform
denken daarover. Het betreft bovendien
slechts een beperkt aantal zaken, In 1905
komt het zover dat er volgens sommigen
(de Afdeling Groningen) redenen genoeg
zijn om elkaar over misdragingen officieel
ter verantwoording te roepen. Deze ge-
dachte krijgt in enkele jaren voldoende
aanhang en in 1907 wordt een reglements-
wijziging aangenomen die hierin voorziet,
tezamen met een artikel over belangenbe-
hartiging van de leden,

Hoe anders men dan denkt over sociale
controle en hoezeer de Maatschappij nog
een gemeenschap vormt van volstrekt gelij-
ken, is helder af te lezen aan het feit, dat de
wezenlijke discussie inzake misdragingen
gaat over de vraag of voorschriften daar-
over nu wel of niet in het reglement thuis-
horen. Niet hoe hetgeregeld wordt, maardat
het geregeld wordt. Mag binnen het kader

-ocr page 190-

van een beroepsvereniging het gedrag van
een Hd en met name niet alleen het gedrag
binnen de vereniging, maar ook het gedrag
bij de beroepsuitoefening, aan regels wor-
den gebonden en getoetst?
Tot op dat moment voorziet het reglement
in het geheel niet in deze materie. Wat te-
vens opvalt is de inhoud van de regeling.
Een afdeling kan bij het Hoofdbestuur een
klacht indienen, mits grondig gemotiveerd
en ondersteund door tweederde van de
leden van de afdeling. Na onderzoek door
het Hoofdbestuur en eventueel falen van
een poging tot bemiddeling wordt de zaak
op een extra Algemene Ledenvergadering
afgehandeld. Schuldig verklaring vereist
opnieuw tweederde van de stemmen. De
straf loopt van een berisping tot schrapping
van het lidmaatschap. Het betekent, dat
eerst een afdeling zich in haar geheel met
een zaak bemoeit en vervolgens de moge-
lijkheid bestaat, dat de hele Maatschappij
het nog eens dunnetjes overdoet. Dit blijft
zo tot in de twintiger jaren,

DE EERSTE CODE VAN 1940
Door de betrekkelijke voorspoed die de
dierenartsen na de Eerste Wereldoorlog
ondervinden, heeft zich vooral in het wes-
ten van het land een bijzonder ongelukkige
ontwikkeling voorgedaan met betrekking
tot de verloskunde. Een aanzienlijk aantal
dierenartsen laat dit vakgebied geheel over
aan de veeverloskundigen.
Toch was en is het maar al te duidelijk, dat
de veeverloskunde een voor de hand lig-
gende entree is tot kwakzalverij en genees-
middelenverkoop door deze lieden. Door
de nog steeds voortdurende wantoestan-
den met de sera en vaccins en de toene-
mende kwakzalverij is een en ander niet
alleen bedreigend in economische zin,
maar begint het de dierenartsen steeds
meer te hinderen en te ergeren. De behoefte
aan gedragsregels doet zich nadrukkelijk
gevoelen. Er zijn immers nog steeds dieren-
artsen die zich met de veeverloskundigen
en de kwakzalvers inlaten en ze zelfs hulp
bieden en toeleveren. Deze ontwikkelingen
vormen tezamen met de versterkte stro-
ming tot belangenbehartiging in andere or-
ganisaties en de wijzigingen in de politieke
verhoudingen binnen onze samenleving de
aanleiding voor een bezinning op doel en
functie van de Maatschappij.

Precies als in de jaren 1905-1907 verloopt
deze discussie ook nu aanvankelijk rustig,
maar geleidelijk aan met meer en meer hef-
tigheid, wat tenslotte leidt tot een volledig
nieuwe opstelling, die de toenmalige voor-
zitter dr. J. J. H. Dhondt, voor het eerst de
term \'vakvereniging\' doet gebruiken. De
zorg voor het eigen bestaan en de vrees
voor de verhevigde onderlinge concurren-
tie, maakt de stemming binnen de Maat-
schappij rijp voor ingrijpende maatregelen
en het sluiten van de rijen. In 1931 worden
dan ook het statuut en reglement van de
Maatschappij en de Afdelingen ingrijpend
gewijzigd en aangevuld met o.a. drie
hoofdzaken:

1, De Maatschappij en de Afdelingen
kunnen bindende besluiten nemen,

2, De Maatschappij wordt bevoegd col-
lectieve overeenkomsten te sluiten, bin-
dend voor alle leden.

3, Er wordt een Centrale Raad ingesteld
tot reglementering en toetsing van het
gedrag van dierenartsen.

Drie principiële punten die diepgaand wor-
den besproken en aanleiding zijn voor uit-
gesproken standpunten. De meerderheid
wil heel nadrukkelijk via interne regulering
orde op zaken stellen, omdat de overheid al
van het begin af aan in gebreke is gebleven.
Dit met name inzake de aanpunting van de
Uitoefeningswet en de voorzieningen in-
zake geneesmiddelen en sera en vaccins.
Vandaar de bindende besluiten.
De noodzaak tot bindende collectieve
overeenkomsten staat in verband met de
uitvoering van de georganiseerde bestrij-
dingsprogramma\'s, zoals de tuberculose
bestrijding.

Het derde punt, de Centrale Raad, verdient
onze speciale aandacht om twee redenen:

1. De Centrale Raad is de voorganger van
de huidige Ereraad.

2. [3e instelling houdt een fundamentele
wijziging in omtrent de rechtspleging
ten opzichte van het besluit uit 1907.

Toen volstrekte openheid in plenaire verga-
deringen, nu behandeling door een college
van wijze mannen dat onder strikte ge-
heimhouding gaat functioneren en nog
functioneert. Ook het klachtrecht wordt
compleet gewijzigd. Toen via stemming op
een afdeling, nu een recht voor ieder indi-
vidu, lid of geen lid, veterinair of geen vete-
rinair; dat maakt geen verschil.

-ocr page 191-

Er gaat in de jaren tot 1940 geen verga-
dering voorbij of er wordt over tucht-
recht, Centrale Raad, Raad van Beroep,
procedure reglementen voor afdelingen
en Centrale Raad e.d. gediscussieerd. De
statutenwijziging in 1939 mag min of
meer als een eindstadium voor deze onder-
werpen worden gezien, waarbij bepalingen
omtrent taak en bevoegdheden van de Cen-
trale Raad en de Afdelingsraden worden
vastgesteld.

Kort na de installatie van de Centrale Raad
in 1932 wordt een eerste poging gedaan het
werk van de Raad wat te onderbouwen in de
vorm van een\'geschriftje\' zoals het wordt
genoemd, zodat men dat kan raadplegen.
Deze eerste poging mislukt. De behoefte
daaraan wordt echter steeds groter en in
1935 vraagt de Raad aan het Hoofdbestuur
(vergelijkbaar met wat nu het Algemeen
Bestuur is), de instelling van een Codecom-
missie. Deze voltooit haar werk in 1938.
Door overleg met het Hoofdbestuur en en-
kele andere \'wijze\' mannen wordt nog het
een en ander verbeterd en met weer de
nodige vertragingen, verschijnt de Code
tenslotte in 1940 in druk. Deze Code bevat
onder andere de onderwerpen zoals ze ook
reeds voorkwamen in de omvangrijke ver-
slagen van de Centrale Raad. die in de
periode van 1932 tot 1940 in het
Tijdschrifl
voor Diergeneesl<unde
werden gepubli-
ceerd en waarin de klachten vrij volledig
werden aangeduid.

De klachten betroffen allerlei ongerechtig-
heden, zoals het maken van reclame, het
laten vaccineren door leken, het meehelpen
bij geneesmiddelenverkoop aan veehou-
ders, het bekladden van iemands goede
naam, het berekenen van lagere tarieven
dan afgesproken en overeengekomen, het
instrueren van veeverloskundigen in dier-
geneeskundige zaken (kalfziekte bijv.), het
vrij vestigen in een praktijk waar de betref-
fende dierenarts assistent was; onenigheid
over het begrip vrije dierenartskeuze.

HERZIENINCi VAN DE CODE IN i960

Na de Tweede Wereldoorlog komt de vesti-
gingsproblematiek in het centrum van de
belangstelling te staan. De grote toeloop
van studenten lijkt geen gelijke tred te hou-
den met het veel langzamer herstel van de
veeteelt na de oorlogssituatie. Men is be-
vreesd dat de economische opbloei maar
van korte duur zal zijn (wij schrijven dan
pas 1950!). De herinnering aan de crisisja-
ren zit er blijkbaar zo rotsvast in dat men
niet in een lange periode van voorspoed
durft te geloven.

r3e Maatschappij acht het haar plicht rege-
lend op te treden. Zij gaat er daarbij van uit.
dat door bemiddeling plaats kan worden
gemaakt voor jonge collegae en daardoor
ongebreidelde concurrentie en praktijkbe-
derf kan worden voorkomen. In 1950
wordt dan ook door de Algemene Vergade-
ring de vestigingsregeling aanvaard. De
kern van deze regeling is dat vestiging toe-
laatbaar wordt geacht, wanneer de provin-
ciale vestigingscommissie géén negatief ad-
vies heeft uitgebracht. Aangezien aan deze
interne regeling elke wettelijke basis ont-
breekt en géén harde sancties mogelijk zijn,
is het gunstig effect vrijwel geheel op het
conto te schrijven van de gehele beroeps-
groep die de bereidheid op heeft gebracht
zich aan deze regels te houden. Doorslag-
gevend is daarbij wellicht geweest, dat zich
achteraf gezien in het geheel géén overschot
aan dierenartsen heeft voorgedaan tot 1980
toe.

De herziening van de Code in 1960 bestaat
voornamelijk uit de opname van deze vesti-
gingsregeling in de Code alsmede de be-
schrijving van de verhouding tot de land-
bouworganisatie in verband met degeorga-
niseerde dierziektenbest rijd ing.
Fundamenteel wordt de Code niet gewij-
zigd en met name het taalgebruik en de
wijze van presentatie, die toen feitelijk al
verouderd waren, blijven gehandhaafd.

DE CODE VAN 1976 EN MET TtJCII I RECU I
In 1972 wordt opnieuw een Codecommis-
sie ingesteld, ditmaal door het Hoofdbe-
stuur. Directe aanleiding vormt een kriti-
sche brief van een jonge collega die op een
vaak komische manier de verouderde in-
formatie en het antieke taalgebruik in de
Code aan de kaak stelt.
Er zijn inmiddels meerdere redenen om de
Code te herzien. De hoogconjunctuur, die
ook aan de veeteelt en de diergeneeskunde
niet voorhij is gegaan, heeft een ingrijpende
invloed op het gedrag van de dierenarts en
de wijze van praktijkuitoefening.
Vanuit een positie van toenemende wel-
vaart en overaanbod van werkzaamheden
treedt een vergelijkbare situatie op als met

-ocr page 192-

de vaccinaties vóór 1930. Massale verrich-
tingen nemen zeer sterk toe, met name vac-
cinaties en geneesmiddelenverstrekkingen
voor injecties. De eenvoud van de hande-
lingen vormt geen hinderpaal als zodanig
om injecties door de eigenaar zeil\' te laten
verrichten.

In mindere mate doen zich deze dilemma\'s
ook bij andere verrichtingen voor. In die
periode, de afgelopen 10 a 15 jaar, veran-
dert de mening van de dierenarts over de
beroepsuitoefening enorm. Volgens som-
migen uit luxe, volgens de meerderheid uit
praktisch realisme. Er is niet veel fantasie
\\oor nodig in te zien, dat dit probleem als
twee druppels water lijkt op de vragen en
discussies in de dertiger jaren. Er zijn die-
renartsen die deze problemen vertalen in
klinkende munt. De overgrote meerder-
heid èn de Maatschappij blijven strijden
voor de uitoefening van de diergenees-
kunde op veterinair-ethisch verantwoorde
wijze.

Een aspect dat de situatie in het bijzonder
kenmerkt is het grotendeels wegvallen van
de sociale controle. Gedragingen en in-
schattingen van mogelijkheden en toelaat-
baarheden worden veel meer dan voorheen
bepaald door uitsluitend persoonlijke be-
oordeling en persoonlijk belang. De mon-
digheid van de mens en de handelingsvrij-
heid die men opeist, spelen ook bij de
dierenarts — in het bijzonder bij de nieuwe
generatie een rol. Mogelijk overtrok-
ken, maar daarom nog niet onwaar, is de
gedachte dat wij weer beland zijn in de
situatie van het eind van de vorige eeuw:
Individualisme en slechts schoorvoetend
en zeer beperkt erkennen van betrokken-
heid op elkaar.

Onder die omstandigheden zijn ook de
gevolgen van de ontoereikende wetgeving
uiterst bedenkelijk. De Antibiotica wet vol-
doet beslist niet aan de eisen. De Uitoefe-
ningswet schiet steeds meer tekort waar het
de bestrijding van onbevoegd uitoefenen
van de diergeneeskunde betreft, terwijl deze
wet tezamen met de Veewet niet toereikend
zijn om misbruik en mistoestanden inzake
sera en vaccins tegen te gaan.
Ook internationaal gezien beschikt Neder-
land over sterk verouderde en ontoerei-
kende wetgeving. Te meer gaat dat spelen
omdat het beraad in de E.E.G. duidelijk
laat zien dat harmonisatie van bevoegdhe-
den van dierenartsen op basis van daar of
daaromtrent vergelijkbare opleidingen op
komst is. In vrijwel alle landen van de
Europese Gemeenschap bestaan deze wet-
ten wel, terwijl bovendien de praktizerende
dierenartsen onderworpen zijn aan regi-
stratie binnen een Orde.
De Orden beheren alle een Code voor de
dierenarts die vanwege de verplichte regi-
stratie automatisch van kracht is voor elke
praktizerende dierenarts en van gelijke
waarde is als een tuchtwet. Dit als grote
tegenstelling tot onze Code die naar onze
opvatting wel bepalend is voor elke dieren-
arts maar waaraan de mogelijkheden ont-
breken iemand die geen lid is van de Maat-
schappij te beoordelen, laat staan te
veroordelen. Men dient hierbij tevens in
gedachte te houden dat de K.N.M.v.D.
reeds voor de oorlog, aan het eind van de
jaren dertig, overtuigd was dat een tucht-
wet die alle dierenartsen gelijkelijk zou
binden de beste waarborg zou zijn vooreen
beroepsuitoefening die niet verstoord zou
worden door oneerlijke concurrentie en
druk van buiten af. Reeds in 1947 heeft de
Maatschappij een ontwerp Tuchtwet aan
de overheid aangeboden. In 1972 met het
oog op de harmonisatie in de E.G., is men
dan ook van mening dat een Code van een-
zelfde constructie als een orde-reglement
dienstig kan zijn om ook in Nederland een
tuchtwet te krijgen.

Elke naar Nederland migrerende dieren-
arts verwacht niets anders.
Een en ander leidt tot een volledige herzie-
ning van de Code wat vormgeving en re-
dactie betreft: artikelsgewijs opgebouwd
met per onderwerp vastgestelde gedragsre-
gels. I^eze Code wordt in 1976 van kracht.
Momenteel is in de I\'weede Kamer een
wetsontwerp aanhangig gemaakt tot wijzi-
ging van de Uitoefeningswet. Daarin zijn
voor het eerst in onze veterinaire geschie-
denis artikelen opgenomen die betrekking
hebben op het gedrag van de dierenartsen,
tuchtrecht dus. Zonder op details in te
gaan, betreft het hier helaas echter alleen
fouten ten opzichte van het algemeen be-
lang in de directe zin of tekortschieten in
zorg ten opzichte van de patiënt. Het grote
strijdpunt tussen de Maatschappij en de
Overheid was en is het opnemen van het
zogenaamde \'derde\' criterium. Dit maakt
echter geen deel uit van de Wet, waardoor

-ocr page 193-

van vrucntDaarneiasstoornissen

in de praktijk

^ecept^

i^ectievloeisgt

SS^än-»»\'\'»\'

V^mwculars.inlrav«^

jtouÊ

-fran^f-^\'"

AG

-ocr page 194-

Receptal

uiterst werkzaam analogon van het
gonadotropine releasing hormoon ter
mductie van een ongestoorde ovulatie
bi] runderen, paarden en konijnen,

Receptal

uitermate geschikt voor alle indicaties,
die gelden voor het natuurlijke gonado-
tropine releasing hormoon.

Nieuwe therapeutische mogelijkheden
bij paarden.

Receptal, het eerste releasing hormoon,
dat effectief kan worden toegepast ter
inleiding van ovulatie en bestrijding
van acyclus bij paarden.

Nieuwe therapeutische mogelijkheden
bij runderen.

Receptal realiseert een effectieve
therapie van de tot op heden moeilijk
te behandelen acyclus (ware anoestrus)
bij runderen.

w\\

-ocr page 195-

Ihren

analogon van Prostaglandine F2 a voor
de effectieve luteolyse van functioneel
corpus luteum weefsel met brede
toepassingsmogelijkheden en goede
tolerantie.

Ilireii

• uiterst gunstige verhouding tussen
de luteolytische werking en
spasmogene bijwerkingen

• niet alleen toepasbaar bij runderen,
maar ook bij schapen, varkens en
paarden

-ocr page 196-

Bij vruchtbaarheidsstoornissen

Een veelzijdig duo!

Indicaties

Rund

Follikel cysten, acyclus
(ware anoestrus)

• Bij verdenking van vertraagde
owdatie en/of atresie.

• Verbetering van het conceptie
percentage

Paard • Follikel cysten, acyclus
(ware anoestrus)

• Inductie van de ovulatie tijdens
hengstigheid om een tijdige
owdatie na dekking te verkrijgen

Konijn

Inductie van de ovulatie na de
partus

Hoechst

Indicaties

Rund • Suboestrus

• Oestrussynchronisatie/-indud

• Corpus luteum cyste

• Geluteiniseerde follikel cyste

• Onderbreking van drachtighe

• Pyometra

Paard • Anoestrus door corpus luteum
persistens

• Oestrus-mductie na veulen-
hengstigheid

• Oestrussynchronisatie

• Partus-inductie

Varken • Partus-inductie

Schaap • Oestrus-inductieZ-synchronis«

HOECHST PHARMA

VETERINAIR

Postbus 12987
1100AZ Amsterdam-Z.0.

mlinÜ2!i

5flai

I jnjectiev!S!!5.^°-

t

HeceptaJ ^

\'^ïgJflecliailM\'siij\' tf

Hecept^

iSlïaeaieylpas!^

-ocr page 197-

de Maatschappij nog steeds meent dat on-
voldoende wordt gewaarborgd dat de
goedwillende dierenarts zijn werk naar be-
horen kan uitvoeren. Hij kan door collegae
in dwangposities worden gebracht die kun-
nen leiden tot ontoelaatbaar gedrag. Het
"derde\' criterium behelst nu juist het gedrag
tussen dierenartsen onderling. Vele artike-
len in de Code handelen daarover. Sterk
gesimplificeerd bedoelt de Code te zeggen
\'Gedraag je zo, zoals je zou willen dat de
ander dat ook doet\'. De Overheid weigert
deze invulling als zijnde een belang van de
dierenartsen zelf, dat het algemeen belang
niet raakt.
I\'en onrechte dus.

VOORTDl]RENDE HERBEZINNINCi

Een evoluerend beroep zoals het onze zal
voortdurend bezig moeten blijven met zijn
gedragsregels. Een sprekend voorbeeld
hiervan is opnieuw het vestigingsbeleid. De
laatste jaren is het aanbod van jonge die-
renartsen snel toegenomen, zodanig zelfs
dat er sprake is van een aanmerkelijk over-
schot. Nu blijkt, dat de sociale controle en
de groepsverbondenheid onvoldoende zijn
voor een rechtvaardige toepassing van het
sestigingsbeleid. De Code bevat tot nu toe
dwingende bepalingen over vrije vestiging.
Zij blijken nu niet meer te handhaven te
zijn en worden bovendien als onrechtmatig
ervaren.

De Codecommissie houdt zich daarom
momenteel bezig met een nieuwe formule-
ring van het vestigingsbeleid, waarin vrij-
heid van vestiging centraal wordt gesteld.
Daaromheen worden nieuwe gedragsregels
geformuleerd zowel voor de nieuwkomer
als de gevestigde collega. De taak van de
Maatschappij wordt van dirigerend voor-
taan begeleidend en adviserend.
Evenals elders in onze samenleving zijn
ook minder verstrekkende inzichten merk-
baar in beweging. Ik denk hierbij aan re-
clame, het aanbieden van diensten, het
praktizeren per diersoort, de specialisatie
en dergelijke. Het hele complex van be-
drijfsbegeleiding bijvoorbeeld heeft het ka-
rakter van aanbieden van diensten. Deze
aspecten brengen wijzigingen teweeg in het
werkklimaar zoals dat nu in de Code staat
verwoord. De vooruitgang in de toepassing
\\ an de diergeneeskunde en de wijze waarop
dit gebeurt, leidt bij ongewijzigd gedrag tot
spanningen tussen theorie en praktijk van
ons gedrag. Voor sommigen betekent dit
een keuze voor het negeren of wel overbo-
dig achten van spelregels. Voor de over-
grote meerderheid en naar ik vurig hoop
ook voor u, betekent het behoefte aan aan-
passing van de spelregels. Mijns inziens is
dit de enige begaanbare weg.

ETHIEK

Wij zullen ons voortdurend moeten bezin-
nen en herbezinnen op de motieven, funda-
mentele motieven, voor gereglementeerd
gedrag van dierenartsen toen en nu, om te
kunnen zeggen of instandhouding van een
Code (dat wil voor ons dan nu zeggen vol-
ledig tuchtrecht), nuttig en nodig is.
Met betrekking tot de fundamentele motie-
ven zou ik het volgende willen zeggen.
Ethiek zou men gewoonte, zeden kunnen
noemen. Zedelijkheid is autonoom. Kant
heeft over deze materie enkele formulerin-
gen gebruikt die ook in onze situatie heel
goed passen. Hij schreef: \'Handel slechts
volgens die stelregel, waarvan u tegelijk
kunt willen dat deze tot algemene wet
wordt\' en ook: \'Handel zo, dat u de mens-
heid zowel in üw persoon als in de persoon
van een ieder ander, altijd tegelijk als doel,
nooit alleen als middel hanteert\'.
Men kan zeggen dat het ethische is, dat wat
de mens te zijn, te doen en te laten heeft.
Veterinaire ethiek is dus wat de dierenarts
te zijn, te doen en te laten heeft. Ethiek
bestudeert de mens (de dierenarts) niet hoe
hij is (= ontologie), maar zoals hij moet
zijn (= déontologie). Er is in elke mens
\'weet\' aanwezig hoe hij zijn en handelen
moet. Men kan dat gelovig duiden maar
ook zonder dat kan iedereen dat ervaren.
Zo ook functioneert in elke gemeenschap
een min of meer samenhangend geheel van
opvattingen en normen, van zeden en ge-
woonten die dat wat de mens te zijn, te
doen en te laten heeft belichamen en con-
cretiseren. Dit noemt men de ethiek van
een gemeenschap. Uit de resultaten kan
men iets aflezen over de moraliteit en zede-
lijkheid van een gemeenschap. Naar mijn
mening functioneert onze veterinaire ge-
meenschap niet anders.
Men kan zich natuurlijk afvragen in hoe-
verre de beroepsgroep dierenartsen als een
zelfstandige gemeenschap kan worden be-
schouwd of dat onze beroepsgroep verke-

-ocr page 198-

rend met en tussen andere \'standen\' daar-
mee gezamenlijk één gemeenschap vormt
en dus niet als deel daarvan op een eigen
moraliteit kan of mag worden aangespro-
ken.

Het ethische is geen statisch geheel. Ethiek
is bewegende moraal die een afspiegeling is
van tendensen die een rechtstreeks gevolg
zijn van de uiteenlopende mensbeelden die
werden en worden aangehangen. Dat mist
natuurlijk zijn uitwerking op de beroeps-
groepen evenmin.

Ethische uitspraken hebben het karakter
van een oproep en moeten in vrijheid wor-
den aanvaard. Wie zich eraan conformeert
omdat het \'nu eenmaal moet\', omdat het
\'niet anders kan\', is eigenlijk nog niet toe
aan ethisch gedrag. De norm is datgene
waarnaar de mens zich richt, maar de norm
normeert pas wanneer de mens haar in vrij-
heid erkent; zich er door laat leiden, met
andere woorden, zelf de norm tot norm
maakt. \'Ethisch moeten\' is niet identiek
aan \'verplicht zijn\'. Het is door de gehele
geschiedenis van de diergeneeskunde heen
de overtuiging van onze beroepsgroep ge-
weest dat deze begrippen de leidraad moe-
ten zijn voor ons handelen in de omgang
met elkaar en met onze verantwoordelijk-
heden.

De Commissie die de eerste Code schreef,
heeft er kennelijk ook zo over gedacht,
getuige enkele citaten uit het voorwoord:
\'Wel mag worden aangenomen, dat er een
stevig verband bestaat tussen het peil van
beschaving en het zich voordoen van moei-
lijkheden bij de vervulling van de ambte-
lijke loopbaan....\'

Een zinsnede uit het voorwoord van de
eerste Code die eveneens op deze motieven
betrekking heeft, zegt: \'Het werd mogelijk
geacht dat ook hij die in maatschappelijk
fatsoen niet te kort schiet, toch niet steeds
de juiste weg zal weten te vinden\'. Een
ander citaat uit hetzelfde voorwoord, dat
best het overwegen waard is, luidt: \'Ge-
steund door het feit dat, naarmate de inner-
lijke waarden van de mens op hoger peil
staan, hij minder conflicten op zijn levens-
weg zal ontmoeten, moet het wenselijk
worden geacht dat ook door middel van de
Code in alle stadia van het algehele ontwik-
kelingsproces op het ontginnen van die
waarden wordt ingewerkt en niet eerst dan
wanneer de maatschappelijke loopbaan
een aanvang neemt\'.

Er werd dan ook reeds veel eerder besloten
dat met de Code als leidraad, de studenten
in hun laatste jaar van de studie in de ge-
dragsregels zouden worden ingewijd. Dat
was in 1936 om precies te zijn. De legenda-
rische prof. Ten Thije zou zich van deze
taak gaan kwijten. Dat is er mede door de
oorlog nooit van gekomen. Het is ook om
die reden dat ik van mening ben dat deze
lezingencyclus dit jaar een goede keus is
geweest. Het lijkt mij bovendien erg zinvol
wanneer er meer gelegenheid zou zijn over
deze zaken van gedachten te wisselen en
gezamenlijk te onderzoeken in hoeverre de
opvattingen veranderen en mogelijk ook
de normen zouden moeten veranderen,
zodat wij ons bereoep kunnen uitoefenen
op basis van een in gezamenlijk overleg
gevormde overtuiging en op grond daar-
van geformuleerde gedragsregels,

LITERATUUR

1, Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde: Code voor de dierenarts, le
uitgave, 1940; 2e uitgave. I96ücn .Ie uitgave, 1976.

2. Offringa, C,: Van Gildenstein naar UithoL Facul-
teit der Diergeneeskunde, Utrecht, 1971,

.T Tiidschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt,
.laargangen: 22 (1895), 23 (1896), 24 (1897), 25
(1899) en 27 (1900).

4. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde. ,laargangen:
28 (1901), 29 (1902), 30 (1903), 31 (1904), 32 (1905)
33 (1906) cn 34 (1907),

5. 1 ijdschrift voor Diergeneeskunde, .laargangen:
56 (1929), 57 (1930), 58 (1931), 59 (1932), 60
(1933), 61 (1934), 62 (1935). 63 (1936), 64 (1937),
65 (1938), 66 (1939) en 67 (1940).

6. Wester, .1.: Geschiedenis der Veeartsenijkunde.
Faculteit der Diergeneeskunde, Utrecht, 1939.

-ocr page 199-

Beroepsverantwoordeiijkheid: meervoudige
loyaliteit\'

Occupational Responsibility: Multiple Loyalty
Heleen Terborgh-Dupuis^

SAMENVATTING Onder veie beroepen die er zijn, nemen de zorgenaamde\'professies\'een bijzon-
dere plaats in. Zij kenmerken zich onder meer door een speciale intellectuele component, speciale
tradities, en het feit dat zij de samenleving op bijzondere wijze dienen.

Bij een professie hoon een code, met daarin afspraken over het gedrag ten opzichte van collega\'s, de
cliënten en patiënten, en de samenleving.

In deze lezing komen enige kritische vragen aan de orde trtet betrekking tot de \'Code voor de
dierenarts\': Wiens belangen worden daarin gediend, respectievelijk krijgen de prioriteit\'^ In hoe-
verre wordt aandacht besteed aan rechten van cliënt en patiënt? Hoe worden loyaliteitsconflicten
opgelost, of worden die niet gesignaleerd? In hoeverre vindt monopolisering plaats van iets
waarover anderen ook graag zouden meedenken en praten, namelijk de uitgangspunten voor een
verantwoorde beoefening van de diergeneeskunde\'.\'

SUMMARY Among the many e.yisting occupations, the so-called \'professions\' occupy a special
/>osilion. They are characterized, among other things, by a special intellectual component, special
traditions and the fact thai they serve the community in a particular fashion.
With a profession goes a code including agreements concerning behaviour towards colleagues,
clients and patients as well as the community.

In the present paper, a number of critical questions are rai.sed regarding the \'Code of Conduct
for Veterinarians\': Whose interests are served by this code and are given priority respectively\'.\'
To what e.xieni attention is paid to the rights of clients and patient.s? How are conflicts of loyalty
settled or do they pass unnoticed"\' To what e.xtent does monopolizing occur of a subject which
others would also like to consider and have their .say on, namely, the starting-points of a
conscientious practice of veterinary medicine \'

Sommige beroepsgroepen in onze samen- neer sprake is van een bijzondere dienst
ieving voorzien zichzelf van een eigen echte aan de samenleving. Dat brengt ons bij de
beroepscode, terwijl dat bij andere in het professie, de beroepsgroep, die een aparte
geheel niet ter sprake komt. Dat is op zich categorie vormt. Kenmerken van een pro-
een opvallend verschijnsel, dat nadere ver- fessie zijn, behalve dat men een bijzondere
klaring behoeft, dienst bewijst aan de samenleving; het ge-

Waarom zouden beoefenaars van bepaalde geven dat er sprake is van een bijzondere
beroepen zo\'n behoefte hebben aan ge- opleiding in een bijzondere traditie, en dat
dragsregels? Geldt niet voor allen dat er er een bijzondere intellectuele component
hoe dan ook zorgvuldig en verantwoord is. Men heeft voorts een speciale kennis, die
gehandeld moet worden? Niemand zal dat met moeite verworven is. Tenslotte geldt
ontkennen. Toch blijkt dat er inderdaad in voor de professie dat de uitoefening ervan
sommige beroepen de behoefte bestaat om aan bijzondere bepalingen onderworpen is.
zorgvuldig over het eigen handelen na te In de beroepscode voor de dierenarts tref-
denken. Vooral waar het leven en welzijn fen we citaten aan, die dit beeld van de
van mensen en dieren op het spel staan, is diergeneeskunde als professie bevestigen,
dat het geval. Anders geformuleerd: wan- Zo wordt in het voorwoord van de \'Code

I Tekst van een inleiding in het kader van de lezingencyclus Diergeneeskunde en Samenleving, 198.1.
- Mevr. dr. H. M. Terborgh-Dupuis, wetenschappelijk hoofdmedewerker Ethiek aan de Medische Faculteit
van Leiden.

-ocr page 200-

voor de dierenarts\' gesproken over de tra-
ditie van de opleiding, en inderdaad over
een dienend beroep;

\'De Code is de verwoording van hel ge-
dragspatroon dat zich in de loop der jaren
heeft ontwikkeld in het belang van de dier-
geneeskunde als totaliteit en voor het situ-
eren en functioneren van de diergenees-
kunde als deel van de samenleving, en heeft
aldus betrekking op gedragsregels ten
aanzien van een dienend beroep en een
dienende wetenschap\'.
Met een professie is nog meer aan de hand.
Men ervaart zichzelf, zoals blijkt, als een
bijzondere beroepsgroep en wil dat ook
graag weten. In vele beroepscodes wordt
dan ook gestreefd naar een profilering van
de beroepsgroep, en wordt nadruk gelegd
op de eer en de waardigheid van het be-
roep. In de \'Code voor de dierenarts\' is op
verschillende plaatsen deze \'eer en waar-
digheid\' van de diergeneeskunde terug te
vinden.

BEDOELINGEN VAN EEN CODE
In het algemeen kan men stellen dat codes
in principe tenminste de volgende doelstel-
lingen aan de dag leggen en ook de \'Code
voor de dierenarts\' voldoet aan dit beeld;

a. Men wil een profilering van de groep en
de belangen van de eigen groep beharti-
gen.

b. Voorts heeft elke code (en dus ook
deze) tevens het karakter van een soort
groepsreglement en geeft het richtlijnen
voor de omgang van de groepsleden.

c. Vervolgens wordt een regeling gegeven
van de omgang van de leden van de
groep tot anderen. Bij die anderen kan
men denken aan cliënten en aan patiën-
ten. In de \'Code voor de dierenarts\'
wordt in de eerste plaats aandacht be-
steed aan de omgang met para-
veterinaire beroepsbeoefenaren.

Wat betreft deze drie punten kan aan de
\'Code voor de dierenarts\' alle lof worden
toegezwaaid. Uitvoerig wordt op de drie
genoemde aspecten ingegaan, en - met de
ruimte die ook gegeven wordt - biedt de
code in deze veel houvast.
Een enkele kritische kanttekening kan
gezet worden bij de manier waarop het
overnemen van cliënten is geregeld; men
zou de indruk krijgen dat dit wel wat pater-
nalistisch is — met een cliënt die een \'se-
cond opinion\' wil hebben is bijvoorbeeld
geen rekening gehouden.

d. De omgang met cliënten en patiënten is
tenslotte de kern van een vierde groep
problemen waarvoor een professie kan
komen te staan, en hierbij denk ik dan
voornamelijk aan de \'echte ethische\'
problemen.

ETHISCHE PROBl.EMEN
Wat zijn nu \'echte ethische\' problemen? In
de \'Code voor de dierenarts\' worden deze
zeer adequaat gedefinieerd in artikel 5 en 7
waar gezegd wordt dat de verantwoorde
uitoefening van de diergeneeskunde met
name gericht is op het welzijn van mens en
dier.

Artikel 5:

De dierenarts is verplicht niet alleen op veterinair
gebied bestaande en daarmede samenhangende wette-
lijke voorschriften na te leven doch ook in overeen-
stemming met de door de K.N.M.v.D. genomen bin-
dende besluiten en door deze met andere organisaties
of instellingen getroffen regelingen te handelen.

Artikel 7:

De dierenarts heeft bij de uitoefening van de dierge-
neeskunst. in welke vorm en uit welke hoofde dan
ook, een eigen wetenschappelijke, vaktechnische en
veterinair-ethische verantwoordelijkheid, met name
ook gericht op het welzijn van mens en dier.

Inderdaad gaat het bij ethisch verantwoord
handelen om het welzijn van anderen (het-
zij mens, hetzij dier). Elk ethisch probleem
koint daar in laatste instantie op neer.
Zo moet de veterinair-ethische verant-
woordelijkheid dan ook ingevuld worden.
Het gaat om een behartiging van de essen-
tiële belangen van anderen.
Wat heeft de \'Code voor de dierenarts\' nu
te bieden als het om de \'echte ethische\'
problemen gaat? Zonder enig verwijt te
adresseren aan de opstellers van de code,
moet gezegd, dat degene die bij de code te
rade gaat voor richtlijnen voor verant-
woord handelen in ethische aangelegenhe-
den, weinig van zijn gading zal vinden.
Zoals ik nog zal laten zien, is dat dan ook
een bijna onmogelijke zaak; de conflicten,
belangen en loyaliteiten die aan de orde
zijn, zijn daarvoor te gecompliceerd en te
talrijk. Bovendien geldt juist in onze tijd
meer dan ooit, dat er niet één stel regels

-ocr page 201-

voor goed en kwaad bestaat, dat voor ieder
acceptabel is. We leven in een moreel pluri-
forme samenleving, waarin meerdere visies
op verantwoord handelen naast elkaar blij-
ken te bestaan. Voor welke moet een code
kiezen? Hoezeer kan nog \'namens allen\' of
\'namens de meerderheid\' gesproken wor-
den?

BELANGEN

In de ethiek gaat het dus uiteindelijk om
het welzijn, men kan ook zeggen om de
fundamentele belangen van anderen. Eén
van de grootste morele problemen is, dat
men niet altijd tegelijk alle belangen van
iedereen kan behartigen. Een kleine inven-
tarisatie van de mogelijke belanghebben-
den waarmee een veterinair te maken heeft
maakt dat duidelijk.

Ten eerste zijn er de collega\'s met wie bij
om moet gaan. Dat schept verplichtingen,
maar ook problemen. Wat te doen met een
collega die min of meer meedoet aan de ver-
edelde vorm van dierenmishandeling, die
bestaat uit het couperen van oren en staar-
ten van honden? Voor wie kiest men, voor
de collega of voor het dier (of diens baas)?
Behalve de collega\'s is er ook
de weten-
schap
waartegenover de dierenarts ver-
plichtingen heeft. Wetenschap vraagt om
research, en research om proefdieren —
soms levert dat een niet gering conflict op,
waarbij opnieuw de vraag is aan wiens kant
de loyaliteit van de dierenarts ligt.
Uiteraard is er
het dier zelf. waarbij de
aantekening gemaakt kan worden, dat er
twee visies op het dier mogelijk zijn. Öf het
dier heeft een waarde op zich, een intrin-
sieke waarde. Dat betekent dat het dier om
zichzelf gerespecteerd dient te worden.
Maar men kan de waarde van het dier ook
reduceren tot een instrumentele waarde —
waarmee bedoeld wordt dat het dier er niet
om zichzelf is, maar voor iets, meestal ie-
mand anders. Hoe dan ook, de vraag is in
hoeverre een dierenarts opkomt voor het
dier, als het welzijn daarvan in het belang
van anderen geweld wordt aangedaan.
Voorts heeft ook
de samenleving zijn be-
langen, en verder
het hedrijfoide cliënt die
voor een dier om medische assistentie
vraagt.

Door al deze belanghebbenden ontstaat
voor de dierenarts het welhaast onoplos-
bare probleem van de
meervoudige loyali-
teit.
Hoe daarin te kiezen?
Met de code in de hand zal men niet ver
komen, en nogmaals, dat zou van een code
ook te veel gevraagd zijn.

WAAROM EEN CODE NIET \'WERKT\' BIJ
•ECHTE\' ETHISCHE CONFLICTEN

Bij het bespreken van dit gegeven zou ik de
volgende punten ter overweging willen
geven.

1. Voor het oplossen van een loyaliteits-
conflict is een keuze nodig. Die keuze kan
op grond van meerdere waarden gemaakt
worden. Eén goed antwoord is er niet.
Een code daarentegen kan weinig anders
dan uitgaan van één set van waarden, tenzij
men er bewust naar zou streven niet verder
te gaan dan het inventariseren van verschil-
lende overwegingen en argumentaties. Iets
dergelijks geeft echter weinig \'houvast\', en
het is nu juist houvast die men bij een code
zoekt.

2. Een code heeft met andere woorden
geen probleemoplossend karakter. De
werkelijkheid waarin gekozen moet wor-
den is immers zo complex, dat niet elke
situatie beschreven kan worden.

3. In onze tijd is een zeker verzet waar te
nemen tegen het zogenaamde regelgerichte
denken. Meer en meer wordt nadruk ge-
legd op de effecten van een keuze of een
handeling — daaraan wordt dan dus afge-
meten of die keuze of handeling moreel
verantwoord is. En ook hier geldt weer, dat
een code niet meer dan een geringe bijdrage
kan leveren. (Vraagt men welke, dan zou
die moeten liggen op het gebied van het
leveren van criteria om het resultaat/effect
te beoordelen - eenvoudig is dat echter
niet).

4. Een ander bezwaar dat tegen een code
ingebracht kan worden, is dat een code per
definitie monopoliseert. Waar het in een
professie gaat om het welzijn van anderen,
zou het aanbeveling verdienen die anderen
zich mede te laten uitspreken over dat wat
men van de professie verlangt. Het wordt
met andere woorden bij een toenemende
mondigheid op allerlei gebied steeds min-
der aanvaardbaar, dat alleen de professie
zelf uitmaakt wat verantwoord handelen
is.

-ocr page 202-

5. Vervolgens is een code vaak alweer
verouderd op het moment dat hij wordt
opgeschreven. Dat hangt samen met het
feit dat de code, zoals hij zelf zegt. een
\'verantwoording van een gedragspatroon
is, dat zich in de loop der jaren heeft ont-
wikkeld\'. Daarmee sluipt het gevaar bin-
nen dat een code tezeer kijkt naar het verle-
den en weinig aanknopingspunten biedt
voor een toekomstig gedrag in een snel
veranderende samenleving.

6. Tenslotte, ietwat naast deze punten is
het goed te wijzen op de in de professie
aanwezige \'verborgen code\'. In hoeverre
wordt het gedrag bepaald door zelden of
helemaal niet geéxpliciteerde normen? Een
voorbeeld is \'het druk hebben\' — artsen,
dierenartsen en tandartsen zal men zelden
horen toegeven dat ze tijdens de lunch-
pauze een uurtje in de zon konden zitten,
dat \'hoort\' niet, want een arts heeft het
altijd druk.

Samengevat: voor richtlijnen bij echte,
harde, ethische problemen helpen codes
niet. Dat wil niet zeggen dat ze zinloos zijn
— het betekent wel, dat er \'voorbij de code\'
nog veel te denken en te bespreken valt,

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Werkgelegenheids-situatie voor
pas afgestudeerde Engelse
dierenartsen in U.K.

Blijkens een in 1982 in Engeland gehouden en-
quête, zijn de vooruitzichten op werk voor pas
afgestudeerde dierenartsen in Engeland nog
steeds goed. In de onder aangehaalde redakti-
onele kolom (\'comment") van
The Veterinary
Record
van 20 augustus 1983 (Vet. Rec.. \\ 13.
(8). 169. (l983))wordl hierop het volgendecom-
mentaar geleverd:

Employment prospects for new veterinari-
ans

There is very little unemployment among new
veterinary graduates, although not all find
exactly the post they most want. That is the
general finding of an informal survey of 1982
graduates carried out by
The Veterinary Record
(Vet. Rec.. \\ \\3. (8). 172-173. (1983)).

The results should go some way towards allevi-
ating fears that have been expressed about the
employment situation in the veterinary profes-
sion, at least as far as new entrants are concer-
ned.

The response, except from Irish graduates, was
very good for a survey of this type. Almost 80
per cent of questionnaires sent out to addresses
in England. Wales and Scotland were returned.
In the absence of evidence to the contrary it is
assumed that the situation among graduates
who did not reply is not materially different
from the rest.

Although the reasons for non-return are not
known it is always likely in a postal survey of
this type that a proportion af addresses wil have
moved and that correspondence will not be for-
warded.

Disillusionment on entering the \'real world\'
from university is common in many fields of
work. It was therefore encouraging to note the
findings on job satisfaction; only a tiny minority
found job satisfaction poor, the majority rated
it as \'very good".

Almost as many indicated that salariesand con-
ditions of employment were satisfactory or bet-
ter. The actual amount earned was not asked
for; it was felt that it was more useful to know
how new graduates felt about what they were
paid. However, one in 10 said that their pay and
conditions were poor.

There still seems to be some degree of prejudice
against women graduates. Even so, some
three-quarters of them found work within three
months although in fewer than half the cases
was it their first choice of post.

One perennial complaint was reiterated in the
comments of several respondents. That is, that
those advertising posts over box numbers do
not always reply to applicants. There is no ex-
cuse lor such bad manners. On the other hand,
do applicants themselves invariably inform pro-
spective employers when they accept an alterna-
tive offer? Courtesy should be e.xtended on both
sides. It might also be interesting to conduct a
survey among employers as to the type of appli-
cations they receive.

In summary, the employment situation for the
newly qualified veterinarian is still good. It has,
however, changed from that which pertained in
the recent past, when students could often af-
ford to pick and choose between several offers.
The removal of that excess of vacancies over
applicants is no bad thing. Output of veterinary
graduates from the schools seems just about
right for the present demand.
It will be of great interest to see whether a
similar survey of 198.3 graduates will reflect the
same pattern.

-ocr page 203-

REFERATEN

Cavia

Pneumonia bij cavia\'s

Saito. M.. Muto. T. el al.: An epizootic of pneu-
mococcal infection occurred in inbred guinea
pigcolonies.
E.xperim. Anim., 32.29-J7. (I98J).
Na aankoop van nieuwe cavia\'s trad in een be-
stand een ziekteuitbraak op, veroorzaakt door
Sireplococcus pneumoniae. Verscliiliende
cavia-stammen vertoonden onderlinge verschil-
len in gevoeligheid. Onder de .IY-1 werd 75%en
bij de .lYC} stam 0% ziek. De zieke dieren ver-
toonden een ruig baarkleed, een droge maar
vuile neus, een lege buik en ademnood. Sectie
gaf een lobaire fibrinopurulente pneumonie en
fibrineuze pleuritis te zien. Fibrineuze pericar-
ditis en -peritonitis werden herhaaldelijk waar-
genomen. Experimentele besmetting werd uit-
gevoerd met intranasale toediening van lO-i
organismen. Na 24 uur hadden de dieren een
ruw baarkleed; specifieke symtomen ontbraken
echter. Desondanks bleken bij euthanasie na 14
dagen, laesies volop ontwikkeld te zijn.
Om de uitbraak te beperken, werd het vitamine-
C gehalte in het voer verdubbeld en de speen-
leeftijd verlaagd tot 2 weken.
Vaccinatie met een gedood autovaccin redu-
ceerde het aantal klinische ziektegevallen. Het
percentage gezonde dragers steeg echter in 6
maanden \\ an 17.2% tot 36.5%.

P. Zwart.

International Journal for the Study
of Animal Problems

Toekomstig onderzoek naar de relatie
mens - gezelschapsdier

l.evinson, B. M.: The Future of Research into
Relationships between People and their Animal
Companions.
Int. ,/. Siiicl. Anim. Prod.,
294. (1982).

De auteur (emeritus-hoogleraar pychologie en
directeur van het Centrum voor Human/Com-
panion Animal Therapy in Brooklyn, N.Y.), zet
uiteen dat het in de titel genoemde onderzoeks-
gebied langs twee wegen zal moeten worden
geëxploreerd: de intuïtieve en de wetenschappe-
lijke. Het onderzoek zou vergelijkend van aard
moeten zijn en in historisch perspectief ge-
plaatst dienen te worden. De omschrijving
ervan zou kunnen luiden: onderzoek op het
gebied van de wisselwerking tussen mens,
huisdier en milieu. Een naam, basistheorie en
methodologie voorde zich ontwikkelende disci-
pline moeten echter nog worden gevonden.
Onder de intuïtieve onderzoekmethode wordt
de benaderingswijze van kunstenaars en genera-
ties gewone mensen verstaan. Onbewust wortelt
in de hedendaagse mens nog steeds de verhou-
ding tot de dieren zoals die in vroegere culturen
bestond. Hierbij werden aan dieren gedachten,
bedoelingen en onbekende krachten toegedicht
en men beschouwde ze soms als superieur aan
de mens (totemdieren werden aanbeden). Tegen
deze achtergrond acht Levinson het onmogelijk
om het onderhavige onderwerp louter met ob-
jectieve methoden te bestuderen. (De auteur
drukt zich hier uit in termen van de subjectivisti-
sche (dier)psychologie, die omstreeks de eeuw-
wisseling sterk werd aangevochten wegens ge-
brek aan herhaalbaarheid;
Ref.).
De wetenschappelijke benaderingswijze moet
volgens de auteur vooral worden gebruikt om
antwoorden te vinden op door intuïtief onder-
zoek opgeroepen vragen. Tevens kan deze bena-
dering dienen voor het ontrafelen van de aan
mens-huisdier relaties ten grondslag liggende
mechanismen, die daarmee uit de sfeer van
magie, symboliek en fantasie worden gehaald.
Er worden vier elkaar overlappende onder-
zoeksvelden aanbevolen:

1. De rol van gezelschapsdieren in verschil-
len de culturen en etnische groepen vanaf de
vroegste geschiedenis tot heden. Deze rol zou
kunnen worden opgehelderd door kunst, gods-
dienst en literatuur van verschillende etnische
groepen en industriële samenlevingen te bestu-
deren.

2. Het effect vaneen band met gezelschapsdie-
ren op de karaktervorming, de emotionele ont-
wikkeling en de houding van mensen. Volgens
de auteur varieert de persoonlijkheidsontwik-
keling met het al of niet opgroeien met dieren.

3. De communicatie tussen mens en gezel-
schapsdier.

Mens en dier communiceren met elkaar op intu-
ïtief niveau. Ook dieren communiceren met el-
kaar, waarbij bepaalde vormen van taalgebruik
zelfs niet worden uitgesloten. Er zou onderzoek
moeten worden gedaan naar zowel verbale als
non-verbale communicatiemethoden.

4. Het gebruik van dieren bij de psychothera-
pie.

Dieren kunnen van nut zijn bij de behandeling
van mensen met emotionele- en socialisatiepro-
blemen, alsinede bij de psychotherapie van kin-
deren.

De auteur besluit met een dichterlijk geformu-
leerde toekomstverwachting in de geest van Je-
saja 1 1:6. die gerealiseerd zou moeten worden
via een, mede door bestudering van het onder-
havige onderwerp te bevorderen, vreedzame co-
ëxistentie tussen mens en dier in de ruimste zin.
Hij wijst erop dat er van een dergelijk samenle-
ven al sprake is in dierentuinen en wildparken.
(Het heeft er veel van dat de dichter in de auteur
zich tenslotte sterker profileert dan de nuchtere
wetenschapper;
Ref.). g ^-„„z

-ocr page 204-

Kat

Natuurlijke en experimentele infectie van
een huiskat met pokkenvirus

Gaskell, R. M., Gaskell. C. J., Evans. R. .1..
Dennis. P. E., Bennett. A. M.. Udall. N. D..
Voyle, C., and Hill, T. J.: Natural and experi-
mental pox virus infection in the domestic cat.
Vet. Rec.. 112.(8). 164-170. (1983).
De verschijnselen van drie accidenteel met koe-
pokvirus besmette huiskatten worden beschre-
ven. Bij allen werden multiple huidlaesies en
conjunctivitis (van licht tot purulent) waarge-
nomen, terwijl een aandoening van de ademha-
lingsorganen niet kon worden geconstateerd.
Bij een der ziektegevallen kon koepok virus wor-
den geïsoleerd. Hiermede werden experimen-
teel 4 andere katten besmet en wel 2 i/v en 2
door middel van scarificatie. Bij alle 4 katten
ontstonden huidlaesies op de injectieplaats en
bij I kat multipele huidlaesies. Bij 3 van de 4
katten kon het virus uit de huidlaesies — en bij
een van hen ook uit een keeluitstrijkje — wor-
den geïsoleerd.

Bij de overige 2 in dit onderzoek betrokken
katten werd een minder uitgebreid onderzoek
verricht, doch wordt verondersteld dat een be-
smetting met koepokvirus als zeer waarschijn-
lijk mag worden aangenomen.
Opmerkelijk is:

1. dat geen der eigenaren recentelijk tegen
pokken was geënt (laatste enting 15-35 jaar
tevoren);

2. dat I kat was geboren op een boerderij; 1 kat
waarschijnlijk van een boerderij afkomstig
was; 1 kat aangrenzend aan een boerderij
leefde;

3. dat op geen der boerderijen of in de omge-
ving ervan gedurende 6-13 jaar een pokken-
infectie werd geconstateerd.

De infectiebron van spontaan optredende koe-
pokinfecties bij zowel het vee alsmede de kat
zijn tol nu toe onbekend.
Vermoed wordt dat deze worden veroorzaakt
door een klein zoogdier dat als virusreservoir
fungeert. Door het jachtgedrag van de kat en
contact met dit kleine zoogdier zou het spora-
disch optreden van de infectie bij deze diersoort
kunnen worden verklaard.
Auteurs wijzen erop dat bij katten met huid-
klachten ook een infectie met het koepokvirus
in de differentiaaldiagnose dient te worden be-
trokken. daar in dit geval het gebruik van
Ste-
roiden dient te worden vermeden.
(Infectie van andere katten en de mens wordt
door het ondrdrukken van de ziekteverschijnse-
len vergroot;
Ref.).

//. H. Thalheimer.

Paard

De migratie van GasterophUus intestinalis
larven in de mondholte van het paard

Cogley. T. P., Anderson. .1. R.. and Cogley. 1..
.1.; Migration of
Ga.\'ilerophilu.s inlesiinalis lar-
vae (Diptera; Ciasterophilidae) in the equine
oral cavity.
Inl. Journal for Parasiiologv, 12,
473-480. (1982).

Postmortaal onderzoek van 18 paarden toonde
aan dat
Ca.sierophilus inlesiinalis larven van het
eerste stadium, die het ei hebben verlaten, in
eerste instantie het slijmvlies op de tongrug pe-
netreren via al dan niet van nature aanwezige
oneffenheden en in de lamina epithelialis naar
caudaal migreren.

Op basis van de vorm van de kruipgangen con-
cluderen de auteurs dat de larven enzymen af-
scheiden. Met een zekere regelmaat (gemiddeld
om de 4.2 mm) maken de larven een opening in
de oppervlakkige epitheellaag, waardoor met
behulp van de stigmata wordt geademd. Tijdens
de trektocht door de tong neemt de lengte van
de larven meer dan tweemaal toe. Vanuit de
tong migreren ze naar de sulcus gingivalis (land-
zak) met name lussen de molaren van de boven-
kaak waar vervelling plaatsvindt tot larve van
hel tweede stadium. Voorafgaande aan deze
vervelling heeft een optnerkelijke kleurverande-
ring plaats van wit naar rood hetgeen in ver-
band wordtgebracht met een aanpassing van het
respiratie-apparaat voor omstandigheden waar
de zuurstofspanning beduidend lager is (maag-
darmkanaal) en zou kunnen wijzen op een ver-
hoging van het hemoglobine-gehalte.
Tijdens de aanwezigheid in de sulcus gingivalis
verdubbelt de lichaamslengte van de larven op-
nieuw. Ze verlaten deze plaats en hechten zich
voor een korte periode vast aan het epitheel van
de tongbasis (isthmus faucium), waarna ze wor-
den doorgeslikt. In de maag zullen ze dan uit-
eindelijk nog eenmaal vervellen.
De duur van de ontwikkelingsfase van (7.
inles-
iinalis
larven in de mondholte van het paard is
onbekend, maar zeer waarschijnlijk langer dan
de aangenomen 28 dagen, die zijn gebaseerd op
experimentele infecties bij cavia\'s waar de lar-
ven in de tong vervellen en van daaruit rec-
htstreeks naar de pharynx migreren.

.M. II. Mirck.

-ocr page 205-

Proefdieren

Gedragsinteracties tussen de kip en het ei

Tuculescu. R. A., Ciriswold. .1. G.; Prehatching
interactions in domestic chickens.
Anim.
Beimv.. 31. /-/r;, (1983).

Het is bekend, dat kuikens reeds in de laatste
dagen voordat zij de eischaal verlaten, verschil-
lende soorten geluiden kunnen produceren.
Deze embryonale geluiden kan men met behulp
van bepaalde meetapparatuur karakteriseren
en registreren; zij zijn gelijk aan die, welke jonge
\'loslopende\' kuikens voortbrengen.
De auteurs onderzochten de vraag, of er verb-
and bestaat tussen de aard en het frequentiepa-
troon van de embryonale geluiden enerzijds en
het gedrag en de geluiden die de hen ontwikkelt
tijdens het bebroeden van de desbetreffende ei-
eren anderzijds. Bij de embryo\'s werden (7) ver-
schillende geluidstypen geregistreerd, meestal
vanaf dag 19; bij de hen werden bewegingen van
het lichaam, bewegingen van de kop en (4) ver-
schillende geluidstypen vastgelegd.
Geconstateerd werd, dat het gedrag en de gelui-
den die de hen produceert, embryonaal geluid
oproepen en omgekeerd. Deze in de tijd opelkaar
afgestemde interacties nemen toe naarmate het
tijdstip van uitkomen van het ei nadert,
Ken andere belangrijke bevinding was, dat de
comtnunicatiepatronen tussen de broedende
hen en haar embryo\'s veel gelijkenis vertonen
met die tussen deze hen en haar uitgekomen
kuikens. De auteurs verbinden aan deze waar-
neming de veronderstelling, dat het gedrag van
het jonge kuiken mede wordt bepaald door de
ervaringen die het in de laatste dagen van de
embryonale staat opdoet.
In verband hiermee leggen zij de vinger bij de
gewoonte om voor gedragsonderzoek over
jonge kuikens kunstmatig uitgebroede dieren te
gebruiken.

Zij vragen zich af in hoeverre deze van het na-
tuurlijke broed proces afwijkende gang van
/aken van invloed kan zijn op de uitkomsten bij
dit soort van onderzoek. Zij stellen een nadere
publikatie over dit onderwerp in het vooruit-
zicht, //,
Rüzemond.

Schaap

Dilatatie en dislocatie van het caecum bij
schapen in Noorwegen

Waldeland, H,: Caecal dilatation and displace-
ment in sheep.
Vel. Rec.. 1 W, 455-456. (1982).

Reeds langer bekend bij rund en geit. Bij scha-
pen eerste beschreven geval in 1966(Hjelle) en
daarna 1973 in Nieuw-Zeeland.

Dit artikel behandelt diagnose en therapie van 8
■ schapen en de pathalogisch-anatomische veran-
deringen van nog eens 8. Van de 16 dieren waren
13 ooien en 3 rammen tussen 1 en 7 jaar oud,
waarvan 3 drachtig, 12 Gevallen in de eerste
weken na de stalperiode of na verweiding op
etgroen en 4 tijdens de stalperiode.
Klinische symptomen: geen eetlust, sloom, tem-
peratuur normaal of iets verhoogd, buik vooral
rechts opgezet, onwillig om te lopen, bij auscul-
tatie in rechter flank hoge bel(ding-dong) gelui-
den, geen defaecatie en niet of nauwelijks mest
in het rectum.

De diagnose werd bevestigd door een laparo-
tomie rechts bij het staande dier. Het caecum
bleek hyperaemisch en meer of minder vergroot
en tympanisch, In 3 gevallen was de ligging
ogenschijnlijk normaal, bij 3 een cranio-
ventrale verplaatsing en bij 2 bleek abdominale
exploratie niet mogelijk. Buikinhoud wassero-
fibrineus met soms fibrine en verse adhaesies.

Therapie: Punctie van het caecum (gas en deel
vloeibare inhoud eruit) en antibiotica (pen-
strep) gedurende 2 (6 x) tot 14 dagen (2 x)
afhankelijk van de ernst van de peritonitis en
toestand van de caecumwand. Alle 8 schapen
herstelden (bij één ontstond een caecumfistel
die zich na één week sloot, één aborteerde),
Porgnose: gunstig.

Pathologische-Anatomie: Bij de 8 onderzochte
dieren werd een torsie waargenomen van 90-360
graden, zowel links als rechtsom (bij èén tevens
delen van colon, ileum en jejunum), peritonitis,
verse adhaesies en bij één dier een caecumrup-
tuur.

Differentiaal-diagnose: a, penstympanie (wel
defaecatie), b, lebmaagdislokatie naar rechts
(waarschijnlijk uiterst zeldzaam), c, maag,
dartn draaiing of invaginatie.

Discussie - pathogenese: De oorzaak van de
aandoening is nog onbekend, hoewel experi-
menten bij het rund (Svendson en Kristensen
1970) aantoonden, dat de motiliteit van het ca-
ecum wordt geremd door een verhoogde con-
centratie van vluchtige vetzuren, als gevolg van
een verhoogde concentratie van onvolledig ver-
teerde koolhydraten in pens en jejunum. Bij-
voorbeeld door volumineus nat voer met een
hoge concentratie aan oplosbare koolhydraten.
Bij schapen, die werden geweid op voorjaars-
gras vond men sterk verhoogde gehaltes aan
vluchtige vetzuren. Caeca van om diverse rede-
nen gestorven schapen bleken in zomeren herfst
volumineuzer te zijn dan in de winter.

5, J. Henstra.

-ocr page 206-

Varken

Inventarisatie van parasitaire infecties bij
het varken in België

Cotteleer C., et Famerée L.; Eimeriidae et Hel-
minthes du porc et du sanglieren Belgique. Fre-
quence des anticorps antitoxoplasmiques.
Schweiz. Arch. Tierheiil<.. 124. 37-47, (1982).
Dit onderzoek naar het voorkomen van parasi-
taire infecties bij het varken completeert reeds
uitgevoerde inventarisaties bij huisdieren in
België.

Onderzoek van 3252 mestmonsters leverde het
volgende resultaat op: Ascaris 25,02%; maag-
darmstrongyliden (Oesophagostomum -h Hy-
ostrongylus) 16,18%; Trichuris 5,10%;
Fascioia
hepalica
0,62%; coccidiën 12,47%. Onderzoek
van 180 secties: Ascaris 12,22%; maagdarm-
strongyliden 10% (4,44% Oesophagostomum
en 5.55% Hyostrongylus); Trichuris 5%, cocci-
diën 3,33% en Strongyloides 2,77%.
Bij onderzoek van 45 foeten van 16 verschil-
lende zeugen werden bij 13 foeten (28,88%) af-
komstig van 3 zeugen in de lever of longen niet
nader geïdentificeerde larven aangetroffen.
In 65 mestmonsters werden de coccidiën nader
getypeerd met als resultaat: 34 x
E. debliecl<i:22
x E. Sui.t en 9 X £. poiila.
Tevens werden 1239 bloedmonsters van slacht-
varkens onderzocht op Toxoplasmose-
antilichamen met de micro-agglutinatietest. Bij
30,58% van de monsters werden antilichamen
gevonden.

Mede om reden van het feit dat meerdere malen
in België trichinose-besmettingen bij de mens
zijn beschreven die afkomstig waren van wilde
zwijnen, zijn ook wilde zwijnen in het onder-
zoek opgenomen. Bij onderzoek van 36 mest-
monsters van wilde zwijnen werden bij 28 mon-
sters diverse parasieten aangetroffen. Het
onderzoek van 51 spierbiopsiën op trichinen
verliep in 4 gevallen positief.
In de discussie worden de resultaten in dit on-
derzoek vergeleken met die van anderen in di-
verse landen. Geconcludeerd wordt dat zowel
de huisvestingmethode als het al of niet syste-
matisch toepassen van bestrijdingsmethoden
van grote invloed zijn op de bevindingen.

H. J. E. Rouwelle.

Voedingsmiddelenhygiëne

Oppervlakte besmetting van rundvlees

Nortjé. G. L. and Naudé, R. T.: Microbiology
of Beef Carcass Surfaces.
J. Fd. Prol.. 44, J55-
358. (1981).

De houdbaarheid van vers gekoeld rundvlees
wordt in belangrijke mate bepaald door de op
de karkassen aanwezige microflora.
De auteurs onderzochten de microflora met be-
hulp van agarworst afdrukmonsters.
Zij namen 10 verschillende afdrukken per kar-
kas bemonsterden 156 karkassen op verschil-
lende plaatsen van de slachtlijn. De karkassen
waren gespreid over vet en mager, resp. licht
(200 kg) en zwaar (>200 kg).
De monsters werden bij 3 verschillende tempe-
raturen 15,30 en 37° C bebroed om het aëroob,
het mesofiel en psychrotroof kiemcijferte bepa-
len. Het bleek dat de incidentele besmetting laag
was 4,5 -7,7 x 10\', maar dat tijdens de behande-
ling besmetting plaatsvond. De koeling had
echter weer een kiemreductie tot gevolg.
Naar de mening van de auteurs is het aëroob
kiemgetal bij 30°C 24 h de beste graadmeter
voor slachthalhygiëne. (Het is de vraag in hoe-
verre de gebruikte analyse techniek geschikt is
om een dergelijk onderzoek uit te voeren. Alvo-
rens agarafdrukken te hanteren voor karkas-
controle is vergelijkend onderzoek met destruc-
tie kiemgetalbepalingen noodzakelijk;
Ref.).

H. Moi.

Het meten van wateractiviteit in droge
worst

Vansteenkiste J. P. en van Hoof .1.: Measure-
ment of wateractivity of dry sausages: A compa-
rison of the isopiestic method and the electric
hygrometer.
.4rch. Eehensminlhvg.. 33, 116-
il8. (19821

In dit artikel wordt een gewijzigde methode
volgens Fett-Vos, de zogenaamde isopiestic me-
thode beschreven. De methode dient ter bepa-
ling van de wateractiviteit in vleeswaren. De
resultaten van deze methode werden vergeleken
met de resultaten bereikt met een electrische
hygrometer.

Metingen werden verricht in 75 monsters van
droge worstsoorten. De a „ -waarden lagen
tussen 0,901 en 0,962. De correlatie tussen de 2
methoden was hoog: r = 0,969.
Voor het meten van a „, -waarden van vers
vlees is de isopiestic methode minder geschikt
vanwege de lange equilibratietijd.
De isopiestic methode is alleen geschikt voor
het meten van a „ -waarden boven de 0,85

J. M. de Kruijf.

-ocr page 207-

BOEKBESPREKING

Muscle Hypertrophy of Genetic Origin
and its Use to Improve Beef Production

.1. W. B. King and F. Ménissier (editors)
Current Topics in Veterinary Medicine and Animal
Science, Vol. 16. 1982.

(Marlinus Nijhoff Publishers (for the Commission of
the European Communities): f 175.-: ISBN 90-247-
2637-9)

Genetische spierhypertrofie, ten onzent beter bekend
als \'dikbil-factor\' is een van de weinige anomalieën die
een commercieel belang hebben. Kalveren met deze
afwijking zowel als afgemeste runderen vertegen-
woordigen een hoge waarde omdat zij in vleesproduk-
tietermen de absolute top vormen door hun hoge
slachtrendement. hun zeer hoge vleesopbrengst, hun
uiterst geringe vetaanzet en niet op de laatste plaats
door het feit dat zij door hun dikke spierpakket en
grote malsheid een relatief hoog aandeel waardevol
vlees opleveren.

Hoewel wij in ons land van ouds deze dieren kennen in
verband met de paasvee-tentoonstellingen zijn dikbil-
dieren opnieuw in de belangstelling gekomen bij het
produceren van gebruikskruisingen en door het ge-
bruik van Piemontesa stieren voor het verkrijgen van
een beter uitgangsmateriaal voor de mesterij.
Over de historie en oorzaken van de dikbil-factor
zowel als over de hiermee gepaard gaande problemen
is reeds veel geschreven, vooral in de afgelopen 20jaar
toen men eraan begon te denken deze anomalie ook
commercieel te benutten. Met name in Frankrijk,
Belgie en Italië heeft dit een grote vlucht genomen.
Het was een goede gedachte in het kader van EEG
Programme of Coordination of Research on Beef
Production een seminar te houden over dit onder-
werp. Dit vond plaats te Toulouse in 1980.
De proceedings van dit seminar geven een goed beeld
van de huidige kennis omtrent de spierhypertrofie van
genetische oorsprong. Zoals te verwachten was domi-
neren hierbij de bijdragen uit Frankrijk, België en
Italië omdat in deze landen in het bijzonder van deze
factor gebruik is gemaakt.

Het seminar was verdeeld in een aantal sessies. In
.sessie I geeft B. Vissac een overzicht over de
onderzoeks-activiteiten met betrekking tot de factor.
Sessie II richt zich op het gebruik dat inde praktijk van
dikbil-dieren kan worden gemaakt en dc energie-
benutting door deze dieren. Het was goed hier ook
aandacht te besteden aan overeenkomstige typen bij
het varken in de vorm van het Belgisch L.andrasen het
Pietrain ras. Sessie III behandelt een aantal aspecten
van de aard van de dikbil-factor met betrekking tot de
karkassamenstelling, histologie en fysiologie. In ses-
sie IV wordt vooral ingegaan op de erfelijkheid vande
factor. De kennis van het verervingspatroon bevat
nog steeds lacunes al wijzen de meeste ervaringen op
een pleiotrope werking van één gen waarbij de expres-
sie door epistatische modificerende genen kan worden
beïnvloed. In homozygote dieren is de penetratie
compleet of vrijwel compleet, in heterozygote dieren
gereduceerd of zelfs niet bestaand. In sessie V wordt
ingegaan op het gebruik dat van dikbil-dieren kan
worden gemaakt en het gebruik datervan reeds wordt
gemaakt alsmede op de begeleidende problemen. In
sessie VI tenslotte trekt B. Hanset conclusies en geeft
een toekomtsperspectief waarbij hij in zijn slotopmer-
king de verwachting uitspreekt dat het seminar de-
belangstelling voor de dikbil-factor heeft vergroot.
Uit het seminar wordt duidelijk dat men de dikbil-
factor moet zien, gesuperponeerd op de reeds aanwe-
zige raskenmerken wat tot een grote variatie in typen
en begeleidende problemen, met name geboortepro-
blemen, leidt. Eveneens is het duidleijk dat men niet
overal op dezelfde wijze tegen deze problematiek aan-
kijkt gezien het gemak waarbij elders vaak sectio\'s
worden uitgevoerd.

Het boek behandelt een specialistisch onderwerp
doch bestrijkt daarbij een zo ruim gebied dat naar
onze mening een goed en up to date overzicht van deze
materie wordt verkregen.
 P. L. Bergström.

Das öffentliche Veterinärwesen

Prof. dr. med. vet. Willfried BrUhann

(Uitgeverij Paul Parev. Berlin. 1983. ISBN 3-489-
65816-7)

Prof. Brühann was tot voor kort hoofd van de afde-
ling levensmiddelen, diergeneeskunde en consumen-
ten bescherming van het Ministerie voor \'Jugend,
Familie und Gesundheit\'inde Bondsrepubliek. Daar-
naast had hij een leeropdracht over de Internationale
Levensmiddelen wetgeving in Hannover.
Wanneer Brühann dan ook een boek schrijft over de
diergeneeskunde in Duitsland kan men een werk ver-
wachten met een welhaast encyclopedische volledig-
heid.

Alle aspecten worden achtereenvolgens behandeld,
van de geschiedenis via wettelijke grondslagen, taken,
opbouw en structuur, onderzoek en opleiding tot de
toekomstige ontwikkeling toe. Bovendien is er een
zeer uitgebreide literatuurlijst en een personen- en
trefwoorden-register aan toegevoegd.
Het boek, dat 500 pagina\'s omvat, is zeer compact
geschreven in een informatieve stijl en beperkt zich tot
het weergeven van de feiten.

Beweegredenen worden slechts als aanvullingen voor
zover nodig gegeven. Elke nadere informatie kan de
lezer zelf naslaan in de vermelde literatuur-opgaven;
zo moet de schrijver hebben geredeneerd.
Op deze manier is via dit boek vrijwel alle informatie
over de diergeneeskunde in Duitsland toegankelijk.
Een vergelijking met het boek van Gildestein tot
Uithof gaat niet op. f)e benadering is totaal verschil-
lend evenals de intentie van de schrijvers. Geschied-
schrijving rondom de Faculteit en tegenover zakelijke
beschrijving van de diergeneeskunde geschiedt in de
volle breedte en diepte.

Een machtig werk waarvan het te hopen is dat ook
voor Nederland deze moeite ooit wordt gedaan.

M. A. Moons.

-ocr page 208-

CONGRESSEN

Nederlandse Zoötechnische Vereni-
ging - Najaarsbijeenkomst

Ede, 25 oktober 1983

Programma voor de najaarsbijeenkomst, te houden
in de Reehorst te Ede, 25 oktober 1983. met onder-
werpen op het gebied van preventie gezondheidszorg,
10,00 Ontvangst

10.30 Opening door drs, C, M, T, Willems
10,35 Prof, dr, ir, J, A, Renkema; Economische bete-
kenis van dierziekten en ziektebestrijding,
11,15 Discussie

11,35 Dr, A, 1„ Voeten; Preventieve ziektebestrij-
ding in de gezondheidszorg,
12.15 Discussie
12,30 Lunch

13.30 Dr. M. Krasselt; Entstoffen in de preventieve

dierziektebestrijding.
13.55 Discussie

14.05 Dr. ir. A. J. van der Zijpp; Genetische aspecten

van ziekteresistentie.
14.30 Discussie
14.40 Thee

15.10 Dr, ir, M. J. M. Tielen: Invloed van bedrijfs-
omstandigheden op de diergezondheid.
15.35 Discussie
15.45 Algemene discussie
16,00 Sluiting

Wanneer u aan de lunch wilt deelnemen, wordt u
verzocht dit vóór 18 oktober aanstaande mede te
delen aan de secretaris van de N,Z,V. dr. ir. E. W.
Brascamp. Kerkstraat 22, 3972 EL Driebergen. Tel.:
03404-17111.

\'Integrale ketenbewaking\' - VVDO-
dag 1983

Donderdag 27 oktober 1983

leder jaar wordt door de Vakgroep Voedingsmidde-
len van Dierlijke Oorsprong in overleg met de Groep
Volksgezondheid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde en de Vereni-
ging van Directeuren van Vleeskeuringsdiensten een
z.g. VVDO-dag georganiseerd. Als thema voor deze
dag is
\'Integrale keienbewaking\' gekozen.
Plaats; Collegezaal, Hoofdgebouw Diergeneeskunde,
Yalelaan 1. De Uithof,
Het programma luidt als volgt:
9,30 Ontvangst met koffie

10.00 Opening door de voorzitter van de V,V.D.O.
Drs. L. Zegers (Veterinaire Hoofdinspectie
Volksgezondheid): \'Integrale ketenbewaking
gezien vanuit de overheid\'.
Ir. G, A, Meijer (Produktschap voor Vee en
Vlees): \'De belangen van veehouders bij een
integrale ketenbewaking\'.
Pauze

Prof. dr, A, Brand (Vakgroep Bedrijfsdierge-
neeskunde en Buitenpraktijk): \'De inbreng van
de praktizerende dierenarts in de integrale ke-
tenbewaking\'.

Prof, dr, ,1, (j. van Logtestijn (Vakgroep Voe-
dingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong): \'In-
tegrale ketenbewaking en keuring van slacht-
dieren\'.
Discussie
12.45 Sluiting

Deelname aan deze VVDO-dag is gratis en staat open
voor alle in de geïntegreerde ketenbewaking geïnte-
resseerden.

Gaarne opgave voor bijwonen van deze dag schrifte-
lijk dan wel telefonisch bij de administratie van de
VVDO. Postbus 80175. 3508 TD Utrecht, tel. 030-
733814.

Het Hoofdgebouw Diergeneeskunde is per auto ge-
makkelijk te bereiken indien men vanaf de Oostelijke
rondweg van Utrecht de afslag bij het stadion neemt,
ofwel indien men rijdend op de weg Amersfoort-
Utrecht (E8) bij de kruising bij De Bilt de richting\'De
Uithof inslaat. De borden wijzen u vervolgens naar
het complex Diergeneeskunde in de Uithof.
Per bus is het Hoofdgebouw te bereiken vanaf het
Centraal Station met lijn II.

15. Internationale Arbeitstagung
angewandte Ethologie bei Haustie-
ren

Freiburg, 16-19 November 1983

Veranstaltet von der Kachgruppe Verhaltensfor-
schung der Deutschen Veterinärmedizinischen Ge-
sellschaft e.V. vom 16. bis 19. November 1983 im
lierhygienischen Institut Kreiburg.
Themen:

Indikatoren für tiergerechte Haltung von Nutztieren
Raumstruktur und Tierverhalten
Klima und lierverhalten
Kunktionskrcis Nahrungsaufnahme
Wildtierhaltung.

Anschrift: Dr. Klaus Zeeb. Tierhygienisches Institut.
Am Moosweiher 2. 7800 Kreiburg im Breisgau. l elel-
on: 0761 16011.

Anmeldeschhiß: 30. Oktober 1983.
Tagungsgebühren: 25, DM für DVG-Mitglieder,
30. DM für Nichtmitglieder der DV(.i.
TagungsgebUhren bitte erst ab 17.11.1983 an der Ta-
geskasse entrichten.

Inlichiingen: op het redaktiesecretariaat verkrijgbaar.

3. Tagung der Fachgruppe \'Schaf-
krankheiten\' der DVG

Im .luni 1984 findet an der Tierärztlichen Hoch-
schule Hannover die 3. Tagung der Fachgruppe
\'Schafkrankheiten\' der Deutschen Veterinärmedizin-
ischen Gesellschaft statt.

Um Anmeldung von Beiträgen mit einer Redezeit von
max. 15 Minuten bis spätestens 15. Februar 1984 wird
gebeten an: Prof. Dr. Heinrich Behrens. Vahrenwal-
der Str. 133. 3000 Hannover 1.

-ocr page 209-

Integrale ketenbewaking
(begeleiding) van vlees van
slachtdieren en van pluimvee

In de brief van de Minister van Volksgezond-
heid en Milieuhygiëne aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal van 29
april 1981 licht de Minister, mede namens zijn
collega van Landbouw en Visserij de beleids-
voornemens inzake de toekomstige vleeskeu-
ring toe. In deze nadere notitie wordt op de
relatie tussen de vleeskeuring en het beleid in-
zake de gezondheid van dieren uitvoerig inge-
gaan. Hierbij wordt ook duidelijk gesteld dat de
keuring van vlees het sluitstuk moet zijn vaneen
continu systeem van kwaliteitsbeheersing van
de dierlijke produktie. Ook de nauwe relatie
met o.a. de Diergeneesmiddelenwet en de Ge-
zondheidswet voor dieren wordt hier aange-
duid. Tenslotte wordt ingegaan op het belang
voor de veehouder om informatie uit de slacht-
huisfase teruggemeld te krijgen.
In dezelfde brief wordt nader ingegaan op de
taak van het Staatstoezicht op de Volksgezond-
heid, waarbij twee aspecten expliciet worden
genoemd, nl. het toezicht op de naleving van de
wettelijke bepaling terzake voor wat betreft de
gehele produktiekolom, alsmede een beleidsad-
viserende taak.

Mede in verband met dit laatste aspect heeft de
waarnemend Veterinaire Hoofdinspecteur voor
de Volksgezondheid het initiatief genomen voor
het bijeenbrengen van een aantal deskundigen
uit de verschillende fasen van de produktieko-
lom onder voorzitterschap van prof. dr. J. G.
van Logtestijn.

Deze groep deskundigen, die a titre personel
hun medewerking verleenden, heeft het resul-
taat van de diverse besprekingen vastgelegd in
een projectvoorstel integrale ketenbegeleiding.
Inmiddels hebben de Ministeries van Land-
bouw en Visserij en Welzijn, Volksgezondheid
en Cultuur ieder een coördinator voor dit pro-
ject aangewezen resp. de heer dr. ir. .1. M. Vrij en
de heer drs. H. Verburg. Zij hebben als op-
dracht voor dit project als \'trekpaarden" te fun-
geren, om de beide Ministeries in staat te stellen
het beleid dat is uitgezet in wetgeving te kunnen
verwoorden. Voor dit laatste is onderzoek
nodig, waarbij het voorstel van de werkgroep
een goede aanzet geeft.

MEDEDELINGEN

In de algemene projectbeschrijving komen een
aantal belangrijke factoren naar voren nl.:

— Het belang van de export en de daarmee
samenhangende kwetsbare positie van de be-
drijfstak.

— Het opvoeren van het rendement van de
bedrijven (optimaliseren),

— Onvoldoende garanties bij het huidige sys-
teem van keuren, zoals:

a. het missen van informatie uit de boerderij-
fase (residuen van diergeneesmiddelen, con-
taminanten);

b. het missen van klinisch niet manifeste zoön-
osen.

- [^e primaire verantwoordelijkheid van de
producent voor zijn produkt.

- Het belang van de veehouder om informatie
uit de slachtfase te ontvangen.

Doel van hel onderzoek

Het ontwikkelen van een geïntegreerd systeem
voor de gehele produktieketen, waarbij ener-
zijds de consument voldoende garanties krijgt
voor veiligheid en kwaliteit en anderzijds de
producent door gebruik te maken van gegevens
uit de slachtfase de produktie van slachtdieren
zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin kan
optimaliseren. Bovendien is gesteld dat het een
efficiënt en betaalbaar systeem moet zijn.
Gelet op de gecompliceerdheid van de materie is
door de eerder genoemde werkgroep nu eerst
voor varkens een en ander nader uitgewerkt in
concrete voorstellen voor onderzoek in een vier-
tal geïntegreerde projecten:

— deelproject boerderijfase;
deelproject keuring van slachtdieren;
deelproject residuen;

— deelproject zoönosen.

Dit projectvoorstel integrale ketenbegeleiding
met de deelprojecten zal uiteraard nog in brede
kring worden besproken en waar nodig worden
bijgesteld. De verdienste van de werkgroep is
dat er nu een concreet voorstel ligt om tot na-
dere invulling van de beleidsvoornemens te
komen.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 210-

leder jaar opnieuw wordt Nederland geconfron-
teerd met sterfte van dieren, vooral watervo-
gels, als gevolg van botulisme-besmettingen.
Ook in de afgelopen zomermaanden zijn op
verschillende plaatsen dode eenden en andere
watervogels gevonden. Een groot deel van de
kadavers bleek na onderzoek op het Centraal
Diergeneeskundig Instituut te Lelystad
botulinum-toxine bevatten. Het toxinedat inde
kadavers van de vogels werd aangetoond, was
steeds afkomstig van
Clostridium bolulinum
type C, dit is een type dat geacht wordt geen
gevaar op te leveren voor de mens. In enkele
vissen, die als gevolg van optredende vissterfte
te Bodegraven werden onderzocht op het vóór-
komen van botulisme, werd een geringe hoe-
veelheid toxine type E gevonden. Dit type is wel
gevaarlijk voor de mens.
Gezien de ontwikkelingen van de laatste jaren,
moet helaas worden geconstateerd, dat
Clostri-
dium hotulinum
zich blijvend heeft gevestigd in
ons leefmilieu. Voor de duizenden vogels die
jaarlijks sterven als gevolg van botulisme is dit
een afschuwelijke zaak. De enige maatregel die
op dit moment kan en moet worden genomen in
de strijd tegen botulisme is het verzamelen en
vernietigen van dode vogels.
Ingevolge de Algemene Maatregel van Be-
stuur van 30 maart 1978 zijn alle dode vogels die
vermoedelijk zijn gestorven tengevolge van in-
toxicatie door
Clostridium hotulinum aan te
merken als destructiemateriaal. Zij moeten
worden aangeboden aan een destructiebedrijf.

Dierproeven in het wetenschappelijk
onderwijs

Op 9 september 1983 is aan de waarnemend
Veterinaire Hoofdinspecteur van de Volksge-
zondheid, drs. L. Zegers officieel een rapport
aangeboden, getiteld: \'Dierproeven in het we-
tenschappelijk onderwijs\'. Het rapport is opge-
steld door een aantal studenten, verenigd in het
Intra Universitair Overleg Diergebruik
(lUOD). Deze groep spant zich in om hel ge-
bruik van proefdieren in het onderwijs terug te
dringen en verzet zich met name tegen ver-
plichte deelname van studenten.
Het rapport is de weerslag van een inventarisa-
tie die werd gehouden door de studenten F.
Perk en B. Kuiper met medewerking van stu-
denten aan alle instellingen van wetenschappe-
lijk onderwijs. Het rapport geeft per proef o.a.
een korte beschrijving van doel en inhoud en
vermeldt de mogelijkheden van en de ervarin-
gen met alternatieven. Het geheel levert een vrij
volledig overzicht op van hetgeen op het betref-
fende terrein gaande is.

De heer Zegers wees er in zijn dankwoord op
dat het aandeel van het diergebruik voor onder-
wijsdoeleinden in het totale gebruik de laatste
vijfjaren is teruggelopen van 1.5 naar0.8%. Het
zoeken naar alternatieven past geheel in het
kader van de Wet op de dierproeven. Er dient
echter steeds een afweging plaats te vinden tus-
sen het belang van goed onderwijs en dat van
bescherming van dieren. Deze afweging noopt
tot discussie tussen onderwijsgevenden en stu-
denten. Het rapport kan voordeze discussie een
substantiële bijdrage vormen.
De Veterinaire Hoofdinspectie van de Volksge-
zondheid steunt het streven naar vermindering
van het aantal dierproeven waar dit mogelijk en
verantwoord is. In dit verband kan gewezen
worden op de ontwerp Conventie van de Raad
van Europa ter bescherming van laboratorium-
dieren. Daarin komt een paragraaf voor die het
verrichten van \'onderwijs-proeven\' bindt aan
een goedkeuring vooraf. Indien Nederland zich
onverkort aan de Conventie aansluit, zal de
bemoeienis van de Inspectie met dit soort proe-
ven verder toenemen.

Voorts kan worden aangekondigd, dat in het
Jaarverslag van de Sectie dierproeven (\'Zo-
doende 1982\') een discussiebijdrage zal worden
opgenomen over de verplichte deelname van
dierproeven in het wetenschappelijk onderwijs.

Italiaans importverbod levende
varkens, vers vlees en onvolledig
behandelde vleesprodukten

In deze kolom werd eerder (1 september) reeds
melding gemaakt van de eenzijdige Italiaanse
grenssluiting voor alle categorieën levende var-
kens uit de Nederlandse provincies Noord-
Brabant. Gelderland en Zuid-Holland alsmede
voor die uit de Duitse Bezirke. Münster en
Düsseldorf. Inmiddels is een door de Commis-
sie E.G. geformuleerd tegenvoorstel aan de
Raad E.G. voorgelegd.

Voorafgaande aan deze Raadsvergadering had
op 29 augustus een vergadering van de Werk-
groep Veterinairen en Landbouwdeskundigen
van de Raad plaats, waarin de Commissie een
amendement op zijn ontwerpbeschikking aan-
brachten welindiezin.dathetexportverbod van
levende varkens uit\'risicogebieden\'zal gelden tot
6 maanden na de beëindiging van de ivaz-^enting.
Indien dit gewijzigde voorstel in werking zou
treden, zouden hiermee de Nederlandse be-
zwaren zijn verdwenen. Effectief zou dit immers
betekenen dat 6 maanden eerder weer geëxpor-
teerd zou kunnen worden dan krachtens het

-ocr page 211-

oorspronkelijke voorstel van de Commissie
het geval zou zijn geweest. Intussen bleef het
Italiaanse importverbod van kracht.

Uitbreiding iniporlverbod

Met ingang van 23 augustus had Italië het
eerder ingestelde importverbod zelfs op ver-
schillende fronten uitgebreid.
Ten aanzien van Nederland ging de grens nu
ook dicht voor levende varkens uit de pro-
vincie L.imburg, voor België kwam er een
importverbod voor de provincies Antwerpen
en Vlaanderen en ten aanzien van West-Duits-
land werden aan de eerder genoemde gebieden
nu ook Detmold. Weser-Ems, Unterfranken en
Arnsberg toegevoegd.

Tevens sloot Italië de grens voor vers vlees en
onvolledig behandelde varkensvleesprodukten
uit de oorspronkelijke 2 West-Duitse Bezirke,
Münster en Düsseldorf.

Maatregelen ingetrokken

De Raad heeft geen beslissing genomen, wat
inhield dat de Commissie volgens een schrifte-
lijke procedure het gewijzigde voorstel kon
doen ingaan. In het publikatieblad van 9 sep-
tember werd bekendgemaakt, dat het Commis-
sie-voorstel met terugwerkende kracht op 5 sep-
tember in werking was getreden. Per telex
deelden de Italiaanse autoriteiten mee dat de
maatregelen tegen Nederland met ingang van
12 september werden ingetrokken.

op 25 augustus in het district Keulen, arron-
dissement Aken.

op 30 augustus in het district Munster, arron-
dissement Warendorf.
In Neder-Saksen:

op 18 en 24 augustus in het district Brunswijk,
arrondissement Goslar,

op 22 augustus in het district Weser-Ems, arron-
dissement Osnabrück.
- op 23, 24 en 27 augustus in het district Hannover,
arrondissement Hildesheim.
In Rijnland-Paltz, op 24 augustus en op 2 september
in het district Trier, arrondissement Trier-Saarburg.
In Baden-Würtemberg. op 26 augustus in het district
l übingen. arrondissement Alb-Donau.
Alle op de bedrijven aanwezige varkens zijn afge-
maakt. De noodzakelijke veterinair-politionele maat-
regelen zijn genomen.

BERICHT

VARKENSPEST
Italië

Volgens een telex van 26 augustus van de Veterinaire
Dienst te Rome zijn in Umbria. provincie Perugia,
gemeente Bettona opnieuw 2 uitbraken van varkens-
pest geconstateerd:

op 20 augustus een bedrijf met 197 varkens, waar-
van één ziek. en

op 20 augustus een ebdrijf met 197 varkens, waar-
van éèn ziek.

Op 5 september deelde de Veterinaire Dienst te Rome
tnee. dat drie dagen tevoren varkenspest was vast-
gesteld in Umbria, provincie Perugia, gemeente Tor-
niano. Het betrof een bedrijf met 7.756 varkens
waarvan 4 ziek. De dichtstbijzijnde bedrijven zijn op
100 meter afstand gelegen.

Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen in
overeenstemming met E.G.-richtlijn 80 217.

West-Duitsland

Bij telexen van 31 augustus en 7 september gaf de
Veterinaire Dienst te Bonn kennis van 13 nieuwe
uitbraken van varkenspest in West-f)uitsland.
In Noord Rijnland-Westfalen:

op 17 augustus in het district Münster, stad
Munster.

op 23 augustus in het district Munster, arron-
dissement Coesfeld.

Studiebeurzen voor de
Verenigde Staten

Voor afgestudeerden met zeer goede studieresultaten
van Nederlandse universiteiten en hogescholen, van
conservatoria, academies van beeldende kunsten en
industriële vormgeving, de Nederlandse film-en tele-
visie academie, en het theateronderwijs, zijn de vol-
gende beurzen beschikbaar voor voortgezette studie
in de Verenigde Staten voor het academischjaar 1984-
1985:

l\'nihriglu beurzen voor studie voor een Master\'s
graad of een Ph.D. in elke studierichting.
Vereist:

afstuderen vóór 1 .september 1984;
toelating tot \'graduate study\' aan een Amerik-
aanse universiteit;

volledige of gedeeltelijke Amerikaanse beurs of
assistentschap óf eigen fondsen.
Toelage: maximaal S 4,000 en of vergoeding van de
reiskosten.

Sluitingsdatum: 31 maart 1984

Inlichtingen in het algemeen over beurzen voor ver-
schillende studierichtingen zijn verkrijgbaar bij de
Netherlands America Commission for Educational
Exchange. Nieuwe Spiegelstraat 26. 1017 DG Am-
sterdam (tel. 020-242435).

-ocr page 212-

DOORLOPENDE AGENDA

im

Oktober:

2 S.A.V.A.B - Symposium: \'Recente gegevens op
gebied van pathologie van de kat\'. Brussel (pag.
735).

3—6 Annual Meeting of the European Assoc. for
Animal Production (EAAP), Madrid. (Inl. op
het red.secretariaat verkrijgbaar).

4—6 PAO-D cursus: Bijzondere vleestechnologie
(pag. 696).

5 20e Veterinaire Ruiterdag, Rheden (pag. 682).

5—7 Internationale Tagung für Orthopädie bei
Huf- und Klauentieren, Wien.

7-8 Jaarcongres 1983 K.N.M.v.D.; tevens 130e
Algemene Vergadering, Leeuwarden (pag. 61,
313, 419, 465, 630. 692, 746 en 793),

7 8, Weihenstephaner Herbsttagung \'Moderne
Haltungssysteme und Tiergesundheit\' (A),
Freising.

8 PAO-D cursus: Bijzondere vleestechnologie
(pag, 696).

9—12 Tagung der Deutschen Gesellschaft für
Hämatologie und Onkologie, Münster (WestL).

11 PAO-D: Klinische avond grote huisdieren.

11-13 7, Cuxhavener Seminar \'Fisch und Fisch-
waren\', Cuxhaven,

11 — 14 7. Seminar Tierernährung (A) 1983 (ATE),
München.

12— 14 4. Treffen der europäischen mit L.eptospiren
arbeitenden Wissenschaftler, Berlin.

13 Symposium Vleeskalveren, Cultureel- en con-
grescentrum Stichting \'De Reehorst\', Ede (pag.
693 en 793).

13 26. Fortbildungsveranstaltung für prakt. Tie-
rärzte (A), Göttingen.

14 -15 FVE Meeting, Brussels,

14 -15 Erster internationaler Kongreß über Pferde-
krankheiten, Mülhausen,

14 Jahrestagung der DVG Fachgruppe Schweinc-
krankheiten, Würzburg (pag, 323 en 687),

16 Nationaal Studenten Concours (Vet, Stud, Rij-
vereniging \'De Solleysel"), Houten (pag, 793).

18 PAO-D cursus: Bijzondere vleestechnologie
(pag. 693).

18 Groep Geneeskunde van het Varken
K,N.M,v,D, Ledenvergadering,

18-21 Week 1 cursus P,A,0. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

21 W.P.S,A.-Dag, IAC-Wageningen,

25 Ned, Zoötechni,sche Vereniging. Najaarsbijeen-
komst, Ede (pag, 782).

25 -28 Week II cursus P,A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

27 V,V,D,0.-dag. Onderwerp: \'Ketenbegeleiding\';
De Uithof, Utrecht; 10,00 uur (pag, 782),

28 Orthopädische Fortbildungskurs \'Pferd\' (A),
Wien,

November:

I 4 Week 111 cursus P A,O. Groep Praktici Grote
Huisdieren,

3 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring,

3 Groep Vet, Homoeopathic K,N\',M,v,D, Studie-
avond,

3—5 29, Jahrestagung der DVG-Facbgruppe

\'Kleintierkrankheiten" (A), Hannover.
8 -11 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici

Grote Huisdieren,
8 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor [:)ieren. Zwolle),
10 Ver, van Directeuren van Gem. Slachthuizen en

Vleesk. diensten. Ledenvergadering,
1 I \'Leven met schimmels\'. Symposium. Amsterdam
(pag, 614),

15 PAO-D: Klinische avond grote huisdieren,

16 -19 25, Internationale Arbeitstagung ange-

wandte Ethologie bei Haustieren, Freiburg (pag.
782),

17 PAO-D: Klinische Middag Vakgroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier. De Uithof,
Utrecht,

17 Groep Geneesk, van het Kleine Huisdier.
Vergadering. Voordracht van proL dr, M, C,
Horzinek over entstof en entingen bij honden.
Hotel Noord-Brabant, Utrecht, aanvang 20.00
uur,

17 Kring de Westhoek. Vergadering,

18 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Rind\' (A).
Wien,

18 19 Groep Vet, Homoeopathie K,N,M,v,D.
Cursus A, beginnerscursus en cursus B, vervolg-
cursus (pag. 694),
24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

24 -25 PAO-D cursus Geiten, Klin. Inw, ziekten.

Utrecht,

25 27 2, Internationaler Kongreß der Deutschen
Gesellschaft für Magnetfeld-Medizin e, V,,
Mainz.

29 Werkgroep Varken Noord Nederland, Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Morra 2, Drachten,

30 -2dcc. International Symposium on Animalsas

Waste Converters, Wageningen (pag, 371),

December:

8 Groep Vet, Homoeopathie K.N,M,v.D,

Studievergadering,
8 Groep Geneeskunde van het Rund. Vergadering,
8 Groep Geneeskunde van het Rund. Bijeenkomst.
8 Afd. Utrecht K.N,M,v,D. Ledenvergadering,
8 9 PAO-D cursus: Anaesthesiologie bij kleine
huisdieren.

1 I 16 AO-VET Kur.se 1983 Davos, Schweiz (pag.
574),

12 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, Vergade-
ring.

13 Afd, Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

13 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).

14 Afd, Noord-Holland K,N.M.v,D, Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N,M,v,D,
Ledenvergadering,

15 -16 PAO-D cursus: Begeleiding van melkveebe-
drijven. Buitenpraktijk. Bunnik,

20 Afd, Overijssel K.N,M,v,D. Ledenvergadering.

-ocr page 213-

1984

Januari:

14 Symposium \'Infectieuze peritonitis en leukemie
bij de kat\'. Utrecht (pag. 735).

14 15 Seminar \'Klinische Hämatologie\' mit Inten-
sivübungen, München (pag. 687).

24 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).

Februari:

21-22 CL.O-Studiedagen 1984.

23 -24 17. Tagung über Physiologie und Patholo-
gie der Fortpflanzung (DVG u. DGfZ) (A),
Hannover.

23 -24 Tagung über \'Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung\', Hannover.

Maart:

6 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).

April:

4 -8 3. Welt-Kaninchenkongreß, Rom.
6—8 British Small Anim. Vet. Assoc. Annual
Congress, Londen (pag. 728).

10 13 IL Tagung der Deutschen Gesellschaft für
Parasitologie, Bad Harzburg.

13—15 Voorjaarsdagen 1984, Amsterdam.
16 -19 2. Weltkongreß für Schaf-und Rinderzucht,
Pretoria.

24 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).

Mei:

30—3 juni 19th International Symposium on the
History of Veterinary Medicine, Pula
(Yugoslavia).

11 -12 Jahresversammlung der Schweiz. Ver. für

Kleintiermedizin, Luzern (pag. 687).
23 25 2nd Symposium on Computer Applications
in Veterinarv Medicine, Mississippi, USA (pag.
728).

September:

4- 7 Ilird Joint Meeting of the European Society
of Veterinary Pathology and the American Col-
lege of Veterinary Pathologists, Veterinary
Faculty, Utrecht, the Netherlands.

10—13 5th Congress of the International Society
for Animal Hygiene, Hannover.

17—21 Xlllth International Congress on Diseases
of Cattle, Durban, South Africa (pag. 418).

19 -22 9. Weltkongreß der \'World Small Animal
Veterinary Association (WASVA), 30. Jahresta-
gung der Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\' der
DVG (A), Hamburg (Congress-Centrum) (pag.
614).

Minnesota, X. International Congress Reproduction

and AI.

Finland, I7e Wereld Pluimvee Congres.

1985
Maart:

6 -8 Tagung \'Krankheiten der Vögel\', München
(pag. 687).

10-17 Fortbildungstagung \'Kleintierkrankheiten\'
(Endokrinologie, Andrologie, Gynäkologie), St.
Moritz.

April:

I7--20 16. Kongress der Deutschen Veterinärmedi-
zinischen Gesellschaft (DVG), Bad Nauheim.

1986

Augustus:

26—30 XlVth World Congress on Diseases of
Cattle, Dublin, Ireland.

,lunl:

10 14

International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination, University of
Illinois at Urbana-Champaign, Illinois, USA
(pag. 125).

,luli:

19 20 International Symposium on Salmonella,
New Orleans, Louisiana, USA.

Augustus:

8 -12 17. WeltgefliigelkongreB der WPSA (A),
Helsinki.

27 31 8thCongressoftheLP.V.S.Ghent,Belgium

(pag. 147 en 299).
31 2 sept. Third Joint meeting Veterinary Patholo-
gists, Utrecht (pag. 147).

-ocr page 214-

Commissie Gezondheid en
Welzijn Gezelschapsdieren

Het is de Commissie Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren een genoegen u de
principe-uitspraak van haar Werkgroep
Honden, een principe-uitspraak die door de
Commissie Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren volledig wordt
onderschreven, te laten weten.
De Werkgroep Honden van de Commissie
Gezondheid en Welzijn Gezelschapsdieren is
unaniem van mening dat tatouage een
zinvolle vorm van registratie is, die zal
kunnen bijdragen tot een zo succesvol
mogelijke bestrijding van de illegale
hondenhandel en die er toe zal bijdragen dat
het traceren van zwervers c.q. gestolen
honden in de toekomst aanzienlijk
makkelijker zal verlopen.
Daarnaast zal de uitgebreide, landelijke,
registratie van gegevens betreffende de
gezondheid middels het aan de tatouage
gekoppelde dierentransport leiden tot een
meet efficiënte gezondheidsbewaking.

Benoeming

Bij Koninklijk Besluit van 17 augustus 1983
nr. 175 is benoemd inet ingang van de dag
waarop hij zijn ambt zal aanvaarden

dr. K. .1. Dik (9januari 1942)
tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der
Diergeneeskunde om werkzaam te zijn op het
vakgebied van de veterinaire radiologie.
Collega Dik begon de studie diergeneeskunde
in 1960, het dierenartsexamen werd afgelegd
in 1967 (cum laude). Van 1969 tot 1974 was
prof. Dik werkzaam in een gemengde
praktijk te Amstelveen. Sindsdien is hij
verbonden aan de Vakgroep Radiologie van
de Faculteit der Diergeneeskunde van de
Rijksuniversiteit Utrecht.
In 1981 promoveerde collega Dik tot doctor
in de diergeneeskunde op het proefschrift:
■Röntgenologische aspecten van
Polyarthritis
bij veulens\'.

(Overgenomen uit een
persbericht van de R. U.)

\' D,

^JERGENEESKUNDE

Klinische middag Vakgroep
Geneeskunde van het Kleine
Huisdier

17 November 1983, 14.00 uur

Onder druk van de ministeriële maatregelen
inzake de wettelijke regeling van het
postacademisch onderwijs en de vertaling
daarvan op universitair en facultair niveau
ziet de Vakgroep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier zich genoodzaakt haar
klinische avonden in de officiële PAO
regeling onder te brengen. Dit betekent onder
andere dat het volgen van deze nascholing in
het vervolg niet meer gratis zal zijn.
De officiële PAO regeling houdt verder in,
dat voor de betrokken medewerkers geldt,
dat uren gegeven builen de officiële diensttijd
gecompenseerd moeten worden binnen de
diensttijd. Door de huidige bezetting van de
vakgroep blijkt dit niet uitvoerbaar. Dit is de
reden, dat de klinische avonden binnen de
diensttijd moeten gaan vallen en daarmee
klinische middagen worden.
De laatste paar jaar hebben zich belangrijke
ontwikkelingen voorgedaan in het
diergeneeskundig onderwijs. Met de
vaststelling van de beroepsprofielen voor de
dierenarts en de invulling daarvan in het
nieuwe curriculum is het gedifferentieerde
afstudeerpakket tot stand gekomen. Dit wil
zeggen, dat in de nabije toekomst de jonge
dierenartsen zullen afstuderen met een
differentiatie naar landbouwhuisdieren en
dierlijke produktie of met een differentiatie
gezelschapsdieren.

Onze vakgroep heeft gemeend op deze
ontwikkeling in te moeten spelen, temeer
daar ze aansluit bij ontwikkelingen in de
praktijk. De klinische middagen zullen
daarom gesplitst worden in een programma
gericht op de collegae in de
landbouwhuisdieren en gemengde praktijk en
een programma gericht op de collegae die
zich overwegend met gezelschapsdieren
bezighouden.

Het eerstgenoemde programma zal
voornamelijk een voortzetting zijn van
hetgeen tot nu toe op de klinische avonden

D

-ocr page 215-

werd gepresenteerd, terwijl het tweede
programma theinati.sch van opzet zal zijn,
waarbij een onderwerp verder kan worden
uitgediept.

Het thema voor het programma gericht op de
gezelschapsdierenpraktijk zal zijn water- en
zouthuishouding.

Wij stellen ons voor om na dit cursusjaar,
waarin twee klinische middagen zullen
worden verzorgd, de opzet te evalueren en
zonodig bij te stellen. We houden ons dan
ook aanbevolen voor opmerkingen van uw
kant aan het eind van dit cursusjaar.

\\ \'akgroep Geneeskunde van
hei Kleine Huisdier.

Klinische lessen

In het cursusjaar 1983-1984 zal een zes-tal
klinische lessen worden verzorgd door diverse
Vakgroepen van de Faculteit der
Diergeneeskunde. Een mededeling van de
Vakgroep Geneeskunde van het Kleine
Huisdier vindt u hierboven afgedrukt.
Ook op het gebied van de Geneeskunde der
L.andbouwhuisdieren zullen klinische
demonstraties worden georganiseerd. Alle
hierboven genoemde nascholingsactiviteiten
zijn ondergebracht in de officiële P.A.O.-
regeling. Dit wil onder meer zeggen, dat deze
klinische lessen passen in een jaarprogramma,
en dat de te bespreken onderwerpen zijn
vastgesteld in overleg met vertegenwoordigers
van de diverse Groepen van de K.N.M.v.D.
Een andere consequentie is, dat deze
nascholingsactiviteiten niet meer kosteloos
gegeven kunnen worden. Voorde
\\ergoeding aan de diverse Vakgroepen
worden de richtlijnen van de Academische
Raad aangehouden, hetgeen onder meer
inhoudt, dat de voorbereidingstijd, de lestijd
en het lesmateriaal moeten worden vergoed
aan de Universiteit.

Voor 1983 zijn onderstaande activiteiten
georganiseerd:

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde

De Banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1983 zijn verkrijgbaar
door overmaking van ƒ 22,50 op
postrekening 511606 ten name van de
K.N.M.v.D. te Utrecht onder
vermelding van \'Banden T.v.D. 1983\'.
Tevens zijn nog verkrijgbaar de banden
van: 1975 t m 1978 (oude stijl) ƒ 12,50
per deel; 1979 (nieuwe stijl) ƒ 20,— per
deel; 1980 t m 1982 (nieuwe stijl)/22,50
per deel.

Zodra nadere gegevens bekend zijn over de in
1984 te houden klinische lessen, zullen deze
worden gepubliceerd.

Ojigave alleen telefonisch. Tel. 030-51011 1
(Martine van den Brink).
I5e kosten bedragen ƒ 35,— voor de klinische
les (kleine huisdieren) van 17 november 1983.
De kosten voor de klinische lessen (landbouw-
huisdieren) bedragen ƒ 50, per keer, waarvan
f 15, wordt besteed aan een gezamenlijke
broodmaaltijd.

Na ontvangst van het cursusgeld wordt u het
toegangsbewijs gestuurd.

Datum: Tijd:

Plaats:

Titel:

17.00-21.30

11-10

17-11 14.00-17.00
15-12 17.00-21.30

Kliniek Heelkunde

Kleine Kleine

Huisdieren

Kliniek

Inwendige Ziekten

Erfelijke gebreken bij het rund, met name
de standsafwijking van het kalf;
Spastische parese bij het kalf;
Arthrogryposis

Groep I. Klinische demonstratie
Groep II. Water en zouthuishouding
Diagnostiek en behandeling van acute
buikklachten bij het rund en bij het paard

-ocr page 216-

Nederlandse Vereniging van
Dierenartsvrouwen

Jaarverslag 1982/1983

Terwijl ik mijn spullen pak om het
jaarverslag te schrijven denk ik aan de
woorden van Joost v. d. Vondel:

\'Laet he! kosielijckst van al
U niet roeckeioos ontslippen
Dat\'s de tijd, die snel gaet glippen
Zonder dat hij keeren zal\'.

Inderdaad glipt de tijd snel, maar naar eer en
geweten kan ik verklaren dat hij niet
roekeloos is ontsnapt. We hebben dit
afgelopen jaar beslist niet stilgezeten.
De cursus \'Sociale achtergrondinformatie\' is
een succes geweest. Ruim 100 dames namen
er deel aan. De cursus bestond uit 3
lesbrieven - I Huwelijk en Vermogensrecht -
II De meewerkende echtgenote in de
dierenartspraktijk - III Gezins- en
Oudedagsvoorziening. De cursus werd
besloten mei 3 forumavonden, respectievelijk
in Bilthoven, Arnhem en Drachten. Als
forumleden traden op mr. W. van Rossum.
drs. C. Gielen en T. Boot. terwijl per plaats
daaraan toegevoegd waren notaris H. .1.
Nagtzaam uit Bilthoven, notaris mr. H. A.
M. van Son uit Den Bosch en notaris mr. H.
W. Roetneling uit Drachten. Helaas lieten de
dames verstek gaan. De belangstelling was
gering tot matig. De oorzaak is moeilijk na te
gaan, maar dat een ieder die is weggebleven
veel gemist heeft, is duidelijk. Een nieuwe
cursus over computerkunde, waar naar
gevraagd is, is voorlopig nog niet
realiseerbaar.

De folder heeft zijn werk gedaan. Iedere
afdeling heeft wel een paar nieuwe leden via
het strookje gekregen en nog steeds wordt ze
ter werving aangewend.
Tijdens het jaarcongres in Boekelo sprak drs
A. H. Visscher over het onderwerp \'Zeldzame

huisdierrassen\' en legde daarbij een lijn
naar het thema van het congres, te weten
\'immunologie\'. De bijeenkomst werd heel
goed bezocht.

Corrie Rozemond trad af als bestuurslid, m
haar plaats werd Nellie Diekerhof, afd.
Overijssel, benoemd. Als dank kreeg Corrie
een wandbordje. gemaakt door Hendriek
Meursing, heel fraai zoals wij van haar
gewend zijn. Wientje Beiboer. Marianne
Litjens en Matty Scheper waren aftredend, zij
stelden zich echter herkiesbaar.

Het is al weer 4 jaar geleden dat het
Veterinair Wereldcongres werd gehouden in
Rusland; dit jaar was het in Perth in
Australië. Mevrouw H. W. Otto-Heeg uit
Halfweg, afd. Noord-Holland, heeft ons daar
vertegenwoordigd en namens Holland een
groet uitgesproken. De I.W.A. had alle
landen verzocht twee poppen in klederdracht
mee te brengen ten bate van het Mrs. Bott
Fund. Groningen Drente en Friesland
leverden de poppen. Janny Schuiling zorgde
voor een veilige overtocht. Tevens stelde zij
twee typisch Hollandse recepten samen voor
het internationale kookboek.
De Maatschappij heeft ons aanvankelijk, om
de start te vergemakkelijken, niet veel in
rekening gebracht voor het werk dat voor
ons op het Bureau werd verricht. Thans
echter worden wij aangemerkt als \'Groep\' en
moeten het volle pond betalen. Uiteraard zijn
wij de Maatschappij zeer erkentelijk voor de
hulp die ons werd en wordt geboden, maar
door de hogere rekeningen hopen wij niet
getroffen te worden in onze creativiteit.
De afdracht per lid was dit jaar /\' 10. . Het
bestuur hoopt dat dit gecontinueerd zal
worden.

De jeugduitwisseling komt nog niet uitbundig
van de grond. Er komen ieder jaar een aantal
aanvragen bij Wientje Beiboer binnen inzake
\'bed and breakfast\'-adressen in Nederland,
maar het is moeilijk na te gaan of er ook
daadwerkelijk gebruik van wordt getnaakt.

Ook dit jaar ontvingen de weduwen en
alleenstaande vrouwen die lid zijn van de
N.V.v.L:).. maar geen tijdschrift ontvangen,
een overdruk \\an de jaarverslagen.

Ik eindig, zoals ik begonnen ben. de tijd glipt
snel want komend jaar vieren we al ons 15-
jarig bestaan, maar daarover volgend jaar
meer.

A. J. Terloinv-Kersbergen, secretaresse.

-ocr page 217-

JAARCONGRES

K.N.M.v.D.

l\'.S. Het telefoonnummer van hel Bureau K.N.M.v.D.
is 030 - .5/ 01 li voor het geval u zich nog niet voor het
.laarcongres 1983 heht opgegeven.

n n

Dl\' .laan ongrescoiuinissie 1983
hedanki de Redakiie van hel
Tijdschrifl voor Diergeneeskunde
voor de medewerking die zij
heefi gekregen voor de
promotie van het
.laarcongres 1983
en ook de dierenartsen
liie waarnemen voor hun
congreshezoekende collega\'s.\'

De .faarcongrescommissie.

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninkliji<e Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Bruggeling, T.; I9X.\'!; 7688 IT Daarle, Dalvoordcweg .tl.
Hanenberg. L. R. O. M.; 198.1; .■!.\')8I PM Utrecht. .Schoolstraat 7.
Koster. W.; IQ».!; .1511 SF Utrecht. Nieuwe Oaalstraat 27.
Marei. G. M. van der; 1980;
4225 PP Noordeloos. Botersloot 5.
Weltevrede. S. G. B.; 198,"!; .1533 XJ Utrecht. Mendelssohnstraat 74.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

W. B. Halsema. Warande 149. .1705 Zl. Zeist.

A. \'I. I.ely. Kernkampplantsoen 69, 3571 PM Utrecht.

-ocr page 218-

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst;

.1. P. de Boer te l.eersum per I oktober 1983.
.lubilea:

Dr. M. Krasselt le De Bilt

H. A. M. van de Vijver te Biervliet

W. Weening te Noordwijk aan Zee

J. .lacobs te VenIo

,1. Lako te Apeldoorn

.1. Kruize te Aalten

H. Jonker te Vaassen

Ci. H. A. Overgoor te Velp (Cild.)

Prof. dr. J. Bouw te Wageningen

J. A. D. M. Ruijs te Eersel

S. van Harten te Olloland (Z.H.)

J. .1. den Hertog le Alphen a d Rijn

P. W. M. van Maanen te Heelsum

Prof. dr. G. Bijlenga te Frankrijk

.1. Dersjant te Buren (GId.)

F. P. G. Schwering te Bergen (L.)

J. P. Westerman te Metro Manilla

(Filipiinen)

(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(onbekend)
(afwezig)
(afwezig)

25 jaar op
50 jaar op
45 jaar op
25 jaar op
65 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
35 jaar op
65 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op

I oktober 1983
3 oktober 1983
9 oktober 1983
10 oktober 1983

12 oktober 1983

13 oktober 1983
13 oktober 1983
13 oktober 1983
13 oktober 1983
13 oktober 1983
13 oktober 1983
20 oktober 1983
25 oktober 1983
.30 oktober 1983
.30 oktober 1983
.30 oktober 1983

(aanwezig) 30 jaar op 30 oktober 1983

Adreswijzigingen, enz.;

IHó Akker. D. van tien: 1949; Zwolle; tel. 038-
218460; r.d.;oud-i. V.D.enoud-i. V.G.;O.O.N.

189 liak.\\. A.: 1975; Woudrichem; p., geass. met M.
de Jonge cn J. G. J. Wulffraat.

198 Hrink. Mevr. C. ./.: 1979; Middelburg; tel.
OI 180-34466.

200 *Bni!;geling. T.: 1983; 7688 PI\' Daarle. Dal-
voordeweg 31; tel. 05497-223 (privé), 05498-
42700 (prakt ); p.. ass, bij A, Fikse.

212 Engel. ,/. M. ./.: 1978; 5235 BW \'s-
llertogenbosch. Koningshoeven 7; tel. 073-
416578; p., geass, met H, .1. Wczelenburg.

2l.f Every E. G. U .V/, M.: 1981; 5667 A(i Geldrop,
Wielewaal 82; tel, 040-854764; p.

218 (liesen../. IL. .L.\' 1980; 71 31 CiJ Lichtenvoorde,
Delstraat 26; tel. 05443-5862 (privé). 1600
(prakt.); p., ass, bij (i. 1. ler Heijden, W.
Schuurman en ,1. W. G. Vos.

.i22/2.U llnijslee. Mevr. ,/, M. C. van: 1982; 2171 BX
Sassenhcim, Passage 16; wnd. d.

240 .lange. M. de: 1968; 4281 LR Andel, Bcatrix-
straat 30; tel. 01832-2322 (privé). 1280 (prakt );
p,, geass, met A, Baks en ,1, (i, J, Wulffraat.

246 Kooien. A. Th. E.: 1977; Altweertcrheide; tel.
04950-38373 (privé), 04955-1225 (prakt ),
Maarsen. Mevr. E. M.: 1981; 2131 BA Hoofd-
dorp, Hoofdweg 621; tel. 02503-35311; p., kl.
huisd.

262 Moi E. P. C. ,/., 1979; 2215 NH Voorhout,
Kievitspark 5; tel, 02522-15231; wet. medew,
Dow Chemical,

262 *Mol-van den llrink. Mevr. J. .-L,\' 1979; 2215
Nil Voorhout. Kievitspark 5; lel. 02522-15231;
d.

324 Nooij. P. P. de: 1976; Ardrossan lOBOEO
Alberta (Canada), General Delivery; tel. 403-
922-5131 (privé), 403-922-5177 (prakt,); p., Ar-
drossan Vet, Clinic Ltd.

268 Oosting. II. .!.: 1948; Assen; tel, 05920-13984
(privé), 05120-1.3435 (bur,); d. G.v.D, Noord-
Nederland.

273 *Pluimers. 1966; 1391 CZ Abcoude, Kop-
peldijk 28; tel, 02946-3641 (privé). 020-996959
(prakt ); p., 11-1)., kl. huisd.

275 Pouv els. K. G. P.: 1969; fungclrov; tel. 04956-
1979 (privé), 04955-1225 (prakt,),

282 Scheijmans. E. ,/. .-L,\' 1952; Ell (1..); tel. 04955-
1458 (privé), 1225, 1858 (prakt,).

282 Si heres. ,/. H\', H.: 1972; Stramproy; tel. 04956-
2144 (privé), 04955-1225 (prakt ).

290 Snelder. G. ,/, ,/.; 1961; 1221 CL Hilversum,
Larcnscweg 157, flat 20; tel. 035-834839 ( privé),
02I53-I0I00 (prakt.); p.

29.\'. Tesink. Pr. ,/., 1947; lJ-19,54; (ioes; tel. 01 100-
20484; dir. Raadgevend Bureau\'Milvetox\'(mi-
lieuhygiëne cn veterinaire to.xicologie).
liui.s. Pr,)/, dr. /..- 1948; U-1952; Bogor (Indo-
nesia). Je. Ceremai 12; tel. 0251-24518; buiten-
gew. hir. LP.B. (Ld.D.); p. kl. huisd. Djakarta;
otid-vet. ambt. R.ll. (F.d.D.).

306 I rieze. ,/. P.: 1980; Almere; tel. 03240-14619
(privé). 30441 (prakt ); p., kl, huisd,

3l.\'i H\'idffraai. J. G. ./.: 1958; Eelhen; p., geass, met
A. Baks en M. dc Jonge.

316 Zuvlen. Dr. A. I., van: 1963; M-1965; 7536 PF
Enschede. Allemansvcldvveg 180; tel. 053-
318463 (privé). 306010(prakt.); p., Il-D.(assoc.
met P. C. R. Baars, .A. Langevoort. H. B.
Lichtenbell, J. Slevensc. H. W. Wcs.sels cn dr.
,A. Zikkcn beëindigd).

-ocr page 219-

Symposium Vieeskalveren

13 Oktober te Ede

(Herhaling bericht)

Zoals 11 wellicht in de doorlopende agenda
van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde
heeft gelezen, zal in samenwerking met de
Kalvermelkindustrieën en de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde een tweede symposium
Vleeskalveren worden gehouden op
donderdag 13 oktober 1983 in het Cultureel-
en Congrescentrum Stichting \'De Reehorst\' te
Ede.

De bedoeling van de Commissie Symposium
Vleeskalveren is door middel van dit
Symposium de goede samenwerking tussen
kalvermelkindustrieën, praktici en dierenartsen
werkzaam bij Gezondheidsdiensten,
Instituten, Faculteit enz. te bevorderen,
l en einde uw belangstelling te wekken, geeft
de Commissie Symposium Vleeskalveren u
een overzicht van het programma\'.
t\'rDgraniina

09.-to Ontvangst met koffie.

10.00 Opening door prof. dr. A, Brand, Faculteit

der Diergeneeskunde,
10,1.5 Inieiding door ing. W, Wiegeraadt,

Produktschap voor Veevoeder: \'Evaluatie
van de situatie in de vleeskalverensector
anno I98,r,

10,45 Inleiding door drs. A. Fleddèrus, Alpuro
B.V,: \'Het technisch resultaat van een
\\ leeskalverenbedrijf: interpretatie en de
beïnvloed ingsfactore n\'.
II..10 Koffiepauze.

12.00 Inleiding door drs. H. ,1. Postema.

Denkavit B.V.: \'De startperiode op een
vleeskalverenbedrijf: diarree interpretatie,
factoren, behandeling en gevolgen\',
12.45 lunchpauze.

14.00 Inleiding door drs. P. van Dijk, D.M.V.
Campina B.V.: \'Hygiëne op een
V1 ee s k a IV e re n b ed r ij r.
14.45 Film: \'Tussen melk en kalfsvlees\'.
14.55 Theepauze.
15,15 Paneldi.scussie,
16.15 Sluiting door prof. dr. A. Brand,

Omstreeks 16.20 uur zal gelegenheid
bestaan een aperitief te gebruiken. Het
Symposiuiri zal omstreeks 17.30 uur worden
afgesloten met een diner.

Aanmelding

Aantnelding kan geschieden door de
Symposiumbijdrage, ten bedrage van ƒ80,-

Wijzigingen voorbehouden.

(inclusief diner) of /\'50, (exclusief diner)
over te maken op gironummer 51 1606 van de
K.N.M.v.D. te Utrecht, onder vermelding
van \'Syinposium Vleeskalveren\'.
U wordt vriendelijk verzocht duidelijk uw
naam. adres en woonplaats te vermelden.
Voor eventuele nadere informatie kunt u zich
wenden tot het secretariaat van de
Maatschappij, tel. 030-5101 1 1 (Ruth van den
Brink).

In verband met een goede organisatie is
tijdige aanmelding noodzakelijk.

Parkeren

Bij het Congrescentrum \'De Reehorst\' is
voldoende parkeerruimte aanwezig.
De Commissie Symposium Vleeskalveren
meent de voorwaarden te hebben geschapen
voor een goed Symposium en de Commissie
hoopt dat velen dit Symposium zullen
bijwonen.

Nationaal Studenten Concours

Houten, 16 oktober 1983

De veterinaire Studenten Rijvereniging \'De
Solleysel\' organiseert op zondag 16 oktober
1983 een nationaal studentenconcours te
Houten, onder auspiciën van de Stichting
Nederlandse Studentenruiters. Er zullen diverse
rubrieken verreden worden, afgewisseld met
demonstraties, o.a. van een bekende
Nederlandse voltige-groep.
Het programma zal om 10.00 uur aanvangen.
Het adres is: Manege Zilfia\'s Hoeve.
Wayensedijk 19 te Houten.

U bent van harte welkom!

Attentie!

Wetenschappelijk programma
.Jaarcongres 1983

Op de witte aanmeldingskaart voor
deelname aan het Jaarcongres 1983 is
per abuis de verdeling van de
middagvergaderingen niet vermeld.
Deze middagvergaderingen zijn
onderverdeeld in sectie Grote
Huisdieren en Volksgezondheid en
sectie Gezelschapsdieren.
Bij deelname aan de
tuiddagvergaderingen verzoeken wij u
vriendelijk uw voorkeur voor de bij te
wonen sectie op de witte
aanmeldingskaart te vermelden.

-ocr page 220-

jpf M

Voor dppopiselijke behandeling van
pcpaftlüm^is Uw eerste keus:

m

Pasta

m

Omdat het - de bacterie groei blijvend remt,

- eenvoudig aan te brengen is, s

- een duurzanip afdekking,

.j door uitstekende hechting, geeft.

Tubes a 50 gram en 200 gVam
leverbaar.

Vetin Nederland BV
\' Boxtel CIBA-GEIGY

Telefoon 04116 - 73797

-ocr page 221-

ADEN0MUNE®-7

"ANOTHER FIRST FROM DELLEN"

Het eerste en enige combinatievaccin voor honden met
geïnactiveerd (gedood) canine adenovirus - type 2
plus
geattenueerd levend hepatitis virus - CAV type 1 - parvo-
virus (gedood) - hondeziekte virus - para-influenza virus en
leptospira canicola en icterohaemorrhagiae

ADENOMUNE®- 7

hèt connbinatievaccin voor de tachtiger jaren

EUROVET B.V. ■ POSTBUS 36 ■ 6666 ZG HETEREN (Gld)
TELEFOON 08306-23024

-ocr page 222-

Onzek

Inge

Onderzoekers signaleren
een probleem en zoeken naar
manieren om het op te lossen.
Dat resulteert in de ontwik-
keling van een produkt,
waarmee het probleem kan
worden verholpen.

De mensen van Boehringer
Ingelheim gaan verder:
ze eisen het bewijs dat het
ontwikkelde produkt het
probleem op de beste en
veiligste manier verhelpt.
Zonder dat bewijs komt bij
Boehringer Ingelheim geen

enkel produkt voor de praktijk
beschikbaar.

Zoging het ook met
Bisolvon! Het werd ontwikkeld
naar analogie van een oud
Indisch geneesmiddel.
Het werd vervolgens bij ver-
schillende diersoorten uitge-
breid getest op effect en
veiligheid.

En nu is Bisolvon de basis-
therapie bij luchtwegaan-
doeningen. Bisolvon heeft een
hoestregulerende werking,
zonder hoestmiddeltje te zijn.

-ocr page 223-

rheid in
eim?

Want het doet méér: het ver-
kort de ziekteduur, verbetert
de longfunktie en verhoogt
aanzienlijk de concentratie in
de long van antibiotica, die
tegelijkertijd worden toege-
diend.

Uitgebreide dokumentatie
over Bisolvon wordt u op aan-
vraag ter beschikking gesteld.

Boehringer Ingelheim bv, Berenkoog 28,1822 BJ Alkmaar,
telex 57601 telefoon 072-61 81 24.

Samenstelling:

per ml inj. opl. 3 mg Broomhexine
per gram poeder 10 mg Broomhexine

-ocr page 224-

Flutelmium

een afdoend oraal breed-
spectrum wormmiddel voor
varkens en nu ook voor pluimvee

INDICATIE BIJ VARKENS:

spoelworm, knobbelworm, rode maagworm, zweepworm en longworm.
Dosering:

Flutelmium 7.5% voor individuele ontworming van biggen en fokvarkens. In potten van 500
gram, een plastic emmertje a 1000 gram, of in sachets van 10 gram (Flutelmium 750). 10 Gram
is voldoende voor de ontworming van 1 zeug (eenmalig).

Flutelmium 0.6% premix voor bedrijfs/groepsontworming van biggen, mestvarkens en fok-
varkens. In zakken van 5 kg te doseren op 1000 kg voer gedurende 5 a 10 dagen.

Uitgebreide proeven hebben aangetoond, dat Flutelmium ook werkzaam is tegen
de gangbare darmnematoden en gaapwormen bij pluimvee.

INDICATIE BIJ PLUIMVEE:

gaapworm, grote en kleine spoelworm, haarworm in krop en dunne darm, lintworm.
Dosering voor kippen:

Flutelmium 7.5%: 500 gram per 1250 kg voer gedurende 7 dagen.
Flutelmium premix 0.6%: 5 kg per 1(X)0 kg voer gedurende 7 dagen.
Voor kalkoenen ligt de dosering ca. 30% lager.

WACHTTIJD:

binnen 14 dagen na afloop van de behandeling mag geen vlees ter konsumptie worden aange-
boden.

AUV ZENDT U OP AANVRAAG GRAAG NADERE
INFORMATIE!

Beversestraat 23, 5431 SH Cuijk,
Telefoon 08850 - 15600

-ocr page 225-

raadgevers voorde medische beroepen

in associatie met adviesbureau Boot

telefoon 030-764114

dorpsstraat 116 de bilt postbus 36 3730 AA de bilt

l.v.m. het stopzetten van de productie, te koop een partij goede kanvas

KLAUWZAKKEN

Doek No. 10, dubbele bodem. Kleuren wit of bruin. Prijs: ƒ5,— (excl. b.t.w.)
per stuk. Minimumafname: 200 stuks per order.

Zandstra b.v. Joure

Telefoon 05138 - 5858

ml Hl\'

vereniging van adviseurs
voor medische en andere
academische beroepen

Mr. I. Beusmans
Maastricht 043-18945
Brands Adv. Bur. BV
Groningen 050-135909
Centr. Bur. Prakt, voorz.
Beek-Ubbergen 08895-1749
Dix & Co.

Utrecht 030-511520
J. van Ede BV
Doorn 03430-15552
Mr A. P. J. Fortuin
Utrecht 030-515199
E. Huberts FAM
Groningen 050-779705
J. van Huizen
Vuren 01830-33122

Mr R. de Laat
Helmond 04920-44105
Bureau van Lee
Alkmaar 072-115200
Adv. Bur. Med. Beroepen
Heemstede 023-283140
Ozek BV

Heerlen 045-718372
G. Peeters BV
Venio 077-28141
Adviesbur. Zeegers
Wageningen 08370-19136
Zoetbrood Assurantiën
Bilthoven 030-790558
Bureau Intermediac
Antw.nr. 69 3940WB Doorn

-ocr page 226-

Nierdieet voor honden

Honden met een gestoorde nierfunktie vertrouwen

op u, ook voor wat betreft hun voeding,

DOKO-Nierdieet stelt u in staat dit vertrouwen

waar te maken.

DOKO-Nierdieet - het ideale basisdieet in de vorm van geëxpandeerde
brokken. Het eiwitgehalte van gemiddeld 10% is afgestemd op de mini-
male behoefte van volwassen honden. Meerdere elkaar aanvullende eiwit-
bronnen zorgen voor een hoge biologische waarde, waardoor de
belasting van de nieren tot een minimum beperkt wordt.

Voor inlichtingen en bestellingen:
TROUW & CO. B.V. NEDERLAND-Postbus 40- 3880 AA PUTTEN.

TEL. 03418-52244

-ocr page 227-

alfasan

want ook dieren hebben recht
op betrouwbare medicijnen.

AMPI-COLI DOSEERPOMP

bevat per dosering:

10 mg Ampicilline (als trihydraat)

150.000 I.E. Colistine sulfaat

verpakking: 1 doseerflacon a 100doseringen
pompje.

Nu ook in praktische navul-flacon van 500 ml

Alfasan, Postbus 78,3440 AB Woerden, tel. 03480-16945, telex: 40006 ALFA NL

-ocr page 228-

Dorhout Mees b.v.

Jacht en schietsportcentrum

Vergader- en ontspannings-

mogehjkheden

Agent voor Kettner

Agent voor capture-apparatuur

van Palmer Chemical

v/h Bureau Vécin

CAP-CHUR
APPARATUUR

1_________

V E C I N

Voor het vangen en verdoven van wilde, wild geworden of moeilijk
te benaderen dieren.

WASBOX

Jerrycan inh. 8 I.

Wand dient als

was en ontsmettingsbak.

Geleverd met handdoek,
nagelborstel en stukje zeep.
Ideaal onderweg.
Best.nr. 41046 ƒ47,50

AUTOKOELKAST

Inh. 10 I.

Koelt en verwarmt
traploos van —20°
tot -1-60°.
Aansluiting op
sigaretten-aansteker.
Onmisbaar voor het
bewaren van entstoffen
en/of medicijnen e.d.
Best. 49202/885,-

111

JachtSchietsportcentrum,Dorhout Mees
Strandgaperweg 30,8256 PZ Biddinghuizen,
Telefoon: 03211 - 2532,

Filiaal Nobelstraat 24, 3512 EP Utrecht, tel. 030 - 31 12 09

-ocr page 229-

kloxerate

Vier anti-mastitispreparaten op basis van cloxacilline
resp. cloxacilline ampicilline.
Werkzaam tegen Grampositieve micro-organismen die
een rol bij mastitis spelen, zoals
Streptococcen
(o.m. Streptococcus agalactiae en S. dysgaiactiae).
penicilline-resistente en penicilline-gevoelige
staphylococcen en
Corynebacterium pyogenes Kloxerate
plus/MC en Kloxerate plus/DC zijn bovendien zeer
effectief tegen £
coli en andere Gramnegatieve bacteriën.

Voor lacterende koeien

Kloxerate QR ("Quick release": kortwerkend)
Kloxerate plus/MC ("Milking cow": voor lacterende
koeien)

Droogietpreparaten

SoSïale plus/DC } droogzetten)

Handelsvorm

KlSepSs/Mc}D°°^^^t24injectorena3g.
KiSïale plus/DC } ^^^ injectoren ä 4,5 g.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 230-

VOOR ALLES WAT U
ALS DIERENARTS
AAN INRICHTING EN
INSTRUMENTARIUM
NODIG HEEFT

-vA^vanstigt-bv

Gezellenstraat 17 - 3861 RD Nijkerk
Tel. 03494 - 5 69 44 - Telex 79207

BANDELIN

e£ectcanic

HAUPTNBR

-ocr page 231-

HET BREDE
ANTBAKTERIËLE SPEKTRUM
VAN WELLCOME

DUOPRIM^^

(Inmethoprim/sulfadoxine)

Bekende en betrouwbare
kombinatie met
uitstekende
praktijkervaring.

TRIBRISSEN\'"^ 48%

(trimethoprini/sulfadiazmc)

Gekoncentreerde
formulering voor grote
en zware dieren.

VETOPRIM\'^-120

(tnmelhopnm/
siiljiidiinidinc/sidfadjiazol)

Olie-suspensie met
verlengde werking,
speciaal voor jonge
dieren.

DUOPRIM^ TRIBRISSEN-- 48%, VETOPRIM\'\'" 120

parenterale trimethoprim-preparaten van goede huize.

Wellcome

Welkome Nederland B.V.,
i\'oslbus 248, 1,^80 AE Weesp.
Tel. 02940-18383.

13

jf\'

-ocr page 232-

Waar niets lijkt te helpen
ISOPYOS®

ISOPYOS

^ ntinn*»»*"\'

RHONE PDULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-457151.

^tomb^
\'■\'«TBBitwgf^

Infekties, veroorzaakt door stafylokokken, vertonen door het zeer
resistente karakter van die bakteriën, vaak een
recidief. In praktijk leidt
de weg voor honden die lijden aan een dergelijke infektle niet zelden
tot de dood.

Isopyos® geeft door specifieke stimulering van het immuunsysteem,
een goede kans op blijvend herstel.

Antistaphylococcen-vaccin voor honden. Gedood vaccin met adjuvans tegen infekties veroorzaakt door staphyiococcen bij carnivoren.
Samenstelling: - Staphylococcen alfa anatoxine 100 I.E. - Staphylococcen betaanatoxine 100 i.E, - Speciaai olie-achtig excipiens q.s.
1 mi-
Algemene informatie: Isopyos is een vaccin dat gemaakt is van staphyiococcen anatoxinen met een zeer hoge titer en met een
oiie-achtig excipiensaisadjuvans. Dit krachtige adjuvans bevordert de immunogene v»erking van het vaccin en draagt ertoe bij daler een
hoge en langdurige immuniteit tot stand gebracht wordt. Isopyos is geïndiceerd bij carnivore huisdieren voor de preventie en behande-
ling van iokaie of algemene infekties veroorzaakt door staphylococcen, vooral
bij microbiele complicaties van de huid. Isopyos bevordert
in het bijzonder de genezing van bepaalde chronische huidaandoeningen veroorzaakt door staphylococcen, die resistent zijn tegen alle
behandelingen en die onontkoombaar lot de dood leiden. Isopyos kan worden toegediend door middel van een subcutane of intramus-
culaire injektie. Bij bepaalde kleine gevoelige soorten kunnen subcutane injekties soms een pijnlijke reaktie en het optreden van een
zwelling op de plaats van de injektie veroorzaken, die echter binnen een paar uur weer afnemen. Een algemene reaktie in de vorm van
hyperthermie ziet men ook wel eens optreden. Deze reaktie is te wijten aan een toestand van overgevoeligheid die veroorzaakt wordt
door de pathogene staphylococcen van het dier Dit is ongevaarlijk en neemt binnen enkele uren af. Het toedienen van Isopyos kan tege-
lijk gebeuren met de gebruikelijke behandelingen met antibiotica.
Indicaties: Het voorkomen en behandelen van staphylococcen-
infekties bij honden, in het bijzonder: - primaire en secundaire staphylococceninfektie van de huid; - microbiële complicaties van
eczeem; - staphyiococcen-infekties tussen de tenen (interdigitaal) - chronische infekties van de bovenste luchtwegen veroorzaakt
door staphyiococcen-infekties van de mond.
Otitis, mastitis, metritis. Gebruiksaanwijzing: • Vóör gebruik de flakon schudden; • Subcu-
tane injektie (bij voorkeur ter hoogte van het borstbeen) of intramusculair
Dosering: 0,5 tot 1 ml afhankelijk van de grootte van de
honden.
Frequentie van toediening: De behandeling bestaat uit 4 tot 6 injekties met tussenpozen van één week. Het is niet nodig de
behandeling langer dan vijf injekties voort te zetten.
Bewaren: Bij en in het donker Verpakking: 20 flakonsa 1 dosis van 1 mt

-ocr page 233-

inhoud

WETENSCHAPPELIJKE ARIIKEEEN (vervolg omslag)

Effec! of injedion site on the hioavailahiliiy of an oxyieiracyc line formuiunon in
runiinam calves: J.. h\'. M. Souws and T. H. Vree
..........165

Breed differences in sheep wiih respect lo lhe imeraciion helween zinc and lhe
accunutlaiion of copper in lhe liver: li\', van der Schee. (ï. H. van den .Assem, and R. van
der Berg ..................171

Do gills and harrows read similarly wiih respeci lo leg weakness and osieochondrosis\'.\'
P. G. van der Wal. P. C. van der Vlak. S. .4. Goedegehuure. and G. van Essen .
 175

Review papers

Isospora suis infedion in piglets. .4 review: .1. //. Harleman and R. C. Mever . 178

The veterinary scene

Imravenous regional analgesia for surgery of lhe limbs in goals: Ci. O. Bahalola and

B. O. Oke....................186

Short communications

The effed of furazolidone on ihe adrenal gland of ihe chicken: B. If. .411 . I9Ü

Nederlandse samenvattingen van bovengenoemde artikelen op pag. 800

contents

LETTERS rO I HE EDITOR

Publishing Ethically Questionable Studies. C ommentary; H. Ro/emond and M. J.
Dobbelaar...................
795

ORlCilNAL PAPERS. REVIEW PAPERS. ETC.

Reproduced from The Veterinary Quarterly^. Vol. 5. No. 4, 1983, page 145-192

■ Published for the Royal Netherlands Association by Martinus Nijhoff Publishers ( I he Hague - Boston -
London)

Dat werkt

Inspuitbare
antibiotica van
Gist-Brocades nv

gloveticol

nafbipen

na-penicilline

oxytetracycline

streptomycine

albipen

depocilline

depomycine

duplocilline

engemycine

Vraag onze dierenartsenbezoeker
om nadere informatie.

fii|

Mycofarm bv ii#

Mycofarm bv, Postbus 8,3730 AA De Bilt, Tel 030 - 76 00 45.

-ocr page 234-

Depo-Promone

Loopsheidspreventie door
het geven van twee injekties
per jaar

Met Depo-Promone tweemaal
per jaar, kunt U gemakkelijk, ekono-
misch en effektief de loopsheids-
perikelen voorkomen.

Met Depo-Promone tweemaal
per jaar, hebt U een gemakkelijke
toediening, waarbij uw kliënt de
toediening niet kan overslaan,
vergeten, verdubbelen of halveren.

Met Depo-Promone tweemaal
per jaar, krijgt U de teef regelmatig
bij U op kontrole

Met Depo-Promone tweemaal
per jaar, voorkomt U de loopsheid zo
lang als nodig of gewenst is. In de
meeste gevallen zal de loopsheid,
na stopzetten van de behandeling
terugkeren; al kan het interval na de
behandeling variëren.

Met Depo-Promone tweemaal
per jaar, stelt U de loopsheid uit
volgens een normaal endogeen
mechanisme.

-ocr page 235-

HOOFDREDAKTIE

Leeuwen (voor7iller)

iingmeesicr)

M. .1. G. Schoenmakers (pe
Prof. dr. A. Brand
Dr. P. H A Poll
Dr. D. l alsma
Drs. M. A. Moons
Drs. M. Bosman

WE lENSCH APPEL I.IKE REDAK HE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

ProL dr, .1. G. van Bekkum (Lelystad)

Prof. dr. .1. Bouw (Utrecht)

Prof dr. H. .1, Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackcre (Gem. België)

Dr. M. .1. Dobbelaar (Den Haag)

Prof dr. M. Drost {Gainesville. Florida, U.S.A.)

Dr. J. Fabrieanl (Ithaca. New York, U.S.A.)

Dr. N. .1. I., Gilmour (Edinburgh. Great Britain)

Dr. .1. Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinèe (Bilthoven)

Dr. W. ,1. 1. van der Gulden (Nijmegen)

Prof dr. I., van der Heide (Slorrs. Connecticut. U.S.A.)

Dr. .1. E. 1. Jones (London. Great Britain)

ProL dr. E. H. Kampelmacher (Bilihoven)

ProL dr. J. H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W, de Leeuw (l.elystad)

ProL dr. .1. G. van L.ogtestijn (Utrecht)

ProL dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

ProL dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

ProL dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

ProL dr. M. Pensaerl (Gem, België)

ProL dr. Ch. Pilet (Alfort, France)

Dr. E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

ProL dr. A, Rijnberk (Utrecht)

Dr. A, A, Stokhof (Utrecht)

Prof ir. A, van I ienhoven (Ithaca, New York. U.S.A.)

Prof. dr. G. Uilenberg (Utrecht)

ProL dr, M, Vandeplassche (Gem. België)

Dr. A, J, Venker-van Haagen (Utrecht)

ProL dr, 11, W, de Vries (Utrecht)

ProL dr, P, Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRE I ARIS
J, C, de Gens

REDAK HE ADVIES RAAD

In de/e raad /i|n vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde,

BIREAU

lulianalaan 10. Postbus 140,11. 508 SB Utrecht, (lel. 030 -
.S 1 OI II ).

ABONNEMEN rSPRI.LS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnementsprijs
12^5. per jaar voor hel binnenland en/ 270. per jaar
voor het buitenland. De abonnementsprijs voor dieren-
artsen niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordl vastgesteld door
hel Hoofdbestuur, (Een abonnement op The Veterinary
Quarlerlv bedraagt / «2.- per jaar. exclusief verzend-
kosten en 4% B. I .W.).

I\'OS IGIRORFK. 51 1606 ten name van de K.N.M.v.D..
Julianalaan 10. Ulrechl,

BANK Algemene Bank Nederland N V . Janskerkhof LL
Utrecht en Crediet en Effectenbank N.V.. Kromme Nieuwe
Gracht 4-12. Ulrechl.

Dr. .I.M.
D

.Aanwijzingen voor Inzenders van kopij voor
het Tijdschrifl voor Diergeneeskunde en
The Veterinary Quarterly

De Redaktie volgi in hel algemeen de z.g. regels van
Vancouver: \'Uniform requirements for manuscripts sub-
mitted
10 biomedical journals\'. (De/e uitvoerige voor-
schriften ?ijn in verlating bij de Redaktie op aanvraag
verkrijgbaar).

Door het in/enden van kopij verklaart de auteur, dal hij
hel rechi van publikatie aan dil tijdschrifl overdraagt; de
auteur verklaar! tevens impliciet dat bel manuscript niet
tezelfdertijd aan een ander tijdschrift is aangeboden en
dat hij zij ermee accoord gaal. dal de Redaktie zijn kopij
aan haar adviseurs voorlegt.

Alle kopij dient gaafgeiypl in triplo le worden ingediend.
De kopij dient voorzien te zijn van een duidelijke samen-
vatting in het Nederlandsen hel Engels (de Redaktie kan
indien nodig bemiddeling verlenen voor een Engelse ver-
taling) die niet langer dan 5% van het artikel mag zijn lol
een ma,\\imum van 150 woorden.

Literatuurverwijzingen in de teksl dienen te geschieden
d m v, een cijferaanduiding, die sirikt moei corresponde-
ren met de literatuur-opgave aan het eind van hel artikel.
De volgende gegevens dienen le worden vermeld: I)
naam en voorletters van de auieur(s); 2) titel van de
publikatie: 3) naam van hel tijdschrifl. jaargang, begin-
en eind pagina, het jaar van uitgifte Bij boeken dienen ook
plaats en naam van de uitgever te worden vermeld. ALs
voorbeeld raadplege men een willekeurige allevering van
dit tijdschrift.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d w z. duidelijk getekend
resp. getypt en gaaf te worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redakiie bemiddeling worden ver-
leend), zodat hiervan langs fotografische weg reproduk-
lies kunnen worden gemaakt (offset-procédé); voorts die-
nen foto\'s op glanzend wil papier, röntgenfoto\'s op film
of op papier te worden ingediend.
Tabellen en figuren dienen op afzonderlijke bijlagen te
worden ingediend, compleet met opschriften en voetno-
ten, Houd hij letters en tekens m labellen en figuren
rekening mei verkleining (kolombreedte of zetspiegel-
breedte).

Benoem nauwkeurig alle gebruikte geneesmiddelen en
chemicaliën: geneesmiddelen bij de algemene gener-
gieke naam, (Als de merknaam vermeld moet worden,
dan gebeur! dat door deze éénmaal te noemen: bij\\, inde
vorm van een voeinoo!),

In hel Engels gestelde artikelen bestemd voor The Veteri-
nary Quarterly gelieve men door een deskundige op laai
en stijl le laten nagaan. De Redaktie behoudt zich het
recht voor een in het Engels ingediend artikel, in overleg
mei de auleur, alsnog dooreen onalhankelijke door haar
aan te wijzen deskundige op zijn Engelse mérites (gram-
matica, woordkeus) te laten beoordelen c,q, le laten cor-

Verklaring:

De Redaktie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke direct ot indirect - hel gevolg mocht
zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud vande in dit
tijdschrifl opgenomen artikelen waarbij de auleur is \\er-
meld of in de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste
adverlenlies.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenendoorde
Redaktie worden geweigerd of ingetrokken,
Niels uil dil tijdschrift mag worden verveelvoudigd en of
openbaar gemaakt, door middel van druk. micro-film of
op welke andere wijze ook. zonder schriltelijke toestem-
ming van de Redaktie,

-ocr page 236-

Onderlinge zorg
yoor optimale zekerheid

De dierenarts met een eigen praictijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres; MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402^7420.

Artwidsongeschiktheids-
verzekeringen voor arisen,
tandartsen en dierenartsen

\\ MOVIR-DTO

Maatschappij tot onderiinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid u,a.

MD 04 F

-ocr page 237-

)rie

zerster^e plusf^nten
ran
Na^lgen*-IF\'*

clinisch

bewezen!

fellcome

Icome Nederland B.V.,
tbus 248,
OAE Weesp.
02940-18383.

Eén enting beschermt
R-negatieve dieren een
I jaar tegen IBR/IPV.
ï bescherming begint
I uur na enting.

land, S.J. Proefschrift
iversiteit van Wisconsin 1978,
2. Ook voor jonge kalve-
ren met maternale immu-
niteit is een éénmalige
enting voldoende voor
een jaar lang bescher-
ming. Dus géén her-
enting op de leeftijd van
3 maanden.

Heuschele, W.P. & Todd, J.D.
Second Symposium of the
World Association of Veterinary
Microbiologists and Immunolo-
gists. Varna Bulgarije,
september 1973.

JasalgenMP...

laar bestrijdt u IBR
iet zekerst mee!

3. Er is geen gevaar voor
abortus bij enting van
drachtige koeien. Enting
met Nasalgen -IP voorkómt
zelfs abortus t.g.v. IBR
omdat er een krachtige
humorale immuniteit
wordt opgebouwd.

Smith, M.W. et al. Canadian
Veterinary Journal 1978;
19(39):63-71.

Nasalgen*-IP bevat tevens
een verzwakt paraïn-
fluenza-virus
(PI3).

-ocr page 238-

DE ljUSTEN& DE LASTEN

F.en respectalx\'l ;uintal mensen schaft \'n
Mercedes-Benz T ;ian, niet v;inwege een
dringende Ix-hoefte aan la;idvermogen, m;iar uit
pure auto-minnende overwegingen.

Wij i<unnen die mensen geen ongeli k
geven. De Mercedes-Benz T is een bijzondere
auto. I:n het is moeilijk in een p;uu- woortlen te
zeggen wa;irom.

ix-n stationwagen met de allure v:m een
limousine... ma;ir tegelijkertijd niet het \'olficiële\'
erviui. De combi heeft immers een uitges oroken
sportief k;ir;ikter. Misschien is dit nog de Deste
omschrijving: de enige limousine met een vijlde
deur Maar terzake. De Mercedes-Benz T mag
een prachtige auto zijn, het is vooral een
praktische auto. Hij weet vijf volw;Ls.scnen en
als extra mogelijkheid) twee kinderen breeduit
pla^its te verschaften. Hij is, atliankelijk van het
type, gcx;d voor
6(X) tot 750 kg kiadvermogen en
biedteen liuidruimtc v;in maximal 2,86 m.

Het is iedere keer weer verbazend hoeveel
vcx;tb:üvriendjes, hui.sdieren, k^imj^eerlx-nodigd-
heden ot chateau-wijnen de \'1\' verstouwen kan.
Diuirbij moet worden opgemerkt dat de

Mercedes-Benz T zeker geen auto is die met een
p:uu- kunstgrepen tot combi is omgetoverd.
I)e T is een \'fuiiihunenteer gebouwde
combinatiew;igen. Hij venschilt niet alleen qua
vorm van de setliui, maar onderscheidt zich ook
in technische zin.

Zo is de T-serie uitgerust met onatlimike-
lijke achtcrwielophanging en automati.sche
niveauregeling, die invering d
(X)r lx-ladingg(x.\'d-
decls comjx-n.seert. Slechte wegligging tkx)r
\'achteroverhangen\' wortlt hierdix^r v
(X)rkomcii.

In gewoon Nederlands: cvn Mercedes-
Benz\'1\' met \'volle Ixpakking\' ligt even g(x-d op
de weg als een .sedan met louter een chaufteiir.

De Mercede.s-Benz\'1\' is in zes verscliillende
ty
|X"n verkrijgba;ir. Drie die.sels (^waiironder de
opmerkelijke ,3()() I\'DT met Turbo-Dieselmotor)
cn drie Ix\'nzinemcxlellen, wa;irvan een tweetal
met inspuiting.

Automobielen die een tlinke hcx\'veelheid
lasten kunnen dragen. Met Ixhoud van de lusten.

0,

200T - 230^: - 280TE -240TD - 300TD - 300TDT TURBO-DESEL

MERCEDES-BENZ T. DE PERFECTE COMBINATIE.

•Ml l<(i-l)l:SH| N/.\\l l>|-RI.AN|)in\'.l<l .-U TDKWK, KIX iri \'iri U^u iM\'M

-ocr page 239-

Tegen hoefkatrolaandoening
(podotrochleose) en chronische
sesambeenskreupelheid
(sesamoiditis) bij paarden en ponies:

duviculine^

Verminderde doorbloeding van straalbeen en
sesambeenderen is de directe oorzaak van
hoefkatrolaandoening, met als gevolg stram-
heid, kreupelheid en uiteindelijk onbruik-
baarheid.

Duviculine is een vasodilatans met vertraagde
afgifte. Het verlaagt de viscositeit van het
plasma en stimuleert de vervomibaarheid
van de erytrocyten, waardoor de oorspron-
kelijke doorbloeding wordt hersteld.

Handelsvormen

Flacons a 100 en a 250 capsules.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL (020) 440340/440911

-ocr page 240-

Doe nu een stap vooruit
dan hoeft u met uw pensioen
geen stap terug te doen.

Uw pensioen moet u de zekerheid bieden
dat u straks onbezorj^d en op redelijk
financieel niveau verder kunt leven
Helaas blijkt dat de beste pensioen
voorzieningen meestal
rTiaar dc helfl van
uw huidige inkomen opleveren Rekenen
op de sociale zekerheden is in deze tijd
van inleveren op alle gebieden een te
riskante zaak

U kunt nu zelf nog een stap vooruit zetten
om straks bi| uw pensionering geen
stap terug te doen

Een polis op maat met maximaal
belastingvoordeel.

De WAA kent de aspecten die een rol
spelen bij de positie van degenen die
werkzaam zi)n in de medische- en para-
medische sector. Ook u heeft misschien
weieens goede
cn minder goede jaren

Daarom heett de WAA vanuit deze
ervaring een flexibele verzekering
ontwikkeld

Deze Vandaag-voor-morgen verzekering
kan helemaal op uw specifieke fmancicle
positie en wensen worden afgestemd
U bouwt een aanvullend pensioen op oi
een overbruggingspensioen bij eventueel
vroegti|dig stoppen van uw werkzaam
heden

U bent ieder |aar volledig vnj om te
beslissen of, en zo )a, voor welk bedrag
u deelneemt

De fiscus helpt mee.

De storting voor deze levensverzekering

rnet lijfrente-clausule is aftrekbaar van uw

belastbaar inkomen

De maximale aftrek voor dit jaar

bedraagt f15 339,-

Dit betekent een belastingbesparing die
kan oplopen tot ruirn f 11 000,-
Een voordeel dat nu telt Wel vormen de
uitkeringen t
z i belastbaar inkomen.

De Vandaag-voor-morgen-verzekering
van de WAA is de juiste stap.

WAA, verstand van de pral<tijl<

Neem nu de eerste stap naar zekerheid
voor later.

Ook in uw situatie kan de WAA een pas-
klaar voorstel uitbrengen en u zult zien
dat deze vorm van sparen veel zekerheid
biedt voor later

Aarzel dus met en bel 030-454338 voor
nadere informatie of voor een vri|blijvend
voorstel Wilt u liever dat wi) met u
kontakt opnemen, stuurt u dan onder-
staande bon in

Informatiebon

Wilt u ini) (olcfoiiiscti inlüf\'iu-n [;
ttissPf cn uLir
Nfomt ij niet tnij kontakt op voor
rrn porsoonlijki^ .iKpraak

N.i.iiti

Borüf() __________... .

Adres
Postcode .
Plaats
Tel privc
Tol praktijk

WAA, AntwoOfdniimmef 1551
^500 VP Utrecht
(postzegel IS riicl nodig)

-ocr page 241-

Flutelmium

een afdoend oraal breed-
spectrum wormmiddel voor
varkens en nu ook voor pluimvee

INDICATIE BIJ VARKENS:

spoelworm, knobbelworm, rode maagworm, zweepworm en longworm.
Dosering:

Flutelmium 7.5% voor individuele ontworming van biggen en fokvarkens. In potten van 500
gram, een plastic emmertje a 1000 gram, of in sachets van 10 gram (Flutelmium 750). 10 Gram
is voldoende voor de ontworming van 1 zeug (eenmalig).

Flutelmium 0.6% premix voor bedrijfs/groepsontworming van biggen, mestvarkens en fok-
varkens. In zakken van 5 kg te doseren op 1000 kg voer gedurende 5 a 10 dagen.

Uitgebreide proeven hebben aangetoond, dat Flutelmium ool< werl<zaam is tegen
de gangbare darmnematoden en gaapwormen bij pluimvee.

INDICATIE BIJ PLUIMVEE:

gaapworm, grote en kleine spoelworm, haarworm in krop en dunne darm, lintworm.
Dosering voor kippen:

Flutelmium 7.5%: 500 gram per 1250 kg voer gedurende 7 dagen.
Flutelmium premix 0.6%: 5 kg per 1000 kg voer gedurende 7 dagen.
Voor kalkoenen ligt de dosering ca. 30% lager.

WACHTTIJD:

binnen 14 dagen na afloop van de behandeling mag geen vlees ter konsumptie worden aange-
boden.

AUV ZENDT U OP AANVRAAG GRAAG NADERE
INFORMATIE!

Beversestraat 23. 5431 SH Cuijk,
Telefoon 08850 - 15600

-ocr page 242-

alfasa

want ook dieren hebben recht
op betrouwbare medicijnen.

AMPI-COLI DOSEERPOMP

bevat per dosering:

10 mg Ampicilline (als trihydraat)

150.000 I.E. Colistine sulfaat

verpakking: 1 doseerflacon a 100doseringen
pompje.

Nu ook in praktische navul-flacon van 500 ml

Aifasan, Postbus 78,3440 AB Woerden, tel. 03480-16945, telex: 40006 ALFA NL

-ocr page 243-

BRIEVEN AAN DE REDAKTIE

Het publiceren van ethisch bedenkelijk onder-
zoek

Een commentaar

Publishing Ethically Questionable Studies. A Commentary

H. Rozemond en M. J. Dobbelaar\'

SUMMARY The question whether the editors of scientific journals should apply ethical criteria
in addition to scientific and stylistic standards in assessing copy submitted, is discussed. This
applies particularly to studies which cannot be justified by arguments that appeal to a large
majority. Criticism of the ethical content of a paper may refer to the purpose of the study, the
selection and treatment of the e.xperimentai subjects and the mode of presentation of the study.
The publishing policy of the editors may have an effect on the ethical appreciation of problems
arising in the course of their activities. The instruments available to the editors in this case are
(!) refusing the paper or (2) accepting the paper with a view to provoking a discussion of the
questionable point. The last-named possibility offers the additional advantage that those who are
not directly involved will also he able to express an opinion.

De Hüofdredaktie verwelkomt bijdragen zo-
als deze. Zij heeft inmiddeLs besloten een
advies te laten uitbrengen in verband met
het te voeren Redaktiebeleid op hel gebied
van ethische aspecten van onderzoekpubli-
katies.

Over deze materie zal te zijner tijd melding
worden gemaal<t. Ondertussen houdt zij "de
vinger aan de pols\'.

IIOOKORKDAKIIF

INLEIDINCI

Uwiand (31) en Kampelmacher (18) heb-
ben er in dit Tijdschrift voor gepleit, dat de
Redaktie ethische criteria mede-bepalend
laat zijn bij het beoordelen van aan haar
aangeboden kopij. Aanleiding tot hun in-
gezonden brieven vormde een artikel van
ElSayed e.a. (II). Hierin worden proeven
beschreven waarbij aan geiten tot aan hun
dood delen van een blijkbaar zeer giftige
plant werden toegediend. De scribenten
maken er bezwaar tegen dat de aanleiding
tot het verrichten van het onderzoek in de
publikatie naar hun oordeel onvoldoende
duidelijk wordt aangegeven, zodat de lezer
niet kan nagaan welk belang met de proet
zou zijn gediend.

De Redaktie tekent bij de ingezonden brief
van Uwiand het volgende aan; \'Het prin-
cipe van een ethische weging van artikelen
is duidelijk; het gaat hier meer om de toe-
passing in concrete gevallen.\'
De centrale vraag, die in dit commentaar
wordt besproken, luidt: Heeft de redaktie
van een wetenschappelijk tijdschrift de mo-
rele verplichting ethische criteria aan te leg-
gen bij haar publikatie-beleid. Deze vraag
heeft reeds vele pennen in beweging ge-
bracht. Dit commentaar is geschreven
mede aan de hand van een gedeelte van
deze literatuur.

ETIII.SCH BEDENKFLI.IK ONDERZOEK

De eerste vraag die men zich in dit verband
dient te stellen is, wat men onder ethisch
niet toelaatbaar onderzoek moet verstaan.
Kuitert (19) stelt dat men daarbij moet den-
ken aan onderzoek dat niet kan worden
gerechtvaardigd met argumenten die vrij-
wel iedereen aanspreken. Singer (29) wijst
er echter op, dat deze beoordeling afhanke-
lijk is van individuele achtergronden, die
intellectueel, cultureel en ethisch zijn be-

Drs. H. Ro/emond en dr. M. J. Dobbelaar. Veterinaire Hoofdinspectie voor de Volksgezondheid, Postbus
4.^9, 2260 AK
l.eidschendam.

-ocr page 244-

paald. Een rechtvaardiging zal derhalve
slechts kans van slagen hebben binnen een
groep gelijkgezinden. Nadrukkelijk moet
gezegd worden \'kans van slagen\', want bijv.
Verhoog (32) toont aan, dat men vanuit
eenzelfde vertrekpunt toch tot verschil-
lende beoordelingen en dus tot uiteenlo-
pende houdingen kan komen. Ook in dit
commentaar zijn voorbeelden van dit feno-
meen te vinden.

De ethische bezwaren, die tegen een publi-
katie worden ingebracht, kunnen op ver-
schillende aspecten zijn gericht. In de eerste
plaats valt te denken aan de keuze van het
onderzoek. Als voorbeeld moge dienen een
artikel van Van Hellemond en Sprietsma
(16) over anaemie bij het mestkalf. Men
meende, dat over dit onderwerp geen on-
derzoek behoort te worden verricht, omdat
zulks bijdraagt tot de instandhouding van
een ongewenste vorm van veehouderij.
Ruimer gezien gaan regelmatig stemmen
op, die onderzoek alleen willen toestaan
als het maatschappelijk relevant is (tar-
geted research; programmatic research;
contract-supported research). Een voor-
beeld kan worden gevonden in de ontwerp-
Europese Conventie ter bescherming van
laboratoriumdieren (8). In artikel 9 van dit
ontwerp staat vermeld, dat proeven, die
voor de dieren gepaard gaan met \'severe
and enduring pain\' slechts mogen worden
verricht, als de resultaten zijn \'.....of excep-
tional importance for meeting the essential

needs of man or animal.....\'

Dat het bijzonder moeilijk is ten tijde van
een onderzoek vast te stellen (te voorspel-
len) wat \'essential\' is (zal zijn ), wordt dui-
delijk uit een zeer omvangrijk onderzoek
van Comroe en Dripps (7). Zij screenden
4.000 publikaties op het gebied van hart- en
vaatziekten en longziekten. Daarvan
waren er 529 \'essential for the clinical ad-
vances\'. Van deze 529 publikaties was 41 %
niet klinisch gericht ten tijde van het onder-
zoek. De auteurs van deze 41 % hadden hun
onderzoek gedaan \'for the sake of know-
ledge\'. Een soortgelijke trend suggereert de
titel van een artikel van Ven Bekkum (3):
\'Wie kan bepalen wat relevante research is?
Het onderzoek van de beenmergtransplan-
taties in Nederland\'.

Omgekeerd is allerlei onderzoek verricht in
naam van de medische relevantie, waar
achteraf vragen bij worden gesteld (12).

Algemeen is men van oordeel dat een on-
derzoek met proefdieren niet behoort te
worden verricht indien het doel \'ook an-
ders dan door middel van een dierproef
kan worden bereikt\' (33). Dit zelfde geldt
indien door een gewijzigde opzet of uitvoe-
ring minder dieren kunnen worden ge-
bruikt dan wel het aan de dieren berok-
kende ongerief kan worden verminderd
(27). Wat dit laatste betreft doet zich het
probleem voor dat ongerief moeilijk meet-
baar is (9, 30).

Bezwaren richten zich ook wel tegenandere
elementen in \'materiaal en methoden\' van
het onderzoek, zoals de keuze van de proef-
dieren (primaten in plaats van \'lagere\' soor-
ten (4)) of het achterwege laten van verdo-
ving waar deze is aangewezen. Yankauer
(37), hoofdredakteur van
The Lancet, wil
bij dit alles niet alleen in aanmerking geno-
men hebben, wat zich feitelijk met de die-
ren heeft voorgedaan, maar ook het risico
meewegen dat zij tijdens het onderzoek
hebben gelopen.

Ook de persoonlijke interpretatie van fei-
ten kan bedenkelijk zijn. Pullen (24) meldt
in een verslag over vaccinatieproeven tegen
mond- en klauwzeer bij cavia\'s; \'When held
and inoculated properly, the animals appar-
ently feel little discomfort." Dat geringe
ongerief wordt echter even verder als volgt
nader gespecificeerd:\'.....animals lose con-
dition, go off their food and water, and
tend to congregate in one corner, moving
as little as possible. Fever develops and the
coat is greasy to the touch. Severely infect-
ed animals (50% der dieren;
Ref.) may lose
as much as 50-100 gram during the chal-
lenge.\'

(iewezen is reeds op de opvatting van Sin-
ger dat de keuze, en dus ook de beoordeling
van onderzoek, mede berust op de cultu-
rele setting waarin dit onderzoek wordt
verricht. Cultuur is een dynamisch begrip:
opvattingen kunnen zich in de loop der
tijden wijzigen. Een eenvoudig \\oorbeeld
daarvan is te vinden bij Allen en Waters
(2). In 1975 beschouwden 13 van 14 klini-
sche onderzoekers in een Engels ziekenhuis
een venapunctie als een voor de mens be-
lastende ingreep; dil aantal was in 1980
gedaald naar 13 van de 32 onderzoekers.
Ook het land waar het onderzoek plaats
vindt kan van invloed zijn. Onderzoek naar
de microbiologische gesteldheid van filet

-ocr page 245-

amèricain of op het terrein van de embryo-
transplantatie zal in sommige ontwikke-
lingslanden een andere prioriteit hebben
dan dat naar mogelijk toxische planten (1).

CRU ER IA

Voor al deze voorbeelden geldt de vraag,
aan welke criteria de omstandigheden
moeten worden getoetst. Sommigen ver-
wachten veel van wetgeving (5). Voor Ne-
derland bestaat een Wet op de dierproeven
(33); op internationaal niveau is een Euro-
pese Conventie ter bescherming van labo-
ra toriumd ieren op komst (18). Stellig leve-
ren dergelijke documenten enig houvast bij
de beoordeling \\an de toelaatbaarheid van
onderzoek.

\'Enig houvast\', want bijv. de Wet op de
dierproeven hanteert als het op beslissin-
gen aankomt, termen als: \'redelijkerwijs
aanvaardbaar\', \'behoorlijke verzorging\'en
\'onder deskundigen heersende opvattin-
gen\'. Aan de in deze Wet voorziene Com-
missie van advies kunnen \'vragen van tech-
nische aard\' worden voorgelegd. Het
volgende specimen, voorkomend in de Me-
morie van Toelichting op deze Wet, kan
aan alle twijfel een eind maken: \'Aangezien
het niet in de bedoeling ligt dat de inspec-
teurs zich een waarde-oordeel zullen vor-
men over de proeven zelf, ligt het voor de
hand dat de inspectie voornairielijk uit die-
renartsen zal bestaan.\'
Ook in de niet-gouvernementele sfeer be-
staan er \'Codes of Ethics\'. Een voorbeeld
hicr\\an is de Declaration of Helsinki, die
aanbevelingen geeft voor medici die bio-
medische e.xperimenten \\ errichten op men-
sen (35). Dergelijke regels kunnen dienen
als bakens in zee; zij kunnen echter niet
worden ingeruild tegen de verantwoorde-
lijkheid van individuele personen. Grom-
mers e.a. (14) en Heeger (15) hebben in dit
Tijdschrift aangegeven hoe ethische con-
nictsituaties kunnen worden geanalyseerd.
De vraag kan worden gesteld of ethisch
kwestieuze omstandigheden in een publi-
katie moeten worden toegelicht. Singer
meent van wel: de beschrijving van de proef
moet het de lezer mogelijk maken zich een
oordeel te vormen \'on scientific as well as
ethical grounds\'. Relman (25), hoofdre-
dakteur van
The Sew England Journal of
Medicine,
wijst er echter op dat het wegla-
ten van dit soort gegevens nog niet hoeft te
betekenen dat het onderzoek onzorgvuldig
is overwogen of uitgevoerd. (Overigens: de
verwaarlozing van de apen van Taub
kwam aan het licht nietdooreen publikatie
van proefresultaten maar door het ingrij-
pen van een dierenbeschermings-activist
(17)).

REDAKTIONELE VERANTWOORDELIJK-
HEID

Voor veel onderzoekers geldt dat publika-
tie van hun werk de weg opent naar weten-
schappelijke erkenning. Redakties hebben
de mogelijkheid en de verantwoordelijk-
heid hier als poortwachters op te treden.
Zij kunnen door publikaties te weigeren
het doen van bepaalde soorten van onder-
zoek ontmoedigen. De Gezondheidsraad
(13) heeft reeds in 1955 uitgesproken dat
het weigeren in de medische pers van bij-
dragen waarvan de inhoud berust op on-
toelaatbare proeven als een waardevol
wapen moet worden beschouwd \'tegen de
dreigende verzwakking van de medische
ethiek\' (!).

Redakties van medische tijdschriften lijken
het hiermee eens te zijn. In een enquête van
de Amerikanen Brackbill en Hellegers (6)
beantwoordt 77% van de deelnemende re-
dakties de vraag of zij het ethisch toelaat-
baar achten kopij te weigeren waarin on-
toelaatbaar onderzoek is beschreven met
\'ja\'. Toch is het interessant om ook de
\'neen\' stemmen te horen. Enkele van deze
redakties geven als commentaar dat ethiek
niet is \'sufficiently clear to justify censor-
ship\', terwijl één redaktie zonder omwegen
antwoordt dat de ethische heksenjacht al
veel te ver is gegaan.

Singer is tegenstandster van redaktie-
censuur om dezelfde reden waarom zij er
tegen zou zijn, indien scholen bepaalde
boeken uit de bibliotheek zouden willen
weren.

Katz (geciteerd door Brackbill en Helle-
gers) bedient zich van het \'sunshine-
argument\', in het Nederlands het beste te
vertalen met het schandpaal-argument,
waarbij een auteur zichzelf vastnagelt.
Van ander aard is de overweging van Yan-
kauer (36). Hij stelt dat publikatie van on-
toelaatbaar onderzoek aanleiding kan
geven tot uitgebreide discussies. Hij haalt

-ocr page 246-

een voorbeeld aan waarbij deze discussie
het geïncrimineerde artikel in omvang
verre overtrof. Discussie is daarbij geen
doel op zich. maar kan opheldering geven
in ethische duistere situaties en daardoor
een normstellende uitwerking hebben.
Neter. voorzitter van de Council of Biolo-
gical Editors (21) tenslotte, illustreert zijn
stellingname met het volgende fictieve
voorbeeld. Stel dat een groep zwangere
vrouwen wordt gebruikt in een toxicolo-
gisch onderzoek met thalidomide. De re-
sultaten wijzen uit dat het middel buitenge-
woon schadelijk is voor de normale
ontwikkeling van het ongeboren kind.
Men zou niet aarzelen dit een ontoelaat-
baar onderzoek te noemen. Maar, zo
meent Neter, niet publiceren van dit onder-
zoek zou even ontoelaatbaar zijn, daar be-
kendmaking verder onheil kan voorko-
men.

