-ocr page 1-

SSN 0040-7453

voor

iergeneeskunde

deel 111, afl. 13, 1 juli 1986

inhoud

OVERZICHTSARTIKELEN

Epidemiologische analyse van een databank van slacht-
varkens: P. Wdleberg
.......623

Botulisme: S. H. W. Notermans en A. H. Havelaar . 634
KLINISCH KLEIN

Persisterende cystitis bij een kater: B. van der Linden 638
UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Een haemorrhagisch-anaemisch syndroom met dermati-
tis bij slachtkuikens: R. Froyman, J. Derijcke en R.
Vandermeersch
.........639

VETERINAIR JOURNAAL

Regeling verlaagde kopergehaltes in mestvarkenvoeders
en gemedicineerde diervoeders treedt 1 juh 1986 in
werking
 ..........648

REFERATEN...........649

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Gedenkboek 75 jaar Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren
...........652

EA VAM-nieuws:

Recente ontwikkelingen en activiteiten . . . 652

Vacatures .........653

Onderzoek tekenziekten in Nigeria .... 653

CONGRESSEN...........633

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE......654

MEDEDELINGEN VD ........655

DOORLOPENDE AGENDA.......656

vervolg, zie binnenbf&ri/.ipr- Cüntfints,-see inside

öiBI

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1707 4133

uitgave der koninklijke nederlandse maatschappij voor diergeneeskunde
journal of the royal netherlands veterinary association

-ocr page 2-

Uw middel
tegen vlooien
bij honden en katten

-ocr page 3-

OVERZICHTSARTIKELEN

Epidemiologische analyse van een databank
van slachtvarkens^

Epidemiological Study of a Data Bank for Slaughtered Pigs
P. Willeberg^

SAMENVATTING In dit artikel worden de structuur en de functies van het Danish Swine Slaughter
Inspection System beschreven. In het hijzonder wordt aandacht besteed aan routine en aan onderzoek
gerichte epidemiologische toepassingsmogelijkheden. De eerstgenoemde is van groot belang voor de\'
ondersteuning van het Deense varkensgezondheidszorg-programtna.

Er worden enkele voorbeelden gegeven van zowel beschrijvend als analyslisch onderzoek, uitgaande van
gegevens in een databank waarbij verschillende methoden van verzamelen van gegevens en onderzoek-
modellen worden toegepast. Het belang van het in beschouwing nemen van de verschillende aspecten
van validiteit van gegevens, in relatie met elke specifieke toepassing, wordt daarin sterk benadrukt.

SUMMARY The structure and functions of the Danish Swine Slaughter Inspection System are
described in the present paper. Particular attention was paid to epidemiological routine use and the use
of this system for purpo.se of research. The former is essential to the support of the pig health care
programme in Denmark.

A few instances of descriptive as well as analytical studies are cited, which studies were based on a data
hank, various methods of collecting data and various models of research being adopted. The importance
of considering the various aspects ofthe validity of data with regard to each specific u.se is emphatically
stressed.

INLEIDING

In de moderne intensieve varlcenshouderij cn klauwzeer en trichinellose.
hebben ziekteproblemen voornamelijk ecn In Denemarken beschikt men sinds 1964
multifactorièle oorzaak. Deze stoorni.ssen over een centrale databank waarin bijna
beïnvloeden primair de respiratie- en de alle slachthuizen participeren. De data-
digestietractus. Volgens de epidemiologi- bank maakt het mogelijk aandacht te be-
sche traditie worden deze ziekten nog steden aan multifactoriële ziekteproblemen
steeds aangeduid met namen waarbij een bij slachtvarkens die ontdekt kunnen wor-
infectieus agens als de veroorzaker wordt den tijdens de routinematige keuring,
verondersteld: Salmonellose, coli-bacillo- Epidemiologisch onderzoek en routinema-
se, pasteurellose, mycoplasma-pneumonie tig gebruik van de databank hebben pri-
enz. Wanneer men echter met dergelijke mair betrekking gehad op de meest voor-
problemen te maken krijgt vereist dat een komende aandoeningen die bij de keuring
heel andere benadering dan die welke men worden gevonden. Het volgende overzicht
toepast bij de uitroeiing en bestrijding van en de daaropvolgende bespreking zullen
klassieke besmettelijke ziekten, zoals tu- daarom gericht zijn op respiratoire aan-
berculose, brucellose, varkenspest, mond- doeningen zoals pleuritis en pneumonie.

\' Voordracht gehouden op hct Sympo.sium: \'Epidemiologie: ccn onmisbaar instrument in de Gezond-
heidszorg\'. op 3 april 1985, .laarbeurs Congrescentrum. Utrecht.
\' Department cf Forensic and State Veterinary Medicine, Royal Veterinary and Agricultural University
Copenhagen, Denmark, Bülowsvej 13, DK-1870 Copenhagen V.

-ocr page 4-

HET DATABESTAND

Het traditionele marketing systeem voor
de Deense slachtvarkens omvat een relatief
eenvoudige informatiestroom. De produ-
centen brengen hun slachtvarkens recht-
streeks naar de lokale coöperatieve slacht-
huizen. Doordat de dieren bij het ophalen
worden gemerkt, wordt er een directe ver-
binding gelegd tussen elk varkenskarkas en
het bedrijf waar deze vandaan komt. Ver-
liezen voortkomend uit gehele of gedeelte-
lijke afkeuring worden door de producent
gedragen via een korting in de bedragen die
normaal uitbetaald zouden worden door
de coöperatie. Om deze basisfunctie te
complementeren werd in 1964 het \'Danish
Swine Slaughter Inspection Data System\'
ontworpen door het \'Danish Meat Re-
search Institute\' en het LEC computer-
centrum, dat weer was opgericht door de
nationale coöperatieve boerenorganisaties.
De achterliggende doelstelling was het cre-
eren van een instrument om de gezondheid
van de Deense mestvarkens te bewaken;
het systeem moest daarnaast ook een goede
basis bicden voor hct nemen van beslis-
singen met betrekking tot dc ontwikkeling
van ziektcbestrijdingsprogramma\'s. De
hoekstenen van het systeem zijn:

1. Een gecentraliseerde computeronder-
steunde databank voor coöperatieve
varkensslachterijen.

2. Een uniforme coderingslijst van dia-
gnoses om de aandoeningen die oorzaak
zijn van een gehele of gedeeltelijke af-
keuring van karkassen, te specificeren.

De diagnoses die gesteld worden bij dc
keuring zijn als tweecijferige nummers ge-
codeerd, die op hun beurt onderverdeeld
kunnen worden in kleinere, klinisch rele-
vante categorieën. Van elk karkas kunnen
één of twee diagnoses worden opgenomen.
Alle diagnoses worden door bevoegde die-
renartsen gesteld aangezien in Denemarken
keurmeesters nog niet betrokken zijn bij de
keuring van rood vlees.
Gegevens met betrekking tot het bedrijf
van herkomst, dieridentificatie, gewicht
van het karkas, classificatie, geslacht etc.
worden in de computerbestanden opge-
slagen, en in speciale gevallen kunnen zelfs
individuele- of worpidentificatiecodes wor-
den aangebracht in het databestand.
Gegevens van om en nabij 80% van de 12
tot 14 miljoen Deense mestvarkens die
jaarlijks worden geslacht, worden op deze
manier opgeslagen en verwerkt door de
centrale computer. De varkensmesters krij-
gen hun afrekening met daarop kortingen
tengevolge van gediagnostiseerde afwijkin-
gen bij de keuring.

ROUTINEMATIGE TOEPASSING: CONTROLE
OP NATIONAAL. REGIONAAL EN
BEDRIJFSNIVEAU

Uit de nationale statistieken die gebaseerd
zijn op het databestand blijkt dat ongeveer
twee-derde van alle diagnoses die op elk
moment gesteld worden bestaat uit aan-
doeningen aan de longen. Aandoeningen
van de digestietractus worden om verschil-
lende redenen zelden waargenomen. Het
resterende deel van de bevindingen bij de
vleeskeuring bestaat uit verschillende vor-
men van pathologische aandoeningen. Het
grootse deel hiervan komt toevallig voor en
is van weinig betekenis vergeleken met de
aandoeningen van de respiratietractus.
Door het volgen van de mate van voor-
komen van deze groepen van aandoeningen
en de variatie daarvan in de tijd of in de
regio, zijn de centrale autoriteiten in staat
de ziektesituatie in het hele land in het oog
te houden. Eerdere publikaties geven een
beschrijving van enkele toepassingen hier-
van die in het verleden zijn verricht, zoals
bijvoorbeeld de ontwikkeling van een ge-
centraliseerde SPF-organisatie en de eva-
luatie van regionale bestrijdingsactiviteiten
(6, 7, 8).

Het databestand heeft activiteiten, die be-
trekking hebben op de bewaking van de
gezondheid, ondersteund zelfs op bedrijfs-
niveau. Een coöperatief georganiseerd pro-
gramma om de produktie te controleren
maakt van dezelfde computer cn van het
daarin opgeslagen databestand gebruik.
Samenvattingen van ziekte-informatie ver-
schijnen maandelijks in de vorm van \'print-
outs\' voor de individuele producent. In het
Deense gezondheidsbegeleidingsprogram-
ma voor varkens wordt echter een meer
geïntegreerd gebruik gemaakt van het da-
tabestand.

-ocr page 5-

HET DEENSE GEZONDHEIDS-
BEGEEEIDINGSPROGRAMMA VOOR
VARKENS

In 1978 kwamen de Deense autoriteiten, de
slachthuisorganisatie en de varkensprodu-
centen overeen dat er een nationaal ge-
zondheidsbegeleidingsprogramma voor var-
kens ontwikkeld en in werking gesteld
moest worden dat gebaseerd zou zijn op
het databestand van de vleeskeurings-
dienst. Het Deense programma werd inge-
steld om de multifactoriële ziekteproble-
men op bedrijfsniveau te helpen beheersen
(2, 11). De voornaamste doelstelling was
het minimaliseren van de negatieve effec-
ten die samengaan met zulke ziektepro-
blemen zoals: economisch verlies voor de
industrie en voor de producenten, het
lijden van zieke en verkeerd behandelde
dieren, vermindering van de kwaliteit van
de eindprodukten en de toename van het
gebruik van antibiotica met de daaraan
verbonden kosten en risico\'s met betrek-
king tot weefselresiduen.
Aan het programma wordt deelgenomen
door producenten, varkensvoorlichters,
veterinairen en de coöperatieve slachthuis-
organisatie, onder de officiële supervisie
van veterinaire diensten (State Veterinary
Services).

In het artikel van Willeberg et al. (11)
worden de technische aspecten van het
programma beschreven zoals bijvoorbeeld
de aard en de kwaliteit van de gegevens, de
epidemiologische toepasbaarheid van het
programma, het ontwerp van het gecentra-
liseerde computersysteein en dc organisatie
van gedecentraliseerde serviceverlenings-
activiteiten op probleembedrijven. Voor-
lopige resultaten met betrekking tot de
doeltreffendheid van het programma wor-
den in het hierboven genoemde artikel
vermeld. Zowel de basiskenmerken van het
programma als de aanvankelijke beslissing
om dit programma te ontwikkelen rusten
zwaar op een aantal epidemiologische on-
derzoekprogramma\'s die het databestand
als voornaamste informatiebron hebben
gebruikt. Enkele van deze onderzoeken
zullen hier worden beschreven.

TOEPASSING OP HET GEBIED VAN
EPIDEMIOEOGISCH ONDERZOEK:
BESCHRIJVEND ONDERZOEK

Bij elke epidemiologische evaluatie van een
ziekteprobleem bestaat de eerste stap uit
het beschrijven van de ziekte in termen van
voorkomen, nader gespecificeerd met waar,
wanneer, in welke mate, in welke afde-
lingen en met welke symptomen etc. Een
deel van deze informatie kan worden ver-
kregen uit routinetoepassingen van het da-
tabestand, bijv. duidelijke regionale varia-
ties of trends in de tijd voor algemene
problemen (7).

Een belangrijk verband binnen de vlees-
keuringsgegevens is de toename van de
gemiddelde mate van voorkomen van aan-
doeningen van de ademhalingswegen bij
een toenemend aantal dieren per bedrijf
(zie figuur I (6,7)). Alhoewel dit niet nood-
zakelijkerwijs een causaal effect hoeft te
zijn, moet met deze numerieke associatie
rekening worden gehouden en moeten de
statistische effecten ervan worden gecon-
troleerd wanneer men daaropvolgend ana-
lytisch onderzoek gaat verrichten. Dit zijn
onderzoekingen waarbij het vaststellen van
de causaliteit de voornaamste doelstelling
is, zoals bijvoorbeeld onderzoek dat erop
gericht is te verklaren waarom het ziekte-
probleem zich voordoet.
Een andere belangrijke overweging om
onderzoeksgegevens zoals slachtbevindin-
gen te gebruiken bij epidemiologisch on-
derzoek is vanzelfsprekend de validiteit
van het gebruik van routine-observaties,
als indicators voor dc prevalentie van min
of meer specifieke ziekten die van belang
zijn.

Dc diagnostische validiteit van de gegevens
in het databestand is door Willeberg
et al.
geëvalueerd (10). Hierbij werd een ad hoe
verzwaarde inspectie van de longen, het
hart en het middenrif, als methode ge-
bruikt om de meest relevante besmettelijke
aandoeningen tc specificeren (tabel 1).
Deze methode is voor wat betreft de clas-
sificatie van de aard van de betrokken in-
fectieuze agentia ontoereikend. Echter ook
alternatieve serologische of microbiologi-
sche methoden zouden evenzeer te beperkt
zijn in hun vermogen om accuraat een dia-
gnose te stellen over achteraf besmettelijk
gebleken episodes voor individuele var-

-ocr page 6-

O
to
ON

Tabel I. Het verba,id tussen het type longaandoening (ztektestatus) en slaehtbevindingen bij routitrematige keuringen. (Getriodificeerd van Willeberg „/. 1982).

Type longaandoening
("ziek testatus")

Aantal
Varicens

Prevalentie
(%)

Laesies bij slachting
(testresultaat)

Chronische pleuritis

Pneumonie

aantal varkens %

1)

.2)

1)

o2)

aantal varkens %

Laesies die gelijken cp:

Ziekte van Glasser 1422

(Hemophilus parasuis)

Swine enzootic pneumonia 1116
(M^coplasm-SEP)

Secundaire infecties

na SEP 214

HeinDphili.is parahaemalyticus 407

(Overige of geen diagnose 6330

15.0
11.8

2.3
4.3
66.7

2
3

2
32

0.1
0.3

0.9
7.9

5.6
8.3

5.6
88.9

690
109

92
115
105

48.5
9.8

43.0
28.3
1.7

62.1
9.8

8.3
10.4
9.5)

0.4 100

3)

Totaal

3)

9489

100

36

1111

11.7

100

1) ^r^tage varkens met laesies afkomstig uit de populatie varkens net longaandoeningen. (De gevoeligheid van de

varkens mst longaandoeningen uit de populatie varkens net laesies. (De VDorspellende waar<fe van
3) Drie varkens hadden meer dan één diagnose.

-ocr page 7-

0.

w

kens. Dit is één van de diverse tekortko-
mingen die samenhangen met het gebruik
van gegevens die sleehts op één onderzoek
per individu gebaseerd zijn. De informatie
van het slachthuis beperkt zich uiteraard
tot observaties van de karkassen op het
moment van slachten, en geeft daarom een
schatting van de prevalentie van ziekten die
alleen in het juiste tijdsperspectief geplaatst
kunnen worden door ze te koppelen aan
andere bronnen van gegevens.

ANALYTISCH ONDERZOEK

De reeks ontwerpen van epidemiologisch
onderzoek die de causaliteit beogen te eva-
lueren wordt niet alleen bepaald door ver-
schillende relaties in de tijd, maar ook door
aspecten zoals: regio, bedrijven, individuele
varkens en de steekproefmethoden die ge-
bruikt zijn (3, 8).

STEEKPROEFMETHODEN

Bij analytisch onderzoek kan gebruik wor-
den gemaakt van drie typen steekproef-
methoden (figuur 2).

Deze drie belangrijke typen van steekproef-
ontwerpen en hun respectievelijke analyti-
sche vereisten worden in het hiernavol-
gende geïllustreerd, waarbij gebruik ge-
maakt wordt van onderzoek dat uitgevoerd
is met het databestand van de vleeskeuring.
Deze voorbeelden illustreren tevens de ver-
schillende combinaties van aandachtsvel-
den, gegevenskoppeling en relaties in de
tijd.

y. Dwarsdoorsnede steekproeven
Een steekproef uit de risicopopulatie, waar-
bij alle individuen gelijke kansen hebben
om in de steekproef te komen, wordt een
dwarsdoorsnede steekproef genoemd.
Deze \'naturalistische\' steekproef verschaft
directe schattingen voor alle groepen van
de populatie voor zowel blootstelling als
ziektepercentages. Deze zijn echter niet op-
timaal geschikt voor verdere analyse omdat
ze naar alle waarschijnlijkheid gebaseerd
zijn op een relatief klein aantal blootge-
stelde en/of besmette individuen en omdat
deze gevallen ongelijk verdeeld zijn in de
populatie.

-ocr page 8-

(n

ziek

gezond

( ^

iKr

(A)

(B)

tcfe-Wtó

tC)

tD)

c D

ti D

De basisvorm van een analytisch onderzoeksontwerp. De drie meest algemene steekproefmethoden die gebruikt
zijn om de gegevens te verzamelen die nodig zijn voor het invullen van de 2 x 2 tabel zijn reeds in de tekst
beschreven. Zowel dwarsdoorsnede als cohortsteekproeven maken een schatting van de waarden onder bloot-
gestelden en met-blootgestelden mogelijk (respectievelijk _^_ en
c ).

r D

Ook lenen zij zich voorde verhouding van deze twee waarden (het relatieve risico: :

de basisparameter voor de evaluatie van ziekte-effecten ten gevolge van blootstelling. Echter, een case-control-
steckproef kan geen waarden voortbrengen omdat de omvang van de twee steekproeven (respectievelijk zieke
dieren: a c , gezonde dieren: B u ) gekozen is door de onderzoeker.

Fig.2

A B

De \'odds-ratio\' ^^ wordt daarom gebruikt om het effect van blootstelling te schatten. De \'odds-ratio\' is in de
meeste gevallen een goede benadering van het relatieve risico.

), zijnde

Een dwarsdoorsnede-steekproef is echter
zeergeschikt voor gebruik in het vlceskeu-
ringsdata bestand, welke tijdsgewijzc cross-
sectionele informatie bevat zoals prevalen-
tiegegevens. Dit ontwerp is nauw gerela-
teerd aan het al eerder genoemde beschrij-
vende onderzoek; echter, dc factor die
onderzocht wordt is een gehypotheseerde
causale factor, en alternatieve, niet-causale
mechanismen worden op de een of andere
manier in het ontwerp of in de analyse
onderzocht. Een voorbeeld uit het onder-
zoek van Sanker
et al. (5) toont het effect
aan van dc SPF bedrijfsstatus op het risico
van verschillende ziekten bij varkens die in
een bepaald slachthuis in 1980 geslacht zijn
(tabel 2).

2. De cohort steekproef

Deze methode komt overeen met een expe-
rimentele situatie in die zin dat een geselec-
teerd aantal blootgestelde individuen ver-
geleken wordt met een aantal niet-bloot-
gestelden voor wat betreft het yoorkomen
van ziekte of daaruit voortkomende effec-
ten.

Dit contrast kan rechtstreeks gemaakt wor-
den, maar ook hier kan de frequentie van
een ziekte in één of beide groepen weer laag
zijn. In tegenstelling tot de dwarsdoorsnede-
steekproeven moet het databestand van de
vleeskeuring worden gerelateerd aan in-
formatie van vóór het slachten om zo tot de
specificatie van blootgestelde groepen te
komen, hetgeen een duidelijk omschreven

-ocr page 9-

criterium is voor coliort-onderzoelc. Deze
steelcproefmetliode is daarom liet minst
voor de liand liggend bij toepassingen op
een op prevalentie gebaseerd databestand.
Er was echter een geschikte bron van gege-
vens beschikbaar voor koppeling aan het
databestand zoals dat in het onderzoek van
Willeberg
et al. (9) wordt beschreven.
Op een grote Deense experimentele boer-
derij werden de gewoonlijk in gebruik
zijnde huisvestingssystemen gedurende
enkele jaren onderzocht. De varkens wer-
den individueel gemerkt, periodiek gewo-
gen, geobserveerd en behandeld tegen al-
gemeen optredende ziekten. De bevindin-
gen van de vleeskeuringen werden vervol-
gens vergeleken met geregistreerde ge-
gevens van elk individueel varken. Het
gehele dossier dat informatie over 4.576
varkens bevatte, werd geschikt gemaakt
voor epidemiologische analyses, met name
voor wat betreft de verbanden tussen klini-
sche ziekte en vastgestelde aandoeningen
van de respiratietractus bij slachting; en-
kele van deze resultaten zijn in tabel 3
weergegeven.

Tabel 2. Dwarsdoorsnede onderzoek: effecten van conventionele versus SPF-bedrijven op het voorkomen van
laesies van de ademhalingswegen bij slachting. (Gemodificeerd van Sanker
et al. 1980).

Laesies bij

Conventioneel

SPF

Relatief

slachting

aantal
varkens

%

aantal
varkens

%

risico

Pneuronie

36

0.44

1

0.07

5.9

Pleuritis

1077

13.2

38

2.8

4.7

Ai^rofische
rhiniti s

75

0.92

1

0.07

12.4

Totaal aantal
varkens

8171

100.0

1348

100.0

Omdat alle klinische gevallen behandeld
werden, was het niet mogelijk om de effec-
tiviteit van de behandeling versus geen be-
handeling te beoordelen. Wel kan geschat
worden hoe de relatief magere resultaten
van de behandelstrategie zich zouden ver-
houden tot een succesvolle preventie, bij-
voorbeeld gebaseerd op het SPF-program-
ma.

Uit tabel 3 kan men ook opmaken dat aan-
doeningen aan de respiratietractus bij een
proportioneel groter deel van de vroeger
klinische gevallen ontdekt werd dan bij
klinisch normale varkens, hetgeen de va-
liditeit van de routinematige diagnostische
gegevens van het vleeskeuringsprogramma
ondersteunt.

Het is interessant om hierbij nog op te
merken dat zelfs klinische episodes van
diarree tot een hogere proportie van aan-
doeningen aan de respiratietractus leidt.
Dit houdt dus in dat zulke aandoeningen
niet alleen betrekking hebben op een range
van infecties van de respiratietractus, maar
ook een indicatie geven van de algemene
gezondheids- en de ziektesituatie in de po-
pulatie.

3. De case-control steekproef
Dit ontwerp geeft een oplossing voor één
van de meest serieuze problemen die sa-
menhangen met de twee hiervoor genoem-
de methoden, namelijk het getalsmatige
surplus van niet-besmette dieren in de
steekproeven, door een steekproef van be-
smette (\'cases\') en een steekproef van niet-
besmette dieren (\'controls\') te nemen, die
vervolgens verdeeld en geanalyseerd wor-
den aan de hand van hun voorgeschiedenis
voor wat betreft wel of geen blootstelling.
Hierbij kunnen de blootstellingsgraden
worden geschat voor respectievelijk de
\'cases\' en de \'controls\', terwijl noch de to-
tale blootstellingsgraad noch enige ziekte-
graad beschikbaar komt.

-ocr page 10-

De \'odds-ratio\' kan echter wel worden ge-
schat en wordt gebruikt als parameter om
het verband tussen blootstelling en ziekte
aan te duiden (figuur 2).
De selectie van de eerste steekproeven van
\'cases\' en \'controls\' van het databestand is
een ongecompliceerde procedure, terwijl
voor de meeste toepassingen de blootstel-
lingsstatus retrospectief verzameld moet
worden door middel van vragenlijsten of
door middel van koppeling aan andere da-
tabestanden.

In 1971 is er aan de hand van vragenlijsten
ecn onderzoek gedaan onder een steek-
proef van bedrijven in een bepaalde slacht-
huisregio. Het doel hiervan was uit tc
vinden of bepaalde huisvestings- en/of
managementfactoren samenhangen met
een hoge prevalentie van aandoeningen
aan de respiratietractus bij slachting. De
gegevens waren volgens het \'case-control\'
ontwerp verzameld, waarbij varkensstapels
met een 3-jarige gemiddelde prevalentie-
graad van 5% of meer gedefinieerd werden
als \'cases\' en varkensstapels met lagere
prevalentiegraden als \'controls\'. Voorbeel-
den van de gegevens en de resultaten
worden getoond in tabel 4 (1, 6, 8).
De grootte van de varkensstapel (aantal
dieren) vertoonde een significant verband
met het zich voordoen van de problemen,
iets wat natuurlijk te verwachten was gelet
op eerdere bevindingen (figuur 1).
De grootte van de varken.sstapel vertoonde
echter niet alleen een verband met het
voorkomen van problemen, maar ook met
de prevalentie met andere mogelijke ziekte-
determinanten zoals het type ventilatiesys-
teem, aankoop van gespeende biggen versus
eigen produktie, etc. Een juiste evaluatie
van het belang van de laatste factoren kan
daarom alleen worden gemaakt nadat een
correctie voor het misleidend effect van de
grootte van de varkensstapel heeft plaats-
gevonden.

Bijgevolg is aanpassing vereist aan de hand
van de Mantel-Haenszel-methode (4), want
de effecten van de grootte van de varkens-

Tabel 3. Cohort-onderzoek: ziektegeschiedenis en het voorkomen van laesies aan de ademhalingsorganen bii
slachting (Willeberg e/ö/. 1978).

Ziektegesc±iiedenis

Behandeling

aantal
varkens

aantal
varkens

%

relatief
risico

Respiratoire
ziekte

Aantal varkens
in de afdeling

2744

158

5.8

1

Andere varkens
in de afdeling

1281

166

13.0

2.2

Aantal varkens
behandeld
één keer
twee keer
^drie keer

232
75
44

65
25
17

28.0
33.3
38.6

4.8
5.7
6.7

Diarree

niet behandeld

3948

336

8.5

1

behandeld

428

95

22.5

2.8

Totaca

4376\'

431

9.8

\' 200 van de 4576 varkens in de cohort werden niet geslacht.

-ocr page 11-

Tabcl 4. Case-control ondcr/oek: bcdrijfsl\'actoren als oorzakelijke determinanten van respiratoire ziekten in
een Deens slachthuisbestand (Willeberg, 1979 en 1980b).

Factor/

categorie

Geschatte "odds ratio"

Cases
(>5% SEP)

Controls
(^5% SEP)

rw

Aangepast voor
cmvang van de
varkensstapel

Ontvang varkensstapel

< 400 slachtvarkens per jaar
y/ 400 slachtvarkens per jaar

49
67

111

22

-

Ventilatie
Zonder ventilator
l^t ventilator

25
91

60
73

Lo*«:

Vervanging
Eigen cjpfck
Aankoop van biggen

12
1Ü4

61
72

/. J 5.1

Diarree
Niet infectieuze diarree
Infectieuze diarree

56
60

86
47

Frequentie van andere ziekten

Prevalentie < 3\'i bij sladiting 55
Prevalentie > 3% bij slachting 61

85
48

Lo^

1.9*

ïtJtaal aantal varkensstapels

116

133

-ocr page 12-

control\' onderzoek kan men vinden in de
artikelen van Willeberg (6, 8).
Het is van belang om op te merken dat er
ook in dit onderzoek een verband aanwezig
was tussen diarree en aandoeningen aan de
respiratietractus (tabel 4).

Discussite

De validiteit-van data

Door de moeilijke condities waaronder het
diagnostische werk uitgevoerd moet wor-
den in de routinematige vleeskeuring wordt
de validiteit van de kwalificatie van de lae-
sies soms in twijfel getrokken (en dit niet in
de laatste plaats door de keuringsdieren-
artsen zelf). Een eerste vereiste voor onder-
zoekstoepassingen is daarom een raming
van de validiteit en consistentie van de
verkregen ziektedata.
Onlangs zijn twee van dergelijke onder-
zoeken in Denemarken verricht. Het eerste
onderzoek toont in een varkensstapel de
mate van correlatie aan tussen de klinische
problemen en geconstateerde laesies bij de
keuring (tabel 3 (9)).

Het tweede onderzoek toont de diagnosti-
sche waarde aan van de routinematige
vleeskeuring (\'testresultaten\') en dan met
name in relatie tot onafhankelijk verricht
gedetailleerd post-mortem onderzoek van
inwendige organen, om zo tot een diagnose
te komen van specifieke ziekte-entiteiten
waar de dieren last van hebben (\'ziektesta-
tus\') (tabel 1 (10)).

Beide tabellen laten een hoge mate van cor-
relatie zien tussen het zich voordoen van
laesies bij routine inspecties enerzijds cn
het constateren van eerdere klinische epi-
sodes en/of gedetailleerde post-mortem
diagnoses anderzijds.
Beide onderzoeken tonen derhalve aan dat
het gebruik van routinematig verkregen
vleeskeuringsgegevens een valide methode
is om algemene ziekteproblemen bij slacht-
varkens op te sporen.