Uit de gegeven voorbeelden mag blijken
dat de vraag of redakties ontoelaatbare
kopij behoren te weigeren niet eenvoudig
met \'ja\' of met \'neen\' kan worden beant-
woord.

REDAKTIONEEI. INSTRUMENTARIUM

Het weigeren van kopij is niet het enige
wapen dat aan redakties ter beschikking
staat. De meest afstandelijke redaktionele
mogelijkheid is het geven van een indicatie
onder het hoofd \'Aanwijzingen voor de in-
zenders van kopij\'. De instructie voor
adspirant-auteurs van de
Scandinavian
Journal of Dental Research
luidt (23): \'It is
assumed that the author has considered the
ethical aspects of his research and in this
connection paid attention to the guidelines
of the Helsinki Declaration as revised in
1975\' (35). Hier wordt dus niet alleen een
beroep gedaan op de verantwoordelijkheid
van de auteur, maar hem tevens een crite-
rium gegeven, aan de hand waarvan hij zijn
onderzoek kan toetsen.

Een tweede mogelijkheid biedt een systeem
van goedkeuring vanuit het instituut waar
het onderzoek tot stand kwam (10). De
beoordeling geschiedt dan door zgn. insti-
tutional Review Boards (IRB), meestal be-
staande uit deskundige buitenstaanders.
Soms, zoals in Canada (20) en Scandinavië
(26), maken ook leken deel uit van beoor-
delingscommissies, iets waar men in ons
land veelal (nog) huiverig tegenover staat.
Er zijn redakties die niet willen varen op
het kompas van de IRB\'s, omdat deze laat-
sten meestal alleen de onderzoek-
protocollen beoordelen, maar niet de wijze
waarop het onderzoek in feite werd uitge-
voerd.

Het merendeel der redakties geeft er de
voorkeur aan de ethische beoordeling van
publikaties in eigen hand te houden, zij het
dan dat zij zich veelal laten bijstaan door
een groep deskundige reviewers (voor dit
tijdschrift de Wetenschappelijke Redaktie),
In de instructie aan deze reviewers komt
soms een paragraaf voor, waarin wordt
gevraagd het ethisch gehalte mede in de
beoordeling te betrekken.
Wanneer door een reviewer een ethisch
kwestieus aspect is gesignaleerd en de re-
daktie deze opvatting deelt, dan kan nader
overleg met de auteur plaats vinden. Deze
behoort daarna de gelegenheid te hebben
aanvullingen of nadere uitleg te geven.
Vervolgens beslist de redaktie over het al of
niet publiceren, waarbij publikatie de
voorkeur heeft. De redaktie kan dan tege-
lijkertijd een begeleidend commentaar
plaatsen waarin zij haar opmerkingen
plaatst. In voorkomende gevallen is ook
een \'minderheids-editorial\' denkbaar.

OPENHEID

Een aspect dat in het bovenstaande niet
aan de orde kwam, en dat door Uwland
werd gesignaleerd vormt de omstandigheid
dat de inhoud van het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
mede bepalend is voor
het aanzien van het beroep. Hierbij wordt
er terecht van uitgegaan dat ook buiten de
strikt diergeneeskundige kring belangstel-
ling bestaat voor de wijze waarop met die-
ren wordt omgegaan. Tijdens een sympo-
sium in Engeland over rechten van dieren
(22), werden bijdragen geleverd door 3
dierenartsen en voorts 5 filosofen, 3 schrij-
vers, 3 journalisten, 3 medici, 2 biologen,
een dierentuindeskundige, een \\eehouder,
een niet nader gekwalificeerde dierenbe-
schermer en een vliegtuigbouwer.
Dit soort belangstelling\'van buitenaf (Sin-
ger spreekt in dit verband van \'extra-
scientific\') wordt door sommigen als een
gevaar gezien (28). Belangstelling vanuit

-ocr page 247-

andere sferen kan echter een waardevolle
bijdrage zijn voorde versterking van de vete-
rinaire ethiek, indien althans de represen-
tanten daarvan voldoende deskundig zijn.
\'Gevaarlijk\' wordt de situatie pas wanneer
dierenartsen zich buiten deze discussie
houden (34).

I.ITERATUUR

1. Aarle, P. A. M, van: De diergeneeskundige si-
tuatie in Zuid-Sudan.
Tijdschr. Diergeneesl<d..
108. 148-152. (1983).

2. Allen. P. A. and Waters. W. E.: Development of
an ethical committee and its effects on research
design.
Lancci. I. 1233-1236. (1982).

,3. Bekkum. D. W. van: Wie kan bepalen wat rele-
vante research is? Het onderzoek van de been-
mergtransplantatie in Nederland.
.\\c\'d. Tijdschr.
acneeskd..
127. 332-335, (1983).

4. Boelsma. E. en Koeman. .1. H.: Subhuman pri-
mates as sereen for human risk evaluation in
toxicology, l.andbouw Hoge.school. Wagenin-
gen. 1982.

5. Boon, D.: Dierenwelzijn en recht. Ciouda Quint
BV, Arnhem. 1979.

6. Brackbill. Y. and Hellegers, A. E.: Ethics and
Editors.
Hasiings Center Report. 10. 2(1-23.

(1980).

7. Comroe Jr., J, II. and Dripps, R. D.: Scientific
basis for the support of biomedical science.
Science. 192, 105-111. (1976).

8. Council of Europe: Draft European convention
lor the protection of vertebrate animals used for
experimental and other .scientific purposes.
Strassbourg, 1982.

9. Dawkins, M. Stamp: Animal suffering. Chap-
man and Hall, London. 1980.

10. DcBakey, L.: Scientific publishing. In: W. 1.
Reich, Ed.. Encyclopedia of Bioethics. Free
Press, New York, 1978.

II. ElSayed, Nahid Y., Abdelbari, Ekhlas M.. Mah-
moud, O. M., and Adam, E. I.: The toxicity of
Cassia senna to Nubian goats. The Veterinary
Quarterly. 5. 80-85. (1983).

12. Fickentscher. K.: Animal experiments and the
limits of today\'s pharmaceutical research. Coun-
cil of Europe. CA H PA (80) 5. Strassbourg, 1980.

1-1. Cie/ondheidsraad: Proeven op mensen. Rapport
no. 15 8, \'s-Gravenhage. 1955.

14. Cirommers. F. J.. Elving. I.., Pctcrse. D. J. en
Hoekstra. P.: Foetsingscriteria voor methoden,
systemen, ingrepen, waaraan dieren worden on-
derworpen c.q. die op dieren worden toegepast.
■Tijd.schr. niergenee.skd.. 10.1. 184-187. (1978).

15. Hceger. F. R.: Normen en goede redenen. Tijd-
.uhr. Diergeitee.skd.
105, 147-153. (1980).

16. Hellemond, K. K. van en Sprietsma. J. F.: Is de
anemie bij het mestkalf normochroom of hy-
pochroom?
Tijdschr. Diergenee.skd.. 104, 543-
549. (1979).

17. Heneson, N.: Cruelty to animals: the State ver-
sus the scientist.
.Mew Scientist. 92, 672-674.

(1981).

18. Kampelmacher, E. H.: Diergeneeskundige
Ethiek.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 108, 493-494.
(1983).

19. Kuitert. H. M.: Medische experimenten met
mensen: een moreel kader. In: Ethische beoorde-
lingen van medische experimenten met mensen.
Boerhaave Commissie, Rijksuniversiteit, Lei-
den, 198.1.

20. Neil, D. H. and Rowsell, H. C.: Control of ani-
mal experimentation. In: The Welfare of l.abo-
ratory Animals, UFAW, Pottersbay, Hertford-
shire, 1977.

21. Neter, E.: Commentary. Hastings Center Report.
10, 23. (1980).

22. Paterson, D. and Ryder, R. D., Eds.: Animals\'
Rights - a symposium. Centaur Press Ltd., Font-
well, Sussex, 1979.

2-1. Pindberg, J. J.: Ethics of publishing results from
research.
Scand. ./. Dent. Res.. 89, 12-15, (1981).

24. Pullen. 1..: Routine care and management of
guinea pigs in FMD-Vaccine testing.
Journ. oJ
the Institute od .Animal technicians.
.12. 13-20.

(1981).

25. Relman. A. S.: Commentary. Hastings Center
Report.
10. 22-23. (1980).

26. Riis, P.: Experiences with the review of research
protocols in Scandinavia. In: Ethische beoor-
deling van medische experimenten met mensen.
Boerhaave Commissie, Rijksuniversiteit, Lei-
den, 1981.

27. Rus.sell, W. M. S. and Burch, R. 1..: Principles of
humane experimental technique, Methuen,
1959.

28. Siegler, M.: Clinical ethics and clinical medicine.
.Arch. Intern. .Med.. 119, 914-915. (1979).

29. Singer. E.: Commentary. Hastings Center Re-
port.
10, 24. (1980).

.10. Sternbach, R. A.: The need for an animal model
of chronic pain.
Pain. 2, 2-4, (1976).

11. Uwiand, J.: Redaktiebeleid en Diergeneeskun-
dige Ethiek.
Tijdschr. Diergenee.skd.. 108. 413.
(1983).

32. Verhoog, H.: Experimenteren met dieren als
ethisch probleem.
Biotechniek. 22, 17-20. (1983).

11. Wet op de dierproeven (Sih. 1977. 67).

34. Wirth. H. J.: The role of the veterinarian in
animal welfare,
.Austr. Vet. ./., 59, 174-176.

(1982).

35. World Medical Assembly: Declaration of Hel-
sinki (Tokyo, 1975), Recommendations guiding
tncdical doctors in biomedical re,search involving
human subjects. Tokyo, Japan. 1975.

36. Yankauer, A.: Commentary. Hastings Center
Report. 10, 23-24. (1980).

37. Yankauer, A.: Editors report: The Ethics of Pu-
blication.
.Am. J. Puhl. Health. 70, 218-220.
(1980).

-ocr page 248-

zeer geringe afwijkingen. Bij één van de. op 10 maan-
den geslachte dieren, werden ontstekingsverschijnse-
len in de hersenen gevonden.

De diagnose werd bevestigd door het virologisch on-
derzoek.

Zowel klinisch als pathologisch vertoondedeaandoe-
ning veel overeenkomst met Border disease bij lam-
meren en met trilbiggen na een intra-uteriene infectie
met varkenspest virus.

SAMENVATTINGEN

Ten gerieve van de Nederlandse lezers vol-
gen onderstaand de samenvattingen - uit
het Engels vertaald - van artikelen uit
The
Veterinary Quarterly,
deel 5, afl. 4, 1983:

Neurological disorders, virus persistence
and hypomyelination in calves due to
intra-uterine infections with bovine virus
diarrhoea virus. I Clinical symptoms and
morphological lesions

Binkhorst. G. .1.. .lournee. D. L. H.. Wouda. W.,
Straver. P. J.. and Vos. .1. H.:
The Velerinary
Quarierly.
5, (4), 145-155. (1983).

Samenvalling De l<linische afwijkingen en patho-
morfologische bevindingen bij een spontane intra-
uteriene infectie met BVD-virus opeen melkveebedrijf
worden beschreven. De virologische en serologische
aspecten worden in een volgend artikel besproken
(30).

In de loop van 4 jaar werden 11 kalveren geboren met
de volgende neurologische verschijnselen: een meer of
minder ernstige incoördinatie. heftige tremor, slinger-
nystagmus. een negatieve dreigreflex en normale
pupil-en zuigreflexen. Oogafwijkingen in devorm van
lenscataract of retina atrofie werden niet waargeno-
men.

Het eerste kalf werd in 1979 geboren. De symptomen
verdwenen in de loop van een \'/, Ji^ar. Na een normaal
verlopende dracht werden in 1981 en 1982 twee kli-
nisch normale kalveren geboren. Het 2e kalf stierf na

2 maanden aan een ulcerende enteritis.

In 1980 werden opnieuw 8 kalveren met dezelfde ner-
veuze afwijkingen geboren. Twee kalveren stierven na

3 dagen en 5 weken; 2 dieren werden verkocht na 10
dagen en 3 weken; éèn kalf verbeterde niet en werd na
17 dagen geseceerd. De 3 overige kalveren vertoonden
na een half jaar nog slechts een lichte hypermetrie. IX\'
nystagmus was alleen met een opththalmoscoop
waarneembaar. Twee dieren werden op een leeftijd
van 10 tnaandcn geslacht. Het laatste dier, een stier,
bleek steriel te zijn en werd na 1 \'.Ajaargeëuthanaseerd.

In 1981 en 1982 werden nog 2 kalveren met afwijkin-
gen geboren. Het eerste kalf herstelde binnen een
week en werd na 15 dagen geseceerd. Het laatste kalf
vertoonde geen tekenen van herstel en werd na 14
dagen geseceerd. Geen van dc overige dieren op het
bedrijf heeft in de laatste 4 jaar symptomen \\\'an een
BVD-infectie vertoond.

Bij de sectie van 6 dieren werden macroscopisch geen
afwijkingen geconstateerd. In 5 gevallen werden een
hypomyelinisatie en afwijkende gliacellen gevonden,
het meest opvallend in 2 jonge kalveren. Een van deze
kalveren had een thymus hypoplasie. Het derde kalf
dat snel hersteld was. vertoonde histologisch slechts

Neurological disorders, virus persistence
and hypomyelination in calves due to intra-
uterine infections with bovine virus diar-
rhoea virus. II. Virology and epizootiology

Straver. P. J.. Journée. D. L. H..and Binkhorst, G. .1.:
The Velerinary Quarierly. 5. (4), 156-164. (1983).

Samenvalling De resultaten van het virologisch en
serologisch onderzoek, dat gedurende een aantal
jaren op een Nederlands melkveebedrijf werd uitge-
voerd. worden beschreven.

De aanleiding was de geboorte van een achttal kalve-
ren met neurologische afwijkingen in 1980, welke
wezen op een intra-uteriene infectie met BVD-virus.
Ook in het voorgaande en in de beide volgende jaren
werd een kalf met dezelfde symptomen geboren. De
klinische verschijnselen en het verloop van de aandoe-
ning bij deze acht kalveren werden in een vorigartikel
beschreven (2).

De diagnose werd bevestigd door middel van virusiso-
latie uit het precolostrale bloed van één kalf en uit
sectiemateriaal van vier afwijkende kalveren.
Bij het onderzoek werden drie klinisch normale dieren
met een persisterende virusinfectie gevonden. Ook het
klinisch herstelde dier uit 1979 bleek virusdrager te
zijn. Verder werd bij twee dieren een (voorbijgaande)
viraemie in aanwezigheid van specifieke antistoffen
gevonden.

De vier virusdragers werden normaal drachtig. Ook
de tweede graviditeit van het oudste dier verliep nor-
maal. De vijf nakomelingen bleken eveneens BVD
virusdragers te zijn. Eén kalf dat geboren werd in 1982
vertoonde in ernstige mate nerveuze stoornissen. Van
de vier overige, klinisch normale dieren werd één kalf
op een leeftijd van twee maanden geëilthana.seerd
wegens een ernstige necrotiserende enteritis. De reste-
rende kalveren bleven gezond en groeiden normaal
op. Eén van de twee dieren met een voorbijgaande
viraemie was op dat moment vijf maanden drachtig.
Het kalf vertoonde bij de geboorte in 1981 wel ner-
veuze stoornissen, maar zowel het virologisch als het
serologisch onderzoek van het precolostrale bloed
verliep negatief. De symptomen verdwenen in de loop
van een week. Het kalf werd op een leeftijd van 15
dagen geseceerd. Het virologisch onderzoek van het
sectiemateriaal verliep eveneens negatief.
Uit epizoötiologisch oogpunt blijkt de verticale trans-
missie een belangrijke rol te spelen bij de instandhou-
ding van de infectie. Bij de aanwezigheid van virus-
dragers op een bedrijf kunnen de overige kalveren na
het verdwijnen van de maternale antistoffen actief
antistoffen produceren zonder ziekteverschijnselen te
vertonen.

(Vervolg op pag. 801. na pag. 192 Vel. Quari.-gedeelle)

-ocr page 249-

ORIGINAL PAPERS overgenomen uit

The Veterinary Quarterly
deel 5, afl. 4, pag. 145-192,1983

Neurological disorders, virus persistence
and hypomyelination in calves due to intra-
uterine infections with bovine virus diarrhoea
virus

I. Clinical symptoms and morphological lesions

G. J. Binkhorsti, D. L. H. Journée2, W. Wouda\\ P. J.
Straver\'\', and J. H. Vos^

SUMMARY The clinical and paihological findings after a natural inlra-uterine infection with
BVD-virus in a Friesian dairy herd are described. The virological and serological aspects will be
discussed in a .separate paper (30f

In a period of 4 rears. II calves were born with the following nervous symptoms: more or less
.serious incoordination, tremor, oscillating nystagmus, and a negative blinking reflex. The pupillary
and sucking reflexes were normal.
.Vo ocular defects, such as lenticular opacity or retinal atrophy
were observed.

The first calf was born in 1979. Within 6 months the .symptoms disappeared. .After a normal
conception and pregnancy this animal gave birth to 2 clinically normal calves in 1981 and 1982. The
second calf died at the age of 2 months, due to an ulcerating enteritis.

In 1980. again 8 calves with the same nervous symptoms were born within a period of i months.
Two calves died at the age of 3 days and 5 weeks respectively: 2 calves were sold when 10 days and 3
weeks old: one calf did not improve and was necropsied at the age of 17 days. The remaining 3 calves
showed only a slight h vpernietria when examined after 6 months. .41 that time nystagmus was only
visible with ophthalmoscopy. Two calves were slaughtered when 10 months old. The last one. a hull,
proved to he sterile and was necropsied at the age of /\'/, year.

A calf, born in 1981. recovered within a week and was necropsied at the age of 15 days. The last calf,
born in 1982. did not improve at all and was necropsied at the age of 14 days.
During the.se 4 years none of the other animals in the herd showed any symptoms due lo an acute or
chronic BVD-virus infection.

At post mortem e.xamination of 6 animals no macroscopically visible malformations were found.
Hypomyelination and abnormal glial cells were evident in 5 cases, especially in the two youngest
calves which did not show any improvement. One of them had an obvious thymic hypoplasia. The
calf which recovered within a week showed only very slight changes. In one of the calves slaughtered
at
to months, inflammatory lesions were found in the brain. The diagnosis was confirmed by
virological investigations.

Clinically as well as pathologically there was a close resemblance to Border disea.se in lambs and
congenital tremor in piglets after prenatal exposure to Hog cholera virus.

\' Clinic of Large Animal Medicine, Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, Yalelaan 16, 3584
CM Utrecht.

Practitioner at Noordwolde (Fr.).
" Department of Veterinary Pathology. Faculty of Veterinary Medicine, Utrecht.

Central Veterinary Institute. I.elystad.
^ Department of Veterinary Pathology. Faculty of Veterinary Medicine. Utrecht.

The Vethrinary Oi arrkki.v. Vor. 5. No. 4. OcrtJHHR 1983 145

-ocr page 250-

IMRODUCTION

Bovine virus diarrhoea (BVD). first de-
scribed as \'enzootic enteritis\' by Olafson
et
al.
(25) in 1946, was established as a virus
infection by Underdahl a/. (32) in 1957.
Etiological and serological studies started
in the sixties (21). Although in general
adult cattle are found to be seropositive in
several countries, in the Netherlands the
incidence being about 70 per cent\', most
animals will not have shown any clear signs
of the disease. The symptoms of the sub-
clinical form, viz. a slight pyrexia, leucope-
nia and a slight inappetence can easily be
missed. The acute disease is usually associ-
ated with a biphasic pyrexia, leucopenia
and profuse, sometimes hemorrhagic diar-
rhoea with consequent dehydration. Ery-
thema and erosions of the nose, hard pa-
late, gums and tongue, and occasionally
catarrhal to mucopurulent nasal and la-
crimal secretions can be observed. In
young calves mixed infections with F^I, or
IBR can cause a fatal bronchopneumoen-
teritis (9, 21). Sometimes a chronic form
develops, with ulcerations of the gums, di-
arrhoea, dehydration, interdigital hyper-
keratosis, and wasting.
In these animals an antibody response usual-
ly fails and there is nasal and faecal virus
excretion (16). Immune tolerance, persist-
ent infection and virus excretion without
clinical signs have been described in adult
cattle (11, 12, 21. 23). At necropsy, only a
minor encephalitis and glomerulonephritis
were found (12).

In case of virus persistence of the dam, the
calves also are viraemic and, although born
at full term and apparently healthy, often
die of intercurrent diseases within a few
months (II. 12. 23).

Cows seronegative to BVD virus when in-
seminated with contaminated semen, usual-
ly do not conceive until the second or third
service, by which time antibodies have
been developed. They deliver healthy, full
term calves.

A BVD infection in the first 222 days of
pregnancy in seronegative cows can cause
mummification and or abortion of the
foetus, 34-175 days after exposure.
Teratogenic effects of BVD virus on the
foetus depend on the stage of pregnancy at
the time of infection. Various lesions can
be found in aborted as well as in prematurely
or full term delivered calves, eitherstillborn
or alive.

Unpublished ohscr\\ali()n.

146

Lesions of the central ner\\ous system
occur mainly after inoculation in the third
to fifth month of gestation. Cerebellar
hypoplasia is the most common malforma-
tion. Occasionally hydrocephalus, hydra-
nencephaly, with or without cranial defor-
mation (1, 13. 22) and or ocular defects as
lens opacity or retinal atrophy (5, 34). are
found. According to Brown
et al. (7, 8) the
acute inflammatory reactions in cerebel-
lum and retina of the foetus become evi-
dent 17-21 days after infection. The corre-
sponding neurological svmptoms in the
liveborn calves are incoordination or total
inability to stand with a normal muscle
tonus and sucking reflex, tremor (13, 22.
24, 29). blindness corresponding with a
negative blinking and pupillary reflex, occa-
sionallv nystagmus (29, 33), opisthotonus

(18), or a\'tilted head (18, 22).
Dysmyelination of the spinal cord, due to a
low cerebroside and or total lipid content
has been confirmed neurochemically after
inoculation on gestation day 100 (13).
However, the formation of cerebroside
does not start before the last two months of
gestation and continues until a few months
after birth (27),

Growth retardation (13) as well as thymus
hypoplasia (7, 13) have been described
after inoculation on gestation day 150 and
100,

Erosions of the digestive tract of the calves
have been found after inoculation at be-
tween 5 and 8 months of gestation (8, 33).
Alopecia has onlv been mentioned once

(19).

In 1980 neurological symptoms were seen
by us in 8 calves born within a short period
in a closed dairy herd. Because of the na-
ture of the signs and the high incidence, an
intra-uterine infection with BVD virus was
suspected. The herd history was followed
during the next 2 years.
The clinical symptoms and morphological
lesions arc described in this paper. The
results of the virological examinations will
be presented in a corresponding article
(30),

I hi- 1e KIN arv 0\' ar TI rl v. V()| . 5. No. 4. ()( lohfcr 1983

-ocr page 251-

C AS[, HISTOKY

In April 1979. on a dairy farm in S.E.
Friesland. the calf Emma 71 (Table 1. no.
1) was born. This calf could not stand and
showed serious tremors and tetanic spasms
when handled. The calf had to be handfed
during the first week. After 10 days the calf
could rise without assistance but still
showed severe incoordination. The signs
disappeared within 6 months and the calf
grew up normally. After pregnancies with-
out anv problems she delivered two clini-
cally healthy calves in 1981 and 1982 re-
spectively. The second calf died after 2
months of an ulcerating enteritis.
In the spring of 1980, 8 calves (nos 2 to 9)
were born with similar symptoms which
were more or less serious. In one calf the
symptoms became evident only 3 weeks
after birth. Se\\en of the eight calves were
born within a period of 2 months, the last
calf was delivered one month later. In the
same period 52 clinically normal cahes
were born. In 1981 as well as in 1982 again
a calf with nervous symptoms was born.
During these years none of the other cattle
on the farm showed any acute or chronic
signs of a BVD infection.
In May 1980 the investigations on the farm
were started.

Cuiilfsiock. The herd consisted of an
average of 130 Holstein-Friesian dairy
cows. Every year about 30 calves were kept
for herd replacement. Since 1975 no other
cattle had been brought in. In the preced-
ing winter season. 1 I cows were not bred
and 8 cows did not conceive. Semen from 4
different A.I. bulls was used for insemina-
tion. There were no clear differences in
pedigree between the clinically normal and
the diseased animals. A small number of
sheep were also kept at the farm.

I\'arm inanageiueni. Lactating cows were
housed in a cubicle house, separated from
the young cattle, heifer, first calf cow, and
dry cow boxes by a broad feeding passage.
The newborn calves were housed in calving
pens and single pens in other buildings. In
the summer the calves were pastured to-
gether, except for Emma 7 1, which was kept
seperately until October. She was then
brought into the young cattle box with the
other calves.

Roughage came from farm pastures. Min-
eral analyses of the soil were within nor-
mal range.

In the autumn of 1979. from October till
December, no herd problems such as de-
crease in milkproduction. diarrhoea, orsa-
li\\ation were seen. Nasal discharge was
seen in some cows. Three cows aborted
during winter. Premature, stillborn, diseas-
ed or otherwise abnormal calves were not
reported. The lambs never showed any
signs of Border disease.

Clinical exaniinaiions

In respect of the calves still alive at the time
of investigation (nos 2, 4, 8. 9), as well as
the calves nos 15 and 19. the following
observations were made:

1. More or less serious incoordination,
ranging from inability to rise or stand
to typical spastic uncontrolled move-
ments.

2. Tremors of head and body, because of
which they had to be handfed, exacer-
bating to tetanic spasms on excitation.

3. A distinct oscillating nystagmus.

4. A negative blinking reflex, although no
lesions were found in the lens or retina.

5. Pupillary, sucking, swallowing, lingual
and mastication reflexes were normal.

Lahoraiory invesIigalions

Routine hematological and chemical
blood examinations of 3 calves (nos 8, 9
and 19). as well as the examination of the
cerebrospinal fluid of calf no. 8 revealed no
abnormalities.

Course o f I he illness

Calf no. 5 died at the age of 3 days. No
necropsy was perforined. Calf no. 7 im-
proved but died of bronchopneumonia
when 5 weeks old. Two calves (nos 3 and 6)
improved so far that they could be sold to a
baby beef fattening farm.
Calves nos 2 and 4 were kept on the farm
and slaughtered at 10 months. The bull calf
no. 8 was turned out to pasture with 6
heifer calves. After 6 months the bull
showed a growth retardation of20 percent
in comparison with the heifers. The heifers
never showed any signs ofa BVD infection.
The calves nos 2. 4 and 8 were examined
again at the age of 6 months. At that time
the nystagmus in the bull no. 8 was visible
only with ophthalmoscopy. Although

rni-: VErKRiS;\\rv Qi arh ri v. Voi . 5. No. 4. OcTOBtR 198.1

147

-ocr page 252-

~ Table I. Clinically abnormal calves.

Clinical exaalnations 22/S Clinical exaainations 24/11 PathaK>rphoioqical

investigation

Sex Date of Dm
birth

Syi^toas
at birth

1979

1 p—^ 71 Ç 24/4

recumbent, severe
treaor; tetanic spas
when disturbed

could stand up after 10 days,
bottle fed for 1 week,
equilibriva distxtrbances
disappeared after S year

2 Dorus 1/3

(2nd calf)

reoasbent. tre«or, could stand up after 1 aonth,

tetanic spasns. blind bottle fed for 3 weeks
slight ataxia, trenor when jui4>y. spas« when dis-
disturbed, blinking reflex turbed, blinking reflex
{xipillary reflex nystagmus,
lens clear, impossible to
examine retina

necropsy at 10 months,
slight hypcmyelination,
perivascular cuffs evident

able to stand, equili- sold after 10 days
briuB disturbances,
trenor only when drink-
ing and walking

tresor and ataxia
evident after 3 weeks
serious ataxia, tremor while jumpy, spasm when dis-
resting, blinking reflex -, turbed, blinking reflex
pupillary reflex , no nystag-
mus, retina blurred
necropsy at 10 months,
moderate hypowyelination,
abnormal glial cells

4 Albertje 8J
<5th calf)

normal, nursing
problons

died after 3 days,
no necropsy

could stand up after 5 days,
bottle fed for 3 days,
iaproved after 3 weeks and
was sold

could stand up after 10 days,
bottle fed for 1 week,
equilibrium disturbances
during walking and drinking;
died of bronchopnemonia

recunbent, treaor

6 ----------Ç 30/3

(7th calf)

recumbent, treaor

recuBibent, tre«or

-ocr page 253-

rccUMb«nt, severe
tremor, blind

recuBbent, severe
trcBor, oscillating
nystagaus,
blinking reflex -,
pupillary reflex

recumbent, treaor,
oscillating nystagimjs

H
<

d\'

8 Mark

(2nd calf)

O

26/5

<

O

z

O

30/3

15------

{1st calf)

could stand up after 3 days,
all symptoms disappeared
within 1 week

serious ataxia, severe
tre»or, oscillating nystag-
mus, miosis of the left
pupil, pupillary reflex
right side , blinking
reflex -.

slight hypenaetric gait,
blinking reflex -,
not
blind, pupillary reflex
slight nystagmus

necropsy at IS year,
moderate hypo^elinatlon, some
abnormal glial cells, lymphoid
tissues noYmal, increased mononu-
clear cells in intestinal mucosa;
mild mesangioproliferative alomeru-
loneohritis; testicular tubular
deaeneration

necropsy at W days.

severe generalised hypomyelination,

abnormal glial cells

necropsy at 15 days,
-hypoayelination almost non-existent
slightly abnormal glial cells,
numerous mononuclear cells in
dermis and intestinal mucosa

necropsy at 14 days,
severe hypooyelination of CNS
includinci optic nerves; numerous
abnormal glial cells, severe corti-
cal hypoplasia of thymus

$

improvement at all

recuabent, severe
trenor. tetanic spasa,
oscillating nystaqsus,
blinking reflex
pupillary reflex

19------

list calf)

O

-ocr page 254-

there were no ob\\ ious visual disturbances,
the blinking reflex remained negative for
over a year. Fertility was examined on a
dummy at the age of 1year\'. Libido was
moderate and there were no semen cells in
the ejaculate. The bull was euthanized with
an overdose of barbiturate.
Calves nos 9 and 19 were nursed by hand-
feeding but dit not improve at all, while in
calf no. 15, symptoms disappeared withina
week. All 3 calves were euthanized at the
age of about 2 weeks.

Paihomorpliological investigations

Three calves with congenital nervous dis-
ease, killed a few weeks after birth (nos 9,
15 and 19), and three animals with residual
neurological signs, slaughtered at 10 and
18 months (nos 2. 4, and 8), wereexamined
pathomorphologically. In calves 2 and 4.
only the brain was available.
Tissues were fixed in formalin, embedded
in paraffin, and sections cut 6 /xm thick.
The following staining methods were used:
haematoxylin and eosin, Weigert-Van
Gieson. periodic acid-Schiff, luxol fast
blue-cresyl echt violet, and Holmes silver.
Frozen sections were stained with the
Sudan IV method.

RliSt\'l TS

Macroscopic findittgs

Calf 19 showed decubital ulcers and (peri)-
arthritis of the left carpal and knee joints.
The thymus of this calf was very small and
weighed only 20 g.

In the other animals no gross abnormal-
ities were noted. Macroscopically the cen-
tral nervous system did not showabnormal-
ities in any of the cahes. In calves 8 and 19
the cerebellum total brain weight ratios
were calculated, respectively 9.1 and 9.9.
and found to be within the normal range
(13).

Microscopic findings

Microscopic changes were present in the
white matter throughout the central ner-
vous system in all six animals. Changes
were characterized by a deficiency of stain-
able myelin and the presence of abnormal
glial cells. The myelin deficiency was evi-
dent only after special staining, and was
best appreciated if sections were compared
with control sections from normal age-
mates (Figs. I and 2). Myelin deficiency

I Investigations were made by Prot. Dr. .1. H. Hendrik
tion. State Universitv. Utrecht.

sc. Clinic of Veterinary Obstetrics. ,A.I. and Reproduc-

Tin. VrrFKiN.^KV Qi .\\RrKKi,v. Vol. 5. No. 4. OcroBim 198.1

150

-ocr page 255-

Kig. 2. Cerebellum (CI = Granule cell layer, W = White matter). I.uxol fast blue-cresyl echt violet, x 200.
a. Case 4, moderate hypomyelination; b. Control animal (10 months).

was most obvious in calves 9 and 19, and of
decreasing order in cases 4, 8, 2, and 15
respectively (Table 1), In calves 9and 19, in
frozen sections considerable amounts of
sudanophilic lipid were demonstrable in
the white matter, occurring as globules be-
tween or in association with the fibres, and
in macrophages around blood vessels. Ab-
normal glial cells were especially apparent
in the young calves. These cells, which oc-
curred singl\\\' or in groups and possessed
large vesicular round or oval shaped nu-
clei, were most retniniscent of astrocytes
(Fig, 3a, b).

Other changes noted were microglial and
vascular endothelial hyperplasia, and oc-
casionally perivascular mononuclear cuff-
ing, most markedly in calf 2 (Fig, 3c),
Apart from hypomyelination of the optic
nerves no lesions were found in the eyes of
calf 19. A severe cortical hypoplasia of the
thymus with a relative abundance of inter-
lobular connective tissue was also appar-
ent in this calf (Fig, 4), No abnormalities
were found in the lymphoid tissues in other
animals. An increase of mononuclear cells
was seen in the dermis of calf 15, and in the
intestinal mucosa of calves 8 and 15, Focal
necrosis of hepatocytes with associated in-
filtration of mononuclear cells, and a mild
mesangioproliferative glomerulonephritis
with focal periglomerular and interstitial
mononuclear infiltrations, were other find-
ings in calf 8, The testes of this bull showed
severe tubular degeneration, ranging from
vacuolation and pycnotic change to com-
plete loss of spermatogenic epithelium with
only Sertoli cells remaining. These changes
were associated with intratubular giant cell
formation and focal interstitial mononu-
clear cell accumulation (Fig, 5), Epidi-
dymal tubuli contained cellular debris and
only few spermatozoa.

DISCUSSION

In calves with nervous and or locomotor
disturbances at birth the following differ-
ential diagnosis is applicable.

Broken spine. The predominant sign is
paresis or paralysis of the hindquarters.
Necropsy findings suggest that asphyxia is
the possible cause of the fractures of the
thoraco-lumbal vertebrae (15),

riih Vetf;rin.akv 0r..\\rri.ri v, Vol. 5, No. 4, OrioBhK 198.1

151

-ocr page 256-

1 hi VtrtRiSAKV Qi \\kthri v. Vol., 5, No, 4, 0( ioher 1983

152

-ocr page 257-

Leptomeningitis due to E. co//sepsis, often
complicated by iridocyclitis. These calves
are dull, will not nurse and show an opis-
thotonus, In this stage diarrhoea is rarely
seen.

Congenital malfonnation of the spine, for
instance an atlanto-axial subluxation (35).

Malformation of the central nervous
tem (CNS).
Congenital defects of the
CNS are rarely seen in cattle. According to
Cho and Leipold (10), 0.20-0.36 percent of
all newborn calves have congenital defects,
12-22 per cent of these are malformations
of the CNS. The frequency might be
higher, because a lot of abnormal or still-
born calves are not necropsied at all, or
examination of the CNS is omitted. Within
the CNS defects, hydrocephalus is the most
common, followed by spina bifida and cer-
ebellar hypoplasia. In general, known
causes for this are genetic factors, viral
infections, and nutritional or chemical fac-
tors during pregnancy. Until now, malfor-
mations due to the last two factors, such as
Cu-deficiency in lambs and kidgoats, or
trichlorfon intoxication in pigs (20) have
not been described in cattle. A hereditary
cause has been indicated in ,(ersey (28),
Aberdeen-Angus (2, 3), and Shorthorn
(26) breeds.

Some cases, which were thought to be ge-
netic defects, finally appeared to be caused
by intra-uterine infections with Akabane,
Bluetongue, Japanese B encephalitis, or
BVD virus. The latter is a well-known en-
tity in the Netherlands but the neurological
form has not been distinguished pre-
viously.

Based on the clinical and epidemiological
observations we tentatively concluded that
the neurological disorders in the calves de-
scribed were caused by intra-uterine infec-
tions with BVD virus. This conclusion was
substantiated by the results of the virologi-
cal and serological investigations (30).
Although these examinations indicated
that in the preceding year at least one per-
sistently infected cow existed on the farm,
no clinical signs of BVD disease other than
the neurological symptoms in the newborn
calves, were observed. Breeding problems
or an exceptionally high percentage of
abortions, stillbirth or abnormal calves
were not reported.

The time of the year. October, at which the
virus excreting heifer came into contact
with the dams, at that moment 3-5 months
pregnant, is in good agreement with the
delivery of the liveborn, neurologically dis-
ordered calves in March to May. It is sur-
prising that the disorders did occur only in
the progeny of the older, lactating cows
and not among the calves of the primipar-
ous cows, which were housed more closely
to the young cattle boxes, only separated
by hurdles.

The symptoms incoordination and an ab-
sent blinking reflex correspond to the signs
described in the literature (18, 22, 29, 33).
However, none of our calves showed lens
cataracts or retinal deformations. A nega-
tive blinking reflex is not necessarily re-
lated to visual disturbances. This reflex fol-
lows a long and complicated pattern. Even
in normal animals the reflex may start to
function later than the more directly acting
reflexes of the other cranial nerves.
Tremor and nystagmus, very characteristic
signs in most of our calves, are rarely men-
tioned in the literature.
It was striking to find defective myelina-
tion of the central nervous system in all
calves examined, without any gross mal-
formation of the brain.
Myelin deficiency has only been reported
previously by Done
et ai (13). These
workers demonstrated dysmyelination of
the spinal cord by histochemicaland neuro-
chemical methods in 9 out of 10 calves
exposed to BVD virus at gestation day 100,
including 3 calves showing nervous signs at
birth.

Although in most case reports a macro-
scopically visible hypoplasia of the cerebel-
lum is described, sometimes with weight
losses of 50 to 90 per cent (33, 13), there is
no distinct correlation between the severity
of the clinical signs and the occurrence of
macroscopic malformations, Kahrs
et ai
(18) described a calf showing only a slight
ataxia 40 hours after birth, but at necropsy
only remnants of a cerebellum were found.
Done
et ai (13) found a reduction of
11 per cent of the cerebellar weight in one
of the clinically normal calves and a nor-
mal brain and cerebellar weight in one of
the calves with severe incoordination and
tremor. The results in this last calf of Done

-ocr page 258-

are in complete agreement with our find-
ings. In our calves the severity of the clini-
cal signs, subsiding with age, is in accord-
ance with the more or less generalized
hypomyelination as far as the nos. 19 and
9, 4 and 8 are concerned. This might be
explained by the fact that myelination con-
tinues until the adult age (27). In calf no. 2
relatively slight abnormalities were found.
In the youngest 2 calves (nos. 19 and 9), in
which the hypomyelination was most pro-
nounced, there was no improvement at all
in clinical signs, compared to calf no. 15 of
the same age, in which histologically only
slight changes were found, and quick clini-
cal improvement had been observed.
One of the calves (no. 19) showed a thymus
hypoplasia as described by Done
e! al. (13)
and Brown
el al. (7).

The absence of gross malformations might
be explained by a complete immune toler-
ance for BVD virus after an early, persist-
ent infection, if the suggestion is correct
that brain tissue damage is the result ofa
virus-antibody interaction (7). The retard-
ation of myelin production might be the
result of interference of oligodendrocyte
differentiation, as has been suggested for
Border disease in lambs (4). Nevertheless,
in persistently infected calves (12, 21, 23),
as well as in calves with precolostral SN
antibodies against BVD virus (18, 19, 22,
33) clinical and/or morphological abnor-
malities are not necessarily present.

The extensive changes in the testes of bull
no. 8, resulting in infertility, are also prob-
ably due to the BVD virus infection (30).
This may suggest that even when such bulls
grow up normally and reach maturity, they
will rarely be used for breeding, in contrast
with infected cows, which proved to be able
to conceive and deliver calves for several
years.

Clinically as well as pathomorphologi-
cally, in a number of the examined calves a
striking resemblance was found with Bor-
der disease in lambs (31) and congenital
tremor in pigs caused by Hog cholera virus
(14).

The occurrence under field conditions of
hypomyelination in newborn calves and
infertility in a bull, in association with a
BVD virus infection has to our knowledge
not been reported previously.

154

ACKNOWLEDGEMENTS

In the first place we would express our thanks to the
Marks family, who w ith greatenthousiasm, inexhaust-
ible patience, and an excellent administration helped
to make theabovc work possible. We are also grateful
to the animal attendants and laboratory staff of the
Clinic of Large Animal Medicine, and the staffmem-
bers of the Department of Veterinary Pathology.
Utrecht, and of the Central Veterinary Institute, l.e-
Ivstad.

; vetkr

arv Qi ARrtRi v. Vol. 5. No. 4. 0rTOBi:r 198.1

REFERENCES

1. Badman, R. f., Michell, G.. .lones. R. T.. and
Westburg. H. A.: Association of bovine viral
diarrhoea virus infection to hydranencephaly
and other central nervous system lesions in peri-
natal calves (correspondence).
Au.sir. Vei. J.. 57.
m. (1981).

2. Barlow. R. M., Linklater. K. A., and Young. G.
B.: Familial convulsions and ataxia in Angus
calves,
l-ei. Rec.. 83. 60. (1968).

3. Barlow. R. M.: Further observations on bovine
familial convulsions and ataxia.
Vel. Rec.. 105.
91. (1979).

4. Barlow. R. M. and Storey. 1. ,1.: Myelination of
the ovine CNS with special reference to Border
disease. 11. Quantitative aspects.
Neuropaihol.
Appi. Neurohiol..
3. i.W, (1977).

5. Bistner. S. L. Rubin. L. F.. and Saunders. L. Z.:
The ocular lesions of Bovine viral diarrhea-
Mucosal disease.
Path. l e/.. 1.275. (1970).

(t. Brown. \'1. T.. de l.ahunta. A.. Scott. F. W.,
Kahrs. R. F.. McEntee, K.. and (Jillespie. .1. H.:
Virus induced congenital anomalies of the bo-
vine fetus IL Histopathologyofcerebellardegen-
eration (hypoplasia) induced by the virus of
Bovine viral diarrhea-Mucosal disease.
Cornell
Vet..
63. 561. (I97j).

7. Brown. T. I\'., de l.ahunta. A.. Bistner. S. L.
Scott. 1\'. W.. and McEntee. K.: Pathogenic
studies of infection of the bovine fetus with
Bovine viral diarrhea virus I: Cerebellar atrophy.
Vet. Path.. \\ \\.486. (1974).

8. Brown. 1. F.. Bistner, S. L. de Lahunta, A..
Scott. F. W.. and McEntee. K.: Pathogenetic
studies of infection of the bovine fetus with Bo-
vine viral diarrhea virus 11. Ocular lesions.
Vet.
Pathol.. 12, 394. (1975).

9. Bürki, F. and (ierniann, E.: Letale Pneumoente-
ritiden bei Kälbern verursacht durch den Erre-
ger der Bovinen Virus Diarrhoea. H.M.T. » 77.
J24. (1964).

10. Cho. D. Y. and Leipold. H. W.: Congenital de-
fects of the bovine central nervous system,
l\'et.
Buir. 47, 489. (1977).

IL Coria. M. F. and McClurkin. A. W.: Specific
immune tolerance in an apparently healthy bull
persistently infected with Bovine viral diarrhea
virus. ./.
Am. Vet. A.s.mc.. 172, 449. (1978).

12. Cutlip, R. C., McClurkin, A. W.,and Coria, M.
F.: Lesions in clinically healthy cattle persistently
infected with the virus of Bovine viral diarrhea -
glomerulonephritis and encephalitis.
.4ni../. I\'et.
Res..
4L I9.i8. (1980).

-ocr page 259-

13. Done, ,1. T., Terlecki, S., Richardson. C., Har-
kness, J. W., Sands, J. .1., Patterson. D. S. P.,
Sweasey, D., Shaw, I. G., Winkler, C. E., and
Druffell, S. .1.: Bovine viral diarrhea-Mucosal
disease virus: Pathogenicity for the fetal calf fol-
lowing maternal infection,
Vel. Rec., 106, 473.
(1980).

14. Emerson. J, I,, and Delez. A, 1.,: Cerebellar
hypoplasia, hypomyelogenesis and congenital
tremor of pigs, associated with prenatal Hog
Cholera vaccination of sows.
J. Vel. Med.
.A.s.mc..
147. 47. (1965).

15. (ioedegebuure, S. A., Verhaeg, J. en van Dijk, J.
E.: WervellVacturen bij pasgeboren kalveren.
Tiid.fchr. Diergenee.skd.. 104, S29, (1979).

16. .lohnson, D. W. and Muscoplat, C. C.: Immuno-
logic abnormalities in calves with chronic bovine
viral diarrhea.
Am. ,/. Vel. Res.. M.I 139. (1973).

17. Kahrs, R. F., Scott, F. W.. and de l.ahunta. A.:
Bovine viral diarrhea-Mucosal disease, abortion
and congenital cerebellar hypoplasia in a dairy
herd. ,/.
Am. Vei. Med. Assoc.. 156,S5/, (1970).

18. Kahrs, R. F., Scott, F. W., and de Lahunta, A.:
Congenital cerebellar hypoplasia and ocular de-
fects in calves following Bovine viral diarrhea-
Mucosal disease infection in pregnant cattle.
J.
Am. Vei. Med. Assoc..
156, 1443. (1970).

19. Kendrick, ,1. W.: Bovine viral diarrhea-Mucosal
disea.se virus infection in pregnant cows.
Am. J.
Vei. Res..
32. 533. (1971).

20. Kno.x. B.. Askaa, .1., Basse, A., Bitsch, V., Es-
kildsen, M., Mandrup, M., Ottosen, H. E.,
Overby. F., Pedersen, K. B.. and Rasmussen. F.:
Congenital ataxia and tremor with cerebellar
hypoplasia in piglets born by sows treated with
Neguvon® vet. (Metrifonate, Trichlorfon) dur-
ing pregnancy.
,\\\'ord. Vei. .Med.. 30,.5.;S, (1978).

21. Malmquist, W. A.: Bovine viral diarrhea-
Mucosal disease: Etiology, pathogenesis and ap-
plied immunity (with comments by .1. H. Gilles-
pie). ,/.
Am. Vei. Med. A.ssoc.. 152, 763. (1968).

22. Markson, L. M., Winkler, C. E., and Terlecki.
S.: A report of an outbreak of encephalic malfor-
ination in calves. Publ.: Boigneville, France;
So-
cle le hrancuise de Biiialrle. 211, (1976).

23. McClurkin, A. W., Coria, M. F., and Cutlip, R.
C.: Reproductive performance of apparently
healthy cattle persistently infected with Bovine
viral diarrhea virus. ./.
Am. Vel. Med. Assoc..
174, 1116. (1979).

24. Moser. H.: Neurohistologischer Beitrag 7U den
Entwicklungsstörungen des Kleinhirns bei Haus-
säugetieren. Inaug. Diss. München, 1979.

25. Olafson, P.. MacCallum, A.C.,and Föne, F. H.:
An apparently new transmissible disease of cat-
tle.
Cornell Vel.. 36, 205, (1946).

26. O\'Sullivan. B. M. and McPhee, C. P : Cerebellar
hypoplasia of genetic origin in calves.
Ai/slr. Vel.
.!.. 51. 469. (1975).

27. Rooy, R. E. de: Veranderingen in de samenstel-
ling van hersenlipiden tijdens de ontwikkeling
van het runderembryo. Thesis R.U. I.eiden,
1967.

28. Saunders, F. Z., Sweet, S. M,. Fox, F, H., and
Fincher, M. C},: Hereditary congenital ataxia in
.lersey calves.
Cornell Ver. 42, 559. (1952).

29. Scott, F. W., Kahrs, R. F., de Lahunta, A.:
Brown, T. T., McEntee, K., and Gillespie, J. H.:
Virus induced congenital anomalies of the bo-
vine fetus 1: cerebellar degeneration (hypopla-
sia), ocular lesions and fetal mummification fol-
lowing experimental infection with Bovine viral
diarrhea-Mucosal virus.
Cornell Vei.. 63, 536.
(1973).

30. Straver, P. J., .(ournee, D. L. H., and Binkhorst,
G. .1.: Neurological disorders, virus persistence
and hypomyelination in calves due to intra-
uterine infections with Bovine Virus Diarrhoea
virus. 11. Virologyand Epizootiology.
Vei. Quar-
terly.
5, 156-164. (1983)

31. Sweasey, D. and Patterson, D. S. P.: Congenital
hypomyelogenesis (Border disease) of lambs:
postnatal neurochemical recovery in the central
nervous system.
J. of Neurochem.. 33, 705.
(1979).

32. Underdahl, N. R., Grace, O. D., and Hoerlein,
A. B.: Cultivation in tissueculture ofcytopatho-
genic agent from Bovine Mucosal Disease.
Proc.
Soc. E.xpli Biol. & Med..
94, 795. (1957).

33. Ward. G. M., Roberts, S. J., McEntee, K., and
Gillespie. .1. H.: A study of experimentally in-
duced Bovine viral diarrhea-Mucosal disease in
pregnant cows and their progeny.
Cornell Vei..
59, 525. (1969).

34. Ward. G. M.: Bovine cerebellar hypoplasia ap-
parently caused by BVD - MD virus. A case
report.
Cornell Vei.. 59, 570. (1969).

35. White, M. E., Pennock, P. W., and Seiler. R. .1.:
Case report. Atalanto -axial subluxation in five
young cattle.
Can. Vei. J.. 19, 79. (1978).

Thf. Veterinary Ocarterlv, Voi.. 5, No. 4. October 198.3

155

-ocr page 260-

Neurological disorders, virus persistence
and hypomyelination in calves due to intra-
uterine infections with bovine virus diarrhoea
virus

II. Virology and epizootiology

P. J. Straveri, D. L. H. Journèe^, and G. J. Binkhorst^

SUMMARY The results are described of virological and serological research carried out in a
Dutch dairy herd during a number of years. The motive was the birth of a number of calves with
neurological disorders pointing at an intra-uterine infection with BVD-virus in 1980. Also in the
previous and in both the following years a calf was horn with simitar symptoms. The clinical
signs and the course of the affection in these eight calves were described in a previous
paper (2). The diagno.iis was confirmed through virus 1.10101 ion from pre-colostral blood of
one calf and from autopsy material from four aberrant calves. During the investigation three
clinically normal animals with a persistent virus infection were found. The clinically recovered
animal of 1979 also proved to be a virus carrier. In addition, in two animals a transient viremia in the
presence of specific antibodies was found.

The four virus carriers conceived normally. The second pregnancy of the oldest animal also passed
normally. Their five calves proved to he BV D-virus carriers as well. One calf, born in 1982, showed
nervous disturbances to a serious e.xtent. Of the four other clinically normal arvmais. one calf was
euthanasized because of a serious necrotizing enteritis. The remaining calves stayed healthy and
grew up normally. One of the two animals with a transient viremia was five months pregnant at that
moment. At birth in 1981 her calf showed nervous disorders, but both the virological and the
serological e.xaminations of the pre-colostral blood were negative.

From an epizootioiogical point of view, vertical transmission appears to play an important role in the
maintenance of the infection. In the presence of virus carriers on a farm, the other calves may
actively produce antibodies, after the disappearance of the maternal antibodies, without showing
disease symptoms.

INTRODUCTION jhg clinical symptoms which may be caus-

Bovine virus diarrhoea (BVD) virus be- ed by BVD-virus in cattle have already
longs to the family Togaviridae, a group of been discussed in a previous paper (2).
RNA containing viruses of 50-70 nm dia- Although most infections remain subclini-
meter. Some BVD-virus strains can be cal, BVD-virus infections occurring during
detected because they are cytopathogenic pregnancy may result in a number of foetal
for certain bovine cells grown
in vitro. aberrations. In the epizootiology of BVD it
whereas others multiply in them, but with- is of importance that calves may be born
out perceptiblechanges. The presence of the with a persistent viremia after intra-uterine
virus may then, however, be shown in an infection. The occurrence of intra-uterine
indirect manner, for instance through the infections with BVD-virus has been known
immunofluorescence test (IFT). Cyto- for a long time; the virus may be isolated
pathogenicity in itself tells little about the from serum as well as from organs of infect-
in vivo virulence of the virus strain. ed foetuses (10). If infection occurs before

\' Central Veterinary Institute, department of Virology, Edelhertweg 15,8219 PH Lelystad, the Netherlands.
^ Practising veterinarian, Noordwolde, the Netherlands,

\' Clinic for Internal Diseases of large husbandry animals. Veterinary Faculty, Utrecht, the Netherlands.
1 56 The Veterinary Qi arteri.v. Vol, 5. No. 4, 0< tober 198.1

-ocr page 261-

the immune system of the foetus is suffi-
ciently developed, no immune response fol-
lows and the virus can multiply undisturb-
ed. This may result in immune tolerance,
which means that also after birth the
animal remains persistently infected with-
out producing antibodies against BVD-
virus. However, this situation may also be
temporary, in that an immune response
does occur in the long run, after which the
virus may be eliminated. The concomitant
occurrence of BVD-virus and antibodies
has also been described (1,3,6, 9). Done
e!
ai (5)
detected BVD-virus in several or-
gans of eight calves born at full term, which
had been experimentally infected on the
100th day of pregnancy. Antibodies could
not be detected in these eight calves, but
they were found in the two other calves that
were virologically negative. Coria and Mc-
Clurkin (4) reported on a bull from which
BVD-virus could be isolated continuously
from blood and several excreta from birth
to post-mortem 3.5 years later. The animal
remained healthy and free from BVD-anti-
bodies during the whole period. The age at
which the bovine foetus is capable of pro-
ducing antibodies against BVD-virus has
not yet been completely established. Braun
ef al. (3) concluded from their research,
in which foetuses of 100 to 235 days were in-
fected intra-peritoneally and examined
after caesarian section at various times,
that the production of BVD-antibodies
started around the 200th day of pregnancy,
Kahrs
et al. (7, 8), Kendrick (9), Scott
et al. (14), and Done et al. (5) found
neutralizing antibodies in calves which had
been exposed atsometimebetweenthe93rd
and the 183rd day of pregnancy.
In the previous article Binkhorst
et al. (2)
described the neurological disorders observ-
ed in a number of calves on a Dutch dairy
farm. These were ascribed to an intra-
uterine BVD-virus infection. The virologi-
cal and serological research undertaken on
this farm was in the first instance design-
ed to confirm the clinical diagnosis. In the
course of the investigation it was found
that three of the four examined calves that
were born with neurological disorders
recovered clinically but remained infected
with BVD-virus persistently. In addition, a
number of animals of the same age, in
which no abnormalities were noted at
birth, also proved to be virus carriers.
From an epizootiological point of view it
appeared interesting to follow this herd
and in particular to observe and examine
the progeny of the virus carriers. The re-
sults of this investigation are presented
here.

MATERIAL AND METHODS
Materials for e.xamination

The farm where the problems occurred, as well as the
course of the affection in the animals abnormal from
birth, have been described in detail in the previous
article. For virological and serological research ma-
terials were collected from the affected calves (nos. 2,
4, and 8) and from the heifer Emma 71 (no. 1) during
and after the first visit to the farm (Table I). In
addition, a number of clinically healthy calves of
similar age were sampled during the first visit and on
21.10.1980 (Table 2). On 24.1 1.1980, blood samples
and nose swabs were collected from all cattle present
on the farm. In the period from 25.05.1980 to
01.04.1981, blood samples were collected from 37
calves before colostrum ingestion and from their
mothers. All samples were examined for the presence
of BVD-virus and antibodies directed against it.
Two calves born in 1981, nos. 15 and 16, the first
calves of respectively Hiltje 4, a heifer found positive
at the herd examination, and Emma 71, were obtain-
ed for thorough examination immediately after
birth. Both animals were housed in isolation. Afteran
observation period of 15 days calf 15 was autopsied,
after which several organs were examined virologi-
cally. Of calf 16, several blood samples, secreta and
excreta were examined during its life span. At an age
of 90 days, an SPF-calf was placed next to this
animal.

In 1982 blood was obtained before colostrum inges-
tion of all calves of dams found virus-positive before.
These were the nos. 21, 17, 22, 18, 19, and 20 of
respectively Emma 71, Hiltje 4 and the nos. 11, 12, 13,
and 14. Fhe dams were also sampled. The calves 18, 21
and 22 were obtained for closer examination.

i\'irological e.xamination

A foetal bovine skin ( FBD) cell line was used for virus
isolation. Hanks\' MEM with 10% or 2% SPF calf
serum and antibiotics was used as growth or mainten-
ance medium, respectively.

The white blood cell fraction was collected from hepa-
rinized blood according to the method of Odajima
and Sonoda (13). The white blood cells were spun
down, washed with phosphate buffered saline (PBS),
sedimented again, and resuspended in Hanks\' MEM.
To nose and conjunctiva swabs, respectively 10 and 2
ml of Hanks\' MEM were added with twice the normal
concentration of antibiotics. Prepuce swabs were
treated just like nose swabs. To oro-pharyngeal fluid
and urine an equal volume of Hanks\' MEM was
added. Semenwassupplemented withanequalvolume
of horse serum with antibiotics. Organ suspensions
(appr. 10%) were made in Hanks\' MEM after grinding
in a mortar. All materials wereclarified bycentrifuga-
tion before they were inoculated into the monolayers.
After 5 days of incubation the cells were detached with
a 0.01% solution of trypsine-versene in PBS. Follow-

. 5, No. 4, OcroBER 1983

157

fnr: Vethrinaky Qt

-ocr page 262-

Table I. Sampling and examination results of the calves with clinical disorders born in 1979 and 1980.

Calf no.

Age at

BVD-virus detected by

Serum titre

(date of

sampling

virus isolation

IFT

against

birth)

(days)

from

on

BVD-virus

1.

Emma 71

545

w.b.c.i

nose swab

<2

(24.04.79)

579

w.b.c..

nose swab

<2

707

w.b.c.

<2

1072

w.b.c..

nose swab

<2

2.

82

serum

<2

(01.03.80)

234

w.b.c..

nose swab

n.t.

268

w.b.c..

nose swab

<2

321

n.t."

cerebrum

n.t.

4.

69

n.t.

<2

(14.03.80)

221

w.b.c.,

nose swab

n.t.

255

w.b.c..

nose swab

32

308

n.t.

cerebrum

n.t.

8.

25

n.t.

<2

(27.04.80)

152

w.b.c..

nose swab

<2

191

w.b.c,.

nose swab

<2

333

skin

skin

n.t.

471

serum.

w.b.c.. semen

<2

548

serum.

w.b.c., nose swab

<2

preputial swab.

cerebrospinal fluid, urine

550

n.t.

liver, kidney, spleen, testicle. n.t.

funicle. prostate, cerebrum.

spinal cord

9.

1

pre-colostral serum

<2

(26.05.80)

17

cerebrum

cerebrum

medulla oblongata

kidney

\' w.b.c. = w

\'hitebloodcellfraction;^

n.t. = not tested.

Table 2. Sampling and examination results of healthy calves born in 1979 and 1980 which were BVD-virus

positive at first examination.

Calf no.

Age at

BVD-virus detected

Serum titre

(date of

sampling

by virus isolation

against

birth)

(days)

from

BVD-virus

10. Hiltje 4

604

w.b.c.i

64

(30.03.1979)

730

_2

128

1095

2

64

11.

248

W.b.c., nose

swab

<2

(21.03.1980)

403

w.b.c.

<2

828

w.b.c.

<2

12.

46

n.t.\'

<2

(06.04.1980)

232

w.b.c., nose

swab

<2

387

w.b.c.

<2

766

w.b.c., nose

swab

<2

13.

186

w.b.c., nose

swab

n.t.

(18.04.1980)

220

w.b.c., nose

swab

<2

375

w.b.c.

<2

740

w.b.c.

<2

14,

172

n.t.

(02.05.1980)

206

W.b.c.

64

361

32

721

—-

32

\' w.b.c. = white blood cell fraction; - w.b.c. negative; ■

\' n.t.

= not tested.

158

The Veterinakv Qi arterly,

Vol.. 5, No. 4, 0< roBER 1983

-ocr page 263-

irig centril ugation, a concentrated cell suspension was
dropped on Cooke glass slides, dried, fixed in acetone,
and examined for the presence of BVD-virus by the
indirect IFT, In case of a negative finding a second
cell pas,sage was made.

Different organs were trypsini/ed of calf 15, which
had antibodies against BVD-virus in its blood at the
time of the post-mortem, and the cells were cultivated,
partly in co-cultivation with FBD-cells. Cryostate
sections were made of several organs of calves at
post-mortem, 1 hey were stained with a fluorescine
isothiocyanate (FIl C) conjugated antiserum against
BVD-virus prepared in SPF-calves,

Serological exaniinaiion

All sera were examined in a neutralization test perform-
ed in a microtitre system. Twofold serum dilutions,
prepared in duplicate, were incubated at .17° C in a
COi incubator with equal volumes (0.025 ml) of a virus
suspension containing approximately 100 TCID,,,
BVr:)-virus (strain Oregon) for one hour. Then 0,1 ml
of FBD cell suspension in Earle\'s MEM with \\09r calf
serum was added (approximately 10.000 cells, cup).
I he test was read microscopically after five days of
incubation in the CO, incubator. The serum titre is
the reciprocal of the highest dilution preventing the
cytopathological effect of the added virus in 50% of
the cups.

RESULTS

Exaniinalion of calves horn in 1979 and
1980

Animals abnormal al birth (Table I)
Of theeight calves born in 1980 with neuro-
logical disorders on the farm, four were
available for further investigation. The
nos. 2 and 4 remained on the premi.ses until
the age of 10 months, nos, 8 and 9 were
moved to the Clinic for Internal Diseases
of large husbandry animals in Utrecht
shortly after birth, Non-cytopathogenic
BVD-virus was repeatedly isolated from
blood and nose swabs of all four calves,
and the virus was also detected by IFT
in autopsy tnaterial. Calf no. 4 produced
antibodies against BVD-virus between
May and October 1980. The cow Emma 7 1,
born in 1979, which had shown neurolo-
gical disorders for some time after birth,
was still positive for BVD-virus at the time
of delivery of her first and second calves in
April 1981 an 1982. BVD antibodies were
never detected.

Animals healthy at birth (Table 2)
I\'he herd examination, performed in No-
vember 1980, showed that all 129 cows
older than two years were virologically
negative and possessed neutralizing anti-
bodies against BVD-virus.

I iir: Vin trinarv Qi ARrtRLV, Vol.. 5, No. 4, 0( tobhr 198.1

Of the 29 animals born in 1979, BVD virus
was besides in Emma 71, also detected in
the white blood cell fraction, but not in the
nose secretion, of the pregnant heifer Hiltje
4, The serum contained neutralizing anti-
bodies. The other 27 animals were viro-
logically negative and serologically posi-
tive.

Amongst the calves born in 1980 that were
still present, three more calves (nos. 11 to
13) were found from which non-
cytopathogenic BVD-virus could be iso-
lated both from the white blood cells and
the nose swabs. They were serologically
negative. From a fourth calf (no, 14) BVD-
virus was isolated only from the white
blood cells. Neutralizing antibodies
against BVD-virus were found in this calf;
the other twelve calves were also serologi-
cally positive. The results of all virologi-
cal and serological examinations of the
five healthy animals from which BVD-
virus was isolated in November 1980, are
summarized in Table 2, Calf no, 14 was
virologically positive only on day 206, In
addition, Hiltje 4 was negative on later
examination.

Symptoms of a BVD-virus infection were
never observed in calves nos, 10 to 14.
In 1980, only the heifer Hiltje 4 became
pregnant, in 1981 all five animals. Prob-
lems in that respect did not occur. Except
in the earlier mentioned calf no. 9, born on

26.05.1980, BVD-virus was not detected in
any of the other 36 calves sampled shortly
after birth in the period from 26.05.1980 to

01.04.1981, Amongst these was also the
calf of Hiltje 4, no, 15, and five calves of
cows that gave birth to calves with neuro-
logical disorders in 1980, In addition, sero-
logical examination of these latter 36
calves did not indicate an intra-uterine
BVD-virus infection: antibodies against
this virus were not found in any of the
pre-colostral serum samples examined.
The dams of these latter calves were all
virologically negative and serologically
positive.

Calves born to persistently infected row,? in
198! and 1982 (Table 3)
The persistently infected cow, Emma 71,
delivered a healthy calf on 01,04.1981, It
was moved to an isolation room after a few

159

-ocr page 264-

days. A blood sample collected shortly
after birth contained BVD-virus. Between
the 27th and the 375th day of life the virus
titre in the serum was measured ten times,
yielding titres between lO^® and lO^-\'*
TCIDjd per ml. In addition, virus was de-
tected in nasal and conjunctival swabs, in
the oropharyngeal fluid, in the urine, and
in a skin specimen taken by biopsy on sev-
eral occasions. Calf no. 16 remained clini-
cally healthy and serologically negative
during the entire observation period.
The SPFcalf that was put into contact with
this animal showed a decreased appetite
between the third and eighth day after the
beginning of the contact and a leucopenia
was found in the same period. The animal
had fever on the seventh and eighth day.
From the third to the ninth day BVD-virus
was isolated from the white blood cell frac-
tion. Specific antibodies in the serum were
found after three weeks.

In april 1982 Emma 71 delivered her se-
cond calf, no. 21. This calf was clinically
normal, just like the previous one. BVD-
virus was isolated from the pre-colostral
blood. At the time of parturition the virus
titres in the white blood cell fraction and in
the serum of Emma 71 were lO\' "* and lO\'\'-\'*
TCI Dj,, per ml and in those of calf no. 21
105 8 and lO-»« TCID;,, per ml. Both ani-
mals were serologically negative. The calf
remained on the premises. Two months
later the animal developed severe diar-
rhoea and died a few days later. At ne-
cropsy a severe necrotising enteritis of
ileum, caecum, and colon was found, par-
ticularly around the ileocaecal junction. In
the blood of this calf, collected prior to
autopsy, BVD-virus was still present.
Fluorescent cells were seen in cryostate sec-
tions of different organs after staining with
FITC conjugate.

The calf of Hiltje 4, no. 15, was born on
30.03.1981 and moved to the Central Vet-
erinary Institute (CVI) after two days. The
first days this animal stayed down. It had an
opisthotonus, trembled after drinking, and
showed nystagmus. After two days the
animal could stand up, although it still
showed symptoms of a decreased coordi-
nation of the posterior part of the body.
After a week these symptoms had also dis-
appeared. BVD-virus was not isolated
from blood which was drawn immediately
after birth, on the fourth day, and on the
fifteenth day. BVD antibodies were not
found in the serum before colostrum inges-
tion; after colostrum ingestion the serum
titre was 32. This calf was autopsied at an
age of 15 days. Examination by immuno-
fluorescence of different parts of the brain,
spinal marrow, liver, spleen, thymus, kid-
ney, adrenal gland, and skin, and virus
isolation attempts from these materials
were negative. The second calf of Hiltje 4,
born in April 1982, was clinically normal.
BVD-virus was not found in the pre-
colostral blood. The calf was sold after an
observation period of 10 days.

160

The first calf of no. 12 was born in April
1982. This animal, no. 18, was found to be
virologically positive and serologically
negative. The virus titre of the white blood
cell fraction of calf and cow was lO\'-«
TCID5,, per ml, whilst the virus titres in the
serum samples were lO^-« and lO\'\'» TCID5,,
per ml, respectively. The calf was pur-
chased by the CVI, it remained clinically
normal and it was still BVD-virus positive
in November 1982.

The calf of no. 13 was also born in April
1982. After birth the animal remained
lying. It showed abnormalities of the cen-
tral nervous system like the calves of 1980
described earlier (2), Because the calf was
still unable to stand after three weeks, it
was moved to the Institute of Pathology at
Utrecht for a post-mortem, BVD-virus was
isolated from pre-colostral blood and from
blood obtained prior to autopsy. The cow
was still virologically positive and serologi-
cally negative at the time of parturition.
The calf of no. 14 was born in April, too.
It showed no clinical abnormalities. The
pre-colostral blood did not contain BVD-
virus nor antibodies. Cow no. 14 itself was
virologically negative and just as pre-
viously serologically positive. Calf no. 20
remained on the premises.
In .lune 1982 calf no. 22 of cow no. 11 was
born. It did not show abnormalities, but
BVD-virus was isolated both from the
blood of the calf and the dam. The calf was
purchased by the CVI. In November 1982
it was still BVD-virus positive.
Table 4 contains a summary of the results
presented in this and the previous paper.

Thk Vetf.risarv Quarterly. Vol. 5, No. 4, Oc tober 1983

-ocr page 265-

DISCUSSION

The results of this study show that cattle
may be persistently infected with BVD-
virus for years, without noticeable effect on
their health.

Such animals may deliver healthy calves
year after year that are persistently infected
with BVD-virus, too. To our knowledge
this epizootiologically important finding
has not been described with respect to
BVD-virus before. A comparable observa-
tion, though, has been made in the case of
Border Disease (15, 16), a disease of sheep
caused by a closely related virus. During
the study of McClurkin
et al. (II), one of
the three calves born to cows persistently
infected with BVD-virus died within a few
hours after birth. The other two calves fell
ill with fever and diarrhoea after respective-
ly four and 24 days. All three calves were
BVD-virus positive. At autopsy no visible
lesions were found in the intestinal tract. In
our study one of the five calves born to
cows persistently infected with BVD-virus
showed neurological disorders, the other
four were clinically normal (Table 3). One
animal from the latter group developed a
necrotizing enteritis after two months, of
which it cannot be said with certainty that
BVD-virus was the cause. A further differ-
ence from the findings of McClurkin
et al.
is that the problems observed in their study
in two of the three cows during the next
pregnancy were not observed by us. The
four cows which had a persistent viraemia
and remained in the herd conceived nor-
mally. In the meantime one cow calved for
the second time and again delivered a clini-
cally healthy but viraemic calf.
It appears that for the epizootiology of
BVD the vertical transmission and the dis-
semination of the virus through virus car-
riers born without symptoms or recovered
are more important than assumed by Mims
(12). Of the eight calves born with nervous
disturbances in 1980, three recovered al-
most completely. Two animals were sold.
Of the 52 healthy calves born in the same
period, eight were kept on the premises.
No fewer than three of these animals were
shown to be virus carriers during later
examination. Probably there were also a
number of virus carriers among the 44
calves sold.

It is remarkable that neither the oldercalves
on the farm itself, nor the heifer-calves
that were put to pasture together with the
bull-calf (no. 8), showed any symptoms
of a BVD-virus infection after the dis-
appearance of maternal antibodies.
Also the in-contact calf of calf no. 16 only
experienced a subclinical infection. With-
out the daily examinations, only the short-
lasting anorexia would have been noticed.

Table .3. Clinical and virological findings in cattle found positive once and in cattle persistently infected
with BVD-virus and their calves.

Clinical
disorders

Year of birth

Virological

Number

Emma 71
Hiltje 4

-t-i
IxJ

-I-

-I-
Ix

.1

-I-
-I-

1979

1980

1981

1982

I.
10.
II.
12
i.r

14.

15.

16.
21.

1st calf of Hiltje 4
1st calf of Emma 71
2nd calf of Emma 71

(enteritis after
2 months)

17. 2nd calf of Hiltje 4

18. 1st calf of no, 12

19. 1st calf of no, LI

20. 1st calf of no, 14
22. lstcalfofno.il

-L

-I- = found positive continuously; Mx = once positive;

negative

161

The Veterinary Qi arreri.y, Vor, 5. No. 4. October 198.1

-ocr page 266-

Review of clinically abnormal and/or viraemic animals.

- Table 4.

ON

K)

3)

No

No

1979

1 fem.

24/4

C:

C: -

U y-

-

5

months pregnant

(10 d. :

i)

2 y.

-

1981 normal calf

16

mal e

1/4

none

T:

4-

T: -

3 y.

1982 normal calf

21

male

15/4

none

1983 pregnant

10 f em.

30/3

none

U y-

5

months pregnant

2 y.

-

1981 abnormal calf

15

fem.

30/3

C:

(2 d.: -

T:

N:

D: -

1982 normal calf

17

male

19/3

none

1983 pregnant

1980

2 male

1/3

C:

C

5 y.

-

autopsy: 10 months

1

month

) T

-

C

/- H:

T:

N

-

D

G: /-

N:

D

-

V

I:

D:

-

3 fem.

10/3

C:

Sold after 10 days

T:

/-

4 fem.

14/3

ft

C

C

i y-

autopsy: 10 months

T

T

-

C

/- H:

N

-

N

-

D

G:

D

-

D

-

V

I: -

P

) 15 d.

slaughtered after
1! years.

died after 2 months,
p.m.: ulcerating
enteri tis

15 days
H: -
G:

I

p.m.
C: -
T: -

V: -

/-

sold after 10 days

O

-ocr page 267-

11

f em.

21/3

none

i

y-

-

2

y-

-

1982 normal calf 22

1983 pregnant

5

male

23/3

C:

died after 3 days

T:

no post-mortem (p.m.)

6

fem.

30/3

C:

sold after 3 weeks

(5 d.: )

T:

12

fem.

6/4

none

i

y-

-

2

y-

-

1982 normal calf 18

1983 pregnant

7

fem.

14/4

C:

died after one month

(10 d.: )

bronchopneumonia

T:

1 3

fem.

18/4

none

i

y-

-

2

y-

1982 abnormal calf 19

8

male

27/4

C:

C:

J

y-

-

sterile; autopsy Ij y

(10 d.: )

T: -

u

y-

-

C: /- H:

T:

N:

N: - G:

N:

D: -

D: I: -

D: -

V:

14

fem.

2/5

none

i

y-

u

y-

1982 normal calf 20

1983 pregnant

9

fem.

26/5

C:

p

-

autopsy: 17 days

T:

C: H:

N:

T: G:

D: -

N: I: -

V:

*

3 weeks after

birth

still alive

5/6

still alive

4/4

14 days
- H:
G:
I: -

C; 

T: 

N: 

D: -

p.m. ;
C:
T:
N:
D: -
V: -

died after li months
no p.m.

18/4

: positive, present; -; negative, absent

1) C: Coordination disturbances; T: tremor; N: nystagmus; D: threatening reflex.

2) P: Pre-colostral blood; NT: neutralisation test; V: virus detected by isolation or IFT

3) H: hypomyelination; G: abnormal gliacells; I: inflammation reaction

O

-ocr page 268-

However, it is not clear how far the addi-
tion of virus carriers to the heterogeneous
population of a calf fattening enterprise,
which is exposed to all sorts of bacterial
and other viral infections anyway, might
contribute to the appearance of disease
problems.

An estimation of the number of BVD-virus
carriers in the Dutch cattle population
cannot be made at this moment. The esti-
mate of Done
et ai (5), that one in 16 calves
is at risk to go through an intra-uterine
infection during the first 180 days of preg-
nancy (the \'vulnerable\' period), is based on
cited data of Harkness of 1978, according
to which 39 per cent of the British cows
would become infected during the first
three gestational periods. This calculation
cannot simply be extrapolated to the
Dutch circumstances, because undoubted-
ly herd management and size also play a
role. Further study of the epizootiology of
BVD on Dutch dairy farms is therefore
desirable.

ACKNOWt^EDGEMENTS

We are indebted to Dr, .1, (i, van Bekkum and Dr, P,
W. de Leeuw who were alway.s ready with their
valuable advice during the writing of this article.

REFERENCES

1. Badman, R, T.. Mitchell, CI,. .lones, R. T., and
Westbury, H, A.: Association of bovine viral
diarrhoea virus infection to hydranencephaly
and other central nervous system lesions in peri-
natal calves.
Aiislr. Vei. ,/.. SI. 306-307. (J9SI).

2. Binkhorst, G. .1,, .journée, D. I.. H.. and Straver,
P, .1,: Neurological disorders, virus persistence
and hypomyelination in calves due to intra-
uterine infections with bovine virus diarrhoea
virus. I. Clinical symptoms and morphological
lesions.
Vel. Quari.. 5, 145-155. (1983).

.1. Braun, R, K .Osburn, B, I,.and Kendrick..!. W.:
Immunologic response of bovine fetus to bovine
viral diarrhea virus.
.4m. ./, Vel. Res.. .14. 1127-
1132. (1973).

4. Coria, M. F., McClurkin, .A, W.: Specific im-
mune tolerance in an apparently healthy bull
persistently infected with bovine viral diarrhea
virus. ./.
Am. Vei. Med. 172, 449-451.
(1978).

5. Done, .1. T., Terlecki, S., Richardson, C.. Har-
kness, .). W., Sands, .1. .1., Patterson. D. S. P.,
Sweasey, D., Shaw, I. G., Winkler. C. F., and
Duffel, S. ,1.: Bovine virus diarrhoea-mucosal
disease virus: Pathogenicity for the fetal calf fol-
lowing maternal infection.
Vei. Ree.. 106, 473-
479. (1980).

6. Hubbert, W , I,, Bryner, .1, H,. t ernelius. A. I...
Frank, (i. H.. and Estes. P. C.: Viral infection of
the bovine fetus and its en\\ironment.
.4reh. ges.
Virusfurseh..
41, 86-98. (1973).

1. Kahrs. R, I ,. Scott, F. W ., and de l.ahunta. A,:
Bovine viral diarrhea-niucosal disease, abortion
and congenital cerebellar hvpoplasia in a dairy
herd. ./.
Am. Vel. Med. As.ioe.. 156. 851-856.

(1970).

8. Kahrs. R. F.. Scott. F. W .. and de Lahunta, A,:
Congenital cerebellar hypoplasia and ocular de-
fects in calves following bovine \\iral diarrhea-
mucosal disease infection in pregnant cattle. ,/.
Am. Vei. Med. .4,v.vr)c., 156. 1443-1450. (1970).

9. Kendrick. .1. W,: Bovine viral diarrhea-mucosal
disease virus infection in pregnant cows.
.4m. .1.
\\ ei. Res..
.12. 533-544. (1971).

10, Malmquist. W.: Bovine viral diarrhea-mucosal
disease. Etiology, pathogenesis and applied im-
munology. ./,
.4m. Vel. .Med. .-issoe.. 152, 763-
768. (1968).

I I, McClurkin, A. W.. Coria. M, F,, and Cutlip. R,
C,: Reproductive performance of apparentl\\
healthy cattle persistently infected with bovine
viral diarrhea virus,
J. .4m. Vei. Med. ,4,v,vr)r.,
174,
III6-III9. (1979).

12. Mims. C. A,: Vertical transmission of viruses,
Microbiol. Rev.. 45. 267-286. (1981).

13. Odajima, M. and Sonoda. M.: Hematological
observations of leukocytes collected from bovine
peripheral blood by an improved ammonium
chloride method,
.hp. ./. Vei. Sci.. 33. 295-300.

(1971).

14. Scott, F. W,, Kahrs. R. F.. de l.ahunta. A.,
Brown. \'!,, McEntee. K,, and (iillespie, .1. H,;
Virus induced congenital anomalies of the bov-
ine fetus. I. Cerebellar degeneration (hypopla-
sia). ocular lesions and fetal mummification fol-
lowing experimental infection with bovine viral
diarrhea-mucosal disease virus.
Cornell Ver. 63.
536-560. (1973).

15. Terpstra. C\'.: Border disease: virus persistence,
antibody responseand transmission studies.
Res.
Vei. Sci..
30, 185-191. (1981).

16. Westbury, H, A,, Napthine. D, V.,and Straube.
F.: Border disease. Persistent infection with the
virus,
Vel. Rec.. 104. 406-409. (1979).

Tmk VtTi^RINARV Ql ARItRLV, Vol.. 5. No, 4. OcroBtR 198.1

164

-ocr page 269-

Effect of injection site on the bioavailability
of an oxytetracycline formulation in
ruminant calves

J. F. M. Nouws\' and T. B. Vree^

SUMMARY The oxyieiracychne (OTC) disposilion was sludied in a group of six cahes following
the adminisiraiion of an oxyieiracycline-IO per cent formulation (i) intravenously (i.v.). (ii)
suhcutaneously (s.c.) in the lateral neck, and intramuscularly (i.m.) in (Hi) the lateral neck, (iv)the
shoulder (M. triceps hrachii). and (v) the buttock (M. semitendineus). The dose levels used for the
intravenous route and other routes were respectively 17.0 ± 2.3 and 18.3 ± 1.25 mg OTC/kg.
The peak OTC concentrations (Cma.x) were achieved with ihe s.c. and i.m. routes between 4 and8
hours after injection, the highest being found after application in the shoulder (Cina.\'c:6.9 ± 0.82
ligj ml plasma). The C max for the s.c. and other i.m. routes of application was similar to each other,
ranging from 5.0 to 5.5 iigj ml plasma. For different points in time after infection the partial
bioavailability was calculated. At 52 h post injection (p. i.) maximal bioavailability was observed for
the i.m. shoulder route, viz. 98.1 ±
7.0 per cent of the administered dose, while at 76 h p.i. similar
bioavailabilities were achieved for the i.m. neck and shoulder route, namely 93.3 ±
8.9 and 99.4 ±
4.2 per cent, respectively. The lowest bioavailability (83.1 13.4 per cent) was obtained following
the i.m. buttock route at 76 p.i.

An obvious irritating effect was observed after s.c. application in the neck an di.m. injection in the
buttock, which had disappeared at 5 days p.i. It is assumed that the longer persistence of OTC in
plasma resulting with the latter two routes of adminisiraiion was due to this irritation effect.

INTRODUCTION MATERIALS AND METHODS

The disposition of oxytetracycline (OTC)
is influenced by dosage, route of adminis-
tration. absorption characteristics and The experiments were conducted on six
bioavailability of the formulation involved clinical healthy ruminant calves aged 14
(1. 4, 6. 7, 10, II. 13, 16, 17), disease state weeks. The calves were housed in a penned
(2. 8. 9) and age of the patient (12). Re- group with free access to water, pelleted
cently the effect of the injection site in the feed, and hay. An injectable veterinary for-
case of aminopenicillins on the bioavail- mulation of OTC (Engemycine-IO per
ability and pharmacokinetics were studied cent, contains oxytetracycline. HCl equiv-
in normal animals (5, 14. 15) and in ani- alent to 100 mg oxytetracycline base/ml
mals with endotoxin-induced fever (3). (Mycofarm BV, the Netherlands) was
With respect to oxytetracycline these data used. One week prior to the injection site
are lacking. experiments the calves were injected intra-
The present study details the effect of the venously with this formulation at a dose of
injection site on the bioavailability and 17.0 ± 2.3 mg kg. At one-week intervals
concentration-time profiles of an inject- this formulation was administered: (i) in-
able veterinary oxytetracycline formula- tramuscularly in the lateral neck 6 cm an-
tion in normal ruminant calves. terior to the scapula and 8 cm below the

\' Meat Inspection Service. Wolfskuilweg 279. 6.542 .AA Nijmegen.

\' Department of Clinical Pharmacy. Sint Radboucl Hospital. Nijmegen. the Netherlands.

IHh Vi-;rKRiN.\\r\'i Qtartfri.\'! . Vol.. 5. No. 4. Ociobkr 198.1 165

.Animals and treatments

-ocr page 270-

dorsal margin of the neck, (ii) M. triceps
brachii (shoulder), (iii) M. semitendineus
(buttock) and (iv) subcutaneously in the
lateral neck, respectively. The dose used
with the latter four routes was 18.3 ± 1.25
mg/ kg; the volume of injection wascorrect-
ed for the weekly gain in weight.
Heparinized venous blood samples were
collected from the opposite side of the
body used for drug administration at regu-
lar time intervals. The blood was centri-
fuged, the plasma was separated and kept
at —20° C. OTC standards, which were
prepared on the day of trial from
antibiotic-free plasma, were kept similarly.

Anlibiolic assays

Concentrations of OTC in plasma were
determined within 5 days of sample collec-
tion by means of the large plate agar-
diffusion method (12).

Pharmacokinetic analysis

The intravenous data were analyzed phar-\'
macokinetically with the Farmfit com-
puter program on the basis of two-
compartment and three-compartment
pharmacokinetic models (1, 12).

The peak OTC concentration (Cmax) and
peak time (Tmax) for each calf and for each
route of injection were read directly from
the concentration-time curve. The areas
under the plasma concentration-time curve
(AUC°) for different times (t) after injec-
tion were calculated by the trapezoid rule
(1). The bioavailability for each injection
site (inj.) and each time-point were deter-
mined by the formula:

Dose .

I.V.

X 100%

Dose

oo I.V.

A two-tailed Student\'s paired t-test was
used to compare the significance of the
bioavailability and Cmax between the ex-
periments, and the covariance was calcu-
lated as being:

(Standard deviation \' Mean) x 100 percent.
RESULTS

The plasma OTC concentrations with co-
variances are presented in Table I, and
mean OTC values of s.c. and i.m. routes are
depicted graphically in Fig. 1. Pharmaco-

AUCo

t inj.

AU CO

mj.

-ocr page 271-

Table I. Mean oxyietracycline concentrations in plasma after intravenous administration, subcutaneous injection in the neck, intramuscular injection in the neck, shoulder
(M. triceps brachii), and buttock (M. semitendineus) of oxytetracycline in a group of six calves.

50

X
>

35

MODE OF
APPLICATION

INTRAVENOUS

NECK

(s.c.)

NECK (

i.m.)

SHOULDER (i.m.)

BUTTOCK (i.m.)

C

DOSE IN MG/KG

17.0

2.3

18.3

1.25

18.3

1.25

18.3

1.25

18.3

1.25

>

Hours after

injection

Oxytetracycli ne

concentrati on

i n

yg/ml

plasma.

<

Mean

Covariance

Mean

Covariance

Mean

Covariance

Mean

Covariance

Mean

Covariance

<

O

0

0.13

46.7

23.3

x

X

X

X

?

0.33

28.7

29.6

X

X

X

X

45..

0.5

22.7

32.2

1.62

69.1

1.84

37.5

3.04

14.1

X

O

0.75

18.0

29.4

x

X

X

X

9

1

15.6

32.1

2.

.01

59.2

2.71

29.5

3.89

12.9

1.94

9.8

30
vO

IJ

13.6

25.7

X

X

X

2.50

13.6

OC

2

12.1

27.1

3.

.04

46.4

3.69

32.2

5.16

14.6

3.03

22.4

3

9.8

23.6

3.

81

42.8

4.62

36.6

5.92

13.9

3.84

20.1

4

8.5

26.0

4.

52

44.9

4.95

28.5

6.33

15.3

4.19

17.4

5

6.4

17.5

X

X

X

X

6

x

4.

73

36.6

5.23

19.3

6.40

5.8

4.82

15.1

7

5.1

28.6

X

X

X

X

8

4.52

38.1

4.

83

24.8

5.03

18.9

6.40

13.3

4.58

14.0

9

4.04

30.7

4.

77

25.6

4.53

23.6

6.08

12.5

4.22

15.4

12

3.26

24.6

4.

12

26.7

4.04

27.7

5.55

13.0

3.82

13.1

23

0.99

19.2

2.

50

29.2

2.35

31.9

2.57

23.7

2.43

25.1

32

0.44

25.0

1.

40

15.7

1.49

23.2

1.26

29.4

1.66

27.1

52

0.15

40.0

0.51

41.2

0.40

37.5

0.39

11.1

0.42

54.8

76

--

0.

27

40.7

0.18

38.9

0.13

46.2

0.20

40.0

102

--

0.

16

50.0

--

0.09

33.3

0.12(n=2)16.7

ON
-J

— = <0.07 yg/ml plasma. x = not sampled.
Covariance = (Standard deviation/Mean)x 100Ï.

-ocr page 272-

kinetic analysis of the i.v. data revealed a
Vdarea of 1.83 ±0.27 litre kg. areas under
the curve (AUC s) being
8602 ±1651 mg.
min litre, and elimination half-lives of 10.8
±2.1 hours. The pharmacokinetic parame-
ters of the i.v. treatment of these calves are
presented and discussed elsewhere (12).
In Table
2 the Cmax, Tmax, and (partial)
bioavailability data for s.c. and i.m. routes
of administration at different time inter-
vals p.i. are presented. During the first 12 h
p.i. the concentration data achieved after
the i.m. shoulder and buttock route
showed the lowest covariances, whereas
those of the other two routes exhibited
great variation in the data, particularly
those of the subcutaneous route. Beyond
24 h p.i. the covariance in the data for each
route increased and became comparable
for all four routes.

The Cmax for the shoulder route (6.9 ±
0.82 Mg; ml plasma) differed significantly
(P < 0.025) from those of the other routes.
The times of the peak OTC concentration
were very similar (Table 2). At 12 h p.i.
the bioavailability achieved with the i.m.
shoulder route of injection was signifi-
cantly higher (P <0.01) than that resulting
from each of the 3 other routes. The bio-
availabilities of the latter routes at 12 h p.i.
did not differ significantly from each other.
At 76 h p.i. the bioavailability of the i.m.
shoulder route differed significantly (P <
0.05) from the i.m. buttock and s.c. neck
route, but was similar to that of the i.m.
neck application.

An obvious swelling following the s.c. ad-
ministration was observed, which increas-
ed during the first 24 h p.i. and reached 20
cm in diameter; oedema was palpable.
Beyond 48 h p.i. the swelling decreased and
5 days p.i. it had disappeared. An obvious
circumscribed swelling, hard and painful at
palpation, was noticed during 72 h p.i. fol-
lowing the i.m. buttock route of applica-
tion, whereas the neck (i.m.) and shoulder
(i.m.) injection routes dit not result in clini-
cally noticeable swellings.

^ —4 O

DISCUSSION

From the pharmacokinetic view we may
conclude that the i.m. shoulder route of
administration is superior, in respect to
bioavailability and OTC peak concentra-

00
S

-H

ro vo

5- "

o o

—. c

c

-ocr page 273-

3 nieuwe vaccins
van Algin:

•ANERO 4

(Clostridium-intoxicaties bij schapen, runderen en varkens)

• PÊETÊHMM

(rotkreupel en gangreenmastitis bij schapen)

•RHINIPIG-3

(Atrofische Rhinitis bij varkens)

-ocr page 274-

O ANERO 4

Preventie van enterotoxaemie bij schapen
(Clostridium Welchii type A, B,
C, D)

Bevat zeer hoge concentraties antigeen
Handelsvorm:

flacon a 100 ml (100 doses a 1 ml)

Basisimmunisatie:
1e enting: 1 ml

2e enting: 1 ml, 6 weken later

sonofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 275-
-ocr page 276-

sonofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

• RHINÊPIC-3

Preventie van Atrofische Rhinitis bij varkens

Bevat geïnactiveerde culturen van Bordetella
bronchiseptica en Pasteurella multocida type
Aen D

Handelsvorm:
flacon ä 50 ml

Basislmmunlsatle:

1e enting: 3 ml, 5 weken vóór de partus
2e enting: 3 ml, 3 weken vóór de partus

-ocr page 277-

lions (Cmax), to the other 3 routes of injec-
tion. in the first 12 h p.i., the concentration
data at each point in time were most uni-
form (lowest covariances) with the shoul-
der and buttock routes of administration.
However, the OTC plasma concentrations
achieved with the buttock route were sig-
nificantly lower than those of the i.m.
shoulder route. These differences in OTC
plasma concentrations may be related to
differences in muscular blood flow and or
to the extent of the absorption area. The
spreading of the OTC formulation in the
shoulder and neck region may be better
than that in the buttock region. The greater
covariance of the concentration data at
each point in time following the i.m. neck
route may be explained by the variation of
the deposit of the OTC formulation in and
between the neck muscles, which may have
influenced the rate of OTC absorption.
Following the i.m. buttock and s.c. neck
routes of application an obvious swelling
(irritation) at the injection site was observ-
ed; in the meantime the bioavailability was
slightly lower than with the other routes.
Recently it has been observed that se-
vereness of irritation by the OTC formula-
tion is positively correlated with the
percentage of OTC recovery at the injec-
tion site. In the case of 3 formulations in-
ducing no clinically noticeable swellings
and exhibiting 7 days p.i. only haemorrha-
giae and oedema at the injection site, OTC
residues could not be detected at the injec-
tion site or the recovery was less than 0.02
per cent of the administered dose. On the
other hand, 5 other formulations inducing
obvious swellings at the injection site (so-
called \'long-acting\' ones), resulted 7 days
p.i. at the injection site in an extensive
irritation being either a sterile injec-
tion abscess; greenish or brown coloured,
fluidish necrotic content, surrounded by
fibrotic tissue, some oedema and a few hae-
morrhagiae, or a dry sequestration, green-
ish coloured and surrounded by a haemor-
rhagic zone. The OTC recovery at these
injection sites ranged from 0.3 to I 1.0 per
cent of the administered dose (Nouws, un-
published). Our data about the irritating
effect related to the bioavailability is sup-
ported by the findings of Ziv( 17), indicating
that a more severe irritation is connected
with a lower bioavailability of the OTC
formulation. Hence OTC retention due to
irritation at the injection site may explain
the observed longer persistence of OTC in
plasma following the s.c. neck and i.m.
buttock routes of application. The phe-
nomena of longer OTC persistence in
plasma in the final phase, which reflects a
diminished OTC absorption at the injec-
tion site, is particularly observed in so-
called \'long-acting\' formulations (12).
From the public health viewpoint and for
establishing appropriate pre-slaughter
withdrawal times for OTC formulations, it
is undesirable to have an unpredictably
long persistence of OTC at the injection
site. Improvement of several OTCformula-
tions in respect of their irritating effect is
desirable. From the therapeutic viewpoint
the differences between the routes of appli-
cation with the formulation used are mar-
ginal. However, for other formulations the
route of administration may be of clinical
importance.

I iih Veihrlnarv 0\' arteri.v. Vol., 5. No. 4. 0( idber 1983

For economic and public health reasons
the (i.m.) neck route may prevail over the
i.m. shoulder and buttock route, since at
slaughter the injection site may be detected
more easily. The subsequent economic loss
incurred by condemnation of meat at the
injection site is less than with other i.m.
routes.

The data presented with regard to the effect
of the injection site on the bioavailability of
an OTC formulation are similar to pre-
viously published data on amoxycillin tri-
hydrate in cows (14). Intramuscular ad-
ministration of amoxycillin trihydrate
suspension inshoulderand neck resulted in
similar concentration-time profiles, where-
as those of the buttock (i.m.) and dewlap
(s.c.) routes were inferior and showed
lower bioavailability.
In conclusion, differences in pharmacokin-
etic behaviour of a drug formulation fol-
lowing different routes of administration
must be emphasized. These differences
have to be taken intoaccount by the veterin-
ary practitioner, in drug legislation, and
in drug promoting activities, because data
obtained with for example the i.m. buttock
route are evidently not automatically ap-
plicable to other routes of administration.

169

-ocr page 278-

ACKNOWLEDGEMENTS

The technical assistance of A. Smulders, F. Driessens,
A. van Dinteren, and E. Verheyden was greatly appre-
ciated. Engemycine®-10 per cent was generously sup-
plied by Mycofarm BV. the Netherlands. Messrs H.
and C. van Raay kindly supplied the calves in these
experiments.

REFERENCES

1. Baggot, .1. D.: Principles of drug disposition in
domestic animals. W. B. Saunders Co.. Philadel-
phia./London Toronto. 1977.

2. Clark. J. G.. Adams, C., Addis, D. G., Dunbar,
J. R., Hinman, D. D., and Lofgreen, G. P.: Oxy-
tetracycline blood serum levels studies in
healthy, pneumonic and recovered cattle.
Vei.
Mec/./Small Animal Clinician.
69. 1542-1546.
(1974).

3. Groothuis. D. G.. Werdler, M. E. B.. van Miert,
A. S. J. P. A. M., and van Duin, C. Th. M.:
Factors affecting the intramuscular absorption
of ampicillin in dwarf goats.
Res. Vei. Sci.. 29,
116-117. (1980).

4. Luthman. ,1. and Jacobsson, S. O.: Comparison
of two oxytetracycline formulations in cattle.
Ada Vel. Seand.. 23, 147-149. (1982).

5. Marshall, A. B. and Palmer, G. H.: Injection
sites and drug bioavailability. In \'Trends in vet-
erinary pharmacology and toxicology\', eds. Van
Miert, A. S. .1. P. A. M., Frens, J., and Van der
Kreek, F. J. M.. p. 54-60. Elsevier Co., Amster-
dam, 1980.

6. Mercer, H. D., Rollins, L. D., Carter, G. G.,
Gural, R. P., Bourne. D W. A., and Dittert, L.
W.: Factors affecting serum oxytetracycline
levels in beef calves.
J. Pharm. Sei.. 66. 1198-
1200. (1977).

7. Neuvonen. P. J.; Interactions with the absorp-
tion of tetracyclines.
Drugs. 1 1. 45-54. (1976).

8. Nouws. .1. F. M.: Tissuedistributionand residues
of some antimicrobial drugs in normal and
emergency-slaughtered ruminants. PH. D. The-
sis. State University of Utrecht, the Netherlands,
1978.

9. Nouws, ,1. F. M. and Ziv, G,: Tissue distribution
and residues of oxytetracycline in normal and
emergency-slaughtered ruminants.
Tijdschr.
Diergeneeskd..
103, 4.^5-444. (1978).

10. Nouws. J. F. M.: Vorenicol® en Bisolvon®:
Voorlichting.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 106,
1166-1168. (1981).

11. Nouws. .1. F. M.: Comparative plasma oxytetra-
cycline levels of a \'long-acting\' and a normal
oxytetracycline formulation in ruminant calves.
E.A.V.P.T. congres. INRA textbook, p. 195,
Toulouse, 1982.

12. Nouws, ,1. F. M., Ginneken, C. A. M., and Ziv,
G.: Age-dependent pharmacokinetics of oxyte-
tracycline in ruminants.
J. Vel. Pharmacol.
Therap..
6, 59-66. (1983).

13. Pilloud, M.: Pharmacokinetics, plasma binding
and dosage of oxytetracycline in cattle and
horses.
Res. Vel. Sci.. 15 . 224-230. (1973).

14. Rutgers. L. .1. E., Van Miert, A. S. .1. P. A. M..
Nouws, .1. F. M., and Van Ginneken. C. A. M.:
Effect of injection site on the bioavailability of
amoxycillin trihydrate in dairy cows.
J. Vel.
Pharmacol. Therap..
3, 125-132. (1980).

15. Yeoman, G. H.; Microbiology and bioavail-
abilitv of amoxycillin.
Vei. Med.!Small Animal
Clinician.
72, (supplemeni). 720-738. (1977).
Ziv, G. and Sulman, F. G.: Analysis of phar-
macokinetic properties of nine tetracycline
analogues in dairy cows and ewes.
Am. ,/. Vd.
Res..
35, 1197-1201. (1974).
Ziv, G.: Intramuscular bioavailability, serum
drug levels and local irritation of several oxyte-
tracycline veterinary injectable products in cows.
In \'Trends in veterinary pharmacology and tox-
icology\', eds. A. S. J. P. A. M. van Miert, .L
Frens, and F. W. van der Kreek, p. 350-352,
Elsevier Co., Amsterdam, 1980.

16.

17.

Tut Veterinary QrARrERLY, Vol. 5, No. 4. 0( roi.er 1983

170

-ocr page 279-

Breed differences in sheep with respect to
the interaction between zinc and the
accumulation of copper in the liver

W. van der Schee, G. H. van den Assem, and R. van der Berg\'

SU M M ARY In sheep the effects of Zn-supplementation on the Ci4-accumulation in the iiver were
studied.

A t a reiativeiy high Cu-ievei in the feed, dietary Zn reduced the hepatic Cu-ievel in the Texel breed
and in the crossbreed Texei x Friesian miil<sheep, but not in the Friesian miiicsheep breed.
On account of this result it can he concluded that in sheep the mutual interaction between Cu and
Zn may be dependent on genetic factors.

INTRODUCTION

Zinc is known to be a metabolic antagonist
of copper, both in ruminants and in non-
ruminants. In sheep, dietary supplementa-
tion with zinc can afford protection against
the development of Cu-toxicosis by reduc-
ing hepatic Cu-concentrations (2, 10). A
reduction of the hepatic Cu-level can be
obtained only by moderately large
amounts of dietary Zn. Under the usual
conditions, growing and mature cattle and
sheep can tolerate up to 500 ppm Zn in
their food without any, and up to 1000 ppm
Zn with hardly perceptible, hazardous ef-
fects (5, 6, 7).\'

Although Zn is not regarded as a very toxic
element for ruminants, the dietary Zn-
supplementation during the pregnancy of
ewes, particularly when dietary Cu may be
marginal, is hazardous. Hemingway (4)
and Mills (5) reported that, on diets with
about 750 ppm Zn given during pregnancy,
almost none of the conceived lambs sur-
vived. The Cu-status of these ewes was re-
latively low.

The reports on the interaction between Cu
and Zn in sheep are conflicting. Some auth-
ors mentioned a considerable effect from
Zn on the hepatic Cu-level, in contrast with
other investigators. Where the susceptibil-
ity for a chronic Cu-intoxication in sheep
was dependent on genetic factors (9, II,
12), the mutual interaction between Cu and
Zn could therefore also be dependent on
genetic factors. The conflicting results re-
garding this interaction might be due to
breed effects. Unfortunately, some authors
did not specify their breeds exactly. The
conclusion of Bremner
et al (2) that 220
ppm of dietary Zn should appropriate the
prophylactic control of chronic Cu-
intoxication in sheep is based on experi-
ments with Finn Dorset x Suffolk ewes.
Our conclusion (10) that Zn may be a use-
ful alternative to the somewhat toxic mo-
lybdenum as an additive to concentrates in
preventing Cu-intoxication was based on a
trial with Texel x Friesian milksheep male
lambs. Dick (3) found a reduction of the
hepatic Cu-level in Border Leicester cross-
breds, fed with chaffed hay containing 100
ppm Zn,

On the other hand Saylor et al (8) and Ott
et al. (7) did not observe changes in the
hepatic Cu-level as a result of a moderately
increased Zn-intake in Suffolk-Western
Whiteface x Dorset and \'crossbred native\'
lambs, respectively.

Zootechnical Institute, Veterinary haculty. State University, Utrecht. Correspondence W. van der Schee,
Vakgroep Zootechniek, Hoofdgebouw Diergeneeskunde, Yalelaan 1, .1584 CL Utrecht, the Netherlands.

I mi-. vrrtirinarv Qi artkri.v. Vol. 5. No. 4. Octobhr 1983

-ocr page 280-

In a trial to investigate the influence of
different Zn-levels in the feed on the he-
patic Cu-level, we used Friesian milksheep
male lambs. Up to a level of 225 ppm Zn in
the concentrate no reduction of the hepatic
Cu-level was found, in contrast to the
crossbred Texel x Friesian milksheep we
studied previously (9). In order to examine
the effect of the breeds we continued the
experiments with the investigation of the
pure Texel breed.

In this paper the results are presented of the
investigations in the Texel and Friesian
milksheep breeds and in the crossbred
Texel X Friesian milksheep.

METHODS AND PROCEDURES

The experiments are carried out with male weanling
lambs in the years 1978, 1979, and 1980 kept in
relatively similar circumstances. The management,
the diets, and the analytical procedures are described
in detail elsewhere (9, 10). In brief, all animals
were held in pens and were groupfed. They received
rations with nearly equal amounts of hay and con-
centrate. All lambs were approximately three months
of age at the start of the experiments.
The animals were obtained from flocks of Texel and
Friesian milksheep which had been maintained for
several years. The F.-animals were obtained by
reciprocal crossing of the two breeds.
The concentrate had always the same food-stuff
composition; its mineral composition varied only in

Table I. Texel breed. Mean Cu and Zn contents in
levels in the concentrate.

Cu- and Zn-concentration. Hay with approximately
10 mg Cu per kg was given ad libitum; mean
concentrate consumption varied between 850 and
1000 grams per animal per day. The length of the
experimental period in the particular trials varied
from 98 to 106 days.

Copper and zinc were determined by atomic ab-
sorption spectrophotometry. In order to calculate
differences between the means of the parameters,
the Student test for two unrelated samples was used.

RESULTS

In Tables 1, 2, and 3 the results are com-
piled of the investigations with the Texel
breed, the Friesian milksheep breed, and
the crossbred Texel x Friesian milksheep,
respectively.

a. Texel breed

The Texel breed was investigated in the
year 1980. The experimental period was
103 days. The mean concentrate consump-
tion was 865 grams per animal per day. The
groups were composed of seven animals
each. In group T 2, two lambs died after
clinical signs of chronic Cu-intoxication
(haemolysis, icterus). The diagnosis was
confirmed at necropsy. The results for the
groups T 1 and T 2 have also been publish-
ed in another context (9).
Increased Zn-intake with the concentrate

the liver, with standard error, on different Cu and Zn

Concentrate
Cu\' Zn\'

Liver

Group

Zn2

Cu^

143 ± 16\'1
127 ± 14\'\'
152 ± lOd
137 ± I I d

144 ± lO\'\'

775 ± 65^"
1652 ± 105*\'
1769 ± 117*\'

46
45
I 17
225
479

10
34
34
34
34

r I.

T 2.
T .1.
T 4.
T 5.

1310 ±
I 158 ±

1 Expressed in mg per kg.

2 Expressed in mg per kg dry matter.

Values in any column that are not followed by the same letter are significantly (P < 0.05) dillerent.

Fable 2. Friesian milksheep breed. Mean Cu and Zn contents in the liver, with standard error, on dillerent
Cu and Zn levels in the concentrate.

Group

Concentrate

liver

Cu\'

Zn\'

Cu^

Zn^

M 1.

39

47

1076 ± 92^"

II6± 7\'

M 2.

39

109

1287 ± 75^ \'\'

139 ± 13

M 3,

42

164

1288 ± 104^\'\'\'

148 ± 11

M, 4

40

227

967 ± 67"

1 11 ± 8\'

c

c d
c d
c

1 Expressed in mg per kg.

2 Expressed in mg per kg dry matter.

Values in any column that are not followed by the same letter are significantly (P < 0.05) different.

172

The VErERiNARV Qt ^rterrv, Vol.. 5, No. 4. Or tober 198,1

-ocr page 281-

l able 3. Texel x Friesian milksheep crossbreds. Mean Cu and Zn contents in the liver, with standard error,
on different Cu and Zn levels in the concentrate.

Concentrate
Cu\' Zni

Ciroup

Liver

Cu2

Zn2

45"
28^
64^
145*^
37^
28"

IM 1.
I M 2.
LM 3.
TM 4.
LM 5.
TM 6.

16
10
28
34
29
29

67
46
67
45
224
409

610 ±
604 ±
1128 ±
1238 ±
745 ±
751 ±

114
I 12

131 ± 12\'-
103 ± 1
123 ± 4\'^
112 ± 4\'^

Expressed in mg per kg.
Expressed in mg per kg dry matter.

Values in any column that are not followed by the same letter are significantly (P < 0.05) different.

leads to a reduction of the hepatic Cu-
levels in groups T 4 and T 5, but not in
group
T 3. Although in groups T 4 and T 5
a clear reduction of the hepatic Cu-level is
observed, these levels are still too high with
respect to the risks of a chronic Cu-in-
toxication. Therefore it may be concluded
that at a relatively high Cu-intake an en-
hanced Zn-intake influences the Cu-
retention in the Texel breed in a favourable
way, but the effect of the relatively high
Cu-intake is not sufficiently reduced even
by the highest Zn-intake under considerat-
ion, The hepatic Zn-level is not influenced,
either by the Cu-intake or by the Zn-intake.

b. Friesian milksheep breed
The Friesian milksheep breed was investi-
gated in the year 1979, The experimental
period was 106 days. The mean concen-
trate consumption was 1000 gram per
animal per day.

The groups were composed of six animals
each.

Hepatic Cu and Zn levels are only very
slightly influenced by the variation of the
Zn-intake. It may be concluded that for the
Friesian milksheep breed the Cu-metab-
olism is only slightly influenced by the Zn-
intakes under consideration.
The primary aim of the trial with the Fries-
ian milksheep breed was to establish a
minimum Zn-level in the concentrate that
was effective in reducing hepatic Cu to an
acceptable level. On account of the results
with the crossbreds in the preceeding year
and the restricted number of animals avail-
able at that moment, no control group
(low Cu and low Zn in the concentrate) was
used. The conclusion for the Friesian milk-
sheep breed that Zn is ineffective in reduc-
ing the hepatic Cu-level could also be de-
duced from a trial with the same breed in
1981 (W. v, d. Schee and J. Bouw, un-
published results).

IHt-: VKTtKiN,j,rv Qi arreri.\\, Vol.. 5, No. 4. October 1983

c. Texel x Friesian milksheep crossbred
The crossbred Texel x Friesian milksheep
was investigated in the years 1978 and
1980. The experimental period was 98 days
in 1978 and 103 days in 1980. The mean
daily concentrate consumption per animal
was 1000 grams in 1978 and 865 grams in
1980.

The groups were composed of respectively
eight and seven animals each. The groups
TM I, TM 3, TM 5, and TM 6 were studied
in 1978; the results have already been pub-
lished (10). From group TM I, one sheep
was lost by theft; the values of this group
are based on seven animals.
An increase of the Zn-intake reduced, in
groups TM 5 and TM 6, the hepatic Cu-
content to a level equal to the levels of the
control groups TM 1 and TM 2. Therefore
it may be concluded that at a relatively high
Cu-intake the Zn-intake influenced the Cu-
metabolism of the Texel x Friesian milk-
sheep crossbreds and that the two enhanc-
ed Zn-intakes under consideration were
equally effective in controlling the effect of
the relatively high Cu-intake. The hepatic
Zn level was not influenced, either by the
Cu-intake or by the Zn-intake.

DISCUSSION

As far as we could find in the literature, no
attention has been paid to genetic aspects
in research on the mutual interaction of
copper and zinc in sheep. The results men-

173

-ocr page 282-

tioned in this paper suggest that a genetic
influence is at work.

From the comparison of Tables 1, 2, and 3
the conclusion can be drawn that in a
ration with a relatively high Cu-level, a Zn-
supplementation with the concentrate
gives a different reduction in hepatic Cu in
the different breeds and the crossbreds. A
comparable Zn-level in the concentrate
(225 mg per kg) reduced the hepatic Cu-
level in the Texel x Friesian milksheep
crossbreds, and in the Texel breed, but was
ineffective in the Friesian milksheep breed.
For the crossbreds this Zn-intake was suffi-
cient to prevent the effects of the enhanced
Cu-intake on the hepatic Cu-level, in con-
trast to the Texel breed.
As mentioned in the section on methods
and procedures, the animals were obtained
from flocks which had been maintained for
several years. Duplicate trials with the
crossbreds in different years, but with com-
parable Cu and Zn contents in the concen-
trate, gave nearly the same results in re-
spect of the hepatic Cu-level. On the basis of
these facts we assume that, although the
investigations were carried out in different
years, yet the results are fairly comparable.
The conclusion that the mutual interaction
between Cu and Zn in sheep may be depen-
dent on genetic factors can perhaps pro-
vide an explanation for the conflicting re-
ports mentioned in the introduction. In
research on the influence of moderately
large but not hazardous amounts of Zn on
the Cu metabolism, it is necessary to con-
sider the descent of the animals as a factor in
the investigation. Therefore in reports on
this influence the breeds must be well spec-
ified.

It is probable that not only the Cu- and
Zn-interaction. but also the mutual inter-
actions between Cu and other bivalent
kations such as cadmium and lead may be
genetically dependent.
The explanation of the observed breed dif-
ferences is not yet clear. Bremner and Mar-
shall ( 1 ) suggest that Zn stimulates the pro-
duction of a metallothionein fraction in the
liver. The production of this protein may
constitute a temporary means of eliminat-
ing potentially toxic concentrations of
Zn2 . As Cu has a greater affinity than Zn
for the available binding sites, it is pro-
bable that it can compete with and displace

Zn from the protein, even after Zn has
induced its synthesis. The conclusion that
breed differences exist in the effect of Zn on
the Cu-retention in the liver may mean that
there are genetic differences in the capacity
to produce this metal-binding protein. To
test the hypothesis that the observed breed
differences in the interaction between Cu
and Zn are due to genetic differences in the
hepatic production capacity regarding the
metallothioneins, a specific breeding expe-
riment has been initiated (W. van der
Schee and J. Bouw).

REFERENCES

1. Bremner. I. and Marshall. R. B.: Hepatie copper-
and zinc-binding proteins in ruminants; 2.
Relationship between Cu and Zn concentrations
and the occurence of a metallothionein-like frac-
tion.
Br. J. Ninr.. 32, 293-300. (1974).

2. Bremner. 1.. Young, B. W., and Mills, C. F.:
Protective effect of zinc supplementation against
copper toxicosis in sheep.
Br. J. Nulr.. 36, .55/-
561. (1976).

3. nick, A. r.; Studies on the assimilation and
storage of copper in crossbred sheep.
Ausir. ,/.
Agric. Res.. 5,511-544. (1954).

4. Hemingway, R. G., Inglis, ,1. S. S., and Brown,
N. A.: Effects of daily administration of lead
acetate and zinc sulphate during pregnancy on
the copper, lead, and zinc status of ewes and their
lambs.
Rec. Vel. Sci.. 5, 7-16. (1964).

5. Mills. C. F.: Zinc in ruminant nutrition. Annual
Report Rowett Research Institute, pp. 105-1 15,
1979.

6. Ott, E. A., Smith, W. H., Harrington, R. B., and
Beeson, W. M.: Zinc toxicity in ruminants; 1.
Effect of high levels of dietary zinc on gains, feed
consumption, and feed efficiency of lambs. ,/.
Animal Sci.. 25. 414-418. (1966).

1. Ott. E. A.. Smith. W. H., Harrington. R. B..
Stob. H. E., and Beeson, W. M,; Zinc toxicity in
ruminants: 111. Physiological changes in tissue«
and alterations in rumen metabolism in lambs. J.
Animal Sci.. 25, 424-431. (1966).

8. Saylor, W. W. and l.eachjr., R. M.; Intracellular
distribution of copper and zinc in sheep: Effect of
age and dietary levels of the metals, i.
,\\\'uir.. 110,
448-459. (1980).

9. Van der Berg, R., Levels, F. H. R , and Van der
Schee, W.: Breed differences in sheep with re-
spect to the accumulation of copper in the liver.
Vel. Quarterly. 5, 26-3!. (1983).

10. VanderSchee, W. Garret,sen, .1. W.,and Vander
Berg, R,: Effect of zincand molybdenum supple-
mentation of the feed concentrate on the storage
of copper in the liver of lambs,
l et. Quarterly. 2.
82-89. (1980).

11. Wiener. G.: Genetic variation in mineral metab-
olism of ruminants.
I\'roc. Sulr. Soc.. ^0.91-101.
(1971).

12. Wiener. G.: Review of genetic aspects of mineral
metabolism, with particular reference to copper
in sheep.
I.iveslock Prod. Sci.. 6, 223-232. (1979).

-ocr page 283-

INTRODUCTION

Although several authors describe differ-
ences in frequency and severity of osteo-
chondrosis between boars and sows (1,4, 5,
7), information concerning barrows is
lacking. It is of great importance to know
whether differences in sex many interfere
with the results of investigations, the ma-
jority of which on leg weakness and osteo-
chondrosis are carried out on pigs for
slaughter. Therefore, data of clinical and
pathological observations concerning leg
weakness and osteochondrosis in slaughter
pigs were analyzed.

MATERIAL AND METHODS

Clinical observations on leg weakness (8,9), as well as
pathological examinations on osteochondrosis (2, 3)
were carried out on gilts(n = 72) and barrows (n = 82)
intended for slaughter. The majority of the animals
belonged to the Dutch l.andrace breed; in each of the
two groups, however, 3 Pietrains and 5 and 4 Great
Yorkshire pigs were present respectively.
The clinical observations on leg weaknessconsisted of
visual examination of the animals from the front
(position and shape of the fore legs and the size of the
hooves), side (position and shape of the fore and hind
legs and distal parts of the legs) and rear (position and
shape of the hind legs and the size of the hooves). The
type and ainount of movement of the legs and hind
quarters of the pigs (8) were also observed.
The pathological examinations on osteochondrosis
were of three sorts: macroscopic (shape of the joints,
the occurrence of shrunken areas and the redness of
joint cartilage and the presence of joint cartilage le-
sions), radiological (the stages of structural changes,
especially in the predilection sites of osteochondral
lesions), and histological (the degree of osteochondral
lesions), A detailed description of scoring the histo-
logical lesions has been presented elsewhere (2),
The results of the clinical and pathological evalua-
tions of the gilts and barrows were compared using
the Student t-test, while the percentage of agreement
between the two evaluations per sex group were tested
with a X-test,

RESULTS

The severity of osteochondrosis
Pathological evaluations concerning the
severity of osteochondrosis shows that gilts
and barrows do not differ significantly,
with two exceptions (Table 1). The first is
the distal part of the ulna, in which signifi-
cantly worse lesions in barrows can be seen
on macroscopic evaluation. The second is
the medial femoral condyle, which on ma-
croscopic, radiological and histological
findings, has significantly more severe le-
sions in barrows.

Do gilts and barrows react similarly with
respect to leg weakness and
osteochondrosis?

p. G. van der WaP, P. C. van der Valk^, S. A.
Goedegebuure-\\ and G. van Essen\'

SUMMARY Clinical and pathological data concerning the degree of leg weakness and severity of
osteochondral lesions in gilts and harrows have heen compared. It became clear that the pathologi-
cal condition of the distal part of the tdna and the medial fetnoral condyle of gilts vva^ le.is .severe
than that of harrows. The clinical symptoms of leg weakrte.ss in gilts also tended to be le.is severe
than those in harrows.

175

Research Institute for Animal Production \'Schoonoord\', PO Box 501. 3700 AM Zeist, the Netherlands,
Dept. Vet, Medicine, State University Utrecht, Utrecht, the Netherlands.
Dept, Vet, Pathology, State University Utrecht, Utrecht, the Netherlands,

Tilt: vettrinarv Qi arterly, Vol, 5, No, 4, October 198.1

-ocr page 284-

The degree of leg weakness
The cHnical evaluations for leg weakness
show that barrows tend to be more severely
affected than gilts. The differences between
the two sex groups become significant
when the overall scores for leg weakness
are considered (Table 2).

Correlation between the pathological find-
ings and the degree of leg weakness

As can be seen from Table 3, the percen-
tages of agreement between the clinical ob-
servations on leg weakness and the patho-
logical examinations on osteochondrosis
of gilts and barrows are not significantly
different.

lable I. Mean scores of macroscopic, radiological and histological e.\\aminations of the status of osteochon-
drosis in gilts and barrows. A higher score indicates more severe osteochondral lesions.

gilts

barrows

n

X

SD

n

X

SD

t

P

proximal humerus

macroscopic

72

1.08

0.37

82

1.10

0.54

0.189

NS

radiological

71

2.10

0.86

82

1.83

1.05

1.720

NS

distal humerus

macroscopic

72

0.82

0.67

82

0.60

0.74

1.943

NS

proximal radius ulna

macroscopic

72

1.06

0.33

82

1.13

0.52

1.109

NS

distal ulna

macroscopic

72

1.93

1.73

81

2.53

1.79

2.107

<.05

radiological

72

2.28

1.74

81

2.77

1.40

1.914

NS

histological

72

3.03

1.16

81

3.26

1,08

1.278

NS

proximal femur

macroscopic

72

I.OI

0.46

81

1.02

0.53

0.134

NS

radiological

71

1.32

I.OI

82

1.29

1.01

0.191

NS

medial femoral condyle

macroscopic

72

2.21

1.06

81

2.78

1.45

2.747

<.01

radiological

70

2.24

1.12

82

3.12

1.26

4,509

<.001

histological

71

2.76

1.21

82

3.45

1.23

-3.484

<.001

DISCUSSION

Although in most experiments the groups
consist of gilts and barrows, little attention
has been paid to differences between the
two sexes concerning pathological (6) and
clinical findings in osteochondrosis. Osteo-
chondral lesions of the distal part of the
ulna and the medial femoral condyle are
found to be significantly more common in
barrows than in gilts, which is comparable
to the situation in boars and sows. There-
fore, it may be concluded that barrows
react similarly to boars, when compared
with gilts or sows (1.4, 7). With respect to
osteochondrosis, there are indications (un-
published data) that osteochondral lesions
are of greater severity in barrows than in
boars.

Table 2. Mean scores of the degree of leg weakness, based on clinical observations, in gilts and harrows.
A higher score indicates more severe clinical symptoms of leg weakness.

barrows
(n = 82)
X SD

gilts
In = 72)

SD

leg weakness score:
fore legs
hind legs
overall score\'

,1.28
.1.85
10.99

2.96
.1.6I
10.18

1.11
0.91
2.I

1.14
0.94
2.61

1.771 NS
1.621 NS
2.017 <.05

I One time the score of the fore legs and two times the score of the hind legs.

176 The Veterinary Qi arrerlv. Vol. 5. No. 4. October 198.1

-ocr page 285-

l able 3. Percentages of agreement between the status of osteochondrosis and the degree of leg weakness in
gilts and barrows.

gilts

(n = 72)

barrows
(n = 82)

percentage of agreement:

fore legs
hind legs
overall score\'

56.9
79.2
38.9

64.6
68.3
45.1

0.81
1.35
0.64

NS
NS
NS

Agreement in both the fore and hind legs.

The clinical observations on leg weakness
show that the locomotor system of gilts
tends to be less affected than that of bar-
rows. These differences, however, are less
distinct than those observed in the patho-
logical examinations. This may be because
the development of clinical signs is a conse-
quence of progression of osteochondrosis,
as was shown very distinctly for the fore
legs (8, 10, 11).

No statistical differences in the percentages
of agreement between the clinical and
pathological observations on gilts and bar-
rows could be found.

CONCLUSIONS

- The pathological examinations on os-
teochondrosis show that the distal part of
the ulna and the medial femoral condyle of
gilts is less severely affected than that of
barrows.

According to the clinical symptoms of
leg weakness, the locomotor system of gilts
appears to be less affected than that of
barrows.

10,

REFF.RFNCES

1. Empel, W.. Walach-Janiak, M,, and Fandre-
jewski. H.: Influencc of intensity of feeding and
protein body content on the incidence of osteo-
chondrosis in six month old pigs.
Ann. H\'ars.
Agric. Univ. .SOGW\'-AR. Vet.-Med.. \\0. 3V-4J.
(1980).

2. Goedegebuure, S. A., Hani. H. .1.. Valk, P. C.
van der. and Wal. P. G. van der: Osteochondro-
sis in six breeds of slaughter pigs. 1. A morpho-
logical investigation of the status of osteochon-
drosis in relation to breed and level of feeding.
Vei. Quari.. 2. 28-41. (1980).

3. Goedegebuure, S. A., Wal, P. G. van der, and
Valk, P. C. van der: Osteochondrosis in pigs. 11.
The relationship between the status of osteo-
chondrosis and the degree of leg weakness. 6th
Int. Pig Vet. Soc. Congress, Copenhagen, 1980,
p. 326.

Grondalen, T.: Osteochondrosis and arthrosis in
pigs. VI. Relationship to feed level and calcium,
phosphorus and protein levels in swine.
Acia
Vei. Scand..
15, 147-/69. (1974).
Nakano, T., Aherne, F. X., and Thompson, J.
R.: Effects of feed restriction, sex and diethylstil-
bestrol on the occurrence of joint lesions with
some histological and biochemical studies of the
articular cartilage of growing-finishing swine.
Can. J. Anim. Sei.. 59, 491-502. (1979).
Reiland, S., Ordell, N., Lundeheim, N., and
Olsson, S.-E.: Heredity of osteochondrosis, body
constitution a nd leg weakness in the pig. A corre-
lative investigation using progeny testing.
Ada
Radiol. Suppl..
358, 123-137. (1978).
Reiland. S.. Ordell-Gustafsson, N., Lundeheim,
N., and Swensson, T.: Do rapid growth rate and
a high percentage of meat produce a higher rate
of leg disorders?
Svin.sköisel. 71, (4). 34-35.
(1981)
(Abstr.: Anim. Breeding Ah.siraci.s. 50,
392. nr. 3249. (1982)).

Valk, P. C. van der, Wal, P. G. van der, and
Goedegebuure, S. A.: Osteochondrosis in pigs. I.
The value of clinical symptoms in osteochondro-
sis. 6th Int. Pig Vet. Soc. Congress, Copenhagen,
1980, p. 325.

Valk, P. C. van der, Wal, P. G. van der, and
Goedegebuure, S. A.: The relation betweenclini-
cal symptoms and pathological findings in osteo-
chondrosis in swine. In: Metabolic disorders in
farm animals. D. Giesecke, G. Dirksen & M.
Stangassinger(Eds), München, 1981,p. 182-186.
Valk, P. C. van der, Wal. P. G. van der, and
Goedegebuure, S. A.: The value of clinical symp-
toms of leg weakness in relation to osteochon-
drosis in swine. 7th Int. Pig Vet. Soc. Congress,
Mexico, 1982, p. 161.

Wal, P. G. van der, Valk, P. C. van der, and
Goedegebuure, S. A.: Drie jaar onderzoek naar
locotnotiestoornissen bij varkens.
l.andhouwk.
Tiidschr..
92, 428-432. (1980).

-ocr page 286-

TAXONOMY OF ISOSPORA SllS AND RE-
LATED COCCIDIAI. PARASITES

According to a recent classification of the
coccidia by Levine (37, 38,40), the coccidia
comprise the suborder of the Eimeriina
(Eimeriorina), in the order of the Eucocci-
diia (Eucoccidiorida). This order belongs
to the subclass Coccidia (Coccidiasina)
and the class Sporozoea (Sporozoasida),
which are part of the phylum Apicom-
plexa.

Nine families are included in the suborder
of the Eimeriina, three of which are para-
sites of mammals: Eimeriidae, Cryptospori-
diidae and Sarcocystidae. Eimeriidae and
Cryptosporidiidae have a complete life
cycle in one host. The life cycle of the
Sarcocystidae, on the other hand, has two
or more hosts, identified as intermediate
and definitive. The separation into genera
is based on the life cycle, the oocyst struc-
ture, and the localization of the various
stages in the intermediate host or definitive
host. It is in the subdivision into genera and
species that controversy exists among vari-
ous researchers. Before 1970, most cocci-
dia were thought to have a straightforward
single host intestinal life cycle. The detec-
tion of a complex life cycle of
Toxoplasma
in Felidae and the subsequent discovery of
other complex dual host life cycles in the
1970s rnarkedly changed the concepts on
the coccidae, specially those species with an
Isospora type of oocyst (20). According to
Levine (37, 38, 40) the Eimeriidae contain
the genera
Eimeria and Isopora, plus
others not occurring in domestic animals;
the Sarcocystidae have five genera:
Sarco-
cystis. Toxoplasma. Besnoita, Frenkelia,
and Arthrocystis: the Cryptosporidiidae
have only one genus:
Cryptosporidium. The
genus
Hammondia is distinguished from
the
Toxoplasma by some toxonomists for
its primarily intramuscular localization of
cysts in the intermediate host and its appar-
ent obligate dual host life cycle (31, 25.
30). Recently, another genus
Cytoisospora
or Levineia was created by respectively
Frenkel (24) and Dubey (18), based on the
presence of infective monozoic cysts in in-
termediate hosts such as rodents and cattle
(74). The genera
Cystoisospora and Toxo-
plasma
are included by different toxonom-
ists in either the Eimeriidae or Sarcocysti-
dae on the basis of the complete life cycle in
one host, the presence of intennediate
hosts, and ultrastructural morphology (72,
79, 64, 23, 74).

REVIEW PAPERS

Isospora suis infection in piglets. A review

J. H. Harleman\' and R. C. Meyer^

SUMMARY Recenlly several reports have heen published on the association «/Isospora suis with
diarrhea in piglets. A review is given of
I. suis infection in piglets, in which the taxonomy, life cycle,
pathogenicity, immunity, and treatment of
I. suis and related organisms are discussed.

In this review the term \'coccidia\' will be
used only to indicate members of the ge-
nera
Eimeria or Isospora.

1 IFE-CYCl.E OF ISOSPORA

Members of the genus isospora are para-
sites of the intestinal tract and have an obli-
gate intracellular merogony and gameto-
gony, single host life cycle, extra-intestinal
sporogony. and oocysts with two sporo-
cysts, each of which contains four sporo-
zoites (64, 23). Figure 1 is a scheinatic re-
presentation of a typical Isosporan life
cvcle.

I CTBA GEIGY Limited, K-I25.5I2. Toxicologische Pathologie. 4002 Basel. Switzerland.
- Department of Veterinary Pathobiology, University of Illinois at Urbana Champaign, 2001 S. Lincoln.
Urbana, Illinois 61801, U,S.A,

178

Tnr Vetkrin.«.rv Qi arterl v. Vol.. 5. No. 4, October 19«."!

-ocr page 287-

Inside the host, intesti-
nal epithelium

Outside the host

Unsporulated
oocyst

Sporogony
{sporulatior.)

Fig. I. Schematic representatioti ol a typical Isosporan life cycle.

Upon ingestion of the sporulated oocyst,
the motile infective stages, the sporozoites,
are released and enter a host cell. They
become meronts and initiate the first inulti-
plication cycle (merogony), which is asex-
ual. Nuclear division and growth produce
multiple merozoites in a meront, the num-
ber of which depends on the species of
coccidia. The meront ruptures the cell and
the released motile merozoites invade new
host cells to initiate a second generation of
meronts. Merogony continues for a num-
ber of generations, usually 1-3, again de-
pending upon the species. Eventually the
released merozoites produce the sexual
stages. Some merozoites become microga-
monts in which multiple nuclear divisions
take place and numerous microgametes are
formed. Other merozoites form macroga-
metes, which have one nucleus that does
not divide. A macrogamete is fertilized by
one microgamete to form a zygote (ga-
metogony), A wall of one or more layers
develops around the zygote to form an oo-
cyst, which is released into the lumen of the
gut and excreted in the feces. Outside the
body the oocyst sporulates (sporogony) to
the infective stage.

I fie Veterinary Qi arteri.v. Vol. 5, No. 4. October 198.1

179

-ocr page 288-

COCCIDIA OF SWINE (SUSSCROFASCROFA)

The first reports on Coccidia in swine were
made in 1878 by Zurn and Rivolta (81).
Currently about 10-15 species of coccidia
in swine are accepted. Levine (38) listed
eleven Eimeria species:
E. debliecki, E. cer-
donis, E. guevarai, E. neodebliecki, E. per-
minuta, E. polila, E. porci, E. scraba, E.
scrofae, E. spinosa, E. suis,
and he condi-
tionally accepted two species:
E. hetica and
E. residualis. Levine (37) accepted two
Isospora species: /. suis and I. almaiaensis.
Two other Isospora species of swine have
been reported: /.
neyrai by Rodriguez and
Herrera (59) and an unnamed species by
Shrivastav and Shah (73).

CHARACTERIZATION OF ISOSPORA SUIS

I. suis was first isolated and described by
Biester, and Blester and Murray in 1934(3,
7). After its original description, /.
suis has
been reported: /.
neyrai Rodriguez and
out the world: U.S.A. (81, 82), Russia(43),
Austria (35), Germany (10,45), Yugoslavia
(36), Canada (50), Poland (34), India (80).
Switzerland (33), England (52, 57), Bel-
gium (16), Nigeria (51), France (27, 84),
and possibly New Zealand (46).

The life cycle of this organism and its endo-
genous development was studied by Biester
and Murray (7), Vetterling (81), Cesario
(13), Lindsay
el al. (42), and Harleman
(29); Table 1 lists some of their results.
There are some disciepancies among the
reports of various researchers. Biester and
Murray (7) reported a 0.66 Mm thick,
double walled, yellow-brown oocyst with a
polar granule. Vetterling (81) and Cesario
(13) described the oocyst as having a single
wall, no polar body, and colorless. Lindsay
et al. (42) did not report on color and thick-
ness of the oocyst wall; they did report the
presence of a polar body. All reported an
absence of a micropyle, oocyst residium
and Stieda body. Vetterling (8 I) and Lind-
say
et al. (42) also observed an occasional
Caryospora type oocyst, which was con-
sidered to be an aberrant developmental
stage (a
Caryospora type oocyst has only
one sporocyst which contains eight sporo-
zoites). Accordingto Levine (39) the organ-
isms) described are likely to belong to the
same species.

o

\' C o ^
illl

CL ;

3 : O _

\' c;r Qi < I ii

^ 5

~ u

eat

a. o . ^

E ° 15 S E

o o

•j: .a Sd^i^ S

B s.

— ,c — i

2 S
g. 2

S 1 g s s

5 1 O a: < I

o

O (--4

E
o
O

^

E E

£
o

-ocr page 289-

/. suis may have an additional extra-
intestinal cycle besides a conventional
intra-intestinal cycle (29). Three asexual
generations were observed. The first gener-
ation meronts were found at 1-2 days p.i.
and produced 2-7 merozoites. At 3-4 days
p.i. the second generation of meronts was
prominent and produced 2-12 large mero-
zoites. At 4-5 days p.i. the third generation
of meronts was prominent and produced

4-24 small crescent shaped merozoites.
Mature sexual stages were observed from

5-8 days p.i. and were most numerous at
5-6 days p.i., which coincided with oocyst
excretion. The stages were present
throughout the intestinal tract but most
numerous in the distal half of the small
intestine, and in villous or luminal epithe-
lium. They were frequently located in a
parasitophorous vacule under the host cell
nucleus, which was displaced to the apical
portion of the cell. The second and third
generation meronts were similar to the one
asexual stage found in the preliminary
studies of Cesario ( 13) and the two types of
meronts in the studies of Lindsay £>/a/. (42).
Oocysts and late sexual stages were not
found from 8/9-11 days p.i. (29). At 8-9
days p.i. asexual stages were again found in
the intestinal epithelium. These stages were
morphologically similar to the second gen-
eration meronts and were frequently lo-
cated in the crypt epithelium. Their pres-
ence was associated with a marked
deterioration of the animals\'condition. At
11-14 days p.i, oocysts and sexual stages
were again present. These findings could
not be explained by reinfection because the
animals were kept on raised perforated
false bottoms, which reduced if not elim-
inated contact with feces. Also the prepat-
ent period of /.
suis is 5 days and it has a
sporulation period of four days. At the
earliest the piglets would be able to reinfect
themselves at approximately 14 days p.i.
I he second patent period of oocyst excre-
tion could selectively be transferred by in-
traperitoneal injection of liver/spleen or
intestinal lymph node homogenates from
piglets orally infected 24 to 48 hours pre-
viously with high doses of oocysts. No
extra-intestinal stages were found in experi-
ments by Stuart (76), in which liver and
spleen homogenates of mice and piglets
inoculated with /.
suis two to four weeks
previously were given orally to two two-
week old piglets. The differences in dos-
ages, route of inoculation, and time interval
between inoculation of the donor animal
and transfer may explain these differences.
Treatment with corticosteroids did not re-
sult in a patent infection in previously in-
fected piglets (76, 29).

PATHOGENICITY OF SWINE COCCIDIA

The potential pathogenicity of many swine
coccidia is unknown. Most species are gen-
erally thought to be of little importance
(37, 38, 54, 19), The species that have been
reported as causing clinical disease are:
E.
dehliecki
(4, 9), E. polita (61), E. scraha
(65), E. spinosa (83), E. suis (26) and I. suis
(7).

Recently, both in the U.S.A. and Europe
several reports have been published on dis-
ease associated with /.
suis in five to ten day
old piglets (32, 70, 82, 11, 50, 55, 21, 16).
The disease was characterized by a yellow
to gray, foul smelling diarrhea, marked de-
hydration, and occasional vomiting. Ne-
cropsy revealed villousatrophyandamark-
ed, sometimes necrotizing enteritis of the
small intestine especially of the middle and
distal jejunum and ileum. Morbidity and
mortality varied markedly and mixed in-
fection with other infectious agents were
reported. Simultaneous infection of /.
suis
with viruses resulted in more severe lesions
and clinical disease than with coccidia
alone (56, 21, 58).

Experimental infection of two-day-old
conventional piglets resulted in similar
clinical signs and lesions as observed in
field cases (75). Infection of 2-3 day old
gnotobiotic and conventionalized hyster-
ectomy derived piglets indicated that inoc-
culation with /.
suis produced biphasic
pathological lesions (29). Marked villous
atrophy, necrosis of the intestinal epithe-
lium, and diarrhea were found at 4-6 days
p.i. From 6-8 days p.i. the condition of the
animals stabilized and improved slightly,
which was associated with moderate vil-
lous atrophy and moderate to marked re-
generative changes in the small intestine.
At 8-10 days p.i. the condition of the ani-
mals deteriorated suddenly, which was cor-
related with marked diarrhea and acute
necrosis of the intestinal epithelium.

-ocr page 290-

including crypt epithelium, and focal ne-
crosis and cholestasis in the liver. It result-
ed in the death of many animals. The
animals recovered from 11-14 days p.i. The
intestinal changes were most prominent in
the distal half of the small intestine. These
changes correlated with the intra-intestinal
and postulated extra intestinal life cycle of
/. suis (29).

THE INTESTINAL Ft.ORA AND COCCIDIOSIS

The postulation of a significant role of the
intestinal flora in the pathogenesis of cocci-
dian infections is not a new concept. Had-
ley (1909), Cobbett and Smith (1910), and
Fantham (1910) suggested such a mechan-
ism (28, 15, 22). The intestinal flora is
known to act as a synergistic or additive
factor in viral, bacterial, and protozoan
intestinal infections such as feline pan-
leukopenia, swine dysentry, and enteric
flagellates (60, 12, 49, 10).
Preliminary studies by Cesario (13) in
gnotobiotic piglets with low dosages indi-
cated that /.
suis was able to cause a mod-
rate to severe diarrhea. Studies in gnoto-
biotic and conventionalized piglets
confirmed the role of /.
suis as a primary
pathogen of swine (29). The morphologic
changes induced by experimental infection
were similar in conventionalized and
gnotobiotic animals. The conventionalized
animals did have more enhanced clinical
symptoms and an earlier and higher mor-
tality than the gnotobiotic piglets infected
with /.
suis. These results suggest an oppor-
tunistic function rather than a synergistic
role of the intestinal flora in this disease.

182

IMMUNI rv TO COCCIDIAL INFEC LION

The immune response to coccidial para-
sites and its role in resistance to coccidial
infection is poorly characterized. Most
studies use excretion of oocysts as a cri-
terion for immune response or resistance.
Almost all work on immunity to coccidial
infection has been done with chickens or
small laboratory animals. These studies in-
dicate that there is a wide range in im-
munogenicity among the various species
and the immune responses of the host com-
prise the entire range of immune mediated
reactions also observed with other patho-
gens. In these reactions the asexual stages
are believed to be the most immunogenic
(67, 68, 69, 47, 79, 2).
Few studies have been reported on the im-
mune response or development of resis-
tance to coccidial infections in swine. Bies-
ter and Schwarte (5) reported that no
immunity to £.
dehiiecki occurred unless a
daily dose was continued for 10 days. In
contrast, Rommel found that a single in-
fection with 200 oocysts of
E. scraha or
20000 oocysts of
E. poiita resulted in an
immune state which declined after three to
four months (62). A mild degree of cross-
immunity existed between these two spe-
cies. Rommel also studied the effects of
immunosuppressive treatment on the devel-
opment of immunity to
E. .scraha (63).
Antilymphocyte serum and corticosteroid
treatment suppressed the development of
immunity to
E. scraha. but an established
immune response was only decreased by
corticosteroid treatment and was nog af-
fected by antilymphocyte serum. Rommel
and Heydorn (66) were unable to trans-
fer protective resistance with lymphocytes
from the intestinal lymph nodes in pigs.
This was most likely due to a lack of genetic
identity between donor and host as such
experiments were successfully performed
in other animals (66).

Results of Männer et al.. Matuschka and
Männer, and Stuart
el al. indicated that /.
suis infection produced a solid immunity
(44. 45. 77). In these studies, animals were
resistant to a challenge dose after initial
infection. Treatment with a single dose of
corticosteroids after initial infection with /.
suis did not hamper the development of
immunity or result in oocyst shedding (77).
These findings are supported by field re-
ports in which /.
.wis is found predomi-
nantly in younganimals. Kutzer (35)found
/. suis only in pigs younger than 3 months
of age. Yvore
et al. (84) encountered 1. suis
only in piglets. Indermühle (33) reported
that 55 per cent of all coccidial infections in
pigs under eleven weeks of age were caused
by I. suis. Matuschka and Männer (45)
found that 75 per cent of 300 two-week-old
piglets with oocysts in their feces were in-
fected with /.
suis. Wheat (82) found /. suis
predominantly in piglets and rarely in wean-
ed animals. Eustis and Nelson (21) report-

Tut Vetf-RINarv Qi arteri.v. Vol.. 5. No. 4, October 198.1

-ocr page 291-

ed that /. suis inlection was common in
piglets under 3 weeks of age. After an in-
itial outbreak in a carefully monitored,
previously /.
suis free, minimal disease
herd in which /.
suis was isolated initially
from all age groups, it was recovered later
only from young animals (52).
These reports and the fact that clinical dis-
ease is most prominent in 5-15 day old
piglets suggest that maternally transferred
immunity is of little protective value in I,
suis-infections (82).

The recurrence of oocysts in the feces upon
stress is not uncommon is Isospora infec-
tions (78); thus the stress of farrowing may
be partially responsible for the continuing
presence of /.
suis in a herd (14).
Results in our laboratory indicate that /.
suis can be recovered easily from pregnant
gilts or sows on farms with outbreaks of
coccidian related diarrheas in voung pig-
lets (48).

I REA I MENT OF SWINE COCClDiOSlS

Comparatively little information is avail-
able on the treatment of swine coccidiosis.
Biester and M urray (6) found little effect of
colloidal iodine on oocyst output. Sulfa-
guanidine, amprolium, nitrofurazone, mo-
nensin, and combined chlorotetracycline,
buquinolate, and lincomycin HCl were
used succesfully in reducing oocysts output
(I, 17, 65, 53, 57). Outbreaks of/,
suis were
prevented and treated by medicating the
drinking water with amprolium during the
first three weeks of life (14), or by in feed
amproliutn or monensin to sows for one
week before entry into and during stay in
the farrowing accommodation (37). Män-
ner
et ai. (44) reported the effects of lasa-
locid and halofuginon on experimental in-
fections with /.
suis in piglets. Halofuginon
eliminated oocyst production, but also
markedly reduced food consumption and
food efficiency and inhibited the develop-
ment of immunity. Lasalocid improved
food consumption, digestability, and
weight gain to uninfected control levels
and did not interfere with the development
of immunity. However, it did not prevent
the production of oocysts upon infection.
Disinfection as a preventive measure is dif-
ficult in coccidiosis, because of the resis-
tance of the oocyst to common disinfec-
tants. Five per cent ammonia in contact
with the oocysts for two hours is one of the
few effective methods (14, 71). Other
methods should be geared to reduction of
the number of oocysts in the environment
by frequent cleaning of the pens.

REFERENCES

1. Alicata. .1. E. and Willet, E. 1..: Observations on
the prophylactic and curative value ofsulfaqua-
nidine in swine coccidiosis.
Am. J. Vet. Res.. 7,
94-100. (1946).

2. Barriga, O. O.: The immunology of parasitic
infections. A handbook for physicians, veterin-
arians, and biologists. University Park Press,
Baltimore. 1981,

.1, Biester, H. E,: Isospora suis n.sp. from the pig.
In: Coccidia and coccidiosis of domestic game
and laboratory animals and of man. Ed. E. R.
Becker, Collegiate Press. Ames, p, 106-107, 1934.

4, Biester, H, E. and Murray, C,: Studies in infec-
tious enteritis of swine, IV, Intestinal coccidiosis,
J. Am. yet. Med. Assoc.. 75, 705-740. (1929).

5, Biester. H. E, and Schwarte, E, H,: Studies in
infectious enteritis of swine, VI, Immunity in
swine coccidiosis, ./,
Am. Vei. Med. A.s.wc.. 81,
.^58-375. (1932)

6, Biester, H, E, and Murray, C,: Studies in infec-
tious enteritis of swine. VII, Effects of the use of
colloidal iodine in swine coccidiosis, /
.Am. Vel.
Med. Assoc..
82, 79-83. (1933).

7, Biester, H. E, and Murray, C,: Studies in infec-
tious enteritis of swine. VIII.
Isospora suis n. sp.
in swine, ,/.
Am. Vei. Med. As.ioc.. »5,207-219,
(1934)

8, Boch, .1., Pezenburg, E,, and Rosenfeld, V,: Ein
Beitrag zur Kenntnis der Kokzidien der
Schweine,
Beri. Miimh. Tierärzll. Wschr.. 74,
449-451. (1961)

9, Boch. .1. and Wiesenhiitter, F,: Ueber einzelne
Stadien der endogenen Entvvicklung des Schwei-
nekoksids
Eimeria dehtiecki. Douwer 1921, Bert.
Miimh. Tierärzd. Wschr..
76, 236-238, (1963)

10, Boorman, G. A., Hooft, ,1, I, M,, van der Waaij,
O,, and van Noord, M. .1.: Synergistic role of
intestinal flagellates and normal intestinal bacte-
ria in a post weaning mortality of mice.
I.ah.
Anim. .Sci..
23, 187-193. (1973)

11, Brokken, E, S,: Coccidiosis in swine. In: Proc,
Am. Assoc. of Swine Prac., 1980,

12, Carlson, .1. H., Scott. F, W,,and Duncan. J, R.:
Feline panleukopenia, I, Pathogenesis in germ-
free and specific pathogen-free cats,
Vei. Paihoi..
14, 79-88. (1977)

13, Cesario, A. ,1,: Studies on Isospora suis in gnMo-
biotic swine. Thesis, University of Illinois at
Urbana-Champaign. 1980,

14, Clark, E, K,: Managing an outbreak ofcoccidio-
sis, Proc, Am, Assoc, of Swine Pract,, 1980.

15, Cobbett, I., and Smith, G, S,: An investigation of
the pathology of\'Cirouse-disease\',
J. Ilyg.. 10,
1-36. (1910).

16, Coussement, W.. Ducalelle, R., Geeraerts, G.,
and Berghen, P.: Baby pig diarrhea caused by
coccidiosis.
Vei. Quanerty. i. 57-60. (1981)

. 5, No. 4, Oc

183

rilH VF.TEKIN

198.1

-ocr page 292-

17. Deom, J. and Morlelmans, J.; Essai thérapeu-
tique de la coccidiose du porc par la nitrofu-
razone.
Ann. Méd. Vér. 98, 82-86. (1954).

18. Dubey, J. P.: Taxonomy of Sarcocwilis and
other coccidia of dogs and cats.
J. Am. Vei.
Med. As.u>e..
170, 778-782. (1977).

19. Dunlap, J. S.: Protozoa. In: Diseases of swine.
H. W. Dunne and A. D. Leman (ed.). Iowa State
Univ. Press., Ames, pp. 816-832, 1975.

20. Duszynski. D. W.: Who are the coccidia and do
we really know where they live. Proceedings of
the Sixteenth Annual Coccidiosis Conference, y.
Prolozooi. 28, 242-24Î. (1981).

21. Eustis, S. L.and Nelson, D. T.: Lesion associated
with coccidiosis in nursing piglets.
Vel. Paihol..
18. 21-28. (1981).

22. Fantham, H. B.: The morphology and life his-
tory of
Eimeria (Coeeidium) avium: A sporo-
zoon causing a fatal disease among young
grouse.
Proc. Zooi. Soc. London, 2, 672-689.
(1910).

23. Fayer, R. D.: Epidemiology of protozoan infec-
tions: The coccidia.
Vei. Parasiwi. 6 , 75-103,
(1980).

24. Frenkel, J. K.: Besnoiiia wallacei of cats and
rodents: with a reclassification of other cyst-
forming isosporoid coccidia.
J. Parasiiol.. 63,
611-628. (1977).

25. Frenkel. J. K. and Dubey, J. P.: Hammondia
hammondi
gen. nov. sp. nov., from domestic
cats, a new coccidian related to
Toxoplasma and
Sarcocyslis. Z. Parasilenkd.. 46.3-12. (1974).

26. Frenz.. O.: Beiträge zur Kennis der Schweine-
kokzidiose.
Dischl. Tierärzll. Wschr.. 32. 520,
(1924).

27. Guilhon, .1. and Orby, J.: Une nouvelle coccidie
du porc, en France.
Bull. Acad. Vél. Er.. 24,
325-326. (1951).

28. Hadley. P. B.: Studies in avian coccidiosis. 1.
White diarrhea of chicks. IL Roup of fowls.
Cen-
iralbl. Bacleriol. Parasilenkd. Infeklionskr..
50.
348-353. (1909).

29. Harleman. J. H.: Pathogenesis and life cycle of
Isispora suis in gnotobiotic and conventional-
ized piglets. Thesis, University of Illinois at Ur-
bana Champaign, 1982.

30. Hendricks, L. D.. Ernst. .1. V.. Courtney. C. H .
and Speer, C. A.:
Hammondia pardaiis sp. n.
(Sarcocystidae) from the ocelot. Felis pardaiis
and experimental infection of other felines. ./.
Prolozool.. 26. 39-43. (1979).

31. Heydorn, A. O.: Zum Lebenzyklus der kleinen
Form von
Isospora higemina des Hundes. 1.
Rind und Hund als mögliche Zwischenwirte.
Berk Münch. Tierärzll. mehr.. 86, 323-329.
(1973).

32. Hoefling. D.: Coccidiosis as a cause of baby pig
diarrhea.
J. Am. Vel. A.i.mc.. \\7i. 873. (1978).

33. Indermühle, N. A.: Endoparasitenbefall beim
Schwein.
Schweiz. Arch. Tierhlkd.. 120, 513-
525. (1978).

34. Janeczek. M.: Fauna kokcydiow swin w Polsce.
Wiad. Parazyiol.. ]3. 87-91. (1967).

35. Kutzer. E.: Ueber die Kokzidien des Schweines
in Oesterreich.
Z. Parasilenkd.. 19. 541-547.
(19601.

36. Lazic. R.: Prilog poznavanju rasirenosti kokcid-
ija kod swinja u okolini Pristine.
Vel. Gias., 27,
113-118. (1973).

37. Levine, N. D.: Protozoan parasites of domestic
animalsand of man. Burgess, Minneapolis, 1973.

38. Levine, N. D.: Textbook of Veterinary Parasito-
logy. Burgess, Minneapolis, 1978.

39. Levine, N. D.: Personal communication, 1981.

40. Levine, N. D.: Taxonomy and life cycles of Coc-
cidia. In: The biology of the coccidia. Ed. P. L.
Long, University Park Press, Baltimore, pp. 1-
33, 1982.

4L Levine, N. D., Corliss, J. O., Cox, F. E. G.,
Deroux, G., Grain, J., Honigberg, B. M., Lee-
dale, G. F., Loeblich. A. R.. Lom. .L, Lynn, D.,
Merinfeld, E. G., Page, F. C., Poljansky. G.,
Sprague, V., Vavra, J., and Wallace, F. G.: A
newlv revised classification of the protozoa.
J.
Prolozooi.,
27. 37-58. (1980).

42. Lindsay, D. S., Stuart. B. P., Wheat, B. E., and
Ernst,
J. v.: Edogenous development of the
swine coccidium,
Isospora suis. Biester 1934. J.
Parasiiol..
66, 771-779. (1980).

43. Mandrussov, A. F.: Coccidia ofdomestic pigand
wild boar in Byelorussia. In: Progress in Proto-
zoology 111. Nauka Leningrad, 1969.

44. Männer, K., Matuschka, F. R., and Seehawer,
J.: Einfluss einer Monoinfektion mit
Isopsora
suis
und ihre Behandlung mit Halofuginon und
Lasalocid auf die Aufzuchtleistungen. Ver-
dauungskoeffizienten und die stoffliche Zusam-
mensetzung der Ganztierkörper frühabgesetzter
Ferkel.
Berl. Münch. Tierärzll. Wschr.. 94. 25-

(198!).

45. Matuschka, F. R. and Männer, K.: Die Entwick-
lung experimentell mit
Isospora suis infizierter
Absatzferkel als Modellfall für die Wirksamkeit
von Lasalocid und Halofuginon auf Kokzidien.
Zeniralhi. Bakierioi.. Mikrohiol. Hvg. I. Ahl.
Orig. A..
248, 565-574. (1981).

46. McKenna. P. B.: The identity and occurrence of
coccidia species in some New Zealand pigs.
N.Z.
Vei. J..
6, 99-101, (1975).

47. Mesfin, G. M. and Bellamy, J. E. C.: Immunoge-
nicity of the different stages of
Eimeria faicifor-
mis var pragen.sis. Vel. Parasiiol..
7, 87-93. (19

48. Meyer. R. C.: Personal communication, 1982.

49. Meyer, R. C., Simon, ,L, and Byerly, C. S.: The
etiology of swine dysentery. 111. The role of select-
ed gram-negative obligate anaerobes.
Vel. Pa-
ihol..
12, 46-54. (1975).

50. Morin. M.. Robinson. Y.. and Turgeon. D.: In-
testinal coccidiosis in baby pig diarrhea.
Can.
Vei. J..
21. 65. (1980).

51. Olufemi. B. E. and Oyewale. J. O.: Coccidiosis in
indigenous pigs in Ibadan, Nigeria.
Ann. Trop.
Med. Parasiwi..
75, 25-26. (1981).

52. O\'Neill, P. A. and Parfaitt, ,L W.; Observation
on
Isospora suis infection in a minimal disease
pig herd.
Vel. Rec.. 98, 321-323. (1976).

53. Onawunmi, A. and Todd, A. C.: Suppression
and control of experimentally induced porcine
coccidiosis with
Chlortetracycline combination,
buquinolate, and lincomycin hydrochloride.
Am. J. Vei. Res.. 6 5 7-66 0. (1976).

54. Pellerdy. L. P.: Coccidia and Coccidiosis. 2nd
ed., Verlag Paul Parey, Berlin, 1974.

-ocr page 293-

55. Roberts. L.; Coccidial infection in diarrheaofun-
weaned piglets. Proc. Int. Pig. Vet. Soc. Copen-
hagen. p. 278, 1980.

56. Roberts, I.., Walker, E. .1., Snodgrass, D. R., and
.Angus, K. W.: Diarrhoea in unweaned piglets
associated with rotavirus and coccidial infection.
l ei. Ree.. 107. 156-157. (1980).

57. Roberts. L. and Walker, E. J.: Coccidiosis in
pigs.
Vet. Ree.. 108, 62. (1981).

58. Roberts. L. and Walker, E. J.: Field study of
coccidial and rotaviral diarrhea in unweaned pig-
lets.
Vei. Rec.. 110, //-/J, (1982).

59. Rodriguez, R. .1. and Herrera, .1. I..: Revision de
los genros: Eimeria e Isospora {Protozoa: Eime-
ridae) dol
Sii.s scrofa donie.slica (1..). Rev. Iher.
Para.ulo/..
31. 1-/3. (1971).

60. Rohovsky, M. W. and Griesemer. R. A.: Experi-
mental feline infectious enteritis in the germ-
free cat.
Pai/i. Vei.. 4. 391-410, (1967).

61. Rommel, M.: Verlauf der Ehneria .scraha und E.
polila
Infektion in vollempfänglichen Ferkeln
und Läuferschweinen.
Berl. Münch. Tierärzil.
W.schr.,
83, 181-185, (1970).

62. Rommel. M.: Ausbildung und Dauer der Immu-
nität gegen
Eimeria .scraha (Henry, 1931) and E.
pulila
(Pellerdy. 1949). Berl. .Münch. Tierärzil.
Wschr.,
83. 236-240. (1970h).

63. Rommel. M.: Die Wirkung von Antilympho-
zyten serum und Kortikosteroiden auf den Ue-
bervölkerungseffekt und die Immunität bei der
Eimeria scraha. Infektion des Schweines. Zen-
iralhl. Velerinärmed. Reihe B,
17. 797-805,
(1970c).

64. Rommel. M.: Vergleichende Darstellung der
Entwieklungsbiologie der Gattungen
Sarcocys-
lis. Erenkelia. Isospora. Cysioisospora. Ham-
mondia, To.xop/asma
und Besnoila. /.. Parasi-
lenkd.,
57, 269-283, (1978)

65. Rommel, M. and Ipczynski, V.: Der Lebenszy-
klus des Schweinekoksids
Eimeria.scrahaiHenry,
1931). Berl. Münch. Tierärzil. Wschr., HO. 65-79,
(1967).

66. Rommel, M. and Heydorn, A. O.: Versuche zur
Uebertragung der Immunität gegen
Eimeria In-
fektionen durch Lymphozyten. Z.
Parasilenkd..
36, 242-250, (1971).

67. Rose, M. E.: Immunity. In: The Coccidia, Eime-
ria. Isospora. To.voplasma,
and related genera.
Eds. D. M. Hammond and P. L. I.ong, Univer-
sity Park Press, Baltimore, pp. 296-342, 1974.

68. Rose, M. E.: Immune Response of chickens to
coccidia and coccidiosis. In: Avian Coccidiosis.
Eds. P. L. Long
el al. British Poultry Science
Ltd. Edinburgh, pp. 296-342. 1978.

69. Rose, M. F. and Hesketh, P.: I mmunity to cocci-
diosis: T-lymphocytes or B-lymphocyte deficient
animals,
/nfecl. /mmun., 26.630-637, (/979).

70. Sangster, L. T.. Stuart, B. P.. William, D..L,and
Bedell, D. M.: Coccidiosis associated with scours
in baby pigs.
Vel. Med. Small .Anim. Clin.. 73.
I3I7-I3I9, (1978).

71. Schneider, D., Ayeni, A. O., and Dürr, U.: Zur
Resistenz von Kokzidienooeysten gegen Chemi-
kalien. /)«(/!.
Tierärzil. Wschr.. 80. 541-562.
565-588. (1973)

72. Scholtyseck, E.: T oxonomy of coccidia. Proc.
Int. Congr. Parasitol. 3rd. vol. L, p. 9, 1974.

73. Schrivastav, H. 0. P. and Shah, H. L.: Coccidia
of pigs in Madhya Pradesh, with description of
the sporulated oocysts of seven species,
/ndian
Vel. J.,
45, 204-2/2, (/968).

74. Smith, D. D.: The sarcocystidae: Sarcocyslis,
Frenkelia, Toxoplasma, Besnoila. Hammondia
and Cysioisospora. J. Prolozooi. 28, 262-266.
(1981)

75. Stuart, B. P., Lindsay, D. S., Ernst, J. V., and
Gosser. H. S.:
Iso.spora suis enteritis in piglets.
Vel. Palhol.. 17, 84-93, (1980).

76. Stuart. B. P., Bedell, D. M.. and Lindsay, D. S.:
Coccidiosis in swine. A search for extra-
intestinal stages of
Isospora suis. Vel. Ree.. 110,
82-83, (1982)

11. Stuart, B. P., Sisk, D. B.. Bedell, D. M., and
Gosser, H. S.: Demonstration of immunity
against
Isospora suis in Swine. Vel. Parasiloi. 9,
185-191, (1982).

78. Todd, K. S.: Discussion of work on Isospora sp.
/ Prolozool., 28, 247, (1981)

79. Todd, K. S. and Ernst, J. V.: Coccidia of mam-
mals except man. In.: Parasitic protozoa. Vol.
III. Ed. J. P. Kreier, Academic Press. New York,
pp. 71-100, 1977.

80. Upadhyay, A. N. and Ahluwalia, S. S.: A note on
pathogenesis of coccidia of pigs.
Indian Vei. J.,
55, 829-830. (1978).

81. Vetterling, J. M.: The coccidia {Protozoa: Eime-
riidae) of swine. Thesis, University of Illinois at
Urbana-Champaign, 1965.

82. Wheat, B. E.: Pathogenesis of the swine coccidia
in natural and experimental infection and the life
cycles of two Eimeria species. Thesis. University
of Illinois at Urbana Champaign, 1979.

83. Wiesenhiitler, E.: Ein Beitrag zur Kenntnis der
endogenen Entwicklung von
Eimeria spinosa des
Schweines.
Berk Münch. Tierärzil. Wschr.. 75,
172-173, (1962).

84. Yvore, P., Pelloille, M.. Bernard, F., and Cothe-
net, G.: Les coccidiosis du porc: Espèces présen-
tes en France. Essais d\'infestations expérimen-
tales.
Rec. Méd. Véi.. \\i2. 25-32, (1976)

KV Ql ARTtRi.v, Vol.. 5, No. 4, OrroBF.R 1983

185

-ocr page 294-

THE VETERINARY SCENE

Intravenous regional analgesia for surgery
of the limbs in goats

G. O. Babalola\' and B. O. Oke2

SUMMARY Intravenous regional analgesia (IVRA) has been achieved in twelve West African
Dwarf (WA D) goats in a total of 35 trials with 2 per cent iidocaine hydrochloride without any
significant complications.

E.xperimentai analgesia was effected 25 times on the limbs of seven goats. Analgesia was also
produced 10 times on the limbs of five goats and a major orthopaedic procedure (amputation)
performed on the anaesthetized iimhs and digits. The analgesia produced was found to be adequate
for the procedure.

The comparative values of this method of regional analgesia are discussed.

INTRODUCTION

Intravenous regional analgesia(IVRA),an
anaesthetic technique described by Bier (4)
and re-introduced by Holmes( 12), involves
in man the injection of a local anaes-
thetic into a superficial vein of the limb
below a tourniquet. Analgesia is then pro-
duced in the part of the limb distal to the
tourniquet.

The pharmacology, toxicity, medical
value, and application of this form of
anaesthesia have been extensively discuss-
ed in the medical literature (12, 3, 6, 1,7, 2,
20).

Intravenous regional analgesia has also
been succesfully applied in veterinary prac-
tice. However, most reports concern region-
al analgesia of the bovine lower limb or
foot (13, 15, 21, 17). It has also been de-
scribed in respect of the dog (10).
Regional nerve block analgesia is of ob-
vious advantage in ruminants and various
methods are available (18, 5). In small ru-
minants, these methods are less easily ap-
plied than in their larger counterpart, ob-
viously because of small size. I n the tropics,
sheep and goat are mainly reared under an
extensive system of husbandry and are
thereforecommonly predisposed to various
kinds of foot and digital conditions, promi-
nent among which are trap wounds ot vary-
ing severity. Digital or phalangeal ampu-
tation may be indicated in some of these
cases.

This paper presents an account of trials
with intravenous regional analgesia effect-
ed with 2 per cent Iidocaine hydrochloride
for surgery of the distal portion of the limb
in WAD goats.

MATHRIAI.S AND MEIHODS

Twelve clinically normal WAD goats were used in
these trials. Seven goats were used for the e.xperimen-
tai analgesia and five for the surgical analgesia of the
limb.

the number of times each animal was used ranged
from three to five, with intervals of at least live days
between successive trials. Different legs were used
each time during the experimental stage.

Regional analgesia of the forelinth

fhc animal was cast on lateral recumbency with the
leg to be anaesthetized lowermost. A rubber tourni-
quet (Esniarch rubber bandage) about i cm wide and
20 cm long was securely applied above the elbow
joint. I he medial aspect of the arm was thoroughly
shaved and disinfected. The cephalic vein was located
in the middle third of the forearm where it crossed to
the anterior part of the limb from the medial aspect.
After proper cleaning and disinfecting of this area,
ml of a 2 percent Iidocaine hydrochloride (xylocaine;
ASTRA Sodertalje, Sweden) was injected into the
vein.

Department of Veterinary Surgery and Reproduction, University of Ibadan, Ibadan. Nigeria.
Department of Veterinary Anatomy, University of Ibadan, Ibadan, Nigeria.

Tilt VtrtRINARY Ql ARTfRLY, Vol.. 5. No. 4. OcTOHtR 198.1

186

-ocr page 295-

I\'able I. Distribution of the amputation performed on the hmbs of five animals.

Average duration
of operation

l imb used

Number of
animals used

Region of
amputations

Number of
amputations

Medial claw 3

Limb (at 3

midmetacarpal level)

Left

Hindlimb

Medial claw 2

Limb (at 2

midmetatarsal level)

left

Porelimb

30 minutes
28 minutes

24 minutes
30 minutes

Regional analgesia oj ihe hindtimh

The animal was cast on lateral recumbency with the
leg to be anaesthetized uppermost. The lateral aspect
of the limb was shaved, cleansed and disinfected. The
rubber tourniquet was applied securely above the
hock. The recurrent tarsal vein was located in the
groove in front of the gastrocnemius (Archilles)
tendon. The skin over the area was disinfected and an
injection of 3-4 ml of 2 per cent lidocaine hydrochlo-
ride was made into the vein.

1 ranquilization with xylaxine (Rompun; Bayer Le-
verkussen) at a dosage rate of 0.06-0.12 ml per 10 kg
was carried out on the few occasions when animals
were stubborn and resent tourniquet and other mani-
pulations.

Assessment of analgesia was based on response to pin
pricks on the skin in the fetlock region.
1 he tourniquet was released after 30^5 minutes as
this was thought to be long enough for operations on
the extremity and also to avoid serious ischaemic
necrosis.

Loss of sensation was assumed to be cotnplete when
there was total lack of response to pin pricks. The
interval between the injection of lidocaine hydrochlo-
ride and total loss of sensation was regarded as the
induction lime.

Surgery

Intravenous regional analgesia was induced on each
leg as described. I he amputation of the claw was then
carried out at the level of the first phalanx as de-
scribed byOehme(l6). After about 10-14 days post
operative, the same leg was subjected to the same
method of producing analgesia and the leg now am-
putated higher up at the mid-metacarpal or mid-
metatarsal level.

1 able 2, Results of trials with Intravenous Regional Analgesia Time values are given in minutes.

•Animal

No, of

Interval

of time between Induction

Maximum time

Return of

No,

trials

application of tourniquet time

allowed for

reflexes

and Xylocaine injection (min.)

anaesth, (min.)

(min.)

3

6.3

4.6

35.0

4.6

(i.

4

6,75

4.5

35.0

3.75

Ci,

4

8.5

3,6

40.0

5.25

3

8.6

4.0

38.3

3.6

3

5.3

5.3

41.6

6.0

3

6.2

5.3

33,3

4,3

(i-

5

6.2

5.0

.34.0

6.0

I hi- VirrrRiNAKV Qi akterlv. Vol. 5. No. 4, Octorer 1983

As proper ambulation would be totally sacrificed if
two limbs were involved in the amputation, different
animals were used for the amputation of different
limbs, as shown in Table 1.

187

RESULTS

Loss of sensation began immediately fol-
lowing administration of tbe anaesthetic.
Response to pin pricks of the skin around
the fetlock became gradually weaker until
no more response was noticed. Analgesia
lasted as long as the tourniquet was in
place.

The intensitivity and muscular relaxation
produced was adequate for the surgery per-
formed, The tourniquet also produced a
bloodless field of operation. Table 2 pre-
sents the results of the trials on the animals.
Complications observed were restricted to
post-analgesic lameness which seldom last-
ed more than 10-20 minutes.

-ocr page 296-

DISCUSSION

Several attempts have been made to deter-
mine the mode of action of IVRA. In nerve
conduction experiments during IVRA,
Adams
et al.(\\) implicated the nerve as the
site of action. The role of ischaemia and
vascular continuity has been described (3,
19, 2, 11).

The analgesia produced in our goats was
prompt, and complete recovery was also
experienced shortly after removal of the
tourniquet. It was observed that where the
average interval between application of
tourniquet and injection of xylocaine was
longer, the induction time tended to be
shorter. This and the fact that analgesia
lasted as long as the tourniquet was in place
further emphasized the role of ischaemia in
the development of analgesia on the limbs.
There is a danger of ischaemic necrosis if
the tourniquet is left in place too long. In
the human patient the danger of tourniquet
discomfort and ischaemic necrosis is re-
duced by putting a second pneumatic tour-
niquet distal to the first and then alternate-
ly reinflating or deflating either of them
(7). Moreover, the patient complains when
there is discomfort. It is unlikely that surgi-
cal manipulations involving the limb of a
goat would be so protracted as to necessi-
tate the tourniquet being put on for too
long.

The manifestation of the deleterious effect
of the tourniquet observed in this work is a
mild, short-lived post-analgesic lameness
on the treated limb.

Two types of reactions occur when a local
anaesthetic enters the general circulation at
toxic levels. These are cardiovascular and
central nervous symptoms (6, 20, 14).
Toxic reactions can be avoided by reduc-
tion of the total amount of anaesthetic. The
issue of dosage has been investigated by
workers on the human patient (6, 11).
Although the issue of dosage of anaesthetic
in IVRA has not been seriously tackled in
veterinary practice, severe toxic symptoms
have been reported at the dosage level at
which the method finds application. How-
ever, clinical parameters such as pulse, res-
piration, heart rate, and the condition of
the mucous membranes must be monitored
before, during, and after the procedure in
order to assess the cardiovascular system
function.

Intravenous regional analgesia has found a
place in veterinary practice. It was de-
scribed recently (8) for surgery of the bovine
foot.

Intravenous regional analgesia has the fol-
lowing advantages:

1. It does not involve injection of anaes-
thetic into many sites.

2. It is accomplished more quickly.

3. Analgesia develops more rapidly and
recovery from it is fast.

4. Small volumes of anaesthetics are re-
quired.

5. Special skill is not demanded, as the
subcutaneous veins are easily located.

Modifications of the technique described
here can be adopted according to the site of
the lesion and convenience of the surgeon.
For instance, if the lesion is located more
distally, the tourniquet may be applied in
the mid-metatarsal or mid-metacarpal re-
gion, a superficial vein identified distally,
and a smaller volume of the anaesthetic
injected. Exsanguination was not con-
sidered necessary in the application of this
technique in goats. This form of analgesia
is indicated in goats for the removal of
interdigital cysts, interdigital papillomata,
surgical treatment of wounds of the foot,
lower legamputation,and any othercondi-
tions of the distal limb requiring short sur-
gical procedure.

Flemming (9), working in the Department
of Anaesthesia of the Medical School in
Lagos, Nigeria, found that TVRA\' was a
method which could be used under very
primitive conditions by a doctor with many
cases to attend to, with little help, with very
limited equipment, and with few drugs.
That situation aptly describes veterinary
practice in this part of the world outside the
Universities; IVRA should therefore find a
good place with the field veterinarian in his
practice and his contact with food animals.

REFERENCES

F Adams, J. P., Dealy, E. .F, and Kenmore, P. I.:
Intravenous Regional Anaesthesia in Hand Sur-
gery.
J. Bone Joint Surgery, 46-A, 811-816,
(1964).

2. Atkinson, D. I.: The mode of action of intrave-
nous regional anaesthesia.
Acta Anaesth. Scan-
dinar. Suppl..
.16, 131-134. (1969).

3. Bell, H. M., Slatter, E. M., and Harris, W. E.j
Regional anaesthesia with intravenous Iidocaine,
/ Aw. Med. A.s.soc.. 186, 544-549. (1963).

The Vhterin.arv qiiarrerlv, Vol. 5. No. 4. October 198:

-ocr page 297-

Bier. A.: Ueber einen neuen Weg lol<ale Anaes-
thesie an den Gliedmassen zu erzeugen.
Anh.
Klin. Chir..
86. 1007-1016. (1908) (ciied hy Hol-
mes 1963).

Collin. C. W.: A technique to produce analgesia
of the hind digits of cattle.
Vel. Rec.. 15.833-834.

(1963).

Deacock. A. R. de C. and Simpson. W. T.: Fatal
reactions to lidocaine.
Anaesthesia. I\'). 217-221.

(1964).

Dumbar. R. W. and Maze, R. I.: Intravenous
regional anaesthesia: Experience with 779 cases.
Anaesth. and Analg.. 46, 806-813. (1967).
Edwards, G. B.: Intravenous regional anaesthe-
sia of the bovine foot.
In Practice. 3, (6). (1981).
Flemming, S. A.: Safety and usefulness of intra-
venous regional anaesthesia.
Acta Anaesth.
Scandinav. Suppl..
36, 21-25. (1969).
Hall, L. W.: Wright\'s Veterinary Anaesthesia
and Analgesia. Bailliere, Tindall and Cox,
London, England, 1966.

Harris, W. H.: Choice of anaesthetic agent for
intravenous regional anaesthesia.
Acta Anaesth.
Scandinav. Suppl..
36, 46-52. (1969).
Holmes, C. McK.: Intravenous regional analge-
sia. A useful method of producing analgesia of
the limbs.
Lancet. 1, 245-247. (1963).

13. Kirillov, M. N.: Intravenous retrograde anaes-
thesia with procaine.
Veterinariva Moscow.. 36,
36-37. (1959). Abstr. Vet. Bull. 30. 865. (I960).

14. Lumb. W. V. and Jones. E. W.: Veterinary
Anaesthesia. Lea and Febiger, Philadelphia.
1973.

15. Manohar. M., Kumar, R., and Tyagi, R. P, S.:
Studies on intravenous retrograde regional
anaesthesia of the forelimb in buffalo calves.
The
Br. Vet. J..
127. 401-407. (1971).

16. Oehme. F, W. and Prier, .L E.: Textbook of large
animal surgery. Williams and Wilkins, Bal-
timore, 1974.

Prentice, D. E., Wyn-Jones, G., Jones, R. S., and
dagger, D. W.: Intravenous regional anaesthesia
of the bovine foot.
Vet. Rec..94.293-295, (1974).
Raker, C. W.: Regional anaesthesia of the bovine
foot.
J. Am. Vet. Med. Assoc.. 128, 238-239
(1956).

19. Sorbie, C. and Chaca, P.: Regional anaesthesia
by the intravenous route.
Br. Med. J.. \\ . 957-960,
(1965).

20. Steinhaus, J. E,: Pharmacology of intravenous
local anaesthetics.
Acta Anaesth. Scandinav.
Suppl.,
36, 71-78, (1969).

21. Weaver. A. D.: Intravenous local anaesthesia of
the lower limb in cattle. 7.
Am. Vet. Med. Assoc.
160, 55-57. (1972).

17

18

NOTICE FOR AUTHORS

In general authors should prepare their papers
according to the\'Uniform requirements for manu-
scripts submitted to biomedical journals\', also
known as the \'Vancouver style\'.
Manuscripts should be written in English and
submitted in triplicate (One copy should be label-
led as master copy and should contain the original
illustrations, graphs, diagrams, tables etc.. suita-
ble for reproduction). They should be presented in
a form that can readily be set by the printer, i.e.
they should be typewritten, double-spaced, on
one side of the paper only, lllustrationsand tables
should be supplied on separate sheets in a clear
drawn (e.g. Indian ink) or typewritten form, so
that photographic plates can be made. Photo-
graphs should be submitted on glazed white
paper. X-ray pictures on film or paper. The ap-
proximate position of 1 ables and Figures should
be indicated on the manuscript. The paper should
commence w ith an abstract of up to 150 words.
SI units should be used.

References in the text should be indicated by figu-
res (in brackets) corresponding exactly with the
bibliography at the end of each paper. Please state
the following particulars: (I) name and initials of
author(s), (2) title of paper, (3) name of journal,
volume, opening page last page and (in brackets)
year of issue. Where booksareconcerned alsostate
residence and name of publisher.
The text of the paper should be arranged into
sections. In general please follow the lay out and
style of recent numbers of this journal. Complete
instructions (and full text of the \'Vancouver
style\') for authors can be obtained from the editor-
ial office on request.

-ocr page 298-

SHORT COMMUNICATIONS

The effect of furazolidone on the adrenal
glands of the chicken

B. H. Ali\'

SUMMARY I. In the chicken, the weights of the adrenal and thyroid glands (as percentages of
body weight) were selectively increased following adnurdstration offitrazoiidone (0.04 per cent wj iv
in the feed, 10 days).

2. The increase in the weight of the adrenal glands most prohahly represents hypertrophy of the
corte.x, as the amount of catecholamines in the glands was unaffected hy furazolidone.

3. Furazolidone (0.04 per cent w/u\', 10 days)produced a small reduction in the concentration of
cholesterol in the adrenals. The concentration of ascorbic acid in the gland was una ffected by the
drug.

INTRODUCTION

It has been reported by Plam. Magnus,
Grobecker and Jonsson (8) that the admin-
istration of furazohdone (500 mg/ kg, oral-
ly) to the rat reduces the amount of cate-
cholamines in the adrenal medulla by
about 30 per cent. In the chicken, furazo-
lidone (given in the feed at a concentration
of 0.04 per cent by weight for one week or
0.01 per cent w/ w for three weeks) has been
reported to increase the level of corticos-
terone in plasma (9) and it was suggested
that the drug produced a non-specific
\'stressor\' effect.

An apparent increase in the weight of the
adrenal glands in chickens treated with fu-
razolidone (0.04 per cent w w 10 days) led
us to examine the effect of the drug on this
organ. The amount of catecholamines in
the adrenal medulla and several parame-
ters of adreno-cortical function were deter-
mined. In all the following experiments,
furazolidone was given to the chickens in
the feed, at a concentration of0.04 per cent
w w, for 10 days, which is the recommend-
ed therapeutic dose (British pharmaco-
poeia, Veterinary, 1977).

MATERIALS AND METHODS

Birds Chickens (T-line) were obtained from the
Poultry Research Center. Roslin. The birds (8 weeks
old) were housed in the Wellcome Animal Research
Unit in cages containing a deep litter of white wood
shavings. Each cage 1110 .\\ 70 .x 60 cm) accommodated
to 4 birds.

Chickens were kept at a temperature of 21-24° C. a
relative humidity of 50-60 percent, and with ten hours
of artificial light daily. Lhe birds were fed a diet (layer
mash) which was free from growth-promoting and
anticoccidial agents. Food and water were given
ad
Hhitum.

Blood was withdrawn from a v^ ing vein by means of
a heparini/ed syringe fitted with a 21
G needle, and
spun dow n in a refrigerated centrifuge (5° C) at 900g
for 20 min to separate plasma.

Catecholamines were estiinated Ouoromctrically by
the trihydoxyindole tnethod. which has been fully
described by Ali and Bartlet (I).

Cholesterol was measured in the plasma b\\ the
inethod of Z.latkis, 7.ak and Boyle (II), and in the
adrenals by that of Knobil. Hagney. Wilder and
Briggs (6).

CHucose was determined in plasma by the glucose
oxidase method (5. 10),

Ascorbic acid concentration in the adrenal was esti-
mated bv the method of Maickel (7),

Department of Pharmacology, Royal (Dick) School of Veterinary Studies, Edinburgh EH9 IQH, ll.K.
Present adress; Department of Medicine, Pharmacology and Toxicology, Faculty of Veterinary Science,
University of Khartoum. Sudan,

190

The Veterinary Qi arreri.v, Vol.. 5, No. 4, October I98.V

-ocr page 299-

Siatislu al analysis values reported are means, with The drug had no effect on the conccntra-

thestat,darderrorofthe,^ean(±s.e.m).andwiththe tions of aSCOrbic add in the adrenal glands,

number of observations (m parenthsis). 1 he student i i , , , , ■ " S\'"""-\'\'

(t) test was used to estimate the signifieanee of differ- o"" 0\' Cholesterol and glucose m plasma (p

enees between the means. A probability (p) value of > 0.1 ) in each instance. Table 2).
more than 0.05 is considered insignificant.

RFSt\'t.rs Effect of furazolidone on organ weight

, ,. , , , , The weights of the adrenal glands, heart,

Influetu eo furazolidone on the catechola- p.^^eas and thyroid glands were com-

mmes m the adrenals ^^^ furazolidone-treated

Adrenaline and noradrenaline were meas- .^ckerels (Table 3). Only the adrenal
ured m the adrenal glands o control and g^^j, ^^^ ^

furazo idone-treated cockerels. The drug jency to increase in weight (g), and this

d.d not affect the amount or the concentra- increase did not reach significance (p >
tion of either amine in the adrenal glands

(p > 0.1 in each instance, Table 1 ), However, when the organ weights wereex-

Effect of furazohdone on concentration of pressed as percentages of body weight, sig-

ascorhic acid and cholesterol in the adre- nificant increases were found in the values

nal. and cholesterol and glucose in plasma of the adrenal (p < 0.05) and the thyroid

Treatment of cockerels with furazolidone gland (p < 0.01 ), The weights of the heart

produced a small and statistically insignifi- and the pancreas were not significantly af-

cant (p > 0.05) reduction in the concentra- fected by the drug (p > 0.1 in each in-

tion of cholesterol in the adrenal glands. stance).

Table I. Effect of furazolidone (0.04% w w, 10 days) on catecholamines in the adrenal glands of cockerels
(aged 9 weeks at slaughter).

control furazolidone p (treatment)

noradrenaline (Mg adrenal glands) 260 ± 41 (4) 347 ± 55 (6) >0.1

noradrenaline (Mg g tissue) 4790 ± 1700 (4) 4810 ± 900 (6) >0.1

adrenaline (Mg adrenal glands) 240 ± 34 (4) 366 ± 60 (6) >0.1

adrenaline (Mg g tissue) 2670 ± 400 (4) 2440 ± 500 (6) >0.1

The values in the table are means ± S.E.M. (number of chickens).

Table 2. Effect of furazolidone (0.04% w w, 10 days) on concentrations of cholesterol and a.scorbic acid in
the adrenal glands, and cholesterol and glucose in plasma in cockerels (9 weeks old at slaughter).

_ control furazolidone p (treatment)

adrenal cholesterol (mg g tissue) 35 ± I (5) 32 ± 2 (5) >0.05

adrenal ascorbic acid (Mg 100 mg tissue) 271 ± 22 (5) 267 ± 13 (5) >0.1

plasma cholesterol (mg 100 ml) 154 ± 4 (5) 154 ± 6 (5) >0,1

plasma glucose (mM) I 1.0 ±0.2 (6) 11.4 0,4 (6) >0.1

I he \\alues in the table are means ± S.E.M. (number of chickens).

Table 3. The effect of furazolidone (0,04% w w, 10 days) on organ weights in cockerels (9 weeks),

(g) Organ weights % of body weight

control furazolidone control furazolidone

adrenal glands 0,0846 ± 0,0048 (5) 0.1002 ± 0.066 (5) 0.01 15 ± 0.004 (5) 0.0168 ± 0.0019 (5)*

heart 3,1400 ± 0,1200 (5) 2.5700 ± 0.2400 (6) 0.4295 ± 0.0133 (5) 0.4443 ± 0.0310 (6)

pancreas 1.9900 ± 0.9900 (5) 1.8200 ± 0.1600 (5) 0.2716 ± 0.0092 (5) 0.0141 ± 0.0217 (6)

thyroid glands 0.0816 ± 0.0034 (5) 0.0775 ± 0.0071 (6) 0.111 ± 0.0002 (5) 0.0133 ± 0.0006 (6)»*

I he values in Ihe table are means ± S.E.M. (number of chickens).

The asterisks mark a significant increase in organ weights in the furazolidone-treated chickens (♦ p < 0.05,
p < 0.01).

Illl: Vl-ThKlN.^RV Qt ,^RlfcRLV. Vl)l., 5. No. 4. OcTOBtR 198,3 |91

-ocr page 300-

DISCUSSION REFERENCES

The amount of catecholamines in the adre- \'
nal glands was not affected by furazo-
lidone. Thus, any effect of the drug on
adrenal weight would most probably be 2.
due to an effect on the cortex.

As the furazolidone-treated chickens grew
less than the controls (2) one would expect
the organ weights of the treated birds to be
smaller than those of the controls. How-
4.
ever, the adrenal glands in chickens given
furazolidone tended to be larger than those
in controls. This effect on the adrenal ^
weight was selective, since the weights of
the pancreas, heart and thyroid gland (g)
were not increased by the treatment. The
influence of the drug on the weights of the
adrenal and thyroid glands attained signifi-
cance when the weights were expressed as
7.
percentages of body weight, both glands
being enlarged in the treated birds.

It is known that \'stress\' can be assessed by 8.
measuring the depletion of ascorbic acid
and cholesterol in the adrenals, and the
concentration of glucose and cholesterol
in plasma (3). Other changes result- 9.
ing from an increase in adrenal activity
include an elevation of plasma corticos-
terone, involution of the lymphoid tissue |
q
(thymus, spleen, and particularly the bursa
of Fabricius), and changes in the number of
leucocytes. The suggestion of Sidorov and
Luders (9) that furazolidone is a \'stress\'
agent in chickens is of dubious validity, be-
cause the fluorimeteric method used for
measuring corticosterone in their experi-
ment is neither specific nor accurate in
measuring avian cortiscosterone (4). It can-
not be said with certainty from our experi-
ments that furazolidone has caused \'stress\'
in the birds. Experiments to determine the
more sensitive indicators of \'stress\' (viz,
plasma corticosterone by specific and accu-
rate method, and differential leucocyte
count) are still required.

ACKNOWLEDGEMENTS

The help of Dr. A. L. Bartlet is greatly appreciated.
Furazolidone was kindly made available by Eaton
Laboratories.

Ali, B. H. and Bartlet, A. 1..: Inhibition of mo-
noamine oxidase in chickens and ducklings by an
antimicrobial metabolite of furazolidone.
Quan.
./. Exp. Phy.siol..
67, 69-70. (1982 a).
Ali, B. H. and Bartlet, A. I..: Anorexia and anta-
gonism to thiamin utilization in furazolidone-
treated poultry.
Quan. ./. E.xp. Physio!.. 67. 437-
448. a982 h)\'

Freeman. B. M.: Stress and the domestic fowl: a
physiological appraisal.
World\'s Pouiiry Science
Journal.
27, 263-275. (!97l).
Freeman. B. M.. Manning, A, C. C.,and Flack,
I. H.: Habituation by the immature fowl in re-
sponse to repeated injections of corticotropin,
Brit. Pauli. Sei.. 20. 39!-399. (1979).
Hugget, A, St, G, and Nixon, D, A.: Enzymatic
determination of blood glucose.
Biochem. J.. 66,
!2 P. (1957).

Knobil, E., Hagney, M. G., Wilder, E. J., and
\'Briggs, F. N.: Simplified method for determina-
tion of total adrenal cholesterol.
Proc. Soc. Exp.
Biol. Med..
87, 48-50. (1954).
Maickel, R. P.: A rapid procedure for the deter-
mination of adrenal ascorbic acid. Application
of Sullivan & Clarke method to tissue.
Ana!
Biochem..
I, 498-501. (1960).
Palm, D., Magnus, U., Grobecker, H,. and
.lonsson, .1,: Hemmung der Monoamin oxydase
durch bakteriostatisch wirksame Nitrofuran De-
rivative,
Naun. Schm. Arch. Pharmak. Exp.
Path..
256, 281-300. (1967).
Sidorov. I. and t.iiders, H.: Untersuchungendes
Plasma Corticosteron Spiegels von KUken nach
oraler Applikation von Furazolidon.
Deui. Tier-
anz!. Wschr.. n. 375-378. (1971).
Trinder, P.: Determination of blood glucose
using 4-aminophenazone as oxygen acceptor.
J.
Clin. Path..
22, 246. (1969).
Zlatkis, A., Zak, B.. and Boyle, A.: .A new-
method for the direct deter mi nation of serum cho-
lesterol, y.
l.ah. Clin. Chem.. 41.486-492. (1953).

The-: Veterin.arv Qi arteri v. Vol. 5, No. 4, October 198.1

192

-ocr page 301-

(Vervolg samenvaningen van pag. 800)

Effect of injection site on the bioavailabi-
lity of an Oxytetracycline formulation in
ruminant calves

Nouws, .1. F. M. and Vree, T. B.: The Veterinarv
Quarierly. 5. (4). 165-170. (1983).

Samenvalling Bij een zestal kalveren werd het effect
van de injectieplaats op het bloedspiegelverloop van
oxytetracycline nagegaan. Een 10%-oxytetracycline
formulering werd daartoe achtereenvolgens op een
viertal plaatsen geïnjiceerd: intramusculair in (I) nek,
(2) schouder en (3) achterhand en subcutaan in de (4)
nek. De dosering bedroeg 18,3 1,25 mg kg.
De hoogste plasma piekconcentratie van OTC
{Cniax:6,9 ± 0.82 /ug ml) en de beste biologische be-
schikbaarheid in de eerste 52 uur na injectie werd
verkregen na i.m. injectie inde schouder. Injectie inde
achterhand resulteerde in de laatste biologische be-
schikbaarheid. Echter 76 uur na injectie bleek de bio-
logische beschikbaarheid, verkregen na i.m. injectie in
schouder en nek. statistisch niet verschillend van el-
kaar te zijn.

De subcutane injectie in de hals en de i.m. toediening
in de achterhand resulteerde in een duidelijke irritatie
op de plaats van injectie. De lage OTC concentraties,
die bij deze laatste 2 injectieplaatsen in de eindfase van
de concentratie-tijdscurve gemeten konden worden,
zijn vermoedelijk te wijten aan de voornoemde weef-
selirritaties.

Breed differences in sheep with respect to
the interaction between zmc and the accu-
mulation of copper in the liver

Schee. W. van der. Assem. ü. H. van den. and Berg.
R. vander:
The Velerinary Quarierly. 5,(4). 171-176.
(1983).

Samenvalling Bij schapen werd de invloed van de
verstrekking van Zn op de accumulatie van Cu in de
lever bestudeerd.

Bij een relatief hoog Cu-gehalte van het voeder resul-
teerde toevoeging van Zn aan het krachtvoeder ineen
verlaging van het Cu-niveau in de lever bij het Texel.se
ras en de kruising Texel x Fries melkschaap. Bij het
ras Fries melkschaap werd geen invloed van het Zn
gevonden.

Op grond van deze resultaten kan worden geconclu-
deerd dat bij schapen de mutuele interactie tussen Cu
en Zn afhankelijk kan zijn van genetische factoren.

Do gilts and barrows react similarly with
respect to leg weakness and osteochondro-
sis?

Wal. P. (1. van der. Valk. P. C. van der. Goedege-
huure. S. A., and Essen. G. van:
The Velerinary Quar-
terly. 5. (4).I75-I77. (1983).

Samenvalling Klinische en patholoog-anatomische
gegevens van gellen en borgen met betrekking tot de
male van leg weakness en osteochondrosis zijn verge-
leken. Het werd duidelijk dat de patholoog anatomi-
sche conditie van het distale deel van de ulna en van de
mediale femur condyl van gelten beter was dan die
van borgen. De klinische symptomen van leg weak-
ness bij gelten leken eveneens minder ernstig dan
die bij "morgen.

Isospora suis infection in piglets. A review

Harleman, ,1. H. and Meyer, R. C.: The Veterinary
Quarterly.
5, (4). 178-185. (1983).

.Samenvatting In de laatste jaren zijn meerdere pu-
blikaties verschenen over de associatie van
Isospora
suis
en diarrhee in biggen. Een overzicht van Isospora
suis
in biggen met taxonomie, levenscyclus, pathogeni-
teit, immuniteit en behandeling van /.
suis en ver-
wante organismen wordt gegeven.

Intravenous regional analgesia for surgery
of the limbs in goats

Babalola, G. O. and Oke. B. O.: The Veterinary
Quarierly,
5. (4). 186-189. (1983).

Samenvatting Intraveneuze geleidingsanalgesie
(I.G.A.) werd zonder complicaties van betekenis ver-
kregen bij 12 West-Afrikaanse dwerggeiten bij een
totaal van 35 onderzoeken met
2% lidocaïnehydro-
chloride.

Een experimentele analgesic werd 25 maal aan de
ledematen van 7 geiten tot stand gebracht. Analgesie
werd eveneens 10 keer aan de ledematen van 5 geiten
ten uitvoer gelegd en een grote orthopedische ingreep
(amputatie) van de verdoofde ledematen en tenen
werd verricht. De verkregen analgesie bleek vol-
doende voor de ingreep.

De vergelijkbare waarden van de geleidingsanalgesie-
methode worden besproken.

The effect of furazolidone on the adrenal
glands of the chicken

Ali, B. H.: The Veterinarv Quarterly, 5, (4), 190-192,
(1983).

Samenvatting I. Bij de kip nam het gewicht van de
bijnieren en van de schildklier (als percentages van
het lichaamsgewicht) selectief toe, nadat furazolidone
(0,04 gew. %, gedurende 10 dagen) in het voer was
togegediend.

2. De gewichtstoeneming van de bijnieren duidt
zeer waarschijnlijk op hypertrofie van de schors,
aangezien de hoeveelheid catecholaminen in de bij-
nieren niet door furazolidone was beïnvloed.

3. Furazolidon (0,04 gew. %. gedurende 10 dagen)
veroorzaakte een geringe daling van het cholesterol-
gehalte in de bij-nieren. Het gehalte aan ascorbine-
zuur van de bij-nieren werd door het middel niet be-
ïnvloed.

-ocr page 302-

Bijscholing pluimveekeurmeester tot
keurmeesters slachtdieren en vlees

Bijscholing dierenartsen voor keuring
pluimvee, en slachtdieren en vlees

In de toekomst zal een integratie van organisa-
tie en taken plaatshebben tussen de tot dusver
separaat van elkaar opererende roodvleeskeu-
ring en pluimveekeuring, een en ander binnen
de nieuwe Rijkskeuringsdienst voor Vee en
Vlees (R.V.V.). In verband met deze integratie
en het gericht zijn van keuringsdierenartsen en
keurmeesters op één der beide takken, zal het
nodig zijn aan weerszijden bijscholingscursus-
sen te verzorgen.

De eerste bijscholingscursus voor pluimvee-
keurmeesters tot keurmeesters van slachtdieren
en vlees loopt momenteel. Voor de bijscholing
over en weer van roodvlees- en pluimveekeu-
ringsdierenartsen zijn programma\'s opgesteld.

Pluimveekeurmeesiers

Gebleken is dat circa 30 pluimveekeurmeesters
bereid zijn eventueel te zijner tijd een functie in
de roodvleeskeuring te aanvaarden. Uit deze
gegadigden werd een voorselectie gemaakt, re-
kening houdend met de vooropleiding, ge-
schiktheid, landelijke spreiding en lokale bo-
ventalligheid. Na overleg met de Projektgroep
K.V.V. werden tenslotte de definitieve deelne-
merslijsten opgesteld voorde 2 geplande cursus-
sen, elk met 12 personen.
De cursussen bestaan uit deel 1, vleeskennis, dat
te Haarlem wordt gegeven en deel 11, de eigen-
lijke keurmeestersopleiding die te Weert plaats
heeft. Het examen voor deel 1 van cursus 1 (2
mei-I juli 1983) is inmiddels dooralle kandida-
ten met goed gevolg afgelegd en deel II is van
start gegaan (29 augustus-8 december 1983). De
tweede groep zal in de periode van 21 november
1983 tot en met 20 januari 1984 de vleeskennis
op peil brengen, terwijl de eigenlijk keurmees-
tersopleiding zal volgen van februari-april 1984.

Keuringsdierenartsen

Zoals reeds gezegd zal een aantal rood vleeskeu-
ringsdierenartsen moeten worden bijgeschoold
tot officiële dierenarts pluimveekeuring en zul-
len pluimveekeuringsdierenartsen een cursus
roodvleeskeuring moeten volgen, en wel dege-
nen die momenteel als full-time pluimveekeu-
ringsdierenarts werkzaam zijn.
In beide gevallen zullen de volgende onderwer-
pen zijn opgenomen:

MEDEDELINGEN

vleesproduktie en -consumptie;
- vleeskeuring (onderzoek, keuring, merking,
certificering) en wettelijke aspecten;
vleeskwaliteit en
-- slachtafvallen.

Het theoretische gedeelte van de bijscholing zal
in groepsverband plaatsvinden; voor het prakti-
sche gedeelte zijn groepsexcursies en individu-
ele stages bij (pluimvee) vleeskeuringsdiensten
voorzien. Gedacht wordt het voorgestelde pro-
gramma in februari maart 1984 te organiseren.

BESMETTE1.I.1KE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 16 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m .11 augustus 198.3 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

12 gemeenten.

1 geval

-3 gevallen

2 gevallen
2 gevallen
2 gevallen
I geval

I geval

Rotkreupel

Totaal 12 gevallen in

Groningen

Friesland

Drenthe

Gelderland

Utrecht

Noord-Holland
Zuid-Holland

Vogelcholera

Totaal I geval in Noord-Brabant.
Hondsdolheid

T otaal I geval in (ironingen.

Dierziektenbulletin nr. 17 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 1 t m 15 september 198,3 ver-
meldt het volgende aantal gevallen van aangifteplich-
tige besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 11 gevallen in I I gemeenten.

Friesland .3 gevallen

Drenthe 5 gevallen

Overijssel 2 gevallen

Zeeland 1 geval

de

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 303-

Schurft

lotaal I geval in Drenthe.

VARKENSPEST
Italië

Bij een telex van 12 september 198,1 liet de Veterinaire
Dienst te Rome weten, dat wederom twee uitbraken
van varkenspest waren gemeld in het land:

op 7 september in de regio Toscane, provincie
Grossetto, gemeente Manciano; op het bedrijf
waren 206 jonge mestvarkens en 618 biggen aan-
wezig. Van de biggen waren er 12,1 ziek en 74
gestorven. De dichtsthijzinde bedrijven zijn op
een afstand van één kilometer gelegen,
op 9 september in de regio Sardinië, provincie
Cagliari, gemeente Capoterra; op het bedrijf
waren 625 varkens aanwezig, waarvan 12 ziek en
12 gestorven. Het betrof een geïsoleerd bedrijf.
De veterinair-politionele maatregelen als voorzien in
E.G.-richtlijn 80 217 zijn toegepast.

West-Duitsland

Op 12 september 198.1 maakte de Veterinaire Dienst
te Bonn melding van een tweetal nieuwe gevallen van
varkenspest in het land:

op 2 september in Beieren, district Unterfranken,
arrondissment Kitzingen;

op 6 september in Noord Rijnland-Westfalen, dis-
trict Münster, arrondissement Coesfeld.
Alle op de bedrijven aanwezige varkens zijn afge-
maakt. De noodzakelijke veterinair-politionele maat-
regelen zijn genomen.

PARAMYXO-VIRUS
Denemarken

Volgens een telex d.d. 13 september 1983 van de
Veterinaire Dienst te Kopenhagen is in augustus
paramyxo-virus ziekte gediagnostiseerd bij verschei-
dene kudden duiven in [)enemarken.
De verantwoordelijke virus-stam is in sterke mate
identiek gebleken aan het paramyxo-virus type I, wat
de laatste maanden reeds in Groot-Brittannië en in
enkele landen op het Europese vasteland was gecon-
stateerd.

De ziekte heeft alléén duiven getroffen.

DOORLOPENDE AGENDA

1983

Oktober:

16 Nationaal Studenten Concours (Vet. Stud. Rij-
vereniging \'De Solleysel\'), Houten (pag. 793).

18 PAO-D cursus: Bijzondere vleestechnologie
(pag. 693).

18 Ciroep Cieneeskunde van het Varken
K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

18 21 Week I cursus P.A.O. Groep Praktici Cirote
Huisdieren.

21 W.P.S.A.-Dag, lAC-Wageningen.

25 Ned. Zoötechni.sche Vereniging. Najaarsbijeen-
komst. Ede (pag. 782).

25- 28 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

27 V.V.D.O.-dag. Onderwerp: \'Ketenbegeleiding\';
De Uithof, Utrecht; 10.00 uur (pag. 782).

28 Orthopädische Fortbildungskurs \'Pferd\' (A),
Wien.

November:

I 4 Week HI cursus P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

3 Kring Dierenartsen Cielderse Vallei. Vergade-
ring.

3 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
avond.

3 4 Europäische Fachtagung \'Managementsfra-
gen in spezialisierten Milchviehbetrieben\', Lu-
xembourg (pag. 804).

3- 5 29. Jahrestagung der DVG-Fachgruppe
•Kleintierkrankheiten\' (A), Hannover.

8-11 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Cirote Huisdieren.

8 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren. Zwolle).

10 Ver. van Directeuren van Ciem. Slachthuizenen
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

11 \'Leven met schimmels\'. Symposium, Amsterdam
(pag. 614).

15 PAO-D: Klinische avond grote huisdieren.

16 19 25. Internationale Arbeitstagung ange-
wandte Ethologie bei Haustieren, Freiburg (pag.
782).

17 PAO-D: Klinische Middag Vakgroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier, De Uithof,
Utrecht.

17 Ned. Ver. van Microbiologie, Sectie Levensmid-
delenmicrobiologie. SytnposiuTTi: \'Eigen werk\'.
Delft (tel. 015-7891 II).

17 Ciroep Geneesk. van het Kleine Huisdier. Verga-
dering. Voordracht van prof. dr. M. C. Horzinek
over entstof en entingen bij honden. Hotel
Noord-Brabant, Utrecht, aanvang 20.00 uur.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

18 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Rind\' (A),
Wien.

18 . 19 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D.
Cursus A, beginnerscursus en cursus B, vervolg-
cursus (pag. 694).

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

24 25 PAO-D cursus Geiten, Klin. Inw. ziekten.
Utrecht.

25 27 2. Internationaler Kongreli der Deutschen
Gesellschaft für Magnetfeld-Medizin e. V.,
Mainz.

29 Werkgroep Varken Noord Nederland, Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Morra 2. Drachten.

30 — 2 dec. International Symposium on Animalsas

Waste C^onverters. Wageningen (pag. 371).

December:

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

8 Groep Cieneeskunde van het Rund. Bijeenkomst.

8 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

8 9 PAO-D cursus: Anaesthesiologie bij kleine
huisdieren.

-ocr page 304-

11 — 16 AO-VET Kurse 1983 Davos. Schwei/(pag.

574).

12 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

13 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

13 Werl<groep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren. Zwolle).

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. l.eden-
vergadering.

15-16 PAO-D cursus: Begeleiding van melkveebe-
drijven, Buitenpraktijk, Bunnik.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984

Januari:

14 Symposium \'Infectieuze peritonitis en leukemie
bij de kat\'. Utrecht (pag. 735).

14 15 Seminar\'Klinische Hämatologie\'mit Inten-
sivübungen, München (pag. 687).

24 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).

Februari:

21 22 CLO-Studiedagen 1984.

23—24 17. Tagung über Physiologie und Patholo-
gie der Fortpflanzung (DVG u. DGfZ)(A), Han-
nover.

23—24 Tagung über \'Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung\', Hannover.

Maart:

6 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).
11 14 12th Symposium of European Assoc. for

Aquatic Mammals, Nice (France) (pag. 804).
19 6 april Cursus Medische Mycologie 1984,
Baarn.

April:

4 8 3. Welt-Kaninchenkongreli, Rom.
6 8 British Small Anim. Vet. Assoc. Annual

Congress. Londen (pag. 728).
10 -13 11. Tagung der Deutschen Gesellschaft für

Parasitologie, Bad Harzburg.
13 15 Voorjaarsdagen 1984, Amsterdam.
16 19 2. WeltkongreßfürSchaf-und Rinderzucht,
Pretoria.

24 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren. Zwolle).

Mel:

30 3 juni 19th International Symposium on the
History of Veterinary Medicine, Pula (Yugosla-
via).

11 12 .lahresversammlung der Schweiz. Ver. für
Kleintiermedizin, Luzern (pag. 687).

23- 25 2nd Symposium on Computer Applications
in Veterinary Medicine, Mississippi, USA (pag.
728).

CONGRESSEN

Europäische Fachtagung: \'Manage-
mentfragen in spezialisierten Milch-
viehbetrieben\'

Luxemburg, 3.-4. November 1983

Die Deutsche Landwirtschafts-Gesellschaft veran-
staltet in Zusammenarbeit mit den Luxemburgischen
Landwirtschaftsministerium und Luxemburgischen
Bauernverband am 3. und 4. November 1983 im
Europazentrum in Luxemburg eine Europäische
Fachtagung.

Inlichlingen: Deutsche Landwirtschafts-Gesellschaft,
Zimmerweg 16, D-6000 Frankfurt am Main, Telefon
0611 7168-254. anfordern, en op het red.-secretariaat.

12th Symposium of European Asso-
ciation for Aquatic Mammals
Nice (France), 11-14 March, 1984

Call for papers

\'1 he European Association for Aquatic Mammals is
arranging its twelfth symposium in Nice in France
and will be held from Sunday 11th March up to and
including Wednesday 14th March 1984. This meeting
will be organized in close cooperation with Marine-
land Zoo. Marine Cote d\'Azur in Antibes.
The topics of the next symposium will deal with hus-
band ry og aquatic mammals including catching, trans-
port, medical care, conservation, training and origi-
nal investigations. The programme will include
theoretical and practical aspects, infonnal round
table discussions and social meetings.
This year there will be two special topics:

1. Eye-pruhleins in marine mammals (one morning):
Chairman: Dr. M. K. StoskopL National Aqua-
rium, Pier 3, 501 East Pratt Street. Baltimore,
Maryland 21202, U.S.A.

2. Reprochiciion in marine mammals (all Wednes-
day):

A. Ceiaeea: Chairmen: Dr, B. O. Rakenand Mrs.
L, Muuki, Vet, and trainer at Kolm4rdens
Djurpark, S-61023, Kolmarden, Sweden,

B, Pinnipeds: Chairmen: Dr, A, G, (ireenwood
(Zoo Vel.) Hainsworth House, Damens Lane.
Keighley, Yorkshire BD22 7AR, Great Britain
and Mr. K. de Groot, Trainer at Dolfirado.
Stein, the Netherlands.

I he President-Elect is responsible lor arranging the
Scientific Programme of this meeting. .Anyone who
would like to present a paper, please contact him
and or one of the chairmen of the special topics.
I he authors are requested to submit the title of the
suggested papers as soon as possible. The deadline
date will be 1st November 1983. An abstract or short
summary of the presentation must be in hands of the
coordinator/if/iir? the 15th of November 1983.
.Address: A. W. van Foreest, DVM (Presidcnt-
Elect coordinator scientific Programme). Van l.en-
nepweg 7, 6862 BK Oosterbeek, The Netherlands, tel.
85 (area code)-333730.

-ocr page 305-

VRAAG EN ANTWOORD
Castratie van katten

Vraag

De Nederlandse samenleving wordt al
jarenlang geconfronteerd met een groot
kattenoverschot en een toename van het
aantal verwilderde katten.
De werkgroep katten, waarin een aantal
dierenbeschermings- en kattenorganisaties
zitting hebben, van de Commissie
Gezondheidszorg en Welzijn
Gezelschapsdieren, houdt zich op dit moment
intensief met deze problematiek bezig. Een
van de middelen om deze toename van de
katten populatie tegen te gaan is de castratie
van poes en kater. Binnen de werkgroep doet
zich nu de vraag voor, gezien het feit dat
castratie op zo jong mogelijke leeftijd
wenselijk wordt geacht, op welke zo vroeg
mogelijke leeftijd castratie van het mannelijke
en vrouwelijke dier nog mogelijk is zonder
dat dit een negatieve invloed heeft op het
gedrag en de ontwikkeling van het dier.

Antwoord

Op deze vraagstelling werd door de Vakgroep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier het
volgende antwoord geformuleerd:

De bovengenoemde vraag naar de leeftijd
waarop katten gecastreerd zouden kunnen
worden, is reden geweest enige literatuur te
raadplegen. Hierbij is vooral aandacht
besteed aan de gevolgen van castratie op
jeugdige leeftijd voor de ontwikkeling van de
urinewegen (bij de kater) en voor het gedrag.
Bij histologisch onderzoek (I) van jeugdig (5
maanden) gecastreerde katers werd op de
leeftijd van 10 maanden een urethra-omtrek
gemeten die niet significant verschilde van de
urethra-omtrek van ongecastreerde katers van
10 maanden oud.

Castratie van katers op jeugdige leeftijd
voorkomt in sterke mate de door vele
eigenaren als ongewenst ervaren gedragingen (2)
(vechten, zwerven en sproeien). Verder
ontwikkelen deze dieren weinig of geen
masculiene exterieurkenmerken (3). Voorts
wordt het functioneren van de dieren niet
beïnvloed, wat onder meer kan blijken uit het
feit dat jacht- en prooivanggedrag zich
normaal ontwikkelen. In tegenstelling tot bij
de kater, waar castratie leidt tot
demasculinisatie van het exterieur, heeft
castratie van poezen geen gevolgen voor het
exterieur.

Samenvattend kan gesteld worden, dat er
geen waarnemingen zijn gepubliceerd, die de
castratie van mannelijke en vrouwelijke
katten op jeugdige leeftijd (5 maanden en
ouder) in de weg staan.

I.ITERATUUR

1. Herron, M. A.: The effect of prepubertal
castration on the penile urethra of the cat.
J.
Am. Vet. Med. A.uoc..
160, 20«, (1972).

2. Hart, B, L,: Effects of castration on fighting,
roaming and urine spraying in adult male cats.
J. M. Vet. Med. /4163, 290, (1973).

3. Hart, B, 1.,: Feline Behaviour, Vet, Pract, Publ,
Co, Santa Barbara, Calif,, U,S,A„ 1980.

Prof. dr. E. H. Kampelmacher
Vice-President W.V.A.

Tijdens het recente wereldcongres te Perth
werd prof. dr. E. H, Kampelmacher gekozen
tot vice-president van de World Veterinary
Association (WVA),

Prof. Kampelmacher werd verleden jaar reeds
benoemd tot Member of the Bureau als
vertegenwoordiger in het bestuur van alle
specialisten-verenigingen. Tijdens de laatste
zitting van het permanente committee werd
deze functie omgezet in vice-presidentschap,
opnieuw met de speciale inbreng namens de
specialisten-verenigingen. De benoeming is
voor vier jaar.

Correctie codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

Datum ingang: I oktober 1983

Code Produktnaam Firma Prijs

075 Duoprim Wellcome ƒ 20,96 (was ƒ 23.17)

Pag.
4

-ocr page 306-

Rijksdienst voor de keuring
van vee en vlees ingesteld

Minister ir. G. J. M. Bral<s (landbouw en
visserij) heeft in overeenstemming met de
staatssecretaris van welzijn, volksgezondheid
en cultuur, met ingang van 19 september
1983 de Rijksdienst voor de keuring van vee
en vlees ingesteld. Deze rijksdienst zal
geleidelijk aan een aantal taken op zich
nemen.

Een belangrijke taak van de rijksdienst zal
zijn de vleeskeuring voor het binnenland.
Volgens de huidige Vleeskeuringswet is dit
een taak van de gemeentelijke
keuringsdiensten.

Vooruitlopend op een grondige wijziging van
de Vleeskeuringswet. is een tussentijdse
wijziging in voorbereiding. Deze wijziging
moet het mogelijk maken, de vleeskeuring in
een gemeente die daarom verzoekt, over te
dragen aan de rijksdienst. De rijksdienst zal
in de betreffende gemeente dan tevens de
exportkeuring voor haar rekening nemen. Op
den duur zal de rijksdienst ook worden belast
met de invoerkeuring van vlees en vleeswaren
en met de pluimvee-vleeskeuring.
Het is de bedoeling dat de dienst de im- en
exportkeuring van levende dieren en de
certificering van dierlijke produkten gaat
overnemen. Ook zal zij zich waarschijnlijk
gaan bezighouden met de eisen die via de
Landbouwkwaliteitswet gesteld zullen worden
aan vleesprodukten die bestemd zijn voor de
export.

(Persbericht Min. van Landbouw en Visserij)
^JERGENEESKUNDE

Klinische middag Vakgroep
Geneeskunde van het Kleine
Huisdier

17 november 1983, 14.00 uur

In de vorige aflevering van het Tijdschrift
werd de Klinische Middag van de Vakgroep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier reeds
aangekondigd
{Tijdschr. Diergeneesl<d.. 108,
788-789. (1983)).

Onderstaand volgen thema en programma
van het gedeelte gericht op de
gezelschapsdierenpraktijk.

Water- en Zouthuishouding! Vloeistoftherapie

Vochtbalans; A. Rijnberk

Oedeem; W. J. Biewenga

Dehydratie; A. Rijnberk

Pauze

Vloeistoftherapie tijdens chirurgie; L, .1.
Hellebrekers

Shock; L. ,1. Hellebrekers

n

DIERENARTS ZOEKT EEN VASTE WERKRING

met zes jaar ervaring in de overwegend grote huisdierenpraktijk.
Brieven onder nummer 41/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

ENTHOUSIAST DIERENARTS
ZOEKT VERANDERING VAN WERKKRING

gehuwd, ruim 4 jaar ervaring met grote huisdieren.

Brieven onder nummer 42/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 307-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninl<lijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Akkerman. D. S.: 1974: 5271 SW St. MichieLsgestel. Hoogstraat 30.

Kuiper. J. D.; 1980; 5431 HT Cuyk. Hazeleger 221.

Vries. W. A. de; 1983; 3737 BH Groenekan, Kon. .lulianaweg 438.

Als buitengewoon lid vande Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldt
zich:

Wensing, Dr. Th.; 3931 CR Woudenberg, l.aan 1940-1945 no. 31.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Braak. D. J. W. ter; 1983; 7555 CD Hengelo (Ov.), Irisstraat 5.

Duijser, A. F. M.; 1983; 3512 GV Utrecht, Teelingstraat 6 bis A.

Eijnde, l.. M. P. G. van den; 1983; 5721 AM Asten, Dijkstraat 1.

Koopmans. Mevr. M. P. G.; 1983; 3583 TC Utrecht. Pieter Saenredamstraat 16.

Lindner. Mevr. Dr. M.; Wenen-1980; Wenen-1981; 4000 Düsseldorf (B R D) Stratenweg 67

Mumck, G. R. P. de; 1983; 3572 GZ Utrecht. Griftstraat 1 16.

Scholten-Sloof, Mevr. B. E.; 1983; Muscat (Oman), Petroleum Development Oman P O Box
81.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

H. C. van Schalk. Noordzijde 474 A, 3405 CG Benschop.
G. van Tulder, De Praets 15, 6841 HD Arnhem.
y. .1. M. Vercammen. Kapteynlaan 125, 3571 XP Utrecht.
A. D. Zweers, Bellamystraat 24, 3514 EM Utrecht.

Benoemingen:

Benoemd als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:

P. S. Kroon te Ewijk per 25 juli 1983
.1. R. van der Lee te Losser per I juli 1983

.lubllea:

.1. ,1. den Hertog te Alphen a d Rijn (afwezig) 35 jaar op 20 oktober 1983

P. W. M. van Maanen te Heelsum (afwezig) 65 jaar op 25 oktober 1983

ProL dr. G. Bijlenga te Frankrijk (onbekend) .30 jaar op 30 oktober 1983

.1. Dersjant te Buren (Gld.) (afwezig) 30 jaar op 30 oktober 1983

F P. G. Schwering te Bergen (L.) (afwezig) 30 jaar op 30 oktober 1983
.1. P. Westerman te Metro Manilla

(Fillipijnen) (aanwezig) 30 jaar op 30 oktober 1983

B. G. Schoonman te Winterswijk (aanwezig) 25 jaar op 8 november 1983

G. Rijpkema te Heerenveen (afwezig) 25 jaar op 8 november 1983
K. H. Kremer te Montfoort
(L.) (aanwezig) 25 jaar op 8 november 1983
Ij. Nutma te Ederveen (afwezig) 25 jaar op 8 november 1983
.1. de Bie te Hollandscheveld (afwezig) 25 jaar op 8 november 1983

H. .1. M. Houben te Veghel (afwezig) 25 jaar op 8 november 1983
Mevr. E. G. van Boven-Toebes te \'s-Gravenhage (afwezig) 25 jaar op I I november 1983
.1. A, Polak te Apeldoorn (afwezig) 25 jaar op I 1 november 1983
.1. E. Smit te Bosschenhoofd (aanwezig) 30 jaar op 13 november 1983

Adreswijzigingen, enz.: Doorn. A. ./. van: 1947; Deventer; tel. 05700-

24971; r.d.; oud-dir. slachth.; oud-h. vl.k.dnst.;

193 \'Risiervels. G. E. .¥.: 1983; 3515 GS Utrecht. erelid van de Deutsche Tierärzteschaft; B.L.;

Lauwerecht 40 bis; tel. 030-731223; wnd. d. Robert von Ostertag Plakette.
197 Braak. D. ./. iV. ler: 1983; 7555 CD Hengelo 209 Duijser. A. F. ,V/.; 1983; 3512 GV Utrecht, Teel-
(Ov.), Irisstraat 5; tel. 074-422617; wnd. d. (toe- ingstraat 6 bis A; tel. 030-3 16355; wnd. d. (toe-
voegen als lid). voegen als lid).

-ocr page 308-

211 Eijnde. L. M. P. G. van den: 1983; 5721 AM
Asten. Dijkstraat 1; tel. 04936-2166 (privé),
1330 (prakt.); p., ass. bij P. F. v. d. Eijnde
(toevoegen als lid).

211 Ekris. J. L. van: 1981; 5062 EB Oisterwijk,
Schepersdijk 103; tel. 04242-17560 (privé),
82078 (prakt.).

218 Gessel-van Scherpenzeel. Mevr. H. van: 1972;
7985 NP Geeuwenbrug (gern. Diever), De Ei-
kenhorst 1; tel. 05219-3129; d.

322 Gooi. E. J. P. J. E van: 1973; 31 170 Tourne-
feuille (Frankrijk), 1, Rue des Oliviers; tel. 61-
493415; d. Rhöne-Mérieux (Toulouse).

224 Hage. Mevr. M. H. van der: 1965; 3723 KB
Bilthoven, Obrechtlaan 59; tel. 030-780122
(privé),

227 Heijn. A.: 1983; Utrecht; tel. 030-730660
(privé), 534580 (bur.); wet. medew. R.U.
(F.d.D., vkgr. Geneesk. van het Kl. Huisd.).

240 Jonge. Jhr. B. de: 1977; 3721 JJ Bilthoven,
Kometenlaan 307; tel. 030-780503; wnd. d.

243 * Keverling Buisman. Mevr. A.: 1983; 3603 CX
Maarssen, Oostkanaaldijk 9; tel. 03465-71313;
wnd. d.

246 *Kooken. J. J.: 1983; 6021 AG Budel, Meemoi--
tel 50; tel. 04958-5050 (privé), 5023 (prakt.); p.

247 Koopmans. Mevr M. P. G.: 1983; 3583 TC
Utrecht, Pieter Saenredamstraat 16; tel. 030-
521343: wnd. d. (toevoegen als lid).

247 Koridon. J. F. M.: 1976; 5281 JL Boxtel, Jan
Kruysenstraat 1; tel. 041 16-74144; p., kl. huisd.

251 »Kuiper. J. D.: 1980; 5431 HTCuyk, Hazeleger
221; tel. 08850-20934 (privé), 15600 (bur.); wet.
medew. A.U.V. Ned. Vet. Farm. Grooth. C.V.
(vrije studierichting).

323 Lindner. Mevr. dr. M.: Wenen-1980; Wenen-
1981:4000Düsseldorf(B.R.D.),Stratenweg67;
tel. 0949-211-288988; wnd. d. (toevoegen als
lid).

257 Maas. A.: 1974; 4847 TH Teteringen, Valken-
straat 7; tel. 076-812323.

263 Muinck. G. R. P. de: 1983: 3572 GZ Utrecht,
Griftstraat 116; tel. 030-730098; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

272 Piehes. A. H. G.: 1982; 7711 JM Nieuwleusen,
Ds van Diemenstraat 30; tel. 05296-3800; wnd.
d.

324 Reerds. B. W.: 1964; Kalomo (Zambia), P.O.
Box 64; d.

324 Schohen-Sloof. Mevr. B. E.: 1983; Muscat
(Oman), Petroleum Development Oman, P.O.
Box 81; d. (toevoegen als lid).

288 Smarius. C. J. H. M.: 1983; 5036 NA Tilburg,
Bredaseweg 533; tel. 013-672348; wnd. d.

309 * Weeren. P. R. van: 1983; 3603 CX Maarssen.
Oostkanaaldijk 9; tel. 03465-71313, wnd. d.

309 Weijens. H. A.: 1946; Helmond; tel. 04920-
25998; r.d.; oud-h. vl.k.dnst.; oud-dir. slachth.

327 Wensing. Dr. Th.: 3931 CR Woudenberg. Laan
1940-1945 no. 31; tel. 03498-2707 (privé). 0.30-
531112, 531097 (bur.); wet. hofd. medew. R.U.
(F.d.D.) (biochemicus).

Vacatures
veterinairen

Veterinair .Advies Centrum
Ontwikkelingssamenwerking

Oman - .Ministerie van Landbouw en Visserij

deskundigen op het gebied van

- laboratoriumdiagnostiek (minimaal een jaar)

- veldwerk (minimaal een jaar)

Zimbabwe - Veterinaire Faculteit

onderwijs - virusziekten opzetten en beheren
van een laboratorium voor virusdiagnostiek
onderwijs - macroscopische anatomie,
histologie en of embryologie
— onderwijs - pharmacologic, pharmacotherapie
en toxicologie

onderwijs - klinische wetenschappen

USA - University of Missouri - Columbia college
of Veterinary Medicine

dierziektepreventie - bestrijding

Papua New Guinea - Department of Primary
Industry

diagnostiek (vnl. pluimvee)

Vacatures vleeskeuring in
Nieuw-Zeeland

Elders in dit Tijdschrift is een advertentie
opgenomen, waarin dierenartsen uitgenodigd
worden om te solliciteren naar functies bij de
vleeskeuring in Nieuw-Zeeland.
In de advertentie wordt enige achtergrond-
informatie gegeven over de bestaande
vacatures.

In aansluiting op het bezoek aan het congres
van de World Veterinary Association te
Perth in Australië is de algemeen secretaris
van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde in de
gelegenheid geweest een bezoek te brengen
aan Nieuw-Zeeland. Daarbij is van het
Ministerie van Landbouw in Wellington
uitgebreide informatie verkregen over de
vleeskeuring in Nieuw-Zeeland en de
vacatures daarin voor dierenartsen.
Cjeïnteresseerden kunnen, indien gewenst,
contact opnemen met de algemeen secretaris
(030-51011 I), die graag de informatie ter
beschikking zal stellen.

-ocr page 309-

AMPROLIUM BOLUS

Ter bestrijding van Coccidiose bij kalveren en schapen.

FORMULE:

Een bolus bevat 2000 mg Amproiiunn.

DOSERING:

Een bülus per 40 kilo lichaamsgewicht gedurende 5 dagen.

VERPAKKING:

Doosje met 48 boli (8x6 doordruk - strips ).

DOPHflRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

Te koop aangeboden:
Verdovingsgeweer EXTRA LONG RANGE PROJECTOR

(afstand bereikt 10 - 100 meter)
Het geweer is nooit gebruikt en compleet met toebehoren voor vele voor-
komende situaties. Nieuwprijs ƒ2279,- Huidige prijs ƒ 1000,-
Inlichtingen secr. Dierenbescherming Den Helder, telefoon 02230 - 19040.

Onder uw eigen telefoonnummer kunt u bellen en gebeld worden, ongeacht waar u zich bevindt.

DRAADLOZE TELEFOONS

Met geheimcode en slot (auto/boot-telefoons) reikwijdte bijv. 200 - 3(X) en 500 meter, en
1 - 5 - 10 - 20 - 40 ■ 70 - 100 km. Prijzen vanaf ƒ 750.— Bel voor een vrijblijvend demonstratie.

Telecommunicatie Nederland

Tel. 071 - 21 30 24 of 03240 - 3 31 11. (Postbus 3217, 2301 DE Leiden).

Een welvaartvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met geheet - en onder alle omstandigheden - fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem -- Tel, 085 - 45 58 22
Utrechtseweg 145/F88

DIERENARTS

gehuwd, met ervaring als zelfstandig waarnemer in gemengde en kleine
huisdierenpraktijk en sinds 1 jaar werkzaam als assistent in grote huisdieren-
praktijk,
zoekt assistentschap met mogelijkheid tot associatie.
Voorkeur voor gemengde- of grote huisdierenpraktijk,
A. J. P, Rotteveel, telefoon 08858 - 3235.

-ocr page 310-

U weet dat de Rabobank bekend staat als de bank voor
het agrarische bedrijfsle\\-en. Van veehouder tol zui\\\'eltabrikant.

Maar is het u ook bekend dat één op de vijf vrije beroeps-
beoefenaren zaken doet met de Rabobank?

En steeds meer ondernemers en \\Tije beroepsbeoefenaren
kunnen zich uitstekend vinden in de persoonlijke aanpak en het
maatwerk \\\'an de Rabobank.

Geen wonder. Want 3.100 vestigingen met een sterke
plaatselijke betrokkenheid en een brede deskundigheid in tal van
diensten maken de Rabobank tot meer dan een goede buur van
u en uw collega\'s in stad en land.

Rabobank S

1 huis in elke bedrijfstak.

De Rabobank

keen ,
brede bank

en voor vrije beroepen
in de stad.

voor vrije beroepen
op hef platteland

-ocr page 311-

■ IMORDEIV

Tvm \\w\\\\

llieuvf

RISPOVAi: D

Het eerste en enige specifieke
(= monovalente) BVD vaccin dat
werkzaam en absoluut veilig is.

®

RISPOVAL

Geattenueerd levend homoloog
B V Dvaccin gekweekt op een
stabiele kontinue cellijn

SmithKline

079-411321

RISPOVA^

Voor B V Dpreventie

-ocr page 312-

The New Zealand Ministry of Agriculture and Fisheries offers job opportunities
for ,

veterinarians

in its Meat Division.

The Meat Division is a modern, centrally organised, national service. It ensures
that meat hygiene standards and overseas requirements are met in the large
meat exporting industry (which ranks among the world\'s best) and the smaller
game, fish and poultry industries.

Veterinarians\' activities emphasise supervision and organisation rather than
on-line duties, although there is some routine inspection by veterinarians.

The Division provides induction training, off-season seminars, and other
training opportunities in management and scientific subjects.

— Dutch qualifications are recognised

— Salaries compare favourably with Dutch ones

— Assistance is available to cover expenses of transferring to New Zealand

— Depending on location, working hours vary with the agricultural season

For further information contact;

VETERINARY COUNSELLOR

NEW ZEALAND HIGH COMMISSION

HAYMARKET

LONDON SW 14 4TQ

UK

Gevraagd in het westen van het land zo spoedig mogelijk voor ± 3 maanden
of langer

EEN PART TIME DIERENARTS (mnl.)

\'met enige ervaring in de kleine huisdierenpraktijk.

Brieven onder nummer 40/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031 SB Utrecht

functionele

armaceutica

r

afgestemd op uw praktijk

feed-farm b.v. tel. 01621 - 14550 raamsdonksveer

-ocr page 313-

Gleptosil

Detere resultaten
door minder uitval!

In praktijkproeven gaf Gleptosil een circa 2,5% lagere
uitval dan andere ijzer-injecties.

Deze belangrijke daling van de uitval is te danken aan
het gleptoferron, een unieke nieuwe ijzer^erbinding die
2 maal veiliger is dan de beste ijzer-dextranen.

Distributie voor Nederland:

Mycofarm bv

Postbus 8,3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045

[J.

Tl

TTÏ

\'geregistreerde handelsmerken van Fisons Ltd.

-ocr page 314-

EUKIBRID is een Internationale organisatie
op het gebied van de hybride-fokkerij en
vernneerdering van pluimvee en varkens. Onze
merkprodukten Hybro slachtkuikens, Hisex
Wit en Hisex Bruin legkippen en Hypor
varkens worden geëxporteerd naar alle delen
van de wereld.

Voor onze pluimveesektoren zijn wij op zoek
naar een:

dierenarts

wiens taak, na een ruime inwerkperiode, o.a.
zal beslaan uit:

- hel veterinaire toezicht op onze fok- en
vermeerderingsbedrijven en kuikenbroede-
rijen;

- de veterinaire begeleiding van en hel geven
van adviezen aan afnemers in binnen- en
buitenland;

- een deeltaak in de opleiding van hel eigen
personeel, en hel verstrekken van infor-
matie en adviezen aan buitendienstmede-
werkers;

- hel volgen cq. initiëren van nieuwe
veterinaire onlwikkellngen en methodieken
in de pluimveehouderij;

- in samenwerking met zijn collega-dieren-
artsen meedenken en assistentie verlenen in
onze varkensseklor.

Onze gedachten gaan uit naar een jonge
dierenarts met belangstelling voor de pluim-
veesektor, die over goede kontaktuele eigen-
schappen beschikt en bereid is regelmatig
buitenlandse reizen te maken.

Voor inlichtingen kunt u zich wenden tot drs.
G. Ph. te Winket (08855) 9922;
privé (08855) 3582.

Sollicitatiebrieven gelieve u te richten aan:
Euribrid b.v., afd. Personeel en Organisatie
Postbus 30, 5830 AA Boxmeer

Euribrid

-ocr page 315-

Suanovil

(spiramycine)

Belcomycine-SO®

(Colistine)

• Geïndiceerd bij respiratoire en gastro-intestinale aandoeningen
zoals: salmonella- en coli-infecties.

• Heeft een zeer breed werkings-spectrum dat zowel
grampositieve als gramnegatieve bacteriën omvat.

• Kent vrijwel geen resistentie.

• Als gecombineerde oplossing drie weken houdbaar.

• Pijnloos toe te dienen.

®

• Dosering van de combinatie 10 ml/45 kg lich./dag.

RHONE PDULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

-ocr page 316-

Dexazone C

Dexamethazon is 5 ä 10 maal zo actief als Prednisolon, heeft
als anti-inflammatoir corticosteroid de beste werking en wordt
zeer goed verdragen. Het werkt ook anti-allergisch en anti-
stress. Vitamine C is vooral toegevoegd om de „anti" Vitamine C
werking van fenylbutazon te ondervangen bij honden.

Eigenschappen:

Fenylbutazon heeft zijn plaats als veterinair therapeuticum te danken aan de
volgende eigenschappen:

a. anti-reumatisch

b. anti-inflammatoir

c. analgetisch

d. anti-pyretisch.

Bij kleine huisdieren wordt het calciumzout van fenylbutazon zeer goed verdragen
door de tractus digestivus. Bloedafbraak Is bij dieren niet aangetoond, ook niet na
langdurig gebruik. Dit in tegenstelling tot bij de mens.

Samenstelling:

Per tablet: Fenylbutazon-calcium 80 mg - Ascorbinezuur (gecoat) 84 mg-
Dexamethazon 0,25 mg.

®

RHÔNE POULENC NEDERLAND bv. Draaistroom 1.1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 5"

-ocr page 317-

inhoud

De tijdens het Jaarcongres 1983 gehouden wetenschappelijke voodraehten zullen in principe in
de aflevering van 1 januari 1984 van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde worden gepubliceerd.

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPLI VOOR DIERGENEESKUNDE

Jaarcongres 1983: Enkelefliisen..............847

/30e A/gemene Vergadering:

Collega Van Hanen Ere/id van de Maaischappij.........850

Collega Van de Watering nieuwe voorzitter van de K. N. M. v. T)......851

PAO-Diergeneeskunde: Cursus anaesthesiologie..........852

Dierenartsen in den vreemde..............853

22e Dies Veterinair Gezelschap U.S.C. \'Cerberus\'..........853

Personalia...................854

Eoto\'s Jaarcongres 1983: Geert Bisterveld

contents

ANNUAL CONGRESS 1983, ALSO 130th GENERAL MEETING OF THE ROYAL NETHERLANDS

VETERINARY ASSOCIATION

Central theme: \'Drugs in veterinary medicine\'

Annual Address; S. van Harten..............814

Papers presented at the congress will be published in the issue of January 1 1984

THE VETERINARY SCENE

Extremely Prolonged Gestation in a Cow; H. F. Matthijsen and G. H. A. Borst 829

OTHER PAPERS

Campylobacter jejuni. Yersinia enlerocolilica and Salmonella In Game and

Poultry; E. de Boer, W. M. Seldam and H. H. Stigter.........831

All Rights Reserved

< Papers appearing in this juurnat are iixied in Currenl ConlentK / Agricutnirat Bitilijgv anil Environrnentai Science. .Uedtine : lndc.\\ .VU\'dicu.s.
Indev W\'icrinarius : Ceierinary Bulletin. Veterindrmedizin. Landwirischaftliche\\ Zenlralhlan. Bihliograpllv t>f Agriculiure. Biological Ah.\'ilracis.
Canthridge Scieniiftc .Ahslracls)

AMPROLIUM BOLUS

Ter bestrijding van Coccidiose bij kalveren en schapen.

FORMULE:

Een bolus bevat 2000 mg Amprolium.

DOSERING:

Een bolus per 40 kilo lichaamsgewicht gedurende 5 dagen.

VERPAKKING:

Doosje met 48 boli (8x6 doordruk - strips ).

DOPHnRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 \'

-ocr page 318-

\'n Dierenarts
die

werkt wel met zekeitieid!

de zekerheid van:

20 jaar continue betrouwbaarheid door een specifiek antibioticum met
breed toepassingsgebied ter bestrijding van infecties veroorzaakt door
hoofdzakelijk Gram bacteriën en mycoplasmata.
Vier toepassingsvormen voor verschillende diersoorten
therapeutisch èn profylactisch met een hoge veiligheidsgraad.

Tylan

voor alle zekerheid

> intramusculair als Tylan 200 of Tylan 50 injectievloeistof

• oraal als Tylan Oplosbaar in (drink)water of kunstmelk

• oraal als Tylan Premix/Tylasul Premix*) door het mengvoer

ter voorkoming, bestrijding en nabehandeling van o.a.:
luchtweginfecties en dysenterie (Vibrio coli) bij varkens,
luchtweginfecties en mycoplasmata bij kalveren,
mycoplasmata bij pluimvee.

*} Tylasul bevat 20 gr. tylosine en 20 gr. sulfamethazine per kg.

Vraag naar originele Tylan van Elanco
bij Uw leverancier/groothandel.

werkt

Voor inlichtingen:

Eli Lilly Nederland,

Elanco divisie,
Stationsplein 97,
3511 ED Utrecht,
Tel, 030-316364.

ELANCO

p= geregistreerd handelsmerk

-ocr page 319-

HOOKDRFIMKTIF

1 (voorzitter)

Drs. M. .1. Cl, Schocnmal<ers (penningmeester)

Prof. dr. A. Brand

Dr. W. Misdorp

Dr. D. Talsma

Drs, M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WF.THNSCHAPPEI.I.IKE REDAK flE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prof. dr. .1, G. van Bekkum (Lelystad)

Prof, dr. .1. Bouw (Utrecht)

Prol. dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, Belgie)

IV. M. .J. Dobbelaar (Den Haag)

Prof, dr, M. Drost (Gainesville. Florida, U.S.A.)

Dr, .1. Fabricant (Ithaca, New York, U.S.A.)

Dr. N, .1, L, Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr. .1, Goudswaard (Goes)

Dr, P, A, M, Guinée (Bilthoven)

Dr, W, .1, 1, van der Gulden (Nijmegen)

Prof, dr, I., van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Dr. .1, E, T, .lones (London, Great Britain)

Prof. dr. E. H, Kampelmacher (Bilthoven)

Prof, dr. J. H. Koeman (Wageningen)

Dr, A, de Kruif (Someren)

Dr. P, W, de Leeuv* (Lelystad)

Prof. dr. J, G, van Logtestijn (Utrecht)

Prof, dr. A. S, .1, P, A. M, van Mien (Utrecht)

Prof, dr, .1. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof, dr, C, C, Oosierlee (Wageningen)

Prof, dr. M, Pensaert (Gent, Belgie)

Prof, dr, Ch. Pilet (Alfort, France)

Dr. E, .1, Ruitenberg (Bilthoven)

Prof, dr. A, Rijnberk (Utrecht)

Dr, A, A. Stokhof (Utrecht)

Prof, ir. A, van Tienhoven (Ithaca, New York, U S.A,)

Prof, dr, G, Uilenberg (Utrecht)

Prof, dr, M. Vandeplassche (Gent, BelgiS)

Dr, A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prol, dr, H. W, de Vries (Utrecht)

Prof, dr, P, Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRE I ARIS
.1, C, de Geus

REDAKTIE ADVIES RAAD

In deze raad /ijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde,

BUREAU

.lulianalaan 10, Postbus 140.11,-150« SB Utrecht, (tel. 010 ■
51 01 11 ),

ABONNEMENTSPRIJS

Dr. .I M.

1,(

uwe

Voor nict-diercnartsen bedraagt de abonnementsprijs
/215. per jaar voor hel binnenland cn/ 270, per jaar
voor het buitenland. De abonnementsprijs voor dieren-
artsen niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld door hei
Hooldbcstuur. (Een abonnement op dc Veterinary Quar-
terly bedraagt / 82. per jaar, exclusief verzendkosten en
4\'V B,T,W,).

van dc K.N.M v.D,,

POSTGIROREK. 51 1606 te
Julianalaan 10, Utrecht,

BANK Algemene Bank Nederland N,V,, Janskerkhof II,
iUtrecht cn Credicl en Effectenbank N,V,. Kromme Nieuwe
Gracht 4-12, Utrecht,

Aanwijzingen voor inzenders van kopij voor
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
The Veterinary Quarlerly

De Redaktie volgt in het algemeen de z.g. regels van
Vancouver: \'Uniform requirements for manuscripts sub-
mitted to biomedical journals\'. (Deze uitvoerige voor-
schriften zijn in vertaling bij de Redaktie op aanvraag
verkrijgbaar).

Door hei inzenden van kopij verklaart de auteur, dat hij
het recht van publikatie aan dit tijdschrift overdraagt; de
auleur verklaart tevens impliciet dat het manuscript niet
tezelfdertijd aan een ander tijdschrift is aangeboden cn
dat hij zij ermee accoord gaal, dal de Redaktie zijn kopij
aan haar adviseurs voorlegt.

Alle kopij dient gaafgetypt in triplo te worden ingediend.
De kopij dient voorzien le zijn van een duidelijke samen-
vatting in het Nederlands en hel Engels (de Redaktie kan
indien nodig bemiddeling verlenen voor een Engelse ver-
taling) die niet langer dan
5% van het artikel mag zijn tot
een ma.ximum van 150 woorden.
Literatuurverwijzingen in de tekst dienen te geschieden
d.m v, een cijferaanduiding, die strikt moet corresponde-
ren metde literatuur-opgave aan heleind van hel artikel.
De volgorde waarin de tekst naar literatuur verwijst be-
paalt het nummer; daarbij lelt de eerste maal dat naar een
bepaalde bron wordt verwezen.

De volgende gegevens dienen te worden vermeld: I)
naam en voorletters van de auteur(s); 2) titel van de
publikatie; 1) naam van het tijdschrift, hcl jaar van uit-
gifte, jaargang, begin- en eindpagina. Bij boeken dienen
ook plaats en naam van de uitgever te worden vermeld.
Als voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dit tijdschrift.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w.z. duidelijk getekend
resp, getypt cn gaaf te worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redakiie bemiddeling worden ver-
leend), zodat hiervan langs fotografische weg reproduk-
ties kunnen worden gemaakl (offset-procédé): voortsdie-
nen foto\'s op glanzend wit papier, röntgenfoto\'s op lilm
of op papier te worden ingediend.
Tabellen en figuren dienen op afzonderlijke bijlagen te
worden ingediend, compleet met opschriften en voetno-
ten, Bij letters en tekens in labellenen figuren rekening
houden met verkleining (kolombreedte of zetspiegel-
breedte).

Benoem nauwkeurig alle gebruikte geneesmiddelen en
chemicaliën: geneesmiddelen bij de algemene gener-
gieke naam, (Als de merknaam vermeld moet worden,
dan gebeurt dat door deze éénmaal te noemen; bijv. inde
vorm van een voetnoot).

In het Engels gestelde artikelen beslemd voor J he Veteri-
nary Quarlerly gelieve men door een deskundige op laal
en stijl te laten nagaan. De Redaktie behoudt zich het
rechl voor een in hel Engels ingediend artikel, in overleg
met de auteur, alsnog door een onafhankelijke door haar
aan te wijzen deskundige op zijn Engelse mériles (gram-
malica, woordkeus) te laten beoordelen c,q, tc laten cor-
rigeren,

\\erklaring:

De Redaktie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke direct of indirect hel gevolg mochl
zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dil
tijdschrifi opgenomen artikelen waarbij dc auleur is ver-
meld of in de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste
advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen doorde
Redaktie worden geweigerd of ingetrokken,
Niels uit dil tijdschrift mag worden verveelvoudigd en of
openbaar gemaakt, door middel van druk. micro-film of
op welke andere wijze ook, zonder .schrifleliike toestem-
ming van de Redaktie,

-ocr page 320-

Onderlinge zorg
^oor optimakaZekerheid

^ • "

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-47420.

Maatschappij tot onderlinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen van art)eld8ongeschlktheid u.a.

Arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

md 04 f

-ocr page 321-

Belcosulfa 3

(colistine, sulfadimerazine, sulfamerazine, sulfadiazine)

• Geïndiceerd bij kalverdiarree, o.a. veroorzaakt door salmonella
en coli.

• Heeft een breed werkingsspectrum en een synergistische
werking door kombinatie van colistine en drie sulfonarniden.

• Een zeer eenvoudige toedieningsvorm voor individuele
behandeling: bolus met breekgleuf.

• Hygiënische stripverpakking.

• Ideale toedieningsvorm voor fok- en mestkalveren.

Belcosulfa\'^ 3. Samenstelling: Per bolus Colistine sulfaat 1.000.000 I.E Sulfadimerazine 668 mg.
Sulfamerazine
668 mg. Sulfadiazine 668 mg. Attapulgite 1500 mg. Excipiensq.s. ad 4500 mg. Indica-
ties:
Preventie en behandeling van; gastro-intestinale infecties, septikemische enteritiden bij jonge
dieren.
Dosering: De gemiddelde dosering is: curatief 1 bolus /15-20 kg lichaamsgewicht verdeeld
over 2 gitten per dag, gedurende 2 achtereenvolgende dagenipreventief 1 bolus/30-40 kg lichaams-
gewicht verdeeld over 2 giften per dag, gedurende 3 achtereenvolgende dagen. Deze gemiddelde
dosering kan in ernstige gevallen worden verdubbeld.
Verpakking: Doos met 20 strips è 6 boli.

-ocr page 322-

OVER\\MKENS,H

BETEKENIS A

De ziekte van Aujeszky.

Gevreesd fenomeen binnen de
varkenshouderij is de ziekte van Aujeszky.
Een ziekte die naast biggensterfte tot vaak
belangrijke groeivertra-
ging kan leiden.

De gevolgen van
beide zijn gelijk: een
aanslag op het bedrijfs-
resultaat. De ziekte van
Aujeszky op de mesterij
bedrijven is eenvoudig
te voorkomen ,,

Mycofami, dochteronderneming
van Gist-Brocades, houdt zich o.a. bezig
met de verkoop en distributie van dier-
geneesmiddelen. Zo heeft Mycofami een
reputarie opgebouwd op het
gebied van pluimveevaccins,

varkensvaccins
en antibiorica.
De ontwikkeling
van deze ge-
neesmiddelen
vindt plaats
bij de befaam-
de laboratoria Dr.
de Zeeuw.
Daarvan aflcomsrig
zijn Delsuvac
Aujeszky, AR, HP
en E-Coli.

Groeivertraging op mesterijen.

Waarom Delsuvac Aujeszk

Met Delsuvac Aujeszky heeft i
een beproefd vaccin in handen.

Het werkt snel eneffecrief Ven
geeft Delsuvac Aujeszky geen entreac
de spreiding van het entvims is nul en
het wordt in Nederland geproducee

Uit een oogpimt van kwaliteits
controle is dat een belangrijk verschil
andere leveni
vacciiia
Delsij
Auje^
\'\' heeft ed

waart de varkensmester in de regel
gehele mesttijd van de
zorgen.

-ocr page 323-

N ZIEKTEN EN DE

^ MYOTARM.

instant hoog vimsgehalte.

Echter, beweringen moeten ge-
ïiafd worden door cijfers

uit de praktijk,

l\'ehiu, ondenoek wees
|t dat de behandeling
jet Delsuvac Aujeszky
« percentage besmette
irkens het
erkst deed
lien. I Een
ts tekende
den, lijkt ons, om
elsuvac Aujeszky ook in uw prakrijk te
bruiken.

Andere varkensvaccins van
\'^Mycofarm.

Zoals gezegd; laboratoria

Dr. de Zeeuw ontwikkelde
^^^} nog andere varkens-
wtó^\'lêr vaccins. Delsuvac

HP bijvoorbeeld.
Het geïnactiveerde vaccin tegen
eenzijdige longontsteking
(Haemophilus pleuro-
pneumoniae), met name ge-
waardeerd op het mest-

^»X bedrijf. Verder
j ^ f ) Delsuvac AR
tegen atrophi-
sche rinitis en
r jpelsuvac

tegen
entero toxaemie.

U ziet, zo is Mycofami
voortdurend in de weer voor
11 dierenarts en boer.

Als steun in de rug voor het
gezond maken èn houden van dier
en bedrijf.

■T\'i

Ambachtstraat 2, Postbus 8, 3730 AA De Bilt.
Telcfooti 030-7600 45.

YCOFARM, HUIS VAN DELSUVAC AUJESZKY, HI^ AREN E-COLI.

-ocr page 324-

GLANDINEX

Prostaglandine F2 a-analogon, voor runderen.

Bevat 400 fi gram delprostenaat per ml.

• bronstregulatiel-inductie

• endometritis
9 pyometra

• partusinductie

Handelsvormen:
flacon ä 20 ml (10 doses)
Grootverpakking:

doos met 10 flacons ä 10 ml (50 doses)

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 325-

Animal Health and Care is de
overkoepelende organisatie van Gist-

Brocades N. V. voor wat betreft
produktie en verkoop van veterinaire
geneesmiddelen.
IVtycofarm B. V. in De Bilt beweegt
zich op het terrein van de verkoop en

promotie van hoogwaardige
veterinaire geneesmiddelen, welke zij

uitsluitend via dierenartsen en de
vetennair-farmaceutische groothandel
distribueert.
Het assortiment bestaat voor het
belangrijkste deel uit diergenees-
middelen die binnen het concern
worden vervaardigd. Een actief
innovatiebeleid is erop gericht dit
pakket up-to-date te houden en
nieuwe produkten te ontwikkelen en
op de markt te brengen.
Mycofarm B. V. zoekt in verband
met interne promotie naar een

dierenarts-
bezoeker m/v

Hij/zij maakt met twee
salespromotors en een actieve
buitendienst deel uit van een
goed ingewerkte marketing-
organisatie.

De dierenartsbezoeker/ster zal
opereren in West-Nederland.

Voor deze functie denken
wij aan kandidaten van ca. 30
jaar die een HBO-opleiding
hebben gevolgd (HLS of
daarmee gelijk te stellen). Zij
dienen naast contactuele eigen-
schappen te beschikken over
een goed commercieel inzicht.

Het bezit van het rijbewijs BE is
een vereiste.

Inlichtingen over deze
vacature kunt u inwinnen bij de
heer
B. Prinsen van Mycofarm
B.v., telefoon 030-76.00.45.

Sollicitaties kunt u, binnen
twee weken na verschijnings-
datum van dit blad, richten aan
de Directie van Mycofarm B.V.,
Ambachtstraat 2, Postbus 8,
3730 AA De Bilt.

Een psychologisch onder-
zoek kan tot de sollicitatie-
procedure behoren.

Gist-Brocades N V.
is één van
\'s werelds
belangrijkste producenten
van gist. penicillines en
enzymen Daarnaast richt
het concern zich op hel
produceren en verkopen
van farmaceutische,
veterinair-biologische.
chemische en bio-
chemische produkten
Gist-Brocades N. V
heeft produktie / verkoop
ondernemingen over de
gehele wereld.

Gist-Brocades nv

-ocr page 326-

IMURESP\' R.A.P.
Temperatuur Spec

Waarom geeft men " de voorkeur aan onze
Temperatuur Specifieke IBR vaccins?
omdat:

Do TS toi-hnoloino do modor nsto is

TS niutanlon zich alloon voiniootdoron bi| lagote
lictiaamstompt"\'atmit (iiitskiitond in do bovonsto luchtvv-

CtOOh viromio Kan opttodon na ontinci mot TS vaccins

Entioaktios zoals kooits. noiisuitvlooung on verstToldo
adonihaling aciiterwogo bli|ven

Mot TS vaccin aboMus tongovolgo van IBR (ontingi
Ditgosloton is

Allo dioion — ongeacht looftijd of stadium van diacht
eon TS mutant goont mogon vvoiden

I TS oiqonschappon niakon oen duidoli)k onderscheid tu
ont- on veldvirus moqeli|k

WoHorlanrl allppn wprrtpn rfiprls /i milloen rioserlnnen Trachetun

-ocr page 327-

\'i-\'l

FRACHERINE
ce IBR Vaccins

side vaccins bieden veilige en snelle bescherming

linnen 24 uur) tegen IBR^^

jor:

okkade van de receptorcellen als gevolg van de grote
pveclheid entvirus (minimaal 10 TCID^
q per dosis)

■gebalanceerde vorming van Interferon

kale immuniteit verkregen door IgA vorming.

\'Igebonden immuniteit.

culerende immuniteit van IgG.

iresp"" R A P beschermt ook tegen Adeno en PI3 infekties.

SmithKline

DIERGENEESKUNDIGE PRODUKTEN

-ocr page 328-

ABN Bank

K. B. Boersma

Adviseur Medische Beroepen

Viizelsliaat 68-70. Amslerdam.
leleloon 020-29 42 32

ABN Bank

P J. Tilleman

Adviseur Medische Beroepen

Kaniodr Tolbrugslraal 7, Breda,
leleloon 076-22 43 21

ABN Bank

W, van Harten

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Neude 4, Utrecht,
teleloon030-32 63 21

ABN Bank

W.J.J.C, Dantuma

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Vijzelstraat 68-78. Amslerdam.
leleloon 020-29 44 96

ABN Bank

H. J. Dunselman

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Tolbrugslraal 7, Breda,
leleloon 076-22 43 21

ABN Bank

B, J. Gerritse

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Sladsring 69, Amersloon,
telefoon 033-1 2944

ABN Bank

F. E, van Mansum

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Breeslraal 81, Leiden,
telefoon 071 -14 22 41

ABN Bank

R,J,M. Hunfeld

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Breeslraal 81, Leiden,
telefoon 071 -14 22 41

ABN Bank

E. Lammerts van Bueren

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Bredestraal 17, Maaslrichi,
leleloon 043-841111

ABN Bank

R. Palmer

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Mariènburgsestraal 69,
Nijmegen,
telefoon 080-22 83 88

ABN Bank

K, van der Molen

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Vismarkt 39, Groningen,
telefoon 050 -18 92 22

ABN Bank

C. J. Niermeyer

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Vismarkt 39, Groningen,
telefoon 050-18 92 22

IXBMBank

F L Pe^®\'®

ABN Bank

W.Voogt

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Blaak 28-34, Rotterdam,
telefoon 010-30 38 25

Dit zijn de specialisten die u
als medicus kunnen helpen gezonde
financiële beslissiagen te nemen.

Bel de dichtstbijzijnde adviseur voor een afspraak.

ABN Bank

-ocr page 329-

Tegen parvovirose bij gelten en zeugen:

Salsbury Parvo Pro

Gedood, vloeibaar adjuvansvaccin, op basis van
varkensparvovirus. Het vaccinvirus is gekweekt
op weefselcultures.

Een êénnnalige vaccinatie vóór de dekking
voorkonnt foetale sterfte en mummificatie als
gevolg van een parvovirusbesmetting.
Gelten en zeugen 8-2 weken voor de dekking
enten. Gelten moeten tenminste 6 maanden
oud zijn. Zeugen bij voorkeur in de zoogperiode
vaccineren.

Handelsvormen

Doos met 10 flacons ä 20 ml (= 10 doses) en
doos met 10 flacons ä 100 ml (= 50 doses).

merk van Salsbury Laboratories. Charles City. U.S.A.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020)440340/440911

-ocr page 330-

want ook dieren hebben recht
op betrouwbare medicijnen.

AMPI-COLI DOSEERPOMP

bevat per dosering:
10 mg Ampicilline (als trihydraat)
150.000 I.E. Colistine sulfaat
verpakking: 1 doseerflacon
ä 100doseringen
pompje.

Nu ook in praktische navul-flacon van 500 ml

Alfasan, Postbus 78,3440 AB Woerden, tel. 03480-16945, telex: 40006 ALFA NL

-ocr page 331-

JAARCONGRES 1983

Welkomstwoord\'

P. R. Tulner^

Namens de afdeling Friesland van de Ko-
ninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en mede namens de
jaarcongrescommissie heet ik u allen van
harte welkom. Wij zijn blij dat zovelen de
weg naar Leeuwarden hebben gevonden.
De vele limericks in ons \'Tijdschrift\' heb-
ben uw nieuwsgierigheid ongetwijfeld ver-
groot. Het is alweer tien jaar geleden dat
onze afdeling de eer te beurt viel het jaar-
congres te mogen organiseren. Koos de
toenmalige jaarcongrescommissie voor
Drachten, dit jaar viel de keus op Leeuwar-
den als hoofdstad van onze provincie. De
Friese hoofdstad biedt voor een dergelijk
evenement zeer vele mogelijkheden en daar
heeft de commissie met haar programma
dan ook dankbaar gebruik van gemaakt.
Wij verwachten voor \'elck wat wils\' op het
congresmenu te hebben, want het congres-
thema
\'Het Geneesmiddel in de Dierge-
neeskunde\'
biedt raakvlakken naar alle dis-
ciplines.

Hadden wij oorspronkelijk gehoopt, dat
dit congres nog een actueel tintje zou kun-
nen krijgen door het in werking treden in
september van de nieuwe diergeneesmidde-
lenwet, is deze hoop helaas ijdel gebleken,
want deze ontwerpwet is gelijktijdig met de
wet op de Uitoefening van de diergenees-
kunde evenals de Gezondheidswet gedere-
guleerd en vervolgens is deze deregulatie
recentelijk weer gedeblokkeerd.
Volgens E.E.G.-richtlijnen zou echter de
nieuwe Diergeneesmiddelenwet op 10 ok-
tober 1983 ingevoerd moeten kunnen wor-
den. Het is echter wel duidelijk dat deze
datum niet meer haalbaar is. Misschien dat
de actualiteit van dit congresthema nu voor
een deel wel is gelegen in het feit, dat wij
door dit congres nog inhoudelijk iets mee
kunnen geven bij de tot standkoming van
deze voor ons zo belangrijke wet en dat is
zeer zeker ook van groot belang.

Het is de wens van al diegenen en dat zijn er
velen, die zich voor het welslagen van dit
congres hebben ingezet, dat u allen na af-
loop op een geslaagd congres kunt terug-
zien en dat u met een gevoel van tevreden-
heid naar uw dagelijkse werkzaamheden
terug keert.

Dat u meneer de Commissaris der Konin-
gin in de provincie Friesland H, Wiegel de
goede traditie heeft willen voortzetten ons
congres te openen, waarderen wij in hoge
mate; welkom in ons midden en gelijktijdig
ook een hartelijk welkom aan u, mevrouw
Wiegel, die hier vanochtend ook aanwezig
heeft willen zijn. Wij zijn erg verblijd, dat u
uw man heeft willen vergezellen tijdens de
officiële opening van ons congres.

\' Welkomstwoord uitgesproken op 7 oktober 1983 ter gelegenheid van het Jaarcongres 1983 van de Konink-
lijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, te Leeuwarden.
- Drs. P. R. Tulner. voorzitter van de afdeling Friesland vande K.N.M.v.D., De Leyen 11,8401 AX Gorredijk.

-ocr page 332-

Ook een bijzonder woord van welkom aan
de vertegenwoordiger van het Gemeente-
bestuur van Leeuwarden.
Dat u burgemeester mr. G. J. te Loo samen
met uw echtgenote acte de présence geeft
waarderen wij, het getuigt van beider be-
trokkenheid met onze veterinaire wereld.
Tevens dank aan uw College voor de hulp
bij het nemen van alle \'hindernissen\' die bij
hel organiseren van een dergelijk evene-
ment nu eenmaal moeten worden geno-
men. Deze hulp heeft de jaarcongrescom-
missie zeer zeker gestimuleerd.

Een congres zonder onze dames is ondenk-
baar, vandaar ook een welgemeend wel-
kom aan alle dames die hier op het congres
aanwezig zijn en wel in het bijzonder een
woord van welkom aan mevrouw M. Lit-
jens-Brüning en mevrouw A. Terlouw-
Kersbergen hier aanwezig als afgevaardig-
den van de Nederlandse Vereniging van
Dierenartsenvrouwen.
Het niet wetenschappelijk programma is
zodanig dat het u vast en zeker zal boeien.
U prof. dr. H. Timmerman, hoogleraar
Algemene Farmacochemie als inleider
voor dit programma-onderdeel alvast wel-
kom!

De belangstelling van de Overheid verheugt
ons ieder jaar weer en daarom een woord
van welkom aan de directeur Veterinaire
Dienst dr. M. J. Dobbelaar en de waarne-
mend Hoofdinspecteur van de Volksge-
zondheid drs. L. Zeegers.
Ook zijn wij blij te mogen verwelkomen dr.
M. F. Kramer plv. directeur generaal van
het Ministerie van Onderwijs en Weten-
schappen.

Onze regionaal Inspecteur dr. G. D. van
der Werff is hier vandaag qualitate qua
aanwezig want deze behoort namelijk tot
onze congrescommissie, echter toch vanaf
hier van harte welkom.
Ook zijn wij ingenomen met de komst van
de voorzitter van de Belgische Syndicale
Dierenartsenvereniging dr. J. van den
Voorde. Een goede buur is beter dan een
verre vriend, zegt het spreekwoord. Van
harte welkom op ons congres!
De Stichting Gezondheidszorg voor dieren
is vandaag vertegenwoordigd door haar se-
cretaris prof. drs. D. J. Vervoorn en de
Gezondheidsdienst Noord Nederland door
haar voorzitter de heer A. W. v. d. Zijpp en
de Algemeen directeur de heer dr. .L Hof-
man, eveneens welkom deze ochtend.
Van het C.D.I. begroeten wij drs. P. H.
Bool, haar algemeen directeur.
De Faculteit der Diergeneeskunde laat zich
vertegenwoordigen door de dekaan prof.
dr. S. G.
V. d. Bergh en de secretaris M.
Rook, ook voor u een woord van welkom.
In onze gedachtenwereld neemt de Facul-
teit toch nog altijd een speciale plaats in,
want wij dierenartsen hebben bijna alle-
maal gemeen dat wij onze opleiding in
Utrecht hebben genoten.

Zorgen onzerzijds betreffen echter wel de
toekomstige plaatsingsmogelijkheden
voor alle afgestudeerde collegae en ook de
reorganisatieplannen in het onderwijs om
volledige intergratie te verkrijgen van de
Faculteit der Diergeneeskunde en de Fa-
culteit der Landbouwwetenschappen te
Wageningen - mijns inziens geen goede ge-
dachte.

Gelijktijdig wil ik in dit verband ook welk-
om heten de vertegenwoordigers van de
Diergeneeskundige Studentenkring te
weten de praeses G. J. Suurd en ab-actis
mevrouw R. v. d. Sandt onze toekomstige
collegae.

Onze vriendschappelijke relaties met de
zusterorganisaties worden bevestigd door
de aanwezigheid van de vertegenwoordi-
gers van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij ter bevordering der Pharma-
cie de heren drs. A. B. Cox en drs. R.
Westebring, heren eveneens welkom vano-
chtend.

Verder kunnen wij begroeten de heer A. A.
Horst namens de C. M. H.A. en de heer S. v.
Aggelen namens N.C.H.P.
De voorzitter van het Produktschap voor
Vee en Vlees is ir. G. A. Meijer en behoort
tot onze inleiders, echter vanaf hier alvast
welkom.

Het bestuur van de Nederlandse Vereni-
ging tot Bescherming van Dieren is heden-
ochtend wederom vertegenwoordigd door
de heer M. van Zuuren. Wij stellen het op
prijs u te mogen begroeten. Wij hopen ech-
ter dat uw organisatie niet alleen gedreven
wordt door gevoelselementen, maar onze
veehouderij ook objectief wil beoordelen.
Publikaties over agressievere opstelling
van uw organisatie baart ons wel enige
zorg.

!I0

-ocr page 333-

Panacur

ontwormt veQig en effectief

• drieledige werking t.w. vermicide, larviclde en ovicide bij de
meest voorkomende maag/darm-nematodenen longwormen

• praktiscfi 100% effectief na één toediening

• per diersoort aangepaste toedieningsvorm: suspensie 10% -
runderen en paarden, suspensie 2,5% en boli 250 - schapen en
geiten, poeder 4% - varkens, granulaat en pasta - paarden

• geen beïnvloeding van de fertiliteit

• geen teratogene eigenschappen, kan ook tijdens dracht en
ziekte worden toegepast

Hoechst

HOECHST PHARMA

VETERINAIR

Postbus 12987
1100AZ Amsterdam
Voor bestellingen:
020 - 5908 519
Voor informatie:
020 -5908 533

-ocr page 334-

Erysorb^ ad

Vlekziekte-adsorbaat-vaccinBehring- Polyvalent sero-vaccin voor (
werke. Samengesteld uit qeinactiveerde ^ en behandeling" van varkenszie
^n?^
vlekziektebacteriën en hun aan Jc ^f "

aluminiumhydroxyde geadsorbeerde . pwre-U;®«!^ ar^\' n« wt
immuniserende substantie (l.i.s.) ter . . .

actieve immunisatie van gezonde varkens Vaccin voor actieve immuruMtie^
tegen vlekziekte. tegen coli-iirfectiesiahmïfee

-ocr page 335-

De Friese Maatschappij van Landbouw is
hier vanochtend vertegenwoordigd door
haar voorzitter de heer G. Hofstra en de
Friese Christelijke Boeren en Tuinders-
bond door de heer H. Kinderman. Wij zijn
blij dat u ons congres met een bezoek heeft
willen vereren. Per slot zijn wij dierenart-
sen dagelijks bezig met het wel en wee van
de veestapel van uw leden.
Uit de gelederen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergenees-
kunde een bijzonder woord van welkom
aan de oud-voorzitters de heren drs. H.
Rozemond en drs. H. A. van Riessen,
welke laatste tevens erelid is, en de overige
ereleden van de K.N.M.v.D. drs. M. A.
Moons en drs. A. van Keulen. Uw aanwe-
zigheid waarderen wij uiteraard bijzonder.
Ook voor ons afdelings erelid drs. P. Sjol-
lema een bijzonder welkom.
De ereraad laat zich door haar voorzitter
mr. F. G. James en secretaris drs. J. E.
Hage vertegenwoordigen en voor de redak-
tie van het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
zijn aanwezig dr. .I.M. van Leeuwen
en drs. M. .1. Schoenmakers.
De uitreiking van de .Jaarprijs van ons
Tijdschrift is een vast programma-
onderdeel geworden. Wij zijn hogelijk be-
nieuwd naarde winnaars/winnaressen die
reeds in ons midden aanwezig zijn. Ik heet
u alvast van harte welkom.

Tot slot heet ik welkom de sprekers en
inleiders van ons jaarcongres en wel als
eerste de voorzitter van de K.N.M.v.D. de
heer drs. S. van Harten.
Het zal vandaag uw laatste jaarrede zijn als
voorzitter want morgen hopen wij uw op-
volger te kunnen begroeten. Uw jaarredes
waren kenmerkend voor uw visie op de
problematiek in onze beroepsgroep en
veelal bijzonder actueel. De jaarrede van
hedenochtend zou spreekwoordelijk \'testa-
mentair\' genoemd kunnen worden en wij
allen zijn derhalve benieuwd naar de in-
houd.

Als algemeen inleider zijn wij verheugd
prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert te
mogen begroeten, die voor ons het con-
gresthema zal inleiden en de overige inlei-
ders van vandaag te weten: dr. J. Frens,
drs. S. J. van Sluys. drs. P. .1. Goedhart,
prof. dr. A. Rijnberk, prof. W. H. de Vries,
drs. .1. E. Baars, drs. C. Hennis, drs. F. W,
V. d. Kreek en ir. G. A. Meijer.
Heren allen bijzonder welkom want zonder
uw welwillende medewerking is het organi-
seren van een wetenschappelijk pro-
gramma niet mogelijk. Wij hopen dat u een
aandachtig gehoor mag hebben en dat de
congresgangers een goede herinnering aan
onze provincie Friesland en aan de con-
gresstad Leeuwarden en de congresplaats
de Harmonie en het geboden programma
mogen bewaren.

Ook de discussieleiders succes bij uw sectie-
vergaderingen toegewenst. Verzoek onzer-
zijds is wel het zogoed mogelijk handhaven
van het geplande tijdschema.
Al diegenen hier wel aanwezig maar door
mij niet genoemd niet minder welkom, im-
mers zonder uw komst zou dit congres geen
congres kunnen heten.

Dit welkomstwoord zou ik willen besluiten
met een kort citaat van de filosoof Plato in
Politeia die het voor ons vroeger zo voor-
treffelijk heeft geschreven namelijk \'De
diergeneeskunst let niet op haar eigen be-
lang maar op dat van het paard. Geen en-
kele kunst heeft haar eigen belang op het
oog, doch dat van het onderwerp waar zij
belang in stelt.\'

Mag ik u dit allen vandaag ter overdenking
tot het congresthema meegeven. Uit dit ci-
taat volgt dan ook zonder meer de keuze
van ons jaarcongresvignet waarin het
\'Friese\' paard centraal staat. Dat dit con-
gres mag bijdragen tot heil van mens en
dier is de wens van het afdelingsbestuur en
haar jaarcongrescommissie.
Ik dank u en wens u een geslaagd congres
toe.

Mag ik u meneer de Commissaris nu ver-
zoeken het jaarcongres 1983 voor ons te
openen!

-ocr page 336-

Dames en heren.

Graag heet ik u welkom in Friesland, een
provincie met plm. 600.000 inwoners en
volgens de voorlopige uitslag van de land-
bouw-mei-telling van het Centraal Bureau
voor de Statistiek met een rundvee-stapel
van ruim 700.000,

Dat in het Friese volkslied over Friesland
gesproken wordt als \'It béste lan fan ierde\'
heeft alles te maken met het trots zijn op
wat de Friezen van hun land gemaakt heb-
ben.

Het grootste deel van Friesland is door
eigen hand aan de zee ontworsteld en tegen
overstroming beschermd. Een zaak, die
heden ten dage ook nog actueel is. Ik
doel daarmee op de binnenkort door het
Kabinet te nemen beslissing inzake de be-
dijkingsplannen Noorderleechmeer (het
zgn. Plan-C-tracé).

In het kort komt dit erop neer. dat het
Kabinet een keuze moet maken tussen:
a. de bestaande dijken op Delta-hoogte
brengen;

b. een nieuwe dijk aanleggen langs een
zodanig tracé, dat er sprake is van
indijking van reeds aanwezig buiten-
dijks land.

Met opzet spreek ik niet van inpoldering,
omdat, zoals gezegd, het hier gaat om reeds
aanwezige grond.

Provinciale Staten hebben in dezen — uit-
eindelijk alle belangen in overweging ge-
nomen hebbende gekozen voor tracé-C.
Het woord is thans aan de regering.

Op uw reis hierheen zult u bemerkt heb-
ben. dat het Friese land groen van het gras
is en bont van het vele vee, dat zich daaraan
tegoed doet.

Friesland is, zoals u wellicht bekend zal
zijn, sociaal-economisch gezien de belang-
rijkste landbouwprovincie in den lande.
Zeker geldt dit, als men daar de van de
landbouw afhankelijke bedrijvigheid bij-
rekent.

Van de Friese landbouw is de melkvee-
houderij met zijn ruim 400.000 stuks melk-
vee de belangrijkste bedrijfstak. Zo be-
schikken ruim 7000 melkvee-houdende
boeren over 200.000 ha. grasland. Voorde
akkerbouw zijn deze cijfers 600 akker-
bouwers op zo\'n 24.000 ha.
Enerzijds onderkennende, dat de Friese
economie sterk verweven is met de land-
bouw er wordt zelfs gesproken van een
agro-industriëel complex — en anderzijds
dat bet een bekend gegeven is, dat in de
landbouw er sprake is van een sterke toe-
name van de arbeidsproduktiviteit. Bij een
vermindering van de werkgelegenheid be-
staat er bij het beleid een duidelijke be-
hoefte om te beschikken over een kwanti-
tatieve indicatie van deze verwevenheid.

Openingstoespraak van de Commissaris der
Koningin in de Provincie Friesland i

H. WiegeP

Toespraak van de Commissaris der Koningin in de Provincie Friesland ter gelegenheid van de opening
van het .laarcongres van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde op 7 oktober
1983. te Leeuwarden.

Commissaris der Koningin in de Provincie Friesland.

-ocr page 337-

Dit was de reden voor het Provinciaal
Bestuur om in 1981 het Landbouw-Eco-
nomisch Instituut en het Economisch-
Technologisch Instituut Friesland op-
dracht te geven een onderzoek te doen naar
de structuur van deze agrarische bedrijfs-
tak. Afgelopen maand september is dit
onderzoek met het uitbrengen van het rap-
port \'Landbouw en economie in Fries-
land\' afgerond.

Gezien de mij toegemeten tijd wil ik mij
thans beperken tot het noemen van enkele
cijfers, welke het belang van de landbouw
-- met name van de veeteelt voor Fries-
land - duidelijk adstrueren.
Daarbij wil ik nog aantekenen, dat het
duidelijk zal zijn dat in een tijd, waarin
sprake is van hoge provinciale werkloos-
heids-percentages (voor Friesland is de re-
gionale component voor augustus 1983
2,2, d.w.z. 2,2% boven het landelijk ge-
middelde) in het onderzoek de werkge-
legenheidseffecten centraal hebben ge-
staan, waarbij ik erop wil wijzen, dat de 2,2
mede te danken is aan de gunstige sei-
zoensinvloeden van de landbouw en het
ook een gemiddelde over de provincie be-
treft. Friesland kent duidelijk ongunstige
uitschieters, zoals Buitenpost met bijna 9
en Dokkum 5.

Zo is gebleken, dat het uitstralings-effect
van iedere in de landbouw werkende
vrouw\'man 1,3 man/vrouw bedraagt,
d.w.z. 1 man of vrouw werkzaam in de
landbouw schept in een verwante bedrijfs-
tak werk voor 1,3 man dan wel vrouw.
Voor de veeteelt bedraagt dit P/,- Verder
is gebleken dat 26% van de Friese werk-
gelegenheid is verbonden met de land-
bouw, direct en indirect. Voor de vee-
voederbedrijfstak, de handel, de reparatie-
bedrijven en de overige dienstverlening
betekent de Friese landbouw 20% van de
werkgelegeneid in die bepaalde bedrijfs-
klasse.

Voor de medische en veterinaire diensten
bedraagt de indirecte werkgelegenheid, ab-
soluut gezien, 1620 man, oftewel 18% van
de totale werkgelegenheid in die bedrijfs-
klasse.

Een belangrijke conclusie van het onder-
zoek is ook geweest, dat in de periode
1978-1983 de groei van de arbeidsproduk-
tiviteit in de landbouw veel groter was dan
elders in de economie, hetgeen een posi-
tieve invloed heeft gehad op het werk-
gelegenheids-kengetal.
Hoe dit zich in de toekomst zal ontwik-
kelen hangt in belangrijke mate af van het
toekomstige conjunctuurverloop. Niet al-
leen het nationale beleid, maar met name
het beleid van Brussel is daarop van in-
vloed. Verder spelen voor de Friese melk-
veehouderij ook factoren als toename
melkgift per koe een belangrijke rol. Im-
mers, een veestapel in optimale functie is
een eerste vereiste voor het goed renderen
van deze bedrijfstak.

Zonder de man in het veld, de dierenarts,
zou onze veestapel nooit in die conditie
zijn, waarin deze thans verkeert. Voor een
gezonde veestapel is het immers van het
grootste belang dat, indien een dier ziek is,
er snel medische hulp aanwezig is.
Wellicht nog belangrijker dan de repres-
sieve zorg is de preventieve zorg, die de
dierenarts verleent. Medische hulp, waar-
aan het dank zij de niet aflatende inzet van
de ca. 1500 dierenartsen in Nederland (in
Friesland zijn er 160 werkzaam) niet ont-
breekt.

Het zou thans te ver voeren dieper in te
gaan op de invloed, die de diergeneeskunde
de veearts — heeft gehad op de ont-
wikkeling van de veehouderij. Immers, niet
alleen in de directe zin, het veldwerk, maar
ook in de indirecte zin, d.w.z. bij de tot-
standkoming van de wetgeving op het ge-
bied van de gezondheidstoestand van die-
ren, heeft en vervult de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskun-
de een zeer belangrijke functie.

Het verzoek om vandaag Uw congres te
openen heb ik dan ook niet louter uit
traditionele overwegingen gedaan. De mij
geboden gelegenheid, mijn waardering te
kunnen uitspreken voor uw zo belangrijke
werk heb ik gaarne aangegrepen.
Graag wens ik alle deelnemers, zowel aan
het wetenschappelijk als het niet-weten-
schappelijk onderdeel van dit congres, een
goed congres toe en ik hoop dat allen met
de beste herinneringen aan Friesland huis-
waarts zullen keren.
Ik dank u.

Hierbij verklaar ik het congres voor ge-
opend.

-ocr page 338-

Mijnheer de voorzitter van de Afdeling
Friesland van de KoninkliJI<e Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde

De voorbereidingen voor ons jaarcongres
vormen jaarlijks een niet geringe opgave
voor de organiserende Afdeling. Het is het
Hoofdbestuur bekend hoe vele leden van
uw Afdeling gedurende bijna een jaar zich
met opoffering van veel schaarse vrije tijd
hebben ingespannen om deze dagen tot een
succes te maken. Wij stellen dit te meer op
prijs, omdat uw Afdeling binnen afzien-
bare tijd zijn eeuwfeest hoopt te vieren en
dan ongetwijfeld opnieuw een beroep zal
doen op het organisatietalent van vele uwer
leden.

Ontvangt u, bestuursleden, commissiele-
den en allen die anderszins een bijdrage
hebben geleverd aan de totstandkoming
van dit congres de oprechte dank van het
Hoofdbestuur voor al het werk dat u ver-
richtte.

Moge de waardering van de congressisten
wanneer zij straks terugzien op een ge-
slaagd jaarcongres 1983 voor u een be-
loning zijn voor al uw inspanning.

Mijnheer de Commissaris der Koningin,

Namens alle aanwezigen dank ik u voor uw
bereidheid om het congres te willen openen
en een gedeelte van deze dag met ons te
willen vertoeven.

Dat u. mevrouw Wiegel, uw man hierbij
wilt vergezellen stellen wij op hoge prijs en
ervaren wij als een blijk van belangstelling
voor ons werk als dierenartsen.
Mijnheer de Commissaris, de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde vormt te midden van de andere
medische beroepsorganisaties met haar
2600 leden de kleinste groepering. Het is

Jaarrede 1983\'

S. van Harten^

voor ons echter bijzonder verheugend, dat
ons beroep een zeer grote organisatiegraad
heeft en bijna 90% van alle Nederlandse
dierenartsen lid is vande K.N.M.v.D. Deze
saamhorigheid stelt ons in staat te midden
van de andere medische beroepen een vol-
waardige plaats in te nemen en de eigen
identiteit in stand te houden. Deze mentali-
teit zal de Friezen bekend voorkomen en
het is mede daarom, dat wij ons deze dagen
zo bijzonder goed in uw mooie provincie
thuis voelen.

Mijnheer de Burgetneester.

Met uw door ons zeer gewaardeerde aan-
wezigheid tezamen met uw echtgenote on-
derstreept u nog eens het gastheerschap
van de stad Leeuwarden, die thans onze
congresstad is. Als zodanig geniet uw
hoofdstad een goede reputatie en draagt
het bekende congrescentrum, waar wij
thans vertoeven, daaraan in belangrijke
mate bij.

Uilgesprolccn op 7 oktober 198.\'!. ter gelegenheid van de 1.10e Algemene Vergadering, tevens .laarcongres van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, te Leeuwarden.

Drs. S. van ilarten. voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde. B28a.
2975 BM Ottoland (Z.H.).

-ocr page 339-

Wij vertrouwen erop, dat l.eeuwarden\'s
Harmonie een bijdrage zal leveren aan de
harmonie tussen ons dierenartsen en zo in
dubbel opzicht kenmerkend zal zijn voor
ons jaarcongres 1983.

Bij de aanvang van dit jaarcongres willen
wij traditiegetrouw een ogenblik onze ge-
dachten doen vertoeven bij hen, die ons het
afgelopen jaar door de dood zijn ontvallen.
Met hun heengaan werden collegiale en
vaak ook vriendschapsbanden definitief
verbroken. Laten wij aan hun idealen
verder bouwen.

Van ons heen gingen de collegae:

Jhr. P. B. Alberda van Ekenstein, Ter Apel

W. J. M. Bekkers. Lichtenvoorde

Dr. E. de Boer. Afferden

A. H. Heide. Ten Boer

K. van Hoeve. Winterswijk

Dr. S. Koopmans, Utrecht (Erelid K.N.M.v.D.)

D. Mulder sr. Voorst

O. W. Mulder. Akkrum

H. J. Nooder, Meppel

.1. .1. Ooms, Tilburg

H. H. H. Schreinemakers. Roermond

H. M. Sprink, Goutum

L. A. Vink, Hekendorp

Mag ik u verzoeken op te staan om hen een
ogenblik te gedenken. Dank u.
Moge ons respect jegens hen tevens blijken
uit de blijvende zorg en vriendschap waar-
mee wij hun nabestaanden tot steun willen
zijn.

Naast droeve gebeurtenissen mogen ook de
blijde gememoreerd worden. Blijdschap en
trots bij hen die een vaak jarenlange weten-
schappelijke arbeid bekroond zagen met de
doctorstitel. Dit jaar promoveerden tot
doctor in de diergeneeskunde de collegae:

Mevr. V. Baumans, Utrecht
W. .1. Bicuwenga, Bosch en Duin
D. G. (iroothuis. Bunnik
.1. van Walsum, L^oorn
A. Barneveld. Groenekan

Mogen de vruchten van uw wetenschappe-
lijk werk leiden tot een verbreding en ver-
dieping van de veterinaire wetenschap en
ten dienste staan van allen die de dierge-
neeskunde beoefenen.
De maatschappelijke verdiensten van een
aantal onzer werden dit jaar gehonoreerd
met een onderscheiding.

De volgende collegae werden hiermee ver-
eerd:

D. van den Akker, Zwolle: Officier in de Orde van
Oranje Nassau

P. H. Bool, Lelystad: Officier in de Orde van Oranje
Nassau

W. H. Kremer, Venray: Ridder in de Orde van St.
Sylvester

Gaarne bied ik u doctores en u dragers van
een onderscheiding vanaf deze plaats een
herhaalde gelukwens aan.
Het gehele beroep voelt zich met u vereerd.

Dames en Heren.

Aan het jaarcongres 1983 is tevens verbon-
den mijn afscheid als voorzitter van de Ko-
ninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde,

Morgen, in onze Algemene Vergadering,
zal ik de teugel aan mijn opvolger overge-
ven en zal er een einde gekomen zijn aan
een negen-jarige periode, waarin ik teza-
men met vele anderen leiding heb mogen
geven aan onze beroepsorganisatie.
Het ligt voor de band om bij zo\'n gelegen-
heid terug te kijken om de ontwikkelingen
die zich in deze negen jaren in de dierge-
neeskunde hebben voorgedaan, nog eens
voor de geest te halen, vervolgens stil te
staan bij de huidige situatie en tenslotte een
blik te werpen in de toekomst om na te
gaan welke verwachtingen wij daar met
elkaar van hebben.

Ik zou dit als leidraad voor de jaarrede
1983 aan willen houden, juist ook omdat
toekomst en verleden zo nauw met elkaar
verband houden, !n mijn eerste jaarrede in
1975, heb ik Professor Polak geciteerd, die
in zijn geschrift \'De toekomst is verleden
tijd\' zo duidelijk aantoont hoede toekomst
als potentie in het verleden besloten ligt.
Inmiddels is wat toen toekomst was alweer
verleden tijd, hetgeen ons nog weer eens
doet beseffen hoe snel een en ander zich
voltrekt.

Wanneer we de ontwikkelingen binnen de
diergeneeskunde overzien dan is kenmer-
kend voor deze tak van de wetenschap het
geleidelijk aan steeds groter wordende aan-
tal facetten, waarmede de diergeneeskunde
te maken krijgt, In het korte tijdsbestek
van deze jaarrede zullen deze niet allemaal
aan de orde kunnen komen. Ik zal mij moe-
ten beperken tot enkele hoofdlijnen.

-ocr page 340-

Zo wil ik onder andere mei u stilstaan bij
het onderwijs en het onderzoek, bij de wet-
geving, waaraan ik, gezien de recente ont-
wikkelingen niet voorbij kan gaan, bij de
vleeskeuring, die momenteel betrokken is
bij een ingrijpende reorganisatie en bij de
praktijkuitoefening waarin het merendeel
van de dierenartsen zijn werkterrein vindt.

ONDERWKIS EN ONDERZOEK
Binnen het onderwijs, tezamen met het on-
derzoek de fundamenten vormend waarop
de diergeneeskunde is opgetrokken, heb-
ben zich gedurende de laatste negen jaar de
nodige ontwikkelingen voorgedaan. De
heftige discussies over de grote differentia-
tie, die een splitsing in de bevoegdheid met
zich mee zou brengen en dientengevolge
destijds aanleiding gaf tot grote tegenstel-
lingen tussen Faculteit en Maatschappij,
zijn intussen verstomd.
Hoe aantrekkelijk deze grote differentiatie,
door de mogelijkheid van verbreding en
verdieping van het onderwijs in de verschil-
lende differentiatie-richtingen, voor het
onderwijs ook geweest zou kunnen zijn,
voor het beroep zelve zou de beperking in
de bevoegdheid een slechte zaak betekend
hebben. De opvattingen van de Maat-
schappij zijn in deze nog steeds ongewij-
zigd.

Intussen is wel de kleine differentiatie ge-
ïntroduceerd, welke het de studenten in het
laatste half jaar van hun studie mogelijk
maakt wat intensiever kennis te maken met
dat deelgebied van de diergeneeskunde
waarin zij na het afstuderen hun werk
hopen te vinden. Bij vorige gelegenheden
heb ik reeds gezegd dat de Maatschappij
aan deze opzet haar volledige instemming
kan geven.

Een ander aspect dat ik wil noemen is de
introductie van de twee-fasen structuur,
waarmee inmiddels een begin is gemaakt.
De bedoeling van de Overheid is de univer-
siteiten te dwingen het onderwijs zodanig
te structureren dat in de eerste fase van 4
jaar een academicus wordt gevormd die in
de samenleving kan functioneren. Binnen
de diergeneeskunde is dit echter onmoge-
lijk zodat wij blijven pleiten vooreen 100%
doorstroming naar de tweede fase.

Onderwijs, het zij nog maar eens herhaald,
mag geen doel op zichzelf zijn, maar dient
nauw aan te sluiten bij de ontwikkelingen
in de maatschappij en op de behoeften die
daaruit voortvloeien.
Een van de aspecten hierbij is de toene-
mende behoefte aan preventieve gezond-
heidszorg bij de landbouwhuisdieren.
Hieraan kan in belangrijke mate in de
vorm van bedrijfsbegeleiding tegemoet
worden gekomen. Verdere uitbouw van het
onderwijs in de bedrijfsdiergeneeskunde
op de Faculteit is daartoe noodzakelijk.
Het is verheugend te signaleren dat de con-
tacten tussen de Faculteit der Diergenees-
kunde en de Maatschappij voor Dierge-
neeskunde zodanig zijn gegroeid dat —
met inachtneming van de eigen
verantwoordelijkheid en positie — een
basis lijkt te zijn gevonden voor een uitwis-
seling tussen \'praktijk\' en \'onderwijs\'.
Een van deze contacten heeft plaats binnen
de Commissie Evaluatie Dierenartsoplei-
ding, waarin door de Faculteit en de Maat-
schappij gezamenlijk een evaluatie van de
opleiding vanuit de praktijk zal plaatsvin-
den. Ik durf er daarbij zonder meer op te
rekenen dat de dierenartsen, werkzaam in
de verschillende disciplines van de dierge-
neeskunde hun volledige medewerking zul-
len geven om de evaluatie op een verant-
woorde wijze mogelijk te maken. Als
scheidend voorzitter spreek ik daarbij te-
vens de hoop uit dat de contacten tussen
Faculteit en Maatschappij bestendigd zul-
len worden en in een sfeer van groeiend
vertrouwen een bijdrage zullen leveren aan
de bevordering van de diergeneeskunde.

Nog zeer recent hebben we de beroeringen
ervaren die er in universitaire kringen zijn
ontstaan als gevolg van drastische
reorganisatie-plannen onder druk van de
bezuinigingen. Ook aan de diergenees-
kunde zijn deze bezuinigings-voorstellen
niet voorbij gegaan.

De beleidsvoornemens van de Minister van
Onderwijs en Wetenschappen betreffende
taakverdeling en concentratie in het weten-
schappelijk onderwijs hebben diergenees-
kundig Nederland op een aantal punten
onaangenaam verrast. Was in alle voor-
gaande stukken steeds sprake van een sa-
menwerking en uitwisseling tussen de Fa-
culteit der Diergeneeskunde van de
Rijksuniversiteit te Utrecht en de Faculteit
der Landbouwwetenschappen te Wagenin-

-ocr page 341-

gen, plotseling blijkt dat de Minister aan-
stuurt op een integratie van beide Facultei-
ten. Hiertegen wenst de K.N.M.v.D,,
hierin gesteund door de Faculteit der Dier-
geneeskunde, ten duidelijkste stelling te
nemen. Integratie met de l.andbouw-
faculteit te Wageningen zou te eenzijdig de
samenhang op zoötechnisch gebied bena-
drukken en in ernstige mate tekort doen
aan de bestaande samenwerkingsverban-
den van de Faculteit der Diergeneeskunde
binnen het medisch-biologisch cluster van
de Rijksuniversiteit te Utrecht.

De integratie ideeën kunnen mijns inziens
dan ook slechts berusten op een onvolledig
inzicht in de beroepsuitoefening van de die-
renarts en in de ontwikkelingen die zich
binnen dit beroep voordoen.
Wanneer de Minister de verwantschap van
de veterinaire en de zoötechnische oplei-
dingen benadrukt, ziet hij over het hoofd
dat deze verwantschap zich beperkt tot de
landbouwhuisdieren en vergeet hij de be-
langrijke taken die dierenartsen daarnaast
vervullen voor de gezelschapsdieren en de
volksgezondheid. Het gevoelen dat deze
ideeën berusten op een onvolledig inzicht
in de beroepsuitoefening van de dierenarts
wordt nog eens versterkt daar waar de Mi-
nister suggereert dat bij een meer op de
populatie gerichte benadering van de vee-
stapel met een minder grondige klinische
scholing van de dierenarts volstaan kan
worden. Ook voor een op de preventie ge-
richte gezondheidszorg is een diepgaande
kennis van ziekten en ziekte-oorzaken
noodzakelijk. Daarnaast zal er altijd be-
hoefte blijven aan klinisch-therapeutische
behandeling van individuele nutsdieren,
terwijl voor de gezelschapsdieren de indivi-
duele behandeling centraal zal blijven
staan.

In dit verband lijkt het me goed u er aan te
herinneren dat reeds in 1925 bij de incorpo-
ratie van de toenmalige Veeartsenijkun-
dige School binnen de Rijksuniversiteit te
Utrecht door de Volksvertegenwoordiging
de principiële uitspraak is gedaan dat dier-
geneeskunde als geneeskunde moet wor-
den beschouwd.

Dit heeft er toe geleid dat de opleiding werd
ondergebracht als een afzonderlijke Facul-
teit van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Dit
creëerde de noodzakelijke waarborgen
voor een goede samenwerking met de
medisch-biologische disciplines.
Nadrukkelijk wil ik dan ook stellen dat de
Minister met zijn beoogde integratie van de
Faculteit der Diergeneeskunde met de Fa-
culteit der Landbouwwetenschappen op
het verkeerde spoor zit. Het betekent een
miskenning van de plaats die de dierge-
neeskundige wetenschap temidden van an-
dere wetenschappen inneemt.
Ik heb reeds gesteld dat naast het onderwijs
ook het onderzoek de basis vormt voorde
diergeneeskunde en dat daaraan uit dien
hoofde eveneens bijzondere aandacht dient
te worden besteed. Bezuinigingen die nu
eenmaal in het wetenschappelijk onderwijs
zullen moeten worden gerealiseerd, zullen
nooit ten koste mogen gaan van de kwali-
teit van het onderzoek.
De Overheid zal zich hierbij dienen de rea-
liseren dat we in Nederland slechts één Fa-
culteit der Diergeneeskunde kennen, het-
geen de mogelijkheden tot bezuinigingen
sterk beperkt.

Deze mogelijkheden worden nog minder
als we bedenken dat deze ene Faculteit te-
vens de functie vervult van Academisch
Ziekenhuis.

Sprekend over het onderwijs in de dierge-
neeskunde kan het onderwerp specialisatie
niet onvermeld blijven; de behoefte aan
specialisatie als een aanvulling op de basis-
opleiding in de diergeneeskunde manifes-
teert zich steeds duidelijker.
De laatste jaren is er met betrekking tot de
organisatie-structuur, noodzakelijk om te
kunnen komen tot formele specialisatie,
grote vooruitgang geboekt. In een eerdere
jaarrede heb ik u al mee kunnen delen dat
de Raad voor Specialisatie geïnstalleerd
was. Inmiddels is ook de Registratiecom-
missie met de nodige voortvarendheid van
start gegaan.

De ontwikkelingen op het gebied van de
erkenning en de registratie van de specialis-
ten in de diergeneeskunde hebben een
moeizaam verloop gehad. Dit is mede ver-
oorzaakt door het feit dat het Ministerie
van Onderwijs en Wetenschappen haar be-
leid ten aanzien van de specialisatie dras-
tisch heeft veranderd en zich sterk terug-
houdend heeft opgesteld.
Naast de organisatorische voorbereiding
ten aanzien van de specialisatie is op de

-ocr page 342-

Faculteit reeds een voortvarend begin ge-
maakt met de opleiding van een beperkt
aantal specialisten in de sector gezelschaps-
dieren. Het streven zal er op gericht moeten
zijn de opleiding enerzijds en de erkenning
en de registratie anderzijds ook in de aan-
loopfase zo goed mogelijk op elkaar af te
stemmen zodat zich ten aanzien van de
registratie geen belemmeringen zullen
voordoen. Ook hier zal een goed onderling
contact onontbeerlijk zijn.
Aangenomen mag worden dat de opleiding
tot specialist in de sector gezelschapsdieren
in de nabije toekomst gecontinueerd zal
kunnen worden. Gezien de sterke aan-
drang van de Overheid tot bezuinigen bij
het wetenschappelijk onderwijs zal het
steeds moeilijker worden andere specialisa-
ties binnen de Faculteit van de grond te
krijgen.

Naast de vragen met betrekking tot de op-
leiding, erkenning en registratie van speci-
alisten zal de vraag aan de orde komen hoe
deze specialisten binnen ons arbeidsveld
kunnen gaan functioneren.
Voor zover zij in dienstverband werkzaam
zullen zijn bij instituten of organisaties zul-
len er weinig moeilijkheden te verwachten
zijn. Problematischer wordt het als het
gaat om de vraag hoe specialisten ingepast
kunnen worden in het kader van de
praktijk-uitoefening.

Waar de eerste officiële specialisten ver-
wacht mogen worden in de sector van de
gezelschapsdieren is daar de vraag het
meest actueel, ik kom daar later nog op
terug.

Ook bij andere diersoorten doet de be-
hoefte in de praktijk aan specialisten zich
steeds duidelijker gevoelen. Hier en daar
worden er in de praktijk al schoorvoetend
pogingen ondernomen om daar geschikte
structuren voor te vinden. Het is dan ook
de hoogste tijd antwoord te geven op de
vraag op welke wijze de specialist naast de
prakticus kan functioneren. Ik beschouw
het mede de verantwoordelijkheid van de
Maatschappij voor Diergeneeskunde aan
te geven hoe de onderlinge verhoudingen
moeten worden.

Een bijzonder aspect van het onderwijs
wordt gevormd door het Post Academisch
Onderwijs.

Ten behoeve van de diergeneeskunde is in
198! een Voorbereidingscommissie inge-
steld om de voorbereidingen te treffen om
tot de oprichting van een orgaan voor het
Post Academisch Onderwijs in de dierge-
neeskunde te komen. De gemeenschappe-
lijke regeling voor de oprichting van zo\'n
orgaan zal naar ik verwacht op korte ter-
mijn door de Faculteit en de Maatschappij
worden aanvaard zodat een definitieve af-
ronding via een bekrachtiging van de rege-
ling door de Minister van Onderwijs en
Wetenschappen spoedig tegemoet kan
worden gezien.

Deze ontwikkeling vergt een overschake-
ling van het oude naar het nieuwe systeem
die met de nodige voorzichtigheid zal moe-
ten worden omgeven.
Het Post Academisch Onderwijs is tot nu
toe sterk ervaren als een eigen verantwoor-
delijkheid van het beroep, dat op basis van
vrijwilligheid tot stand is gekomen.
Alhoewel de noodzaak tot het volgen van
P. A.O. steeds groter zal worden en de eigen
verantwoordelijkheid om bij te blijven
dientengevolge zal toenemen, mag ver-
wacht worden dat ook in de toekomst het
vrijwillige karakter niet verloren zal gaan.
Ik heb wat dat betreft nog veel vertrouwen
in het verantwoordelijkheidsgevoel van
onze beroepsgenoten.
De ontwikkelingen op het gebied van het
P.A.O. en de te verwachten toename
daarin zullen echter geen enkele afbreuk
mogen doen aan de huidige basisopleiding.
Mede gezien het belang en de brede om-
vang van het eerste-lijns-werk in de dierge-
neeskunde zal de basisopleiding in haar
volle omvang gehandhaafd moeten blijven
en zullen daarin geen lacunes mogen ont-
staan.

WETGEVING

Het aspect van de wetgeving in de dierge-
neeskunde heeft in de afgelopen jaren veel
aandacht gevraagd. Tot op heden is de
diergeneeskunde maar schaars bedeeld met
wetten, die bovendien veelal sterk verou-
derd of zeer incompleet zijn. Dit is dan ook
de reden dat in het bijzonder gedurende
mijn ambtsperiode herhaaldelijk en indrin-
gend op uitbreiding en aanpassing van de
wetgeving is aangedrongen.
Alhoewel momenteel een drietal ontwer-

-ocr page 343-

pen van wet aan de Tweede Kamer der
Staten Generaal voor behandeling is
aangeboden moet geconstateerd worden
dat met de voorbereidingen te veel tijd is
gemoeid. In de schriftelijke reactie van de
Vaste Commissie voor Landbouw van de
Tweede Ka mer op het ontwerp van Wet op
de Uitoefening van de Diergeneeskunde is
ook door één van de grote politieke par-
tijen gesteld dat deze zich nog steeds niet
neergelegd heeft bij het trage tempo waar-
mee wetsontwerpen op het departement tot
stand komen. Mij bekruipt een gevoel van
ongeduld en ergernis dat met de aanpas-
sing van de oude wetgeving en de introduc-
tie van nieuwe wetgeving zo veel tijd ge-
moeid moet zijn.

De twee ontwerpen van wet. die de dierge-
neeskunde rechtstreeks raken zijn het ont-
werp van Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde en het Ontwerp Dierge-
neesmiddelenwet. In aansluiting op het uit-
voerige commentaar dat door de
K.N.M.v.D. in het voorbereidend stadium
al op de voorontwerpen van deze wetten is
gegeven, heeft de K.N.M.v.D. ook op deze
ontwerpen haar commentaar gegeven. Met
erkenning dat deze ontwerpen een aanzien-
lijke vooruitgang betekenen in vergelijking
met de huidige wetgeving, dienen hierin
naar onze mening nog enige essentiële
zaken te worden opgenomen dan wel nader
te worden geregeld.

Een wezenlijk onderdeel in beide ontwer-
pen vormt de plaats en de positie van de
praktizerend dierenarts. Ten einde te berei-
ken dat de diergeneeskunde op een verant-
woorde wijze wordt uitgeoefend zal in de
Wet op de Uitoefening van de Diergenees-
kunde aangegeven moeten worden dat de
uitoefening van de diergeneeskundige
praktijk in de eerste lijn plaatsvindt door
de praktizerend dierenarts en dat deze goed
bereikbaar moet zijn, dat wil zeggen in
staat moet zijn te allen tijde aan de dieren in
zijn praktijkgebied binnen redelijke tijd de
nodige verzorging te geven. Deze criteria
zullen voorwaarden moeten zijn bij de mel-
ding en registratie van praktizerende die-
renartsen ten einde te voorkomen dat deze
melding en registratie een loze administra-
tieve procedure wordt, die voor iedere die-
renarts mogelijk zou zijn, zonder zich toe te
spitsen op de daadwerkelijke praktize-
rende dierenartsen.

Op deze wijze kan voor de landbouwhuis-
dieren een vaste relatie tussen veehouder en
dierenarts tot stand worden gebracht, een
relatie die tevens voorwaarde is om tot een
goede bedrijfsbegeleiding als een moderne
vorm van diergeneeskunde te komen.
Slechts wanneer een en ander duidelijk is
vastgelegd kan in het kader van de bedrijfs-
begeleiding de uitvoering van een aantal
diergeneeskundig handelingen onder ver-
antwoordelijkheid van de praktizerend
dierenarts aan de veehouder worden over-
gelaten.

Een nieuw element in het ontwerp van Wet
op de Uitoefening vande Diergeneeskunde
is het tuchtrecht. De K.N.M.v.D, heeft al
iaren op een wettelijk tuchtrecht aange-
drongen, maar dan in een vorm waarin alle
facetten van het veterinair handelen zou-
den zijn opgenomen. Zonder aanpassingen
van de huidige voorstellen zullen echter
bepaalde geschillen betrekking hebbende
op de intercollegiale verhoudingen, niet
onder het tuchtrecht vallen, zodat daar-
voor de interne tuchtrechtspraak van de
K.N.M.v.D. gehandhaafd zal moeten blij-
ven. Afhankelijk van de toekomstige ont-
wikkelingen zullen we ons dienen te bera-
den of aandringen op een verdere
verscherping van het tuchtrecht noodzake-
lijk is dan wel dat andere stappen moeten
worden ondernomen, waarbij ik denk aan
het tot stand brengen van een publiek-
rechtelijke orde van dierenartsen.
De plaats van de praktizerend dierenarts
speelt ook een essentiële rol bij de kanalisa-
tie van diergeneesmiddelen op basis van de
toekomstige Diergeneesmiddelenwet.
Daarbij is de mogelijkheid ingebouwd dat
bepaalde diergeneesmiddelen door de
praktizerend dierenarts aan de eigenaar
mogen worden afgegeven. Ten einde de
verantwoordelijkheid van de praktizerend
dierenarts daarbij voldoende inhoud te
kunnen geven zal deze mogelijkheid be-
perkt moeten blijven tot de afgifte van ge-
neesmiddelen aan de eigen cliëntele in de
eigen praktijk van de prakticus.
Deze voorwaarde zal vooraf in de wet moe-
ten worden vastgelegd, zodat duidelijk van
een preventieve regeling kan worden ge-
sproken; een benadering die ons in de dier-
geneeskunde altijd nogal aangesproken
heeft.

-ocr page 344-

Deze beperking maakt het mogelijk het
verschijnsel van de postorderbedrijven, dat
hier en daar reeds gesignaleerd kan worden
en waardoor het onzorgvuldig en op ont-
verantwoorde wijze verstrekken en toepas-
sen van geneesmiddelen in de hand wordt
gewerkt, nadrukkelijk te voorkomen en
aan te pakken.

Het achteraf corrigeren van een uit de hand
gelopen situatie via de tuchtrechtspraak,
zoals thans in het ontwerp van de Dierge-
neesmiddelenwet wordt voorgesteld, is uit
een oogpunt van verantwoord diergenees-
middelenbeleid niet aanvaardbaar.
Het derde onderwerp van wet is de nieuwe
Gezondheidswet voor Dieren. Een ont-
werp van wet dat zich onder meer op speci-
fieke wijze richt tot de veehouder en waarin
de overheid de bevoegdheid krijgt om de
veehouder uit het oogpunt van de alge-
mene gezondheids- en welzijnszorg aan na-
dere voorwaarden te binden en bepaalde
verplichtingen op te leggen, waarondereen
intensivering van het veterinair toezicht.

Bij de eerste behandeling van dit wetsont-
werp, nu al weer enige tijd geleden, is er
door de politieke partijen op aangedron-
gen in het wetsontwerp meer aandacht te
besteden aan de welzijnsaspecten, ten einde
tot een betere coördinatie van het welzijns-
beleid tussen het Ministerie van Landbouw
en Visserij en het toenmalige Ministerie
van Cultuur, Recreatie en Maatschappe-
lijk Werk te komen; een pleidooi dat door
de K.N.M.v.D. van harte is ondersteund.
Juist nu het Ministerie van Landbouw en
Visserij door de overdracht van het dieren-
beschermingsbeleid van C.R.M. naar
Landbouw en Visserij een grotere verant-
woordelijkheid voor het welzijn van dieren
heeft gekregen is het te betreuren dat een
goede coördinerende wetgeving op het ge-
bied van het welzijn van het dier nog niet is
gerealiseerd.

Vanwege de onderlinge relatie van de drie
wetsontwerpen heeft de K.N.M.v.D. altijd
met klem op een gelijktijdige behandeling
door de Tweede Kamer aangedrongen.
Deze onderlinge verwantschap is, zoals ik
u daarnet geschetst heb. duidelijk aanwezig
voor de Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde en de Diergeneesmidde-
lenwet, maar er is ook een duidelijke relatie
van deze twee met de Gezondheidswet voor

Dieren. Een gelijktijdige behandeling zou
een optimale waarborg bieden dat de drie
wetten, die onderling zo nauw met elkaar
zijn verwant, volledig op elkaar zijn afge-
stemd, zodat van een evenwichtige veteri-
naire wetgeving sprake zou zijn. Gezien het
feit dat de Diergeneesmiddelenwet onder
dwang van de betreffende E.E.G.-
bepalingen op korte termijn, de in de richt-
lijn genoemde datum is zelfs begin oktober
van dit jaar, van kracht moet worden, lijkt
een gelijktijdige behandeling echter nog
nauwelijks mogelijk.

Wellicht ten overvloede zij hier nogmaals
gesteld dat, wil een dierenarts vanuit een
eigen onafhankelijke positie en verant-
woordelijkheid naar het dier en de samen-
leving toe goed als dierenarts kunnen func-
tioneren, een wettelijke ondersteuning van
de diergeneeskunde onontbeerlijk is.
In dit verband is de vraag actueel welke
consequenties de recente voorstellen voor
de déregulering van overheidsregelingen
zullen hebben. Aanvankelijk was de be-
handeling van alle drie de ontwerpen stop-
gezet, doch inmiddels is de Diergeneesmid-
delenwet al weer gedeblokkeerd. Ik ga er
vanuit dat ook ten aanzien van de Wet op
de Uitoefening van de Diergeneeskunde en
de Gezondheidswet voor Dieren spoedige
déblokkering zal plaatsvinden. Een verder
uitstel van behandeling van deze ontwer-
pen zou onaanvaardbaar zijn, mede gezien
de grote achterstand die ik gememoreerd
heb.

VLEESKEURING

Een ander gebied van de diergeneeskunde
waar ingrijpende veranderingen plaatsvin-
den, is het terrein van de vleeskeuring. De
beleidsbeslissing voor de overgang van een
gemeentelijke naar een Rijkskeuring is in-
tussen genomen.

De totale reorganisatie vergt bijzondere
aandacht van de K.N.M.v.D. In de eerste
plaats omdat bij de reorganisatie handha-
ving van de kwaliteit en de betrouwbaar-
heid van de keuring voorop dienen te
staan. Waar deze in het nauw dreigen te
komen zal de K.N.M.v.D. haar stem die-
nen te verheffen. Daarnaast zal de reorga-
nisatie een verlies aan arbeidsplaatsen
opleveren, hetgeen voor de direct betrok-
kenen grote consequenties met zich mee zal

-ocr page 345-

brengen. Naast de zorg omtrent de conse-
quenties voor de direct betrokkenen blijft
ook onze zorg over een verlies aan arbeids-
plaatsen op een moment dat met een groei-
end overschot aan jonge dierenartsen reke-
ning gehouden moet worden.
Gezien de steeds verdergaande verlangens
van de consument naar een kwalitatief
hoogstaand en uit het oogpunt van, volks-
gezondheid betrouwbaar produkt, ben ik
van mening dat er voor de dierenarts op dit
gebied nog een belangrijk werkterrein weg-
gelegd is.

Ik verwacht daarbij dat in de toekomst de
vleeskeuring steeds meer een onderdeel zal
vormen van een systeem van totale keten-
bewaking. Dit zal betekenen dat enerzijds
een toenemend aantal gegevens, direct van
de bedrijven afkomstig, bij het systeem van
de vleeskeuring zal worden betrokken en
dat anderzijds gegevens, verkregen bij de
vleeskeuring, in toenemende mate naar de
bedrijven teruggespeeld zullen worden.
Daarbij zal het accent steeds minder op het
individuele dier komen te liggen, maar
steeds meer op het koppel, waartoe het dier
behoorde en de behandelingen die het kop-
pel heeft ondergaan.

Gegevens over het geneesmiddelenver-
bruik zullen in verband met de residu-
problematiek een steeds belangrijker rol
gaan spelen. Een sluitende administratie
van het gebruik van geneesmiddelen zowel
door dierenarts als door eigenaar zal on-
ontbeerlijk zijn om een efficiënte controle
mogelijk te maken.

Het behoeft geen betoog dat zo\'n systeem
slechts dan goed kan functioneren wanneer
op de bedrijven sprake is van een veteri-
naire bedrijfsbegeleiding.
De plaats van de vleeskeuring als een scha-
kel in het totale veterinair begeleide
produktie-proces maakt het absoluut
noodzakelijk dat het onderwijs op het ge-
bied van de vleeskeuring volledig ingebed
blijft in de dierenartsenopleiding.

PRAKIKIKUIIOEFENING

Een zeer groot deel van de dierenartsen
vindt zijn werkterrein in de daadwerkelijke
praktijkuitoefening, zowel in de sector van
de landbouwhuisdieren als van de gezel-
schapsdieren.

Van de jonge dierenartsen, die in de afgelo-
pen jaren onze gelederen zijn komen ver-
sterken heeft zelfs zo\'n 80% een plaats in de
praktijk gevonden. Deze groei heeft in tien
jaar tijds geleid tot een verdubbeling van het
aantal praktizerende dierenartsen van ruim
800 tot bijna 1600. Deze toename is ener-
zijds mogelijk geweest door een stijging van
het aantal dieren, anderzijds door een
groeiende vraag naar diergeneeskundige
hulp en een intensivering van die hulp.
In deze periode heeft ook een sterke toe-
name in aantal en omvang van de associa-
ties plaatsgevonden zodat thans ruim 30%
van de praktijken groepspraktijken zijn en
dat daarin ongeveer 60% van het totaal
aantal praktizerende dierenartsen werk-
zaam is.

Voor- en nadelen van de associaties zijn
genoegzaam bekend en hebben zowel be-
trekking op sociaal-maatschappelijke als
op zuiver diergeneeskundige aspecten. Een
specifiek punt dat onze aandacht heeft is de
positie van de oudere collega binnen de
associatie.

Een aantal modellen om tot een goede re-
geling te kunnen komen hebben wij reeds
aangedragen. Rest mij nog een klemmend
beroep te doen op die collegae waarbij dit
speelt om in goed overleg met alle betrok-
kenen naar een goede en menselijke oplos-
sing te zoeken.

Wat de grote huisdierensector betreft ver-
wacht ik voor de toekomst — gezien de
schaalvergroting van de veehouderij —
nog een toenemende vraag naar veterinaire
hulp. Deze zal voornamelijk in het preven-
tieve vlak liggen, waaraan via het systeem
van bedrijfsbegeleiding in grote mate tege-
moet kan worden gekomen. Dit zal onder
andere betekenen dat het aantal en de om-
vang van de associaties nog zal toenemen.
Voor één-mans praktijken zal het steeds
moeilijker worden om voldoende tijd en
aandacht aan de preventieve gezondheids-
zorg te besteden.

Een niet te beantwoorden vraag daarbij is
hoeveel ruimte er in de praktijkuitoefening
nog zal zijn voor de jonge afgestudeerde
dierenarts. Het is namelijk niet te verwach-
ten dat de plaatsingsmogelijkheden voor
jonge dierenartsen in andere werkgebieden
(onderwijs, overheid, vleeskeuring, ge-

-ocr page 346-

zondheidsdiensten, industrie, etc.) in de
komende jaren zal toenemen. Het over-
grote deel zal in het vrije beroep moeten
worden opgevangen en dit zal in de prak-
tijk ongetwijfeld aanleiding geven tot span-
ningen.

Een ontwikkeling die ik in dit verband
onder uw aandacht wil brengen is de har-
monisatie van de diploma\'s van dieren-
artsen in de E.E.G. waardoor het voor de
Nederlandse dierenartsen mogelijk is ge-
worden zich ook over onze landsgrenzen
vrij te vestigen; een mogelijkheid die al zo\'n
15 ä 20 praktici heeft doen besluiten de stap
te wagen. De spanningen op de Neder-
landse arbeidsmarkt zullen hierdoor niet
wezenlijk verminderen, maar dat er nog
mogelijkheden zijn voor dierenartsen die
verder durven te kijken dan de eigen lands-
grenzen moet evenmin uit het oog worden
verloren.

De recente vacatures in Nieuw Zeeland op
het gebied van de vleeskeuring zijn daar
een goed voorbeeld van.
Omgekeerd bestaat voor dierenartsen uit
de andere EG-landen de mogelijkheid in
ons land vrijelijk de praktijk uit te oefenen.
Met name vanuit aangrenzende landen,
waar geen numerus fixus is en waarjaarlij ks
grote aantallen dierenartsen afstuderen
kan dit een extra toevloed veroorzaken.
Het is van belang dat door deze buiten-
landse collegae de Nederlandse normen en
gebruiken volledig in acht worden geno-
men.

In de andere medische beroepen komen
eveneens spanningen op het gebied van de
vestigingen voor en het is interessant te
signaleren dat bij huisartsen, tandartsenen
apothekers steeds meer gezocht wordt naar
een gericht en gestructureerd vestigingsbe-
leid.

Uiteraard zijn de omstandigheden daar ge-
heel anders dan in de diergeneeskunde.
Toch roept deze ontwikkeling ook voor
ons de vraag op of wij op het gebied van de
vestigingen een actiever beleid zouden
moeten voeren dan we tot nu toe gedaan
hebben. Dit doet geen afbreuk aan mijn
waardering voorde enorme spanningen die
onze Vestigingscommissies zich getroost
hebben om een en ander in goede banen te
leiden. In een actief vestigingsbeleid zou-
den uiteraard zowel de belangen van de
gevestigde collegae als die van de jonge
collegae aan de orde moeten kunnen
komen. De ervaringen van de laatste jaren
hebben ons echter geleerd dat slechts met
instemming en steun van de overheid en
ingebed in een wettelijk kader een dergelijk
vestigingsbeleid te realiseren zal zijn. De
onlangs geïntroduceerde wettelijke rege-
ling voor de vestiging van huisartsen zullen
we daarom met meer dan gewone belang-
stelling volgen.

Een nieuwe en zeer essentiële ontwikkeling
waaraan ik zeker niet voorbij mag gaan is
de aanzet die wordt gegeven door de Com-
missie Structurering Veterinaire Verzor-
ging Gezelschapsdieren, onlangs door het
Hoofdbestuur van de Maatschappij inge-
steld, om te komen tot een structurering
van de veterinaire verzorging van de gezel-
schapsdieren. Het ontbreken in de huidige
situatie van een duidelijke structuur, de
vraag hoe de specialist in het nieuwe
organisatie-model moet worden ingepast
en hoe het doorverwijssysteem zou moeten
functioneren, de vaak hoge kosten van de
specialistische hulp zijn even zo vele vragen
en problemen waarvoor dringend een ant-
woord zal moeten worden gevonden.
Bij het publiek zal de bereidheid moeten
bestaan om voor de veterinaire verzorging
te willen betalen. Voor een deel zullen deze
kosten opgevangen kunnen worden door
een ziektekostenverzekering die op de
nieuwe structuur aansluit. Aan het ontwik-
kelen hiervan zal de Maatschappij voor
Diergeneeskunde haar aandacht dienen te
blijven geven.

Dames en Heren, ik heb een aantal be-
schouwingen gegeven over enkele aspecten
in de diergeneeskunde die ons allen bezig-
houden. Daaruit is duidelijk geworden dat
ook binnen de diergeneeskunde de comple-
xiteit is toegenomen. Deze ontwikkeling
veroorzaakt problemen en spanningen,
waarop vanuit het beroep alleen maar gere-
ageerd kan worden vanuit een hechte orga-
nisatie. Een organisatie die kan steunen op
een zo groot mogelijke betrokkenheid van
een zo groot mogelijk aantal beroepsbeoe-
fenaren.

Ik heb in de afgelopen negen jaar mogen
ervaren dat die betrokkenheid bij de eigen
organisatie zeer sterk aanwezig is en dat

-ocr page 347-

zeer vele collegae nog steeds bereid zijn
zich binnen de organisatiestructuur van de
Maatschappij in te zetten voor ons beroep.
Alleen op deze wijze kan de beste garantie
geboden worden voor het bereiken van de
primaire doelstelling van de K.N.M.v.D.,
de bevordering van de diergeneeskunde in
de breedst mogelijke betekenis van het
woord.

Bij deze beschouwingen over structuren en
organisaties, over complexiteit en spannin-
gen zullen we de plaats van het dier niet
mogen vergeten, ja zelfs centraal moeten
stellen. De plaats van het dier in de samen-
leving zal echter niet op zichzelf maar in de
verhouding mens - dier moeten worden be-
zien en met name in het licht van de verant-
woordelijkheden die de mens daarbij heeft.
Het is een blijvende taak voor de dierge-
neeskunde, en zeker voor de organisatie
welke haar beroepsbeoefenaren vertegen-
woordigt, zich in te zetten voor het in
harmonie brengen van de zorg om de ge-
zondheid van de dieren en de zorg om hun
welzijn. Scheefgegroeide en hier en daar
misschien zelfs onaanvaardbare situaties
die bij het gebruik en het omgaan met die-
ren zijn gegroeid, zullen aan de kaak moe-
ten worden gesteld en oplossingen zullen
moeten worden aangedragen.
Het is in dit verband verheugend te mogen
constateren dat de relatie met de Neder-
landse Vereniging tot Bescherming van
Dieren zeer hecht is en dat beide organisa-
ties zich op veel punten gezamenlijk inzet-
ten om een gecoördineerd dierenbescher-
mingsbeleid te voeren.

Dames en Heren, hoewel het al niet gemak-
kelijk is in een tijdsbestek van een half uur,
als in een vogelvlucht, de voorbije negen
jaren te bespreken, moeilijker wordt het
om vanuit de ervaringen van de afgelopen
jaren een beeld van de toekomst te schet-
sen.

We weten maar al te zeer uit eigen ervarin-
gen dat het stellen van prognoses een ha-
chelijke zaak kan zijn. Bovendien zou het
te veel van uw geduld en mijn profetische
gaven vergen om voor alle facetten van ons
beroep een toekomstvisie te ontwikkelen.
De mogelijkheden in de diergeneeskunde
en de vooruitzichten voor de pas afgestu-
deerden werden negen jaar geleden somber
ingezien.

Op basis van de toenmalige prognoses zou
het aantal werkzoekende dierenartsen op
dit moment aanzienlijk groter zijn geweest
dan nu het geval is. Het is gebleken dat er
niet te voorziene mogelijkheden beston-
den, die er toe geleid hebben dat een groter
aantal dierenartsen werk hebben gevonden
dan op basis van de toenmalige prognoses
verwacht mocht worden.
Dit neemt echter niet weg dat wij onze
zorgen hebben over het feit dat ca. 200 col-
legae nog niet hun definitieve bestemming
hebben gevonden.

Het is een verheugend verschijnsel dat bin-
nen de totale maatschappelijke ontwikke-
lingen een toenemende belangstelling en
groeiende zorg voor de positie van de die-
ren gesignaleerd kan worden. Dit zal er toe
leiden dat de taak, die de dierenarts per
definitie toekomt in de zorg voor de ge-
zondheid en het welzijn van het dier, zal
toenemen.

ik denk, dat de K.N.M.v.D. het als een
opdracht moet zien, niet voort te gaan op
de plat getreden paden, maar door eigen
inventiviteit en kennis nieuwe wegen in te
slaan welke mede de richting in de ontwik-
kelingen van de diergeneeskunde zal bepa-
len.

De taak van de Overheid om te komen tot
een goede wetgeving, die ik reeds in vele
jaarredes heb benadrukt, is weliswaar es-
sentieel, maar even belangrijk zo niet be-
langrijker is de eigen inbreng en inventivi-
teit.

Als positieve punten voor de toekomst
waarbij de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor [diergeneeskunde een voor-
aanstaande rol zal kunnen en moeten spe-
len zou ik kunnen noemen:

— het toenemen van de specialistische
kennis en de daarmee gepaard gaande
noodzaak dit in te passen binnen de be-
staande structuren;

het verder ontwikkelen van de preven-
tieve diergeneeskunde. De moderne land-
bouw vereist een moderne diergenees-
kunde;

— in het kader van de vleeskeuring is een
toenemende gezondheidsbescherming van
de consument van wezenlijk belang;

— de hele welzijnsproblematiek vereist
een met de tijd meegaan en een standpunt-
bepaling van de diergeneeskunde;

-ocr page 348-

— de buitenlandse ontwikkeling en de
mogelijkheden van Nederlandse dierenart-
sen in het buitenland dienen aandachtig
gevolgd te worden. Mondiaal gezien kan
de diergeneeskunde een grote bijdrage le-
veren aan de oplossing van honger en ar-
moede.

Ik hoop dat U in mijn beknopte toekomst-
visie een realistisch optimisme heeft ont-
dekt.

Dit mag zeker geen reden voor zelfgenoeg-
zaamheid zijn, maar eerder voor waak-
zaamheid. Hier ligt een belangrijke taak
voor de K.N.M.v.D.

Ik ben er van overtuigd - en naar ik hoop
sta ik daarin niet alleen - dat wanneer wij
vanuit het beginsel van betrouwbaarheid
en dienstbaarheid bereid zijn om ons in te
zetten voor het heil van mens en dier, voor
de dierenarts een grootse taak zal zijn weg-
gelegd in de wereld van morgen.
Ik dank u voor uw aandacht.

Koninklijke onderscheiding voor de scheidende
voorzitter

Na het uitspreken van de jaarrede doorde
voorzitter, drs. S. van Harten, werd — dit
stond niet op het officiële programma ver-
meld het woord verleend aan dr. M. J.
Dobbelaar, Directeur van de Veterinaire
Dienst van het Ministerie van Landbouw
en Visserij, die collega Van Harten met de
volgende woorden toesprak:

\'Dames en heren in het bijzonder u meneer
Van Harten.

U neemt morgen tijdens de Algemene Ver-
gadering afscheid als voorzitter van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.
Het is nu bij het officiële gedeelte rond
de opening van het jaarcongres een goede
gelegenheid even stil te staan bij de vele
activiteiten die u voor de \'Maatschappij\',
maar ook in uw thuisland — Ottoland —
heeft ontwikkeld.

Negen jaar voorzitter van de K.N.M.v.D.
is lang. Meer dan zes jaar is eigenlijk niet
mogelijk, maar unaniem is u destijds ver-
zocht nog driejaar aan te blijven.

In deze periode is bij het Ministerie van
Landbouw en Visserij vooral opgevallen
de grote inspanning die u zich heeft ge-
troost om te komen tot een adequate
veterinaire wetgeving.
Een drietal wetten - Gezondheidswet
voor Dieren, Wel Uitoefening Diergenees-
kunde en de Diergeneesmiddelenwet -
zijn inderdaad nu onderweg. Jammer ge-
noeg zijn ze niet afgerond in uw periode.
Wel duidelijk is dat u — steeds waar
mogelijk -- het standpunt van de
K.N.M.v.D. naar voren heeft gebracht.
Het is ook opgevallen dat u bij de leiding
van uw organisatie, de K.N.M.v.D., een
sterk bindend element bent geweest. De
organisatie is als eenheid blijven optreden.
Uw zorg betrof vooral de beroepsuitoefe-
ning en met name de relatie tussen een
juiste uitoefening van het beroep en het
aanzien en de erkenning van het beroep.
In het kader van het werkterrein van de
K.N.M.v.D. bent u in veel commissies
en besturen werkzaam geweest of nog
werkzaam.

-ocr page 349-

Het begon al drie jaar na uw afstuderen,
dat plaats vond in 1953. met deelname
aan de Tarievencommissie. Sinds 1966 is
u voorzitter van deze commissie. Verder
noem ik de Centrale Commissie voor de
vestigingsregeling, de Commissie Bevorde-
ring Diergeneeskundig en Vergelijkend
Ziektekundig Onderzoek, het Nationaal
Comité van de World Veterinary Associa-
tion en het Veterinair Advies Centrum
voor Ontwikkelings Samenwerking.
In uw woonstreek bent u vanaf 1974 leraar
aan de Hogere en Middelbare Landbouw-
school in Dordrecht.

U was Heemraad bij het Waterschap de
Nederwaard en Hoofdingeland en Hoog-
heemraad bij het Hoogheemraadschap
Groot Alblasserwaard en sinds 1981 Dijk-
graaf.

Op plaatselijk algemeen maatschappelijk
terrein bent u actief in een archeologische
werkgroep, in een raad voor de Samen-
levingsopbouw en Cultuur, in het Anjer
Fonds, in de Stichting Dorpshuis Otto-
land en in de plaatselijke politieke partij
\'Gemeentebelangen\'.

Dames en heren, ik geeft u dit overzicht
om aan te geven dat de betekenis van de
heer Van Harten niet alleen groot is ge-
weest voor de K.N.M.v.D., maar dat hij
ook erg actief is in breder algemeen maat-
schappelijk opzicht.

De achting meneer Van Harten die u alom
geniet, wordt wel heel bijzonder onder-
streept doordat H.M. de Koningin u heeft
benoemd tot Officier in de Orde van
Oranje Nassau.

Als u naar voren wilt komen zal het mij
een bijzondere eer zijn u de versierselen
op te spelden.\'

De zaal reageerde hierop met een staande
ovatie. Het overweldigend applaus getuig-
de van de warme instemming van de con-
gresgangers met de grote eer die de schei-
dende voorzitter hiermee te beurt viel.
Een onderscheiding, die hem van harte
wordt gegund en die hij dubbel en dwars
heeft verdiend!

In zijn antwoord betrok collega Van Har-
ten alle collegae en medewerkers en wees
erop dat zonder hun steun en vertrouwen
in de afgelopen jaren zijn functioneren
niet mogelijk zou zijn geweest, zodat in
feite de gehele Maatschappij deelgenoot is
in deze bijzondere onderscheiding.

-ocr page 350-

Mijnheer de voorzitter, dames en heren.

De Jaarprijs van het Tijdschrift voor Dier-
geneesl<Linde
moet passen in de filosofie
van het Tijdschrift. Deze stelling lijkt een
\'understatement\', maar is het niet. Vooral
niet als getracht wordt de filosofie op te
bouwen in overleg tussen Hoofdredaktie,
Wetenschappelijke Redaktie, Redaktie
Advies Raad en bestuurderen van o.a. Af-
delingen en Groepen van de Maatschappij
voor Diergeneeskunde. Een eerste vrucht
van dit overleg heeft u kunnen lezen in de
Redaktionele bijdrage van het nummer
van 1 september j.1. van het Tijdschrift.
In wezen gaat het hierbij om de vraag hoe
het Tijdschrift vóór de Diergeneeskunde, te-
vens — en misschien meer dan voorheen —
een tijdschrift van en dóór de diergenees-
kundigen kan zijn. Een multifunctioneel
tijdschrift dus, aangepast aan de behoeften
van deze tijd. Trachtend deze behoeften
goed in te schatten, komt een drietal func-
ties van het Tijdschrift naar voren.

Vanouds is het een wetenschappelijk vak-
blad in verband met onderzoek en nascho-
ling voor de generale en praktizerende die-
renarts. Voorts is het, zoals in veel landen,
het orgaan van de beroepsorganisatie van
dierenartsen. Tot slot heeft het een zoge-
naamde \'platform\'-functie, dat wil zeggen
het biedt een mogelijkheid tot vrije me-
ningsuiting en discussie, tot het signaleren
van ontwikkelingen en ervaringen in het
beroep en tot oordeelsvorming in sociaal,
maatschappelijk en ethisch opzicht.
Aan het Tijdschrift verbonden is
The Vet-
erinary Quarterly
om te onderstrepen, dat
de diergeneeskunde waar ook ter wereld
slechts door kennisuitwisseling op grote
schaal op peil blijft en dat de Quarterly
een vanuit het beroep georganiseerde pre-
sentatie is in het buitenland van een be-
langrijk deel van de Nederlandse dierge-
neeskunde. Het mag best nog eens worden
herhaald dat
The Veterinary Quarterly
blijkens een Citation Index Study van
E. Garfield in 1982 behoort tot de eerste
50 kerntijdschriften op veterinair gebied.
Een score, waarvoor we ons voorwaar niet
behoeven te schamen en die voor veel
auteurs een reden kan zijn meer in dit blad
te publiceren, f^e informatie van de Quar-
terly komt bovendien terecht in de voor-
naamste grote databanken op biologisch,
medisch, veterinair en landbouwkundig
terrein.

Terug naar het Tijdschrift: er werden en-
kele functies genoemd, die ten opzichte
van elkaar op gespannen voet kunnen
staan. Als vakblad immers worden hoge
kwaliteitseisen gesteld door de Weten-
schappelijke Redaktie aan inhoud en vorm
van de bijdragen. Ook als beroepsorgaan
zal de beroepsorganisatie bepaalde kwa-
liteitseisen willen stellen aan de bijdragen
op sociaal- en maatschappelijk terrein.
Toch wordt een \'platform\'-functie voorge-
staan met voldoende speelruimte vooreen
ieder, waarbij andere criteria van toepas-
sing zijndan wetenschappelijke of beroeps-
matige, zelfs mogelijk daarmee strijdige
criteria! Om hieraan tegemoet te komen

Uitreiking Jaarprijs 1982\'

J. M. van Leeuwen^

Toespraak gehouden ter gelegenheid van de uitreiking van de .laarprijs 1982 van het Tijclschhji voor
Oiergeneeskwuie
tijdens het door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
georganiseerde Jaarcongres op 7 oktober 1983 te Leeuwarden.

Dr. J. M. van Leeuwen, voorzitter Hoofdredaktie Tijdschrifl voor Diergeneeskunde en The Velerinary
Quarierly.

-ocr page 351-

vallen dergelijke bijdragen dan ook deels
buiten de verantwoordelijkheid van de
Redaktie en dit zal waar mogelijk herken-
baar worden aangegeven in het Tijdschrift.

Tot slot zijn er de auteur en de lezer.
De auteur heeft er behoefte aan niet alleen
zijn bevindingen of zijn mening kenbaar te
maken, maar ook enigerlei response te ver-
nemen op zijn bijdrage. Geen response
lijkt op een desavouering ofschoon dit
geenszins de bedoeling hoeft te zijn.
Een lezersrubriek zou hiervoor nuttig kun-
nen zijn.

De lezer op zijn of haar beurt heeft be-
hoefte aan informatie ontdaan van de no-
dige ballast en van belang voor de uit-
oefening van het beroep.
Tegen deze achtergrond is de betekenis
van de Jaarprijs relevant. De Jaarprijs
heeft in algemene zin tot doel dat artikel
te honoreren, dat naar het oordeel van de
Redaktie over een periode van één jaar
als beste artikel naar voren komt. Bij
de beoordeling worden zowel maatschap-
pelijke als wetenschappelijke criteria aan-
gelegd. De Jaarprijs wordt in de vorm van
een zilveren legpenning en een bescheiden
geldprijs, uitgereikt tijdens de officiële
Jaarvergadering van de Koninklijke Ne-
derlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde. De betekenis hiervan is mede van
sociaal-culturele aard.
De vraag of de Jaarprijs past in de filo-
sofie van het Tijdschrift waarbij het Tijd-
schrift behalve vóór de dierenarts ook van
en dóór de dierenarts wil zijn, kan, gezien
voorgaande toelichting, volmondig met ja
beantwoord worden. Het is mogelijk ook
een vorm van response, waar sommige
auteurs met verlangen naar uit zien!

Komen we dan nu aan de Jaarprijs 1982.
Bij de selectie heeft de Redaktie zich laten
leiden door de volgende overweging. Het
systeem van veehouderij in het Westelijk
halfrond, d.w.z. met gebruikmaking van
het vrije ondernemerschap, heeft geleid
tot een hoog produktieniveau en een zeer
behoorlijke rentabiliteit van de bedrijven.
Door de concurrentie wordt de onder-
nemer voortdurend geprikkeld tot méér
en beter. De keerzijde van dit systeem
heeft zich inmiddels ook gemanifesteerd.
Het zijn met name de gezondheid en het
welzijn van het dier, die het zwaar te ver-
duren hebben. Speciaal de dierenarts
wordt hiermee geconfronteerd.
Het betekent voor de praktizerende dieren-
arts, dat hij allang niet meer als arts voor
zieke dieren alléén wordt ingeschakeld.
Meer dan ooit is hij preventief, begelei-
dend en adviserend bezig. Onderzoek in
verband met preventie van gezondheids-
stoornissen en reductie van bijvoorbeeld
de infectiedruk is dan ook van groot be-
lang.

Meer in het bijzonder had de Redaktie het
veterinair gerichte zoötechnische onder-
zoek op het oog ter onderscheiding van het
produktiegerichte zoötechnisch onderzoek
dat de landbouwkundige instellingen reeds
voortreffelijk volvoeren.
Een artikel dat in dit verband speciale be-
langstelling trekt, staat afgedrukt vanaf
pagina 659 t/m 671 van de 107e jaargang
van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
getiteld: \'De invloed van geïsoleerde opfok
en frequentie van entingen op het ontstaan
van humorale immuniteit tegen pseudo-
vogelpest en infectieuze bronchitis\'.

Het artikel werd geschreven door de colle-
gae H. Goosen en A. Hoogerbrugge en viel
onder verantwoording van de Vakgroep
Zootechniek van de Faculteit der Dier-
geneeskunde te Utrecht. Het artikel behan-
delt de invloed van een huisvestingssysteem
voorzien van iets hogere luchtdruk dan
normaal met extra luchtfiltratie daarbij
en een toegangssluis met douche voor de
verzorger tijdens de opfokperiode bij
pluimvee. Dit systeem is al eerder
bekend geworden onder de naam van
FAPP-housing, d.w.z. Filtered Air Posi-
tive Pressure-huisvesting, waarbij ook Ne-
derlandse onderzoekers te noemen zijn,
zoals wijlen collega Rispens en vele an-
deren in verband met de bestrijding van
o.a. lymfoïde leucose.
In het onderhavige onderzoek gaat het
otn de invloed van het FAPP-housing
systeem op de weerstandsopbouw van
pluimvee in verband met pseudovogelpest
en infectieuze bronchitis zodat met een
sterk vereenvoudigd entschema op iets
latere leeftijd dan gewoonlijk zeer goede
resultaten worden behaald. Het is een
complex type onderzoek dat alleen multi-
disciplinair verantwoord heeft kunnen ge-
beuren.

-ocr page 352-

jaren geleden heeft plaatsgehad is het be-
lang van dergelijk type onderzoek naar het
idee van de Redaktie nog steeds groot.
Reden derhalve om de keus van de Jaar-
prijs op dit artikel te laten vallen. Het is
de Redaktie een groot genoegen beide

Jaarprijs 1982 voor deze bijdrage en mag
ik dan nu beide heren verzoeken naar
voren te komen ten einde de prijs in ont-
vangst te nemen.

Ik dank u.

Ofschoon het onderzoek al weer enkele auteurs van harte geluk te wensen met de

Dankwoord van de auteurs

Allereerst onze bijzondere dank voor deze
eervolle onderscheiding. De prijs zou ons nooit
ten deel zijn gevallen wanneer wij op \'enge
wijze" in ons vakgebied zouden zijn voortge-
gaan. Het onderhavige onderzoek is ontleend
aan een probleemgericht onderzoek, waarbij
een multidisciplinaire benadering van het lym-
foïde leucoseprobleem bij pluimvee centraal
heeft gestaan, en waarin is geparticipeerd door
het C.D.1. (Rispens de Boer en van Vloten),
T,N,0,; Vakgroep Pathologie (Maas), Lab, Dr,
de Zeeuw (Krasselt) en Vakgroep Zootechniek.
De kennis die wij daarbij hebben opgedaan is de
basis geweest voor het onderzoek naar andere
toepassingsmogelijkheden van het FAPP-huis-
vestingssysteem,

stateren dat door allerlei maatregelen een voort-
zetting van het onderzoek vrijwel onmogelijk
wordt. De kip en alles wat daarmede samen-
hangt heeft niet alleen een belangrijke plaats
in het medisch-biologisch onderzoek maar ver-
vult nog steeds een pioniersfunctie in de agra-
rische sector.

Wij vragen ons dan ook af of de nog in te
vuilen taakverdeling met andere onderwijs- en
onderzoekinstellingen vanuit onze traditionele
opstelling tot optimale resultaten zal leiden.
Dit geldt niet alleen voor het diergeneeskundig
onderwijs en onderzoek maar ook voorde be-
roepsuitoefening, Is nu niet het moment aan-
gebroken om ons ernstig te beraden over de
toekomst en zou het niet verstandig zijn om
door middel van een gedegen studie na te gaan
welke mogelijkheden er zijn. en of de traditio-
nele opstelling nog wel de meest juiste is?

.\'I. lloogerhntgge
//. Goosen

-ocr page 353-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Een koe met een extreem lange
graviditeitsduur

Extremely Prolonged Gestation in a Cow
H. F. Matthijsen\' en G. H. A. Borst^

SAMENVATTING Een MR Y-koe droeg 324 dagen. De mogelijke oorzaak van deze extreme
verlenging van de draagtijd kan gelegen zijn in de hij hel kaif vastgestelde aplasie van de hypofyse en
de anencefalie.

SUMMARY Gesiation continued for 324 days in a cow pregnant for the fourth time. This extreme
prolongation could be due to congenital abnormality in the calf consisting in aplasia of the
pituitary and anencephaly.

INLEIDING

Het komt vaak voor, zeker bij het MRY-
veeslag, dat koeien een langere draagtijd
hebben dan 9 maanden. Bepaalde stieren
hebben de naam een langere draagtijd te
veroorzaken. Klaarheid over dit verschijn-
sel is er geenszins. Het relaas van Kaatje 22,
een roodbonte koe van de Gebr. H. te H.
zal wat dit betreft ook geen helderheid
verschaffen, maar toch lijkt het interessant
haar casuïstiek te vermelden.

ANAMNESE EN KLINISCH ONDERZOEK

Kaatje 22 kalfde in het voorjaar 1979, on-
geveer 2 jaar oud, voor de eerste keer; zij
baarde een stierkalf 14 dagen over tijd. In
1980 bracht de koe een tweeling ter wereld,
een paar dagen over tijd. In 1981 kalfde
Kaatje 22 zes dagen over tijd. Nadien werd
de koe weer vlot drachtig van dezelfde stier
als bij het derde kalf.

Draagtijdtabel van Kaatje 22.

Toen het dier op 23 juni uitgeteld was en
nog geen enkel teken van kalven toonde,
maakten de eigenaars zich geen zorgen,
omdat zij als regel lang droeg.
Op 2 augustus werd echter onze raad ge-
vraagd, daar de koe nog steeds niet had
gekalfd, erg vermagerd en kreupel was.
Aanvankelijk werd er weinig geloof aan
gehecht, dat Kaatje al 40 dagen over tijd
droeg. Het dier was traag met vreten en liep
stijf en had een ernstige mastitis, die na 5
dagen enigszins verbeterde. Op 11 augus-
tus besloten wij door toediening van pro-
staglandine de partus op te wekken; de
banden waren toen nog strak en het uier
was nog niet op spanning.
Op 13 augustus, \'s avonds begon de koe
eindelijk te kalven. Zij was erg uitgeput en
koud. Het betrof een stuitgeboorte. Het
was een groot levend kalf met erg lang
haar. Voorzover wij konden exploreren

K.L datum

kalfdatum

over tijd

le kalf
2e kalf
-le kalf
4e kalf

26- 8-1978
21- 8-1979
26-10-1980
2.V 9-1981

9- 6-1979

2.-!- 5-1980

1- 8-1981

LV 8-1982

14 dagen
2 dagen
6 dagen
51 dagen

Drs. H. F. Matthijsen. dierenarts-prakticus te Heino (Ov.).

Drs. G. H. A. Borst, Laboratorium-diereanrats. (Jezondheidsdienst Overijssel, Postbus 1.3,8000 AA Zwolle.

-ocr page 354-

waren er geen afwijkingen bij het kalf vast
te stellen. Daar de partus normaal niet ge-
termineerd kon worden werd besloten een
sectio caesarea te verrichten.
Bij de geboorte bleek het kalf (± 50 kg) een
sterk afwijkende kop te hebben. Het dier
leefde na de geboorte nog ongeveer een
kwartier. Het moederdier, dat aan de na-
geboorte bleef staan, was 3 dagen lang erg
ziek en vrat bijna niets. Na Kaatje 22 met
diverse gebruikelijke medicamenten be-
handeld te hebben, kon zij na 10 dagen
normaal de ligboxenstal weer in. Veertien
dagen later gaf het dier met 3 spenen ca 20
liter melk.

PATHOLOGISCH ONDERZOEK

Het onderzoek van de afwijkende kop (fig.
I) leverde het volgende resultaat op: de

aangezichtsbeenderen ontbreken, het fron-
tale schedeldeel bestaat uit een zachte weef-
selmassa, Er is een gespleten hypoplastisch
palatum durum aanwezig. De oogleden
zijn beiderzijds vrijwel geheel met elkaar
vergroeid, zodat er slechts een minimale
oogspleet aanwezig is. Oogbollen ontbre-
ken geheel. Op doorstiede blijkt dat er geen
schedelholte bestaat. Cerebrum en cerebel-
lum ontbreken. Het ruggemerg gaat over in
een hypoplastisch verlengde merg. Macro-
scopisch is geen spoor te vinden van een
hypofyse. Ook microscopisch zijn in het
weefsel, waarin qua localisatie mogelijk
nog hypofysaire elementen aanwezig zou-
den kunnen zijn, geen hypofysaire cellen
aantoonbaar.

Onderzoek naar de aanwezigheid van het
inwendige gehoor- en evenwichtsorgaan is
niet uitgevoerd. De gebitselementen van de
mandibula zijn enigszins afwijkend ge-
oriënteerd.

DISCUSSIE

De verlengde graviditeitsduur houdt mo-
gelijk verband met de afwezigheid van de
hypofyse. Zo is een verlengde draagtijd be-
kend bij Jersey- en Guernsey-runderen met
een autosoom recessieve aplasie van de hy-
pofyse (I).