Toepasbaarheid

Uit de hiervoorgenoemde onderzoeken
komt ondersteunende informatie naar vo-
ren welke suggereert dat veelvuldig voor-
komende laesies geen specifieke, onafhan-
kelijke ziekte-entiteiten zijn, maar waar-
schijnlijk slechts verschillende manifesta-
ties van ongunstige omgevings- en manage-
mentfactoren binnen een varkensstapel.
Dit valt op te maken uit het feit dat er een
grote mate van associatie bestaat tussen
enerzijds klinische en post-mortem bevin-
dingen van één bepaalde ziekte en ander-
zijds de bevindingen voortkomend uit de
routinematige vleeskeuring van laesies die
geassocieerd zijn met andere soorten ziek-
ten (tabel 1 -I- 3). Dit ondersteunt nogmaals
de benadering die men gekozen heeft in het
\'gezondheidsprogramma\' waarbij men
juist de frequentie van een aantal grof gede-
finieerde laesiegroepen als indicator heeft
genomen van ziekteproblemen in de var-
kensstapel in het algemeen in plaats van het
vaststellen van het voorkomen van spe-
cifieke ziekten.

Tabel 1 iaat zien dat er voor bepaalde soor-
ten laesies een prioriteitencheck-list van
mogelijke geassocieerde klinische entitei-
ten samengesteld kan worden. Dit maakt
het eenvoudiger om tot een diagnose op
bedrijfsniveau te komen. Een relevante
conclusie van tabel 3 is ook dat het tradi-
tionele behandelingsregime dat in klinische
gevallen van respiratoire ziektes toegepast
wordt, niet bevredigend is. Hct staat name-
lijk ook het ontstaan van chronische laesies
toe onder de behandelde dieren. Bovendien
schenkt het geen aandacht aan de peracute
en de subklinische gevallen, hetgeen vaak
in laesies resulteert die bij slachting worden
geconstateerd. Dit benadrukt nog eens de
noodzaak voor een alternatief preventief
programma dat ook op deze niveaus effec-
tief is.

In een ander onderzoek (6) werd aange-
toond hoe de gemiddelde prevalentiegra-
den van respiratoire laesies bij slachting
toenemen naarmate de varkensstapel gro-
ter is. Echter, ook dc omvang van de varia-
ties in prevalentiegraden neemt toe naar-
mate de varkensstapel groter is (figuur 1).
Dit betekent dat het zelfs voor grotere var-
kensstapels mogelijk is om tot een vol-
doend gezondheidsniveau van de varkens
te komen, ondanks een verhoogd risico op
respiratoire ziekteproblemen bij grotere
eenheden. Met andere woorden: er is be-
hoefte aan een bedrijfsgezondheidspro-
gramma voor grotere varkensstapels en de
kans op slagen hiervan is evident, namelijk
met behulp van het SPE-systccm (tabel 2).

-ocr page 13-

Tenslotte is er nog een case-control onder-
zoek (1,6) gedaan dat ingaat op de rol die
verschillende omgevings- en management-
factoren spelen als mogelijke causale de-
terminanten van respiratoire laesies die
zich bij slachting openbaren. Aangetoond
werd hoe dergelijke factoren een aanzien-
lijke invloed kunnen hebben op het risico
van varkensstapels die een hoge mate van
voorkomen van laesies van de respiratie-
tractus vertonen onder slachtvarkens (tabel

4).

De multifactoriële aard van deze proble-
men werd geïllustreerd door het risico na te
gaan van varkensstapels die verschillende
combinaties van deze risicofactoren ver-
tonen. Het kwam voor dat het risico sterk
toenam wanneer een toenemend aantal ri-
sicofactoren effectief werd (figuur 3).
Het is dus duidelijk dat bij slachting ge-
identificeerde probleembedrijven nauwge-
zet onderzocht moeten worden en wel spe-
ciaal met betrekking tot deze factoren.
Andere onderzoekingen hebben de eco-
nomische consequenties aangetoond van
hoge ziektepercentages als ook seizoensge-
bonden trends en variaties tussen slacht-
huizen met betrekking tot het optreden van
deze ziekten. Deze epidemiologische be-
vindingen zijn alle in beschouwing geno-
men bij het opstellen van het Nationale
Varkens Gezondheidsprogramma zoals
dat door Willeberge/«/. is beschreven (11).

10.

II.

Willeberg, P. The Danish Swine Slaughter In-
speetion Data Bank and some epidemiologie
applications. Proceedings International Sympo-
sium on Animal Health and Disease Data Banks,
USDA misc. publ. 1979; 1381; 133-45.
Willeberg, P. Epidemiological applications of
Danish Swine Slaughter Inspection Data Proc. 2.
ISVEE, Canberra, Australia 1980a: 161-7.
Willeberg, P. The analyses and interpretation of
epidemiological data. Proc. 2. ISVEE, Canberra,
Australia 1980b, 185-98.

Willeberg, P., Gerbola, M. A., Madsen, A.,
Mandrup, M., Keller Nielsen, E., Ricmann, H.
P., and Aalund, O. A retrospective study of res-
piratory disease in a cohort of bacon pigs. Nor-
disk Veterma;rmidicin 1978; 30: 513-25.
Willeberg, P., Gerbola, M. A., Sanker, S. U., and
Kirkcgaard Petersen, B. Patologiske fund vet ru-
tinemasssig og udvidet k0dkontrol af slagtesvin.
2. Kodkontrolbcma^rkningernes diagnostiske
vœrdi ved udpcgning af mulige astiologiske syg-
domsenheder, specielt luftvejslidelser. Dansk
Veterinairtidsskrift 1982; 65: 712-21.
Willeberg, P., Gerbola, M. A., Kirkegaard Peter-
sen, B., and Andersen, J. B. The Danish Pig
Health Scheme: Nationwide computer-based
abattoir surveillance and follow-up at the herd
level. Preventive Veterinary Medicine 1984; 3:
79-91.

EITERATUUR

1. Aalund, O., Willeberg, P., Mandrup, M., and
Ricmann, II. Lung lesions at slaughter: Associa-
tions to factors in the pig herd. Nordisk Veteri-
na;rmcdicin 1976; 28: 487-95.

2. Andersen, .1. B., Kirkegaard Petersen, B., and
Willeberg, P. Den landsda;kkende sundhedstje-
neste i slagtesvinebesa;tningcrnc. Dansk Vetcri-
nsrtidssknft 1980:63: 78-84.

3. Kleinbaum, D. G., Kuppcr, L. L., and Morgen-
stern, H. EpidemiologicRescarch: Principles and
Quantitative Methods. Lifetime Learning Publ.,
Belmont, California, 1982.

4. Mantel, N. and Haenszel, W. Statistical aspects
of the analysis of data from retrospective studies
ofdi.sease. J. Nat. Cancer Inst. 1959; 22: 719-49.

5. Sanker, S. U., Gerbola, M. A., Willeberg, P., and
Kirkegaard Petersen, N. Patologiske fund ved
rutinemiEssig og udvidet kodkontrol af slagtes-
vin. 1. Forckomst ogokonomiske konsekvenser
for SPE- og konventionelle besastninger. Dansk
Vetcrinartidsskrift 1982; 65: 550-7.

CONGRESSEN

Emergency Medicine
Antwerpen, 13 deeember 1986

Rectificatie

In dc aankondiging van bovengenoemd congres (Tijd-
schr. Diergeneeskd. 1986; 111 : 551) is het volgende
deel van de tekst weggcvalcn:

16.15 Ophthalrnologischc emergencies door dr. Sta-
des (Utrecht).
De kostprijs bedraagt 3000 BF (/" 170.-) tc storten op
rekeningnummer 320-0462541-18 van het A.A.C.
Oudestraat 37 te 2610 Antwerpen, en dit voor 1
november a.s. Inschrijvingen ter plaatse kosten 3.500
BF (/" 200.-). Dc prijs omvat lezingen, koffiepauzes cn
lunch. Tel. 09-32-3.327.49.50.

-ocr page 14-

Botulisme^

Bolulism

S. H. W. Notermans en A. H. Havelaar^

SAMENVATTING Naar aanleiding van het massale optreden van botulisme onder watervogels
alsmede het optreden van botulisme onder landbouwhuisdieren werd mede in opdracht van de Veteri-
naire Hoofdinspectie onderzoek uitgevoerd naar de betekenis van deze uitbraken voor de mens.
Allereerst werd het voorkomen van
Clostridium botuiinum in het milieu geïnventariseerd en werden
kringlopen en vermeerderingsmogelijkheden bestudeerd Uit deze onderzoekingen bleek dat grond-
stoffen die voor de produktie van leven.miiddelen gebruikt worden besmet kunnen zijn met voor de mens
pathogene
C. botuiinum kiemen. Onderzoek werd dan ook uitgevoerd gericht op het voorkomen van
uitgroei van
C. botuiinum in levensmiddelen en werd naar alternatieven gezocht ter vervanging van
nilriettoevoegingen aan vlees. Teneinde het noodzakelijke gebruik van proefdieren ten behoeve van het
botuhsme-onderzoek te beperken werden immunologische methodieken ontwikkeld om botuiinum
toxinen te detecteren.

SUMMARY In view of large-scale outbreaks of botulism among waterfowl and farm animals in the
Netherlands, studies were done designed to estimate the risks incurred by man. The presence ofC

^oiuhnum in the environment asweU as contamination cycles and the potential for multiplication were

studied Raw materials used in the production of food were frequently found to be contaminated with
types of C. boluhnum pathogenic for man. The growth ofC.
botuiinum in foods and meat preservati-
ves other than nitrite were examined To reduce the use of laboratory animals in research on botulism
immunological methods to detect botuiinum toxins were developed.

INLEIDING

De belangstelling voor botulisme in Neder- druk op de mens door directe besmetting

land is sterk toegenomen nadat rond 1970 van produkten van dierlijke oorsprong of

een massale sterfte van watervogels ten ge- door toename van de besmetting van het

volge van deze ziekte is opgetreden. Een milieu. In het buitenland zijn bij de mens

door de Interdepartementale Commissie (zuigelingen) botulismegevallen waarge-

Miheuhygiëne in het leven geroepen werk- nomen die tot dan toe niet als zodanig

groep \'Botulisme\' heeft de stand van zaken waren herkend.

met betrekking tot botulisme bij watervo- Eén van de toevoegingen aan levensmidde-

gels tot 1977 beschreven en voorlopige pre- len, welke veelvuldig worden gebruikt om

ventieve maatregelen aanbevolen. Hoewel botulisme te voorkomen, is nitriet. Deze

de voor vogelbotulisme verantwoordelijke toevoeging is de laatste jaren in discussie

typen C en D voor de mens niet pathogeen gebracht aangezien gebleken is dat nitriet

zijn, is ook in het RIVM sinds 1970 veel onder bepaalde omstandigheden kan wor-

onderzoek aan botulisme verricht en wel den omgezet in carcinogene nitrosaminen.

om de volgende redenen. Naast vogelbotu- Bij het zoeken naar alternatieven is de

hsme is ook een vermeerderd optreden van remmende werking ten opzichte van Clo-

botulisme bij runderen waargenomen. Dit stridium botuiinum uiteraard een belang-

zou kunnen leiden tot een grotere infectie- rijke factor.

Ontleend aan: Tn opdracht van.....\' Een overzicht van onderzoekingen uitgevoerd in het Rijksinstituut voor

Volksgezondheid cn Milieuhygiëne in opdracht en ten laste van het Veterinaire Staatstoezicht.
\' Dr. ir. S. H. W. Notermans en ir. A. H. Havelaar, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
Postbus I, 3720 BA Bilthoven.

-ocr page 15-

Tabel 1. Voorkomen van ClostricHum bolulinum in het milieu in de periode 1977-1982.

Onderzocht
materiaal

Aantal
ondertochte
Bonsters

Aantal monsters
vaarln
C.botulinum
werd aangetoond

Gemiddeld
aantal
C.botulinuuj
per gram

Typen en
frequentie

C)

bodeiamoDS ters
akkerland

50

n.o.

0.48

B (70), C (5)
E (25)

bodemmonsters
weilanden

210

n.o.

0.70

B (90), C (5)
E (5)

bodemslib
visvijvers

20

20

15

E (100)

rulverings-
Blib

164

69

n.o.

B (56), C/D (20)
E (24)

vogelfaecee

120

n.o.

B (58), C/D (27)
E (15)

slib uit
gebieden met
historie van
vogelbotulieme

635

417

n.o.

B (65), C/D (24)
E (18)

diverse grond-
stoffen t.b.v.

339

24

n.o.

B (21), C/D (66)
E (13)

levensmiddelen-
produktie

n.o. - niet onderzocht

In hct volgende zal het mede in opdracht
van de Veterinaire Hoofdinspectie uitge-
voerde onderzoek worden samengevat. Ver-
der zal een aantal richtingen worden aan-
gegeven waarin het botulisme-onderzoek
zich zou kunnen begeven.

VOORKOMEN VAN C. BOTULINUM IN HET
MILIEU

In het begin van de jaren zeventig hebben
zich in Nederland regelmatig gevallen van
botulisme onder watervogels voorgedaan
(3, 6). Daarnaast werden gevallen van bo-
tulisme in nertsenfokkerijen (4), pluimvee-
mestbedrijven cn rundveebedrijven gecon-
stateerd (i, 7). In 1977 en 1978 is zelfs een
groot aantal runderen en ook een aantal
paarden het slachtoffer geworden van bo-
tulisme (2). Welke invloed deze ziektege-
vallen hebben gehad op de besmetting van
het milieu was onvoldoende bekend. Daar-
otn was een deel van de uitgevoerde onder-
zoekingen erop gericht inzicht te krijgen in
de besmetting van het milieu en de even-
tuele toe- of afname daarvan.
Enkele bevindingen staan vermeld in de
tabel. Uit deze gegevens blijkt dat C.
hotu-
linum
frequent in het milieu aanwezig is.

-ocr page 16-

KRINGLOPEN VAN CLOSTRIDIUM
BOTULINUM IN HET MILIEU

In 1977 dcden zich in Nederland tal van
botulismegevallen onder runderen voor die
alle werden veroorzaakt door voedering
van met C.
botulinum type B besmette bier-
bostel (2,8). In faeces van runderen die met
besmette bostel werden gevoederd, werden
hoge aantallen C.
botulinum aangetroffen
(tot 10\' per gram). Vervolgens kon worden
aangetoond dat op de getroffen bedrijven
kringlopen van C.
botulinum type B zijn
ontstaan.

koeien

slachthuizen

faeces

rioolwater

i

weilanden

zuiveringsslib

graskuilen

Kringloop van Closcridium botulinum op een bedrijf
met rundvee (Notermans et_ , 1981) en de moge-
lijke bijdrage van zuiveringsslib.

In het schema is een voorstelling gegeven
van de schakels die in deze kringlopen een
rol blijken te spelen. De besmetting met C.
botulinum werd geïnitieerd door voedering
van de besmette bostel.
Tijdens de maagdarmkanaalpassage van
het voer bij het rund kon geen afname van
de besmetting worden geconstateerd (11).
De mest, die derhalve in ernstige mate met
C.
botulinum type B besmet raakte, werd
vervolgens over de weilanden verspreid.
Als gevolg hiervan nam de besmetting van
de weilanden significant toe (tot 100 kie-
men per gram grond). Gezien dc besmet-
ting van de weilanden kan niet worden
voorkomen dat kuilvoer, bereid met gras
van deze weilanden, besmet raakt met C.
botulinutn. C. botulinum blijkt zich onder
bepaalde omstandigheden in graskuilen te
kunnen vermeerderen (9). Door voedering
van dit kuilvoer aan de runderen raakt de
faeces wederom besmet, worden de wei-
landen in toenemende mate gecontami-
neerd en is de kringloop gesloten.

Kringlopen van C. botulinutn kunnen mo-
gelijkerwijs ook op andere wijze op rund-
veebedrijven worden geïnitieerd, bijv. via
gebruik van zuiveringsslib dat besmet is
met C.
botulinum of via op weilanden fou-
ragcrendc vogels die passief met C.
botuli-
num
besmet zijn.

In een hiernaar uitgevoerd onderzoek (12)
bleek dat de besmetting van weilanden, die
regelmatig met zuiveringsslib werden be-
mest, van dezelfde orde van grootte te zijn
als niet-besmette weilanden. Gemiddeld
konden 0,1-3
C. botulinum-k\'itmtn (over-
wegend type B) per gram grond worden
aangetoond.

VERMEERDERINGSMOGELL/KHEDEN VAN
C.
BOTULINUM IN HET MILIEU

Ofschoon botulisme bij watervogels voor-
namelijk door C.
botulinum type G wordt
veroorzaakt en een massale vermeerdering
van dit type in kadavers van door deze
ziekte getroffen dieren worden waargeno-
men, komt in het milieu het voor de mens
gevaarlijke type B vrij frequent voor (zie de
tabel). Vermeerdering van C.
botulinum
type B is, zoals vermeld, mogelijk in gras-
kuilen van het zogenaamde voordroogtype
(10). Daarnaast werd geconstateerd dat C.
botulinum type B in ca 23% van monsters
faeces al"komstig van watervogels (voor-
namelijk meeuwen, zie de tabel) voorkomt.
Wanneer C.
botulinum type B in kadavers
van watervogels voorkomt, kunnen ze uit-
groeien en toxine produceren (13). Op
grond van deze gegevens kan dan ook
worden geconcludeerd dat watervogels
naast een verspreiding ook een bijdrage
leveren aan de vermeerdering van C.
botu-
linum
type B.

PREVENTIE VAN UITGROEI VAN
C.
BOTULINUM m LEVENSMIDDELEN

Uitgroei van C. botulinum in vooral vlees
en vleesprodukten wordt voorkomen door
hittebehandeling (afdoding van kiemen),
meestal in combinatie met toevoegingen
die uitgroei van C.
botulinum voorkomen.
Een toevoeging, die frequent gebruikt
wordt om uitgroei van C.
botulinum te
voorkomen, is nitriet. Onderzoek werd
uitgevoerd naar alternatieve middelen, die
nitriet mogelijk zouden kunnen vervangen.

-ocr page 17-

Knoflookolie bleek in staat te zijn om toxi-
neproduktie door C.
botulinum type A te
verminderen. Knoflookolie, alsmede tiien-
olie, hadden echter geen invloed op de pro-
duktie van toxine type B en type E (15).
Een ander \'natuurlijk\' produkt dat uitge-
test werd om uitgroei van C
botulinum in
vlees te voorkomen, was glyceryl monolau-
raat. Het is een mono-ester van laurine en
wordt als emulgator in tal van levensmidde-
len aangewend. Bij een concentratie van >
5% blijkt glyceryl monolauraat de uitgroei
van
C. botulinum volledig te remmen. Deze
stof zou dan ook in aanmerking kunnen
komen om nitriet te vervangen. De smaak-
drempel ligt echter bij een concentratie van
0,05%. Een dergelijke kleine hoeveelheid
heeft geen invloed op de uitgroei van
C.
botulinum
(14).

DETECTIE VAN BOTULINUM TOXINEN

De aanwezigheid van botulinumtoxine
wordt meestal met behulp van proefdieren
bepaald. Om het gebruik van proefdieren
(muizen) te beperken, werden immunolo-
gische bepalingstechnieken ontwikkeld om
botulinumtoxine te bepalen. Vooral de
ELIS A-techniek, waarbij geselecteerde mo-
noclonale antilichamen (MCA\'s) worden
aangewend, blijkt een duidelijk alternatief
voor het dierexperiment te zijn. Gedurende
de laatste jaren werd een ELISA ontwik-
keld waarmee de biologische activiteit van
het toxine kan worden bepaald. Hiertoe
werd een MCA gebruikt dat met de zoge-
naamde \'toxische component\' van het to-
xine reageert.

LOPEND EN TOEKOMSTIG TE VERRICHTEN
ONDERZOEK

Het doel van het RIVM-onderzoek naar
botulisme is het voorkomen van botulisme
bij de mens. Hiervoor is het noodzakelijk
om de infectiebronnen in het milieu te
kennen. Gedurende de laatste jaren werd
hieraan reeds veel aandacht besteed. Ken-
nis van de infectiebronnen geeft de moge-
lijkheden aan waarlangs de levensmiddelen
met C.
botulinum besmet kunnen raken.
Door het opsporen en herkennen van de
infectiebronnen en eliminatie daarvan kan
botulisme bij de mens voorkomen worden.

Voor de eliminatie van de infectiebronnen
is onderzoek naar kringlopen van de kiem
in het milieu meestal een vereiste om effec-
tieve eliminatiemaatregclcn te kunnen tref-
fen. Tot op heden is het inzicht in het rela-
tief massaal voorkomen van C.
botulinum
type B in ons milieu nog onduidelijk.
Verder onderzoek op dit gebied blijft ge-
wenst.

Bij verwerking van grondstoffen tot levens-
middelen dient terdege rekening te worden
gehouden met het \'frequent\' voorkomen
van C.
botulinum type B. Dit geldt zeker bij
produktie van nieuwe levensmiddelen. Tij-
dens de ontwikkelingsfase van deze pro-
dukten zal steeds nagegaan moeten worden
of C.
botulinum voldoende wordt geëlimi-
neerd en/of geen kans krijgt om zich te
vermeerderen. Voorbeelden van dergelijke
produkten zijn onder andere vacuüm ver-
pakte en vervolgens gekookte aardappelen
en groenten. Voor dit soort produkten is
vooral vanuit de horecasector in toene-
mende mate belangstelling.
In perioden van vogelbotulisme doet zich
regelmatig de vraag voor of in getroffen
gebieden gezondheidsrisico\'s voor mensen
(zwemmers) optreden. In het voorgaande
is reeds vermeld dat in eendekadavers de
voor de mens toxische typen B en E zich
kunnen vermeerderen en toxine vormen,
zodat in de directe omgeving van kadavers
deze risico\'s inderdaad reëel zijn. Hoever
een zone van verhoogde risico\'s zich uit-
strekt, is vooral afhankelijk van de stabili-
teit van botulinum-toxinen in water. In
eerder onderzoek naar het gedrag van C.
botulimtm-kitmtn en toxinen bij de drink-
waterzuivering was reeds aangetoond dat
botulinum-toxinen in gedestilleerd water
zeer stabiel zijn en in oppervlaktewater re-
latief snel geïnactiveerd worden. Een nader
onderzoek naar het mechanisme van de
inactivering in oppervlaktewater is in uit-
voering. Hierbij wordt vooral gelet op de
relatie met de samenstelling van het water.
De voorlopige resultaten geven aan dat
met name de pH een belangrijke rol speelt
(hoe lager de pH van het water, hoe groter
de stabiliteit van het toxine).
Voor de detectie van botulinumtoxinen
wordt nog overwegend de muis-test ge-
bruikt. Onderzoek heeft aangetoond dat
het in principe mogelijk is om de biologi-

-ocr page 18-

sche activiteit van het toxine te bepalen
zonder daarvoor dieren te gebruiken. Een
verdere ontwikkeling van deze techniek is
gewenst, zodat in de toekomst geen proef-
dieren meer nodig zijn voor het botulisme-
onderzoek.

LITERATUUR

4.

Gruys,E., Binkhorst, G.J., Van den Bereken. J.,
Meyers, P. en Haagsma, J. Botulisme bij enkele
pinken. Tijdschr. Diergeneeskd. 1977; 102: 983.
Breukink, H. J., Wagenaar, G., Wensink, Tr.,
Notermans, S. en Poulos, P. W. Voedselver-
giftiging bij runderen veroorzaakt door het eten
van bierbostel besmet met
Clostridium botuiinum
type B. Tijdschr. Diergeneeskd. 1978; 103: 303.
Haagsma, J. De etiologie en epidemiologie van
botulisme bij watervogels in Nederland. Disser-
tatie R.U. Utrecht, 1973.
Haagsma, J. Ziekten bij de nerts in Nederland.
Diergeneesk. Memorandum 1965; 12: 259.
Haagsma, J. en ter Laak, E. A. Bijdrage tot de
etiologie en epidemiologie van botulisme bij
slachtkuikens. Tijdschr. Diergeneeskd. 1977;
102: 429.

Haagsma, J. Etiology and epidemiology of botu-
lism in waterfowl in the Netherlands. Tijdschr.
Diergeneeskd. 1974; 99: 434.
Haagsma, J., ter Laak, E. A., Osinga, A. en
Feenstra, P. Botulisme bij runderen in een ligbox
en stal veroorzaakt door strooisel van een slacht-
kuikenbedrijL Tijdschr. Diergeneeskd. 1977-
102: 330.

8. Haagsma, J. en ter Laak, E. A. Atypische ge-
vallen van botulisme type B bij runderen veroor-
zaakt door de bijvoedering van bierbostel.
Tijdschr. Diergeneeskd. 1978; 102: 312.

9. Notermans, S., Kozaki, S. and van Schothorst,
M. Toxin production by
Clostridium botulinum \'^
gi-ass. Appl. Enverionm. Microbiol. 1979- 38\'
767.

10. Notermans, S., Dufrenne, J., and Oosterom, J.
Persistence of
Clostridium botulinum type Bona
cattle farm after an outbreak of botulism. Envi-
ronm. Microbiol. 1981; 41: 179.

11. Notermans, S., Dufrenne, J. B. en van Schot-
horst, M. Onderzoek naar het voorkomen van
Clostridium Äo/«//n«m-kiemen en toxinen in kli-
nisch gezonde en aan zogenaamde \'bostelver-
giftiging\' lijdende runderen. RIV-rapport nr.
38/78 Zoön, 1978.

12. Notermans, S., Havelaar, A. H., Dufrenne, J. B.
en Oosterom, J. Voorkomen van
Clostridium bo-
tulinum
op melkveebdrijven. RIVM-rapport nr.
148035001. 1984.

13. Notermans, S.,Dufrene,J.,and Kozaki, S. Expe-
rimental botulism in Pekin Ducks. Avian Disea-
ses 1980; 24: 658.

14. Notermans, S. en Dufrenne, J. Effect of glyceryl
monolaurate on toxin production by
Clostridium
botulinum
in meat slurry. J. Food Safety 1981\' 3\'
83.

15. De Wit, J. C., Notermans, S., Gorin, N., and
Kampelmacher, E. H. Effect of garlic oil or
onion oil on toxin production by
Clostridium

in meat slurry. J. Food Prot. 1979; 42:

222.

KLINISCH KLEIN

Persisterende cystitis bij een kater

Persistent Cystitis in a Male Cat
B. van der Linden\'

SAMENVA I I ING Beschreven wordt een kater met een persisterende cystitis. Microscopisch onder-
zoek van de urine leverde de aanwezigheid op van Capdlaria-eieren. Het ziektebeeld en de therapie
worden besproken.

SUMMAR\'i\' The case of a male cat with persistent cystitis is reported. Microscopy of the urine
revealed the presence of eggs of Capillaria. The clinical picture and treatment are discussed.

\' Drs. B. van der Linden, praktizerend dierenarts, Wellcwcg 29, 3232 AT Briellc.

^ Ampicilline (50 mg). Katwijk Farma B.V.

\' CE-blaastabletten. Vctam B.V.

■■ Ivomec®, M.S.D.

-ocr page 19-

Anamnese: Ecn 10-Jarigc,gccaslrccrcie ka-
ter, Etiropesc Korthaar, welke in 1976, dus
9 Jaar geleden, een penisamputatie heeft
ondergaan na een recidiverende urethra-
obstructie. f)e kat is in de jaren \'77, \'78, \'81,
\'83 en \'84 behandeld voor een cystitis met
ampicilline per os. Na deze behandelingen
verdween de klacht (frequente mictie met
bloederige urine) vrij snel.

Op 17 september 1985 werd de kat weder-
om aangeboden met dc klacht: frequente
mictie, onrust, lichte vermagering.
Klinisch onderzoek: kat in goede conditie,
temp. 39.2, buikpalpatie leverde geen bij-
zonderheden op, de blaas was leeg.
Op verdenking van een cystitis van bacte-
riële origine is een behandeling ingesteld
met ampicilline\' 2 dd per os en CE-blaas-
tabletten^ 2 dd één tablet gedurende 10
dagen. Op 27 september 1985 waren de
klachten niet verbeterd; de frequente mictie
was nog steeds aanwezig, de kat was erg
onrustig, at slecht en was dientengevolge in
ecn maand ongeveer 1 kg. afgevallen.
Klinisch onderzoek leverde nu alleen een
\'defcnce musculaire\' op bij palpatic van het
hypogastrium. De blaas was niet palbapel.
Röntgenfoto\'s van de blaas leverden geen
aanwijzingen op voor de aanwezigheid van
blaasstenen.

Na veel moeite slaagde de eigenaresse er
tenslotte in om wat spontaan geloosde
urine van de kat op te vangen (zowel
avond- als ochtendurine). Microscopisch
onderzoek hiervan leverde de aanwezig-
heid op van de eieren van de blaasworm
CapiUaria plica.

De therapie bestond uit een éénmalige sub-
cutane injectie met ivermectine (Ivomec
dosering 0,1 cc Ivomec per 5 kg. lichaams-
gewicht. Nevenreacties werden na de injec-
tie niet waargenomen.
Na een week was de kat volledig hersteld en
ongeveer een maand later was de kat weer
op het oude lichaamsgewicht teruggekeerd.