Mogelijk speelt een hypofunctie van de bij-
nierschors een rol bij het ontstaan van de
verlengde graviditeitsduur (2). Tenslotte
kan aplasie van de hypofyse gepaard gaan
met anencefalie (3).

LITERATUUR

1. .lubb. K. V. F. and Kennedy. P. C.: Pathology of
domestic animals. Acad. Press. New York, vol 1.
430. 1970.

2. McDonald, G. E.: Veterinary endocrinology and
reproduction. Lea & Febiger. Philadelphia, I98Ü.

3. Jones. Th. E. and Hunt. R. D.: Veterinary Pathol-
ogy. l.ea & Febiger. Philadelphia, 1983.

CONGRESSEN/CURSUSSEN

Cursus Medische Mycologie 1984

Van 19 maart t,e,m, 6 april 1984 zal in het Centraal-
bureau voor Schimmelcultures te Baarn weer een
cursus Medische Mycologie worden gegeven.
Voor deelname is enige praktische ervaring op het
gebied van de microbiologie gewenst.
Belangstellenden worden verzocht zich voor nadere
inlichtingen schriftelijk te wenden tot bovengenoemd
laboratorium, afd. Medische Mycologie, Postbus
273, 3740 AG Baarn.

-ocr page 355-

OVERIGE ARTIKELEN

Campylobacter jejuni, Yersinia
enterocolitica
en Salmonella in wild en
gevogelte

Campylobacter jejuni. Yersinia enterocolitica and Salmonella in Game
and Poultry

E. de Boer, W. M. Seldam en H. H. Stigter\'

SAMENVATTINO Monsters van verschillende soorten wild en gevogelte (anders dan kip), afkom-
stig van poeliers, de jacht, tnesterijen en slachterijen werden onderzocht op de aanwezigheid van
Campylobacter jejuni. Yersinia enterocolitica en Salmonella. Deze pathogenen werden geïsoleerd
uit haas, wild zwijn, fazant, parelhoender, kalkoen, wilde en tatnmeeend.
Yersinia enterocolitica e«
Salmonella
werden tevens gekweekt uit wilde en tamme konijnen, terwijl Yersinia enterocolitica
bovendien nog idt houtduiven werd geïsoleerd.

De mogelijke oorzaken van de besmetting van wild en gevogelte met genoemde pathogene bacteriën
en de risico\'s van voed.selinfectie via deze produkten worden besproken.

SIJMM.ARY Samples of various .torts of game and poultry (other than chicken), obtained from
poulterers, hunters, rearing-farms artd slaughterhouses, were surveyed for the presence
o/\'Campy-
lobacter jejuni. Yersinia enterocolitica
and Salmonella. The.se pathogens were isolated from hare,
wild hoars, pheasants, guinea-fowl, turkeys, mallards and domestic ducks.

Yersinia enterocolitica and Salmonella were also cultured from wild and domestic rabbits.
Moreover.
Yersinia enterocolitica was isolated from wood pigeons. The possible origins of
contamirtation of game and poultry with these pathogenic bacteria and the risks of food-borne
injection catised by these products are discussed.

\' INI tiDiNG g^lj^ anders dan kip, werden echter niet

Van geslachte kippen is bekend, dat deze gevonden.

besmet kunnen zijn met de enteropatho- Salmonella werd geïsoleerd uit geslachte
gene bacteriesoorten
Campylobacter jejuni ganzen en parelhoenders (3), uit kalkoen-
(10, 11, 23),
Yersinia enterocolitica (2, 23) produkten (19), faecesmonsters van wilde
en
Salmonella (9, 27). Gegevens over het eenden (18) en uit diepvries-eenden (9).
voorkomen van deze organismen in ander Over voedselvergiftigingen, veroorzaakt
gevogelte en in \'wild\' zijn echter beperkt. C. door kip- en kalkoenprodukten, is vrij veel
jejuni werd geïsoleerd uit de darminhoud gepubliceerd (27, 28). Zowel Sahnonella
van verschillende soorten wilde eenden (27, 28) als C. /e/w«/(10, 12) spelen daarbij
(15) en van kalkoenkarkassen (16). een belangrijke rol. Om de mogelijke be-

Y. enterocolitica werd uit diverse in het trokkenheid van ander gevogelte en wild
wild levende dieren geïsoleerd (13. 14, 17); bij voedselinfecties door
C. jejuni, Y. ente-
gegevens over het voorkomen van deze rocolitica en Salmonella beter te kunnen
bacteriesoort in geslacht wild en in gevo- beoordelen, werd een beperkt aantal mon-

\' Keuringsdienst van Waren, de Stoven 17, 7206 AZ Zutphen.

-ocr page 356-

sters van de in Nederland het meest gecon-
sumeerde soorten wild en gevogelte onder-
zocht op de aanwezigheid van deze
organismen.

Tevens werd getracht de mogelijke oor-
zaak van besmetting van de onderzochte
diersoorten met genoemde organismen aan
te geven,

2. MATERIALEN EN METHODEN
2.1. Monsiers

Geslachte wilde en tamme konijnen, parelhoenders,
houtduiven en een gedeelte van de wilde eenden,
hazen en kalkoenen werden bij verschillende poeliers
als diepvriesprodukt bemonsterd. De monsters van
wilde zwijnen en van een gedeelte van de wilde
eenden, fazanten en hazen waren rechtstreeks afkom-
stig van de jacht in diverse streken van de Veluwe en
de IJsselmeerpolders.

De monsters van tamme eend en een gedeelte van de
kalkoenen waren afkomstig van slachterijen.
Een 20-tal monsters van fazanten en 10 monsters van
parelhoenders waren afkomstig van mesterijen.
Van de monsters afkomstig van de jacht, mesterijen
en de eendenslachterij werden de darminhoud en
swabs van de buikholte onderzocht.
De van poeliers afkomstige monsters werden onder-
zocht door het karkas te spoelen in een ongeveer
gelijke gewichtshoeveelheid gebufferd peptonwater
en deze spoelvloeistof verder te onderzoeken.
Van de kalkoenen, afkomstig uit slachterijen werd ca
10 cm^ nekhuid onderzocht.

Swabs werden gesuspendeerd in 4 ml pepton-
fysiologische zoutoplossing (pfz). Monsters darmin-
houd en nekhuid werden ca 1:5 gehomogeniseerd in
pfz.

2.2. /.vo/ar/f \\ö/7 C. jejuni

Van de spoelvloeistoffen en van de suspensies werd in
duplo 0,1 ml uitgespateld op Campylobacter-
isolatiemedia volgens Skirrow en Butzler.
De isolatie werd uitgevoerd als eerder beschreven (I).

2.3. Isolatie van Y, enterocolitica

Van de spoelvloeistoffen en van de suspensies werd 2
ml toegevoegd aan PBS-buffer
-I- bile salts (Oxoid)
sorbitol en aan Modified Rappaport bouillon.
De bepaling werd uitgevoerd als eerder beschreven
(2). Serotypering van de geïsoleerde Yersinia-
stammen werd uitgevoerd door drs. J. Oosterom.
RIV, Bilthoven.

Van de meeste isolaten werd het biotype bepaald door
bepaling van de fermentatie van salicine en xylose, de
omzetting van esculine en de indol-reactie (22).
Aan de hand van de fermentatie van rhamnose, meli-
biose en saccharose werd van een deel van de Yersinia-
isolaten bepaald of deze mogelijk behoorden tot de
nieuw voorgestelde soorten >\'.
iniermeclia, Y. frecle-
riksenii
en }\'. krisiensenii (5).

2.4. Isolatie van Salmonella

Van de suspensies van de monsters en de swabs werd
een gedeelte 1:10 verdund in gebufferd peptonwater
en geïncubeerd bij 37° C gedurende 18-20 uur.
Van de spoelvloeistoffen werd 225 ml geïncubeerd.
De Sa/mf)nf//a-bepaling werd verder uitgevoerd vol-
gens ISO-standaard no. 3565.

3. RESULTATEN EN DISCUSSIE

3.1. Campylobacter jejuni

C. jejuni werd geïsoleerd uit monsters van
haas, wild zwijn, parelhoender, fazant, kal-
koen, wilde en tamme eend (tabel 1).

Tabel I. Isolatie van Campylobacter jejuni. Yersinia enterocolitica en Salmonella uit wild en gevogelte.

aantal positieve dieren
Y. enterocolitica

aantal
onderzocht

Salmonella

herkomst

diersoort

C. jejuni

konijn (wild)

poelier

19

0

7

1

konijn (tam)

poelier

22

0

3

4

haas

jacht

25

2 d (1)1, db (1)

10 d (7). db (3)

0

poulier

7

0

0

5

wild zwijn

jacht

21

3 d (3)

14 d (11). db (3)

6 d (6)

fazant

mesterij

20

14 d(8), db (6)

3 d (3)

0

jacht

32

2d (2)

21 d (21)

1 d (1)

poulier

25

1

1 1

1

parelhoender

mesterij

10

10 d (4), db (6)

1 d (1)

3 d (3)

poelier

17

1

5

3

kalkoen

slachterij

26

22

4

23

poelier

8

3

4

5

houtduif

poelier

24

0

5

0

eend (wild)

jacht

19

5 d (5)

16 d (4). db (8), b (4)

1 d (1)

poulier

16

0

3

2

eend (tam)

slachterij

16

14 d (1), db (13)

10 d (9). db (1)

12 d (1),

\' Bij de diersoorten waarbij zowel de darminhoud als swabs van de buikholte werden onderzocht, is het
aantal positieve isolaties uit alleen de darmen (d), zowel uit darmen als swabs (db) of alleen via de swabs
(b) aangegeven.

-ocr page 357-

Bij èén van de iiazen werd C. Jejuni in
grotere aantallen zowel uit de darminhoud,
als uit de lever en via swabs van de buik-
holte geïsoleerd. De betreffende haas was
erg mager, had een vaal baarkleed en een
slechte turgor van de huid. Mogelijk heeft
de
Campylohacter-ht^m^nmg geleid tot
ziekteverschijnselen bij dit dier. Naast
symptoomloze
Campylobacter-\'mitcUts,
komen bij veel diersoorten verschijnselen
van diarree veroorzaakt door
C. jejuni
voor (21).

De wilde zwijnen, waarbij C. jejuni uit de
darminhoud werd geïsoleerd, waren af-
komstig uit een gebied, waar deze dieren
werden bijgevoerd met kipafval uit
pluimvee-slachterijen en met uitvalseieren.
Door bij voedering met dit vaak met
Salmo-
nella
(27, 28) en C. jejuniilO, 11) besmette
materiaal wordt een verdere verspreiding
van deze pathogenen in het natuurlijke mi-
lieu in de hand gewerkt.
Een groot deel van de monsters van fazan-
ten en alle onderzochte parelhoenders, af-
komstig van mesterijen, waren besmet met
C.
jejuni. De fazanten worden doorgaans
na gedurende 2 ä 3 maanden in de mesterij
opgefokt te zijn, uitgezet in het vrije veld
voor de jacht. Van de via de jacht verkre-
gen monsters van fazanten waren overi-
gens slechts enkele met
C. jejuni besmet.
Van 19 wilde eenden, verkregen via de
jacht, bleken 5
C. jejuni positief. Bij onder-
zoek van 2 watermonsters, genomen op de
plaats waar de Campylobacier-po^,\\\\\\Qve^
eenden waren geschoten, bleek één van
deze monsters C. /V\'/wn/\'-positief (I cfu/li-
ter).

Of de eenden besmet zijn door fourageren
in het oppervlakte-water, dat weer besmet
zou kunnen zijn doorafvalwaterafkomstig
van een nabij gelegen slachterij, is moeilijk
na te gaan, zonder gebruik te maken van
een goede serotypering van de geïsoleerde
Campylobacters. In het algemeen waren
van de bij poeliers bemonsterde produkten
slechts enkele C. /e/wnZ-positief. Deze pro-
dukten waren vrijwel alle in diepgevroren
toestand bemonsterd en het is aangetoond
dat diepvriezen een sterk reducerend effect
heeft op de
Campylobacter-he.%mtXi\\ng van
kipprodukten (10, 25).
Voor zover gevogelte als kalkoenen,
tamme eenden en parelhoenders via de
broederijen of tijdens de mestperiode nog
niet besmet zijn met
Campylobacter, is de
kans groot dat tijdens het slachtproces de
karkassen van deze dieren alsnog met dit
organisme worden gecontamineerd (II).
Overigens waren van de bij poeliers be-
monsterde produkten gegevens over de
wijze van slachten vaak niet bekend, zodat
voor deze produkten geen uitspraak valt te
doen over de invloed van de slachtwijze op
de besmetting met
Campylobacter en
Salmonella.

De onderzochte monsters van kalkoenen
en tamme eenden, afkomstig uit slachte-
terijen, waren voor een groot deel
Campy-
/o^Jöcrer-positief. Tijdens bemonsteringen
op 5 verschillende dagen in een eenden-
slachterij werd op 4 dagen C.
jejuni ge-
ïsoleerd van eendenkarkassen, uithaal-
machines en spinchiller-water. Bij éèn be-
monstering waren echter swabs van 12
eenden-karkassen
C. jejuni-ntgaUtï. Blijk-
baar komen ook
Campyhbacter-ntgaütvt
eenden-koppels voor, zoals ook voor kip-
pen werd vastgesteld (II).

3.2. Yersinia enterocoUtica

Uit elk van de onderzochte diersoorten
werd
Y. enterocoUtica geïsoleerd (tabel 1).
Slechts één maal vond isolatie van
Yersinia
plaats via het Rappaport-medium; de ove-
rige isolaties werden met behulp van het
PBSSB-medium verkregen. Tussen de ver-
schillende diersoorten bleek een opmerke-
lijk en voor ons onverklaarbaar verschil in
de mate van besmetting met
Yersinia te
bestaan.

Met name de monsters van wild zwijn, fa-
zant en eend (wild en tam) waren voor het
grootste gedeelte besmet met
Yersinia. Y.
pseudotuberculosis
werd geïsoleerd uit
haas, fazant en houtduif (tabel 2).
Y. ente-
rocoUtica
is een enterobacterie die wijd ver-
spreid in de natuur bij veel diersoorten
voorkomt (13, 17) en yersiniose, veroor-
zaakt door
Y. enterocoUtica en Y. pseudo-
tuberculosis
is een belangrijke doodsoor-
zaak bij veel in het wild levende dieren (17).
Bij biotypering van 87 van de geïsoleerde
Y. enterocolitica-sVdmmtn bleken, op basis
van een positieve salicine-fermentatie en
esculine-omzetting, 76 (89%) van deze
stammen te behoren tot biotype 1. Van de
I I niet-biotype I stammen behoorden 10
tot biotype 2 (indol-positieO en I tot bio-
type 3 (indol-negatief, xylose-positief).

-ocr page 358-

Hoewel biotype 1 stammen als niet-
pathogeen worden beschouwd, komen in-
cidenteel bij de mens atypische yersiniose-
gevallen veroorzaakt door deze stammen
voor (4).

Op basis van zuurproduktie uit rhamnose,
melibiose en sucrose konden 96
Yersinia-
stammen volgens Brenner (5) worden inge-
deeld in
Y. enierocoiilica sensu stricto (56
stammen),
Y. kristensenii (9 stammen), Y.
frederiksenii
(5 stammen), Y. intermedia
(16 stammen) en Yersinia-b\'\\olype X2 (10
stammen). Wat betreft de epidemiologie
van Ver^w/a-infecties bij de mens, zijn er
nog veel vragen, speciaal met betrekking
tot de besmettingsbronnen. Van de in Ne-
derland geïsoleerde klinische
Y.
enterocolitica-stammtn
bleek bijna 90% te
behoren tot serotype 0:3 of 0:9 (24). Geen
van de door ons geïsoleerde stammen be-
hoorde tot één van deze serotypen (tabel 2).
In vrij veel gevallen werden de types 5,27 en
6,30 geïsoleerd. Deze serotypen worden
ook wel als pathogeen beschouwd, zij het
met een zeer lage frequentie.

Geconcludeerd kan worden, dat het over-
grote deel van de geïsoleerde stammen uit
wild en gevogelte behoren tot de categorie
van de zogenaamde \'environmental\', niet-
pathogene
Y. enierocoiilica culturen. Bij
een onderzoek van kip-produkten, waarbij
68% van de onderzochte monsters
Y. enie-
rocoiilica
bleek te bevatten, werden even-
eens hoofdzakelijk niet-pathogene seroty-
pen geïsoleerd (2). Het lijkt dan ook
onwaarschijnlijk, dat wild en gevogelte, in-
clusief kip, een rol zullen spelen in de epide-
miologie van humane yersiniose.

3.3. Salmonella

Uit monsters van alle onderzochte dier-
soorten, behalve houtduif, werd
Salmo-
nella
geïsoleerd.

Bij het mesten van gevogelte zal door een
sterke infectiedruk, met name via het voer
en het milieu, de kans op
Salmonella-
besmetting van de slachtrijpe dieren vrij
groot zijn (6). Tijdens het vervoer naar de
slachterij en tijdens het slachtproces,
vooral bij ontvedering en evisceratie, is de
kans groot op
Salmonella-be.%mtn\\ng van
nog onbesmette dieren of karkassen. Het is
dan ook niet verrassend, dat de slachterij-
monsters van kalkoenen en eenden voor
een groot deel besmet bleken te zijn met
Salmonella. In het algemeen zal bij \'wilde\'
dieren in hun natuurlijk milieu de
Salmonella-\'mitcUtdvuk. veel geringer zijn
dan bij gemeste dieren.

Tabel 2. Serotypen van geïsoleerde Salmonella- en Yersinia-isolaten.

herkomst

(diersoort) .Salmonella

serotypen (frequentie)

Yersinia enierocoiilica

groep C (n.n.t.t.)
S. panama (.3). 5. agona (1)

5. panama (2). S. lyphimurium var. Copenhagen (1),

analum (1). .S. wand.swonh (1)
S. lyphimurium
(4). agona (1). haiiar (1)

i". lyphimurium (2)

■S. lyphimurium (3). S. Indiana (3)
.9.
lyphimurium (3). .S. agona (2). S. saini-paul (5)
5.
Indiana (4). S. analum (1), S. meleagridis (1),
S. mhandaka (1). S. monlevideo (1)

.S. lyphimurium (2). .9. infamis (1)

•S. lyphimurium (4). S. analum (4). .S. hredenev (1)
.S".
heidelherg (2). S. hlocklev (1). .V. london (I).
.V. hadar (2)

konijn (wild)
konijn (tam)
haas

wild 7wijn
fazant

parelhoender
kalkoen

houtduif
eend (wild)

eend (tam)

= niet typeerbaar; - = Y. pseudoluherculosis

5.27 (1), 6.30 (1). lOK (1), NT\' (3)
6.30 (2)

5.27 (1). 6.30(3). 7.8 (1). 10 K (2). 12.25(2), 1(
18 (2). NT (3). Pst. Ia2 (2), Pst. 2 (2)
4(1). 6.30 (1). 7.8 (5). lOK (2). 1 1,23 (1).
14 (2), 16,29 (2), NT (2)
4 (1). 6.30 (8). lOK (1). 1 1.23 (I). 14 (2).
18(1). NT (10). Pst. la (I)
10 K (2), 11,23 (1), Nr(l)
6,.30 (4)

6,30 (2). 7.8 (1). 25.35 (1), Pst. 2(1)
2 (1), 4 (1), 5,27 (6), 6,30 (8), 7,8 (5), 10 (1),
lOK (2), 12,25 (1), 16(6), 16,29(1), NT(5)
6,30 (1), 7,8 (I), lOK (1), 18(1)

-ocr page 359-

Door de wijde verspreiding van Salmo-
nella.
o.a. via besmet oppervlaktewater
en vogels, lopen deze dieren echter ook de
kans besmet te raken met deze kiemen.
Van de via de jacht verkregen monsters
waren slechts enkele
Salmonella-pos\\üe{.
Een uitzondering vormen hierbij de wilde
zwijnen, waarvan bijna 30%
Sahnonella-
positief bleek te zijn, waarschijnlijk als ge-
volg van de bijvoedering van deze dieren
met kipafval en uitvalseieren. Bij de van
poeliers afkomstige monsters gevogelte,
uitgezonderd kalkoen, was het percentage
besmette produkten eveneens vrij laag. De
bij poeliers bemonsterde konijnen en
hazen waren voornamelijk geïmporteerde
diepvriesprodukten, zodat over een moge-
lijke besmettingsoorzaak van deze produk-
ten geen uitspraak is te doen.
De geïsoleerde
Salmonella\'s bleken voor
het overgrote deel te behoren tot de types
die in Nederland regelmatig uit zowel hu-
maan als dierlijk materiaal worden geïso-
leerd (tabel 2) (20).

4. CONCLUSIES

De onderzochte soorten wild en gevogelte
bleken afhankelijk van de diersoort en de
plaats van bemonstering in meer of min-
dere mate besmet met
C. Jejuni. Y. entero-
colitica
en Salmonella.
Op welke leeftijd en op welke wijze de die-
ren met deze pathogenen worden besmet, is
meestal niet direkt na te gaan.
In het algemeen kunnen als mogelijke be-
smettingsbronnen worden genoemd:
/. Besmetting van cie levende dieren in
mesterijen via het voedsel en bijvoedering
met besmet materiaal van \'wilde\' dieren.
Afhankelijk van hun eetgewoonten kun-
nen in het wild levende dieren meer of min-
der met
C. Jejuni besmet raken, zoals bijv.
voor verschillende soorten wilde eenden
werd aangetoond (15).
2. Besmetting vanuit het milieu, via o.a.
besmet oppervlaktewater, vogels, knaag-
dieren. insecten. C. jejuni
komt algemeen
voor in de darmflora van veel vogelsoorten
(14), Vooral meeuwen, die o.a. op vuilnis-
belten en in rioolwater fourageren, zijn
vaak besmet met
Campylobacter (14) en
Salmonella (b. 14). Yersinia (Xl)) en Camp-
ylobacter
(7) werden uit knaagdieren ge-
ïsoleerd. Insecten kunnen een rol spelen bij
het overbrengen van
C. jejuni (16), Y. ente-
rocolitica
(8) en Salmonella (6).

3. Besmetting van karkas.^en tijdens het
slachtproces.
Bij poeliers is kruisbesmet-
ting mogelijk met bijv. van kipprodukten
afkomstige pathogenen.
Besmetting van tijdens de jacht geschoten
dieren kan optreden door onvoldoende hy-
giënische behandeling van de afgeschoten
dieren bij het ontweiden, vervoer etc.
Om een betere indruk te verkrijgen over de
besmettingsroutes van
C. jejuni, Y. entero-
colitica
en Salmonella voor wild en gevo-
gelte en over het eventueel bestaan van
besmettings-kringlopen van
C. jejuni tn Y.
enterocolitica,
zoals voor Salmonella-
kiemen wordt gesuggereerd (6), zal nog uit-
gebreid onderzoek noodzakelijk zijn.

De aanwezigheid van Sahnonella en Cam-
pylobacter
in verschillende soorten wild en
gevogelte betekent dat deze enteropatho-
genen via deze produkten de keuken bin-
nenkomen en bij onvoldoende hygiëne,
door kruisbesmetting, bereide produkten
kunnen contamineren. Bij een onjuiste be-
waartemperatuur en onvoldoende verhit-
ting voor het serveren zal dan een risico van
voedselinfectie ontstaan. Ook door onvol-
doende verhitting van besmet vlees van
wild en gevogelte, zoals dat bijv. bij grillen
of barbecuen regelmatig gebeurt, kunnen
voedselinfecties worden veroorzaakt.

Wat de preventie van voedselvergiftigingen
door wild en gevogelte betreft, geldt in
principe hetzelfde als voor kip-produkten
(27): maatregelen moeten worden geno-
men om het besmettingspercentage van de
levende dieren met genoemde pathogenen
zo laag mogelijk te houden. Dit geldt met
name voor de gemeste dieren; bij de wilde
dieren zal in ieder geval bijvoedering met
besmet materiaal moeten worden verme-
den. Voorts zal getracht moeten worden
om verspreiding van de besmetting tijdens
het slachtproces te minimaliseren. Ten-
slotte moet door een goede keukenhygiëne
kruisbesmetting van gerede produkten via
rauwe produkten, besmet keukengerei, etc.
worden voorkomen en moeten koeling en
verhitting van de produkten worden uitge-
voerd, met toepassing van de juiste tijd-
temperatuur combinaties.

-ocr page 360-

DANKBETUIGING

Bijzondere dank is verschuldigd aan drs. J. Oosterom

(RIV, Bilthoven), voor serotypering vande Yersinia-

stammen.

LITERATUUR

1. Boer, E. de en Hartog, B. ,L: De isolatie van
Campylohader jejuni uit voedingsmiddelen-
spreidplaat-methode.
De Ware(n)-Chenucus. 12,
14-23. (1982).

2. Boer, E. de, Hartog, J., and Oosterom, J.: The
occurence of
Yersinia emeroeoiilica in poultry
products.
J. Food Prol.. 45, 322-325. (1982)

. 3. Bolder. N. M. en Mulder, R. W. A. W.: Micro-
biologie van geslachte kalkoenen, eenden, gan-
zen en parelhoenders.
Vieesdisir. en vlee.siech-
nol..
15, 22-25. (1980)

4. Bottone, E..!.: Yersinia emeroeoHtiea: a panoxa-
mic view ofa charismatic microorganism. Cril.
Rev. Microbiol.. S. 211-241. (1979)

5. Brenner, D. .L, Ursing,.!., Bercovier, H., Steiger-
walt. A. G.. Fanning, G. R.. Alonso. J. M., and
Mollaret, H. H.: Desoxyribonucleicacid related-
ness in
Yersinia enierocolihca and Yersinia eme-
roeoiilica -
like organisms. Curr. .Microbiol.. 4.
195-200. (1980)

6. Edel. W., Schothorst. M. vanen Kampelmacher.
E. H.: Epidemiologisch
Salmonella-onderzoek
in een bepaald gebied (\'Project Walcheren\'). 1.
Het voorkomen van
Salmonella bij mens, var-
kens, insecten, meeuwen en in levensmiddelen en
efnuenten.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 100, 1304-
1311. (1975).

7. Fernie, D. S. and Park, R. W. A.; The isolation
and nature of
Campylobacters (microaerophilic
vibrios) from laboratory and
wild rodents. ./.
Med. Microbiol. 10. J2.5-.J29, (1977)

8. Fukushima. H., Ito, Y., Saito. K.. Tsubokura.
M., and Otsuki, K.: Role of the fly in the transport
of
Yersinia enlerocolilica. Appl. Environ. .Micro-
biol.
38, 1009-1010. (1979)

9. Götze, U. und Schröder, B.: Untersuchungen
über die hygienische Beschafi\'enheit von gefroren
im Handel angebotenen in- und ausländischen
Genügel. Flei.schwirl.schaß. 54, 1347-1360.
(1974).

10. Hartog, B. .L, Severin, W. P. J., and Boer, E. de:
Epidemiology of Campylobacteriosis and occur-
rence of
Campylohader j\'elus subsp. jejuni in
poultry products, Proc, 5th, European Sympo-
sium on quality of poultry meat, Spelderholt
Institute for Poultry Research. Beckbergen, p,
426-434, 1981.

11, Hartog. B.J,, Wilde, G.J. A.de,and Boer, F.de:
Poultry as a source of
Campylohader jejuni.
Proc. 6th Syinposium on quality of poultry meat.
Station Expérimentale d\'aviculture. Ploufragan,
France, p. 208-228, 1983.

12. Holl, H., Boer, E. de en Stigter, H. H :
Cflm/)i7o/)acrfr-enterocolitis na consumptie van
kip.
Ned. Tijdschr. Geneeskd.. 126, 949-951.
(1982).

13, Kapperud, G.: Yersinia enlerocolilica and Yersi-
nia
- like microbes isolated from mammals and
water in Norway and Denmark.
Ada paih. mi-
crobiol Scand. Sed. H.
85, 129-135. (1977).

14. Kapperud, CJ. and RoseL O.: Avianwildlife reser-
voir of
Campylohacier feius suhsp. jejuni. Yersi-
nia
spp. and Salmonella spp. in Norway. Appl
Environ. Microbiol.
45. 375-380. (1983)

15. l.uechtefeld. N. A. W.. Blaser. M. J., Reller, L.
B .and Wang, W, 1,.: Isolation of Ca/)i/)i7()/ia<7f\'r
leius subsp, jejuni from migratory waterfowl, ,/.
dm. Microbiol. \\2. 406-408. (1980).

16. l.uechtefeld. N. A. W. and Wang. W, 1..: Campy-
lohacier feius
subsp. /e/i//)/ in a turkey processing
plant.
J. Clin. .Microbiol. 13, 266-268. (1981)

17. Mar, N. S.: Yersiniosis in wildlife and its public
health implications. ./.
H\'ildUfe Di.sea.ses. 9, 64-
71. (1973j

18. Mitchell, T, R, and Ridgwell, T,: Thefrequencyof
Salmonellae in wild ducks. ./,
Med. Microbiol.
4. 359-361. (1971).

19. Mulder, R, W. A. W. and Hulst-van Arkel
C. van der: Microbiology of furtherprocessed
turkey products. In: Mead, G. C. en Freeman,
B. M. (ed.): Meat quality in poultry and game
birds, 123-126, 1980. British Poultry Science
Ltd., Edinburgh.

20. Nationaal Salmonella Centrum: Jaaroverzicht
1981, Rijksinstituut voor de Volksgezondheid,
Bilthoven,

21. Newell, D, G, (ed,): Campylobacter, epidemi-
ology, pathogenesis and biochemistry, 1982, Edi-
torial discussion, p. 202-204, MTP-press, Lan-
caster.

22. Nilehn, B.: Studies on Yersinia enlerocolilica
with special reference to bacterial diagnosis and
occurrence in human acute enteric disease.
.Ada
Paih. Microbiol Scand. Suppl.
206, 1-48.
(1969).

23. Norberg. P.: Enteropathogenic bacteria in fro-
zen chicken,
Appl Environ. Microbiol. A2. 32-
34. (1981)

24. Oosterom, J.: Isolation and epidemiological sig-
nificance of
Yersinia enlerocolilica. .Anionic van
U\'euwenhoek.
45, 630-633. (1979).

25. Oosterom. J,. Wilde, G, J, A, dc, Boer, E. de,
Blaauw, I., H. de, and Karman, A. H.: Survival of
Campylohacier jejuni during poultry processing
and pig slaughtering, ./,
Food Proleci. accepted
for publication, 1983.

26. RoseL O. and Kapperud, G,: House flies(Musca
domestical as possible vectors of
Campylohacier
/(\';»,v subsp, jejuni, Appl, Environ M icrobiol,, 45.
381. 383. (1983).

27. Schothorst, M. van and Notermans, S.: Food-
borne diseases associated with poultry. In:
Mead, (i. C. en Freeman, B. M. (ed.): Meat
quality in poultry and game birds, p. 79-9(1, 1980,
British Poultry Science Ltd,, Edinburgh,

28. l odd, E, C. D,: Poultry associated foodborne
diseases - its occurrence, cost, sources and preven-
tion, ,/,
Food Proiecl.. 43, 129-139. (1980).

-ocr page 361-

Algemeen

Weefsel reactie op hechtmateriaal in ge-
infecteerde chirurgische wonden. Een his-
topathologisch overzicht.

Varma, S.. Johnson, L.W., Ferguson, W. L.,
and Lumb, W. V. Tissue reaction to suture
materials in infected surgical wounds. - a hist-
opathologic evaluation.
Am. J. Vet. Ret., 42
563. (1981).

Beslissende factoren in de keuze van hechtmate-
riaal zijn:

het moet de wondranden voor voldoende
lange tijd bij elkaar houden en,
het moet een minimale invloed op het gene-
zingsproces hebben.
Hechtingen zijn \'vreemde lichamen" die een
weefselreactie in het wondgebied opwekken en
voor langere tijd in stand houden. Een zekere
mate van ontstekingsreactie is een eerste verei-
ste voor herstel. Een ernstige ontstekingsreactie
daarentegen belemmert ten dele het herstel en
de genezing. De resultaten van experimentele-
en klinische studies wijzen erop dat hoe intenser
en langer de weefselreactie op het hechtmate-
riaal was, des te groter was het risico van een
gestoorde genezing en een onvoldoende contact
van de wondranden. De cellulaire reacties van
geïnfecteerde wonden waarin 7 verschillende
hechtmaterialen werden gebruikt, werden be-
studeerd op 6, 10, 20 en 40 dagen.
De hechtmaterialen waren: braided polyglyco-
lic acid = BPGA (Dexon®; /?£»/:), multifilament
stainless steel, monofilament nylon, black brai-
ded silk, braided Dracon (Mersilene®;
Ref.),
plain catgut en chromic catgut.
De cellulaire reactie varieerde aanzienlijk bij de
verschillende hechtmaterialen. In gevallen van
acute infectie waren in het algemeen de neutro-
fielen de overheersende cellen, maar later over-
heersten de macrofagen en fibroblasten. Zo nu
en dan wären ook plasma cellen, lymfocyten,
eosinofielen en reuzencellen aanwezig. In de
geïnfecteerde wonden waarin plain catgut chro-
mic catgut, silk en braided Dacron was ge-
bruikt, waren na 40 dagen nog grote aantallen
neutrofielen aanwezig, hetgeen duidt op een
persisterende locale infectie.
In de gevallen waarin nylon, steel en BPGA was
gebruikt, nam het aantal neutrofielen snel af.
Door BPGA werd een hevige acute reactie op-
gewekt; de reactie was echter zeer mild bij lang-
durige implantatie.

REFERATEN

Kat

Pokkenvirusinfectie bij een huiskat

Martland, M. F., Fowler, S., Poulton, G. J.,
Baxby, D.: Pox virus infection of a domestic
cat.
Vet. Ree., 112, (8), 171-172, (1983).
Beschreven worden ziekteverschijnselen en be-
handeling van een kat (castraat, 5 jaar), waarbij
later door middel van serologisch onderzoek
een koepokvirus-besmetting kon worden vast-
gesteld.

De kat vertoonde aanvankelijk een ulcerend
granuloom van de bovenlip en een vergroting
van de rechter submandibulaire lymfklier; eet-
lust was goed en geen andere huidklachten wer-
den geconstateerd.

Behandeling gedurende 2 weken met lincomy-
cin (100 mg p.d.) en megesterolacetaat (2,5 mg
p.d.) gaf geen verbetering, wél werden meerdere
plaques (5-10 mm diam.) op de huid van nek,
schouder en nabij de voetzolen opgemerkt.
Na totaalnarcose werden door middel van cryo-
chirurgie de laesies aan lip en schouder behan-
deld en werd één laesie op de nek chirurgisch
verwijderd voor verder onderzoek. Hierdoor
kon de uiteindelijke diagnose, nl. infectie met
koepokvirus, worden gesteld. Na de narcose
werd de therapie gewijzigd, nl. oraal oxytetra-
cycline (200 mg p.d.) en dexamethason (0,25 mg
p.d.).

Twee weken later ontstonden naast de be-
staande huidlaesies eveneens huiddefecten op
de ventrale zijde van thorax en buik, terwijl de
laesies nabij de voeten ulceratie en bloeding
vertoonden. Opnieuw werd behandeling met
megestrolacetaat ingesteld. (Helaas wordt niet
vermeld of bij deze behandeling eveneens anti-
biotica en / of dexamethason werden verstrekt;
Ref)

Wél wordt vermeld dat 1 maand na behandeling
alle huidlaesies waren genezen en dat uit een 6
weken daarna verricht serologisch onderzoek
bleek dat een infectie met het vogelpokkenvirus
kon worden uitgesloten. Toch was het niet mo-
gelijk door middel van serologisch onderzoek te
constateren of deze kat oorspronkelijk met het
koepok- of het ectromelievirus was besmet. Ge-
zien het beeld van de gemaakte coupes uit het
chirurgisch ontnomen materiaal moet echter
eerder worden gedacht aan een besmetting met
koepokvirus.

De hier beschreven kat leed uitsluitend aan huid-
aandoeningen (in tegenstelling tot andere hier-

Hel leek erop dat BPGA langzamer geabsor-
beerd werd dan plain- of chromic calgut en de
weefsel reaclie was minimaal in de absorptie
fase.

J. J. F. Vermunt.

-ocr page 362-

voor beschreven gevallen met tevens een dode-
lijk verlopende longontsteking).
Auteur refereert Baxby
(Bril. Med. J., 1379,
1977).
die erop wijst dat moet worden aangeno-
men dat de kat als gevolg van zijn jachtgedrag
kan worden besmet door kleine in het wild le-
vende zoogdieren, die wellicht als een reservoir
voor het koepokvirus fungeren. Tevens wijst
auteur erop dat bij de differentiaaldiagnose van
huidaandoeningen bij katten eveneens rekening
moet worden gehouden met een koepokinfectie,
hetgeen ook in humaangeneeskundig opzicht
van belang is.
 H. H. Thalheimer.

Kleinere gezelschapsdieren
Behandeling troeteldieren

Flecknell. P.: Restraint, anaesthesia and treat-
ment of children\'s pets,
in Practice, 85-95,
(1983).

Een van de eerste problemen bij het behandelen
van kleinere gezelschapsdieren is het hanteren.
De muis wordt bij de staartbasis gepakt en ver-
volgens in zijn nekvel, om dan in één hand,
nekvel tussen duim en wijsvinger, staart tussen
pink en ringvinger, opgenomen te worden.
Gerbils kunnen los in de handpalm of zoals de
muis vastgepakt worden. Bij ruw hanteren kan
de staarthuid afstropen. Ratten als huisdier zijn
veelal vriendelijk en kunnen achter de schou-
derbladen rond het lichaam gevat worden.
Hamsters kunnen in de handpalm genomen
worden of, als zij agressief zijn, als muizen in
hun nekvel (grote huidplooi nemen!) Cavia\'s
zullen zelden bijten. Men pakt ze rond de borst-
kas en ondersteunt ze met de andere hand. Ko-
nijnen worden op de arm genomen. Men moet
er voor zorgen dat zij hun achterbenen niet
krachtig uitslaan, anders kan de rug breken.
Men houdt één hand op de lendenen.
Anesthesie: per inhalatie bij voorkeur met met-
hoxyfluraan (Penthrane; Abbott), eventueel
met Halothane. Per injectie: Fentanyl met Fluo-
anisone (Hypnorm 0,3 - 1 ml kg) -H Diazepam
(Valium 2,5 - 5 mg.kg). Injecties veel i.p.
ofwel s.c. Als premedicatie is vooral bij konij-
nen Atropine (1-3 mg,, kg) belangrijk.
Het toedienen van antibiotica levert problemen
op,

Ampicilline kan s,c, of i,m, gegeven worden aan
muis, ral, konijn en fret. Tetracycline per os aan
muis, rat, gerbil en i,m, aan het konijn, Chloor-
amphenicol i,m, aan gerbil, hamster en cavia.
Cavia en hamster verdragen bovendien Neomy-
cine per os.

Voor de antiparasitica en fungiciden wordt geen
overgevoeligheid vermeld.
Consultatie van het origineel is noodzakelijk
voor details,
 P. Zwart.

Rund

Monensin vergiftiging

Wardrope, D, D., Macleod, N. S, M,, Sloan,
.1. R,: Outbreak of monensin poisoning in
cattle.
Vet. Rec.. \\ \\2, 560-561, (1983).
Beschrijving van een monensinvergiftiging in
een koppel van 40 zwartbonte kalveren (4 tot
7 maanden leeftijd), waarvoor het krachtvoer
op het bedrijf zelf werd samengesteld en ge-
mengd, Drie dagen na verandering van mine-
ralenmengsel waren de dieren lusteloos en kort
daarna weigerden de meesten het krachtvoer en
vertoonden constipatie. Bij narekening later
bleek het voer 200 mg kg monensin te bevatten
(5 maal de aanbevolen dosering van 40 mg kg).
Twee dagen nadat de dosering verlaagd was tot
100 mg trad geen verbetering op, ook niet
na verlaging tot 50 mg kg. Hoewel enkele
dieren bleven eten (later gestorven?;
Ref.), wei-
gerden de meeste dit. Acht dagen na begin
overdosering 3 kalveren dood. Hierna kregen
de dieren geen krachtvoer meer. Bijna 4 weken
later het laatste sterfgeval (het 9e), Een ziek
kalf bleek koortsvrij te zijn en hoge pols en
hydrothorax te hebben.

Pathologische anatomie: gegeneraliseerde hart-
decompensatie. Er was diffuus oedeem van het
maagdarmkanaal en een ernstige gastro-enteri-
tis. Veel vloeistof in pericard, thorax en abdo-
men, longen, oedemateus en hart vergroot,
bolvormig met bloedingen op de rechter ventri-
kel, De dunnedarminhoud was waterig en bloe-
derig maar de coloninhoud was stevig.
Histologie: hyperaemie en oedeem vooral in
hart. longen, milt, nieren en intestini, In het
bijzonder de focale myodegeneratie en necrose
en het alveolair emfyseem vielen op, In andere
publikaties wordt ook diarrhee genoemd. Dit
symptoom hier afwezig waarschijnlijk door
de hoge overdosering gedurende meerdere da-
gen. Ook ataxie in dit geval niet gezien als
symptoom.

//. .4. Hagen.

Rund

Met behulp van ELISA bepaalde IgM en
IgG antilichamen bij het rund na infectie-
/immunisatie met
L. interrogans serovar
Hardjo

Aaler, B.. Cousins. D, V,, Faine. S.. and Ro-
bertson. Ci. M.: Bovine IgM atid IgG response
to
Lepto.spira interrogans serovar Hardjo as
measured by enzyme immunoassay.
Veter. Mi-
croh..
7. 577-585, (1982).

De auteurs, werkzaam aan verschillende instel-
lingen in Australië gaan eerst in op het gebruik
en de waarde van de microscopische agglutina-
tie test (MAT), de test. welke nog steeds geldt

-ocr page 363-

als de meest bekende test voor het aantonen van
antistoffen ten opzichte van
Leptospira spp.
Zoals bekend, participeren zowel IgM als IgG
in de MAT en kan men derhalve met deze test
niet tussen beide Ig-klassen differentiëren.
Humaan is reeds enige jaren een ELISA in ge-
bruik, waarbij dit wèl kan. Doel van het onder-
zoek van Aaler en medewerkers was te onder-
zoeken of IgM IgCi differentiatie met behulp
van ELISA ook mogelijk zou zijn bij het rund
na infectie/vaccinatie met
L. interrogans sero-
var hardjo.
Als proefdieren werden intramuscu-
lair besmette en gevaccineerde vaarzen ge-
bruikt. De MAT diende uiteraard als
vergelijkingstest. Merkwaardig was, dat. hoe-
wel de gevoeligheid van EI.1SA en MAT niet
veel verschilde (gemiddeld 7 dagen na infectie-
vaccinatie werden antistoffen aangetoond), de
hoogste titers in beide tests wel op verschillende
tijden p.i. werden behaald. Dit bewijst dus. dat
MAT en ELISA toch verschillende antigeen-
antilichaamsystemen detecteren.
Zoals verwacht, werden eerst zowel na infec-
tie als na vaccinatie - IgM antistoffen aange-
toond, die weer snel (na ± 4 weken) uit het
serum verdwenen. De IgG respons duurde van
ongeveer 60 dagen tot ruim 100 dagen. (Jam-
mer. dat het effect van booster injecties niet
werd bestudeerd. Ook de specificiteit met
andere
Leptospira spp. kruisreagerende antis-
toffen van de El.ISA werd niet in dit artikel
behandeld;
Ref.)

J. Goudswaard.

Varken

De invloed van beercontact op het berei-
ken van de geslachtsrijpe leeftijd bij gelten.

Karlbom, L: Attainment of puberty in female
pigs: influence of boar stimulation.
Animal Re-
production Science.
4, 313-319. (1982).

In dit Zweedse onderzoek werd het effect van
beercontact op het bereiken van de geslachts-
rijpe leeftijd en het tonen van de bronstkenmer-
ken bij 60 kruisingsgelten (Zweeds landras x
Zweeds Yorkshire) onderzocht.
De gelten werden op een leeftijd van 3 maanden
aangekocht en in groepen van 3 of 4 onder
verschillende omstandigheden gehuisvest. De
experimenten werden 6x herhaald zodat per
proefronde ongeveer 10 gelten konden worden
ingezet. De 10 dieren werden in 3 groepen
verdeeld en in 3 verschillende stallen onderge-
bracht waarbij in 2 stallen (Groep A en B) beer-
contact mogelijk was. Bij B waren de gelten ge-
huisvest naast een hok met beren. Groep A werd
op dezelfde wijze gehuisvest plus werd dagelijks
gedurende 20 min. een gevasectomeerde beer
tot de gelten toegelaten. De gelten van groep C
waren in een andere stal gehuisvest waarin geen
beren aanwezig waren en ook geen beercontact
werd aangebracht.

Iedere dag vanaf de leeftijd van 5 maanden vond
oestrus-detectie plaats (vulva zwelling, sta-
reflex). De ovariële activiteit werd indirectdoor
bepaling van het progesteronbloedplasma ge-
halte en direct door middel van laparo-
scopie na de eerste bronst vastgesteld. Na de 3e
of 4e berigheid werden de dieren geslacht en het
genitaalapparaat postmortaal onderzocht. Op
grond van de progesteron-bloedplasma spiegel
en het laparoscopisch onderzoek werden enkele
gelten, waarbij ovulatie voorafgaand aan het
experiment kon worden vastgesteld, niet in de
onderzoek resultaten betrokken.
De oestrische cyclus-duur en het tonen van de
bronstkenmerken was voor de 3 groepen niet
verschillend. Echter de eerste berigheid trad in
groep A gemiddeld 20 dagen eerder op dan bij
de gelten in groep Ben zelfs 35 dagen eerder dan
bij de gelten in groep C, De verschillen waren in
de diverse proefronden niet steeds even groot.
De conclusie is, dat het huisvesten van beren en
gelten in dezelfde stal (vanaf een leeftijd van 3
maanden) maar bovenal het dagelijks gedu-
rende korte tijd (v,a, ± 3 weken voor de ver-
wachte berigheid) intensief beercontact van in-
vloed is op het in oestrus komen van gelten,
(Jammer is dat niet wordt aangegeven hoe de
afscheiding tussen de beren- en geitenhokken
was in verband met de mogelijkheden tot fy-
sisch contact en eveneens niet de leeftijd van de
beren werd vermeld in verband met invloed van
pheromonen;
Ref.)

L. Vellenga.

Vet in het dieet van biggen in relatie tot het
optreden van steatorrhoe

Kerk P, v,d., and Veen W, G, A,: Zeit.schr. für
TterphysioL. Tiererndhrung und Futtertnittel-
kunde Bai\\d
44. Hef 4-5. S 197-210. (1980)
Steatorrhoe wordt veelvuldig gediagnostiseerd.
Doel van dit onderzoek was tweeërlei;

óf toevoeging van middellangketenvetzuren
aan biggenvoer minder problemen geeft in-
zake optreden van vetdiarrhee dan toevoe-
ging van langketenvetzuren;
- óf het maagdarmkanaal bij \'steatorrhoe-
biggen\' overladen wordt met vet uit zeugen-
melk en biggenvoer.
Het onderzoek is uitgevoerd bij 82 tomen met
820 biggen. De tomen zijn a-selekt verdeeld
over drie proefgroepen, die vanaf een leeftijd
van 10 dagen bijgevoerd zijn met biggenvoeders
van verschillende (vet)samenstelling.
Groep 1: 1,5% kokosnootolie1,5%dierlijk vet
(varkensreuzel);

-ocr page 364-

Groep II; 15% kokosnootolie (middellangke-
tenvetzuren);

Groep III: 15% dierlijk vet (langketenvetzuren).
Er zijn een groot aantal gegevens verzameld
inzake: melkproduktie - samenstelling zeugen-
melk - hoeveelheid opgenomen melk(vet) per
big per dag - hoeveelheid opgenomen voer per
big per dag - vetsamenstelling en droge stof
(d.s.) gehalte van de faeces etc. Eén en ander is
in tabellen weergegeven.

Er wordt ingegaan op de vetvertering, de rol van
verzadigde en onverzadigde vetzuren en de
invloed van deze vetzuren op de waterhuishou-
ding.

Een aantal bevindingen is o.a.:

— geen verschil in vetzuurpatroon in de zeugen-
melk bij biggen met en zonder steatorrhoe;

— geen verschil in gewichtsverlies van zeugen
tijdens de laktatie tussen zeugen met tomen
met en zonder steatorrhoe;

— ook bij gezonde biggen meer dan 50% aan
vet in het d.s.-gehalte van de faeces aan-
toonbaar;

— bij \'steatorrhoe-biggen\' minder dan 50n
vet in het d.s.-gehalte van de faeces aantoon-
baar;

- lagere melkproduktie bij zeugen met biggen

met steatorrhoe;
" lager vetgehalte in het d.s.-gehalte van de
zeugenmelk bij zeugen met \'steatorrhoe-
biggen\';

lagere opname van biggenvoer en zeugen-
melk ten tijde van steatorrhoe, zodat op mo-
ment dat staetorrhoe voorkomt, geen sprake
is van een \'overlading\' van het digestie appa-
raat;

— vetdiarree komt voor in de drie proefgroe-
pen; gezien het feit dat slechts 13 biggen
steatorrhoe vertonen, mogen geen konklu-
sies getrokken worden over de rol van mid-
dellangketenvetzuren in het vet van biggen-
voeders ter preventie van steatorrehoe.

Schrijvers attenderen op een algetneen agens
(tnogelijk Rota-virus) als oorzaak van steator-
rhoe.

De rol van een primair agens (mogelijk
meerdere virussen) wordt wellicht door de vol-
gende waarnemingen gestaafd;
Ref.-.

naarmate er meer doorlatende vloer (cm-) tn
het kraamhok is. minder steatorrhoe (be-
smettingsdruk)!)

verminderde eetlust, gevolgd door gewichts-
verlies van biggen

villusatrophie in dunne darm bij biggen tnet
steatorrhoe (ook gevonden bij TGE-
infecties)

~ Bij een aantal biggen gaat steatorrhoe over
in een waterdunne diarree, meestal een ge-
volg van een secundaire (Coli-) infectie.

J. P. H. Oskam.

Voedingsmiddelenhygiëne
Het reinigen van melkleidingen en
-machines

Richard, J.: Microbiological aspects of Cold
Cleaning with an lodophor of Milk Pipeline
Installations.
J. of Appl. Bacteriol., 50,229-238.
(1981).

De auteur vergelijkt een periode van 3 jaar,
3 veel gebruikte methodes van het reinigen van
melkleidingen en machinerieën op 16 boerde-
rijen.

le. De \'koude\' methode. Voorspoelen met
koud water. 5-10 Minuten circuleren met
een koude Jodofooroplossing (20 mg 1 jo-
dium) en uitspoelen vlak voorde volgende
melktijd.

2e. De \'hete\' methode. Voorspoelen met koud
water, 10 minuten circuleren met een ba-
sische chlooroplossing (80-100 mg/l actief
chloor en temperatuur 55 a 60° C) en na-
spoelen met koud water.
3e. De \'ABW\' methode. Voorspoelen. Circu-
leren met aangezuurd (Zwaveligzuur) ko-
kend wateren naspoelen met koud water.
Bacteriologisch onderzoek van spoelwater-
monsters wezen uit dat de \'koude\' methode
aanleiding gaf tot de opbouw van een flora
van psychrotrofe, coli-achtige bacteriën of
melkstreptococcen, afhankelijk van de lokatie
in de installatie.

De \'hete\' methode gaf aanleiding tot de opbouw
van een thermoresistente flora.
De \'ABW\' methode gaf de beste reinigings-
resultaten hoewel de beide andere methoden
aanvaardbare resultaten geven mits de installa-
tie goed is ontworpen en geconstrueerd.

H. Mol.

-ocr page 365-

BOEKBESPREKING

Veterinary applied pharmacology and
therapeutics

G. C. Brander. D. M. Pugh en R. J. Bywater.
(Uilgegeven door Baillière Tindall, London. 1982 4e
editie. Prijs f 109.-)

Gezien de snelle ontwikkelingen op het gebied van de
farmacologie en de farmacotherapie is het niet ver-
wonderlijk dat de auteurs, 5 jaar na het verschijnen
van de 3e editie weer met een herziene versie voor het
voetlicht treden. Om deze taak beter te kunnen vol-
brengen is een derde auteur aangetrokken nl. collega
R. J. Bywater. In het voorwoord schrijven zij dat dit
boek primair bedoeld is als studieboek voor studenten
in de diergeneeskunde maar daarnaast ook voor prak-
tizerende dierenartsen, omdat niet alleen aandacht
besteed wordt aan het werkingsmechanisme, de effec-
ten, neveneffecten en toxiciteit van werkzame stoffen
maar ook aan toepassing, gebruik en doseringsvoor-
schriften van diergeneesmiddelen. Met dat doel voor
ogen is extra aandacht besteed aan het trefwoordenre-
gister dat uit 3 delen bestaat: een algemene index, een
therapeutische index gericht op indicaties en een lijst
met de voorkomende handelsnamen met vermelding
van werkzame componenten. In vergelijking met de
voorgaande druk zijn er een aantal opvallende ver-
anderingen te constateren. Nieuw is een apart hoofd-
stuk over farmaca die werken in de sfeer van het
autonome zenuwstelsel, terwijl de tekst van enkele
ander onderwerpen is ingekort. De vitaminen, de far-
maca met invloed op het maagdarmkanaal en de der-
matologische preparaten worden nu ieder in één in
plaats van 2 hoofdstukken behandeld. Ondanks deze
bewuste beperking is het aantal bladzijden verder
toegenomen (582 pag.)

Het boek is uit 5 onderdelen opgebouwd die ieder
weer onderverdeeld zijn in hoofdstukken (in totaal
42). Nieuw is ook dat ieder hoofdstuk nu begint met
een aantal sleutelwoorden wat een snelle oriëntatie
ten aanzien van de inhoud mogelijk maakt, leder
hoofdstuk wordt afgesloten met een korte lijst van
relevante literatuurbronnen. Hel inleidende deel
(hoofdstuk I t/m 4; pag. 3-48) betreft de algemene
farmacologie waarin aandacht wordt besteed aan
zowel de farmacodynamie als aan de farmacokine-
tiek. De tekst van deze hoofdstukken is ingrijpend
veranderd en ook sterk verbeterd. Zaken die hier o.m.
aan de orde komen zijn biofarmaceutische aspecten
van geneesmiddelen, het berkenen van doserings-
voorschriften, proefopzet en statistische verwerking
van onderzoeksresultaten.

De twee volgende delen handelen over de bijzondere
farmacologie van orgaansystemen, hormonen en
transmitters (Hoofdstukken 5 t; m 23, pag. 75-349)en
Chemotherapeutica (Hoofdstukken 24 t/m 39. pag.
353-533). Ook het 2de deel is duidelijk aangepast aan
de nieuwe inzichten en ontwikkelingen op het gebied
van de farmacodynamie. Zo wordt nu aandacht be-
steed aan thromboxanen, prostacycline, leukotrieën,
endorfinen, enkephalinen en sub. P. om enkele wille-
keurige voorbeelden te noemen. Enkele hoofdstuk-
ken die in dit opzicht wat minder aandacht hebben
gekregen zijn die met betrekking tot het maagdarm-
kanaal (Hoofdstuk 6) het cardiovasculair systeem
(Hoofdstuk 8) en de nieren (hoofdstuk 10). Hier zijn
de gewenste aanpassingen mijns inziens onvoldoende
doorgevoerd.

Van het 3de deel kan gezegd worden dat met uitzon-
dering van de pencillinen, alle hoofdstukken de zelfde
onvolkomenheden vertonen: vrijwel géén informatie
over MIC-waarden en dat geldt ook ten aanzien van
de kinetiek van de behandelde farmaca. Dit laatste
geldt ook min of meer voor alle hoofdstukken in deel
2. Wel wordt apart ingegaan op bij voorbeeld: groei-
bevordering (Hoofdstuk 32) vaccins en antisera
(Hoofdstuk 33) het recept (Hoofdstuk 40), relevante
wetten binnen het Verenigd Koninkrijk (Hoofdstuk
42) en zij het summier over de farmacie (eigen berei-
dingen, Hoofdstuk 41).

Resumerend: bij dit boek, met goede zakenregisters,
structuurformules, figuren (.34) en tabellen (48) zijn de
volgende kanttekeningen te maken: (1) na een goed
algemeen inleidend gedeelte, (2) is er met sukses naar
gestreefd ook de recent ontwikkelde farmaca met hun
karakteristieke farmacodynamische eigenschappen te
vermelden; (3) de farmacokinetische gegevens —
nodig voor het berekenen van doseringsvoorschriften
en eventueel aan te houden wachttermijnen in
verband met ongewenste residuen — worden in het
merendeel van de gevallen niet of in onvoldoende
mate verstrekt. (4) Bij de anti-bacteriële chemothera-
peutica ontbreken vaak ook MIC waarden. Toch is
het voor degenen die graag willen bijblijven op het
gebied van de veterinaire farmacologie en farmaco-
therapie zeker een aanbevelenswaardig boek.

A. S. J. P. A. M. van Mierl.

The Secretariat of the World Veterinary
Association (WVA) has published a new

World Catalogue of Veterinary films/
video tapes and films/video tapes of
veterinary interest

The catalogue contains information about
more than 400 films (397 titles) available for
purchase or loan.

Orders may be addressed tot the Secretariat
of the WVA, c Isabel la Catolica 12, Madrid
13, tel. 247.18.38.

The price of the catalogue is 15 Swiss Francs
for veterinarians belonging to a national
member-association of the WVA and 30 Swiss
Francs for others. The amount in question
must be remitted to the account of the WVA
with the Union Bank of Switzerland, 1211
Geneva 11, Switzerland, No. 2I0.685.00M.

-ocr page 366-

CONGRESSEN

Nederlandse Vereniging voor
Microbiologie, sectie
Levensmiddelenmicrobiologie -
Symposium
Delft, 17 november 1983

Aula Technische Hogeschool, Mekelweg 1, Delft
(tel. 015-78 91 11).

Programma Symposium \'Eigen werk\'
9.30 Ontvangst en koffie.
10.00 Opening,

10.05 Ir, H. W, Schipper (NN\'1, Delft): Internatio-
nale standaardisatie van microbiologische me-
thoden van onderzoek, Limulus amoebocyt
lysaar test,

10,25 Dr, J, G. Kreeftenberg (R.I.V., Bilthoven):
Limulus amoebocyt lysaat test (LAL), prin-
cipe en toepassing voor sera,
10,55 Mevr, dr. S. A, Bouwer-Hertzberger(K,v.W.,
Haarlem): Toepassing van de LAL-test op
voedselresten bij voedselvergiftiging.
11.15 Mevr. ir. K. A. van Hoeij-de Boer (Nutricia,
Zoetermeer): Toepassing van de LAL-test
voor grondstoffencontrole,
11.35 A, D, Siemensma en ir. W. W. Witsenburg
(C,C,F,, Leeuwarden): De lymulus test als
maat voor de bacteriologische kwaliteit van
melk.
12.00 Lunch.

13.45 Ir. L. Langeveld (NIZO, Ede): Het bepalen
van de microbiologische kwaliteit van pers-
lucht.

14.15 Ir. E. de Boer en ir. F. W. Janssen (K.v.W.,
Zutphen); Microbiologie van specerijen en
kruiden.

14.40 Ir. H. J. Beckers (R.LV., Bilthoven): Zin en

onzin van resuscitatie,
15,05 Drs, S, Smulders (V,V.D.O,, Utrecht): Ver-
laging van de bacteriële oppervlakte besmet-
ting van vers vlees: hygiëne verbetering en of
decontaminatie.
15.30 Drs. G. E. Geräts (V.V.D.O., Utrecht): Proce-
dure om te komen tot microbiologische refe-
rentiewaarden- de varkensslachtlijn.
Opgave voor deelname aan de lunch bij drs. (i. E.
Geräts, V,V.D.O., Postbus 80175, 3508 TD Utrecht
(tel, 0.30-73 38 14) vóór 12 november a.s.

16. Kongress der Deutschen Vete-
rinärmedizinischen Gesellschaft
(DVG)

Bad Nauheim 17.-20. April 1985

I.eiiiliema I

Pathogenitätsmechanismen

Strukturelle und funktionelle Grundlagen
Bedeutung für Prophylaxe und Therapie
Leinhenm 2

Aktuelles aus der veterinärmedizinischen Forschung.

International Symposium on Sal-
monella

New Orleans, Louisiana, USA, July 19-20,
1984

The International Organizing Committee extends a
cordial invitation to all interested scientists, veterina-
rians, regulatory agencies, public health personnel,
poultry and livestock industry representatives and
others with interest in preventing and controlling
salmonella to attend and participate in an Internati-
onal Symposium on Salmonella.
The Symposium will be broad and will include a
reviev\\\' of the salmonella situation on an international
basis from all major aspects of food animals produc-
tion and meat and poultry processingas well as public
health. A major purpose will be to attempt to iden-
tify practical methods and approaches to prevent or
reduce infections in the major food animal popula-
tions and contamination of food products derived
from them. Related considerations are the utility of
various national and regional regulatory programs
for controlling salmonella and the impact of salmo-
nella on World Trade, Major host-adapted salmo-
nella such as S,
dubiin and S. galHnarum will also be
considered.

A major objective will be to develop a degree of unity
in understanding of approaches that are useful in
containing the worldwide problem posed by salmo-
nella.

The symposium will be held immediately following
the major portions of the Annual Meeting of the
American Veterinary Medical Association. A one-
day program on Food Hygiene which will include
papers on salmonella, will be held July 18 by the
Public Health and Regulatory sections of the AVM A
meeting,

General Information

Comrihuieü papers A limited number of contribu-
ted papers will be accepted based on abstracts submit-
ted to the general chairman by January 30, 1984.
Selections will be based on the relationship of the
subject to the objectives of the symposium and to
topics to be covered by invited speakers.
Ptihlieaiinns All papers accepted will be published
in a proceedings of the symposium following the mee-
ting and will be mailed to all participants. Instructions
for preparation of manuscripts will be sent to all
speakers.

\'Lhe symposium will be held in a major hotel in New
Orleans with a block of rooms reserved for partici-
pants. Housing forms and room rates will be provided
in a 2nd circular which will be distributed early in
1984 to allow participants to make their own room
reservations.

Travel No official travel agent will be designated.
Language \'Lhe language of the symposium will be in
English. No simultaneous translation will be provi-
ded.

Regislralion Not yet established but probablv
$ 50.00.

Correspondence Address Dr. G. H. Snoeyenbos,
(ieneral Chairman, ISOS, Paige Laboratory, Univer-
sity of Massachusetts, ,Amherst, MA 0100.3 U.S.A.

-ocr page 367-

Pensionering van de heer
R. J. M. Hendriksen

Na een vierendertig-jarig dienstverband bij de
Veterinaire Hoofdinspectie van de Voll<sge-
zondheid is de heer R. J. M. Hendriksen op 1
november 1983 met pensioen gegaan. Daarom
vond op 31 oktober 1983 in gebouw D van het
Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur te Leidschendam een afscheidsrecep-
tie ter ere van hem plaats.
De heer Hendriksen zat in het web vande vlees-
keuring; zowel gemeenten, provinciën en rijk
deden een beroep op zijn gedegen kennis inzake
de wettelijke bepalingen met betrekking tot de
vleeskeuring en de destructie. Zijn adviezen
werden zeer gewaardeerd. Zowel de medewerk-
ers van de dienst als belangstellenden in de
vleeskeuring hadden profijt van zijn grote ken-
nis.

De werkgroepen en commissies waarin hij zit-
ting had waren talrijke. Enkele hiervan moeten
worden vermeld. Secretaris van de commissies:
\'tot het instellen van een hernieuwd B.O. (bacte-
riologisch vleesonderzoek)\', \'Vleeshygiëne\',
■Residuen in Voedingsmiddelen\', tweede secre-
taris van de Adviescommissie Vleeskeurings-
wet.

Een van zijn grote verdiensten is het medebe-
werken van de uitgaven van de Vleeskeurings-
en Destructiewet (Tjeenk Willink); zijn naam
staat vermeld op deze uitgaven.

MEDEDELINGEN

Op 1 maart 1979 vierde de heer Hendriksen zijn
40-jarig ambt,sjubileum.
In 1981 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde
van Oranje Nassau.

Na bijna 45 dienstjaren neemt hij thansafscheid
als administratief Hoofdambtenaar A van het
ministerie van W.V.C.

Alle medewerkers, waaronder vele vrienden,
danken hem voor zijn diensten en wensen hem
een goede gezondheid.

Chloorhexidine

Van de zijde van de Veterinaire Hoofdinsepctie
van de Volksgezondheid is begin 1982 een ver-
zoek uitgegaan naar het Rijksinstituut voor de
Volksgezondheid om de aanvaardbaarheid van
eventuele residuen van chloorhexidine in melk,
bestemd voor menselijke consumptie, te onder-
zoeken. Juist omdat chloorhexidine in tepeldips
(veterinaire toepassing) niet onder de Bestrij-
dingsmiddelenwet valt, in tegenstelling tot an-
dere toepassingen, was het noodzakelijk na te
gaan of residuen in melk een risico voor de
volksgezondheid vormen.
De stof chloortiexidine wordt ook toegepast
als ontsmettingsmiddel voor medische appa-
raten (als zodanig valt de stof wel onder de
Bestrijdingsmiddelenwet), in contactlensvloei-
stoffen en in verscheidene medische preparaten
en pre-operatieve ontsmettingszeep.
In E.G.-verband werd chloorhexidine door het
Wetenschappelijk Comité Cosmetologie voor-
lopig aanvaardbaar geacht bij toepassing in
antiseptische lotions, in afwachting van verder
onderzoek. Het Comité verzocht meer informa-
tie over mutageniteit in niet microbiële syste-
men, dermale absorptie, sensibiliserend ver-
mogen en over de zeer giftig genoemde ver-
ontreiniging (in chloorhexidine) P-chloorani-
line.

In een chronische orale proef (duur 2 jaar)
in ratten bleek dat er een ophoping plaats-
vindt van de stof in nieren en (mesenteriale)
lymfklieren. Zelfs bij de laagst geteste dosering
traden effecten op, zodat er geen \'no-effect-
niveau\' (grens waaronder geen effecten op-
treden) aan te geven valt. Door de afwezigheid
van een no-effect-niveau in de chronische proe-
ven is vaststelling van een A.D.I. (acceptable

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 368-

daily intake) voor chloorhexidine niet moge-
lijk, dus op basis van de beschikbare gegevens
is geen uitspraak mogelijk over de onschade-
lijkheid van een chloorhexidine residu in melk
bestemd voor menselijke consumptie.

Registratie van dierproeven en
proefdieren

Sedert 1978 wordt, vooruitlopend op het van
kracht worden van artikel 15 van de Wet op de
dierproeven, jaarlijks een inventarisatie ge-
houden van in dat jaar verrichte dierproeven
en de daarbij betrokken proefdieren.
Bij deze inventarisatie wordt gebruik gemaakt
van een vragenboekje waarvan de vragen in de
afgelopen jaren om administratieve redenen
vrijwel niet zijn bijgesteld.
Het in concept gereedkomen van de Algemene
Maatregelen van Bestuur, die voortkomen uit
de Wet op de dierproeven, het zogenaamde
Dierproevenbesluit, maakt het noodzakelijk de
vraagstelling aan dit besluit aan te passen.
Het gereedkomen van een Europese Conventie
ter bescherming van laboratoriumdieren, waar-
in ook wordt voorzien in een jaarlijkse inven-
tarisatie van dierproeven, maakt eveneens een
bijstelling noodzakelijk.

De formulering van de vragen is in nauw ver-
band gebeurd met vertegenwoordigers van de
a.s. vergunninghouders in de Werkgroep proef-
dierkundigen. Het eindresultaat gebundeld in
een nieuw boekwerkje leverde bij deze gebrui-
kers dan ook geen commentaar van betekenis
op.

Het boekwerkje \'Registratie proefdieren en
dierproeven\' is tot op heden aan ± 600 a.s.
gebruikers en andere belangstellenden toege-
zonden voor gebruik in het jaar 1984.

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 18 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 30 september 1983 ver-
meldt het volgende aantal gevallen van aangifteplich-
tige besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal II gevallen in 10 gemeenten

Friesland 2 gevallen

Drenthe 5 gevallen in 4 gemeenten

Gelderland I geval

Noord-Holland 2 gevallen

Zuid-Holland I geval

VARKENSPEST
België

Volgens een tele.x d.d. 16 september 1983 van de
Veterinaire Dienst te Brussel was een week tevoren
varkenspest geconstateerd op een mestbedrijf te Kes-
sel. gemeente Nylen, provincie .Antwerpen (Zone lil).
Op het bedrijf waren 7 biggen van drie maanden
aanwezig. De oorsprong van de ziekte was gelegen in
de aankoop van 10 biggen van een reeds eerder posi-
tief bevonden bedrijf te Hegem. Drie van de dieren
waren in de tussentijd reeds gestorven.
Sanitair-politionele maatregelen als voorgeschreven
in E.G.-richtlijn 80 217 zijn genomen.

West-Duitsland

Op 20 september 1983 liet de Veterinaire Dienst te
Bonn weten, dat in West-Duitsland opnieuw enkele
gevallen van varkenspest waren geconstateerd.
In Neder-Saksen, op 6 september in het district
Brunswijk, arrondissement Goslar.

In Noord Rijnland-Westfalen:
- op 13septemberinhetdistrictKeulen,arrondisse-
ment Euskirchen;

op 13 september in het district Münster, arrondis-
sement Borken.

Alle op de betrokken bedrijven aanwezige varkens
zijn afgemaakt en de noodzakelijke veterinair-
politionele maatregelen zijn genomen.
Verder is in Neder-Saksen varkenspest gemeld bij in
het totaal 7 wilde zwijnen. De meldingen hadden
plaats op 2 en 6 september en betroffen de districten
Goslar en Osterode,

Italië

De Veterinaire Dienst te Rome gaf op 20 september
1983 kennis van vijf nieuwe uitbraken van varkens-
pest in Italië:

op 16 september in de gemeente Perugia, provin-
cie Perugia, regio Umbriê op een bedrijf met 2
zieke biggen; de dichtstbijzinde bedrijven liggen
op ongeveer 150 meter afstand;
op 16 september in de gemeente Bastia IJmbra,
provincie Perugia, regio Umbriê op een bedrijf
met 27 varkens waarvan 9 ziek; het betreft een
geïsoleerd bedrijf;

op 16 september in de gemeente Bastia Umbra,
provincie Perugia, regio Umbriê op een bedrijf
met 9 varkens waarvan 8 ziek; het betreft een
geïsoleerd bedrijf;

op 16 september in de gemeente Cavriago, provin-
cie Reggio-Emilia. regio Emilia Romagnaopeen
bedrijf met 868 varkens waarvan 4 ziek; de
dichtstbijzinde bedrijven liggen op ongeveer 300
meter afstand;

op 16 september in de gemeente Genesio, provin-
cie Macerata, regio Marche op een bedrijf met 326
varkens waarvan 28 ziek; de dichtstbijzijnde be-
drijven liggen op ongeveer 100 meter afstand.

Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen
overeenkomstig Richtlijn 80 217 EEG.

-ocr page 369-

MOND- EN KLAUWZEER
Spanje

Op 19 september maakte het Ministerie van Land-
bouw, Vis.serij en Voeding te Madrid melding van het
feit, dat de mond- en klauwzeer epizoötie (virustype
A5) die Spanje sindsjanuari had getroffen, was over-
wonnen. De besmette zóne was beperkt gebleven tot
in het midden en noordwesten van het land gelegen
provincies. Rond de Franse grens is geen enkel geval
geregistreerd. Vanaf het begin af aan zijn bestrijdings-
maatregelen — waaronder het afmaken en destrueren
van de zieke en verdachte dieren — genomen; hier-
door was het mogelijk de ziekte die 1638 runderen,
alsmede 4253 schapen en geiten had getroffen, te be-
strijden.

Een massale inentingscampagne is opgezet, ten be-
hoeve waarvan 14,5 miljoen gratis doses trivalent vac-
cin voor runderen zijn verspreid.
Momenteel vindt rigoreuze controle plaats op de be-
drijven en het vervoer van de dieren. De verplichte
entingscampagne duurt voort.

DOORLOPENDE AGENDA

1983

November:

14 Week III cursus P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren.

3 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

3 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
avond.

3 4 Europäische Fachtagung \'Managementsfra-
gen in spezialisierten Milchviehbetrieben\', Lu-
xembourg (pag. 804).

3- 5 29. Jahrestagung der DVG-Fachgruppe
■Kleintierkrankheiten\' (A), Hannover.

8- II Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

8 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).

10 Ciroep Pluimveewetenschappen K.N.M.v.D.
Najaarsvergadering. Plaats: I.A.C\'., Lawickse
Allée II, Wageningen; 13.30 uur.

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

1 I 22e Dies, Veterinair Gezelschap van het U.S.C.
\'Cerberus\', Utrecht (pag. 853).

11 \'Leven met .schimmels\'. Symposium, Amsterdam
(pag. 614).

16- 19 25. Internationale Arbeitstagung ange-
wandte Ethologie bei Haustieren, Freiburg (pag.
782).

17 PAO-D: Klinische Middag Vakgroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier, De Uithof,
Utrecht.

17 Ned. Ver. van Microbiologie, Sectie Levensmid-
delenmicrobiologie. Symposium: \'Eigen werk\'.
Delft (tel. 015-789111) (pag. 842).

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier. Verga-
dering. Voordracht van proL dr. M. C. Horzinek
over entstof en entingen bij honden. Hotel
Noord-Brabant, Utrecht, aanvang 20.00 uur.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

18 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Rind\' (A),
Wien.

18—19 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D.
Cursus A, beginnerscursus en cursus B, vervolg-
cursus (pag. 694).

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

24—25 PAO-D cursus Geiten, Klin. Inw. ziekten.
Utrecht.

25 Groep Paardenpraktici K.N.M.v.D. Bijeen-
komst, Kliniek Heelkunde, Utrecht.

25—27 2. Internationaler Kongreß der Deutschen
Gesellschaft für Magnetfeld-Medizin e. V.,
Mainz.

29 Werkgroep Varken Noord Nederland, Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Morra 2, Drachten.

30—2 dec. International Symposium on Animalsas
Waste Converters, Wageningen (pag. 371).

December:

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

8 Groep Geneeskunde van het Rund. Bijeenkomst.

8 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

8—9 PAO-D cursus: Anaesthesiologie bij kleine
huisdieren.

11 — 16 AO-VET Kurse 1983 Davos, Schweiz (pag.

574).

12 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

13 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

13 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).

14 Afd. Groningen/Drente K.N.M.v.D. Afdelings-
vergadering. Plaats: Paterswolde; 20.00 uur.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 PAO-D: Klinische les grote huisdieren.

15 - 16 PAO-D cursus: Begeleiding van melkveebe-
drijven, Buitenpraktijk, Bunnik.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984

Januari:

14 Symposium \'Infectieuze peritonitis en leukemie
bij de kat\'. Utrecht (pag. 735).

14 — 15 Seminar\'Klinische Hämatologie\' mit Inten-
sivübungen, München (pag. 687).

24 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren. Zwolle).

26 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk.diensten. Ledenvergadering, Utrecht,
10.00 uur.

Februari:

21-22 CLO-Studiedagen 1984.

23—24 17. Tagung über Physiologie und Patholo-
gieder Fortpflanzung (DVG u. DGfZ)(A), Han-
nover.

23—24 Tagung über \'Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung\', Hannover.

24 12. Seminar\'Umwelthygiene\', Hannover.

-ocr page 370-

Maart:

6 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren. Zwolle).

11—14 I2th Symposium of European Assoc. for
Aquatic Mammals, Nice (France) (pag. 804).

19—6 april Cursus Medische Mycologie 1984,
Baarn.

22 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk.diensten. Ledenvergadering, Utrecht,
10.00 uur.

April:

4—8 3. Welt-Kaninchenkongreß, Rom.

6—8 British Small Anim. Vet. Assoc. Annual
Congress, Londen (pag. 728).

10-13 11. Tagung der Deutschen Gesellschaft für
Parasitologie, Bad Harzburg.

12—15 Voorjaarsdagen 1984, Amsterdam.

16—19 2. Weltkongreß für Schaf-und Rinderzucht,

Pretoria.

24 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).

Mei:

11 — 12 Jahresversammlung der Schweiz. Ver. für
Kleintiermedizin, Luzern (pag. 687).

23—25 2nd Symposium on Computer Applications
in Veterinary Medicine, Mississippi, USA (pag.
728).

24 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk.diensten. Ledenvergadering, Utrecht,
10.00 uur.

30—3 juni I9th International Symposium on the
History of Veterinary Medicine, Pula (Yugosla-
via).

Juni:

10—14 International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination, University of
Illinois at Urbana-Champaign, Illinois, USA
(pag. 125).

Juli:

19—20 International Symposium on Salmonella,
New Orleans, Louisiana, USA (pag. 842).

Augustus:

8—12 17. Weltgellügelkongreß der WPSA (A),
Helsinki.

27—31 8th Congress of the I.P.V.S. Ghent, Belgium
(pag. 147 en 299).

31—2 sept. Third Joint meeting Veterinary Patholo-
gists, Utrecht (pag. 147).

September:

2—6 XXXVII Esomar Congress, Rome.

4- 7 1 lird Joint Meeting Ol the European Society
of Veterinary Pathology and the American Col-
lege of Veterinary Pathologists, Veterinary Fa-
culty, Utrecht, the Netherlands.

10- 13 5th Congress of the International Society
for Animal Hygiene, Hannover.

17—21 XHIth International Congress on Diseases
of Cattle, Durban, South Africa (pag. 418).

19-22 9. Weltkongreß der "World Small Animal
Veierinary Association (WASVA), 30. Jahresta-
gung der Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\' der
DVG (A), Hamburg (Congress-Centrum) (pag.
614).

November:

8 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk.diensten. Ledenvergadering, Utrecht,
10.00 uur.

Minnesota, X. International Congress Reproduction
and AL

1985

Maart:

6- 8 Tagung •Krankheiten der Vögel", München
(pag. 687).

10 17 Fortbildungstagung \'Kleintierkrankheiten\'
(Endokrinologie, Andrologie, Gynäkologie), St.
Moritz.

April:

17- 20 16. Kongress der Deutschen Veterinärmedi-
zinischen Gesellschaft (DVG), Bad Nauheim
(pag. 842).

Oktober:

28 2 nov. 4th International Symposium on veteri-
nary epidemiology and economics, Singapore.
(Inlichtingen: red.-secretariaat).

1986

Augustus:

26- 30 XlVth World Congress on Diseases of
Cattle, Dublin, Ireland.

Te koop aangeboden op korte termijn

GEMENGDE PRAKTIJK IN DUITSLAND

± 10 km van de Nederlandse grens met Kl en mogelijkheid om vleeskeuring
te doen. Ervaring in grote huisdierenpraktijk is gewenst.

Brieven onder nummer 46/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 371- -ocr page 372- -ocr page 373- -ocr page 374-

130e Algemene Vergadering van de K.N.M.v.D.

Collega Van Harten
Erelid van de Maatschappij

Voor drs. S. van Harten betekende dit de
laatste vergadering, die hij als voorzitter zou
leiden.

De algemene ledenvergadering verliep vlot,
zoals wij gewend zijn van onze voorzitter, die
ernst weet af te wisselen met humor. Waar
nodig werd indringend ingegaan op de vele
issues die de Maatschappij bezig houden,
doch met een kwinkslag werden de zaken
hier en daar tot hun juiste proporties
teruggebracht.

Dat de wijze waarop collega Van Harten zich
gedurende de afgelopen negen - vaak
turbulente jaren - van het voorzitterschap
heeft gekweten, op juiste waarde werd
geschat, kwam tot uitdrukking in het feit dat
hen aan het eind van de vergadering bij
monde van de vice-voorzitter, collega G, H,
P, J, Gouda Quint die hem namens de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde toesprak, het
Erelidmaatschap van de Maatschappij werd
verleend, hetgeen met een staande ovatie
door de Algemene Vergadering werd
bekrachtigd.

De scheidende voorzitter deelde mede
hierdoor zeer getroffen te zijn en verzekerde
de vergadering, dat hij deze eer net zo hoog
schatte als de Koninklijke Onderscheiding die
hem de dag ervoor was verleend.
Aan het slot van de vergadering werden nog
verschillende afscheidsspeeches afgestoken.
Als eerste voerde de dekaan van de Faculteit
der Diergeneeskunde, prof, dr, S, G, van den
Bergh het woord, gevolgd door dr, M, J,
Dobbelaar, namens de Veterinaire Dienst en
de Veterinaire Hoofdinspectie voor de
Volksgezondheid en prof, D, Vervoorn,
namens de Stichting Gezondheidsdienst voor
Dieren en de Provinciale Gezondheidsdiensten,
Het afscheidsgeschenk van de Maatschappij
in de vorm van een antieke vijzel en stamper
stelde hij bijzonder op prijs. Ook de collage
van foto\'s van de \'oude\' Faculteit aan de
Biltstraat (voorproefje van het werkelijke
cadeau, dat nog vervaardigd zal worden), die
hij uit de handen van prof. dr, S, G, van den
Bergh namens de Faculteit ontving, alsmede
de attentie van prof, D, Vervoorn, namens
de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren,
werden door hem zeer gewaardeerd.

fw*
l

ii:

/ I
%

4

hT ,, w*

wuiHAineÊi

-ocr page 375-

Optimale prestatie

Joor
beteze vaccinatie

/ /

f

Prevacun\'^\' ad us, vet.
ter actieve immixnisatie van paarden
tegen influenza.

Pk-evacun® T ad us. vet.
ter actieve immvinisatie van paarden
tegen influenza en tetanus.

Tetanus Toxoïde ad us vet

ter actieve immunisatie tegen tetanus

Postbus 284 ..>,«1,

1000 AG Amsterdams—

Voor bestellingen:
020 - 5882^^^:- -
Voor inforaiatie: , -
020 - 5882344

-ocr page 376-

MTOFER

ijzersterk bij ijzerdeficiëntie

rw r

Mieuw!

voordelige
100 ml
verpakking
lage viscositeit
snelle resorptie
geringe toxiciteit
gemakkelijk in gebruik
extra voordelig
automatische injectiespuit
leverbaar

Hoechst i

HOECHST PHARI

VETERINAIR

Postbus 12987
1100AZ AmsterdJ
Voor bestellingen
020-5908 519
Voor informatie:
020 - 5908 533

-ocr page 377-

Collega Van de Watering
nieuwe voorzitter van de
K.N.M
.V.D.

Op de Algemene Vergadering gehouden te
Leeuwarden op 8 oktober j.l. drs. C.
C. van de Watering gekozen tot voorzitter
\\an de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.

Collega Van de Watering werd geboren in
1927 te \'s-Gravenhage waar hij onderwijs
volgde tot halverwege de middelbare school.
Zijn familie verliet door
oorlogsomstandigheden Den Haag en hij
Ivoltooide zijn middelbare school in Ede.
In 1947 startte hij zijn studie in de
idiergeneeskunde, doch moest deze spoedig
lafbreken wegens militaire dienstplicht, die
ihetn naar het toenmalige Ned. Indië bracht.
;ln 1950 begon hij opnieuw aan ziin
\'diergeneeskundige studie. In het jaar \'52-\'53
!was hij praeses van de D.S.K. Na zijn
:afstuderen in 1956 zette hij zijn assistentschap
bij de Veterinaire Anatomie aan de Faculteit
voort. Vervolgens kreeg hij de gelegenheid
iom in het cursusjaar 1957-1958 als assistant-
professor aan de veterinaire faculteit van de
Cornell-University (New York) te werken.
In 1959 werd hij benoemd tot directeur van
hel instituut S.V.O. en de Stichting

Proefstation voor het Slagersbedrijf, een
landelijk opleidings- en onderzoeksinstituut
voor de vleesbe- en verwerkende bedrijven.
Nadat de Stichting Proefstation was
opgenomen in het Centraal Instituut voor
Voedings Onderzoek T.N.O. werd hem
gevraagd de leiding op zich te willen nemen
van de afdeling Röntgenologie van de Kliniek
voor Heelkunde. Toen de afdeling
Röntgenologie een zelfstandige vakgroep
werd van de Eaculteit der Diergeneeskunde
werd Van de Watering in 1973 benoemd tot
lector in de Veterinaire Radiologie. Hij heeft
zich toen vooral ingezet voor de ontwikkeling
van dit vakgebied, allereerst voor de
inrichting van de afdeling in de nieuwe
gebouwen in \'De Uithof en later voor de
voorlichting aan praktici over de toepassing
van de röntgenologie in de praktijk.
Bij de invoering van de Wet Universitaire
Bestuurshervorming (W.U.B.) in 1971 werd
hij gekozen als lid van de eerste
Universiteitsraad. Hij maakte deel uit van
verschillende commissies binnen de
universiteit. Ook maakte hij deel uit van het
Faculteitsbestuur voordat hij gekozen werd
als lid van het College van Bestuur van de
Rijks Universiteit Utrecht in 1977.
Op verzoek van het Ministerie van Onderwijs
en Wetenschappen stelde hij zich beschikbaar
als Kroonlid voor het College van Bestuur
van de Rijks Universiteit Utrecht. Hij werd
op I januari 1980 als zodanig benoemd als
gevolg waarvan hem ontslag verleend werd
als lector in de Veterinaire Radiologie. Hij
maakte deel uit van dit College tot september
1982, zodat hij het voorzitterschap van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde met onmiddellijke ingang
kan aanvaarden.

Collega Van de Watering is bestuurslid van een
charitatieve instelling. Hij is gehuwd en
heeft vier kinderen.

Het Hoofdbestuur verheugt zich over zijn
verkiezing en rekent op een vruchtbare
samenwerking.

Aa/i de Leden van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneesk unde

Naast de eer om als voorzitter van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde gekozen te zijn ben ik
doordrongen van de grote
verantwoordelijkheid die mijn deel geworden

-ocr page 378-

is om samen met het Hoofdbestuur en het
Algemeen Bestuur de belangen van de
diergeneeskunde enerzijds en die van de leden
van de Maatschappij anderzijds te
behartigen.

Ik ben mij er van bewust, dat wij in de
komende periode met ons allen
geconfronteerd zullen worden met
vraagstukken, die een grote mate van
waakzaamheid vereisen.
Ik hoop in staat te zijn op doelmatige wijze
de weg te kunnen voortzetten die mijn uiterst
capabele voorganger lange jaren heeft
gevolgd.

Ik heb het vertrouwen, dat met de grote
deskundigheid die in zo ruime mate op alle
gebieden van de diergeneeskunde
vertegenwoordigd is in al degenen, die bereid
zijn om hun krachten te geven aan het werk
van de Maatschappij, oplossingen te vinden
zijn voor de vraagstukken die zich aandienen.
Ik reken er op dat dat in de eerste contacten
welke in de naaste toekomst met velen van u
zullen plaatsvinden u de vrijheid zult nemen
mij uw zienswijze kenbaar te maken. Ik sta er
open voor.

Gaarne wil ik mij inzetten om de plaats die
de diergeneeskunde in onze samenleving
toekomt te bewaken en de beoefening ervan in
al zijn facetten te dienen, doch dit zal alleen
effect kunnen hebben als ik daarbij op de
saamhorigheid én de betrokkenheid van haar
beoefenaren kan steunen,

C. C. van cle Watering.

n

Diergeneeskunde

PAO-D-cursus
Anaesthesiologie

l trecht, 8-9 december 1983

Toelichting

Deze cursus is bestemd voor dierenartsen met
een redelijke ingerichte praktijkruimte, die,
voornamelijk werkend met kleine huisdieren,
menen onvoldoende bekend te zijn met het
geven van een algemene anaesthesie.

De cursus duurt twee dagen (donderdag 8 en
vrijdag 9 december a.s,), In de ochtenduren
zullen de basisprincipes van de praemedicatie,
de inductie en het onderhoud in vogelvlucht
worden gerecapituleerd, terwijl in de middagen,
onder intensieve begeleiding praktisch
wordt gewerkt.

Er zal zowel aan de anaesthesie per inhalatie-
als per injectie aandacht worden besteed.
Tevoren zullen de cursisten een cursusboek
ontvangen.

Het doel is de cursisten in deze twee dagen
zover te trainen dat zij, met meer vertrouwen
in de goede afloop, een algemene anaesthesie
bij hond en kat kunnen uitvoeren.

Cursusbegeleiding

Prof. dr. E. Lagerweij, drs, J, S, M, M, van
Dieten en drs. 1.. J. Hellebrekers.

Inschrijving en kosten

De totale kosten voor deelneming zijn
/■ 555,— voor twee dagen, inclusief lunches.
Inschrijving vindt schriftelijk plaats.
Het cursusgeld dient
vóór 15 november 1983
te zijn overgemaakt op bankrekeningnummer
55,56.71.100 t,n,v, PAO-Diergeneeskunde
(gironummer van de A,B.N.-bank 1412).
De ontvangst van het cursusgeld is het
definitieve bewijs van inschrijving.
Gezien de beschikbare apparatuur is het
maximum aantal cursisten 18.

Plaats

Faculteit der Diergeneeskunde, Vakgroep
Heelkunde, Yalelaan 12, Utrecht,

Inlichtingen

Inlichtingen over deze cursus kunt u
verkrijgen bij het secretariaat PAO-
Diergeneeskunde. dat gehuisvest is bij de
K,N,M,v,D, (tel, 030-5101 II), Bezoekadres:
Julianalaan 10, Utrecht. Postadres: Postbus
14031, 3508 SB Utrecht,

Annulering

Bij annulering twee weken voor de aanvang
van de cursus ontvangt u het cursusgeld terug
minus de administratiekosten ad ƒ75. —, Bij
annulering anderzijds is het gehele cursusgeld
verschuldigd.

Nascholingscertificaat

Aan het einde van de cursus wordt aan de
deelnemers een nascholingscertificaat
uitgereikt.

-ocr page 379-

Dierenarts in den vreemde

Bij een toenemend aantal dierenartsen en
een afnemend elasticiteit van de
arbeidsmarkt is het denkbaar, dat zich bij
verschillende collega\'s in stijgende mate de
vraag zal voordoen of het niet beter zou
zijn, tijdelijk of blijvend naar een plek over
de grens uit te zien. Informatie over de
mogelijkheden is dan zeer welkom!
Daarom worden collega\'s die in het
buitenland werkzaam zijn uitgenodigd de
pen eens ter hand te nemen en in deze
rubriek iets over hun eigen ervaringen In
den vreemde le schrijven.
Hel doet ons genoegen hierbij weer een
reaclie uil hel buitenland af te kunnen
drukken. Hel belrefi de ervaringen van
collega
E. Hooghlemslra.
Puntsgewijs halen wij de volgende passages
aan:

Suriname

Toen ik medio 1956 af studeerde moest ik
mijn militaire diensipUcht alsnog vervullen
waarhij ik de opleiding tot Vaandrig
voltooide. Nauwelijks gewend aan de \'parate\'
indeling, deed zich de mogelijkheid voor, via
een advertentie in het Tijdschrift, als
Gouvernements Dierenarts naar Suriname te
gaan.

Een zekere erfelijke belasting om naar hel
buitenland te gaan, gecombineerd met een
avontuurlijke geest en een zekere idealistische
instelling om in een ontwikkelingsland te
gaan werken, deden mij besluiten voor een
periode van 5 jaar een contract met de
Surinaamse Overheid aan le gaan. De
salariëring was bescheiden: de
praktijkinkomsten van de grote huisdieren-
praktijk gecombineerd met die van de kleine
huisdieren maakten hel verblijf hier evenwel
aantrekkelijker.

Uiteraard speelden toelating en vestiging.\\-
vergunning loen geen enkele rol.
/)e manier van werken, de omgang met de
mensen, de waardering voor het zich inzetten
en hel klimaat waren factoren die bepaalden
dat wij ons hier al gauw thuis voelden en het
contract verlengden.

In het huidige Suriname is voor één dierenarts
voorlopig op een tijdelijke aanstelling van
3-5 jaar te rekenen waarbij de mogelijkheid, in
een afgelegen stadje te worden gedetacheerd,
zeer reëel is.

Daar zal het accent liggen op de uitoefening
van een algemene e.xtensieve buitenpraktijk,
wal kleine huisdierenpraktijk, het toezicht op
de vleeskeuring en het aldaar aanwezige
slachthuis samen met de hoognodige
voorlichting en preventie.
Bij een goede organi.satie van de diverse
taken is het in die plaats mogelijk, tijd te
hebben voor zichzelf om zekere onderzoek-
werkzaamheden te doen.
In 1963 kreeg ik de leiding van de
Veeartsenijkundige Dienst welke laak ik tol
1981 vervulde. Tot de werkzaamheden
behoorde o.a. het toezicht over de
Vleeskeuring in geheel Suriname.
.Momenteel zijn hier zes collegae, allen in
dienst van de Staat, vallend onder het
.Ministerie van Landbouw, Veeteelt. Visserij
en Bosbouw: één collega heeft zich vrij
gevestigd nadat hij aanvankelijk in
Staatsdienst was.

.Alle dierenartsen wonen in en rond
Paramaribo.

E. Hooghiemstra^

Veterinair Gezelschap van het
U.S.C. \'Cerberus\' - 22e Diés

Utrecht, 11 november 1983

Op vrijdag II november 1983 hoopt het
Veterinair Gezelschap van het Utrechtsch
Studenten Corps \'Cerberus\' haar 22e Dies te
vieren.

Namens het bestuur heb ik de eer oud-leden,
honorairen van \'Cerberus\' alsmede Veterinair
reünisten van het U.S.C. uit te nodigen voor
een borrel die zal plaatsvinden op
bovengenoemde datum van 17.30 uur ter
sociëteite P.H.R.M.
Na afloop van de borrel zal een diner
plaatsvinden, waarna onder de wakende ogen
van de Hellehond het vuur weer hoog zal
oplaaien aan de haard van het Geel Kasteel.

P. ./. G. Kühne.
ht Ab-actis.

Drs. E. Hooghiemstra, Postbus 8096, Paramaribo, Suriname.

-ocr page 380-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninkhjke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Becking, R. W. F.; 1983; 2291 CH Wateringen. Kerklaan 20.
Bistervels. G. E. M.; 1983; 3515 GS Utrecht. Lauwerecht 40 bis.
Fuchs. W. C. H. M.; 1983; 5061 HH Oisterwijk. Dorpsstraat 9.
Groot. A. C. G. M. de; 1982; 3512 EZ Utrecht. Kloksteeg 55.
Postma. E. .L; 1977; 6991 GB Rheden. Groenestraat 19.
Visser. Mevr. C. .1. M.; 1983; 7597 KH Saasveld. Hanenweg 1.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

A. G. Bakker, Kraanstraat 15. 3514 BD Utrecht.

Mevr. M. E, Bothof, A. van Dalsumlaan 471, 3584 HK Utrecht,

Mevr, C. J, Frowijn, Z. ,lansenstraat 5, 3814 XB Utrecht,

G, C, M. Grinwis, A, Thaerlaan 81, 3571 EJ Utrecht.

Mevr. M. M. F. Kuijpers, Provence 40, 3542 RS Utrecht.

G, J. Tolkamp, C, Houtmanstraat 18, 3572 LW Utrecht,

Promotie:

A. Barneveld te Groenekan op 29 september 1983,

Jubilea:

B. G, Schoonman te Winterswijk

G. Rijpkema te Heerenveen

K. H. Kremer te Montfort (L.)

Tj, Nutma te Ederveen

J. de Bie te Hollandscheveld

H. L. M. Houben te Veghel

Mevr, E, G, van Boven-Toebes te \'s-Gravenhage

J, A. Polak te Apeldoorn

J, E, Smit te Bosschenhoofd

B. C. Koeslag te Dalfsen

J. P, H. Vermeij te Leerdam

B. H. Spijker te Apeldoorn

Adreswijzigingen, enz.:

189 *Barnevehl. Dr. A.: 1974; U-1983; 3737 MR
Groenekan, Ruigenhoeksedijk 123; tel, 03461-
1571.

190 \'Becking. R. W. F.: 1983; 2291 CH Waterin-
gen, Kerklaan 20; tel, 01742-2423 (privé),
01740-24544 (prakt,); p„ ass. bij 1. Palgi.

194 Boer. A.: 1978; 7666 LR Fleringen, Molenbin-
nenweg 10; wnd. d.

207 Dik. Prof. dr. K. J.. 1967; U-1981; Baarn; hlr.
R.U. (F.d.D., vkgr. Radiologie).

215 Feenslra. Mevr. C. /., 1981; 6714 BE Ede, Val-
kestein 615; tel, 08380-21231 (privé), 08389-
6500 (prakt ); p,. ass, bij P, J, Arends en P, J.
Kool,

217 *Fuchs. W. C. H. M.: 1983; 5061 HH Oister-
wijk, Dorpsstraat 9; tel. 04242-19638 (privé).
82078 (prakt.); p.. ass. bij E. P. C. M. van Riel.

217 Gajenlaan. Dr. J.: 1926; U-1930; 1082 KR Am-
sterdam, Loowaard 3; tel. 020-424905.

J22/219*Goosen. H.: 1975; 3608 BN Maarssen.
Boomstede 584; tel. 0.3465-66143; d.

234 Huijslee. Mevr. J. M. C. van: 1982; 2171 BX
Sassenheim, Passage 16; tel. 02522-17411

255

262

272

275

277

282

301

314

8 november 1983
8 november 1983
8 november 1983
8 november 1983
8 november 1983
8 november 1983

I I november 1983

II november 1983
13 november 1983
24 november 1983
26 november 1983
26 november 1983

(privé), 01719-13972 (prakt.); p., ass. bij mevr.
H. M. van Voorthuysen-Dijkhuis.
Loen. Dr. A. van: 1957; U-1961; 3958 AA
Amerongen, Bergweg 7; tel, 03434-51616;
p.. kl.
huisd.

Mooiweer. T.: 1978; 7739 PW Vinkenbuurt.
Kolonie 01; tel. 05230-57030 (privé), 56202
(prakt.).

Peters. A. G.: 1980; 691 1 KM Pannerden. Pan-
nerdense Waard 9; tel. 08366-1558; wnd. d.
Putker. P. H. M.: 1982; 8055 PG l.aagZuthem.
Hubertsallee 3; tel. 05299-537; p., ass, bij H. F.
Matthijsen en J. J. Snoep.
Riel. E. P. C. M. van: 1971; 5056 RG Berkel-
Enschot. Pannenschuurlaan 201-203; tel.
04242-15524 (privé). 82078 (prakt.); p.. H-D.
*Schep. J.: 1979; 3206 AL Spijkenisse. Perzik-
gaard 1; tel. 01880-3271 1;
p.. kl. huisd.
Verbürg. H.: 1967; Oegstgeest; tel, 071-154692
(privé). 070-209260 (bur.); i. V.G, en i, V,D.
*Woorst. J. N. W. ter: 1983; Utrecht; tel. 030-
935668 (privé), 020-106869 (bur.); d. dierente-
huis \'Groot Amsterdam".

(aanwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)

25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op

-ocr page 381-

Daarom is het gebruik
van originele Esbj ionend.

Volledig wateroplosbaar, géén verstopte leidingen,

maar ook mengbaar onder het voer._

Bestrijdt afdoende elk COCCIDIOSE probleem.

Werkt snel, veilig en betrouwbaar._

Goed opneembaar.

Alléén Esba bevat Sulfadiloorpyrazïn Natrium Monohydraat.
Zeer korte wachttermijn.

Alleen vertegenwoordiging
voor Nederland

w

Vetin Nederland BV

OIDA r^CI/^V Postbus 86, 5280 AB Boxtel

UIdA—obloY Telefoon 04116-73797

-ocr page 382-

De fiscus als vriend

Fiscaal gezien is vermogensvorming een peperdure zaak.
Immers van elke duizend inkomen is al gauw zestig procent
bestemd voor de kas van de fiscus.

U kunt hier iets aan doen door gebruik te maken van de
fiscale aftrek-mogelijkheid die door de wetgever is geschapen.
Want dan verschuift u inkomen van nu naar straks waardoor u
direct een aantrekkelijk belastingvoordeel geniet.

U kunt hiervan dit jaar nog profiteren. Belt u gerust als u meer
wilt weten.

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Tel. 030 - 51 15 20

bmiMiHSËMteQ]

RIJKS MIDDELBARE LANDBOUWSCHOOL

Julianalaan 46, 2132 DT Hoofddorp. Tel. 02503 - 1 64 39
Vraagt zo spoedig mogelijk, uiterlijk 1 januari 1984 a.s. een

BEVOEGD DOCENT(E)
VEEHOUDERIJVAKKEN

voor 26 uur met volgend schooljaar de mogelijkheid tot een volledige
betrekking.

Inlichtingen worden gaarne verstrekt door de direkteur, Ir. E. Veenstra,
telefoon 02977 - 2 46 88.

Sollicitaties, uitsluitend schriftelijk, aan de hr. J. Rozendaal, Inspekteur
van het Landbouwonderwijs, 3e Inspektie, Postbus 318, 1800 AH
Alkmaar.

-ocr page 383-

In praktijkproeven gaf Gleptosil een circa 2,5% lagere
uitval dan andere ijzer-injecties.

Deze belangrijke daling van de uitval is te danken aan
het gleptoferron, een unieke nieuwe ijzerverbinding die
2 maal veiliger is dan de beste ijzer-dextranen.

®

Gleptosil

Detere resultaten
door minder uitval!

dubbele g i^:^::!\' \'
veiligheid

Tl

Li

•geregistreerde handelsmerken van Fisons Ltd.

1

Ulli

Distributie voor Nederland:

Mycofarm bv

Postbus 8,3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045

-ocr page 384-

KANA-CLOX
DROOGZETTER

Injector van 10 ml. bevat:
500 mg. Cloxaciline Benzathine
100 mg. Kananycine sulfaat

DOPHPRmP

Zalmweg 24 Postbus 205 4940 AE Raamsdonksveer Tel. 01621 - 1 59 00*

-ocr page 385-

HE WIL WETEN OF Z\'N HOND GEZOND IS, ZOU EENS
GOED OP Z\'N GEDRAG MOETEN liTTEN.

Iedere hond heeft z\'n eigen gedrag. Hij kan dat op vele
manieren uiten, maar het belangrijkste is: het dier dient attent en
levendig te zijn. Een lusteloze, ongeïnteresseerde niet rea-
gerende hond is zeker geen gezonde hond, wat voor
karakter hij ook heeft. De oorzaak kan velerlei zijn.

Het zou bijvoorbeeld
aan z\'n voeding kunnen liggen.
Niet omdat hij te weinig krijgt (veel
honden krijgen juist teveel), maar
omdat de samenstelling van z\'n
voeding niet evenwichtig is. Dat is geen kwestie van gebrek aan
goede wil of aandacht voor de hond. Het is gewoon een gemis aan
kennis en mogelijkheden van de gemiddelde hondenbezitter om z\'n
hond die gevarieerde voeding te geven, die de oerhond duizenden
jaren geleden in de vrije natuur zelf bij elkaar moest zoeken en jagen.

Hoe kom je er bijvoorbeeld als leek achter of je hond de
iuiste hoeveelheid verzadigde en onverzadigde vetzuren in zijn maal-
tijd krijgt? Dat is specialistenwerk. De onderzoekers van Pittah zijn
er in geslaagd look dank zij de nauwe samenwerking met dierenart-
sen, fokkers en kennelhouders) een hondenvoer te maken, dat zo
compleet en uitgebalanceerd is, dat men in elk geval voeding als oor-
zaak van "ongezond gedrag" kan uitschakelen. Want er kunnen na-

tuudijk andere oorzaken zijn. En
belangrijke factor is, het is beslist
er of boosdoener als het om
het gedrag van uw hond gaal.

Bijvoorbeeld de al
evenzeer noodzakelijke beweging
en frisse lucht kan Pittah niet geven.
Daar zal "het baasje" voor moeten
zorgen. Of het nu regent of niet.

PinAH,VOER VOOR KAMPIOENEN.

-ocr page 386-

X

Luchtweginfectie

Eén prik werkt 3 tot 5 dagen.

Terramycin®/LA is een langwerkend
breedspectrum antibioticum dat snel een
therapeutisch werkzame bloedspiegel geeft.
Terramycin®/LA geeft al 2 uur na injektie
hoge weefselconcentraties die bovendien
3 tot 5 dagen goed gehandhaafd blijven.*

Terramycin /LA is hiermee hèt mid-
del voor de behandeling van luchtweginfec-
ties en voor bestrijding van secundaire bacte-
riële infecties bij longworm- of virusaandoe-
ningen bij rund, varken, schaap en geit

Praktisch, snel en zeker.

Terramycin®/LA biedt een aant
pluspunten. Het spaart tijd en voorkor
ongemak. Stress komt minder vaak vo(
door minder herhalingsinjecties. De doserii
is eenvoudig: 1 ml. op 10 kg lichaamsgewici

Terramycin®/LA is niet alleen pra
tisch in het gebruik, het werkt ook snel do(
de goede spuitbaarheid. De dieren genez(
eerder door de snel bereikte, voldoent
hoge weefselconcentratie. Terramycin®/Ll
is tenslotte ook een zeker middel. De lan

-ocr page 387-

Terramycinl^A

jjurige werking, het brede spectrum en de
{)ewezen effectiviteit geven een betrouwbare
tn continue behandeling.

Daarnaast is Terramycin®/LA pre-
|fentief toepasbaar, met minder kans op reci-
iiieven èn... Pfizer kwaliteit,

\' documentatie op aanvraag verkrijgbaar,

rerramycin/LA:
onderzocht en bewezen.

-ocr page 388-

Nierdieet voor honden

Honden met een gestoorde nierfunktie vertrouwen

op w, ook voor wat betreft hun voeding,

DOKO-Nierdieet stelt u in staat dit vertrouwen

waar te maken.

DOKO-Nierdieet - het ideale basisdieet in de vorm van geëxpandeerde
brokken. Het eiwitgehalte van gemiddeld 10% is afgestemd op de mini-
male behoefte van volwassen honden. Meerdere elkaar aanvullende eiwit-
bronnen zorgen voor een hoge biologische waarde, waardoor de
belasting van de nieren tot een minimum beperkt wordt.

Voor inlichtingen en bestellingen:
TROUW&CO. B.V. NEDERLAND-Postbus 40- 3880 AA PUTTEN.

TEL. 03418-52244

-ocr page 389-

met GENTAMICINE* heeft u vijf
troeven in handen

♦Uit de research-centra van SCHERING CORPORATION U.S.A. Kenilworth, New Jersey

Gentocin® pro inj. 50 mg/ml - paard, rund, hond, kat, kalkoenen- en
kippenkuikens

Gentocin® Oral Solution (Pig Pump)

_5 mg/dosis-speciaal voor biggen tot 2 weken leeftijd

Gentocin® Durafilm®oogdruppels - gentamicine 3 mg/ml,

betamethason 1 mg/ml

Gentocin^

Ophthalmic

Ointment - gentamicine 3 mg/g

Gentocin^

Otic Solution oordruppels-gentamicine 3 mg/ml
betamethason 1 mg/ml

Mycofarm bv

PostbusS. 3730 AA De Bilt, Tel, 030-760045

-ocr page 390-

ASSISTENT

in kleine huisdierenpraktijk in het westen van het land, liefst met enige ervaring
in kleine huisdieren.

Sollicitaties gaarne met uitgebreide levensbeschrijving.
Brieven onder nummer 45/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Collega, momenteel niet in de praktijk werkzaam, zoekt

WEEKENDDIENST-WAARNEMINGEN

Grote huisdieren of gemengde praktijk.

Brieven onder nummer 43/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 1403, 3508 SB Utrecht.

ASSISTENT M/V (EVT. PART-TIME)

gevraagd in stadspraktijk in het oosten.

Gevraagd

Brieven onder nummer 44/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Een welvaartvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met geheet - en onder alte omstandigheden - fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem — Tel. 085 - 45 58 22
Utrechtseweg 145/F88

functionele

farmaceutica

afgestemd op uw praktijk

feed-farm b.v. tel. 01621 - 14550 raamsdonksveer

-ocr page 391-

AMOXYVET®

is het merk van onze amoxycilline produkten.

AMOXYVET\'

bevat de amoxycilline substantie van Gist-Brocades,

een Nederlandse octrooi, nr. 162.387.

AMOXYVET\'

wordt door ons geleverd in de volgende presentaties:

• flakon è 100 ml 15% suspensie voor
injectie bij kleine- en grote dieren

• flakon è 100 ml 4% steriele suspensie
voor injectie en oraal gebruik met het
bijgevoegde doseerpompje

• flakon ó 100 tabletten è 200 mg

• boli è 400 mg

• flakon è 10 ml smakelijke druppels
voor kleine dieren

TEGEN AANTREKKELIJKE PRIJZEN!

® AMOXYVET is een gedeponeerd nnerk nr. 370917.

t EUROVET B.V.

POSTBUS 36 — 6666 ZG HETEREN GLD.
TELEFOON: 08306 - 23024

-ocr page 392-

HET BREDE
ANTBAKTERIËLE SPEKTRUM
VAN WELLCOME

DUOPRIM\'^

(trimethoprim/sulfadoxine)

Bekende en betrouwbare
kombinatie met
uitstekende
praktijkervaring.

TRffiRISSEN\'^- 48%

(Irimcéoprim/sulfadiazinej

Gekoncentreerde
formulering voor grote
en zware dieren.

VETOPRIM^^ 120

(tnmethoprm/
itdl(idn>iidnn-/sidfalhiazol)

Olie-suspensie met
verlengde werking,
speciaal voor jonge
dieren.

DUOPRIM^ TRffiRISSEN^\'^ 48%, VETOPRIM\'\'^ 120

parenterale trimethoprim-preparaten van goede huize.

■ gedeponeerd handelsmerk

p 01

n

Wellcome

Welkome Nederland B.V.,
Postbus 248, 1380 AK Weesp.
Tel. 02940-18383.

-ocr page 393-

inhoud

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPLI VOOR DIERGENEESKUNDE

In memoriam: Dr. E. de Boer..............884

Verslag XXII WVA-Congres in Penh. Aiisiralii\'..........885

IJe Wereld Congres Runderziekien. Durban..........885

Ei.sen Klinieken en Ziekenhuizen.............886

H \'elke vergaderingen en besprekingen waren er?..........888

Mond- en Klauwzeereniingen 1983-1984............888

Symposium Diergeneesmiddelenwei (verslag)..........889

Samenwerkingsovereenkomst Dierenartsen Stichting Gezondheidszorg voor Dieren -

herinnering..................889

P.A O-Diergeneeskunde:

PAO-D-cursus residuen in voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong . . 889

P.4 O Levensmiddelenmicrobiologie............890

Klinische les grote huisdieren.............891

Personalia...................891

contents

ORIGINAL PAPERS

Two Field Trials Made to Study the Possible Effects of the Avian Leukosis C ontrol
Programme on Production Characteristics;
H. (ioosen and Ci. E. de Boer.... 855
Effectiveness of Oxfendazole against Muellerius capillaris (Nematoda: Proto-
strongylidae) in CJoats;
H. .1. W. M. Cremers..........863

THE VETERINARY SCENE

The I\'se of a Braunule® to Relieve I rethral Obstruction in Tom-Cats; J. E . Mekel . 868

All Rights Reserved

d\'api-rs ilppi-uring in fins iournut arc ti.ucj in Current Cnmenis . .■\\griciitliiral Hinitigy anil Environnwrnai Scicnir. Mcittinc Inilc.v Medicus.

tnde.x Ceterinarius t elcrinan Huitelin. \\ elerinaniieilizin. UinilwinschaDliches /cntrathlall. tiihliographv ol .Agricutnire. tiiotofiicat .Ahslracts,

Canihridge Scieniil\'ic .^hstracis)

Dat werkt

Inspuitbare
antibiotica van
Gist-Brocades nv

gloveticol

nafbipen

na-penicilline

oxytetracycline

streptomycine

albipen

depocilline

depomydne

duplocilline

engemycine

Vraag onze dierenartsenbezoeker
om nadere informatie.

Mycofarm bv £3

Mycofarm bv, Postbus 8,3730 AA De Bilt, Tel. 030 - 76 00 45.

-ocr page 394-

AMOXYVET®

is het merk van onze amoxycilline produkten.

AMOXYVET\'

bevat de amoxycilline substantie van Gist-Brocades,

een Nederlandse octrooi, nr. 162.387.

AMOXYVET®

wordt door ons geleverd in de volgende presentaties:

• flakon ä 100 ml 15% suspensie voor
injectie bij kleine- en grote dieren

• flakon ä 100 ml 4% steriele suspensie
voor injectie en oraal gebruik met het
bijgevoegde doseerpompje

• flakon ä 100 tabletten ä 200 mg

• boli ä 400 mg

• flakon ä 10 ml smakelijke druppels
voor kleine dieren

TEGEN AANTREKKELIJKE PRIJZEN!

® AMOXYVET is een gedeponeerd merk nr. 370917.

t EUROVET B.V.

POSTBUS 36 — 6666 ZG HETEREN GLD.
TELEFOON: 08306 - 23024

-ocr page 395-

ir/itter)
i (penningme

WETENSCHAPPELI.IKE REDAKTIE

Dr. J. 1\'. W. M, Akkermans (Rotterdam)

Prof. dr. .1. G. van Bekkum (Lelystad)

Prof. dr. .1. Bouw (Utrecht)

Prol. dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

Prol. dr. M. Debackere (Gent. België)

Dr. M. .1. Dobbelaar (Den Haag)

Prof, dr. M, Drost (Gainesville, Horida, U..S.A.)

Dr. J. Kabricant (Ithaca, New York, U.S.A.)

Dr. N. .1. I.. Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr, .1. Cioudswaard (Goes)

Dr. P. A. M, Guinee (Bilthoven)

Dr. W. .1. I. van der Gulden (Nijmegen)

Prof, dr. I., van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Dr. .1. E. T. ,lones (London, Great Britain)

Prof. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof. dr. J, H, Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

Prof. dr. .1. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. .1, P, A. M, van Miert (Utrecht)

Prof. dr. .1. M. V, M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. c, C. Oosterlee (Wageningen)

ProL dr. M. Pensaert (Gent, Belgie)

ProL dr. Ch, Pilet (Alfort, France)

Dr, E, ,1. Ruitenberg (Bilthoven)

ProL dr. A, Rijnberk (Utrecht)

Dr, A. A, Stokhof (Utrecht)

ProL ir, A. van Tienhoven (Ithaca, New York. U,S.A.)

ProL dr. G. Uilenberg (Utrecht)

ProL dr. M. Vandeplassche (Gent, Belgie)

Dr. A. ,1. Venker-van Haagen (Utrecht)

ProL dr. H. W. de Vries (Utrecht)

ProL dr, P. Zwart (Utrecht)

REDAK l EUR-SECRE I ARIS
.1. C. de Geus

RI-:DAKI IE ADVIES RAAD

In de/c raad /ijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
u.or Diergeneeskunde.

BL^REAU

.lulianalaan 10. Postbus 140,11, ,1508 SB Utrecht, (tel. 0,10-
.■il Olli).

AHONNEMENISPRLJS

HOOFDREDAKTIE
Dr. .1. M. van l.eeuwen (v

Dr:
l\'l

M. .1. 0. Schoenmake
üf. dr. A, Brand
Dr. W, Misdorp
Dr. D. Talsma

M. A. Moons
M. liosman

Dn
Dn

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnementsprijs
/2.15, per jaar voor het binnenland en/ 270, per jaar
\\oor het buitenland. De abonnementsprijs voor dieren-
artsen niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld door het
Hoofdbestuur. (Een abonnement op de Veterinary Quar-
terly bedraagt / 82, per jaar, exclusief verzendkosten en
4\'-; B.T.W.).

1 dc K.N.M.v.D.,

POSTGIROREK. 51 1606 ten name
.lulianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., ,lanskcrkhori3.
Utrecht en Crediet cn Effectenbank N. V.. Kromme Nieuwe
(}racht 4-12, Utrecht.

Aanwijzingen voor Inzenders van kopij voor
hel Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
The Veierinary Quarlerly

De Redaktie volgt in het algemeen de z.g. regels van
Vancouver: \'Uniform requirements for manuscripts sub-
mitted to biomedical journals\'. (Deze uitvoerige voor-
schriften zijn in vertaling bij de Redaktie op aanvraag
verkrijgbaar).

Door het inzenden van kopij verklaart de auteur, dat hij
het recht van publikatie aan dit tijdschrift overdraagt: de
auteur verklaart tevens impliciet dat het manuscript niet
tezelfdertijd aan een ander tijdschrift is aangeboden en
dat hij zij ermee accoord gaat, dal de Redaktie zijn kopij
aan haar adviseurs voorlegt.

Alle kopij dient gaaf getypt in triplo te worden ingediend.
Dc kopij dient voorzien te zijn van een duidelijke samen-
vatting in het Nederlands en het Engels (de Redaktie kan
indien nodig bemiddeling verlenen vooreen Engelse ver-
taling) die niet langer dan 5% van hel artikel mag zijn tot
een ma.yinium van 150 woorden.
Literatuurverwijzingen in de tekst dienen te geschieden
d.m.v. een cijferaanduiding, die strikt moet corresponde-
ren melde literatuur-opgave aan hel eind van het artikel,
Dc volgorde waarin de tekst naar literatuur verwijst be-
paalt het nummer; daarbij telt de eerste maal dat naareen
bepaalde bron wordt verwezen.

De volgende gegevens dienen le worden vermeld: I)
naam en voorletters van de auleur(s); 2) titel van de
publikatie; .1) naam van hel tijdschrift, hel jaar van uit-
gifte. jaargang, begin- en eindpagina. Bij boeken dienen
ook plaats en naam van de uitgever te worden vermeld.
Als voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dit tijdschrift.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w.z. duidelijk getekend
resp, getypt en gaaf te worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend), zodat hiervan langs fotografische weg reprod uk-
lies kunnen worden gemaakt (offset-procédé); voortsdic-
nen foto\'s op glan/end wit papier, röntgenfoto\'s op film
of op papier tc worden ingediend.
Tabellen cn figuren dienen op afzonderlijke bijlagen te
worden ingediend, compleet met opschriften en voetno-
ten. Bij letters en tekens in labellen en figuren rekening
houden met verkleining (kolombreedte of zetspiegel-
breedte).

Benoem nauwkeurig alle gebruikte geneestniddelen en
chemicaliën; geneesmiddelen bij de algemene gener-
gieke naam, (Als de merknaam vermeld moet worden,
dan gebeurt dat door deze éénmaal te noemen; bijv, inde
vorm van een voetnoot),

I n hel Engels gestelde artikelen bestemd voor Lhe Veteri-
nary Quarterly gelieve men door een deskundige op laai
en stijl te lalcn nagaan. Dc Redaktie behoudt zich het
recht voor een in het Engels ingediend artikel, in overleg
mcl de auteur, alsnog door een onalTiankclijkc door haar
aan te wijzen deskundige op zijn Engelse mérites (gram-
matica, woordkeus) te laten beoordelen c.q. tc laten cor-

Vcrklarinü:

De Redaktie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke direct of indirect hel gevolg mocht
zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud vande indit
tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is ver-
meld of in de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste
advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenendoorde
Redaktie worden geweigerd of ingetrokken.
Niels uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en of
openbaar gemaakt, door middel van druk, micro-film of
op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestem-
ming van de Redaktie,

-ocr page 396-

De Rabobank

keen
brede bank

voor vrije beroepen en voor vrije beroepen
op hef platteland in de stad.

U weet dat de Rabobank bekend staat als dc bank \\\'00i\'
het agrarische bedrijfsleven. \\\'an veehouder tot zuivelfabrikant.

Maar is het u ook bekend dat één op de vijf \\Tije beroeps-
beoefenaren zaken doet met de Rabobank?

En steeds meer ondernemers en vrije beroepsbeoefenaren
kunnen zich uitstekend vinden in de persoonlijke aanpak en het
maatwerk van de Rabobank.

Geen wonder. Want 3.100 vestigingen met een sterke
plaatselijke betrokkenheid en een brede deskundigheid in tal \\ an
diensten maken de Rabobank tot rneer dan een goede buur van
u en uw collega\'s in stad en land.

Rabobank Q

Thuis in elke bedrijfstak.

-ocr page 397-

Belcosulfa 3

(colistine, sulfadimerazine, sulfamerazine, sulfadiazine)

• Zeer goede effektiviteit.

• Geïndiceerd bij kalverdiarree, o.a. veroorzaakt door salmonella
en coli.

• Heeft een breed werkingsspectrum en een synergistische
werking door kombinatie van colistine en drie sulfonamlden.

• Een zeer eenvoudige toedieningsvorm voor Individuele
behandeling: bolus met breekgleuf.

• Hygiënische stripverpakking.

• Ideale toedieningsvorm voor fok- en mestkalveren.

Belcosulfa® 3. Samenstelling: Per bolus Colistine sulfaat 1.000.000 I.E. Sulfadimerazine 668 mg.
Sulfamerazine
668 mg. Sulfadiazine 668 mg. Attapulglte 1500 mg. Excipiens q.s. ad 4500 mg. Indica-
ties:
Preventie en behandeling van: gastro-Intestinale Infecties, septlkemische enteritiden bij jonge
dieren.
Dosering: De gemiddelde dosering Is: curatief 1 bolus /15-20 kg lichaamsgewicht verdeeld
over 2 giften per dag, gedurende 2 achtereenvolgende dagen; preventief
1 bolus/30-40 kg lichaams-
gewicht verdeeld over 2 giften per dag, gedurende 3 achtereenvolgende dagen. Deze gemiddelde
dosering kan In ernstige gevallen worden verdubbeld.
Verpakking: Doos met 20 strips è 6 boli.

-ocr page 398-

DE UJSrEN& DE LASTEN

Een respectabel a;intal mensen schaft \'n
Mercedes-Benz T ;ian, niet vanwege een
dringende behoefte aan laadvermogen, m;mr uit
pure auto-minnende overwegingen.

Wij kunnen die mensen geen ongelijk
geven. Dc Mercedes-Benz T is een bijzonJere
auto. r.n het is m(x;ilijk in een pxir woorden te
zeggen w;iarom.

Een stationwagen met dc allure van een
limousine... maar tegelijkertijd niet het \'officiële\'
ervan. De combi heeft immers een uitges sroken
sportief k;irakter Mi.sschien is dit nogdc x-.ste
omschrijving: de enige limousine met een vijfde
deur. Maar terz;ike. l^c Mercedes-Benz T m;ig
een prachtige auto zijn, het is vooral een
jraktische auto. Hij weet vijf volwassenen cn
als extra mogelijkheid) twee kinderen breeduit
plaats te versch;iffen. Hij is, afhankelijk van het
type, goed voor 6(K) tot 750 kg laadvermogen en
biedteen hiadruimte van maxjma;il 2,86 m.

Het is iedere keer weer verbazend hcx;veel
voetbalvriendjes, huisdieren, k;unpeerbenotiigd-
heden ot chateau-wijnen de T verstouwen kan.

Da:irbij moet worden opgemerkt dat de

Mercedes-Benz T zeker geen auto is die met een
.laar kunstgrepen tot combi is omgetoverd.
\'Je T is een \'fuiuhuncntccl\' gebouwde
combinatiewagen. Hij verschilt niet alleen qua
vorm van dc .sedan, maar ontlcrscbeidt zich ook
in technische zin.

Zo is de T-scric uitgerust met onafhanke-
lijke achtci"wielo changing cn automatische
niveauregeling, c ie invering door belading gtx\'d-
dcels comjTensccrt. Slechte wegligging door
\'achteroverhangen\' wordt hierdoor voorkomen.

In gewoon Nederlands: een Mercctlcs-
Benz T met \'volle bep;ikking\' ligt even goed op
de weg als een sccl;m met louter een chauffeur.

I^c Mercecies-BenzT is in zes verschillende
t) pen verkrijgb:w. Drie diesels fw:iaronder dc
opmerkelijke 300 TDT met TurDo-Die.sclmotor)
en drie benzinemotlellen, w;i;u-van een tweetal
met inspuiting.

Automobielen die een flinke hoeveelheid
lasten kunnen dragen.Met Ixïhoud van de lusten.

®2,X I- 23C - 2AjTE - 2i;:: TD - 5C: TD ^Df TuRBO-DIESEI

MERCEDES-BENZ T. DE PERFECTE COMBINATIE.

MI-.Krj;i)l-.S |1I N/NI-l)ri<l ANDlVV.KIiACIOKWI Ci .ADI TKI-X H l iVI (iMi- 1SI>\'11

-ocr page 399-

alfasan

want ook dieren inebben recht
op betrouwbare medicijnen.

AMPI-COLI DOSEERPOMP

bevat per dosering:

10 mg Ampicilline (als trihydraat)

150.000 I.E. Colistine sulfaat

verpakking: 1 doseerflacon ä 100doseringen
pompje.

Nu ook in praktische navul-flacon van 500 ml

Alfasan, Postbus 78, 3440 AB Woerden, tel. 03480-16945, telex: 40006 ALFA NL

-ocr page 400-

Het CLO-INSTITUUT VOOR DE VEEVOEDING „DE SCHOTHORST" te
LELYSTAD vraagt een

DIERENARTS

met veel belangstelling voor de zootechniek, leeftijd ± 30 jaar.

De betrokken kandidaat zal dienen te beschikken over:

— Een behoorlijke ervaring in de veterinaire praktijk.

— Grote belangstelling voor het doen van onderzoek.

— Vaardigheid om zich in woord en geschrift uit te drukken.

— De nodige soepelheid en zelfstandigheid om goede contacten met de praktijk
te kunnen opbouwen en te kunnen samenwerken in een team van onder-
zoekers.

— Leidinggevend vermogen om na enkele jaren training leiding te kunnen
geven aan een van onze afdelingen.

De taak zal bestaan uit:

a) Het doen van onderzoek gericht op praktische voedingsvraagstukken en/of
voedingsstoornissen. Hierbij is specialisatie naar diersoort mogelijk.

b) Het geven van voedings- en anderezoötechnische adviezen aan veehouderij-
bedrijven.

Bij het instituut werken 46 personen, waarvan 10 onderzoekers (2 dieren-
artsen). De vacature is ontstaan doordat een van onze dierenartsen een functie
heeft aanvaard bij een van de centrale coöperaties. Het instituutwordt gefinan-
cierd door vaste bijdragen van de Nederlandse veevoedercoöperaties en werkt
ten behoeve van deze coöperaties en hun leden-veehouders.

Een uitgebreide veestapel, een chemisch-analytisch en een dierkundig labora-
torium en een met computers uitgerust proevencentrum zijn ten dienste van
het onderzoek beschikbaar.

Bij het instituut wordt veel waarde gehecht aan de aanpak van een vraagstuk
vanuit verschillende disciplinies.

De honorering is mede afhankelijk van de ervaring van de kandidaat.

Sollicitaties te richten tot de directie van het instituut, die ook gaarne bereid is
vooraf telefonisch nadere informatie te geven.

Adres: Meerkoetenweg 26, 8218 NA Lelystad, telefoon 03200 - 52294.

-ocr page 401-

DE GERICHTE
THERAPIE VOOR
GEDEHYDREERDE
KALVEREN.

De uitgebalanceerde
samenstellingen van Electydral erT^-^y Lodevil zorgen voor een
snel herstel van de vochtbalans en voor een juiste aanvulling van
alle essentiële electrolyten en glucose. Afhankelijk van de ernst
van de aandoening kan Electydral oraal, of Lodevil intra-veneus
worden toegediend. Beide produkten werden door Vétoquinol in
samenwerking met I.N.R.A., het laboratohum voor
stofwisselingsziekten te Theix, ontwikkeld.

LODEVIL EN ELECTYDRAL VAN VETAM;
VERTROUWDE VETERINAIRE SPECIALITÉS,

Veterinaire Handelsmaatschappi] BV., Kerkstraat 7-9, 4286 BA Almkerk. Tel. 01834-1782.

-ocr page 402-

Tegen Aujeszky en influenza bij varkens:

suvaxyn* Aujeszky I.N./I.M.
suvaxyif Flu

Voor intramusculaire toediening.

Suvaxyn Aujeszky l.N./l.M. is een levend,
gevriesdroogd vaccin op basis van de
Bartha-stam. Dit vaccin kan worden
opgelost in Suvaxyn Flu, een gedood
vaccin in een "olie-in-water-emulsie" op
basis van een varkensinfluenzastam
(subtype A-H,Ni) en een humane
influenzastam (subtype A
-H3N2).

Handelsvormen

Suvaxyn Aujeszky l.N./l.M.:
Doos met 10 flacons à 10 doses
Doos met 10 flacons à 50 doses

Suvaxyn Flu:

Doos met 10 flacons à 10 doses ( 20 ml)
Doos met 10 flacons à 50 doses (100 ml)

-ocr page 403-

suvaxyn* Aujeszky I.N./I.M.
suvaxyn* Hu

• het eerste Aujeszkyvaccin dat zowel
intranasaai (met de normale oplosvloei-
stof) als intramusculair (opgelost in
Suvaxyn Ru) kan worden toegepast

• het eerste levende Aujeszkyvaccin dat
voor intramusculaire toediening kan
worden opgelost in een "olie-in-water-
emulsie":

- makkelijk spuitbaar

- geen of geringe entreacties

- geen spuitplekken

• het eerste Aujeszky/influenza
combivaccin voor varkens.

• het eerste vaccin voor zowel fok- als
mestvarkens.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BW VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133 1007 JC AMSTERDAM TEL (020)440340/440911

-ocr page 404-

EEN GREEP UIT

■ ONZE PRODUKTEN

&

ANALGETIN

ANOVULIN®

pro inj.

APHARMAZOL

ONTWORMINGSPASTA VOOR PAARDEN

DERMOBiON

diarmycin

FERRODEX-100®

INTRAMYCOL-P

K A N A P E N

lidocaïne 2%-4%

neodexaderm

NEOSEPTOL

ORNIVITA

penimycine®

RETARBOLIN®

selevitam

APHARMO B.V.

Driepoortenweg 10, Arnhem
Telefoon 085-62 90 22

supropen®

-ocr page 405-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Twee praktijkproeven ter bestudering van
eventuele effecten van aviaire leukose
bestrijdingsmaatregelen op
produktiekenmerken

Two Field Trials Made lo Study the Possible Effects of the Avian Leukosis
Control Programme on Production Characteristics

H. Goosen\' en G. F. de Boer^

SAMENVATTING Twee praktijkproeven werden opgezet ler bestudering van eventuele effecten
van aviaire leukose besirijdingsmaatregelen op produktiekenmerken. Groepen nakomelingen van
hennen waarbij geen A L V-uitscheiding kon worden aangetoond, welke derhalve als A L V-negatief
werden beschouwd, en nakomelingen van conventionele koppels werden vergeleken. Deze groepen
werden weer verdeeld in groepen kuikens die onder conventionele omstandigheden werden opge-
fokt en groepen waarbij de LL-besiriJdingsmaairegelen. te weten opfok lot 8 weken in isolatie en
\'vaccinatie\' met virulent ALV, werden toegepast, in beide proeven werden geen nadelige effecten
ten aanzien van produktiekenmerken als eventueel gevolg van de LL-bestriJdingsmaatregelen
geconstateerd.

De LL-bestriJding was succesvol ten aanzien van tumorprevenlie en eliminatie van congenitale
virusuitscheiding.

Vermoedelijk vanwege hel le geringe aantal ALV-besmette hennen in de conventionele groepen
waren verschillen in eiproduklie lussen LL-bestriJdingsgroepen en de onbehandelde koppels niet
aantoonbaar.

Bij kwantitatieve bepalingen van de serum-immuunglohulineklassen werden relatief lage IgA
waarden verkregen bij kuikens die gedurende 8 weken in isolatie waren opgefokt. Ten aanzien van
de immuunglobulineklassen IgG en IgM werden geen verschillen geconstateerd.

SUMMARY Two field trials were performed to study possible effects of the lymphoid leukosis
(I.L) control programme as carried out in the Netherlands, on production characteristics.
Progeny groups of selected ALV-negative, congenilally non-shedding, hens and progeny of con-
ventional flocks were divided into flocks either lo be reared in conventional conditions or in iso-
lation for a period of eight weeks followed by controlled e.xposure (vaccination) with ALV.
Detrimental effects on production characteristics attributable to the LL control programme were
not observed in the two trials.

The LL control procedure was successful in the prevention of lymphomas and elimination of
congenital ALV shedding.

Differences in egg production between LL control groups and conventional flocks were not
observed. This was presumably due to the absence or too small a number of A LV-infected
hens in the conventional flocks.

Relatively low immunoglobulin class IgA levels were ob.served in serum .samples of chickens
which were reared in isolation for a period of eight weeks.

Quantitative differences in immunoglobulin classes IgG and IgM were not perceptible between
sanijjles from chickens which were reared in isolation and those reared in conventional conditions.

\' Drs. H. Goosen. Boomstede 584. .1608 BN Maarssen; voormalig medewerker Vakgroep Zootechniek.

Faculteit der Diergeneeskunde, Rijksuniversiteit Utrecht.
- Dr. G. F. de Boer. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Afd. Aviaire Virologie en Tumorvirussen. Postbus
.165, 8200 A,l f.elystad.

-ocr page 406-

INLEIDING

Lymfoïde leukose (LL) bij pluimvee is een
maligne lymfoproliferatieve aandoening
van de lymfoïde weefsels die behoren tot
het bursa-afhankelijke systeem. De ziekte
wordt vanaf een leeftijd van ongeveer vier
maanden waargenomen. Besmettingen
met aviair leukose virus (ALV) komen
veelvuldig voor in de commerciële pluim-
veehouderij, maar deze hebben in het alge-
meen relatief weinig uitval tot gevolg. In
Nederland bestudeerden De Boer
ei al. (5)
ALV-besmettingsfrequenties bij inzendin-
gen op het Pluimveetoetsbedrijf te Wissen-
kerke gedurende de periode 1972-1979. Dit
materiaal kon als representatief voor het
produktiepluimvee in de legsector worden
aangemerkt. In de jaren 1974 en 1978 wer-
den bij jonge kuikens van de diverse ge-
bruikskruisingen gemiddelde ALV-
besmettingspercentages van 41% en 28%
geregistreerd. Een enkele keer bleek zelfs
80% van de dieren te zijn geïnfecteerd.
Deze incidentie lag veel hoger dan toenter-
tijd vanuit Israël, Finland en de U.S.A. was
gerapporteerd (17, 29, 1), maar later wer-
den ook ALV-isolatiefrequenties van ruim
45% in de U.S.A. verkregen (3, 12). De
gemiddelde specifieke LL uitval bij de di-
verse inzendingen op het Pluimveetoetsbe-
drijf \'Wissenkerke\' varieerde in de jaren
1972-1979 van 0,4% tot 2,8%. Dergelijke
gemiddelde uitvalscijfers werden eveneens
in de U.S.A. (3,3%), Canada (1,2 a 3,4%)
en Engeland (1,4% en 5,8%) geregistreerd
(24, 13, 25, 16, 23). maar incidenteel wer-
den ook commerciële koppels met veel ho-
gere LL-mortaliteit beschreven (3).

Congenitale overdracht van ALV wordt
nog steeds beschouwd als de belangrijkste
schakel voor het in stand houden van de
besmetting van generatie op generatie (10,
II, 28, 31), maar recente gegevens wijzen
erop dat tijdens de opfok via horizontale
ALV-transmissie ook een aanzienlijk deel
van de kuikens wordt geïnfecteerd (4).
Het Centraal Diergeneeskundig Instituut
heeft in samenwerking met de Vakgroep
Zootechniek van de Faculteit der Dierge-
neeskunde een in de praktijk toepasbare
methode voor LL-bestrijding uitgewerkt
welke in eerste instantie is gericht op het
onderbreken van de congenitale ALV-
overdracht (7, 8, 18, 20, 27).

Deze bestrijdingsmethode bestaat uit drie
onderdelen:

- De voor de fokkerij voorbestemde hen-
nen worden gecontroleerd op poten-
tiële congenitale ALV-uitscheiding.
Daartoe kunnen diverse materialen
(embryo, eiwit, bloed, vagina/cloaca
uitstrijkje) worden onderzocht op het
voorkomen van infectieus ALV of in-
terne structurele viruseiwitten, het zgn.
groepspecifieke (gs) antigeen.

■ ALV-vrije kuikens worden vervolgens
tot een leeftijd van 8 weken in isolatie
opgefokt, bij voorkeur in een zoge-
naamd \'filtered air positive pressure
(FAPP) house\'. Op enkele bedrijven in
ons land is reeds een dergelijk hok in
gebruik.

— Vervolgens worden de kuikens overge-
bracht naar een conventioneel kippe-
hok, nadat \'vaccinatie\' (= controlled
exposure) met ALV van subgroepen A
en B is uitgevoerd. Op basis van leef-
tijdsresistentie heeft deze besmetting
geen klinische gevolgen (8, 9, 18, 20).
Toch komt hieruit een persisterende
ALV-infectie voort, maar de kuikens
zijn hierdoor bestand tegen eventuele
horizontale besmetting. Het \'vaccin\'
virus wordt later ook niet via de eieren
uitgescheiden (7, 8).

Om de effecten van de bovenvermelde be-
strijdingsmaatregelen onder praktijkom-
standigheden te kunnen bestuderen wer-
den twee proeven opgezet. Relatief grote
groepen werden gedurende de eerste acht
weken van de opfokperiode op een conven-
tionele wijze of in een FAPP-house gehuis-
vest en al of niet ingespoten met ALV. Van
deze groepen werden gedurende de verdere
opfok- en legperiode diverse produktie-
kenmerken en de uitval geregistreerd.

MATERIALEN EN METHODEN
A. Proef!

Moederdieren. De eerste proef bestond
uit twee onderdelen die identiek van opzet
en uitvoering waren (Ia en Ib). Hierbij wer-
den moederdieren gebruikt die oorspron-
kelijk alle afkomstig waren van eenzelfde
Witte Leghorn inteeltstam (Vv\'LA) (20).

-ocr page 407-

Deze koppel was op dat moment gedu-
rende drie generaties betrokken bij liet on-
derzoek gericht op het uitwerken van het
l,L-bestrijdingsprogramma. Daarbij was
de koppel opgesplitst in een bestrijdings-
groep en een conventionele koppel. De be-
strijdingskoppel werd steeds onderzocht
op congenitale AL V-uitscheiding, nakome-
lingen van negatieve hennen werden opge-
fokt in isolatie gedurende 8 weken en ver-
volgens na \'vaccinatie\' (= controlled
exposure) overgebracht naar een conven-
tioneel hok (7, 8), De controlekoppel werd
eveneens met dezelfde methodieken op
ALV-uitscheiding onderzocht, maar daar-
bij werd geen selectie ten aanzien van ALV-
uitscheiding toegepast. De opfok ge-
schiedde vanaf de broeduitkomst onder
conventionele omstandigheden en er werd
ook geen \'vaccinatie\' toegepast.
Van beide koppels moederdieren werden
nakomelingen verkregen door middel van
kruising met hanen van een andere Witte
Leghorn stam WLB (20).

Proefdieren. De nakomelingen van de
bestrijdingsgroep werden opgesplitst in
twee groepen kuikens. Eén groep werd ge-
durende 8 weken in isolatie opgefokt en
vervolgens intramusculair met lO\'TCIDs,,
ALV van zowel subgroep A als B ingespo-
ten.

De andere groep werd onder conventionele
omstandigheden opgefokt vanaf de eerste
levensdag. Ook werd geen \'vaccinatie\'toe-
gepast.

De nakomelingen van de conventionele
moederdierkoppel werden op dezelfde ma-
nier in twee groepen kuikens opgesplitst en
de LI.-bestrijdingsmaatregelen werden
ook hierbij bij slechts één groep uitge-
voerd.

l abel 1, Proefopzet proef I.

Moederdieren

Bestrijdingsgroep

Controlegroep

Opfok tot 8 weken
Injectie met ALV
Percentage virusuitscheiders

geïsoleerd

-1-
0%

conventioneel
28,7%

Proefdieren

Opfok tot 8 weken
Injectie met ALV
Code proefgroep

geïsoleerd

\'ALV —

geïsol.

conventioneel

AI.V^
conv.

geïsoleerd

-1-

2ALV
geïsol.

conventioneel

ALV
conv.

AI.V -proefdieren afkomstig van moederdieren waarbij geen congenitale ALV-uitscheiding werd aange-
toond.

ALV -proefdieren afkomstig van een koppel waarbij 29% congenitale virus-uitscheiders.

De proefopzet wordt schematisch weerge-
geven in tabel 1.

Om proefgroepen van voldoende omvang
te krijgen, diende twee keer te worden ge-
broed. Hennen die bij de eerste uitkomst
broedeieren leverden voorde proefgroepen
die geïsoleerd werden opgefokt, werden bij
de tweede uitkomst gebruikt voor het pro-
duceren van broedeieren voor de proef-
groepen die onder conventionele omstan-
digheden werden opgefokt. Ten gevolge
van een storing in een broedmachine werd
het uitkomstpercentage van de ALV -
geïsoleerde groep bij de tweede serie gehal-
veerd. Bij de vier proefgroepen werden to-
tale uitval, uitval ten gevolge van LL, pro-
duktie en eigewicht bepaald.

Huisvesting en verzorging. De geïso-
leerde opfok vond plaats in een \'filtered air
positive pressure (FAPP)-house\'. Het
FAPP-hok bestond uit twee volledig ge-
scheiden afdelingen.

Daarin werd steeds een geringe overdruk
ten opzichte van de atmosferische druk
aangehouden. De maatregelen welke de
dierverzorger nam, het luchtfiltratiesys-
teem en de wijze waarop het voer werd
binnengebracht werden eerder in detail
beschreven (15). De kuikens waren op een
betonnen vloer met strooisel (houtkrullen)
gehuisvest.

De FAPP-condities voor de ALW^.
geïsoleerde en de ALV -geïsoleerde groe-
pen werden opgeheven toen de kuikens 8
(2e uitkomst) en 10 (le uitkomst) weken
oud waren.

-ocr page 408-

De conventionele opfok vond plaats in een
houten opfokhok op een betonnen bodem
met strooisel (houtkrullen). Hierbij werd
geen geforceerde ventilatie toegepast. De
kuikens van de ALV~ en ALV -
conventionele groepen werden gemengd
opgefokt.

Op een leeftijd van 12 respectievelijk 14
weken werden de jonge hennen overge-
bracht naar een praktijkbedrijf, waar ze in
groepjes van vijf hennen op een batterij
werden gehuisvest. De voeding, het vacci-
natieschema (landelijk entschema 1976
1977), entstoffen en toedieningswijze wer-
den in een voorgaande publikatie beschre-
ven (15).

Serologisch onderzoek. Bloedmonsters
voor serologisch onderzoek werden tijdens
de opfokperiode (4 x) en de legperiode (4 x)
verzameld. Volgens eerder beschreven pro-
cedures (15) werden de sera onderzocht op
het voorkomen van antistoffen ten aanzien
van adenovirusstammen (EDS en CELO).
infectieuze bronchitis virus, infectieuze
bursitis virus, aviaire tenosynovitis ver-
wekkend REO-virus, pseudovogelpestvi-
rus.
Mycoplasma synoviae, Mycoplasma
galli.^epiicum
en Salmonella pullorum. Bij
proef la werden serummonsters verzameld
op een leeftijd van 8 weken, bij 8 kuikens
per groep, voor een kwantitatieve bepaling
van de immuunglobulineklassen IgA, IgG
en IgM volgens de methode van Mancini
(26).

Produktie en uitval. De eiproduktie werd
geregistreerd per kooi waarin vijf hennen
van dezelfde groep waren gehuisvest. Aan
de hand van deze gegevens werd de gemid-
delde produktie per opgezette hen en per
aanwezige hen berekend. Een indruk van
het gemiddelde eigewicht werd verkregen
door middel van het wegen van twee dag-
produkties.

Sectie werd verricht bij dieren die stierven
tijdens de proef. Bij het slachten werden
eveneens alle dieren macroscopisch op I.L-
laesies onderzocht. Bij enige twijfel werd
materiaal voor histologisch onderzoek ver-
zameld.

B. Proef n

Proefdieren. Voor proef 11 werd gebruik
gemaakt van vier Witte Leghornlijnen van
het Instituut voor Pluimveeonderzoek
\'t Spelderholt\' te Beekbergen.

t)e foktoomhennen uit deze vier lijnen wer-
den binnen één periode van 14 dagen on-
derzocht op de aanwezigheid van ALV. Dit
onderzoek geschiedde door middel van vi-
rusisolatie uit witte bloedcellen, vagina/
cloaca swabs en pools van alle embryonen
verzameld uit broedeieren, die in deze pe-
riode werden geproduceerd (8).
Van de 337 onderzochte hennen werd bij 43
hennen (= 12,8%), tenminste één van de
hierboven omschreven tests positief be-
vonden. Bij uitkomst vande kuikengroepen
A en B werden meconiummonsters verza-
meld voor virologisch onderzoek. Hierbij
werd geen ALV-besmetting aangetoond.

Proefopzet. Van elke lijn werden 38
ALV" -moederdieren, waarbij geen virus-
uitscheiding kon worden aangetoond, ge-
selecteerd.

De nakomelingen van de geselecteerde
ALV -moederdieren werden at random
ingedeeld in de proefgroepen A, B, C en
vormden 85% van groep E. De overige 15%
van groep E en de gehele groep D bestond
uit nakomelingen van 26 hennen, waarbij
uitscheiding van ALV of ALV gs-
antigeen was aangetoond. Gedurende de
eerste 8 weken werden de groepen A en B
onder FAPP-condities opgefokt.
Op een leeftijd van 8 weken werd aan de
dieren van groep A 10^ TCIDs,, ALV van
subgroep A (t.m.) toegediend.
Per hen werd de eiproduktie, het eigewicht
en het soortelijk gewicht van de eieren
bepaald. Op alle gestorven of tussentijds
verwijderde dieren werd sectie verricht. In-
dien noodzakelijk werd er histologisch on-
derzoek uitgevoerd.

Huisvesting en verzorging, f^e verschil-
lende groepen werden als volgt gehuisvest:
Groepen A en B:

O tot 8 weken, geïsoleerd in een FAPP-
house.

8 t m 16 weken, in traditionele pluimvee
hokken, gedeeltelijk op de grond en gedeel-
telijk op de batterij met andere groepen.
Groep C:

O tot 8 weken, in een apart hok.
8 t m 16 weken, tussen de andere groepen
op de batterij.
Groepen D en E:

O tot 8 weken, in een traditioneel pluimvee-
hok op de grond.

8 t m 16 weken, tussen de andere groepen.

-ocr page 409-

gedeeltelijk op de grond en gedeeltelijk op
de batterij.

Op een leeftijd van 16 weken werden alle
hennen overgebracht naar èén leghok,
verdeeld in drie afdelingen, en aldaar at
random op individuele kooien geplaatst.
De kuikens werden op de eerste dag gevac-
cineerd tegen de ziekte van Marek. Tijdens
de opfokperiode werd er vier keer gevacci-
neerd tegen pseudovogelpest en één keer
tegen infectieuze bronchitis. Voor de leg
werd gevaccineerd tegen vogelpokken en
aviaire encephalomyelitis.

Produktie ert uitval. De navolgende pro-
duktiekenmerken werden geregistreerd:
leeftijd waarop het eerste ei gelegd werd,
aantal eieren per aanwezige hen, produk-
tiepercentage per aanwezige hen, gemid-
deld gewicht en soortelijk gewicht van de
eieren.

Sectie werd verricht bij alle dieren die tij-
dens de proef stierven.
De dieren werden macroscopisch geïnspec-
teerd en eventueel verdacht materiaal werd
verzameld voor histologisch onderzoek.

RESUIIATEN
Produk tie

De eiprodukties van de proefgroepen uit
proef I zijn weergegeven in tabel 3.
Het bij de diverse groepen per aanwezige
hen geproduceerde aantal eieren werd door

Tabel 3. Produktieresultaten bij proef I.

Tabel 2. Proefopzet proef II.

Groep

A

B

C

D

E

Al.V -moeder

(100%)

(15%)

AI.V -moeder

(85%)

Geïsoleerde opfok tot 8 weken

Conventionele opfok

-

-1-

-1-

Injectie met ALV op 8 weken

--

Kode proefgroep

Af.V

ALV-

ALV^

ALV

ALV

geïsol.

geïsol.

conv.

conv.

conv.

Proef la\'

Proef W

Code proefgroep

ALV

ALV

ALV

ALV

ALV

ALV"

ALV

ALV

geïsol.

conv.

geïsol.

conv.

geïsol.

conv.

geïsol.

conv.

Produktie percentage

68..1

67.7

70.7

71.2

73.8

73.7

72.0

73.6

Fleren per aanwe/ige hen

248..3

246.4

254.9

259.4

206.6

206.4

201.6

206.2

Eieren per opgefokte hen

247.7

241.2

243.6

242.8

204.2

206.4

198.4

205.0

Gemiddeld eigewicht

61.3

62.0

60.2

60.9

60.9

60.2

60.8

60.1

Kg eieren per aanwezige hen

15.22

15.28

15.52

15.81

12.58

12.42

12.26

12.40

Kg eieren per opgehokte hen

15,19

14.47

14.84

14.81

12.44

12.42

12.06

12.33

De waarnemingsperiode bedroeg 52 weken.
De waarnemingsperiode bedroeg 40 weken.

middel van een variantie analyse (GLIM)
vergeleken. Hierbij konden geen signifi-
cante verschillen tussen de diverse groepen
worden aangetoond. Ook ten aanzien van
het eigewicht en het aantal kg eieren, ge-
produceerd per hen, werden geen verschil-
len tussen de vier groepen geconstateerd.
De resultaten van proef II ten aanzien van
produktiekenmerken van de diverse groe-
pen worden weergegeven in tabel 4,
De produktiegegevens van proef II zijn
door middel van een variantie-analyse ge-
toetst. Ook hierbij konden tussen de proef-
groepen geen significante verschillen ten
aanzien van de diverse produktiekenmer-
ken worden aangetoond.

Uitval

De totale uitval en het optreden van speci-
fieke lymfoïde proliferaties tengevolge van
een infectie met ALV bij hennen van proef
I zijn weergegeven in tabel 5. Aan het eind
van de proef werd bij de geslachte hennen
onderzoek verricht naar het voorkomen
van eventuele macroscopisch waarneem-
bare veranderingen.

Een logit analyse van het LL-
uitvalspercentage geeft bij proef I een \'zeer-
significant\' verschil (p = 0,27 x lO""*) tussen
de categorieën ALV^ en ALV . Tussende
categorieën \'geïsoleerd\' en \'conventioneel\' is
geen significant verschil aantoonbaar (p =
0,45).

-ocr page 410-

Bij proef II vertoonde slechts één hen uit
groep A orgaanveranderingen ten gevolge
van een besmetting met ALV.

Immuunglobulinen

Op een leeftijd van 8 weken werden se-
rummonsters verzameld bij acht dieren van
de proefgroepen van proef 1 voor een
kwantitatieve bepaling van de immuun-
globulineklassen IgA. IgG en IgM volgens
de Mancini methode (26). De bevindingen
worden weergegeven in tabel 6.

Significante verschillen waren tussen de
groepen \'geïsoleerd\' en \'conventioneel\'
aantoonbaar ten aanzien van immuunglo-
bulineklasse IgA. Dergelijke verschillen
waren niet aanwezig bij de IgG en IgM
bepalingen.

DISCUSSIE

De LL-bestrijdingsmaatregelen hadden bij
proef I volledig het gewenste effect ten aan-
zien van de specifieke LL-uitval. Bij groep
\'ALV -geïsoleerd\'werd geen LLgeconsta-
teerd, terwijl in de vergelijkbare \'ALV~-
conventionele\' groep bij vier hennen een
lymfoom tot ontwikkeling kwam. Het suc-
cesvolle verloop gold evenzeer ten aanzien
van het effect van de LL-bestrijding op
congenitale ALV uitscheiding. Weliswaar
werd geen onderzoek verricht op eieren die
doorde proefdieren werden geproduceerd,
maar het uitblijven van LL bij de proefdie-
ren geeft een indicatie voor de afwezigheid
van congenitale Al.V-uitscheiding bij de
moederdieren (\'ALV^-geïsoleerd\'),
Wederom werd gedemonstreerd dat een
geïsoleerde opfok gedurende de eerste le-
vensmaanden essentieel is voor het slagen
van de LI.-bestrijding. De conclusie is ge-
rechtvaardigd dat de specifieke LL-uitval
bij vier dieren van de\' ALV"-conventionele\'
groep veroorzaakt is door horizontale
ALV-overdracht. Hiermee wordt beves-
tigd dat horizontale besmetting tijdens de
opfokperiode specifieke LL mortaliteit tot
gevolg kan hebben (6). Een vergelijking
van de bevindingen bij de \'ALV-
geïsoleerde\' en \'ALV-conventionele\'

Tabel 4. Produktieresullaten bij proef IP.

Groep

A

B

C

D

E

Code proefgroep

AI.V^-

ALV"

ALV

ALV^

ALV

geïsol.

geïsol.

conv.

conv.

conv.

(15%)

Aantal hennen opgezet

88

79

79

90

88

Eerste ei gelegd op dag

155

157

157

161

159

Aantal eieren per aanwezig hen

255

250

253

254

255

Produktie percentage

78.1

77.1

77.9

79.1

78.8

Eigewicht in g

62.0

62.6

61.8

63.2

62.0

Soortelijk gewicht ei

1.0825

1.0821

1.0822

1.0813

1.0814

Percentage overlevende hennen

93

94

94

93

95

De proefperiode bedroeg 69 weken.

Tabel 5. Totale en specifieke LL-mortaliteit bij proef 1.

Totale uitval legperiode Specifiek uitval t.g.v. LL gedurende

opfokperiode

legperiode

la

Ib

la

Ib

la

Ib

ALV geïsol.

2; 2041

0; 75

0

0

0

0

ALV^ conv.

10 205

0 162

0

0

4

0

ALV geïsol.

13/214

3, 124

3

1

10

2

ALV"!" conv.

18,209

1 125

2

0

1 1

1

\' Aantal gestorven dieren Aantal kuikens in

koppel.

-ocr page 411-

groepen geeft ook weer aan dat geïsoleerde
opfok van besmette koppels weinig zinvol
is.

Op grond van het uitblijven van specifieke
LL-uitval in de groepen D en E van proef 11
kan de conclusie worden getrokken dat de
selectie van potentiële ALV-uitscheidende
moederdieren vermoedelijk een groep hen-
nen met een sterk intermitterend uitschei-
dingspatroon heeft aangewezen. Daardoor
is bij deze proef ook geen uitspraak te doen
over het effect van de LL-
bestrijdingsmaatregelen ten aanzien van
ziektepreventie. Het ene zieke dier in groep
A is vermoedelijk aan intermitterende
ALV-uitscheiding toe te schrijven. Het on-
derzoek naar potentiële virusuitscheiders
werd slechts gedurende een periode van 14
dagen verricht. Daarbij is het zeer goed
mogelijk dat enkele congenitale virusuit-
scheiders worden gemist. Ziekte ten ge-
volge van vaccinvirus is onwaarschijnlijk
op grond van de waarneming bij meer dan
20.000 dieren die tot dusver bij het LL-
bestrijdingsprogramma waren betrokken.
Beschouwen we de produktiekenmerken
van de leghennen van de diverse groepen
van zowel proef I als 11. dan mogen we
concluderen dat de Nederlandse L.l,-
bestrijdingsmaatregelen, opfok in isolatie
en vaccinatie, geen nadelig effect op de
produktie hebben opgeleverd. Hiermee
worden eerdere waarnemingen van Maas
el al.. (19) bevestigd.

De door ons gepropageerde LL-bestrijding
is alleen effectief wanneer de opfok in isola-
tie kan geschieden. De hieraan verbonden
kosten worden echter voor een belangrijk
deel gecompenseerd door een betere ge-
zondheid van de kippen, mede als gevolg
van toename van resistentie ten aanzien
van diverse pathogenen, zoals infectieuze
bronchitisvirus, pseudovogelpestvirus en
coccidiën (21, 26). Het immunologisch af-
weermechanisme van de kip komt volledig
tot ontwikkeling gedurende de eerste le-
vensmaanden. Daardoor volgt ook een
sterkere immuunresponse bij prikkeling
door diverse antigenen op enigszins gevor-
derde leeftijd. Een en ander geldt zowel
voor ziektekiemen als vaccins. Bij koppels
die in isolatie worden opgefokt kan van
deze eigenschap gebruik worden gemaakt,
waardoor bij vereenvoudiging van het vac-
cinatieschema toch voldoende bescher-
ming wordt verkregen (15).
Verschillen tussen geïsoleerde en conven-
tionele opfok kwamen tot uiting bij de
kwantitatieve bepaling van immuunglobu-
lineklassen op een leeftijd van 8 weken.
Vermoedelijk als gevolg van een minimaal
kiemgehalte in de gefiltreerde lucht werden
bij de kuikens in het FAPP-hok relatief
lage IgA-waarden gemeten. Verschillen ten
aanzien van IgG- en IgM-spiegels werden
niet geregistreerd.

Tabel 6. Kwantitatieve bepaling van immuunglobulineklassen IgA, IgG en IgM bij 8 weken oude kuikens.

IgA

IgG

IgM

Al.V geïsol.

0.3.11

(0.31-0.42)2

14.8 (11.5-19.5)

3.45 (2.3-5.4)

Al.V conv.

1.55

(0.57-2.1)

15.1 (13.0-23.5)

3.1 (3.0-3.5)

AL.V"" geïsol.

0.27

(0.19-0.42)

14.25 (11.5-17.0)

3.26 (2.1-4.2)

ALV"*" conv.

1.22

(0.7 -2.0)

15.3 (12.5-18.5)

2.65 (1.9-4.2)

Gemiddelde waarde in mg ml.
Range bij acht serummonsters.

Bij proef I traden geen significante ver-
schillen op tussen de geregistreerde produk-
tiekenmerken van de ALV - en ALV -
groepen, ondanks het feit dat specifieke
I.l.-uitval voorkwam in beide ALV -
groepen en niet in de \'ALV -geïsoleerde\'
groep. In proef II waren groepen D en E
opgenomen om het door Canadese onder-
zoekers (14, 30) beschreven depressieve ef-
fect van ALV-besmettingen op de eipro-
duktie te registreren. Echter, op grond van
het uitblijven van LL-uitval hebben we
reeds geconcludeerd dat de beoogde be-
smettingsgraad niet werd gerealiseerd. Een
uitspraak over invloed van ALV-
besmetting op produktiekenmerken is der-
halve ook niet mogelijk. Toch is een de-
pressief effect van ALV-besmetting op de
ei-produktie zoals beschreven door Ga-
vora
et ai, (14) vermoedelijk meer regel
dan uitzondering. Het verschijnsel werd bij
diverse Canadese foktomen geregistreerd

-ocr page 412-

en is ook door andere onderzoeksgroepen
opgemerkt (12, Zeitlin pers. med.). Bin-
nen een basisfokkoppel van een Neder-
lands fokbedrijf hebben wij onlangs even-
eens een waarneming in deze richting ge-
daan, Een groep ALV -hennen
produceerde per hen significant minder ei-
eren dan de onbesmette koppelgenoten,
maar verschillen met een vergelijkbare
koppel waarbij geen ALV-uitscheiding
kon worden geregistreerd, kwamen niet
voor. Vermoedelijk bestaan er aanzienlijke
verschillen in gevoeligheid voor ALV-
besmetting tussen koppels van diverse her-
komst. Bijvoorbeeld, de moederdieren die
broedeieren voor groep D (proef II) le-
verden, produceerden gedurende de gehele
legperiode evenveel eieren als de koppelge-
noten die door ons als ALV werden be-
schouwd!

Samenvattend mag worden geconcludeerd
dat de bestrijdingsmaatregelen een succes-
vol verloop hadden ten aanzien van pre-
ventie van lymfomen en congenitale ALV-
uitscheiding. De LL-bestrijding had geen
negatief effect op produktiekenmerken.
Een eventueel depressief effect van ALV-
besmetting op ei-produktie werd bij de
beide proeven niet opgemerkt.

DANKBETUIGING

De auteurs zijn zeer erkentelijk voorde medewerking
van mej. C. Baud en de heren ir. W. F. van Tyen, drs.
H, J. L. Maas, drs. J. van Vloten, drs, U, Haye, H,
Kappert en ,1, Groenendal,

LITERATUUR

1, C\'alnek, B, W,: Lymphoid leukosis virus: A sur-
vey of commercial breeding flocks for genetic
resistance and incidence of embryo infection.
Avian Dis.. 12. 105. (I%8).

2, Crittenden, L, B.: The epidemiology of avian
lymphoid leukosis.
Cancer Research. 36, 570.
(1976).

3, Crittenden, L. B, and Witter, R. L,: .Studies of
flocks with high mortality from lytnphoid leuko-
sis.
Avian Dis.. 22. 16. (1978)

4, De Boer, G, F,, Devos. O, ,1, H,, and Maas. H, J,
1..: The incidence of lymphoid leukosis in chic-
kens in the Netherlands.
Proceedings IVih Euro-
pean Pouhrv Congress (Hamburg).
2, 305.
(1982)

5, De Boer, G, F,, Maas. H, .1. L,, van Vloten, J.,
and Devos, O, .1. H.: On Epizootiology oflymph-
oid leukosis in chickens. Advances in Com-
parative Leukemia Research. Eds. Bentvelzen <•;
al.. Elsevier North Holland Biomedical Press.
19. 1977,

6, De Boer, G, F,, Maas, H, .1. L.. van Vloten, ,1,,
and Groenendal, .1, E,: Horizontal transmission
of lymfoid leukosis virus: Influence of age, ma-
ternal antibodies and degree of contact exposure.
Avian Pathol.. 10, (1981).

7, De Boer, G, F,. van Vloten, J,, Groenendal, J, E,,
Maas, H, J. L., Borm, F,, Hoogerbrugge, A,, and
Krassell, M,: The control of lymphoid leukosis in
a flock White Plymouth Rock chickens.
Vet.
Quart.. 1.23. (1979)

8, De Boer, G, F,,van Vloten.,1., Groenendal..!, E„
Maas, H. .1, L., and Hoogerbrugge, A,: On epi-
zootiology and control of lymphoid leukosis in
chickens,
Comp. Innnun. Microbiol, infect. Dis.,
\\. 93. (1978)

9, Burmester, B. R,, Pontes, A, K,, and Walter, W,
G,: Pathogenicity of a viral strain (R PL 12) caus-
ingavianviscerallymphomatosisand related neo-
plasms III, Influence of host, age and route of
inoculation,
J. Nat. Cancer Inst.. 24, 1423,
(I960).

10, Burmester, B. R., Gentry, R, F,, and Waters, N,
F,: The presence of the virus of visceral lympho-
matosis in embryonated eggs of normal appear-
ing hens.
Poultry Set.. 34, 609. (1955).

11, Burmester, B. R, and Waters, N, F,: Variation in
the presence of the virus of visceral lymphomato-
sis in the eggs of the same hens.
Poultry Sci., 35,
939. (1956).

12, Fadly. A, M,and Okazaki, W,: Studies of Avian
Leukosis Virus infection in chickens from a com-
mercial breeder flock.
Poultry Sci.. 61, 1055.
(1982)

13, Gavora, ,1, S,, Merritt, E, S,, Grunder, A, A,, and
Gowe. R, .S,: Effects of strain of chickens and
vaccination with turkey herpesvirus on Marek\'s
disease and lymphoid leukosis in breeding
stocks,
Brit. Poultry Sci.. 16. 375. (1975)

14, Gavora, .1, S,, Spencer. J, L,. Gowe. R. S,, and
Harris. D. L,: Lymphoid leukosis virus infection:
Effects on production and mortality and conse-
quences in selection for high egg production,
Poultrv Sci.. 59, 2165. (1980)

15, Cioosen, H, and Hoogerbrugge, A,: De invloed
van geïsoleerde opfok en frequentie van entingen
op het ontstaan van humorale immuniteit legen
pseudovogelpest en infectieuze bronchitis,
Tijd-
.schr. tliergeneeskd..
107, 659. (1982).

16, Jones, H, G, R., Randall. C, .1,, and Mills, C, P,
.1.: A survey of mortality in three adult broiler
breeder flocks.
Avian Path.. 7, 619. (1978)

17, Katz, D,, Luft. A,, and Kohn, A,: Incidence of
Marek\'s disease and lymphoid leukosis in poul-
try flocks in Israel.
Refuah Vet.. 28, 20. (1971).

18, Maas, H, .1, I,,. De Boer, G, \\ and Groenendal,
,1, E.: Age related resistance to avian leukosis
virus. 111. Infectious virus, neutralising antibody
and tumors in chickens inoculated at various
ages.
Avian Path.. 1 I, J09, (1982)

19, Maas, H .1, 1,,. De Boer, G. F., and Groenendal,
,1, E.: Influence of age at inoculation with leuko-
sis virus on egg production.
Arch. GeflUgelk.. 46,
150. (1982)

20, Maas, H, J, 1... Rispens. B. H,, Groenendal, J,
E,, and van Vloten, J,: Age related resistance to
avian leukosis virus, I, Influence of age at expo-

-ocr page 413-

sure on mortality and congenital transmission. 26.
Avian Path.. 9. 227. (1980).

21. MacDonald, J. W. and McMartin, D. A.: Obser-
vations on the effects of the H52 and H 120 vac- 27.
cine strains on infectious bronchitis virus in the
domestic fowl.
Avian Path.. 5. 157. (1976).

22. Mancini, G., Carbonara, A. O., and Heremans,

J. F.: Immunochemical quantitation of antigens 28.
by single radial immunodiffusion.
Immunoche-
mistry.
2, 2}5. (1965).

23. Payne, L. N., Holmes, A., Howes, K., Pattison,

M., and Walters, D. E.: Studies on the associ- 29.
ations between natural infection of hens, cocks
and their progeny with lymphoid leukosis, /(vian
Path.. 411. (1979). 30.

24. Purchase, H. G., Okazaki, W . and Burmester. B.
R.: Long term field trials with the herpesvirus of
turkeys vaccine against Marek\'s disease.
Avian
Dis..
16, (1972).

25. Randall, C. .1, Blandford, T. B , Borland, E. [:>., 31.
Brooksbank, N. H., and Hall, S. A.: A survey of
mortality in 51 caged laying flocks.
Avian Path..

6, 149. (1977).

Rice, T. J. and Reid, W. M.: Coccidiosis immun-
ity following early and late exposure to Marek\'s
disease.
Avian Dis.. 17,(5(5, (1972).
Rispens, B. H., Boer, G. F. de, Hoogerbrugge,
A., and van VIoten, J.: A method for the control
of lymphoid leukosis in chickens. /
Nat. Cancer
Inst..
57, 1151. (1976).

Rubin, H., Cornelius, A., and Fanshier, L.: The
pattern of congenital transmission of an avian
leukosis virus.
Proc. Nat. Acad. Sci.. 47, 1058.
(1961).

Sandelin, K. and Estola, T.: Occurrence ofdiffer-
ent subgroups of avian leukosis virus in Finnish
poultry.
Avian Path.. 3, 159. (1974).
Spencer, J. L., Gavora, J. S., and Gowe, R. S.:
Effect of selection for high egg production in
chickens on shedding of lymphoid leukosis virus
and gs antigen into eggs.
Pouhrv Sci.. 58. 279,
(1979).

Di Stefano, H. S. and Dougherty, R. M.: Mecha-
nism for congenital transmission of avian leuko-
sis virus.
J. Natl. Cancer Inst.. 37, 869. (1966).

De effectiviteit van oxfendazole tegen
Muellerius capillaris (Nematoda: Proto-
strongylidae) bij de geit

Effectiveness of Oxfendazole against Muellerius capillaris (Nematoda:
Protostrongylidae) in Goats

H, J. W, M, Cremers\'

SAMENVATTING Op een melkgeitenhedrijf werd de werkzaamheid van o.xfendazole tegen de
longworm
Muellerius capillaris onderzocht. De geiten werden behandeld met een éénmalige
dosering van 5 of 10 mg per kg of met een dosering van 5 mg per kg. driemaal achtereen toegediend
met een interval van telkens 48 uur.

Een week na de behandeling waren de gemiddelde aantallen larven in de faeces met respectievelijk
95,7. 98,9 en 99,6 procent gedaald ten opzichte van de onbehandelde geiten. Bij de éénmalig met 5
of 10 mg per kg gedoseerde dieren bleek dit percentage 12 weken na de behandeling aanzienlijk
gedaald te zijn (tot respectievelijk 41.9 en 73,0 procent), terwijl het in de driemaal behandelde dieren
nog altijd 95, J procent bedroeg.

Gewezen wordl op het belang van een langdurige voortzetting van het faecesonderzoek bij het
bepalen van de effectiviteit van een anthelminticum tegen
M. capillaris in verband met het optreden
van een tijdelijke sterke daling van het Ipg kort na behandeling met tegen volwassen wormen niet of
nauwelijks werkzame middelen.

Drs. H. J. W. M. Cremers. Vakgroep Veterinaire Helminthologie en Entomologie. Rijksuniversiteit. Yale-
laan 7, Utrecht.