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Een haemorrhagisch-anaemisch syndroom met
dermatitis bij slachtkuikens

Haemoirhagic-Anaemlc Syndrome Associated with Dermatitis in Broiler
Chickens

R. Froyman\', J. Dcrijcke^ en R. Vandermeersch\'

SAMENVATTING Elf opeenvolgende gevallen van sterfte met dermatitis ^Staphylococcus aureus)
hij Belgische slachtkuikens. voorafgegaan door anaemie en spierhloedingen, waren terug te voeren tot
één enkel koppel slachtkuikenouderdieren. Opvallend was de depletie van lymfoide cellen in hursa,
thymus en milt. Gumhoro-ziekte kon als oorzaak of aanleiding niet vastgesteld worden. De pathologi-
sche veranderingen vertoonden vee! gelijkenis met gelijkwaardige ziektesyndromen die recent werden
beschreven bij slachtkuikens (1. 2. J. 4).

\' Dr. R. [\'royman, dr. R. Vandcrmccrsch. Provinciaal Laboratorium voor Dicrcnzicktcnbestrijding van

Wcst-Vlaandcrcn, Industrielaan 15, B-8100-Torliout, Belgic.
^ Dr. J. Derijcke. Provinciaal Laboratorium voor Dicrenziektenbcstrijding van Oost-Vlaanderen. Drongen,
België.

-ocr page 20-

SUMMARY Eleven successive deaths of broiler chickens affected with dermatitis (Staphylococcus
aureus) preceded by anaemia and muscular haemorrhages, are reported as occurring in Belgium. All of
these cases could be traced to a .single flock of broiler breeders. The depletion of lymphoid cells in the
bursa, thymus and spleen was a striking feature. Infectious Bursal Disease virus as triggering or
causative agent, could not be demonstrated. The pathological changes showed a marked resemblance to
similar syndromes which were recently reported in broilers (I, 2, 3, 4).

INLEIDING

Behalve borstblaren worden huidontste-
kingsletsels bij slachtkuikens maar zelden
als een ernstig koppelproblcem ervaren. In
de maanden februari en maart 1985 werd
echter in de Belgische provincie West-
Vlaanderen een reeks opeenvolgende en
opvallende gevallen van dermatitis bij
slachtkuikens vastgesteld.
Omdat al deze gevallen een aantal bijzon-
dere pathologische en epidemiologische
kenmerken gemeen hadden, volgt hierna
een nauwkeurige beschrijving van het waar-
genomen ziektesyndroom.

KLINISCHE SYMPTOMEN,
AUTOPSIELETSELS EN MICROBIOLOGISCH
ONDERZOEK

In een tijdspanne van amper 6 weken
werden elf opeenvolgende gelijkaardige ge-
vallen van bloederige huidontsteking met
plotselinge sterfte bij slachtkuikens vast-
gesteld. Vijf gevallen hiervan werden aan
een zo grondig mogelijk onderzoek onder-
worpen. Het uitvalscijfer in de eerste levens-
week was 0,5 tot 1% te hoog.
Twee slachtkuikenhouders merkten diar-
ree op en vonden dat de kuikens teveel
samendromden. Bij alle koppels begonnen
de echte problemen echter pas vanaf de
10de levensdag. Toen kon men enkele
drotnerige kuikens opmerken die zeer kort
nadien stierven. Het kostte dan ook heel
wat moeite om dergelijke kuikens vanuit
het bedrijf nog levend op het laboratorium
te krijgen. Deze kuikens hadden minder
visceus bloed, bleek beenmerg en bleke
spieren. Eén enkele maal werden haemato-
crietwaarden van slechts 17 tot 22 geno-
teerd. In de spieren waren veel stip- en
streepbloedingen aanwezig. Zeer opvallend
waren de vochtige, donkere longen en de
gezwollen, gemarmerde nieren. De bursa
en de thymus vertoonden een normaal uit-
zicht maar de milt was bij een aantal kui-
kens duidelijk atrofisch.
Ongeveer 3 tot 5 dagen na deze aspecifieke
uitval — enkele procenten maar — nam de
sterfte echter dramatisch toe. Vanaf dan
vertoonden alle gestorven kuikens beperkte
of uitgebreide exsudatieve huidontstekings-
letsels. De eerste letsels werden meestal op-
gemerkt rond de veerfollikels van de on-
derzijde van de vleugeltoppen. Deze leid-
den tot uitgebreide bloederig-vochtige land-
kaartvormige letsels aan de onderbuik, in
de liesstreek of aan de hals. Bij de weinige
kuikens die dit stadium van de ziekte over-
leefden was de huid als perkament opge-
droogd. Zieke kuikens stierven echter ge-
woonlijk binnen 12 uur tijd. Bij sectie zag
men eveneens bleek beenmerg en spier-
bloedingen. In de spieren, onder de huid-
ontsteking, was er geen gasoedeem. De
sterftepercentages in dit stadium varieer-
den van 5 tot 15 procent. Na een drinkwa-
terbehandeling met een chlooramfenicol-
nitrofuranen mix daalde de sterfte wel vlug
naar normale waarden. Op twee bedrijven
echter waar deze behandeling te vroeg
werd afgebroken, ontstond er op 3,5 tot 4
weken weer een opflikkering met opnieuw
5 tot 10 procent uitval. Op één bedrijf over-
leefden een flink deel aangetaste kuikens
na afzondering en injectie met penicilline.
Uit de huidletsels werd telkens een reincul-
tuur
Staphylococcus aureus geïsoleerd.
Anaërobe kiemen waren afwezig. Uit hart-
bloed en lever werden vaak eveneens de-
zelfde pathogene stafylokokken geïsoleerd.
Bij de kuikens die stierven tijdens het sta-
dium dat de stafylokokkose voorafging,
werden geen pathogene kiemen afgezon-
derd.

De ziekteduur beperkte zich tot een tweetal
weken. De technische prestaties van deze
koppels op zes tot zeven weken leeftijd
waren toch nog meer dan behoorlijk, af-
stand genomen van de sterftecijfers. Op
grond van bovenvernoemde waarnemingen
noemden we dit ziektecomplex \'haemor-
rhagisch-anaemisch syndroom\' met \'stafy-
lokokken dermatitis\'.

-ocr page 21-

HISTOLOGISCH ONDERZOEK EN ANDERE
LABORATORIUMONDERZOEKEN

Van de 5 onderzochte gevallen werden tal-
rijke weefselsneden van de longen, de nie-
ren, de lever, de thymus, de milt en de
bursa gemaakt en gekleurd met haemaluin-
eosine. Histologisch onderzoek van het
beenmerg werd helaas niet uitgevoerd. In
geen enkel orgaan werden intranucleaire of
intracytoplasmatische inclusies opge-
merkt. De longen vertoonden stuwing en
oedeem en vaak ook lokale ontstekingslet-
sels. Het nierweefsel vertoonde altijd een
uitgesproken tubulonefrose met karyorhe-
xis van de tubulusepitheelcellen. Een PAS-
kleuring was telkenmale negatief
In de lever was er een perivasculaire vacuo-
laire degeneratie van de hepatocyten met
soms ook enkele verspreide necrosehaard-
jes.

Als gevolg van necrose en depletie van lym-
foïde cellen waren opklaringszones aanwe-
zig in het thymusweefsel. De milt ver-
toonde atrofie van de witte pulpa en een
hyperplasie van reticulo-endotheliale cel-
len. Dergelijke hyperplasie is gewoonlijk
een reactie op een uitputting van het lym-
foïd weefsel. In de bursa waren er micro-
scopische veranderingen die veel gelijkenis
vertoonden met Gumboro Ziekteletsels:
in de follikels waren centrale opklarings-
zones met pyknose en necrose van enkele
of meerdere lymfocyten.
Toch kon Gumboro Ziekte als aanleiding
of oorzaak met grote waarschijnlijkheid
uitgesloten worden. Gumborovirus kon
immers geen enkele maal met immuno-
fluorescentie aangetoond worden. Twee
koppels vertoonden bovendien één week
na het einde van het ziekteproces, namelijk
op 4 weken leeftijd, de typische bursa-ont-
stekingsletsels met positieve virus-immuno-
fluorescentie. Trouwens het feit dat de
ouderdieren van de zieke kuikens (zie lager)
met levende Gumboro-entstof waren ge-
vaccineerd cn dat bij alle hennen op 25 en
32 weken precipitines aantoonbaar waren,
is een bijkomende aanwijzing dat een zeer
vroege bursabeschadiging door Gumboro-
virus minder waarschijnlijk was.
In twee koppels kon een reovirus geïso-
leerd worden, éénmaal op twee weken leef-
tijd uit een pool van lever en nierweefsel,
een andere maal op 3 weken leeftijd uit een
pool van long, nier en beenmerg. In één
geval werd een muisproef verricht voor bo-
tulisme maar dit verliep negatief. In twee
gevallen werden sulfamiden-residu\'s opge-
spoord in het nierweefsel. Ook dit onder-
zoek was negatief

EPIDEMIOLOGIE

Alle zieke koppels slachtkuikens waren —
gedeeltelijk of volledig — afstammeling
van één enkel toom slachtkuikenouder-
dieren. In alle koppels waar kuikens uit
broedeieren, die gelegd werden tussen 25
en 30 weken leeftijd, aanwezig waren, trad
dit haemorrhagisch-anaemisch-dermatitis
syndroom op. De uitkomstcijfers van deze
broedeieren waren ook te laag (83% in
plaats van 87-88%). Hoe lager het inmen-
gingspercentage was van deze afstamme-
lingen in de geleverde partijen kuikens, des
te geringer bedroeg de sterfte en de mor-
biditeit. Bij twee tomen die bijna integraal
nakomeling waren van die bewuste ouder-
dieren bedroeg het sterftepercentage op 4
weken leeftijd reeds respectievelijk 17 en 22
procent.

Op de slachtkuikenbedrijven zelf vond er
blijkbaar geen horizontale ziektespreiding
plaats, want parallele koppels kuikens, ge-
leverd door andere kuikenbroeiers in an-
dere hokken, bleven gezond. Op het ver-
meerderingsbedrijf bevond zich nog een
ander toom ouderdieren van hetzelfde ras,
maar 3 weken jonger. Tussen de twee leef-
tijdsgroepen werden geen bijzondere sani-
taire maatregelen in acht genomen. Ook de
broedeieren werden gezamenlijk in dezelf-
de broedkasten uitgebroed. Toch heeft de
jongere koppel ouderdieren alleen maar
gezonde nakomelingen voortgebracht.

DISCUSSIE

Deze klinische reeks ziektegevallen ver-
toont treffende gelijkenissen met \'nieuwe
syndromen\' bij slachtkuikens die recent
werden beschreven in Zweden (1), Dene-
marken (2), Beieren-Duitsland (3) en het
Verenigd Koninkrijk (4). In Scandinavië
wordt de ziekte \'blue wing disease\' geheten
vanwege de typische letsels aan de vleugels.
Uit al deze literatuurgegevens en uit de
eigen waarnemingen komen vijf gemeen-

-ocr page 22-

schappelijke kenmerken naar voren, name-
lijk het acuut verloop met sterfte bij jonge
kuikens; de hypoplastische veranderingen
in de organen van het immuunsysteem; het
nauwe verband met bepaalde koppels jonge
ouderdieren; het ontbreken van een duide-
lijk besmettelijk, spreidend karakter; en
tenslotte het feit dat Gumboro-virus als
oorzakelijk agens kan uitgesloten worden.
De Duitse auteurs (3) stellen bovendien een
depletie vast van de erytropoetische en
myelopoetische cellen van het beenmerg.
De regressieve veranderingen in de lym-
foïde organen waren zonder uitzondering
in alle onderzochte gevallen aanwezig. Het
is niet uitgesloten dat de huidontstekings-
letsels en longontstekingsletsels een gevolg
zijn van een verminderde celgemedieerde
immuniteit en fagocytaire activiteit na een
voorafgaande immuunsuppressie. Vermoe-
delijk ontstond er een stoornis in het nor-
maal afweermechanisme van de huid en de
onderhuid tegenover de schadelijke gevol-
gen van een ongeremde vermenigvuldiging
van
Staphylococcus kiemen. Patho-
gene stafylokokken zijn immers bij meer
dan de helft van de jonge kuikens (2 tot 7
weken) als normale bewoners in talrijk
aantal op de huid aanwezig (5). Dermatitis-
letsels, aplastische anaemie en \'inclusion
body hepatitis\' werden in de jaren zeventig
ook toegeschreven aan een vroege immuun-
suppressie na Gumborovirus-infectie (6,
7). Ook Reticulo-endotheliose, een andere
immunodepressieve aandoening, werd
reeds verdacht als aanleiding voor necroti-
sche dermatitis en anaemie (8). Bij een
vroeger ernstig geval van stafylokokken
dermatitis-septicaemie bij reproduktiekip-
pen (9), werd een hypothese vooropgesteld
als zou een langdurig voorafgaande sulfa-
midebehandelingeen beenmergfunctiestoor-
nis hebben geïnduceerd.
De etiologie in onze klinische reeks derma-
tiden is, net zoals bij de andere auteurs (1,
2, 3, 4), vooralsnog onduidelijk. Hoewel
tweemaal een reovirus werd geïsoleerd,
mag het belang hiervan niet worden over-
schat. Reovirussen worden vaak geïsoleerd
bij zeer jonge slachtkuikens (10), maar dan
meer in associatie met darmontsteking en
malabsorptie.

LITERATUUR

1. Engström, B., Luthman, M. Blue wing discase of
chickens: signs, pathology and natural transmis-
sion. Av. Path. 1984; 13: 1-12.

2. Bisgaard, M. An age related hemorrhagic dis-
order in broilers. Etiology, epidemiology and
complications associated with the syndrome.
Autumn Meeting of the EEC Poultry Veterinary
Study Group, November 17-19, 1982, Copen-
hagen, Denmark.

3. Dorn, P., Weikel, J., Wessling, E. Anämie,
Rückbildung der lymphatischen Organe und
Dermatitis: Beobachtungen zu einem neuen
Krankheitsbild in der Geflügelmast. Dtsch. tier-
ärztl. Wschr. 1981; 88: 309-48.

4. Randall, C., Silier, W., Wallis, A., and Kirkpa-
trick, K. Multiple infections in young broilers.
The Vet. Rec. 1984; 114: 270-1.

5. Devriese, L., Devos, A., and Van Damme, L.
Quantitative
3.ipcc\\soU\\\\tSiaphylococcusaureus
flora of poultry. Poultry Sci. 1975; 54: 95-101.
95-101.

6. Rosenberger, J., Klopp, S., Eckroade, R., and
Krauss, W. The role of Infectious Bursal Agent
and several avian adenoviruses in the hemorrha-
gic-aplastic-anemia syndrome and gangrenous
dermatitis. Av. Dis. 1975; 19: 717-29.

7. Naqi, S., Adams, L., Panigrahy, B., and Vivek,
A. Experimental induction of hemorrhagic-
aplastic anemia in chickens. 1. Etiology. Av. Dis.
1978; 22: 675-82.

8. Howell, L., Bagust, T. Necrotic dermatitis in
chickens. N.Z. Vet. J. 1982; 30: 87-8.

9. Eroyman, R., Deruyttere, L., and Devriese, L.
The effect of antimicrobial agents on an out-
break of staphylococcal dermatitis in adult
broiler breeders. Av. Path. 1982; 11: 521-5.

10. Meulemans, G., Eroyman, R. et Halen, P. Epidé-
miologie des maladies virales des poulets de
chair. 1. Les affectionsä reovirus. Ann. Méd. Vét.
1980; 124: 513-9.

-ocr page 23-

Rinsing of tfie external ear canal is the
principal treatment of otitis externa in
dogs. Preferably this is carried out with
water or saline; the use of antiseptics is not
recommended because the tympanic mem-
brane may be perforated and as a conse-
quence the antiseptic may damage the lab-
yrinth (19). Nevertheless, in some practices
it is customary to use antiseptic fluids for
rinsing the ear canal, which may give rise to
complications.

Between 1975 and 1980 twelve dogs and
three cats were referred to the Utreeht Uni-
versity Small Animal Clinic with equi-
librium disturbances which had developed
shortly after ear treatment by the veterin-
ary practitioner. In most cases the animal
had been treated under anesthesia and the
signs of equilibrium dysfunction had be-
come evident upon arousal. Full details of
the treatment procedure were not always
provided, but in eight of the cases chlor-
hexidine/cetrimide\' had been used to rinse
the external auditory canal.

ORIGINAL PAPERS

On admission all animals had the classical
signs of unilateral vestibular dysfunction
and the tympanic membrane on the affect-
ed side was found to be perforated. The
severity of the signs of vestibular dysfunc-
tion decreased with the length of time be-
tween onset and admission. In all cases
there had been eye nystagmus, falling to
one side and tilting of the head toward the

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly 1986; 8: 56-60

Ototoxicity of the antiseptic combination
chlorhexidine/cetrimide (Savlon®):
effects on equilibrium and hearing

H. G. Galle\' and A. J. Venker-van Haagen^

SUMMARY Literature concerning the ototoxicity ofthe antiseptic combination chlorhexidine/cetri-
mide (Savlon®) is reviewed. The ototoxic effects are illustrated by the results of our own experiments in
guinea pigs. The impetus for this article was the observation of vestibular dysfunction in 15 clinical
cases (12 dogs and 3 cats), in 8 of which it woi confirmed that the ear canal had been rinsed with this
drug combination in the presence of a ruptured tympanic membrane.

\' Department of Otorhinolaryngology, University Hospital, State University of Utrecht, Catharijnesingel 101,

Utrecht, The Netherlands.
^ Small Animal Clinic, State Universitv of Utrecht. Yalelaan 8, Utrecht, The Netherlands.
\' Savlon®, l.C.l.. Rotterdam, The Netherlands.

-ocr page 24-

affected side during the first two days, and
in all animals the principal remaining sign
was tilting of the head toward the affected
side.

These observations were the impetus for
this review of the literature on the oto-
toxicity of chlorhexidine/cetrimide (Sav-
lon® ). We include the results of our own
experiments in guinea pigs.

OTOTOXICITY STUDIES

In 1881 Brown-Sequard described loss of
function of the labyrinth of a guinea pig
following application of chloroform into
the ear canal and on the adjacent skin (7).
Application of cocaine, ether or methyl-
amine in the middle ear has also been
shown to result in dysfunction of the laby-
rinth (9, 12, 13).

Ototoxicity is still usually studied in guinea
pigs, the tympanic membrane being per-
forated under anesthesia and the test fluids
applied directly in the middle ear. In the
more thorough studies the effects on the
vestibulum and cochlea are investigated
functionally and morphologically.
The evaluation of vestibular function con-
sists of observations of the position of the
head and the cranial part of the body, de-
viation of the eyes, nystagmus, and the
tendency to move in circles (1, 2, 9, 17).
Morphological evaluation of the vestibu-
lum is concerned with the examination of
damage to the vestibular sensory epithelia,
manifested by the loss of the hair cells and
vestibular fibrosis (2).
Cochlear function can be evaluated by
cochlear microphonics if the tympanic
membrane is intact. In these studies a re-
cording electrode is introduced through
the stylomastoid foramen into the facial
canal and is positioned near the oval win-
dow (10).

The test fluid is then introduced into the
middle ear cavity after opening of the tym-
panic bulla. The fluid can be removed after
variable periods of exposure. The sound
stimuli are delivered via a small condensor
telephone placed in the external ear canal.

Hibitane®, I.C.L. Rotterdam. The Netherlands.

The compound cochlear nerve action po-
tentials are then recorded during sound
stimulation and are averaged by computer
(14, 15).

Cochlear morphology is studied by the
block-surface technique (18), whereby the
surfaces of the cochlear half turns are ex-
amined by the interference contrast method
of Normansky (18). This technique allows
a quantitative determination of hair cell
loss (1, 3, 4, 5). Development of fibrous
tissue is also assessed quantitatively (2, 3,
4, 5) and semi-quantitatively (3).

CHLORHEXIDINE

The first indication of the ototoxicity of
chlorhexidine arose from clinical observa-
tions following its use at a concentration of
0.5% in 70% ethanol for preoperative steri-
lization in surgical repair of the tympanic
membrane. 14.4% of the patients in which
it had been used developed a serious sensori-
neural hearing loss, presumably caused
by leakage of the disinfectant through the
perforated tympanic membrane (6).
These observations led to several experi-
mental studies in the late 1970s and early
1980s. The result indicated that chlorhe-
xidine in the concentrations used for disin-
fection gives rise to vestibular as well as
cochlear damage, irrespective of whether
the solvent is alcohol or water. Immedi-
ately following instillation of chlorhexidine
in the middle ear, a decrease in cochlear
function is observed by cochlear micro-
phonics (14 and Fig. I).
Vestibular dysfunction has been observed
immediately after awakening from anaes-
thesia (2). This was confirmed by ourselves,
when 1.5%
Chlorhexidine\' was applied in
the middle ear of two guinea pigs.
Although functional disturbance develops
rapidly, it may be several weeks before loss
of sensory epithelium and fibrosis can be
demonstrated by light microscopy (2, 3).
With use of higher antiseptic concentra-
tions the morphological changes appear
earlier.

-ocr page 25-

CETRIMIDE

The morphological studies showed that
quaternary ammonium compounds also
exert a toxic action on the inner ear sensory
epithelia when introduced into the middle
ear of guinea pigs (5).
There are no reports on the ototoxicity of
cetrimide. This disinfectant is one of the
quarternary ammonium compounds, of
which only benzalkonium chloride has
been tested for ototoxicity in a preliminary
study (14). When applied in the middle ear,
a 1:1000 aqueous benzalkonium chloride
solution caused a slight but distinct deaf-
ness. The effect was tested by cochlear
microphonics without histological examin-
ation.

The authors of this review instilled 0.5 ml
cetrimide\' 15% (= identical to the concen-
tration in Savlon®) in one middle ear of
two guinea pigs. After two and a half hours
the animals exhibited signs of vestibular
dysfunction. These signs subsided within
24 hours, and after a few days the signs of
vestibular dysfunction were present only
after provocation,

CHLORHEXIDINE - CETRIMIDE
COMBINATION

Savlon® is a solution of 1.5% chlorhcxidi-
negluconate and 15% cetrimide in distilled
water. A 1:100 dilution (thus 0.015%) chlor-
hexidinegluconate and 0.15% cetrimide) is
recommended for use as a topical disinfec-
tant (16). This combination of disinfec-
tants has been tested for ototoxicity in low
concentrations: application in the middle
ear resulted in severe deafness in 24 hours,
as revealed by cochlear microphonics (14).
The authors of this review observed acute
vestibular dysfunction following the ap-
plication of 0.5 ml of 1% Savlon® in one
middle ear of two guinea pigs. After 24
hours the signs were less severe and after 48
hours they appeared only with provocation.
Six months later investigation of the coch-
lear epithelium by the block-surface tech-
nique showed a severe loss of sensory hairs
of the inner and outer hair cells. In some
areas the hairs were packed together and a
few hair cells were replaced by scar tissue.
In the apical part of the cochlea there was a
loss of outer hair cells, but the inner hair
cells were unaffected (Fig. 2).

^ 70
cn

CD

3 50

30

0 20 40 60 80 100
(min)

A - removal of Savlon®0 75% from the middle ear

Fig. 1. Hearing loss in a guinea pig. Chlorhexidine (0.5 ml, 0.75%) is instilled in the left middle ear and
removed after 20 minutes (A). In 80 minutes the hearing threshold increased from 35 to 70 dB SPE, according to
the observed compound action potentials (4 KHz stimulation).

Cetavlon®, I.C.I., Rotterdam, The Netherlands.

-ocr page 26-

DISCUSSION

Chlorhexidine and quartcrnary ammo-
nium compounds exert a severe cytotoxic
effect. In bacteriae, this effect is primarily
destruction of the cytoplasmic membrane
or alteration of membrane function (8),
which latter may explain the immediate
cochlear and vestibular dysfunction follow-
ing instillation of one of the above-mention-
ed disinfectants. Fibrosis may develop after
this primary effect on the cell membrane,
beginning in the middle ear and extending
to the labyrinth.

The signs of acute vestibular dysfunction,
as observed in the above described experi-
ments, were identical to the classic signs
observed in dogs and cats following induc-
tion of labyrinthine lesions (17):

— rotation of the head and the cranial
portion of the body, with the treated ear
down

— deviation of the eyes toward the treated
side

— eye and head nystagmus with the fast
component toward the non-treated side

— a tendency to circle toward the treated
side.

The rather pronounced initial signs of ves-
tibular dysfunction disappear in about a
week (2), although at that time the signs
can still be elicited by provocation. Mor-
phological studies indicate that there is ir-
reversible damage, and thus the decrease in
severity of the signs of vestibular dysfunc-
tion must be attributed to central compen-
sation (17).

From the above reviewed experiments it is
likely that the dogs and cats described in
the introduction of this review suffered
from loss of vestibular function due to
the leaking of chlorhexidine/cetrimide
through the ruptured tympanic membrane
into the middle ear. In these patients the
loss of vestibular function is compensated
to such an extent that after several weeks
there are no remaining signs of vestibular
dysfunction except rotation of the head in
dogs. Even this symptom was absent in the
cats we observed.

In current compendiums of pharmaceu-
tical product information (11,16) warnings
are given against the use of chlorhexidine
in the middle ear but no such warnings are
given for chlorhexidine-cetrimide combi-

-ocr page 27-

nations. In any animal presented with signs
of otitis externa and an invisible tympanic
membrane due to an abundance of ce-
rumen and exudate, the eardrum may al-
ready be ruptured. In these situations dis-
infectants should never be used for rinsing
the ear canal, and water is preferable.
Whenever one of these disinfectants, or
any ototoxic agents, has accidently pene-
trated the middle ear cavity, the damage to
the sensory epithelial cells may be confined
and fibrosis may not occur if the middle
ear is immediately rinsed with sahne solu-
tion.

REFERENCES

1. Anniko, M. Problems and pitfalls in ototoxicity
testing. Acta Otolaryngol 1980; 89: 66-70.

2. Aursnes, J. Vestibular damage from Chlorhe-
xidine in Guinea pigs. Acta Otolaryngol 1981;
92: 89-100.

3. Aursnes, J. Cochlear damage from Chlorhexidine
in Guinea pigs. Acta Otolaryngol 1981; 92: 259-
71.

4. Aursnes, J. Ototoxic effect of iodine disinfec-
tants. Acta Otolaryngol 1982; 93: 219-26.

5. Aursnes, J. Ototoxiceffect of quaternary ammo-
nium compounds. Acta Otolaryngol 1982; 93:
421-33.

6. Bicknell, P. G. Sensorineural deafness following
myringoplasty operations. J. Laryngol. Otol.
1971; 85: 957-61.

7. Brown-Séquard, M. Nouveaux faits relatifs à
l\'action du chloroforme appliqué à la peripheric
du système nerveux (peau et conduit auditif ex-
terne). C. R. Soc. de Biol. 1880; 32: 383-4.

8. Dolby, J., Gunnarsson, B., Kronberg, L., and
Wikner, H. Chlorhexidine: a modem disinfec-
tant: Part I. J. Hosp. Pharm. 1972; 30: 223-6.

9. Gerlings, P. G. Investigations about .\'stimulation
and paralysis of the labyrinth by methylamine.
Acta Otolaryngol 1942; 30: 182-92.

10. Hildesheimer, M., Muchnik Rubinstein, C., Cre-
ter, D.,and Rubinstein, M.: Long-term electrode
implantation for recording cochlear electrical ac-
tivity in Guinea pigs. Acta Otolaryngol 1979; 88:
37-40.

11. Informatorium Medicamentorum. Documenta-
tiedienst van de Koninklijke Maatschappij ter
Bevordering van de Pharmacie, Den Haag, 1980.

12. Klingcren, B. van and Manten, A. Desinfectan-
tia. In: Algemene Pharmacotherapie. Ed.: Lam-
mers, W., Nelemans, F. A., Bouwman, Th. J.,
van Noordwijk, J., and Rosinga, W. M. Stafleu\'s
Wetenschappelijke Uitgeversmaatschappij, Lei-
den, p. 267, 1975.

13. Koenig, C. J. Ueber die Cocainisation der Bo-
gengänge. Centralbl. f. Physiol. 1898; 12: 694-5.

14. Morizono, T., Johnstone, B. M., and Hadjar, E.
The ototoxicity of antiseptics (Preliminary re-
port). J. Otolaryngol. Soc. Aust. 1973; 3: 550-3.

15. Morizono, T. and Sikora, M. A. Ototoxicity of
ethanol in the tympanic cleft in animals. Acta
Otolaryngol 1981; 92: 33-40.

16. Repertorium farmaceutische specialités. Nefar-
ma, Utrecht, 1982.

17. Schaefer, K. P. and Meyer, D. L. Compensation
of vestibular lesions. In: Handbook Sensory
Physiology, Vol. Vl-2, Vestibular System, Ed. H.
Kornhuber, Springer, 1974.

18. Spoendlin, H. and Brun, J. P. The block-surface
technique for evaluation of cochlear pathology.
Arch. Oto-Rhino-Laryng. 1974; 208: 137-45.

19. Venker-van Haagen, A. J. Managing diseases of
the ear. In: Current Veterinary Therapy VIII,
edited by R. W. Kirk. W. B. Saunders Company,
Philadelphia, 1983.

SAMENVATTING

Ten gerieve van de Nederlandse lezers volgt
onderstaand de samenvatting — uit het Engels
vertaald — van het in deze aflevering opgeno-
men artikel uit The Veterinary Quarterly 1986;
8(1):

Ototoxity of the antiseptic combination
chlorhexidine/cetrimide (Savlon®): Effects
on equilibrium and hearing

H. G. Gallé, A. J. Venker-van Haagen: The Veteri-
nary Quarterly 1986; 8: 5-11.

Samenvatting Dit artikel geeft een overzicht van de
literatuur betreffende de ototoxische werking van de
combinatie chloorhexidine/cetrimide (Savlon ®), dat
gebruikt wordt als desinfectans. De aanleiding tot dit
onderzoek werd gevormd door de confrontatie met 12
honden en 3 katten met vestibulaire dysfunctie, ont-
staan nadat de gehoorgangen, in 8 gevallen, met
chloorhexidine/cetrimide combinatie waren schoon-
gemaakt. Bij deze patiënten bleek het trommelvlies
aan de zijde van de vestibulaire aandoening geruptu-
reerd te zijn.

-ocr page 28-

VETERINAIR JOURNAAL

Regeling verlaagde
kopergehaltes in
mestvarkensvoeders en
gemedicineerde diervoeders
treedt 1 juli 1986 in werking

Met ingang van 1 juli 1986 zullen een aantal
wijzigingen in werking treden in de Verordening
Diervoeder 1975 en de Verordening Gemedici-
neerd Diervoeder 1978 van het Produktschap
voor Veevoeder, welke betrekking hebben op de
maximum toegstane kopergehaltes in diervoeders
en gemedicineerde diervoeders.
Zoals bekend wordt koper met name in de
(mest)varkensvoeders additioneel toegevoegd
om de groei te bevorderen. Ten aanzien van de
andere diervoeders vindt de toevoeging van

Volledig diervoeder voor:

ging van de maximum toegestane kopergehaltes
in voeders voor mestvarkens, fokvarkens en
\'andere diersoorten\'. In aansluiting hierop is in
het kader van de nationale uitvoering van deze
EG-besluiten in nauw overleg met het Ministe-
rie van Landbouwen Visserij door het Produkt-
schap voor Veevoeders een integrale regeling
van het kopergehalte in diervoeders en geme-
dicineerde diervoeders uitgewerkt, welke met
ingang van I juli 1986 in werking zal treden.

Inhoud van de nieuwe regeling

Op grond van het nieuwe artikel 29a van de
Verordening Diervoeder 1975 is het de onder-
nemer die dieren houdt nog slechts toegestaan
koper oraal toe te dienen of te doen toedienen
indien het koper is verwerkt in mengvoeders en
het gehalte niet hoger is als in onderstaand
overzicht per diercategorie is weergegeven (de
maximumgehaltes zijn steeds weergegeven in
mg koper per kg diervoeder, herleid tot 12%
vocht).

Maximum kopergehalte:

Mestvarkens

— t/m 16 weken

— van 17 weken tot het slachten
Fokvarkens

Kalveren

— alle diervoeders m.u.v. kunstmelkvoeders

— kunstmelkvoeders
Schapen

Andere diersoorten (o.a. melkvee, pluimvee, etc.)

175 (totaal)
35 (totaal)
35 (totaal)

50 (totaal)
30 (totaal)
20 (totaal)
35 (totaal)

koper plaats om te voorzien in de voedings- en
fysiologische behoeften van de diersoorten waar-
voor het voeder bestemd is.
De in het diervoeder aanwezige koper wordt
evenwel voor bijna 100% uitgescheiden in de
mest, waardoor er bij bemesting van de land-
bouwgronden een accumulatie van koper in de
bodem optreedt. Deze accumulatie van koper in
de bodem kan in een veedicht land als Neder-
land op langere termijn niet als risicoloos
worden beschouwd voor het milieu. Het ont-
staan van toxische koperniveau\'s in de bodem
zal uiteindelijk een nadelig effect op de flora en
fauna en op de bodemvruchtbaarheid (gewas-
opbrengsten) kunnen hebben. Om bovengenoem-
de redenen is koper één van de prioritaire
stoffen in het kader van het bodembescher-
mingsbeleid van de overheid, waarbij het stre-
ven er onder andere op is gericht de kopertoe-
voer via diervoeder naar het milieu verder terug
te dringen bijv. door het gebruik ervan als
groeibevorderaar in de diervoeding te beperken.
Op verzoek van Nederland is recentelijk in EG-
verband besloten tot een verdergaande veria-

Met uitzondering van het hogere kopergehalte
in de voeders voor mestvarkens tot 16 weken
zijn de maximum toegestane kopergehaltes in
de diervoeders thans in overeenstemming ge-
bracht met de voedings- en fysiologische be-
hoeften aan koper voor de verschillende dier-
voeders, waarbij opgemerkt kan worden dat de
toevoeging \'totaal\' bij de gehaltes betrekking
heeft op het feit dat in dit maximumgehalte
tevens de hoeveelheid koper moet worden mee-
gerekend die van nature reeds in de gebruikte
veevoedergrondstoffen aanwezig is.
Op basis van deze nieuwe regeling is het voor de
ondernemer die dieren houdt dus verboden om
koper op andere wijze dan via het voeder, bij-
voorbeeld door het drinkwater of \'los\', toe te
dienen. Ook zal het per gelijke datum niet meer
zijn toegestaan om op attest van de dierenarts
hogere kopergehaltes in gemedicineerde dier-
voeders te doen verwerken. In de Verordening
Gemedicineerd Diervoeder 1978 is namelijk de
bepaling opgenomen dat het \'verboden is ge-
medicineerd diervoeder, voorzien van een attest
van een dierenarts als bedoeld in het Land-

-ocr page 29-

bouwkwaliteitenbesluit Gemedicineerd Voeder,
te bereiden, voorhanden of in voorraad te
hebben of af te leveren met een hoger koperge-
halte dan is toegestaan ingevolge de Verorde-
ning Diervoeder 1975\' (zie boven).
Een en ander heeft tot consequentie dat met
ingang van genoemde datum
het voor dierenart-
sen niet meer is toegestaan attesten voor geme-
dicineerde diervoeders uit te schrijven met hogere
kopergehaltes dan zijn toegestaan voor de \'nor-
male\' diervoeders op grond van de Verordening
Diervoeder 1975 van het Produktschap voor
Veevoeder.

Indien om therapeutische redenen koper aan
dieren moet worden toegediend zal deze me-
dicatie derhalve uitsluitend nog individueel, het
zij per os, hetzij per injectionem kunnen plaats-
vinden.

De controle op de naleving van deze nieuwe
integrale koperregeling voor diervoeders en
gemedicineerde diervoeders zal plaatsvinden
door de Algemene Inspectiedienst van het Mi-
nisterie van Landbouw en Visserij.

D. L. Schumer^

\' Drs. D. L. Schumer, Ministerie van Landbouw en
Visserij, Directie Veehouderij en Zuivel.

REFERATEN

Hond

Juiste ligging voor röntgenologische diag-
nose van een maagtorsie: rechterzijligging

Hathcock, J. T. Radiographic view of choice for
the diagnosis of Gastric Volvulus: the right lat-
eral Recumbent View. J. Am. Anim. Hospital
1984; 20: 967-9.

Bij het probleem van maagdilatatie/maagtorsie
kan het stellen van een vroege diagnose vaak
levensreddend zijn. Röntgenonderzoek kan hier-
bij niet gemist worden.

Voor veel patiënten kan de stress die de rönt-
genposities kunnen opleveren soms tot ernstige
problemen leiden.

In dat licht bezien is het nuttig te weten dat een
bepaalde positie irieer informatie oplevert dan
een andere.

De schrijver toont langs theoretische en prakti-
sche (röntgenfoto\'s) weg aan dat de rechterzij-
ligging duidelijke voorkeur geniet boven de lin-
kerzijligging.

De belangrijkste sleutel voor de diagnose van
een maagtorsie is een met gas gevulde pylorus
dorsaal van de maagfundus. In linkerzijligging
is dit niet mogelijk.

G. M. Smits.

Kalkoen

Virussen bij diarree van jonge kalkoenen

Saif, L. J., Saif, Y. M., and Theil, K. W. Enteric
viruses in diarrheic turkey poults. Avian Dis-
eases 1985; 29: 798-811.

De aetiologische betekenis van twee virussoor-
ten bij diarree van de kalkoen staat vast, name-
lijk die van een adenovirus dat haemorrhagi-
sche enteritis veroorzaakt en die van een corona-
virus, dat verantwoordelijk is voor de zogenaam-
de \'blue comb disease\' (beide agentia zijn
in
vitro
niet of zeer moeilijk te isoleren; Ref.).
Behalve bovengenoemde kunnen ook bij de
kalkoen verschillende andere virussen in de
darm worden aangetroffen, soms wel, soms niet
gepaard gaande met diarree en sterfte.
Frequente diarree, gepaard gaande met onge-
lijkmatige groei en verhoogde sterfte (3-15%),
was aanleiding tot dit onderzoek. Darminhoud
van 33 dieren, 10 tot 21 dagen oud, uit 32 kop-
pels afkomstig uit 6 verschillende staten van de
VS, werden onderzocht met behulp van negatief
contast-electronenmicroscopie en immuun-elec-
tronenmicroscopie (i.e.m.).
In 31 van de 33 monsters was virus aanwezig,
waarbij rota-achtige virussen domineerden.
Deze verschillen van rotavirussen zijn beschre-
ven bij het varken, de mens, het rund en nu dus
ook bij de kalkoen. Zij werden bij 60% van de
koppels aangetroffen, gevolgd door (in afne-
mende frequentie) astro-, reo-, rota-, entero- en
adenovirussen (waarschijnlijk andere dan het
haemorrhagische enteritis virus;
Ref). Terwijl
de astro-, adeno- en enterovirussen altijd in
combinatie met elkaar of met andere virussen
voorkwamen, waren rota-, rota-achtige, en reo-
virussen in een kleine fractie van de monsters als
enige soort aanwezig.

De associatie tussen de aanwezigheid van deze
virussen in de darm en de optredende problema-
tiek (93%) is suggestief, temeer daar slechts in
éèn monster S\'almonellae en verder geen patho-
gene bacteriën werden aangetoond. Niettemin
moet de ziektekundige betekenis nog met expe-
rimentele infecties worden geverifieerd. In de
discussie geven auteurs aan dat rota-achtige en
astrovirussen samen bij 12 dagen oude dieren
experimenteel een waterige diarree veroorzaken.
Ook vele van deze virussen zijn niet of moeilijk
in vitro te isoleren en bij de diagnostiek zijn dan
ook de electronenmicroscoop en specifieke an-
tisera onontbeerlijk, waarbij de morfologie nog
haar eigen probleinatiek kent. Zo waren de ro-
ta-achtige virussen morfologisch niet van rota-
virussen te onderscheiden. Maar de kalkoen ro-
tavirussen die het groepsantigeen met dat van
rotavirussen van zoogdieren (varken, rund)
deelden, waren met specifieke antistoffen tegen

-ocr page 30-

varkens- of runder-rotavirus met de i.e.m.-
techniek (virusantilichaam aggregatie) te de-
termineren. Deze sera reageerden niet met rota-
achtige of reovirussen. Omgekeerd reageerde
specifiek antiserum tegen het kalkoen rota-ach-
tige virus uitsluitend met dit virus en niet met
rota- of reovirus. Reovirus was bovendien,
hoewel erg op rota-en rota-achtig virus lijkend,
met enige moeite morfologisch te onderschei-
den. Astro- en adenovirus hebben een kenmer-
kende morfologie.

Tot meerdere zekerheid bleek tenslotte het
electroforetisch migratiepatroon van het RNA
van rota-, rota-achtig en reovirus essentieel van
elkaar te verschillen.

B. Kouwenhoven.

Kat

Een onderzoek naar urolithiasis bij katten

Hesse A. and Sanders, G. A survey of urolithia-
sis in cats. J. Small Animal Practice 1985; 26:
465-76.

Aan dit onderzoek werkten ongeveer 300 prak-
tijken mee. Er werden 41 calculi verzameld en
onderzocht; dit laatste zowel epidemiologisch
als analytisch.

Informatie werd verzameld over 1. ras, 2. leef-
tijd, 3. sexe, 4. gewicht dier, 5. plaats van de
calculi, 6. methode van verwijdering, 7. tijdstip
eerste maal optreden en data van herhalingen,
8. wel of geen infectie, 9. type voer en 10. analyse
calculi.

Ad 1: Meest bij korthaar katten en Persen.
Ad 2: Voorkeur voor 2-3 jarige leeftijd.
Ad3: Meest bij gecastreerde katers en gesterili-
seerde poezen. Ongesteriliseerde poezen bleken
bij röntgencontrastopnamen tweemaal zoveel
urolithiasis te hebben als ongecastreerde katers.
Ad 4: 80% van de dieren had overwicht (3,5-8
kg). Normaal gewicht poes is 2,5-3,5 kg, van de
kater 3-4,5 kg. Deze dieren kregen te veel eten
en te weinig beweging (zie
ad 9).
Ad5:
Slechts één steen in ureter, de rest in blaas
en urethra.

Ad 6: 80% werd chirurgisch verwijderd.
Ad 7: Bij 37% trad herhaling op, waarbij meer
kristallijn sediment werd gevonden. Een groot
deel van de problemen kan voorkómen worden
door tijdig herkennen van de urolithiasis door
de eigenaar.

AdEen bacteriële infectie in slechts 22% van
de gevallen. Deze infectie is bij de kat het resul-
taat van de urolithiasis, niet de oorzaak. Hu-
maan is het ontstaan van struviet voor 100%
gerelateerd aan urineweginfecties.

Ad 9: 60% kreeg blikvoer of een mengsel hier-
van, 19,5% alleen droogvoer. Het merendeel
van commerciële voeders tiebben een te lage
energieconcentratie, waardoor overconsumptie
ontstaat. Gevolg is te hoge mineralenopname,
overgewicht en daardoor te weinig beweging.
Ad 10: 75% van de calculi bestaan uit MgNH4P-
hexahydraat = struviet. Ze ontstaan door sa-
mensmelting van grote kristallen en hebben een
lamellaire groei. Hun gewicht is 0,434 ± 0,920
gram. Hoofdoorzaak van hun ontstaan is de
slechte doorstroming van urine.
De kat compenseert een groot waterverlies niet
onmiddellijk. De wateropname kan bevorderd
worden door zouttoevoeging aan het dieet.
Ander praedispositiepunt is de PH-urine (7,2-
8,7).

Makkelijke kristallisatie vindt plaats bij PH >
7. Bij toename van de concentratie aan Mg, P en
NHj-ionen óók kristallisatie bij PH < 7. Toe-
voeging van methionine en ammoniumhydro-
chloride aan het dieet verlaagt de PH. Andere
calculi dan struviet zijn bij de kat zeldzaam.
Samenvattend dient men bij urolithiasis als volgt
te handelen: verwijderde obstructie, bestrijd de
infectie (indien aanwezig), reguleer zonodig de
PH van de urine, verhoogde vochtopname,geef
passend voer, waardoor tevens het gewicht ge-
reguleerd kan worden. (Wellicht dat de tegen-
woordig commercieel voorhanden zijnde dieet-
voeders recidief kunnen voorkomen;
Ref.)

M. A. M. Zonderland-de Graaff.

Rund

Behandeling van endometritis met andere
geneesmiddelen dan antibiotica

Gustafsson, B. K. Use of drugs other than anti-
biotics in treatment of uterine disease in large
animals. Modern Veterinary Practice 1985; 389-
91.

Voor de behandeling van endometritis wordt in
veel gevallen gebruik gemaakt van antibiotica.
Hieraan kleven twee bezwaren: het mogelijk
ontstaan van resistentie en het thuis moeten
houden van de melk.

Er zijn geneesmiddelen beschikbaar die deze
nadelen niet hebben. De schrijver zet de voor-en
nadelen van deze middelen in het bovenge-
noemde artikel uiteen. Direct post-partum is
het van het grootste belang dat de uteruscon-
tractiliteit zo veel mogelijk wordt bevorderd en
dat het afweermechanisme van de uterus wordt
geactiveerd.

-ocr page 31-

Gebruik kan worden gemaakt van:

— Oxytocine. Dit dient verscheidene keren per
dag te worden toegediend in een dosering van
20 IE. De werking van oxytocine is beter ais de
uterus eerst \'gevoelig\' is gemaakt met oestro-
genen. Er zijn aanwijzingen dat 20 IE oxytocine
toegediend respectievelijk O, 2 en 4 uur post-
partum het afkomen van de nageboorte zou
bevorderen.

— Ergonovine. Dit middel zou een aantal
langdurige contracties van de uterus geven.
Recente proeven met ergometrine-maleaat lie-
ten echter geen enkel effect zien, noch wat de
contractiliteit van de uterus betreft, noch wat
het latere drachtig worden betreft. (Onder-
zoek in ons land liet hetzelfde resultaat zien;
Ref.)

— Prostaglandinen. Er komen steeds meer
aanwijzingen dat Prostaglandinen F2 a de con-
tractiliteit van de uterus verhoogt, zelfs indien
geen corpus luteum aanwezig is. In hoeverre
Prostaglandinen toegediend direct post-partum,
het afkomen van de nageboorte bevorderen is
nog onzeker. Onderzoek hiernaar is gaande.

— Oestrogenen. Toegediend is een lage dose-
ring (3-10 mg oestradiol-benzoaat, valeraat of
cypionaat) werken oestrogenen zonder meer
gunstig op zowel de contractiliteit van de uterus
als op het verhogen van het afweermechanisme
van de uterus. Het is duidelijk bewezen dat
oestrogenen de involutie van de uterus bevorde-
ren. Indien nodig kan de injectie na 3 dagen
worden herhaald.

— Desinfectantia. Deze middelen blijken, zoals
uit verschillende onderzoekingen naar voren is
gekomen, geen effect te sorteren. Het is zelfs
aannemelijk dat ze her afweer-mechanisme van
de uterus verstoren.

— Gonadotropin-releasing hormoon. De tot
dusver verkregen onderzoeksresultaten met
GnRh, toegediend 10-14 dagen post-partum,
zijn gunstig. Zeker bij koeien die aan de nage-
boorte zijn blijven staan, verhoogt dit genees-
middel het drachtigheidspcrcentagc, doordat
het het op gang komen van de cyclus bevordert.

Schrijver concludeert dat voor de toepassing
van antibiotica bij endometritis post-partum,
wel degelijk goede alternatieven aanwezig zijn.
(Dit geldt alleen voor niet al te ernstige endo-
metritiden. Bij een ernstige endometritis zijn
antibiotica veelal onontbeerlijk;
Ref.)

A. de Kruif

Varken

Adhesie van E. coli K99 aan de darmmucosa
bij biggen

Grimes,S. D., Waxier,G. L.,and Newman..T. P.
Adhesion of K99-positive
Escherichia coli to
intestinal brush borders of pigs. Am. J. Vet.
Res. 1986; 47: 385-8.

Adhesie van enterotoxische E. co//-bacterièn
aan de mucosa van de dunne darm is een nood-
zakelijke voorwaarde voor de pathogenese van
deze bacteriën.
E. co//-bacteriën met pili hech-
ten zich aan de epitheelcellen van de darmmu-
cosa via specifieke receptoren, die verschillend
zijn voor de verschillende pili-typen (K88, K99,
987Pen F41). Biggendiebijv.de receptor voor
K88 missen zijn resistent tegen diarree veroor-
zaakt door K88-positieve
E. coli.
Intussen is over de mate van voorkomen en de
wijze van vererving van deze resistentie tegen
K88
E. co/;-enterotoxicosis veel onderzoek ge-
daan (vorig jaar is dr. I. G. W. Bijisma hierop
gepromoveerd).

Uit een onderzoek bij 242 varkens in Michigan
bleek dat hiervan 230 (= 95%) receptors ver-
toonden ten opzichte van K99. Aannemelijk
wordt gemaakt dat van de resterende 5% een
deel of mogelijk allen de receptor waren verlo-
ren door loslating van de borstelzoom.
Het is dus waarschijnlijk dat verreweg de meeste
of mogelijk zelfs alle varkens receptoren bezit-
ten voor
E. co/;-K99. Daarmee is het dus ook
onwaarschijnlijk dat voor K99-receptoren een
zelfde erfelijkheidspatroon zou gelden als voor
K88-receptoren.

W. A. J. Cromwijk.

-ocr page 32-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Gedenkboek
75 jaar geneeskunde
van gezelschapsdieren

Voorintekening

Bij de reorganisatie van de klinieken van de
toenmalige \'s Rijksveeartsenijschool te Utrecht
in 1911 werd \'de kliniek voor honden, katten,
konijnen, vogels en andere kleine dieren\' voor
het eerst opgedragen aan één \'klinischen leraar\'.
Op 1 september vandat jaarwordtdr. H. Jakob
bij Koninklijk Besluit benoemd. De kleine
huisdieren hadden voorheen op de \'s Rijksvee-
artsenijschool wel aandacht gekregen, maar
door de benoeming van Jakob werden pas gun-
stige voorwaarden geschapen voor het goed op
poten zetten van de geneeskunde van deze dier-
soorten.

Ter gelegenheid van het feit dat het dit jaar 75
jaar geleden is dat er een aparte afdeling voor
onderwijs en onderzoek van ziekten van gezel-
schapsdieren in het leven werd geroepen wordt
er naast de organisatie van een wetenschappe-
lijk congres en een open dag, ook een gedenk-
boek uitgegeven.

In dit gedenkboek wordt de geschiedenis van
het onderwijs en onderzoek met betrekking tot
de geneeskunde van gezelschapsdieren aan de
Faculteit der Diergeneeskunde van 1911 tot
1986 in detail beschreven, terwijl een overzicht
wordt gegeven van de ontwikkelingen in de
diergeneeskunde die hieraan vooraf zijn ge-
gaan.

De geschiedenis in de geneeskunde van het
kleine huisdier in Nederland staat niet op
zichzelf. Het is een integraal onderdeel van de
geschiedenis van het veterinair onderwijs in Ne-
derland. Dit boek moet dan ook gezien worden
als een aanvulling op het werk van dr. C. Of-
fringa: \'Van Gildestein naar Uithof, 150 jaar
diergeneeskundig onderwijs in Utrecht\'. Het ge-
denkboek bevat een lijst van wetenschappelijke
publikaties van dc medewerkers van de Vak-
groep van 1971 tot 1986.

Voorintekening kan geschieden door een be-
drag van ƒ 34,— (excl. verzendkosten) of/ 39,—
(incl. verzendkosten) over te maken op postgi-
rorekening nr. 1928682 ten name van \'75 jaar
kleine huisdieren\', Yalelaan 8, Utrecht, onder
vermelding van \'gedenkboek\'. Indien op toe-
zending geen prijs wordt gesteld kunnen de
boeken worden afgehaald op vrijdag 12 sep-
tember tijdens het congres \'Advanccs in com-
panion animal medicine and surgery\' dat wordt
gehouden in de collegezalen van het Hootdge-
bouw van de Faculteit der Diergeneeskunde op
\'de Uithof in Utrecht. Ook kunnen de boeken
worden afgehaald bij het secretariaat van de
Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huis-
dier. Na het verstrijken van de voorintekenter-
mijn op 1 augustus 1986 bedraagt de verkoop-
prijs ƒ44,— (excl. verzendkosten).

Mevr. drs. /. M. E. Boor-van der Putten: 75 jaar
geneeskunde van gezelschapsdieren in Nederland.
1911-1986. Vakgroep Geneeskunde van het Klei-
ne Huisdier, Rijksuniversiteit Utrecht, 1986. 206
pagina\'s, gebonden, geïllustreerd, 160 x 240 x 18

FA VAM-nieuws

Recente ontwikkelingen en
activiteiten

De Stichting FAVAM (Frente de Apoio Veteri-
nario a Mozambique = veterinaire steungroep
voor Mopambique) is een uit veterinairen be-
staande groepering die tracht een aandeel te
leveren in de veterinaire hulpverlening aan Mo-
zambique. Dit veelal vanuit een speciale bin-
ding met het land, ontstaan door een kortere of
langere periode van werkzaamheden aldaar.
Doelstellingen en achtergronden van de
FAVAM werden uitgebreid beschreven in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1985; 110:
498. Een overzicht van de belangrijkste punten
van het jaarverslag 1985 is te vinden in het
Tijdschrift van 15 april jongstleden.
Een recente gunstige ontwikkeling is het goed-
keuren door de Universiteitsraad van de Rijks
Universiteit te Utrecht van een samenwerkings-
verband tussen de veterinaire Faculteiten van
Utrecht en Maputo. Deze samenwerking zal
zich voorlopig toespitsen op de vakgebieden
Fysiologie en Bedrijfsdiergeneeskunde/Buiten-
praktijk. In dit kader komen enkele Mofam-
bicaanse collegae naar Nederland voor nadere
opleiding en zullen tevens twee Nederlandse
deskundigen in de genoemde vakgebieden een
aantal jaren naar Mozambique gaan. Wij hopen
van harte dat hiermede de basis is gelegd voor
een verregaande vruchtbare samenwerking. Zie
ook de beide onderstaande vacatures. De
FAVAM speelt in het geheel een begeleidende
en bemiddelende rol.

-ocr page 33-

Andere recente activiteiten van de FAVAM zijn
het regelen van de export van een aantal geiten
uit Engeland naar Mozambique in het kader
van een kruisingsproject, opgezet door een in
Mozambique werkzame Nederlandse collega en
het verzenden van studiemateriaal. Uit regelma-
tige contacten met Mo?ambicaanse collegae
blijkt een grote behoefte aan vakliteratuur (in
het Engels of in het Portugees), in het land zelf
bestaat daaraan een groot gebrek. Deze be-
hoefte doet ons het verzoek richten aan de Ne-
derlandse collegae om overtollige (eventueel
licht verouderde) studieboeken. Met name den-
ken wij hierbij aan de oudere drukken van de
Merck\'s Veterinary Manual hetgeen een voor
landen als Mozambique bijzonder praktisch
boekwerk is. Bijdragen in de vorm van studie-
boeken of anders-soortige vakliteratuur worden
gaarne tegemoet gezien op het onderstaande
adres\'.

Ook andere, financiële, worden in dank geac-
cepteerd. Graag willen wij de vele collegae be-
danken die al een schenking deden (óók die ene
collega die pas een praktijk had overgenomen
en niets kon missen maar wel een sympathiek
briefje schreef). Voor anderen die nog iets
zouden willen geven is het gironummer: 481170
ten name van Stichting FAVAM\', Utrecht. De
FAVAM is een stichting zonder winstoogmerk,
giften zijn dus fiscaal aftrekbaar.
Tot zover het EAVAM-nieuws, we hopen in de
toekomst nog wat meer van ons te laten horen.

Onderzoek tekenziekten in Nigeria

Geachte redal<lie.

Hoewel er nu definitief goedkeuring is gegeven aan
een samenwerkingsverband tussen de Utrechtse Fa-
culteit der Diergeneeskunde en die in Maputo, en er in
dat kader in dc loop van dit jaar twee mensen uitge-
zonden zullen worden om respectievelijk fysiologie te
geven en bedrijfsdicrgeneeskunde/buitenpraktijk tc
gaan opzetten, duurden de procedures daarvoor mij
te lang. Ik had niet langer de mogelijkheid nog een
paar maanden op een concreet dienstverband te
wachten met daarbij altijd de kans dat een onver-
wachte toename van onrust in Maputo de uitzending
weer een poos op een laag pitje zou zetten. Toen zich
dan ook het aanbod voordeed om op heel korte ter-
mijn voor IVz jaar in Nigeria mee te doen in een
onderzoek op het gebied van tekenziekten (eigenlijk
grotendeels wat we voor Mozambique in 1984 hadden
voorgesteld), heb ik die kans op bijscholing en weer
zinnig bezig te kunnen zijn toch maar aangegrepen.
Ook had mijn tocht van drie maanden door Noord- en
West/Centraal-Afrika van deze winter me zeer ge-
boeid: ik wil in dat gebied wel eens een poosje werken
en me er zo meer in verdiepen.
Intussen hoop ik na 1 \'/2 jaar, voorzien van een flinke
dosis meer ervaring met de tekenepidemiologie op de
een of andere manier weer het veterinair instituut, de
veterinaire dienst ofde Faculteit in Maputo te kunnen
versterken. Bovendien hoop ik dat ik door mijn aan-
wezigheid in dit Nigeria-project (van de EEG) als
doorgeclluik kan functioneren naar Mozambique toe,
zeker via de FAVAM.
Ergens rond half juni begin ik in Zaria.
Wie ooit daar ergens in dc buurt komt is uiteraard van
harte welkom.

Veel groeten, sterkte en inspiratie in dit Nederland
straks na 21 mei\'.

Mariene Asselberg^

Vacatures

Voor de posten: Veterinaire Fysiologie en Bedrijfsdiergeneeskunde/Bultenpraktijk in het kader
van het samenwerkingsverband tussen de Diergeneeskundige Faculteiten van Utrecht en
Maputo.

Standplaats: Maputo.

Er wordt gedacht aan goed gemotiveerde dierenartsen (m/v) met interesse voor de betreffende
vakgebieden. Eigen initiatief cn organisatievermogen vereist. De kandidaat zal een cursus in de
Portugese taal moeten volgen of deze al machtig zijn.

Geboden wordt ccn interessante baan in een mooi land met een enthousiaste, leergierige
bevolking.

/niichiingen bij: Prof. dr. G. H. Huisman (Fysiologie); 030-733714

Dr. J. Verhoeff (Bedrijfsdiergeneeskunde); 030-531087.

\' Stichting FAVAM, Oostkanaaldijk 9, 3603 CX Maarssen.

\' Ahmadu Bello University, Faculty of Veterinary Medicine, Department of Parasitology and Entomology,
Zaria, Nigeria.