-ocr page 414-

SUMMARY The effectiveness of o.xfenclazoh\' against the Itingworm Muellerius capiliaris was
studied on a dairy-goat farm. The goats were treated with a single dose of 5 or 10 mg. per
kg /hodyweight or with a dose of 5 mg per kg given three times at 48-hours-iniervals.
Within a week after treatment, the mean larval counts in the faeces were reduced hy 95.7, 89.9 and
99.6 per cent re.spectively compared with the untreated goats. Within twelve weeks after treatment,
this proportion was markedly reduced in the animals treated with a single dose of 5 or 10 mg
per kg (to 41.9 and 73.0 per cent respectively), though in the group given three do.ws the pro-
portion was still 95.1 per cent.

Because of the marked temporary decrease of the larval counts shortly after treatment with doses
which had none if any lethal effect on adult worms, it can he concluded that it is esseritial to
continue faecal e.xamination for several weeks or months before defining the effectiveness of an
anthelmintic against
M. capiliaris.

INLEIDING

Hoewel Muellerius capillaris vooral be-
kend is als longworm van het schaap, komt
deze worm ook bij geiten zeer algemeen
voor. Vaak blijkt bij faecesonderzoek van
een koppel geiten, dat het percentage lar-
venuitscheidende dieren zeer hoog ligt,
meestal zelfs hoger dan bij schapen (5, 9).
Dit komt overeen met het feit, dat er bij
geiten in het algemeen meer infecties met
M, capillaris patent worden dan bij scha-
pen, doordat er in de longen van de geit
minder weefselreacties optreden, die de
ontwikkeling van de parasiet verstoren
(19). Hierdoor kan er bij de geit een gegene-
raliseerde aantasting van het longweefsel
optreden, terwijl deze bij het schaap tot een
meer nodulair beeld beperkt blijft. Tenge-
volge van de vermineuze pneumonie kun-
nen er soms symptomen als dyspneu en
hoesten optreden, vooral bij oudere geiten,
die langer aan een infectie blootgesteld ge-
weest zijn (9, 10, 11, 16).
Tot voor kort waren er geen doeltreffende
anthelmintica tegen
M, capillaris bij scha-
pen en geiten beschikbaar. De in het verle-
den wel gebruikte middelen hadden of een
te lage effectiviteit of een te hoge to.xiciteit.
Betere resultaten zijn verkregen met de
nieuwere benzimidazole-derivaten. Uit ef-
fectiviteitsonderzoek van fenbendazole (4.
6, 10, 12, 14) en mebendazole (18. 20) is
gebleken dat, wil een langdurige reductie
van het Ipg bereikt worden, het noodzake-
lijk is om het anthelminticum herhaalde
malen achtereen toe te dienen dan wel een-
malig hoog te doseren. Wat oxfendazole
betreft is er slechts één publikatie voorhan-
den omtrent de effectiviteit van een eenma-
lig toegediende, lage dosering tegen
M, ca-
pillaris (2),
Hieruit kunnen echter vanwege

\' Systamex®. Wellcome.

een te korte periode van faecesonderzoek
geen gegevens over een blijvend effect op
de volwassen wormen verkregen worden.
In dit onderzoek werd de effectiviteit van
diverse doseringen oxfendazole bij met
M,
capillaris
geïnfecteerde melkgeiten onder-
zocht.

MATERIAAL EN METHODEN

De gebruikte dieren behoorden tot een bedrijf waar
ongeveer 90 geiten, Nederlandse Witte en Toggenbur-
gers, tweemaal per dag werden gemolken. De leeftijd
van de dieren varieerde van twee tot acht jaar. Het
onderzoek vond plaats vanaf februari tot half juni
1980. Tot eind maart stonden alle dieren op stal.
Daarna werden ze overdag geweid op enkele hectaren
grasland. Het merendeel van de geiten lammerde in de
onderzoeksperiode. Klinische verschijnselen, ver-
band houdende meteen infectie met longwormen, wer-
den niet waargenomen.

Van 6 weken vóór tot 12 weken na behandeling vande
proefgroepen met oxfendazole werd bij alle dieren
faecesonderzoek verricht inet een interval van 7 tot 10
dagen. Per geit werden steeds 10 gram rectaal geno-
men faeces onderzocht. Het aantal larven per gram
faeces (Ipg) werd bepaald, waarbij gebruik gemaakt
werd van de Baermanntechniek.
Van de 87 vóór de behandeling, zes maal in zes weken,
onderzochte geiten bleken 84 dieren larven van M.
capillaris uit tc scheiden, variërend van 1 tot meerdan
lOÜO Ipg. Larven van andere longwormen werden
nooit waargenomen.

Op basis van het aantal uitgescheiden larven werden
uit de positieve dieren vier zogelijkwaardig mogelijke
groepen samengesteld, waarbij ook rekening werd
gehouden met leeftijd, ras en laminerdatum.
Groep I, bestaande uit 26 dieren, fungeerde als onbe-
handelde controlegroep.

De groepen 2, en 4 werden oraal behandeld met een

suspensie, die 22,65 mg oxfendazole per ml\' bevatte.

De gebruikte doseringen waren als volgt:

Groep 2 (14 dieren): 5 mg per kg lichaainsgewicht,

éénmalig.

Groep 3(13 dieren): 10 mg per kg. éénmalig.
Groep 4(15 dieren): 5 mg per kg, driemaal achtereen
met een interval van telkens 48 uur. Er werd voor dit
interval gekozen in plaats van voorde meer gebruike-
lijke 24 uur (12. 18) om gedurende langere tijd een
redelijke plasmaconcentratie van oxfendazole te
handhaven.

-ocr page 415-

RESULTATEN

De gemiddelde Ipg\'s gedurende 6 weken
vóór de behandeling van de proefgroepen
bedroegen voor de groepen 1-4 respectieve-
lijk 140, 142, 151 en 147.
Gedurende de periode van 12 weken na de
behandeling van groep 2-4 daalde het ge-
middelde Ipg van de controlegroep geleide-
lijk tot 67.

De resultaten van het faecesonderzoek bij
de groepen 2-4 zijn samengevat in tabel 1.
Daarbij zijn de resultaten uitgedrukt als de
procentuele reductie van het gemiddelde
Ipg vergeleken met het gemiddelde Ipg van
groep 1 in dezelfde week. Het valt op dat in
de groepen 2 en 3 de reductiepercentages
geleidelijk dalen. Alleen in groep 4 is deze
daling gering. Terwijl de verschillen tussen
de volgens y = In x 1 getransformeerde
Ipg\'s van groep 3 en 4 op geen enkele datum
significant zijn, is er tussen groep 2 en 3
alleen een significant verschil (P < 0,05)
gevonden in week 1, 21/, en 7 na behande-
ling. De groepen 2 en 4 verschillen echter,
behalve in week 5\'/,, zeer significant van
elkaar(P<0,01).

In tabel 2 zijn de aantallen dieren pergroep
vermeld, die op respectievelijk 1, 4 en 12
weken na de behandeling larven van
M.
capiUaris
uitscheidden met de faeces 1
Ipg). Uit deze tabel blijkt, dat het aantal
positieve dieren in groep 2 door de behan-
deling nauwelijks gedaald is. Daarentegen
werden dooreen groot deel van de dieren in
groep 3 en 4 geen of minder dan één larve
per gram geproduceerd. In groep 4 was
bovendien het Ipg van de positieve dieren

zeer laag: 12 weken na behandeling be-
droeg het gemiddeld nog slechts 8,3 Ipg.

DISCUSSIE

De resultaten in tabel 1 tonen, dat een één-
malige toediening van oxfendazole in de
voor de bestrijding van maagdarmwormen
gebruikelijke dosering van 5 mg per kg
lichaamsgewicht (groep 2) kort na behan-
deling een redelijk effect lijkt te geven.
Daarna echter blijkt het Ipg weer te stijgen.
Verhoogt men de dosis tot 10 mg per kg
(groep 3), dan is het resultaat beter, maar
ook in deze groep stijgen de Ipg\'s en de
aantallen positieve dieren naderhand weer
duidelijk. Eenzelfde effect is te zien in
groep 4, waar de behandeling bestond uit
het driemaal, met een interval van telkens
48 uur, toedienen van 5 mg per kg oxfenda-
zole. Wel is in deze groep duidelijk, dat ook
12 weken na de behandeling nog slechts
weinig dieren larven uitscheiden en boven-
dien in zeer lage aantallen.

Label 2. Het aantal dieren met > 1 Ipg. re-
spectievelijk 1.4 en 12 weken na behandeling.

Tabel 1, De larvenuitscheiding van M. capiUaris in de met oxfenda/ole behandelde groepen, uitgedrukt
als het percentage reductie ten opzichte van de controlegroep.

Percentages in dezelfde verticale rij met een zelfde superscript ( a, b ) verschillen niet significant van elkaar
(P > 0.05).

Weken na behandeling

(Weeks alter treatment)

Groep

1

2\'/:

4

5\'/:

7

9\'/,

12

2

95.7 b

90.2

80.3

68.2

51.2 \'\'

76.4 ^

41,9

3

98.9 a

95.9

84.3

95.5

95.5 ^

89.3

73,0 ab

4

99.6 a \'

98.5

99.3

99.6

99.1 "

97.5 ^

95,1 a

Fable 1. The larval output of M. capiUaris in the groups of goats, treated with oxfendazole, expressed as
the percentage of reduction compared with the controlgroup.

Percentages in the same vertical row bearing the same superscript ( a, b ) are not significantly different
(P > 0,05).

Groep

(n = aantal dieren

Weken na behandeling
(Weeks after treatment)

1

4

12

1 (n = 26)

25

23

24

2 (n = 14)

12

8

12

3 (n = 13)

2

4

6

4 (n = 15)

2

3

5

Table 2. The number of animals with ^ I Ipg on
I. 4 and 12 weeks after treatment.

-ocr page 416-

Uit een naderhand verschenen publiicatie
(17) blijkt dat de plasmaconcentratie van
oxfendazole bij het schaap na het bereiken
van een maximum op ongeveer 24 uur na
toediening daarna weer vrij snel daalt. Na 12
uur is de concentratie gehalveerd. Hieruit
kan worden geconcludeerd dat, indien ge-
kozen was voor een interval van 24 uur
tussen de behandelingen, de gemiddelde
plasmaconcentratie van oxfendazole bij de
geiten in groep 4 hoger zou zijn geweest,
maar met het hier gekozen interval van 48
uur blijft er langer een plasmaconcentratie
gehandhaafd.

Het is niet uit te sluiten, dat de stijging van
de Ipg\'s en van de aantallen positieve dieren
na de behandeling voor een deel te wijten
zijn aan herinfecties, aangezien de geiten
vanaf eind maart weidegang kregen. Een
grote bijdrage aan de larvenuitscheiding
kunnen nieuwe infecties echter niet gele-
verd hebben gezien de ongeveer zes weken
durende prepatentperiode van
M. capilla-
ris
en de resultaten van het faecesonder-
zoek bij alle vier groepen geiten.
De resultaten van dit onderzoek bevestigen
het reeds eerder met mebendazole (18, 20)
en fenbendazole (4, 6, 10, 12, 14) geconsta-
teerde feit, dat alleen een hoge concentratie
of een langer aanhoudende, lage concen-
tratie van een benzimidazole-derivaat in
het longweefsel een voldoende letaal effect
heeft op de volwassen
M. capiUaris. Bij
lagere plasma- en weefselspiegels treedt wel
een larvicide werking op wat de L|-larven
betreft en mogelijk ook een tijdelijke rem-
ming van de eiproduktie, maar de volwas-
sen wormen zelf blijven in leven. Daarom
ziet men dat, na een sterke daling van het
aantal larven in de faeces kort na de behan-
deling, het Ipg naderhand weer snel stijgt.
Het duidelijkst treedt dit verschijnsel op na
een behandeling met thiabendazole, waar-
bij het Ipg binnen enkele weken na behan-
deling weer even hoog is als vóór de behan-
deling (3, 13).

Omdat het effect op de larvenuitscheiding
zo tijdelijk kan zijn, is het dus niet mogelijk
aan de hand van faecesonderzoek, één a
twee weken na behandeling, de effectiviteit
van een anthelminticum tegen
M. capillaris
te bepalen. Alleen herhaald faecesonder-
zoek gedurende enkele maanden na de be-
handeling geeft informatie omtrent een
eventueel aanwezig letaal effect op de vol-
wassen wormen. Derhalve is de doorCorba
c.s. (2) vermelde effectiviteit van 100%
tegen
M. capillaris van een éénmalige be-
handeling van schapen met 5 mg oxfenda-
zole per kg lichaamsgewicht ongeloof-
waardig, aangezien hun resultaten
uitsluitend gebaseerd zijn op faecesonder-
zoek op één en zes dagen na behandeling.
Dezelfde bezwaren kleven ook aan het on-
derzoek van enkele andere auteurs, onder
andere met febantel (15), fenbendazole en
albendazole (17).

Bij lacterende geiten kan het van belang
zijn te weten, dat het grootste deel van het
oxfendazole het lichaam binnen een week
na toediening in gemetaboliseerde vorm
verlaat via de faeces en de urine, terwijl
minder dan 1% met de melk wordt uitge-
scheiden (1). Of oxfendazole een fungicide
werking uitoefent zoals thiabendazole,
waardoor de bereiding van schimmel-
kaassoorten nadelig wordt beïnvloed (21),
is onbekend.

In tegenstelling tot de meeste andere
wormsoorten, die na toediening van een
effectief anthelminticum snel uit het li-
chaam van de gastheer verwijderd worden,
zal in het algemeen de door een anthelmin-
ticum gedode
M. capillaris nog lange tijd
in het longweefsel aanwezig blijven, aange-
zien deze longworm niet in de lucht-
wegen zetelt, maar in de door gastheerreac-
ties gevormde broedhaarden en noduli. Of
eventueel aanwezige klinische verschijnse-
len van een infectie met
M. capillaris kun-
nen verergeren na een anthelmintische
behandeling ten gevolge van ont-
stekingsracties rond de gedode para-
sieten. is nooit voldoende onderzocht. Bij
ten gevolge van
M. capillaris hoestende
geiten trad na behandeling met fenbenda-
zole een duidelijk klinische verbetering op
(8. 10). Het hier beschreven onderzoek le-
verde wat de klinische toestand betreft
geen gegevens op, omdat klinische ver-
schijnselen niet konden worden waargeno-
men.

Samenvattend kan uit bovenstaand onder-
zoek het volgende geconcludeerd worden:

a. Een éénmalige behandeling met oxfen-
dazole in de gebruikelijke dosering van 5
mg per kg lichaamsgewicht heeft bij geiten
onvoldoende effect tegen A/.
capillaris.

-ocr page 417-

3 nieuwe vaccins
van AÊgins

O ANERO 4

(Clostridium-intoxicaties bij schapen, runderen en varkens)

OPIE77Af4M

(rotkreupel en gangreenmastitis bij schapen)

ORHINÊPIG-3

(Atrofische Rhinitis bij varkens)

f48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 418-

•ANER04

Preventie van enterotoxaemie bij schapen
(Clostridium Weichii type A, B, C, D)

Bevat zeer hoge concentraties antigeen
Handelsvorm:

flacon a 100 ml (100 doses a 1 ml)

Basisimmunisatie:
le enting: 1 ml

2e enting: 1 ml, 6 weken later

sanofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 419-

Preventie en t)etiandeling van rotkreupel
en gangreenmastitis bij schapen

Bevat geïnactiveerde culturen van Spherophorus
Necrophorus, Clostridium Welchii type A en
Staphylococcus Aureus

Handelsvorm:

flacon a 50 ml (25 doses)

Basisimmunisatie:
1e enting: 2 ml

2e enting: 2 ml, 6 weken later
3e enting: 2 ml, 4 maanden
na 2e enting

PÊETIÊi/lAM

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnl<ade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 420-

sonofi

tQ santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

• RHINIPIG-3

Preventie van Atrofische Rhinitis bij varkens

Bevat geïnactiveerde culturen van Bordetella
bronchiseptica en Pasteurella multocida type
Aen D

Handelsvorm:
flacon ä 50 ml

Basisimmunisatie:

1e enting: 3 ml, 5 weken vóór de partus
2e enting: 3 ml, 3 weken vóór de partus

-ocr page 421-

b. Een éénmalige behandeling met 10 mg
per leg lichaamsgewicht geeft bevredigende
resultaten.

c. Nog betere resultaten zijn te verkrijgen
met een dosering van 5 mg per kg lichaams-
gewicht, driemaal achtereen toegediend,
met een interval van 48 uur.

d. Bij de evaluatie van de effectiviteit van
anthelmintica tegen
M. capillaris is het
noodzakelijk, dat de effectiviteits-bepaling
op grond van larventellingen in de faeces
gedurende een periode van tenminste 12
weken wordt uitgevoerd.

DANKBETUIGING

De auteur dankt de eigenaar van de geiten, de heer
Bos te Waverveen, voor zijn medewerkingen de firma
Wellcome voor het ter beschikking stellen van het
oxfendazole. Verder wordt mej. A. van Haarlem be-
dankt voor het verrichte laboratoriumwerk.

LITERATUUR

1. Brebion.J., Leimbacher, F., Carassus, P.: Etude
de l\'élimination par les feces, les urines et le lait de
rOxfendazole chez la brebis.
Rev. Méd. Vét..
128, 485-505. (1977).

2. Corba, .1., t^egeny, .1., Stoffa, P., Andrasko, H.,
Kilik, .1. Stafura, J.. Balaz, M.. Popovic, S.: Kli-
nické hodnotenie efektivnosti oxfendazolu
(Systamex) pri najdölezitejsich helmintozack
oviec, hovadz.ieho dobytka a osipanych.
Veieri-
nórstvi.
.30, 121-122. (1980).

3. Cremers, H. J. W. M.: Ongepubliceerde gege-
vens.

4. Dakkak, A., Cabaret. J. Ouhelli, H.: Efficacité
comparée du fenbendazole et du tétramisole sur
les helminthoses ovinesau Maroc. 1. Protostron-
gylidés et
Dicivocaulus fiiaria. Rec. Méd. vei..
155. 703-711. (1979).

5. Helle. O.: Lungworms in goats in Norway.
/Vonr.
J. Zooi. 24. 463. (1976).

6. Helle, O.: Behandiing av Muellerius ca/>illaris-
infeksjon hos geit med febendazol. Proc. 13 th.
Nord. Vet. Congr. Abo, 1978, p. 326.

7. Himonas, C. A.. Haralambidis, S. 7h., I.iakos,
V. D.: Treatment of ,W(/f//crn(.v< a/)/7/ominfection
in goats.
Bull. Hellenic Vel. Med. Soc..

243. (1980) (in Greece).

8. Kazacos, K. R., Baker, .1. S., Kopcha, M., Wirtz,
W. L., Christmas, C. S.: Fenbendazole for the
treatment of pulmonary and gastrointestinal hel-
minths in pygmy goats. ,/,
Am. Vei. Med.

179, 1255-1258. (1981).

9. Lloyd, S., Soulsby, E. .1. 1..: Survey of parasites
in dairy goats.
Am. J. Vei. Res.. 39, 1057-1059.

(1978).

10. McCraw, B. M., Eaton, E. W.. Ogilvie, T. H.,
Blackwell, T. F., Butler, D. G.: Transmission and
treatment of
Muellerius capillaris in goats. Can.
Vei. J..
22, 205. (1981).

11. Nimmo, .1. S.: Six cases of verminous pneumonia
(.Muellerius sp.) in goats. Can. Vel. J.. 20, 49-52.

(1979).

12. Ramisz, A., Urban, E., Balicka, A.: Badania nad
przydatnosçia preparatu Fenbendazol(Panacur-
Hoechst) do zwalczania nicieni z rodziny Proto-
strongylidae u owiec.
Medycyna Welervnaryjna.
iS. 709-711. (1979).

13. Richter, S. H.: Sheep parasites in Iceland. Proto-
zoan ovocysts, helminthic eggs and larvae in
sheep faeces and the effect of thiabendazole treat-
ment. /
Agr. Res. I cel.. 6, 3-22. (1974).

14. Runge, A.: Zur Frage der pränatalen und galak-
togenen Infektion sowie zur anthelminthischen
Beeinflussbarkeit beim Protostrongylidenbefall
des Schafes. Inaug. Diss. Hannover, 1974.

15. Sanchez Acedo, C., Castillo Hernandez, J. A.
Guterriez Galindo, J.: Effect of febantel ondiffer-
ent species of lungworms in naturally infected
sheep.
Vei. Med. Rev.. 27-34. (1980).

16. Schillhorn van Veen. T. W.. Williams. J. F.:
Some typical parasitic diseases of the goat.
Mo-
dern Vei. Pracl.. 61,847-850. (1980).

17. Shastri. S.. Mroszczak. E., Prichard, R. K., Pa-
rekh. P., Nguyen, T. H., Hennessey, D. R.,
Schütz, R.: Relationship among particle size dis-
tribution. dissolution profile, plasma values, and
anthelmintic efficacy of oxfendazole.
Am. J. Vei.
Res.. 4\\. 2095-2101. (1980).

18. Sprink, H. M.: Praktijkonderzoek naar het effect
van drie dagen achtereen toedienen van meben-
dazole op een infectie met
.Muellerius capillaris
bij schapen. Referaat, Fac. Diergeneeskd.
Utrecht. 1979.

19. Svarc. R.: Die Veränderungen der Lunge bei ex-
perimenteller Mülleriose der Schafe und Ziegen.
Helminihologia. 14, 183-231. (1973).

20. Tabbaa, M.: Feldversuche mit dem Anthelmin-
thikum Mebendazole bei Schafen. Inaug. Diss.
Hannover, 1972.

21. Touusaint, G., Raynaud, .1. P., Taillant, .1., Port-
mann, A.: Perturbation éventuelle de la fabrica-
tion de l\'apparence et du goût des fromages après
administration aux chèvres laitiers d\'anthelmin-
thiques des familles Benzimidazole ou Tetrahy-
dropyrimidine.
Rev. .Méd. véi.. 127, 259-288.
(1976).

-ocr page 422-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Het opheffen van een urethra-obstructie bij
katers met behulp van een Braunüle®

The Use of a Braunule ® lo Relieve Urethral Obst ruction in Tom-Cats
J. F. Mekeli

SAMENVATTING Beschreven wordt het gebruik van hel buitenste plastic canulegedeelte van een
Braunüle bij de urethra-obstructie van katers.

SUMMARY The use is described of the outer plastic canula of a Braunule to relieve urethra!
obstruction in tom-cats.

Al enkele jaren maak ik bij het opheffen
van urethra-obstructies bij katers gebruik
van het plastic buisje (dus zonder naald)
van een 0,5-18 g Braunüle®^.
Meestal zonder de patiënt te belasten met
een sedatie, gaat men als volgt te werk; de
Braunüle zet men op een 2 cc spuitje gevuld
met 0,5 cc Lidocaine HCl 4%. Door dit op
en in de urethra van de kater, die in zij , rug-
ligging wordt vastgehouden, te spuiten,
wordt de penispunt verdoofd.
Daarna vult men een spuitje met 1,5 cc
glijmiddel (methylcellulose met 0,5% phe-
nol, fabrikaat Gist-Brocades) en brengt de
Braunüle met een voorzichtig borende be-
weging onder het inspuiten van een beetje
glijmiddel, zo ver mogelijk in de urethra.
De penispunt wordt nu tussen duim en
wijsvinger gefixeerd en het spuitje leegge-
drukt. Raakt de gruisprop niet los, dan
lukt het meestal met een paar cc Savlon®^
1% het gruis terug te spoelen naarde blaas,
waarna de kater spontaan urineert of men
de blaas voorzichtig leegdrukt. Eventueel
kan men daarna Wallpole-buffer inbren-
gen. Na gebruik de Braunüle grondig reini-
gen met en bewaren in Savlon® 10%.
Blaaspunctie of spoedoperatie is met deze
methode en enig geduld, nooit nodig geble-
ken.

Het inbrengen van een catheter, waarbij ik
meestal de kater sedeer met 0,1 ml Rom-
pun®\'* en 0,1-0,2 ml Vetalar®5 per kat, is
alleen nodig indien de obstructie lang heeft
bestaan en er slechts een dun straaltje urine
wordt geproduceerd. Deze (polyvinyl) ca-
theter kan men eventueel vasthechten aan
het praeputium en een paar dagen laten
zitten.

Als de obstructie lang heeft bestaan, dient
men altijd een dag later te controleren. Zo-
nodig geeft men infusen met Ringer-
lactaat. Verder gedurende I tot 2 weken
antibiotica; Pondocillin®\'\'-tabletten vol-
doen mijns inziens goed. De patiënten krij-
gen minimaal I maand medicamenten die
de pH van de urine verlagen. Door mij
worden C-E blaastabletten gebruikt. De
eerste week 2-3, daarna I tablet per dag.
Dit regime wordt in sommige gevallen ja-
renlang volgehouden.
Tenslotte wordt door mij een mineraal-
arm en vochtig dieet aangeraden, be-
staande uit één keer per dag rijst of brood,
vlees, ei en groenten (wortels bijv. zijn zeer
magnesiumarm), eventueel dieetvoer en
beslist géén brokjes of blikvoer alsmede
mineraal houdende kattesnoepjes en voe-
derkalk meer. In een aantal gevallen wor-
den, nadat dit dieet is voorgeschreven al of
niet in combinatie met urine-pH-
verlagende middelen, geen recidieven meer
gezien. Wellicht is daarmee een aantal
uresthrostomieën voorkomen.

Drs. J. F. Mel<el. praktizerend dierenarts. Maluslaan 29. 9741 l.K Groningen.

Braunüle®. B. Braun Melsungen A.G.

Savlon®. ICI.

Rompun®. Bayer.

Vetalar®. Parke Davis.

Pondoeillin®. I.eo.

-ocr page 423-

REFERATEN

Immunologie

Transplacentale overdracht van Pemphi-
gus

Wasserstrum, N. and Laros, R. K.; Transpla-
cental transmission of Pemphigus.
J. Am. Med.
/Im., 249, 1480-1482. (1983).

Pemphigus vulgaris is noch bij de mens noch bij
de hond een uiterst zeldzame auto-
immuunziekte. Vooral over Pemphigus bij de
hond zijn de laatste jaren vele artikelen geschre-
ven. De diagnose kan o.a. gesteld worden op
grond van immunologisch onderzoek: de in het
serum voorkomende antistoffen gaan een reac-
tie aan met de intercellulaire substantie van
meerlagig plaveiselepitheel. Een en ander is met
een immuunfluorescentietest aantoonbaar
(Ref.).

De auteurs, werkzaam aan de Universiteit van
Californië, San Francisco, geven een case re-
port van een 30-jarige vrouw met Pemphigus,
die zwanger werd. Ondanks uitgebreide voor-
zorgsmaatregelen stierf de foetus na een zwan-
gerschap van 7 maanden. Meer dan 10 procent
van de huid van de vrucht bleek verloren te zijn
gegaan. Navelstrengbloed had een hoge IFT
titer ten opzichte van intercellulaire substantie.
Bij veel auto-immuunziekten kan men welis-
waar circulerende antistoffen aantonen tegen
lichaamseigen weefsels, doch dit betekent niet,
dat deze antistoffen dan ook de destructieve
factor zijn. Immers o.a. ook de celgebonden
immuniteit zou verantwoordelijk kunnen zijn
voor weefseldestructie.

Dit case report echter bewijst overduidelijk, dat
Pemphigus dus uitsluitend veroorzaakt wordt
door (via de placenta opgenomen) IgG antistof-
fen.

J. Goudswaard.

Rund

Experimentele cryptosporidiosis in kalve-
ren: klinisch beeld en sectiebevindingen

I zipori, S., Smith., M., Halpin, C., Angus, K.
W., Sherwood. D.. Carnpbell, I.: Experimental
cryptosporidiosis in calves: clinical manifesta-
tions and pathological findings.
Vet. Rec.. febr
5.
116-120. (1983).

I weeëntwintig kalveren tussen 1 en 20 dagen
oud werden oraal (18 dieren) of door contact (4
dieren) besmet met cryptosporidiën. De kalve-
ren werden als S(specific) P(athogen) F(ree) ge-
houden, waarvan een deel biest had gedronken
of bleven bij de moeder lopen. Elf dieren werden
geïnfecteerd met een bacterievrij inoculum: de
overige elf dieren met een onbewerkt
cryptosporidium-positief inoculum. De infec-
tiedosis bedroeg in beide gevallen ongeveer
5.10\' tot T.lO-i oöcysten 10 ml inoculum.
Gedurende de klinisch herkenbare enteritis,
welke op inoculatie volgde, waren de kalveren
sloom, wilden over het algemeen niet drinken en
hadden diarree, waarin cryptosporidiumoöcy-
sten werden aangetoond. De incubatieperiode
was voor die kalveren, die colostrum hadden
gedronken, iets langer (3-4 dagen) dan die voor
SPF dieren (2-3 dagen). De contactinfectie had
de langste incubatieperiode, namelijk 5-7
dagen.

Er werd weinig verschil geconstateerd in het
verloop van de ziekte tussen de verschillende
groepen.

Bij sectie bleek, dat in het beginstadium van de
ziekte, cryptosporidiën in de gehele dunne darm
konden worden aangetoond. In een later ziek-
testadium waren de cryptosporidiën ook in de
dikke darm aan te treffen. Hierbij viel op dat de
cryptosporidiënoöcysten in de dunne darm zich
in de villi bevonden, terwijl deze in de dikke
darm ook in de crypten voorkwamen.
De dunne darmmucosa en vooral die van het
ileum vertoonde vlokatrofie en vlokversmel-
ting. Bovendien was hier de lactase-activiteit
verminderd. Er werden geen beschadigingen
waargenomen in de geïnfecteerde delen van de
dikke darm.

De auteurs beëindigen hun artikel met op te
merken, dat in tegenstelling tot ETECen rotavi-
rus, de gevoeligheid van kalveren vooreen cryp-
tosporidiëninfectie zich niet beperkt tot de eer-
ste levensweek, maar dat cryptosporidiëninfec-
ties onder praktijkomstandigheden vakergezien
worden bij kalveren die minstens een week oud
zijn.

N. de Visser.

Vroeg embryonale sterfte bij het rund

Sreenan, .1. M. en Diskin, M. G.: Early embry-
onic mortality in the cow: Its relationship with
progesterone concentration.
Vet. Rec.. 112,
517-521. (1983).

Het betreft gedeeltelijk een overzichtsartikel en
gedeeltelijk een presentatie van eigen werk. Na
een inseminatie blijkt 90% van de koeien be-
vrucht te zijn. Het afkalfpercentage van een
inseminatie bedraagt echter slechts 55%. Dit
betekent dat sterfte van de vrucht in minstens
75% van de gevallen verantwoordelijk is voor
hel opbreken van koeien. Uit verschillende ex-
perimenten is naar voren gekomen dat deze
sterfte in 75-80% van de gevallen optreedt 8-18
dagen na de bevruchting. Rond de implantatie
sterft 15% af. daarna nog 5-8%.

-ocr page 424-

[)e belangrijkste oor/aak voor het optreden van
vroeg enihryonale sterfte (v.e.s.) /ijn chromo-
soomafwijkingen. V.e.s. is aldus een efficiënt
biologisch systeem om afwijkingen in een vroeg
stadium te elimineren. Het zal duidelijk zijn dat
weinig kan worden gedaan om de/e oor/aak
van v.e.s. te voorkomen.

Of omgevingsinvloeden, zoals de voeding, hoge
temperaturen etc. invloed hebben op ht\' optre-
den van v.e.s. is zeer de vraag. Waarschijnlijk
zijn deze van geringe betekenis. Ook over de rol
van endocriene factoren bij het ontslaan van
v.e.s. zijn de meningen in de literatuur verdeeld.
Progesteron, gevormd door het corpus luteum
(c.1.) is beslist noodzakelijk om een graviditeit te
laten voortbestaan. Het is de vraag of in be-
paalde gevallen er eerst regressie van het c.1.
plaats vindt, waarna het tot v.e.s. komt of dat er
eerst v.e.s. optreedt, waarna het c.1, in regressie
gaat. V,e,s, zou in het eerste geval veroorzaakt
worden door een gebrek aan progesteron. The-
rapeutisch zouden hier mogelijkheden liggen
om v,e,s, te voorkomen. Hetzij door extra pro-
gesteron toe te dienen, hetzij door het toedienen
van HCG halverwege de cyclus het c,l, te stimu-
leren, Schrijvers hebben in een vierjarig experi-
ment de invloed van progesteron toediening op
het drachtig worden onderzocht. Hun conclusie
is dat dit het drachtigheidspercentage niet heeft
verbeterd. Ook toediening van HCG leidde niet
tot hogere drachtigheidspercentages. Het is dus
momenteel nog niet mogelijk v,e,s, gedeeltelijk
te voorkomen,

A. de Kndf.

Varken

Subcutaan oedeem bij pasgeboren biggen

Coussemenl. W., Ducatelle, R., and lloorens,
.1,; Subcutaneous oedema in neonatal pigs.
Vlaams Diergeneeskd. Tijdschr.. ,52, (3).
209-219. (I9H5).

De mogelijke oorzaken van oedcembiggen zijn
multiple. Zowel virale, bacteriële, nutritioneie
als genetische factoren kunnen oorzaak zijn van
subcutaan oedeem hij pasgeboren biggen. De
situatie in België wordt vergeleken met litera-
tuurgegevens, In de periode 1971-1982 werd
sectie gedaan op 640 pasgeboren biggen. Van de-
ze biggen vertoonden S.\'? subcutaan oedeem; hij
28 dieren was het oedeem zeer uitgebreid, bij
2.i dieren was hel gelokaliseerd aan de achter-
hand, In meer dan de helft van de gevallen
werd leverdegeneratie of -vervetting vastge-
steld, Bij 1,3 gevallen werden de schildklieren
histologisch onderzocht; slechts in 2 gevallen
werd een afwijking vastgesteld. Bij ruim de helft
van de onderzochte biggen was het geboorte-
gewicht te laag. De meeste gevallen kwamen
in de winter voor. De sterfte per loom va-
rieerde van 30 tot 70%,

Cieslachtsverschillen werden niet waargenomen,
evenmin een erfelijke invloed van bepaalde be-
ren, Ook was er geen verschil tussen biggen van
primipare en multipare zeugen en ook niet
tussen de biggen die het eerst of het laatst
geboren werden. Op 5 bedrijven werden de
oedeembiggen hematologsich onderzocht. De
waarden van Na. K. Cl, Mg, P. alkalische
fosfatase, CPK, LDH, SGOT, ureum en bili-
rubine waren normaal. Als voornaamste oor-
zaken \\an oedeem worden beschouwd: hypo-
proteinaemie, verhoging van decapillairhydro-
statische druk. obstructie van lymphevaten.
pathologische veranderingen in het interstitium
en veranderingen inde vaatwandpermeabiliteit.
Slechts in één geval kon een uitgesproken
hypoproteinaemie worden vastgesteld. Een ver-
hoging van de capillair hydrostatische druk kon
niet worden aangetoond. Een obstructie van
de lymphevaten werd niet onderzocht. Naar
pathologische veranderingen in het interstitium
en stoornissen in de permeabiliteit van de vaat-
wand werd een nader onderzoek ingesteld,
evenwel met een negatief resultaat. Er dient
verder onderzoek gedaan te worden naar de
oorzaak van deze ziekte,

H. Span.

Puerperale problemen op een Deens bedrijf

Halgaard. Christian: Epidemiologie Factors in
Puerperal Disease of Sow,
Nord. Vel. Med..
.35, 161-174. (1983).

Gedurende een tweetal jaren werd op een
gesloten bedrijf met ongeveer 350 zeugen van
meerdere rassen en kruisingen, waarop modern
management gevoerd werd, waarnemingen ver-
richt naar het voorkomen van puerperale klach-
ten, Dc schrijver meent twee duidelijk om-
schreven ziektebeelden te moeten onderschei-
den. te weten: kraamkoorts (\'milkfever") en
mastitis, de veel gebezigde aanduiding MMA-
complex wordt door hem van de hand ge-
wezen. In een literatuuroverzicht (voornamelijk
Scandinavische bronnen) worden factoren, die
tot het ontstaan van de puerperale problemen
kunnen leiden (zoals bacteriële agentia pri-
mair of secundair optredend —, voerpatroon
en voersamenstelling, lengte van de dracht,
toomgrootte. pariteit, mogelijkheid van uit-
loop, staltemperatuur) en de frequenties van
voorkomen van de klachten vermeld (3 tot 25%),
Zijn bronnen zijn het erover eens. dat na-
\\uilen geen strikt symptoom is voor metritis.

-ocr page 425-

Op het onderhavige bedrijf werd de diagnose
gesteld door de veehouder in casu liraamkoorts
bij verminderde voer- en wateropname, meer
dan \'normale\' uitvloeiing, een temperatuur van
hoger dan 39.3 en lager dan 40° C in combi-
natie met onrustige en hongerige biggen; voor
de diagnose mastitis was de waarneming nood-
zakelijk van rode. harde, warme klierpakketten
en een temperatuur van boven de 40° C. Op
een totaal van 1360 geboorten werd 400 maal
een behandeling ingesteld. 308 op grond van de
verdenkingen kraamkoorts en 92 met het oog
op een mogelijke mastitis.
In het algemeen traden de problemen binnen
36 uur p.p. op. Seizoensinvloed en lengte van
de dracht hadden geen significante invloed
op het voorkomen van de beide klachten. De
toomgrootte speelde alleen voor mastitis een
rol. Wat de pariteit aangaat; mastitiden namen
toe bij de 3e en 4e worp, daarna daalde de
frequentie; de kraamkoorts trad frequenter
op bij lagere pariteit.
r.5e indruk bestond dat,
naarmate meer GY-bloed ingefokt was, het
risico voor de klachten toenam. Een beschou-
wing van de gevolgen voor de biggen; géén
invloed op longklachten, wel meer diarree in
de zoogperiode. voorts voornamelijk bij de
tnastitiden een verhoogde uitval onder de big-
gen. De invloeden werkten niet door tot na hel
spenen. Tenslotte bleek, dat zeugen die deze
stoornissen ondergaan, sneller vervangen wer-
den door \'normale\' zeugen.
Hoewel nadrukkelijk vermeld wordt, dat het
gaat om twee aparte ziekteheelden, wordt ge-
suggereerd. dat de kraamkoorts mastitis kan
inleiden; een algemeen pakket preventieve
maatregelen zou beide ziektebeelden moeten
trachten te voorkomen. Gesuggereerd wordt,
dat een onderzoek naar de invloed van de
beer op het verloop van het ptierperiuni zinvol
zou zijn.

/■\'. H\'. van Schie.

Microflora van organen. I. Invloed van
koelen, bevriezen en ontdooien

Hanna. M. O., Smith. G. C., Savell, .1. W..
McKeith, K. K. and Vanderzant, C.; Microbial
flora of livers, kidneys and hearts from beef,
pork and lamb; Effects of refrigeration, freezing
and thawing.
J. Food Pro!.. 45, 63-73. (1982).

Aangezien de microbiologische kwaliteit van
organen van belang is voor de amerikaanse ex-
port naar Europa, onderzochten de auteurs de
invloed van koelen, bevriezen en ontdooien op
de tnicroflora en de pH van levers, nieren en
harten van runderen, varkens en lammeren.
Aerobe kiemgetallen van deze organen waren
direct na het slachten bijna steeds <10\'\' en vaak
<I0\' per cm-. De verschillen tussen de kiemge-
tallen van verschillende plaatsen van hetzelfde
orgaan waren niet significant.
(Enterobacteriaceae-kiemgetallen werden niet
bij het onderzoek betrokken;
Ref.).
Na opslag gedurende 1, 3 of 5 dagen bij -f 2°C
verschilden de kiemgetallen van de organen van
varkens en lammeren niet significant van die op
dag 0. Daarentegen verschilden de kiemgetallen
van organen van runderen na opslag gedurende
5 dagen bij
-I- 2°C significant van die op dagO. I
en 3.

Tijdens opslag van de organen bij -20°C gedu-
rende 4 dagen veranderden de kiemgetallen niet
significant. Bewaring van verse organen bij
30°C gedurende 6-12 uur vóór de bevriezing
deed de kiemgetallen aanmerkelijk stijgen.
Evenzo stegen de kiemgetallen sterk bij ont-
dooiing van de organen bij 25°C gedurende
24-48 uur.

Hoewel de aanvangsflora van verse organen
sterk varieerde, vormden corynebacteriën en
Micrococcus spp. vaak een belangrijk gedeelte
van de microflora. Na opslag gedurende 5
dagen bij
-I- 2°C traden Pseudomonas spp. fre-
quenter op de voorgrond in monsters lever. Tij-
dens bevriezing (4 dagen bij 20°C) veran-
derde de microflora van orgaanmonsters van
runderen niet sterk, doch in orgaanmonsters
van varkens en lammeren kregen corynebacte-
riën vaak de overhand.

Tijdens gekoelde opslag (5 dagen bij -H 2°C)
veranderde de ph van de organen slechts weinig.

M. P. Sniii.

Microflora van organen. II. Invloed van de
methode van verpakking

Hanna, M. O., Smith, G. C., Savell, .1. W.,
McKeith. K. K. and Vanderzant. C.; Effects of
packaging methods on the tnicrobial flora of
iivers and kidneys from beef or pork.
J. Food
Pro!..
45, 74-8!. (1982).

In dit tweede artikel wordt de in\\loed van de
verpakkingswijze (vaeuumverpakking vz. ver-
pakking in polyvinylchloride (I\'VC) folie) op de
microflora en de pH van runderlevers, runder-
nieren cn varkenslevers beschreven.
Na opslag gedurende 7-14 dagen bij -L 2°C
waren de aerobe kietrigetallen van de vacuum-
verpakte organen bijna steeds veel lager dan die
van vergelijkbare monsters verpakt in PVC
folie. Het verschil werd groter naarmate de
monsters langer werden bewaard. Zelfs na op-
slag gedurende 28 dagen bij 2°C waren de
kiemgetallen van vac u urn verpak te organen in
de meeste gevallen nog steeds lagerdan de kietn-
getallen van vergelijkbare tnonsters, die gedu-
rende 14 dagen bij
-I- 2°C in PVC folie waren
bewaard.

De pH van vacuumverpakte levers en nieren en
van in PVC folie verpakte levers daalde tijdens

-ocr page 426-

de gekoelde opslag. De pH van nieren,
die gedurende 14 dagen bij 2°C in PVC folie
werden bewaard, steeg daarentegen.
In gekoelde vacuumverpakte levers en nieren
predomineerden melkzuurbacteriën (homo- en
heterofermentatieve iactobacillen. Streptococ-
cen,
Leuconostoc spp.), vooral na opslag gedu-
rende 14-28 dagen. In de in PVC folie verpakte
gekoelde organen traden echter vooral gram-
negatieve bacteriën (Pseudomonas, Aerom-
onas, Moraxella-Acinetobacter) meer op de
voorgrond.

M. P. Smil.

International Journal for the Stuciy
of Animal Problems

Het huisdier ten dienste van de puber in een
tehuis met beperkte bewegingsvrijheid

Valiergue, H.: L\'animal familier au service de
Fadolescent dans un foyer de semi-libertè.
Rec.
Méd. Vél.. 534-550. (1982).

De auteur (dierenarts-psychologe) wijdt een ar-
tikel aan haar ervaringen in een gezinsvervan-
gend tehuis in de buurt van Parijs. Het is een
overheidsinstelling waar voornamelijk wets-
overtreders beneden de 16 jaar worden opgeno-
men die een normale intelligentie bezitten.
De jongens en de staf leven in één gemeenschap
waarin men op anti-autoritaire wijze met elkaar
omgaat. De staf hanteert drie principes bij de
begeleiding: (1) De overdosis aandacht: ter
compensatie van het gebrek aan genegenheid
dat de jonge delinquenten vaak hebben ervaren.
(2) De tolerantie: om het de pubers mogelijk te
maken door conflictsituaties heen te gaan, die
onontbeerlijk zijn voor hun ontwikkeling, zon-
der zich in de steek gelaten te voelen. (3) De
discipline: alleen dié regels gelden, die onont-
beerlijk zijn voor het leven in de gemeenschap.
Men streeft ernaar de jongens een \'opening naar
de buitenwereld" te geven en hen te begeleiden
met socio- en psychotherapie.
In het tehuis verblijven een twintigtal jongens
die ongeveer 3 honden, 6 of 7 katten en een
aantal hamsters en konijnen verzorgen.

Als voordelen van het gebruik van dieren bij de
psychotherapie worden genoemd: (a) De jon-
gens leren verantwoordelijkheid dragen want zij
moeten hun dieren voeden, verzorgen en ande-
ren er niet mee hinderen, (b) De dieren hebben
een tolerantiedrempel voor plagerijen en lichte
agressie, maar breken niel met jongeren die hen
mishandelen, integendeel, ze leren de jongens
zich zo te gedragen dat een voor beide aange-
name relatie wordt ontwikkeld, (c) Dejongeren
zien het dier niet alleen als object, maar vooral
ook als subject, zodat een uitwisseling van gene-
genheid mogelijk wordt. Dat juist hebben de
jongens in vroegere levensfasen gemist en was
de oorzaak van het ontstaan van een meer of
minder sterk gestoord gevoelsleven. Het herstel
daarvan wordt door de omgang met dieren be-
vorderd en kan worden afgemeten aan het ver-
dwijnen van criminele symptomen, (d) Dieren
lijken dus, in bepaalde gevallen, geschikt voor
hel opbouwen van een relatie. Deze relatie kan
helpen bij het hervinden van vertrouwen en van
de moed om genegenheid te tonen: beide voor-
waarde voor het opbouwen van vriendschappe-
lijke relaties met mensen, (e) De dieren voldoen
niet aan al hun nukken, zodat de jongens leren
weigeringen te aanvaarden zonder het als totaal
vernietigend te ervaren. Een proces dat wordt
versterkt doordat eigen gevoelens op het dier
worden geprojecteerd en daardoor beter tot het
bewustzijn doordringen (een dier heeft begrip

nodig.....). (f) Door het spel met dieren leren de

jongens zich beter uit te drukken, in woord
zowel als gebaar, hetgeen bijdraagt aan grotere
vaardigheid in het communiceren met mensen.

Door de auteur worden ook een aantal nadelen
van het gebruik van dieren genoemd: (a) Pro-
blemen van hygiënische aard. (b) Ondanks het
strenge toezicht kunnen de dieren bloot staan
aan agressie en mishandeling.

Als theoretische basis voor het positieve effect
van het werken metdieren bij de psychotherapie
wordt door de auteur aangenomen dat de jon-
gens het dier gebruiken als tijdelijk object (een
verschijnsel dat het midden houdt tussen toneel-
spelen en projectie, op de grens van objectiviteit
en subjectiviteit). Tijdelijke objecten worden
ook gevonden en gebruikt door goed verzorgde
en zich normaal ontwikkelende zuigelingen in
hun eerste levensjaar. Bij de pubers in het tehuis
is dus blijkbaar sprake van een vergaande re-
gressie (terugkeer naar gedragsvormen uit een
vroeger stadium van ontwikkeling:
Ref.) met
grote therapeutische waarde. Men noemt (in dc
onderhavige psychotherapeutische context:
Ref.) het dier een ervaringsgebied dat neutraal
wordt beleefd en geen twijfel oproept. Dieren
spelen (in dit tehuis) vooral een rol in de begin-
fase van de therapie, want het doel is niet de
jongens aan te moedigen tot een ziekelijke
vlucht in een niet bestaande wereld, maar hen te
leren leven met andere mensen.

B. W. Knol.

-ocr page 427-

BOEKBESPREKING

\'Veterinary Pharmacology and Therapeu-
tics\'

N. H. Booth en L. E. McDonald
(knva Stale University Press. .Ames. Iowa. 5e editie.
1982. ISBN 0-8138-1740-4. f 186.95).
De verschijning van een nieuwe editie van een zo
belangrijk en omvangrijk handboek als het onderha-
vige is voor veterinaire farmacologen, toxicologen en
klinici met farmacotherapeutische belangstelling al-
tijd weer een gebeurtenis. De nieuwste editie bevat
meer dan I 100 pagina\'s tekst, die niet overdadig ver-
lucht zijn met chemische formules, figuren en tabel-
len. Farmacologische handboeken verschijnen tegen-
woordig met een tussenpoos van ongeveer 5 jaar en
dat geldt ook voor "Veterinary Pharmacology and
Therapeutics". In het voorwoord schrijven Booth en
McDonald dat het boek vooral bedoeld is voorstu-
denten in de diergeneeskunde alsook voor praktize-
rende dierenartsen en al diegenen die daadv\\\'erkelijk
betrokken zijn bij het medisch-biologisch gericht on-
derzoek met proefdieren.

Een 15-tal min of meer gespecialiseerde collegae -
allen woonachtig in de USA - hebben aan dit boek
medegewerkt, wat zowel voor- als nadelen oplevert.
Een voordeel is dat recente ontwikkelingen binnen het
vakgebied vermeld worden (zoals bij voorbeeld de
ontdekking en de farmacologische effecten van enke-
phalinen (blz. 276-77) en leucotrienen (blz. 404). Daar
staat tegenover dat de stijl en de kwaliteit van het
geschrevene niet steeds constant zijn. Het boek is
opgebouwd uit 18 secties, die weer onder verdeeld zijn
in vele hoofdstukken (in totaal 66).
In de eerste 2 secties (5 hoofdstukken) worden de
algemene aspecten van de farmacologie en de farma-
cotherapie behandeld waaronder farinaceutische
toedieningsvormen, wijzen van toediening, hel recept
en de diergeneesmiddelen registratie in de USA, Het
merendeel van de overige secties (15) is gericht op de
werkingsmechanismen, effecten en de kinetiek \\an
farmaca alsook doseringsadviezen en mogelijke
neveneffecten en interacties met andere farmaca. Inde
tekst worden steeds literatuurverwijzingen gegeven,
terwijl ieder hoofdstuk wordt afgesloten met een lite-
ratuurlijst, Een sectic (7 hoofdstukken, 1,18 blz,) is
geheel gewijd aan de veterinaire toxicologie, terwijl de
laatste sectie (48 blz,) ingaat op de problematiek van
ongewenste residuen in voedingsmiddelen van dier-
lijke oorsprong.

Lezers uit Europa zullen bemerken dat een aantal
recente maar ook langer bestaande farmaca, die hier
toepassing vinden, niet of nauwelijks genoetnd wor-
den; tuet andere woorden, bet is mijns inziens te veel
op de thuismarkt afgestemd en dat isjatnmer, omdat
het algemeen als handboek ingang heeft gevonden
(Vorige edities werden in diverse talen vertaald). Een
aantal voorbeelden van omissies in dit verband zijn:
brootnfenofos. apramycine, tbiamfenicol, spiramy-
cine, tiamuline, natamycine en andere fungostatische
verbindingen als miconazole, econazole en ketocona-
zole. verder brooinhexine. clenbuterol. bumentanide.
proligcstone, naltrexone, bromocriptine, bursereline.

lluméguine, olaquindox en critnidine. Er blijft ook in
andere opzichten nog wel wat te wensen over. Zo is het
gedeelte over \'chemotherapy of external parasistes\'
vooral toegespitst op de praktische toepassing zonder
veel aandacht te besteden aan de farmacologische en
toxicologische aspecten van deze chemotherapeutica,
In het gedeelte over\'chemotherapy of microbial, fungal
and viral diseases\' missen we niet alleen de groep van
5-nitrothiazol derivaten maar bij voorbeeld ook
MlC-waarden van antibacteriële middelen ten aan-
zien van pathogene microorganismen, hetgeen de far-
macokinetische gegevens moeilijker toepasbaar
maakt. Een ander voorbeeld van kritiek ten aanzien
van hoofdstuk 56 geldt de aandacht die obsolete far-
maca krijgen als tetrachloorkoolstof, hexachloor-
ethaan en hexachlorofeen.

Ook de index - belangrijk bij een naslagwerk - kan
verbeterd worden. Voorbeelden ter illustratie van dit
punt zijn bij voorbeeld domperidone (pag, 598), ben-
zetimide (pag, 601), prolactine (pag, 518) en thiopha-
naat (pag, 809) die niet in de index vermeld worden,
terwijl dit onvolledig gebeurt voor furosemide, apo-
tnorpfine en fenbendazole. Deze opsomming geeft ten
onrechte de indruk dat er ten aanzien van dit boek
meer te bekritiseren dan te prijzen valt, In zekere zin is
het niet eerlijk de onvolmaaktheden extra te be-
lichten, Anderzijds is het zinvol ze te vermelden omdat
de schrijvers te kennen geven gesignaleerde omissies
bij een volgende druk te willen corrigeren. Voor alle
duidelijkheid zij gesteld dal op het gebied van de
veterinaire farmacologie er geen beter boek voorhan-
den is. Voorde vakman is hel dan ook een \'must\'; voor
de prakticus is hel een waardevol naslagwerk waarop
hij zij regelmatig kan terugvallen.

A. S. .!. P. A. M. van Miert.

Einführung in die Versuchstierkunde
Band IV, Das Miniaturschwein

Letichl Gregor Slier.

(VEB Gustav Fischer Verlag Jetta, D.D.R.. 1982. 288
pagina\'s. 98.00 M.)

In dit boekje geven de auteurs (van de Huinbolt Uni-
versiteit Berlijn) een overzicht van de ontwikkelingen
de eigenschappen van een bepaald miniatuur varken,
het Mini - Lewe genaamd.

In hoofdstuk I wordt zeer gecomprimeerd (15 pag.)
een aantal eigenschappen van de navolgende vijf mi-
niatuur rassen besproken: het Minnesota varken, dal
reed in 1949 in hel Hormei Instituut gefokt werd; het
Hanford varken; het Yukatan varken; het Göttinger
varken, dat met een geslachtsrijp lichaamsgewicht
van 35 kg hel kleinste miniatuur varken is: het Mini -
Lewe varken. Het boekje gaal verder geheel over hel
laatst vernoemde ras, aangevuld met data over het
gebruik, in het dierexperiment, van normale produc-
tie varkens,

In het tweede hoofdstuk wordt de opfok, huisvesting
en voeding van het Mini - Lewe uitgebreid beschre-
ven, Dit hoofdstuk bevat vele praktische data, In het
bijzonder wordt aandacht geschonken de opfok van
kiemvrije, gnotobionten en en SPP varkens.

-ocr page 428-

In het derde hoofdstuk wordt een overvloed van bio-
logische parameters van het Mini - Lewe varken gege-
ven, veelal in tabellen samengevat. Het grootste deel
van de gegevens bestaat uit chemische en haematolo-
gische analyse van het bloed. Daarnaast worden para-
meters omtrent ontogenese, morfologie en in het kort
respiratie - thermoregulatie besproken.
Het vierde hoofdstuk behandelt in het kort enige
biotechnische handelingen en anaesthesie gegevens.
Dit deel geeft echter geen extra informatie als welke
uit de in Nederland gangbare handboeken te verkrij-
gen is.

Uitgebreid wordt in hoofdstuk vijf in-gegaan op de
toepassing van het Mini - Lewe als model in het
humane en veterinair medische onderzoek. De au-
teurs geven een overzicht van de voordelen om het
varken als proefdier te gebruiken op een 13 tal onder-
zoeksterreinen. Een groot deel van de gegevens zijn
echter ontleend aan experimenten uitgevoerd met
normale produktie varkens. Er komen geen nieuwe
aspecten naar voren dan men van een omnivoor zon-
der vacht kan verwachten.

Uit de beschrijving komt duidelijk naar voren dat
buiten het voordeel van een klein lichaamsgewicht en
vroege geslachtsrijpheid het mini - varken geen voor-
keur verdient boven het normale produktie varken.
Bij een uitgebreide beschrijving van bestralingsproe-
ven komt dit aspect naar voren. Huidveranderingen
treden bij lage dosis bestraling pas na 12 tot 24 maan-
den op. Bij experimenten van dergelijke lengte kan het
gebruik van deze dieren voordeel bieden. Het jammer
dat de auteurs, afgezien van een korte zinssnede over
genetisch bepaalde huid melanomen, geen aandacht
besteden aan het gebruik van mini-varkens voorselec-
tie op genetisch bepaalde ziekten. Onlangs is beschre-
ven dat er een lijn Yucatan varkens is met een gene-
tisch bepaalde diabetes mellitus. Juist in deze richting
het gebruik van spontaan optredende dierziekten als
model voor humane ziekten, wordt momenteel veel
aandacht besteed.

Het is een overzichtelijk boekje, dat veel informatie
geeft omtrent een bepaalde miniatuur varkensstam.
Het is echter maar voor een zeer beperkte doelgroep
bestemd. Gedacht kan worden aan de bibliotheek van
proefdierkundige centra of onderzoekers die direct bij
het gebruik van mini - varkens betrokken zijn. Voor
aanschaf uit het oogpunt van algemene interesse is dit
boekje te veel gericht op een bepaalde stam en zou ik
het uit dien hoofde niet aanraden.

R. O. M. len Berg.

beim weiblichen

Fertilitats-sförungen
Rind

Grunert und Berchtold
(Paul Parey, Berlin und Hamburg 1982)
Dit boek van ongeveer 500 bladzijden en 466 afbeel-
dingen is bedoeld voorstudenten, praktizerende die-
renartsen en \'Fachtierarzte\'. Het is geschreven door
14 auteurs afkomstig uit 10 verschillende instituten en
klinieken. Het bestrijkt het gehele gebied van de ferti-
liteit en subfertiliteit van het vrouwelijk rund. Het
boek is zeer overzichtelijk ingedeeld. Het heeft een
duidelijke inhoudsopgave en index. De verzorging
van het geheel is uitstekend.

Naast de gebruikelijke hoofdstukken, zoals bijvoor-
beeld ovariële dysfuncties, uterus-aandoeningen, dek-
infecties, abortus etc. zijn er aparte hoodstukken
gewijd aan de hormoontherapie, embryonale
ontwikkelings-stoornissen, eiceltransplantatie, be-
drijfsbegeleiding van de vruchtbaarheid en oestrus-
synchronisatie, Het boek bevat dan ook een schat aan
gegevens.

Het is echter een typisch Duits boek. Zo gaat de
onderverdeling van fysiologische processen en ge-
vondenafwijkingen in veel gevallen bijzonder ver. Het
ovarium wordt bijvoorbeeld in 8 grootte-klassen inge-
deeld (van erwtgroot tot ganzenei-groot). Bepaalde
auteurs hebben getracht alles in een te groot aantal
hokjes in te delen. Opvallen is dat bij de bespreking
van de geschiedenis van de vruchtbaarheid van het
rund het erop lijkt alsof Duitsland het middelpunt van
de wereld was en is.

Naar mijn mening had een aantal hoofdstukken ge-
comprimeerd kunnen worden. Zo staan er in het
hoofdstuk \'Zyklus und Brunststörungen\' nogal wat
herhalingen van het hoofdstuk \'Ovarielle Dysfunkti-
onen\'. Het was beter geweest hier één hoofdstuk van
te maken.

De foto\'s en tekeningen in het boek zijn van goede
kwaliteit. Hinderlijk is dat een aantal kleurenfoto\'s
niet bij de betreffende tekst is afgedrukt, maar op
een plaats waar ze totaal niet thuishoren.
Samenvattend kan worden gesteld dat dit boek voor
zowel de student als de dierenarts zeer veel informatie
bevat. Het dient echter vooral beschouwd en gebruikt
te worden als naslagwerk. Voor gewone studiedoel-
einden zijn de meeste hoofdstukken te uitgebreid. Zo
wordt zelfs bij het probleem \'niet drachtig worden\' de
mogelijke invloed van aardstralen besproken!

A. de Kruif.

BERICHT

Race Track Division
Schedule of Drugs

Refererende aan het kortgeleden door mij
in het
Tiidschrifi voor Diergeneeskunde (pag.
734) besproken boekje\' Race Track Division -
Schedule of Drugs\' kan worden meegedeeld
dat een aantal exemplaren thans is besteld ten
behoeve van hierin geïnteresseerde dieren-
artsen. Hoewel de boekjes gratis worden
uitgegeven, zullen de luchtvracht- en porto-
kosten in rekening worden gebracht. De
hoogte van deze bedragen is nog niet bekend.
Bestellingen kunnen thans reeds schriftelijk
bij mij worden opgegeven:
ProL dr. A. .1. H. Schotman,
p a Kliniek voor Inwendige Ziekten,
Eaculteit der Diergeneeskunde,
Yalelaan 16,
3584 CM Utrecht.

-ocr page 429-

Intervet

introduceert een nieuw vaccin voor katten
een drievoudig vaccin:

NOBr-VAC TRICAT

-ocr page 430-

NOET-VAC TRICAT

nieuw drievoudig vaccin voor h
gevolgen van besmetting met:

feline Rhinotracheïtis-virus (FRV)

feline Calici-virus (FCV)

feline Panleucopenie-virus (FPV)

NOM-VAC TRICAT i

is verkrijgbaar in een verpakking met
5x1 dosis vaccin en 5 fiakons solvens.

Ïïi

;meer

BO\'^i

itian\'

Mede\'

,(vet

"lirand

-ocr page 431-

en beschermt tegen de

NOBT-VAC TRICAT

geeft drievoudige bescherming

Nobi®-vac TRICAT is een nieuw drievoudig vaccin
voor katten, een produkt uit de Intervet research.
Het vaccin bevat levende, verzwakte stannmen van
FRV en FCV èn een geattenueerde parvovirusstam
(feline Panleucopenie-virus, FPV), het beschermt dus
ook tegen feline infektieuze enteritis. Elk van de virus-
stammen is getest, zowel apart als in kombinatie, op
veiligheid en immunogeen vermogen bij jonge katten.

De passieve immuniteit van jonge katten voor FPV,
FRV en FCV is sterk afgenomen op een leeftijd van
9 tot 12 weken. Vaccinatie met Nobi®-vac TRICAT kan
dan aktieve immuniteit opwekken. Voor FPV ontstaan
na één enting snel hoge antilichaamtiters. De immu-
niteit blijft zeer lang bestaan (in de literatuur wordt
gesproken van 4 jaar). Tegen FRV en FCV wordt 2x
vaccineren, met 3-4 weken tussentijd, aanbevolen. De
antilichaamtiters worden dan hoog genoeg om een
goede bescherming te waarborgen.

Het gevriesdroogde vaccin dient direkt voor het
gebruik opgelost te worden door toevoegirg van dé
inhoud van 1 flakon solvens. Het vaccin wordt intra-
musculair of subeutaan toegediend

Cv

Intervet

■ if^..

"M

w

-ocr page 432-

J \' 7

r i r i

;< < 4 <

i r lt

4 4

i

ir\'i k rr-

WH d

\'v i, i i
1 t 7

H

t Hc < i i c \\i

» «i. t w \'<.i \'t i, i i t Cv t

i : "v r 4 j! i t é V t i

4 rfkX.f^ XH

r t k >• r

w

< ï

^ Li

\'i i\\x t i ri f i tï i\' t

hoeft u de oude
nog niet te vergeten.

SA-37 bijvoorbeeld heeft in alle jaren dat
het op de nnarkt is niets aan kwaliteit
ingeboet. Het wordt nog veelvuldig elke
dag gebruikt als hèt effektieve voeder-
supplement voor honden en katten. Het
vult nu al niet minder dan 8 jaar het
voedsel van kleine huisdieren efficient
aan met vitaminen, aminozuren,
mineralen en essentiële vetzuren.
Weliswaar zijn er in de tijd dat SA-37 op
de markt is nieuwere gelijksoortige
middelen verschenen, maar geen betere.

a>

05

Intervet

INTERVET NEDERLAND BV

Postbus 50, 5830 AB Boxmeer

«fHW^rf 4

2 i

ü l

-ocr page 433-

INGEZONDEN

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

Academic practitioner:
To be or not to be\'

■ Will u een goede dierenarts zijn, dan moei u
zelf kunnen nadenken en u niel slechls van
de gedachten van anderen bedienen\'

Vrij naar Paracelsus (1493-1541)

Dat u deze regel leest, wijst erop, dat u sterk
geïnteresseerd bent in het verlenen van een
goede diergeneeskundige verzorging. U demon-
streert een verlangen naar kennis.
Kennis is een
onmisbaar onderdeel van patiëntenzorg van
hoge kwaliteit. Kennis betekent dat men zich
gegevens, die door onderzoek en waarneming
(ervaring) zijn verkregen, eigen heeft gemaakt.
Helaas is de meesten van ons geleerd om zoveel
nadruk te leggen op het verwerven van nieuwe
kennis, dat wij een andere onmisbare compo-
nent van een goede patiëntenzorg hebben ver-
waarloosd:
wijsheid. Wijsheid wordt gevormd
door een combinatie van kennis en oordeel en
hierin is het vermogen gelegen om kennis met
succes toe te passen. Er moet zowel een vol-
doende ruime kennis als een voldoende diep
inzicht zijn om een gedegen klinisch oordeel te
kunnen geven. Ofschoon onmisbaar, zijn feiten
op zichzelf van weinig waarde voor onze patiën-
ten. Ze worden alleen nuttig indien ze gebruikt
kunnen worden om klinische problemen te defi-
niëren en op te lossen. Als wij beschikken over
kennis, maar niet in staat zijn om te begrijpen
ontbreekt het ons aan wijsheid.
Begrijpen houdt in. dat men een duidelijk in-
zicht heeft in de betekenis van iets. Dil kan
wellicht het best worden geïllustreerd door hel
feil. dal wij nu het verschil tussen kennis en
wijsheid begrijpen; wij kunnen onderscheid
maken tussen deze twee.

De verschillen in laken lussen universiteitskli-
nieken en particuliere praktijken leiden nogal
eens tol het misverstand dal het \'op academisch
niveau\' oplossen van problemen fundamenteel
verschilt van hel \'in de praktijk\' oplossen van
problemen. Beziel men dil verschil echter van-
uil de grondslagen van de toepassing van kennis
en hel verwerven van wijsheid en inzicht, dan
blijkt dil een onjuiste voorstelling van zaken te
zijn. Deze onjuiste opvatting blijft niel beperkt
lol hel beroep van dierenarts maar leeft ook bij
artsen, landartsen en anderen, die professioneel
in de gezondheidszorg werkzaam zijn. Uiter-
aard is er een groot verschil lussen de hoeveel-
heid gemakkelijk toegankelijke kennis in een

\' Vrij uit het Engels vertaald.

universiteitskliniek mei een grote staf en die in
een particuliere praklijk, waar soms één of
hoogstens 4 a 5 dierenartsen werkzaam zijn. Bij
hel verwerven van kennis en inzicht, die kunnen
bijdragen lot het behandelen van patiënten in
beide milieus, is er echter geen enkele barrière,
behalve een zelf opgelegde.
Over verschillen tussen het academisch milieu
en de praktijksituatie is van de hand van dr. J.
A. Barondess een redaktioneel artikel \'Enige
beschouwingen over academische geneeskunde\'
verschenen in de
Archives of Iniernal Medicine
1971; 127: 310-311. Ik ben zo vrij geweest deze
boodschap voor ons beroep
O ver te nemen en aan
te passen aangezien het hier om iets fundamen-
teels gaat, dat iedere dierenarts aangaat: hel
onwankelbare beginsel, dal onze handelingen
tol richtsnoer dient, is in de eerste en de laatste
plaats hel welzijn van onze patiënten.
In de afgelopen tien jaar heeft een groot aantal
dierenartsen gekozen voor een beroepsuitoefe-
ning aan een universiteitskliniek; met andere
woorden, zij hebben voor de
academische ge-
neeskunde
gekozen. Voor de meeslen betekent
dit dat hun werkzaamheden, veelal in een volle-
dige betrekking, worden gekenmerkt door een
combinatie van wetenschappelijk onderzoek,
onderwijs en klinische laken.
Een andere mogelijkheid is een beroepsuitoefe-
ning, die in de eerste plaats is gewijd aan de
gezondheidszorg voor een groep patiënten en in
het algemeen niet gepaard gaat met een volle-
dige aanstelling aan een universiteit. Dit aspect
van de diergeneeskunde wordt door dierenart-
sen en studenten aangeduid als een \'niet acade-
mische\' particuliere praklijk.
De vraag rijst ofdil onderscheid terecht is. Hier-
bij gaat het erom wal we onder het academische
verslaan en tevens om de hieruit voortvloeiende
vraag of
alle dierenartsen geen academici die-
nen lezijn. Hel meest verontrustende aspect van
hel hele probleem is misschien wel gelegen in hel
feil, dal veel praktizerende dierenartsen van me-
ning zijn, dat hun verantwoordelijkheden in
wezen pragmatisch van aard zijn en dal hun
bezigheden in de grond van de zaak niel acade-
misch en onwetenschappelijk zijn.
Het al of niet academisch bezig zijn heeft veel
meer le maken met de kwaliteiten en de oriën-
taties van het individu dan met een dienstver-
band aan een veterinaire faculteit. De academi-
cus kan men beschouwen als iemand die zich
bezig houdt met vernieuwend denken op zijn of
haar gebied. Voor de hedendaagse dierenarts
betekent dil de erkenning en de aanvaarding
van de noodzaak om op wetenschappelijke
wijze le denken. lOil geldt evengoed voor de
prakticus als voor de-onderzoeker in een labora-
torium. De geneeskundige wetenschappen heb-
ben. vooral in de afgelopen 15 a 20 jaar een

-ocr page 434-

levendige ontwikkeling doorgemaakt, waarbij
wetenschappelijk denken tot de belangrijkste
taken van alle dierenartsen is gaan behoren.
Betrokkenheid bij de medische wetenschap kan
niet meer uitsluitend een aangelegenheid zijn
van de universitaire klinicus, maar is van funda-
menteel belang geworden voor ons allen, voor
praktici niet minder dan voor hen, die zich op
wetenschappelijk onderzoek richten.
Wetenschap kan niet goed worden gedefinieerd
aan de hand van begrippen als laboratoriumon-
derzoek, het zich verdiepen in bepaalde vakge-
bieden of de toepassing van verschillende tech-
nieken. Wetenschap kan beter worden begrepen
als een wijze van beschouwen, allereerst geken-
merkt door het vertrouwen op verifieerbare ob-
jectieve waarnemingen die reproduceerbaar
moeten kunnen zijn voor een ieder, die hier
moeite voor doet. Wetenschap is het zoeken
naar kennis, wijsheid en inzicht; inzicht in de
eenvoudige componenten van een complex ge-
heel en inzicht in een bepaald verschijnsel in
relatie tot onze verdere kennis.
Het is noodzakelijk, dat wij onze opvatting van
de academische geneeskunde opfrissen en her-
zien en het academische als een kenmerk van
personen gaan opvatten. Alle dierenartsen die-
nen academische denkwijzen na te streven, het
begrip academische prakticus moet worden
aangemoedigd. Met een wetenschappelijke be-
nadering van de problemen en een streven naar
perfectie weet de dierenarts zich door een ware
academische benadering geschraagd bij het tot
uitdrukking brengen van zijn of haar mededo-
gen met het zieke dier in de vorm van professi-
onele bekwaamheid.

Een van de belangrijkste doelstellingen van ons
beroep is om een academische houding bij ons-
zelf en bij onze collega\'s aan te moedigen, aan
te kweken, te bevorderen en te eisen. Hierbij
dienen wij de praktische aspecten niet tot een
minimum te beperken. Onze verbondenheid
met het praktische mag echter niet verkeerd
worden gericht. Een praktische instelling kan
een deugd zijn, mits deze niet wordt gebruikt als
een uitvlucht voor onwetendheid, waarachter
men zich verschuilt.
 Carl A. Oshorne\'

Naschrift

Bovenstaande tekst is mij toegezonden door
collega Osborne met het verzoek om na te gaan
of het geschikt zou zijn voor publikatie in het
Tijdschrifl voor Diergeneeskunde. Collega Os-
borne heeft dit stuk geschreven als een bood-
schap van de voorzitter van de World Small
Animal Veterinary Association en in de vorm
van een \'brief aan de redaktie\'.
Hoewel de (schijnbare) tegenstelling acade-
misch niet-academisch in het spraakgebruik
in de Verenigde Staten meer is ingeburgerd
dan in ons land, is de problematiek ons niet
onbekend. Het leek me dan ook goed dat deze
tekst ruime verspreiding zou krijgen, waartoe ik
het voor publikatie heb aangeboden aan de re-
daktie van het
Tijdschrifl voor Diergenees-
kunde.
Deze heeft mij vervolgens de oorspron-
kelijke Engelse versie en de Nederlandse
vertaling doen toekomen en mij in overweging
gegeven de vertaling te bewerken.
Hierop heb ik de vertaalde tekst wat aangepast
ter bevordering van de leesbaarheid. De bood-
schap van Osborne Barondess als zodanig heb
ik ongemoeid gelaten. Al werkende aan deze
tekst ontstond de onderstaande kanttekening:

Het is interessant om te zien dat deze problema-
tiek ook in de twintiger jaren in de Verenigde
Staten speelde. Destijds is het vooral Flexner
(1) geweest, die het belang vaneen wetenschap-
pelijke benadering bij de uitoefening van de
geneeskunde heeft benadrukt. Hij stelde onder
meer:\'Neithercan - norshould anydistinc-
tion in intellectual attitude be drawn between
investigator and practitioner\',
De laatste jaren vinden er nogal wat veranderin-
gen plaats, die herinneringen oproepen aan de
twintiger en dertiger jaren. Zo valt dan ook een
hernieuwde belangstelling te bespeuren voor
het klinische beslissingsproces. Na jaren van
stormachtige ontwikkelingen op het gebied van
de aanvullende (laboratorium) diagnostiek, is
het besef ontstaan dat nog veel vooruitgang kan
worden geboekt door het klinische beslissings-
proces te verbeteren met behulp van de exacte
wetenschappen. Onder meer de Deense arts
Wulff heeft laten zien hoe de klinicus zich kan
losmaken van de klinische praktijk, beïnvloed
door ideeën cn tradities, en met eenvoudige wis-
kundige methoden (statistiek, kansberekening)
tot rationele beslissingen kan komen, In een
recent \'Editorial\' (2) heeft Wulff de ontwikke-
lingen op het terrein van hetgeen intussen klini-
sche besliskunde wordt genoemd, nog eens kort
samengevat,
 ,4. Rijnherk-

l.riERATUUR

1. Flexner, A.: Medical Education. The MacMillan
Company, New York, 1925,

2, Wulff, H. R,: Current Trends in Clinical Think-
ing,
Ada Med. Scand. I98.T 2I.T 3,

Carl A, Osborne, DVM, PhD, President, World Small Animal Veterinary Association, Professor and
Chairman Department of Small Animal Clinical Sciences College of Veterinary Medicine, University of
Minnesota, St. Paul, Minnesota, U,S,A,

Prof, dr. A. Rijnberk, vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier, Postbus 80154. 3508 TD Utrecht,

-ocr page 435-

CONGRESSEN/CURSUSSEN

Contactdag \'het Spelderholt\'-
Verwerkingssector

Beekbergen, 23 november 1983

flet Centrum voor Onderzoek en Voorlichting voor
de Pluimveehouderij \'het Spelderholt\' organiseert op
woensdag 23 november a.s. een Contactdag voorde
verwerkingssector.

Deze dag wordt gehouden in gebouw A9 van het
Spelderholt te Beekbergen. Aanvang: 09.30 uur.

Programma

09.30 Ontvangst en inschrijving.

10.00 Opening door de directeur van het centrum.

prof. ir. A. A. Jongebreur.

Ochtendzitting: Eindprodukten; voorzitter, Ir. A. R.
Kuit.

1. Ir. Th. G. Uijttenboogaart: Ontwikkeling vaneen
onderzoekmethodiek voor de kwaliteitscontrole van
verder verwerkte pluimveeprodukten.

2. Drs. C. A. Kan: Residuen van zware metalen in
pluimveeprodukten.

3. Dr. ir. R. W. A. W. Mulder: Is eindprodukt-
decontaminatie nodig,

11.30 Pauze, mogelijkheid voor lunch.
Poslerclemonsiralies:

Reiniging en desinfectie pluimveeslachterijen.
Nieuwe etiketteringsregels.
- I.opend onderzoek op \'Het Spelderholt\'.
13.30 Middagzitting: Nieuwe ontwikkelingen; voor-
zitter, dr. ir. R. W. A. W. Mulder.

4. Ir. P. .1. W. ten Have (RAAD, Arnhem): het ver-
voederen van flotatie-slib van pluimveeslachterijen.

5. Ir. C. H. Veerkamp: Methode voor het meten
van rendementen en efficiënties in pluimeeslachte-
rijen.

6. Drs. A. Feberwee (Directie VKA, Ministerie van
Landbouw en Visserij): Kwaliteitsbeleid in de pluim-
veesector.

15.15 Sluiting.

Deelname: Men kan zich telefonisch aanmelden.
Deelname-kosten: f 10,- (inclusief koffie, drankje
en samenvattingen lezingen). De kosten voor de
lunch bedragen eveneens ƒ 10.-. Deze dienen ter
plaatse te worden voldaan.

Congrès National Annuel de la
CNVSPA

Paris - 25, 26, 27 Novembre 1983

Le prochain Congrès National Annual se tiendra à
Paris, les 25, 26 et 27 Novembre, prochains à Sofitel-
Paris, 8 12, rue Louis Armand, 75015 Paris, sur le
thème: \'Les urgences\':

Généralités sur les urgences;
— Urgences ophtalmologiques;
Urgences cardiorespiratoires;
Le traumatisé;

— Les hémorragies en pathologie spontanée et per
opératoire;

Les urgences gastro-intestinales;

— Les urgences urinaires;
Traumatismes de l\'appareil urinaire;
Les urgences métaboliques;

-- Les intoxications.
Pariicipaiion:
I 100 F. pour les Membres.
1400 F. pour les non-Membres.

Information:

CNVSPA, 10, Place Léon-Blum 75011 Paris. Télé-
phone: 379.15.85.

(Programma ligt op het redaktie-secretariaat ter in-
zage).

Discussiemiddag NRLO-TNO/
Contactcommissie Andrologie

Zeist, 7 december 1983

Op woensdag 7 december 1983 organiseert de Con-
tactcommissie Andrologie een discussiemiddag,
waarop de onderwerpen heterospermie, spermato-
zoa-capacitatie en eicelmaturatie aan de orde zullen
komen.

Plaats: Kantine IVO \'Schoonoord\', Driebergseweg

10 D, Zeist.

Programma

14.00 Opening, proL dr. J. Hendrikse (voorzitter

contactcommissie).
14.10 Dr. J. Boender (Instituut voor Veterinaire
Anatomie, R.U. Utrecht):
Capacitatie van
spermatozoa.
14.30 Discussie.

14.40 Dr. Th. A. M. Kruip (Kliniek voor Veteri-
naire Verloskunde, Gynaecologie en K.L,
R.U. Utrecht):
Eieelmaturalie in vivo en in
vitro.
15.00 Discussie.
15.10 Pauze.

15.20 Drs. .1. Uwland (Vereniging voor K.L Zuid-
West Nederland):
Mogelijkheden van hetero-
spermie.
15.40 Discussie.
15.50 Algemene discussie.
16.00 Sluiting.

Belangstellenden zijn hartelijk welkom.

Cursus Sensorische Analyse,
Instituut CIVO-AnalyseTNO

Gezien de grote belangstelling voor de nu in totaal
negen in sensorische analyse gegeven cursussen, zal
ook in 1984 een cursus worden georganiseerd doorhet
Instituut CIVO-AnalyseTNO te Zeist en het Psycho-
logisch laboratorium der Rijksuniversiteit te Utrecht.
De cursus wordt gegeven in het TNO-complex te Zeist
in tien wekelijkse bijeenkomsten op woensdagen van
circa 9.45 uur tot circa 16.15 uur, beginnende 29
februari en eindigende op 16 mei 1984. Op woensdag 7
maart en 25 april is er geen cursus.
Het minimum aantal deelnemers bedraagt 20. het
maximum aantal is 25.

-ocr page 436-

Het programma omvat de volgende onderdelen;
I. sensorische meetmethoden; 2. selectie, trainingen
motivatie; 3. statistiek; 4. werking van de zintuigen; 5.
organisatie van het sensorische onderzoek; 6. prefe-
rentie en acceptatie-onderzoek.

De statistiek zal voorafgaande aan de eigenlijke cur-
sus in een viertal middagbijeenkomsten (7, 9, 14 en 16
februari) worden behandeld. Deze bijeenkomsten zul-
len ook in het TNO-Complex te Zeist plaats vinden.
Tijdens de cursus zal er ruim gelegenheid bestaan
voor praktische oefening, discussies en verduidelij-
king van theoretische inzichten. De kosten voor de
eigenlijke cursus bedragen/ 1360,—(exclusief BTW)
met inbegrip van verblijfkosten; voorde bijeenkom-
sten betreffende de statistiek zijn deze /\' 240,— (exclu-
sief BTW).

Inschrijving geschiedt in volgorde van aanmelding.
De facultatieve cursus statistiek zal worden gegeven
in het TNO-complex te Zeist en bestaat uit vier
bijeenkomsten op dinsdag- en donderdagmiddag van
13.00 uur tot 17.00 uur, respectievelijk op 7, 9, 14 en
16 februari 1984.

Nadere informatie en aanmeldingsformulieren zijn te
verkrijgen bij de heer L. J. van Gemert (Instituut
CIVO-Analyse TNO, Utrechtseweg 48, Postbus 360,
3700 AJ Zeist, tel. 03404-52244, toestel 254).

19th International Symposion on
the History of Veterinary Medicine
Pula (Yugoslavia), May 30-June 3, 1984

The World-Association for the History of Veterinary
Medicine and the Section History of Veterinary Me-
dicine of the German Veterinary Association (Deut-
sche Veterinärmedizinische Gesellschaft) arrange
their 19th International Symposion on the History of
Veterinary Medicine from May 30th till June 3rd,
1984, in Pula (Yugoslavia).

All interested people - also non-veterinarians - are
cordially invited to take part. Those who have not yet
joined these meetings will please contact the secretary\'s
office of the World-Association for the History of
Veterinary Medicine; Tierärztliche Hochschule Han-
nover, Bischofsholer Damm 15, D-3000 Hannover I
(Federal Republic of Germany), Tel. (051 I) 856 503,
Telex 922304 tiho d. The Symposium material will be
sen out well-timed. If desired an application form for
membership of the World-Association will be sent.
Lectures for the main theme \'Influences of Veterinary
Medicine on Human Medicine\' and for free times,
which will not be estimated different for the purposes
of the Symposion, can be announced compulsory to
secretary\'s office on December 31st, 1983, at the latest
by giving the theme in the language of the lecture, and
in English.

Between 10 tot 30 minutes will be available to each
lecturer. Announcing the lecture, it\'s duration should
be mentioned. Official languages are English, French,
German, Spanish and the official languages of Yugo-
slavia.

Xlllth World Congres on
Diseases of Cattle

Durban, South Africa, September 17-21,
1984

Second Announcemeni and call for papers

All those collaegues interested in presenting papers
during Buiatrics Congress \'84 are cordially invited to
submit abstracts of their intended presentations. The
abstract should be no longer than 300 words, type-
written in English, and submitted to reach the Chair-
man of the Scientific Programme Committee at the
address given below
before January 31. 1984. The full
list of proposed topics for Buiatrics Congress \'84 is set
out below.

Topics:

1. Diseases of Ruminants, domestic and wild, and
their global importance to the Cattle Industry.
Emphasis will be placed on; Foot and Mouth disease;
Blue Tongue; Rift Valley Fever.

2. Herd Health programmes under intensive and
.semi-extensive conditions. The following categories
will be highlighted; Advances in the use of computer
programmes; Herd reproduction control; Mastitis
control; Immunisation in herd health programmes;
dairy and beeL

3. New concepts in the control of internal and e.xier-
nal
parasites. Emphasis will be placed on; Biological
and chemical control; Immunological control; Tick-
borne diseases; Heartwater, Babesiosis, Anaplasmo-
sis, T heilleriosis; New concepts in their control.

4. Bovine nutrition \'Nutrition and Disease\'. The el-
fect of inadequate or inappropriate nutrition in cau-
sing disease; The role of disease on modyfying nutri-
tion.

5. toxicology in bovine practice; The role of plant
toxins; I he role of pesticides and insecticides; \'1 he
role ot mycotoxins.

6. Bovine Surgery; Practical aspects of anaesthesia;
Advances in genital surgery.

7. Reproduction: Emphasis will be placed on peri-
partum problems; Optimal management of the dry
cow; Post partuin problems; complications of involu-
tion; cystic ovarian degeneration, non-specific infec-
tions.

8. Embryo transfer in the bovine; Embryo recovery;
Embryo transfer; Embryo preservation; Disease
transmission; is this a problem in practice (?).
Papers should be aimed at bringing embryo transfer
into perspective.

9. Game ranching in conjunction with bovine; Pos-
sible disease transmission; Translocation stress syn-
drome.

-ocr page 437-

10. General: Veterinary medicine and the individual
animal: clinical communications.
Owing to numerous requests it has been agreed to
extend the deadline for the submission of abstracts
imiil Januarv Jl. 1984. Abstracts submitted thus far
provide exciting new information inall the topicareas
which will be of value to practitioner and research
worker alike.

Areas with particularly stimulating abstracts thus far
are:

Topic J: New concepts in the control of internal and
external parasites

7\'pc)ic 7. Reproduction: peripartum problems

Topic 8: Embryo transfer

Topic 2: Herd health programmes.

We are organising two workshops on:

a) Selected topics in neuropathology of ruminants
in Southern Africa and

b) Parafilaria in cattle.

This promises to be a congress no veterinarian invol-
ved in cattle practice or research programmes can
afford to miss. Share your findings too - submit an
abstract now.

All abstracts should be sent to prof R. 1. Coubrough,
Chairman. Scientific Programme Committee, P.O.
Box 35333, Northcliff 2115, Republic of South Af-
rica.

Inlichiingen zijn op het redaktie-secretariaat ver-
krijgbaar.

Cursus Medische Mycologie 1984

Van 19 maart t m 6 april 1984 /al In het Centraalbu-
reau voor Schimmelcultures te Baarn weer een cursus
Medische Mycologie worden gegeven.
Voor deelname is enige praktische ervaring op het
gebied van de inicrobiologie gewenst.
Belangstellenden worden verzocht zich voor nadere
inlichtingen schriftelijk te wenden tot bovengenoemd
laboratorium, afd. Medische Mycologie, Postbus
273, 3740 AG Baarn.

1984 Meeting of the European
Teratology Society
Veldhoven, September 5-7,1984

1 he twelfth annual meeting of the European Tera-
tology Society will be held from September 5 to
September 7, 1984 at Koningshof in Veldhoven,
the Netherlands.

Four sytnposia (Clinical Teratology; Congenital Dis-
orders of the Nervous System; Developmental Bio-
logy and teratology; Registration and Guidelines)
are on the program besides workshops and the usual
poster sessions and free communications.
The abstracts will be published in
Teraiologv.
Additional information, abstracts and hotel reser-
vation forms are available from: The Conference
Secretariat. Ms. M. P. Steeman. National Institute
of Public Health. P.O. Box I. 3720 BA Bilthoven.
the Netherlands.

British Veterinary Association
Annual Congresses
Stirling, 5-9 September 1984 and
Exeter 12-15 September 1985

The British Veterinary Association would be
delighted to welcome any member of the Royal
Netherlands Veterinary Association to its next
Annual Congress to be held at the University of
Stirling, Scotland.

September 1984

British Veterinary Association Annual Congress,
September 5-9, 1984. The University of Stirling
Scotland. For further information please contact the
Congress Secretary. Btitish Veterinary Association.
7 Mansfield Street. London WIM OAT, England.

September 1985

British Veterinary Association Annual Congress,
September 12-15, 1985. The University of Exeter,
England. For further information please contact the
Congress Secretary, British Veterinary Association,
7 Mansfield Street, London WIM OAT, England.

10th World Congress of the World
Small Animal Veterinary
Association

Tokyo, Japan, November 8-10, 1985

The lOth World Congress of the World Small Animal
Veterinary Association will be held in Tokyo from
8th to 10th of November, 1985.
The 1985 World Congress will also coincide with the
15th annual meeting of the Japan Small Animal
Veterinary Association.

\'1 he congress is sponsored by Japan Small Animal
Veterinary Association, under the patronage of the
World Small Animal Veterinary Association.

General information

Scheduled dates

Thursday, November 7, 1985 Registration.
Friday, November 8, to Sunday, November 10, 1985
Opening Ceremony, Scientific Sessions, Exhibitions,
Social Activities, Banquet and Closing Ceremony.
Venue

Keio Plaza Inter-Continental Hotel, 2-1, Nishishin-
juku 2-chome. Shinjuku-ku, Tokyo 160, Japan
Phone 03-.344-0111.
Language

English and Japanese (Simultaneous interpretation
will be provided).

Secretariat: 10th World Congress of W.S.A.V.A.,
c.
0 Japan Small Animal Veterinary Association,
Room 2357 West, Shin-Ayoama Bldg.. 1-1. Minami-
Aoyama l-chome. Minato-ku, Tokyo 107, Japan.

-ocr page 438-

Rijksdienst voor de Keuring van
Vee en Vlees ingesteld

OP 19 september jl. is de Rijksdienst voor de
Keuring van Vee en Vlees (R.V.V.) ingesteld
door de Minister van Landbouw en Visserij.
Deze nieuwe dienst gaat geleidelijk een aantal
uitvoerende taken verrichten die zijn verdeeld
over verschillende wetten, nl. de Veewet, de
Vleeskeuringswet, de Landbouwwet en de
Landbouwkwaliteitswet. Daarnaast kunnen de
R.V.V. nog andere taken worden opgedragen
door de Minister van Landbouw en Visserij,
of door de Minister van Landbouw en Visserij
en die van Welzijn, Volksgezondheid en Cul-
tuur gezamenlijk.

Keuring van gemeente naar Rijk

Een belangrijke taak zal de uitvoering van de
vleeskeuring zijn, die nu wordt verricht door de
gemeentelijke keuringsdiensten.
Een aantal gemeenten heeft reeds te kennen
gegeven hun keuringsdienst te willen over-
dragen aan het Rijk. Om dit op korte termijn
mogelijk te maken, is vooruitlopend op een
grondige wijziging van de Vleeskeuringswet een
tussentijdse wijziging in voorbereiding. Na het
in werking treden van deze wetswijziging zal op
basis van vrijwilligheid de vleeskeuring worden
opgedragen aan de rijksdienst, die daar dan
tevens de exportkeuring van vers vlees en
vleesprodukten voor zijn rekening zal nemen.
Ook zal de rijksdienst worden belast met de
invoerkeuring van vlees en vleeswaren (Vlees-
keuringswet) en met de pluimvee(vlees)keuring
zowel voor de export als voor het binnenland
(Landbouwwet), die momenteel plaats vindt
door de Veterinaire Dienst.
Verder ligt het in de bedoeling dat de R.V.V.
zich zal gaan bezighouden met de eisen die via
de Landbouwkwaliteitswet gesteld zullen wor-
den. Daarnaast is voorzien dal de R.V.V.
levens zal worden belast met de import- en
exportkeuring van levende dieren, de certifi-
cering van dierlijke produkten en andere uit-
voerende taken die tol nu toe door de dis-
tricten van de V.D. werden verricht. De Dis-
irictsinspeclies van de V.D. zullen dan ook
worden opgeheven.

MEDEDELINGEN

Organisatie R. V. K.

Aan het hoofd van de R.V.V., die ressorteert
onder het Ministerie van Landbouw en Visserij,
komen een algemeen directeur en 3 adjunct-
directeuren. De directie zal worden bijgestaan
door een aantal vakspecialisten ten behoeve
van de varkenskeuring, de pluimveekeuring,
de rundvee- en overige keuringen en de dier-
lijke produkten.

In het land zal de rijksdienst beslaan uit 15
keuringskringen, waarvan het werkgebied
wordt vastgesteld door de Minister van Land-
bouw en Visserij. In de kringen zal de leiding
liggen bij een kringdirecleur (dierenarts), die
hel management voert over de personeelsleden
(dierenartsen, (cheOkeurmeeslers, opzichters,
laboranten en administratieve krachten). Elke
kring zal beschikken over een eigen labora-
torium. waar het bacteriologisch onderzoek
van slachtdieren zal plaatsvinden alsmede het
antibiotica-onderzoek en het bacteriologisch
hygiëne-onderzoek.

Commissie van advies

Bij de instellingsbeschikking van de R.V.V.
is tevens een commissie van advies ingesteld,
die tot taak heeft de betrokken bewindslieden
te adviseren over het te voeren beleid ten
aanzien van de kwaliteitsbeheersing van de
dierlijke produktie in het algemeen en de functie
van de rijksdienst daarbij in het bijzonder.
De commissie bestaat uit 8 leden, waarvan 4
aangewezen door de Minister van Landbouw
en Visserij en 4 door die van Welzijn, Volks-
gezondheid en Cultuur. Beurtelings zal een
van één van beide kanten aangewezen ambte-
naar optreden als voorzitter van de commissie-
vergadering. Het secretariaat voor de advies-
commissie wordt geleverd door het Ministerie
van Landbouw en Visserij en zal worden ge-
voerd door de directeur R.V.V.

de

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondlieid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 439-

Inventarisatie dierproeven over het
jaar 1982

Evenals in de jaren 1978, 1980 en 1981 heeft de
Veterinaire Hoofdinspectie van de Volksge-
zondheid, die deel uitmaakt van het Staats-
toezicht op de Volksgezondheid, gegevens ver-
zameld over dierproeven gedurende het jaar
1982.

Ondanks het feit dat in 1982 meer instituten,
met name binnen enkele universiteiten, aan de
registratie deelnamen en nu vrijwel alle daar-
voor in aanmerking komende instituten omvat,
is het aantal dierproeven in het afgelopen jaar
opnieuw afgenomen en wel met 25.921. Het
aantal dierproeven bedroeg in 1982 1.422.094.
Sedert het begin van de registratie in 1978 is het
aantal met 10% ofwel 150.440 teruggelopen.
Van de in 1982 voor proeven gebruikte dieren
bestond 85% uit kleine knaagdieren zoals rat-
ten en muizen. Het aantal gebruikte honden en
katten maakt 0.33% van het totaal uit en
bedroeg 5640 dieren. Sinds door de Wet op de
dierproeven beperkingen zijn opgelegd aan het
gebruik van honden en katten is dit gebruik
met 33% gedaald. Volgens de registratiegegevens
werd 93% van de proeven verricht in het belang
van de gezondheid en\'of de voeding van mens
en dier. Voor proeven met betrekking tot cos-
metica werden in 1982 177 dieren gebruikt en
wel 91 ratten en 86 konijnen.
Deze gegevens zijn ontleend aan het jaarverslag
\'Zo doende 1982\' van de Sectie dierproeven
van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid. In dit jaarverslag zijn tevens
enkele discussiestukken opgenomen o.a. over
dierproeven in het wetenschappelijk onderwijs
en het mogelijk gebruik van asieldieren voor
proeven.

Het volledige verslag en eventueel nadere in-
formatie kan worden verkregen bij: De Vete-
rinaire floofdinspectie van de Volksgezond-
heid, Sectie dierproeven. Postbus 439, 2260 AK
Leidschendam. tel. 070-209260 toestel 3374.

Na-enting \'Midden-Brabant\' be-
ëindigd - Beschikking vervoerver-
bod varkens noodentgebied 1983

Eerder dit jaar werd in verband met de es-
calatie in varkenspestuitbraken besloten over te
gaan tot systematische gebiedsenting in \'Mid-
den-Brabant\'. De campagne was verdeeld in een
zgn. startenting, die op 14 april aanving en op
23 april werd afgesloten, en een na-enting die
plaatshad gedurende de opvolgende zes maan-
den. Na \'Midden-Brabant\' werden noodge-
dwongen nog entgebieden vastgesteld in\'Mid-
den-l.imburg\', de \'Gelderse Vallei Veluwe\' en
in de \'Kop van Limburg\', waar de campagne
steeds op identieke wijze was opgebouwd.
Gezien de thans gunstige varkenspestsituatie en
het aflopen van het zes maanden-schema, kon
de entplicht voor \'Midden-Brabant\' op maan-
dag 24 oktober als eerste worden be\'éindigd
en dientengevolge ook de\'Beschikking varkens-
pestmaatregelen april 1983\' zoals sindsdien ge-
wijzigd, worden ingetrokken. Naast een ent-
plicht van varkens hield de beschikking tevens
een vervoerverbod voor fok- en gebruiksvar-
kens in.

Vervoerverbod beperkt

In plaats van de ingetrokken beschikking is
met ingang van 24 oktober gekomen de \'Be-
schikking vervoerverbod varkens noodentge-
bied 1983\'. Hierbij is het vervoerverbod voor
de categorie geënte fok- en gebruiksvarkens
gehandhaafd. Het aangewezen gebied is het
voormalige entgebied \'Midden-Brabant\'.
Van het vervoerverbod kan in bijzondere ge-
vallen door de betrokken Inspecteur-districts-
hoofd van de Veterinaire Dienst ontheffing
worden verleend, waaraan deze tevens voor-
waarden kan verbinden.
Het thans geldende vervoerverbod dat zich
richt op geënte fok- en gebruiksvarkens laat het
transport van ongeënte fok- en gebruiksvar-
kens, alsook dat van geënte en ongeënte slacht-
varkens afkomstig uit het voormalige ent-
gebied, ongemoeid.

Resterende entgebieden

Bij het voortduren van de gunstige situatie,
zal na afloop van de respectievelijke zes maan-
den-schema\'s in de resterende entgebieden —
\'Midden-Limburg\', \'Gelderse Vallei Veluwe\'
en de \'Kop van Limburg\' de werking van de
nieuwe beschikking tot die gebieden worden
uitgebreid.

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 19 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m 15 oktober 1983 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 10 gevallen in 9 gemeenten.

Groningen I geval

Friesland 4 gevallen in 3 gemeenten

Drenthe 1 geval

Overijssel 2 gevallen

Noord-Holland I geval

Zuid-Holland 1 geval

Schurft

Totaal 1 geval in Friesland.

-ocr page 440-

Op 10 juli 1983 overleed zeer plotseling collega
Even de Boer uit Afferden (Gld.). Hij werd op 21
mei 1907 in Hattem (Gld.) geboren, waar zijn
vader, afkomstig uit een Fries boerengeslacht,
onderwijzer was. Later verhuisde het gezin weer
naar Friesland, waardoor De Boer in Joure de
lagere school en in Heerenveen de H.B.S. kon
bezoeken.

In 1926 ging hij naar Utrecht om te studeren aan
de Veeansenijkundige Faculteit, waar hij in 1932
zijn diploma behaalde. Na waarneming in enkele
praktijken werd hij eind 1932 assistent bij prof. dr.
L. de Blieck. In diens instituut deed hij o.a.
onderzoek over neurolymphomatosis gallinaruni en
naar de bestrijding van runderhorzellarven. Ook
bewerkte hij hier zijn dissertatie, waardoor hij op
21 maart 1935 bij De Blieck kon promoveren op
het onderwerp \'Experimenteel onderzoek
betreffende Ascaris lumbricoides van mensch en
varken\'. Van april 1935 tot augustus 1939 was hij
werkzaam op het Openbaar Slachthuis in Utrecht,
waarna hij naar het toenmalige Nederlands-Indië
vertrok om te fungeren ah Hoofd van de afdeling
bereiding en controle van antisera en entstoffen
van het zeer bekende Veeartsenijkundige Instituut
in Buitenzorg. Voor hel testen van de entstoffen,
met name tegen miltvuur en haemorrhagische
septichaemie maakte hij verschillende dienstreizen.
In deze vooroorlogse periode publiceerde De Boer
over typedifferentiaiie van mond- en klauwzeer in
Nederlands-Indië en over de werking van NaOH
oplossing op gramnegatieve en positieve bacteriën.
Enige maanden na het uitbreken van de oorlog in
december 1941 werd hij geïnterneerd.
Direct na de oorlog werd hij naar Zuid-Afrika
(Onderstepoort) gezonden om zich te bekwamen in
de nieuwste methoden van vaccinbereiding. In 1946
keerde hij terug. Niet naar Buitenzorg dat toen
voor Nederlanders nog onveilig was. maar naar
Makassar waar hij onderdak vond in hel Medisch
Streeklaboratoriuin. In 1946 werd het nieuwe
mihvuurvaccin door hem reeds getest in Timor. In
1947 werd hij overgeplaatst naar Buitenzorg
(Bogor) waar hij. na repatriëring van dr.
Kraneveld. hem opvolgde als directeur.
In Bogor brak een goede tijd aan. Het was de tijd
van opbouw, lidmaatschap van de Rotary en
vriendschap met collegae van andere instellingen,
zoals de faculteit. Voor De Boer nog in het
bijzonder een goede lijd vanwege zijn huwelijk op
17 december 1942 \'met de handschoen\' zijn
vertegenwoordiger was zijn vriend en collega wijlen
dr. S. Koopmans met Charlotte (Lot)
Westerhoui. die hij van voor de oorlog kende. Uit
dit huwelijk werden twee zonen geboren. Even in
Bogor en na zijn repatriëring in december 1950.
Klaas in Utrecht. Hij werkte toen aan het
Openhaar Slachthuis aldaar.

In memoriam
Dr. E. DE BOER

In 1951 werd hij keuringsdierenarts, tevens chef
van het laboratorium van het Openhaar Slachthuis
in Rotterdam. Hier trof hem de grote slag. Op 14
maart 1952 overleed plotseling zijn lieve en
charmante vrouw tengevolge van een
hersenbloeding. Gelukkig werd het gezin liefderijk
opgevangen door Gerarda (Genie) Konings.
waarmee hij later trouwde. Behalve de goede zorg
voor de jonge Even en Klaas schonk Genie hem
nog twee kinderen. Gerard en Lot (genoemd naar
zijn eerste vrouw).

In augustus 1955 werd De Boer benoemd tot
directeur van het Openhaar Slachthuis te Den
Haag. Hier werd hij getroffen door een hartinfarct,
waarvan hij gelukkig snel volledig herstelde. Het
directeur.schap in Den Haag verwisselde hij in mei
1961 met dat van directeur van het slachthuis en de
keuringsdienst in Rotterdam. Zowel in Den Haag
als in Rotterdam is hij druk bezig geweest met
plannen voor modernisering en nieuwbouw
Bekend is vooral zijn plan voor een nieuw groot
\'Randstad slachthuis\', dut tot zijn grote
teleurstelling nooit is gerealiseerd. In 1971 ging hij
met pensioen en bleef nog één jaar terwijl hij
reeds naar zijn \'boerderij\' in .A fferden was
vertrokken als adviseui
werkzaam. Bij zijn pensic

koninklijke onderscheiding Officier in de Orde
Oranje Nassau.

In A fferden heeft hij op zijn mooie boerderij zeer
gelukkige jaren gekend met Genie en de kinderen
als zij thuis waren. Hij genoot van de natuur, zijn
huis. zijn geliefde klassieke muziek en zijn
kunstvoorwerpen. Graag was hij ook van tijd tot
tijd de zeer voorkomende gastheer voor zijn

or Rotterdam
uttering verkreeg hij de

-ocr page 441-

vooroorlogse en Indische vrienden en andere
collega\'s.

Even de Boer zal in de herinnering hhjven
voortleven ais een zeer consciëntieus dierenarts met
grote capaciteiten als onderzoeker en organisator.
In het maatschappelijk leven, rustig, niet uitbundig
zijn weg gaande, bepaalde hij zich vooral tol kleine
kringen, zoals zijn gezin en zijn vrienden.
Geheet volgens zijn karakter vond zijn crematie in
stilte plaats.

G. M. VOGELY.
P. HOEKSTRA.

Het XXII WVA-Congres in
Perth, Australië ~ Verslag

Van 21 tot 28 augustus jl. werd in Perth in
Australië het XXIl-Congres van de World
Veterinary Association gehouden. De verre
afstand zal er waarschijnlijk oorzaak van zijn
geweest dat de deelname aan het congres
minder was dan werd verwacht. In totaal
namen ongeveer 2.000 dierenartsen uit de
gehele wereld deel aan het congres,
waaronder 25 uit Nederland.
Een goede organisatie in een modern
\'Entertainment Centre\' in het vriendelijke en
gastvrije Perth stond garant voor een goed
geslaagd congres. Via een uitstekend
verzorgde krant werden de deelnemers
dagelijks op de hoogte gehouden van de
ontwikkelingen rondom het congres.
Verspreid over 5 dagen werden, steeds
verdeeld over vier zittingen, ongeveer 280
mieidingen gehouden waarbij alle disciplines
van de diergeneeskunde aan bod kwamen.
Uittreksels van deze lezingen werden
gebundeld aan de congressisten ter
beschikking gesteld. Belangstellenden kunnen
deze uittreksels desgewenst ter inzage krijgen
via het bureau van de Maatschappij (030-
5101 II).

Tijdens de Algemene Vergadering van de
World Veterinary Association werd dr. Juan
Figueroa uit Peru gekozen lot president van
de W.V.A. als opvolger van prof. R.
Vuillaume en werd de benoeming van prof.
dr. de Cuenca uit Spanje tot secretaris van de
W.V.A. bevestigd.

Onze landgenoot prof. dr. E. H. Kampelmacher
werd gekozen tot vice-president van de W.V.A.
als vertegenwoordiger van de specialisten-
verenigingen. De K.N.M.v.D. wenst prof.

Kampelmacher van harte geluk met deze
verkiezing.

Het volgende W.V.A-congres zal in 1987
gehouden worden in Montreal (Canada).

Groep Geneeskunde van het
Rund en Groep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier

13e Wereld Congres Runderziekten
Durban, 17-21 september 1984

Van 17 t m 21 september 1984 vindt in
Durban, Zuid-Afrika, het 13e Wereldcongres
voor rundveeziekten plaats (zie ook pag. 878).
Tegelijkertijd is er een Symposium voor kleine
huisdieren-praktici.

Door de Groep Geneeskunde van het Rund
wordt getracht de deelname aan deze
congressen te bundelen om te komen tot een
dienstreis voor bijv. een groep Nederlandse
en buitenlandse deelnemers, ten einde de
kosten zo laag mogelijk te houden.
Gedacht wordt — naast het congres — aan
een safari door het Krüger Park en een tocht
door het zuidelijk deel van Zuid-Afrika.
De reis zal in zijn geheel ongeveer 16 dagen
duren en verwacht wordt, dat de kosten —
afhankelijk van het aantal deelnemers —
aanmerkelijk laag gehouden zullen kunnen
worden.

Degenen die langer in Zuid-Afrika wensen te
blijven kunnen dit, zonder bijkomende kosten
ten aanzien van de terugreis, apart regelen.
Diegenen die nadere informatie wensen of
belangstelling hebben, kunnen zich in
verbinding stellen met de Groep Geneeskunde
van het Rund, A. M. van Schaik, tel. 08348-
1343.

VA^CO

Vacatures
veterinairen

Veterinair Advies Centrum
Ontwikkelingssamenwerking

Buitenlandse vacatures

Geneesmiddelenbedrijt zoekt een technisch
manager (Veterinair) t.b.v. Europa. Midden-
Oosten en Afrika.

Murdoch University - Perth - West Australië
Professor in de klinische patholgie
Voor nadere informatie kunt U zich wenden tot het
VACO-Secretariaat. tel. 070-7931.17.

-ocr page 442-

Eisen Klinieken en
Ziekenhuizen

In het Algemeen Bestuur van 28 september
jl. zijn de rapporten Erkenning en
Continuering van de Erkenning van
Klinieken en Ziekenhuizen voor Kleine
Huisdieren aanvaard.
De adviescommissie Eisen Klinieken en
Ziekenhuizen voor Kleine Huisdieren kan
nu worden ingesteld waarna, na het
benoemen van de visitatoren, een aanvang
met de erkenning kan worden gemaakt.
Om een indruk te krijgen welke eisen nu
worden gesteld, hebben wij een architect\'
verzocht aan de hand van een drietal
voorbeelden, le weten een fictief plan; een
nieuwbouw- en een verbouwingsplan, te
laten zien dat met een goede
plattegrondopbouw de lange rij van eisen
economisch en praktisch zijn op te lossen.

Het Bureau

EEN FICTIEF EERSTE VOORBEELD
Gebleken is dat als men zelf aan het
ontwerpen slaat, er door gebrek aan
deskundigheid, vaak een zeer wijdlopige,
oneconomische, saaie plattegrond ontstaat.
Het verdient daarom aanbeveling met uw
architekt hier de nodige aandacht aan te
besteden.

In dit geval is voor de duidelijkheid een
ideale kliniek op papier ontworpen. In de
praktijk zal door de plaatselijke situatie en de
specifieke eisen van de arts, een minder
mathematische oplossing ontstaan. Wij zijn
uitgegaan van een vierkant met de diverse
ruimten gegroepeeerd rond de wacht- en
verkeersruimte. Gedacht is aan een
groepspraktijk van een drietal artsen met een
vaste assistent. Voor de meer gedetailleerde
inrichting verwijzen we naar de adviezen in
de diverse rapporten.

Ten behoeve van de entree is ongeveer een
kwart van de plattegrond een overdekt
buitengebied. Een eventueel \'gat\' in het dak
zorgt hier in combinatie met de zitruimte van
halfhoge muurtjes, voor hel speelse element
en licht van boven. Builen de spreekuren
om kunnen hier de auto\'s overdekt geladen
en gelost worden. Gekozen is voor een
gescheiden entree en uitgang, waarbij de
deuren eventueel elektrisch openend
uitgevoerd kunnen worden. Via het veel tocht
en warmte besparend portaal komen we bij
de balie in de centrale hal. Ook hier weer het
■gat\' in het dak en de zitruimte van halfhoge
muurtjes. Na de nodige administratieve
handelingen kan plaats worden genomen in
de wachtruimte. Er is uitgegaan van een 2-tal
vaste behandelkamers, aan weerszijde van de
balie gesitueerd. Indien gewenst kan
assistentie aan een van de artsen worden
verleend. De rechtse behandelkamer heeft een
aparte ruimte voor het maken van
röntgenfoto\'s en voor oogonderzoek annex
doka. Apotheek en laboratoriumruimte
liggen nabij de linkse behandelkamer,
onderlinge relatie van al deze ruimte\'s is
mogelijk.

Een derde behandelkamer kan buiten de
spreekuren om tevens als voorbereidings-
ruimte dienen en is voorzien van
accommodatie voor verzorging van het
instrumentarium en het wassen van de
patiënten, en gelegen naast de operatiekamer.
Nabij de uitgang zijn een toilet met
voorruimte plus een technische ruimte, ten
behoeve van cv en ww installatie gesitueerd.
In deze hoek bevindt zich ook het
hospitaaltje met de verblijven van de
patiënten, voedselvoorbereiding en een
buitendeur naar de overdekte uitlaatruimte
en de buitenberging met diepvriezer ten
behoeve van de kadavers.
Bij de entree is nog een ruimte voor de artsen
gereserveerd, van waaruit zicht mogelijk is op\'
entree en wachtruimte. Hier is ook een
koffiekeukentje en kunnen \'s morgens de
taken worden verdeeld.
De ervaring heeft geleerd dat elke arts weer
zijn eigen inzichten heeft cn dit altijd weer
leidt tot unieke oplossingen. De in dit
voorbeeld gebezigde plattegrond is op een
stramien van 1,20 m opgebouwd en beslaat alles
bij elkaar ± 200 m^. In de praktijk kunnen de
diverse ruimte\'s soms aanzienlijk kleiner,
hoewel opgemerkt dient te worden dat de
oppervlakten in de rapporten minima zijn en
er in de praktijk vaak te krap wordt
gebouwd.

De volgende keer zullen we zien dat door de
situatie gedwongen, men vaak tot zeer
verrassende oplossingen komt. Ook willen we
dan enigszins ingaan op materiaalkeuze, de
technische installaties en de financiële
consequenties.

De heer Ch. N. Schood, HBO BNA, Buitendijk 102, 4273 GE Hank.

-ocr page 443-

.3,00^ ^_____ J,60

RENVOOI

(De nummering in de plattegrond verwijst in principe naar die van het rapport Erkenning en Continuering van
de Erkenning van Klinieken voor Kleine Hui.sdieren)

buitenberging met diepvriezer ten
behoeve van kadavers
-X toegang (overdekt)
-y uitgang
-z tochtportaal

-x buitenwachtruimte (overdekt, tevens

bevoorrading artsenauto\'s)
-y wachtrutmte
-z circulatieruimte

-X patiëntenregistratie; receptiefaeiliteiten
-y uitgifte medicijnen
behandelkamer
apotheek
laboratorium
-X röntgendiagnostiek en oogonderzoek
-y donkere kamer

1.4

1.5

8.1
8.2
9
10
11.1
11.2
1 1.3
11.4
1

S 2.1

4

5

6
7

operatiekamer
voorbereidingsruimte
verzorging instrumentarium
recovery

patiëntenverblijven
voedsel voorbereiding
patiêntenbad

uitlaatruimte (gedeeltelijk overdekt)
-X artsenkamer
-y bibliotheek
-z koffiekeuken
voorruimte
toilet

technische ruimte ten behoeve van ev-
en
ww installatie (werkkast)

-ocr page 444-

Welke vergaderingen en
besprekingen waren er?

Van het bureau

Juni 198J

1 Algemeen Bestuur

2 Stichting Gezondheidszorg voor Dieren -
Afdeling Pluimvee

7 Tarievencommissie

8 Commissie Begeleiding Varkensbedrijven
Werkgroep Wrakke Dieren

9 Bestuur Stichting Gezondheidszorg voor Dieren
Ereraad

13 Werkgroep Structurering Veterinaire
Verzorging Gezelschapsdieren

14 Adviescommissie K.V.V.
Ereraad

15 Hoofdbestuur

16 Nationaal Comité F.V.E.

21 Begeleidingscommissie Vleeskalverenbedrijven

22 Registratiecommissie

Commissie Begeleiding Rundveebedrijven

23 Congrescommissie 1983

24 Commissie P.A.O. Veterinaire Volksgezondheid

Ju/i 1983

5 Commissie Begeleiding Varkensbedrijven
Voorbereidingscommissie P.A.O.-
Diergeneeskunde

6 Hoofdbestuur

12 Adviescommissie K.V.V.

13 Overleg Hoofdbestuur - Groep Praktici Grote
Huisdieren

26 Commissie Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren

27 Overleg Hoofdbestuur - Groepen van de
K.N.M.v.D.

28 Ereraad

Augustus 1983

4 Stichting Gezondheidszorg voor Dieren -
Afdeling Pluimvee

10 Hoofdbestuur

16 Stichting Gezondheidszorg voor Dieren -
■Afdeling Pluimvee
Hoofdredaktie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde

I 7 Commissie Structurering Veterinaire Verzorging
Gezelschapsdieren

18 Bestuur Stichting Gezondheidszorg voor Dieren

22 Congrescommissie 1983

23 -laarlijkse bijeenkomst secretarissen Groepen en
Afdelingen i.v.m. Algemene Vergadering

24 Pensioenfonds voor Dierenartsen
Commissie Begeleiding Varkensbedrijven

25 College van Directeuren van
Gezondheidsdiensten
Commissie Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren

30 Commissie Begeleiding Rundveebedrijven

31 Hoofdbestuur

(wordt vervolgd in de volgende aflevering)

Mond- en Klauwzeerenting
1983-1984

Op dit moment is er nog overleg gaande
over de opzet van de enting, waarbij ook de
entingsperiode ter discussie staat. Uitgaande
van het feit, dat er in elk geval een
entperiode komt, volgen hieronder enkele
mededelingen over de assistentieregeling.
Zoals reeds eerder is medegedeeld in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, zal er in de
komende entperiode
geen gebruik worden
gemaakt van studenten-assistentie.
Dit betekent, dat de praktizerende dierenartsen
óf de enting zelf moeten uitvoeren, óf de
assistentie kunnen inroepen van beschikbare
afgestudeerde dierenartsen.
Hoewel er een groot aantal dierenartsen
voor assistentie beschikbaar is, is het
belangrijk voor het waarnemingsbureau (Inge
van den Biezenbos of Ageeth Koning)
tijdig
op de hoogte gesteld te worden voor
benodigde assistentie. Het
waarnemingsbureau kan dan een planning
maken, waar zoveel mogelijk aan alle
aanvragen om assistentie kan worden
voldaan op het moment, dat de prakticus dit
wenst.

Samenvattend komen we dan tot de volgende
werkwijze:

1. De prakticus die assistentie nodig heeft
tijdens de komende entperiode tegen
MK.Z geeft dit zo mogelijk vóór

I december 1983 door aan het
waarnemingsbureau.

2. Prakticus geeft door hoeveel dagen
assistentie hij nodig heeft en eventuele
wensen, zoals bijv. dc periode waarin, etc.

3. Bij het inschakelen van andere dan
dierenartsen, is de enting ongeldig en zijn
zowel prakticus als assistent in
overtreding.

4. Voor nadere vragen kunt u zich wenden
tot T. W. te Giffel.

-ocr page 445-

Symposium

Diergeneesmiddelenwet

Het verslag van het Symposium
Diergeneesmiddelenwet, gehouden op 30
november 1982 in het Jaarbeurscongres-
centrum te Utrecht (georganiseerd door de
Groep Dierenartsen in het Bedrijfsleven) en
het verslag van het Symposium
Vleeskalveren, gehouden op 13 oktober
1983 in het Congrescentrum \'De Reehorst\'
te Ede zijn te bestellen.
U kunt het verslag van het Symposium
Diergeneesmiddelenwet bestellen door
overmaking van ƒ 12.50 (inclusief porto-
kosten) op gironummer 51 16 06 van de
K.N.M.v.D.. onder vermelding van
\'Symposium Diergeneesmiddelenwet\'.
Het verslag van het Symposium
Vleeskalveren is eveneens te bestellen door
overmaking van ƒ 12.50 (inclusief porto-
kosten) op bovengenoemd gironummer,
maar dan onder vermelding van
\'Svmposium Vleeskalveren, publicatie no.
4\'.

ziekte van Marek en 1.1,.T. op korte termijn
worden ondergebracht in de nieuwe
samenwerkingsovereenkomst, welke het
totaal van activiteiten in het kader van de
georganiseerde dierziektenbestrijding omvat,
worden diegenen die nog niet hebben
gereageerd dringend verzocht zo spoedig
mogelijk de ingevulde kaartjes op te sturen
naar de:

Stichting Gezondheidszorg voor Dieren,
Antwoordnummer 93239,
2500 ZM \'s-Gravenhage.

Herinnering

Samenwerkingsovereenkomst
Dierenartsen Stichting
Gezondheidszorg voor Dieren

Eund september is aan de praktizerende
dierenartsen met een gezamenlijke brief van
de Stichting Ciezondheidszorg voor Dieren en
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
\\oor Diergeneeskunde het Reglement voor de
Satnenwerkingsovereenkomst Dierenartsen
Stichting Ciezondheidszorg voor Dieren
toegezonden. Daarbij werd de mogelijkheid
geboden met behulp van een antwoordkaartje
dc Stichting Gezondheidszorg voor Dieren in
kennis te stellen van de bereidheid en wens
om de samenwerkingsovereenkomst aan te
gaan. Verzocht werd de kaartjes binnen
een termijn van 14 dagen te retourneren.
Veel praktici hebben binnen de termijn
aan dit verzoek voldaan. Er is echter
ook een grote groep die nog niet heeft
gereageerd. Aangezien het de bedoeling is dat
de reeds bestaande overeenkomsten voor de
uitvoering van entingen tegen N.C.D., de

PAO-D-cursus residuen in
voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong

Door de Vakgroep Voedingsmiddelen van
Dierlijke Oorsprong wordt een P.A.O.-D-
cursus \'Residuen in voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong\' georganiseerd.
In deze cursus zal de huidige stand van zaken
ten aanzien van residuen en contaminanten in
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong
worden behandeld. De cursus wordt zodanig
opgezet dat de verschillende typen
contaminanten die in bovengenoemde
produkten aanwezig kunnen zijn, één voor
één zullen worden behandeld.
De duur van de cursus is 6 hele dagen,
waarbij de volgende onderwerpen aan de
orde zullen komen.

— Betekenis van de verschillende categorieën
residuen en een poging tot risico-
schatting.

Residuen van diergeneesmiddelen.

— Residuen van anabolica en thyreostatica.

— Residuen van tranquillizers.

- Gehalogeneerde koolwaterstoffen en
residuen van ectoparasiticiden.

— Zware metalen.
Mycotoxinen en andere toxinen.

— Contaminanten als gevolg van bewerkingen
(waaronder polycyclische aromaten en
nitrosaminen).

-ocr page 446-

— Screeningsmethoden en referentiemethoden
voor kwalitatieve en kwantitatieve analyse.
Naast een behandeling van de genoemde
verbindingen ende eventuele consequenties van
hun aanwezigheid in dierlijke produkten zullen
ook analysemethoden worden besproken en
gedemonstreerd, terwijl voorts aandacht zal
worden gegeven aan wettelijke aspecten en aan
keuringsbeslissingen. De cursus zal worden
verzorgd door deskundigen van binnen en
buiten de V.v.D.O. In het programma zal ook
een excursie worden opgenomen, ten einde de
indruk te geven van de mogelijkheden tot
massale screening op residuen.
Bestudering van de genoemde onderwerpen
vraagt een grondige oriëntatie op de huidige
stand van zaken en een intensieve
voorbereiding. Daartoe zal van de cursist ook
veel \'huiswerk\' worden gevraagd.
De cursus zal plaatsvinden op de Faculteit der
Diergeneeskunde, Vakgroep V.v.D.O.,
Biltstraat 172, gebouw A9 te Utrecht.

Deze zal gehouden worden op de volgende
dinsdagen.

— 17 januari 1984

— 24 januari 1984

— 31 januari 1984

7 februari 1984

— 14 februari 1984
21 februari 1984

Inschrijving vindt schriftelijk plaats. Het
adres luidt: P.A.O.-Diergeneeskunde, Postbus
140.31, 3508 SB Utrecht.
De totale kosten voor delneming zijn / 1200,-
voor zes dagen.

Het cursusgeld dient vóór I januari I9H4 te
zijn overgemaakt op bankrekeningnutrimer
van de A.B.N. Utrecht
55.56.71.100 t.n.v.
P.A.O.-Diergeneeskunde. Postgironummer
van de A.B.N. Utrecht is
1412 t.n.v. P.A.O.-
Diergeneeskunde te Utrecht. De ontvangst
van het cursusgeld is het definitieve bewijs
van inschrijving.

Inlichtingen over deze cursus kunt u
verkrijgen bij het P.A.O.-D-secretariaat (tel.
030-5101 I 1 Martine van den Brink).
Bij annulering 2 weken voor de aanvang van
de cursus, ontvangt u het cursusgeld terug
minus de administratiekosten ad ƒ 75,-. Bij
annulering anderzijds bent u het gehele
cursusgeld verschuldigd.
Aan de deelnemers wordt een nascholings-
certificaat aan het einde van de cursus
uitgereikt.

PAO Levensmiddelen-
microbiologie 1984

In 1984 zal de Vakgroep Voedingsmiddelen
van Dierlijke Oorsprong van de Faculteit
der Diergeneeskunde te Utrecht opnieuw
een postacademische cursus microbiologie
van voedingsmiddelen verzorgen, welke,
gedurende twee weken, de namiddag in
beslag zal nemen.

Het centrale thema van dit PAO, dat in het
academisch jaar 1982/1983 nieuw werd
geconcipieerd, is: op risico-analyse stoelende
inlervemie langs fabricage- en
bewerkingslijnen in de levensmiddelen-
industrie en bij de bereiding van maaltijden
op grote schaal. Het accent wordt daarbij
gelegd op hel ontwerpen en verifiëren van
prevenlieve maatregelen, die een optimale
veiligheid, kwaliteit en aanvaardbaarheid van
voedingsmiddelen en maaltijden verzekeren.
Deze benadering kan de levensmiddelen-
fabrikant beveiligen tegen klachten van
afnemers of overheidsorganen in buiten- en
binnenland. De grootschalige restaurateur
wordt door deze aanpak in staat gesteld de
beruchte \'buffet-enteritiden\' systematisch te
voorkómen.

In dit kader zullen de praktica als hoogste
prioriteit kennen: microbiologisch-
analytische controle van fabricagelijnen aan
de hand van zo eenvoudig mogelijke, doch in
ieder geval goed reproduceerbare technieken
van onderzoek. Eerst in tweede prioriteit zal
het prakticum gewijd zijn aan het onderzoek
van gerede eindprodukten en maaltijden,
ongetwijfeld onmisbaar, doch van minder
betekenis dan de bewaking van afdoende
interventie. Ook aan de uiterst belangrijke
opleiding cn motivering van lijnpersoneel en
keukenstaf zal veel aandacht worden besteed.

Hoewel PAO in beginsel beoogt de nieuwste
weienschappelijke vorderingen te signaleren
en dit uiteraard ook zal worden nagestreefd,
zal daarnaast voldoende aandacht worden
besteed aan recente ontwikkelingen
in hel
veld.
Met name zal het baanbrekende werk
van een internationale studiegroep (ICMSF),
die internationale samenwerking op het
terrein van de beoordeling van de
microbiologische kwaliteit van
voedingsmiddelen nastreeft worden
behandeld. Geheel nieuw ontworpen
studiemateriaal wordt daartoe ter beschikking
van de cursisten gesteld.

-ocr page 447-

I^it PAO staat open voor alle academici die
over een voldoende algemene
microbiologische scholing beschikken. Ook
anderen, die op vergelijkbaar niveau
geschoold en werkzaam zijn, bij voorbeeld

Klinische les grote huisdieren

Datum Tijd Plaats
ervaren afgestudeerden van het H.B.O., zijn
welkom. Aan allen, die de cursus met succes
hebben gevolgd zal een certificaat worden
uitgereikt.

Titel

Diagnostiek en behandeling van
acute buikklachten bij het rund en
bij het paard

De operatieve behandeling van de
acute buik bij het rund, met een
accent op de behandeling van de
Iebmaagdislocatie naar rechts

15-12-1983

17.00-21.30

Kliniek Inwendige
Ziekten

Kliniek Heelkunde

1 1

Opgave alleen telefomisch. Tel.: 030-51 01
(Martine van den Brink).

De kosten bedragen /\' 50,........ (inclusief

broodmaaltijd). Gelieve dit bedrag over te
maken op bankrekeningnummer van de
A.B.N. te Utrecht
55.56.71.100 t.n.v. P.A.O.-

Diergeneeskunde. Postgironummer van de
A.B.N. te Utrecht is
1412 t.n.v. P.A.O.-
Diergeneeskunde. De ontvangst van het
lesgeld is het definitieve bewijs van
inschrijving. Na ontvangst hiervan wordt u
het toegangsbewijs gestuurd.

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Meer. R. A. J. M. van; 1971: 4726 SZ Heerle (N. Br.), Westelaarsestraat 18.
Rook. P, ,1,; 1983; 3572 RH Utrecht, Staalstraat 37,
Wagenaar, H, W,; 1983; 3531 ST Utrecht, 2e Atjehstraat 4.
Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Bosch, A, J, M,; 1983; 8105 RG Luttenberg, Oude Twentseweg 30,

Brants, Mevr. K, J, F,; 1983: 3514 CA Utrecht, Adelaarstraat 15,

Oings. Mevr, E, N, M,; 1983; 5932 TL Tegelen, Potkuilenstraat 76.

Gelling, G, W,; 1983; 6093 E(i Heythuysen, Vlasstraat 4,

Kooi, H, S,: 1983; 3572 BC Utrecht, Biltstraat 46 bis,

Kooren, R. A,; 1983; 6981 AP Doesburg. Koepoortstraat 15,

Koster, R,; 1983; 2312 HH I.eiden. Oude Rijn 68A,

Römer, .1. D,: 1983: 3981 ZL Bunnik, Vletweide 20,

Rooyakkers, J, W, P,; 1983; 3581 PM Utrecht, Schoolstraat 7,

Ruitenbeek, H, W, van; 1983; 3861 MK Nijkerk, Bunschoterweg 37,

Schipper, H, M,; 1983; 1441 ER Purmerend, ,lulianaslraat 64.

Schoone, P, A, O, M,: 1983: 5451 AW Mill, Karstraat I IC.

Smeets, L, G, H, M,; 1983; 2905 RE Capelle a d IJssel, Tankenberg 64,

Smit, B, H, W, G, M,; Gent-1983; 6881 A,1 Velp (GId,), Beekhuizenseweg 14,

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

K, C, Frik, Pallaesstraat 34 bis, 3581 RP Utrecht,
Y, Greydanus. Van Liellandlaan 30, 3571 AC Utrecht,
Mevr, .1, Helder, le Spechtstraat 14 bis, 3514 TV Utrecht,
Mevr, N, C, van den Kieboom, Bosboomstraat 2A, 3582 KG Utrecht,
W, S, Noteboom, Oude Gracht 315, 3511 PB Utrecht,
P. ,1, M, Wijnen, Schoolstraat 7, 3581 PM Utrecht,

-ocr page 448-

Overleden:

T. van der Poel te Voortliuizen op 10 oktober 1983.

J. A. de Wolf te Assen op 15 oktober 1983.

W. J. L. de Groof te Vlissingen op 20 oktober 1983.

Benoemd als plaatsvervangend Inspecteur bij de V.D.:

G. J. M. van Kesteren te Holten per I juli 1983.
Jubilea:

B. C. Koeslag te Dalfsen
J. P. H. Vermeij te Apeldoorn

B. H. Spijker te Apeldoorn

Dr. ing. R. M. Barkema te Dronten
Prof. dr. C. C. Oosterlee te Wageningen
W. Altenburg te Heerde

C. .1. J. Meeuwissen te Sprundel

D. van der Zee te Workum
Prof. dr. P. Wensvoort te Doorn

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)

30 jaar op 24
30 jaar op 26
30 jaar op 26
25 jaar op 4
30 jaar op 5
25 jaar op 5
25 jaar op 8
30 jaar op 12
30 jaar op 12
november 1983
november 1983
november 1983
december 1983
december 1983
december 1983
december 1983
december 1983
december 1983

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 21 oktober 1983
Geslaagd:

A. I.. B. den Daas
P. P. Don

B. Gulbrandsen

D. Hazenberg

Mevr. M. G. C. M. Heijman
H. van Herck
B. Hilgersom
M. G. M. Hollands
J. P. .1. van Ierland
Mevr. K. Koeman
Mevr. M. J. Kok
Mevr. T. A. .1. Krediet

E. F. Laibowitz
W. A. de Leeuw
Mevr. C. J. R. Meyer
Mevr. P. G. M,
v. Noort
P. J. Rook

W. ,1. M, Tandcr
H. W. Wagenaar
A. van Waldcrveen
Mevr. E. A. Wormgoor
A. L. N. M. Wouters

Adreswijzigingen, enz.:

186 Akkermans. Dr. J. /\'. H\\ .V/.,- 1952: U-1963:
Vlaardingen: tel. 010-702595 (privé), 0I82Ü-
14588 (bur.): d. G.v.D. West-cn Midden Neder-
land.

193 Blaak. II.: 1954; Doesburg; tel. 08334-2281
(privé), 085-528888 (bur.).

194 Boer. M. J. de: 1969; Linschoten: tel. 03484-
1926 (privé), 030-613221 (bur.); vestigings-
hoofd G.v.D. West- en Midden Nederland; Ir.
R.M.L.S.

196 Bo.sch. A. .1. M.: 1983; 8105 RG l.uttenherg.
Oude Twentseweg 30; tel. 05724-310; wnd. d.
(toevoegen als lid).

198 Branis. Mevr. K. ./. I-.: 1983; 3514 CA Utrecht.
Adelaarstraat 15; tel. 030-714792; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

198 Brelhouwer. A. II.: 1969:5431 BBCuyk.Zand-
kampen 12; tel. 08850-16947 (privé), 15600
(bur.).

199 Broers. P. P. .1. M.: 1980; 5441 XV Oeffeit,
Scheerderstraat 12; tel. 08856-2420 (privé),
08850-12800 (prakt.).

205 »Daas. A. L. B. den: 1983; 3521 TM Ltrecht,
Van de Cioesstraat 64; d.

206 Devos. O. ./. H.: 1963; Goes; tel. 01 IOC-16688
(privé), 16610 (bur.); d. C}.v.D. West- en Mid-
den Nederland.

207 Dijkstra. Dr. R. (i: 1957; U-1965; Drichten;
tel. 05120-10388 (privé), 1.3435 (bur.).

208 Dings. Mevr. E. N. M.: 1983; 5932 LI. Tegelen,
Potkuilenstraat 76; tel. 077-36207; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

208 -Don. P. P.: 1983; 3572 AL Utrecht, Biltstraat
99; d.

215 l\'ermoni, P. A.: 1980; Velden; p.. geass.met M.
F. .1. Giclen.

216 Flamand. A. M. (,.: i960; Rceuwijk;tel 01829-
3738 (privé). ÜI820-I4588 (bur.); d. G.v.D.
West- en Midden Nederland.

216 Franken. Dr. P.: 1972; U-1979; 6953 CF Die-
ren, Noorderstraat 62; tel. 08330-27303 privé),
085-629304 (bur.).

217 Gajentaan. Dr .!.: 1926; U-193Ü; 1082 1>R Am-
sterdam, Loowaard 3, Kamer 6; td. 020-
424905.

218 Gellmx. G. 1983; 6093 EG lleytiuysen.
Vlasstraat 4; tel. 04749-1169 (privé. 1889
(prakt.): p., ass. hij ,1. IL Kraak. A, dt Leeuw
van Weenen. .J. .1. M. Rietjens. M. .1 M. P.
Schyns en .1. G. .A. Slaats (toevoegen ils lid).

218 "Gielen. M. E. ./.: 1964; Venlo; p., geass met P.
A. Fcrtiiont.

Gooi. F. .1. P. .1. E. van: 1973; 31170 \'ournc-
feuille (Frankrijk), 1 Rue des Oliviers.lel. 61-
868769.

-ocr page 449-

3:3 "(iulbramlsen. B.: 198.1; 3524 CM Utrecht. Ze-
venwouden 93; d.

333 llarleman. Dr. J. II.: 1977; lllinois-1982; AI.8
-"SQ Welvyn Garden City (Engeland). 8 Nut
(Jrove; tel. 07073-25111; senior pathologist
.Smith Kline & French Research Ltd.

336 * Hazenberg. D.: 1983; 3601 HW Maarssen..!.
v an Galenstraat 40; tel. 03465-68861; wnd. d.

337 "Heijman. Mevr. M. G. C. /W.,- 1983; 3521 CM
LJtrecht. Bolksbeekstraat 19; tel. 030-930177;
wnd. d.

338 Hepkema. T. H.: 1981; 7954 EG Rouveen. Wil-
genlaan 6; tel. 05226-743 (privé). 251 (prakt.).

338 * llerck. H. van: 1983; 5301 AG Zaltbommel.
Boschstraat 88; d.

339 * Hiigersom. B.: 1983; 3583 CP Utrecht. Jan v.
Scorelstraat 24; tel. 030-522759; wnd. d.

333 \'Hollands. M. G. M.: 1983; 3993 AL Houten.
Koolmeeshaag 23; d.

336 Ierland. J. P. J. van: 1983; 3732 AN De Bilt. A.
L udolfweg 99; tel. 030-764729; d.

340 Jonge. W. K. de: 1956; Alkmaar; tel. 072-
1 17717 (privé). 120544 (bur.); d. G.v.D. West-
en Midden Nederland.

341 Kalis. C. H. J.: 1974; Tienhoven; tel. 03469-
I 888 (privé). 030-613221 (bur.); d. G.v.D. West-
en Midden Nederland.

344 Klopping. E. P. G.: 1974; Oss; tel. 04120-34513
(privé). 010-132210 (bur.); adj. i. V.G.

345 * Koeman. Mevr. K.: 1983; 3583 ED Utrecht.
Pr. Hendriklaan 49; d.

345 *Kok. Mevr. M. .!.: 1983; 3512 CV Utrecht.
Wittevrouwenstraat 36c; tel. 030-322339; wnd.
d.

346 Kooi. H. S.: 1983; 3572 BC Utrecht. Biltstraat
46 bis; tel. 030-718202; wnd. d. (toevoegen als
lid).

346 Koopman. Dr. J. J.: 1952; U-1968; Alkmaar;
tel. 072-117072 (privé). 120544 (bur.); vesti-
gingshoofd G.v.D. West- en Midden Neder-
land; Ir. R.M.L.S.

347 Kooren. R. .)..■ 1983; 6981 AP Doesburg. Koe-
poortstraat 15; tel. 08334-1741 (privé). 1007
(prakt.); p.. ass. bij .1. H. de Groot. II. A. C.
Heezen. B. H. van der Pol. A.M. van Schaik en
A. .1. Verheul (toevoegen als lid).

347 Koster. R.: 1983; 2312 HH Leiden. Oude Rijn
68 A. tel. 071 -130052 (privé). 144323 (prakt.); p..
ass. bijJ. H. A. M. Vestjens (toevoegen als lid).

348 \'Krediet. Mevr. T. A. .!.: 1983; 3581 RL
Utrecht. Sweelinckstraat 21 bis; tel. 030-
333576; wnd. d.

353 \'laibowitz. E. E.: 1983; 3562 JC Utrecht. Na-
xosdreef 81; tel. 0.30-621648; wnd. d.

353 \'Leeuw. W. A. de: 1983; 3571 AK Utrecht. G.
Bromlaan 38; tel. 030-719000; wnd. d.

354 Lew. S.: 1954; Eist; tel. 08819-1458 (privé),
085-528888 (bur.).

355/333 Linden. Mevr. ./. C. M. vander: 1977; Kwa-
luseni, Swaziland (Zuid Afrika), Univ. of Swa-
ziland, Postbag Kwaluseni; d.

333/355 Lindner. Mevr. dr. M.: Wenen-1980;

Wenen-1981; 7316 HV Apeldoorn. Copernicus-
straat II; tel. 055-216068; wet. medew. R.U.
(F.d.D., vkgr. Geneesk. van het Kl. Huisd.).

358 Makker. A. E: 1981; 3583 TC Utrecht, Pieter
Saenredamstraat 16; tel. 030-521343; wnd. d.

359 \'Meer. R. A. J. M. van: 1971; 4726 SZ Heerle
(N. Br.), Westelaarsestraat 18; tel. 01657^61
(privé), 01650-36786 (prakt.); p., H-D., kl.
huisd.; plv. i.

360 Mensink. C. G.: 1978; Utrecht; tel. 030-732711
(privé), 613221 (bur.); d. G.v.D. West-en Mid-
den Nederland; Ir. R.M.L.S.

361 \'Meyer. Mevr. C. J. R.: 1983; 3951 XZ Maarn,
Dennenlaan 6; tel. 03432-2827; d.

337 Moreau-Graf. Mevr. dr. C.: Berlijn-1979;
Berlijn-1980; D-5180 Eschweiler (Duitsland).
Röthgener Strasse 73A; tel. 02403-34949; p.

337 Moreau. Dr. D. E. G.: Berlijn-1979; Berlijn-
1980; D-5180 Eschweiler (Duitsland). Röth-
gener Strasse 73 A; tel. 02403-34949; p.

366 \'Moort. Mevr. P. G. M. van: 1983; 3581 JK
Utrecht. Oudwijkerveldstraat 103; tel. 030-
520078; wnd. d.

367 Ooms-van Ro.ssem, Mevr. E.: 1980; Tilburg;
tel. 013-433913 (privé). 070-906802 (bur.).

373 Pekelder. J. J.: 1968; Wilhelminadorp; tel.
01100-28630 (privé). 16610 (bur.); d. G.v.D.
West- en Midden Nederland.

373 \'Pijpers. A.: 1983; 1733 AS Nieuwe Niedorp.
Vijverweg 16-42; tel. 02261-3168; p.. ass. bij R.
Wilmink.

379 Römer. J. O.,\'1983; 3981 ZL Bunnik. Vletweide
20; tel. 03405-6151 I; wnd. d.(toevoegenals lid),

379 \'Rook. P. ./., 1983; 3572 RH Utrecht, Staal-
straat 37; tel. 030-719555; wnd. d.

280 Rooyakkers. J. W. P.: 1983; 3581 PM Utrecht,
Schoolstraat 7; tel. 030-310945; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

280 Roumen. M. P. H. M.: 1980:6093 EB Heythuy-
sen. Dorpsstraat 67A; tel. 04749-1720 (privé),
1441 (bur.).

280 Ruitenbeek. 11. IV. vu«.-1983;3861 MK Nijkerk.
Bunschoterweg 37; tel. 03494-51877; wnd. d.
(toevoegen als lid).

324/383 Sehaftenaar. W.: 1978; 3818 KH Amers-
foort. LI. Fockemalaan 82; d.

383 Schipper. H. M.: 1983; 1441 ER Purmerend.
Julianastraat 64; tel. 02990-30438; p.. ass. bij C.
de Gier en W. G. de Ruyter (toevoegen als lid),

383 Schoenmaker. G.: 1956; Gouda; tel. 01820-
16772 (privé). 14588 (bur.); d. G.v.D. West- en
Midden Nederland.

383 Schoone. P. A. O. M.: 1983; 5451 AW Mill,
Karstraat MC; tel. 08859-4057 (privé), 1238
(prakt.); p.,ass. bij S. A. M.vanCleeL J. L. M.
Ploegmakers en P. H.,1. Weijens(toevoegen als
lid).

388 Smeets. L. G. 11. .W..-1983; 2905 RE Capellea d
IJssel, Tankenberg 64; tel. 010-506153; p., ass.
bij W. J. P. Coops (toevoegen als lid).

388 Smit. B. 11. H\'. G. .W.,-Gent-I983; 6881 AJ Velp
(Gld.), Beekhuizenseweg 14; tel. 085-646448;
wnd. d. (toevoegen als lid).

-ocr page 450-

290 Snijders-Verheijen. Mevr. J. H. E.: 1980; 7442 309
TK Nijverdal, Nie. Beetsstraat 33; tel. 05486-
11952; wnd. d.

293 Siokhof. Dr. A. A.: 1968; U-1976; 3439 NH 326
Nieuwegein, Schalkwijkse Wetering 4; tel.
03402-60515 (privé), 030-531679 (bur.).
 312

294 Strijk. W.; 1968; Zeist; tel. 03404-59591 (privé),
030-613221 (bur.); d. G.v.D. West-en Midden
Nederland.
 312

295 *Tander. W. J. M.: I983;3812 HK Amersfoort,
Spaarnestraat 140; d.

295 *Ta.x. S. C. M.: 1978; Krimpen a d IJssel; tel. 312
01807-21900; p., H-D.

30! Verheijen, Mevr. J. H. E.: 1980; zie: Snijders-

Verheijen, Mevr. J. H. E. 314

307 * Wagenaar. H. W.: 1983; 3531 ST Utrecht, 2e
Atjehstraat 4; tel. 030-934033; wnd. d.

308 * Walderveen. A. van: 1983; 3615 AL West- 314
broek. Dr. Welfferweg 57A; d.

309 \'Wende. T. van der: 1979; 3871 AC Hoevela-
ken. Oosterdorpstraat 75; tel. 03495-36488.

\'Wende-Kuiper. Mevr. E J. C. van der: 1979;
3871 AC Hoevelaken, Oosterdorpsstraat 75;
tel. 03495-36488; d.

We.itrik. E.: 1981; c, o 87380 Magnac Bourg
(Frankrijk), Pré du Rieu; d.
Wiersma, S. H.: 1983; 8564 HE Ruigahuizen
(Fr.), Ruchhusterwei 17; tel. 05140-4101; wnd.
d.

Wijhe. J. H. G. van: 1952; Gouda; tel. 01820-
15866 (privé), 14588 (bur.); alg. dir. G.v.D.
West- en Midden Nederland.
Wijngaard. J. C. van den: 1976; Hoofddorp; tel.
02503-10575 (privé), 01820-14588 (bur.); d.
G.v.D. West- en Midden Nederland.
\'Wonngoor. Mevr. E. A.: 1983; 3582 VI
Utrecht, l.B.B.-laan 65-511; tel. 030-511378;
wnd. d.

\'Wouters. A. L. N. M.: 1983; 5684 SH Best, W.
de Zwijgerweg 31; tel. 04998-98988; d.

Wie heeft er in zijn/haar praktijk een
DIERENARTS-ASSISTENTIE

nodig?

Graag zou ik daarvoor in aanmerking willen komen. Ik heb enige ervaring met
grote- en kleine huisdieren.

Bel of schrijf naar: Helmi van Huet, Pioenstraat 17, 6921 PM Duiven (Gld.),
tel.no.: 08367 - 1374.

AMPROLIUM BOLUS

Ter bestrijtding van Coccidiose bij kalveren en schapen.

FORMULE:

Een bolus bevat 2000 mg Amprolium.

DOSERING :

Een bolus per 40 kilo lichaamsgewicht gedurende 5 dagen.

VERPAKKING:

Doosje met 48 boli (8x6 doordruk - strips ).

DOPHflRmR

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 \'

-ocr page 451-

Tegen hoefkatrolaandoening
(podotrochleose) en chronische
sesambeenskreupelheid
(sesamoiditis) bij paarden en ponies:

duviculine^

Verminderde doorbloeding van straalbeen en
sesambeenderen is de directe oorzaak van
hoefkatrolaandoening, met als gevolg stram-
heid, kreupelheid en uiteindelijk onbruik-
baarheid.

Duviculine is een vasodilatans met vertraagde
afgifte. Het verlaagt de viscositeit van het
plasma en stimuleert de vervormbaarheid
van de erytrocyten, waardoor de oorspron-
kelijke doorbloeding wordt hersteld.

Handelsvormen

Flacons a 100 en a 250 capsules.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS7133. 1007 JG AMSTERDAM TEL (020)440340/440911

-ocr page 452-

Onderlinge zorg
^oor optimalê^ekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-47420.

ivioviit«irr0

Maatschappij tot onderlinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen van artwidsongeschiktheid u.a.

Arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

MD 04 F

-ocr page 453-

met GENTAMICINE1 heeft u vijf
troeven In handen

*Uit de research-centra van SCHERING CORPORATION U.SA. Kenilworth, New Jersey

Gentocin® pro inj. 50 mg/ml - paard, rund, hond, kat, kalkoenen- en
kippenkuikens

Gentocin® Oral Solution (Pig Pump)

_ 5 nng/dosis-speciaal voor biggen tot 2 weken leeftijd

Gentocin^

Durafilm® oogdruppels - gentamicine 3 mg/ml,
betamethason 1 mg/ml

Gentocin® Ophthalmic

Ointment - gentamicine 3 mg/g

Gentocin^

Otic Solution oordruppels-gentamicine 3 mg/ml
betamethason 1 mg/ml

Mycofarm bv

Postbus 8, 3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045

-ocr page 454-

Verschillende specialismen
in één advies

Gebeurt het U ook wel eens dat U meerdere experts voor hetzelfde onderwerp
moet inschakelen? En overziet U altijd de consequenties op een ander vlak?

Het is nu niet meer nodig hetzelfde verhaal te vertellen en Uw zaken weer op tafel
te leggen bij zowel belastingconsulenterf als accountants, financiële, pensioen-,
verzekerings- en juridische adviseurs.

De Kooijman Assurantie en Advies Groep heeft deze verschillende specialismen
gebundeld, In deze groep zitten de volgende bedrijven:

• Nationale Bemiddelings Combinatie (NBC)

• BMS Assurantiën • Pensioenadviesburo van Son

• Kooijman Assurantiën

Het werkterrein is breed en voornamelijk geconcentreerd op financieel, fiskaal-
juridisch en verzekeringstechnisch gebied. Hieronder vallen dus zowel
schade- als levensverzekeringen, Buro van Son heeft zich toegelegd
op fiskaal/juridische adviezen in samenhang met pensioen voor
zowel individuele als collectieve regelingen,

kooijman

Vraag vrijblijvend inlichtingen in aSSI^rantiG&

rrvaTiid advies groep bv

Voor een kompleet advies en financiële zekerheid.

Notaris Fischerstraat 27, Postbus 16, 6710 BA EDE, tel. 08380 19050 telex: 37010
Hoge Rijndiik 264, Postbus 314, 2300 AH LEIDEN, tel, 071 ■ 895400. telex: 37010

Ede of Leiden

DIEREN
VERBLIJVEN

\'n Welvaartsvast daggeld tot
ƒ 593,— in geval van

ARBEIDS-
ONGESCHIKTHEID

is thans mogelijk voor waar-
nemer of als gezinsinkomen,
MOVIR-DTO verschaft U dit,
onder algehele fiscale aftrek.

Agent J. C. KONING B.V.
Assurantiën

6812 AB Arnhem,
Telefoon 085 - 455822
Utrechtseweg 145/F88

CORTON

Rr/erenfieoulressen in i

ing worden op

aanortuig io^geionden, evenals onze uitgebreide
foUenet.

^ÏHD

Postbus 186, Neringstraat 2a, 8260 AD Kampen,
Tetetoon 05202-17157 ( s avonds tevens 18501),

Eïezoekt onze stiowrooni hoek Ambachtstraat Neringstrdtit

-ocr page 455-

Gleptosil

Detere resultaten
door minder uitval!

In praktijkproeven gaf Gleptosil een circa 2,5% lagere
uitval dan andere ijzer-injecties.

Deze belangrijke daling van de uitval is te danken aan
het gleptoferron, een unieke nieuwe ijzer^erbinding die
2 maal veiliger is dan de beste ijzer-dextranen.

®

Distributie voor Nederland:

Mycofarm bv

Postbus 8, 3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045

ïïm
J

^\'geregistreerde handelsmerl<en van Fisons Ltd.

-ocr page 456-

SSgÉsS«

miM «i(>» van <Je pe":

^ r«tho<J« om oe » VMles»« «»"
^ nivea. ^«.en

«rvoor «^es Ml nei.o

ging van de sMiae p t,ewtn!)sman
ang^^" geen
vroeg x<ch denken over de

tijd wordt om eens na <<=
I ^volgen hiervan.

onieke\'e^ge«iHheden om
Hü n»\'^®,f„" "SSifmsten dichter
"^^rtiS^ t^T^ doelstetting. Zo
,e talen «"^^.fviï,\'h«dlge norm -
JOU _ m plaats van^ „ondslag kun-

SS van\'een o-^^f^d^i^?\'c^rKerTng
premies toekomst t

windsman.

. noli voof dat de

Hij rekende ende

Mii^ Er lulten immers t«

i tenverlicwlngen. tt ^ ^

„verheWsui^ave^ leog.

1 verricht «/^holioQ

DE WAA WEET ALLES VZUf
PENSIOENEN EN WAT HET BESTE
VOOR HAAR LEDEN IS.

Kon men tot voor kort rekenen op de sociale
voorzieningen, voor de toekonnst zijn deze lang
niet meer vanzelfsprekend.
Daarom zijn de meeste pensioenvoorzieningen
meestal nog maar toereikend om de helft van
het huidige inkomen te dekken.
De WAA adviseert haar leden dan ook om deze
realiteit onder ogen te zien en zelf stappen te
ondernemen om voor de toekomst te zorgen.
Meestal is het zo dat men eenmaal kiest voor
een bepaalde pensioenvorm om er vervolgens
nooit meer aan te denken.
Het is echter zeer belangrijk van tijd tot tijd de
afgesloten pensioenverzekering te toetsen aan
de veranderde persoonlijke omstandigheden
en de verwachtingen die men voor later heeft.

De Beroepspensioenregeling

Het beroepspensioen is een basispensioen-
voorziening en zal voor velen een te grote stap
terug betekenen bij pensioenering.
De WAA biedt u de mogelijkheid zelf een stap
vooruit te zetten voor een goed individueel
pensioen.

Vandaag-voor-morgen-verzekering

De broodnodige aanvulling op de meeste
lopende pensioenvoorzieningen kan verkregen
worden met een levensverzekering met lijfrente-
clausule. De Vandaag-voor-morgen-verzekering
van de WAA kan helemaal op uw specifieke
financiële positie en wensen worden afgestemd.
tJ bouwft een aanvullend pensioen op waarbij u
ieder jaar vrij bent om te beslissen of, en zo ja,
voor welk bedrag u deelneemt.

Een flexibele verzekering met ingebouwde
belastingvoordelen. De storting is namelijk
aftrekbaar van uw belastbaar inkomen.
De maximale aftrek voor dit jaar bedraagt
f 15.339,-

Wacht niet af, praat met de WAA

Laat geen tijd voorbij gaan, praat nu over uw
pensioen met de experts van de WAA.
Uw specifieke situatie wordt onder de loep
genomen en uw pensioenverwachtingen
en -wensen worden op papier gezet.
Reken niet op anderen, zorg voor uzelf, de
WAA staat u hierbij graag terzijde.
Ook op het terrein van starten of beëindigen
van een praktijk, associëren, alle mogelijke
verzekeringen, fiscale en administratieve aan-
gelegenheden, kan de VVAA-adviseur u raad
geven. Samen met u stelt hij plannen op,
waarna de WAA een concrete uitwerking
maakt. Het gaat om uw belangen, kies voor
uzelf.

WAA,VERSTAND VAN
DE PRAKTIJK.

Atoomweg 100,3542 AB Utrecht,
telefoon 030-454911.

-ocr page 457-

llieuv^

RISPOVAi: D

Het eerste en enige specifieke
(= monovalente) BVD vaccin dat
werkzaam en absoluut veilig is.

RISPOVAL

Geattenueerd levend homoloog
B V Dvaccin gekweekt op een
stabiele kontinue cellijn

RISPOVA

Voor B V Dpreventie

SmithKline

079-411321

-ocr page 458-

Stichtin3 Bergschot Centrum voor Onderzoek

Bergschot 69
Postbus 2176
4800 CD Breda
Tel.: 076 - 789011

beo

Pathologisch-anatomisch onderzoek
voor de dierenartsenprciktijk

De Stichting Bergschot Centrum voor Onderzoek(B.C.O.) biedt naast
de reeds bestaande mogelijkheden voor haematologisch, bio-
chemisch, endocrinologisch, toxicologisch en microbiologisch
onderzoek thans ook de mogelijkheid tot het laten uitvoeren van
pathologisch-anatomisch onderzoek.

Dit onderzoek, met name histopathologisch onderzoek, is vaak een
noodzaak om te komen tot een juiste diagnose, prognose en therapie.
In de meeste gevallen zal het gaan om tumordiagnostiek en alleen
het histopathologisch onderzoek kan dan uitwijzen of het een tumor,
en zo ja, welke tumor het betreft.

Ook in geval van afwijkingen van andere aard kan dit onderzoek
onontbeerlijk zijn of waardevolle aanwijzingen geven.

Om het pathologisch onderzoek te vergemakkelijken en om er zoveel
mogelijk profijt van te hebben is het raadzaam om de patholoog-
anatoom een volledige en exacte anamnese te verschaffen.

Ook het verrichten van secties behoort tot de mogelijkheden. Indien
men sectie wil laten verrichten dient eerst telefonisch contact met
B.C.O. te worden opgenomen.

Aanvraagformulieren worden door B.C.O., na telefonisch verzoek,
toegezonden; tel.: 076 - 789011, toestel 244.

-ocr page 459-

)rie

zersterke plus|:^nten
^an Nasalgen*-IF"

klinisch bewezen!

Eén enting beschermt
R-negatieve dieren een
I jaar tegen IBR/IPV.
bescherming begint
uur na enting.

and, S.J. Proefschrift
versiteit van Wisconsin 1978.

2. Ook voor jonge kalve-
ren met maternale immu-
niteit is een éénmalige
enting voldoende voor
een jaar lang bescher-
ming. Dus géén her-
enting op de leeftijd van
3 maanden.

Heuschele, W.P & Todd, J.D.
Second Symposium of the
World Association of Veterinary
Microbiologists and Immunolo-
gists. Varna Bulgarije,
september 1973.

JasalgenMP...

aar bestrijdt u IBR
et zekerst mee!

3. Er is geen gevaar voor
abortus bij enting van
drachtige koeien. Enting
met Nasalgen -IP voorkómt
zelfs abortus t.g.v. IBR
omdat er een krachtige
humorale immuniteit
wordt opgebouwd.

Smith, M.W. et al. Canadian
Veterinary Journal 1978;
19(39):63-71.

Nasalgen*-IP bevat tevens
een verzwakt paraïn-
fluenza-virus
(PI3).

-ocr page 460-

Flutelmium

^ een afdoend oraal breed-

spectrum wormmiddel voor
varkens en nu ook voor pluimvee

INDICATIE BIJ VARKENS:

spoelworm, knobbelworm, rode maagworm, zweepworm en longworm.
Dosering:

Flutelmium 7.5% voor individuele ontworming van biggen en fokvarkens. In potten van 500
gram, een plastic emmertje a 1000 gram, of in sachets van 10 gram (Flutelmium 750). 10 Gram
is voldoende voor de ontworming van 1 zeug (eenmalig).

Flutelmium 0.6% premix voor bedrijfs/groepsontworming van biggen, mestvarkens en fok-
varkens. In zakken van 5 kg te doseren op 1000 kg voer gedurende 5 a 10 dagen.

Uitgebreide proeven hebben aangetoond, dat Flutelmium ook werkzaam is tegen
de gangbare darmnematoden en gaapwormen bij pluimvee.

INDICATIE BIJ PLUIMVEE:

gaapworm, grote en kleine spoelworm, haarworm in krop en dunne darm, lintworm.
Dosering voor kippen:

Flutelmium 7.5%: 500 gram per 1250 kg voer gedurende 7 dagen.
Flutelmium premix 0.6%: 5 kg per 1000 kg voer gedurende 7 dagen.
Voor kalkoenen ligt de dosering ca. 30% lager.

WACHTTIJD:

binnen 14 dagen na afloop van de behandeling mag geen vlees ter konsumptie worden aange-
boden.

AUV ZENDT U OP AANVRAAG GRAAG NADERE
INFORMATIE!

Beversestraat 23, 5431 SH Cuijk,
Telefoon 08850 - 15600

-ocr page 461-

Ter behandeling van ecto-
parasitaire infecties met schurftmijten (Pso-
roptes, Chorioptes, Sarcoptes) en luizen
IDamalinea, Haematopinus) op rundvee, heeft
Sandoz A.G. te Bezel het middel Blotic ont-
wikkeld op basis van Propetamfos.

Bij een lichte infektie kan worden vol-
staan met een 1-malige behandeling en bij
zware infekties moet een tweede behandeling
na 8 tot 10 dagen worden uitgevoerd. Toespas-
sing van Blotic, zowel met een rugspuit als met
een motorspuit mogelijk.

Dit breedwerkend anti-ectoparasiticum is
geformuleerd als een emulgeerbaar concentraat
met een gehalte van 350 g/l aan werkzame
stof en moet worden toegepast in een dosering
van 0.1% (350 ppm Propetamfos). Ook melk-
gevend rundvee kan worden behandeld, zodat
de melk normaal kan worden afgeleverd.

■SANDOZ /TN

So

Info:

Postbus 19-5469 ZG Erp
tel. 04 135-11 59

-ocr page 462-

ntar

verenigino van adviseurs
voor medische en andere
academische beroepen

Mr. I. Beusmans
Maastricht 043-18945
Brands Adv. Bur. BV
Groningen 050-135909
Centr. Bur. Prakt, voorz.
Beek-Ubbergen 08895-1749
Dix & Co.

Utrecht 030-511520
J. van Ede BV
Doorn 03430-15552
Mr A. P. J. Fortuin
Utrecht 030-515199
E. Huberts FAM
Groningen 050-779705
J. van Huizen
Vuren 01830-33122

Mr R. de Laat
Helmond 04920-44105
Bureau van Lee
Alkmaar 072-115200
Adv, Bur, Med. Beroepen
Heemstede 023-283140
Ozek BV

Heerlen 045-718372
G, Peeters BV
VenIo 077-28141
Adviesbur, Zeegers
Wageningen 08370-19136
Zoetbrood Assurantiën
Bilthoven 030-790558
Bureau Intermediac
Antw,nr, 69 3940WB Doorn

Gemengde praktijk in het oosten van het land zoekt

EEN PART-TIME ASSISTENT

(voor 2 dagen per week)
Brieven onder nummer 47/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

Gevraagd in het westen van het land, in een 2-mans kleine huisdieren praktijk
een dierenarts met enige ervaring om als

PART-TIME ASSISTENT

3 dagen per week zelfstandig te praktizeren.

Brieven onder nummer 48/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

Dierenartsen-praktijk (uitsluitend kleine huisdieren)

TER OVERNAME AANGEBODEN

in zuiden des lands. Eigen middelen vereist.

Brieven onder nummer 49/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

Gevraagd voor de maanden januari t/m juni 1984

EEN ERVAREN ASSISTENT

in een overwegend grote huisdieren praktijk in het noorden van het land.
Brieven met curriculum vitae en referenties onder nummer 50/83 aan de
redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB
Utrecht,

-ocr page 463-

inhoud

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

In memoriant: Dr. S. Koopmans..............929

l\'an hcl Hoo/dhcsiuur: Bi\'horcn ncvcninkomsicn lol iU\' praktijk\'.\'......930

y.iekickoslenveriekering voor honden en kallen: Nieuwe omwikkelingen mei haken en

ogen....................931

Groep Geneeskunde van hel Runden Groep K.L en Zoöiechniek: Weienschappelijke

Bijeenkomsien..................933

i \'acaiures veierinairen (VA CO)..............933

Nederlandse Vereniging van Dierenarisvroun en: Verslag van hei Jaarcongres 1983 van

de K.N.M.v.D...................934

Hei museum voor Diergeneeskunde.............935

P,4 O- Diergeneeskunde:

Programma P..A.O.-D-cursus l.x\'vensmiddelenmicrohiologie 1984 ..........937

Klinische les landbouwhuisdieren............938

Diergeneeskundig Jaarboek 1984 ..........................938

H\'elke vergaderingen waren er\'.*..............940

l.ijsi van adverleerders................928

Personalia...................939

contents

ORIGINAL PAPERS

The l-\'arni C heck-[,ist, an Aid to Veterinary Herd Health and Production Control on
Dairy Farms;
J. P. \\ . M. Noordhui/en, P. Dobbelaar, H. Wilbrink, and R. W. M. Ikink . 895
Mastitis in Sheep in the Netherlands; C. D. W. König. J. H. E. Fieten. and G. W. Gelling 904
Ceil Counts in Sheep\'s Milk; J. H. E. Fietcn.G. W. Gelling, and C. D. W. König. 913

REVIEW PAPERS

Storage of Copper in the l.iver, an Inherited Problem in Bedlington Terriers; 11. Meulc-
naar. I. S. Ci. A. M. van den Ingh, and J. Rothuizen.........916

All Rights Re.scrved

t Pai>i\'rs cii>/>t\'ann^ rn lhi.\\ lotirnai arc h.Meil m Cttrn\'nl Ctunt\'nls .-if-ri, tilltirul liiolti^i and Knvlriinint\'nial Scifiiif. Mfillhu\' hult\'.\\ .\\h\\lictis.
hulfx i fU\'rinantis Vi-lfrinary Hullflin. \\ cwrinurmfdizin. iMnch^irl.ultahlulws /.cturülhlalt. llil)liff;ra/iln u! ..ifiriculniri\'. ffiohnital .Ahslraas.
iatnhnd^i\' Scwnlilii .ih.\\triitl\\)

AMPROLIUM BOLUS

Ter bestrijding van Coccidiose bij kalveren en schapen.

FORMULE:

Een bolus bevat 2000 mg Amprolium.

DOSERING:

Een bulus per 40 kilo lichaamsgewicht gedurende 5 dagen.

VERPAKKING:

Doosje met 48 boli (8x6 doordruk - strips ).

DOPHnRmf)

Zalmw/eg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

-ocr page 464-

ADENOMUNE®-7

"ANOTHER FIRST FROM DELLEN"

Het eerste en enige connbinatievaccin voor lionden nnet
geïnactiveerd (gedood) canine adenovirus - type 2
plus
geattenueerd levend hepatitis virus - CAV type 1 - parvo-
virus (gedood) - hondeziel^te virus - para-influenza virus en
leptospira canicola en icterohaemorrhagiae

ADENOMUNE® - 7

hèt connbinatievaccin voor de tachtiger jaren

EUROVET B.V. - POSTBUS 36 ■ 6666 ZG HETEREN (Gld)
TELEFOON 08306-23024

-ocr page 465-

HOOKDREDAKIIE

Dr. J. M. van Leeuwen (vc

Drs. M. .1. G. Schocnmake

Prof. dr. A. Brand

Dr. W. Misdorp

i:)r. D. l alsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSCHAPPEI.IJKE REDAK 11E

Dr. J. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prof. dr. .L G. van Bekkum (Lelystad)

Prof. dr. .1. Bouw (Utrecht)

Prol. dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Dchackere (Gent, België)

Dr. M. .J. Dobbelaar (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville. Florida. U.S.A.)

Dr. .1. Fabricant (Ithaca. New York. U.S.A.)

Dr. N. .1. L. Gilmour (Edinburgh. Great Britain)

Dr. .1. Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinée (Bilthoven)

Dr. W. .1. I. van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. I., van der Heide (Storrs. Connecticut, U.S.A.)

Dr. .1. E. T. Jones (London, Great Britain)

Prof. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof. dr. J. H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Mien (Utrecht)

Prol. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. Ch. Pilot (Alfort, France)

Dr. E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

Prot; dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

ProL ir. A. van J ienhoven (Ithaca, New York, U.S.A.)

ProL dr. G. Uilenberg (Utrecht)

ProL dr. M. Vandeplassche (Gem. België)

Dr. A. J. Venker-van Haagen (Ulrechl)

ProL dr. IL W. de Vries (Ulrechl)

ProL dr. P. Zwart (Ulrechl)

REDAKTEUR-SECRETARIS
J. C. de Gcus

REDAK I IE ADVIES RAAD

In de/c raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

BUREAU

.lulianalaan 10. Postbus 140.11. 3508 SB Utrecht, (lel. 0.10-
51 01 II ).

ABONNEMENTSPRLIS

Voor niet-dierenartsen bedraagt dc abonnementsprijs
n^i. per jaar voor hel binnenland en ƒ 270, per jaar
voor hel buitenland. De abonnementsprijs voor dieren-
artsen niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maal-
schappii voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld door het
Hoofdbestuur. (Een abonnement op de Veterinary Quar-
terly bedraagt
f 82. per jaar. exclusief verzendkosten en
4% B TW ).

POSTCilROREK. 51 1506 ten name van de K.N.M.v.D.,
Julianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., Janskerkhof LL
Utrecht en Crediet en Effectenbank N. V.. Kromme Nieuwe
Gracht 4-12. Ulrechl.

.r/iller)
i (penningmf.

ster)

Aanwijzingen voor Inzenders van kopij voor
het Tijdschrifl voor Diergeneeskunde en
The Veterinary Quarterly

De Redaklie volgt in het algemeen de z.g. regels van
Vancouver: \'Uniform requirements for manuscripts sub-
mitted
10 biomedical journals\'. (Deze uitvoerige voor-
schriften zijn in vertaling bij de Redaklie op aanvraag
verkrijgbaar).

Door het inzenden van kopij verklaart de auleur. dal hij
het recht van publikatie aan dit tijdschrifl overdraagt; de
auteur verklaart levens impliciet dal het manuscript niel
tezelldenijd aan een ander tijdschrift is aangeboden en
dal hij zij ermee accoord gaal. dal de Redaktie zijn kopij
aan haar adviseurs voorlegt.

Alle kopij dient gaaf getypt in iriplo te worden ingediend.
De kopij dient voorzien le zijn van een duidelijke samen-
vatting in hel Nederlandsen hel Engels (de Redaklie kan
indien nodig bemiddeling verlenen vooreen Engelse ver-
taling) die niel langer dan 5% van hel arlikel mag zijn tol
een maximum van 150 woorden.
Literatuurverwijzingen in de tekst dienen le geschieden
d.m.v. een cijferaanduiding, die strikt moet corresponde-
ren met de lileratuur-opgave aan hel eind van hel arlikel.
De volgorde waarin de tekst naar literatuur verwijst be-
paalt hel nummer; daarbij telt de eerste maal dat naar een
bepaalde bron wordt verwezen.

De volgende gegevens dienen te worden vermeld: I)
naam en voorletters van de auteur(s); 2) titel van de
publikatie; }) naam van het tijdschrifl. hel jaar van uit-
gifte. jaargang, begin- en eindpagina. Bij boeken dienen
ook plaals en naam van de uilgever te worden vermeld.
Als voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dil tijdschrift.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en labellen reproduceerbaar, d.w.z. duidelijk getekend
resp. getypt en gaaf le worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaklie bemiddeling worden ver-
leend). zodat hiervan langs fotografische weg reprod uk-
lies kunnen worden gemaaki (offsei-procédè); voorts die-
nen folo\'s op glanzend wil papier, röntgenfoto\'s op film
of op papier le worden ingediend,
labellen en figuren dienen op afzonderlijke bijlagen te
worden ingediend, compleet met opschriften en voetno-
ten. Bij leners en tekens in tabellen en figuren rekening
houden met verkleining (kolombreedte of zetspiegel-
breedte).

Benoem nauwkeurig alle gebruikte geneesmiddelen en
chemicaliën; geneesmiddelen bij de algemene gener-
giekc naam. (Als de merknaam vermeld moet worden,
dan gebeurt dal door deze éénmaal le noemen; bijv. inde
vorm van een voetnoot).

Inhei Engels gestelde arlikelen bestemd voor lhe Veteri-
nary Quarterly gelieve men door een deskundige op laai
en
Slijl le laten nagaan. De Redaktie behoudt zich hel
recht voor een in het Engels ingediend artikel, in overleg
met de auteur, alsnog door een onafhankelijke door haar
aan te wijzen deskundige op zijn Engelse mérites (gram-
matica. woordkcu.s) te laten beoordelen c.q. te laten cor-
rigeren.

Verklaring:

De Redaklie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke direct of indirecl hel gevolg mochl
zijn van gebleken onjuistheden in dc inhoud van de indii
tijdschrift opgenomen arlikelen waarbij de auteur is ver-
meld of in de inhoud van dc in dit tijdschrift geplaatste
advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de
Redaklie worden geweigerd of ingetrokken.
Niets uil dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd cn of
openbaar gemaaki. door middel van druk. micro-film of
op welke andere wijze ook. zonder schriftelijke toeslem-
ming van de Redaklie.

-ocr page 466-

VOOR ALLES WAT U
ALS DIERENARTS
AAN INRICHTING EN
INSTRUMENTARIUM
NODIG HEEFT

■vA/gT/anstigt-bir

Gezellenstraat 17 - 3861 RD Nijkerk
Tel. 03494 - 5 69 44 - Telex 79207

HAUPTNBR

-ocr page 467-

IE WIL WETEN OF Z\'N HOND GEZOND IS.ZOU EENS
GOED NAAR Z\'N VACHT MOETEN KIJKEN.

De vacht is als een spiegel, die het algemeen welzijn van de
hond afbeeldt. Een hond met een prima vacht is dan ook vrijwel altijd
in een goede voedingskonditie. En omgekeerd: als er huid-
problemen zijn, dan kan de oorzaak nogal eens naar
de voeding worden teruggevoerd.

Hondachtigen (wolven, vossenj in
de vrije natuur hebben niet zo\'n
last van dat probleem. Het is dui-
delijk dat een met huid en haar ver-
slonden prooi beter voer is voor de
hond dan zelfs het mooiste stukje vlees van de slager. Daarbij kun-
nen honden, die met de pot meeëten, overgevoelig reageren
op bepaalde bestanddelen in ons mensen-menu.

Ook de centrale verwarming is de aanstichter van huidproble-
men. Naast uitdroging stuurt die het natuurlijke verharingsproces vol-
komen in de war. Er is dus nogal wat aanvulling nodig in de voeding
voor alles wat de huishond mist in verhouding tot vrij in de natuur le-
vende hondachtigen. En dal was het doel van de fabrikant van Pittah.

Pittah is uitgebalanceerd; alle noodzakelijke voedings-en
bouwstoffen zitten er in de juiste verhouding in. En dat is dan ook te
zien aan de volle, stevige en glanzende vacht van de honden die het
regelmatig gevoerd krijgen.

Eén van de vele redenen waarom kennelhouders en

fokkers Pittah als het ideale voer
er meer huidproblemen dan
ding kan oplossen. Hoe goed je
een hond ook voert; vlooien be-\'
springen alle honden, f^ij een
goede huidverzorging hoort een^^,
effektieve vlooienbestrijding. Regel-
matige inspektie van de huid en nog
regelmatiger borstelen blijft geboden.

PinAH.VOER VOOR KAMPIOENEN.

-ocr page 468-

Tegen Aujeszky en influenza bij varkens:

suvaxyn* Aujeszky I.N./I.M.
suvaxyn* Flu

Voor intrannusculaire toediening.

Suvaxyn Aujeszky I.N./I.M. is een levend,
gevriesdroogd vaccin op basis van de
Bartha-stann. Dit vaccin kan worden
opgelost in Suvaxyn Flu, een gedood
vaccin in een "olie-in-water-ennulsie" op
basis van een varkensinfluenzastann
(subtype A-HiN,) en een hunnane
influenzastann (subtype A
-H3N2).

Handelsvormen

Suvaxyn Aujeszky l.N./l.M.:
Doos nnet 10 flacons à 10 doses
Doos met 10 flacons à 50 doses

Suvaxyn Flu:

Doos nnet 10 flacons à 10 doses ( 20 ml)
Doos met 10 flacons à 50 doses (100 ml)

-ocr page 469-

suvaxyn* Aujeszky I.N./I.M.
suvaxyn* Flu

• het eerste Aujeszkyvaccin dat zowel
intranasaal (met de normale oplosvloei-
stof) als intramusculair (opgelost in
Suvaxyn Flu) kan worden toegepast

• het eerste levende Aujeszkyvaccin dat
voor intramusculaire toediening kan
worden opgelost in een "olie-in-water-
emulsie":

- makkelijk spuitbaar

- geen of geringe entreacties

- geen spuitplekken

• het eerste Aujeszky/influenza
combivaccin voor varkens.

• het eerste vaccin voor zowel fok- als
mestvarkens.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING

POSTBUS 7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL (020) 440340/440911

-ocr page 470-

Onderlinge zorg
^oor optimak^iZekerheid

De dierenarts met een eigen pralctijic zal, als ondernemer, relcening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-47420.

Arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

-irro

Maatsctiappi) tot onderlinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid u.s

MD 04 F

-ocr page 471-

SPECTAM Injectie

Eerste keus bij acute
collforme mastitis bi] l(oeien.

§ geen verwantschap met bestaande antibiotica
f werkzaam waar andere falen
§ eerste injectie 50 ml intraveneus
tweede injectie 50 ml intramusculair
24 uur later

Handelsvorm:
flacon a 100 ml

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 472-

OVER^MKENS,H

BETEKENIS \\/

Mycofann, dochteronderneming
van Gist-Brocades, hc:)udt zich o.a. bezig
met de verkoop en distributie van dier-
geneesmiddelen. Zo heeft Mycofami een
reputarie opgebouwd op het
gebied van pluimveevaccins,

varkensvaccins
en anribiorica.
De ontwikkeling
van deze ge-
neesmiddelen
vindt plaats
bij de befaam-
de laboratoria Dr.
de Zeeuw.
Daarvan aflcomstig
zijn Delsuvac
Aujeszky, AR, HP
en E-Coli.

Wetenschappelijk onderzoek bij voor Stuk

laboratoria Dr de Zeeuw. varkensvaccins

die bekend staan om hun effecriviteit.

De ziekte van Aujeszky.

Gevreesd fenomeen binnen de
varkenshouderij is de ziekte van Aujeszky.
Een ziekte die naast biggensterfte tot vaak
belangrijke groeivertra-
ging kan leiden.

De gevolgen van
beide zijn gelijk: een
aanslag op het bedrijfs-
resultaat. De ziekte van
Aujeszky op de mesterij-
bedrijven is eenvoudig
te voorkomen „ ^

Waarom Delsuvac Aujeszky

Met Delsuvac Aujeszky heeft u
een beproefd vaccin in handen.

Het werkt snel en effectief. Verd(
geeft Delsuvac Aujeszky geen entreacti
de spreiding van het entvims is nul en
het wordt in Nederland geproduceerc

Uit een oogpunt van kwaliteits-
controle is dat een belangrijk verschil nr
andere levend«
vaccins;
Delsuv!
Aujesz
heeft een

waart de varkensmester in de regel,
gehele mestrijd van de
zorgen. —.

ê.

-ocr page 473-

N ZIEKTEN EN DE

^ MYCOFARM.

instant hoog vimsgehalte.

Echter, beweringen moeten ge-
latd worden door cijfers uit de prakrijk,
iel nu, onderzoek wees
(.lat de behandeling
t Delsuvac Aujeszky
t percentage besmette
rken.s het
irkst deed
len. 1 Een

/ ƒ Andere varkensvaccins van
\'mi:til Mycofarm.

Zoals gezegd: laboratoria

Dr. de Zeeuw ontwikkelde
) nog andere varkens-

vaccins. Delsuvac
HP bijvoorbeeld.
Het geïnactiveerde vaccin tegen
eenzijdige longontsteking
(Haemophilus pleuro-
pneumoniae), met name ge-
waardeerd op het mest-

bedrijf. Verder
Delsuvac AR
tegen atrophi-
sche riniris en
. pelsuvac
jpA-l^\'/s^-Coli tegen

entero toxaemie.

^ U ziet, zo is Mycotami
voortdurend in de weer voor
dierenarts en boer.
Als steun in de rug voor het
gezond maken èn houden van dier
en bedrijf

stekende
len, lijkt ons, om
ilsuvac Aujeszky ook in uw prakrijk te
Dniiken.

YCOFARM, HUIS VAN DELSUVAC AUJESZKY, Hl^ AREN E-COLL

-ocr page 474-

Dorhout Mees b.v.
Jacht en schietsportcentrum
Vergader- en ontspannings-
mogelijkheden
Agent voor Kettner
Agent voor capture-apparatuur
van Palmer Chemical
v/h Bureau Vécin

CAP-CHUR
APPARATUUR

Voor het vangen en verdoven van wilde, wild geworden of moeilijk
te benaderen dieren.

WASBOX

Jerrycan inh. 8 I.

Wand dient als

was en ontsmettingsbak.

Geleverd met handdoek,
nagelborstel en stukje zeep.
Ideaal onderweg.
Best.nr. 41046/47,50

V E C I N

AUTOKOELKAST

Inh. 10 I.

Koelt en verwarmt
traploos van —20°
tot 60°.
Aansluiting op
sigaretten-aansteker.
Onmisbaar voor het
bewaren van entstoffen
en/of medicijnen e.d.
49202/885,-

Ook verkrijgbaar
in 15 en 30 liter.

ëm

HiinHi

Jacht Schietsportcentrum,Dorhout Mees
Strandgaperweg 30,8256 PZ Biddinghuizen,
Telefoon: 03211 - 2532,

Filiaal Nobelstraat 24, 3512 EP Utrecht, tel. 030 - 31 12 09

-ocr page 475-

Belcosulfa 3

(colistine, sulfadinnerazine, sulfamerazine, sulfadiazine)

RHONE PDULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

• GeïndiceercJ bij kalverdiarree, o.a. veroorzaakt door salmonella
en coli.

• Heeft een breed werkingsspectrum en een synergistische
werking door kombinatie van colistine en drie sulfonamiden.

• Een zeer eenvoudige toedieningsvorm voor individuele
behandeling: bolus met breekgleuf.

• Hygiënische stripverpakking.

• Ideale toedieningsvorm voorfok- en mestkalveren.

Belcosulfa" 3. Samenstelling: Per bolus Colistine sulfaat 1.000.000 I.E. Sulfadimerazine 668 mg.
Sulfamerazine 668 mg. Sulfadiazine 668 mg. Attapulglte 1500 mg, Excipiens q.s. ad 4500 mg
Indica-
ties:
Preventie en behandeling van: gastro-intestinale infecties, septlkemische enteritiden bij jonge
dieren.
Dosering: De gemiddelde dosering Is: curatief 1 bolus /15-20 kg lichaamsgewicht verdeeld
over 2 giften per dag, gedurende 2 achtereenvolgende dagen;preventief 1 bolus/30-40 kg lichaams-
gewicht verdeeld over 2 giften per dag, gedurende 3 achtereenvolgende dagen. Deze gemiddelde
dosering kan In ernstige gevallen worden verdubbeld.
Verpakking: Doos met 20 strips è 6 boli.

-ocr page 476-

GEEN TIJD!

Géén tijd of méér ^

Wat zou u toch allemaal
kunnen doen als u meer tijd had?
Uw hobby uitoefenen, weer wat
studeren, meer met uw gezin
bezig zijn?

Dat zou u - denken wij - liever doen
dan vele uren per week, als u er tenminste
aan toe komt, uw boekhouding bijhouden, patiëntengegevens
invullen, nota\'s uitschrijven, betalingen controleren, achter uw
geld aanzitten.

Automatisering is voor velen een angst. Toch betekent een
goed uitgekiend, gebruikersvriendelijk automatiseringssysteem
minder werk, dus meer tijd voor wat anders. En dat de door
Brocacef geïntroduceerde VETCOM een uitgekiend systeem is,
bewijst de dagelijkse praktijk bij een aantal collegae van u. En
buiten het genoegen van meer tijd, kunt u ook incalculeren:
gemak bij het opzoeken van patiëntengegevens, medicatie-
historie, een boekhouding die van dag tot dog bij is. De nota\'s
gaan op tijd de deur uit. Een te trage betaler wordt automatisch
gesignaleerd, zelfs aangemaand. U heeft uw geld eerder
binnen!

Dat zo\'n systeem ook in uw praktijk kan passen, zult u waar-
schijnlijk wel aannemen. Moor is het financieel verantwoord?
Als wij u zeggen dat een complete unit hord- en soft-ware, aan-
gepast aan uw specifieke praktijk, ongeveer f 18.000,-
^ kost, dan kan ook die vraag snel beantwoord wor-
den. Als u meer informatie wenst, willen wij gaarne een
stukje van onze tijd besteden aan uw tijd.

MetVETCOM-
automatisering
kiest u voor méér tijd hebben.

BROCACEF KAN MÉÉR VOOR U DOEN

88 brocacef bv

Postbus 75 - 3600 AB Maarssen - 030-45 23 26

-ocr page 477-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

De bedrijfskalender, een hulpmiddel bij de
veterinair-zoötechnische produktie- en
gezondheidsbegeleiding van
melkveebedrijven

The Farm Check-List. an Aid to Veterinary Herd Health and Production
Control on Dairy Farms

J. P. T. M. Noordhuizeni, P. Dobbelaar^, H. Wilbrink^ en R.
W. M. Ikinki

SAMHNVAT\'riNG In dit arlikel wordt een bedrijfskalender geïntroduceerd. Per kalendermaand
staan hierop aandachtspunten vermeid, die uit veterinair-zoötechnisch en!of landbouwkundig
oogpunt van belang zijn bij de begeleiding van een melkveebedrijf De veterinair-zoötechnische
aspecten worden door de prakticus zelf behandeld. Voor de landbouwkundige aspecten kan de
prakticus als coördinator optreden: wanneer en voor welke hedrijfsaspecten moei welke deskundige
worden geraadpleegd.

Voor een optimaal effect van een produk tie- en gezondheidsbegeleiding is het belangrijk, dat er een
goede communicatie bestaat ius.<ien de prakticus en de landbouwvoorlichter. De adviezen van
beiden aan de veehouder dienen eensluidend en geïmegreerd te worden gegeven.

SUMMARY A farm check-list is introduced in the present paper. For each month several points
requiring attention are stated, which are of importance in herd health and production control
on dairy farms from both both a veterinary and an agricultural point of view. A short e.xplanation
is given if necessary.

To achieve optimum efficiency in herd health and production control, it is essentia! that
communication between veterinarian and agricultural e.xtension officer should function ade-
quately. Advice from the two disciplines to the dairy farmer should be non-contradictory.

INLLIDINC; (je totstandkoming van deze bedrijfsaspec-

Veterinair-zoöteclinische begeleiding van ten. Zo is bijvoorbeeld de melkproduktie

melkveebedrijven dient primair gericht te afhankelijk van o.a. voedingsfactoren, van

zijn op een optimalisering van het bedrijfs- de gezondheidsstatus en van genetische

economisch resultaat (3). Dit resultaat factoren. Naast zoötechnische aspecten

wordt voornamelijk bepaald door bedrijfs- spelen puur veterinaire aspecten een grote

aspecten zoals melkproduktie per ha en rol (8). De prakticus zal voor een optimale

per koe, voerkosten en omzet en aanwas begeleiding van deze hedrijfsaspecten zijn

(4). In een uitgebreid begeleidingspro- interesse, kennis en inzicht in een

gramma dient aandacht te worden ge- veterinair-zoötechnische richting dienen

schonken aan elke factor die bijdraagt tot uit te breiden (6).

\' Drs. .1. P. T. M. Noordliuizcn en drs. R. W. M. I kink, wetenschappelijke medewerkers Vakgroep Bcdrijfsdier-

geneeskBnde en Buitenpraktijk, Marburglaan 4, 3584 CN Utrecht.
- Ing. P. Dobbelaar en H. Wilbrink, landbouwkundige medewerkers Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en
Buitenpraktijk. Marburglaan 4. .■Ï584 CN Utrecht.

-ocr page 478-

De prakticus is strategisch gezien de meest
aangewezen persoon om als coördinator
van diverse activiteiten en ais consultant
van derden op te treden, omdat hij door-
gaans — anders dan de landbouwvooriich-

ter....... regelmatig op een bedrijf komt (9).

Daardoor kan hij optimaal op de hoogte
zijn van de situatie op het bedrijf. Voor-
waarde voor dit coördinerend optreden
van de prakticus is dan wel, dat hij weet op
welk tijdstip een bepaald bedrijfsaspect ter
discussie moet worden gesteld bij de vee-
houder en of wanneer de hulp van derden
moet worden ingeroepen. Bedrijfsbegelei-
ding dient niet retrospectief, maar vooral
actueel en preventief van aard te zijn. Vac-
cinatie is een vorm van preventie, maar ook
het tijdig ter discussie stellen van een aspect
zoals bijvoorbeeld \'de voeding bij de over-
gang van stal- naar weideseizoen\'. Hiermee
wordt namelijk beoogd om een mogelijke
produktiedaling in die periode te voorko-
men.

In dit artikel wordt een Bedrijfskalender
geïntroduceerd als
hulpmiddel bij de
veterinair-zoötechnische produktie- en ge-
zondheidsbegeleiding van melkveebedrij-
ven (9),

De doelstellingen van deze bedrijfskalen-
der zijn:

a, een uniform begeleidingsprogramma
op de bedrijven mogelijk te maken;

b, de prakticus en daarmee de veehouder
in de begeleiding een geheugensteun te
verschaffen, om de diverse gezond-
heidsaspecten van de veestapel alsmede
de via het management hiermee samen-
hangende aspecten op het juiste tijdstip
te behandelen of te bespreken;

c, de prakticus op tijd te attenderen op
zoötechnische en op specifiek land-
bouwkundige aspecten van het bedrijf
om zo nodig op een juist tijdstip derden
te consulteren. Integratie van veteri-
naire en landbouwkundige activiteiten
binnen het begeleidingsprogramma
staat daarbij voorop.

Ongewenste situaties in het verleden kun-
nen aanleiding geven om op bepaalde be-
drijven omschreven punten speciaal in het
oog te houden of e,\\tra punten toe te voe-
gen.

DE BF;i)Rl,IFSKAlj;Nl)nR

In figuur I is een voorbeeld opgenomieeld opgenomen
van een bedrijfskalender voor begeleir voor begeleide
melkveebedrijven met eigen jongv eigen jongvee
opfok. De kalender is in verticale richtiverticale richting
verdeeld in veterinair-zoötechnische aspaechnische aspec-
ten (nrs. I t m 18) en in specifiek lam specifiek land-
bouwkundige aspecten (nrs. 19 t m .\'ïó). rs. 19 t m 36). In
horizontale richting staan de maanden v: de maanden van
het kalenderjaar aangegeven, wanneer Iven. wanneer het
van belang is een bedrijfsaspect ter discuispect ter discus-
sie te stellen ofte onderzoeken. Een grcoeken. Een grote
zwarte stip geeft aan, dat het op sommi het op sommige
bedrijven van belang is een aspect op den aspect op dat
specifieke moment ook of nogmaals aan nogmaals aan de
orde te stellen. Dit is afhankelijk van nankelijk van de
omstandigheden op het bedrijf. Zodoenedrijf. Zodoende
kan de prakticus de kalender elk jaar aaider elk jaar aan-
passen aan de specifieke eisen van of oieisen van of om-
standigheden op het bedrijf door bijvocijf door bijvoor-
beeld met een kleurstift de gewenste vakt gewenste vakjes
aan te kruisen. Voor zover de genoem^\'er de genoemde
aspecten niet voor zich spreken, zullen preken, zullen ze
worden voorzien van een korte toelichti korte toelichting
per genummerd aspect.

VnrnRlNAlR-ZOÖl HC HNlSCHF. ASI\'RCTESCHF; ASl\'lKTLN

1. Het verdient aanbeveling bij de be,ieling bij de bege-
leiding van het onderdeel uiergezondhel uiergezondheid,
dat de veterinaire begeleider ook zelf ;ider ook zelf de
melktechniek beoordeelt tijdens het me tijdens het melk-
proces of gedurende een gedeelte daarv:gedeelte daarvan.
Door dit geheel aan anderen over te lateren over te laten,
mist men een essentiële schakel in deze fchakel in deze be-
geleiding. Voor uiergezondheidsbegei\'ondheidsbegelei-
ding wordt verwezen naar een drietal air een drietal arti-
kelen van Noordhuizen (10). izen (10). Bij
cotistatering van een afwijkende melktecjkende melktech-
niek tijdens deze beoordeling of op pJeling of op pro-
bleembedrijven. kan het daarna zinvol zJaarna zinvol zijn
de melkuinningsadviseur van de melkr van de melkfa-
briek of een melkwinnings-specialist vigs-specialist van
het Consulentschap voor de Rundveehr de Rundveehou-
derij (CR) of de Gezondheidsdienst vdheidsdienst voor
Dieren (GHD) te raadplegen. De melkregen. De melkma-
chine dient via een onderhoudsabonderhoudsabonne-
ment tweemaal per jaar te worden doore worden doorge-
meten. tepelvoeringen dienen 2x per jaenen 2x per jaar
vernieuwd te worden.

2. Preventieve maatregelen tegen zomelen tegen zomer-
wrang dienen in april-mei te worden lei te worden be-
sproken met de veehouder. De uitvoer:er. De uitvoering
van maatregelen dient plaats te vindenlaats te vinden in

-ocr page 479-

Panacur

ontwormt veQig en effectief

• drieledige werking t.w. vermicide, larviclde en ovicide bij de
meest voorkomende maag/darm-nematodenen longwormen

• praktisch 100% effectief na één toediening

• per diersoort aangepaste toedieningsvorm: suspensie 10% -
runderen en paarden, suspensie 2,5% en boli 250 - schapen en
geiten, poeder 4% - varkens, granulaat en pasta - paarden

• geen beïnvloeding van de fertiliteit

• geen teratogene eigenschappen, kan ook tijdens dracht en
ziekte worden toegepast

Hoechst

HOECHST PHARMA

VETERINAIR

Postbus 12987
1100AZ Amsterdam
Voor bestellingen:
020 - 5908 519
Voor informatie:
020 -5908 533

-ocr page 480-

___________________f—

Erysorb® ad Iis. vet. SV SM ad US\', vet.

Vlekziekte-adsorbaat-vaccin Behring- Polyvalent sero-vaccin voor <

werke. Samengesteld uit geïnactiveerde__en ^handeling van varlrerisziektOT^

vlekziektebacteriën en htm aan " ___^

aliumniumhydroxyde geadsorbeerde
immuniserende siïbstantie (l.i.s.) ter

actieve immuiüsatie van gezonde varkens . .Vaccin voor actieve immunisatie

tegen vlekziekte. „ - tegen coli-infecties-bij-vaa-kens.;

Postbus 12987
1100AZ Amsterdam
Voor bestellingen:
020 - 5908 519
Voor informatie:
020 - 5908 533

-ocr page 481-

bedrijfskalender

Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde

& Buitenprak

;iik

bedrijf:

jan

feb

mrt

apr

MEI

JUNI

JULI

AUG

SEPT

OKT

NOV

dec

1

melktechniek

•iSS!:

^

zomerwrang preventie

•X\'I\'X

3

koppel klauwbekappen

4

oestrusdetektie

Sss

5

S.A.P. lijst melkvee

5

jaarlijst dekrijpe pinken

iiiü

7

longwormenting jongvee

8

mestonderzoek kalveren 5 wk

•I\'X\'X\'

9

onderzoek longworm

•♦\'•X\'ê

lU

onderzoek maagdarmvrormen

11

onderzoek levertx)t

;s:s

12

kontrole leverbotslakken

13

onderzoek ectoparasieten/scheren

wis

14

opfok voeding & huisvesting

SS:-

15

conditiescore jongvee

is

16

opstallen jongvee

17

IBR & BRS preventie

18

klimaatmeting stallen melkvee/jongvee

19

voeding melkvee overgang stal naar weide

start kalveren in weide

21

bijvoeding in weide melkvee/jongvee

jSg

22

graslandbemesting

Si

23

beweidingsplan melkvee

24

ruwvoederwinning

XvX;

25

ruwvoederaankopen

Sis

26

graslandverzorging

S;

27

graslandverbetering

SS:

Swi

28

evaluatie grasland gebruikskalender

"iSS

29

voeding melkvee overgang weide naar stal

:SS:

SSi:

30

gewasanalyses

31

stalvoederbaians

32

voedervolgorde

SSi\'

33

evaluatie stalvoedering

34

kontrole KV automaten

35

KV verbruik stalperiode

36

KV verbruik weideperiode

HM

37

Kig. I. Bedrijfskalender ten behoeve van de veterinair-zoötechnische produktie- en gezondheid.sbegeleiding
van melkveebedrijven. Deze kalender is een ingevuld voorbeeld en kan naar specifieke bedrijfsomstandigheden
worden aangepast. De nummers verwijzen naar verklaringen in de tekst.

-ocr page 482-

juni-juli. Hiertoe behoren in gebieden of op
bedrijven met zomerwranghistorie: bewei-
dingsplan voor droogstaand vee en jong-
vee, het eventueel op stal houden van deze
groepen dieren, de juiste toepassing van
insectenwerende middelen en \' of langwer-
kende antibiotica in de uier, alsmede de
behandeling met speciale tepeldip of slot-
gatsealers (11).

3. Het bekappen van de koppel dient bij
voorkeur tweemaal per jaar plaats te vin-
den, respectievelijk aan het begin van de
weideperiode en vóór het opstallen. Op
sommige bedrijven bekapt de veehouder
zelf periodiek zijn koeien. Ook dan kan het
zinvol zijn om eens per jaar bijv. vóór het
opstallen de hele koppel lege artis te laten
bekappen door een klauwverzorger. Be-
halve de \'zekerheid\' dat de dieren dan goed
bekapt zijn, bestaat de mogelijkheid hierbij
een globaal overzicht van voorkomende
klauwaandoeningen te verkrijgen. Dit
overzicht kan mogelijk aanwijzingen geven
omtrent de epizoötiologie van klauwaan-
doeningen. Ook de frequentie van
formaline-voetbaden kan hieraan worden
aangepast.

Op diverse bedrijven dient de koppel meer
dan 2x per jaar te worden bepakt vanwege
de bestaande klauwproblematiek, bijvoor-
beeld op bedrijven met zomerstalvoede-
ring.

4. Ten tijde van de ruwvoederwinning
kan het — zeker op éénmansbedrijven -
regelmatig voorkomen, dat juist dan de
oestrusdetectie wordt verwaarloosd, in-
dien ook in de wintermaanden de oestrus-
detectie matig blijkt, is aandacht hiervoor
gewenst. De vruchtbaarheid-ziektekaart
kan uitsluitsel geven over het aantal of per-
centage koeien dat niet tochtig wordt ge-
zien. Over een langere periode kunnen
door middel van een computermatige ana-
ly,se van technische vruchtbaarheidsgege-
vens (kalfdata, oestrusdata en KI-data)
eveneens periodiek kengetallen worden
verkregen (5).

5. Een veehouder kan deelnemen aan het
Stieren Advies Programma (SAP). Via de
computer worden daarbij per koe enkele
stieren opgegeven, die ten aanzien van di-
verse aspecten zo optimaal mogelijk com-
bineren met de te insemineren koe. Deze

SAP-lijst wordt de veehouder toegezon-
den. Het is belangrijk, dat de begeleider
kennis heeft van de kwaliteiten van enkele
veel gebruikte stieren. Fokkerij is een be-
langrijk interesseveld van de veehouder.
Gemeenschappelijke interesse vergemak-
kelijkt het onderling contact. Indien de
veehouder niet is aangesloten bij het SAP
en er aandacht geschonken dient te worden
aan de stierkeuze, kan eventueel de specia-
list rundveeverbetering van het CR wor-
den geconsulteerd. Een rustige periode in
de winter en/of zomer is daarvoor het
meest geschikt. Het verdient aanbeveling
dat de begeleider daarbij aanwezig is om
tijdens de daaropvolgende bedrijfsbezoe-
ken de gegeven adviezen te begeleiden en te
evalueren.

6. Indien op een bedrijf de jongveeopfok
ook is opgenomen in de begeleiding, is het
aan te raden eenmaal per jaar met de vee-
houder een lijst op te stellen met daarop
vermeld de geadviseerde inseminatiemaan-
den voor de diverse pinken vanaf 12 maan-
den. Deze adviezen zijn gebaseerd op de
factoren leeftijd (14-15 maanden), gewicht
(> 340 kg) en ontwikkeling (kruishoogte>
125 cm). Via regelmatige noteringen van
deze gegevens op een kalveropfoklijst kan
men dit onderdeel van de kalveropfok
doelmatig begeleiden. Zonodig dient men
de lijst in de loop van het jaar bij te sturen.
Zie ook punt 15.

7. Op bedrijven met een historie van
longworm of waar al eerder werd geënt in
voorgaande jaren is het aan te raden de
dieren vóór hun eerste weideperiode te
enten. De entstof dient daartoe tijdig te
worden besteld en lege artis oraal te wor-
den toegediend. Er dient te worden geregis-
treerd welke dieren wel en welke niet zijn
geënt (bijv. laatgeboren) op de kalverop-
foklijst. De laatgeboren kalveren, die niet
meer de wei in gaan, zijn het volgende sei-
zoen te beschouwen als \'gevoelig\'. Dit geldt
ook voor jongvee dat op stal wordt gehou-
den totaan de eerste kalfdatum.

8. Ongeveer 5 a 6 weken na de start van
hun eerste weideseizoen is er bij kalveren
een optimale correlatie tussen de mate van
besmetting met maagdarmwormen en de
e.p.g. in de faeces. Bij een positieve uitslag
van dit onderzoek (meer dan 50 a 100 e.p.g.

-ocr page 483-

i\'aeces) is behandelen en aansluitend om-
weiden geïndiceerd. Een herhaald faeces-
onderzoek kan dan als controle plaatsvin-
den in de herfst, hoewel daarbij de
betrouwbaarheid van de uitslag afneemt en
meer acht moet worden geslagen op condi-
tie, groei, ontwikkeling en de beweiding in
de afgelopen weideperiode. Het faeceson-
derzoek naar maagdarmwormeieren en
longwormlarven kan worden gecombi-
neerd (punten 9 en 10). Routinematig en
regelmatig ontwormen op geleide van
faeces- en klinisch onderzoek behoort o.a,
tot de maatregelen. Zie voor beweidings-
aspecten de punten 20 en 23.

9 en 10. Behalve van kalveren in hun eer-
ste weideseizoen dient ook onderzoek van
faeces van ouder jongvee plaats te vinden.
In juni-juli en september-oktober dienen
de faeces te worden onderzocht op maag-
darmwormeieren en longwormlarven. Al-
leen verse faecesmonsters zijn voor onder-
zoek geschikt. De beperkingen genoemd
onder 8 gelden ook hier. Voor de diagnos-
tiek van longwormziekte is ook serologisch
onderzoek uitvoerbaar. Zie voor bewei-
dingsaspecten de punten 20 en 23.

11. In leverbot-gebieden kan faeceson-
derzoek op leverbot het beste in december-
januari worden uitgevoerd. Onderzoek van
15-20% van de koppel melk- en jongvee
geeft een voldoende betrouwbaar beeld.
Indien nodig kan een behandeling worden
ingesteld na dit onderzoek en zo nodig her-
haald worden in maart. Sinds kort bestaat
ook de mogelijkheid om op de Gezond-
heidsdienst serummonsters te laten onder-
zoeken op titers tegen leverbot via de indi-
recte haemagglutinatietest (IHA) (II).
Deze monsters kunnen het beste in
oktober-november worden genomen,
waarhij eventueel een extra serummonster
kan worden genomen ten behoeve van een
screening op IBR-titers (zie punt 17).

12. Op besmette bedrijven kan een on-
derzoek plaatsvinden naar het voorkomen
van leverbotslakjes in de weide. Deze slak-
jes zijn te vinden op de lager gelegen, nat-
tere percelen grasland. Dit onderzoek kan
dienen als aanvulling op het bloed- en fae-
cesonderzoek, maar is arbeidsintensief en
dus duur. Dit onderzoek heeft voorspel-
lende waarde: veel slakken, meer kans op
infecties. Deze percelen dienen dan zeker
niet door jongvee te worden beweid en
zeker niet in de gevaarlijke periode tussen
augustus en oktober.

13. Nadat het jongvee en melkvee zijn
opgestald, dient zo spoedig mogelijk het
haar op de rug alsmede bij melkvee de uiers
te worden geschoren. Dit met name in
verband met de hygiëne, de preventie en
behandeling van huidaandoeningen ten ge-
volge van ectoparasieten en de gezondheid
in relatie tot het stalklimaat (bijv. respira-
toire aandoeningen). Kalveren dienen al in
september opgestald te worden in verband
met een optimale groei c.q. zo laag moge-
lijke maagdarmwormbesmetting. Zij die-
nen dan direct te worden geschoren.

14. In de winterperiode, als het jongvee
op stal is, verdient de opfok speciale aan-
dacht. Enerzijds omdat men dan hetjongvee
bij de hand heeft en anderzijds omdat bij
een afkalfpiek rond februari de infectie-
druk met name bij de jongste kalveren (di-
arree) toeneemt. Huisvesting, voeding
(biestverstrekking, kunstmelk, ruwvoer,
krachtvoer, spenen, drinkwater) en hygiëne
zijn daarbij de belangrijkste aandachts-
velden. Ook aan het einde van de stalpe-
riode (maart-april) kan speciale aandacht
vereist zijn: meer overbezetting, meer tem-
peratuurschommelingen, waardoor meer
kans op respiratoire problemen en op diar-
ree.

15. Routinematig, minstens tweemaal
per jaar, nl. vóór ze worden ingeschaard en
nadat ze opgestald zijn, dient de conditie
van het jongvee beoordeeld te worden per
leeftijdsgroep. Nog beter is het om al dan
niet samen met de veehouder hetjongvee in
de diverse leeftijdscategorieën de borstom-
vang te meten. Daarmee kan het gewicht
worden geschat en kan worden nagegaan
in hoeverre aan de gestelde normen voor
groei wordt voldaan. Bij onvoldoende ge-
wicht van het jongvee dient de oorzaak
opgespoord te worden (voeding, gezond-
heid). Omgekeerd kan ook een overmatige
conditie ontstaan als aan de pinken van
8-15 maanden een snijmaisrijk rantsoen
wordt verstrekt. De kans op vervetting,
vooral in de uier, is dan groot.

-ocr page 484-

16. Kalveren, die hun eerste weideseizoen
doormaken, dienen tijdig te worden opge-
stald. Zie ook bij de punten 13, 17 en 20.
Vele veehouders stallen deze dieren veel te
laat op met alle gevolgen van dien.

17. Ten aanzien van IBR kan routinema-
tig eens per jaar de koppel worden ge-
screend op antilichaamstiters (zie ook punt
11). Van dieren van diverse pariteiten wor-
den daartoe serummonsters genomen. In-
dien een bedrijf frequent dieren aankoopt,
is enting van deze aangekochte dieren aan
te raden. Dit geldt ook voor (drachtige)
vaarzen afkomstig van opfokbedrijven. In-
dien een hoog percentage serummonsters
van koeien positief is en van jongvee nega-
tief, kan worden overwogen alleen het
jongvee te enten op een half en anderhalf
jaar (2), Bij een hoog percentage monsters
van koeien zonder titer, neemt ook in
deze diergroep het risico toe en is enting
van de gehele koppel te overwegen. Van
een enting kan niet steeds een 100% be-
schermend effect worden verwacht. Indien
moet worden geënt, dient dit bij voorkeur
in het najaar of in de winter plaats te vin-
den. Voor uitvoerige informatie wordt ver-
wezen naar de landelijke adviezen. De
beste periode om tegen BRS infecties te
enten bij jongvee is de periode augustus-
oktober. Een enting tegen BRS is bij jong-
vee steeds nuttig, omdat de meeste koppels
besmet worden (12).

18. Het is zinvol om op een melkveebe-
drijf het klimaat te beoordelen in de
melkvee- en vooral in de jongveestal bij elk
bedrijfsbezoek of minstens 2x tijdens
de stalperiode. Enerzijds geldt dit met be-
trekking tot het risico en de ernst van respi-
ratoire aandoeningen (IBR. BRS), ander-
zijds met betrekking tot de
uiergezondheidssituatie. Het gaat hierbij
vooral om de temperatuur en de relatieve
vochtigheid.

Met behulp van rookpatronen is de lucht-
beweging te controleren. Indien bij deze
klimaatbeoordeling afwijkingen worden
gevonden of indien er op het bedrijf duide-
lijke problemen aanwezig zijn, is het ge-
wenst een volledige klimaatmeting te laten
uitvoeren (GHD. CR) waarbij ook luchtsa-
menstelling en -kwaliteit kunnen worden
onderzocht (drägerapparatuur). In som-
mige gevallen kan de bouw van de stal al
voldoende aanwijzingen geven.

l.ANDBOUWKUNDKi-ZOÖTtCIINlSCHE
A.SPECTEN

19. Uit de melkcontrole-gegevens van
voorgaande jaren kan blijken, dat zich
rond maart-april produktiedalingen (van
kg melk. vet of eiwit) voorgedaan hebben.
Om voedingtechnisch deze overgang goed
te doen verlopen, kan het raadzaam zijn de
landbouwvoorlichter tijdig in te schakelen
ten behoeve van voedings-, beweidings-
en/of bijvoedingsadviezen.

20. Vóór de start van het eerste weidesei-
zoen van de kalveren moet al gedacht zijn
aan de preventie van maagdarmwormin-
fecties en aan een optimale groei in het
algemeen. Daartoe dienen beweidingssche-
ma\'s voor deze kalveren te worden opge-
steld in relatie tot die voor overige jongvee
en melkvee vóórdat de kalveren naar bui-
ten gaan, dus omstreeks april. Deze sche-
ma\'s dienen namelijk rekening te houden
met de infectierisico\'s van bepaalde perce-
len, met de weidebesmetting bij gebruik
door bijvoorbeeld pinken, vaarzen, melk-
koeien en de duur van het weideseizoen.

Zie ook de punten 7 t/m 11. Ook hierbij
kan de landbouwvoorlichter worden inge-
schakeld, zeker als een beweidingsplan
voor melkvee wordt opgesteld, bijvoor-
beeld via een Graslandgebruikskalender
(GGK).

21. Bij de advisering omtrent de bewei-
ding van melk- en jongvee behoort ook de
advisering omtrent de wenselijkheid van
bijvoeding in de weideperiode. Voedings-
technische, produktietechnische en econo-
mische overwegingen spelen daarbij een
rol.

22. Op bedrijven waar bemesting, be-
weiding cn ruwvoerwinning een probleem
lijken te vormen, is het zinvol hieraan
aandacht te schenken. Gegevens van de
melkcontrole, ruwvoeranalyses en deel-
boekhouding kunnen daartoe aanleiding
geven. De landbouwvoorlichter kan over
deze aspecten advies uitbrengen aan de
veehouder.

23. Ten aanzien van het beweidingsplan
voor melkvee dient te worden gedacht aan
een algemene planning bijvoorbeeld op
grond van gegevens van GGK\'s van voor-
gaande jaren (punt 28). De landbouwvoor-
lichter dient na te gaan of er op voorhand al

-ocr page 485-

adviezen zijn te verstrekken naar aanlei-
ding van een anamnese over beweiding en
ruwvoederwinning (punt 24).

24. Voor ruwvoederwinning geldt het-
zelfde als bij de voorgaande twee punten.

25. Op basis van de aanwezige ruwvoe-
dervoorraad kan worden nagegaan of ruw-
voederaankopen moeten plaatsvinden en
zo ja, wanneer deze het beste gedaan kun-
nen worden. Via het \'Blauwe Boek\' (techni-
sche gegevens dekking voederbehoefte)
van de landbouwvoorlichting kunnen —
uitgaande van de normen in PR rapport 57
— de alternatieven ten aanzien van de ruw-
voederaankopen (bijv. snijmais of voor-
droogkuil) economisch worden geëvalu-
eerd (14). Ook de verwachte rantsoen-
samenstelling dient in de beoordeling te
worden betrokken.

26 en 27. Graslandverzorgende en -
verbeterende maatregelen dienen bij de
veehouder te worden gememoreerd. Via
een bijgehouden graslandgebruikskalen-
der kan de landbouwvoorlichter mogelijk
gerichte adviezen hieromtrent verstrekken.
In veehouderij-vakbladen verschijnt rond
de aangegeven periodes ook informatie
over deze maatregelen.

28. Vooral bij melkproduktieklachten in
de weideperiode is het zeer zinvol de vee-
houder een graslandgebruikskalender
(GGK) te laten bijhouden, waarop naast
beweiding ook bemesting, ruwvoederwin-
ning en verzorgingsmaatregelen worden
genoteerd. Deze GGK dient dan niet pri-
mair voor planning maar voor actuele regi-
stratie. De GGK moet door de landbouw-
voorlichter worden geëvalueerd, om
knelpunten te ontdekken, aan te geven
waar verbetering mogelijk is en niet in de
laatste plaats te adviseren omtrent de juiste
beweiding van jongvee in verband met pa-
rasitaire infectie en groei (zie ook de pun-
ten 17, 20, 22 en 26). Deze evaluatie dient
plaats te vinden in januari en uiterlijk in
april.

29. Voor de voeding bij de overgang van
weide naar stal geldt hetzelfde als is beschre-
ven bij punt 19. Tevens dient de veehou-
der te worden overtuigd van het belang te
weten hoeveel kg ruwvoederprodukt (snij-
mais, voordroogkuil) hij daadwerkelijk
voert aan zijn koeien (gemiddeld per koe of
per groep). Daartoe dient hij een blok
voordroogkuil of een kruiwagen snijmaiste
wegen.

30. De veehouder dient erop te worden
gewezen, dat het beschikbaar hebben van
analyse-gegevens van voordroog- en snij-
maiskuilen leidt tot een beter voedings-
advies in relatie tot de melkproduktie en
mogelijk tot een meer bewuste ruw-
voederwinning. Het bemonsteren van
de kuilen wordt nogal eens te laat aange-
vraagd c.q. uitgevoerd waardoorgegevens
te laat beschikbaar komen. In het algemeen
worden snijmaiskuilen later aangelegd dus
ook later bemonsterd dan voordroogkui-
len.

31. Uitgaande van de beschikbare voor-
raad ruwvoer, ruwvoeranalyses, het aantal
grootvee-eenheden (g.v.e.) en het aantal
staldagen kan een voederplan (eventueel
stalvoederbalans) voor de winterperiode
door de veehouder of de landbouwvoor-
lichter worden opgesteld. Gewoonlijk
wordt hierop ook aangegeven welk type
krachtvoer gewenst lijkt in de rantsoenen
voor de respectieve produktiegroepen.

32. Meestal is het van belang om in de
stalvoederbalans of in het voederplan ook
de voedervolgorde van de graskuilen op te
nemen. Gebruikelijk is, dat de kuilen met
de beste voederwaarde bestemd worden
voor de periode waarin de meeste hoogpro-
duktieve koeien voorkomen. Het aantal
dagen dat van een bepaalde kuil kan wor-
den gevoerd, wordt vermeld.

33. Halverwege de stalperiode wordt de
ruwvoedervoorraad bepaald. Er wordt na-
gegaan hoeveel kg droge stof per dier per
staldag nog beschikbaar is, of er te snel of
te langzaam gevoerd wordt en of er aanvul-
lende maatregelen (aankopen) dienen
plaats te vinden. Op dat moment kan ook
de melkproduktie in de stalperiode worden
geëvalueerd, steeds in relatie tot de rant-
soenen en de voederwijze. Produktiviteits-
controle dient overigens regelmatig plaats
te vinden met de uitslagformulieren van de
melkcontrole en de voederwaarde van de
rantsoenen.

34. In relatie tot de voederwijze en de
melkproduktie is het raadzaam om min-

-ocr page 486-

stens lx per jaar steekproefsgewijs de
krachtvoer-(KV)-automaten in de melkstal
te controleren op een juiste afstelling, in
een zeer groot deel van de gevallen blijkt in
de praktijk hieraan nogal wat te schorten.
Bij deze controle behoren ook eventuele
computergestuurde KV-doseerautomaten.

35 en 36. Het KV-verbruik in respectieve-
lijk weide- en stalperiode geeft een indruk
omtrent het voerverbruik en wordt hetzij
per koe, hetzij per 100 kg melk, hetzij per
ha berekend. De relatie met de melkpro-
duktie en het beschikbare ruwvoer dient
niet uit het oog te worden verloren. In de
meeste gevallen dient er een duidelijk ver-
schil te bestaan tussen de niveaus van ver-
bruik in beide periodes. Het komt nog
steeds voor, dat met name in de weide-
periode teveel krachtvoer wordt bijgevoerd
en dan te duur wordt gevoerd.

37. Een blanco kolom is toegevoegd om
een voor het bedrijf specifiek probleemge-
bied of aspect te kunnen noteren ter atten-
tie.

SLO rOPMERKlNOENTEN AANZIEN VAN SA-
MENWERKING DIERENARTS VOORLICH-
TER

Zoals moge blijken uit de bedrijfskalender
(figuur I) kan men de perioden van het
jaar, waarin men de landbouwvoorlichter
wil raadplegen, comprimeren tot twee of
tot vier blokken. In het eerste geval zijn dit
februari-maart en september-oktober,
waarbij de kalender aangeeft wat er behan-
deld kan worden. In het tweede geval zijn
dit de vier perioden december-januari,
april, juli-augustus en oktober.
Gezien de personele inkrimping bij de regi-
onale Consulentschappen voor de Rund-
veehouderij zal het duidelijk zijn dat de
landbouwvoorlichter lang niet in staat is
eens per maand en tegelijk met de prakticus
op het bedrijf te komen. Deze situatie is
ook niet nodig of direct gewenst om ergono-
mische en economische redenen. Tijdens
dieronderzoek is het bijvoorbeeld niet zin-
vol dat een voorlichter tegelijkertijd aan-
wezig is. De prakticus kan als coördinator
voor de activiteiten van de voorlichter op
het begeleide bedrijf optreden. Wanneer
moet de voorlichter worden ingeschakeld
en voor welk bedrijfsaspect? Volgens de
kalender zijn hiervoor minimaal 2 of 4 pe-
riodes in het jaar aan te geven. Een goede
communicatie en een goede verstandhou-
ding tussen prakticus en voorlichter is hier-
voor wel vereist. Van de prakticus moet
worden geëist, dat hij enige kennis van en
inzicht in de landbouwkundige aspecten op
een melkveebedrijf bezit. Dit geldt met
name voor de melkproduktieanalyse in re-
latie tot de voeding. De prakticus moet
bijvoorbeeld de melkcontrolegegevens
kunnen interpreteren en de rantsoenen
kunnen berekenen op basis van de voeder-
kwaliteit. Dan kan hij ook een betere dis-
cussiepartner voor de veehouder zijn. Hij
moet kunnen inschatten of consultatie van
de voorlichter of anderen nodig of gewenst
is. Uiteraard kan de veehouder een voor-
lichter ook tussentijds raadplegen, met
name voor die aspecten die meer buiten de
begeleiding staan. Daarom bevat de kalen-
der ook niet alle landbouwkundige aspec-
ten van het bedrijf.

Uitgebreidere informatie over de op de ka-
lender genoemde onderwerpen is o.a. te
vinden in een bundel vlugschriften ten be-
hoeve van de veterinair-zoötechnische be-
drijfsbegeleiding. uitgegeven door de Vak-
groep Bedrijfsdiergeneeskunde en
Buitenpraktijk te Utrecht, Voorts kan wor-
den verwezen naar de vakliteratuur over
deze onderwerpen (I).
De bedrijfskalender, zoals hier gepresen-
teerd, beslaat in feite een breed produktie-
en gezondheidsbegeleidingsprogramma.
Wanneer er slechts enkele bedrijfsaspecten
in de begeleiding zijn opgenomen, kan men
in eerste instantie het gebruik van de kalen-
der tot die aspecten beperken. Overigens
kan men de veehouder steeds wel op de
andere punten attenderen. De opsomming
en indeling van de bedrijfsaspecten blijft
arbitrair. Wanneer men tijdens de begelei-
ding op een bedrijf wordt geconfronteerd
met bepaalde knelpunten, is het zinvol om
op de bedrijfskalender voor het volgende
jaar in de betreffende periode daarvan een
attentiepunt te maken. Zodoende kan de
bedrijfskalender worden aangepast aan de
specifieke omstandigheden op een bedrijf.
De bedrijfskalender is geen begeleidingsre-
cept. maar is slechts een hulpmiddel bij de
actuele uitvoering van een begeleidings-
programma. Via de landbouwvoorlichter
kan de prakticus ook andere deskundigen
van het Consulentschap voor de Rundvee-

-ocr page 487-

houderij raadplegen, zoals specialisten en
bedrijfstakdeskundigen. Ook melkwin-
ningsadviseurs van de melkfabriek en me-
dewerkers van de Gezondheidsdienst voor
Dieren kunnen zo nodig worden ingescha-
keld.

Voor de veehouder is het van het grootste
belang, dat de adviezen die hij van diverse
zijden ontvangt, niet tegenstrijdig zijn (7,
8).

1 I TIH^ATUUR

1. Anonymus: Handboek voor de Rundveehoude-
rij. Proefstation voor de Rundveehouderij. 3e
druk. 1980.

2. Bekkum. .1. G. van: IBR. In: Redaktionele
kolom.
Tijdschr. Ilierf-cnceskd.. 108. 381-.f82.
(/V83).

3. Blood, A. C.. Morris. R. S.. Williamson. \\. B..
Cannon. C. M.. and Cannon. R. M.: A health
program lor commercial dairv herds.
.Austral.
Vet.
./., 54. (1978).

4. Bowman. .1. S. T., Morley..!. E., Kennedy, B. W..
and Downey, B. R.: \'I he dairy herd management
system and farm productivity.
Ca/i. ./. oj\' .Anim.
Sci..
60, 495. (1980).

5. Elving, 1.. cn Eldik, P. van: Incidentele en peri-
odieke beoordeling van actuele vruchtbaarheids-
resultaten op rundveebedrijven.
Bedrijfsontwik-
keling.
13, 722-731. (1982).

6. Ciuterbock. W. M.: What place do veterinarians
have in integrated mastitis control? Proceedings
2lst Ann. Meeting of the Natl. Mastitis Council
Inc.. Louisville. Kentucky. USA, pp. 20-25,
1982.

7. King, .1. O. 1..: Husbandry methods predisposing
to production diseases,
let. Rec.. 108. 557.
(1981).

8. Moller. K.: P.A.H.A.P.S. on New Zealand dairy
farms. Vet. Service Council. Wellington, New-
Zealand. 1975.

9. Noordhuizen, .1, P. T. M., Brand A. en Dobbe-
laar, P.: Veterinary Herd Health and Production
Control on Dairv L\'arms.
I\'reventive I \'eterinary
Medicine.
I. 189-213. (1982/1983).

10, Noordhui/en. .1, P, 1, M,: Liicrgezondheidsbege-
leiding als onderdeel van een veterinair begelei-
dingsprogramma voor melkveebedrijven 1, 11.
lil,
Tijd.schr. Diergeneeskd.. lOX, 587-()07.
(1983).

I 1, SoL.L: Zomerwrang: de pathogenese. de schade,
het voorkomen cn de preventie.
Tijd.schr. Dierge-
neeskd.. \\im. 443-452. (1983).

12. VerhoefL .1., Nieuwstadt. A. P. K. M. 1. van:
Bovine respiratory syncytial virus, parainfluenza
3 virus and bovine herpes 1 virus infections of
youngstock on self contained dairy farms. Epide-
miological and clinical findings,
l et. Rec. (in
press).

13, Wetzlar, V, 1. E. A,. Over, ,1. H.en Heijden. Ph.
.1. van der: Vroegdiagnostiek van leverbotziekte
op praktijkbedrijven met behulp van ecn serolo-
gische techniek,"
Tijdschr. Dicrgenee.skd.. 108,
231-238. (1983).

14, Wieling, H,, Koops, A, H,, Rompelberg. L, E.
M. en .long. S. de: Normen voorde voedervoor-
ziening. Rapport nr. 57, 1977. Proefstation voor
de Rundveehouderij. Lelystad.

BOEKBESPREKING

Bacterial and viral zoonoses

Report of a WHO E,\\port Committee w ith participa-
tion of FAO

(Technical Report Series 682: World Health Organi-
zation 1982)

"Bacterial and viral zoonoses\' is een uitga\\e in WHO\'s
Lechnical Report Series. In deze serie worden de
meest recente wetenschappelijke opvattingen en tech-
nische adviezen van internationale e,xperts met be-
trekking tot bepaalde voor de volksgezondheid van
belang zijnde onderwerpen gepresenteerd. Genoemde
uitgave is een vervolg op ecn in 1967 in dezelfde serie
verschenen rapport (nr. 378) over zoöno.sen en sluit
zoveel mogelijk aan bij andere publikaties op dit ge-
bied. waarvan een korte opsomming in een van de
bijlagen wordt gegeven.

Uitgangspunt is het wereldwijde streven naar gezond-
heid voor iedereen met ingang van het jaar 2000,
waaraan succesvolle nationale zoönosen-
bestrijdingsprogramma\'s een essentiële bijdrage kun-
nen leveren. Zoönosen zijn echter niet allen van bete-
kenis vanwege de ziekte (en sterfte) die ze vooral bij
bepaalde in het rapport met name genoemde groepen
met verhoogd risico te weeg brengen; maar zoönosen
hebben ook een nadelige invloed op dierlijke produk-
tie, juist in die landen waar men in grote mate afhan-
kelijk is van dieren voor wat betreft voedsel, arbeids-
kracht en energie.

De publikatie is vooral gericht op de opzet van natio-
nale surveillance, en bestrijdingsprogramma\'s. Fac-
toren, waarmee bij de opzet en de uitvoering van
dergelijke programma\'s rekening gehouden dient tc
worden, worden besproken en praktische adviezen
onder andere met betrekking tot inschakeling van
locale, nationale en internationale hulpbronnen en
-instanties worden gegeven, In bijlagen worden in-
stanties en instituten, die internationaal actief zijn op
bepaalde onderdelen van de zoönosenbestrijding met
de bijbehorende adressen opgesomd.
In tabelvorm wordt een handig en beknopt overzicht
gegeven van de door bacteriën, rickettsia\'s en virussen
veroorzaakte zoönosen en hun belangrijkste karakte-
ristieken, maarde mycosen onthrekenenvoorparasi-
taire infecties wordt naar ecn andere uitgave verwe-
zen.

Deze publikatie lijkt vooral van belang voor diege-
nen, die daadwerkelijk betrokken zijn bij de/oönosen-
bestrijding en voor die personen en instanties, die
direct of indirect tc maken hebben met de opzet van
ziektebestrijdings- en surveillanceprogramma\'s in het
algemeen, //
h\', ». Tngel

-ocr page 488-

Mastitis bij Nederlandse schapen

Mastitis in Sheep in the Netherlands

C. D. W. Königi, J. H. E. Fieten^ en G. W. Gelling^

SAMENVATTING Er is in Nederland w einig hekend over de uiergezondheid van onze schapen. In
dit onderzoek werd getracht hierin enig inzicht te krijgen. Daartoe werden op 16 Gelderse praktijk-
bedrijven met in totaal 936 zogende schapen steekproefsgewijs monsters genomen tussen 6 maart
1981 en 17 april 1981: daarna van 22-25 juni 1981 en tenslotte van uitsluitend dieren met een minder
goede uiergezondheid nogmaals in april 1982.

De cellellitig geschiedde met een aangepaste methode door middel van de Coulter-Counter. De
gevonden celgetallen lagen hoger dan de in de literatuur vermeide. Van de onderzochte mottsters lag
20 a 25%. hoven de 2 miljoen cellen per mi. Het celgetal was hoog aan hel begin van de lactatie, nam
daarna af en steeg weer tegen het .spenen. Verder natn het aantal cellen toe met de leeftijd en
tnogelijk maar niet significant, met hel aantal zogende lammeren.

Het bacteriologisch onderzoek (B.O.j kon na de partus was positief hij 7,3% van de ooien en hij
4,1% van de uierhelfi-monsters. Bij de monstername kort voor het spetten was 3,0% van de dieren
positief en 2,4% van de tnonsters. Staphylococcen werden in de beide steekproeven gevonden in
1,9% respectievelijk 2,1%, streptococcen in 1,7% respectievelijk 0,3%-, en
C. pyogenes in 0,5%
respectievelijk 0% van de monsters. De pathologische betekenis van de gevonden streptococcen is
twijfelachtig.

Bacteriologisch positieve monsters hadden significant (P < 0,005) hogere celgetallen dan steriele
monsters.

Resistentie k wam alleen voor bij staphylococcen en wel bij 12 van de 39 geïsoleerde stamtnen. Deze
12 monsters waren afkotnstig van vijf bedrijven.

Bij de dieren die in 1981 tweemaal zijn onderzocht bleek er geen correlatie te zijn tus.sen het celgetal
aan het begin en aan het eind van de lactatie. Hetzelfde gold ten aanzien van de bacteriologische
bevindingen.

Dieren met hoge celgetallen, een positief B.G. enjof een klinisch afwijkend uier werden met
betrekking tot de uiergezondheid in de volgende lactatie wederom onderzocht:

a. geen van de drie groepen had in 1982 abnorttiaal vaak hoge celgetallen

b. alle drie groepen waren significant gevoeliger voor bacteriële infecties (P< 0.02: respectievelijk
P < 0.05: respectievelijk P < 0,01).

Behalve aan bacteriële oorzaken moet ook aandacht besteed worden aan virussen en mycoplasma\'s.

SUMMARY Little is known of udder health in sheep in the Netherlands. The present study
represents an effort to gain some in.sight into this matter. For this purpose, test satnples were
taken during the period from March 6, 1981 to .April 17, 1981, on si.xteen commercial farms in the
province of Gelderland, on which there were a total number of 936 nursing fur.v; this was done
again during the period jrom .lune 22, 1981 to June 25, 1981, final .sampling being done during
April 1982, though this was confined to animals showing poor udder health in the year before.
Cell counts were made by an adjusted method using the Coulter Counter.

The cell counts recorded were higher than those reported in the literature. Of the samples
examined, frotu 20 to 25 per cent contaitted tnore than 2,000,000 cells per ml. Cell counts were
high during the early period of lactation, subsequently diminished and then increased again about
the lime of weaning. Moreover, cell counts increased with age and possibly, though not signijicanlly
.so, with the number of suckling iambs.

Bacteriological examination shortly after lambing was positive in 7.3 per cent of the f u\'e.v and
4.1 per cent of .samples of udder halves.

\' Drs. C. D. W. König, dierenarts Gezondheidsdienst voordieren in Gelderland, tevens medewer ker Vakgroep

Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk. Adres: Postbus 10, 6880 BD Velp (GId.).
2 .1. H. E. Pieten en G. W. Gelling, co-assistenten Bedrijfsdiergeneeskunde.

-ocr page 489-

When samples were taken shortly prior to weaning. 3.0 per cent of the animals and 2.4 per cent of
the samples were positive for bacteria. Staphylococci were detected in the two.samlesin 1.9 percent
and 2.1 per cent respectively, streptococci in 1.7 per cent and 0.3 per cent respectively and
C. pyogenes in 0.5 per cent and 0 per cent of the samples respectively. The pathological significance
of the streptococci isolated is doubtful.

Samples positive for bacteria showed significantly (P < 0.005) higher cell counts than did the
sterile samples.

Resistance was confined lo staphylococci, being ob.served in twelve out of thirty-nine strains
isolated. These twelve samples were obtained from five farms.

The animals which were examined twice in 1981. did not show any correlation between the cell
counts at the beginning and those at the end of lactation. This also held true of bacteriological
findings.

.Animals showing high cell counts, which were positive for bacteria, and/or showed chnically
abnormal udders, were e.xamined again as regards udder helaih during the following lactation:

(a) high cell counts were nor an abnormally common feature in any of the three groups in 1982.

(b) all three groups were significantly susceptible to bacterial infection (P < 0.02. P < 0.05 and

P < 0.01 respectively).

In addition to bacteria as causes, attention should also be paid lo viruses and mycoplasmata.

1. INLEIDING

Hoewel klinische en vooral subklinische
mastitis belangrijke schadeposten zijn in de
Nederlandse schapenhouderij, zijn er prak-
tisch geen gegevens beschikbaar ten aan-
zien van de frequentie van voorkomen, de
celgetallen en de veroorzakende micro-
organismen.

Voor bedrijfsdiergeneeskundige begelei-
ding van bedrijven\'zijn deze kengetallen
onmisbaar. Derhalve werd een oriënterend
onderzoek gedaan.

2. EITER.AlTUUR

2.1. Algemeen

Herrtage (9) onderzocht in Engeland de
redenen voor het opruimen van schapen:
jaarlijks wordt 25% van het koppel vervan-
gen waarvan 7% sterft en 18% wordt ver-
kocht. De helft van de door hem onder-
zochte opgeruimde schapen had
uierafwijkingen.

Bij onderzoek van schapen in (ielderland
vond König( 14) dat 6% van de schapensta-
pel jaarlijks werd afgevoerd wegens masti-
tis. De sterfte tengevolge van uierontste-
king bedroeg 0,4%.

Madel (15) onderzocht 1650 uiers van uit-
geselecteerde en geslachte Engelse scha-
pen: 12,8% vertoonde klinische afwijkin-
gen en 4.1% had klinisch niet zichtbare
veranderingen. Van de klinisch afwijkende
uiers had 77% abcessen, waaruit diverse
micro-organismen werden gekweekt.

2.2. Indeling van mastitiden

.lensen (12) geeft als definitie van klinische
mastitis bij schapen: een acute, infectieuze
maar niet besmettelijke ziekte van de uier,
in het algemeen voorkomend bij lacterende
ooien en gekenmerkt door een ernstige,
necrotiserende ontsteking van de melkklier
doorgaans veroorzaakt door bacteriën. De
dieren zijn ziek en de melksecretie is ver-
minderd. Hij onderscheidt twee vormen:

1. Gangraeneuze mastitis veroorzaakt
door de toxinen van
Staphylococcus au-
reus.

2. Induratieve mastitis, veroorzaakt door
Staphylococcus aureus en of Pasteurella
haemolytica

De morbiditeit bedraagt 20% en de mor-
taliteit van de zieke dieren, indien ze
niet tijdig behandeld
worden, 80%
(S.
aureus) of 50% (P. haemolytica).
Naast deze twee primaire mastitisver-
wekkers worden als \'second invaders\'
genoemd (1,9, 11, 15) /:.
coli. Streptococ-
cen, Corynebacterium pyogenes. Listeria
monocytogenes. Corynebacterium pseu-
dotuberculosis
en Clostridium petfringens.
Naast deze klinische mastitiden komen
ook subklinische voor. Deze worden vaak
ontdekt door een tegenvallende melkpro-
duktie en of het achterblijven van de lam-
meren (Bekedam en Herweyer, 1978). De
uiers kunnen diffuus of locaal verhard zijn.
Onderscheid wordt gemaakt tussen
steen-
uier
(bind weefselvorming na klinische
mastitis),
vleesuier en schijven in het uier
(ten gevolge van subklinische mastitiden)
en
zweiuier ten gevolge van een zolder-
speen
(een afsluiting van het tepelkanaal na
ontsteking).

-ocr page 490-

Er is voor het schaap geen goede, uniforme
indeling van mastitiden op grond van goed
omschreven klinische afwijkingen en ge-
standaardiseerd laboratoriumonderzoek.

2.3. Celgetal

Kaiser (13) vond bij celtelling met de
Coulter-Counter methode in bacteriolo-
gisch negatieve melk een gemiddeld celgetal
van 429.000 cellen / ml en in bacteriologisch
positieve melk 731.000 cellen ml. Verder
vond hij dat schapen met meerlingen ho-
gere celgetallen hadden dan schapen met
éénlingen.

Filev (5) vond vergelijkbare uitslagen met
een direct microscopische celtelling en de
electronische methode. Roguinsky (17)
vond een correlatie van 0,91 tussen de mi-
croscopische en de electronische celtelling.

2.4. Bacteriologisch onderzoek

Over het voorkomen van bacteriën in nor-
male schape-uiers lopen de bevindingen in
de literatuur nogal uiteen (tabel I).
Het onderzoek naar het voorkomen van
bacteriën in uiers van dieren met mastitis,
leverde de volgende resultaten op (tabel 2).
De gegevens van Verweij hebben betrek-
king op 44 mastitis-gevallen waargenomen
in de jaren 1972 t/m 1975 en onderzocht
door de Buitenpraktijk van de Faculteit
der Diergeneeskunde. Staphylococcen
werden meer in het vooriaar gevonden,
pasteurellae alleen in de zomer. Over de
gevoeligheid van mastitis-verwekkers bij
het schaap ten opzichte van antibacteriële
middelen bleek geen literatuur beschikbaar
te zijn.

Tabel 1. Het voorkomen van bacteriën in normale uiers.

% B.O. -E

Verdeling bacteriën

Staph.

Past.

Strept.

Overige

Fleischer

(6)

17,5%

18.3%

3.4%

22.9%

55.4%,

Gross

(7)

6,7%

67 %

6 %

27 %

Hauke

(8)

1.4%

50 %

50 %

3. EIGEN ONDERZOEK
3.L Materiaal en methode

Er is steekproefsgewijs onderzoek gedaan naar de
uiergezondheid van een willekeurige groep schapen.
Daarnaast is gericht onder/oek verricht naar klini-
sche mastitiden. Voorts werd nagegaan ofereen rela-
tie bestond tussen hel celgetal enerzijds en de laclalie-
duur, de leeftijd, het aantal lammeren dat gezoogd
werd anderzijds. Schapen met afwijkingen werden in
een volgende lactatie opnieuw onderzocht. De geïso-
leerde kiemen werden getypeerd en gerelateerd aan
het celgetal. Tevens werden antibiogrammen bepaald.

Steekproeven

Van 16 praktijkbedrijven in Gelderland met 936 zo-
gende ooien werden in drie periodes monsters verza-
meld, namelijk van 16-3-\'81 t m 17-4-\'8 1, van 22 t m
25-6\'81 en in april 1982.

In de eerste periode werden maximaal 30 ooien per
bedrijf bemonsterd. Het betrof uilsluitend dieren die
meer da néén dag tevoren gelamd hadden. In de tweede
periode kon het onderzoek maarop? bedrijven plaats
vinden, omdat op de overige bedrijven de lammeren al
gespeend waren. Toen werden zoveel mogelijk nog
lacterende ooien onderzocht. De derde periode viel in
april 1982. waarbij alleen die ooien werden bemon-
sterd waarbij in de eerste of tweede periode een klini-
sche afwijking was vastgesteld of waarvan de melk
van tenminste één uierhellt B.O.-positief geweest was
of een celgetal had gehad van meer dan 10 miljoen
cellen per ml. Van de 1 15 ooien die aan deze crileria
voldeden waren er nog 41 aanwe/ig in 1982: van de
dieren inel klinische afwijkingen was nog279ï aanwe-
zig, van de ooien inet zeer hoge celgetal len nog 38% cn
van de ooien met een positief B.O. nog 509{.

l abel 2. Het voorkomen van bacteriën in uiers met mastitis.

Verdeling bacteriën

Overige B.O. neg.

Past.

Staph.

Hauke ( 8)

Saeter en Eieland (18)

Tsonev en Mateev (19)

Verweij (20)

O %
6,4f;;
16.4%
34,2%

6 %
0,4%
1 1.8%
27.2%

94 %
93,2%
71,8%
38,6%

-ocr page 491-

Onder/oeksmelhoden: de uiers werden geïnspecteerd
en gepalpeerd. Onder steriele voorzorgen werden van
beide uicrhelften melkmonsters genomen. De eerste
stralen werden weggemolken. Om organisatorische
redenen was hel niet mogelijk ooien en lammeren
voor de monstername le scheiden.
Voor de celtelling (4) werd de melk gemengd met de
Vortex mixer, de fixatie geschiedde bij 30° C gedu-
rende 15-18 uurende drempelwaarde van de Coulter-
Counter werd afgesteld op 4.5 ß. Overigens werd het
voorschrift voor rundermelk gevolgd, zoals aangege-
ven door het Centraal Orgaan voor Melkhygiëne (21).
■Als leidraad voor het bacteriologisch onderzoek werd
gebruik gemaakt van het laboratorium-voorschrift
no. 45 941 \'Voorschrift voor het onderzoek van
kwartiermelkmonsters op pathogene kiemen\', uitge-
geven door de Stichting Gezondheidszorg voor Die-
ren ten bate van de mastitisbestrijding bij runderen
(22).

Nadat gebleken was dat de resultaten na enting uit het
.sediment en uit de volle melk geen verschillen te zien
gaven, werd het centrifugeren van de melkmonsters
achterwege gelaten.

De melk werd geënt op een schapebloedagarplaat en
op een T\'.K.T.-plaat (Thaliumsulfaat Kristalviolet-
Toxine (22)). De bloedagarplaat is een routine me-
dium voor de isolatie van kiemen, terwijl tevens de
haemolytische eigenschappen kunnen worden be-
oordeeld. De T.K.T.-plaat is een selectief medium
voor de isolatie en differentiatie van streptococcen.
De platen werden 18 uur bebroed bij .37° C. Na een
voorlopige beoordeling werden zij nogmaals 24 uur
bebroed, waarna de definitieve afiezing plaatsvond.

Klinische ntasiilis

feneinde een indruk te krijgen omtrent klinische mas-
titis werd aan dezelfde schapchouders gevraagd klini-
sche mastitisgevallen in de lactatie-periode van 1981
te melden. Deze dieren werden klinisch onderzocht.
Onderzoek van uier cn melk geschiedde conform het
steckproef-onderzoek.

3.2. Re.su/iaten .steekproeven
3.2.1. Celtelling

In de eer.ste periode (16 3 1981 t m
17M 1981) werden 279 schapen bemon-
sterd volgens de genoemde methode. Van
de 558 uierhelften produceerden tien (2%)
geen melk, vijf (1%) te weinig melk en vijf
(1%) afwijkende melk. Van deze 20 uier-
helften kon bet celgetal niet bepaald wor-
den. I3e celgetallen van de overige 538
monsters werden in acht klassen ingedeeld
(grafiek la).

In juni werden 198 schapen bemonsterd.
Negentien (5%) van de 396 uierhelften pro-
duceerden geen melk en 14 (4%) afwij-
kende, veelal waterige melk. Deze hoge
percentages werden waarschijnlijk veroor-
zaakt door schapen, die de lactatie al be-
ëindigd hadden. De overige 363 monsters
werden geteld en ingedeeld in de genoemde
acht klassen.

De resultaten zijn weergegeven in grafiek
1 b. Tevens werd een aantal factoren in het
onderzoek betrokken die van invloed kun-
nen zijn op de verdeling van de celgetallen.

A. Relatie celgetal en lactatieduur

I^e gegevens werden groepsgewijs gerang-
schikt naar de lactatieduur zoals aangege-
ven in tabel 3.

Door middel van een chi^ 7-vergelijking
werd de verdeling van iedere kolom verge-
leken met de verdeling van de overige ko-
lommen.

In tabel 3a blijken, bij een toets onbetrouw-
baarheid P < 0,005 de celgetallen in kolom
6 significant lager te zijn dan in de kolom-
men 1 t m 5. Bij P<0,01 blijken de celge-
tallen in kolom 1 significant hoger te zijn en
de celgetallen in kolom 4 significant lager.
De tendens lijkt te zijn dat de celgetallen
vlak na de partus hoog zijn en met het
voortschrijden van de lactatie lager wor-
den.

In tabel 3b blijken, bij P < 0,005, de celge-
tallen in kolom 7 significant lager te zijn
dan in de kolommen 8 en 9. De celgetallen
zijn bij een lactatieduur van 2 a 2\'/, maand
laag en lopen tegen het einde van de lactatie
weer op.

Voor elke kolom van tabel 3 werd een ge-
middelde waarde berekend. Deze waarden
werden uitgezet in grafiek 2. De monsters
met een celgetal boven de 2 miljoen hebben
zéér hoge celgetallen en een sterke invloed
op het gemiddelde celgetal.

B. Relatie celgetal en leeftijd

De celgetallen zijn ingedeeld naar de leef-
tijd van de ooien. Eenjarige ooien hadden
significant lagere celgetallen dan oudere
ooien (P < 0.005). Dit was zowel in de
eerste als in de tweede steekproefperiode
het geval. Er was een tendens naar hogere
celgetallen bij stijgende leeftijd (niet signifi-
cant).

C. Relatie celgetal en aantal zuigende
lammeren

Zowel in de eerste als in de tweede periode
leek de tendens te bestaan dat een groter
aantal zuigende lammeren een hoger celge-
tal veroorzaakt. Dit kon echter, met name
door het geringe aantal drielingen, niet sta-
tistisch bewezen worden.

-ocr page 492-

a. in de periode I6-3-I981
t m 17-4-1981

in de periode 22-6-1981
t m 25-6-1981

50-

50-

25-

25-

21

13

klasse I II III IV V VI VII VIII klasse I
Grafiek 1. Indeling van de celgetallen in 8 klassen.
Indeling der klassen:

II III IV

VII VIII

VI

Klasse 1

0 -

500.000 cellen ml.

II

500.000 -

1.000.000 cellen ml.

III

1.000.000 -

2.000.000 cellen ml.

IV

2.000.000 -

3.000.000 cellen ml.

V

3.000.000. ■

■ 5.000.000 cellen ml.

VI

5.000.000 -

10.000.000 cellen ml.

VII

10.000.000 -

20.000.000 cellen.\'ml.

VHl

20.000.000 -

en meer

(hoogste celgetal: 40.621.000 cellen ml.

D. Vergelijking van het celgetal bij
meermalen bemonsterde ooien
In totaal konden 129 uierhelften zowel kort
na de partus als kort voor het spenen be-
monsterd worden. Wordt er een grens ge-
trokken bij 2 miljoen cellen per ml dan
lagen 27 van de 129 (21%) monsters daar
bij de eerste monstername boven; van ruim
de helft daarvan (15 = 11%) daalde het
celgetal beneden die grens en van de ove-
rige 12 (= 9%) bleef het erboven. Verder
steeg het celgetal bij 10 (= 8%) monsters
van beneden naar boven de grens van 2
miljoen.

Tabel 3. Het celgetal ingedeeld in 8 klassen in relatie tot de lactatieduur.

a.

kort na de partus 16 3

1-17

4 1981

b. kort \'

i\'oor hcl

1 spenei

ri

22 6 .

- 25 6 1981

dgn.

2-3

4-5

6-10

11-

15 I6-2Ü

1 > 20

mnd.

2-2.5

2.5-3.5 3,5-4

kolom

1

2

3

4

5

6

kolom

7

8

9

1

16

21

29

36

42

43

1

65

41

34

II

12

19

30

30

27

21

II

12

26

24

III

24

13

15

17

8

15

III

12

13

15

IV

8

11

7

0

5

3

IV

4

1

6

V

24

9

4

5

3

7

V

0

3

5

VI

8

6

6

2

8

6

VI

4

1

5

VII

0

11

7

2

8

1

VII

4

7

2

VIII

8

11

1

7

1

4

VIH

0

6

8

perc.l()()%

100%

100%

100%

100%

100%

perc.

100%

100%

100%

n =

28

48

126

100

82

146

n =

86

165

1 10

-ocr page 493-

Grafiek 2. Gemiddeld cel-
getal in relatie tot aantal dagen
post partum.

lt. 000

2.000

50

E. Het celgetal van de 41 dieren die in
april 1982 opnieuw werden bemonsterd

Aangenomen is dat de verdeling van de
celgetallen gevonden in 1981 normatief is
vooreen normaleschapenpopulatie. Decel-
getallen van de 41 dieren die aangehouden
werden, ondanks het feit dat deze in 1981
een positief B.O., een celgetal van > 10
miljoen cellen ml of een klinisch afwijkend
uier hadden, verschilden niet significant
van de bovengenoemde norm.

3.2.2. Bacieriohgi.\'ich Onderzoek (B.O.)

3.2.2. A. De gevonden bacteriën (tabel 4)

In de eerste periode werden 410 schapen
bemonsterd. Van de 820 uierhelften bleken
er 16 (2%) droog te zijn; van 804 monsters
werd een bacteriologisch onderzoek ge-
daan. Het aantal B.O. positieve uierhelften
bedroeg 33 (4,1%), afkomstig van 30 dieren
(7,3%).

25

75

125

dagen post partum

In de tweede periode werden 198 schapen
bemonsterd. Van de 396 uierhelften bleken
er 19 (5%) droog te zijn. Bacteriologisch
onderzoek van de 377 monsters leverde 9
(2,4%) positieve monsters op. afkomstig
van 6 (3,0%) dieren (0.1 < P < 0,05).
In april 1982 waren 19 (= 24%) van de 80
monsters bacteriologisch positief.

3.2.2. B. Celgetallen van B.O. positieve
mortsters

Van de B.O. positieve monsters werd, in-
dien de melk niet te afwijkend was, het
celgetal bepaald. Het betrof 20 monsters
kort na de partus en 5 kort voor het spenen.
In de totale steekproef (grafiek 1) lag 75%
van de celgetallen onder de 2 x 10\'\'\'ml. In
de monsters die B.O. positief waren was
dat 5 op 20 = 25% respectievelijk O op 5
monsters (0%). Het verschil was significant
(P < 0,005).

100

Tabel 4. Resultaten bacteriologisch onderzoek kort na de partus en kort voor het spenen in I9KI en kort na
de partus in 1982.

1981

1982

b.

kort voor
het spenen

a.

kort na de
partus

c.

kort na de
partus

.S". aureu.s
S. agalactiae
S. uheris
S. dysgalactiae
Overige Streptococcen
totaal Streptococcen
I- coli
C\'. pyogenes

15

14
4

.I,-!

8

16

19

-ocr page 494-

3.2.2. C. Antibiogrammen
Er werden in totaal 39 staphylococcen ge-
vonden, waarvan drie anhaemolytische
Het uitgebreide gevoeligheidsonderzoek le-
verde op dat twee stammen ongevoelig
waren voor penicilline, één voor strepto-
mycine, geen voor chloramphenicol, één
voor tetracycline, één voor neomycine,
geen voor ampicilline, tien voor sulfa en
twee voor trimethoprim-sulfa. Van de tien
sulfa-resistente stammen werden er negen
op twee bedrijven gevonden. In 1982 werd
één multi-resistente staphylococ gevonden
op een bedrijf dat in 1981 een staphylococ
opleverde die alleen voor sulfa ongevoelig
was.

Bij de 16 gevonden Streptococcen en de
tweemaal gekweekte
E. coli werden geen,
ten opzichte van genoemde antimicrobiële
middelen, resistente stammen gevonden.
3.2.2. D. Vergelijking van het bacteriolo-
gisch onderzoek hij meermalen onder-
zochte ooien

In 1981 werd van 129 uierhelften zowel
kort na de partus als kort voor het spenen
bacteriologisch onderzoek gedaan.
Vijf positieve bleken negatief geworden te
zijn en drie negatieve werden positief. Geen
der uierhelften was bij beide monsternames
positief.

Van de 41 dieren die in 1982 wederom on-
derzocht werden, werden 80 monsters ont-
vangen (2 X geen melk).
De in 1982 gevonden aantallen verschilden
significant van de op grond van de aselecte
steekproef in april 1981 gevonden verde-
ling, aangegeven in de kolom \'verwacht\'
(tabel 5).

In drie gevallen werd in 1982 dezelfde kiem
gevonden als in 1981
(S. aureus).
3.3. Klinische mastitiden
In het hele seizoen van 198 I werden slechts
zeven dieren gemeld met een acute klini-
sche mastitis, dit is 0,75% van de 936 zo-
gende ooien. Zes van de zeven herstelden
na behandeling; ze werden later afgevoerd.

Tabel 5.

Eén schaap werd naar de noodslachtplaats
gebracht. Daarnaast werden in de eerste
steekproefperiode nog I I dieren gemeld
die meer voldeden aan het door Herweyer
(1978) beschreven beeld \\an een opflikke-
ring na de partus van een chronische, sub-
klinische mastitis.

Er werden 9 x staphylococcen, I x Strepto-
coccen en 2 X corynebacteriën gekweekt. In
juni werd uit een monster van een ernstig
ziek dier een pasteurella geïsoleerd.

4. DISCUSSIE

Kortheidshalve zullen alleen de belang-
rijkste onderzoekresultaten in de discussie
betrokken worden.

Over de problematiek van de celgetal-
bepaling is separaat gepubliceerd (4). De
hier gehanteerde methode leverde reprodu-
ceerbare gegevens op.
De gevonden celgetallen liggen hoger dan
in rundermelk en ook hoger dan in schape-
melk zoals vermeld door Kaiser (13). Ook
is de variatie zeer groot. Er zal een positieve
correlatie zijn tussen het stoten van de zo-
gende lammeren (aantal, einde lactatie) en
het celgetal. Een deel van de variatie zal
veroorzaakt zijn door het feit dat er sprake
was van \'namelk\' als de lammeren net ge-
dronken hadden. Tenslotte stond een aan-
tal schapen tegen het einde van de lactatie
nagenoeg droog.

De grens tussen pathologisch en fysiolo-
gisch te leggen bij een celgetal van 2x10\'\'
cellen ml is arbitrair maar lijkt de auteurs
aanvaardbaar. In beide steekproeven ligt ±
75% der monsters beneden deze grens. De
celgetallen zijn aan het begin van de lacta-
tie hoog; daarna wordt een significante da-
ling waargenomen gevolgd door een stij-
ging tegen het einde van de lactatie.
Éénjarige schapen hebben significant la-
gere celgetallen dan oudere. Er is een ten-
dens naar stijging met toenemende leeftijd.
In de hogere leeftijdsklassen was het aantal
ooien gering. Nader onderzoek is gewenst.

Zelfde uierhelflen in 1982 B.O. positief
gevonden verwacht

Bevindingen in 1981

iO\\ celgetal > 10 niilj. ml
I8x B.O. positief
I lx klinische afwijkingen

P < 0.02
P < 0,05
P < 0,01

I op 30
I op 18
0.5 op I I

1 1 op .lü
6 op 18
3 op I 1

-ocr page 495-

Een toenemend aantal zogende lammeren
lijkt te leiden tot een toename van het celge-
tal, maar vooral in de klasse drielingen was
het aantal zo gering dat nader onderzoek
gewenst is. Een (zeer) hoog celgetal (> 2 x
10\'\' en > 10
X 10\'\') aan het hegin van de
lactatie correleert niet met de uiergezond-
heid tegen het einde van dezelfde lactatie.
Een zeer hoog celgetal (> 10 x 10\'\') in deze
lactatie geeft evenmin een verhoogde kans
op een dergelijk hoog celgetal in de vol-
gende lactatie maar wel op een hacteriële
infectie (P < 0.02). Datzelfde geldt voor
een positief B.O. en klinische afwijkingen
aan de uier (P < 0.05 en P < 0.01). Opmer-
kelijk is echter dat een positief B.O. aan het
begin van de lactatie niet praedisponeert
voor een positief B.O. aan het einde van
dezelfde lactatie, noch omgekeerd. Het is
mogelijk dat de bacteriën intermitterend
worden uitgescheiden maar dat een (ge-
ringe) infectie wel een gevaar inhoudt op
langere termijn. Het aantal B.O. positieve
monsters aan het begin van de lactatie was
4,4% tegen 2,4% tegen het einde (0,1< P <
0.05). De helft is dus tijdens de bewuste
lactatie negatief geworden, mogelijk door
het leegmelken door de lammerem. Herin-
fectie vanuit het milieu zal in de staltijd
(hoge bezettingsgraad, vervuild strooisel)
vaker voorkomen dan in de weideperiode.
Nader onderzoek naar het verloop van in-
fecties is gewenst.

Aangezien ± 25% der monsters een hoog
celgetal had (> 2 miljoen cellen ml) en
slechts 4% B.O. positief was (met vaak
hoge celgetallen) werden in ca 21% der
monsters veel cellen gevonden maar geen
bacteriën. Dit kan zijn door trauma, door
een tijdelijk niet uitscheiden van bacteriën
e.d. Maar het is ook mogelijk dat virussen,
met namezwoegerziektevirus, of mycoplas-
mata daarvoor verantwoordelijk zijn. Re-
cent onderzoek (II) bij .163 schapen van 35
willekeurige gecertificeerd zwoegerziekte-
vrije bedrijven leverde een aantal van 52
serologisch positieve bevindingen op ten
opzichte van
Mycoplasma agalactiae, af-
komstig van 13 bedrijven. De onderzoeks-
methode behoeft echter nadere beschou-
wing, voordat een oordeel over de
betekenis van deze bevinding gegeven kan
worden.

Het resistentie-probleem is nog beperkt,
maar verdient voortdurend aandacht.

Klinische mastitiden zijn van veel minder
belang dan subklinische, hoewel ze soms
fataal verlopen.

5. CONCLUSIES

1. De met de Coulter-Counter gevonden
celgetallen liggen hoger dan die bij runde-
ren en ook hoger dan de in de literatuur
voor schapen vermelde. In het eerste deel
\\an de lactatie bevatte 26% van de mon-
sters meer dan 2 miljoen cellen ml en in de
periode voor het spenen overschreed 20%
deze grens.

2. Het celgetal daalt kort na de partus en
stijgt weer aan het eind van de lactatie.

3. Eénjarigen hebben significant lagere
celgetallen dan oudere schapen.

4. Er lijkt een positieve correlatie te zijn
tussen het celgetal en de leeftijd van de
ooien (niet significant).

5. Ook tus.sen het celgetal en het aantal
zogende lammeren lijkt er een verband te
bestaan (niet significant).

6. Bacteriologisch positieve monsters
hebben significant hogere celgetallen.

7. Acute klinische mastitis (7 dieren,
0,7%) is ondanks het soms ernstige verloop
economisch niet van veel belang. Eén dier
(0,1%) stierf aan mastitis.

8. Celgetal en B.O. kort na de partus heb-
ben geen voorspellende waarde ten aanzien
\\an de uiergezondheid tegen het spenen.

9. Een zeer hoog celgetal (> 10 mil-
joen ml), een positief B.O. en klinische ui-
erafwijkingen tijdens een lactatie vormen
een praedispositie voor een positief B.O. in
de volgende lactatie (significant).

10. De zojuist genoemde drie criteria be-
tekenen geen verhoogde kans op een hoog
celgetal in de volgende lactatie.

nANKHETlMClING

Veel dank is verschuldigd aan hel laboratoriumpcr-
soneel van de Cie/ondheidsdienst voor Dieren in Gel-
derland. aan H. W. Antonisse ( ) en .1. Stelwagen van
de Vakgroep Zootechniek voor de statistische bcv^\'cr-
king.

I.ITERA LUUR

1. Behrens. H.: Lehrbuch der Schafkrankheiten.
Berlin und Hamburg. Parey. 1979.

-ocr page 496-

2. Bekedam. M. en Herweyer. C. H.: Schapenteelt
en .schapeziekten. Zutphen, Terra, 1978,

.l. Dijkman, A. ,1.: Persoonlijke mededeling, 1981.

4. Fieten. .1. E.. (idling, (i. W. en König, C. D. W.:
De bepaling van het celgetal van schapemeik.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 108. (21). 913-915.
(1983).

5. Filev. F.: Microbiologicni proucvanija na ovecto
mijako. VII. Elektronen metod /.a opredeljane
broja na kletkite. (Mikrobiologische Untersu-
chung der Schafmilch. VII. Mitt, elektronische
Zelbählung).
l ei. Med. Sauki. 9.33-36.(1972).

6. Fleischer. K.: Untersuchungen zur Verbreitung
bakteriell bedingter EuterentzUndungen beim
Schaf. Diss. München Diergeneeskunde. 1975.

7. Gross, S. .1.. Pollak, E. .1., Ander.son, .1. G., and
l orell, D. T.: Incidence and importance of sub-
clinical mastitis in sheep. ./.
.Anim. Sci.. 46. (!).
1-8. (1978).

8. Hauke. H.: Ein Beitrag zur Epi/ootiologie und
Mikrobiologie der infectiösen Schafmastitis.
Monaisch. Velerinärmed.. 688-694. (I960).

9. Herrtage, M. E.: Physical examination of cull
ewes at point of slaughter.
Vei. Rec.. 257-269.
(1974).

10. Hiepe, Th.; Schafkrankheiten, .fena. VEB Gus-
tav Fischer Verlag. 1970.

11. Houwers. D..I.; Persoonlijke mededeling,augus-
tus 1982.

12. .lensen, R. en Brinton. !.. S.; Diseases of sheep.
Philadelphia,
l.ea & Febiger, 1982.

LV Kaiser. W.; Klinische Reactionen des Schafeu-
ters auf verschiedene Milchenentzündungsver-
fahren und Applikation von Mastitispräpa-
raten. Diss, (iiessen [diergeneesk., 1977.

14. König, C. D. W.; nog niet gepubliceerd.

15. Madel, A. .L: Observations on the mammarial
gland of culled ewes at the time of slaughter.
Vei.
Rec..
109, 362-363. (1981).

16. Marsh. H.; Newsom\'s sheep disease, third edi-
tion, Baltimore. Lhe Williams & Wilkins Com-
pany, 1965,

17. Roguinsky. M,: Numeration cellulaire électro-
nique des laits des petits ruminants. Symposium
sur la traite mécanique des petits. Millau.
Frankr.. mei 1973.

18. Sacter, E. A. en Eieland. E.; Mastitis in sheep in
the norwegian mountains,
:\\onl. Vei. Med.. 13.
32-44. (1961).

19. Tsonev. T, en Mateev, M.; L Causes of ovine
infectious mastitis; Staph,. Strept..
K. coli and
C\'Iosir. H\'elchii. Il, Epidemiology of ovine masti-
tis.
Jzv. l\'el. Insl. zaraz. parazil. liolesli. Sofia. 2.
197-202 en 203-219. (1961).

20. Verweij, P. W, L.; Mastitis bij hel schaap. Refe-
raat. Faculteit der Diergeneeskunde. Rijks Uni-
versiteit Utrecht. 1976,

21. Voorschrift voor het onderzoek van dc melk met
behulp van Coulter-Counter. Centraal Orgaan
voor Melkhygiëne, Wageningen.

22. Voorschrift no, 45 941 voor het onderzoek van
kwartiermonsters op pathogene kiemen. Stich-
ting Gezondheidszorg voor Dieren te "s-Graven-
hage,

BOEKBESPREKING

Fourth International Symposium on Bo-
vine I.eukosis

ProL dr, O. C, Straub (editor)
(.Marlinus Mjhoff Publishers.
London. ISB.\\ 90-247-2664-2)

Met bovenstaande titel verscheen in de serie "Current
Topics in Veterinary Medicine and Animal Science\'
deel 115 bij Uitgeverij Martinus NijhofL Dit boek-
werk bevat voordrachten en discussies van het
4de Enzootic Bovine Leukosis (EBI.) Symposium
dat in november 1980 te Bologna met steun van
de Europese Commissie werd georganiseerd. Pre-
sentaties over diverse benaderingen van het
EBl.-problecm werden bijeengebracht. Het boek be-
gint met een moleculair biologisch vergelijkend on-
derzoek met behulp van restrictieënzymen van provi-
raal BLV-DNA. geïntegreerd in leucocyten en
tumorweefsels, van Bf,V-varianten welke werden
aangetroffen in diverse landen (Kettmann c.s,, Brus-
sel),

De verschillen waren voornamelijk te herleiden tot
puntmutaties. De reeks wordt afgesloten met een sta-
tistische analyse ten aanzien van diverse produktie-
kenmerken in een melkveekudde. Hierbij bleken ove-
rigens geen verschillen tussen BVL-positieve cn
BLV-negatieve koeien te worden geregistreerd (Bur-
ridge, (iainesville).

Diverse bijdragen waren gewijd aan de epizoötiologie
en dc immunologie van de ziekte. Op de voorgaande
bijeenkomst in Rotterdam voegden Ciielkens c,s. (I.e-
lystad) een ELISA toe aan de bestaande diagnostische
technieken. Nu werd over de introduktie van deze
techniek in diverse laboratoria gerapporteerd, Beh-
rens c.s. (Marburg) vergeleken daarbij de ELISA-
toepassing op serum- cn melkmonstersafkomstig van
besmette bedrijven. Vanwege de hogere gevoeligheid
van de ELISA bleken de lagere hoeveelheden anti-
stoffen in melk aantoonbaar. Fen aanzienlijke kosten-
besparing bij de bemonstering lijkt daarmee realiseer-
baar.

De bestrijdingsprogramma"s van een vijftal landen
werden beschreven. In Amerika cn Rusland wordt
nog serieus aan vaccinatie tegen FBI gedacht.
Kortom, de meest recente informatie op EBl.-gebied
wordt hiermee gebundeld. Van harte aanbevalen aan
een ieder die snel over dit onderwerp geïnformeerd
wenst te zijn, Dc gehele serie over FBL-
bijeenkomsten, de bundel van het 5de FBI. sympo-
sium gehouden in 1982 te 1 iibbingen is in dc maak,
dient m.i. dan ook op de plank te staan in elk labora-
torium waarin ERL-diagnostiek wordt bedreven.

a. F. de hoer.

Den Haag. Iloslo

-ocr page 497-

De bepaling van het celgetal van
schapemelk

Cel! Counts in Sheep\'s Milk

J. H. E. Fieteni, G. W. Gellingi en C. D. W. König2

SAMENVATTING In een oriënterend onderzoek is nagegaan in hoeverre het \'voorschrift voor hei
onderzoek van de meik met hehuip van de Coulter-Counter\' ook toegepast kon worden op
schapemelk. Dit hieek het geval mits de melk vooraf wordt getnengd tnet een Vorte.x mi.xer
gedurende 0.5 min. Op grond van onderzoek van anderen werd de drempelwaarde verlaagd tot 4.5
fx. De aldus gevonden waarden waren goed reproduceerbaar. Over de relatie lussen de gevonden
celgetallen en de werkelijk In de melk aanwezig cellen kan op grond van dit onderzoek geen
uitspraak worden gedaan.

SUMMARY .4 prospective study was done to e.xamine the e.xient to which the \'regulation
concerning the method of examining milk using the Coulter counter\' was also applicable to
sheep\'s milk. This was found to be the case, provided the milk is previously mixed with a Vortex
mixer jor 0.5 minutes. In view of the studies done by others, the threshold value was reduced
to 4.5 |U- The levels recorded by this method were readily reproducible. Any statement regarding
the relationship between the cell counts recorded and the cells actually present in the milk cannot
be based on these studies.

1. INl.BIDINCi

Belangrijke parameters voor de uierge-
zondheid zijn klinische waarnemingen,
bacteriologische bevindingen en het celge-
tal. Voor rundermelk is er een gestandaar-
diseerde methode (6) voor de celtelling.
Voor schapemelk ontbreekt een algemeen
gebruiksvoorschrift.

Auteurs wensten een onderzoek te verrich-
ten naar de uiergezondheid van het schaap
(4). Ten aanzien van het celgetal werd eerst
onderzoek verricht naar een eenvoudig
toepasbare methode die betrouwbare en
reproduceerbare gegevens verschaft.

2. I ITI-RAIUUR

Kaiser (3) heeft in Duitsland celtellingen
verricht met behulp van de Coulter-
Counter. Zijn methodiek was nagenoeg
identiek aan het \'voorschrift \\oor het on-
derzoek naar het celgetal van de (runder)-
melk\' van het Centraal Orgaan voor
Melkhygiëne (6). In plaats van Triton-X-
100 werd echter Tween-80 gebruikt. Ook

Filev (2) maakte gebruik van Tween-80 als
emulgator. Deze auteur kwam tot de con-
clusie dat zijn electronische methode van
de celtelling uitslagen gaf die goed verge-
lijkbaar waren met de directe microscopi-
sche celtelling.

Roguinsky (5) vergeleek ook deze beide
methoden en vond een correlatie van 0,91
tussen de microscopische en de electroni-
sche telling. Deze auteur gebruikte Triton-
X-IOO als emulgator.

Dijkman (I) modificeerde de Coulter-
Counter methode op grond van experi-
menteel onderzoek in die zin dat hij de
drempelwaarde instelde op 4.5 /u in plaats
van de voor rundermelk gebruikelijke 5 p.
De volgende technieken voor de bepaling
van het celgetal staan ter beschikking:
a.
Coulter-Counter methode. .Snel, wei-
nig arbeidsintensief. Door het instellen
van een drempelwaarde worden alleen
deeltjes waarvan de afmetingen de ge-
kozen maat overschrijden, geteld. Be-
halve cellen worden ook andere deeltjes
geteld.

\' .1. li. E. Eietcn en G. W. (ielling. co-assi.stenten Bedrijfsdiergeneeskunde.

- Drs. C. D. W. König, dierenarts Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland, tevens medewerker Vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk. Adres: Postbus 10, 6880 BD Velp ((}ld.).

-ocr page 498-

b. Fossomatic methode. Het DNA uit de
cellen wordt fluorescerend gemaakt;
deze fluorescerende deeltjes worden ge-
teld. Ook DNA bevattende onderdelen
van cellen worden meegeteld.

c. Microscopische telling (\'Breed\' telling).
Tijdrovend en alleen geschikt in han-
den van een ervaren onderzoeker.
Grote foutmarge door vermenigvuldi-
gingsfactoren.

d. Californian Mastitis Tip. (CMT), Een-
voudig, geeft een indruk maar is geen
celtelling.

3. EIGEN ONDERZOEK
3.1 Materiaal en methoden

Als materiaal was be.schikbaar een groot aantal verse,
steriel gewonnen, melkmonsters verzameld in het
kader van een steekproef in het voorjaar van 1981.
Het betrof Texelse schapen van normale Gelderse
schapenbedrijven. Om organisatorische redenen kon-
den de schapen en zogende lammeren niet gescheiden
worden, zodat de hoeveelheid melk per uier helftmon-
ster soms niet meer dan enkele ml bedroeg.
De cellen werden geteld met behulp van de Coulter-
Counter cn wel om de volgende redenen:
le. snelle informatie;
2e. weinig arbeidsintensief:

3e. het instrument was in het eigen laboratorium
aanwezig;

4e. veel ervaring met het instrument, weliswaar met
rundermelk:

."ie. er kan met geringe hoeveelheden melk volstaan
worden:

6e. het Melkhygienisch Onderzoeks Instituut
(M.O.C.) had enige ervaring met deze methode
van celtelling in schapemelk.
De Fossomatic apparatuur was niet in het eigen labo-
ratorium aanwezig, en ook was er met de telling van
schapemelk geen ervaring opgedaan. De hoeveelheid
benodigde melk (10 ml) vormde een bezwaar.
De \'Breed\'-methode werd te arbeidsintensief geacht
bij een aanbod van vele honderden monsters. Boven-
dien was er geen laboratoriumervaring met deze me-
thode.

De CMT geelt niet de hier verlangde exacte celgetal-
len. Ook met deze test was geen ervaring met schape-
melk beschikbaar.

Toen al direct bij de aanvang van het onderzoek bleek
dat de met de C\'oultcr-Counter gevonden waarden
slecht reproduceerbaar waren werden vier modifica-
ties beproefd:

In alle vier modificaties werd de drempclwaardeafgc-
steld op 4.5 M- Conform het \\ oorschrift voor runder-
melk (6) werd Triton-X-100 in de verdunningsvloei-
stof gebruikt. Roguinsky(5) paste ook Triton-X-IOO
toe voor schapemelk.

Het voorschrift gaf de keus tussen langzame fixatie
(incuberen gedurende 15-18 uur bij 30° C) en snelle
fixatie (incuberen gedurende 20 min. bij 55° C). Beide
methoden werden vergeleken. Daarnaast werd men-
gen door 5x zwenken vergeleken met een intensievere
menging (0.5 min. met de Vortex mixer).

Methode I langzame fixatie, mengen 5x zwenken.
Methode II was identiek aan I met dien verstande dat
geïncubeerd werd gedurende 50 min. bij 55° C. Snelle
fixatie.

Methode lil langzame fixatie, in plaats van 5x zwen-
ken werd de melk gemengd met de Vortcx mixer
gedurende 0,5 min.

Methode IV snelle fixatie, menging met Vortcx mixer
gedurende 0.5 min.

3.2. Resultaten

Een tiental monsters werd in duplo onder-
zocht met alle vier genoemde methoden.
De onderlinge gemiddelde procentuele af-
wijking van deze duplo-tellingen werd als
volgt berekend:

X X n
n

Xn =

X 100%

gem. afw. =

_ bep. 1 — bep. 2

(bep. I -I- bep. 2) : 2

n = aantal monsters.
Xn = procentuele afwijking.

De volgende afwijkingsgemiddelden wer-
den gevonden:

I zwenken, langzame fixatie 65%

II zwenken, snelle fixatie 42%
lil Vortcx mixer, langzame fixatie 18%
IV Vortcx mixer, snelle fixatie 10%

Op grond van dit oriënterend onderzoek
werd besloten een 37-tal monsters le onder-
zoeken na menging met de Vortex mixer.
Nu werden alleen de snelle en langzame
fixatie vergeleken:

III Vortcx mixer, langzame fixatie 13,8%

IV Vortcx mixer, snelle fixatie 13,6%

DISCUSSIE

De twee fixatie-technieken zijn beide
bruikbaar. Om organisatorische redenen
gaf men in het laboratorium de voorkeur
aan de langzame fixatie methode.
De reproduceerbaarheid van de uitkom-
sten was na menging met de Vortex mixer
bevredigend, dit in tegenstelling tot de
menging bereikt door 5x zwenken. Voor
rundermelk wordt een herhaalbaarheids-
grens van 15% geaccepteerd (6).
Een ijking van de bovengenoemde metho-
dieken met een directe, triicroscopische cel-
telling is uiteraard noodzakelijk. Een ge-
ring aantal monsters werd in duplo met
deze directe telling geteld. De overeenstem-

-ocr page 499-

ming tussen deze duplo-bepalingen was zo
gering dat de metliode in deze vorm niet
voldeed. De directe, microscopische me-
thode behoeft nadere studie.
Tenslotte dienen vergelijkingen gemaakt te
worden tussen zowel de reproduceerbaar-
heid als de betrouwbaarheid van de
Coulter-Counter methode en de Fossoma-
tic methode. Met beide methoden zullen
meer deeltjes geteld worden dan er intacte
cellen in de melk aanwezig zijn. Als er een
constante correlatie blijkt te zijn tussen ge-
meten en aanwezige cellen is dat geen be-
zwaar.

De CMT komt als eenvoudige test in aan-
merking nadat die aan eerder genoemde
methodieken geijkt is.
De door Dijkman op grond van een be-
perkt materiaal voorgestelde grens van 4.5
yu voor de deeltjesgrootte is in dit onder-
zoek niet nader onderzocht.

CONCT.USIES

Het is mogelijk in schapemelk goed repro-
duceerbare celgetallen te verkrijgen met de
Coulter-Counter methodiek volgens het
voorschrift dat algemeen gebruikt wordt in
Nederland voor rundermelk. In dit onder-
zoek bleek dat de schapemelk dan vooraf
wel intensiever gemengd moet worden. Er
is van uitgegaan dat de drempelwaarde
voor de deeltjesgrootte moest worden afge-
steld op 4.5 ß in plaats van op 5 p. Er kon
geen uitspraak gedaan worden over de cor-
relatie tussen de gevonden celgetallen en de
werkelijke aantallen cellen per ml. De
daartoe vereiste directe telling (volgens
Breed) dient eerst geëvalueerd te worden.
Voor de evaluatie van de waarde van celge-
tallen in schapemelk is nader onderzoek
nodig ten aanzien van hun onderlinge rela-
tie, de directe en indirecte methodieken als-
mede naar hun onderlinge correlaties.

DANKBFTUIOINCl

Veel dank is verschuldigd aan A. .1. Dijkman en I..
Post van hel loennialigc MOC".

I.ITPRATIIUK

1. Dijkman. A. .1.; Persoonlijke mededeling. 19X1.

2. Filev. F.: Microbiologicni proucxanija na oxecto
mijako. VII. Elektronen metod /a opredeljanc
hroja na kletkile. (Mikrobiologische Untersu-
chung der Schafmilch. VII. Mitt. elektronische
Zcll/ählung).
l ci. Med. .\\aiiki. 9. .fJ-36. (1972).

.1. Kaiser. W.: Klinische Reactioncn des Schaleuters
auf verschiedene Milchentzündungsverfahren
und Applikation von Mastitispräparaten. Diss.
(iiessen Diergeneeskd., 1977.

4. Konig. C. D. W.. Fielen. .1. H. E. en Gelling. G.
W.: Mastitis bij Nederlandse schapen.
Ti/d.sehr.
Diergenee.skd..
108. (20). 904-912. (1983).

5. Roguinsky. M.: Numération cellulaire électro-
nique des laits des petits ruminants. Symposium
dur la traite mécanique des petits ruminants. Mil-
lau. Frankrijk, mei 197.1.

6. Voorschrift voor het onderzoek van de melk met
behulp van de Coulter-Counter. Centraal Orgaan
voor Melkhygiëne. Wageningen.

BOEKBESPREKING

Handboek voor de Pluimveehouderij

Door het Consulentschap in .Algemene Dienst voor de
Pluimveehouderij is een handboek voor de pluimvee-
houderij uitgegeven. Dit boek omvat de volgende
hoofdstukken: Algemeen; Huisvesting en arbeid;
Voeding; Gezondheidszorg; Economie; Het broeden;
Het toetsbedrijf. Voorts zijn aan Kalkoenenhouderij.
Eendenhouderij. Konijnenhouderij en Pelsdieren-
houderij ieder één hoofdstuk gewijd. Het geheel
wordt afgesloten met een lijst van relevante adressen
en telefoonnummers.

Het Consulentschap is er mijns inziens in geslaagd
om een bijzonder nuttige en uitgebreide inforinatie-
bron samen te stellen voor iedereen die regelmatig
met de Pluimveehouderij te maken heeft. Een breed
scala van onderwerpen wordt in dit handboek (uiter-
aard summier) behandeld: juridische aspecten, com-
merciële aspecten, technische voorzieningen, huis-
vesting. voeding, ziektebestrijding enz. Typerend
voor de uitgebreidheid van de geleverde informatie
is bijvoorbeeld het feit dat niet alleen een uitgebreide
opsomtning wordt gegeven van vele bouwmaterialen
met hun specifieke eigenschappen, tnaar dat van deze
materialen dikwijls ook nog de prijs en het soortelijk
gewicht!
(Ref.) worden vermeld.
Ook voor dierenartsen een bijzonder nuttig naslag-
werk. te meer omdat de brede informatie die dit
boek verschaft niet alleen voor de pluimveehouderij
van betekenis is.

Het handboek is verkrijgbaar door storting van
/■ 30.- op postrekening nr. 2278900 t.n.v. Consulent-
schap in Algemene f^ienst voorde Pluimveehouderij.
Postbus 15. 7360 AA Beekbergen, onder vermelding
van \'Handboek Pluimveehouderij\'.

./. van H \'aisuni.

-ocr page 500-

OVERZICHTSARTIKELEN

Koperstapeling in de lever, een erfelijk
probleem bij de Bedlington terrier

Storage of Copper iri the Liver, an Inherited Problem in Bedlington Terriers
H. Meulenaar\', T. S. G. A. M. van den Ingh\' en J. Rothuizen^

SAMENVATTING Naar aanleiding van een aantal eigen waarnemingen hij Bedlington terriers met
koperstapeling in de lever wordt een literatuuroverzicht gegeven van de koperstapeiingsziekte hij
Bedlington terriers, een autosomaai recessie/ overervende leveraandoening. Daarbij wordt aan-
dacht geschonken aan de kliniek, pathogenese. pathologie en therapie. Tot slot wordt onder
preventie Ingegaan op de foktechnische problemen.

SUMMARY The autosomal recessive inherited copper di.sease of Bedlington terriers is reviewed
because of its appearance in the Netherlands.

INLEIDING

Sinds enicele jaren wordt in de Verenigde
Staten de aandacht gevestigd op het veel-
vuldig voorkomen van een, vaak fatale,
leverziekte bij Bedlington terriers (6).
Hardy e.a. (3) beschreven grote hoeveelhe-
den koper in de levers van twee Bedlington
terriers gesuccumbeerd onder verschijnse-
len van een dergelijke leveraandoeningen
zij vermoedden een oorzakelijk verband
tussen deze koperstapelingen de ziekte ver-
schijnselen.

Klinisch, chemisch en histologisch onder-
zoek bij 144 en 90 Bedlington terriers in de
Verenigde Staten (2, 8) onthulde, dat res-
pectievelijk 66% en 75% van deze honden
lijdende waren aan een dergelijke kopersta-
peling. Het erfelijke karakter van deze
ziekte is aangetoond door Johnson e.a. (4).
Door proefparingen kwam vast te staan
dat de ziekte recessief autosomaai overerft.
Het doel van dit artikel is wijdere bekend-
heid te geven aan het ziektebeeld van deze
koperstapeling. Aanleiding is de bevinding
dat deze afwijking ook in Nederland bij de
Bedlington terrier veelvuldig voorkomt
(eigen waarneming).

KLINIEK

Bedlington terriers met deze koperstape-
iingsziekte kunnen afhankelijk van het kli-
nisch beeld in drie groepen worden inge-
deeld. Onderscheid wordt gemaakt tussen
dieren met een acuut ziektebeeld (I), dieren
met een chronisch ziektebeeld (II) en die-
Hl) die klinisch (nog) gezond zijn (1,2,

\' Drs. H. Mculenaar en dr. \'L. S. Ci. A. M. van den Ingh. vakgroep Pathologie van de l-aculteit der

Diergeneeskunde. Yalelaan 1. Utrecht.
- Drs. .1. Rothui/en, vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier van de Eaculteit der Diergeneeskunde.
Yalelaan 8, Utrecht.

ren
8).

Deze groep bestaat uit betrekkelijk
jonge honden (2-6 jaar) met acuut een
alarmerend ziektebeeld: braken, ano-
rexie, apathieeneen hemolytischeicte-
rus. Niet zelden worden deze sympto-
men in verband gebracht met een
acute intoxicatie. Ondanks intensieve
symptomatische therapie is de morta-
liteit in deze groep hoog. Dieren die
deze (hemolytische) crisis te boven
komen kunnen jarenlang klinisch ge-
zond blijven maar recidief is niet uit-
gesloten. Ook kan hel dier na herstel
een chronisch ziektebeeld ontwikke-
len zoals onder II beschreven.
De tweede groep wordt gevormd door
de wat oudere honden, die gedurende
weken tot maanden geleidelijk aan in

-ocr page 501-

conditie achteruitgaan. Anorexie. ge-
wichtsverlies, haaruitval, af en toe
braken, diarree en soms ascites kun-
nen worden waargenomen. Pretermi-
naal wordt ook hier wel een hemolyti-
sche crisis gezien.
Iii. In deze en tevens verreweg de grootste
groep worden dieren ingedeeld die kli-
nisch (nog) gezond zijn. ondanks een
duidelijk verhoogde en soms zelfs zeer
grote hoeveelheid koper in de lever.

Bij routine laboratoriumonderzoek wor-
den bij honden uit groep 111 geen afwijkin-
gen gevonden. Bij honden uit de groepen I
en II zullen, afhankelijk van de sympto-
men, geringe tot zeer duidelijke doch niet
specifieke veranderingen van verschillende
parameters waargenomen kunnen worden.
In alle gevallen zal de uiteindelijke dia-
gnose gebaseerd moeten worden op histolo-
gisch onderzoek en bepaling van het koper-
gehalte van een leverbiopsie (2. 7, 8).

P.M HOGF.NHSE EN P.A [ HOI.OGIE
In levers van normale honden wordt ge-
middeld 200 Mg koper per gram droge stof
(gds) aangetroffen met een spreiding van
90-370 Mg; gds. Uit de publikaties van Lud-
wig e.a. (5) en Van Twedt e.a. (8) blijkt dat
bij dieren met koperstapeling het lever-
kopergehalte reeds begint toe te nemen
voordat de dieren èén jaar oud zijn. Daarna
neemt de stapeling excessieve vormen aan
met een hoogste concentratie van om-
streeks 10.000 Mg/gds op een leeftijd van
4-6 jaar. Vanaf die leeftijd blijft het koper-
gehalte vrij stabiel inet een neiging iets te
dalen.

Bij histochemisch eh ultrastructureel on-
derzoek is komen vast te staan dat het
koper in de lysosomen van de levercellen
wordt opgeslagen. De stapeling, die in de
hemaluin-eosine coupe zichtbaar is als
grauwgrijze en in de koperkleuring met ru-
beaanzuur als zwarte pigmentgranula. be-
gint in de rond de centraalvenen gelegen
hepatocyten en breidt zich bij voortgaande
stapeling uit naar de periferie van de ei-
landjes (fig. 1) (4, 5). In dc levers met een
geringe koperstapeling worden histolo-
gisch geen andere veranderingen gezien.
Bij sterkere stapeling treedt parallel aan hel
leverkopergehalte een meer of minder ern-
stige ontsteking op variërend van focale
ontslekingshaardjes verspreid door het ei-
landje tot een uitgebreide rondcellige ont-
steking met bindweefselnieuwvorming(fig.
2) overgaand in macro- of micronodulaire
levercirrhose (fig. 3) (3, 8). In dit laatste
geval zullen bij sectie ascites en een porto-
systemische collaterale circulatie waarge-
nomen kunnen worden.
Honden gestorven in een hemolytische cri-
sis vertonen naast de hierboven genoemde
al dan niet macroscopisch zichtbare lever-
veranderingen, icterus en donkere nieren
en urinedoordeuitscheidingvan hemoglo-
bine en galkleurstoffen. Histologisch kan
bovendien uitgebreide levernecrose wor-
den gezien (3),

Met behulp van diverse experimenten met
gelabeld Cu loonde Su (7) aan dat de ko-
perstapeling in de lever bij de Bedlinglon
terrier samenhangt met een sterk vermin-
derde excretie van koper met de gal. Hel
hieraan ten grondslag liggende mecha-
nisme is nog onbekend.

THERAPIE EN PREVENTIE

Hardy e.a. (2) en Twedt e.a. (8) maken
melding van het gebruik van hel chelaal
d-penicillamine in een dagelijkse eenmalige
dosis van 250 mg. Deze slof mobiliseert
koper uit de weefsels en bevordert de excre-
tie met de urine. Tijdens het gebruik van
penicillamine kunnen braakklachten op-
treden die le ondervangen zouden zijn door
de dagelijkse dosis verspreid over de dag le
geven. Hoewel klinisch snel verbetering
optreedt, zich manifesterend in een betere
eetlust en conditie en een veel levendiger
dier, blijkt bet leverkopergehalte slechts
zeer langzaam af te nemen. Een langdurige
therapeutische dosering en vervolgens een
levenslange onderhoudsdosering ler pre-
ventie van hernieuwde stapeling is derhalve
noodzakelijk.

Ondanks de therapeutische mogelijkheden
ler behandeling en voorkoming van ziekte-
verschijnselen, is het dringend noodzake-
lijk uitbreiding van de ziekte door foktech-
nische maatregelen te voorkomen
(uitsluiten van lijders en dragers). Op
grond van het leverkopergehalte is echter
een heterozygoot niet van een normale
Bedlinglon terrier le onderscheiden, zodat
heteroz.ygolendeleclie bij hel individuele
dier voorlopig slechts mogelijk is door hel

-ocr page 502-

Fig. F Koper in levercelien rondom centraalvene. CV ventraalvene, P portaal gebied. Koperkleuring -
rubeaan/uur 120 x.

-ocr page 503-

Fig. .1. Macronodulaire levercirrhose.

verrichten van proefparingen (4). Op dit
moment lijkt de belangrijkste aanzet ter
bestrijding van deze aandoening het onder-
zoek van leverbiopsieën van een groot ge-
deelte van de populatie Bedlington terriers
en zeker van de voor de fokkerij bestemde
dieren. Zodoende kunnen lijders en, door
retrospectief onderzoek van de stamboom,
een groot aantal heterozygoten worden
aangewezen.

NASCHRIFT

In de Kliniek voor Kleine Huisdieren is
inmiddels in samenwerking met de rasver-
eniging een begin gemaakt met het
screenen van Bedlington terriers op het
voorkomen van deze ziekte. Tevens wor-
den onder intensieve begeleiding een aantal
lijders behandeld met penicillamine om het
effect van deze stof ook op langere termijn
te bestuderen. In het Instituut voor Veteri-
naire Pathologie is een begin gemaakt met
het onderzoek naar het kopermetabolisme
bij de normale hond in vergelijking met dat
van de Bedlington terrier. Hiermede sa-
menhangend kan hopelijk een detectieme-
thode worden ontwikkeld om heterozygo-
tie bij het individuele dier te onderkennen.
De auteurs zijn derhalve zeer geïnteres-
seerd in vers levermateriaal en doen
daarom een beroep op u met één van hen
contact op te nemen wanneer u om wat
voor redenen dan ook een Bedlington ter-
rier zou moeten euthanaseren.

1,1 lERATUllR

Hardy. R. M. and Slevens. .1. B.: Chronic progres-
sive hepatitis in Bedlington terriers (Bedlington
liver di.sease). In Ciirrent Veterinary I herapy VI.
Small Animal Practice. P. 995. Philadelphia. W.
B. Saunders Co.. 1977.

Hardy. R. M.and Stevens,.!. B.: Chronic progres-
sive hepatitis in Bedlington terriers. .AAH A\'s45th
Annual Meeting I\'rocecdings 1978. (ieneral Ses-
sion - Internal Medicine.

Hardy. R. M.. Stevens. .1. B.. and Stowe. C. M.:
Chronic progressive hepatitis in Bedlington ter-
riers associated with elevated livercopperconcen-
trations.
Minn IV/.. 15. 13-24. (1975).
.lohnson. Ci. F.. Sternlieb. I.. 1 wedt. tl. C.. (irus-
holT. P. S . and Schcinberg. I. H.: Inheritance of
copper tc>xicosis in Bedlington terriers,
.-in}. ./.
l et. Re.s..
41.(11). 1865-1866. (1980).
I.udwig, .1.. Owen. C. A.. Barham. S. S.. McCall.
.1. T.. and Hardy. R. M.: the liver in the inherited
copper disease ot Bedlington terriers.
I.ah. Iitve.si-
.. 4^. (I). 82-87. (1980).

Padula. M.: Bulletin of the Bedlington Terrier
Club of America, p. I 1-16. Spring. 1974.
Su. l.-C.: Copper metabolism in normal dogs and
Bedlington terriers, thesis for Phi) in Nutrition,
(iraduate School. University of Minnesota. 1980.
Twcdt. O. C.. Sternlieb. L.and Gilbertson. S. R.:
Clinical, morphologic and chemical studies on
copper to.xicosis of Bedlington terriers. ./.
l et.
Med. .4.s.s(ic..
175. 269-275. (1979).

-ocr page 504-

Algemeen

Hoe algemeen is de legionnair ziekte?

How common is legionnaires\' disease? The

Lancei. Jan. 15. 103-104. (1983).

De plotselinge uitbraak van een ernstige pneu-
monie tijdens een bijeenkomst van Amerikaan-
se legionnaires in 1976, heeft direct sterk de aan-
dacht getrokken. Het is bekend geworden dat
deze ziekte wordt veroorzaakt dooreen bacterie
(Legionella pneumophilia),é\\t vooral in drink-
water voorkwam.

Uit Amerikaanse en Canadese onderzoekingen
is gebleken, dat deze bacterie een vrij algemeen
voorkomende oorzaak van pneumonie is.
De onderkenning van deze infectie, hangt vooral
samen met de omstandigheid, waar, hoe en
wanneer hiernaar wordt gezocht. Het klinische
beeld is nl. niet specifiek gebleken en kan o.a.
vrij licht verlopen. ,/. /.
Terpsira.

Rund

Het verdelingspatroon van cryptospori-
diën in het maagdarmkanaal van jonge
kalveren

Pearson, G. R., Logan, E. F., McNulty, M. S.:
Distribution of
Cryptosporidia within the
gastrointestinal tract of young calves.
Res. in
Vei. Sci..
33, 228-231. (1982).
Bij vier kalveren van 5, 7, 10 en 14 dagen
oud was door middel van lichtmicroscopie
een cryptosporidieninfectie vastgesteld, welke
bij twee kalveren nader bestudeerd werd met
behulp van een scanning- en een electronen-
microscoop. Dc infectie was op natuurlijke
wijze ontstaan.

In de lebmaag en het eerste gedeelte (20%) van
de dunne darm waren geen cryptosporidiën aan
te tonen. De meeste cryptosporidiën bevonden
zich indeachterstebelftvandedunnedarm. Hier
waren de darmvilli afgeknot, verdikt en in som-
mige gevallen verkleefd. Bij electronenmicro-
scopie waren vaak trofozoieten en schizonten
te zien, die dicht tegen het oppervlak van de
epitheelcellen lagen. Het buitenste otnhulsel
van sommige schizonten had een gekarteld
uiterlijk, dat te vergelijken was met kleine,
binnenste buiten gekeerde buideltjes. De bui-
tenste membraan was aan de rand van deze
uitstulpingen iets verdikt. (Eén en ander is op
de foto\'s goed te zien;
Ref.)
Ook in het darmlumen werden schizonten aan
getroffen. Cryptosporidiën werden niet in het
colon gevonden maar wel in het caecum van
drie dieren.

In de faeces van het kalf, dat geen biest had
ontvangen en 5 dagen oud was. werd rota virus
aangetoond. In het faecesmonster van het 7
dagen oude kalf dat eveneens geen biest had
gedronken, bleek coronavirus aanwezig te zijn.
Uit alle faecesmonsters waren niet typeerbare
E. coli\'s gekweekt.

Nicandra de Visser.

Evaluatie van virologische sneldiagnostiek
bij IBR

Nettleton, P. F., Herring. .1. A.. and Herring.
A. .1.: Evaluation of an immunofluorescent
test for the rapid diagnosis of field infections
of infectious bovine rhinotracheitis.
Vei. Rec..
112, 298-300. (1983).

Beschreven wordt een vergelijkend onderzoek
van virologische diagnostiek bij runderen met
IBR.

Door middel van de indirecte IFT en virus-
kweek werden neus- en, of oogsecreta van die-
ren die klinisch verdacht werden van deze
ziekte, onderzocht. De betreffende monsters
werden door praktici met behulp van swabs
bij verdachte dieren verzameld.
Vóór men deze swabs in het transport-medium
plaatste, werden eerst uitstrijkjes gemaakt en
gedurende vijf minuten in koude aceton ge-
fixeerd. De aldus behandelde en gemerkte voor-
werpglaasjes werden dan met de swabs naar het
laboratorium opgestuurd.
De IFT werd uitgevoerd met bij de rat bereid
antiserum, dat was \'behandeld\', d.w.z. geneu-
traliseerd ten aanzien van neusslijm, afkomstig
van IBR-vrije dieren. Verder met gefluores-
ceerde schapen anti-rat
Immunoglobulinen. De
specificiteit werd uitvoerig gecontroleerd. De
swabs werden vóór het inzetten van de kweek
behandeld in een ultrasonic waterbad en na
filtratie geïnoculeerd in een medium van em-
bryonale rundcrniercelicn.
Zo werden monsters onderzocht van 200 dieren.
De virus-isolatie was positief bij 34% van de
neusswabs en bij 48% van dc oogtampons.
Terwijl de indirecte IFT slechts positief verliep
bij respectievelijk 12,4 cn 19% en dus aanzien-
lijk minder gevoelig bleek.
Per dier werden de beste uitkomsten verkregen
bij onderzoek van neus- en oogswabs.
Schrijvers waarschuwen voor vals-positieve be-
vindingen bij de IFT. Zij sluiten overigens
een positieve uitslag hiervan, bij een negatieve
kweek, niet geheel uit. Het betreffende monster
zou dan zo weinig virus bevatten, dat dit
tijdens bet transport in de buffer geïnactiveerd
zou kunnen zijn (bij zo weinig virus zal de kans
op een positieve IFI\' erg klein zijn;
Ref).

C. Holzhauer.

-ocr page 505-

Het dosis afhankelijk effect van een aerosol
infectie met
Pasteurella haemoiytica op
kalveren die een, met een bekende dosis
BHV|, opgewekte, respiratoire infectie
doormaken

Yates. W. D. G.. Jericho. K. W. F., Doige.
C. E.: Effect of bacterial dose on pneumonia
induced by aerosol exposure of calves to bovine
herpesvirus-l and
Pasteurella haemolvtica.
Am. ./. Vei. Res..
44. (2). 238-243. (1983).
Alhoewel het herhaaldelijk mogelijk is gebleken
om met behulp van aerosols van BHV,, (iso-
laat 108) en
Pasieurella haemoiytica. biotype A,
serotype 1 bij kalveren een fibrineuze
Pleuro-
pneumonie op te wekken, is de pathogenese van
deze ziekte en een eventuele relatie met\'shipping
fever\' niet duidelijk geworden.
De auteurs van dit artikel zijn uitgegaan van
een bekende, gelijke aerosol infectie met BHV,.
van 16 Hereford kruisingskalveren, die 6 tot 8
maanden oud waren. De dieren bleken vanaf
hun geboorte klinisch gezond te zijn en waren
negatief in het onderzoek naar BHV,,
P. hae-
moiytica. Mycoplasma
spp, PI, en BVD aan
het begin van het experiment.
Op de 4e dag na de geïnduceerde BHV, infectie
werden de in vier groepen opgesplitste kalveren
blootgesteld aan een aerosol infectie met
P.
haemoiytica.
die afkomstig was van suspensies
met de volgende concentraties: hoog (10«; ml)-
groep I; gemiddeld (I O\'; ml)-groep 2; laag
(10-\' tril)-groep 3 of geen (controle)-groep 4.
De groepen werden buiten gehuisvest, enige
honderden meters van elkaar.
Alle kalveren ontwikkelden klinische symp-
tomen van infectieuze Bovine Rhinotracheitis.
Die uil groep 4 en 3 waren zo goed als hersteld
op dag8 na de BHV, infectie. Het pathologisch
anatomisch onderzoek liet bij alle kalveren een
difterische ontsteking zien van de mucosa van
de voorste en diepere luchtwegen alsmede lobu-
laire atelectase van het longparenchym.
Drie dieren uit groep 2 en alle kalveren uit
groep 1 kregen een ernstige fibrineuze
Pleuro-
pneumonie met een op dag 7 nog duidelijk
verhoogde rectale lichaamstemperatuur.
Deze was bij de dieren uit groep 3 en 4 op die
dag tol normale waarden gedaald.
Drie kalveren van groep 1 stierven op respec-
tievelijk dag 6, 7 en 8.

Deze resultaten zijn volgens de auteurs be-
wijzend voor de positieve correlatie tussen de
mate van blootstelling aan
P. haemoiytica en
de ernst van de opgetreden pneumonie, welke
was geïnitieerd door een gelijke dosis BHV,.

N. de Visser.

Magnesium en kalfziekte

Sansom. B. E.. Manston. R.. and Vag, M. .1.:
Magnesium and milk fever.
Vet. Ree., 112,
447-449. (1983).

Bij kalfziekte ziet men naast de daling van het
calciumgehalte van het bloed meestal een lichte
stijging van het magnesiumgehalte, soms echter
een lichte daling. De auteurs menen, dat sub-
klinische hypomagnesaemie van belang kan zijn
in de aetiologie van kalfziekte. Hiervoor zijn
klinische, experimentele en theoretische aan-
wijzingen.

Klinische aanwijzingen:

in veebeslagen met veel kalfziekte worden bij
hoogdrachtige koeien vaak subnormale mag-
nesiumgehalten gevonden.
Bij te vette koeien, die door vetmobilisatie na
de partus een vervette lever krijgen (meer dan
20% vet) is het plasma mg-gehalte significant
lager dan bij normale koeien (0,85 m mol ten
opzichte van 0,93 m mol per liter).
Vette koeien zijn gevoeliger voor kalfziekte.
Vitamine D en zijn metabolieten kunnen kalf-
ziekte voorkomen. Bij hypomagnesaemie heb-
ben ze echter geen effect.
Experimentele aanwijzingen: Bij groepen run-
deren werd hypocalcaemie opgewekt via een
EDTA-infuus. De mogelijkheid tot calcium-
mobilisatie bleek verlaagd bij een bestaande
hypomagnesaemie. Dit zou de weerstand tegen
kalfziekte na de partus verkleinen.
Theoretsiche aanwijzingen: Na de partus moet
de opname van calcium uit het voer optimaal
zijn en moet extra calcium uit de botten worden
vrijgemaakt. Dit geschiedt onder invloed van
het paraat-hortiioon en door interacties van dit
hormoon met Vit. D en zijn metabolieten.
Hierbij is op verschillende niveaus magnesium
nodig.

Al met al zijn er volgens de auteurs voldoende
aanwijzingen, dat een laag magnesiumgehalte
rond de partus de kans op kalfziekte groter
maakt.

Te veel calciutu in het voer tijdens de droog-
stand verhoogt de kans op kalfziekte en be-
iTioeilijkt de opname van magnesium.
Weinig calcium in het voer tijdens de droog-
stand kan kalfziekte voorkomen. Mogelijk
wordt dit bevorderd door een betere magne-
siumopname.

/X Talsma.

-ocr page 506-

Welzijnsonderzoek bij varkens

Koning, R. de. Putten, G. van, Vv\'al. P. G. van
der;
Bedrijfsomwikkeling, 14,137-139. 139-142.
142-145. (1983).
Welzijnsonderzoek hij varkens.
Ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan van het
I.V.O. \'Schoonoord" in Zeist werd op 30 novem-
ber 1982 een lezingendag georganiseerd met als
centraal thema: \'Huisvesting en verzorging van
varkens in relatie tot welzijn\'. De I.V.O.-mede-
werkers drs. R. de Koning, dr. G. van Putten,
dr. P. G. van der Vv\'al, ir. G. H. A. te Brake
en prof. dr. A. Hoogerbrugge van de Faculteit
der Diergeneeskunde gaven acte de présence.
Van de lezingen van de 3 eerstgenoemden
zijn samenvattingen verschenen in het februari-
nummer van
Bedrijfsomwikkeling.

I. Het welzijn van drachtige zeugen in de
praktijk; R. de Koning.
Bedrijfsomwikkeling.
14, 137-139. (1983).

Het welzijn van drachtige zeugen in een huis-
vestingssysteem is pas dan gewaarborgd, wan-
neer het huisvestingssysteem geen aanleiding
geeft tot afwijkend gedrag (bijv. schijnkauwen),
ziekten en verwondingen, bepaalde voorzie-
ningen ten aanzien van de vloeruitvoering (iso-
latie, ruwheid), de lichtintensiteit (schemering),
het vloeroppervlak (ruimte om te lopen), de
vreetplaats, het voedsel en het gedrag (sociaal
gedrag o.a. elkaar bespringen, vechten, com-
fortgedrag o.a. thermoregulerend gedrag en ex-
ploratief gedrag o.a. wroeten moet kunnen
plaatsvinden) omvat. Naast het welzijn is bij
de beoordeling van een huisvestingssysteem
ook het economisch rendement en de benodigde
arbeid van belang. Wanneer de huidige indi-
viduele huisvestingssystemen voor guste en
drachtige zeugen worden getoetst aan het ideale
huisvestingsmodel kan worden geconcludeerd,
dat het economisch rendement goed is (de op-
brengsten zijn hoog en de kosten laag), de
arbeidsbehoel\'te gering is, er weinig ziekten
heersen (wel veel beengebreken), er veel ver-
wondingen optreden, er veel afwijkend gedrag
optreedt, er weinig gelegenheid is tot het uit-
voeren van sociaal-, comfort- en exploratief
gedrag.

II. De invloed van licht op het welzijn van
mestvarkens: een eerste indruk: Ci. van Putten
en W. J. Elshof.
Bedrijfsomwikkeling. 14, 139-
142. (1983).

De meeste mestvarkenstallen bevatten geen
ramen omdat de bouwkosten lager zijn,
het klimaat makkelijker te regelen is, er minder
warmteverlies optreedt, de varkens minder nei-
ging tot staartbijten zouden hebben en rustiger
zouden zijn. Om met name in de 2 laatst-
genoemde aspecten meer inzicht te krijgen
werd onderzoek uitgevoerd bij mestvarkens
(GY
X NL, niet gecoupeerd en met ongebroken
hoektanden) gehouden in identieke huisves-
tingssystemen met uitzondering van het licht-
niveau. Er werden varkens gehouden in een
lichte omgeving (25 lux, kleuren zien), een
schemerige omgeving (I lux. zwart-wit zien) en
een donkere omgeving (< 0,2 lux. zien niet
meer mogelijk). De dieren werden beperkt ge-
voerd en kregen maximaal 100 gram roggestro
per dier per dag. Om gedragswaarnemingen
in de donkere stal en "s nachts mogelijk te
maken werden de observaties verricht via infra-
rood-gevoelige T.V.-camera\'s (infrarood is
voor varkens onzichtbaar licht). Iedere 2 mi-
nuten werd het gedrag van de dieren met be-
hulp van het zogenaamde gedragsclavier vast-
gelegd. Daarnaast werden de mestvarkens 3x
gedurende de mestperiode geïnspecteerd op
verwondingen en beengebreken.
Overdag lagen de varkens in de donkere stal
10% langer en\'s nachts 1% korter in vergelijking
met de dieren in de schemer en lichte stal.
Sociaal gedrag (spelen en vechten) kwam vaker
voor in de lichte en schemerstal. Wroeten
(exploratief gedrag) werd het meest in de hok-
ken met licht waargenomen. Het andere var-
kens lastig vallen, staartbijten en het uitvoeren
van dwangmatige kauwbewegingen kwam juist
vaker voor in de donkere stal. Bij de inspectie
naar uitwendige verwondingen en beengebre-
ken bleek, dat aangevreten staarten het meest
in de hokken met 25 lux (1,5) en het minst
in de hokken met I lux (0,7) voorkwamen.
Beengebreken kwamen vaker bij de dieren in de
donkere hokken voor.

Concluderend kan gesteld worden, dat: Het
houden van mestvarkens in volledige duis-
ternis nadelig is voor het welzijn. C/ezien het
aantal aangevreten staarten is de schemerstal
te prefereren. Door middel van praktijkgericht
onderzoek zou kunnen worden vastgesteld hoe-
veel mestvarkens in volkomen duisternis wor-
den gehouden (denk aan kieren, ventilaticko-
kers. e.d.:
Ref).

lil. Beengebreken bij varkens; zien wij er
nog een been in?; P. CL van der Wal.
Bedrijfs-
omwikkeling.
14, 142-145. (1983).
De jaarlijkse schade ten gevolge van been-
gebreken bij varkens is groot cn wordt geschat
op tenminste 60 miljoen gulden. Sinds een
aantal jaren wordt dan ook in Nederland onder-
zoek verricht om de oorzaken van beengebre-
ken op te sporen en te elimineren. Het been-
gebreken-onderzoek werd en wordt bij mest-
varkens uitgevoerd en bestaat uit een aantal
klinische beoordelingen tijdens dc mestperiode
en een patholoog-anatomisch onderzoek van

-ocr page 507-

0.a. humeru,s en fcmur. Er konden rasver-
.schillen ten aanzien van de leg-weakness status
(= klinisch beeld) worden \\astgesteid. Het
Hampshire ras en het Duroc ras vertoonden
minder afwijkende standen en gangen dan
het Belgische Landvarken. het Nederlands

1.and\\arken. Groot Yorkshire en Piétrain.
Evenzo kon een positieve correlatie tussen
slachttype (karkaslengte, hamgewicht) en os-
teochondrose-status (= patholoog-anatomisch
beeld) worden vastgesteld. Klinisch kon geen
onderscheid tussen gelten en borgen worden
geconstateerd. Het voerniveau daarentegen had
wel invloed op de osteochondrose-status. Ad
libitum gevoerde dieren vertoonden meer af-
wijkingen.

Naast ras, type, se.xe en voerniveau blijkt het
huisvestingssysteem en met name de vloer-
uitvoering van groot belang. Om extreme week-
heid in de ondervoet en hiermee samenhangen-
de vervormingen van de klauwen te voorkomen
is een bepaalde slijtage van het hoorn nood-
zakelijk. Kunststofroosters geven vaak een te
geringe slijtage.

Van groot belang voor de praktijk blijkt de
constatering dat osteochondrotische afwijkin-
gen toenemen naartnate het bloed zuurder is.
Door de varkens natrium-bicarbonaat via het
voer te verstrekken, kon een belangrijke ver-
betering in de leg-weakness status worden vast-
gesteld. Uit de onderzoekingen tot dusverre
bleek, dat toediening gedurende de hele mest-
periode de beste resultaten oplevert.

/.. l\'el/cnga.

Vogel

Orthoreovirus bij papegaaien

Meulemans. O., Dekegel, D., Charlier, G.,
I\'royman. R.. van Tilburg. .!.: Isolation of or-
thoreoviruses from psittacine birds.
J. Comp.
Paihol..
127-134. (1983).
De papegaaien behoorden tot verschillende
soorten, waren afkomstig van verschillende we-
relddelen en stierven gedurende de quarantaine.
De belangrijkste pathologische veranderingen
waren: enteritis, leverstuwing, necrosehaarden
in de lever en Splenomegalie. In enkele gevallen
waren de luchtzakken wal verdikt en de longen
gestuwd. Bacteriologisch onderzoek verliep ne-
gatief, afgezien van 4 gevallen waarin salmonel-
lae werden geïsoleerd.

Via eieren en celcultures werd een virus geïso-
leerd dat als orthoreovirus kon worden gedeter-
mineerd. De pathogene betekenis van het virus
kon niet met zekerheid worden vastgesteld. De
sterfte in de groepen, die varieerde van 0,6 tot
100%, zal volgens de auteurs mede worden be-
paald door de vele verschillende stress-factoren
gedurende het transport. />.
/wan.

Vogel

Kleine Huisdieren

De chirurgische behandeling van snavel-
traumata bij kooivogels

Woerpel. R. W., Holechek, J. D., Rosskopf, W.
.1.: Surgical repair of beak trauma in caged
birds.
Vei. Med. SmallAnim. Clin..ll.(7). 1068-
1072. (1982).

In een kort. van zeer duidelijke afbeeldingen
voorzien artikel, wordt door auteurs een een-
voudige methode beschreven om fracturen bij
de snavelbasis chirurgisch te behandelen.
Met behulp van een in de tandheelkunde ge-
bruikte boor met een zeer hoog toerental (pers-
luchtboor) bleek het mogelijk om zonder be-
schadiging van het tere been-en hoornweefsel in
beide twee gaten te boren. Met roestvrij staal
werden vervolgens twee hechtingen aangelegd,
waardoor fixatie van beide delen kon worden
bereikt.

Daar de meeste dierenartsen niet over het voor
de beschreven operatie benodigde instrumenta-
rium beschikken, wordt door auteurs samen-
werking met een tandarts aanbevolen. Na
voorafgaande narcose met Ketamine-HCl zou
de operatie dan op diens instrumentenblad kun-
nen plaatsvinden.

Als behandeling wordt een breedspectrum-
antibioticum via het drinkwater en de verstrek-
king van uitsluitend zachte voedingsmiddelen
(havermout, gezeefd fruit, kindermeel, gepelde
zaden, enz.) aanbevolen.
In sommige gevallen bleek geforceerde voeding
tniddels een kropsonde gedurende 5-7 dagen (4
maal daags) noodzakelijk.

//. II. Thalheimer.

-ocr page 508-

BOEKBESPREKING

Trace Element Metabolism in Man and
Animals

Edited by J. M. Cawthorne, J. McC. Howell and C. L.
White.

Heidelberg, New York,

(Springer-Verlag Berlin,
1982).

In 1982 werd in Perth. West-Australië, het4e interna-
tionale symposium overspoorelementen huishouding
bij mens en dier gehouden. Evenals op de voorgaan-,
de symposia (Aberdeen 1969; Madison-Wisconsin.
197.\'!; Freising-Weihenstephan, 1977) werd aan een
relatief groot aantal onderzoekers de gelegenheid ge-
boden om hun onderzoekresultaten te presenteren.
Het symposium verslag bevat 170 uitgebreide samen-
vattingen van de voordrachten (147) en posters (23).
Ook de discussies na iedere inleiding zijn in het sym-
posium verslag verwerkt. Het geheel resulteerde in
een boekwerk met een omvang van 700 bladzijden.
Wellicht om de prijs binnen zekere grenzen te houden
is gekozen voor een eenvoudig uitgave (offset). Het
aantal woorden per bladzijde is groot met als gevolg
kleine letters, eigenlijk te klein om vlot te lezen.
Ondanks de bemerkingen verdient dil symposium
verslag zijn plaats in de rij van verslagen van de 3
voorgaande symposia. Het bevat een schat aan infor-
matie over de betekenis van bekende (Fe, Cu, Zn, Co,
Se, J) en minder bekende spoorelementen (Ni, Bo) in
het lichaam van mens, maar vooral van landbouw-
huisdieren, alsmede van de interacties tussen de ele-
menten. Ook toxische elementen (Cd, As, Pb) krijgen
aandacht. Het symposium verslag geeft een goede
indruk van het lopende onderzoek op hel onderhavige
gebied.

De voordrachten zijn ingedeeld in 13 hoofdstukken
met als koppen de voorzieningstoestand van en de
behoeften aan spoorelementen, spoorelementen ba-
lans en homeostase, beschikbaarheid absorptie en re-
tentie van spoorelementen, supplementering van
spoorelementen, spooreleinenten in dracht en lacta-
tie, spoorelementen en de ontwikkeling van organen
en weefsels, spoorelementen deficiënties, milieubelas-
ting en toxiciteit, spoorelementen en ziekte bij de
mens, interacties van spoorelementen, functies van
spooreleinenten in bel lichaam , melallothioneïnen en
tenslotte de analyse van spoorelementen.
Door een zestal specialisten verschillende onderwer-
pen wat uitvoeriger le laten belichten is getracht be-
paalde ontwikkelingen in bet onderzoek te beklemto-
nen. dit bedtreft veranderingen in hersenenzymen
samengaand met deficiënties van spoorelementen,
metabole functies van Z. spoorelementen en ziekten
van de mens, spoorelementen en ziekteresistentie,
aard en functie van metallothioneïnen en dc analyse
problematiek van spoorelementen in biologische ma-
teriaal.

Deze titels geven een indruk van de inhoud van hel
boek. Bij hel doornemen van hel omvangrijke werk
valt op dat behalve aan elementen als Cu en Zn veel
aandacht door onderzoekers wordl geschonken aan
het element Se. Een 30 tal inleidingen hebben Se of
Se-verbindingen tol onderwerp. Aan J-onderzoek
zijn slechts 3 inleidingen gewijd, in één wordl inge-
gaan op de mogelijke gevolgen van speendippen en
reinigen van melkmachines met iodophoren op het
J-gehalte van de melk.

Het onderzoek naar de absorptie van spoorelementen
wint terrein. De male van absorptie van Cu blijkt
sterk te variën. van slechts enkele procenten van het
Cu in herfstgras tot bijna lOO*^\'; van het C~u in proel-
ranlsoenen van lammeren. De invloed van S en Mo
op de Cu-absorptie en de vorming van ihiomolybdaat
in de pens wordt verder ontrafeld.
Heel boeiend is ook het onderzoek naar aard en bete-
kenis van metallothioneïnen (6 inleidingen).
Uit een groot aantal voordrachten lijkt hoe belangrijk
de diverse interacties tussen spoorelementen onder-
ling cn die met andere voedselbestanddelen en zware
metalen wel zijn voor het optreden van deficiënties
resp. van intoxicaties. Voor het onderzoek vormt een
en ander een extra moeilijkheidsgraad. Dat er niette-
min goede voortgang geboekt wordt zowel op hel
meer fundamentele vlak als in het toegepast onder-
zoek (de preventie) is na lezing van het symposium
verslag wel duidelijk.

Dil boek is waardevol als naslagwerk en voor bijscho-
ling van o.m. dierenartsen bij gezondheidsdiensten en
docenten.

A. Th. van \'i Klooster.

\'Apen op je hoofd\'

A. P. Sicherer-Frijlink
(Uitgeveri/ Ons Huis)

Bj het doornemen van het boekje wordt het de lezer
duidelijk, dat de schrijfster niet alleen haar hart
aan pritnalen heeft verpand, maar ook een harts-
tochtelijke dierenliefhebster is.

In de korte hoofdstukjes schildert ze kleurrijk haar
belevenis,scn mei dc vele a perassen die op min of meer
legale, doch vrijwel altijd immorele wijze, ons land
werden binnen gesmokkeld. Het geheel kan hel best
worden beschouwd als een op diersoort bijgehouden
dagboek.

Haar huis moet dikwijls op een veldlazaret in de
Krimoorlog hebben geleken, waar de schrijfster zich
als een Florence Nightingale over haar verwonde,
mishandelde cn ondervoede medeprimaat ontfermde.
De boodschap is overduidelijk: het houden van apen
door particulieren is uit de lijd. Gelukkig is de
wetgeving er enkele jaren geleden net zo over gaan
denken.

,V/, Th. Frankenhuis.

-ocr page 509-

Het gebruik van tranquillizers
(kalmeringsmiddelen) bij
slachtvarkens

Om aan de wens van de consument minder vet
vlees te eten tegemoet te komen, is in de zestiger
jaren bij de produktie van varkensvlees doelbe-
wust geselecteerd op een welbevleesd type var-
ken met een dunne speklaag.
Door deze selectie werd ongewild een zeer
stress-gevoelig type varken ontwikkeld. Deze
stress-gevoeligheid, anders gezegd het onver-
mogen tot aanpassing, uit zich niet alleen bij
bijv. verhokken van de dieren, maar vooral bij
het transport van slachtrijpe varkens naar het
slachthuis.

De hierbij optredende stress — gevolg van op-
drijven, hergroeperen met vreemde dieren en
het transport zelf kan leiden tot een aanzien-
lijke schadepost voor de varkensmesterij en wel
door:

1. sterfte v an de varkens tijdens of kort na het
transport;

2. kwaliteitsverlies van het varkensvlees.

Het onvermogen tot aanpassing is voor een deel
erfelijk bepaald. Zo bestaat er verschil in ge-
voeligheid voor stress binnen een ras, maar is
het ene varkensras gevoeliger dan het andere.
Het l\'iétrain-varken is het gevoeligst, dan het
Nederlands l.andvarken en het Yorkshire-var-
ken geldt als relatief ongevoelig. Voor een deel
zijn ook milieufactoren bepalend voor het ont-
staan van stress; immers door dc wijze van hou-
den van de varkens in de intensieve veehouderij
zijn de dieren niets meer gewend en missen zij
het aanpassingsvermogen, waardoor zij gemak-
kelijk in stress geraken.

De schade d.w.z. de transportschade kan op
verschillende manieren worden verminderd, na-
melijk door:

1. bestrijding van symptomen door medicatie
(toepassing van tranquillizers);

MEDEDELINGEN

2. verbetering van de transportomstandighe-
den (hydraulisch laadbordes, ventilatie,
koeling en rustige rijstijl van de chauffeur);

een minder stress-gevoelig

De medicamenteuze benadering is op korte ter-
mijn de goedkoopste.

Ter beschikking staan zeer effectieve middelen
zoals azaperon (Stresnil®) en propiopromazine
(Combelen®). Deze tranquillizers zorgen er-
voor dat varkens onverschillig worden ten op-
zichte van elkaar en hun omgeving tijdens trans-
port naar het slachthuis.

Stimulansen en voorschriften hebben intussen
het technisch peil van het varkenstransport in
Nederland verbeterd, terwijl in de loop van de
jaren de fokselectie werkzaam is geworden. Met
behulp van de halothaantest (varkens in nar-
cose brengen) is het namelijk mogelijk meer en
minder stress-gevoelige varkens te scheiden.
Door nu resistente fokberen te kiezen is het
mogelijk via het K.l.-systeem een meer stress-
resistente varkenspopulatie op te bouwen.
De stress-gevoeligheid is op deze wijze terugge-
bracht van 5% naar l%en door verbetering van
de wijze van transport is over de jaren 1974 tot
1982 de transportsterfte afgenomen van 4% tot
1%.

Door bovengenoemde verbeteringen in fok-
selectie en transport is de noodzaak voor het
gebruik van tranquillizers grotendeels opge-
heven.

Het hanteren van de spuit is echter ingeburgerd
en vindt nogal eens. nodig of niet, als routine-
handeling plaats. Om dit tegen te gaan en mede
omdat residuen van tranquillizers in vlees en
vleesprodukten niet wenselijk worden geacht,
wordt een advies opgesteld te komen tot een
verbod van het gebruik van tranquillizers bij
slachtvarkens tijdens het vervoer naar het
slachthuis.

3. selectie van
varken.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 510-

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 20 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m .31 oktober 1983 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 9 gevallen in 7 gemeenten

4 gevallen in 3 gemeenten
I geval

3 gevallen in 2 gemeenten
I geval

Groningen
Friesland
Drenthe
Noord-Holland

Hondsdolheid

Totaal I geval in Limburg.

VARKENSPEST
West-Duitsland

Volgens een telex van 25 oktober 1983 van de Vete-
rinaire Dienst te Bonn zijn in Noord Rijnland-West-
falen opnieuw 3 uitbraken van varkenspest geconsta-
teerd:

- op I4en 19 oktober in hetdistrict Münster.arron-
dissement Borken elk één geval:
op 20 oktober in het district Keulen, arrondisse-
ment Aken.

Alle op de besmette bedrijven aanwezige varkens zijn
afgeinaakt. Dc noodzakelijke veterinair-politionele
maatregelen zijn genomen.

RABIËS

Spaans Noord-Afrika

Op 25 oktober 1983 liet het Ministerie van Land-
bouw. Visserij en Voedselvoorziening te Madrid
weten, dat te Melilla in Spaans Noord-Afrika een ge-
val van rabies was bevestigd bij een zwerfhond. Het
dier, dat geen andere dieren of mensen had gebeten,
is gevangen.

GEMEDICINEERDE VOEDERS

De via het Landbouwkwaliteitsbesluit toegelaten
standaardrecepten voor gemedicineerde voeders zijn
de laatste tijd nogal aan veranderingen onderhevig ge-
weest. Voor de goede orde wordt hierbij een overzicht
gegeven van de op dit moment toegelaten middelen.
Andere middelen kunnen derhalve niet als standaard-
recept worden voorgeschreven.

Toelatingsnummer

Naam middel

Aanvrager

OOI

Lincomix

Upjohn

004

Duodegran 12%

MSD

005

Dimetridazol

Rhône Poulenc

006

Emtrymix

Rhône Poulenc

007

Furazolidon

Orphahell

012

Lincospectin-Premix

Upjohn

015

Amprolsol 20%

MSD

016

Oxytetracycline HCl.

Chemimpo

017

Oxytetracycline HGI.

AUV

018

Terramycin SF 50%.

Pfizer

Deze toelatingen «elden in het algemeen tot aan het van kracht worden van dc Diergeneesmiddelenwet.

RUNDERPEST
Ivoorkust

Een telex d.d. 25 oktober 1983 van de Veterinaire
Dienst te Abidjan maakte tnelding van twee gevallen
van runderpest in het centruin van het land. Het be-
trof de departementen Bouaké en Katiola. 7° 45\'
noorderbreedte 5° westerlengte en 8° 15\'noorder-
breedte 5° westerlengte.

De getroffen runderen waren niet geënt en uit Opper
Volta aangekocht.

Quarantainemaatrcgelen zijn genomen en men is tot
vaccinatie overgegaan.

-ocr page 511-

DOORLOPENDE AGENDA

1983

December:

I Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Kleine Huisdieren. Geb. Prov. Ge/.d. v. D.,
Boxtel.

7 Discussiemiddag NRI.O-TNO Contactcommis-
sie Andrologic, IVO Schoonoord, Zeist (pag.
877).

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.I^. Studie-
vergadering.

8 Groep Geneeskunde van het Rund. Bijeenkomst
over embryotransplantatie.

8 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

8 9 PAO-D cursus: Anaesthesiologie bij kleine
huisdieren.

11 16 AO-VET Kur.se 1983 Davos, Schweiz (pag.
574).

12 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Varken. Geb. Prov. Ge/.d. v. f).. Boxtel.

12 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

13 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring, Socicteit Standvastigheid, Phoenixstraat 9,
Delft;aanvang 20.30 uur.

13 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

13 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).

14 Afd. Groningen Drente K.N.M.v.D. Afdelings-
vergadering. Plaats: Paterswolde; 20.00 uur.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 PAO-D: Klini.sche les grote huisdieren.

15 16 PAO-f^ cursus: Begeleiding van melkveebe-
drijven. Buitenpraktijk. Bunnik.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984

■lanuari:

10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Schaap. Geb. Prov. Gez.d. v. D.. Boxtel.

14 Symposium \'Infectieuze peritonitis en leukemie
bij de kaf. Utrecht (pag. 735).

14 15 Seminar\'Klinische Hainatologic\'mit Inten-
sivilbungen. München (pag. 687).

24 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren. Zwolle).

26 Ver. van Directeuren van Gcm. Slachthuizen en
Vleesk.diensten. Ledenvergadering. Utrecht.
10.00 uur.

Februari:

7 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Informatie-
avond door de tiezondheidsdicnst. Geb. Prov.
Gez.d.
V. D.. Boxtel.
21 22 CLO-Studiedagen 1984.
23 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

23 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Informatie-
avond door de Gezondheidsdienst, (ieb. Prov.
Gez.d.
V. D.. Boxtel.

23 24 17. Tagung über Physiologie und Patholo-
gicdcr Fortpnanzung(DVG u. DGfZ)(A). Han-
nover.

23 24 Tagung über \'Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung\'. Hannover.

24 12. Seminar "Umwelthygiene". Hannover.

Maart:

6 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle),

11 14 I2th Symposium of European Assoc. for
Aquatic Mammals. Nice (France) (pag. 804).

13 14 Symposium \'Staub im Stall". Hannover.

15 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Paard. Geb. Prov. Gez.d. v. D.. Boxtel.

19 6 april Cursus Medische Mycologie 1984.
Baarn (pag. 879).

22 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk.diensten. Ledenvergadering, Utrecht.
10.00 uur.

27 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Varken. Geb. Prov. Gez.d. v. D.. Boxtel.

April:

3 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Rund. Geb. Prov. Gez.d. v. D.. Boxtel.

4 8 3. W\'elt-KaninchenkongrelJ. Rom.

5 6 8. flüsseldorfer Hygienetage. L)üsseldorL

6 8 British Small Anim. Vet. Assoc. Annual
Congress. I.onden (pag. 728).

10 13 I 1. Tagung der Deutschen Gesellschaft für
Parasitologie. Bad Harzburg.

12 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Rund Vleeskalveren. Geb. Prov. Gez.d. v.
D.. Boxtel.

12 15 Voorjaarsdagen 1984. Amsterdam.

16 19 2. Weltkongreß für Schaf-und Rinderzucht.
Pretoria.

18 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

24 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren. Zwolle).

Mei:

9 Studiedag AC V-Controle. Biddinghuiz.en.

11 12 .lahresvcrsammlung der Schweiz. Ver. für
Kleintiermedizin. Luzern (pag. 687).

23 25 2nd Symposium on Coinputer Applications
in Veterinarv Medicine. Mississippi. USA (pag.
728).

24 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizenen
Vleesk.diensten. I.cdenvcrgadering. Utrecht.
10.00 uur.

30 3 juni I9th International Symposium on the
Historv of Veterinarv Medicine. Pula (Yugosla-
via) (pag, 878).

.luni:

10 14 International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination. University of
Illinois at Urbana-Champaign. Illinois. USA
(pag, 125),

,luii:

19 20 International Symposium on Salmonella.
New Orleans. Louisiana. USA (pag, 842),

-ocr page 512-

Augustus:

8-12 17. Weltgenugelkongreß der WPSA (A),
Helsinki.

27- 31 8thCongressoftheI.P.V.S.Ghent,Belgium

(pag. 147 en 299).
31 2 sept. Third Joint meeting Veterinary Patholo-
gists, Utrecht (pag. 147).

September;

2 -6 XXXVll Esomar Congress, Rome.

4 7 Ilird Joint Meeting of the European Society
of Veterinary Pathology and the American Col-
lege of Veterinary Pathologists, Veterinary Fa-
culty, Utrecht, the Netherlands.

5 -7 1984 Meeting of the European Teratology

Society, Veldhoven (pag. 878).
5 -9 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Stirling (pag. 879).
10 13 5th Congress of the International Society

for Animal Hygiene. Hannover.
17 -21 Xlllth International Congress on Diseases
of Cattle, Durban. South Africa (pag. 418,878 en
88...).

19 -22 9. Weltkongreß der \'World Small Animal

Veterinary Association (WASVA), 30. Jahresta-
gung der Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\' der
DVG (A), Hamburg (Congress-Centrum) (pag.
614).

20 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

Oktober:

28 2 nov. 4th International Symposium on\\eteri-
nary epidemiology and economics. Singapore.
(Inlichtingen: red. secretariaat) (pag. 938).

November:

7- 10 lOth World Congress of the World Small
Animal Veterinary Association, Fokyo (pag,
879).

1986

,\\ugustus:

26 30 XlVth World Congress on Diseases of
Cattle. Dublin. Ireland.

November:

8 Ver, van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk.diensten. Ledenvergadering, Utrecht,
10,00 uur.

December:

13 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

Minnesota. X, International Congress Reproduction
and AL

1985

Maart:

6 8 Tagung \'Krankheiten der Vögel\', München
(pag, 687).

10 17 Fortbildungstagung \'Klcintierkrankheiten\'
(Endokrinologie. Andrologie, (iynäkologie), St.
Moritz.

April:

17 20 16, Kongress der Deutschen Veterinärmedi-
zinischen Gesellschaft (DVG). Bad Nauheim
(pag, 842).

September:

12 15 British Veterinary Association Annual Con-
gress. Exeter (pag. 879),

LIJST VAN ADVERTEERDERS

Alfasan

Algin

A.U.V.

Bayer Nederland

Boehringer Ingelheim Vetmedica
Brocacef

Ciba-Geigy/Vetin Nederland

Crediet- en Effectenbank

Dopharma

Dorhout Mees

Duphar Nederland

Eurovet

Feed Farm

Hoechst Pharma Veterinair
J, C, Koning Assurantiën
Landbouwhogeschool Wageningen
Movir DTO
Mycofarm

Koopmans Diervoeding

Praktijkadviesbureau F, Dix

Raadgevers voor de Medische Beroepen

Rhône Poulenc Nederland

Van Stigt

Trouw & Co,

Vetam

Voorlichtingsbureau voor Artsen
Wellcome

-ocr page 513-

In memoriam

DR. S. KOOPMANS

Op 29 maan 1983 overleed op zesenzevemig-jorige
leeflijd dr. S. Koopmans. Erelid van de
Koninklijke Sederlandse .Maatschappij voor
Diergeneesk iinde.

In hem verliest onze Maatschappij en Veierinair
Nederland een toegewijde en beminde collega.

Op 23 december 1906 werd Svmen Koopmans in
Terhand (Er.) geboren. Na de MVl.O te hebben
doorlopen, als bli/kt dat hij studeren prefereen
boven het leven op de boerderij, bezoekt hij de
Rijks H.B.S. te Heereveen en gaal vervolgens in
Utrecht diergeneeskunde studeren (1926)
.4ls zijn studie in 1932 voltooid is. neemt hij
gedurende een half jaar waar in verschillende
;>raktijken en aanvaardt een aangeboden
assistentschap in de fysiologie aan onze Eaculteit
Zijn weten.\'ichappelijke interes
oej\'schriji met als onderwerp \\
7) de her.senen\' (1937). waarop
mservator volgt.

Tijdens ae niobiti.satie van I9JV-IV40 is Koopmans
reserve paarden-arts bit het 28 R.f te Utrecht.
\' het door de bezetter gedwongen ontslag van
dëssor Roos wordt Koopmans belast met de
ling van hei laboratorium voor f ysiologie en het
\'jraan inhaerente onderwijs en onderzoek
n ember 1940). In 1941 dringt de Overheid aan

de vacature: een

ssie stelt voor de waarneming

continueren c.q. hem als

iien. De bezetter dciiki er anders

\'P 14 januari 1942 dr. /). J. Kok.

•nkomstig zijn belofte
ipmans zijn

bij professor Roos.
mondt uit in een pr
bloedvoorziening
ile aanstelling tot c<

N

pi
le

daa

(no\'
op <
ben
van
opv

dier
aan

ervulling van
H-mingscomm
Koopmans te
ilger te benoi
en benoemt

\'naris te Haarlem. Over,
projessor Roos hlijjt Kc

•en aan onder
lals dit in de

medewerking verle,
van de fysiologie. ;

ijs en onderzoek
oorgaande jaren

door Roos
distantieert
aciiviteilen.
Koopmans.
leiding van
fysiologie
naar onde.
Naast de i
Koopman:
praktijk gehad
inzicht, didacti

en

lewerkers was omwikkeld, nu
:ich van door Kok geëntameerde
Direct na de bevrijding neemt
mede op verzoek van de Eaculteit.

71 de

hel laboratorium en hel onderw
tp zich. Zijn voorkeur gaat voorc
wijs en toegepaste wetenschap,
elenschappelijke activiteit heejt
grote belangstelling en liefde vo-
n zijn veelzddigheid. criti.sc,
h vermogen en innemende

persoonlijkheid hebben hem in staal gesteld zowe
zijn wetenschappelijke loopbaan ah zijn praktijk
kleine huisdieren tol een succes te maken.

In 1948 gaai hij zich geheel wijden aan de kleine
huisdierenpraklijk. maar oude liefde roest niet
want als hem in 1949 een functie hij de proefdieren
van het Rijksinsliiuui voor de Volksgezotulheid
wordl aangeboden, accepleeri hij deze onder
voorwaarde dat er voldoende tijd voor de praktijk
zal overblijven. Zo komt deze dierenarts in hart en
nieren bij de proefdieren en serumbereiding als
pari-time wetenschappelijk hoofdambtenaar te
werken. Enkele jaren later wordt hij benoemd tot
veterinair adviseur van de directie van het R.f (\'.,
welk adviseurschap hij waarneemt tot zijn
pensionering in 1972. waarna hij zich geheel aan de
prak lijk gaal wijden tot 1979. .Maast deze
werkzaamheden vindt hij nog lijd gedurende 35
jaar veierinair loezichl uit te oefenen op de
Utrechtse paarden- en rundermarkl.
Door zijn critische maar vooral ook menselijke en
begripsvolle benadering van problemen is hij in
vele functies gevraagd. Eerst als adviserend lid hij
het .Algemeen Bestuur van de Maatschappij voor
de (jroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier
i.o.. later als bestuurslid van deze Groep (1950 tol
1963): als voorzitter van de .A fdeling Utrecht en
afgevaardigde in het Algemeen Bestuur van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde.

l an 1957 tot 1965 is Koopmans lid van de Ereraad
van de Koninklijke Nederland.se Maalschappij voor
Diergeneeskunde. In 1965 volgt zijn verkiezing tot
voorziuer van de Ereraad en hij wordt daarmee de
laatste dierenans-voorzhter van deze raad. De
maatschappelijke ontwikkelingen maakten dat de
uitspraken een meer fortneel juridisch karakter
moesten krijgen heigeen aanvankelijk tol de
benoeming van een jurist-secretaris (1963). later
iurist-voorzitter (1972) heeft geleid, een
ontwikkeling die Koopmans\' volledige instemming
heeft gehad. Van 1972 lot 1974 is hij weer lid van
de Ereraad en als blijk van waardering voor zijn
goede diensten voor de Maatschappij wordl hem
hei Erelidmaatschap verleend (1974) In ditzelfde
taar vall hem ook de onderscheiding Ojpcier in de
Orde van Oranje Nassau ten deel. een welverdiende

-ocr page 514-

en gewaardeerde erkenning van zijn verdiensten in
een veelheid van ^veienschappelijke maar vooral
maatschappelijke activiteiten.
Saast andere maatschappelijke fiinctles is
Koopmans gedurende lange tijd actief geweest in
het bestuur van de Nederland.se Vereniging van
Art.sen-Automohilisten (1950-1979). Kerst als lid van
hel bestuur, daarna als vice-voorzitter (1956) en
later als secretaris (1965) heeft hij de V. V.A.A.
gediend. Ook was hij Commissaris van het
adviesbureau (1957). de schademaatschappij (1966)
en de \'levenmaatschappij\' (1970) van de V.V..4.A.
en eveneens lid van de Raad van Commissarissen
en Raad van Bestuur.

Bij zijn afscheid (1979) werd hij Erelid van de
V.V.A.A.

J. VAN DOBBENBUROII
.1. F. FRIK
.S. .MAKKINÜA
S. R. NVMAN.S

Zijn familieleven is een afspiegeling geweest van
zijn milde maar rechtvaardige en toch ook zo
humoristische karakter.

Ondanks zijn. door zorg voor anderen, moeilijke
studentenjaren, had hij toen reeds een grote
vriendenkring om zich geschaard die hij altijd met
raad en daad terzijde stond.

Ook na zijn huwelijk met Flora Maljers in 1936 is
huize Koopmans een centrum voor vrienden en
collegae geweest, votiral tijdens de oorlog en niet in
de laatste plaats door zijn vrouw.
Hun huwelijk werd verrijkt met twee dochters.
Sylvia en Iris waarvan Sylvia later de praktijk van
haar vader dikwijls waarnam. Ook zij was het die
tijdens de crematie het karakter van Koopmans zo
goed wist te schetsen.

Aanvankelijk wonende aan de Tolsteegsingel met
beperkte praktijk-jdcUiteiten. verhuisde het gezin in
1948 naar de Maliebaan, welk huis bij het
neerleggen van de praktijk in 1979 verwisseld werd
voor een woning in Rijnsweerd waar hei echtpaar
Koopmans nog drie en een half jaar samen
gelukkig gewoond heeft.

Een maand voor zijn verscheiden werkte hij nog op
ile paardenmarkt te midden van zijn collegae die
zijn heengaan diep betreuren.

Saast het onuitsprekehjk verlies voor echtgenote

en kinderen betekent het overlijden van Svm

Koopmans voor tallozen een abrupt afsluiten van

een periode van vriendschap.

Hem als collega, vriend of raadsman te hebben

mogen meemaken is als een groot voorrecht te

beschouwen.

.Moge zijn persoon en levensloop een voorbeeld
blijven voor
I \'eterinair Nederland die zulk een
collega verliest en moge het een troost zijn voor
Floor en haar kinderen dat zij juist hem de hunne
hebben mogen noemen.

Van het Hoofdbestuur

Behoren neveninkomsten tot
de praktijk?

In het verleden heeft het Hoofdbestuur het
standpunt ingenomen dat neveninkomsten
van een maatschapslid ingebracht dienen te
worden in de maatschap en derhalve verdeeld
dienen te worden over alle maatschapsleden
(zie standpunt Hoofdbestuur gepubliceerd in
het
Tijdschrift voor f)iergeneeskiinde d.d. 15
augustus 1982, \'Verrekening nevenwerkzaam-
heden\'. bladzijde 599).

De tweede vraag die zich hierbij voordoet, is
of de neveninkomsten ook behoren tot de
\'praktijk\' en derhalve meegerekend dienen te
worden bij de bepaling van de goodwill van
een praktijk. Het Hoofdbestuur is, op grond
van ingewonnen adviezen, van mening dat de
neveninkomsten wel in de maatschap
ingebracht dienen te worden (zie boven),
doch niet behoren tot het
maatschapsvermogen, tenzij de nevenfunctie
niet gekoppeld is aan één der
maatschapsleden, maar aan de maatschap op
zich. Dit betekent dat de neveninkomsten in het
algemeen niet behoren tot het
maatschapsvermogen.
Bovendien is meestal de nevenfunctie een
ambtelijke functie en derhalve niet
overdraagbaar. Dit betekent dat het inkomen
uit een nevenfunctie zowel bij associatie als
dissociatie buiten beschouwing dient te
blijven.

-ocr page 515-

Ziektekostenverzekering voor
honden en katten

Nieuwe ontwikkelingen met haken en
ogen

Hoewel over het bovengenoemde onderwerp
reeds e.e.a., ook in het Tijdschrift, werd
gepubliceerd meent hel Bureau — gezien het
belang van het onderwerp — er goed aan te
doen het onderstaande, uit de
Consumenten-
geldgids
overgenomen, arlikel len behoeve
van de lezers Integraal weer te geven.

Het Bureau.

0(>l< huisdieren kunnen tegenwoordig
profiteren van verbeterde medische kennis.
Maar net als hij mensen kunnen bepaalde
ingrepen behoorlijk in de papieren lopen.
Enkele verzekeraars hebben mei het oog
daarop voor honden en katten inmiddels een
ziektekostenverzekering ingevoerd. Daar kan
nog heel wat aan worden verbeterd en bij een
enkele verzekering is hel zelfs uitkijken
geblazen.

Fen eigenaar van een hond of kat kan zo aan
zijn dier gehecht zijn, dat hij voor diens
gezondheid veel meer over heeft dan op
grond van de \'waarde" van het dier te
rechtvaardigen zou zijn. Zo veel zelfs, dat hij
er desnoods zeer kostbare behandelingen aan
wil besteden.

Met name in de zogenaamde gemengde
praktijken van dierenartsen, waar behalve
huisdieren ook vee wordt behandeld, vormen
vaccinaties de belangrijkste bron van
inkomsten. Daardoor kunnen veel
dierenartsen het zich permitteren voor
ingewikkelde en kostbare ingrepen minder
dan de werkelijke kostprijs in rekening te
brengen en daarbij te letten op ietnands
financiële draagkracht. Zolang een
ziektekostenverzekering nog niet algemeen
ingang heeft gevonden, lijkt dit de enige
manier om zulke ingrepen uitvoerbaar te
houden.