Correspondcntie-adres in Nederland: Schoolstraat 15, 3732 DV De Bilt (post wordt eens per maand
doorgestuurd); Vakgroep Tropische Diergeneeskunde en Protozoölogie, Biltstraat 172, Postbus 80-172, 3508
TD Utrecht.

-ocr page 34-

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)\'

Bestrijding van varkensdysenterie

De diagnose varkensdysenterie, veroorzaakt door
Treponema hyodysenteriae (vroeger Vibrio coli gehe-
ten), is bij een eerste klinisch onderzoek op het bedrijf
niet altijd met zekerheid te stellen. Differentieel dia-
gnostisch vertonen enkele virusaandoeningen (TGE
en PED) een soortgelijk beeld.
Op grond van het klinisch beeld en ervaring worden
de dieren behandeld met onder andere dimetridazol
langs orale weg, vaak gedurende langere tijd. Dit leidt
niet in alle gevallen tot een bevredigend resultaat. Een
nieuw diagnosticum van AUV, het injectiepreparaat
Medol 10®, op basis van 1,2 dimethyl-5-nitro-imida-
zol is hierbij een goed hulpmiddel. Medol 10® werkt
niet alleen tegen protozoèn (Histomonas, Trichomo-
nas, Balantidium), maar ook tegen bepaalde bacte-
riën, zoals Clostridium, anaerobe
Streptokokken,
stafylokokken en Treponema hyodysenteriae. Medol
10® is weinig toxisch waardoor een gunstige thera-
peutische breedte wordt verkregen. Met de injectie
wordt snel een hoge therapeutische bloedspiegel be-
reikt, zodat ook bij ernstige varkensdysenterie reeds
na 12-24 uur de ontlasting weer normaal is en de
eetlust zich heeft hersteld. Medol 10® wordt eveneens
snel door het lichaam afgebroken.
Meestal is één injectie voldoende, in ernstige gevallen
kan de behandeling na 24 uur herhaald worden. Mede
door de snellere respons dan de gebruikelijke orale
behandelingsmethoden kan Medol 10® ook goed als
therapeuticum gebruikt worden bij de behandeling
van varkensdysenterie bij mestvarkens of zeugen.

Vlag in top bij Vetin Nederland

De bouw van een nieuw onderkomen voor Vetin Ne-
derland BV aan de Ladonkseweg te Boxtel bereikte 20
mei 1986 zijn hoogste punt. Directeur E. van Gelder
hees bij deze gelegenheid de vlag in top.

Vetin Nederland BV is een bedrijf dat handelt in
diergeneesmiddelen en instrumenten; het heeft voorts
de alleenvertegenwoordiging voor het Zwitserse con-
cern Ciba-Geigy.

Het nieuwe pand is driemaal zo groot als het oude
pand waar vijf jaar geleden begonnen werd. Het
omvat een showroom, twee kantoren en een opslag-
ruimte. Met de ruimte-uitbreiding is ook de perso-
neelsbezetting toegenomen van drie tot vijf mensen.
De nieuwbouw zal na een recordbouwtijd van slechts
vierenecnhalve maand medio juli opgeleverd worden.
Vctin Nederland verhuist nog voor de bouwvak naar
zijn nieuwe onderkomen. In september vindt de of-
ficiële opening plaats.

\' Zie ook pagina 664 van dit nummer.
\' Over gelijktijdige toediening met andere vaccins
is niets bekend.

\'Beecham Pharmaceuticals\' wint
koninklijke onderscheiding

De Research Divisie van Beecham Pharmaceuticals
heeft haar vijfde koninklijke onderscheiding voor
technologische ontwikkeling verkregen. De onder-
scheiding geldt voor de ontdekking van kalium-cla-
vunalaat, een Betalactamase remmer, welke in een
aantal van de vele door de firma op de markt ge-
brachte semi-synthetische penicillinen. is verwerkt
(onder andere Synulox®).

Een belangrijke doorbraak bij de
voorkoming van varkensgriep

Rhône Mérieux, de veterinaire divisie van Rhône-
Poulenc Nederland B.V. te Amstelveen heeft een
nieuw vaccin ter voorkoming van griep bij varkens
geïntroduceerd, onder de naam: Griporiffa®.
Dit vaccin wordt op dezelfde wijze geproduceerd als
het griepvaccin voor de mens.

Griporiffa® is een geïnactiveerd en gezuiverd vaccin
en bevat twee virusstammen. Uitvoerige onderzoe-
kingen hebben aangetoond dat juist deze twee virus-
stammen het varken een optimale bescherming geven
tegen de op dit ogenblik aanwezige veldvirusstammen.
Griporiffa®,
eenmalig toegediend, biedt de volgende
voordelen:

— eenmalige vaccinatie met 1 ml bij opleg;

— tot nu toe uitgevoerde besmettingsproeven tonen
aan dat varkens vanaf 3 weken na een eenmalige
vaccinatie uitstekend beschermd zijn tegen de op
dit ogenblik circulerende H INI en H3N2 virus-
stammen;

— het vaccin kan zowel in besmet als niet-besmet
milieu worden toegepast;

— het vaccin heeft geen negatieve invloed op de
groei;

— het vaccin is veilig voor biggen, gelten en zeugen
en kan — bij afwezigheid van maternale immuni-
teit — op elke leeftijd worden toegepast;

— bij gebruik van dit vaccin treden zelden of nooit
entreacties op.

Griporiffa kan gelijktijdig^ (niet in één spuit) met
Geskalone worden toegediend, waarna een uitste-
kende bescherming tegen zowel griep als dc ziekte van
Aujeszky wordt verkregen.

Griporiffa® is verkrijgbaar in flacons van 10 en 50 ml,
bevattende respectievelijk 10 en 50 doseringen.

Animex 87 International Exhibition
for the Pet Trade
Essen, 21-24 May, 1987

Exhibits may include anything and everything pertai-
ning to the wellbeing of all domestic animals.
Animex 87 will be open to the trade and to the public,
the only pet show that opens its doors to both sectors.
Visitors promotion to both the wholesale and retail
trade, as well as to the public, will be intensive and
specifically geared to the Rhine-Ruhr area and neigh-
bouring regions.

Information: Mack-Brooks Exhibitions Ltd., Forum
Place, Hatfield, Hertfordshire, UK ALIOORN. Tele-
phone: 07072 75641. Telex: 266350 macbex g. Fax:
07072 75544.

-ocr page 35-

MEDEDELINGEN

Directie van de
Veterinaire Dienst

Maatregelen Afrikaanse varkenspest
opgeheven

Het Permanent Veterinair Comité van de Euro-
pese Gemeenschap heeft 3 juni 1986 besloten
dat de maatregelen die Nederland heeft ge-
nomen naar aanleiding van een uitbraak van
Afrikaanse varkenspest, een dezer dagen opge-
heven zullen worden.

Met uitzondering van de zones van 3 km rond-
om de 2 geruimde bedrijven, is derhalve vervoer
van varkens en export van varkens, -vlees en
varkensvleesprodukten weer toegestaan.
Op 3 juli beslist het PVC op grond van dan
beschikbare bloedmonsters over opheffing van
de maatregelen ten aanzien van de 3 km-zone.

Office International des Epizoöties

Van 26-30 mei 1986 is in Parijs de 54e jaarlijkse
algemene zitting van het OIE gehouden. The-
ma\'s waren brucellose bij runderen, schapen en
geiten, de organisatie van veterinaire diensten,
alsmede de zoösanitaire situatie in de lidstaten.
Van Nederlandse zijde is hiervan gebruik ge-
maakt om over de situatie en de genomen maat-
regelen ten aanzien van de Afrikaanse varkens-
pest in Zuid-Holland zowel mondelingals schrif-
telijk een uiteenzetting te verstrekken.
In de vergadering, die werd geopend door de
Franse minister van Volksgezondheid, werd
ook gediscussieerd over de gevolgen van het
ongeluk met de kerncentrale in Tsjernobyl.
Volgend jaar zal radio-activiteit als vergader-
thema worden gevoerd.

BE.SMETTEL1JKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 10 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 15 t/m 31 tnei verineldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 5 gevallen in 5 gemeenten.
Groningen 1 geval

Utrecht I geval

Noord-Holland 2 gevallen
t.imburg I geval

VARKENSPEST
West-Duitsland

Sinds de vorige opgave zijn twee nieuwe gevallen van
varkenspest gemeld in West-Duitsland, waarmee het
totaal dit jaar op 12 is gekomen:

— op 12 mei, in de gemeente Höxter, district Det-
mold. deelstaat Noord Rijnland-Westfalen;

— op 30 mei, in degemeente Lippe, district Detmold,
deelstaat Noord Rijnland-Westfalen.

Alle varkens op de besmette bedrijven zijn afgemaakt
en de noodzakelijke veterinair-politionele maatre-
gelen zijn genomen.

Italië

Op 31 mei zijn in Italië weer twee uitbraken van
varkenspest gemeld. Het betrof een bedrijf in de ge-
meente Castagneto Carducci, provincie Livorno, Tos-
cane, en een in de gemeente Belmonte Mezzagno
Unita, provincie Palermo, Sicilië, Het totaal aantal
gevallen dit jaar kwam hiermee op 9.

Frankrijk

De Veterinaire Dienst te Parijs maakte op 27 mei
melding van het tweede geval van varkenspest van dit
jaar.

Het betrof een mestbedrijf met 658 varkens te Montge
en Goël, departement Seine-et-Marne, dat vijf dagen
tevoren positief was bevonden. Alle varkens op het
bedrijf zijn afgemaakt en de karkassen gedestrueerd.

Oostenrijk

De Oostenrijkse Veterinaire Dienst deelde op 23 mei
mee, dat op 16 mei een uitbraak van varkenspest was
gesignaleerd in de gemeente Wilhering, district Linz -
Land, provincie Boven-Oostenrijk.
Alle varkens op het besmette bedrijf zijn afgemaakt en
gedestrueerd. De noodzakelijke veterinair-politionele
maatregelen zijn genomen.

MOND- EN KLAUWZEER
Italië

Nadat zich de hele maand mei geen nieuwe gevallen
van mond- en klauwzeer in Italië hadden voorgedaan,
meldde de Veterinaire Dienst te Rome er twee d.d.
5 juni:

— gemeente Bargoforte, provincie Mantova, Lom-
bardije;

— getneente Bettone, provincie Perugia, Umbrië.
Het betrof de 49e en de 50e uitbraak van dit jaar in
Italië. Beiden type A, de eersten sinds lange tijd.

-ocr page 36-

DOORLOPENDE AGENDA

1986

Juli:

1—5 Reproductive immunology 3rd international
congress, to be held in Toronto.

2—4 1st International Veterinary Immunology
Symposium, Guelph, Ontario, Canada (pag.
864).

9 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

15—17 Advances in immunoassays for veterinary
and food analysis International symposium or-
ganised by MAFF Central Veterinary Labora-
tory and the University of Surrey, to be held at
the University, Guildford, Surrey.

15—18 International Pig Veterinary Society, 9th
Congress, Barcelona (Spain) (pag. 43).

17—22 3. Weltkongreß über angewandte Genetik in
der Tierproduktion, Lincoln (USA).

20—26 9. Internat. Kongreß über Infektions- und
parasitäre Krankheiten, München.

30 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

31 Kring Breukelen.

Augustus:

7—10 Equine exercise physiology 2nd internatio-
nal conference to be held in San Diego, USA.

11—14 Equine sports medicine International confe-
rence to be held in San Diego, USA.

20 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

20 Algemeen Bestuur KNMvD. Vergadering.

21 Watersportdag Friesland (surfkampioenschap-
pen en skutsjes-zeilen), georganiseerd door Afd.
Friesland en Smith Kline (pag. 688).

20—23 Living together: People, animals and the en-
vironment International Conference in Boston,
Massachusetts, USA. Details from Lynn Gotsky,
The Delta Society, 212 Wells Avenue South,
Suite C, Renton, Washington 98055.

24—28 VII. Europäische Konferenz der WPSA,
Paris.

24—29 Kongreß der Europäischen Vereinigung der
Veterinär-anatomen, Budapest.

24—25 Fifth Symposium on Diseases of the Rumi-
nant Digit, Dublin (pag. 587).

24—29 XXXII. Internat. Kongreß \'Fleischfor-
schung und Technologie\', Gent (Belgien).

25—29 Equine r9production 4th international sym-
posium, to be held in Calgary, Canada.

25—29 Fourth International Symposium on Equine
Reproduction, Calgary, Canada (pag. 227).

26 Human/companion animal relationships. Inter-
national congress in Boston, USA. Details from
Dr. L. Hines, 212 Wells Avenue South, Suite C,
Renton, Washington 98055., USA.

26—30 XlVth World Congress on Diseases of
Cattle, Dublin, Ireland (pag. 535 en 801).

27—30 Toxicology and poison control Combined
congress of the World federation of Associations
of Clinical Toxicology and Poiseon Control
Centres and the European Association of poison
Control Centres at the Brussels Congress Centre,
Belgium.

September:

1—4 37th Annual Meeting of EAAP, Budapest.
Inl. redaktiesecretariaat (pag. 216).

2—6 21. Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin, Kaposvär (Un-
garn) (pag. 354).

2—4 Production disease in farm animals. Sixth
international conference to be held in Belfast.

3—4 Nutrition, malnutrition and diet of dogs and
cats. International symposium in Hannover.

3—5 Avian influenza 2nd international sympo-
sium to be held at the University of Georgia.
USA.

4 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

7— 13 Microbiology XI Vth international congress,
to be held in Manchester.

9 Afd. Limburg KNMvD. Afdelingsvergadering.

9—12 24. Wiss. Tagungder Gesellschaft für Ver-
suchstierkunde (GV-SOLAS), Heidelberg.

9—12 27. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes \'Le-
bensmittelhygiene\' der DVG (A), Garmisch-
Partenkirchen.

10 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

10—12 Regulatory Peptides and Diseases of Com-
panion Animals, Congress, Utrecht (pag. 43).

11 — 14 BVA Congress 1986, Sussex, Brighton (pag.

214).

11 Ned. Ver. v. Dierenartsvrouwen, Afd. Noord-
Holland. Excursie Buitenmuseum Enkhuizen.

11 —14 Veterinary acupuncture. International con-
gress in Pennsylvania.

16 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.

16 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot te Akersloot; 8.30 uur.

16 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Vergadering, So-
ciëteit \'Standvastigheid\', Delft; 20.30 uur,

17—20 Herbsttagungder Europäischen Gesellschaft
für Veterinärpathologie, Cordoba,

18 Groep Gezondheids-en Kwaliteitszorg KNMvD,
Ledenvergadering,

19 Afd, Friesland KNMvD 100 jaar: feestavond.
De Lawei, Drachten (pag, 315),

23—24 PAO-D: cursus VAMPP-computerprogram-
ma (pag, 667),

23—26 British Equine Veterinary Association,
Congress, at the University of Warwick,

24 Afd, Friesland KNMvD, Ledenvergadering.
Heerenveen; 14.00 uur.

24—25 Groep Paardenpraktici KNMvD. Derde lus-
trum, Nuenen (pag. 619).

25 Afd. Utrecht KNMvD. Ledenvergadering.

25 Kring Breukelen.

30 \'Besturen en organiseren\' PAO-LH Wageningen
(inl.: 08370-84094).

Oktober:

1 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

1—2 \'Besturen en organiseren\' PAO-LH Wage-
ningen (inl.: 08370-84094).

2 Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. We-
tenschappelijke bijeenkomst.

-ocr page 37-

KNMvD

KONINKLI,JKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Julianalaan 10, Utrecht. Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon 030 - 51 01 11.

Hoofdbestuur

C. C. van de Watering, voorzitter; W. H. Kapsenberg,
vice-voorzitter; L. Nauta, penningmeester; W. J. Nijhof,
lid; A. J. Plaisier, lid; dr. W. E.G. A. Immink, lid; J. C. M.
van Dijck, lid; M. A. Moons, adviseur.

Secretariaat

A. P. Wijgergangs, algemeen secretaris; M. Bosman, se-
cretaris; T. W. te Giffel, secretaris.

Bureau Waarnemingen

Jacqueline de Ru.

-ocr page 38-

VOORZITTERSCOLUMN

\'Maatschappij\'

In de tenaamsteding van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft mij het woord\'Maatschappif altijd geïn-
trigeerd, Proberend de gewekte nieuwsgierigheid
te bevredigen ga je op onderzoek uit en als re-
sultaat daarvan geef ik mijn persoonlijke visie.
Mijns inziens heeft de oprichtingsdatum er mee
te maken, want zoals u allen weet werd de
KNMvD in 1862 in Utrecht als beroepsorgani-
satie van dierenartsen opgericht. Namelijk in
die tijd en eerder was het algemeen gebruikelijk
om van Maatschappij te spreken, zoals Maat-
schappij van Weldadigheid (1848), Maatschap-
pij tot Bevordering der Toonkunst (1829) en
Maatschappij tot Nut van \'t Algemeen (1784).
Tegenwoordig zou men meer spreken van Ver-
eniging tot belangen-behartiging van.....Maat-
schappij staat dan voor een Vereniging van per-
sonen tot een onderneming van handel,
nijverheid maar ook voor vereniging tol het
beoefenen van wetenschap, kunst of letterkunde.
Ook staat Maatschappij voor de samenleving,
de wereld, omgang en verkeer van de mensen.
Het begrip Maatschappij in zijn algemeenheid
drukt vooral het organisatorische aspect uit van
het samenleven van de mensen in grotere ver-
banden dan die van de eigen familie of woon-
plaats (bijv. Utrecht). Het veronderstelt dat dd
samenleven niet, als bij de dieren, geprogram-
meerd verloopt, maar door de deelnemers op
bepaalde eisen afgestemd en via overleg en
macht van een bepaalde vorm voorzien kan
worden: maatschappij dus als maatschappelijke
(sociale) organisatie en het in deze kiezen voor
een maatschappijvorm, een vorm van maat-
schappelijk leven. Een vorm ook die zich ma-
nifesteert in de uitdrukking \'onze huidige ge-
compliceerde maatschappif. Om dit aan een
ieder die hiervoor toegankelijk is duidelijk te
maken is de maatschappijleer, de sociologie in
het leven geroepen. Het leervak waarin het
functioneren van de maatschappij uiteengezet
wordt is als vak in de mammoetwet verplicht
gesteld op alle scholen voor voortgezet onder-
wijs. De bedoeling hiervan is om begrip te
krijgen van de huidige maatschappij, belangstel-
ling ervoor te wekken en een behoefte te
kweken om als democratisch burger mee te
werken en een rollenspel te spelen om een sa-
menleving zo goed mogelijk te kunnen laten
functioneren. Dit entende op onze eigen Konink-
lijke Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde. want daar is het niet anders, ook
daar gecompliceerd: Afdelingen. Groepen,
leden, niet-leden. afgestudeerden die geen em-
plooi kunnen vinden en al of niet willen werken,
specialisatie wel of niet. tweefasen-opleiding,
vestigingsbeleid, vestigingscommissie of bege-
leidingscommissie, enz. Toch overal het maat-
schappelijke, sociale karakter van de gecom-
pliceerdheid. Beperken we ons in deze column
tot de afdelingen, dan ben ik zonder meer van
mening dat het maatschappelijke element in de
Afdeling op het eerste plan moet komen en het
wetenschappelijke element niet geheel verwaar-
loosd mag worden. Bij de groepen acht ik het
tegenovergestelde verantwoord.
Juist de Afdeling Utrecht moge als voorbeeld
dienen. Utrecht de stad van onze alma mater,
van 1636, dus sinds 26 maart van dit jaar 350
jaar oud. de bakermat van de KNMvD van
1862, volgend jaar 125 jaar jong. Utrecht de
zetel van Faculteit en Maatschappij, waarin de
Afdeling Utrecht het voortouw diene te nemen
in de maatschappelijke beleving, de omgang met
leden en met leden-dierenartsen van de Afde-
ling. Het moge duidelijk zijn dat dd niet alleen
een taak kan zijn van het Bestuur. Het is juist
daarom dat ik langs deze weg een beroep wd
doen op allen om daadwerkelijk mee te helpen
om de maatschappelijke problemen van indi-
viduen of kleine groepen, zoals de groep van
werkwillige maar werkloze dierenartsen op te
heffen of nog beter te voorkomen. De Afdeling
Utrecht van de KNMvD steh zich hiervoor
open. Juist voor die groep die toch wat langer in
Utrecht blijft hangen, zoals de ervaring leert, is
de afdeling de aangewezen plaats om gezamen-
lijk oplossingen te zoeken.

A. G. de Moor.

voorzitter Afdeling Utrecht KNMvD

-ocr page 39-

Groep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier

.laarrede, gehouden door de voorzitter van de
Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier,
drs. R. .1. S. ïakkenberg, op 6 maart 1986 tij-
dens de .laarvergadering van de Groep te
Utrecht.

Dames en heren, leden van de Groep Genees-
kunde van hel Kleine Huisdier

Terugblikkend op het afgelopen verenigings-
jaar kunnen wij stellen dat dit ogenschijnlijk
minder turbulent verlopen is dan het jaar
daarvoor, waarin wij de discussie over de
Nota Structurering Veterinaire Verzorging
Gezelschapsdieren kenden. Een nota, die een
visie geeft op de toekomst van ons beroep en
die een aantal lijnen aangeeft waarlangs het
beroep zich zou kunnen ontwikkelen. Duide-
lijk kwam in de nota tot uiting dat het inhae-
rent aan een structuur is, dat er onderling af-
spraken gemaakt worden die tot doel hebben
ons veterinair handelen beter op elkaar af te
stemmen, maar die tevens inhouden dat wij
ons beperkingen opleggen in de vrije uitoefe-
ning van ons beroep. De aard en de heftigheid
van de discussie toonden aan hoezeer wij als
beoefenaars van ecn vrij beroep hechten aan
onze vrijheid van handelen.
Het was daarom verheugend tc kunnen conclu-
deren, dat wij als beroepsbeoefenaars in meer-
derheid de noodzaak onderkennen van ecn
vorm van structurering voor de verdere ont-
wikkeling van dc kwaliteit van ons veterinair
handelen.

Wij zijn van mening dat het hard nodig zal
zijn om met elkaar afspraken te gaan maken.
Afspraken, betreffende de structurering; maar
ook moet er nagedacht worden over en moe-
ten er afspraken gemaakt worden met betrek-
king tot de \'herverkaveling van ons werk\'.
Ook dit laatste verdient onze volle aandacht.
Het is de verwachting van het bestuur dat in
dc komende jaren een soort \'superheffing\' op
de werkgelegenheid zal worden gelegd, met
name in onze sector van het beroep.
De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat in de
komende drie jaren ongeveer 500 jonge colle-
gae onze rijen zullen komen versterken. Ge-
voegd bij de 235 werkzoekende dierenartsen
van dit moment zullen zij in de komende jaren
een ernstige druk uitoefenen op onze ar-
beidsmarkt. Daartegenover staat niet, zoals in
de laatste decennia, een ruimer werkaanbod
op basis van een groeiend aantal te verzorgen
dieren. Het aantal landbouwhuisdieren in ons
land is dalende en de verwachting dat in deze
sector in de komende jaren nog grote aan-
tallen dierenartsen een werkkring zullen
vinden, lijkt dus niet gewettigd. De druk op
onze sector van de veterinaire arbeidsmarkt
zal naar verwachting dientengevolge groot
worden. Toch is ook het aantal gezelschaps-
dieren in ons land op zijn minst gestabiliseerd.
De benodigde arbeidsplaatsen zullen daarom
op andere wijze gecreëerd moeten worden.
Wanneer wij zelf niet voor voldoende nieuwe
arbeidsplaatsen kunnen of willen zorgen,
zullen de werkzoekenden zich die plaatsen
verschaffen en het is een utopie te denken, dat
wij ze — zo wij dit zouden willen — via een
vestigingsbeleid van de arbeidsmarkt kunnen
weren.

De vrije vestiging, als middel om zich een
plaats te verschaffen op die arbeidsmarkt, is
uiteraard geen nieuw fenomeen en menigeen,
vooral in de gezelschapsdierensector, heeft
leren leven met een vrije vestiging in de omge-
ving. Over het algemeen bleek in zo\'n geval
dat er op den duur toch voldoende werk was.
De afgelopen paar jaar valt er te signaleren
dat het aantal vrije vestigingen beduidend
toeneemt. Enerzijds zeggen de verschillende
vestigingscommissies meer vrije vestigingen te
begeleiden dan voorheen. Anderzijds blijkt
ook uit het aantal vragen en opmerkingen die
wij van collegae over dit onderwerp krijgen,
dat in de praktijk de druk op de arbeidsmarkt
gevoeld wordt. In sommige gevallen resul-
teerde deze druk in een duidelijke inkrimping
van de praktijk, soms tot een niveau dat niet
meer verantwoord was.

In de geschetste situatie voelt men de behoefte
aan een actief vestigingsbeleid van de beroeps-
organisatie en de vraag hiernaar wordt steeds
vaker gehoord.

Over de inhoud van een dergelijk vestigingsbe-
leid wordt momenteel binnen de KNMvD en
de groepen en afdelingen gediscussieerd. Op
het moment is het werk van de vestigings-
commissie beperkt tot het tot stand brengen
van een bijeenkomst tussen vestiger en geves-
tigden op verzoek van één van beide partijen
en het begeleiden van de dialoog tussen beide
met als doel een goed contact in de toekomst.
Is dit een té passief beleid? Zo ja, welke func-
tie moet de vestigingscommissie in de toe-
komst dan krijgen? Moet zij Nederland in
\'normpraktijken\' gaan indelen en de werkzoe-
kende collegae op een wachtlijst plaatsen,
zoals dat bij tandartsen het geval is?
De wettelijke basis hiervoor ontbreekt ten ene
male en wij zullen die ook in de nabije toe-
komst niet krijgen. Kunnen wij als praktici

-ocr page 40-

met elkaar zo\'n hecht front vormen tegenover
een ongewenste vrije vestiging dat het voor
deze zeer onaangenaam, zo niet onmogelijk
wordt, de vestiging door te zetten? Ik ben van
mening dat ons dat niet lukt, ook al zouden
wij het willen. Welke positieve suggesties zijn
er dan nog over, die bij kunnen dragen tot een
actief vestigingsbeleid?
Onder een actief vestigingsbeleid wil ik in dit
geval verstaan een beleid dat er op gericht is
de mogelijkheden op onze arbeidsmarkt uit te
buiten. Een aantal suggesties zou ik u willen
noemen:

— wij moeten de werkzoekende- en nog stu-
derende collegae attenderen op de mogelijk-
heid van een werkkring, anders dan in de
praktijk;

— wij moeten de dialoog met de werkzoe-
kenden aangaan. Voor beide partijen geldt,
dat onbekend onbemind maakt.
Kennisnemen van eikaars opvattingen en pro-
blemen werkt wellicht depolariserend. Deze
dialoog kan op bestuursniveau plaatsvinden,
maar ook in de praktijk in het kader van het
plan om co-assistenten stage te laten lopen bij
de prakticus. De angst bestaat dat de stagiaire
zich na zijn of haar stageperiode — de omgeving
inmiddels goed verkend hebbende — naast de
deur vrij vestigt. Als voor dit probleem een
oplossing gevonden kan worden heeft de sta-
geperiode een betere kans van slagen;

— laten we onderzoeken wat de mogelijk-
heden zijn voor diegenen die eigenlijk wel wat
minder zouden willen werken, of zich uit de
praktijk zouden willen terugtrekken, maar het
financiële plaatje nog niet rond kunnen
krijgen;

— laten wc ons er op bezinnen of het betalen
van good-will voor een praktijk nog wel pas-
send is in deze tijd. Het legt een extra finan-
ciële druk op degene die een praktijk over-
neemt en maakt hem mogelijk kwetsbaarder
dan degene die zich vrij vestigt;

— het is interessant u eens voor te laten re-
kenen hoeveel u er financieel op achteruit gaat
als u — eventueel part-time — een jonge col-
lega in dienst neemt. Mogelijk valt dit erg mee
en weegt dit ruim op tegen de vrije tijd die u
er voor terugkrijgt;

— in een gezamenlijke actie van een aantal
buurtcollegae zou een jonge dierenarts in
dienst genomen kunnen worden om voor de
deelnemende praktijken de waarnemingen te
verrichten;

— laten wij onze praktijken eens inventarise-
ren en — waar mogelijk — het dienstenpakket
uitbreiden;

— als u met buurtcollegae tot afspraken kunt
komen over het gezamenlijk aanschaffen en
gebruiken van dure appratuur, dan betekent
dat minder investering en dus eerder de moge-
lijkheid iemand in dienst te nemen of te asso-
ciëren.

In het kader van een vestigingsbeleid past ook
de vraag of het nog wel verantwoord is elk
jaar opnieuw 175 eerstejaars diergeneeskunde
studenten toe te laten, in de wetenschap dat
het werkgelegenheidsprobleem elk jaar groter
wordt. Wij stellen immers, dat ieder die als
dierenarts afstudeert een redelijke arbeidsver-
wachting mag hebben. Gezien de huidige ont-
wikkeling kunnen wij die verwachting niet
blijven honoreren, zonder de eigen positie in
gevaar te brengen.

Ongetwijfeld zal de concurrentie toenemen.
Zolang dit een concurrentie is met kwaliteit
als inzet, hoeft dit voor ons en het dier geen
negatieve gevolgen te hebben. Het gevaar voor
een veterinaire prijzenslag is echter duidelijk
aanwezig.

Hoewel dit voor de consument een gunstige
ontwikkeling lijkt, zal op den duur het kwali-
teitsverlies dat inhaerent is aan zo\'n tariefsont-
wikkeling, voor de geneeskunde van het dier
een slechte zaak zijn. Wij dienen ons daarbij
wel te realiseren dat wij een tariefsopbouw
hebben, waarbij het verlies op een deel van
onze handelingen gecompenseerd wordt door
een wat ruimere marge op het andere deel. Dit
maakt het voor de beginnende vrije vestiging
eenvoudig om juist op deze wat ruimer geho-
noreerde handeling in de concurrentieslag te
gaan.

De consument blijkt hiervoor gevoelig te zijn.
Willen wij een voor ons zelf aanvaardbare ar-
beidssituatie behouden en voor onze patiënten
een hoogwaardige veterinaire behandeling
kunnen garanderen, dan zullen wij met alle
betrokken partijen afspraken moeten maken
over een structuurbeleid, een werkgelegen-
heidsbeleid en een prijsbeleid.
Een ander fenomeen, inhaerent aan concur-
rentie, is de reclame.

De Code schrijft ons voor aan welke normen
wij ons als KNMvD-leden in dit verband
dienen te houden. Het blijkt voor de KNMvD
echter een onmogelijke opgaaf een eenvormig
handelen van haar leden af te dwingen, laat
staan deze uniformiteit ook bij niet-leden op
te leggen.

De vraag dient zich dientengevolge aan of het
nog wel reëel is van de Maatschappij, om aan
haar leden inzake het voeren van reclame een

-ocr page 41-

aantal beperkingen op te leggen die de con-
currentiepositie ten opzichte van anderen ne-
gatief beïnvloeden. In een land als Groot-Brit-
tannië heeft men kennelijk ook met deze
problematiek geworsteld en daar heeft men
besloten het verbod op reclame in de medische
sectoren op te heffen. Het bestuur heeft, ge-
zien deze overwegingen, de KNMvD gevraagd
op korte termijn de Code op dit punt aan de
huidige ontwikkelingen te toetsen.
Ingevolge het verzoek van de overheid is dit
najaar een tarievenlijst aan u toegestuurd.
Iedere dierenarts wordt geacht een ingevuld
exemplaar van deze lijst in de wachtkamer op
te hangen. De KNMvD, en met haar de
Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier,
gaat er vanuit dat minimaal de adviestarie-
ven op deze lijst gehanteerd zullen worden. In
het kader van de gewenste uniformiteit in de
tarievenopbouw heeft de tarievencommissie
hierin tevens een aantal nieuwe tabellen gepu-
bliceerd. Met name in de sfeer van de opera-
tieve ingrepen kunnen zij als leidraad fungeren
bij de prijsopbouw.

De Nota \'Structurering Veterinaire Verzor-
ging Gezelschapsdieren\' noemde ik u reeds in
het begin van mijn jaarrede. De commissie
Structurering heeft enkele belangrijke wij-
zigingen ondergaan. Zo is zij uitgebreid met
een aantal collegae die tijdens de discussies
vorig jaar als exponent van een bepaald
standpunt inzake de structurering optraden.
Dit heeft de gedachteninbreng van de com-
missie verbreed en naar wij hopen ook het
vertrouwen dat u in het werk van de commis-
sie heeft. Tevens is er een vertegenwoordiger
van de Groep Geneeskunde van het Grote
Huisdier aan toegevoegd.
De commissie heeft een actief jaar achtcr de
rug. De vele reacties op de discussienota zijn
gerubriceerd. De commissieleden hebben uit
al uw reacties een aantal kernvragen, of— zo
u wilt — knelpunten uit de nota gedestilleerd.
De commissie zal waarschijnlijk binnen een
maand haar bevindingen aan het Hoofdbe-
stuur rapporteren. De op basis hiervan aan te
passen discussienota zal te zijner tijd opnieuw
in discussie gebracht worden.

De wetgeving houdt ons allen de laatste jaren
en ook nu nog intensief bezig. De Dierge-
neesmiddelenwet zal per 1 april 1986 van
kracht worden. Het zal duidelijk zijn dat wij
niet geheel tevreden zijn met de formulering
van deze wet op het punt van de beschikbaar-
heid van humane geneesmiddelen. Over de uit-
leg van de wet en de consequenties ervan zal
collega Frens vanavond een exposé houden.
Ik zal mij er verre van houden hem nu reeds
het gras voor de voeten weg te maaien.
Een ander onderwerp dat de aandacht van het
bestuur heeft is de geautomatiseerde verwer-
king van praktijkadministratie en patiënten-
gegevens, met als mogelijkheid in de verre
toekomst de hulp van de computer bij de
diagnostiek. Voor velen uwer zeker geen on-
derwerp wat momenteel een hoge prioriteit
zou krijgen.

Door enkelen van ons wordt de computer
reeds met succes en enthousiasme in de prak-
tijk gebruikt. Juist deze laatste collegae wijzen
op de voordelen en de nog niet gerealiseerde
mogelijkheden van de computer in de gezel-
schapsdierenpraktijk. Als men de ontwikke-
ling van de automatisering volgt, valt het te
verwachten dat in de komende vijf a tien jaar
de computer zich zal ontwikkelen van een
nogal duur stuk speelgoed in huis en een
noodzakelijk kwaad voor de grotere bedrij-
ven, tot een onmisbaar element in ons leven,
zowel privé als in het bedrijf of de praktijk.
De KNMvD heeft zich deze ontwikkeling
gerealiseerd en de Stichting V-Data in het
leven geroepen. Een stichting, voortgekomen
uit de werkzaamheden van de commissie
Automatisering.

Het doel van de stichting is het gebruik van
automatisering in de diergeneeskundige prak-
tijk te bevorderen ondermeer ter ondersteu-
ning van de praktijkadministratie en het prak-
tijkmanagement van en de medische patiën-
tenregistratie in de gezelschapsdierenpraktijk.
Tevens stond het jaarcongres van de KNMvD
1985 in Valkenburg in het teken van de auto-
matisering. Het bestuur is overtuigd van de
noodzaak om, nu dc automatisering binnen
de gezelschapsdierenpraktijk nog in de kinder-
schoenen staat, deel uit te maken van deze
stichting. Zij hoopt op deze manier de ont-
wikkelingen richting te kunnen geven.

Het was in 1985 weer verheugend te constate-
ren dat de activiteiten van de groep veel be-
langstelling trokken.

Opnieuw vormde de Najaarsdag, ditmaal met
prachtig weer in Kasteel Amerongen ge-
houden, een hoogtepunt in de vergaderingen-
cyclus. Het onderwerp, de pediatrie en de
multidisciplinaire aanpak ervan oogstte veel
waardering.

Het is de opzet van het bestuur om per jaar
minstens één ledenvergadering te besteden aan
de introduktie van en de discussie over een op
dat moment actueel probleem.

-ocr page 42-

In 1985 hebben wij in dit kader de november-
vergadering gewijd aan de vestigingsproble-
matiek.

De \'Voorjaarsdagen 1985\' werden gehouden
van 26 tol en met 28 april in de RAI te Am-
sterdam. Ook dit jaar was er weer een toe-
name te constateren in het aantal deelnemers
van 430, waaronder 144 buitenlanders; 44
sprekers niet meegerekend. De sfeer was als
immer bijzonder plezierig. Met name de bui-
tenlandse gasten, die opnieuw éénderde van
het bezoekersaantal uitmaakten, waren —
zoals elk jaar — gecharmeerd van de sfeer en
de voorkomendheid die op het congres heer-
sten. De keuze en het gehalte van de geboden
programma\'s verdienden opnieuw alle lof.
De \'Voorjaarsdagen 1986\' zullen gehouden
worden van 11 tot en met 13 april, zoals ge-
bruikelijk in het RAI-congrescentrum te Am-
sterdam. Collega Van de Watering stelde
reeds dat het van belang is te zorgen voor
onze toegevoegde waarde op diergeneeskundig
gebied. In dit verband is het bezoeken van de
Voorjaarsdagen voor ons allen een \'must\'.
Vanaf deze plaats wil ik u dan ook allen aan-
raden de Voorjaarsdagen 1986 te bezoeken.
De leden van de Voorjaarsdagencommissie en
hun partners wil ik nogmaals danken voor het
vele werk dat zij verrichtten en de tijd die zij
geheel belangeloos aan de Voorjaarsdagen
besteedden. Hierdoor kunnen de Voorjaars-
dagen in vergelijking lot andere congressen zo
goedkoop blijven.

De World Small Animal Veterinary Associa-
tion organiseerde dit jaar haar wereldcongres
in Tokyo. Nederland was op dit congres ver-
tegenwoordigd met ongeveer 30 collegae. Zij
hebben naast een leerzaam congres kunnen
genieten van Japan en haar cultuur. Hopelijk
heeft de good-will die zij daar kweekten een
aantal Japanse collegae doen besluiten Neder-
land in het kader van de Voorjaarsdagen te
bezoeken.

Op het gebied van de financiën heeft het be-
stuur twee belangrijke beslissingen genomen.
Wij vonden het niel meer reëel le verwachten
dat onkosten, met name reiskosten, door
bestuurs- en commissieleden zelf gedragen
worden. Wij zullen in de toekomst aan hen die
kosten maken ten behoeve van de Groep dui-
delijker de mogelijkheid naar voren brengen
deze kosten te declareren. In de begroting is
hiermee rekening gehouden. Door deze en an-
dere kostenstijgingen zagen wij ons genood-
zaakt een contributieverhoging van ƒ75,—
naar ƒ95,— voor le stellen. Daarmee
verwachten wij de komende jaren een gezonde
financiële positie te kunnen handhaven.

Ook dit jaar is het overleg van de Groep Ge-
neeskunde van het Kleine Huisdier met de
KNMvD en andere groepen vruchtbaar ge-
weest. Voor een vereniging als de KNMvD
waarvan de leden zich in verschillende diver-
gerende richtingen ontwikkelen of specialise-
ren, is het van eminent belang dat dit overleg
regelmatig plaats blijft vinden. Dit om ver-
brokkeling binnen haar gelederen, of af-
scheiding van groepen te voorkomen. Het zal
van het bestuur der KNMvD wijsheid vragen
de verschillende belangen te verenigingen tot
een voor ieder aanvaardbaar beleid.
Tot slot wil ik allen die in 1985 de Groep in
commissies, werkgroepen of anderszins van
dienst zijn geweest, hiervoor hartelijk danken.
Wij hopen dat wij ook in 1986 en de komende
jaren opnieuw een beroep op u kunnen doen.
Juist in een tijd waarin het toekomstbeeld
reden tot enige somberheid geeft, is een nauwe
collegiale samenwerking van eminent belang.
Met de wens dat deze collegialiteit, zoals in
het verleden, ook in de toekomst de basis
moge zijn van ons handelen jegens elkaar, be-
sluit ik deze jaarrede.

Actualiteiten

Finse onderscheiding

voor prof. dr. D. A. A. Mossel

Prof. dr. D. A. A. Mossel is in maart 1986
door de Rector en Senaat van dc Universiteit
in Helsinki onderscheiden mct de \'Bronzen
Medaille van de Universiteit\', de hoogste on-
derscheiding die deze universiteit verleent.
Prof. Mossel was door de rector van de uni-
versiteit van Helsinki uitgenodigd voor het
houden van een serie gastcolleges. Hij was
door de universiteit tevens aangewezen de
\'Academie Niinivaara Lecturc\' tc houden, een
zitting waarmee de vermaarde Finse hoogle-
raar F. P. Niinivaara in de leer der voedings-
middelen van dierlijke oorsprong wordt
geëerd.

(Uit: Faliulteitsnieuws).

-ocr page 43-

Actualiteiten

Prof. dr. D. Zwart hoogleraar
tropische veehouderij
in Wageningen

Met ingang van 1 maart 1986 Is prof. dr. D.
Zwart benoemd tot hoogleraar in de tropische
veehouderij aan de Landbouwhogeschool
Wageningen. Hij volgt prof dr. ir. H. Bakker
op, die verleden jaar een betrekking elders
heeft aanvaard.

De benoeming van prof Zwart past in het be-
leid van de Landbouwhogeschool dat gericht
is op samenwerking met andere universiteiten,
in dit geval met de Rijksuniversiteit Utrecht.
Prof Zwart was daar namelijk hoogleraar in
de tropische diergeneeskunde en de protozoö-
logie en blijft daar voor één dag in de week
werkzaam.

Prof Zwart, geboren in Amsterdam in 1930,
heeft na zijn studie diergeneeskunde te
Utrecht ruim tien jaar tropische ervaring op-
gebouwd in het voormalige Nederlands Nieuw
Guinea, in Ghana en in Nigeria.
In 1966 werd hij hoogleraar in Utrecht; tus-
sendoor heeft hij nog een jaar in Kenia de di-
rectie waargenomen van het Internationaal
Laboratorium voor Dierziektenonderzoek in
Nairobi.

(Persbericht Landbouwhogeschool Wageningen)

Afscheid van GD

Op 15 mei 1986 nam dr. D. Brus als directeur
afscheid van de Gezondheidsdienst voor Dieren
in Boxtel, Noord-Brabant. Drs. T. de Ruijter
volgt dr. Brus op.

Eredoctoraat verleend aan
collega P. H. Bool

Op 11 juni 1986 heeft de Rijksuniversiteit
Utrecht ter gelegenheid van haar 70ste
lustrum een aantal ere-doctoraten verleend. In
de diergeneeskunde werd deze titel verleend
aan drs. P. H. Bool, directeur van het Cen-
traal Diergeneeskundig Instituut te Lelystad.
Als promotor trad op prof. dr. D. Zwart, die
in zijn rede inging op de aspecten die aan-
leiding waren tot het verlenen van het ere-doc-
toraat. Hij roemde, naast de brede visie en be-
langstelling binnen het gebied van de
diergeneeskunde, met name ook de betrok-
kenheid van collega Bool bij ontwikkelings-
samenwerking, milieuproblemen en het dier-
lijk welzijn. Voor het onderzoek van de
Faculteit der Diergeneeskunde zijn de inspire-
rende kwaliteiten, die collega Bool kenmerken,
van grote blijvende waarde.

-ocr page 44-

Van de Hoofdredaktie

Nieuw(s) van de Industrie

Via de verschillende bestaande rubrieken in
het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde als \'Me-
dedelingen VD\', \'Berichten en verslagen\'.
Nieuws van de KNMvD (Maatschappijge-
deelte), wordt de lezer regelmatig van de or-
ganisatorische en maatschappelijke ontwikke-
lingen binnen de diergeneeskunde en de Maat-
schappij op de hoogte gehouden. Ook weten-
schappelijke publikaties en informatie voor de
praktici over nieuwe ontwikkelingen in de
diergeneeskunde vinden via rubrieken als
\'oorspronkelijke artikelen\', \'overzichtsarti-
kelen\', \'uit en voor de praktijk\', \'klinisch
klein\', \'veterinair journaal\', etc. hun weg naar
de lezers.

In tegenstelling tot sommige buitenlandse ve-
terinaire vakbladen bestaat er in het
Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde
geen rubriek
waarin nieuwe veterinaire produkten worden
aangekondigd.

Nu heeft de Redaktie zich tot dusverre op het
standpunt gesteld, dat in het tekstgedeelte
geen reclame gemaakt kan worden of een re-
daktionele toelichting gegeven kan worden in-
zake onderwerpen die een duidelijk commer-
cieel karakter dragen. Voor het geven van
bekendheid aan produkten van firma\'s is door
middel van het plaatsen van advertenties in
het Tijdschrift ruimschoots gelegenheid aan-
wezig.

Er gaan de laatste tijd echter steeds meer
stemmen op, die menen dat een rubriek,
waarin nieuwe produkten en actuele ontwik-
kelingen op het gebied van diergenees-
middelen, nieuws van de farmaceutische indu-
strie, etc. kunnen worden aangekondigd, een
zinvolle aanvulling zou zijn op de bestaande
rubrieken in het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde.

De Redaktie wil de ogen niet sluiten voor deze
ontwikkelingen en is bereid onder zekere
voorwaarden en mits bepaalde criteria in acht
worden genomen, haar medewerking aan de
ontwikkeling van een dergelijke rubriek te ver-
lenen.

De rubriek kan worden samengesteld uit korte
persberichten van verschillende bedrijven,
waarin over nieuwe produkten, apparatuur,
nieuws uit de industrie etc. kan worden ge-
schreven. De inhoud van deze berichten dient
onder meer aan de volgende kriteria te vol-
doen:

— het moet een nieuw produkt betreffen;

— het bericht mag maximaal 1 kolom druks
(ca 250 woorden) bevatten;

— beschrijving in overeenstemming met de
(FIDIN) Code voor de aanprijzing van
diergeneesmiddelen;

— het bericht mag geen duidelijk commer-
cieel karakter dragen, maar moet objectief,
informatief en journalistiek verantwoord
zijn geschreven.

De Redaktie aanvaardt geen verantwoorde-
lijkheid voor de inhoud van de tekst over de
beschreven produkten. Zij beschikt nu een-
maal niet over de informatie op basis waarvan
zij tot oordelen gerechtigd zou zijn, noch heeft
zij tot taak de deugdelijkheid van een genees-
middel, dat wordt beschreven, te toetsen.
Het behoort tot de taak van de Overheid toe-
zicht te houden op de registratie, verkoop en
aanprijzing van diergeneesmiddelen.
Aangezien de persberichten meestal ook zake-
lijke inlichtingen over geneesmiddelen bevat-
ten, acht de Redaktie het een deel van haar
voorlichtende taak deze te laten verschijnen.
Van dierenartsen mag worden verwacht, dat
zij de berichten kritisch lezen. Ook met de
beste voorlichting blijft de verantwoording
voor het gebruik van diergeneesmiddelen en
andere produkten bij de dierenarts.
Het verheugt de Redaktie deze nieuwe rubriek
\'Nieuw(s) van de Industrie\' (zie pag. 654) bij de
lezers te introduceren en zij hoopt, dat hiermee
in een behoefte wordt voorzien.

Uit de vergadering van de Redaktie Advies
Raad (RAR) en de Hoofdredaktie d.d. 14 maart
1986

Taalgebruik

Het taalgebruik in het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde
heeft naar het aantal ingezonden
brieven te oordelen tot een levendige discussie
geleid. De Hoofdredaktie is verheugd met
deze discussie, al mag dit niet leiden tot mug-
gezifterij en mag het in geen geval een barrière
vormen voor praktici om te schrijven. Onjuist
taalgebruik komt in het algemeen veel voor;
ook het Tijdschrift ontkomt hier niet aan. De
Hoofdredaktie beschouwt de discussie als een
extra stimulans nog scherper te letten op een
juist taalgebruik in het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde.

-ocr page 45-

Veterinair journalist (1)

Van een opiniërende rubriei^, te vullen door
een schrijvend veterinair, zoals de redaktie
oorspronkelijk voor ogen stond werd in 1985
afgestapt. Toch werd tijdens de vergadering
met de Wetenschappelijke Redaktie (WR), die
op de vergadering van de RAR volgde, de
suggestie geopperd de mogelijkheid tot het le-
veren van journalistieke bijdragen algemeen
open te stellen, dat wil zeggen individuele, wil-
lekeurige bijdragen tegen betaling opnemen
(van één of meer op \'free lance\'-basis werkende
journalisten dus). Deze mogelijkheid lijkt weer
actueel geworden te zijn.
Ook het Hoofdbestuur liet zich in het recente
jaarlijkse overleg tussen Hoofdbestuur en
Hoofdredaktie positief uit over het inscha-
kelen van jongere collegae uit.

Publikaties van praktici

In het Tijdschrift van 15 november 1985
(Tijdschr. Diergeneeskd. 1985; 110: 982) heeft
een oproep van de Hoofdredaktie gestaan,
gericht tot de praktici, waarin praktizerende
collega\'s die interessante gegevens, ervaringen,
informatie hebben, enz., van harte worden uit-
genodigd contact met de Hoofdredaktie op te
nemen, die graag de helpende hand wil bieden
bij het maken van een publikatie. Hierop zijn in
totaal een 3-tal reacties ontvangen, waarvan
slechts 2 hebben geresulteerd in een publikatie.
Verder werd geen enkele respons uit de prak-
tijk ontvangen. Dit is de trieste balans van een
minimale respons, temeer daar in de praktijk
waardevolle informatie aanwezig is en wordt
opgedaan, die in veel gevallen zeker de moeite
van publiceren waard is. Bij de Hoofdredaktie
is de goede wil aanwezig, helaas komt er uit
de praktijk niets binnen.
De Hoofdredaktie onderkent het belang van
het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde als belang-
rijkste medium voor de uitwisseling van in-
formatie tussen de praktici. De informatie is
er, in de praktijk en in de klinieken. Wat dit
laatste betreft is het ook bij de klinieken het
probleem de informatie boven tafel te krijgen.
De Hoofdredaktie heeft ook op de klinieken
een beroep gedaan klinische lessen en \'case-
histories\' voor het Tijdschrift te schrijven.
Naast de drempelvrees bij de praktici, speelt
de tijdsfactor zowel bij de praktici als bij de
medewerkers op de klinieken een grote rol.
Men heeft eenvoudig geen tijd.

Toch meent de Hoofdredaktie dat de belang-
stelling van de praktici blijvend moet worden
gestimuleerd, en naast de bovengenoemde
aangeboden hulp bij het schrijven van publi-
katies door praktici, lijkt het opzetten en lan-
ceren van nieuwe op de praktijk geënte ru-
brieken zinvol.

Veterinair journalist (2)

Vanuit de vergadering wordt tevens in het
kader van de problematiek rondom publika-
ties voor praktici opgemerkt, dat een veterinair
journalist hierbij ook van dienst zou kunnen
zijn. Suggesties ten aanzien van onderwerpen
voor de veterinair journalist vanuit de RAR
vormen behalve het al eerder genoemde weer-
geven van samenvattingen en conclusies van
door Nederlandse auteurs in buitenlandse
tijdschrift geschreven artikelen, \'het halen\'
van nieuws uit de periferie, het weergeven van
\'case histories\', beschrijven van recente ont-
wikkelingen in de praktijk, bezoeken van die-
renartsenpraktijken voor interviews met prak-
tici, het alleen of samen met deze praktici
schrijven van praktijkartikelen, etc. Voorts het
leveren van bijdragen aan de nieuwe rubrieken
als \'panel reacties\', \'editor\'s choice\', etc.

International Guiding Principles for
Biomedical Research Involving Animals

In de \'redaktionele kolom\' in 1985 (Tijdschr.
Diergeneeskd. 1985; 110: 307-9) werd door
de Hoofdredaktie een aantal voorlopige
richtlijnen (criteria) ten aanzien van publika-
ties van dierexperimenteel onderzoek/ethische
aspecten opgesteld, in afwachting van de tot-
standkoming varbinternationale gedragsregels
op het terrein van dierproeven. (Deze voorlo-
pige criteria vormden toen de neerslag van in
de RAR en WR tezamen met enkele deskun-
dige (waaronder drs. H. Rozemond, mevr. dr.
V. Baumans en dr. H. W. 1. van der Gulden)
uitgewerkte voorlopige richtlijnen). Thans
zijn deze internationale gedragsregels ver-
schenen. Deze \'Guiding Principles\' zullen ter
informatie van de lezers zowel in het
Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde
als \'The Veteri-
nary Quarterly
worden gepubliceerd.

-ocr page 46-

Organisatie
PAO-Diergeneeskunde

In de Bestuursvergadering van het Orgaan
PAO-Diergeneeskunde d.d. 16 april 1986 is
besloten dat er een drietal Vaste Commissies
ingesteld worden. Daarin participeren de
Vakgroepen van de Faculteit en de Groepen
van de KNMvD.

In deze Vaste Commissies wordt in grote
lijnen het jaarprogramma vastgesteld. Iedere
Groep kan daarin zijn prioriteiten kenbaar
maken. Na de vergadering van de Vaste
Commissies worden per vakgebied de cursus-
sen nader ingevuld in nauwe samenwerking
met de betreffende Vakgroep, de Groepen en
de secretaris PAO-D.

Meestal zal er voor iedere cursus één cursus-
leider worden aangesteld.

De Vaste Commissies zijn:

— Gezelschapsdieren en Bijzondere Dieren;

— Dierlijke Produktie en Volksgezondheid;

— Landbouwhuisdieren en Paarden.

Zeister Dagen 1986

De cursus \'Zeister Dagen\' van de Groep Prak-
tici Grote Huisdieren die in samenwerking
met het Orgaan Post Academisch Onderwijs
Diergeneeskunde wordt georganiseerd zal in
1986 in de navolgende weken gehouden
worden:

Week I: maandag 20 oktober t/m vrijdag 24
oktober.

Week II: maandag 27 oktober t/m vrijdag 31
oktober.

Week III: maandag 3 november t/m vrijdag 7
november.

Week IV: maandag 10 november t/m vrijdag
14 november.

Het programma van de cursus, alsmede de
wijze van aanmelding zal in het volgende
Tijdschrift voor Diergeneesliunde worden ge-
publiceerd.

Financiën

De subsidie op het PAO-Diergeneeskunde
wordt in snel tempo afgebouwd. In het ver-
leden werden de personeelskosten grotendeels
door het Ministerie betaald. Dit jaar wordt dit
nog maar ten dele gedaan. Bovendien heeft de
financiële positie van het PAO geleden door
verwikkelingen in het recente verleden. Ge-
volg hiervan is dan ook dat al dit jaar cursus-
sen \'zichzelf moeten betalen\'. Circa 2/3 is
nodig voor docentenkosten, kosten voor niet-
wetenschappelijk personeel, gebruik van proef-
dieren, lunches, publikaties, accommodatie,
en dergelijke en 1/3 voor het in stand houden
van het Orgaan PAO-D (personeelskosten,
administratiekosten, drukkosten, etc.), dat in
het verleden grotendeels op overheidssubsidie
draaide.

Cursus

VAMPP-computerprogramma

De cursus \'Het VAMPP-computerpakket\' ten
behoeve van praktizerende dierenartsen zal in
het najaar van 1986 op de navolgende data
worden herhaald:

23 en 24 september 1986: Het VAMPP-com-
puterprogramma bij de begeleiding van melk-
veebedrijven.

10 en 11 november 1986: Het gebruik van dc
computer (VAMPP-pakket) bij de begeleiding
van varkensvermeerderingsbedrijven.
Verdere gegevens over wijze van aanmelding,
de inhoud en vorm van deze twee-daagse cur-
sus worden in het volgende
Tijdschrift voor
Diergeneesliunde
gepubliceerd.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1986

De banden voor hel Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1986zijn verkrijgbaar
tegen betaling van ƒ22.50 op post-
rekening nr. 511606t. n. v. KNMvD te
Utrecht. Wilt u in de omschrijving
vermelden \'Banden 1986\'?

^ERGENEESICUNDE

-ocr page 47-

Jaarcongres 1986

Schouwen-Duiveland is, sinds versciiillende
verbindingen van het Deltaplan zijn gereali-
seerd, geen echt eiland meer.
De Stromramp van 1953 heeft hier zwaar toe-
geslagen, de dijken braken op veel plaatsen.
Nu nog zichtbare sporen van deze ramp zijn
de kreken, waarvan de bekendste, gedicht met
een reusachtig caisson, achter de dijk bij Ou-
werkerk ligt.

Bij Serooskerke is het krekengebied de Schelp-
hoek, voorzien van een strandje en ecn druk-
bezochte visstek. Van de Kampweg bij Scha-
rcndijke op de noordkust voert een stijgend
voetpad door wild dicht kreupelhout naar de
Koepel van Repart, die een prachtig uitzicht
biedt op de Brouwersdam naar Goeree,
Het mooiste dorp van Schouwen is ongetwij-
feld Dreischor, een typisch Zeeuws dorp met
een puntgave kerkring, omgracht en beplant
met geschoren linden, uit het midden waarvan
de bijna zes eeuwen oude kerk oprijst (geres-
taureerd interieur met marmeren grafmonu-
menten). Het raadhuis is om en om in gele cn
rode baksteen opgetrokken en heeft een aar-
dig trapgeveltje.

Zierikzee, de grootste plaats op Schouwen-
Duiveland, heeft heel goed zijn karakter van
middeleeuws vestingstadje weten tc behouden.
Er zijn meer historische bouwwerken dan hier
opgesomd kunnen worden, maar het mooiste
punt maken de Zuid- en Noordpoort uit, die
door een mooi oud klapbruggetje zijn ver-
bonden. In de Noordhavenpoort met zijn
bergstenen renaissance gevel is het Maritiem
museum gevestigd; eronder liggen de geschuts-
en kruidkelders.

In de 18e eeuw was Brouwershaven een welva-
rende aanloop, overlaad- en voorhaven van
Rotterdam en Dordrecht. Het water dringt tot
in het hart van de stad door. De Gouwe is
verzand, maar er is nog een vissersvloot die op
garnalenvangst uitvaart. Dichter en Raads-
pensionaris \'Vader Cats\' werd hier geboren;
op het marktplein staat ter nagedachtenis een
standbeeld van hem.
Een aardrijkskundeles? Niks hoor!
Slechts een voorbreiding op uw komst naar
het jaarcongres van de KNMvD op 10 en II
oktober 1986.