Het is natuurlijk de vraag of de dierenartsen
deze opstelling lang zullen volhouden. In dal
licht bezien kan een ziektekostenverzekering
uitkomst bieden als een grote groep
dierenliefhebbers zich tegen de ziektekosten
van een huisdier verzekert, en de premie
binnen acceptabele grenzen blijft, kunnen de

Voorzichtigheid geboden

Het Nationale Huisdieren Ziekenfonds
(NHZ) neemt onder de vier onderzochte
maatschappijen een aparte plaats in.
Vergeleken met de andere drie is het NHZ
een kleine inaatschappij. die er in
betrekkelijk korte tijd in is geslaagd enige
duizenden dierenliefhebbers te interesseren.
Het is een Onderlinge

Waarborgmaatschappij, officieel \'Preventief
WA\' geheten. De verzekeringnemers zijn
automatisch lid en gezamenlijk
aansprakelijk voor eventuele tekorten.
Het NHZ legt zich geheel toe op de hier
behandelde verzekering. En dat op een
manier die ons enerzijds plezierig aandoet,
anderzijds onze bevreemding wekt.
Positieve punten zijn; dieren van alle
leeftijden worden geaccepteerd na
overlegging van een gezondheidsverklaring,
ondertekend door de dierenarts, de
verzekering wordt pas beëindigd als het dier
overlijdt en het NHZ zegt altijd 80% van de
kosten te vergoeden, hoe hoog de rekening
ook is.

Wat ons bevreemdt is de gebrekkige
informatie over de voorwaarden, t^e polis
bevat welgeteld drie artikelen, die in
hoofdzaak de uitsluitingen behandelen.
Overige informatie staat in de folder,
waarbij bet gaat om elementaire zaken als
de premie, het eigen risico, wanneer de
verzekering ophoudt en nog iets over het bij
verkoop van het dier overnemen van dc
verzekering door de nieuwe eigenaar.
De verzekeringnemer komt echter niets te
weten over het geldigheidsgebied, zijn
verplichtingen wanneer het dier
geneeskundige hulp nodig heeft, de wijze
van vergoeden, bijzonderheden over de
premiebetaling, eventuele
opzegmogelijkheden door de maatschappij
of wat er gebeurt als er een geschil rijst.
Cievoegd bij de eerdergenoemde
aansprakelijkheid van de
verzekeringnemers leden voor eventuele
tekorten lijkt het ons niet overbodig tot
enige voorzichtigheid te manen met
betrekking tot het NHZ.

Met vriendelijke toestemming van de Consumentenbond overgenotnen uit de Consumemen-geidgids van
oktober 198.\'!. kwartaaluitgave van dc
Consumemengids.

kosten van zulke ingrepen met zo\'n
verzekering worden bestreden. Het gevolg zal
natuurlijk wel zijn, dat de dierenartsen
vervolgens de werkelijke kosten in rekening
zullen gaan brengen en dal aldus de totale
kosten van de diergeneeskunde flink zullen

-ocr page 516-

stijgen. Door liet handhaven van een eigen
risico zou moeten worden voorkomen, dat
die kosten de pan uit rijzen en aldus de
verzekering onbetaalbaar maken.

INZICHT IN KOSTEN ONTBREEKT

De gemiddelde \'normale\' ziektekosten van
een hond bedragen zo\'n ƒ 80,— a / 100,—
per jaar, inclusief een aantal inentingen. Wat
bijzondere ingrepen nu zoal kosten, is
eigenlijk niet bekend. Het eerdergenoemde
feit. dat dierenartsen niet de werkelijke
kosten doorberekenen, is daar de oorzaak
van. Als gevolg daarvan weten ook de
verzekeraars niet, waar zij met de te
vergoeden kosten aan toe zijn, en moeten zij
met de premie maar een slag in de lucht
slaan. Daarom stellen zij een maximum aan
de te vergoeden kosten. Hetgeen de
dierenartsen weer doet verzuchten, dat zij de
hoogte van hun nota\'s moeten beperken,
omdat het meerdere anders niet wordt
vergoed. Het is maar te hopen voor de
dierenliefhebbers, dat deze vicieuze cirkel zo
snel mogelijk wordt doorbroken.

EEN VIERTAI. VERZEKERINGEN

Een viertal verzekeraars (zie tabel 1) biedt
momenteel een ziektekostenverzekering voor
honden en katten aan. Voor alle vier geldt,
dat geen dekking wordt gegeven voor
preventieve behandelingen, zoals injecties,
noch voor sterilisaties en ziekten als gevolg
van drachtig zijn, werpen of zogen. De
kosten van euthanasie worden alleen vergoed
als dat gebeurt op medische gronden. Voorts
wordt niet uitgekeerd indien de ziekte had
kunnen worden voorkomen als het dier de
elementaire preventieve vaccinaties had
gehad.

Bij aanmelding moet altijd een verklaring
betreffende de gezondheid van het dier
worden afgelegd, alsmede gegevens worden
verstrekt die identificatie mogelijk moeten
maken. Het Nationale Huisdieren
Ziekenfonds eist ook nog een
legitimatiebewijs, af te stempelen door de
dierenarts.

OHRA en het Nationale Huisdieren
Ziekenfonds bieden ook dekking tijdens
vakantie buiten Nederland; de OHRA
overigens alleen binnen Europa en voor

Amersfoortse

f 90, 1

20%

ƒ 1000, - jr.

3 mnd, t

m 6 jr.

10 jr.^

3jr.

Minerva, Doggie Polis.

kallenpolis

ƒ 52,50\'

ƒ 25,-^

ƒ 500, gebeurt

2 mnd,\'

t m 7 jr.

8 jr.\'\'

1 jr.
5jr,

OHRA, iliihhel zorg verzekering\'\'

/ 120, «

20%,

geen\'\'

3 mnd, t

m 9 jr.

geen

Nationale Huisdieren Ziekenfonds

f 97,50

20%:

geen

geen

geen

1 jr.

\' Premie per halfjaar: ƒ 50, .

^ Verzekering eindigt op de laatste dag van dc maand, voorafgaande aan de maand waarin het dier lO jaar
wordt.

J Bij de Ooggie Polis kan de uitgebreide dekking worden genomen, die ook uitkeert bij overlijden; premie
bedraagt dan/\'52,50 18% (voor een reu, 20% vooreen leef) van de verzekerde som. met een maximum van
/■75, ; tol de gewone dekking behoort ook een vergoeding van de kosten, die gemaakt zijn om een zoek-
geraakt huisdier terug te vinden, tot een maximum van / 250. -.

■1 Per ziektegeval; voor kosten ten gevolge van een ongeval geldt geen eigen risico.

5 Dieren jonger dan twee maanden zijn wel verzekerd legen dokterskosten len gevolge van een ongeval.
Verzekering eindigt op de laatste dag van hel verzekeringsjaar waarin de 8-jarige leeftijd wordt bereikt.

\' Hond (kal) wordt tevens opgenomen in de OHRA opspoorcenlrale, waar vermiste huisdieren kunnen
worden gemeld aan de hand van een daartoe verstrekte penning.

» lolale premie voor Rubriek I en Rubriek II; premie voor alleen Rubriek I (dierenartsen medicijnen; sterili-
satie, castratie en inslapen indien medisch noodzakelijk) bedraagt / 84, ; als het dier bij aanvang van de
verzekering ouder is dan 5 jaar, bedraagt dc premie / 180, .

1 Van de kosten van behandeling en opname in een dierenkliniek wordt maximaal /\' 2400, - per kalenderjaar
vergoed.

-ocr page 517-

maximaal 4 weken. Minerva tenslotte biedt
bij de uitgebreide dekking de mogelijkheid
het overlijden mee te verzekeren. Vokomen
overbodig naar onze mening.

ENKELE PUNTEN VAN KRITIEK

Op een drietal punten hebben wij kritiek op
de huidige polissen.

In de eerste plaats vinden wij bet onjuist, dat
er een maximum wordt gesteld aan de hoogte
van de uitkering. Daarmee kan een
dierenliefhebber toch nog voor het blok
worden gezet en daar heeft hij zich niet voor
verzekerd.

In de tweede plaats zouden ook oudere
dieren tot bijvoorbeeld tien jaar voorlopig
nog moeten worden geaccepteerd, zo lang
deze branche nog bezig is van de grond te
komen. Later zou deze leeftijd wel omlaag
mogen, om te voorkomen dat men de dieren
pas gaal verzekeren als de kans op
ziektekosten groot is.
Tenslotte maken wij vooral bezwaar tegen
het feil dat twee maatschappijen zich het
recht voorbehouden na één enkele claim
(Amersfoorlse) of zo maar (Minerva) de
verzekering op le zeggen.

CONCLUSIE

Als dierenartsen straks hogere prijzen
gaan rekenen voor ingrijpende
behandelingen zal een

/iektekostenverzekering voor hond of kal hel
overwegen waard worden. Er moet overigens
worden gewaakt voor een al te grote
humanisering van de diergeneeskunde, want
zoiets wordt op den duur onbetaalbaar.
Wie zich nu al wil verzekeren legen de kosten
van iedere denkbare behandeling van hond of
kal. kan het beste de Dubbel Zorg
Verzekering van OHRA kiezen. Die biedt dc
meeste waar voor zijn geld.

Groep Geneeskunde van het
Rund en Groep K.l. en
Zootechniek

De besturen van de Groep K.l. &
Zootechniek en de Groep Geneeskunde van
het Rund willen u altent maken op een 2-tal
door hen georganiseerde bijeenkomsten.

Donderdag 8 december

14.00 uur collegezaal Vakgroep Inwendige

Ziekten, Yalelaan 16. de Uithof, Utrecht.

Thema: "De embryotransplantatie bij het

rund".

Ir. C. J. van Velzen: T>e embryolransplantatie
gezien vanuit de ETH.
Dr. .1. W. A. Remmen: De
embryolransplantatie gezien vanuit de
K.N.M.v.D.

Drs. A. EIgersma: Technische uilvoering en
resultaten van de embryotransplaniatie.
Voorafgaand aan de wetenschappelijke
vergadering zal een kort huishoudelijk
gedeelte van de Groep Cieneeskunde van het
Rund worden gehouden.

Donderdag 15 december
14.00 uur collegeval ClOl Hoofdgebouw
Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan I,
de Uilhof, Ulrechl.

\'Thema: \'De repeal-breeder bij runderen".
Mevr. dr. C. .1. G. van de Horst: Inleiding tol
de biochemische achtergronden.
Drs. D. Zaaijer: Klinische toepassing en
perspectieven.

Vacatures
veterinairen

I eierinair Advies Cenirum
Omwikkeiingssamenwerk ing

Mozambique - dierziektenbeslrijding Mond- en
K lauwzeer

Columbia - projectleider

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot het
VACC) secretariaat, telefoon: OVO-VQ.l 1.37.

VA^ICO

-ocr page 518-

Verslag van het Jaarcongres
1983 van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde te
Leeuwarden

Na vele voorbereidingen begon vrijdag 7
oktober 1983 om 8.30 uur het Jaarcongres 1983
van de K.N.M.v.D. met de ontvangst van
de congresbezoekers en -bezoeksters. Het
was verheugend dat zovelen waren gekomen,
waaronder de echtgenotes van de Commissaris
der Koningin en burgemeester van de stad
Leeuwarden.

Na het welkomstwoord van de voorzitter van
de afdeling Friesland, de heer P. R. fulner,
volgde de opening van het Jaarcongres door
de Commissaris der Koningin in de provincie
Friesland, gevolgd door de Jaarrede van de
voorzitter van de K.N.M.v.D.. drs. S. van
Harten. Deze gaf een terugblik op het afgelopen
jaar met zijn wel en wee en een
toekomst beschouwing.

9.34

Het was zeer verrassend toen dr. M. .1.
Dobbelaar het podium betrad en meedeelde
dat de heer S. \\an Harten was benoemd tot
Officier in de Orde van Oranje Nassau.
Tegelijkertijd werden hem de daarbij behorende
versierselen uitgereikt.
Aan het eind van het gezamenlijk
ochtendprogramma \\ond de uitreiking plaats
van de Jaarprijs van het
Tijdschrifi voor
Diergeiieeskiinch\'
door de voorzitter \\ an de
Hoofdredaktie.

Het gezamenlijk begin van het Congres geeft
een gevoel van verbondenheid.
In de bovenfoycr werd het niet-
wetenschappelijk programma voortgezet
samen met de Nederlandse Vereniging van
Dierenartsvrouwen, die dit jaar 15 jaar
bestaat. De Afdeling Friesland \\an de
N.V.V.D. bood. muzikaal ondersteund door
een jubileumlied, als felicitatie geschenk het
geborduurde Friese provinciewapen aan met
een roos van ieder lid van deze afdeling.
Namens alle Afdelingen feliciteerde mevr.
Mies Roepke de jubilerende vereniging en
bood een verenigingsvlag aan.
fer gelegenheid van dil jubileum werden
door de voorzitster van de Nederlandse
Vereniging van Dierenartsvrouwen, mevr. M.
I.itjens, de dames van het eerste uur mevr.
M. Roepke, mevr. ,1. Schuiling en me\\ r. I .
Zijpe benoemd lot Frelid en werd ieder een
roos aangeboden. Er zijn nu ± 400 leden. Op
12 oktober 1983 zal elk lid een herinnering
aan dil 15-jarig jubileum onUangen.
Mevr. .1. Schuiling gaf verslag van het bezoek
aan het wereldcongres in Perth.

-ocr page 519-

Daarna hield prol\', dr. H. Timmerman,
hoogleraar Algemene Farmacochemie een
boeiend en interes.sant betoog getiteld:\'Nieuwe
geneesmiddelen waarom eigenlijk?\'.-
Helaas konden vele gerezen vragen naar
aanleiding van deze inleiding vanwege het
gebrek aan tijd. niet worden gesteld.
Na de lunch vetrokken drie groepen In een
lichte regen naar de excursieplaatsen: de
Princessehof. Popta Slot en Franeker en de
Praktijkschool van de Rundveehouderij te
Oenkerk.

Tijdens het avondprogratnma was de
promotie veterinair K. Baret \'Hora est\' een
hoogtepunt met een zeer actueel nummer over
de scheidende voorzitter. Het 12 man sterke
Metronoom dansorkest zorgde voor de
dansmuziek.

Zaterdagmorgen was het bezoek aan het
Stadhuis in
I.eeuwarden met aansluitend een
stadswandeling.

Na de gezamenlijke lunch \\ond de afsluiting
\\an het .laarcongres 198.1 plaats en ging een
ieder weer huiswaarts, naar wij hopen met
goede herinneringen.

A fdeliiifi h\'rieslanü.

Bij het ter perse gaan van de/e aflevering
van hel Tijdschrift bereikte ons hel droevige
berichl van het plotseling overlijden van
collega !,. van der Sluis, voorzitter van de
C ongrescommissie 198.1, op 14 november
198.1.

Onze gevoelens van deelneming gaan uil
naar zijn echigenole, kinderen en naaste
familie.

He! Hoofdbestuur.

Het museum voor
Diergeneeskunde, afdeling van
het Universiteitsmuseum

Voor de voorgeschiedenis wordt verwezen naar
Deel II van \'Van Gildestein naar Uithof, p.
507. Aanvankelijk was het museum gevestigd
op de zolder van het Poortgebouw aan de
Biltstraat. Utrecht. Daar vond op 5 november
1954 de officiële opening plaats. Naast een
aantal zaken uit eigen bezit gaven diverse
klinieken en instituten instrumenten in
(langdurig) bruikleen.
De grote stroom kwam echter los toen de
klinieken en instituten verhuisden naar de
Uithof Hun zolders werden leeggeruimd, en
alles kwam bij ons terecht.
In 1981 verhuisde het Museum naar de
Uithof In de grote Hal op de eerste étage
van het Hoofdgebouw beschikken wij over ca
20 vitrines, een kamer voor de conservator en
een magazijn.

Waaruit bestaat nu het bezit van het
Museum?

In totaal telt de catalogus aan instrumenten
ruim 1000 nummers, ruwweg verdeeld
Verloskunde 350, algemene Chirurgie 250,
Hoefkunde 40, Brandijzers en -apparaten 50,
Tandheelkunde en Mondonderzoek 100,
Blaasinstrumenten 20, Apotheek 40. De rest
is moeilijk in te delen. Het oudste met
zekerheid te dateren voorwerp is een zware
zilveren schaal met bijbehorende lepel. De
schaal heeft een randschrift "s Rijks
Veeartsenij School\', de lepel heeft de letters
\'s R.V.A.S. De jaarletter geeft aan dal deze
voorwerpen vervaardigd zijn in 1821. het jaar
van de opening van de School! Aan het
Zilver Museum te Schoonhoven heeft men
gevonden dat de \'Meester\' I. H. Deerns. Tiel
is. werkzaam van 1807-18.38. Gekeurd in
Arnhem. Het zilver is van het I ste gehalte 0.934.
We moeten echter aannemen dat deze
voorwerpen een geschenk waren niet bestemd
voor werkelijk gebruik, al is er een vage
overlevering dat ze dienden voor het
opvangen van bloed. Onderzoek in het
Rijksarchief heeft niets opgeleverd.
In september 1820 werd A. Deerns,
apothekersbediende in Rotterdam benoemd
als apotheker en oeconomus. Hij was leerling
van \'een kundig chemist en apotheker\' uit
Tiel. en werkte aan de Veeartsenijschool tot
1851 als apotheker en leraar praktische
artsenij mengkunde.

-ocr page 520-

Was nu A. Deerns een relatie, een zoon
misschien, van onze zilversmid? Is het contact
tussen deze en de Veeartsenijschool door hem
tot stand gekomen?

Op welke manier de School de schaal heeft
gekregen, blijft echter onbekend. In verband
met de hoge waarde worden schaal en lepel
niet bij de Afdeling Diergeneeskunde
geëxposeerd maar bewaard in de safe van het
Universiteitsmuseum.

Iets jonger zijn een verloskundige écraseur en
dito tang van Seb. Fey. een Zwitserse
dierenarts. Het bijzondere is dat Fey een
boekje met beschrijving en
gebruiksaanwijzing geschreven heeft (1823).
geïllustreerd (zie onderstaande illustratie), dat
in de bibliotheek aanwezig is.

De oudste instrumenten zijn in het algemeen
niet te dateren. Vele zullen op aanwijzing van
de veearts vervaardigd zijn door de
dorpssmid. Voor de latere geven de
prijscouranten van de fabrikanten uitsluitsel.

Alle instrumenten zijn genummerd m een
boek en op kaarten. Verder is er een
systematische catalogus en een van de
\'Autoren\', zoals Hauptner ze noemt, de
ontwerpers dus. Voor de verloskunde hebben
de leraren Wit (werkzaam 1851-1855) en de
Bruin (1893-1906) bijdragen geleverd.
Schimmel (1881-1910) had in de uitzonderlijk
begaafde smid W. A. H. van Horsen,
werkzaam 1873-1912. een bijzondere
medewerker. Begonnen als smid werd deze
tenslotte leraar hoefbeslag. Zijn verdiensten
werden beloond met de orde van Oranje
Nassau, voor een smid in die tijd wel iets
bijzonders. Het merendeel der latere
instrumenten is afkomstig van Duitse
fabrieken, Hauptner en Aesculap (Jetter und
Scheerer). Ca 100 instrumenten zijn van
Franse origine, aangekocht in de tijd van
Schimmel.

Wat is in de Afdeling Diergeneeskunde
verder aanwezig, dus naast de instrumenten?
De documentatie bestaat uit een vrij grote
collectie prijscouranten van fabrikanten, twee
veterinaire encyclopedieën, een aantal
Handboeken - waarbij het vooral gaat om
de illustraties — (zie nevenstaande afbeelding),
een aantal receptenboeken, en boekjes waarin
de afgegeven medicijnen met de diersoort en de
naam van de eigenaren vermeld zijn (± 1824-
1853). Boeken van Alex Numan en andere
leraren van \'s R.V.A.S. Diploma\'s, portretten,
foto\'s en menu\'s vn feestelijke bijeenkomsten,
enkele uniformen van Militaire
paardenartsen, geschenken en oorkonden bij
het 150-jarig bestaan van het onderwijs.
Van Absyrtus, het veterinair Studentencorps,
bezit de Afdeling Diergeneeskunde de
volledige serie almanakken (1887 t/m 1925),
verder het gehele archief, notulenboeken,
feestfoto\'s en programma\'s, reglementen, ook
van de Subverenigingen. Ook van de
Utrechtse Veterinaire Studenten Bond is één
en ander aanwezig.

Naast het hierboven beschrevene is er nog de
afdeling Hoefkunde in de kelder van de
chirurgische kliniek. Hier liggen honderden
hoefijzers, alle mogelijke modellen, en
instrumenten voor hoefoperaties. Voor
bezoek opbellen naar de chef hoefsmederij.
030-531321.

Het Museum is overdag van maandag t/m
vrijdag steeds te bezichtigen. Zij die de
Conservator drs. M. A. Moons willen
spreken, kunnen opbellen 030-534675; bij
geen gehoor 030-786057.

-ocr page 521-

Optimale prestatie

Joor
beteze vaccinatie

/ /

f

Prevacun\'^\' ad us, vet.
ter actieve immixnisatie van paarden
tegen influenza.

Pk-evacun® T ad us. vet.
ter actieve immvmisatie van paarden
tegen influenza en tetanus.

Tetanus Ibxoïde ad us vet

ter actieve immunisatie tegen tetanus

Postbus 284 ..>,«1,

1000 AG Amsterdarr^——

Voor bestellingen:
020 - 5882^^^:- -
Voor inforaiatie: , -
020 - 5882344

-ocr page 522-

MYOFER

ijzersterk bij ijzerdeficiëntie

r

Nieuw!

voordelige
100 ml
verpakking
lage viscositeit
snelle resorptie
geringe toxiciteit
gemakkelijk in gebruik
extra voordelig
automatische injectiespuit
leverbaar

Hoechst B

HOECHST PHARIV

VETERINAIR

Postbus 12987
1100AZ Amsterdai
Voor bestellingen:
020-5908 519
Voor Informatie:
020 - 5908 533

-ocr page 523-

D

^JERGENEESKUNDE

Programma P.A.O.-D-cursus
Levensmiddelenmicrobiologie
1984

I \'n\'jdcig 16 nuuin 1984. 15.00 uur:

1. Ontmoeting staf en deelnemers;

2. Uitreiking theoretisch en praktisch
studiemateriaal;

Voorstel tot. en bespreking \\\'an. opzet en
uitvoering van de cursus.

Maandag 2 april 1984. 12.45 uur:

4. Risico-analyse (RA). Good

Manufacturing Practices (CiMP),
l.aboratoriumcontrole en evaluatie van
resultaten
(1..C.E.) van grote stukken
uitgebeend vers vlees. of. naar keuze,
rauw gehakt;

5 RA GMI\' l.CF. van. naar keuze,
gepelde garnalen of blikje vleeswaar.

Din.sdag 3 april 1984. 12.45 uur:

6.

RA GMl\' l.CE van. naar keuze,
ongebakken of gebakken nasibal;
RA GMP l.CE van. naar keuze,
snijworst of gekookte worst;
Voortzetting 4 en 5.

X.

Dinsdag 10 april 1984. 12.45 uur:

19. Campylobacteriosis: aetiologie.
transmissie, interventie,
laboratoriumcontrole (ATIL);

20. Voortzetting c.q. afronding van 4, 5, 6,
7, 9, 10 en 17.

Woensdag II april 1984. 12.45 uur:

21. I. Yersiniosis: ATIL

2. Hedendaagse aspecten van door
voedsel overgedragen virosen en
parasitosen;

22. Voortzetting afronding 4. 5, 6. 7. 9, 10,
17 en 19.

Donderdag 12 april 1984. 12.45 uur:

23. Decontaminatie van vleesoppervlakken
als legitieme, derde "verdedigingslijn\'
binnen veterinaire GMP;

24. Voortzetting afronding 4, 10, 17, 19,21.

l \'ri/dag 13 april 1984. 12.45 uur:

25. Aard en preventie van hel microbieel
bederf van voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong;
Afronding 4-23;

1. Bespreking retrospectief huiswerk

2. Planning reünie-revisiemiddag,
december 1984;

Evaluatie van de cursus en suggesties
voor cursus 1985.

26.
27.

28.

H\'oen.sdaf; 4 april 1984. 12.45 uur:
9.
RA (.MP l.CE van drinkwater;
10. RA (iMP
/l..CE van separatorvlees;
1 I. Voortzetting/afronding van 4, 5, 6, 7.

Donderdag 5 april 1984. 12.45 uur:
12. Voortzettmg afronding \\an 4. .5, 6, 7.
9. 10.

1.1. Ronde-tal\'elbespreking RA (iMP.

rriida.i; 6 april 1984. 12.45 uur:

14. Voortzetting afronding van 4. 5, 6. 7. 9.
10;

15. I. Ronde-tafelbespreking l.CE

2. Diagnose vocdselinfecties en -
into.xicaties;

16. Bespreking progratnma weck 2.

I.

2.

"Praktikum-II and leid ing
Voedingsmiddelen inicrobiologie, 5e
studiejaar". Faculteit Diergeneeskunde
Editie. 198.3.

Mossel. D. A. A. 1982. "Microbiology of
Foods", 3rd Edition Faculty Veterinary
Medicine, Univ. Utrecht.
Mossel. D. A. A.. Corry. .1. E. I .. van
der Zee. II. en van Netten, P. "Assurance
of Microbiological Safety. Quality and
Acceptability of Foods\'. Hoofdstuk III. in
druk. in Herschdoerfer. S. M. "Quality
Control in the Food Industry". London.
Academic Press. I\'weede Editie.
1984 1985.

Ter beschikking van de cursisten zullen
worden gesteld:

Maandag 9 april 1984. 12.45 uur:

17. Identificatie van de. in de voorschriften
voor het bacteriologisch onderzoek
(B.O.) van slachtdieren genoemde,
pathogene typen bacteriën;

18. Afronding van 4. 5. 6. 7. 9 en 10.

De cursus zal plaatsvinden op de Faculteit
der Diergeneeskunde. Vakgroep V.v.D.O..
Biltstraat 172 en Yalelaan I te Utrecht.
Inschrijving vindt schriftelijk plaats. Het
adres luidt: P.A.O.-Diergeneeskunde. Postbus
140.31. 3508 TD Utrecht.

-ocr page 524-

De totale kosten voor deelneming zijn
/ 1200. voor 10 halve dagen. Het
cursusgeld dient vóór 1 maart 1984 te zijn
overgemaakt op bankrekeningnummer van de
A.B.N. Utrecht 55.56.71.100 t.n.v. P.A.O.-
Diergeneeskunde. Postgironummer van de
A.B.N. Utrecht is 1412 t.n.v. P.A.O.-
Diergeneeskunde te Utrecht. De ontvangst
van het cursusgeld is het definitieve bewijs
van inschrijving.

Inlichtingen over deze cursus kunt u
verkrijgen bij het P.A.O.-D-secretariaat (tel.:
030-510111 Martine van den Brink).
Bij annulering 2 weken voor de aanvang van
de cursus, ontvangt u het cursusgeld terug
minus de administratiekosten ad / ^S,—. Bij
annulering anderzijds bent u het gehele
cursusgeld verschuldigd. Aan de deelnemers
wordt een nascholingscertificaat aan het
einde van de cursus uitgereikt.

Klinische les
landbouwhuisdieren

Programma op donderdag 15 december
1983

Aanvankelijk lag het in de bedoeling dat deze
klinische les besteed zou worden aan acute
buikaandoeningen van zowel het rund als het
paard. Bij de uitwerking van het programma
bleek dat een tijdsbestek van drie uur te kort
is om beide diersoorten te behandelen.
Besloten is om op deze avond uitsluitend
buikaandoeningen van het rund te bespreken.
Een volgende klinische les zullen de acute
buikaandoeningen bij het paard worden
behandeld.

Deze klinische les werd voorbereid door de
Vakgroepen Heelkunde der Girotc Huisdieren
en Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren.
Het programma begint om 17.00 uur. U
wordt verzocht tien minuten eerder aanwezig
te zijn voor de registratie. Halverwege de
avond wordt een broodmaaltijd geserveerd.
De klinische les is afgelopen om ca 21.30 uur.

De onderwerpen van deze avond zijn:

Diagnostiek en differentiële diagnostiek van
de acute buik bij het rund.
Pathofysiologische consequenties van de
acute buik en de maatregelen die daarbij
mogelijk zijn.

l.ebmaagdislocatie naar rechts; topografische

aspecten en de relatie tussen deze en de

algemene toestand van de patiënt.

De repositie van de l.DR en de complicaties

bij lebrnaagdilataties.

Economische aspecten in verband met

prognose en nabehandeling.

Torsio ansa proximalis van het colon.

Topografische aspecten en operatieve

behandeling.

Film over darmresectie en invaginaties of
andere liggingsveranderingen van de dunne
darm.

Opgave alleen telefonisch. Tel: 030-5101 I 1
(Martine van den Brink). De kosten bedragen
/■ 50, - (inclusief broodmaaltijd). Gelieve dit
bedrag over te maken op
bankrekeningnummer van de A.B.N. te
Utrecht:
55 56 71 100 t.n.v. P.A.O.-
Diergeneeskunde. Postgironummer van de
A.B.N. Utrecht is
1412 t.n.v. P.A.O.-
Diergeneeskunde. De ontvangst van het
cursusgeld is het definitieve bewijs van
inschrijving. Na ontvangst hiervan wordt u
het toegangsbewijs gestuurd.

Diergeneeskundig Jaarboek 1984

Wilt u zeker zijn dat uw gegevens in het Dier-
geneeskundig .laarhoek 1984 juist zijn, dan
verzoekt de Redaktie van het Diergeneeskun-
dig .laarhoek u vóór 10 december 198.1 even-
tuele fouten en wijzigingen door te geven aan
hel Bureau van de Maatschappij.

/)e Redakiie van hei
Diergeneeskundig Jaarboek.

CONGRESSEN

4th International Symposium on
Veterinary Epidemiology and
Economics

Singapore, 28 October-2 November 1985

I he meeting is sponsored by the Association under
the auspices of the International Society for Veteri-
nary Epidemiology and Economics.
Informaiion: Dr. Ngiam Tong Tau. chairman
Organising Committee Singapore Veterinary As-
sociation.
C O City Veterinary Centre, 40 Kampong
.lava Road. Singapore 0922. Republic of Singapore.

-ocr page 525-

Personalia

Voor het Hdmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Bax, H. A. D.: 1983:4231 ZD Meerkerk. Bazeldiik 14.
Boer. .1. W. den; 1983; 3605 (iW Maarssenbroek.\'Zebraspoor 414.
Drift. .1. W. I>. van der; 1983; 6212 (iV Maastricht. Kalfstraat 8 1.
Ooudberg, Mevr. H.; 1983; 3572 ED Utrecht, Obrechtstraat 57.
Keverling Buisman, Mevr. A.; 1983; 3603 CX Maarssen, Oostkanaaldijk 9
Krediet, Mevr. T. A. .).: 1983; 3581 RT Utrecht. Sweelinckstraat 21 bis.
Muskens. .1. A. M.; 1983: 5266 AZ Cromvoirt. Ruidigerdreef 7.
Roerink, B,; 1983; 3572 ED Utrecht, Obrechtstraat 57.
Weeren. P. R. van; 1983; 3603 CX Maarssen. Oostkanaaldijk 9.
Wormgoor. E. A.; 1983; .3582 VT Utrecht.
I.B.B.-laan 65-511.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Bijen. W. F, H. A.; 1983; 3994 AP Houten, Molendijk 5.
Bruggeling. 1.; 1983; 7688 PT Daarie, Dalvoord.seweg 31.
Hanenberg, E, R. O. M.; 1983; 3581 PM Utrecht, Schoolstraat 7.
Koster, W.; 1983; 3511 SE Utrecht, Nieuwe Daalstraat 27.
Marei,
(i. M. van der; 1980; 4225 PP Noordeloos, Botersloot 5.
Schans, A. van der; 1983; 3461 BL Linschoten, Achthoven 3.
Weltevrede, S. Ci. B.; 198.3; 3533 X.l Utrecht, Mendelssohnstraat 74.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

C. .1. Blaaubocr, Van LieHandlaan 32. 3571 AC Utrecht.
.1. Bosman. Kerkstraat 60, 3581 RE Utrecht.
W. Harrewijn, Dorpsstraat 93, 3381 AE (}ies.senburg.
P. M. van Lith, Doelenstraat 2. 3512 X
.l Utrecht.

Overleden:

L. van der Sluis te Leeuwarden op 14 november 1983

hibilea:

Dr. ing. R. M. Barkema te Dronten

ProL dr. C, C. Oosterlee te Wageningen

W, .Altenburg te Heerde

C. .1. .1. Meeuwissen te Sprundel

1). van der /.ee te Workum

Prof. dr. P. Wensvoort le Doorn

A. Klimp le Slochlcrcn

A. .1. M. Vermeulen le Sint Oedenrode

I ijnislra le Fmmeloord
P. (i. (iiskes le Rotterdam

(afwezig) 25 jaar op 4 december 1983
(afwezig) 30 jaar op 5 december 1983
(aanwezig) 25 jaar op 5 december 1983
(afwezig) 25 jaar op 8 december 1983
(aanwezig) 30 jaar op 12 december 1983
(afwezig) 30 jaar op 12 december 1983
(afwezig) 25 jaar op 19 december 1983
(afwezig) 25 jaar op 19 december 1983
(afwezig) 25 jaar op 19 december 1983
(afwezig) 50 jaar op 19 december 1983

•Adreswijzigingen, enz.:

CJcrard van Lijden
I iscttc Cornclissen
(ierco dc Boer
L od ewijk Kamps
■lac Bergman
Annemarie Wieman

Met bestuur van dc Diergeneeskundige Studenten
Kring is als volgt samengesteld:

I8H

Praeses

-Ab-actis

Fiscus

Vice Praeses
Vice Ab-actis
Assessor

190

192

Hakker. /■\'.: 1981 ; 8032 NA Zwolle. Deurzerdiep
26; tel. 038-535277 (privé). 214442 (prakt.): p..
ass. bij A. C. Dwarshuis en W. B. Vedder.
*Hax. U .4. n.: 1983:4231 ZD Meerkerk. Ba-
zeldijk 14; lel. 01837-1239; wnd. d.
lieslchroer. .A. C.: 1956; Bergen aan Zee; lel.
02208-4852 (privé), 072-120544 (bur.); d.
(j.v D. West- en Midden Nederland.

-ocr page 526-

I9J Bijen. H\'. /■\'. //. ,4.: 1983: 3994 AP Heulen,
Molendijk 5; tel. 03403-1875: wnd. d. (toevoe-
gen als lid).

200 Briigge/inx. T.: 1983: 7688 PT Daarle, Dal-
voordeweg 31: tel. 05497-223 (privé), 05498-
42700 (prakt.): p., ass. bij A. Fikse (toevoegen
als lid).

209 *Dri/i. J. H\'. P. van der: 1983: Maastricht: tel.
043-18689: wnd. d.

322 üoren-van Moppe.s. .Mevr. M. C.: 1978: Wi-
thington. Manchester 20, (Engeland), flat 3. 18
Circular Road: tel. 061-4348280: d.

225 Hanenberg. F.. R. O. M.: 1983: 3581 PM
Utrecht, Schoolstraat 7: tel. 030-310945: wnd.
d. (toevoegen als lid).

232 »Hollands. M. G. M.: 1983: Houten: tel. 03403-
3660: wnd. d.

237 Jansen. W. A. H.: 1970: 5403 PD Uden. Klant-
straat 2: tel. 04132-60018.

2451322* Koeman. Mevr. K.: 1983: 3608 Thun (Zwit-
serland), Lontschenenweg 44 A: d.

247 Kosier. W.: 1983: 3511 SE Utrecht, Nieuwe
Daalstraat 27: tel. 0,30-321528; wnd. d. (toevoe-
gen als lid).

25S Marei. G. M. van der: 1980; 4225 PP Noor-
deloos, Botersloot 5; tel. 01838-2308 (privé),
02940-79212 (bur.): wet. medew. Duphar B.V.
(toevoegen als lid).

261 * Meyer. Mevr. C. J. K.: 1983; Maarn: wnd. d.

271 *Paling. Mevr. Y. M.: 1978; 3553 B.1 Utrecht,
Balderikstraat 68; tel.. 030-431504; wnd. d.

272 Pie, A.: 1949; Goor; tel. 05470-3047; p., kl.
huisd.

274 Poordmis. /.. B.: 1983; Olden/.aal; wnd. d.

324/279 Rodewijk. J. C. M.: 1979; 5361 .IA Grave,
Kriegerstraat II; tel. 08860-5857; d.

282 Schans. A. van der: 1983; 3461 BI. I.inschoten.
Achthoven J; tel. 03484-3258; wnd. d. (toevoe-
gen als lid).

283 Schipper. H. M.: 1983; 1141 XC Monnicken-
dam. Graaf Willemlaan 77; tel. 02995-2685.

287 Smgewald, Mevr. S. E. A.: 1980:5087 BC Dies-
sen, Echternachstraat 6A; tel. 04254-2171
(privé). 1666 (prakt.): p., ass. bij C. W, M.
Augustijn. II. A. M. Elsinghorst, M. .1. .1. v. d.
Linden. P. .1. .1. A. Schröder, H. Vaarkamp en
.1. A. M. Vermeer.

295 *rander. H\'. ./. M.: 1983; Amersfoort: tel. 033-
17609; wnd. d.

300 Vellenga. !..: 1982; Wijk bij Duurstede; tel.
03435-73536 (privé), 030-531111 (bur.); wel.
medew. R.U. (E.d.D., vkgr. Inw. /,. der Gr.
Huisd).

309 *IVeeren. P. R. van: 1983; 3603 CX Maarssen.
Oostkanaaldijk 9; tel. 03465-71313 (privé).030-
531339 (bur.)\'; wet. medew. R.U. (F.d.D., vkgr.
Alg, Heelkunde).

309 Wehevrede. S. G. B.: 1983: 3533 X.l Utrecht,
Mendelssohnstraat 74: tel. 030-939320; wnd. d.
(toevoegen als lid).

Welke vergaderingen en
besprekingen waren er?

September 1983

13 Adviescommissie K.V.V.

Commissie P..A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren

Werkgroep Wrakke Dieren

14 Werkgroep Structurering Veterinaire
Verzorging Gezelschapsdieren
Registratiecom missie

20 Symposiumcommissie Vleeskalveren

21 Pensioenfonds voor Dierenartsen
Commissie Begeleiding Varkensbedrijven

23 Werkgroep Structurering Veterinaire
Verzorging Ciczelschapsdieren

26 Congrescommissie 1983

27 Periodiek overleg Hoofdbestuur - Veterinaire
f)ienst. Veterinaire Hoofd Inspectie
Pluimveeadviescommissie

Werkgroep Ziektekostenverzekering

28 Hoofdbestuur
Algemeen Bestuur

29 College van Directeuren van
Gezondheidsdiensten
Ereraad

30 College van Directeuren van
Gezondheidsdiensten

Sectie P.A.O, Veterinaire Volksgezondheid

Oktober 1983

3 Congrescommissie 1983

4 Commissie (iezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren

5 Commissie Begeleiding Rundveebedrijvcn

6 Stichting Ciezondheidszorg voor Dieren -
Afdeling Pluimvee

7 .laarcongres K.N..M.V.D.

8 Algetnene Vergadering .laarcongres K.N.M.v.D.

II Adviescommissie K.V.V.

.laarboekcom missie
Voorbereidingscommissie P.A.O. -
Diergeneeskunde
Congrescommissie 1984

13 Bestuur Stichting Gezondheidszorg voor Dieren

18 Registratiecommissie

19 Werkgroep Structurering Veterinaire
Verzorging Gezelschapsdieren
Hoofdbestuur
Congrescommissie 1983

20 Werkgroep Rasproblemen hond en kat

25 Hoofdredaktie rijdschrift voor
Diergeneeskunde
Tarievencommissie

26 Overleg Hoofdbestuur - FIDIN
Commissie Begeleiding Varkensbedrijven

27 College van Directeuren van
Gezondheidsdiensten
Kadercursus

-ocr page 527-

CIBA-GEIGY

Opticoitenol-S

Deze glucocorticosteroid-combinatie werkt anti-allergisch,
ontstekingsremmend, antitoxisch en stofwisselings-regulerend

Alleen

vertegenwoordiging
voor Nederland

Dit produkt kenmerkt zich door:

snelle werking

(2 tot 3 uur na toediening)

en lang aanhoudende aktiviteit (7-10 dagen)

w

i/ETIN NEDERLAND BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
relefoon 04116-73797

Samenstelling

1 ml. Opticonenol-S bevat:

2,5 mg. dexamethason-trimethyl acetaat

en 7,5 mg. prednisolon

-ocr page 528-

even
0uiden

iofwaruÊteWsc^mtó

pigsmogèJfjkHêb\'en deskundig (aten vergeli)ken door een
(buremj, onttToudtdaneven.«

raadgevers voorde medische beroepen

"massocratie met adviesbureau Boot

DIERENARTS,

35 jaar, ambieert na 5 jaar werk in de praktijk functie in het bedrijfsleven.

Brieven onder nummer 54/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

^ t

punctionele

rarmaceutica

afgestemd op uw praktijk

feed-farnn b.v, tel. 01621

- 14550 raamsdonksveer

-ocr page 529-

)rie
zerste

an Na^blgen

Jinisch bewezerti!

nten

Eén enting beschermt
t-negatieve dieren een
jaar tegen IBR/IPV.
bescherming begint
uur na enting.

ind, S.J. Proefschrift
\'ersiteit van Wisconsin 1978.

2. Ook voor jonge kalve-
ren met maternale immu-
niteit is een éénmalige
enting voldoende voor
een jaar lang bescher-
ming. Dus géén her-
enting op de leeftijd van
3 maanden.

Heuschele, W.P. & Todd, J.D.
Second Symposium of the
World Association of Veterinary
Microbiologists and Immunolo-
gists. Varna Bulgarije,
september 1973.

lasalgenMP...

aar bestrijdt u IBR
et zekerst mee!

3. Er is geen gevaar voor
abortus bij enting van
drachtige koeien. Enting
met Nasalgen -IR voorkómt
zelfs abortus t.g.v. IBR
omdat er een krachtige
humorale immuniteit
wordt opgebouwd.

Smith, M.W. et al. Canadian
Veterinary Journal 1978;
19(39):63-71.

Nasalgen* -IR bevat tevens
een verzwakt paraïn-
fluenza-virus
(RI3).

-ocr page 530-

Produkt-Management

-Tiergesundheit-

Als eines der grossen deutschen Pharmaunternehmen hat Boehringer
Ingelheim seit Jahrzehnten auch mit forschungsintensiven Veterinärarznei-
mitteln in der Tiergesundheit einen hervorragenden Ruf - und in der Tierme-
dizin International eine feste Position.

Fijr die Leitung der Abteilung "Zentrales Produkt Management" suchen wir
eine
Verkaufs- und marketingerfahrene Persönlichkeit.

Sie sollen verantwortlich die Produktkonzeptionen für unser internationales
Geschäft entwikkeln und steuern, wobei alle Komponenten des Marketing-
Mix zum Einsatz kommen.

Wir erwarten von Ihnen:

- Führungsqualität

- analytische Fähigkeit

- konzeptionelles Denken

- Durchsetzungsvermögen

kurzum:

- unternehmerisches Handeln.

In dieser Funktion sind Sie der Geschäftsführung direkt unterstellt.

Die Besonderheiten des Marktes Tiergesundheit verlangen Erfahrungen auf
diesem speziellen Gebiet oder in den Bereichen Tiergesundheit, Pflanzen-
schutz, Grüner Markt oder OTC-Pharma.

Sie sollten etwa 35-45 Jahre alt sein. Neben Deutsch ist Englisch unabding-
bar notwendig.

Bitte nehmen Sie den ersten Kontakt unter dem Stichwort "Tiergesundheit"
mit unserer Personalabteilung der Boehringer Ingelheim Vetmedica GmbH,
Postfach 200, D-6507 Ingelheim am Rhein. Senden Sie uns Ihre vollständi-
gen Unterlagen mit Handschreiben, Lebenslauf, Zeugniskopien und Anga-
ben über Einkommen und mögliche Eintrittstermin. Oder rufen Sie uns an
09/496132772671. Strengste Diskretion ist garantiert. Eventuell können Sie
zur erste Information auch Kontakt aufnehmen mit unserem Tochterunter-
nehmen in Alkmaar, wobei Sie nach dem Managing Director, L. J. Molenaar.
fragen können (072-618124).

-ocr page 531-

alfasan

want ook dieren hebben recht
op betrouwbare medicijnen.

AMPI-COLI DOSEERPOMP

bevat per dosering:

10 mg Ampicilline (als trihydraat)

150.000 I.E. Colistine sulfaat

verpakking: 1 doseerflacon ä 100doseringen
pompje.

Nu ook in praktische navul-flacon van 500 ml

Alfasan, Postbus 78,3440 AB Woerden, tel. 03480-16945, telex: 40006 ALFA NL

-ocr page 532-

De Landbouwhogeschool verzorgt het univer-
sitair landbouwonderwijs in Nederland. Aan
de hogeschool zijn circa 2800 medewerkers
verbonden en studeren zo\'n 6000 studenten,
In een groot aantal getiouwen, verspreid over
Wageningen. verzorgen ruim 70 vakgroepen
het onderwijs en verrichten onderzoek. Daar-
naast Is er een Algemene Dienst die bestaat
uit Bureau, Bibliotheek en Rekencentrum.

WAGENINGEN

LANDBOUWHOGESCHOOL

Functie-informatie en inhoud
van het project:

Aan de vakgroep Veehouderij is een onderzoeks-
assistentschap voor de duur van 3 jaar
toegekend voor het project: Invloed van
microklimaat (koude en tocht) op het optreden
van longaandoeningen bij mestvarkens,
De relatie landbouwhuisdier - milieu wordt bestu-
deerd vanuit het gezichtsveld van de homeostase
van het dier. Veranderingen in het evenwicht
tussen dier en milieu worden nagegaan aan de
hand van hoofdzakelijk immunologische en fysio-
logische parameters. De milieucomponent van
deze benadering in het onderzoeksvoorstel
bestaat uit huisvestings- en klimaatsfactoren.
Hierbij worden praktijkcondities zoveel mogelijk
nagebootst. Vandaar dat van u met name een
zoötechnlsche-veterinaire belangstelling wordt
ven«achl. In het onderzoek wordt vooral ook
samengewerkt en overleg gepleegd met de
vakgroep Landbouwrtechnlek en de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in Boxtel,

Uw taken in concreto:

U gaat proeven ontwerpen en plannen in overleg
met de vakgroep en deze proeven uitvoeren in
samenwerking met medewerkers van de
vakgroep. Hierbij kunt u eventueel ook gebruik
maken van de faciliteiten van de vakgroep op
immunologisch gebied. Wij verwachten dat het
onderzoek leidt tot resultaten die kunnen
worden gepubliceerd.

Wat wij vragen en bieden:
U bent bij voorkeur (pas) afgestudeerd In de
studierichting Zootechniek, Diergeneeskunde of
Biologie en u hebt een duidelijke zoötechnische
Interesse,

Wij bieden u een salaris volgens rijksregeling van
maximaal f 3,919,- bruto per maand, afhankelijk
van leeftijd, opleiding en en/ahng. De LH
sollicitatie- en selectiecode is van toepassing.

Het personeelsbeleid van de Landbouwhoge-
school is gericht op een evenwichtige
man/vrouw-verfiouding. Omdat het aantal vrou-
wen bij de Landbouwhogeschool achterblijft bij
het aantal mannen, worden vooral vrouwen
opgeroepen te solliciteren.
Bij gelijke kwaliteiten wordt de voorkeur gegeven
aan een vrouw.

Voor nadere inlichtingen kunt u bellen met dr,ir,
M,W,A, Verstegen, teieloon 08370-83197/83653,
Een uitgewerkte projectbeschrijving kunt u aan-
vragen bij de vakgroep en een functie-
beschrijving bij de afdeling Personeelszaken
op onderstaand adres.

Uw sollicitatie kunt u binnen 14 dagen richten
aan het hoofd van de afdeling Personeelszaken
van de Landbouwhogeschool, Postbus 9101,
6700 HB Wageningen,

Vermeld vacaturenummer 83-093/1555 in de
linker bovenhoek van uw brief en envelop.

Onderzoeksassistent v/m

liefst afgestudeerd in de richting Zootechniek, Diergeneeskunde of
Biologie en met zoötechnische belangstelling

-ocr page 533-

met GENTAMICINE^ heeft u vijf
troeven in handen

\'Uit de research-centra van SCHERING CORPORATION U.S.A. Kenilworth, New Jersey

Gentocin® pro inj. 50 mg/ml - paard, rund, hond, kat, kalkoenen- en
kippenkuikens

Gentocin® Oral Solution (Pig Pump)

5 mg/dosis-speciaal voor biggen tot 2 w/eken leeftijd

Durafilm® oogdruppels - gentamicine 3 nng/ml,
betannethason 1 mg/ml

Gentocin®

Gentocin® Ophthalmic

Ointment - gentamicine 3 mg/g

Gentocin^

Otic Solution oordruppels-gentamicine 3 mg/ml
betamethason 1 mg/ml

Mycofarm bv

Postbus 8. 3730 AA De Bilt. Tel. 030-760045

-ocr page 534-

De fiscus als vriend

Fiscaal gezien is vermogensvorming een peperdure zaak.
Immers van elke duizend inkomen is al gauw zestig procent
bestemd voor de kas van de fiscus.

U kunt hier iets aan doen door gebruik te maken van de
fiscale aftrek-mogelijkheid die door de wetgever is geschapen.
Want dan verschuift u inkomen van nu naar straks waardoor u
direct een aantrekkelijk belastingvoordeel geniet.

U kunt hiervan dit jaar nog profiteren. Belt u gerust als u meer
wilt weten.

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Tel. 030 - 51 15 20

In een groepspraktijk in het noorden van het land wordt met spoed

EEN DIERENARTS

gevraagd voor werkzaamheden in de grote huisdieren-afdeling.

Vereist wordt een aantoonbare grote kennis en ervaring in het begeleiden van rundvee-
bedrijven, uitstekende referenties en een goede gezondheid.

Geboden wordt een assistentschap en, afhankelijk van de omstandigheden, een vaste
positie in de praktijk.

Sollicitaties kunnen worden ingediend onder nummer 55/83 aan de redaktie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Een welvaartvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met geheel - en onder alle omstandigheden - fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem — Tel. 085 - 45 58 22
Utrechtseweg 145/F88

-ocr page 535-

Honden met een gestoorde nierfunktie vertrouwen

op Uy ook voor wat betreft hun voeding,

DOKO-Nierdieet stelt u in staat dit vertrouwen

waar te maken,

DOKO-Nierdieet - het ideale basisdieet in de vorm van geëxpandeerde
brokken. Het eiwitgehalte van gemiddeld 10% is afgestemd op de mini-
male behoefte van volwassen honden. Meerdereelkaaraanvullende eiwit-
bronnen zorgen voor een hoge biologische waarde, waardoor de
belasting van de nieren tot een minimum beperkt wordt.

Voor inlichtingen en bestellingen:
TROUW & CO. B.V. NEDERLAND-Postbus 40- 3880 AA PUTTEN.

TEL. 03418-52244

Nierdieet voor honden

-ocr page 536-

Gevraagd

EEN ASSISTENT

in grote liuisdierenpral<tijk in het noorden des lands.

Brieven onder nummer 51/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Jonge enthousiaste dierenarts met brede belangstelling zoekt

WERK

Ook voor avond- en weekenddiensten en part-time werk.
E. Noorman, Rosweydelaan 88, 3454 BR De Meern, tel. 03406-2191.

Jong en pas afgestudeerd

DIERENARTS ZOEKT WERK

waarbij het opdoen van ervaring bij hem voorop staat. In bezit van auto en grote
huisdieren-instrumentarium.

Gaarne bericht aan H. W. Wagenaar, 2e Atjehstraat 4, 3531 ST Utrecht, tel.
030 - 93 40 33.

DIERENARTS,

5 jaar ervaring in grote- en kleine huisdierenpraktijk, zoekt werk in grote
huisdieren- of gemengde praktijk.

Brieven onder nummer 53/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Dierenarts zoekt

VASTWERK

ruim 6 jaar ervaring in de overwegend grote huisdierenpraktijk.
Voorkeur voor het oosten des lands.

Brieven onder nummer 52/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 537-

INDICATIE:

DIARREE B

NEO-NATALE KALVEREN

THERAPIE:

FORTICINE BOLUS

TOEDIENINGSWIJZE:

Forticine Bolus, met de ^""^mnii*^" \'werkzame stof

gentamicine,heeft een breed werkingsspectrum dat de meeste,
voor neo-natale infecties verantwoordelijke kiemen, zoals E.coli
K99, Salmonella etc.,omvat.

Forticine Bolus wordt praktisch niet geresorbeerd en geeft
daardoor hoge koncentraties werkzame stof op de plaats waar
zich de meeste pathogene organismen bevinden.
Wachttijd 5 dagen.

Forticine bolus bevat 50 mg gentamicine base per bolus.

FORTICINE BOLUS VAN VETAM;
VERTROUWDE VETERINAIRE SPECIALITÉS.

Veterinaire Handelsmaatschappij BV, Kerkstraat 7-9, 4286 BA Almkerk. Tel. 01834-1782.

-ocr page 538-

bi

duphamun

Biologisch injectiepreparaat, gebaseerd op gedood
Avipox-virus, ter opwel<king van paramuniteit bij
runderen en varl<;ens. Hierdoor ontstaat een zeer snel
optredende, l<ort durende as
pecifieke weerstand tegen
die infectieziekten, die niet hun oorzaak vinden in één
agens of antigeen.

Indicaties

Profylaxe bij dieren met een verhoogde infectiekans of
een verlaagde weerstand, b.v. postnataal, bij stress
door transport, "crowding" etc.

Handelsvormen

10 flacons ä 80 mg oplosvioeistof. voor behandeling
van 20 biggen jonger dan 2 weken of 5 kalveren resp.
varkens.

10 flacons ä 320 mg oplosvloeistof, voor 80 biggen
jonger dan 2 weken of 20 kalveren resp. varkens.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING

POSTBUS 7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL, (020) 440340/440911

O

-ocr page 539-

inhoud

KONINKI.I.IKF. NEDERLANDSE MAATSCHAPPLl VOOR DIERGENEESKUNDE

licgeleiiliitf; Vleeskatvercnhedrijvcn........................982

Nieuwe iwee-fa.sen eurrieuiuni - kennismaking niet diverse sectoren van de beroeps-
uitoefening
..................983

Verkorte versie van het rapport \'Het aantal formatieplaatsen voor keuringsdierenartsen

en de toekomstige organisatiestructuur van de vleeskeuring in .\\ederland\'.... 984

Buitenlandse vacatures (VACO).............985

Ziektekostenverzekering voor kleine huisdieren.........985

(iroep Paardenpraktici - Studiereis U.S.A. zomer 1984 ................987

Eisen Klinieken en Ziekenhuizen (2)............988

I \'oorjaarsdagen 1984 ................................991

Nederlandse Vereniging van Dierenartsvrouwen - verslag van het Wereldcongres in Perth 992

Dr. Bart Rispens Memorial Award.............993

PAO-Diergeneeskunde - overzicht van gegevens van PA O-D-cursussen op het gebied

van de veterinaire volksgezondheid.............994

Personalia...................995

INGEZONDEN

Klinische les landbouwhuisdieren: G. van Westrhenen........987

RECTIFICATIES....................978

contents

ORIGINAL PAPERS

Veterinary Herd Health and Production Control on Dairy Farms: The .Analysis of
Variations in the Herd Standard Co» (HSC) Production;
.1. P. F M. Noordhui/en.
H. J. Wilbrink. P. Dobbelaar, and G. K. van Meurs.........941

Problem Behaviour in Dogs; R. M. van Pin.\\teren and C. Westerbeek.....954

Veterinary Medicine and the Art of Practising Medicine In Animals; M. A. .1. Verwer 964

All Rights Reserved

f PaiH\'rs a/}/>earin^ in ihis journal are lisiftl in C\'tirreni Comenls j .\'ifiriaillnrat Biology and tinvironnicmat St ience. .Ui\'dtine / Inde.x Medicus,
t/ujex Vderinarius ! I\'ererinarv Buileiin. i\'ererinarniedi:in. lMnd\\y iriachaliliche\\ \'/.enlralhtatl, liililiogra/)hi\' ol .A.^ricullure. Biological Ahslracis.
Canihridfic Scieniilit Ah.-uracis)

lli^iÉÉiisi.

Inspuitbare
antibiotica van
Gist-Brocades nv

albipen

depocilline

deponnycine

duplocilline

engemycine

gloveticol

nafbipen

na-penicilline

oxytetracycline

streptomycine

Vraag onze dierenartsenbezoeker
om nadere informatie.

|ii|

Mycofarm bv

Mycoiarm bv, Postbus 8,3730 AA De Bilt, TeL 030 - 76 00 45.

-ocr page 540-

HYALOVET®

is de produktnaam voor hyaluronzuur en betekent
een NIEUWE aanwinst bij de behandeling van
gewrichtsafwijkingen bij Ren- en Sportpaarden.

Samenstelling: Hyalovet® bevat een zeer visceuze, waterige
oplossing van 10 mg per ml Na-hyaluronaat.

Toepassing: Uitsluitend voor intra-articulaire injectie na

strikt aseptische voorzorgsmaatregelen in een
dosering van 2-4 ml afhankelijk van de
gewrichtsaandoening en het volume van de
Synovia.

Verpakking: Doos met steriel voorgevulde injectiespuit van
2 ml bevattende 20 mg hyaluronzuur.

Literatuur: Wordt u gaarne op aanvraag toegezonden.

® Hyalovet Is een Internationaal gedeponeerd merk nr. 315835.

tEUROVET B.V.

POSTBUS 36 — 6666 ZG HETEREN GLD.
TELEFOON: 08306-23024

-ocr page 541-

HOOhDRF.DAK ri[;

Dr. .1. M. van l.eeuwen (voorzitter)

Drs. M. J. G. .Schoenmakers (penningmeester)

Prof. dr. A. Brand

Dr. W. Misdorp

Dr. D, Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSCH APPF.l.IJKE REDAKTIE

Dr, J, P, W, M, Akkermans (Rotterdam)

Prof, dr, J. G. van Bekkum (Lelystad)

1\'rof, dr. .1. Bouw (Utrecht)

Prol, dr, H. .1. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent. België)

Dr, M, .1. Dobbelaar (Den Haag)

Prof. dr, M, Drost (Gainesville, Florida, U.S A.)

Dr, J, Fabricant (Ithaca, New York, U.S.A,)

Dr, N, .1, I.. Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr, .1. Goudswaard (Goes)

Dr, P, A, M, Guinee (Bilthoven)

Dr, W, .1, I, van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. 1,, van der Heide (Storrs, Connecticut. U,S.A.)

Dr. .1, E. T, .lones (London, Great Britain)

Prof, dr. E. H, Kampelmacher (Bilthoven)

Prof, dr, J, H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P, W. de Leeuw (Lelystad)

ProL dr, J. G, van Logtestijn (Utrecht)

Prof, dr. A, S, .1, P, A, M, van Miert (Utrecht)

Prof, dr, J. M. V. M, Mouwen (Utrecht)

Prof dr, C. C, Oosterlee (Wageningen)

ProL dr. M, Pensaert (Gem, Belgie)

ProL dr, Ch, Pilet (Alfort, France)

Dr. E, .1, Ruitenberg (Bilthoven)

Prof dr. A, Rijnberk (Utrecht)

Dr, A, A, Stokhof (Utrecht)

ProL ir. A, van Tienhoven (Ithaca, New York, U,S,A.)

ProL dr, G, Uilenberg (Utrecht)

ProL dr, M, Vandeplassche (Gent, Belgie)

Dr. A, .1, Venker-van Haagen (Utrecht)

ProL dr. H. W. de Vries (Utrecht)

ProL dr, P. Zwart (Utrecht)

REDAK I EUR-SECRETARIS
.1, C, de Geus

REDAKTIE ADVIES RAAD

In de/e raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde,

buri:au

.lulianalaan 10. Postbus 140.11, .150S SB Ulrccht. (lel, O.M)-
.•il 01 I I ).

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnementsprijs
flii. per jaar voor het binnenland en ƒ 270, per jaar
voor het buitenland. De abonnementsprijs voor dieren-
artsen niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld door het
Hoofdbestuur, (Een abonnement op de Veterinary Quar-
terly bedraagt ƒ 82. per jaar, exclusief verzendkosten en
4% B, I W ),

ame van de K,N,M.v,D,.

POSTGIROREK, 511606 te
lulianalaan 10, Utrecht,

BANK Algemene Bank Nederland N.V,. Janskerkhof 1.1.
Utrecht en Crediet cn Effectenbank N V,. Kromme Nieuwe
Gracht 4-12, Utrecht,

AanwiJzInBen voor inzenders van kopij voor
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
The Veterinary Quarterly

De Redaktie volgt in het algemeen de ?,g. regels van
Vancouver: \'Uniform requirements for manuscripts sub-
mitted to biomedical journals\', (Deze uitvoerige voor-
schriften zijn in vertaling bij de Redaktie op aanvraag
verkrijgbaar).

Door het inzenden van kopij verklaart de auteur, dat hij
het recht van publikatie aan dit tijdschrifl overdraagt; de
auteur verklaart tevens impliciet dat hel manuscript niet
tezelfdertijd aan een ander tijdschrift is aangeboden en
dat hij zij ermee accoord gaai. dat de Redaktie zijn kopij
aan haar adviseurs voorlegt.

Alle kopij dient gaaf getypt in triplo te worden ingediend.
De kopij dient voorzien tc zijn van een duidelijke samen-
vatting in het Nederlands en het Engels (de Redaktie kan
indien nodig bemiddeling verlenen vooreen Engelse ver-
taling) die niet langer dan 5% van het artikel mag zijn tol
een maximum van 150 woorden.

Literatuurverwijzingen in de tekst dienen te geschieden
d.m.v, een cijferaanduiding, die strikt moet corresponde-
ren met de literatuur-opgave aan het eind van het artikel.
De volgorde waarin de tekst naar literatuur verwijst be-
paalt het nummer; daarbij telt de eerste maal dal naareen
bepaalde bron wordl verwezen.

De volgende gegevens dienen te worden vermeld: I)
naam en voorletters van de auteur(s); 2) titel van de
publikatie; .1) naam van hel tijdschrift, het jaar van uit-
gifte, jaargang, begin- en eindpagina. Bij boeken dienen
ook plaats en naam van de uilgever te worden vermeld.
Als voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dit tijdschrift.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en labellen reproduceerbaar, d.w.z. duidelijk getekend
resp, getypt en gaaf te worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend). zodat hiervan langs fotografische weg reproduk-
ties kunnen worden gemaakt (offset-procédé); voorts die-
nen foto\'s op glanzend wit papier, röntgenfoto\'s op film
of op papier te worden ingediend.

Tabellen en figuren dienen op afzonderlijke bijlagen te
worden ingediend, compleet met opschriften en voetno-
ten, Bij letters en tekens in tabellen en figuren rekening
houden mei verkleining (kolombreedte of zetspiegel-
breedte).

Benoem nauwkeurig alle gebruikte geneesmiddelen en
chemicalien; geneesmiddelen bij de algemene gener-
gieke naam. (Als de merknaam vermeld moet worden,
dan gebeurt dat door deze éénmaal te noemen; bijv, inde
vorm van een voetnoot),

In het Engels gestelde artikelen beslemd voor J he Veteri-
nary Quarlerly gelieve men door een deskundige op taal
en stijl te laten nagaan. De Redaktie behoudt zich het
rechl voor een in hel Engels ingediend artikel, in overleg
met de auteur, alsnog door een onafhankelijke door haar
aan tc wij/en deskundige op zijn Engelse mérites (gram-
matica. woordkeus) te laten beoordelen c.q. tc laten cor-
rigeren.

Verklarine:

De Redaktie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke - direct of indirect hel gevolg mocht
zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de indit
tijd.schrilt opgenomen artikelen waarbij de auteur is ver-
meld of in de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste
advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenendoorde
Redaktie worden geweigerd of ingetrokken,
Niels uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en of
openbaar gemaakt, door middel van druk. micro-film of
op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestem-
ming van de Redaktie.

-ocr page 542-

Vereniging van Artsen

voert eerste repatnermg uit.

van onze . Ja —

de gratis P\'\'®";™\'?\'\'^ i CÏ,uari voor de

rr" Tde WM die Sn séradeverzekering
leden van de uic , nodige voor-

hebben afgesloten werd na ^ X eerste repa-
bereidingen op 4 februari u
triëring uitgevoerd.

Vanuit het zieken
van Zürich (Zwit
land) werd mevrou
ten gevolge van
een brancard per v
tuig naar Sch
vervoerd, vanwa
per ambulance
haar woonplaats
gebracht.

DEVVAA
ZORGT GOED VOOR
ZIJN LEDEN.

Alle leden van de WAA die een schade-
verzekering bij de WAA hebben afgesloten,
hebben recht op gratis persoonlijke hulp voor
repatriëring vanuit het buitenland.

Deze hulp geldt voor u of één van uw gezins-
leden als bij een tijdelijk verblijf in het buitenland
een ongeval of ziekte, vervoer naar huis nood-
zakelijk maakt. Deze voorziening onderstreept
de kwaliteit van de dienstverlening van de WAA.

Extra kosten buitenland

Wilt u daarnaast ook de onverwachte kosten
van artsen, tandartsen, ziekenhuis, opsporings- en
reddingswerkzaamheden verzekeren, dan
bestaat de mogelijkheid voor het hele gezin de
extra kosten buitenland verzekering af te sluiten.

Samen meteen bagageverzekering is dat
een goede aanvulling op de gratis repatriërings-
hulp. Met de vakanties voor de deur is dat een
extra zekerheid in het buitenland.

Ook voor uw auto en caravan wordt goed
gezorgd

Voor wie een WAA autoverzekering heeft
afgesloten biedt de Artsen-Alarm-Service (AAS)
gratis hulp als verzekerde niet verder kan rijden
door pech, diefstal van de auto, aanrijding of
ziekte van de bestuurder. Als dergelijke omstan-
digheden zich bijvoorbeeld voordoen op weg
naar uw vakantie-bestemming in het buitenland,
dan brengt de AAS u daar naar toe en haalt u ook
weer op en zorgt ook dat uw auto bij uw eigen
garage of een ander adres wordt afgeleverd.

Hetzelfde geldt ten aanzien van de caravan-
verzekering. Deze service kunt u ook apart
afsluiten, waarbij de gratis hulp in het buitenland
is inbegrepen.

De WAA biedt meer

De WAA staat zijn leden op vele gebieden
terzijde. Alles draait hierbij om de persoonlijke
situatie. Er zijn vele mogelijkheden voor een
gezonde, zekere financiële toekomst. Een
gesprek met de WAA is daarvoor de eerste stap.
Nuchter en zakelijk wordt uw situatie beoordeeld,
waarbij uw belang centraal staat.

Natuurlijk is de WAA niet de enige waar u
terecht kunt, maar het is zinvol om eerst te
praten met de vereniging die zich gespecialiseerd
heeft in de mogelijkheden waarvan u kunt
profiteren.

Vraag advies aan de VVAA

De verzekeringen en diensten op het gebied
van reizen zijn voorbeelden waarbij de WAA u
kan adviseren. Ook op het terrein van starten of
beëindigen van een praktijk, associëren of inte-
greren, alle mogelijke verzekeringen, pensioen-
grondslagen of fiscale en administratieve
aangelegenheden, kan de WAA-adviseur u raad
geven.

Samen met u stelt hij plannen op, waarna de
WAA een concrete uitwerking maakt. Het gaat
om uw belangen, kies voor uzelf.

WÄA, VERSTÄND VÄN
DEPRÄKTIJK.

Atoomweg 100,3542 AB Utrecht,
telefoon 030-454911.

-ocr page 543-

met GENTAMICINE* heeft u vijf
troeven in handen

*Uit de research-centra van SCHERING CORPORATION U.S.A. Kenilworth, New Jersey

pro inj. 50 nng/ml - paard, rund, hond, kat, kalkoenen- en
kippenkuikens

Gentocin^

Oral Solution (Pig Pump)

5 mg/dosis-speciaal voor biggen tot 2 weken leeftijd_

Durafilm® oogdruppels - gentamicine 3 mg/ml,
betamethason 1 mg/ml

Ophthalmic

Ointment - gentamicine 3 mg/g

Otic Solution oordruppels-gentamicine 3 mg/ml
betamethason 1 mg/ml

Mycofarm bv

Postbus 8. 3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045

Gentocin
Gentocin^
Gentocin^

Gentocin

-ocr page 544-

Onderlinge zorg
;voor optimale zekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-47420.

Arbeidsongeschiktheids-
verzekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

L iflOVIR-DTO

Maatschappij tot onderlinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen van art>eidsongeschiktheid u.a.

MD 04 F

-ocr page 545-

Belcosulfa 3

(colistine, sulfadimerazine, sulfamerazine, sulfadiazine)

RHONE POULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

• Zeer goede effektiviteit.

• Geïndiceerd bij kalverdiarree, o.a. veroorzaakt door salmonella
en coli.

• Heeft een breed werkingsspectrum en een synergistische
werking door kombinatie van colistine en drie sulfonarniden.

• Een zeer eenvoudige toedieningsvorm voor individuele
behandeling: bolus met breekgleuf.

• Hygiënische stripverpakking.

• Ideale toedieningsvorm voor fok- en mestkalveren.

Belcosulfa 3. Samenstelling: Per bolus Colistine sulfaat 1.000.000 I.E. Sulfadimerazine 668 mg.
Sulfamerazine
668 mg. Sulfadiazine 668 mg. Attapulgite 1500 mg. Excipiens q.s. ad 4500 mg. Indica-
ties:
Preventie en behandeling van: gastro-intestinale infecties, septikemische enteritiden bij jonge
dieren.
Dosering: De gemiddelde dosering is:curatief 1 bolus/15-20 kg lichaamsgewicht verdeeld
over 2 giften per dag, gedurende 2 achtereenvolgende dagen;preventief 1 bolus/30-40 kg lichaams-
gewicht verdeeld over 2 giften per dag, gedurende 3 achtereenvolgende dagen. Deze gemiddelde
dosering kan in ernstige gevallen worden verdubbeld.
Verpakking: Doos met 20 strips è 6 boli.

-ocr page 546-

De Rabobank

Is een
brede bank

voor vrije beroepen
op het platteland

en voor vrije beroepen
in de stad.

U weet dat de Rabobank bekend staat als de bank \\-oor
het agrarische bedrijfsleven. Van veehouder tot zui\\\'elfabrikant.

Maar is het u ook bekend dat één op de vijf \\ rije beroeps-
beoefenaren zaken doet met de Rabobank?

En steeds meer ondernemers en \\ rije beroepsbeoefenaren
kunnen zich uitstekend vinden in de persoonlijke aanpak en het
maatwerk \\-an de Rabobank.

Geen wonder. Want 3.100 vestigingen met een sterke
plaatselijke betrokkenheid en een brede deskundigheid in tal van
diensten maken de Rabobank tot meer dan een goede buur van
u en uw collega\'s in stad en land.

Rabobank Q

Thuis in elke bedrijfstak.

-ocr page 547-

b

Tegen hoefkatrolaandoening
(podotrochleose) en chronische
sesambeenskreupelheid
(sesamoiditis) bij paarden en ponies:

duviculine\'

Verminderde doorbloeding van straalbeen en
sesambeenderen is de directe oorzaak van
hoefkatrolaandoening, met als gevolg stram-
heid, kreupelheid en uiteindelijk onbruik-
baarheid.

Duviculine is een vasodilatans met vertraagde
afgifte. Het verlaagt de viscositeit van het
plasma en stimuleert de vervormbaarheid
van de erytrocyten, waardoor de oorspron-
kelijke doorbloeding wordt hersteld.

Handelsvormen

Flacons a 100 en a 250 capsules.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133.1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 548-

MYCOFARM INTRO]
GBiNACnVEERDVA

Aj»

fiM

.....

Mycofarm heeft het aantal varkens-
vaccins uitgebreid met een nieuw geïn-
activeerd vaccin: Delsuvac Aujeszky Emulsie.
Delsuvac Aujeszky Emulsie bevat een sterk
immunogene AD-virusstam, vermenig-
vuldigd in BHK S55 cellen. Na inactivering
van het virus wordt het immunogene
vermogen versterkt o.a. door opname in een
olie-emulsie, waardoor tevens een depot-
efFect ontstaat.

Bewezen beschenning.

Challengeproeven bevestigen de
goede bescherming met Delsuvac Aujeszky
Emulsie. Confomie toediening van Delsuva
Aujeszk}^ Emulsie aan zeugen resulteert in
hoge antistof-titers en kan via het colostrum
de big een optimale maternale bescherming
geven tot ca. 8 weken, de zo gevoelige eerste
levensperiode.

-ocr page 549-

elsuvac Aujeszky Emulsie,
ïilig in gebruik.

De bescherming van de fokdieren
gint met een enting op tenminste
veken leeftijd. Vier weken later is een
rentmg aangewezen. Voor het verkrijgen
n optimale beschemiing van biggen
:nen drachtige zeugen ca. 4 weken vóór
t werpen opnieuw geënt te worden.

Delsuvac Aujeszky Emulsie is zeer
lig in gebmik.

Locale of systemische bijwerkingen
en zich nauwelijks voor, evenmin als
ortsreacties en groeivertragmgen.
rder treden geen negatieve effecten op
aanzien van toomgrootte of percentages
speende biggen.

Delsuvac Aujeszky Emulsie.
Om ook uw biggen te beschermen.

fCEERT EEN NIEUW
:iN VOORVARKENS.

De goede beschenning en de hoge
mate van veiligheid van Delsuvac Aujeszky
Emulsie staat borg voor een goed vaccinatie-
programma. Door Delsuvac Aujeszky
Emulsie wordt de ziekte van Aujeszky effec-
tiefbestreden. Met als gevolg: minder groei-
vertragingen, minder sterfte dus meer
gezonde varkens. Delsuvac Aujeszky
Emulsie behoedt de varkenshouder voor
een ernstige financiële verliespost. Delsuvac
Aujeszky is een produkt van Laboratoria
Dr. de Zeeuw. ^^ ^^

M

j

(a

Ambachtstraat 2, Postbus 8,3730 AA De Bilt,
Telefoon 030-760045.

YCOFARM.HUISVAN DELSUVAC AUJESZKY,-H.P.,-A.R.EN-E.COLI.

-ocr page 550-

alfasan

want ook dieren hebben recht
op betrouwbare medicijnen.

AMPI-COLI DOSEERPOMP

bevat per dosering:

10 mg Ampicilline (als trihydraat)

150.000 I.E. Colistine sulfaat

verpakking: 1 doseerflacon è 100doseringen
-I- pompje.

Nu ook in praktische navul-flacon van 500 ml

Alfasan, Postbus 78,3440 AB Woerden, tel. 03480-16945, telex: 40006 ALFA NL

-ocr page 551-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Veterinaire produktie- en
gezondheidsbegeleiding op
melkveebedrijven: een model voor de
analyse van fluctuaties in de Bedrijfs
Standaard Koe (BSK)

Veterinary Herd Health and Production Control on Dairy Farms: The
Analysis of Variations in the Herd Standard Cow (HSC) Production

J. P. T. M. Noordhuizen\', H. J. Wilbrink^, P. Dobbelaar^ en G.
K. van Meurs

SAMENVATTING Een daling van de produktie op melkveebedrijven kan in vele gevallen leiden
tot economische schade.

In een veterinair begeleidingsprogramma dient aandacht te worden besteed aan de preventie van
dergelijke produktiedaiingen. Tevens dienen bij voorkomende produkiiedaiingen de oorzaken te
worden opgespoord en zo mogelijk te worden bestreden. De BedrijfsStandaardKoeproduktie
(BSK) is een belangrijke parameter voor de melkproduktie en de bedrijfsvoering. In dit artikel
wordt een model ter analyse van fluctuaties in de BSK geïntroduceerd. Het omvat de stappen die de
prakticus kan zetten om de oorzaken voor deze fluctuaties op te sporen.

SUMMARY A decrease in milk production on dairy farms may result in economic losses in the
majority of cases.

Veterinarv herd health and production control programmes should deal with the prevention
of these losses. Moreover, in the event of a decrease in milk production, efforis should be made
to trace the possible cause, and corrective measures should be taken if required. The Herd S tandard
Cow (HSC) production is an important parameter in both production and farm management in
the Netherlands. In the present paper, a model for the analysis of variations in the HSC is

introduced. It concludes the steps to be taken hy ihe practitioner to trace the causes of these variations.

INLEIDING terende koe op het bedrijf op de dag van
De melkproduktie van ruim 70% van de proefmelking (6, 7). De correctie factoren
melkkoeien op meer dan 50% van de melk- nodig voor het berekenen van de BSK zijn
veebedrijven in Nederland wordt via drie- beschreven door Dommerholt
et al. (6, 7).
weekse (70%) of vierweekse (30%) proef- Per koe wordt de melkproduktie per dag
melkingen gecontroleerd (9). De uitslag- van proefmelking in kg bepaald en later
formulieren van de melkcontrole komen gecorrigeerd voor leeftijd, seizoen van af-
10 a 12\' dagen na een proefmelking op kalven en lactatiestadium naar een koe van
het bedrijf terug. De Bedrijfs Standaard 8 jaar oud. die in februari heeft gekalfd en
Koeproduktie (BSK) is een belangrijk ken- iri de tweede maand van de lactatie ver-
getal met betrekking tot de melkproduktie keert, en voorts naar ras en bedrijfspro-
en de bedrijfsvoering, vermeld op deze uit- duktieniveau. Schommelingen in de BSK
slagformulieren. De BSK is de gemiddelde worden doorgaans niet of nauwelijks ver-
gecorrigeerde melkproduktie in kg per lac- oorzaakt door deze factoren, omdat daar-

I Drs. .1. I\'. T. M. Noordhiii/cn cn dr. (1. K. Meurs. wetenschappelijk medewerker resp. wetenschappelijk
hooldmedewcrker.

H. .1. Wilbrink en ing. I\'. Dobbelaar, landbouwkundige medewerkers Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en
Buitenpraktijk. Marburglaan 4. .1584 CN Utrecht.

-ocr page 552-

voor systematisch wordt gecorrigeerd. Bij
de berekening van de BSK worden uitge-
sloten: (I) koeien die zijn drooggezet, (2)
koeien ouder dan I 1.0 jaar, (3) koeien lan-
ger dan 305 dagen in lactatie en (4) vaarzen
jonger dan l.IO jaar. Afwijkingen in de
BSK van 1 ä 2 kg ten opzichte van de
voorgaande worden doorgaans als accep-
tabel beschouwd (15).
Het melkproduktieniveau van een koe
wordt door velerlei factoren, waarvoor al
dan niet kan worden gecorrigeerd, be-
ïnvloed. Behalve minder variabele factoren
zoals grondsoort, huisvesting en arbeid,
spelen vooral variabele factoren een rol,
zoals bijvoorbeeld de erfelijke aanleg, de
voeding, de gezondheidsstatus, de bedrijfs-
voering in het algemeen en toevalligheden
zoals weergesteldheid.
Met behulp van de BSK kan de actuele
produktie op een bedrijf worden beoor-
deeld met name ten aanzien van de variabele,
factoren. In 1982 bedroeg de gemiddelde
BSK in Nederland 28.4 (9). De variatie in
de BSK tussen de bedrijven, maar ook bin-
nen de bedrijven in de tijd kan aanzienlijk
zijn. Fluctuaties in de BSK kunnen leiden
tot economische schade. Wanneer op een
bedrijf het BSK-niveau 4 kg lager verloopt
dan voorheen, komt dit overeen met 4 x
186 = 744 kg melk minder, oftewel 0,68 x
744 = ƒ 506,— melkopbrengst minder per
koe. De BS K
X 186 geeft bij benadering de
gemiddelde bedrijfsproduktie per koe per
lactatie weer. Verschillen kunnen optreden
door verschillen in leeftijdsopbouw en in
bedrijfsniveau. De BSK is als actueel ken-
getal voor de melkproduktie van grote
waarde bij een economisch gerichte veteri-
naire produktie- en gezondheidsbegelei-
ding. indien daarbij fluctuaties in het BSK-
verloop worden waargenomen, dient een
analyse naar oorzaken te worden verricht.
Tevens dient te worden vastgesteld welke
maatregelen ter correctie gewenst zijn.
Doel van dit artikel is, om de opeenvol-
gende stappen, die de prakticus kan zetten
ter analyse van fluctuaties in de BSK, sche-
matisch weer te geven.

Wanneer op deze wijze één of meer oorza-
ken voor deze fluctuaties zijn gevonden,
kan worden bepaald waar en welke maat-
regelen ter correctie moeten worden geno-
men. Dit schema wordt a! enige tijd binnen
de Vakgroep gebruikt om op begeleide be-
drijven produktieklachten aan te pakken.
Het model betreft (I) de analyse bij een
BSK-daling van meer dan 2 kg en bij een
laag BSK-niveau. Voorts wordt ook inge-
gaan op causale factoren van respectieve-
lijk (2) een BSK-daling van minder dan 2
kg, (3) toename van de BSK en (4) een
stabiel verloop van de BSK.

MATERIAAL EN METHODE
Voor
een analyse van de BSK dienen de volgende
besetieiden aanwezig te zijn: uitslagformulieren van
de melkcontrole, Vruchtbaartieids-Ziektekaart. 12-
maandenlijst. kalveropfokkaart, ruwvoer-analyse
uitslagen en krachtvoer-nota\'s.
De belangrijkste gegevens op de uitslagformulieren
die vereist zijn voor een analyse van de BSK zijn:
geboortejaar en -maand (pariteit), melkproduktie in
kg per dier per dag, de afkalfdatum en het lactatiesta-
dium in dagen. Daarnaast zijn incidenteel ook de
bedrijfslactatiewaarde en de individuele lactatie-
waarde van belang. Ter beoordeling van het produk-
tieniveau van een groep dieren wordt een \'produktie-
richtlijn\' als referentiewaarde gebruikt. Deze is afge-
leid van de tabellen met BSK-correctiefactoren voor
het FH-ras.

Voor het MRIJ- resp. HE-ras kan de richtlijn on-
danks kleine afwijkingen ook worden gebruikt (15).
Vanwege de door deze berekeningswijze gemaakte
geringe fouten moet de richtlijn niet als absolute
norm, maar alleen als een praktische indicator wor-
den gebruikt. Zie voor deze richtlijn tabel 1. Met
behulp van de uitslagformulieren, de bedrijfsadmini-
stratie, eventueel aanvullend onderzoek en inspectie
wordt het verloop en., of het niveau vande BSK nader
geanalyseerd.

In fig. I A en I B staat het analyse-model schematisch
weergegeven. Voor elk bedrijf dient de gemiddelde
BSK op (half-) jaarbasis te worden bepaald. Daarmee
wordt een eerste indruk verkregen over het produktie-
niveau: laag, gemiddeld of hoog. Als grenswaarde
tussen een laag en een gemiddeld produktieniveau
wordt de gemiddelde BSK in Nederland van 28 ge-
bruikt (9). Bij elke gemiddelde BSK waarde op het
bedrijf behoort een regel uit de produktierichtlijn
(tabel I).

De volgende drie klassen worden gehanteerd: BSK 24
a 28. BSK 28 a .14 en BSK>.15. Deze waarden komen
overeen met een jaarproduktie per dier van respectie-
velijk 4600 a 5500 kg, 5500 a 6700 kg en > 6700 kg
melk.

Volgens het CMD-jaarverslag 1982 vertoont 40% van
de gecontroleerde bedrijven een gemiddelde BSK
lager dan 28. 50% een BSK tussen de 28 en .13 en 10%
een BSK boven de 33. De bedrijven in de laagste
BSK-klas.se vertonen in het algemeen eensluidende
problemen met name in de voeding, grasland-
exploitatie. voederwijze en ten aanzien van de ge-
zondheid als de bedrijven in de hogere klassen. Be-
drijven in de klassen > 35 vertonen ineestal meerdere,
kleine complexe oorzaken tegelijk voor fluctuaties in
de BSK. Voorts blijkt hier de bedrijfsvoering meestal
efficiënt te zijn, waardoor de produktiviteit op een
hoger niveau ligt.

-ocr page 553-

SITUATIE I: De BSK daalt met meer dan
twee kg of fluctueert sterk (fig. IA en B)

A Igemeen

Een daling van de BSK van meer dan twee
kg tussen twee proefmelkingen valt buiten
de acceptabel geachte grenzen (15). In de
praktijk blijkt zo\'n BSK-daling vaak voor
te komen. De oorzaken zijn meestal multi-
factorieel. Vooral factoren, die aan de voe-
ding zijn gerelateerd, spelen een rol. Dit
betekent overigens niet, dat de invloed van
andere factoren zoals toeval, afkalfpa-
troon (koeien meerdan 305 dagen in lacta-
tie en droogstaande koeien zijn uitgesloten
bij de BSK-berekeningen), weersomstan-
digheden, erfelijke aanleg van enkele die-
ren (nieuwe vaarzen o,a.) of gezondheids-
stoornissen verwaarloosd kan worden. In
een enkel geval kan blijken, dat de oorzaak
vooral ligt in de BS K-correctiefactoren
zelf. Meestal ligt de oorzaak voor een BSK-
daling echter in een combinatie van facto-
ren, die elk in meer of mindere mate tegelij-
kertijd de BSK beïnvloeden. In geval van
bijvoorbeeld chronische kreupelheden bij
een groot aantal dieren verloopt de BSK op
een laag niveau. Dit zelfde kan ook optre-
den als vanwege de stierkeuze de erfelijke
aanleg voor produktie bij een of meer par-
titeiten in de koppel te wensen overlaat. Zie
fig. IA en B voor de verschillende stappen.
Analyse

gemiddeld
BSK-niveau

pariteit = I
lactatiestadium

pariteit ^ 2
lactatiestadium in dagen

bedrijf

0-120

121-210

> 210

0-120

121-210

> 210

26

17

14

1 1

23

17.5

12

28

18

15

1 1.5

25

19

12.5

.10

19

16

12

26.5

20

13.5

.32

21

17

13

28

21.5

14.5

.34

22

18

14

30

23

15.5

36

23

19

15

32

24

16.5

38

24,5

20

16

33.5

25.5

17

40

26

21

17

35

27

18

In het gepresenteerde schema worden alleen de eerste
twee klassen besproken. De laatste blijft achterwege
juist vanwege de hiervoor aangeduide redenen. Bo-
vendien blijken de oorzaken vaak zeer specifiek en
bedrijfsgebonden te zijn. Deze specificiteit valt buiten
het kader van dit artikel.

Het model uit fig. IA en IB omvat de analyse-
stappen, voorzien van cijfers en letters. Deze verwij-
zen naar de verklaring in de tekst. De stappen volgen
elkaar in verticale richting op in een afnemende volg-
orde van onderzoeksprioriteit, eenvoud van controle
en waarschijnlijkheid.

l abel I. Produktierichtlijn (kg melk), een hulpmiddel voor de praktijk bij de analyse van fluctuaties in de
BSK. Verschillen in seizoen van afkalven (bijv. november versus maart) resulteren in geringe variaties ten
opzichte van de cijfers van deze richtlijn. Bij geringe aantallen dieren per groep moet men de cijfers met
voorzichtigheid interpreteren.

In stap 1 worden met behulp van de uit-
slagformulieren de lacterende dieren inge-
deeld naar pariteit (I en ^ 2) en naar lacta-
tiestadium (3 klassen). Voor elk van deze
zes groepen wordt de gemiddelde produk-
tie in kg bepaald en vergeleken met de in
tabel 1 vermelde \'produktierichtlijn\'. Men
dient de cijfers met voorzichtigheid te in-
terpreteren vooral bij een gering aantal die-
ren per groep. De produktierichtlijn, ver-
meld in fig. IA, geldt bijvoorbeeld bij een
gemiddeld BSK-niveau op het bedrijf van
29 ä 31. Vastgesteld dient te worden of de
gemiddelde produktie van één of meer van
deze groepen afwijkt van de produktie-
richtlijn. Indien dit het geval is, heeft men
het probleem beperkt tot één of meer groe-
pen. Vervolgens dient men na te gaan. welke
dieren binnen zo\'n groep van deze produk-
tierichtlijn afwijken en waarom. Oorzaken
zijn vaak direct aanwijsbaar bij dezedieren
(zie verder).

In stap 2 dienen vervolgens binnen de groe-
pen controles te worden uitgevoerd. De
hierbij eerst te controleren aspecten betref-
fen een abnormaal verloop van de partus
(2.a) en stoornissen tijdens het puerperium,
zoals retentio secundinarum en lochio-
metra (2.b). bij de groep nieuwmelkte vaar-
zen en / of koeien. Dit kan uit de bedrijfsad-
ministratie worden gelezen of bij de
veehouder worden nagevraagd of al be-
kend zijn uit de praktijkadministratie.

-ocr page 554-

Fig. 1. Model voor de analyse van lluctualies in de Bed rijfssland aard Koeproduktie( BSK). Voorde verklaring
van de stappen wordt verwe/en naar de nummers in de tekst.

Fig. I.A.

Analyse van
BSK fluctuaties

BSK daling
van > 2 kg

vergelijk de gemiddelde
dagproductie per paritei
en lactatiestadium met
de productierichtlijn

ga na welke groep(en)
niet voldoen aan de
richtlijn en tevens
welke dieren binnen
een groep_

koe\'

ien

121 -

210 dg

19 -

21 kg

m

m

O-

IC

vaarzen
O - 120 dg
19 - 21 kg

koeien
O - 120 dg
25 - 27 kg

vaarzen
121 - 210 dg
15 - 17 kg

vaarzen
> 211 dg
11 - 13 kg

koeien
> 211 dg
13 - 15 kg

X

ga per groep en/of per
dier na welke van de
volgende aspecten van
toepassing is

stap 2

acute

infectieziekten
of metabole
stoornissen

ZID ?

stoornissen
tijdens net
puerperium

abnormaal
partusverloop

indien er een of meer
afwijkend zijn,corrigeer
dan zo mogelijk via
advies of behandeling

stap 3

gemiddeld
BSK niveau
tussen 28 en 34

I—r

gemiddeld
BSK ni veau
^ 35

gemiddeld
BSK niveau
tussen 24 en 28

beoordeel op stal of
in weide de lichaams-
conditie, baarkleed en
consistentie van faeces

stap 5

beoordeel
voederkwaliteit,
voedenvaarde
(en voederwijze)

beoordeel
voederwijze
{voederkwaliteit
en voederwaarde)

-ocr page 555-

Fig. I.B.

indien een of meer
aspecten afwijken,
corrigeer dan zo mogelijk
via advies of behandeling

Stap 6

spelen andere chronische
koppelsgewijze
stoornissen een rol ?

Indien een of meer
aspecten afwijken,
corrigeer dan zomogelijk
via advies of behandeling

qa vervolgens na of
een van de volgende
aspecten van toepassing is

stap 7

T

=L

Jl

JL

is er een invloed
van koeien die buiten
8SK berekening vallen?

was het melkinterval
afwijkend t.t.v.
de proefmelking?

spelen er andere \'
toeval 1i ge/ongunstige
factoren een rol?

spelen andere chronische
koppelsgewijze
stoornissen een rol?

T

I

indien er een of meer
afwijkend zijn,corrigeer
dan zo mogelijk via
advies of behandeling

ga vervolgens na of een
van de volgende aspecten
van toepassing is

scheve verhouding
oudmelkt/nieuwmelkt ?
zijn er compensatoire
effecten ? komen er
goedproducerende
oudmelkte dieren voor

invloed
genetische
factoren(LW)

afwijkende ALVA
en/of

opfokstoorni ssen

indien er een of meer
afwijkend zijn,corrigeer
dan zo mogelijk
(lange termijn)

volgende

proefmelking(en)
afwachten

stap 9

terug naar
begin 1

verdere daling
van de BSK

-ocr page 556-

Door deze stoornissen l<an de voederop-
name negatief worden beïnvloed (o.a. via
beïnvloeding van de pensmotiliteit). De
dieren bereiken dan meestal de tussen de 25
en 75 dagen lactatie verwachte topproduk-
tie niet. Bij een gemiddeld BSK niveau
hoger dan 28 dient deze produktietop bij
vaarzen minstens 19 ä 21 kg, bij koeien
minstens 29 è 31 kg te bedragen. Het ver-
loop van de lactatiecurve rondom de pro-
duktietop kan worden beoordeeld met de
uitslagformulieren van de melkcontrole
van opeenvolgende data. Hoe hoog is de
top die de dieren bereiken? Hoe snel vallen
de dieren daarna in produktie terug? Speelt
de energieopname en/of de energievoor-
ziening een rol? (zie stap 4 en stap 5.a en
5.b). Hierbij dient te worden gedacht aan
de in deze periode — fysiologisch al optre-
dende — negatieve energiebalans (16,3).
Men dient te bedenken, dat de negatieve
effecten van stoornissen rond de partus
en/of tijdens het puerperium op de pro-
duktie niet alleen in de eerste helft van de
lactatie, maar ook in een later stadium nog
kunnen gelden. Dit kan blijken uit de an-
dere lactatiegroepen (stap 1). Bij 2.c dient
te worden nagegaan of er actute infectie-
ziekten of metabole stoornissen een be-
langrijke rol spelen in de groep(en). Hierbij
kan men denken aan een acute IBR-
uitbraak bij de nieuwmelkte vaarzen, of aan
het vóórkomen van melkziekte of (sub)-
klinische slepende melkziekte (ketose) bij
de nieuwmelkte dieren. In sommige geval-
len dient de diagnose daarvan alsnog te
worden gesteld of geverifieerd aan de hand
van reeds beschikbare informatie (VZ-
kaart, 12-maandenlijst, uitslagen van labo-
ratoriumonderzoek). Ook hiervan kunnen
de effecten later in de lactatie nog merk-
baar zijn.

Zo mogelijk moeten correctieve maatrege-
len worden genomen of adviezen verstrekt.
Deze adviezen kunnen betrekking hebben
op bijvoorbeeld de stierkeuze bij de pin-
ken, de bedrijfsvoering rondom het afkal-
ven en de preventie van gezondheidsstoor-
nissen (zie ook stap 7 en 8).
Vervolgens dient in stap 3 te worden vast-
gesteld welk gemiddeld BS K-niveau op het
betreffende bedrijf van toepassing is: klasse
3.a, 3.b of 3.c. De redenen voor deze inde-
ling staan beschreven in materiaal en me-
thoden. Bij elke klasse behoort een regel uit
de produktierichtlijn (tabel I). Het schema
uit fig. la en b vertoont van hier af diver-
genties, omdat de analyse uit praktische
overwegingen anders gericht is.
In stap 4 wordt de lichaamsconditie, het
baarkleed en de consistentie van de faeces
van de dieren in met name de
probleemgroep(-en) visueel beoordeeld.
Voor het cijfermatig scoren van de li-
chaamsconditie in plaats van de visuele in-
spectie kan gebruik worden gemaakt van
diverse methodes zoals b.v. die volgens
Wildman
et ai (10, 17). Bij een energiearm
rantsoen zal de conditie bij de nieuwmelkte
dieren suboptimaal zijn: de koe slijt extra,
terwijl ook het baarkleed dor zal zijn. Bij
een langdurig eiwitgebrek en voldoende
energievoorziening zal door een lagere
melkproduktie de conditie minder sterk af-
nemen, eerder toenemen bij nieuwmelkte
dieren. Energie-overmaat in het rantsoen
(krachtvoer, snijmais) van oudmelkte en
droogstaande koeien leidt tot overmatige
conditie bij afkalven. Dieren die afkalven
in een normale tot hoognormale conditie,
vertonen meestal een hogere produktietop.
Overmatige conditie bij afkalven leidt ove-
rigens vaak tot eetlustdaling rond het af-
kalven (17) en tot gezondheidsstoornissen
door een leverdysfunctie. Onvoldoende
conditie bij afkalven leidt tot een lagere
produktietop en een lagere lactatieproduk-
tie (17).

In stap 5.a dient men op stal de kwaliteit
van de verstrekte krachtvoeders en ruw-
voeders te beoordelen. Met betrekking tot
de ruwvoeders dient het droge stofgehalte
(d.s.) en de voederwaarde te worden ge-
schat. Tevens dient te worden gelet op kwa-
liteitsaspecten, zoals reuk, kleur, mufheid,
broei, schimmel en grondbijmenging.
Voorts moet een controle van het rantsoen
worden uitgevoerd ten aanzien van VEM-
en vre-voorziening, gebaseerd op de voe-
derbehoefte volgens CVB-normen (4). Te-
vens dient de structuurvoorziening
gecontroleerd te worden. Indien het ruw-
voer is bemonsterd, kan men gebruik
maken van de uitslagformulieren van ruw-
voederanalyse(voordroogkuil en snijmais).
Een controle van de melkvet- en melkei-
witgehalten van de individuele dieren
en/of groepen kan worden betrokken bij
de beoordeling van de energie-, eiwit- en
structuurvoorziening in het rantsoen. Als

-ocr page 557-

richtlijn kan worden aangehouden, dat een
goede voordroogkuil minstens 45-55%
d.s,, 800 VEM, 1 10 vre, omstreeks 20-25%
r,c, en 10-12,5% r,a. per kg droge stof en
een NHj-fractie van ^ 8 dient te bevatten.
De VEM-en vre-behoefte bij een melkpro-
duktie van 10, 20, 30 en 40 kg (4% vet)
bedraagt resp. 9150 en 1000, 13750 en
1630,18500 en 2260 en 23400 en 2890.
In de weidetijd dient de graslandexploitatie
te worden beoordeeld zowel ten aanzien
van de beweiding als van de ruwvoederwin-
ning. Zonodig vraagt men hiervoor de as-
sistentie van de regionale bedrijfsvoorlich-
ter van het Consulentschap voor de
Rundveehouderij. Bij dag en nacht weiden
in mei-juni kunnen vaarzen 15 a 19 kg melk
produceren uit alleen weidegras van goede
kwaliteit en koeien 19 a 23 kg melk. Bijvoe-
ding in de weide leidt tot verdringing van
gras, afhankelijk van het grasaanbod en de
beweidingsduur. Binnen stap 5.a speelt het
onderdeel voederwijze ten opzichte van het
voorgaande een minder belangrijke rol.
Toch kan het zeer raadzaam zijn om de
diverse aspecten van de voederwijze na te
gaan vanwege de invloed op de voerop-
name. De snelheid van opvoeren van de
krachtvoergift na afkalven, abrupte rant-
soenveranderingen, de verstrekking van de
verschillende ruwvoeders over de dag, ge-
spreide gift van ruwvoer verhoogt de op-
name door de mogelijkheid van voortdu-
rende opname, de aanwezigheid van
produktiegroepen, de beweidingsduur per
perceel en eventuele bijvoeding zijn punten
van aandacht. Vooral de krachtvoerver-
strekking (in de melkstal, aan het voerhek,
via automaten in de stal, al dan niet ver-
spreid over de dag) is van belang. De
krachtvoeropname in de melkstal is door-
gaans beperkt (±350-400 g/ min: gemiddeld
per melkmaal 4 a 5 kg). K.an de koe het
haar in de melkstal verstrekte krachtvoer
wel opnemen? Een spreiding van kracht-
voergiften over de dag kan met name bij
jong fijn ruwvoer een positief effect hebben
op de pensfermentatie, evenals bij hoge
melkproduktieniveaus. Veel voorkomende
fouten in de voeding betreffen volgens Ma-
lestein (II): (1) overmatige voeding van
oudmelkte dieren, (2) een overmatige voe-
ding tijdens de droogstand, (3) krachtvoer-
gift te snel opvoeren na afkalven, (4) te
geringe krachtvoergift na afkalven, (5) te
weinig eiwit in het rantsoen en (6) te weinig
structuur. Deze zes factoren komen al dan
niet gecombineerd voor.
In stap 5.b spelen in principe dezelfde fac-
toren een rol als in 5.a. Toch mag worden
gesteld, dat op deze bedrijven in zijn alge-
meenheid de bedrijfsvoering ten aanzien
van de produktie op een hoger plan staat
dan op de bedrijven uit klasse 3.a. Dit bete-
kent dat men hier eerder te maken krijgt
met aspecten betreffende de
voederwijze
dan met aspecten betreffende de voeder-
waarde
of voederkwaliteit. Beide laatste
aspecten mogen echter niet worden verge-
ten.

Indien er bij stap 5 afwijkingen worden
gevonden, moeten maatregelen ter correc-
tie worden genomen of adviezen worden
verstrekt. Dit kunnen bijvoorbeeld zijn:
het bijsturen van de rantsoenen (VEM, vre)
totdat aan de norm is voldaan, het geleide-
lijk opvoeren van de krachtvoergift na af-
kalven, adviezen met betrekking tot de be-
weiding, de ruwvoederwinning en de
bijvoeding en adviezen aangaande voeder-
wijze.

In stap 6.a wordt nagegaan in hoeverre er
andere, meer chronische gezondheids-
stoornissen onder de koppel voorkomen.
Hierbij moet worden gedacht aan chroni-
sche kreupelheden zoals bevangenheid,
stinkpootinfectie en zoolzweren, en aan
chronische parasitaire infecties, chronische
huidaandoeningen, hoog percentage(sub)-
klinische mastitiden, voedingsstoornis-
sen, deficiënties (o.a. Mg-tekort (12)) en
intoxicaties.

De bedrijfsadministratie, een uitgebreide
anamnese, klinisch onderzoek en aanvul-
lend onderzoek kunnen hierover uitsluitsel
geven. Ook veranderde kwaliteit van het
drinkwater uit bijvoorbeeld bron of sloot,
of een bevuiling van de drinkwaterbakken
kan een rol spelen. Kwaliteitsonderzoek
van drinkwater kan worden verricht op de
Gezondheidsdienst. Gegeven adviezen zul-
len op korte termijn nauwelijks effect sor-
teren, omdat alleen de verse koeien opti-
maal zullen reageren. Het duurt vaak een
tijd voordat de produktie herstelt en/of
produktieherstel zichtbaar is en/ of de vee-
houder adviezen opvolgt. Zonodig dienen
behandelingen te worden ingesteld.
Voor de BSK-klasse 3.a zal in de meeste
gevallen hier de analyse al kunnen eindi-

-ocr page 558-

gen. Vaak zullen de hieronder vermelde
stappen een secundaire rol spelen. Indien
men de aspecten uit stap 7 en 8 toch niet wil
uitsluiten, volge men de stippellijnen in
fig. Ib. In het andere geval gaat men door
naar stap 9, waarin de uitslagformulieren
van de volgende proefmelking(en) worden
afgewacht en beoordeeld.
In stap 7 bij de BSK-klasse 3.b komen
verschillende toevalsfactoren aan de orde.
In stap 7.a dient men na te gaan of er een
invloed op de fluctuaties is geweest van
koeien die buiten de BSK-berekeningen
vallen. Er dient gecontroleerd te worden in
hoeverre er verschuivingen hebben plaats-
gevonden tussen de groep melkgevende
dieren die wel meetellen voor de BSK-
berekening en de groep dieren waarvan de
produktie niet meer wordt gecorrigeerd
(zie materiaal en methode). Zijn er dieren
met voor het lactatiestadium een relatief
hoge produktie drooggezet of afgevoerd
sinds de vorige proefmelking? Hebben
minder-producerende dieren afgekalfd
sinds de vorige proefmelking? Hoeveel die-
ren en welke hebben sinds de voorgaande
proefmelking de grens van 305 dagen lacta-
tie voor het eerste gepasseerd? Wat was de
laatste dagproduktie bij proefmelking van
deze dieren vóór de 305 dagen?
Met behulp van de correctiefactoren voor
leeftijd, lactatiestadium, maand van afkal-
ven en bedrijfsniveau kan voor deze dieren
een \'individuele en actuele gecorrigeerde
dagproduktie\' worden berekend. De in-
vloed van deze individuele gecorrigeerde
dagproduktie op de BSK is soms aanzien-
lijk (o.a. erfelijke aanleg), met name wan-
neer deze dieren van de ene proefmelking
naar de andere buiten de BSK-berekening
van de melkcontrole vallen. De correctie-
factoren staan vermeld op bladzijde 131 en
132 van het Handboek voor de Rundvee-
houderij 1980(15). Dezegecorrigeerdedag-
produktie is
niet de ISK!

Het hierna volgende voorbeeld illustreert
de voornoemde invloed.
Koe A. gekalfd 16-12, pariteit 2, 302
dagen in lactatie, op de proefmelk-
datum 23.2 kg melk. De individu-
ele gecorrigeerde dagproduktie
bedraagt 71.5.
KoeB, gekalfd 20-12, pariteit 4, 298
dagen in lactatie, op de proefmelk-
datum 28 kg melk. De individuele
gecorrigeerde dagproduktie be-
draagt 89.8.
KoeC, gekalfd 20-12, pariteit 5, 298
dagen in lactatie, op de proefmelk-
datum 7.2 kg melk. [De individuele
gecorrigeerde dagproduktie be-
draagt 23.3.

De BSK van dit fictieve \'drie-koeien-
bedrijf zou nu 62 zijn. Als nu een koe D in
de koppel zou komen met een individuele
gecorrigeerde dagproduktie van 23.3, ter-
wijl koe A wordt drooggezet of afgevoerd
zou de nieuwe BSK 46 worden. De invloed
van individuele dieren op de BSK kan aan-
zienlijk zijn, met name in kleinere koppels.
Bij 7.b wordt via vragen aan de veehouder
vastgesteld in hoeverre het melkinterval
ten tijde van de proefmelking afwijkend
was. Onder melkinterval wordt in dit geval
verstaan het aantal uren dat verloopt tus-
sen de aanvang van bijvoorbeeld de och-
tendproefmelking en die van de voor-
gaande ochtendmelking. Dit interval dient
24 uur te bedragen. Bij een verkort interval
bijvoorbeeld door het verslapen van de
veehouder \'s ochtends op de dag van de
avondproefmelking wordt de geregi-
streerde melkproduktie op die dag ver-
laagd. Een verlengd interval leidt dito tot
een verhoging.

Bij 7.C wordt nagegaan of er andere (on-
gunstige) toevalsfactoren een rol kunnen
hebben gespeeld. Voorbeelden van deze
kortdurende factoren zijn: ongunstige
weersomstandigheden met name in de wei-
deperiode waardoor een daling in voerop-
name optreedt (erg warm weer of langdu-
rige regenval), onrust in de koppel ten tijde
van de proefmelking (nieuwe melker, kop-
pel klauwen bekapt, dieronderzoek bij be-
geleiding, koppelentingen), veel tochtige
koeien (prostaglandinen-injecties) en an-
dere vormen van stress (sociale rangorde,
overbezetting, tandwisseling bij vaarzen),
inscharen vlak na drijfmestgiften, te plotse-
lingen voerveranderingen, een tijdelijk
voertekort (laatste dag in een weideperceel),
overgang naar een nieuwe voordroogkuil
en/of laatste dag van een bepaalde voor-
droogkuil. Door middel van een goede
anamnese, ondersteund door een juiste ad-
ministratie, zijn deze factoren te achterha-
len. Ook dan moet ernaar worden gestreefd

-ocr page 559-

deze ongunstige factoren zoveel mogelijtc
op korte, maar ook op lange termijn te
elimineren.

Bij 7.d dient met de administratie, anam-
nese en; of klinisch onderzoek te worden
nagegaan in hoeverre er andere koppelge-
wijze stoornissen een rol kunnen spelen.
Hierbij spelen dezelfde factoren een rol,
zoals vermeld bij stap 6.a.
In stap 8 komen de nog minder frequent
optredende factoren aan de orde. Boven-
dien zullen de produktieklachten hier zel-
den beperkt zijn tot slechts èén van de zes
groepen.

Bij 8.a gaat het om de erfelijke aanleg bij
met name koeien die zijn aangekocht en
vaarzen, omdat in deze groep dieren nog
nauwelijks is geselecteerd op produktie-
prestatie. Wellicht wel op produktieaanleg.
In de produktiviteit van de vaarzen weer-
spiegelt zich, naast andere factoren, zowel
de selectie binnen koeien uit de koppel als
de stierkeuze. Selecteert de veehouder vol-
doende en tijdig onder vaarskalveren op
produktieaanleg? De LW in de laatste
kolom op de uitslagformulieren geeft een
indruk over het niveau van de vaarzen. Het
jaarlijks overzicht en de afgesloten lijsten
van de melkcontrole verschaffen deze in-
formatie als overzicht. In het algemeen kan
worden gesteld dat de lactatiewaarde(L.W)
van de lacterende vaarzen boven de norm
van 90 dient te liggen en liefst zo hoog mo-
gelijk. De invloed van de erfelijke aanleg
speelt uiteraard langer door dan één proef-
melking. Wanneer het fokbeleid van de
veehouder in de voorgaande jaren niet ade-
quaat is geweest, is het mogelijk dat meer
dan één pariteit niet aan de produktiericht-
lijn voldoet. De koe-index en de index van
de gebruikte stieren zijn belangrijke crite-
ria ter beoordeling van het fokbeleid. In-
dien de koe-index nog niet bekend is, kan
daarvan een schatting worden gemaakt
volgens de regel \'/j * (stierindex vader
koe-index moeder). Zonodig kan de hulp
worden ingeroepen van de specialist rund-
veeverbetering van het Consulentschap om
de genetische produktieaanleg van de kop-
pel te evalueren. Men dient te bedenken,
dat correctieve maatregelen alleen op lange
termijn resultaat opleveren: de stierkeuze is
van belang, evenals de selectie voor de fok-
kerij van koeien uit de koppel.

Bij 8.b gaat het om diepere achtergronden
van een onvoldoende vaarzenproduktie.
De leeftijd bij de eerste maal afkalven
(ALVA) kan een rol spelen (Al.V A > 23 en
< 27 mnd. optimaal (8)), evenals het voor-
komen van allerlei stoornissen gedurende
de opfok die tot een suboptimale groei en
ontwikkeling hebben geleid. Zowel voor
afkalftijd, als voor groei en ontwikkeling
zijn richtgetallen beschreven (2, 5, 8).
Oorzaken voor een afwijkende ALVA
moeten worden opgespoord: bedrijfsvoe-
ring tijdens de inseminatieperiode, leeftijd
bij le maal insemineren, opfokstoornissen,
fouten in de voeding. Uit melkcontrole- of
Kl-gegevens is de ALVA te bepalen. Be-
halve een gemiddelde ALVA, is het maken
van frequentieverdeling van ALVA\'s zeker
zinvol. Ook dit geval geldt, dat een onvol-
doende produktie bij de vaarzen niet be-
perkt zal zijn tot de nieuwmelkte groep uit
stap I, maar ook de andere vaarzen-
groepen zal betreffen. Men kan slechts een
betrouwbaar beeld van het voorkomen van
opfokstoornissen verkrijgen, indien ook
voor het bedrijfsaspect kalveropfok de
juiste administratie wordt gevoerd. Ook in
dit geval zullen geadviseerde correctieve
maatregelen pas op langere termijn effect
kunnen sorteren.

Bij stap S.c moet worden nagegaan in hoe-
verre compensatoire effecten een rol spelen
bij het BSK verloop. Deze compensatie
kan mogelijk optreden tussen de gecorri-
geerde produktie van oudmelkte en die van
nieuwmelkte koeien. Voor koeien ligt de
correctiefactor van de dagproduktie in het
begin van de lactatie rond de I, voor vaar-
zen rond de 1,4. Aan het eind van de lacta-
tie ligt deze correctiefactor zowel voor
koeien als voor vaarzen rond de 3. Dit
houdt in, dat een oudmelkte koe — bij-
voorbeeld 280 dagen in lactatie - met een
dagproduktie van 10 kg melk een gecorri-
geerde dagproduktie van ± 30 heeft. Een
oudmelkte koe met een dagproduktie van
18 kg melk heeft een gecorrigeerde dagpro-
duktie van ± 54 kg. Zowel persistentie van
de lactatie (vlakke curve op een hoog ni-
veau) als een verhoging van de melkpro-
duktie van oudmelkte dieren door veel
extra voer kunnen een grote invloed uitoe-
fenen op de totstandkoming van de BSK.
Een goede of stijgende BSK houdt niet
steeds in, dat de melkproduktie van alle

-ocr page 560-

dieren even goed is. Hoge gecorrigeerde
dagprodukties van oudmelkte dieren kun-
nen daarom lage produkties van nieuw-
melkte dieren compenseren. En juist een
lagere produktie vroeg in de lactatie kan de
totale lactatieproduktie sterk negatief be-
ïnvloeden en dient daarom te worden ge-
signaleerd.

Stap 9 uit fig. 1 betreft de laatste en even-
zeer belangrijke stap uit het analyse-
schema. Met behulp van de uitslagformu-
lieren van de volgende proefmelking(en)
moet worden nagegaan, hoe het BSK-
verloop zich verder ontwikkelt. Een toe-
name van of stabiliteit in de BSK kan er op
wijzen dat het probleem is verholpen. In
bepaalde gevallen kan het echter toch zin-
vol zijn dit te evalueren (zie verder). Wan-
neer de BSK een verdere daling vertoont,
gaat men in fig. 1 weer terug naar de uit-
gangssituatie tenzij de opgespoorde oorza-
ken een lange-termijn effect vertonen,
zoals bijvoorbeeld bij erfelijke aanleg, bij
weinig nieuwmelkte dieren of bij persiste-
rende chronische gezondheidsstoornissen.
Een evaluatie van de genomen correctieve
maatregelen en van de verstrekte adviezen
is een wezenlijk onderdeel van de analyse.
Met behulp van de uitslagformulieren be-
houdt men een goede controle op de pro-
duktiviteit. De onmisbare schakel hiertus-
sen wordt gevormd door de
bedrijfsadministratie en het klinisch en
aanvullend onderzoek.

Andere BS K-fluctuaties
Hiervoor is reeds gesteld, dat het ook in
andere gevallen van BSK-fluctuaties zinvol
kan zijn een nadere analyse te verrichten.
Dit betreft (2) een BSK-daling van minder
dan 2 kg, (3) een toename van de BSK en
(4) een stabiel verloop van de BSK.

Situatie 2. Deze fluctuatie valt binnen de
acceptabel geachte grenzen (15). Toch kun-
nen soms diverse ongewenste factoren wor-
den opgespoord die in meer of mindere
mate verantwoordelijk zijn.
Een geleidelijke daling in de BSK van
steeds 1 ä 2 kg over een langere periode leidt
overigens ook tot een ongewenste situatie
die moet worden benaderd zoals situatie 1,
Wanneer het bedrijf in de BSK-klasse 3.a
verkeert, zullen voeding en voederwijze en
gezondheidsaspecten de boventoon voeren
(zie situatie 1). Wanneer het bedrijf in de

BSK-klasse 3.b verkeert, zijn in het alge-
meen de \'problemen\' beperkt. Vooral toe-
valsfactoren en minder frequent voorko-
mende aspecten zullen een rol spelen. In
principe kunnen in situatie (2) dezelfde
fouten in de bedrijfsvoering en dezelfde
gezondheidsstoornissen voorkomen als in
fig. 1, zij het doorgaans in veel mindere
mate. De opsporing van oorzaken kan juist
daarom moeilijk zijn.

Situatie (3). Normaliter zal dit een ge-
wenste situatie blijken te zijn. Toch is soms
een analyse op zijn plaats. Eerst dient te
worden bepaald of de toename volgde op
een BSK-waarde in klasse 3.a of in klasse
3.b uit fig. I. In het eerste geval kan er
sprake zijn van een toename door de be-
schikbaarheid van beter voer dan voorheen
of door een betere grasopname door
mooier weer of door een betere grasgroei
bij \'groeizaam\' weer of door het verholpen
zijn van gezondheidsstoornissen. Dit is een
positieve ontwikkeling. In het tweede geval
is het soms zinvol de uitslagformulieren
van de volgende proefmelking af te wach-
ten alvorens tot actie over te gaan.
Toevalsaspecten, BSK-correctiefactoren
of het effect van goed producerende oud-
melkte dieren kunnen soms een belangrijk
vals-positief effect hebben op de BSK,
vooral als aan de produktierichtlijn wordt
voldaan.

In die situatie kan de verhouding oudmelk-
te/ nieuwmelkte dieren van belang zijn. In-
dien er meer oudmelkte dan nieuwmelkte
dieren voorkomen, terwijl de conditie bij
de eerste te ruim en bij de tweede te schraal
is, zijn er aanwijzingen voor fouten in de
rantsoenen of voederwijze en/ of voor hel
optreden van compensatoire effecten (zie
hiervoor). Rantsoenen moeten worden
gecontroleerd op voederwaarde (d.s..
VEM, vre, structuur) met behulp van het
CVB-normenboekje. De voederkwaliteit
moet worden beoordeeld op het bedrijf.
Het vormen van produktiegroepen moet
ter overweging worden gegeven. Het effect
van goed producerende oudmelkte dieren
is hiervoor al beschreven. Het betreft die-
ren met een hoge graad van persistentie bij
een lactatie die op een relatief hoog niveau
verloopt. In feite loopt men bij de analyse
vooruit op het komende positieve of nega-
tieve aandeel van verse koeien op de BSK.

-ocr page 561-

Indien afwijicingen worden gevonden, die-
nen deze te worden gecorrigeerd. De uit-
slagformulieren van de volgende proefmel-
king(en) moeten worden geëvalueerd
teneinde controle te kunnen uitoefenen op
het verloop van de produktiviteit en op het
resultaat van gegeven adviezen.
Situatie (4). Hoewel ook in deze situatie
nauwelijks sprake lijkt te zijn van onge-
wenste effecten, kan het zinvol zijn een
nadere analyse te verrichten, omdat ook
hier soms vals-positieve factoren van in-
vloed zijn. De BSK-klassen uit fig 1 (stap 3)
worden ook hier gevolgd. In klasse 3.a zul-
len evenals in fig. 1 meerdere, onderling
gerelateerde oorzakelijke factoren een rol
spelen. Met name voedingsgerelateerde
factoren en gezondheidsstoornissen spelen
hier een hoofdrol. Het is steeds zaak om te
trachten een bedrijf uit klasse 3.a naar 3.b
te brengen. Indien situatie (4) speelt in
klasse 3.b, kan er sprake zijn van goed
producerende oudmelkte dieren waarvan
de individuele BSK\'s die van minder goed
producerende nieuwmelkte dieren com-
penseert. De wijze van correctie voor de
BSK speelt hierbij een hoofdrol (zie hier-
voor). Correctieve maatregelen hebben
meestal betrekking op de lange termijn.
Indien compensatoire effecten de hoofdrol
speelden, moet men zich realiseren dat
koeien, die de topproduktie niet hebben
bereikt, ook later in de lactatie niet volledig
aan de verwachting zullen voldoen. Na ad-
visering is het daarom zinvol het effect te
evalueren aan de hand van de produktiecij-
fers van juist de laatst afgekalfde koeien!

SLOTOPMERKINGEN

Indien veehouders deelnemen aan het kop-
pelingsproject melkcontrole-veevoeding,
ontvangen zij via het proefmelkformulier
de verwachte melkgift per koe ten tijde van
de proefmelking. De bij de proefmelking
gerealiseerde melkgift kan dan terstond
worden vergeleken met de verwachte melk-
gift. Koeien die afwijken in melkgift kun-
nen zo eenvoudig worden opgespoord. Een
nadeel hierbij is, dat de invloed van acute
(gezondheids-)stoornissen sinds een vorige
proefmelking niet is verwerkt in de ver-
wachte melkgift. Bovendien heeft men dan
nog geen overzicht overeen probleem bin-
nen een of meer lactatiegroepen (zie stap
1).

Het hierbij geïntroduceerde schema kan
niet volledig zijn. Enerzijds zijn de schei-
dingen en stappen in dit schema kunstma-
tig aangebracht, anderzijds komen in de
praktijk specifieke bedrijfsomstandighe-
den voor. Het schema moet daarom ook
als model worden gehanteerd. Voorts dient
het schema niet te absoluut te worden ge-
hanteerd. Het eigen inzicht van de prakti-
cus, alsmede een gedegen kennis van het
bedrijf, kunnen soms redenen zijn om be-
paalde stappen over te slaan of met andere
stappen te beginnen dan is aangegeven. Zo
behoeft zeker niet altijd stap 5 (voedings-
aspecten) vereist te zijn.
In voorkomende gevallen, en zeker op be-
drijven met meer dan 100 koeien, kan het
raadzaam zijn de beide groepen 0-120 dg
lactatie op te splitsen in 0-60 dg en 61-120
dg. Hiermee is een betere indruk te krijgen
over de wijze, waarop de koeien naar hun
topproduktie gaan en over de wijze waarop
zij zich gedragen na deze top. Voor kleinere
bedrijven zijn de aantallen dieren per groep
doorgaans te klein voor zo\'n opsplitsing.
Het schema is hier voorts gepresenteerd
zonder volledig wetenschappelijk te zijn
getoetst. Dit is gedaan vanwege de goede
ervaringen die er binnen de Vakgroep mee
zijn opgedaan en vanwege de behoefte die
klaarblijkelijk bij praktici in den lande be-
staat.

De redenen, dat er bij deze analyse geen
gebruik wordt gemaakt van de beschikbare
ISK en LW, zijn de volgende. Zowel de
ISK als de LW zijn voorspelde 305 dg pro-
duktiecijfers, dus niet hoogst actueel. Voor
de berekening van de ISK en LW zijn min-
stens drie proefmelkingen nodig. Vooreen
actuele beoordeling van produktiecijfers,
zoals van toepassing in het onderhavige
schema, loopt men te ver achter. In het
begin van de lactatie wordt de ISK nogal
sterk beïnvloed door variabele factoren
zoals ziekte en bedrijfsvoering. Naarmate
de lactatie vordert, neemt de betrouwbaar-
heid van deze ISK toe. En juist vroeg in de
lactatie treden vaak de meeste produktie-
problemen op, zodat voor een actuele eva-
luatie en analyse beide kengetallen onvol-
doende bruikbaar zijn. Het gebruik van
deze kengetallen is anders gericht dan dat
van de BSK.

-ocr page 562-

De analyse van fluctuaties in vet-en eiwit-
gehalten is in dit model bewust buiten be-
schouwing gelaten. Enerzijds is dat om-
wille van de duidelijkheid van dit model
gedaan, anderzijds vanwege de nauwere
betrokkenheid van het aspect voeding bij
deze gehalten. Een nader onderzoek naar
de invloed van dit aspect valt buiten het
kader van dit artikel. Gezien het econo-
mische belang van voldoende hoge gehal-
ten in de melk, dient hier overigens zeker
aandacht te worden besteed.

Bij een inventarisatie, gehouden op melk-
veebedrijven uit de Buitenpraktijk van de
Faculteit, gaven de veehouders in meer dan
50% van de gevallen van fluctuaties in de
BSK meerdere oorzaken tegelijk op (1).
Factoren op het gebied van de bedrijfsvoe-
ring en de voeding werden in ruim 70% van
de gevallen verantwoordelijk geacht voor
deze fluctuaties. Op bedrijven uit de betref-
fende inventarisatie traden de meeste fluc-
tuaties op in de periode september tot fe-
bruari, met een piek rond
november/december. Dit is juist de peri-
ode van overgang van weide- naar staltijd
en de overschakeling op de stalvoeding.

Twee van de belangrijkste aspecten met
betrekking tot de voeding en de melkpro-
duktie van een koe zijn, dat de produktie-
top op een juiste manier moet worden be-
reikt en dat deze produktie zo goed
mogelijk moet worden gehandhaafd. In dit
artikel wordt onder \'voeding\' verstaan: de
voederwaarde van het door de dieren opge-
nomen rantsoen. Dit moet aan de normen
voldoen. De hoeveelheden verstrekt ruw-
voer en krachtvoer, evenals de hoeveelhe-
den opgenomen voer worden meestal door
de veehouder geschat. Deze schattingen
zijn zeker niet altijd betrouwbaar. Vooral
op probleembedrijven krijgt men hierdoor
slechts langzaam inzicht in de problema-
tiek. Het is dan ook raadzaam in zulke
gevallen de veehouder voer te laten wegen
of meten, bijvoorbeeld kuilvoerblokken,
kruiwagen maïs, hooibalen, wagens gras,
aantal trekken aan de krachtvoerdoseer-
automaat of de voerlengte van een kuil per
dag per koppel gevoerd. De \'voederwijze\'
kan van invloed zijn op zowel de hoeveel-
heid opgenomen kg d.s. als ook op de kwa-
liteit daarvan. Kan de koe ook opnemen
wat zij moet opnemen? Er wordt veronder-
steld, dat de prakticus rantsoenberekenin-
gen kan uitvoeren.

Bij elk stadium in de lactatie behoort een
bepaald niveau van lichaamsconditie (10,
17). Dit niveau wordt o.a. beïnvloed door
de erfelijke aanleg, de voeding en melkpro-
duktie en de gezondheidsstatus. Daarom
speelt de lichaamsconditie, oftewel de mate
van subcutane vetafzetting, ook een be-
langrijke rol in dit analyse-schema.

Diverse aspecten die in dit artikel aan de
orde komen, zijn nader uitgewerkt in an-
dere publikaties over de methodiek van
veterinaire gezondheids- en produktie-
begeleiding (13, 14). Een belangrijk on-
derdeel wordt daarbij gevormd door ken-
getallijsten of indexlijsten. Met behulp van
een praktijkcomputer, zoals ook wordt ge-
bruikt op de Vakgroep Bedrijfsdiergenees-
kunde, zijn de eerste stappen ter analyse
van BSK-fluctuaties dan snel en eenvoudig
te zetten. Op basis van de gegevens op de
proefmelkformulieren, die direct na de
proefmelking beschikbaar zijn, kan (a) de
verwachte BSK worden berekend, worden
(b) de dieren ingedeeld naar de lactatie-
groepen uit stap 1, kunnen (c) — behalve
de individuele dagprodukties met de richt-
lijn — de individuele gecorrigeerde dag-
produkties onderling worden vergeleken
en zijn (d) aanvullende gegevens over
vruchtbaarheid en gezondheid beschik-
baar. Via de computer wordt o.a. deze in-
formatie op de indexlijsten geprint. Het is
duidelijk, dat de analyse op deze wijze min-
der tijdrovend en zeer actueel is. Bij het
adviseren van correcties en/ of maatregelen
dient men te bedenken in hoeverre deze zijn
in te passen in de bedrijfsvoeringen wat het
te verwachten effect zal zijn op korte en/of
lange termijn, indien alleen een lange-
termijn effect te verwachten is, moet de
veehouder ervan doordrongen worden zijn
verwachtingen op korte termijn niet te
hoog te spannen. Indien op een bedrijf de
uitslagformulieren van de melkcontrole
van twee achtereenvolgende data worden
vergeleken en er wordt een BSK-fluctuatie
geconstateerd, dient men zich te realiseren
dat de oorzaken minstens 2 ä 5 weken vóór
die data liggen. Op veel praktijkbedrijven
liggen de oorzaken vaak nog verder daar-
voor.

-ocr page 563-

Het is steeds zinvol zich als prakticus af te
vragen of en zo ja, wanneer de hulp van
derden moet worden ingeroepen. In dit
kader spelen medewerkers van de Gezond-
heidsdienst en van het Consulentschap
voor de Rundveehouderij een belangrijke
rol. Integratie van activiteiten en van advi-
sering staat daarbij voorop.

DANKBETUIGING

De auteurs spreken hun dank uit aan mevr. B. van
Kooten Niekerk voor technische assistentie.

I.ITERATUUR

1. Ark. H. van en Duives. G. J.:
Bedrijfsstandaardkoe-produktie: het optreden
van en oorzaken voor veranderingen. Referaat
Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buiten-
praktijk en Vakgroep Zootechniek, 1981.

2. Boxem. Tj.: Voederniveau bij de opfok van jong-
vee. Voordracht CLO studiedagen te Utrecht
febr. 1981. Uitgave: CLO instituut voor de vee-
voeding De Schothorst.

3. Broster, W. H. and Strickland, M. J.: Feeding
the dairy cow in early lactation, part 1.
ADAS
Quarl. Rev.
1977; 26: 87-105.

4. Centraal Veevoeder Bureau: Voedernormen
voor de landbouwhuisdieren, verkorte tabel. Le-
lystad 1979. 30ste druk.

5. Clapp, H. J.: What height and weight should your
heifers be?
Hoard\'s Dairyman 1982; 126: 1250-1.

6. Dominerbolt, J.: Correctie van de melkgift van
koeien. 1. Methoden voor correctie.
Bedrijfsom-
wikkeling
1976; 7: 43-6.

7. Dommerholt. J.. Sijbrandij. S. R. en Wismans.
W. M. G.: De Bedrijfsstandaardkoeproduktie.
Bedrijfsonlwikkeling 1977; 8: 323-6.

8. Gill. G. S. and Allaire. F. R.: Relationship of age
at first calving, days open, days dry and herdlife
to a profit function for dairy cattle.
J. Dairy Sci.
1976; 59: 1131-9.

9. Kl - MBO-CMD: Melkproduktiecontrolejaar-
verslag 1982, CAD Rundveeverbetering, Arn-
hem.

10. Lowman. B. G., Scott. N. A., and Sommenille, S.
H.: Condition scoring in cattle. Bull. no. 6 East of
Scotland Coll. of Agriculture. 1973.

II. Malestein. A.: Dc voeding in de begeleiding van
melkveebedrijven.
Tijdschr. Diergeneeskd. 1981;
106: 1083-91.

12. Malestein. A.; Heeft de magnesiumvoorziening
invloed op de voeropname bij herkauwers?
Tijd-
schr. Diergeneeskd.
1983; 108: 250-3.

13. Noordhuizen. J. P. T. M.. Brand. A. en Dobbe-
laar. P.: Veterinary Herd Health and Production
Control on dairy farms. 1. Introduction to a
coupled BasicSystemand FlexibleSystem.
Prev.
Vel. med.
1983; I; 189-99.

14. Noordhuizen. J. P. T. M.. Brand. A., Dobbelaar.
P. en Wilbrink. H. J.: Veterinary Herd Health
and Production Control on dairy farms. 11.
Index list on Milk Production and Udder Health.
Prev. Vel. Med. 1983; 1: 201-13.

15. Proefstation voor de Rundveehouderij en CAD:
Handboek voor de Rundveehouderij. Lelystad
1980. 3e druk. pp. 131-2.

16. Rijpkema. Y. S.: De voeding van melkvee gedu-
rende verschillende stadia van de lactatieperiode
en de zin van een gecontroleerde krachtvoerdose-
ring.
Bedhifsoiuwikkeling 1976; 7: 169-73.

17. Wildman. E. E.. Jones. G. M., Wagner, P. E.,
Bowman. R. L.. Troutt. H. F., and Lesch.T. W.:
A dairy cow body condition scoring system and
its relationship to selected production character-
istics.
Dairy Sci. 1982;65:495-501.

BOEKBESPREKING

Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift

Inhoud afleveringen maart april 1983. 52e jaargang
no. 2:

OORSPRONK.ELLIKE BIJDRAGEN
Bertels, G.. Robijns. J. M.: Preventie van zomer-
mastitis door vliegenbestrijding.
Morgan. D. W. T.. White. G.: Studies in horses
dosed with trimethoprim and sulfadiazine.
Van Opdenbosch. E.. Wellemans, G.. Blondeel. H.:
The production of monospecific antisera by intra-
uterine inoculation of bovine fetuses.

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK
Steenhaut. M.. De Kesel. A.. De Moor, A.: Chirur-
gische behandeling van melkzuigen bij het rund.
De Schepper. J.: De diagnose en behandeling van
urolithiasis bij de hond.

Inhoud allevering mei juni 1983. 52e Jaargang no. 3:
OORSPRONKELIJKE BIJDRAGEN
Coussement. W.. Biront. P.. Ducatelle. R.. Hoorens.
J.: Adenovirus enteritis bij varkens, een patholo-
gische en epi/oötiologische studie.
Simoens. P.. Van Nie, C. J.: Atlanto-occipitale fusie
bij het schaap.

Bijnens. B.. Spanoghe. 1... Devos. A.: Commerciële
Pseudovogelpestvaccins. 1. Identifikatie en eigen-
schappen van 5 vaccin-virussen. type l.a Sota en
Clone 30.

Kellner. N.. Jacobs. F. J.. De Ryckc. P. H : A new
description of the Nosetna apis store.
Hommez. J.. Devriese. L. A.. Castryck. F.: An im-
proved selective medium for the isolation of
Borde-
tella bronchiseptica.
UIT EN VOOR DE PRAKTIJK
daessens. J.. T hoonen. H.. Hoorens. J.. Maenhout.
D.: Een uitbraak van botulisme bij de hond.

OVERZICHT

Coussement. W.. Ducatelle. R.. Hoorens. .1.: Subcu-
taan oedeem bij pasgeboren biggen.

-ocr page 564-

OVERIGE ARTIKELEN

Probleemgedrag bij honden

Problem Behaviour in Dogs

R. M. van Pinxteren\' en C. Westerbeek^

SAMENVATTING In de periode I-I-I98I t/m 31-6-1981 werden 202 eigenaren van honden met
gedragsproblemen geïnterviewd. Het grootste probleem hieek de agressie bij deze honden te zijn, in
hel bijzonder agressie gericht tegen de mens (label 3). Bij analyse werd onderzocht of hel probleem-
gedrag gebonden was aan rasgroepen c.q. se.xe. Voor deze veronderstelling bleken geen duidelijke
gronden aanwezig. Bij de analyse van de verhouding tussen vlucht- en agressiefgedrag (figuur 3)
bleek dat de reuen van dogachligen. herdershonden en bastaarden meer agressie vertoonden dan de
teven van deze rassen.

Bij dit onderzoek werd met behulp van de gegevens vastgesteld dat het probleemgedrag veroorzaakt
werd door een verkeerde plaats van de hond in de hiërarchie van het gezin. Dit werd op zijn beurt
veroorzaakt door onkunde van de eigenaar. Therapie in de vorm van hel aanleren van hasis-
appèloefeningen gekoppeld met voorlichting aan de bazen over canidengedragbleek een succesper-
centage van ruim 80% te geven.

SUMMARY 202 Owners of dogs showing problem behaviour were interviewed during the period
from January 1. 1981 to May 31. 1981. The major problem was found to consist in aggre.\'tsiveness in
these dogs, particularly aggressiveness to human individuals (Table 3). An analysis was made to
examine whether problem behaviour was specific to breed group or sex. There were not any good
grounds for this assumption. A nalysis of the ratio between flight and aggressive behaviour (Pigure
3) revealed that the male dogs of mastiffs, sheepdogs and bastards showed more aggressiveness than
did the hitches of these breeds.

The findings in these studies showed that problem behaviour was due to the fact that ihe dog
occupied the wrong place in ihe hierarchy of the family. This in turn was due to ignorance of the
owner. Treatment in the form of basic training in obedience accompanied by enlightenment of the
owners on canine behaviour was found to be successftd in well over 80 per cent of the cases.

Gedrag ontwikkelt zich net als morfologi- hun natuurlijk milieu leven, zal het gedrag

sche en fysiologische kenmerken, doordat zo veel mogelijk aangepast zijn aan de eisen

milieufactoren invloed uitoefenen op gene- die dat milieu stelt. In de omgang met huis-

tisch vastgelegde basisvaardigheden. Als dieren zal de mens zoveel mogelijk moeten

gevolg hiervan zal het gedrag van dieren trachten het natuurlijk milieu na te bootsen

van dezelfde soort grote overeenkomsten (2). Uit dit postulaat kan men stellen, dat

vertonen. Ondanks het feit dat de huishond men bij huishonden ook een zo natuurlijk

(Canis lupus (orma familiaris) (13) al sinds mogelijk psychisch milieu zou moeten cre-

50 eeuwen gedomesticeerd is, stelde Zimen eren. Dit psychische milieu moet dan ge-

(15) vast, dat het gedrag vande wolf fCa«« baseerd zijn op de kennis die men heeft

lupus) en de huishond in essentie niet van vergaard over het gedrag van wolven,
elkaar verschilde. Bij organismen die in

1 Drs. R. M. van Pinxteren, ettioloog. De Veste 13-14, 8231 JC l.elystad.

2 Drs. c. Westerbeek, etholoog. De Veste 13-14, 8231 JC Lelystad.

-ocr page 565-

Wolven leven in groepen, die van essentieel
belang zijn voor het gezamenlijk vangen
van prooidieren. Mech (5) stelde vast, dat
de groepsgrootte afhankelijk is van de
grootte van het prooidier. In de groepen
wordt een hiërarchie gehandhaafd, die er

0.a. voor zorgt, dat het voedsel dusdanig
verdeeld wordt dat de sterkste dieren de
grootste overlevingskans zullen hebben.
De rangorde wordt voortdurend bevestigd
door middel van geritualiseerde gevechten
(10). Deze ritualisatie leidt tot energiebe-
sparing en een vermindering van de kans
op verwondingen. Door inprentingen soci-
alisatieprocessen vertoont de huishond te-
genover de mens hetzelfde gedrag als te-
genover soortgenoten.

Bij gedomesticeerde dieren, die in een
kunstmatig milieu leven, kan de discrepan-
tie tussen oorspronkelijk en huidig milieu
dusdanig worden, dat deze dieren naast
lichamelijke afwijkingen ook afwijkingen
in het gedrag gaan vertonen. In dit artikel is
getracht een overzicht te verkrijgen van de
oorzaken die ten grondslag liggen aan pro-
bleemgedrag bij huishonden. Daarbij ligt
de nadruk op het opsporen van psychische
oorzaken voor dit gedrag.
In de praktijk is het handig gebleken ge-
dragsproblemen met de huishond in 5 cate-
gorieën in te delen. Hierbij moet men zich
wel bedenken, dat een gedragsprobleem
zelden één specifieke oorzaak zal hebben.
De categorieën sluiten elkaar dan ook
geenszins uit. De volgende categorieën zijn
door ons onderscheiden:

1. Problemen ten gevolge van fysieke af-
wijkingen:
Een dier met een fysieke afwij-
king zal onzeker zijn. Hierdoor kunnen
angst- en agressiecomponenten in het ge-
drag eerder tot uiting komen.

2. Problemen ten gevolge van genetische
afwijkingen:
Uit de literatuur zijn een paar
aanwijzingen bekend, die er op wijzen, dai
gedragsafwijkingen een erfelijke basis kun-
nen hebben (11). Zo wordt de verhoogde
agressie die de Bernersenner tegen over zijn
baas vertoont door Reelfs (9) en Van den
Velden c.s. (14) als een genetisch vastge-
legde eigenschap beschouwd.

3. Problemen ten gevolge van een ver-
keerde inprenting:
Na de geboorte leert de
hond wie zijn soortgenoten en vervolgens
wie zijn sociale partners zijn (12).

Deprivaties in de vorm van het te snel uit
het nest halen of van te lang in het nest
laten zonder voldoende menselijke contac-
ten, zullen effecten hebben op het sociale
gedrag van het dier (3, 4). Deze effecten
zullen zich bij de huishond voornamelijk in
de vorm van angsten uiten. Een voorbeeld
is het zogenaamde \'Kennelsyndroom\' (1).

4. Problemen ten gevolge van een ver-
keerde hiërarchie:
De mens wordt door een
goed ingeprente hond gezien als een sociale
partner. Daarom zullen er tussen de hond
en de mensen in zijn groep ook rangorde
gevechten plaatsvinden. De opvoeding van
de hond is erop gericht een goede rangorde
te vestigen. Deze kenmerkt zich door een
goede appèlvoering van de baas. Een ver-
keerde of geheel ontbrekende appèlvoering
kan tot zeer diverse problemen leiden; de
problemen zullen zich meestal uiten als een
tegen de leden van de groep gerichte agres-
sie.

5. Problemen ten gevolge van verkeerd
aangeleerde gedragingen:
De hond bezit
een zeer goed leervermogen. Door het toe-
dienen van stimuli gekoppeld aan speci-
fieke situaties, kan men de hond leren een
bepaald gedrag in die situatie te vertonen.
Door een verkeerde conditionering kun-
nen vele problemen ontstaan (7). Deze con-
ditionering zal haast altijd een rol spelen in
het probleemgedrag.

MATERIAAL EN METHODEN

In de periode van I januari tot .11 juni 198! werden
202 eigenaren van honden met gedragsproblemen
door ons geïnterviewd. De eigenaren bezochten het
Dierenhotel Lelystad om hun honden daar te laten
heropvoeden (6). Door middel vaneen gestandaardi-
seerd anamneseformulicr (zie bijlage, pag. 956) trach-
ten wij te komen tot een overzicht vande problemen, die
zich hij de hond voordeden, lederindit onderzoek be-
trokken dier werd door de aan het Dierenhotel verbon-
den dierenarts (drs. K. van Aalst. Dronten) op fysieke
afwijkingen onderzocht. .Speciaal werd daarbij gelet
op mogelijke gehoor- of oogafwijkingen en waar mo-
gelijk werd (heupdysplasie) als fysieke oorzaak uitge-
sloten. Bij geen van de honden bleek een fysieke oor-
zaak voor de problemen aannemelijk.
De honden werden door ons ingedeeld naar hun sexe
en naar \'rasgroepen\'. Deze rasgroepen werden ge-
vormd volgens het criterium dat de honden oorspron-
kelijk met een bepaald doel gefokt waren. Deze fokse-
lectie is gebaseerd geweest op gedragskenmerken. Als
gevolg van dit criterium onderscheiden we de vol-
gende groepen (deze groepen kwamen grotendeels
overeen met de rasgroep indeling vande F.C.L): bast-

-ocr page 566-

aards, jachthonden (F.C.I. groep 7 en 8). dogachtigen
(F.C.1. groep 2. exclusief pinchers en schnauzers),
herdershonden (F.C.I. groep I. inclusief pinchers en
schnauzers) en een rest-groep genaamd \'overige ras-
sen\' (tabel I).

Uit de enquête werd een overzichtstabel verkregen
(tabel 2) van de frequentie waarin de gedragsproble-
men voorkwamen. Vanuit deze tabel werd een analyse
van de problemen gemaakt. Daartoe werden de pro-
blemen gegroepeerd in drie categorieën: appèlproble-
men. agressie, angst, conditioneringen. Door middel
van deze analyse werd getracht vast te stellen hoe de
gedragsproblemen verdeeld waren over sexen en ras-
groepen. De verschillen tus.sen de groepen werden met
behulp van een x\'-toets onderzocht op hun significan-
tie.

Uit de enquête bleek dat de eigenaren in het algemeen
het grootste probleem de agressie van hun hond von-
den (tabel 3). In een tweede analyse werd uitgezet het
gedeelte aan agressie c.q. angstgedrag dat per groep
gescored was ten opzichte van hel maximaal haalbare
agressie/angst gedrag. Tevens werd nu een onder-
scheid gemaakt in op de soort of niet op de soort
gericht agressief/angst gedrag. Een x^-toets werd ook
hier gebruikt om de significantie van de gevonden
verschillen te onderzoeken.

Tot slot werd gekeken hoe de verhouding tussen
agressie en angstgedrag per hond was. Hiertoe werden
afzonderlijk de hoeveelheden agressie en angstgedrag
per individu gescored. De verhouding agressie-angst
geeft een indicatie voor de ranghoogte van het indi-
vidu. Een bond met veel agressieve en weinig angstige
elementen zal in een ranghogere positie verkeren. De

Naam hond: .......................................

Ras-

Naam eigenaar: ..................................

Reu/teef gecastreerd \' gesteriliseerd

Adres: .................................................

Ctphnortprlatttm\' l^.prtii,^■

Plaats: ................................................

Ie, 2e, 3e. ev. hond

Naam dierenarts: ................................

lio 111 m 1

1 ongehoorzaamheid

ja/nee

19

schotvrees/angst voor onweer

ja/nee

2 trekken aan de lijn

ja/nee

20

overaktiviteit

ja / nee

3 hierkomen

ja/nee

21

nervositeit met onderdanigheid

ja/nee

4 weglopen tijdens de wandeling

ja/nee

22

onrustig in de auto

ja/nee

5 weglopen uit huis/van erf

ja / nee

23

niet alleen kunnen zijn

ja/nee

6 jagen

ja/nee

24

overmatig blaffen

ja;nee

7 angstig voor mensen

ja/nee

25

wagenziekte

ja/nee

8 angstig/agressief t.o. mensen

ja/nee

26

onzindelijkheid

ja/nee

9 agressie t.o. volwassen gezinslid

ja/nee

27

demoedsplassen

ja/nee

10 agressie t.o. kinderen

ja/nee

28

rijden (schijnparen)

ja/nee

1 1 agressie t.o. gezinsleden algemeen

ja/nee

29

deuren openen/stukkrabben

ja/ nee

12 agressie van reu t.o. reu

ja/nee

30

voordeurbel complex

ja/nee

13 agressie van teef t.o. teef

ja/nee

31

springen

ja/nee

14 agressie t.o. beide seksen

ja/nee

32

stelen

ja/nee

15 angstig voor honden

ja/nee

33

bedelen

ja/nee

16 angstig/agressief t.o. honden

ja/nee

34

agressie t.o. vreemden

ja/nee

17 weinig durf

ja/nee

35

agressie bij de voerbak

ja/ nee

18 angstig voor het verkeer

ja/nee

I.eeftijd waarop hond uit nest kwam:

Toestand van het nest/plaats: ..............

Wat is volgens de eigenaar het grootste probleem?

Diagnose: ............................................

Anamneseformulier: naar J. H. Frijlink (Diagnostiek van Gedragsproblemen bij Honden: Vakgroep Zoo-
techniek. R.U. Utrecht, 1981).

N.B.: Voor een uitgebreid overzicht van de bewerking van de gegevens, wende men zich tot de auteurs.

-ocr page 567-

resultaten van deze analyse zijn weergegeven in figuur
3. Door een verdeling te maken in drie categorieën per
gedragsmotivatie, konden de scores per individu ver-
geleken worden. Ook hier werden de verschillen met
behulp van een x\'-toets op hun significanties onder-
zocht.

RESULTATEN

Verdeling over sexe en rasgroep
Grootste probleem

Aan de hand van de vraag: \'Wat beschouwt
u als het grootste probleem bij uw hond?\',
kunnen we inzicht verkrijgen in de proble-
men zoals de baas deze waarneemt. Tabel 1
geeft de resultaten weer. Opvallend isdatde
agressiviteit ten opzichte van andere hon-
den bij reuen groter is dan bij teven (x^ =
8.238, df = I, a = 0.05). Voor de overige
gedragsproblemen komen tussen de sexen
geen significante verschillen voor.

Overzicht gedragsproblemen per sexe en
rasgroep

Problemen, sexe en rasgroep
Vanuit het anamnese formulier ontstaan
een verdeling van 34 mogelijke gedragspro-
blemen over sexe en rasgroepen. Om te
komen tot een handzame analyse kan men
deze 34 problemen terugbrengen tot een
viertal basisproblemen, te weten appèlpro-
blemen, agressieproblemen, angstproble-
men en conditionerings-problemen. Fi-
guur I geeft een overzicht van het
voorkomen van ieder van deze vier basis-
problemen bij de sexen en rasgroepen. De
reuen van bastaard en dogachtigen verto-
nen significant meer problemen wat betreft
agressie en conditionering dan de teven van
deze groepen, (xj = 11.695, x^ - 37.751,
df = 5, « = 0.05). Opvallend is echter dat
voor de rest noch tussen de rasgroepen,
noch tussen de sexen duidelijke verschillen
vallen waar te nemen.

Agressie en angst ten opzichte van soortge-
noten

De eigenaren meldden in 42,4% van de
gevallen, dat agressie het grootste pro-
bleem bij hun hond was (zie tabel 2). Angst
werd slechts in 5% van de gevallen als hèt
probleem ervaren. Gedrag dat ontstaat uit
agressie of angst wordt in de ethologie ago-
nistisch\' gedrag genoemd. Agonistisch
gedrag kan zowel tegen de soortgenoten als
tegen niet-soortgenoten vertoond worden,
dat wil zeggen tegen andere honden of
tegen de mens. In figuur 2 is weergegeven
het percentage agonistisch gedrag dat ver-
toond wordt ten opzichte van het maxi-
maal vertoonbare agonistische gedrag.
Wat direct opvalt is, dat het niet-
soortspecifieke agonistische gedrag duide-
lijk over de andere vorm van agonistisch
gedrag overheerst. Noch tussen rasgroe-
pen, noch tussen de sexen treden signifi-
cante verschillen op. Alleen de reuen van
de dogachtigen vertonen een significant
hoger agonistisch gedrag dan hun teven
(Xd= 26.886, df=4, a =0.05).

Individu, agressie en angst
In figuur 3 is weergegeven hoe de verhou-
ding tussen agressie en angst (vlucht) per
individu is. Door de beide assen in drie
ongeveer gelijke stukken te verdelen, ont-
staat een verdeling over 9 categoriën. Deze
verdelen de honden in groepen van \'weinig
agressie-weinig angst\' tot \'veel agressie-veel
angst\'. Een analyse van de aantallen dieren
die per categorie voorkwamen, gaf het vol-
gende beeld te zien. In het algemeen kan
men stellen dat er geen significante ver-
schillen per categorie voorkomen tussen
het aantal reuen en teven (x- = 12.l01,df =
16, a = 0.05).

label 1. Het voorkomen van verschillende rasgroepen jn de op gedragsproblemen onderzochte honden.
De indeling naar rasgroepen is gemaakt volgens de indeling van de F.C.I.

sexe

bastaards

jachthonden

dogachtigen

herders

overige rassen

totaal

reuen

25

28

15

54

17

139

teven

10

9

14

22

8

63

totaal

35

37

29

76

25

202

Onder agonistisch gedrag wordt verstaan het hele gedragsrepertoire dat zich bevindt tussen pure aanval en
pure vlucht, inclusief de beide extremen.

-ocr page 568-

rs>

5

O

-O

Cr

(JJ

OS

kO

-NJ

rs.

ongg hoorz.iamhe ld

-O
O

iji

\\o

-vj

c-

-Cr

-s)

ro

ON

sO

ë

\'7N

N

rs.

trokken aan de lijn

a>

N)

ON

NO

ir

ÜO

<J0

Os

p

-NJ

hierkomen

^

ON

o^

-Nj

sQ

Vjl

ON

-

O

-

c

weglopen tijdens uandaling

(y.

Vji

-

Os

ON

\'D

ro

-O

O

-

weElopen uit huis

^

W

vO

-N)

ro

Cr

fr

vO

ON

Cr

ON

O

ja\'^n

M

O

ro

ON

^

(r

ON

VjJ

U)

-

-

angst voor mensen

ON

^O

PO

-N3

O

M

-

cr

ro

-

ro

angst voor mensen met agrassia

a>

c-

^

^

ro

-

Os

-

CA

c-

tr

agressief t.o. .;/!^inslid

v-n

O

-c-

ON

v^

OS

Vn

VoJ

agressief t.o. kinderen

^

\' Tö

N>

Vw»)

ro

N>

V-J

-

VJ

O

agressief t.o. gezin

O

M

^

ro

oo

tr

ro

ro

r-

O

Vn

cr

^

agressief t.o. zelfde ssxe

ro

H-

M

fO

Os

fSJ

O

ro

.p-

ro

O

agressief t.o. beide saxen

-O

O

O

cr

ro

O

-

VoJ

an{jst voor honden

rvj

OD

fo

ro

-N)

O

--

ro

-

IV)

angst voor honden met aera\';<:iB

■V)
.p

ÏVJ

CA

■P
CO

rv)

Vj*

zl

N:

O

os

O

V-O

^

weinig durf

p

-p-

ro

"D

w

vA

angst voor verkeer

^O

■P-
ro

N)

c

oo

ro

OS

w

vO

ON

(jC

schotvrees

00
W

ON

tr

V-J

ON

ON

ro

■P-

ro

-

u:

overaktiviteit

O

w

tr

ro

ON

Os

u>

• x>

cr

CA

»oJ

v^

onderdanlgheid

-O

Vn

Vn

g

ro

VA»

t)

cr

c-

ro

N)

onrustig in auto

s

ö

g

-O

VJ^

Ui

-O

\\J\\

ro

^

w

a

niet alleen kunnen zijn

fr

VJ»

VJ

c-

Vjt

Cr

Os

VoJ

-

cr

-

Vn

ro

tt

overmatig blaffen

o

ro

-

cr

O

ro

-

-

O

-

wagenziekte

N>
00

O

ro

r\\>

-sj

VJ>

ro

O

ro

VjJ

onzindelijkheid

-O

O

O

w

-

O

-

O

demoedsgebaar-plassan

.c-

00

c-

O

ro

ON

ro

Os

O

CO

u)

^

rijden (schijnparing)

O

c^

Cr

Os

-

ro
ro

00

ro

-

ro

deur openen

M
N>

00

00

ns

ro

V-O

(JO

vO

ON

fO

voordeurbel-complex

ro

fr

c-

-NJ

it>

U)

ro
c-

-

VoJ

«JO

OV

Os

OD

springen

CO
U)

rT\\

VA

ON

O

v>)

O

Cr

f.-

•p

ro

stalen

O

^

VO

O

Cr

ro

ON

-NJ

zl

V.O

00

P

bedelen

ON

ON

-Cr

c-

sO

ro

fO

00

-

agressief t.o.vreemden

O

A-

ro

V-n

Cr

rsj

O

v-r»

O

agressief bij voerbak

ro

ON

1 O

ro

t\\i

Cr

rr

•«O

rsj

i.O

O

K>

TOTAAL

c>

r*

^

r*

-i

i-f

T

u-J

L-j

<

a>
3

c
(0
:3

(0
<

(J

c

tl)
3

<
3

c

3

<
3

C
O
3

<

O
3

c

ID

<

0)
3

c

lO
3

f

co

v-i

u

l\'.

<

U)

c-
1-
(1

UJ
tf)

>
r-

L\'l

t )

t-H
U\'

f-j

c.
1

8S6

-ocr page 569-

Tabel .3. Verdeling van gedragsproblemen over de sexen volgens opgave van de eigenaars.

Probleem

reuen

teven

totaal

appèlvoering

49

.34.9%

28

44.4%

77

38.1%

agressie t.o. mensen

41

29.5%

14

22.2%

55

27.2%

agressie t.o. honden

27

19.2%

2

3.2%

29

14.4%

agressie t.o. beide

1

0.7%

1

1.6%

2

1.0%

angst sl.

7

5.5%

2

3.2%

9

4.5%

niet alleen kunnen zijn

6

4.1%

7

11.1%

13

6.4%

overige problemen

8

6.2%

9

14.3%

17

8.4%

1.39

63

202

Bij een vergelijking per rasgroep vallen wel
enkele verschillen waar te nemen. Reuen
van doggen en herders vertonen meer
agressie dan hun teven, die op hun beurt
weer meer angst vertonen (Xj = 16.535, X"^
= I8.256,df=8,a = 0.05). Bij de bastaards
valt dit verschil zelfs nog meer op (x\' =
24.306). \'\'

r:)iscussiE

Het hier gepresenteerde materiaal is af-
komstig van onderzoek aan honden waar-
mee de eigenaars problemen ondervonden.
Deze problemen kwamen meestal voort uit
de agressie van hun hond. Dit bleek zowel
bij reuen als teven de grootste reden van
hun bezoek aan het Dierenhotel Lelystad.
De gemiddelde leeftijd, waarop deze hon-
den in therapie kwamen bleek in het 3e of
4e levensjaar te zijn. In deze steekproef
bleken voornamelijk reuen te zitten van
middelgrote rassen. In het algemeen lijken
de problemen op een door de baas verloren
dominantiestrijd.

Als aanvulling op het postulaat van Herre
en Röhrs (2), dat dieren in hun natuurlijke
milieu het meest optimaal zullen functione-
ren, kan men voor de soort
Canis lupus
stellen, dat de aanwezigheid van een ran-
gorde een van de eisen van het
psychische
milieu
van de soort is. Daar honden door
inprenting de mens als sociale partner be-
schouwen (12) zal de hond samen met de
mensen een hiërarchie proberen te vesti-
gen. Het gedrag van een wolf, en dus ook
van een huishond, zal gericht zijn op een zo
efficiënt mogelijke manier een plaats in de
hiërarchie te verkrijgen. Dit gaat door mid-
del van geritualiseerde rangorde gevechten
en vmdt plaats aan het einde van het eerste/
begin van het tweede levensjaar. Door een
samenspel van oorzaken wordt door het
gezin dit gedrag van de hond niet op een
juiste manier beantwoord. Hierdoor ver-
werft de hond zich in het gezin een rangho-
gere positie. Het niet beantwoorden van de
dominantie-strijd kan meerdere oorzaken
hebben. Opvallend is dat bij grotere hon-
den, zoals doggen, zowel de reuen als teven
deze problemen opleveren. Bij herders-
honden treft men deze problemen voorna-
melijk bij de reuen aan. De moeilijkheden
komen meestal dan ook nog tot uiting tus-
sen de hond en vrouwelijke leden van het
gezin. Fysieke oorzaken bij de vrouw kun-
nen daaraan ten grondslag liggen.
Opvallend is echter ook dat deze proble-
men bij kleinere honden, zoals pinchers,
pekinezen, Engelse bulldoggen, tekkels,
foxterriers en cocker-spaniels voorkomen.
Schmidtke en Schmidtke (II) hebben bij
de rode cocker-spaniel gedragsafwijkingen
beschreven, die overeenkomen met het
syndroom van een ranghoge hond in een
gezin. Zij beschreven dit \'rode cockersyn-
droom\' en stelden dat dit erfelijk bepaald
zou zijn. De verschijnselen komen echter
bij alle beschreven soorten op gelijke wijze
voor. Het ontstaan van dit syndroom mag
terug te voeren zijn op de relatie tussen
baas en hond. Dit type hond wordt veel
gehouden als een\'troeteldier\'. Hierdoor zal
een verkeerde hiërarchie gemakkelijk ont-
wikkeld worden.

Bij de therapie van alle 202 honden werd er
vanuit gegaan, dat een verbetering van de
reacties van de baas op het gedrag van zijn
hond noodzakelijk is. De eigenaar wordt
een aantal basisreacties, die afgeleid zijn
van de basis-appèlvoering, geleerd (6).
Doordat de baas in alle omstandigheden
een absolute gehoorzaamheid van zijn
hond eist, ontstaat een rangorde waarin de
hond een ranglagere positie inneemt. Ge-

-ocr page 570-

Fig. F Voorkomen van gedragsproblemen bij huishonden (Canis lupus (orma faniiliaris). De gedrags-
problemen zijn in vier typen onderverdeeld. Per ras en sexe is aangegeven hoe de problemen zich ten opzichte
van elkaar verhouden.

REUEN TEVEN

iggil igrtssii iluclit kiiidltioairlni "»el agressie »lucht koniiltioiierliig

t/i 50
Q

ir
<

<

in
<

a O

z

lU
Q 50
Z

0

1
t—
I

u
<

s

I

u

4

O
O

Q Cl

50-

7)

ir

LU

0 i
tr

LU

1 O

OJ

O
z

UJ
>

O

50

I I

bleken is dat op deze wijze de problemen in
ruim 80% van de gevallen blijvend verbe-
terd zijn.

Een tweede groep van problemen komt
voort uit verkeerde conditionering. Hierbij
is wederom sprake van een verkeerde reac-
tie van de baas op een bepaald gedrag van
de hond. Deze reactie of het uitblijven van

-ocr page 571-

Fig, 2. Voorkomen van agonistisch gedrag bij huishonden (Caiii.s lipits (orma fa miliaris) met gedrags-
problemen, In iedere kolom is uitgezet de score van het agonistisch gedrag* ten opzichte van de totaal
haalbare score. (Zie tekst).

REUEN TEVEN

soort soecifiaki j,,,, jgecilieke

7, »J r s!! i O
40-

109 s I

>lr!ssie ingst

1 9 re s s I i

1 9.} II 19 ri s s I e 109 3 t

II

II

I-1

- ■ ■

II

een reactie veroorzaalct een beloning van
het gedrag en dus een versterl<ing er van.
Bedelen, maar ook vormen van agressie
zijn hier van af te leiden (7). Een rangho-
gere hond zal door zijn positie in de roedel
ook in staat zijn tot het conditioneren van
dominant gedrag. Omconditioneren is een
goede therapie gebleken.

-ocr page 572-

Fig. 3. Verhouding per onderzochte huishond {Canis Iti/nis (orma faniiliaris) van het agressieve en vlucht-
gedrag. (Zie tekst).

keuen

bastaards

teven

0

jach thonden

t

oogachtige

1

a

herisers

A.

overige rassen

aa

O f

;

i A

A A A A

A A

O Hii O A * O

• O O A

A A» *

üë:_c* ^-f

" vlucht

AA A

Een derde type problemen zal zijn ont-
staan, doordat de hond een verkeerde in-
prenting heeft gehad. Deze honden zullen
in het algemeen tegenover mensen veel
vluchtgedrag vertonen. Dit onderzoek
bracht aan het licht dat slechts een klein
deel (18) mogelijk verkeerd ingeprent kon
zijn. Frijlink (I) stelde vast dat de inpren-
tingsfase bij de hond loopt tot de i2e week
na de geboorte. De hond moet in deze peri-
ode veel in contact komen met mensen om
deze als partner te accepteren.
Het is dus raadzaam om de honden voor
deze periode te plaatsen in een gezin. Daar
deze socialisatie rond de 5e week begint is
het goed de periode tussen de 5 en 12 weken
zo veel mogelijk te benutten voor de ge-
wenning van hond en gezin. Van 18 honden
kon vastgesteld worden dat ze na de 12e
week pas in het gezin gekomen waren. Van

-ocr page 573-

deze groep bleken slechts 3 honden veel
angstgedrag te vertonen. Deze honden
worden hieronder afzonderlijk besproken.
De eerste, een St. Bernard, was met 13
weken uit het nest gekomen. Het nest bleek
in een boerenschuur gevestigd te zijn. De
hond compenseerdefeen vorm van conditi-
oneren) zijn angst met agressie. Therapie
bleek niets uit te halen.
De twee herdershonden waren een briard
en een mechelse herder. IDe briard bleek op
latere leeftijd geconditioneerd. Therapie
gaf hier goede resultaten. De mechelse
herder, een teef van 2 jaar, bleek ondanks
therapie geen verbetering in het gedrag op
te leveren. De hond was na afloop van de
therapie zelfs angstiger voor haar baas ge-
worden. De hond bleek gekocht op de
\'Vogeltjesmarkt\' in Antwerpen. Deze hond
had duidelijk een kennelsyndroom.

CONCLUSIE

Bij 200 van de 202 honden bleek de voor-
naamste reden van hun gedragsproblemen
een verkeerde begeleiding van de hond. Bij
huishonden moet deze begeleiding bestaan
uit zeer consequent vastleggen van een hiër-
archie, waarbij de hond onder aan de
ladder staat. Dit wordt in het algemeen
verkregen door met de hond in de loop van
het le en 2e levensjaar appèloefeningen te
doen. Het gevolg hiervan is dat de hond
zich zal gaan gedragen als een laag ge-
plaatst lid van de roedel (het gezin), dus
het daarbij behorende gedrag zal vertonen.
In dit gedrag zal geen agressie voorkomen,
tenzij deze agressie nodig is ter verdediging
van zichzelf of van de totale roedel. Op
latere leeftijd blijkt de hiërarchie nog goed
te vestigen, waarbij dan de agressie-
problemen verdwijnen.
Bij deze 200 bonden bleek naast rangorde-
problemen ook nog conditioneringspro-
blemen voor te komen. Deze problemen
zijn ontstaan als reactie op prikkels uit de
omgeving. Indien de eigenaar niet of ver-
keerd reageert, zal de hond een reactiepa-
troon kunnen ontwikkelen dat ongewenst
is. Dit reactiepatroon wordt of door de
eigenaar versterkt, bijvoorbeeld door de
hond in angstsituaties (schrikken) te belo-
nen of de eigenaar kan er geen invloed op
uitoefenen, omdat hij een verkeerde rang-
orde met zijn hond heeft gevestigd. Ook
hier bleek het opnieuw vestigen van een
juiste hiërarchie, gekoppeld aan een ander
reactiepatroon, goede resultaten af te wer-
pen.

Bij slechts 2 van de honden bleken de pro-
blemen voort te komen uit inprentingsfou-
ten. Beide honden hadden een zgn. \'ken-
nelssyndroom\'. Deze honden reageerden
niet op de mens als sociale partner, waar-
door de therapie faalde. Het zien van men-
sen roept bij deze honden een vluchtreactie
op, die met deze therapie nog versterkt kan
worden.

In het algemeen kan men stellen dat de pro-
blemen met de honden voortkwamen uit
een gebrek aan inzicht bij hun bazen. Door
middel van voorlichting (8) kan dit pro-
bleem verholpen worden.

LITERATUUR

1. Frijlink..!. H.: De invloed van vroege ervaringen
bij honden.
Hondewerelcl 1979; 34: 555-8.

2. Herre. W. und Röhrs, M.: Haustiere biologisch
gesehen. Piper Verlag. München, 1973.

3. Harlow. F. and Harlow. M. K.: Social depri-
vation in monkeys.
Sc. Amer. 1973:206: 137-46.

4. Kruijt. .1. P.: Early experience and development
of social behaviour in .lungle Fowl.
Psvchialr..
Neurol. Neurochir.
1971; 74: 7-20.

5. Mech. L. D.: The wolves of Isle Royale. U.S.
Nat. Pare Serv.. Fauna ser. 7, Washington
D.C.. 1966.

6. Pinxteren. R. M. van: Een school voor honden?
Onze hond 1980; 5: 32-3.

7. Pinxteren. R. M. van: Hoe groeien ze op? Dier
1981a; 64: 66-7.

8. Pinxteren. R. M. van: De taal van de hond.
Onze Hond 1981b; 6: 36-7.

9. Reelfs,,).: Gedragsonderzoek bij Berner Sennen-
honden. Referaat Instituut voor Zootechniek.
Utrecht. 1975.

10. Schenkel. R.: Ausdrücksstudien an Wölfen. Ge-
fangschafts-Beobachtungen.
Behaviour 1948; I:
81-129.

IL Schmidtke. D, und Schmidtke. H. O.: Ueber
eine Verhaltensstörung bei einfarbigen Cocker
Spaniels.
Kleinlierpra.xis 1966; II: 180-2.

12. Scott. .1. P. and Fuller. .1. 1..: Dog behaviour,
the genetic basis. Un. of Chicago Press, Chicago,
1965.

13. Scnglaub, K.: Wildhunde. Haushunde. J. Neu-
mann-Neudam. 1978.

14. Velden, N. A. v. d.. Weerdt, C. J. de. Brooy-
mans-Schallenberg. J. H. C., and Tielen. A. M.:
An abnormal behavioural treat in Bernese
Mountain Dogs. A prcliminarv report.
Tijdschr.
Diergeneeskd.
1976; 101:403-7.

15. Zimen. E.: Wölfe und Königspudel, verglei-
chende Verhaltens-Beobachtungen. Piper Ver-
lag. München. 1971.

-ocr page 574-

BRIEVEN AAN DE REDAKTIE

Diergeneeskunde - Diergeneeskunst

Veterinary Medicine and the Art of Practising Medicine in Animals
M. A. J. Verwer\'

SUMMARY Veterinary surgery as a precursor of veierinary medicine must have had its origins as
early as the prehistory of the Mesolithic. A nascent emotional life resulted in the differentiation
of pastoral cultures from the hunters of former times.

Curing and healing, also of animals, has become a science today, which is practised professionally
and is based on professional knowledge.

The marked development of veterinary medicine as a midtidiscipHnary science involves the risk
of the patient\'s entitity being reduced to rnere physical problems.

Bernard E. Rollin writes about his concern at this reduction in a paper which appeared in
J. Am. Vet. Med. Assoc.. Vol. 182. No. 2. fie arrives at far-reaching conclusions, at any rale where
the U.S.A. is concerned. Although the risks of some degree of reduction and a mechanistic
approach are not entirely imaginary in the Netherlands, his conclusions cannot be completely
accepted hy the present author.

The paper by fellow veterinarian F. J. van Sluys (in: Tijdschr. Diergeneeskd. 1983: 108: 520-5)
presents a view of systems of patient administration on various lines. However, any endeavour to
attain efficient brevity in this administration may bring the risk of some form of reduction
nearer.

This could be avoided in Van Sluys\'s system hy previously printed basic forms in which all
aspects of veterinary acts to be discussed in the following are taken into account.

Deze bijdrage is op verzoek van dc Hoofdre-
daktie geschreven, mede naar aanleiding van
het eerder in dit tijdschrift verschenen artikel:
\'De loepassing van het probleemgerichte me-
disch dossier in de diergeneeskunde\', door drs.
F. J. van
^\\u\\\\%(Tijdschr. Diergeneeskd. 198.3;
108: S20-5) en ter bevordering van de discus-
sie over deze materie.

HOOKDRK.DAKTIK

Alexander Numan die van 1826 tot 1850 direc-
teur was van de Utrechtse onderwijs-inrichting
die van de veehouders in de omtrek al gauw de
naam kreeg toebedeeld van\'Het School\'endeze
bijnaam tot en met de faculteitsjaren zou be-
houden. schreef een boekje getiteld: \'Geschiede-
nis der Veeartsenijkunde en beschrijving van
\'s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht". Daarin
vertelt hij op pag. 5 hoe naar zijn gedachtengang
de Veeartsenijkunde ontstond. Ik geef u dit
hieronder letterlijk weer. inclusief de door hem
gebruikte interpunctie:

Bestond immers, in den vroegsten tijd, de voor-
name of wel eenige rijkdom des redelijken aard-
bewoners in de talrijkheid der kudden, het be-
lang
meer dan eenige andere beweegreden
noopte hem tegen de ziekten waardoor zijn vee
werd aangedaan, middelen in het werk te stel-
len, en zie daar! de Veeartsenijkunde in haar
geboorte\'. (Einde citaat).
Ja, dat mag Numan zich dan zo gedacht heb-
ben, maar daarmee wordt voorbijgegaan aan
het feit dat veeartsenijkunde als
genezende en
helende hulp
aan zieke of gewonde dieren al veel
langer bestond dan ten tijde van deze \'talrijk-
heid\' der kudden.