Voor diegenen die de excursie naar de storm-
vloedkering en Neeltje Jans te winderig of te
imponerend vinden, het volgende alternatieve
programma: een rondrit per touringcar over
het eiland Schouwen-Duiveland, een bezoek
aan het Streeklandbouwmuseum in Dreischor
gevolgd door een stadswandeling in Zierikzee.
De Zeeuwen nodigen u gastvrij uit. Niks is
ons te veel!
 Congrescommissie 1986.

Afdeling Friesland 100 jaar

Watersportdag in Friesland

In tegenstelling tot eerdere berichten kunnen
wij u mededelen dat de watersportdag in 1986
door de afdeling Friesland van de KNMvD in
samenwerking met Smith Kline wordt georga-
niseerd op 21 augustus 1986 op het Starteiland
in het Sneekmeer.

Deze dag zal staan in het teken van de surf-
kampiocnschappen voor dierenartsen. Daar-
naast hebben wij echter alle veertien SKS-
skütsjes kunnen contracteren.
U kunt dus erop rekenen dat watersporters en
partners ruimschoots aan hun trekken zullen
komen, \'s Avonds is er weer een barbecue en
een windsurfbal.

U zult binnenkort de mailing ontvangen,
waarbij u zult merken dat de kosten die
\'boven water\' komen voor een klein deel moe-
ten worden gedekt uit een eigen bijdrage ad
f 30.- per persoon. Wij hopen dat dit geen be-
lemmering behoeft te zijn naar Friesland te
komen.

Voor informatie kunt u zich wenden tot de
collegae B. U. Schuurmans te Lemmer en J.
van der Heide te Akkrum.
Wij hopen met z\'n allen dat deze dag niet \'in
het water\' behoeft te vallen.

-ocr page 48-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Boscli, G. J.; 1986; 3512TD Utrecht, L. Berchmakerstraat 30 bis.

Kruip, Mevr. M. S.: 1986; 5343 GA Oss, Staringstraat 35.

Lieshout, M. P. van; 1986; 6941 ZN Didam, De Plataan 4.

Luten. H. A.: 1985; 6881 AW Velp. Alteveerselaan 30.

Pluijm, Mevr. A. E. M. van der; 1986; 3512 JD Utrecht, Domplein 12 bis.

Vanthournont. Mevr. D.; 1984; België, 9000 Gent, Korhoenstraat 29.

Wennink, G. J. C.; 1985: 3253 VB Ouddorp, Diependorst 9.

Wijne, A. A. G. M.; 1986; 7381 BK Klarenbeck, Kleine Dijk 4.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

W. C. G. J. Jansen. l.B.B.-laan 69-11. 3582 VV Utrecht.

Mevr. B. J. A. M. Oomen, Mgr. v. d. Weteringstraat 84 bis, 3581 EL Utrecht.

P. T. van \'t Veld. De Deel 1. 3902 CS Veenendaal.

Overleden:

Op 10 mei 1986 te EIburg drs. B. Bosch.
Op 28 maart te Eersel drs. J. A. D. M. Ruijs.
Op 24 mei 1986 te Drachten drs. A. Tijmstra.

Jubilea:

J. Broekhuis te Nijkerk
J. R. F. Ex te Raalte
J. G. J. ter Haar te Haaksbergen
1. van Es te Twello

J. Th. M. Kraanen te Raamsdonkveer
C. H. A. Pinkse te Roosendaal
Mevr. L. A. van Voorden te Hilversum
G. H. van der Wal te De Wijk
Prof. dr. S. R. Numans te Maarn

G. J. A. Scholten te Bakel

C. P. Stapel te Sijpekarspel
Prof dr. A. W. Kersjes te Zeist
W. H. Karelse te Oosterhesseine

Dr. E. J. van der Kuip te Tegucigalpa P. C. (Honduras)

H. de Boer te Lemele

G. Diekerhof te Epse

D. J. W. ten Hoopen te Balkbrug
R. J. Huizinga tc Zuidwolde (Dr.)

H. P. Daniels te Tienhoven

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)

35 jaar
35 jaar
35 jaar
25 jaar
25 jaar
25 jaar
25 jaar
25 jaar
50 jaar
45 jaar
45 jaar
30 jaar
35 jaar
30 jaar
35 jaar
35 jaar
40 jaar
40 jaar
30 jaar

5jul
5jul
5 jul
7jul
7 jul
7 jul
7 jul
7jul

7 jul

8 jul
8 jul

1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986
1986

op 11 jul
op 11 jul
op 12jul
op 13 jul
op 13 jul
op 29 jul
op 29jul
op 30 jul

Bestuur Groepen/Afdelingen:

Afdeling Zeeland:

Mevr. F. G. van Bruinessen-Kapsenberg lid (opvolger van L. J. J. Schofaerts)

Groep Geneeskunde van het Varken:
M. Th. Voets, voorzitter

F. G. van Zijderveld, secretaris

W. A. J. Cromwijk, penningmeester

G. J. van Groenland, lid
C. H. L. Sijssens, lid

C. A. H. de Waal. lid

-ocr page 49-

Adreswijzigingen, enz.:

195 Boer. M. J. de: 1969; 3888 NX Uddel, Kampweg
56.

198 Brekelmans. Mevr. A. J. M.: 1980; zie Koot-Bre-
kelmans. Mevr. A. J. M.

299 Coppelman.t. J. W. C.: 1970; Brasil, 76200 Rio
Verde Go. Rua 6 no 83, Solar Campestre.

204 Dieten. Dr. S. W. J. van: 1943; 5655 JN Eindho-
ven, Rooswijck 19; tel. 040-519188.

214 Gent. Mevr. S. C.: 1985; \'s-Gravenhage; tel.
070-476018 (prakt.).

300 Harleman. Dr. J. H.: 1977; W.-Duitsland; 4830
Güterlok, Von Schellstraat44; tel. 05241-58556
(privé), 0521-1452340 (bur.); wet. medew. Dpt.
of Pathology.

224 Hermans. W. A.: 1954; 3947 BA Langbroek,
Langbroekersdijk Bil; tel. 03435-76431.

225 Hoekstra. R. M. M.: 1974; Riethoven;geass. met
M. M. Volwerk.

229 *.lacobs. H../. A.: 1985; \'s-Gravenhage; tel. 070-
950665.

230 Jansen. Mevr. A. H: 1973; 7623 EZ Borne, Ve-
dergras 68.

230 Jansen. J. R.: 1986; Utrecht; ass. bij H. W. Grie-
sen cn E. M. Zegers.

236 Kleinjan. A. P.: 1986; 8031 KC Zwolle, Tele-
mannstraat 83; tel. 038-226695 (privé), 05702-
1263 (prakt.); ass. bij T. E. Hoekstra. J. W.
Kloosterboer, J. M. Mulder en E. J. Wijers.

24! Kroot-Brekelmans. Mevr. A. J. M.: 1980; 5258
LE Berlicum, Driezeeg 10; tel. 04103-3631
(privé), 04139-2395 (prakt.); ass. bij P. J. M. van
Elulten, A. H. C. Kuypers en A. H. H. M.
Winters.

245 Lieven. J. Th. €.: 1986; 7271 DB Borculo, Burg.
Blocmersstraat 63; tel. 05457-4277.

246 Loth. M. E. W. C.: 1955; Bunnik; tel. 03405-
64720 (privé); associatie met H. J. B. du Pon
beëindigd.

258 *Overduin. Mevr. M. W. K.: 1979; 3864 LD Nij-
kerkerveen. Laakweg 42; tel. 03495-71580.

259 Pas. G. J. ten: 1957; 7101 AE Winterswijk,
Groenloscweg 89/2; tel. 05430-14623.

26/ Pon. H. J. B. du: 1976; Werkhoven; associatie
met M. E. W. C. Loth.

263 Quartel. P. C. J.: 1979; 8375 GCOIdemarkt. De
Hare 13; tel. 05615-2089; ass. bij H. Timmer-
man.

271 Segers. R. J. M.: 1984; 7447 TA Hellendoorn,
Reefhuisweg 5; tel. 05495-2984 (privé), 05486-
54455 (prakt.); ass. bij A. Mostert.

27/ Segers-van Noort, Mevr. P. G. M.: 1983; 7447
TA Hellendoorn, Reefhuisweg 5; tel. 05495-
2984.

273 *Smit, W.: 1982; 8084 PE \'t Aarde, Schouwen-
burg 2.

274 *Sollie. K.: 1986; 6561 KC Groesbeek, Biesselt-
sebaan 12; tel. 08891-6485 (privé), 29100
(prakt.); ass. bij D. B. Blaauboer, G. Maris en
C. D. B. Sijpkens.

275 Steege, K. N. ter: 1984; 1396 JB Nederhorst den
Berg, Hinderdam 2.

280 Truijen, Dr. W. T.: 1956; Boxtel; r.d.

282 Velema. P.: 1980; 9171 LH Blya, Klaphornewei
8.

286 Volwerk. M. M.: Eersel; geass. met R. M. M.
Hoekstra.

29! Wetering, ./. M. C. van: 1982; 5701 GW Hel-
mond, Bijsterveld 2; tel. 04920-25348; p.

294 With. H. J. de: 1985; 7908 DN Hoogeveen, De
Schokker 1; tel. 05280-77835.

4

Vacatures
veterinairen

VAHvCO

Veterinair Advies Centrum
Ontwikkelingssamenwerking

Trinidad

University of The West Indies
School of Veterinary Medicine
Senior lecturers/lecturers in parasitologie, interne
geneeskunde, heelkunde pluimveeziekten en voort-
planting.

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot het
VACO-secretariaat tel. 070 - 793292.

Aangeboden:

KLEINE HUISDIERENPRAKTIJK

in het westen des lands.

Brieven onder nummer 29/86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 50-

Lopatoe

éénmalige toediening

afdoende tegen
lint- en spoelwormen

voor honden van elke leeftijd

w

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel, Telefoon 04116 - 73797 of 82887

CIBA-GEIGY

-ocr page 51-

\\ JLABORATOIRE

JJEPROL

diététique et thérapeutique animale

Veprol Nederland B.V. is een jonge Nederlandse vestiging van
Laboratoire Veprol in Frankrijk. Zij behoort als zodanig tot een groep
van bedrijven in de veterinaire en agrarische sektor.
Veprol Nederland is een snel groeiend bedrijf dat zich bezig houdt met
de ontwikkeling en verkoop van diergeneeskundige produkten.
Voor de verdere uitbouw van de Nederlandse aktiviteiten zoeken wij een

Ambitieuze
dierenartsenbezoeker

ÏSl

-ocr page 52-

HOOFDREDAKTIE

Dr. J. Goud.swaard (voor/ittcr)

Drs. M. .1. G. Schoenmakers (penningmeester)

Prof. dr. A. Brand

Prof. dr. W. Misdorp

Dr. A. dc Kiuif

Drs, M, Bosman

Drs. M. A. Moons (adviseur)

WETENSCHAPPELI.IKE REDAKTIE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prof. dr. .1. G. van Bekkum (Lelystad)

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. J. Bouw (Utrecht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Dcbackcrc (Gent. Bclgic)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida. U.S.A.)

Dr. J. Fabricant (Ithaca. New York. U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (Utrecht)

Dr. N. J. L. Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr. P. A. M. Guinee (Bilthoven)

Dr. W. J. 1. van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israel)

Prof. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof. dr. J. H. Koeman (Wageningen)

Dr. P. W.de Leeuw (Lelystad)

Prof. dr. J. G. van Logtcstijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, Bclgic)

Prof. dr. Ch. Pilet (Allbrt, France)

Dr. P. H. A. Poll (Arnhem)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. K. A. Schat (Ithaca. New York, U.S.A.)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

Prof. ir. A. van Tienhoven (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. G. Uilenberg (Utrecht)

Prof. dr. M. Vandeplassehe (Gent, Belgic)

Dr. A. J. Venker-van flaagen (Utrecht)

Prof. dr. H. w.de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRE\'I ARIS
J. C. de Geus

REDAK I IF ADVIES RAAD

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
(iroepen van dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 10. Postbus 14Ü.11. .1508 SB Utrecht, (tel. 0.30-
51 01 II).

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnementsprijs
/ 245.— per jaar voor het binnenland en ƒ285.— per jaar
voor het buitenland. De abonnementsprijs voor dieren-
artsen niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld door het
Hoofdbestuur. (Ecn abonnement op
The Veierinary Quar-
ler/y
bedraagt ƒ95,— per iaar. exclusief verzendkosten
(/■25.—)en 5% B.T.W.).

1 de K.N.M.V.D..

POSTGIROREK. 511606 tc
Julianalaan 10. Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V.. Postbus ."<0,
3500 AA Utrecht. Nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effecten-
bank N.V.. Postbus 85100. 3508 AC Utrecht. Nr. 69 93 61
443.

Aanwijzingen voor inzenders van kopij voü

het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en

The Veterinary Quarterly

De Redaktie volgt in het algemeen de

z.g. regels van

Vancouver: \'Uniform requirements for m

anuscriptssub-

milted to biomedical journals\'. (Deze u

ilvoerige voor-

schriften zijn in vertaling bij dc Redakli

ic op aanvraag

verkrijgbaar,.

Door het inzenden van kopij verklaar! de

auteur, dat hii

het recht van publikatie aan dit tijdschril\'t

overdraagt; dc

auteur verklaart tevens impliciet dat het i

nanuscript niel

tezelfdertijd aan een ander tijdschrift is :

langeboden en

dat hij/zij ermee accoord gaat. dal de Red

aktie zijn kopij

aan haar adviseurs voorlegt.

Alle kopij dient gaaf getypt in triplo tc woi

-den ingediend.

De kopij dicnl voorzien te zijn van cen dm

idelijkesamen-

valling in het Nederlandsen het Engels (d

e Redaktie kan

indien nodig bemiddeling verlenen voor C\'

cn Engelse ver-

taling) die niet langer dan 5% van het artikel mag zijn tol

ecn maximum van 150 woorden.

Literaluurverwijzingen in de tekst diener

1 te geschieden

d.m.v. een cijferaanduiding.diestrikt moe

:i corrcspondc-

ren melde literatuur-opgave aan het eind

van het artikel.

De volgorde waarin de tekst naar literatu

ur verwijst be-

paalt het nummer; daarbij telt dc eerste m;

lal dat naareen

bepaalde bron wordt verwezen.

Dc volgende gegevens dienen te worde

n vermeld: 1)

naam cn voorletters van dc auteur(s); 2) titel van dc

publikatie; 3) naam van het tijdschrift, h(

;t jaar van uit-

gifte, jaargang, begin-cn eindpagina. Bij

hoeken dienen

ook plaats cn naam van de uitgever tc wc

)rdcn vermeld.

Als voorbeeld raadplege men ecn willckei:

irige aflevering

van dil tijdschrift.

Voor ecn goede weergave dienen grafiekci

1, diagrammen

cn tabellen reproduceerbaar, d.w.z. duid

lelijk getekend

resp. getypt en gaaf te worden ingedien.

J (in bepaalde

gevallen kan door de redaktie bemiddclir

ig worden ver-

leend), zodai hiervan langs fotografische

wee reproduk-

tics kunnen worden gemaakt (offsct-pn

ocódé); voorts

dienen foto\'s op glanzend wit papier, röi

ntgcnfoto\'s op

film of op papier te worden ingediend.

1 abellen cn figuren dienen op afz.onderii

jke bijfagen te

worden ingediend, compleel met opschrif

ten cn voetno-

ten. Bij letters cn tekens in tabellen cn figuren rekening

houden met verkleining (kolombreedte

of zetspiegel-

breedte).

Benoem nauwkeurig alle gebruikte gene

esmiddelen en

chemicalien; geneesmiddelen bij de algei

nene — gene-

rickc — naam. (Als de merknaam vermeld

moct worden.

dan gebeurt dal door deze eenmaal te

noemen: bijv.

onder \'Materiaal en methoden\' in de vorn

1 van ecn voet-

noot).

In het Engels gestelde artikelen bestemd v

oor The Vete-

rinary Quarterly gelieve men dooreen desk

undigcoptaal

en stijl IC laten nagaan. De Redaktie bel

u.udt zich het

recht voor een in het Engels ingediend artikel, in overleg

met de auteur, alsnog door cen onalliankel

ijkc door haar

aan Ic wijzen deskundige op zijn Engelse i

iiéritestgram-

malica. woordkeus) tc laten beoordelen c..

q. te laten Cor-

rigeren.

Verklaring:

Dc Redaktie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor

schade welke — direct of indirect — hel gevolg mocht

zijn van gebleken onjuistheden in de inhou

el van dem dit

tijdschrift opgenomen artikelen waarbij dc

; auteur is vei -

meld of in de inhoud van de in dit tijdscli

l ift geplaatsle

advertenties.

Advertenties kunnen zonderopgaaf van re

denendoorde

Redaktie worden geweigerd of ingetrokke

Niets uit dil tijdschrift mag worden verveel

voudigdcn/of

openbaargemaakt, doormiddel van druk.

micro-film of

op wefke andere wijze ook. zonder .schrif telijke locslem-

ming van de Redaktie.

-ocr page 53-

OVERZICHTSARTIKELEN

Arseen, cadmium, kwik, lood en seleen in
slachtdieren: een overzicht van 10 jaar
onderzoek\'

Arsenic, Cadmium, Mercury, Lead and Selenium in Slaughtered Animals: a
Review of a Decade of Investigation

H. A. M. G. Vaessen en G. Eilen^

SAMENVATTING In de periode 1970-1980 werd een groot aantal organen van slachtdieren onder-
zocht op gehalten aan zware metalen, arseen en seleen. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de
gemeten gehalten aan arseen, cadmium, kwik, lood en seleen in varkens- en rundernieren, varkens- en
runderlevers en in varkenshersenen.

De mediaanwaarden van de gehalten (in mg/kg vers produkt) aan de verschillende elementen waren als
volgt:

As

Cd

Hg

Pb

Se

varkensnieren

0.012

0,88

0,011

0,10

2,15

rundernieren

0,047

0,55

0,011

0,46

1,04

varkenslevers

< 0,01

0,06

<0,01

0,12

runderlevers

0,011

0,14

<0,01

0,29

varkenshersenen

< 0,02

0,08

tn een aantal gevallen werden van eenzelfde slachtdier zowel het vlees als de organen onderzocht,
waarbij in vlees altijd veel lagere gehalten werden gemeten dan in de organen. Voor geen van de
elementen werd een vaste relatie gevonden tussen de gehalten in organen en in vlees.

SUMMARY A large number of organs of slaughtered animals were examined for heavy metals,
arsenic and .selenium during the period from 1970 to 1980. In the present paper, the arsenic, cadtnium,
mercury, lead and selenium levels determined in porcine and bovine kidneys and livers as well as in
porcine brain are reviewed. The following median levels (in mg/kg of fresh product) ofthe various
elements were determined:

As

Cd

Hg

Pb

Se

porcine kidneys

0.012

0.88

0.011

0.10

2.15

bovine kidneys

0.047

0.55

O.OIl

0.46

1.04

porcine livers

< 0.01

0.06

< 0.01

0.12

_

bovine livers

0011

0.14

< 0.01

0.29

_

porcine brain

<0.02

0.08

-

In a number of cases, organs and meat from the same animal were studied: the levels in meat were much
lower than those in organs in every case. A constant ratio between the levels ofthe elements in meat and
those in organs was not observed.

\' Ontleend aan: \'In opdracht van ...\'. Een overzicht van onderzoekingen uitgevoerd in het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieuhygiëne ten laste van het Veterinaire Staatstoezicht. Dit artikel werd tevens
gepubliceerd in Voeding 1985: 46: 286 - 9.
^ Dr. H. A. M. G. Vaessen en dr. G. Ellen, Rijksinstituut voor Volksgezondheid cn Milieuhygiëne (RIVM)
Bilthoven.

-ocr page 54-

VHI-INITIATIEF

In 1970 initieerde de Veterinaire Hoofdin-
spectie (VHl) het Nationale Biologisch Re-
sidu Overzichtprogramma - kortweg Sur-
veillance Programma VHl genaamd. Het
motief kwam voort uit de hernieuwde be-
langstelling die toxicologen aan de dag
legden voor hun oudste onderwerp: de
schadelijke werking van zware metalen\' op
het individu. Deze hernieuwde belangstel-
ling vond haar oorsprong in het toege-
nomen en toenemende gebruik van deze
metalen en dientengevolge de verspreiding
ervan in het milieu. Doordat sommige
planten en dieren het vermogen hebben
bepaalde elementen te accumuleren is het
gevaar niet denkbeeldig dat via de keten
plant-dier-levensmiddel de mens blootge-
steld wordt aan ongewenste hoeveelheden
van deze metalen. Het doel van het Surveil-
lance Programma VHl was dan ook het
verzamelen van gegevens aan de hand
waarvan de verspreiding van enkele met
name genoemde elementen vastgesteld zou
kunnen worden. Door het onderzoek een
doorlopend karakter te geven werd tevens
de mogelijkheid geschapen onderzoek te
doen naar optredende veranderingen in
deze verspreiding in de tijd bezien. Tot slot
zouden de verzamelde gegevens kunnen
dienen als basis voor gesprek bij het vast-
stellen van normatieve wettelijke eisen aan
voor de mens geschikt geachte consuma-
bele delen van slachtdieren. Dergelijke
Surveillance Programma\'s, ook wel moni-
toring programma\'s genaamd, werden en
worden ook in het buitenland uitgevoerd.

PROGRAMMA

Eind 1970 startte het Laboratorium voor
Chemisch Levensmiddelenonderzoek
(LCLO) van het Rijks Instituut voor de
Volksgezondheid (RIV, sinds 1984 RIVM),
het nationale programma van onderzoek
met het bepalen van lood en kwik in levers
en hersenen van varkens, alsmede in levers
van runderen.

In de loop der jaren werd het programma
enige malen veranderd, omdat of de be-
langstellingssfeerder toxicologen zich wij-
zigde, of vanwege de gewijzigde publieke
en/of politieke belangstelling.
Begin 1980 is dit onderzoekprogramma
beëindigd en in opdracht van het Ministe-
rie van Landbouw en Visserij op beperkte
schaal voortgezet door het RIKILT(Rijks-
kwaliteits Instituut voor Land- en Tuin-

Tabel 1. Nationaal Biologisch Residu Programma 1970/1980 (april). Overzicht van het aantal kwartalen
tijdens welke een combinatie \'diersoort - orgaan - element\' is onderzocht.

Varkens

Runderen

Kippen

Schapen.

Hersenen

Lever

Nieren

Lever

Nieren

Lever

Lever

Nieren

Arseen

-

1

25

1

25

18

-

-

Cadtnium

-

-

35

-

35

3A

1

1

Cobalt

-

-

-

-

-

-

18

-

Koper

-

-

I

-

1

1

19

1

Kwik

3

3

28

3

28

25

19

1

Lood

3

3

38

3

38

35

1

1

Mangaan

-

-

17

-

17

17

10

-

Seleen

-

-

9

-

9

9

9

1

Tin

-

2

2

2

2

2

-

-

Zink

-

-

5

-

5

5

1

1

- Niet van toepassing

\' De elementen arseen en seleen behoren niet tot de groep der zware metalen; in veel overzichten betreffende
zware metalen worden ze niettemin opgenomen, zo ook in deze notitie.

-ocr page 55-

Tabel 2. Arseen, cadmium, kwik. lood en seleen in varkensnieren: gehalten in mg/kg vers produkt.

Element

Aantal
waarnemingen

Gemiddelde waarde

Laagste
waarde

Hoogste
waarde

Voorlopige
norm

Rekenkundig

Mediaan

Arseen

963\'>

-

0,012

CO,010

0,60

-

Cadmium

484

1 ,08

0,88

0,001

4,75

3,0

Kwik

988^^

-

0,01 1

sS0,002

1 ,29

1,0

Lood

515^)

-

0,10

CO,02

6,66

1,0

Seleen

257

2,16

2,15

0,54

3,60

-

- niet berekend of niet van toepassing 2) Waarvan 457 van het type <0,01 mg/kg
1) Waarvan 712 van het type <0,015 mg/kg
3) Waarvan 267 van het type<;0,10 mg/kg

Tabel 3. Arseen, cadmium, kwik en lood in varkenslevers; gehalten in mg/kg vers produkt.

Element

Aantal
waarnemingen

Gemiddelde

i waarde

Laagste
waarde

Hoogste
waarde

Voorlopige
norm

Rekenkundig

Mediaan

Arseen

59 \')

-

<0,01

<0,005

0,031

-

Cadmium

16

0,09

0,06

0,03

0,27

0,1

Kwik

83 2)

<0,01

<0,01

SCO,003

0,67

0,05

Lood

77

0,15

0, 12

0,03

0,45

0,5

- Niet berekend of niet van toepassing

1) Waarvan 56 van het type <0,013 mg/kg

2) Waarvan 69 van het type <0,01 mg/kg.

O

-ocr page 56-

Tabel 4. Kwik en lood In varkenshersenen; gehalten in mg/kg vers produkt.

Element

Aantal
waarnemingen

Gemiddelde waarde

Laagste
waarde

Hoogste
waarde

Rekenkundig

Mediaan

Kwik
Lood

97\')
72

<0,02
0,09

<0,02
0,08

<0,01
0,01

0,03
0,37

1) Waarvan 84 van het type <0,02 tng/kg.

bouwprodukten) in het kader van het zo-
geheten VREK-programma (Varkensvet,
Rundvet, Eieren, Kippevet). Tabel 1 geeft
een overzicht van de organen geanalyseerd
in de periode 1970-1980, welke elementen
hierin zijn bepaald en de frequentie van het
onderzoek. In een aantal gevallen werd,
behalve de vermelde organen, tevens het
vlees onderzocht van hetzelfde slachtdier.

Het wekt misschien verwondering dat vrij-
wel alle inspanningzich heeft gericht op de
analyse van organen, voornamelijk de nier,
terwijl de consumptiefactor van vlees die
van elk willekeurig orgaan vele malen
overtreft. De achtergrond van deze keuze
was van tweeërlei aard: in de eerste plaats
werd het mogelijk door organen te analyse-
ren en de consumptiefactor daarvan gelijk
te stellen aan die van vlees een simulatie
model te scheppen dat gekenschetst kan
worden als \'worst case model\'. Zou de be-
rekende dagelijkse opname van een be-
paald element binnen de voorlopige gead-
viseerde norm blijven\', dan zou van een
geruststellende situatie gesproken mogen
worden. De tweede reden van de keus van
organen als analysemateriaal is het gege-
ven dat analytische betrouwbaarheid bij de
extreem lage gehalten aan elementen zoals
deze voorkomen in spierweefsel, gering is.
De gehalten die voorkomen in organen
daarentegen liggen voor de meeste elemen-
ten ver boven de onderscheidenlijke detec-
tielimieten waardoor de analytische be-
trouwbaarheid van de resultaten groot is.

RESULTATEN

In de tabellen 2 tot en met 6 is voor varkens
en runderen een deel van de resultaten
weergegeven van de onderzochte \'orgaan-
element\'-combinaties, alsmede voor zover
van toepassing, de voorgestelde maximaal
toelaatbaar geachte gehalten, aangeduid
als voorlopige norm^. Het betreft hier de
elementen arseen, cadmium, kwik, lood en
seleen.

In het algemeen blijkt het gehalte aan ar-
seen, cadmium, kwik en lood gemiddeld
hoger te zijn in de nieren dan in de levers of
de hersenen. Vooral voor cadmium is dit
onderscheid frappant. Lood neemt wat dit
betreft een uitzonderingspositie in. Ge-
middeld blijkt namelijk het gehalte aan dit
element in varkenslevers hoger te zijn dan
in varkensnieren; rundernieren zijn daar-
entegen gemiddeld weer hoger in loodge-
halte dan runderlevers.
Opmerkelijk zijn de resultaten voor seleen;
tabellen 2 en 5. Voor varkensnieren blijken
namelijk het gemiddelde gehalte en de me-
diane waarde gelijk te zijn. Dit geldt ook
voor rundernieren waarvan het gehalte aan
seleen globaal de helft bedraagt van dat
van varkensnieren. Het gelijk zijn van me-
diaan en gemiddelde gehalte duidt op een
normale verdeling van de gehalten over de
onderzochte monsters. Voor essentiële
spoorelementen wordt veelal een dergelijke
normale verdeling waargenomen, hetgeen
overeenstemt met het feit dat seleen een
essentieel element is.

\' I6th., 19th., en 22th. Report of JECFA, WHO Report Series no. 505, 1972; no. 576, 1975 en no. 631, 1978.
^ T. Staarink en P. Hakkenbrak, Het Contaminantenboekje, Staatsuitgeverij; \'s Gravenhage, 1984.

-ocr page 57-

Tabel 5. Arseen, cadmium, kwik, lood en seleen in rundernieren; gehalten in mg/kg vers produkt.

Element

Aantal
waarneming

Gemiddelde

waarde

Laagste
waarde

Hoogste
waarde

Voorlopige
norm

Rekenkundig

Mediaan

Arseen

955

-

0,047

<0,010

0,342

-

Cadmium

473

0,71

0,35

0,001

5,44

3,0

Kwik

982^^

-

0,011

<0,002

0,65

1,0

Lood

51I3>

0,51

0,46

<0,05

2,21

1.5

Seleen

286

1,03

1 ,04

0,41

1,67

-

- Niet berekend of niet van toepassing 2) Waarvan 400 van het type <0,01 ing/kg
1) Waarvan 123 van het type <0,020 mg/kg
3) Waarvan 4 van het type <0,05 mg/kg.