Veeartsenijkunde is trouwens niet geboren; zij is
schuchter ontkiemd en langzaam ontloken. Zij
moet ontkiemd zijn in de prehistorie van het
menselijke zijn, naar ik aanneem diep in het
mesolithicum. Veeartsenijkunde als hulp aan
het
benarde dier. dat ziek of gewond was, moet
bovendien
ontkiemd 7.\\]x\\ uit erbarmen, uit me-
dedogen, meer en eerder dan uit belang, zoals
Numan schrijft, al is het later dan in veel geval-
len wel anders geworden.

IIF.RDERS CUI.TUREN

De kansen daartoe werden gunstig toen onze
vroege voorouders het loutere jagersbestaan
opgaven voor een herdercultuur waarbij, trek-
kend en hoedend achter dieren in kudden, een
nomadiserend bestaan werd geleid. Die eerste
gedomesticeerde \'nuts\'-dieren (na de hond)
waren schapen en geiten.

Dr. M. A. J. Verwer, oud-lector Rijksuniversiteit Utrecht, Kapelleboom 7, 6865 AR Doorwerth.

-ocr page 575-

Meetrekkend met zo\'n kudde had je een beter
bestaan dan alle wisselvalligheden van de jacht
je ooit konden verzekeren. Wolven hoeden ook!
De Kariboe in het Noorden (canis lupus lupus)
en geiten en schapen in het meer nabijeen in het
verre Oosten
(Canis lupus pallipes). Zij houden
de kudden bij elkaarop hun trek naar voedzame
gronden. Zij tasten het stamkapitaal niet aan
maar
levend van de rente, oogsten zij de oude-
ren. de kreupelen, de zieken en een deel van de
kalveren of\' lammeren.

Mensen zijn zeker zo intelligent dat ze daar zelf
ook op kunnen komen. In elk geval hebben
onze voorouders het goed kunnen afkijken. An-
thropoiden zijn tenslotte kijkdieren. Hun hon-
den hebben hen daarbij kunnen helpen. Die
hadden het vak al generaties lang in kop en
poten.

CONKRONTATIE

De overgang van het loutere jagersbestaan naar
een herderscultuur moet van grote betekenis
zijn geweest voor de mens-dier-ontmoeting in
die tijd. Tot nog toe was elk eetbaar dier slechts
een potentiële prooi geweest. Op prooien wordt
nu eenmaal gejaagd. Dat iseen
kosmische wet
voor predatoren. Prooien worden bemachtigd.
Maardan zijn zedood: Een\'ding\'. Eendingmet
gebroken ogen. Dat ding kun je eten en nog
verder benutten. Met een prooi heb je maar een
kille relatie. De relatie van de killer en de "heb-
ber" met zijn voer. In het herdersbestaan veran-
dert er\'iets wezenzlijks in de ontmoeting van het
(voormalige prooi-)dier met de mens.

DE GOEDE HERDER KENT ZI.IN SCHAPEN.
(.ION. 10:1-22)

Ook kuddedieren zijn nog bron voor voedsel,
kleding en attributen. Zij worden echter niet
meer als in het jachtbedrijf direct gedood als zij
binnen menselijk bereik gekomen zijn. Kudde-
dieren trekken samen met de herder op. De
herder die ook hun hoeder, ja behoeder is. bege-
leidt hen. Hij leidt hen naar voedzame weide-
gronden en naar het levende water. Hij be-
schermt hen tegen natuurlijke vijanden. Hij
slaat zijn dieren gade. hij heeft oog voor hen. De
Cioede Herder kent zijn schapenen zijn schapen
kennen hem.

Zo groeit er dan geleidelijk een band en dat is
iets geheel nieuws in de situatie van het dier
tegenover de vroege mens. Maar er is meer. De
herder heeft de tijd over de dingen na te den-
ken. Ook over dieren die nu
zijn dieren zijn
geworden. Hij leert hun gedragingen kennen,
hij ervaart de verschillen van hun temperamen-
ten en de wisselingen van hun stemmingen. Hij
kijkt zijn dieren aan. Hij kijkt hen in de ogen. in
ogen die niet gebroken zijn. die het licht weer-
kaatsen van een \'anima sensitiva\', (Aristoteles)
een voelende dierenziel.

Hij roept zijn dieren nu ook bij hun naam. Dat
houdt hun
individualisatie in. Zij zijn een \'jij\'
voor hem geworden.

De herder handelt naar het woord van Binswan-
ger\'Dort wo ich bin. entstehtein Platz für dich\'.
En dan, ineens of gaandeweg, bemerkt hij dat
hij van al zijn dieren
is gaan houden.

MENS-WORDING

Waar liefde opbloeit, gloeien ook andere meer
edele gevoelens aan. Mededogen, erbarmen,
mede-lijden, opofferingsgezindheid, verwonde-
ring, vertedering, ontwapening..... Maarzo iets

overkomt je, dat doe je niet zelf. het komt over
je. En dan ga je er naar handelen.
Calvin W. Schwabe (in: Cattle Priest and Pro-
gress in Medecine) stelt zelfs dat in de herders-
culturen mensen zich voor het eerst van
\'de
andere dieren\'
gingen onderscheiden. Schwabe
noemt deze uitingen:
\'eerste vormen van be-
schaving\'.
Ik zou het willen duiden als opko-
mende
menselijkheid, als wezenlijke mens-
wording. Een keerpunt, een Kerstmis in de\'
prehistorie. Ons betere ik heeft onder herders-
volken het levenslicht aanschouwd.

ERGENS IN MESOPOTAMIÉ.....

Als de herder zover is, nadert onafwendbaar
eens de dag dat hij zich buigen zal over zijn
lievelingsdier dat dan. gewond of ziek. zijn me-
delijden wakker schudt. En hij gaat helpen. De
Cioede Herder geeft zijn leven voor zijn schapen
(Joh. 10: II) Hij gaat helpen.
Hij wast de wonden, rukt dedoornen uit, lestde
dorst en biedt een heilzaam kruid aan. dat ook
al zoveel mensen heeft geholpen. Want herders
weten daar wat van. Eeuwen later zullen wij
Absyrtus treffen, op analoge wijze knielend bij
een liggend paard.

UIT ERBARMEN

Dit was een eerste pogen, een eerste willen een
ziek dier te helpen.
Uit erbartnen werd de wil
geboren. Uit het willen kiemde de kunst. De
kunst om te genezen.

Tussen de schapen kiemde de kunst, zo\'n I 1000
jaar geleden. Ergens in Mesopotamië of India of
Azië of zo.....

Veel eeuwen later zou de kunst een kunde wor-
den. Dat is een lange weg geweest. Voorlopig
moest ervaring het nog doen. In de latere
runder-culturen zoals in het oude Egypte van de
Farao\'s en bij de paardenvolken, de Skythen uit
het Oosten; de Cirieken en Romeinen, groeide
de kennis.
Priesters en herders warende praktici.

-ocr page 576-

Er was een empirisch gegroeid \'weten\'. Een
vroege \'l<now how\'. Maar nog weinig weten-
schap. Er volgde een eeuwen-lange suddering.
Totdat in de 19e eeuw de kansen keerden en dc
Veeartsenijscholen werden geopend; Lyon
1762, Alfort 1765, Bern 1805. Napels 1815.
Utrecht 6 december 1821. Wordt mede daarom
het Sinterklaasfeest nog zo traditioneel gevierd
aan onze Faculteit? De lessen mogen zelfs on-
derbroken worden. Professoren zingen van Ka-
poentje en zo. Zij zingen op die dag een toontje
lager.

VETERINAIRE VOORt.OPERS
Vóór die tijd hadden zich natuurlijk ook in ons
land wel mensen beziggehouden met het behan-
delen van zieke en gewonde dieren.
Zij waren hoefsmeden, castreurs, veeverloskun-
digen en anderen die \'het vak\' in de praktijk van
alle dag, meestal van vader op zoon hadden
aangeleerd. Het waren empirici die vaak nog al
smalend worden betiteld en op één hoop wor-
den geveegd onder de verzamelnaam \'kwakzal-
vers\'. Tóch waren deze mensen de \'veterinaire
nazaten\' van de steentijd-herders en de Egypti-
sche priesters, maar ook de veterinaire voorlo-
pers van de huidige wetenschappelijk gevormde
dierenartsen.

Bij de voorlopers waren vaardige en kundige
verloskundigen en hoefsmeden. Maar zij kon-
den het niet helpen dat.zij nog geen wetenschap-
pelijke opleiding hadden gekregen, want die
was er niet.

BEZIELING

Als liefde voor het dier - al of niet in een zich
afwenden van de, om zich heen grijpende, ver-
vreemding -- de drijfveer is die jonge mensen,
die zich voor de diergeneeskundige studie aan-
melden, bezielt, dan heeft die motivatie ver-
wantschap met die van de steentijd-herders, die
zich voor hel eerst in de geschiedenis der mens-
heid bogen over zieke en gewonde dieren. Dat is
een
zeer menselijke molivalie. Een motivatie die
eens een mijlpaal is geweest in de geestelijke
evolutie van mensdom naar mensheid: Het den-
ken over de zwakkere. Want het dier trekt altijd
aan het kortste eind. als het menselijk vernuft
gesteld wordt tegenover de totale vermogens
van de beneden-menselijke zijnswijzen.
Een mijlpaal. De geestelijke evolutie van de
mens gaat altijd van de basis uit. Het kan
daarna nog vele jaren duren vóór die ideeën zich
een weg kunnen banen tot onder de hoge gewel-
ven van kerken, \'s lands vergaderzalen en uni-
versiteiten. Dat is dan wel een nagalm.....

In onze dagen zien wij die basis in de actiegroe-
pen. daarbij niet vergetend het emancipatoire
denken van de contemporaine studenten met
bijvoorbeeld hun verzet tegen onnodige dier-
experimenten en aanverwante zaken.

Als zich bij die drijfveer van de liefde voor het
dier, ook nog de zoekdrift (explorative behav-
iour) van de wetenschapper voegt, is dat een
ideale combinatie. Voorwaar, een voortreffelijk
tweetal drijvingen vooreen student. Daarbij zag
ik graag aangetekend, dat ik van die twee bezie-
lingen het liefst de eerste souverein zie.
Als jonge mensen in onze dagen, zó bezield, zich
aanmelden en dan wegens uitloten worden afge-
wezen, dan zie ik dat als een diep ingrijpende
persoonlijke tragedie. Want eenmaal zo gegre-
pen door dit beroep, zie je alternatieven als
biologie of medicijnen toch slechts als nood-
uitgangen!

OVER KUNST EN KUNDE

Inmiddels is genezen een kunde geworden. Dat

is natuurlijk goed.

Geneeskunde steunt op exacte wetenschappen,
zoals natuurwetenschappen dat nu eenmaal
doen, maar kunst is superieur aan kunde al lijkt
dit een paradox. Kunst is een muze. Kunde is
exact. Het ideaal wordt pas bereikt
a\\s genee.s-
kunde.
ook die van dieren, hand in hand gaat
met haar oudere zuster de
geneeskunst.
Daarmee bedoel ik dit: Geneeskunde buigt zich
over het zieke of gekwetste lichaam, onder-
zoekt, stelt de diagnose vast en tracht de midde-
len te verschaffen en de maatregelen te nemen
die nodig zijn om tot genezing te geraken. Ge-
neeskunde is zakelijk. Zij steunt op feiten en op
experimenten die herhaalbaar moeten zijn.
Maar als het daarbij blijft, bestaat de kans dat
de patiënt gereduceerd wordt tot een \'geval\' en
slechts als zodanig terecht komt in rubrieken,
statistieken en dossiers.

In ziekenhuizen kan die reductie al leiden tot
een
persoonlijkheidsafbraak A\\e psychotoxisch,
desastreus is.

In de diergeneeskunde wordt een geliefd gezel-
schapsdier dan gereduceerd tot een cystitis, een
femur-fractuur. een eczema dorsi enzovoort.
Het gevaar bestaat ook dat de dierenarts
zich
zelf reduceert
tot een letterlijke \'body guard\'.
Een kunde wordt uitgeoefend. Een kunst wordt
gediend. Kunde is een beetje koud. Kunst daar-
entegen is een muze. De muze is een vrouw.
Begenadigd zijn de artsen en dierenartsen die
hand in hand met deze muze hun werk verrich-
ten. Begenadigd zijn zij, die de geneesk unde als
een kunst beoefenen. Want een patiënt is meer
dan een lijfelijke diagnose, meer dan een geval
uit een rubriek meer dan de som van de dossier-
gegevens. Elke patiënt, ook het dier, heeft zijn
heel eigen historie, zijn eigen functie in het gezin
of bij zijn al of niet celibataire eigenaar. Elk
huisdier heeft zijn individuele
ecologie die sa-
menhangt met het private leven van de eigenaar,
met diens woonsituatie, met de andere dieren
die hij daar aantreft en met de gezinssamenstel-
ling waarin hij leeft.

-ocr page 577-

Geneeskunde wordt uitgeoefend met een bereid-
willige vaardigheid. Geneeskunst wordt ge-
diend met een zorgende genegenheid. Genees-
kunst buigt zich behalve over de hele patiënt,
ook over al de bij-komstige zaken. Zij denkt met
het hart en voelt met de hersenen. Zij heeft
aandacht voor psychosomatische afwijkingen
die ook bij huisdieren kunnen vóórkomen. Zij
tast de verhoudingen af en de attitude van de
eigenaar.

De dierenarts behandelt zijn dieren nauwgezet
en vakbekwaam maar achter elk dier staat een
mens, de eigenaar. Die eigenaar projecteert zijn
zorgen in dat, op het spreekuur aangeboden,
dier.

Het is de opdracht van de dierenarts ook die
zorgen te verlichten. Onverschillig of die eige-
naar een tiener is met een cavia, een circus-
directeur met een olifant of een bejaarde met
zijn hond.
Geneesl<unsl neemt de tijd daarvoor.
Geneesl<unde heeft altijd haast. De wachtkamer
zit nog vol.....

Toen een student in opleiding voor het eerst de
anamnese mocht afnemen, sprak hij deeigenaar
aan met: \'Zet uw hondje maar op tafel\'. Ik
kwam tussenbeide en zei: \'Die hond heeft een
naam. vraag daar altijd eerst naar!\' Ik vergeet
nooit de dankbare blik van de gespannen eige-
naar. Het ijs was gebroken.
Tengevolge van de uitgebreide verstedelijking
in ons volle land missen wij in veel kleine
huisdieren-praktijken het visite-rijden. Dat is
maar ten dele een verbetering. Er zijn diagnoses
die op het spreekuur niet zo eenvoudig zijn te
stellen. Je ziet daar niet de leef-situatie van het
dier. Dat is vooral van belang bij gedrags-
afwijkingen.

De turbulente ontwikkelingen van de vak-
wetenschappen en van techniek en technologie
zijn gelukkig de diergeneeskunde niet voorbij
gegaan.

Bernard E. Rollin Ph. D. schrijft hierover in de
J. Am. Vel. Med. As-ioe.. Vol. 182, No. 2 onder
de titel; \'The concept of illness in veterinary
medicine\'. Rollin maakt zich zorgen en ten dele
terecht. Hij schrijft: De grote vooruitgang van
de biologische wetenschappen in deze eeuw spe-
len zich af op moleculaire en biochemische ni-
veaus. Dit heeft geleid tot niet eerder bereikte
technische consequenties die de uitrusting van
de arts enorm hebben uitgebreid en verbeterd.
De prakticus krijgt dan ook een veel betere
theoretische ondergrond en een betere greep op
de processen die de ziekte veroorzaken. Het is
dan ook geen wonder zegt Rollin dat dit alles
leidt tot een meedogenloos
redudionisme. dat
wil zeggen tot de conclusie dat een \'levend ding"
een lichaam is en een lichaam een geheel van
biochemische processen. En dat dan een ziekte
niets anders ia dan een verstoring van die pro-
cessen. De nadruk op deze
reductionislisehe en
mechanistische visie, doordringt in toenemende
mate de medische (c.q. de veterinaire) opleidin-
gen en praktijken. Rollin is bevreesd dat een
dergelijke benadering van het begrip ziekte, zal
leiden tot een verstard kritiekloos dogma. Dat
ik zijn zorgen deel, behoeft na het voorafgaande
geen nader betoog.

Rollin stelt dan verder dat in de humane genees-
kunde
de arts uitmaakt wat ziek is en een behan-
deling nodig heeft en wat gezond is. De medicus
steunt daarbij op zijn\'aesculapisch\' gezag. Bo-
vendien is bijna alles verzekerd. En: niemand
spot met zijn gezondheid. Weinig mensen gaan
met de arts in discussie.

In de diergeneeskundige praktijk, aldus Rollin,
is dat anders. De dierenarts heeft lang niet de-
zelfde autoriteit als de arts. Met hem gaat in veel
gevallen de eigenaar wèl in discussie. Heel vaak
maakt niet alleen de dierenarts uit wat ziek is of
gezond, maar bepaalt de eigenaar of er een be-
handeling moet worden ingesteld. De verzeke-
ring speelt praktisch geen rol. De portemonnee
van de eigenaar en de functie van het huisdier in
zijn leven, bepalen voor een belangrijk deel wat
er zal gebeuren. Vaak hoort de dierenarts nadat
hij alles heeft uiteengezet de woorden: \'Ga uw
gang dokter en laat hem maar inslapen\', aldus
Rollin.

Volgens hem heeft de diergeneeskunde de hu-
mane geneeskunde nog overtroffen in haar be-
nadrukken van reductionisme en mechanicisme.
Waar de humane geneeskunde tenminste nog
lippendienst bewijst aan de sociale en andere
disciplines van mens-wetenschappen, doen wij
daaraan, aldus Rollin, nog maar weinig. \'In de
diergeneeskunde hebben we rechtstreeks te
maken met een
l<apotte of gestoorde biologi-
sche machine\'.
Met de patiënt zelf hoeven wij
niet te praten! Vandaar dat de veterinaire han-
delwijze veel reductionistischer georiënteerd
kan zijn dan die van de humane geneeskunde,
volgens Rollin.

Het is maar goed dat Rollin ook opmerkt dat
niet alle cliënten hun dier slechts taxeren naar
hun functie of markt-waarde. Er zijn er voor
wien een dier \'iemand\' is. In die gevallen kan de
dierenarts zich beroepen op zijn wetenschappe-
lijk gebaseerde opvattingen overziek of gezond.
Maar ook dan beslist tenslotte de eigenaar.
Want ook het omgekeerde komt voor. Elke
dierenarts kent zijn cliënten die volhouden dat
hun dier ziek is, ondanks de tegenovergestelde
verklaring van de dierenarts. De dierenarts zal
dan ofwel zijn cliënt verliezen ofwel hem langs
psychologische wegen tevreden moeten stellen!
In de humane geneeskunde wordt de patiënt
dan doorverwezen naar de psychiater! Veel
mensen verklaren hun dier ziek om iemand te
hebben die ze kunnen raadplegen. De belang-

-ocr page 578-

rijke taak van de dierenarts als raadgever wordt
vaak onderschat.

De moraal van dit alles is, nog steeds volgens
Rollin, dat de opvattingen over ziek en gezond
in de diergeneeskunde niet zo zeer worden ont-
leend aan een mechanistische biologie als wel
aan de waarden en zorgen van de cliënt. Gezien
dit feit, aldus Rollin, zou men verwachten dat
de diergeneeskunde en vooral het onderwijs
deze menselijke gerichtheid zou weerspiegelen.
En dat is volgens hem in de werkelijkheid niet
zo.

De ironie wil dat het veterinair onderwijs veel
mechanistischeren red uct ionist ischer is dan dat
in de humane geneeskunde. Hij vermeldt dan
ook nog dat veel medische en pre-medische stu-
denten tevens vrije kunsten, sociale- en andere
menswetenschappen erbij studeren en dat som-
mige medische opleidingen speciale cursussen
in ethiek, sociologie en psychologie eisen.
Volgens Rollin zou de veterinaire opleiding
daaraan nog veel meer moeten doen dan de
medische, maar is het net andersom.
Vervolgens stelt hij dat wij alles moeten doen
om de maatschappelijke status van het dier te
verbeteren. Slagen we daarin, dan zal de dieren-
arts uit kunnen maken wat ziek en gezond is.
Zolang dieren \'bezit\' zijn met een beperkte
waarde, zullen de ménsen wel beslissen wat on-
derzocht of behandeld moet worden. H ij sugge-
reert dan tenslotte ook nog dat de diergenees-
kunde er \'instinctief toe neigt,
zich le verzeilen
legen
die verandering van de status van het dier.
Zo\'n verandering zou tot praktische problemen
kunnen leiden als: grotere aansprakelijkheid,
meer processen, toekenning van hogere schade-
vergoedingen en hogere verzekeringspremies.
Uiteindelijk echter, aldus Rollin, zal de bewe-
ging voor de Rechten van het Dier toch een veel
hogere status voor het dier inluiden en aan de
dierenartsen gelegenheid geven hun vak weten-
schappelijk te beoefenen tot voordeel van de
dieren zelf.

Als die beweging er in slaagt ook de wettelijke
status van het dier te verbeteren dan zullen de
financiële middelen, die aan de gezondheid van
dieren besteed worden, toenemen.
Het ziet er. volgens Rollin. naar uit dat er dan
ook levensvatbare programma\'s zullen komen
voor een verzekering van de gezondheid van die
dieren. Dat zal dan weerde praktijk bevorderen
van de dierenarts die de resultaten van de bio-
medische wetenschappen volop zal kunnen be-
nutten.

Uit bovenstaande samenvattingen zal het dui-
delijk zijn dat Rollin hier en daar wel tot zeer
krasse uitspraken is gekomen. Mogen wij zijn
vrees voor reductionisme en mechanicisme al
delen - wij zijn als dierenartsen nu eenmaal alle
dagen nogal technisch bezig - . dan wil dat
nog niet zeggen dat wij met een aantal van zijn
andere conclusies eveneens kunnen instemmen.
Mogen zijn opmerkingen, die ook wel iets van
een
beschuldiging inhouden, misschien opgaan
voor de overkant van de Atlantische Oceaan, zij
zijn zeker niet in dezelfde mate van toepassing
voor ons land.

Noch de Faculteit, noch de K.N.M.v.D. zullen
zich bijvoorbeeld
\'inslincliej\' verzeilen tegen
een verbetering van de status van het dier in
onze mensenmaatschappij. Daarvoor zijn dui-
dingen genoeg. Heel recent is er de oratie die ik
kortheidshalve de \'Rede van Rijnberk\' wil noe-
men. Er is een commissie \'Ethiek\' van de
K.N.M.v.D. Er is een werk-groep \'Diergenees-
kunde en samenleving\'. Er is studenten-verzet.
Er zijn een congres van de K.N.M.v.D. en en-
kele symposia geweest, gewijd aan alle mens-
dier verhoudingen. In zijn jaarrede van 1981
vroeg de toenmalige voorzitter van de
K.N.M.v.D. S. van Harten zich af of wij ons
devies, gewijd aan het heil van mens èn dier, wel
evenwichtig in praktijk brengen. Artikelen in
het Tijdschrift voor diergeneeskunde zowel van
insiders als outsiders getuigen van een ontwa-
kende ethiek op dit terrein (Van Riessen, H. A.,
Verwer, M. A. J. en Jeuken, M.).
Er is goed contact tussen de K.N.M.v.D. en de
Nederlandse Vereniging voor de Bescherming
van Dieren. Bij de opleiding aan onze Faculteit
wordt een begin gemaakt met een filosofisch
curriculum. Er zijn sedert enkele jaren meerdere
ethologen aan de faculteit verbonden. Neder-
land, meer-stromenland, is niet alleen geogra-
fisch een delta-gebied, maar vervult die functie
ook in cultureel opzicht. En zo gebeurt dan ook
buiten onze Faculteit en eigen K.N.M.v.D. het
een en ander.

De geschriften van Dirk Boon (\'Dieren Welzijn
en Recht\') en van Jan SchreurCDe rechtspositie
van het dier in de bio-industrie\') getuigen daar
bijvoorbeeld van en al die zaken gaan ons niet
voorbij.

De Nederlandse Vereniging tot Bescherming
van Dieren vervult in dit opzicht méér dan ecn
horzel-functie. Er is een serie rapporten van
deze Vereniging betreffende de Intensieve Vee-
houderij.

Er is de scriptie \'Dierenbescherming Waar-
heen?\'(M. van Zuuren 1981).
Met mijn opsomming ben ik dan zeker nog niet
volledig geweest.
Maar van een \'inslincliej ver-
zet\'
tegen een verbetering van de status van het
(huis-)dier, waarover Rollin spreekt, heb ik
nóch binnen de K.N.M.v.D. nóch er buiten veel
kunnen bespeuren.

Ook de wetgeving in Nederland getuigt in toe-
nemende mate van de erkenning van de eigen
waarde van het dier. .Soms is wetgeving echter
niet genoeg en een schrijnend voorbeeld daar-

-ocr page 579-

ATROFISCHE RHINITIS

berokkent de varkensmesterij veel schade,

onder andere door meer mestdagen
en slechte voederconversie*

*ln de U.S.A.
heeft men vastgesteld
dat de verliezen
t.g.v. AR 12% bedragen
van de

totale schade
door varkensziekten

-ocr page 580-

Door de komst vai

ArROFm

geen probleem
meer te zijn.

fe r-:

Intervet heeft een effektief vaccin ontwik-
keld voorde bestrijding van Atrofische Rhinitis bij
varkens. Hierbij isookgebruikgemaaktvan de er-
varingen van Nederlandse onderzoekers op het
gebied van AR. Deze waren er al lang van over-
tuigd dat In de etiologie van AR de Pasteurella
multocida een belangrijke rol speelt naast de
Bordetella bronchiseptica.

Meer recent ontwikkelden zij een methode
om de AR-pathogeniteit van B.b. en P.m. vast te
stellen.

Mede op grond daarvan kon Intervet het ge-
inaktiveerde olieadjuvans vaccin Nobi®-vac AR
ontwikkelen, dat één B.b.- en twee P.m.stammen
bevat.

De beide P.m. stammen zijn van het Carter
type D, een type dat AR toxine kan produceren.
Het vaccin bevat tenminste lO"! O bacteriën van el-
ke stam per ml. Het adjuvans is hetzelfde als dat
van Nobi®-vac LT K88 en Nobi®-vac Aujeszky.

Proeven hebben een sterke reduktie aange-
toond van B.b. en toxine producerende P.m. in de
neusholten van met Nobi®-vac AR gevaccineerde
zeugen.

Uit praktijkproeven is gebleken dat bij de
biggen afkomstig van volgens voorschrift ge-
vaccineerde fok- en vermeerderingsbedrijven het
voorkomen van klinische AR tot beneden 1%
. was gedaald. Behandeling van biggen en zeugen

IntOrVGl fTiöt antibiotica werd overbodig
INTERVET NEDERLAND BV Nobi®-vac AR wordt geleverd in flacons a 20 en

Postbus 50, 5830 AB Boxmeer 50 ml (1 dOSiS = 2 ml).

-ocr page 581-

tobi® -vac AR hoeft

üRfflNrns

y.\'-\' ?

-ocr page 582-

INTERVET\'S KOMPLETE PROGRAMMA VOOR VARKENS

vaccins

-geïnaktiveerd olie-adjuvans vaccin tegen Atrofische
Rhinitis

■geïnaktiveerd olie-adjuvans vaccin tegen de ziekte van
Aujeszky

■vaccin tegen neonatale E.coli enterotoxicosis en speen-
diarree bij biggen

-vaccin tegen vlekziekte, bevat 5 geselecteerde stammen
Erysipelotrix rhusiopatbiae

Cborulon
Dexadreson

Dexafort

Dexamedium

Durateston

Folligonan

Laurabolin
Oxytocine^S
PG^eoo
Prosolvin

Sex Odeur Aerosol

hormonen

- heeft, zowel bij mannelijke als vrouwelijke dieren, een
sterke werking op de genaden

-zeer sterke, kortdurende, antiflogistische en glyco^
genetische werking bij een te verwaarlozen invloed op de
water- en zouthuishouding

■voor een snel intredend en lang aanhoudend anti-shock,
anti-stress en glycogenetisch effect

■ voor een antiflogistisch en glycogenetisch effekt van
vier dagen

- langwerkend preparaat voor de behandeling van onvol-
doende geslachtsdrift bij het mannelijk dier

■heeft een stimulerende invloed op het parenchym van de
gonaden, zowel bij mannelijke als vrouwelijke dieren

- langwerkend (3-4 weken) anabolicum

■synthetisch oxytocine preparaat

■voor behandeling van anoestrus bij zeugen

■een oplossing van het Prostaglandine F20 analoog
luprostiol

-wekt de stareflex op bij dieren die in de juiste periode
voor dekking of inseminatie verkeren

Nobi\' -vac AR
Nobi®-vac Aujeszky
Nobi^-vac LT K88
Vlekziekte vaccin

antibiotica

- bestrijdt bacteriële ziekten die gepaard gaan met
toxische en allergische verschijnselen en ontstekingen

■een 25%^ige, pijnloze, waterige oplossing voor injectie

■ter behandeling en voorkoming van diarree bij biggen

■voor behandeling van een breed spectrum van bacteriële
infectieziekten

- benethamine penicilline en dihydrostreptomycine
combinatie, geeft een therapeutische bloedspiegel van
48 uur

■ per ml 300.000 I.E. procaine penicilline

■ per ml 200.000 I.E. procaine penicilline en 200 mg
dihydrostreptomycine base

Biodexamine

Chloramphenicol
Neodiar injector en
Suspensie
Neopen

Penamine S

Procapen 30
Procastrep 20/20

Bic Dalbeen

Cresco

Hemoscon

lonalyte

Minovit

P.B.H.®-spray

Solminvit

Sulfadlmetboxine 20%

Super Mindlf

Taktic
Verafer 100

overige preparaten

-stimuleert de stofwisselingsprocessen, aktiveert de
vorming van antistoffen en ondersteunt de enting van
jonge dieren

- injiceerbaar vitamine B^complex met vitamine A, D3 en E
■ haemostaticum

-orale electrolytoplossing

-vitaminen-, sporenelementen-, mineralenpremix
■middel tegen staartbijten bij varkens
■wateroplosbaar vitaminen en mineralen preparaat
-langwerkend Sulfapreparaat, speciaal bij pneumonie,
enteritis, mastitis, endometritis
-sterk geconcentreerd mineralen mengsel met groei-
factoren

-een veilig middel tegen uitwendige parasieten

- injiceerbaar ijzerpreparaat.

Intervet

INTERVET NEDERLAND BV

Postbus 50, 5830 AB Boxmeer

-ocr page 583-

van is het verbod op het couperen van honde-
oren. Het proel\'schrift van collega Hoenderken
heeft het lijden van 15 miljoen varkens per jaar,
ver/acht. Heel recent is de benoeming van
een Proefdier-deskundige aan de Rijksuniversi-
teit van Utrecht.

Het is aannemelijk dat Rollin conclusies trekt
die betrekking hebben op de U.S.A. Wat dat
reductionisme betreft, zou hij wel enig gelijk
kunnen hebben, maar de vraag is dan wel: hoe
ontkomen wij daaraan?

Een zeker reductionisme is alleen al nodig als
geheugen-steun. Een patiënt wordt nu eenmaal
altijd op zijn klachten en problemen ingeschre-
ven. Het is menselijkerwijs ondoenlijk van elke
patient het hele \'verhaal" te onthouden. Als dat
complete verhaal dan maar in een dossier te-
recht komt. zoek je het wel weer op.
En daarmee zijn we dan aan het artikel van
collega F. .1. van Sluys toe. Het vermoeden is
gerechtvaardigd dat hij met deze gedegen publi-
katie velen een dienst heeft bewezen. Een goede
patiënten-administratie is van eminent belang
zowel voor de prakticus als voor de patiënt zelf,
maar eveneens voor onderwijs-doeleinden. Als
het dan ook nog om grotere aantallen gaat, dan
kunnen zelfs statistische onderzoeken en daar-
mee de wetenschap er profijt van hebben.
De conclusie waartoe de auteur komt, is goed
onderbouwd en gemakkelijk aanvaardbaar. De
gegeven voorbeelden echter en de opgevoerde
scenario"s doen mij dan toch weer denken aan
de \'kapotte machine\' en vrezen dat deze, als
zodanig voorzien van zijn probleem-etiket,
onder het stof van de archieven terecht zal
komen. Tenzij en dat is wat ik ook zo graag
zou hebben gelezen het
voorgeclrukie formu-
lier
van de basis-status, alle ruimte en gelegen-
heid biedt ons een indruk te geven van de pa-
tiënt als levende entiteit, uniek en onherhaal-
baar, met zijn individuele ecologie, met zijn eigen
eigen ethologie en met de coinpletc\'situatie\' van
zijn eigenaar.

Behalve de klinische gegevens zullen er ook vra-
gen moeten worden ingevuld als woonsituatie,
gezinssamenstelling, socialisatie-gegevens,
adoptie-leeftijd enzovoort.
Er zal niet slechts gevraagd moeten worden:
Hoeveelste hond is dat van deze eigenaar? Maar
evengoed: Hoeveelste baas is dal van deze
hond? De herkomst van het dier en zelfs dc
leeftijd van de eigenaar (tiener, bejaarde) en het
geslacht kunnen meespelen in onze oordeels-
vorming. Dat is vooral van belang bij gedrags-
stoornissen en bij psychosomatische afwijkin-
gen.

Het formulier moet ook de echo kunnen zijn
van de werkelijke of
vermeende zorgen van de
eigenaar.

Wij zijn als praktici en klinici hele dagen bezig
zieken te behandelen, pijnen te verlichten en
wonden te helen. Maar daarmee zijn we dan
tevens doende mensen te helpen. Mensen die
achter al die dieren staan en hun zorgen depone-
ren op de behandeltafel van \'hun\' dierenarts die
zich dan zal mogen realiseren, dat hij de
procu-
reur
is voor het dier en de raadsman, tot zelfs
vertrouwensman, van de cliënt. In deze vol-
gorde.

En wat dat procureurschap betreft: Iets van dat
ontwakend mededogen van de steentijd-herder
moge ons allen bijgebleven zijn. Dan alleen zal
er evenwicht zijn in onze zo trots gevoerde wa-
penspreuk: Hominum Animaliumque Saluti.
Daarom zou ik zo graag eens een voorgedrukt
formulier van de door van Sluys genoemde
basis-status zien.

Dat zou er wel eens zo uit kunnen zien dat ik
voor dat reductionisme van Rollin niet meer
beducht hoef te zijn: tenzij dan als een
geheugen-steuntje of trefwoorden-handvat
voor het patiëntenarchief.

LITERATUUR

1. Boon, D.: Dieren Welzijn en Recht. Gouda
Quint Arnhem, 1979.

2. Harris, M.: Culture, People, Nature. Harperen
Row, 1980.

3. Harten,S.van;.laarredesl977 enl98l. Tijdschr.
Diergeneeskd.
1978; 103: 6-18 en 1981; 106;
1065-74.

4. lilies, .1.: Anthropologic des l ieres. R. Piper &
Co, Münschen. 1973.

5 .leuken. M.; Met dier in het menselijk milieu.
Tiid.»hr Diergenee.skd. 1975; 100: 692-6.

6. Riessen. H. A. van: Enkele overwegingen naar
aanleiding van het \'Rapport van de Commissie
Veehouderij-Welzijn van Dieren\'.
Tijd.uhr. Dier-
genee.skd.
1976; 101: 146.

7. Riessen, H. A. van; Besluiten en aanbevelingen
van de E.V.E. (Federation of Veterinarians in
the EEC) inzake het welzijn van dieren.
Tijd-
schr. Diergeneeskd.
1979; 104: 877-85.

8. Rijnberk, A.: Inaugurele Rede, 1982.

9. Rollin. B. E.: ./. Am. Vei. Med. As.wc. 1983;
182: No. 2

10. Sherrat, A.: Unieboek Bussum 1981, Cambridge
Encyclopedie van de Archeologie.

11. Sluys, F..l.van: De toepassing van het probleem-
gerichte medisch dossier in de diergeneeskunde.
Tild.schr. Diergeneeskd. 1983; 108: 520-5.

12. Schreur. .1.: De rechtspositie van hel Dier. Xeno
Groningen. 1979.

13. Schwabe, C. W.: Cattle, Priests and Progress in
Medicine. University of Minnesota Press, 1978.

14. Verwer, M. A. .1.: Afscheidsrede. Kliniek voor
Kleine Huisdieren, Dc keerzijde van de medaille,
1972.

15. Verwer. M, A. ,1,: Veterinair Studenten Sympo-
sium. 1974.

16. Verwer. M, A. .1.: Dieren in de Mensenmaat-
schappij, In:
Intermediair. 1974; 39: 27-9.

17. Verwer. M. A, .1.: \'Awakening ethics\'. Tijdschr.
Dicrgenee.skd
1978; 103: 20.

-ocr page 584-

VETERINAIR JOURNAAL

Enkele epidemiologische
aspecten van blue tongue

Van de zijde van de Veterinaire Dienst wordt
het van belang geacht, dat de situatie rond blue
tongue — zowel wat betreft de epidemiologische
aspecten als wat betreft het importbeleid — nog
eens onder de aandacht van de praktizerende
dierenartsen komt.

In verband hiermee is prof. dr. D. Zwart van de
Faculteit der Diergeneeskunde verzocht een
korte samenvatting van de geschiedenis, achter-
gronden en epidemiologische aspecten van de
ziekte te schrijven, die hieronder volgt.
Voor een verhandeling over het importbeleid
wordt verwezen naar pag. 979 van dit tijd-
schrift.

INLEIDING

Blue tongue (Blauwtong, Sore muzzle. Catar-
rhal fever of sheep, pseudo mond-en klauwzeer)
is een door
CuHcoides spec, overgebrachte vi-
rusziekte, welke voornamelijk schapen klinisch
aantast, doch ook gevonden is bij rund, geit,
hert en andere herkauwers. De ziekte wordt
gekarakteriseerd door koorts, ontstekingen van
de mucosa van mond en neus, hyperaemie van
de kroonwand van de klauwen en spierdegene-
ratie (7).

De laatste jaren is blue longue vooral in de
belangstelling gekomen wegens de risico\'s van
introductie van het virus. In onderstaand over-
zicht zal dan ook voornamelijk aandacht be-
steed worden aan de epidemiologische aspec-
ten.

GESCHIEDENIS

Blue tongue werd voor het eerst beschreven in
Zuid-Afrika in 1876 en is daarna in verschil-
lende delen van Afrika gediagnostiseerd. Gedu-
rende de tweede wereldoorlog werd de ziekte
ook in het Midden-Oosten geconstateerd en is
daar nog steeds aanwezig. In de Verenigde .Sta-
ten was de ziekte sinds 1948 bekend als \'Sore
Muzzle\'. Pas enkele jaren later werd vastgesteld
dat deze ziekte in feite blue tongue was. Canada
is besmet geweest in 1976, doch nu vermoedelijk
weer vrij. Antilichamen tegen blue tongue zijn
in het Caribische gebied gevonden. In Australië
zijn met blue tongue besmette
CuUcoides ge-
vonden en runderen met antilichamen, doch tot
nu toe is het virus aldaar niet uit schapen geïso-
leerd. De ziekte werd in 1956 in Portugal en
Spanje onderkend, in Pakistan in 1958 en India
in 1961. Het virus is de laatste jaren eveneens in
Griekenland, Turkije, het Midden-Oosten,
Japan en Korea gevonden.

HET VIRUS

Blue tongue wordt veroorzaakt dooreen naakt
dubbelstrengig RNA-virus, behorende tot de
groep van orbivirussen. Van blue tongue zijn 20
verschillende serotypen bekend, die onderling
geen of slechts een gedeeltelijke kruisimmuniteit
geven. Afgezien van serotype 20, dat tot dusver
alleen maar in Australië werd gevonden, komen
de meeste serotypes in Afrika voor.
Gorman (1) zet vraagtekens bij de tot nu toe
gevolgde serologische differentiatie van de ver-
schillende serotypes en oppert de mogelijkheid
dat sommige virus isolaten die geclassificeerd
zijn als blue tongue types I tot 20, niet de nood-
zakelijke genen bezitten
om Ae ziekte blue tonge
te veroorzaken.

Het virus is te kweken in bevruchte en bebroede
kippe-eieren, in jonge muisjes en op diverse cel-
cultures.

EPIDEMIOl.OGIE

Het schaap is zelden langer dan 28 dagen virae-
misch, doch bij het rund is het virus tot 3 jaar
na infectie aangetoond.

Het rund is als gastheer daarom ook zeer be-
langrijk, daar deze na besmetting met het blue
tongue virus, een subklinische infectie door-
maakt, waarbij het virus zich echter wel in het
bloed vermenigvuldigt. Omdat de vector bij
voorkeur op runderen zuigt, wordt deze dier-
soort als de belangrijkste virusvermeerderaar
beschouwd.

Tot voor kort nam men aan, dat alleen maar
Cuiieoides en eventueel andere bloedzuigende
insecten, het virus konden overbrengen. Daar is
echter verandering in gekomen, toen men vond
dat sperma, het blue tongue virus kan bevatten.
Men constateerde namelijk dat met blue tongue
besmette stieren vanaf 7-160 dagen na infectie
het virus vrijwel continu in geringe hoeveelhe-
den met het sperma uitscheiden. Via dit sperma
kunnen vrouwelijke dieren besmet worden, die
niet alleen zelf viraemisch worden, doch ook
congenitaal geïnfecteerde kalveren ter wereld
kunnen brengen. Hoewel bekend was, dat het
virus ook abortus en congenitale afwijkingen
kan veroorzaken, werd pas de laatste jaren be-
kend, dat er normale of nagenoeg normale kal-
veren ter wereld kunnen worden gebracht, die
zeer lang virusdrager kunnen blijven. Meestal

-ocr page 585-

vormen ze pas na enkele maanden, soms ook
pas na jaren, antilichamen. Vaak echter kan bij
virusdragers geen virus in de circulatie worden
aangetoond. Laat men op dergelijke runderen
CuHcoides variepennes zuigen, dan ontwikkelt
zich na ongeveer een uur een viraemie welke
enkele dagen aanhoudt. Het mechanisme achter
deze viraemie stimulatie is onbekend.
De voornaamste
vector voor blue tongue zijn
CuUcoides soorten, waarvan er ± 800 bekend
zijn over de hele wereld. Het virus vermenigvul-
digt zich in de vector en wordt via het speeksel
uitgescheiden.
Culicoides broeden vooral in een
vochtige, modderige omgeving met daarbij nog
een voorkeur voor koeien mest. Vrouwelijke
Culicoides nemen iedere 3-4 dagen een bloed-
maaltijd tot het einde van hun leven (± 70
dagen). De optimum temperatuur voor hun ac-
tiviteit ligt tussen de 13° en 35° Celcius. Over-
wintering van bepaalde
Culicoides spec, die
"s zomers een gebied besmet hebben, is d us niet
altijd mogelijk.

Niet alle Culicoides soorten zijn vectoren; van
de in West-Europa voorkomende
C. ohsolelus
is niet bekend of het een potentiële vector is,
omdat deze species onder laboratorium om-
standigheden moeilijk tot zuigen is te brengen.
Hoewel het van andere Europese soorten ook
erg onwaarschijnlijk is dat ze als vector kunnen
fungeren, is de recente observatie van Melloren
Boorman (2) van belang, daar ze aantoonden,
dat
C. nuhecuiosus van een incompetente vec-
tor. een competente vector kan worden, als de
bloedmaaltijd microfilaria bevatte.
Equatoriale winden, die ook tot in Zuid-Europa
en het Midden-Oosten kunnen doorstaan, zou-
den mogelijk van belang kunnen zijn bij de
introductie van besmette
Culicoides overgrote
afstanden. Zozou Portugal door zuidelijke win-
den vanuit Marokko besmet zijn geworden en
Cyprus door noord-oostelijke winden vanuit
Turkije en Syrië (3).

Hoewel de in utero overbrenging wel een rol
speelt, is Gibbs (4) de mening toegedaan, dat dit
geen efficiënte wijze is voor het handhaven van
het virus over een lange periode bij de afwezig-
heid van geschikte insecten als vectoren.

De EEG heeft voorgesteld om levende dieren uit
de VS alleen maar te importeren uit gebieden
waar nooit blue tongue is waargenomen bij die-
ren geboren en gefokt in dat gebied. Sperma
moet eveneens uit deze gebieden afkomstig zijn
(6).

Vlees, wol en huiden spelen geen rol bij de over-
brenging, en zouden zonder restricties ten aan-
zien van blue tongue ingevoerd kunnen worden.
Australië heeft het echter zeer veel moeite ge-
kost om deze export te handhaven, na het ont-
dekken van blue tongue virus in
Culicoides (5).

D. Zwart\'

PREVENHE

De preventie in endemische gebieden is voorna-
melijk gebaseerd op vaccinatie met de in dat
gebied voorkomende serotypen. De preventie in
vrije gebieden is gebaseerd op importrestricties
van levende dieren en sperma.

Prof. dr. D. Zwart, vakgroep Tropische Diergeneeskunde en Protozoölogie. Postbus 80172, 3508 ID
Utrecht.

I.ITERATUUR

1. Ciorman. B. M.; Proc. 2nd Int. Symp. Vet. Epide-
miol. Econ.. 1979. Canberra. Australia. 1980;
272-8.

2. Mellor. P. S. and Boorman. J.; Multiplication of
blue tongue virus in
Culicoides nuhecuiosus
(Aleigen) simultaneously infected with the virus
and the mirofilariae of
Onchocerca cervicalis
(Railliet and Henry). Ann. Trop. Med. and Para-
sit..
1980; 74; 433-69.

3. Sellers, R. E.; Weather, host and vector - their
interplay in the spread of insect borne animal
virus diseases.
J. Hvgiene (Camh.j. 1980; 85; 65-
102.

4. Oibbs, E. P. .1.; Persistent viral infections of food
animals: fheir relevance to the international mo-
vement of livestock and germ plasm.
Adv. Vet.

Sci. Comp. Med.. 1981 a; 25: 71-100.

5. Gibbs. E. P. .1.: In: Document prepared for the
first regional meeting for directors of animal
health. Bridgetown, Barbados. 1981b: 2-17.

6. fcrpstra, C.: Verslag E.G. Workshop over Blue
T ongue. Athene, Griekenland. 1981: 31-4.

7. Howell, P. G. and Verwoerd, D. W.: Blue Tongue
virus. Virology monographs, 1971; 9: 35-74.
Springer Verlag, Vienna.

-ocr page 586-

Algemeen

Vrouwelijke dierenartsen: Een vervolgstu-
die

Nicol, J.: Damesveeartse: \'n opvolgstudie. Jl. S.
A. Vet.
1983; 3:2-8.

Dit betreft commentaren op verzonden vragen
van vrouwelijke dierenartsen. Ruim de helft had
hierop gereageerd. Hiervan was de gemiddelde
leeftijd ruim 33 jaar. De helft had 6 of meer
jaren ervaring. Verreweg de meeste dames zou-
den hun beroep weer kiezen; bijna 70% hoopte
dat hun dochters tot hetzelfde beroep zouden
besluiten. Opereren, pathologie en onderzoek
behoorden tot de meest geliefde werkzaamhe-
den.

Ook de veelzijdigheid waartoe het werk aanlei-
ding gaf, was aantrekkelijk. Hardheid van de
eigenaren en een onverschillig gedrag van prak-
tici werden als bezwaren gevoeld. De verhou-
ding tussen de studieduur en de betrekkelijk
lage beloning vormden eveneens een minpunt.
Het beroep is zeer veeleisend en vraagt volgens
de ingezonden reacties grote toewijding.

J. /. Terp.stra.

Geit

Osteodystrophia flbrosa bij de geit

Andrews, A. H.. Ingram. P. L., Longstaffe, J.
A.: Osteodystrophia fibrosa in young goats.
Vet. Rec. 1983; 112: 404-6.

Een drietal jonge geiten, een tweeling van 6
maanden en een éénjarige geit, vertoonden een
gelijk ziektebeeld: sterk gezwollen onderkaak-
takken en vermagering. Alle drie dieren stier-
ven. Het ziektebeeld was verder gekenmerkt
door het naar binnen gaan staan van de kiezen
en spontane fracturen van de pijpbeenderen.
Het asgehalte van de onderkaaktakken was
12% in plaats van 60%.

Auteurs zoeken de oorzaak niet in hyperpara-
thyreoidie maar in voedingsfouten. Van de
tweeling was bekend dat ze behalve de biest
geen moedermelk hadden gehad maar koeien-
melk met glucose, en na het spenen een rantsoen
van hooi (ad lib.) en een mengsel van pulp,
geplette haver en zemelen, ook ad libitum. De
Ca/P verhouding van hooi wordt gesteld op
0,38/0,21 en van het \'krachtvoer\' wordt de

Ca P berekend op ca I staat tot 2,5. Door de
gewenning aan een zoet dieet hebben de geitjes
vermoedelijk veel van het zoete krachtvoer op-
genomen en zeer weinig hooi. (Toen deaandoe-
ning eenmaal tot stand was gekomen zal de
hooi-opname zeker tot nul zijn gereduceerd;
Ref.)

Het dieet van de derde geit was niet bekend.
Toen zich geleidelijk een verdikking van de
kaaktakken ontwikkelde, was dit dier behan-
deld voor actinomycose. Er werd postmortaal
geen actinomyces gevonden.
De auteurs wijzen er tenslotte op dat zich bij
geiten gemakkelijker osteodystrofie ontwikkelt
dan bij een aantal andere diersoorten, hetgeen
een waarschuwing inhoudt tegen voedingsfou-
ten.

C. D. W. König.

Hond en kat

Door geboorte verworven portocavale
shunts bij 16 honden en 3 katten

Ingh, J. Th. S. G. M. van den. Voorhout, G.,
Luer, R. J. T. van der, Wouda, W.: Congenital
porto-systemic shunts in sixteen dogs and three
cats.
J. Small Animal Practice. 1982; 23: 67-81.

Bij dit onderzoek waren voornamelijk jeugdige
dieren betrokken waarbij het vermoeden van
een portocavernale shunt waarschijnlijk werd
geacht op grond van de volgende klinische ver-
schijnselen: apathie, cachexie en groeistorin-
gen. Deze gingen gepaard met neurologische
verschijnselen zoals het intermitterend optre-
den van ataxie, draaibewegingen of salivatio.
De diagnose werd gesteld op grond van het
hiervoor gebruikelijke laboratoriumonderzoek
zoals NH,-tolerantietest, leverbiopsie en Rönt-
gen-onderzoek (portografie).
Door combinatie van de klinische bevindingen
en het door middel van sectie verkregen materi-
aal (hersenen en lever) onderscheiden auteurs
vier verschillende oorzaken van de portosyste-
mische shunt: twee intra-hepatische (het persis-
teren van de rechter en/of linker ductus veno- i
sus arantii) en twee extra-hepatische |
(porta-hemiazygos en/of portacava-shunt, die
zowel via de vena gastroplenica. de vena gastro- I
duodenalis of de vena mensenterialis kan verlo-
pen). Predispositie van een bepaald ras of ge-
slacht kon niet worden aangetoond.
Extrahepatische shunts kunnen chirurgisch ,
worden behandeld, waarbij moet worden
vooropgesteld dat deze ingreep slechts op ver-
antwoorde wijze kan geschieden na vooraf-
gaande portografie.

//. //. Thalheimer.

-ocr page 587-

Kat

Door voeding veroorzaakte allergie bij
katten

Stogdale, 1,., Bomzon, L., Berg, P. B. van den:
Food Allergy in Cats.
J. Amer. Anim. Hosp.
/t.s.v. 1982: 18: 188-94.

Helaas beschrijven auteurs slechts de ziektege-
schiedenis van twee katten.
Eén kat vertoonde een niet medicamenteel te
beïnvloeden chronische diarrhee en een asyme-
trische, niet met jeuk gepaard gaande alopecia.
De andere kat vertoonde de verschijnselen van
voortdurende jeuk en ulceraties aan hoofd en
hals.

Door middel van eliminatie van oorzakelijke
voedingsfactoren kon een dieet worden samen-
gesteld waardoor de klinische verschijnselen bij
beide katten konden worden opgeheven en we-
derom teniet konden worden gedaan door het
verstrekken van de provocerende voedingsmid-
delen.

//. H. Thaiheimer.

Rund

Verder bewijs van de betrokkenheid van
Mycoplasma californicum bij bovine mas-
titis in Europa

Jurmanova. K. e.a.: Further evidence of the
involvement of
Mycopla.sma californicum in
bovine mastitis in Europe.
Vet. Rec. 1983; 112:
608.

De eerste isolatie van Mycoplasma californi-
cum (Mc)
bij koeien met een ongeneeslijke mas-
titis werd in 1982 in Groot Brittanië beschreven.
Deze stam was reeds in 1972 in Californië geïso-
leerd. Schrijvers maken melding van de omstan-
digheden waaronder deze het eerst in Tsjecho-
slowakije werd ontdekt.
In een schuur waar 1260 koeien zonder bedding
werden gehouden, werd na 3 jaar een abacte-
riële mastitis waargenomen. In het begin was de
melk waterig en bevatte vlokken; daarna werd
het uiersecreet gelig en tenslotte volgde agalac-
tia.

De ontsteking verspreidde zich van kwartier tot
kwartier. In het begin waren deze gezwollen,
waarna nog al eens atrofie optrad. In het eerste
jaar werd 7% van de dieren wegens mastitis
afgevoerd. Na het 3e jaar ruim 31%.
Naast
M. bovigenitaiiutn (Mb) werd ook Mc
geïdentificeerd. Antilichamen tegen Mb en Mc
werd in bijna de helft van de onderzochte melk-
en serummonsters aangetoond; in de andere
mastitis antilichamen van Mb of Mc.

./. /. Terpstra.

Alopecia bij kalveren als mogelijk gevolg
van kunstmelkvoeding

Pritchard, G. C., Hill, M. R., and Slater, A. J.:
Alopecia in calves associated with milk substi-
tute feeding.
Vet. Rec. 1983; 112:435-6.

Bij kalveren, die met kunstmelk gevoerd wor-
den, komt incidenteel alopécia voor. Deze
wordt vaak toegeschreven aan het voorkomen
van bepaalde vetten in de kunstmelk en het
toegepaste vetverwerkingssysteem. De auteurs
beschrijven echter een uitbraak van alopécia
op twee onafhankelijke fokbedrijven waar met
een verantwoord kunstmelkprodukt gevoerd
werd. Deze alopécia ging soms gepaard met
klinische verschijnselen van spierdystrofie.
Op bedrijf A in Suffolk werd aan de kalveren
vanaf de 7e levensdag tot aan de speenleeftijd
van 6 weken twee maal daags warme kunstmelk
gevoerd. Het haarverlies op de snuit, rond de
ogen, onder aan de oren en op de achter-
poten werd 2-3 weken na de eerste kunstmelk-
voeding evident. Injecties met multivitaminen-
preparaten hadden geen effect. Het haar begon
1-2 weken na het spenen weer te groeien.
Het verstrekken van vijf soorten kunstmelk
met een hoog vetgehalte (15-20%) en één met
een laag vetgehalte gaf steeds aanleiding tot
dezelfde symptomen. Een produkt met een
hoog vetpercentage, dat in eerste instantie goed
leek te voldoen, gaf bij een volgend koppel
weer aanleiding tot het optreden van kaalheid.
Ditmaal gepaard gaande met spierzwakte, stijf-
heid en versnelde hartslag, zoals gezien wordt
bij spierdystrofieën tengevolge van vitamine E
deficiëntie. Een éénmalige toediening van een
gecombineerd vitamine E en selenium prepa-
raat leek zowel een curatief als preventief
effect te hebben. Bij acuut zieke dieren was het
selenium gehalte normaal en de vitamine E
waarde laag normaal.

Op een ander bedrijf in Suffolk werd in dezelfde
winter na het voeren vaneen kunstmelkprodukt
met een hoog vetpercentage (18%) bij 5 van de
12 kalveren alopécia opgemerkt. Bovendien
werd bij deze vijf dieren en nog bij drie anderen
uit dezelfde koppel een stijve gang en over-
strekte kogels opgemerkt. Huidbiopsieën toon-
den geen weefselveranderingen aan. Ook wer-
den er geen ectoparasieten of schimmels in
huidafkrabsels gevonden. De vitamine E gehal-
tes in het bloed van deze patiënten waren
matig tot sterk verlaagd. Na het overschakelen
op een kunstmelkprodukt met een laag vet-
percentage (10%) trad er een snelle verbetering
in.

Tijdens de op dit bedrijf later uitgevoerde
praktijkproef met kunstmelkprodukten van va-
riërende vetpercentages trad echter geen alopé-
cia of spierdystrofie op. Wel bleek dat het

-ocr page 588-

vitamine E gehalte in het bloed van de proef-
kalveren na 6 weken kunstmelkvoeding voor
ongeveer de helft was gedaald.
Het verband tussen de alopècia en de spier-
dystrofie is niet duidelijk geworden bij deze
kalveren. Evenmin werd een verklaring gevon-
den voor de dalende vitamine E spiegel.
De auteurs doen de suggestie een vitamine-
preparaat als therapie te gebruiken in gevallen
van tijdelijke alopècia en eventueel over te
gaan op een kunstmelkprodukt met een lager
vetpercentage.

N. de Visser.

Varken

Immunisatie van drachtige zeugen met een
levend
Salmonella choleraesuis-vnccin

Hanna, J., Ellis, W. A., and O\'Brien, J. J.:
Immunisation of pregnant sows with a live
Salmonella eholeraesuis vaccine. Veterinary
Microbiology.
1979; 3: (4) 303-9.

In Noord Ierland treden neonatale verliezen op
veroorzaakt door meer serotypen Salmonellae
waarbij
S. eholeraesuis (Sc) als belangrijkste
veroorzaker aangegeven wordt.
Getracht werd biggen maternale bescherming te
bieden door zeugen tijdens de dracht twee-
malig (op 3 weken en 1 week voor het werpen) te
enten met een levend Sc-vaccin. In de proefop-
stelling werden biggen van geënte en niet geënte
zeugen op de 9e dag na de geboorte intranasaal
besmet met een veldstam Sc. Serologie werd
uitgevoerd op biest en melk, alsmede op bloed
van zeugen en biggen. Niet gesuccombeerde
biggen werden 14 dagen na de infectie afge-
maakt en geseceerd. Serologisch vertoonden de
zeugen een goede reactie, in de biest werden
hoge titers gemeten, die reeds op de 4e dag na
het werpen in de melk een dramatische daling
ondergingen. Bij de proefgroep (geënte zeugen)
ontwikkelde de serologisch negatief geboren
biggen een titer die hoger steeg dan bij de zeu-
gen, doch later sneller daalde.
Na challenge trad bij de controlegroep 66%
sterfte op tegen 13% in de proefgroep. Bij sectie
bleek, dat uil alle \'controle\'-biggen (ook die de
infectie overleefden) Sc gekweekt kon worden.
Bij de biggen van de proefgroep eveneens uit
gestorven dieren en daarnaast nog uit 15% van
de biggen die niet succombeerden.
(Jammer genoeg blijkt uil deze vaccinatieproef
niet, dal deze enting een bijdrage leven aan de
oplossing voor hel probleem van de Salmonel-
ladragers;
Ref.)

F. VV. van Schie.

International Journal of
Animal Problems

Stedelijke overheid als initiator van sterili-
satie/castratie klinieken.

Quisenberry, D. and Clapp, M. E.: Selecling a
spay neuler program for animal control in the
city of Charlotte.
i.J.S.A.P.. 1983, 4: (B) 214-
22.

Dil arlikel is een uitstekende illustratie van het
feit dat hel niet mogelijk is oplossingen, die in
Amerika voor bepaalde problemen zijn gevon-
den, klakkeloos over te enten op Nederlandse
omstandigheden.

Het zwerfdierenprobleem is in Amerika blij-
kens de verschafte cijfers vele malen groter dan
in Nederland. Wal dacht u ervan dal jaarlijks
ongeveer 20% van de geschatte hondenpopula-
lie door hel stedelijk asiel in Charlotte van de
straat wordt geraapt en dat slechts 2% van de
honden weer door hun eigenaars wordt opge-
haald? Dal men hieraan iels doen wil is duide-
lijk. Immers de kosten rijzen langzamerhand de
pan uit. Van hel lolale budget vande stad Char-
lotte werd in 1970 0,3% besleed aan dierenop-
vang en in 1980 was dil al opgelopen tol 0,6%.

Na ampele overweging en evaluatie van de uit-
komsten van enquêtes bij een aantal andere
steden is men van mening dat de beste garantie
voor vermindering van het aantal loslopende
dieren een \'spay/neuler clinic\' is.
Uil de enquête is gebleken dal de klinieken die
door stedelijke autoriteiten zijn opgezet gemid-
deld minder kosten met zich meebrengen dan
klinieken die door Dierenbeschermingsorgani-
saties zijn opgezet. Kortom de eerste \'lopen\' hel
beste. Dil is ook niet zo verwonderlijk omdat ze
geen onderscheid maken in inkomen van de
eigenaars en door hun lage kostprijs praktisch
hel monopolie bezitten in de hele stad. De die-
renartsen komen er niel meer aan te pas.
(In Nederland zou een dergelijke opzet wegge-
gooid geld zijn, omdat hier in de grote sleden
veel beter de hand wordt gehouden aan het
aanlijngebod en doordal er verhoudingsgewijs
heel wal meer hoogbouw is waardoor sowieso
minder honden los kunnen lopen. En van de
katten kan in ieder geval ook minstens 80%
nooit builen komen en dus ook nooit in de
gelegenheid zijn gedekt le worden of le dekken.
Sterilisatieprogramma\'s in de grote sleden moe-
ten dan ook voor de Dierenbescherming in Ne-
derland als een nauwelijks verantwoorde
uitgave worden gezien;
Ref.)

G. M. Smits.

-ocr page 589-

BOEKBESPREKING

Een kat.....is een l^at, is een Itat.

S. M. Lucardie

(Uitgeverij Thieme. Zutphen. 1983: prijs ƒ 32.50)

Er zullen niet veel uitgevers zijn, die een manuscript
aangeboden krijgen, waarin zowel teksten, foto\'s en
tekeningen als de gehele lay-out reeds kant en klaar
zijn. Het idee en de totale uitwerking van de uitgave

\'Een kat..... is een kat, is een kat.....\' van de cardio-

loge mevr. S. M. Lucardie duiden op grote, per-
fectionistisch te noemen kwaliteiten.
Het is een katteboek geworden, dat er uitspringt inde
steeds hoger wordende stapel van katteboekjes. Niet
alleen door het formaat en de prijs, maar juist door-
dat er voor een ieder die wel of niet tot het leger der
kattofielen behoort, iets van zijn gading zal zijn: een
schitterend gedicht, een heerlijke poeze-limerick,
fabels en sprookjes, historische gezegden.
Het literaire gedeelte is omlijst met artistieke bij-
dragen van diverse\'medespelers" zoals mevr. Lucardie
de medewerkenden aan haar uitgave noemt. Vele
van de meer dan 70 spelers — de katten zelf — in
dit boek zijn gefotografeerd door mevr. l.ucardie
op uiterst professionele wijze. Foto\'s, die deze voor-
treffelijk door Thieme verzorgde uitgave tot zo\'n
katteboek maken, dat een recensie in het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
meer dan verantwoord is en
voldoene reden om de Nederlandse dierenarts erop
tc wijzen, dat er in de grote tnassa honde- en katte-
boeken af en toe eentje uitspringt.
Aanbevolen als boek voor eigen gebruik, maar ook
als cadeau aan de kattofiel.

A. fi\'. van Foreest.

Een verbetering ten opzichte van de vorige drukken is
dat de parasitosen van het wild (voornamelijk jacht-
wild zoals Cervidae, wild. zwijn en fazant) in een
apart hoofdstuk zijn vermeld, evenals de parasitosen
van het konijn. Daarmee is het hoofdstuk Parasieten
bij laboratoriumdieren uit de 2e druk vervallen, maar
daar zullen weinigen om treuren. Nieuw is ook een
apart hoofdstuk over de parasitosen van bijen met,
zoals gezegd, de nu in de belangstelling staande
Varroa-mijt.

Niet alleen qua opzet zijn er verbeteringen te bespeu-
ren. ook qua terminologie is het geheel vernieuwd,
bijvoorbeeld de term \'epizootologie\' is vervangen
door het alom gebruikte \'epidemiologie\'. De gastheer-
parasietrelatie, de rol van het immuunsysteem en van
de inhibitie, het wordt allemaal kort en duidelijk be-
sproken. Zelfs een recent probleem als resistentie
tegen wormmiddelen wordt niet achterwege gelaten.
Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de argeloze
lezer de mist in gaat als hij het register naslaat op
resistentie. Hij zal daar verwijzingen vinden naar
zaken als \'Jugend- en Alterresistenz", maar bij resis-
tentie tegen wormmiddelen zal hij niet uitkomen, dan
had hij \'Artzneimittel-resistenz\' moeten opzoeken.
Het is maar een weet.

Therapie en Prophylaxe zijn ook tot op het huidige
niveau bijgewerkt. Paratect-bolus en ivermectine ont-
breken niet.

Samenvattend, een zeer aanbevelenswaardig boek
voor ieder die in de veterinaire parasitologie is geïnte-
resseerd. Een kleine kanttekening voor de auteurs ter
voorbereiding van de 4e druk zou kunnen zijn, neem
ook de veterinaire aquacultures en hun parasitosen
op, dus de parasitosen van de bijvoorbeeld commer-
cieel gekweekte vissen. Het is soms nodig wat na te
kunnen slaan op dat gebied en tot op heden zijn
daarvoor alleen gespecialiseerde werken ter beschik-
king.

F. H. M. Borgsteede

Veterinärmedizinische Parasitologie

.1. Boch und R. Supperer

(3e Auflage, Verlag Paul Parev. BerlinjHannover ,
1983)

Zes jaar na de 2e druk en 12 jaar na de eerste druk is nu
de 3e druk van het Duitstalige standaardwerk over de
veterinaire parasitologie van Boch en Supperer ver-
schenen. Waren de twee biervoor genoemde drukken
reeds een waardevol bezit in de bibliotheek van iedere
dierenarts, gezondheidsdienst of andere instelling die
met veterinaire parasitologie heeft te maken, eens te
meer geldt dit voor de derde druk. De beide auteurs
hebben voor deze druk de medewerking van enkele
befaamde parasitologen gekregen: ProL Rommel uit
Hannover voor de Protozoölogie en ProL Eckert uit
Zürich voor de Helminthologie, terwijl ProL Kutzer
uit Wenen de Arthropoden en parasitosen bij het wild
voor zijn rekening nam. Dit betekent dat het boek
zeer \'up to date\' is. De auteurs hebben zoveel mogelijk
literatuur van né 1975 opgenomen. Nieuwe terreinen
van de veterinaire parasitologie die in de zeventiger
jaren in de belangstelling zijn gekomen, zoals crypto-
sporidiose en de Varroa-mijt zijn niet aan de aandacht
ontsnapt.

-ocr page 590-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Standards in Laboratory
Animal Management

Symposium georganiseerd door de Universities
Federation of Animal Welfare (UFAW) en l.a-
boratory Animal Science Association (LASA)
te Londen. 30 en 31 maart 1983.
In Straatsburg worden door de Comité Ad Hoc
pour la Protection des Animaux (CAH PA)\\ an
de Raad van Europa ontwerp-aanbevelingen
opgesteld betreffende de huisvesting en verzor-
ging van proefdieren. Deze aanbevelingen zul-
len worden toegevoegd aan de ontwerp-
conventie van de Raad van Europa over dit
onderwerp. In eerdere discussies binnen
CAHPA was reeds naar voren gekomen, dat dit
soort aanbevelingen meer berusten op traditie
en ervaring dan op wetenschappelijk betrouw-
bare gegevens.

De traditie en de ervaring zijn bepaald door de
behoefte aan standaardisatie bijv. van dieren,
huisvesting, diëten, etc., waarbij vooral gelet is
op het belang van de gebruikers. Aan het belang
van het dier werd veelal minder aandacht be-
steed.

Dit symposium werd georganiseerd om na te
gaan, welke reële mogelijkheden er zijn om dit
laatste criterium meer gewicht te geven bij de
huisvesting en verzorging van proefdieren.
Daarbij werd aandacht gegeven aan gezond-
heid. reproductievermogen, gedrag, handel-
baarheid enerzijds en huisvesting, voeding, het
formeren van groepen dieren, het geven van
afleiding en de omgang met de mens anderzijds.
Het is begrijpelijk dat een dergelijk omvangrijk
programma niet in twee dagen kan worden af-
gewerkt. Veel voorbereidend werk was dan ook
verricht door een viertal werkgroepen resp.
voor rat en muis. voor konijn en cavia, voor
hond en kat en voor primaten. De vier werk-
groepen hadden de beschikbare literatuur ge-
evalueerd en op basis daarvan elk een viertal
sprekers geselecteerd.

Clough (U.K.) kwam op grond van de beschik-
bare gegevens tot de conclusie dat, uitgaande
van een passend huisvestingssysteem, de tot
dusverre gepubliceerde aanbevelingen voor
temperatuur en relatieve vochtigheid waar-
schijnlijk geen nadelige invloed hebben op hel
welzijn van rat en muis. De aanbevelingen over
ventilatie en verlichting zijn tealgemeen. omdat
ze meer zijn gericht op het macroklimaat in dc
dierkamer dan op het microklimaat in de bak-
ken waar de dieren verblijven. Over geluidsper
ceptie kan (nog) geen uitspraak wordengedaan.
Wel is duidelijk dat óns hoorbereik een slecht
criterium is: dieren horen meer dan mensen.

Wallace (U.K.) beschreef een bak \\\'oor fokmui-
zen waarbij rekening is gehouden met het na-
tuurlijk gedrag van de muis. bijv. ten aanzien
van eten en drinken, defaeceren en urineren,
nestbouw en spelen.

I.awlor (U.K.) benadrukte dat ethologisch on-
derzoek verricht moet worden, voordat afme-
tingen van bakken en kooien worden vastge-
steld.

Tucker (U.K.) stelde vast. dat tal van voeders
\\ oor knaagdieren een overmaat aan \'essentiële\'
bestanddelen bevat. Bovendien worden deze
dieren meestal
ad lihiium gevoed. Daardoor
gelijken rat en muis in bepaalde opzichten op de
westerse mens: veel eten en weinig lichaamsbe-
weging. met als gevolg overvoeding en daaruit
voortvloeiende ziekten.

In de sectie over hond en kat deed Griffiths
verslag over een enquête onder laboratoria die
werken met katten. Veel van deze dieren wor-
den in groepen gehouden en beschikken blij-
kens de dia\'s over royale mogelijkheden tot be-
wegingsvrijheid.

Wolfie (USA) rapporteerde overeen uitgebreid
socialisatie-programma bij honden.

Rivers (U.K.) meende dat het optimale dieet
voor de kat niet gedefinieerd kan worden, zo-
lang de optimale gezondheid van de kat niet is
gedefinieerd.

Ewbank (U.K.) wees erop, dat honden geen
gebruik maken vaneen uitloop, als daar\'niets te
doen is". Het is daar voor een hond pas interes-
sant, als hij er in contact komt met soortgenoten
of met de mens. Dat betekent dat het welzijn
van de hond meer gediend is met sociale contac-
ten dan met een groot vloeroppervlak per dier.

Waynforth (U.K.) rapporteerde namens de
werkgroep konijnen en caviae. Hij wees erop
dat het natuurlijke gedrag van konijnen in de
houderij wordt belemmerd. Hij noemde onder
meer: geen mogelijkheid lot grazen en gedwon-
gen celibaat en verder als negatieve factoren:
algemene verveling en te veel voeder. De litera-
tuur biedt weinig aanknopingspunten tot wel-
zijnsbevordering.

Eveleigh (U.K.) rapporteerde overeen enquête
die was gehouden onder commerciële konijnen-
fokkers. Uit de antwoorden bleek o.m. dal de
eerste paringen rond een halfjaar plaatsvinden,
dal de koolmaten voor fok uiteenlopen van 120
X 75 lol 75 X 60. De opfokverliezen blijken —
zelfs onder ziektevrije konijnen nog aanzien-
lijk te zijn, le welen 15-33%.

Bell (U.K.) berichtte over vergelijkend gedrags-
onderzoek bij wilde en lamme konijnen zowel
in het vrije veld als in het laboratorium. Hel
gedrag van lamme konijnen blijkt nog steeds

-ocr page 591-

dezelfde componenten te bevatten als dat van
wilde soortgenoten.

Adams (U.K.) besprak de omgevingsfactoren
die bijdragen tot een succesvolle fok van konij-
nen. Behalve basisfactoren als temperatuur, re-
latieve vochtigheid, ventilatie etc. noemde hij
duur en intensiteit van de belichting, type en
afmeting van kooien en het voorhanden zijn van
werphokjes. De slechte paringsresultaten in
herfst en winter zijn waarschijnlijk in hoofd-
zaak te wijlen aan het uitblijven van ovulatie na
de paring. Verbetering is le bereiken door het
geven van meer licht of dooreen hormooninjec-
lie (H.C.G.) direct na de paring.

Eva (U.K.) besprak de problemen rond de voe-
ding van konijnen die gedurende een langere
periode op gewicht moeten worden gehouden.
Hij wees daarbij op hel — meermalen eerder
gesignaleerde probleem, dal de verkrijgbaare
commerciële voeders zodanig zijn samengesteld
dat er op zo goedkoop mogelijke wijze een
snelle gewichlstoename kan worden verkregen.
De energiebehoefte bij een snelle groei is twee-
maal zo hoogalsbijgewichlshandhaving. De be-
hoefte van zogende voedsters ligt er tussenin.
Ook de eiwiibehoefte verschilt naar gelang de
levensfase. De inleider suggereert een onder-
houdsdieet met een laag eiwit, hoog ruwvezel
gehalte.

Hearn (U.K.) sprak over nieuwe-wereld apen.
Hiervan worden er nu diverse soorten in het
laboratorium met succes gefokt. Hij schreef dil
succes toe aan de zorgvuldigheid bij het tot-
standbrengen van goede leefomstandigheden en
bij het samenstellen van een dieet. De snelle fok
maakt hel mogelijk om een fokkolonie op le
bouwen in een fractie van de lijd die nodig is
voor een rhesusapen- of bavianenkolonie.

Chivers (U.K.) sprak over veldstudies en over
natuurlijke voeding van apen als leidraad bij de
voeding in gevangenschap. Hiermee kunnen
vragen worden beantwoord over de aard van de
voeding en over de tijd die aan voeding wordt
besteed. Vragen over energieopname cn de ver-
houding van de primaire componenten van het
voedsel zijn met veldstudies niet bevredigend le
beantwoorden.

Goosen (NL), verbonden aan het Primatencen-
trum in Rijswijk, besprak tenslotte de aanbeve-
lingen voor makakenhuisvesting in Nederland.
Deze zijn opgesteld door een commissie van
deskundigen en zijn aanvaard als minimum
condities voor huisvesting.

De aanbevelingen houden in dal:

solitaire huisvesting wordt afgewezen, be-
halve wanneer dit is vereist in verband met
een experiment;

— hel samenstellen van groepen zodanig dient
le gebeuren dal hel risico van trauma door
agressie lot een minimum wordt beperkt.

Hel symposium was belangrijk en interessant
door de keuze van de onderwerpen en hel ver-
band dal werd gelegd met welzijn. Daardoor
vormde hel een stimulans vooreen nadrukkelij-
ker bewustwording van welzijnsproblemen in
de proefdierhouderij.

Van hel symposium zullen proceedings ver-
schijnen, die de congresgangers zonder meer
ontvangen. Overige belangstellenden kunnen
dit ongetwijfeld interessante werkje bestellen bij
dr. .lenny Remfry, 8, Hamilton Close, South
Mimms, Pollers Bar, Herls, EN6 3 QD Eng-
land, tel (0707) 58202.

H. Rozemond
J. C. J. van Vliei.

Diaserie over land- en tuinbouw voor
onderwijs en algemene voorlichtings-
doeleinden

\'Land- en tuinbouw in Nederland\' is de titel
van een verschenen diaserie over de agrari-
sche bedrijvigheid in ons land. Deze serie van
vijftig dia\'s is bestemd voor het onderwijs maar
is ook bijzonder geschikt voor algemene voor-
lichtingsdoeleinden.

De serie geeft een algemeen overzicht van de
Nederlandse land- en tuinbouw. Zij maakt deel
uit van een reeks van zeven diaseries; de zes
andere series, die al eerder verschenen, behan-
delen de volgende specialisaties: akkerbouw,
melkveehouderij, varkens-, pluimvee- en kal-
verhouderij, voedingsluinbouw, sierteelt, plan-
tenvoeding en bemesting. Dit diaproject voor
het basisonderwijs en hel voortgezel onderwijs
in ons land is een activiteit van\'Hel Kleine Loo\'.
Onder deze naam geeft de Stichting Public Re-
lations Land- en Tuinbouw te Den Haag voor-
lichtingsmateriaal (o.a. een tijdschrift) voor het
onderwijs uit.

De diaserie \'Land- en tuinbouw in Nederland\'
laat eerst de agrarische kaart van ons land zien
en vervolgens: de akkerbouw, de diverse vor-
men van veehouderij, de vele vormen van tuin-
bouw, de mechanisatie, specialisatie, schaalver-
groting en intensivering, werkgelegenheid,
opbrengststijgingen, agrarisch onderwijs, land-
bouwkundig onderzoek en voorlichting aan de
boeren en tuinders, de betekenis en positie van
de gezinsbedrijven, de positie van agrarisch Ne-
derland als exportland en tot slot wordt ieder-
een uitgenodigd eens écht de boer op te gaan.
Een bezoek aan de bedrijven van boeren en
tuinders is immers de beste manier om de land-
en tuinbouw te leren kennen.

-ocr page 592-

Te koop en te leen

Deze zevende diaserie gaat evenals de vorige zes
(Tijdschr. Diergeneeskd.. 108, U3, (1983)).
waarvan er inmiddels als zo\'n 6.000 zijn ver-
spreid, vergezeld van een docentenhandleiding
(40 pagina\'s) met achtergrondinformatie over
alle in de serie behandelde onderwerpen. De
serie is te koop door overmaking van/\' 33,75 op
gironummer 536616 van de Stichting Public
Relations Land- en Tuinbouw te Den Haag met
vermelding van: \'Diaserie Land- en Tuinbouw
in Nederland\'.

De zes andere series van elk 50 dia\'s en met
docentenhandleiding kosten eveneens ƒ 33,75
per stuk. De series zijn tevens te leen bij de
bibliotheken in ons land.

Gratis kieurenbijiagen

Van alle diaseries zijn, zolang de voorraad
strekt, gratis kieurenbijiagen verkrijgbaar. Hie-
rin staan alle dia\'s, vergezeld van toelichtingen,
afgebeeld. Wie wil weten hoe een of meerdere
series eruit zien, gelieve de desbetreffende kleu-
renbijlage schriftelijk aan te vragen bij: \'Het
Kleine Loo\', Postbus 91430, 2509 EA Den
Haag.

(Persbericht Stichting
Public Relations
Land- en Tuinbouw)

RECTIFICATIES

De effectiviteit van oxfendazole tegen
Muellerius capillarus (Nematoda: Proto-
strongylidae) bij de geit

In het bovenstaande artikel (Tijdschr. Diergeneeskd.
1983; 108; 863-7) zijn een aantal storende zetfouten
geslopen en de volgende correcties dienen te worden
aangebracht:

Op pag. 864 in dc Engelse summary 4e regel van
boven luidt de correcte zin:

Van de Faculteit

Mededeling van de vakgroep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier

In de periode van 27 t/ m 30 december (tussen
Kerst en Oud en Nieuw) is de universiteit geslo-
ten en geldt voor de medewerkers een verplichte
vacantieperiode.

Deze gehele week zal de polikliniek dan ook
gesloten zijn en onze dienstverlening zal beperkt
zijn tot het niveau, zoals dat normaal in de
weekenden geldt.
Prettige feestdagen.

Het dagelijks bestuur.

\'Within a week after treatment, the mean larval
counts in de faeces were reduced hy 95.7. 98.9 and
99.6 per cent respectively compared with the un-
treated goats.

Op pag. 865 zijn in tabel 1 een aantal superscripts
weggevallen. Voor de goede orde wordt de correcte
tabel onderstaand in zijn geheel weergegeven:

Tabel I. De larvenuitscheiding van M. capillaris in de met oxfendazole behandelde groepen, uitgedrukt
als het percentage reductie ten opzichte van de controlegroep.

Percentages in dezelfde verticale rij met een zelfde superscript ( ^ ) verschillen niet significant van elkaar
(P > 0.05).

Weken na behandeling
(Weeks after treatment)

Groep

1

2\'/;

4

5\'/2

7

9\'/2

12

2

95,7 b

90,2\'\'

80,3 ^

68.2 ^

51,2 \'\'

76.4 \'\'

41.9

3

98,9 a

95,9

84,3 ah

95.5 "

95,5 a

89.3 at\'

73.0 all

4

99,6 a

98.5 a

99,3 a

99.6 a

99,1 a

97,5 a

95.1 a

Table 1. The larval output of M. capillaris in the groups of goats, treated with oxfendazole, expressed as
the percentage of reduction compared with the controlgroup.

Percentages in the same vertical row bearing the same superscript ( \'\' ) are not significantly different
(P > 0,05).

-ocr page 593-

MEDEDELINGEN

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

de

Importbeleid ten aanzien van de
wering van blue tongue\'

Het is van groot economisch belang, dat de
melkproduktie van de Nederlandse rundvee-
stapel op gelijk niveau komt of blijft met die
van het buitenland. De import van genetisch
hoogwaardig fokmateriaal blijft uit dien hoofde
noodzakelijk. In dit verband richt de belang-
stelling zich voornamelijk op de import uit de
Verenigde Staten, Canada, de Bondsrepubliek
en Nieuw Zeeland. Wat betreft de drie laatst-
genoemde landen ondervindt de import geen
belemmeringen door eisen ten aanzien van
blue tongue. Bij de import uit de V.S. ligt
dit anders.

Meer dan 10 jaar geleden werden de eerste
ontheffingen verleend voor de invoer van run-
deren en stierensperma uit de Verenigde Staten
van Noord Amerika. Vaststelling van de invoer-
voorwaarden was een nationale zaak, Blue
tongue speelde nauwelijks een rol. Als enige
voorwaarde gold dat de dieren niet tegen deze
ziekte gevaccineerd mochten zijn. In 1972 heeft
de Raad van Ministers van de E.G. echtereen
richtlijn aanvaard inzake gezondheids-en vete-
rinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer
van runderen en varkens en van vers vlees uit
derde landen. Hierin zijn ondermeer algemene
voorwaarden neergelegd waaraan runderen af-
komstig uit landen buiten de E.G. moeten vol-
doen. Een van deze voorwaarden is, dat het
uitvoerende land 6 maanden vrij moet zijn van
blue tongue.

De bij de richtlijn behorende lijst van landen,
waarop deze voorschriften van toepassing wer-
den verklaard, werd pas in juli 1980 gepubli-
ceerd. Vanaf die tijd was rechtstreekse invoer
vanuit de Verenigde Stalen verboden, omdat dit
land niet voorkomt op de lijst van blue tongue-
vrije landen. In E.G.-verband moeten per derde
land nadere eisen worden vastgesteld, o.a. ten
aanzien van blue tongue.
Door het ontbreken van geschikte vectoren
vormt de ziekte waarschijnlijk geen bedreiging
voor de Nederlandse veestapel. Toch zal mede-
werking aan de opstelling van dergelijke eisen
moeten worden verleend, omdat in de E.G. ook
rekening moet worden gehouden met het stand-
punt van de medelidstaten, niet in het minst
van die met een intensieve schapenhouderij.
Dit zelfde geldt voor de gebruikmaking van de
mogelijkheid die de derde landen-richtlijn biedt,
om in een besmet land een vrije regio aan te
wijzen van waaruit import mogelijk is.
Bovendien is het voor het handhaven van onze
huidige exportpositie noodzakelijk dat de in-
sleep van blue tongue-virus wordt voorkomen.
Op dit moment zijn alleen de nadere voor-
waarden voor invoer vanuit Canada van leven-
de runderen en varkens in E.G.-verband vast-
gelegd. Voor de invoer van sperma en embryo\'s
gelden voorlopig nog de nationaal vastgestelde
voorwaarden.

Door deze nationale en internationale richt-
lijnen is de invoer van runderen, sperma en
embryonen met betrekking tot blue tongue
aan een aantal beperkende maatregelen onder-
worpen.

Voor runderen (E.G.):

land 12 maanden vrij van blue tongue;
dieren verwekt, geboren en getogen in her-
komstland;

-- 2x een negatief serologisch onderzoek gedu-
rende een minimale isolatie-quarantaineperio-
de van 42 dagen;

niet drachtig.
Voor sperma (nationaal):

stieren serologisch negatief en I jaar aan-
wezig in K.l.-station gelegen in het centrum
van een gebied met een straal van 50 km dat
I jaar vrij is van blue tongue.
Voor embryonen (nationaal):

zowel donorkoe als stier moeten I jaar
aanwezig zijn in het centrum van een gebied
met een straal van 50 km dat I jaar vrij is
van blue tongue;

— beiden moeten serologisch negatief zijn.

Zie ook:\'Enkele epidemiologische a,specten van blue tongue\'t Prof. dr, D. ZwarDop pag. 970 vandit tijdschrift.

-ocr page 594-

Twee nieuwe gevallen van varken-
spest in Nederland

Meer dan drie maanden na de laatste uitbraak
van varkenspest in Nederland (27 juli) zijn op 4
november weer twee gevallen vastgesteld. Het
betrof een fok-/vermeerderingsbedrijf te Bakel,
buiten het voormalige entgebied in Noord-
Brabant, en een fok-/vermeerderingsbedrijf te
Haastrecht in de provincie Zuid-Holland. In
Bakel waren 129 zeugen, I beer, 29 gelten en 400
biggen aanwezig en het bedrijf te Haastrecht
telde 70 zeugen, I beer en 179 biggen. De bedrij-
ven zijn op 5, respectievelijk op 7 november
geruimd en de varkens gedestrueerd. Verder is,
als gebruikelijk, een zóne de protection van 2
km met een vervoerverbod ingesteld voor de
duur van 15 dagen. Beide gevallen zijn toevallig
aan het licht gekomen en een onderzoek naar de
oorzaak van de besmetting is ingesteld.
De contactadressen van de besmette bedrijven
zijn via bloedmonsters gecontroleerd en inmid-
dels alle negatief bevonden.

Entplicht voor varkens in Limburg
vervallen

Vervoerverbod beperkt

Nu achtereenvolgens ook de na-entperioden
van zes maanden voor de entgebieden \'Midden
Limburg\' en de \'Kop van Limburg\' zijn afgelo-
pen en de gunstige varkenspestsituatie zich daar
heeft gehandhaafd, is de entplicht voor die ge-
bieden respectievelijk op 28 november en op 6
december beëindigd.

Dientengevolge zijn de \'Beschikking Varkens-
pestmaatregelen mei 1983 1\'en de\'Beschikking
Varkenspestmaatregelen juni 1983 1\' ingetrok-
ken.

Naast een entplicht hielden de beschikkingen
tevens een vervoerverbod voor alle fok- en ge-
bruiksvarkens in, dat thans is beperkt tot de
geënte dieren. Ook het transport van geënte en
ongeënte slachtvarkens uit die gebieden blijft
hiermee dus ongemoeid. In bijzondere gevallen
kunnen de betrokken 1 nspecteurs-districtshoof-
den van de Veterinaire Dienst onder strikte
voorwaarden ontheffing verlenen voor geënte
mestbiggen.

In de plaats van de ingetrokken beschikkingen
is gekomen de gewijzigde \'Beschikking vervoer-
verbod varkensnoodentgebied 1983\'.
Bij het voortduren van de gunstige situatie zal
na afloop van het zes maandenschema in het
enige overgebleven entgebied \'Gelderse Vallei
Veluwe\'. de werking van de nieuwe beschikking
daartoe worden uitgebreid.

BE.SMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 21 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 1 t m 15 november 1983 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal I I gevallen in

Friesland
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Noord-Holland

Varkenspest

Totaal 2 gevallen in 2 gemeenten

I geval
1 geval

Zuid-Holland
Noord-Brabant

Schurft

Totaal I geval in Friesland
Vogelcholera

Totaal I geval in Limburg

Hondsdolheid

Totaal I geval in Limburg

DOORLOPENDE AGENDA

1983

December:

15 -16 PAO-D cursus: Begeleiding van melkveebe-
drijven. Buitenpraktijk, Bunnik.
20 Groep Geneeskd. v/h Rund en Groep K.L en

Zootechniek. Wet. bijeenkomst (pag. 933).
20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984
Januari:

14

14

16
22

24

26

26

10

Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Schaap. Geb. Prov. Gez.d. v. D.. Boxtel.
Symposium \'Infectieuze peritonitis en leukemie
bij de kat\'. Utrecht (pag. 735).
15 Seminar\'Klinische Hamatologie\' mit Inten-
sivübungen. München (pag. 687).
Kring dierenartsen Gelderse Vallei. Vergadering.
24 International Embryo Transfer Society.
Xth Annual Meeting, San Antonio, USA.
Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).
Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizenen
Vleesk.diensten, t.edenvergadering. Utrecht.
10.00 uur.

Kring Breukelen. Bijeenkomst.

I gemeenten

4 gevallen
3 gevallen

1 geval

2 gevallen
1 geval

-ocr page 595-

Februari:

7 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Informatie-
avond door de Gezondheidsdienst. Geb. Prov.
Gez.d.
v. D., Boxtel.

15 Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Jaarvergadering. Hoog Brabant.
Utrecht.

21 22 CLO-Studiedagen 1984.

23 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

23 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Informatie-
avond door de Gezondheidsdienst. Geb. Prov.
Gez.d. v. D.. Boxtel.

23—24 17. Tagung über Physiologie und Patholo-
gie der Fortpflanzung (DVG u. DGfZ)(A), Han-
nover.

23—24 Tagung über \'Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung", Hannover.

24 12. Seminar\'U mwelthygiene", Hannover.

Maart:

6 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).

6 Kring dierenartsen Gelderse Vallei. Vergadering.

11-14 I2th Symposium of European Assoc. for
Aquatic Mammals, Nice (France) (pag. 804).

13—14 Symposium \'Staub im Stall", Hannover.

15 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Paard. Geb. Prov. Gez.d. v. D., Boxtel.

19--6 april Cursus Medische Mycologie 1984,
Baarn (pag. 879).

22 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk.diensten. Ledenvergadering, Utrecht,
10.00 uur.

27 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Varken. Geb. Prov. Gez.d. v. D., Boxtel.

29 Kring Breukelen. Bijeenkomst.

April:

3 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Rund. Geb. Prov. Gez.d. v. D.. Boxtel.

4- 8 3. Welt-Kaninchenkongreß, Rom.

5 6 8. Düsseldorfer Hygienetage, Düsseldorf

6 8 British Small Anim. Vet. Assoc. Annual
Congress, Londen (pag. 728).

10 -13 11. Tagung der t)eutschen Gesellschaft für
Parasitologie, Bad Harzburg.

12 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Rund Vleeskalveren. Geb. Prov. Gez.d. v.
D., Boxtel.

13 15 Voorjaarsdagen 1984, Amsterdam (pag.
991).

16 - 19 2. WeltkongreßfUrSchaf-und Rinderzucht.

Pretoria.

18 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

24 Werkgroep Pluimvee Noord Oost (Gezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle).

24 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk.diensten. Ledenvergadering, Utrecht,
10.00 uur.

30—3 juni I9th International Symposium on the
History of Veterinary Medicine, Pula (Yugosla-
via) (pag. 878).

Juni:

10-

14 International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination, University of
Illinois at Urbana-Champaign, Illinois, USA
(pag. 125).

Juli:

19-20

International Symposium on Salmonella,
New Orleans, Louisiana, USA (pag. 842).

Augustus:

8—12 17. Weltgenügelkongreß der WPSA (A),
Helsinki.

27—31 8th Congress of the I.P.V.S. Ghent, Belgium
(pag. 147 en 299).

31—2 sept. Third Joint meeting Veterinary Patholo-
gists, Utrecht (pag. 147).

September:

2—6 XXXVIl Esomar Congress, Rome.

4—7 Ilird Joint Meeting of the European Society
of Veterinary Pathology and the American Col-
lege of Veterinary Pathologists, Veterinary Fa-
culty, Utrecht, the Netherlands.

5- 7 1984 Meeting of the European Teratology
Society, Veldhoven (pag. 879).

5 9 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Stirling (pag. 879).

10-13 5th Congress of the International Society
for Animal Hygiene, Hannover.

17 -21 XHIth International Congress on Diseases
of Cattle, Durban. South Africa (pag. 418.878 en
885).

19 22 9. Weltkongreß der \'World Small Animal
Veterinary Association (WASVA), 30. Jahresta-
gung der Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\' der
DVG (A), Hamburg (Congress-Centrum) (pag.
614).

20 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

Oktober:

5- 6 Jaarcongres K.N.M.v.D., tevens I31e Alge-
mene Vergadering, Akersloot (N.H.).

November:

8 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk.diensten. Ledenvergadering, Utrecht,
10.00 uur.

Studiedag ACV-Controle, Biddinghuizen.
12 Jahresversammlung der Schweiz. Ver. für
Kleintiermedizin, Luzern (pag. 687).
25 2nd Symposium on Computer Applications
in Veterinary Medicine, Mississippi. USA (pag.
728).

December:

Mei:

9
I I

K.N.M.v.D. Leden-

13 Groep Volksgezondheid
vergadering.

Minnesota. X. International Congress Reproduction
and AL

-ocr page 596-

1985

Februari:

19—21 USA Western States Veierinary Confe-
rence, Las Vegas (pag. 982).

Maart:

6—8 Tagung \'Krankheiten der Vögel", München
(pag. 687).

10—17 Fortbildungstagung \'Klcintierkrankheiten"
(Endokrinologie, Andrologie, Gynäkologie), St.
Moritz.

April:

17—20 16. Kongress der Deutschen Veterinärmedi-
zinischen Gesellschaft (DVG), Bad Nauheim
(pag. 842).

Augustus:

25—30 9th International Symposium of
W.A.V.F.H., Budapest (pag. 982).

September:

12—15 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Exeler (pag. 879).

Oktober:

28—2 nov. 4th International Symposium on veteri-
nary epidemiology and economics, Singapore.
(Inlichtingen: red. secretariaat) (pag. 938).

November:

8—10 lOth World Congress of Ihe World Small
Animal Veterinary Association, Tokyo (pag.
879).

CONGRESSEN

U.S.A. Western States Veterinary
Conference

February 19-23, 1984, Las Vegas Hilton,
Las Vegas, Nevada

The Intermountain Veterinary Medical Association
proudly presents the 1984 Western Stales Veterinary
Conference al Las Vegas, USA. Since its conception
in 1928, the Conference has bccome the second largest
veierinary meeting in
Ihe America"s. Attcndancc al
Ihis has doubled to 2,000 veterinarians in Ihe last five
years. In 1984 we will have over 150 of the most
outstanding speakers in America.

9th International Symposium of
W.A.V.F.H.

Budapest, 25-30 August 1985

9th International Symposium of the World Associa-
tion of Veierinary Food Hygienists(W.A.V.F.H.)will
be held in Budapest, Hungary, from 26 to 30 August
1985.

Preliminary Schedule

25 August, Sunday: Arrival and registration of Ihe
participants.

26 August. Monday: Opening Ceremony. Scientific
Sessions.

27 August, Tuesday: Scientific Sessions.

28 August, Wednesday: Study tours.

29 August, Thursday: Scientific Sessions.

30 August. Friday: Scientific Sessions and Closing
Ceremony.

Scien/i/ic Programme

The Organizing Committee intends to start Ihe first
scientific session with papers of invited lecturers,
after which papers can be presented in short commu-
nications or in poster sessions.

The main topics of the symposiitm to he discussed

1. Prevention of the presence of residues of food of
animal origin.

2. Current problems of international trade of foods.

3. Meat quality, aesthetic, keeping quality and
safety considerations.

4. Food irradiation and other new technologies of
prevention of food poisoning and saving food for
mankind.

5. Food hygiene in countries with restricted re-
sources.

Languages

The languages of the symposium will be English,

German, French, Spanish and Russian depending

on the number of participants.

Apply for further information to the following

address:

9th W.A.V.F.H. Symposium, Organizing Com-
mittee, 1453 Budapest PL 13, Mesleru. 81. Hungary.

Van het bureau

Begeleiding

Vleeskalverenbedrijven

Eén der deelnemende Veevoederfabrieken
heeft ons verzocht de dierenartsen er
nogmaals op te wijzen, de
declaratieformulieren duidelijk in te vullen,
daar zij regelmatig te maken krijgen met
declaratiefouten. waarbij niet de werkelijk
geleverde hoeveelheid op het formulier wordt
vermeld.

De fouten blijken in de meeste gevallen te
worden gemaakt bij het declareren van
medicijnen, die niet in de gebruikelijke (o.a. I
kg, 100 cc) verpakkingsgrootte worden
geleverd.

Met name vergissingen met het middel
Chloramphenicol-palmitaat (verpakkingen
van 0,5 kg) komen herhaaldelijk voor.
Het opsporen en corrigeren van deze fouten
is moeilijk en kost hun veel extra arbeid. U
wordt dus verzocht op de
declaratieformulieren steeds duidelijk de
juiste aantallen kilogrammen, cc\'s of stuks
medicijnen aan te geven.

-ocr page 597-

Nieuwe twee-fasen
curriculum

Kennismaking met diverse sectoren
van de beroepsuitoefening

In september 1982 is aan de Faculteit der
Diergeneeskunde een nieuwe opleiding van
start gegaan in bet kader van de twee-fasen
structuur van het wetenschappelijk onderwijs.
In dit nieuwe twee-fasen curriculum is voor
alle studenten een \'kennismaking met diverse
sectoren van de beroepsuitoefening\'
opgenomen. Dit programma-onderdeel
brengt de student in contact met de realiteit
van de beroepsuitoefening. Het doel van deze
kennismaking is het onderbouwen van de
keuze door de student voor één van beide
differentiatierichtingen in de opleiding
(gezelschapsdieren of

landbouwhuisdieren/dierlijke produktie) en
het terugkoppelen door de student van de
beroepsuitoefening naar de opleiding.
Hiermede wordt tevens ingespeeld op een
veel geuite wens van de praktizerende
dierenarts zelf.

Het is ten behoeve van deze kennismaking
van de veterinaire studenten met de
beroepsuitoefening dat het Hoofdbestuur van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en het Bestuur van de
Faculteit der Diergeneeskunde een beroep op
uw medewerking willen doen. Immers, er kan
slechts sprake zijn van kennismaking door
studenten, als er beroepsbeoefenaars
gevonden worden die bereid zijn de
toekomstige collegae te ontvangen.

De kennismaking met de beroepsuitoefening
zal plaats vinden gedurende drie stages: een
week in een gezelschapsdierenpraktijk, een
week in een landbouwbuisdierenpraktijk en
een week in de sector veterinaire
volksgezondheid. De eerste twee stages
kunnen worden gecombineerd tot twee weken
in een gemengde praktijk. De stage in de
sector veterinaire volksgezondheid valt buiten
het kader van deze oproep.

De stages zullen door ± 150 studenten per
jaar gelopen worden in de vakanties en
overige onderwijsvrije perioden, vallende
tussen het einde van het derde studiejaar en
het doctoraal examen. Er wordt de studenten
zoveel mogelijk vrijheid gelaten bij het kiezen
van de perioden waarin zij hun stages willen
lopen. De indeling van de stages geschiedt
door de Afdeling Studiezaken van het Bureau
van de Faculteit door een zo goed mogelijke
afstemming van vraag (van studentenzijde) en
aanbod (van stage-adressen). Alhoewel de
eerste stages als verplicht onderdeel van de
studie pas in de zomer van 1985 aan de orde
komen, kan reeds voordien op vrijwillige
basis ervaring worden opgedaan met het
organiseren, aanbieden en lopen van stages.

Hoofdbestuur en Faculteitsbestuur stellen er
prijs op een aantal punten duidelijk vast te
leggen:

a. De studenten mogen niet gebruikt
worden als goedkope hulpkrachten of
\'waarnemers\'.

b. De Faculteit kan aan de ontvangende
dierenartsen geen vergoeding betalen voor
hun diensten.

c. In overleg tussen Faculteit en
Maatschappij zal een advies-tarief voor kost
en inwoning der studenten worden
vastgesteld.

d. Er zal een collectieve verzekering worden
afgesloten voor de risico\'s van studenten en
dierenartsen.

e. Dierenartsen die geen inwoning kunnen
of willen verlenen, kunnen wel studenten
voor stages ontvangen als in de omgeving
redelijke verblijfsmogelijkheid voor de
studenten beschikbaar is.

f. Er zal in eerste instantie geen selectie
plaats vinden van de dierenartsen die zich
aanmelden om studenten te ontvangen.

Ondergetekenden zijn van mening dat het in
het belang van diergeneeskundig Nederland is
dat de hierboven beschreven opzet slaagt en
menen daarom een beroep te mogen doen op
uw medewerking. Aanmeldingen worden
gaarne ingewacht bij het bureau van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, tel. 030-5101II.

Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde
w.g.
Drs. C. C. van de Watering, voorzitter.

Faculteit der Diergeneeskunde
w.g.
Prof. dr. S. G. van den Bergh. dekaan.

-ocr page 598-

Verkorte versie van het
rapport \'Het aantal
formatieplaatsen voor
keuringsdierenartsen en de
toekomstige

organisatiestructuur van de
vleeskeuring in Nederland\'\'

Inleiding

Op 30 maart 1982 heeft de Tweede Kamer
der Staten Generaal de beleidsvoornemens
van de Ministers van Landbouw en Visserij
en van Volksgezondheid en Milieuhygiëne ten
aanzien van de reorganisatie van de
vleeskeuring aanvaard. In dit
beleidsvoornemen werd onder meer voorzien
in de instelling van een Rijksdienst voor de
Keuring van Vee en Vlees (R.V.V.).
In december werden de hoofdlijnen van de
toekomstige organisatie bekend gemaakt
door de Projectgroep R.V.V. Hieruit bleek
dat één van de consequenties van de
reorganisatie bestond uit het wegvallen van
een aanzienlijk aantal formatieplaatsen voor
dierenartsen in de roodvleeskeuring.

In antwoord hierop heeft het Hoofdbestuur
van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde een
werkgroep opgedragen deze materie te
bestuderen en met eigen voorstellen te
komen.

Ten einde de resultaten van de studie nog bij
het verdere reorganisatieproces te kunnen
betrekken, is de opdracht met de nodige
spoed uitgevoerd.

Formatieplaatsen voor keuringsdierenartsen

Alhoewel ten tijde van de studie al bekend
was dat de keuring van pluimveevlees en van
levende dieren in de werkzaamheden van de
R.V.V. zouden worden opgenomen, heeft de
werkgroep als gevolg van bijzondere
omstandigheden haar studie moeten beperken
tot de roodvleessector.

Ter bepaling van het aantal formatieplaatsen
dient op de eerste plaats een duidelijk inzicht
te worden verkrgen in de verschillende
soorten werkzaamheden, zowel in
kwantitatief als in kwalitatief opzicht.

Daartoe is een enquête gehouden onder alle
Vleeskeuringsdiensten in Nederland, waarin
verzocht is een opgave te verstrekken van
deze relevante gegevens over het jaar 1982;
bovendien is gevraagd naar de
personeelssamenstelling per I januari 1983.
De enquête kreeg een respons van 99%,
hetgeen als zeer hoog mag worden
aangemerkt.

Daarnaast zijn er voor de negen meest
voorkomende werkzaamheden bij de
vleeskeuring, uitgaande van de huidige
wettelijke bepalingen en internationale
richtlijnen, gemiddelde tijdnormen opgesteld.
Voor de overige taken, welke per dienst sterk
variëren, zijn geen normen opgesteld en de
daarvoor benodigde tijd is buiten de
berekening van het aantal formatieplaatsen
gehouden.

Vervolgens is er een gedetailleerde berekening
gemaakt van het aantal effectief inzetbare
uren per keuringsdierenarts per jaar (1370
uur). Daarbij is onder meer rekening
gehouden met het niet-continue werkaanbod
waardoor een (synchronisatie-) verlies van ±
5% optreedt.

Bewerking van de enquête-formulieren met
de ontwikkelde tijdnormen voor de diverse
werkzaamheden en met het aantal effectief
inzetbare uren levert het aantal
formatieplaatsen op per dienst.
Sommatie van deze berekeningen leidt tot de
conclusie, dat in Nederland voor zuiver
veterinaire werkzaamheden in het kader van
de keuringen in de roodvleessector 137
dierenartsen noodzakelijk zijn.
Hieraan moet echter nog toegevoegd worden
de werkzaamheden die betrekking hebben op
het leiden van de perifere organisatie.
Aangezien hierover geen andere gegevens
bekend zijn, dan dat de Projectgroep R.V.V.
streeft naar de verdeling van Nederland in 15
kringen, is daarover een zeer voorzichtige
raming gemaakt van 15 formatieplaatsen.
Daardoor komt het minimale aantal
formatieplaatsen voor keuringsdierenartsen in
de roodvleessector op 152.
Volgens de enquête bedraagt het aantal
dierenartsen dat per 1 janauri 1983 in de
vleeskeuring werkzaam is 183. Het maximale
aantal, dat in de nieuwe organisatie
overbodig zou zijn, bedraagt derhalve 31 en
wijkt sterk af van het door de Projectgroep
R.V.V. genoemde aantal van 70.

De onverkorte versie is op verzoek te verkrijgen bij het secretariaat van de K.N.M v D Julianalaan 10
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 599-

Organisalieslrucluur

Gezien de ingewikkeldheid van deze
reorganisatie, waarbij een 100-tal
vleeskeuringsdiensten en een lO-tal regionale
inspecties van de Veterinaire Dienst
betrokken zijn, is grote zorgvuldigheid bij de
totstandkoming van de R.V.V. noodzakelijk.

Participatie van het personeel nij en
toepassing van het systeem van organisatie-
ontwikkeling in de toekomst is daarbij
onontbeerlijk. Het ontbreken van een
sterkte/zwakte analyse van de huidige
organisatie wordt als een ernstig tekort
aangemerkt.

Aan de hand van een 8-tal kenmerken is een
beeld te schetsen van de nieuwe non-profit
organisatie met als algemene karakteristiek;
een open, dynamische organisatie-vorm,
gebaseerd op onderling vertrouwen.
Bij het tot stand komen van de dienst zullen
speciaal de volgende punten nadere
uitwerking behoeven; taakoinschrijvingen,
besluitvormingsprocedures, inclusief delegatie
van bevoegdheden alsmede de structuur van
de communicatie en de coördinatie, zowel
intern als extern.

Daarnaast is een goed sociaal klimaat
onontbeerlijk, teneinde het personeel dat haar
werk moet doen onder bezwarende
omstandigheden, te blijven motiveren.
De werkgroep geeft verder commentaar op
een aantal organisatie-onderdelen. Zo wordt
bijvoorbeeld gewezen op de gebrekkige
onderbouwing met betrekking tot de indeling
van Nederland in 15 kringen; in dat verband
worden twee alternatieve indelingen gegeven.
Andere zaken die aan de orde komen zijn: de
centrale directie, de kringdirecteur, het
laboratorium en de chef-keurmeester.

VA\'

CO

Buitenlandse
vacatures

FAO-Rome

Animal Production Officer (grote herkauwers)

Brunei-MInisterie van l.andbouw

Veterinary Officer

Columbia-Barneveld college

Projectleider

Voor nadere inlichtingen kunt u zich wenden tot het
VACO Secretariaat (tel. 070-79.tl37).

Ziektekostenverzekering voor
kleine huisdieren

De Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde heeft zich de afgelopen
jaren met een aantal, voor haar leden
essentiële belangen bezig gehouden. Onder
meer heeft zij de mogelijkheden nagegaan om
te komen tot de ontwikkeling van een eigen
ziektekostenverzekering voor kleine
huisdieren. Ook bleek het in de loop der
jaren wenselijk om eisen te formuleren voor
klinieken voor kleine huisdieren omdat steeds
meer praktici de naam kliniek gingen voeren
zonder dat de vlag altijd de lading dekte.
In een volgende fase is besloten een
structurering van de veterinaire verzorging
voor gezelschapsdieren te ontwikkelen. Door
het Hoofdbetsuur van de K.N.M.v.D. is hiertoe
de commissie veterinaire verzorging
gezelschapsdieren ingesteld. Op verzoek van
de Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier
is tevens een werkgroep structurering
veterinaire verzorging gezelschapsdieren in het
leven geroepen. Deze werkgroep zal in eerste
instantie een eindnota aan het Hoofdbestuur
aanbieden, waarna deze nota na goedkeuring
door het Hoofdbestuur aan de commissie voor
verder overleg zal worden voorgelegd. Bij de
discussies binnen deze werkgroep is de nauwe
samenhang gebleken tussen opleiding,
structurering en ziektekostenverzekering.
De eisen voor klinieken en
dierenziekenhuizen, zoals opgesteld door de
desbetreffende commissie van de
K.N.M.v.D., zijn ondertussen na uitgebreide
discussie, door het Algemeen Bestuur
aanvaard.

Voor de basispraktijk zijn richtlijnen
opgesteld waarover op enkele detailpunten
nog overleg plaats vindt met de Groep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier.
De werkgroep structurering is thans zover
met haar werkzaamheden dat zij binnenkort
haar eindnota aan het Hoofdbestuur hoopt te
kunnen aanbieden.

Ten gevolge van de nauwe samenhang van
deze onderwerpen dient opnieuw de
mogelijkheid van een ziektekostenverzekering
voor kleine huisdieren te worden onderzocht.
Daartoe werd in samenspraak met de Groep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier en het
Hoofdbestuur van de K.N.M.v.D. een
werkgroep in het leven geroepen, die haar
werkzaamheden inmiddels is begonnen. Mede
op basis van de eindconclusies van het vorig

-ocr page 600-

jaar door een doctoraal werkgroep
Commerciële Beleidsvorming van de
Erasmusuniversiteit uitgebrachte rapport
hieromtrent, heeft de werkgroep zich een
driedelige taak gesteld:

— de betekenis van een
ziektekostenverzekering voor kleine
huisdieren, geplaatst in een zo ruim mogelijk
kader, duidelijk te maken voor de eigen
collegae.

— voorlichting hieromtrent geven aan het
publiek via de geëigende media; daartoe dient
als wezenlijk element voorlichting over de
behandeling en uitleg over de opbouw van
het tarief te worden begrepen.

— bezinning over de vraag of het in de
huidige situatie, waarin recent een aantal
ziektekostenverzekeringen voor kleine
huisdieren op de markt zijn verschenen, (zie
ook
Tijdschr. Diergeneeskd. 1983; 108: 931-3)
voor de K.N.M.v.D. nog noodzakelijk is met
een eigen ziektekostenverzekering voor kleine
huisdieren te komen, dan wel dat volstaan
kan worden met een zo goed mogelijke
voorlichting aan de betreffende
verzekeringsmaatschappijen om deze in de
gelegenheid te stellen met een zo optimaal
mogelijke polis te komen.

In het eerste van een serie van voorlopig zes
artikelen over dit onderwerp, lijkt het zinvol,
de verschillende argumenten voor en tegen de
ontwikkeling van een ziektekostenverzekering
voor kleine huisdieren — al dan niet door
particuliere maatschappijen dan wel door de
K.N.M.v.D. nog eens op een rij te zetten.
Veel gehoorde bezwaren tegen een
ziektekostenverzekering zijn:

1. Er is geen behoefte aan zuivere
tweedelijns diergeneeskunde noch aan
gespecialiseerde klinieken waar deze vorm
van veterinaire zorg kan worden uitgeoefend
althans niet in de thans aangeboden prijs-
prestatierelatie.

Er zijn voldoende mogelijkheden tot
tweedelijnsdiergeneeskunde in de huidige
situatie beschikbaar.

De noodlijdende situatie van die praktijken
die zich op dit moment uitsluitend tot
tweedelijnsdiergeneeskunde beperken, bewijst
dat.

2. Het publiek is niet bereid en vaak ook
niet in staat meer dan ƒ 300,— a /\'400,
voor een grotere ingreep te betalen.

In veel praktijken worden de meerkosten dan
ook gecompenseerd door de winst uit
eerstelijns verrichtingen.

Onder de eigenaren van gezelschapsdieren is
een toenemende behoefte te bespeuren aan
meer dienstverlening, meer aandacht, meer
voorlichting en aan meer minder geldgerichte
kwaliteit tegen schappelijke prijzen.

3. Voor een ziektekostenverzekering voor
gezelschapsdieren is geen markt; een
dergelijke verzekering levert slechts een
pseudo-kostenbeheersing op en bevat
prijsopdrijvende elementen die de eigenaar
van het gezelschapsdier moet betalen.

Wel zijn er mogelijkheden voor een
verzekering met dekking voor calamiteiten.
Er zijn echter dierenartsen die menen dat dit
per praktijk dan wel op regionaal niveau kan
worden gerealiseerd.

4. De kleine huisdierenprakticus
beantwoordt op creatieve wijze — die de toets
der kritiek kan doorstaan -- de vraag naar
gespecialiseerd diergeneeskundig handelen.
Specialisatie is prima maar dan binnen de
normale eerstelijns praktijk. De huidige
dierenarts heeft een zoveel grotere kennis en
ook zoveel meer technische mogelijkheden
dat dil, zeker binnen een wat grotere
groepspraktijk, geen enkel probleem is.

De voorstanders van een
ziektekostenverzekering voor kleine
huisdieren brengen andere argumenten naar
voren:

1. Het is onjuist uit le gaan van een situatie
waarbij een deel van de curatieve kosten door
preventie verrichtingen moeten worden
gedekt. Bij het publiek wordt hierdoor
bovendien ten onrechte de indruk gewekt dal
de dierenarts voor een betrekkelijk gering
bedrag grotere ingrepen kan verrichten.
Anderzijds protesteert men o.a. bij monde
van de Consumentenbond legen de te hoge
en te gevarieerde kosten van
routinebehandelingen en de variatie in de
tarieven in hel algemeen.

2. De thans heersende situatie zal binnen
afzienbare tijd veranderen aangezien de
K.N.M.v.D. inmiddels de eisen waaraan de
door de K.N.M.v.D. le erkennen klinieken
moeten voldoen, heeft aanvaard terwijl ook
de aanbevelingen met betrekking tot de
basispraktijk binnenkort zullen worden
aangenomen.

Daarnaast mag verwacht worden dal
specialisten geen preventieve handelingen

-ocr page 601-

zullen gaan verrichten, zodat hun kosten, die
voortvloeien uit zuiver medische ingrepen,
anderszins zullen moeten worden
gefinancierd. Daarbij zal moeten worden
uitgegaan van een kostprijsberekening op
basis van inkomen en lasten, vanwege de
voorzieningen die de K.N.M.v.D.
dienaangaande eist.

3. (iezien de ontwikkelingen in de
diergeneeskunde is het niet meer mogelijk alle
kennis en kunde in één persoon - de
algemene prakticus te verenigen.
Differentiatie en specialisatie zijn nodig om
die verworvenheden aan het gezelschapsdier
ten goede te kunnen laten komen.
IDe mogelijkheden voor diagnostische
ondersteuning zoals die thans voor de
gezondheidszorg van landbouwhuisdieren
beschikbaar zijn, worden nog slechts voor
een klein deel dienstbaar gemaakt aan
gezelschapsdieren.

In het kader van de kleine differentiatie zal
gedurende het laatste halfjaar van de
opleiding de mogelijkheid worden geopend
een keuze te maken tussen de richting
landbouwhuisdieren dierlijke produktie dan
wel de gezelschapsdieren.
Daarnaast wordt momenteel een aantal
dierenartsen opgeleid tot de uitoefening van
de geneeskunde van gezelschapsdieren op
specialistisch niveau.

Na een algemene oriëntatie in de brede (fase I)
volgt een verdere verdieping in een
deelgebied (fase 2). De thans bestaande
deelgebieden zijn: inwendige geneeskunde,
weke delen chirurgie, orthopaedie,
ophthalmologie en dermatologie. De tweede
fase wordt in beginsel afgesloten met dc
inschrijving in het specialistenregister onder
vermelding van het deelgebied.

Dc Commissie Ziektekostenverzekering stelt
zich tot taak de discussie binnen de
beroepsgroep zoveel mogelijk te stimuleren
en wil daartoe in een aantal publikaties
wezenlijke elementen aandragen. Het
volgende artikel zal dan ook uitvoerig ingaan
op de thans bestaande mogelijkheden op het
gebied van de ziektekostenverzekering voor
kleine huisdieren en op de algemene
voorwaarden die de verzekeraar bij het
invoeren van een nieuwe verzekering stelt.
Aansluitend zullen reacties van praktici, de
K.N.M.v.D., het publiek en de faculteit aan
de orde komen.

INGEZONDEN

Klinische les
Landbouwhuisdieren

Naar aanleiding van de door hem
bijgewoonde klinische les
Landbouwhuisdieren op II oktober 1983,
schreef collega G. van Westrhenen
onderstaande reactie.
In navolging op de klinische avonden van
de Vakgroep Geneeskunde van het Kleine
Huisdier, nu een klinische demonstratie
van de nutsdieren.

Deze nouveauté, hoewel volgens oudere
collega\'s niet zo\'n nieuwtje, werd ingepast
in het P.A.O.-gebeuren. Het onderwerp,
diverse standsafwijkingen bij het kalL werd
vanuit verschillende disciplines, in dit geval
Zootechniek en Heelkunde belicht.
Speciaal voor deze klinische les zijn enkele
video-opnamen gemaakt. Dit initiatief
vraagt naar meer. Is de \'vet-o-theek\'
toekomst of werkelijkheid? De nascholing
bij ons thuis?

Na de gemeenschappelijke broodmaaltijd
werden klinische demonstraties gegeven
door de Vakgroep Inwendige Ziekten der
Grote Huisdieren. Een aantal patiënten
passeerde de revue met anamnese,
differentieel diagnose, diagnose en therapie.
De uitvoering van deze P.A.O.-D-klinische
lessen op een namiddag lijkt mij
vruchtbaarder dan een langdurige cursus,
zoals de P.A.O.-week. Door de
gemeenschappelijke broodmaaltijd was er
ook tijd voor intercollegiale contacten.
Volgens de regels van de tijd geldt voor
deze klinische lessen eveneens het
profijtbeginsel: de gebruiker betaalt. Maar
door datzelfde profijtbeginsel kunnen de
praktici ook meer inspraak hebben.
Laten we hopen dat mede dit initiatief zal
leiden tot een goede gestructureerde
"education permanente veterinaire\'.

Groep Paardenpraktici

Studiereis U.S.A. zomer 1984

De aanmeldingsdatum tot waarop leden hun
belangstelling voor de studiereis naar
Amerika kunnen melden is in verband met de
postbestelling-problemen verlengd tot 24
december a.s.

Gaarne schriftelijke melding aan de secretaris
.1. Remmen. De Gijzel 50, 5268 CN Helvoirt.

-ocr page 602-

Eisen Klinieken en
Ziekenhuizen

Hieronder volgt het 2e artikel (voor het le
artikel zie
Tijdschr. Diergeneeskd. 1983;
108: 886-7) ter illustratie van de Eisen
voor Klinieken voor Kleine Huisdieren,
zoals recent aangenomen in het Algemeen
Bestuur van de K.N.M.v.D.
De architect\' laat aan de hand van een
enkele jaren geleden ontworpen kliniek,
diverse oplossingen in dc praktijk zien.

Het Bureau

EEN VOORBEELD UIT DE PRAKTIJK

Na meer dan een jaar praten, schetsen en
oriëntatie bij collega\'s in binnen- en
buitenland, werd het oorspronkelijke plan
van de architect gerealiseerd. Een ieder die in
het gebouw is geweest spreekt de simpele
materiaal- en kleurkeuze en de gezellige sfeer
bijzonder aan. De groepering rond de
centrale wachtruimte is uiterst praktisch en
economisch. Alle hierop uitkomende deuren
zijn in hardglas uitgevoerd en voorzien van
speciaal hiervoor ontworpen grote
cirkelvormige handgrepen, Door hun
oriëntatie op een eigen voorruimte is de
privacy waar nodig gewaarborgd, maar geven
zij in combinatie met het schuingeplaatste
glas in het dak, het interieur een uitzonderlijk
open karakter. Buiten de spreekuren om
kunnen desgewenst deuren onder 90° worden
vastgezet, teneinde ruimten onderling te
verbinden. De ramen in de gevel zijn van een
luifel voorzien en onder 45° naar binnen
gevouwen, waardoor een minimum aan inkijk
en een maximum aan uitzicht ontstaat. Een
vloerverwarming houdt tot groot genoegen
van de bezoekende huisdieren de temperatuur
op 17°. Naar behoefte kan met hete lucht
zeer snel warmte worden bijgeleverd, terwijl
bedorven luchtjes centraal worden afgezogen.
De plattegrondopbouw wijst na het vorige
voorbeeld voor zichzelf en kan aan de hand
van het renvooi bij de tekening worden
nagegaan.

Dierenkliniek. I.oevenstein 2 te Slccuwijk
(vervtilg op pug. 9911)

De heer Ch. N. SchoorL HBO BNA, Buitendijk 102, 4273 GE Hank.

-ocr page 603-

RENVOOI ■

( De nummering in de plattegrond verwijst in principe naar die van het rapport Erkenning en Continuering van
de Erkenning van Klinieken voor Kleine Huisdieren)

1.5 -X toegang (overdekt)

-y uitgang
2 -X buitenwachtruimte (overdekt)

-y wachtruimte (door centrale plaatsing plantenkas automatisch honden- en kattenafdeling)
patiëntenrcgistratie.f receptiefaciliteitcn en uitgifte medicijnen
behandelkamer
apotheek
laboratorium
-X röntgendiagnostiek en oogonderzoek
-y doka

operatiekamer
voorbereidingsruimte
verzorging Instrumentarium
recovery

paliëntenverblijven
voedselvoorbereiding

uitlaatruimte. tevens bevoorrading artsenauto\'s (overdekt)
I -X artsenkamer
-y bibliotheek
-z koffiekeuken
garderobe
1 toilet levens douche

technische ruimte ten behoeve van cv- en ww installatie (wasmachine en -drogen)
stalen schoorsteenpijp (losstaand)

.1

4

5

6
7

8.1
8.2

9

10

I l.l
I 1.2
11.4

I

II

III

IV

-ocr page 604-

Aan de realisatie van het project hebben de
dierenartsen zelf meegewerkt, tegen een van
tevoren met de aannemer overeengekomen
uurloon. De inrichtingen aanschaf van soms
gebruikt instrumentarium uit ziekenhuizen,
als röntgeninstallatie en operatietafel en
lamp, werd geheel door de dierenartsen zelf
gedaan.

Nog enkele interessante toegepaste details tot
slot:

-- aansluitpunten overdekte wachtruimte ten
behoeve van toepassing electrische
terrasverwarming;

— schrobputjes in diverse ruimten;

— ingemetselde muurringen in verband met
tijdelijk vastzetten patiënt;

— voorzieningen nutsbedrijven e.d. in koker
rondom op 200 , zo ook (trek)schakelaars en
stopcontacten (optimaal flexibel).

In overleg met de huidige gebruikers Is het
goed eens na te gaan op welke punten een
dergelijk recent gerealiseerd project, op het
eerste gezicht nu niet aan de \'eisen\' voldoet:

— apotheek/magazijn in open verbinding met
overige ruimten;

— geen aparte ruimte voor opslag en
voedselvoorbereiding;

— kranen niet zonder de handen te gebruiken
bedienbaar;

— geen buitenberging/ diepvriezer ten behoeve
van kadavers (er is een depot in de
nabijheid);

geen aparte werkkast (plaats gereserveerd in
ruimte I);

..... röntgen voldoet niet geheel aan de wettelijke

voorschriften;

— geen gemakkelijke schrijfgelegenheid in
behandelkamers etc.

Enkele gegevens:

Locatie: Sleeuwijk, Loevenstein 2, tel. 01708\'.
Omschrijving bouwwerk: Dierenkliniek.
Bruto oppervlakte: 225 m^. Totaal volume: 675 m\'.
Bouwtijd: 7 maanden. Kale bouwkosten: /\'352.820,
Werktuigkundige installaties: ƒ 49.560, . Electro-
technische installaties: f 10.620,—. Totale bouw-
kosten: /■ 413.000,—,

Belangstellenden, die de kliniek willen bezichtigen zijn van harte welkom en worden verzocht hiertoe een ;[
telefonische afspraak met de kliniek te maken.

-ocr page 605-

Voorjaarsdagen
1984

Amsterdam, 13-15 april 1984

Het 16e Internationale "Voorjaarsdagen
Congres\' dat zich bezig houdt met de
geneeskunde van het kleine huisdier, zal
gehouden worden van 13 t/m 15 april 1984
in het RAI-Congrescentrum te Amsterdam.
Het programma, waarvan het algemene
gedeelte simultaan vertaald wordt in het
Engels, Duits, Frans en Nederlands laat zich
indelen in 5 aandachtsvelden, te weten:

1. Virale en immunologische aandoeningen.

2. Behandeling en eventuele vererving van
rasgebonden afwijkingen.

3. Chirurgie waaronder Head and Neck
Chirurgie, electrochirurgie, tumorchirurgie
en chirurgie van het urogenitaal apparaat.

4. Neurologie.

5. Hematologie van de spoedpatiënt:
interpretatie en praktische beoefening.

De kennis op het gebied van virale en
immunologische aandoeningen maakt snelle
ontwikkeingen door. Het belang hiervan in
de kleine huisdierenpraktijk neemt nog steeds
toe.

Voor een helder overzicht van bekende en
nieuwe ontwikkelingen op deze gebieden
werden internationaal befaamde sprekers
uitgenodigd: dr. Hurvitz (Animal Medical
Center te New Vork, klinisch immunoloog).
dr. Scott (Dept. of Small Animal Medicine
and Surgery van de New York State College
of Veterinary Medicine, dermatoloog), prof.
dr. Horzinek (Eaculteit Diergeneeskunde
Utrecht, viroloog). dr. Lutz (Veterinär
Medizinische Klinik van de Universiteit te
Zürich, viroloog).

Rasgebonden afwijkingen staan in het
middelpunt van de belangstelling bij
dierenartsen, fokkers en (toekomstige)
eigenaren.

Er zal ruime aandacht geschonken worden
aan verschillende facetten van de vererving
(o.a. door proL dr. Bouw, hoogleraar
genetica te Utrecht, dr. Patterson, klinisch
geneticus aan de School of Vet. Medicine van
de Universiteit van Pennsylvania, dr. H.
Walvoort, wet. medewerker Rijksinstituut
voor de Volksgezondheid te Utrecht). Tevens
zullen op verschillende seminars de
diagnostiek en therapieën van rasgebonden
en erfelijke aandoeningen worden belicht
door een keur van Nederlandse en
buitenlandse sprekers.

De chirurgische behandeling van kleine
huisdieren komt behalve in de verschillende
tevoren bedoelde seminars ook aan de orde
in het programma-onderdeel Head and Neck
Surgery waarbij o.a. ablatio,
speekselkliercyste operatie, fenestratie van
cervicale herniae nucleus pulposus en
tracheotomie aan de orde komen. Voor 40
deelnemers bestaat de mogelijkheid deze en
andere technieken op een prakticum te
beoefenen onder begeleiding van dr. Dehoff
(Department of Veterinary Clinical Sciences
van de Ohio State University) en chirurgen
van de faculteitskliniek te Utrecht, Tevens zal
de praktische toepassing van electrochirurgie
en chirurgie van het urogenitaal apparaat
behandeld worden door dr. Crane (School of
Veterinary Medicine, North Carolina) en dr.
Dehoff.

Aan tumorchirurgie zal aandacht besteed
worden, mede in verband met de parallel aan
de Voorjaarsdagen te houden bijeenkomst
van de Werkgroep Veterinaire Oncologie die
ook voor congresbezoekers opengesteld zal
zijn.

Ook zal de chirurgische behandeling van
neurologische patiënten tijdens de
voordrachten van dr. Holliday (Veterinary
Medical Teaching Hospital van de School of
Veterinary Medicine van de Universiteit van
California) op de voorgrond staan.
Dr. Slappendel (Faculteit der
Diergeneeskunde te Utrecht) zal in zijn
seminar ingaan op het gericht (laten) doen
van hematologisch onderzoek en de
interpretatie van de uitslagen. In het middag-
programma zal voor 20 deelnemers de
gelegenheid worden gebonden om technieken
te beoefenen die in de praktijk met spoed
gedaan moeten en kunnen worden.
Naast dit wetenschappelijk programma wordt
ook weer een aantrekkelijk \'Social Program\'
geboden zoals een informele receptie, een
feest in het unieke Aquarium van Artis en
verschillende toeristische tochten.

Behalve de bovengenoemde bijeenkomst van
de Werkgroep Veterinaire Oncologie
(voorzitter: dr. Misdorp) zal er wederom een
parallel-programma gehouden worden voor
de dierenartsassistenten. Dit Dierenarts

-ocr page 606-

Assistenten Naschoiings (DANS) programma
zal veel praktische informatie bevatten zoals
onder meer helminthologie, voorkomen van
fouten in de bewerking van röntgenfoto\'s en
het telefonisch contact met eigenaren.
Belangrijke aan ons vakgebied verwante
bedrijven en instellingen zullen van de grote
opkomst gebruik maken de praktici over hun
produkten en diensten in te lichten op het
gezellige tentoonstellingsterrein.
Ook dit jaar wordt weer gerekend op een
toename van het aantal deelnemers aan het
congres en het Social Program, mede door de
gezamenlijke inspanningen van de
Voorjaarsdagen Commissie en het
B.S.A.V.A.-Congress Committee dat één
week eerder het B.S.A.V.A. congres in
Londen organiseert op vrijdag 6 t/m zondag
8 april 1984.

Hoogtepunten uit het Londense programma
zijn onder meer: dermatologie, neurologie,
ophthalmologic en orthopaedie. Verder zal
aandacht besteed worden aan chirurgische
spoedgevallen, epilepsie, voeding, antibiotica,
corticosteroïden, oncologie en vele andere
onderwerpen.

Tussen de beide congressen zal een
intercongress-program georganiseerd worden
waarbij onder andere de gelegenheid gegeven
zal worden de Faculteit der Diergeneeskunde
te Utrecht te bezichtigen. In het Social
Program staan excursies op het programma
naar het Openluchtmuseum te Arnhem, naar
Edam, Marken. Volendam en Haarlem. Voor
belangstellenden zal gelegenheid bestaan twee
nachten (dinsdag en woensdag) bij
Nederlandse collega\'s te logeren en de
dagelijkse gang van zaken in een Nederlandse
praktijk mee te maken.
Vooral voor diegenen die van verre landen
konien zal de combinatie van beide
congressen met het tussenliggende programma
een unieke 10 dagen excursie met zowel een
wetenschappelijk als een sociaal en toeristisch
programma mogelijk maken.

Voor nadere informatie en inschrijving kunt
U zich wenden tot:

Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.
Postbus 14031,
3508 SB Utrecht.

B.S.A.V.A. Registration Secretary,
5, St. George\'s Terrace, Cheltenham,
Glos GL50 3 PT.

Commissie Voorkaarsdagen 1984.

Nederlandse Vereniging van
Dierenartsvrouwen

Verslag van het wereldcongres in Perth

Na 29 uur reizen arriveerden we heel vroeg
zondagmorgen in Perth, een moderne schone
stad. Dezelfde ochtend nog werden we bij de
registratie hartelijk begroet (in het
Nederlands). De uitnodigingen voor de IWA
vergaderingen, de openings- en
sluitingsceremonie, de
kennismakingsbarbecue enz. werden
overhandigd in een handige beige linnen
schoudertas met het congresembleem.
Maandagmorgen vond de eerste IWA-
vergadering plaats. Na de gebruikelijke
openings- en welkomstwoorden van
respectievelijk de voorzitter van het
organisatiecomité 1. Fairnie en de voorzitster
van het damesorganisatiecomité Kay Smits
kreeg de presidente van de IWA, Jenny
Henriet (België) het woord. Het was jammer
dat deze presidente geen Engels sprak, want
de simultaanvertaling viel vaak uit. leder
land dat lid is van de IWA kreeg vervolgens
enkele minuten het woord om verslag uit te
brengen over de laatste vier Jaar. Het ging
tijdens de vergadering erg gemoedelijk toe.
De Spaanse afgevaardigde bijvoorbeeld was
nog druk bezig haar tekst te vertalen in het
Engels en liep regelmatig naar de
bestuurstafel om Engelse woorden te vragen.
Achteraf bleek dit onnodig te zijn, omdat er
in de tolkenkamer een tolk aanwezig was, die
ook Spaans kon vertalen. De afgevaardigde
uit Argentinië vertelde dat ze een kookboek
hadden uitgegeven waarvan de opbrengst ten
goede kwam aan een kindercrèche van
veterinaire studenten.
Na deze vergadering werden alle dames
uitgenodigd voor een lunch en modeshow in
het Sheraton hotel, waar we met corsages en
cocktails werden verwelkomd. Tijdens de
lunch kreeg de 1 WA-presidente Jenny
Henriet een bijoux aangeboden door het
Australische damescomité. Verder was er een

-ocr page 607-

loterij met drie prijzen, waarbij de lootje.s,
heel origineel, onder de kopjes zaten geplakt.
Hierna volgde een wervelende show van de
wolfederatie. Er werden zowel dikke wollen
truien en jassen getoond als ragfijne dunne
wollen kleding, zo dun dat een volledige
wollen garderobe voor twee weken vakantie
in een kleine weekendtas paste.
In de middag hebben we het congrescentrum
uitgebreid bekeken. Er is van alles te zien in
zo\'n gebouw: een bank. een postkantoor, een
winkel met bijoux, waar vooral veel
.Australische opalen te zien waren. Op een
beeldscherm kon men zien waar deze
gevonden worden. Aboriginals verkochten
houtsnijwerk en kleden. Tevens was er een
expositie van geneesmiddelen en
instrumenten.

De IWA-hoek zag er leuk uit. leder land,
ook de niet-leden. was gevraagd twee poppen
te sturen, zodat er zestig exemplaren
beschikbaar waren voor de verloting.
Nederland schonk een pop in Fries kostuum
en een pop in Drents kostuum. L^e laatste
kon tevens als theemuts dienst doen. Het
toeval wilde dat .lanny Schuiling, die de
poppen meegebracht had, zelf de Fries pop
won, die ze toen direct schonk aan de
Australische vice-presidente van de IWA:
Margaret Slatter. Bovendien waren bij de
IWA-stand posters te koop, die ieder land
had meegebracht. De bekende vergulde en
zilveren IW A-speldjes lagen er, evenals grote
boeketten Australische droogbloemen. Het
leukste van alles was echter het schitterende
kookboekje dat Margaret Slatter had
samengesteld. Elk land had hiervoor twee
recepten ingezonden, .lanny Schuiling had,
als Nederlandse bijdrage, erwtensoep en
hutspot ingestuurd. In het boekje treft men
ook veterinaire recepten en foto\'s uit vroegere
tijden aan. Het boek is nog te bestellen; voor
tien Australische dollars wordt het thuis
bezorgd.

Dinsdagmorgen werden alle dames
uitgenodigd om om acht uur het champagne-
ontbijt bij te wonen, waarna de Australische
dames hun jaarvergadering hielden.
De slotvergadering was vrijdagmorgen. We
werden toegesproken door professor R.
Vuillaume. voorzitter van de W.V.A.. waarna
dc IWA-presidente het woord nam. De
overleden leden werden herdacht, waarna de
bestuursleden verslag uitbrachten van hun
werk in de afgelopen vier jaar. Opvallend was
dat zowel Italië als Griekenland, ondanks de
vele pogingen van de IWA, geen antwoord
hadden gegeven op de toegestuurde brieven. De
penningmeesteresse deelde mee dat er een
batig saldo van 4000 dollar was. De nieuwe
bestuursleden werden geïnstalleerd, de
Australische gastvrouwen bedankt en de
hoop werd uitgesproken dat de IWA een
organisatie van hulp en vriendschap over de
gehele wereld zal blijven.
Het nieuwe bestuur is als volgt samengesteld:
Presidenie: Marion Cunningham (Nieuw
Zeeland);

Vice-presidemes: Brenda Hofmeyr (Zuid-
Afrika). Simone Baux (Canada), Arnolfa
Goldenberg (Uruguay). Françoise Hachet
(Frankrijk). Adoración de Miguel Castano
(Spanje), Doroteha Schmidt-Hoensdorf
(West-Duitsland), Margaret Slatter
(Australië);

Penningmeesteresse: Ruth Bone (USA).

Riek Otto. Halfweg.

Dr. Bart Rispens Memorial
Award

[:)e Dr. Bart Rispens Memorial Award voor
198.3 is toegekend aan dr. R. 1-. Witter uit de
Verenigde Staten. De onderscheiding is hem
verleend doorde World Veterinary Poultry
Association op advies van het Research
Award Committee van hel Dr. Bart Rispens
Memorial Fund; de uitreiking heeft
plaatsgevonden tijdens hel laatste congres
van de World Veterinary Association in
Penh (Australië).

r:)r. Witter ontving de onderscheiding voor
zijn publikatie: \'Protection by attenuated and
polyvalent vaccines against highly virulent
strains of Marek\'s disease virus\' in het
tijdschrift
Avian Pathology. 1982; 11:49-62.
Dr. Witter is de vierde recipient van deze
Award. Eerder werden onderscheidingen
uitgereikt aan dr. C. A. W. .lackson (1977),
dr. .1. B. McFerran (1979). prof. dr. V. von
Bülow (1981). respectievelijk uit Australië.
Noord-lerland en West-Duitsland. Het
internationale karakter van de onderscheiding
is hiermede wel gekenschetst.
Witter is momenteel directeur van het in
pluimvcekringen zeer bekende Regional
Poultry Research Laboratory te East

-ocr page 608-

Lansing, Michigan (U.S.A.). Hij is in I960
als dierenarts afgestudeerd aan de Michigan
State University en in 1964 gepromoveerd
(Ph.D.) aan de Cornell University te Ithaca
(New York State). Reeds in datzelfde jaar
werd hij als medewerker verbonden aan
bovengenoemd laboratorium en werkte daar
onder leiding van de internationaal alom
bekende pluimveespecialist dr. B. R.
Burmester totdat hij in 1975 diens opvolger
werd. Het is misschien aardig te memoreren
dat Witter in East Lansing ook nog met
Rispens heeft samengewerkt toen deze daar
in 1967 werkzaam was; Witter kende dus
Rispens persoonlijk.

Witter is bestuurslid van een groot aantal
wetenschappelijke verenigingen waarvan wij
slechts twee willen noemen: het \'Leukosis
Committee\' van de American Association of
Avian Pathologists en het \'Committee on
Scientific Program (section on Avian
Medicine)\' van de American Veterinary
Medical Association. Witter is verder een
veelgevraagd spreker op internationale
bijeenkomsten en heeft als zodanig veel
landen bezocht, waaronder meerdere malen
Nederland.

Witter heeft sinds 1975 (dus in de laatste 8
jaar) meegewerkt aan ruim 70
wetenschappelijke publikaties in hoog
genoteerde vakbladen als
Journal of the
National Cancer Institute. Avian Diseases.
Avian Pathology,
etc. In 20 publikaties
hiervan was hij eerste auteur. De
onderwerpen in deze artikelen hebben zich
voornamelijk bepaald tot de virologische,
genetische en patholoog-anatomische
aspecten van oncogene pluimvee virussen
(Aviaire leukose. Marekse ziekte en reticulo
endotheliose).

In 1967 ontving Witter van de American
Association of Avian Pathologists de
Research Paper Award voor een publikatie in
het tijdschrift
Avian Disae.tes (deel 10) en
vóórdat aan hem in 198.3 de Rispens Award
werd uitgereikt, heeft hij nog vijf andere
eervolle wetenschappelijke onderscheidingen
ontvangen.

Het beknopte curriculum vitae van dr. R. L.
Witter maakt duidelijk dat het nog kleine
aantal Rispens Awards recipiënten in 1983
met een waardevol lid werd uitgebreid.

H. J. L. Maas. secretaris
Dr. Bart Rispens
Memorial Award Fund.

ZiERGENEESKUNDE

Overzicht van gegevens van
P.A.O.-D-cursussen op het
gebied van de veterinaire
volksgezondheid

Residuen in voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong

Plaats: Hoofdgebouwen Gebouwen Biltstraat 172
van de Faculteit der Diergeneeskunde

Data:

17 januari 1984
24 januari 1984
31 januari 1984
7 februari 1984
14 februari 1984

21 februari 1984

Voor een uitvoerige inhoudsopgave van deze
cursus wordt u verwe/en naar het
Tijdschr.
irtergeneestcd..
1983; 108: (22), 889.

Hygiénebeheersing in slachtlijnen

Plaats; Gebouwen Biltstraat 172 van de Faculteit
der Diergeneeskunde.

Data:

22 februari 1984
28 februari 1984
13 maart 1984
20 maart 1984
27 maart 1984

Programma:

Principes van Good Manufacturing
Practices in slachtlijnen
Visuele hygiëne-inspccties
Bacteriologisch onderzoek van karkassen
Statistische aspecten van hygiênemeetresultaten
Fechnische aspecten van hygiëneverbetering
Reiniging en desinfectie
Sociale aspecten die een rol spelen hij
hygiëneverbetering.

Voor deze cursus zijn nog enkele inschrijvingen
mogelijk. Over de wijze van inschrijven vindt u
inlichtingen onder aan dit artikel.

Levensmiddelenmicrobiologie 1984

Plaats: Hoofdgebouw van de Faculteit der

Diergeneeskunde.

Data:

2 t/m 6 april 1984 en
9 t m 13 april 1984.

D

-ocr page 609-

Voor een uitvoerige inhoudsopgave van de/e
cursus wordt u verwezen naar het
Tijdschr.
Diergenee.skd..
1983; 108: (22), 890.
Voor de/e cursus /ijn nog enkele inschrijvingen
mogelijk. Over de wij/e van inschrijven vindt u
inlichtingen onderaan dit artikel.

Vleestechnologie 1984

Plaats: Gebouwen Biltstraat 172 van de Faculteit

der Diergeneeskunde.

Daia:

9, 10, 16, 17, 23 en 24 mei 1984.
Een uitvoerige cursusomschrijving /al worden
gepubliceerd in het
Tijdschrifl voor
Diergeneeskunde
van 1 februari 1984.

Keuring van Slachtdieren en
Histologisch/ histometrisch onderzoek

Van de cursussen \'Keuring van slachtdieren\' en
van \'Histologisch histometrisch onderzoek van
vleeswaren\' worden de data in januari bekend
gemaakt.

Voor alle bovenvermelde cursussen geldt dat
inschrijving schriftelijk plaatsvindt.

Het adres luidt: P.A.O.-Diergeneeskunde. Postbus
14031, 3508 SB Utrecht.
De kosten voor de P.A.O.-D-cursus
\'Hygiênebeheersing in slachtlijnen\' zijn /\'750, -
voor 5 halve dagen.
De kosten voor de P.A.O.-D-cursus
\'Levensmiddelenmicrobiologie\' zijn ƒ 1200,— voor
10 halve dagen.

De kosten voor de P.A.O.-D-cursus \'Algemene
Vleestechnologie\' zijn ƒ750.—- voor 6 hele dagen.
Het cursusgeld dient 14 dagen vóór de aanvang
van bovengenoemde cursussen te zijn overgemaakt
op bankrekeningnummer van de A.B.N. Utrecht
5y56.7I.IOO t.n.v. P.A.O.-Diergeneeskunde.
Postgironummer van de A.B.N. te Utrcht is
1412
t.n.v. P.A.O.-Diergeneeskunde te Utrecht. De
ontvangst van het cursusgeld is het definitieve
bewijs van inschrijving.

Inlichtingen over deze cursussen kunt u verkrijgen
bij het P.A.O.-D-secretariaat (tel. nr.: 030-510111
Martine van den Brink).

Bij annulering 2 weken voor de aanvang van de
cursus ontvangt u het cursusgeld terug minus de
administratiekosten ad ƒ75, —. Bij annulering
anderzijds bent u het gehele cursusgeld
verschuldigd.

Aan de deelnemers wordt een nascholingscertificaat
aan het einde van de cursus uitgereikt.

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Bartels. J. W. A. M.; 1983; 3571 SL Utrecht. W. Schuylenburglaan 86.

Hubert. Mevr. E. M.; 1983; 3571 SL Utrecht, W. Schuylenburglaan 86.

Jong, P. J. de; 1983; 3581 WP Utrecht, Wagenstraat 17 bis.

Noorman, E.; 1983; 3454 BR De Meern, Rosweydelaan 88.

Noort, Mevr. P. G. M. van; 1983; 3581 JK Utrecht, Oudwijkerveldstraat 103.

Tander. W. J. M.; 1983; 3812 HK Amersfoort, Spaarnestraat 140.

Walderveen, A, van; 1983; .3615 AL Westbroek, Dr. Welfferweg 57a.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Akkerman. D. S.; 1974; 5271 SW St. Michielsgestel, Hoogstraat 30.

Kuiper. J. D.; 1980; 5431 HT Cuyk. Hazeleger 221.

Vries. W. A. de; 1983; 3737 BH Groenekan. Kon. Julianaweg 438.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

E. L. G. Hermens. Johan Buziaulaan 81, 3584 ZV Utrecht.
O. J. M. Schreurs, Mauritsstraat 3, 3585 HE Utrecht.

Overleden:

A. J. Veenemans te Hedel op 17 november 1983.
Promoties:

W. A. Hunneman te Esch op 3 november 1983.
A. P. M. Ci. Bertens te Arnhem op 25 november 1983.
H. C. Walvoort te Utrecht op 29 november 1983.

-ocr page 610-

Jubilea:

A. Klimp te Slochteren

A. .). M. Vertneulen te Sint Oedenrode

A. Tijmstra te Emmeloord

P. G. Giskes te Rotterdam

S. Levy te Eist (GId.)

W. J. Bruckwilder te Ravenstein

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 18 november 1983

Geslaagd \'met genoegen\'

Mevr. J. Haarsma
W. J. Pouwels

Geslaagd:

J. J. M. Baas
J. W. A. M. Bartels
Mevr. M. B. Bergh
Mevr. M. Blokland
C. van Dijk
J. H. E. Fieten
Mevr. E. M. Hubert
J. C. Valk
J. P. van \'t Hoff
P. J. de Jong

De onderstaande besturen zijn als volgt samengesteld:

\'Cerberus\', onder de zinspreuk \'Cave Canem\'

R. W. Nawijn
P. R. van Hoeve
O. S. de Wilde
K. L. How
P. J. S. M. Bollen

Praesident
Ab-actis
Fiscus

Vice-Praesident
Commissaris

De heren W. Back. P. J. G. Kühneen W. S. .1. Rasen-
berg zijn onder driekoppig gehuil In de \'Hel der
Honorairen\' opgenotnen.

Lisette de Ruigh
Noud Verweij
Emmy Bruin
Gij.sjan van Selm
Jeanny Graff
Lolke Lindeboom

Veterinaire Studenten Rijvereniging \'de Solleysel\'

Praeses

Ab-actis

Fiscus

Commissaris paarden
Cotnmissaris materiaal
Vice-praeses

188

190

Adreswijzigingen, enz.:

186

Akkerman. D. S.: 1974; 5271 SW St. Michiels-
gestel, Hoogstraat 30; tel. 04105-5497 (privé).
4015 (prakt.); p., H-D., geass. met G. A. Ba-
vinck en N. B. v. d. Meer (toevoegen als lid)
*Baa.s. ./. ,/. M.: 1983; 3581 SV Utrecht, W.
Heukelslaan 65 bis A; tel. 030-521480; wnd. d.
*Baneh. J. W. A. M.: 1983; 3571 SL Utrecht.
W. Schuylenburglaan 86; tel. 030-716667; wnd
d.

(afwezig) 25 jaar op 19 december 1983
(afwezig) 25 jaar op 19 december 1983
(afwezig) 25 jaar op 19 december 1983
(afwezig) 50 jaar op 19 december 1983
(afwezig) 30 jaar op 6 januari 1983
(afwezig) 25 jaar op 9 januari 1983

191 *Bergh. Mevr. M. B.: 1983; 3551 ER Utrecht,
Narcisstraat 12; tel. 030-442868; wnd. d.

192 Berlen.s. Dr. A. P. M. G.: 1976; N-1983; Arn-
hem.

194 *Bloktaml. Mevr. M.: 1983; 3571 AJ Utrecht.
G. Bromlaan 18; tel. 0.30-714424; wnd. d.

202 CorneHssen. J. M. M.: 1979; 6523 GM Nijme-
gen. Broerdijk I; tel. 030-531796 (bur.).

206*Dijk. C. van: 1983; 1065 XW Amsterdam, R.
Fruinlaan 17 II; d.

2/,\'i *Fieien. J. H. F.: 1983; 3971 KA Driebergen,
Hoofdstraat 13; d.

224 *Haarsma. Mevr. J.: 1983; 3581 GD Utrecht,
Wittevrouwensingel 42; tel. 030-317653\' wnd
d.

230 Hoevers. J.: 1973; 3583 AK Utrecht, A. van
Osladelaan 46; tel. 030-521580 (privé), 517517
(prakt.); p.. H-D., kl. huisd.

230 *Hoff. J. P. van \'t: 1983; 3551 AK Utrecht,
Esdoornstraat 38; d.

234 *Hi,heri. Mevr. F. M.: 1983; 3571 SL Utrecht,
W. Schuvlenburglaan 86; tel. 030-716667; wnd.
d.

235 Hunneman. Dr. W. A.: 1966; U-1983; Esch.

239 *Jong. P. J. de: 1983; 3581 WP Utrecht, Wa-
genstraat 17 bis; tel. 030-513997; wnd. d.

240 \'Jonker. .Mevr. /., M.: 1976; 4835 PD Breda,
Rozenlaan 52; tel. 076-61 1105 (privé), 656666
(prakt.); p.

251 Kuiper. ,/, D.: 1980; 5431 H F Cuyk. Hazeleger
221; tel. 08850-20934 (privé), I5600(bur.); wet.
medew. A.U.V. Ned. Vet. Farm. Grooth. C.V.
(vrije studierichting) (toevoegen als lid).

273 Pia.s.schaen, P. M. C. li\'.: 1976; 5113 GG U lico-
ten. Molenstraat 7; tel. 04257-9587 (prakt ).

273 *Poen. H. IV.: 1981; 2131 BA Hoofddorp,
Hoofdweg 621; d.

275 *Pou\\vels. W. J.: 1983; 4124 AA Hagestein,
Biezenwcg 33; tel. 0.1472-1.348; wnd. d,

284 .Schröder. Mevr. 1979; 5708 KB Helmond.
V. Ommerenstraat 26; tel. 04920-48348; wnd. d.

325 Slrijkslra. G. T.: 1978; 2842 Lohne, (W. Duits-
land), Südlohne; p.

298 Uw/and. J.: 1958; t.cxmond; tel. 03474-1716
(privé). 1504 (bur.); d. K.L \'Zuid-West Neder-
land\'.

298 * IVA, ./. r.: 1983; 3571 AJ Utrecht, G. Brom-
laan 18; tel. 030-714424; wnd. d.

306 Vries. H\'. A. de: 1983; 3737 BH Ciroenekan.
Kon. Julianaweg 438; tel. 03461-3142; wnd. d.
(toevoegen als lid).

308 *Walvoori. Dr. H. C: 1977; U-1983; Utrecht.

-ocr page 611-

KANA - CLOX

Droogzetter

Een injeetor van 10 ml bevat:

500 mg Cloxacilline benzathine
100 mg Kanamycine sulfaat

VERPAKKING: Doos met 4 injectoren 4 tepeldoekjes

DOPHflRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

Praktijkschool Horst, Centrum voor Onderwijs in de Dierveredeling en de

Rundveehouderij vraagt

STAFDOCENT/DOCENTE - DIERENARTS

— Tot zijn/haar taak behoort het geven van onderwijs aan de diverse
groeperingen in de veehouderijsektor (rundvee, varkens en pluimvee) over
gezondheidsleer dieren (± 20 uur).

— Verder dient hij/zij het kontakt te onderhouden met collega\'sen instellingen,
stichtingen enz. en dient hij/zij in commisies zitting te willen nemen
(± 10 uur).

— Tevens is hij/zij verantwoordelijk voor de gezondheidsbegeleiding op onze
bedrijven (± 10 uur).

Gevraagd wordt:

Een volledige funktie als stafdocent/docente - dierenarts.

Schriftelijke sollicitaties binnen 14 dagen te richten aan: Praktijkschool Horst,
t.a.v. direkteur ir. G. F. S. Dings, Stationsstraat 104, 5963 AB Horst. Telefoon
04709 - 3535 voor inlichtingen.

-ocr page 612-

\\

Luchtweginfecti^

Eén prik werkt 3 tot 5 dagen. Praktisch, snel en zeker.

Terramycin /LA is een langwerl<end
breedspectrum antibioticum dat snel een
therapeutisch werkzame bloedspiegel geeft.
Terramycin®/LA geeft al 2 uur na injektie
hoge weefselconcentraties die bovendien
3 tot 5 dagen goed gehandhaafd blijven.*

Terramycin /LA is hiermee hèt mid-
del voor de behandeling van luchtweginfec-
ties en voor bestrijding van secundaire bacte-
riële infecties bij longworm- of virusaandoe-
ningen bij rund, varken, schaap en geit

Terramycin /LA biedt een aant<
pluspunten. Het spaart tijd en voorkonr
ongemak. Stress komt minder vaak voc
door minder herhalingsinjecties. De dosering
is eenvoudig: 1 ml. op 10 kg lichaamsgewich:
Terramycin /LA is niet alleen prak
tisch in het gebruik, het werkt ook snel doo^
de goede spuitbaarheid. De dieren genezet
eerder door de snel bereikte, voldoend
hoge weefselconcentratie. Terramycin®/L/
is tenslotte ook een zeker middel. De lang

-ocr page 613-

Terramycin/lA

iurige werking, het brede spectrum en de
)ewezen effectiviteit geven een betrouwbare
in continue behandeling.

Daarnaast is Terramycin®/LA pre-
entief toepasbaar, met minder kans op reci-
lieven èn... Pfizer kwaliteit.

documentatie op aanvraag verkrijgbaar.

rerramycin^LA:
onderzocht en bewezen.

-ocr page 614-

ABN Bank

K. B. Boersma

Adviseur Medische Beroepen

Kanioor Vijzelstraat 68-78. Amsterdam,
leleloon 020-29 42 32

ABN Bank

R J. Tilleman

Adviseur Medische Beroepen

Kanioor Toibrugslraat 7, Breda,
telefoon 076-22 43 2!

ABN Bank

W. van Harten

Adviseur Medische Beroepen

Kanioor Neude 4. Ulrechl,
leleloon 030-32 63 21

ABN Bank

W.J.J.C. Dantuma

Adviseur Medische Beroepen

Kanioor Vijzelslraal 68-78. Amslerdam.
telefoon 020-29 44 96

ABN Bank

H. J. Dunselman

Adviseur Medische Beroepen

Kanioor Toibrugslraat 7. Breda,
lelefoon 076-22 43 21

ABN Bank

B. J. Gerritse

Adviseur fvledische Beroepen

Kantoor Sladsring 69. Amersfoort,
leleloon 033-12944

ABN Bank

F. E. van Mansum

Adviseur Medische Beroepen

Kanioor Breeslraal 81. Leiden,
lelefoon 071 -14 22 41

ABN Bank

E. Lammerts van Bueren

Adviseur Ivledische Beroepen

Kanioor Bredeslraal 17. Maaslnchi,
lelefoon 043-84 11 11

ABN Bank

K. van der Molen

Adviseur Medische Beroepen

Kanioor Vtsmarkl 39, Groningen,
telefoon 050-18 92 22

ABN Bank

R.J.M. Hunfeld

Adviseur Medische Beroepen

Kantoor Breeslraal 81. Leiden,
lelefoon 071-14 22 41

ABN Bank

W. Voogt

Adviseur Medische Beroepen

Kanioor Blaak 28-34. Rolierdam.
lelefoon 010 -30 38 25

ABN Bank

R. Palmer

Aaviseur Medische Beroepen

Kanioor Manenburgsesiraal 69,
Nijmegen,
telefoon 080-22 83 88

ABN Bank

C. J. Niermeyer

Adviseur Medische Beroepen

Dit zijn de specialisten die u
als medicus kunnen helpen gezonde
financiële beslissingen te nemen.

Bel de dichtstbijzijnde adviseur voor een afspraak.

ABN Bank

-ocr page 615-

Ter behandeling van ecto-
parasitaire infecties met schurftmijten (Pso-
roptes, Chorioptes, Sarcoptesl en luizen
(Damalinea, Haematopinus) op rundvee, heeft
Sandoz A.G. te Bazel het middel Blotic ont-
wikkeld op basis van Propetamfos.

Bij een lichte infektle kan worden vol-
staan met een 1-malige behandeling en bij
zware infekties moet een tweede behandeling
na 8 tot 10 dagen worden uitgevoerd. Toespas-
sing van Blotic, zowel met een rugspuit als met
een motorspuit mogelijk.

Dit breedwerkend anti-ectoparasiticum is
geformuleerd als een emulgeerbaar concentraat
met een gehalte van 350 g/l aan werkzame
stof en moet worden toegepast in een dosering
van 0.1% (350 ppm Propetamfos). Ook melk-
gevend rundvee kan worden behandeld, zodat
de melk normaal kan worden afgeleverd.

.SANDOZ /T\\

Info:

Postbus 19 5469 2G Erp
tel. 04 135-11 59

-ocr page 616-

IMURESP\' R.A.P.

Waarom geeft men^\' de voorkeur aan onze
Temperatuur Specifieke IBR vaccins? |

omdat:

De TS technologie de modernste is.

TS mutanten zich alleen vermeerderen bij lagere
lichaamstemperatuur (uitsluitend in de bovenste luchtw|

Géén viremie kan optreden na enting met TS vaccins. [

Entreakties zoals koorts, neusuitvloeiing en versnelde
ademhaling achterwege blijven.

Met TS vaccin abortus tengevolge van IBR (enting)
uitgesloten is.

Alle dieren — ongeacht leeftijd of stadium van dracht —
een TS mutant geënt mogen worden.

TS eigenschappen maken een duidelijk onderscheid tus
ent- en veldvirus mogelijk.

-ocr page 617-

FRACHERINE\'

leide vaccins bieden veilige en snelle bescherming

binnen 24 uur) tegen IBR2)

loor:

tlokkade van de receptorcellen als gevolg van de grote
loeveelheld entvirus (minimaal lO.^^TCIDgo per dosis)

litgebalanceerde vorming van Interferon.

okale immuniteit verkregen door IgA vorming.

lelgebonden immuniteit.

specifieke

IBB Vacci"®

Circulerende immuniteit van IgG.

luresp® R.A.P. beschermt ook tegen Adeno en PI3 infekties.

Nederland alleen werden reeds 3 miljoen doseringen
racherine® en Imuresp® R.A.P. geënt.

SmithKline

079-411321

-ocr page 618-

Biomax\'
voor

-minder diarree problemen
\'Verlieterde resultaten

voor „top-dresslng"over het voer,
toediening door het drinkwater "
of menging door de melkver-
vanger

bv

Ovidiuslaan 6
3584 AW Utrecht
tel: 030-52 32 46
tlx: 70626 orfam nl

Verkoop dierenartsen:

Syntex Agribusiness Nederland B.V,

Zoetermeer

hiomax lo

Biomax is de nieuwe natuurlijke
manier om de résultaten In de
moderne varkenshouderij te ver-
beteren. Biomax Is een
pro-
blotlcum dat de biggenopfok
bevordert door ziekten te voor-
komen In plaats van te genezen.

Een natuurlijk middel in
de dierverzorging.

Biomax Is een boge concen
tratielactobacillusacldo-
pbllus - een In bet darm- iW
kanaal van de dieren voorkomen -
de bakterie - wiens aanwezig-
heid daar in voldoende aantallen
de handhaving van een even-
wicht In de microflora verzekert.
Maar tijdens stress kunnen
ziekteveroorzakende organis-
men overheersen, resulterend in
diarree, slechte voervertering en
verminderde resultaten, Biomax
bouwt op bet eigen vermogen
van het dier om deze ziekte-
veroorzakende organismen In
het darmkanaal te bestrijden.

Ontworpen voor alle
doeleinden.

BIOMAX D is een drench produkt
voor varkens, toe te dienen na de
geboorte en voor het spenen.
Biomax 10, het algemene produkt

-ocr page 619-

De Landbouwhogeschool verzorgt het univer-
sitair landbouwonderwijs in Nederland. Aan
de hogeschool zijn circa 2800 medewerkers
verbonden en studeren zo\'n 6000 studenten.
In een groot aantal gebouwen, verspreid over
Wageningen, verzorgen ruim 70 vakgroepen
het onderwijs en verrichten onderzoek. Daar-
naast is er een Algemene Dienst die bestaat
uit Bureau, Bibliotheek en Rekencentrum.

WAGENINGEN

LANDBOUWHOGESCHOOL

llD

Functie-informatie;

De toenemende interesse voor onderzoek naar
evenwichten tussen dier en milieu die ten
grondslag liggen aan factorenziekte veroorzaken
bij de vakgroep Veehouderij een vacature voor
een technisch assistent voor twee jaar.
Het onderzoek is tweeledig:

a. opzetten en uitwerken van gestandaardiseerde
infecties met mastitispathogeen, waarbij een
reeks van parameters in geïnfecteerde en
niet-gefnfecteerde melkklleren wordt gemeten:

b. onderhouden van samenwerkingsverbanden
met andere instellingen, waar in het kader
van doctoraalstudie Veehouderij onderzoek
plaatsvindt naar de gevolgen van mastitis-
infectle voor melksamenstelllng en
melkproduktie.

U gaat met name laboratoriumtechnieken mede
opzetten voor de onder a genoemde activiteiten.
U zult deze technieken en/of procedures
zelfstandig toegankelijk moeten maken voor
anderen.

Wat wij vragen en bieden
U hebt een analistenopleiding op HBO-A niveau
en bij voorkeur laboratoriumervaring met
bacteriologisch/immunologische techniek.

Technisch assistent v/m

met een analistenopleiding op HBO-A niveau en liefst met
lab-ervaring met bacteriologisch/immunologische techniek
(20 uur per week)

Wij bieden u een salaris volgens rijksregeling van
maximaal
f 1.687,50 bruto per maand,
afhankelijk van leeftijd, opleiding en ervaring.

Voor nadere inlichtingen kunt u bellen met
dr.ir. M.W.A. Verstegen, telefoon 08370-83197/
83653.

Het personeelsbeleid van de Landbouwhoge-
school is gericht op een evenwichtige
man/vrouw-verhouding. Omdat het aantal vrou-
wen bij de Landbouwhogeschool achterblijft bij
het aantal mannen, worden vooral vrouwen
opgeroepen te solliciteren.
Bij gelijke kwaliteiten wordt de voorkeur gegeven
aan een vrouw.

Uw sollicitatie kunt u binnen 14 dagen richten
aan het hoofd van de afdeling Personeelszaken
van de Landbouwhogeschool, Postbus 9101,
6700 HB Wageningen, onder vemelding van va-
caturenummer 83-088/1555 in de linker boven-
hoek van uw brief en envelop. Op dit adres kunt
u tevens een functiebeschrijving aanvragen.
De LH-sollicitatie- en selectiecode is van
toepassing.

-ocr page 620-

Hel Gemeenschappelijk Dieren Instituut Amsterdam (G.D l.A.) vraagt zo spoedig mogelijk een

proefdierkundig adjunct directeur (m/v)*

Volledige werktijd.

Het C.D.I.A. heeft o.a. tot taak de aankoop,
huisvesting en verzorging van proefdieren.
Zowel ten dienste van de kwaliteitscontrole
en de eigen research gericht op het proef-
dier, alswel ten dienste van derden is het
instituut zeer goed geoutilleerd (o.a. volledige
operatie units, microbiologisch- en histo-
pathologisch laboratorium, C.lab., S.P.F.- en
quarantaine afd. etc.).

Het instituut, werkzaam voor een aantal
universiteiten, academische ziekenhuizen en
andere instituten, heeft thans nog haar
domicilie in het centrum van Amsterdam.
De nieuwbouw op het terrein van het
Academisch Medisch Centrum in Holen-
drecht zal in de tweede helft van 1984 in
gebruik worden genomen.

Aan het instituut, waarvan dc rechtsvorm
nog niet definitief is geregeld, zullen
± .50 medewerkers(sters) verbonden zijn.
Aan hun functie zal het ambtenaarschap in
dc zin van de Algemene Burgerlijke
Pensioenwet verbonden zijn.

Summiere taakomschrijving;
De proefdierkundig adjunct directeur,
rapporterend aan de algemeen directeur,
draagt o.a. de eindverantwoordelijkheid
voor de werkzaamheden van alle personeels-
leden, voorzover deze werkzaamheden te
maken hebben met het voldoen aan de eisen
van levertijd, kwaliteit, huisvesting, verzor-
ging, wetenschappelijke v^\'erkzaamheden
c.q. diensten, w.o. begrepen de eigen
research van het instituut.

Hij/zij is ook ten nauwste betrokken bij en
medeverantwoordelijk voor de opleiding,
bij- en nascholing van dierverzorgers en
biotechnici, de naleving van overheidsvoor-
schriften, de uitvoering van de kwaliteits-
controle, terwijl hij/zij tevens een taak heeft
bij het opstellen van jaarverslagen,
begrotingen, reglementen etc. Hij/zij zal
voorts een duidelijk adviserende functie
hebben op het terrein der proefdierkunde,
terwijl dit terrein ook ruimte laat voor eigen
research.

Een taakafbakening met de in de loop van
1984 te benoemen en voorzover het werk-
zaamheden op proefdierkundig gebied
betreft aan hem rapporterende, proefdier-
kundige (b.v. arts, bioloog, dierenarts) zal in
onderling overleg plaatsvinden.

Functie-eisen o.a..

• bij voorkeur dierenarts met ervaring op en
grote interesse voor het terrein der
proefdierkunde

• bereid zijn de toekomstige opleidingen
voor proefdierkundigen te volgen

• goede contactuele- en leidinggevende
kwaliteiten

• goed organisatie-vermogen

• vermogen tot kennisoverdracht.

Tewerkstelling zal geschieden op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht vooralsnog voor
een tijdvak van één jaar met de mogelijkheid van verlenging voor onbepaalde lijd.

Het salaris bedraagt, alhankelijk van opleiding, leeftijd en ervaring maximaal 16562,- bruto
per maand.

Inlichtingen kunt u inwinnen bij dc heer N.J. de Vries, algemeen directeur
telefoon 020 - 525 3295/2967.

Uw sollicitatie kunt u onder vermelding van hel vacaturenummer 7244,
binnen 4 weken na verschijnen van deze advertentie richten aan het
Gcinecnschappelijk Dieren Instituut Amslerdam,
O.Z. Voorburgwal 185, 1012 EW Amsterdam.

*Vrouwen wordl uitdrukkelijk verzocht te solliciteren.

Universiteit van Amsterdam ^

-ocr page 621-

iilBr

vereniging van adviseurs
voor medische en andere
academische beroepen

Mr. I. Beusmans
Maastricht 043-18945
Brands Adv. Bur. BV
Groningen 050-135909
Centr. Bur. Prakt, voorz.
Beek-Ubbergen 08895-1749
Dix & Co.

Utrecht 030-511520
J. van Ede BV
Amerongen 03434-52339
Mr A. P. J. Fortuin
Utrecht 030-515199
E. Huberts FAM
Groningen 050-779705

J. van l-tuizen
Vuren 01830-33122

Mr R. de Laat
Helmond 04920-44105
Bureau van Lee
Alkmaar 072-115200
Adv. Bur. Med. Beroepen
Heemstede 023-283140
Ozek BV

Heerlen 045-718372
G. Peeters BV
Venio 077-28141
Adviesbur. Zeegers
Wageningen 08370-19136
Zoetbrood Assurantiën
Bilthoven 030-790558
Bureau Intermediac
Antw.nr. 69 3940 WB Doorn

Gezocht ter overname

GEMENGDE PRAKTIJK

Brieven onder nummer 56/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

GEVRAAGD ASSISTENT

voor gemengde praktijk.

Brieven onder nummer 59/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Lopatol

HÉT BREEDSPECTRUM

ANTHELMINTICUM

éénmalige toediening

CIBA-GEIGY

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86. 5280 AB Boxiel
Telefoon 04116 73797

-ocr page 622-

f (f
Functionele ^Farmaceutica

afgestemd op uw praktijk

feed-farm b.v. tel. 01621 - 14550 raamsdonksveer

RAADGEVEND BUREAU MILVETOX
Adviezen aangaande milieuhygiëne (bodem, lucht, water)
en veterinaire toxicologie

Directeur: Dr. J. Tesink,
Van Dusseldorpstraat 7, 4461 LT Goes. Telefoon 01100 - 2 04 84

Te koop

GEMENGDE PRAKTIJK

in het midden van het land.

Brieven onder nummer 58/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

5-mans associatie (gemengde praktijk) in Overijssel vraagt per 1 februari 1984
wegens vertrek van één van de collega\'s

EEN ASSISTENT(E)

Brieven onder nummer 57/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Een welvaartvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID

met geheel - en onder alle omstandigheden - fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën

6812 AB Arnhem — Tel. 085 - 45 58 22
__Utrechtseweg 145/F88