Tabel 6. Arseen, cadmium, kwik cn lood in runderlevcrs; gehalten in mg/kg vers produkt.

Element

Aantal

Gemiddelde

waarde

Laagste

Hoogste

Voorlopige

waarnemingen

Rekenkundig

Mediaan

Waarde

Waarde

norm

Arseen

60\')

-

0,01 1

<0,005

0,065

-

Cadmium

19

0,20

0, 14

0,07

0,56

1,0

Kwik

83 2)

<0,01

<0,01

g;0,002

0,045

0,05

Lood

78

0,35

0,29

0,05

2,85

1.0

- Niet berekend of niet van toepassing

1) Waarvan 39 van het type <0,015 mg/kg

2) Waarvan 70 van het type <0,01 mg/kg

O
-j

-ocr page 58-

Gemiddeld worden de hoogste gehalten
voor arseen en lood gemeten in rundernie-
ren en voor cadmium in varkensnieren.
Nieren bevatten het meeste kwik waarbij
varkens en runderen vrijwel niet verschillen
in dit opzicht.

Van een beperkt aantal slachtdieren werd
naast de organen ook het vlees onderzocht
op elementgehalte. De gehalten lagen in
het vlees duidelijk lager dan in de organen
en voor geen van de elementen werd een
relatie gevonden tussen het gehalte in de
organen en in het vlees. Ook voor die ge-
vallen waarin sprake was van een duidelijk
verhoogd elementgehalte in de organen
kwam dit niet tot uitdrukking in een even-
eens verhoogd gehalte van het vlees. Ver-
moedelijk zal dit echter duidelijk wel het
geval zijn bij intoxicaties!
Onlangs werden namelijk lever, nier cn
vlees onderzocht van de clandestiene nood-
slachting van een kalf verdacht van lood-
intoxicatie. De gemeten loodgehalten wa-
ren; nier 45 mg/kg, lever 17 mg/kg en vlees
0,39 mg/kg. Ter vergelijking de resultaten
voor niet-verdacht rundvlees; onderzocht
op gehalte aan lood werden 35 monsters
waarin als mediaangchalte werd gemeten
0,03 mg/kg. De hoogste meetwaarde was
0,10 mg/kg cn het gehalte aan lood van
80% van de monsters was lager dan 0,05
mg/kg.

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Monensin/sulfachloorpyrazine intoxicatie
bij kalkoenen

Monensin-Sulphachlorpyrazine Poisoning in Turkeys

W. W. Braunius\'

SAMENVATTING Op een bedrijf werden bij kalkoenen van 7 weken oud verlammingsverschijnselen
geconstateerd na het toedienen van sulfachloorpyrazine tegen coccidiose. Vooral onder de hennen, die
gescheiden van de hanen werden gehouden, traden de verlammingen het meest op.
Inhei voer werd 122 ppm. monensin aangetoond, terwijl 100 ppm. was aangegeven op de label. Toen het
voer werd vervangen door een nieuwe charge, namen de verschijnselen af. Ten gevolge van een
waarschijnlijke interactie tussen monensin en sulfachloorpyrazine was de uitval 1,7% bij de hanen en
11,2% bij de hennen.

SUMMARY Symptoms of paralysis were observed in seven-week-old turkeys on a farm following
administration of sulphachlorpyrazine for coccidiosis. Paralysis was particularly common in the
females which were separated from the male birds.

Of monensin 122 ppm were found to be present in the feed, whereas the amount slated on the label was
100 ppm. When a new batch was substituted for Ihis feed, the symptoms abated. As the result of a
possible interaction of monensin and sulphachlorpyrazine, mortality was 1.7 per cent in the male and
11.2 per cent in the female birds.

\' Drs. W. W. Braunius, Gezoncilieidsdicnsl voor Dieren in C^elderland, Postbus 10, 6880 BD Velp Gld.
676 Tijdschr. Diergeneeskunde. dee! HI. afl. 14. 19H6

-ocr page 59-

Op een bedrijf met 7.240 i<alicoenen van 7
welcen oud traden plotseling ernstige ver-
lammingsverschijnselen op. Vooral onder
de hennen, die gescheiden van de hanen
waren gehuisvest. Binnen een dag lagen
ongeveer 200 dieren op de grond en bleken
niet meer tot lopen in staat. Op die dag was
net een sulfachloorpyrazinekuur (Esbj® 1
gram per liter drinkwater) voor 3 dagen
beëindigd.

Bij sectie van enkele dieren was de week
daarvoor namelijk bij één een geringe in-
fectie van
E. meleagrimitis vastgesteld.
In de volgende dagen steeg het aantal ver-
lamde dieren onrustbarend en sterk ver-
hoogde uitval trad op. Bij sectie van enkele
dieren werden geen zichtbare afwijkingen
geconstateerd. Wel maakten de dieren een
uitgedroogde indruk. Toen de sterfte aan-
hield werd op de vierde dag na het begin
van de klachten besloten het voer voor de
hennen af te tappen en te vervangen door
een nieuwe charge met monensin. De hanen
hadden hetzelfde voer al opgehad toen de
problemen begonnen. Binnen een dag knap-
ten de dieren zienderogen op en nam de
uitval af.

Analyse van het afgetapte voer gaf aan, dat
in de desbetreffende charge 122 ppm mo-
nensin aanwezig was, terwijl 100 ppm op
een label was aangegeven.
Monensin is toegelaten in kalkoenenvoer
tot 16 weken in een dosering van 90 tot 100
ppm. Stuart (7) beschrijft verhoogde sterfte
in kalkoenen met monensin gehaltes van
200 ppm en hoger. Kalkoenen blijken ge-
voeliger te zijn voor hogere doseringen van
ionofore anticoccidia en intoxicatie blijkt
toe te nemen met de leeftijd.
Interacties tussen ionofore anticoccidia cn
verschillende thcrapeutica is in de litera-
tuur beschreven en samengevat door Brau-
nius (2).

Meingassner et ai (5) en Weisman et al. (8)
berichten over toenemende toxiciteit als
monensin wordt gecombineerd met tiamu-
lin. Dorn
et al. (3) beschrijven verlam-
mingen en verhoogde uitval bij kalkoenen
ten gevolge van de combinatie monensin-
chlooramphenicol. Frigg
et al. (4) vonden
negatieve interacties tussen monensin en
sulfaquinoxaline, sulfamezathine, sulfa-
methoxine en erythromycine wanneer deze
combinaties werden gebruikt bij slacht-
kuikens.

In het bovenstaande geval lijkt het aanne-
melijk dat er een negatieve interactie plaats
gevonden heeft tussen monensin en de sul-
fachloorpyrazine. De verhoogde dosering
van monensin had alleen niet de oorzaak
van de verlammingen en uitval behoeven te
zijn. De negatieve monensin-tiamulin inter-
actie zou volgens Meingassner berusten
op een verminderde eliminatie van monen-
sin in aanwezigheid van tiamulin. Monen-
sin wordt goed vanuit het maagdarmka-
naal geresorbeerd en vervolgens in de lever
gemetaboliseerd; de veiligheidsmarge is be-
perkt (zie overzichtspublikatie Pressman
en Fahim (6)).

Andere farmaca die goed in de lever worden
omgezet kunnen daarom interfereren bij
het metabolisme van monensin en zo aan-
leiding geven tot intoxicatie (relatieve over-
dosering). Het is bekend dat tiamulin,
chlooramphenicol en Sulfonamiden in de
lever in sterke mate worden gemetaboli-
seerd (1). Dit fenomeen zou ook hier met
sulfachloorpyrazine mogelijk een rol heb-
ben gespeeld.

De symptomen begonnen pas op de derde
dag van de sulfakuur en hielden vrij acuut
op toen het voer met de verhoogde dose-
ring monensin werd weggenomen. Boven-
dien werden typische intoxicatieverschijn-
selen van sulfa (petechien) niet waargeno-
men.

Zoals uit tabel 1 blijkt nam de uitval in de
8e levensweek geleidelijk weer af. Vijf
weken later waren de dieren redelijk op

Tabel I. Uitval aantal hanen en hennen tussen
levensweek O en I ü.

levensweek

uitval

hanen hennen

0

10

7

1

51

62

2

13

22

3

7

8

4

7

2

5

7

3

6

12

11

— 7

53

383

8

13

8

9

12

8

10

0

1

-ocr page 60-

gewicht, hoewei in de hennen nog wel een
tweehonderd achterblijvende dieren aan-
wezig waren.

Bij sectie van drie kalkoenen werden bij 2
verlamde dieren bleke spieren en slappe
harten waargenomen. Bij één van de dieren
bleek verder ascites aanwezig te zijn. Histo-
logisch werd spierdegeneratie vastgesteld,
in de harten waren bleke spierbundels
zonder dwarsstreping opvallend. De be-
vindingen ondersteunen het vermoeden van
een monensin vergiftiging (6).
In totaal kan gesteld worden dat ongeveer
1,7% van de hanen en 11,2% van de hennen
uitgevallen zijn ten gevolge van de into-
xicatie. Dat de hanen er minder van te
lijden hebben gehad is waarschijnlijk te
danken aan het feit dat zij het voer met de
verhoogde dosering monensin al op hadden
vóór de sulfakuur. Bij sommige diersoor-
ten kunnen bovendien mannelijke hormo-
nen zogenaamde drug-enzymes induceren
c.q. bij de hanen kan de mogelijkheid niet
uitgesloten worden dat ze monensin sneller
metaboliseren dan de hennen.
Mede gezien de vele reacties, die in
The
Veterinary RecordvtTSchcn&n,
dient men in
de praktijk rekening te houden met de mo-
gelijkheid van ongewenste interacties tus-
sen ionofore anticoccidia en andere ge-
neesmiddelen bij kalkoenen (maar ook bij
andere diersoorten, zoals parelhoen, paard,
varken en kalO- Ter discussie blijft staan of
men in het beschreven geval van geringe
coccidiose-besmetting een behandeling met
sulfachloorpyrazine had moeten instellen.

DANKBETUIGING

Dank is verschuldigd aan drs. P. F. M. Beersma en dr.
J. van Walsum voor het histologisch onderzoek en
prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert voor het kritisch
doornemen van het manuscript.

LITERATUUR

1. Brander, G. C., Pugh. D. M., and Bywater, R. .1.
Veterinary Applied Pharmacology and Therapeu-
tics 4e ed. 1982. Balliere Tindall, London.

2. Braunius, W. W. lonoforous Anticoccidial Drugs
in Coccidiosis Control. W. P. S. A. Journal 1985;
3; 198.

3. Dorn, P., Weber, R,, Weikel, E. und Wesseling, E.
Intoxikation durch gleichzeitige Verabreichung
von Chloramphenicol und Monensin bei Puten.
Der Praktische Tierarzt, 1983; 3; 240.

4. Frigg, M. and Broz, J. Compatibility Studies of
lonophorous anticoccidials with various antibio-
tics and chemotherapeutics in broiler chicks.
Archiv für GeHügelkunde 1985; 47: 213.

5. Meingassncr, J. G., Smook, F. P., Czok, R., and
Mieth, H. Enhancement of the Anticoccidial Ac-
tivity of Polyethcr Antibiotics in chickens by
Tiamulin. Poultry Science 1979; 58: 308.

6. Pressman, B. C. and Fahim, M. Pharmacology
and toxicology of the monovalent carboxylic
ionophores. Ann. Review Pharmacologv andToxi-
cology 1982; 22: 465-90.

7. Stuart, J. C. An outbreak of Monensin poisoning
in adult turkeys. The Veterinary Record 1978;
102: 303.

8. Weisman, Y., Schlosberg, A., and Egycd, M. W.
Acute poisoning in turkeys causcd by incompa-
tibility of monensin and tiamulin. Vet. Res.
Commun. 1980; 4: 231-5.

4.

Vacatures
veterinairen

Veterinair Advies Centrum
Oniwil<l<elingssamenwerl<ing

Oostenrijk, Wenen - (Internationaal Atoom Energie
Agentschap, IAEA)

Dierenarts, m/v, gespecialiseerd in diagnostiek van
infectieuze ziekten

Dierenarts, m/v, gespecialiseerd in vruchtbaarheids-
verbetering

Kenya - Egerton University College, Njoro

Associate professor veterinaire pathologie
Senior lecturer/lecturer veterinaire anatomie, fysio-
logie en microbiologie
Mcat-inspector

Professor/senior lecturer/lecturer in veevoeding en
fokkerij

Associate professor/senior lecturer dierfysiologie en
anatomie

Senior lecturer in parasitologie
Professor/senior lecturer/lecturer zuiveltechnologie

Kenya, Nairobi - (ILRAD)

Biochemist
Cell Biologist
Molecular Biologist
Research associate
Agricultural Economist

Voor nadere informatie omtrent deze vacatures kunt
u zich wenden tot het VACO-Secretariaat, tel. 070-
793292.

-ocr page 61-

OVERIGE ARTIKELEN

Heeft de chemische plaagbestrijding zijn
langste tijd gehad?\'

Is Chemical Pest Control Coming to an End?
J. C. van Lenteren^

SAMENVATTING Problemen die optreden bij toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen -
gevaren voor producent, toepasser, consument en milieu alsook de ontwikkeling van resistentie tegen
pesticiden - leiden tot de conclusie dat naar andere vormen van plaagbestrijding gezocht moet gaan
worden om de produktie van gewassen in de toekomst veilig te stellen. Van de vele methoden die er zijn
om plagen te voorkomen en ie bestrijden, lijken momenteel de ontwikkeling van (gedeeltelijk) resistente
plan ten en het zoeken naar natuurlijke vijanden van plagen (de zogenaamde biologische bestrijding) de
meeste mogelijkheden te bieden. In dit artikel wordt de ontwikkeling van de biologische bestrijding
beschreven en wordt een vergelijking gemaakt tussen werkmethoden, efficiëntie en risico\'s bij uitvoe-
ring van chemische en biologische bestrijding van plagen. Ook worden er enige voorbeelden gegeven van
biologische bestrijdingsprojecten zoals die in Nederland worden toegepast.

SUMMARY Problems that arise when chemical control of pests is applied - risks for producer,
applier. consumer and the environment as well as development of resistance against pesticides - have
led to the conclusion that other forms of pest control have to be searchedfor to guarantee production of
sufficient crops in the future. Out of the many avaible methods to prevent or reduce pests two methods
seem to offer most possibilities for the near future: development of (partial) host-plant resistance
against pests and the search for natural enemies ofpests (the so called biological control). In this article
the development of biological pest control is described and a comparison is made between working
methods, ejficiency and risks in application of chemical and biological control. Several examples are
given of .succesful biological control projects as applied in greenhouses in the Netherlands.

1. INLEIDING ^ , , ,

ontstaan van plagen en daarmee ontston-

Chemische bestrijding van landbouwpla- den oolc nieuwe ideeën voor plaagbestrij-

gen is pas na de Tweede Wereldoorlog tot ding.

ontwikkeling komen. Tot aan het begin In 1881 richtte Jan Ritzema Bos samen met
van de 19de eeuw werd er in de Westerse Hugo de Vries de Nederlandse Planteziek-
Wereld vanuit gegaan dat insectenplagen tenkundige Vereniging op. De entomologie
goddelijke middelen waren om de mens te stond nog in de kinderschoenen. Ritzema
straffen. De enige manier om ze te voor- Bos\' boek \'Tierische Schädlinge und Nütz-
komen waren die van de vruchtwisselingen linge\' dat in 1891 verscheen was het eerste
die van het gebruik van planterassen die handboek over insecten als plagen en nut-
relatief ongevoelig waren voor insecten en tige organismen dat in Nederland ver-
ziekten. Deze manieren om plagen te voor- scheen. Het bevatte onder andere een po-
komen berustten grotendeels op ervaring, pulatiedynamische benadering van plaag-
men wist bijv. niet waardoor de plagen ontstaan en plaagbeheersing waarbij de
minder optraden bij hantering van het voedselplant, het weer en de natuurlijke
drieslagstelsel. Pas in het midden van de vijanden ter sprake komen. Hij deelde de
vorige eeuw ontwikkelde het inzicht in het rol van natuurlijke vijanden in twee groe-

\' Dit artikel is een bewerking van de inaugurele rede die de auteur op 30 mei 1985 uitsprak bij het aanvaarden

van het ambt van gewoon hoogleraar in de entomologie aan de Landbouwhogeschool te Wageningen.
^ ProL dr. J. C. van Lenteren, Vakgroep Entomologie, Landbouwhogeschool, Binnenhaven 7, 6709 PD
Wageningen.

-ocr page 62-

pen in. De predatoren zoals insectenetende
vogels zouden preventief werken door po-
pulaties van schadelijke insecten op een
laag niveau te houden en de parasieten die
dankzij hun korte ontwikkelingsduur en
grote vruchtbaarheid in gevallen van uit-
zonderlinge populatiegroei van hct plaag-
organisme curatief zouden werken.
In zijn ruim 800 bladzijden tellende boek
omvat het gedeelte over chemische bestrij-
ding slechts drie en een halve bladzijde. Hij
vermeldt vangbanden met teer en lijm, en
als enig chemisch bestrijdingsmiddel Pa-
rijs\' groen; dc blaasbalg is hct enige werk-
tuig dat wordt genoemd. In 1898 maakt
Ritzema Bos een reis naar dc VS waar hct
hem duidelijk werd dat de landbouwento-
mologic daar veel verder was ontwikkeld.
Naar aanleiding van dat bezoek is er een
stroom van publikaties over nieuwe be-
strijdingsmcthoden van Amerikaanse proef-
stations naar Nederland op gang gekomen.

2. PLAACIBESTRI.IDINC; ANDEK.S?

Door dc ontwikkelingen op hct gebied van
dc chemische bestrijding na de Tweede
Wereldoorlog is een groot aantal land-
bouwcntomologen zich gaan bezighouden
met vooral technische problemen op hct
gebied van toepassing van pesticiden en het
toetsen van nieuwe bestrijdingsmiddelen.
Veel van de beschikbare informatie op het
gebied van dc fysiologie en de oecologie
bleef daardoor ongebruikt. Hct ontwik-
kelen van ideeën over het ontstaan cn
voorkomen van plagen is niet nodig als
men beschikt over goedkope cn krachtige
middelen om plaagorganismcn tc doden.
Vandaar dat toepassing van teeltmaatre-
gelen en waardplantresistcntic steeds min-
der populair werd. Zo langzamerhand
neemt hct inzicht toe dat, naast ccn aantal
voordelen, cr grote nadelen kleven aan het
gebruik van pesticiden. Dc belangrijkste
hiervan zijn de nadelen die samenhangen
met de produktie en het gebruik van insec-
ticiden (gevaar voor producent, toepasser,
consument en hct milieu), en de ontwikke-
ling van resistentie waardoor vele insec-
ticiden slechts korte tijd te gebruiken zijn.
In tal van publikaties zijn de milieupro-
blemen uitvoerig besproken, ik zal er hier,
hoe ernstig ze ook kunnen zijn, niet dieper
op ingaan. Ik wil mc beperken tot enkele
recente ontwikkelingen die vooral degenen
die insecticiden gebruiken meer zullen aan-
spreken dan dc milieuproblemen, zoals:

-ocr page 63-

— De steeds ernstiger vorm die het pro-
bleem van de resistentie aanneemt. In 1914
was er één geval van resistentie bekend, in
1946 waren er 11 soorten resistent. Tussen
1970 en 1980 is het aantal soorten geleed-
potige dieren dat resistent werd tegen één
of meer middelen bijna verdubbeld van 224
tot 428 soorten. Het gaat hierbij om medi-
sche-, veterinaire- en landbouwplaagsoor-
ten.

species
50Ci-

40C
300
200
100

Nu is dit niet de eerste keer dat dit wordt
gesteld. Grote bezorgdheid, die gebaseerd
was op veel minder feitelijke gegevens dan
waarover we nu beschikken, heeft na sti-
mulerende activiteiten van Briejér, Kuenen
en De Wilde in 1958 geleid tot oprichting
van de Werkgemeenschap Geïntegreerde
Bestrijding van Plagen. Sinds de beginpe-
riode zijn de gebruiksmogelijkheden nage-
gaan van allerlei bestrijdingsmethoden
voor de Nederlandse land- en tuinbouw.
Enkele daarvan vinden nu toepassing op
praktijkschaal zoals de genetische bestrij-
ding van uievlieg en de biologische bestrij-
ding van plagen in kas- en fruitteelten.
Soms leek het er op dat het zoeken naar
andere dan chemische bestrijdingsmetho-
den werd aangevangen omdat men het be-
treffende plaagorganisme door het ontwik-
kelen van resistentie niet meer met insecti-
ciden kon doden. Achter het ontwikkelen
van geïntegreerde bestrijding zit echter een
heel eigen filosofie die in de programma\'s
die voor fruit- en kasteelt beschikbaar zijn
duidelijk tot uiting komt: het beoogt een
duurzaam, uit oogpunt van milieu en eco-
nomie verantwoord systeem te zijn waar-
mee schade door plagen, ziekten en on-
kruiden wordt voorkomen door hantering
van natuurlijke factoren die ongewenste
aantalsuitbreiding van deze organismen
tegengaan, en die zonodig wordt aange-
vuld met passende bestrijdingsmaatrege-
len.

Bekijken we zowel nationaal als interna-
tionaal de ontwikkelingen op het gebied
van de geïntegreerde bestrijding dan kun-
nen wc daaruit de conclusie trekken dat in
de toekomst het onderzoek naar deze me-
thode vrijwel alleen in door de staat gefi-
nancierde instellingen mogelijk zal zijn. De
grote industriecn lijken niet geïnteresseerd
te zijn in de ontwikkeling van andere dan
breedwerkende pesticiden. Het gerichte on-
derzoek naar selectieve middelen dat 15
jaar geleden enige tijd werd uitgevoerd is
stopgezet. Misschien kunnen we lering trek-
ken uit een interessante ontwikkeling in
Zweden: men gaat er de breedwerkende
pesticiden belasten en men wil met het geld
dat daarbij beschikbaar komt het onder-
zoek naar andere dan chemische bestrij-
dingsmiddelen extra financieren. Eet wel,
onderzoek naar andere plaagbestrijdings-

-ocr page 64-

methoden, dus niet bijvoorbeeld het on-
derzoek naar de nevenwerkingen van de
betreffende pesticiden. In Nederland ver-
keren we wat dat betreft in een enigszins
merkwaardige situatie: de staat financiert
een belangrijk deel van het lange termijn-
onderzoek naar de schadelijke nevenwer-
king van pesticiden.

Met de eerder gemaakte opmerking dat we
naar een biologisch gefundeerde insecten-
bestrijding moeten, zijn we nog niet vanzelf
beland bij een bepaalde bestrijdingsme-
thode. Voor het in de hand houden van
plagen kunnen we trachten de plagen te
voorkomen of, als dat niet lukt, de invloed
van plaaginsecten te verminderen. Het voor-
komen van de aanwezigheid van plaagin-
secten kan gebeuren door te verhinderen
dat een plaagorganisme het gebied waar
het gewas wordt geteeld kan binnenkomen
middels inspectie en quarantaine-maatre-
gelen en een goede bedrijfshygiëne.
Het verminderen van de schadelijke in-
vloed van plaaginsecten kan worden aan-
gepakt via:

— het nemen van cultuurmaatregelen zo-
als vruchtwisseling,

— het gebruik van (gedeeltelijk) resistente
waardplanten,

— het toepassen van (één van) de volgende
bestrijdingsmethoden:

— mechanische bestrijding;

— fysische bestrijding;

— bestrijding met lok- of afweerstoffen;

— bestrijding mct feromonen;

— bestrijding met hormonen of hormoon-
antagonisten;

— genetische bestrijding;

— chemische bestrijding cn

— biologische bestrijding.

Van de hierboven beschreven bestrijdings-
methoden wordt in Nederland voorname-
lijk de chemische bestrijding toegepast en
sinds 1970 in toenemende mate de biologi-
sche bestrijding. Op die laatste methode wil
ik nu in wat meer detail ingaan.

BIOLOGISCHE BESTRIJDING VAN PLAGEN

Met biologische bestrijding bedoel ik het
gebruik van natuurlijke vijanden (predato-
ren, parasieten en pathogenen) voor de be-
strijding van plagen. De geschiedenis van
de biologische bestrijding is een lange. Al
sinds tenminste 400 voor Christus worden
door de Chinezen mieren gebruikt voor de
bestrijding van plagen in boomgaarden en
voedselopslagplaatsen. Het inzicht dat roof-
dieren voor dit doel gebruikt worden is dus
al oud. Dat men ook parasieten en patho-
genen kan gebruiken, is pas veel later ont-
dekt.

De Nederlander Goedaert is voorzover ik
heb kunnen nagaan, degene die voor het
eerst insectenparasieten heeft afgebeeld,
hoewel hij het verschijnsel parasitisme niet
begreep. Twee regels uit zijn publikatie van
1662(Metamorphosiset Historia Naturalis
Insectorum, Jacques Fierens, Middel-
burgh) wil ik hierover aanhalen.

\'Edoch een andere rupse van dese selfde
soorte, heeft haer tot veranderinghe begeven
op den derthiendenJulii, ende na de verande-
ringe, zijn boven uyt het lijf komen uyt-bijten
twee ende tachentich kleine vlieghen, ghe-
lijck den eerw. leser inde medegaende af-
beeldige sien kan. So dat uyt de een rupse een
boter-kapelle, ende uyt de andere 82 vlieghen
te voorschijn gekomen zijn".

Insectenparasitisme is waarschijnlijk voor
het eerst correct beschreven door Antonie
van Leeuwenhoek in een brief van 26
october 1700, die is gepubliceerd in de
\'Philosphical Transactions of the Royal
Society\'. Zijn beschrijving is buitengewoon
intrigrerend. In het voorjaar van 1700
neemt hij waar dat fruitbomen meer
bloesem hebben dan gewoonlijk. Ook ziet
hij dat er een soort zwarte vliegjes op die
fruitbomen voorkomen, talrijker dan in
andere jaren. Men was bang dat de nako-
melingschap van zoveel zwarte vliegen de
fruitbomen totaal zou vernietigen. Zijn
waarnemingen onder andere naar dc bouw
van de monddelen, leidden tot de conclusie
dat zc geen blad aten. Zijn conclusie over
deze potentiële beschadigers luidt als volgt:

\'These last Flies that I caught were all fe-
males, and had their Eggs in them; from
whence I more strongly concluded that the
Black Flies did the Trees no harm; for if they
had laid their Eggs on the Trees, and that all
their Eggs had produc\'d so many living In-
sects, there would not, I am positive, one
Leaf, or any Fruit have remained on the
Trees\'.

-ocr page 65-

Na een passage waarin hij de theorie van de
spontane ontwikkeling ontkent — een fel
discussiepunt in die tijd — besclirijft liij op
nauwkeurige wijze liet eileggedrag van deze
zwarte vlieg.

7 shifted these Flies into another Glass
Tube, where / had before put six Green Lice,
which I had taken from the Leaf of a Cur-
rent-tree.....These Flies, as soon as ever they

came near the said Lice, brought the hinder
part of their Body, which was pretty long,
between all their Feet, and stretcht their
Body far out. that their Tail making a kind of
semicircle with the rest of the Body, (as you
may see in the draught annext) stood out
beyond their Head, and in this manner they
insinuated their Tail into the Bodies of the
Worms, and this the Flies did in a short time
to all the Worms they came near to: but that
which was most remarkable in this Action
was, that in this conjunction they never
toucht the Lice, either with their Feet or
Bodies, they being much too mycle or large
to approach them, so that they often essa\'d
to approach these Creatures, in order to
thrust in their Tails into their Bodies, and
could not effect it; nay, one would say they
were so aj\'raid of these Lice as if they would
have devoured them: and as they entred the
Bodies of the Lice they made a Trillende
motion or shaking with their Tail, which
come to be done that they might thrust it in
the farther.

Now as the Flies remained but two days alive
without Copulation, as ever I observ\'d,
whereas the Green Lice lived seven or eight
days, I thought no otherwise; but that the
Flies by that insinuation of their Tails into
the Bodies of those Lice, did withal convey
their Eggs in the same time, and that from
those Eggs young Worms should have been
produced, which having received their Nou-
rishment and Increase from the Bodies of the
Lice, should be changed again into a Ely. but
the Green IJce died, and for the most part
dried away.

Not content with this observation, I got to-
gether again 25 dead Lice, all of which in
their Bellies a Worm, or else a Fly newly
changed, for I saw thro the .skin of some the
Lice, living Flies, which Flies I took out alive
from the bodies of some of those Green Lice
which I opened on purpose\'.

We kunnen niet anders dan concluderen
dan dat we te maken hebben met de be-
schrijving van het parasiteringsgedrag van
cen sluipwesp. Bij de betreffende brief be-
vindt zich ook cen afbeelding van het in-
sect die zo goed is dat de conservator Hy-
menoptera van het Museum voor Natuurlij-
ke Historie, C. van Achterberg, geen enkele
moeite had het dier te determineren als
Aphidius ribis Haliday 1834, een parasiet
van
Cryptomyzus ribis (L.).

De eerste publikatie over een insectenpa-
thogeen, in dit geval een schimmelziekte,
dateert van 1726 (Reaumur). Het onder-
zoek naar de gebruiksmogelijkheden van
pathogenen voor bestrijding van plagen
komt pas kort voorde Tweede Wereldoor-
log opgang.

Uit het begin van de 18de eeuw dateren
enkele verhandelingen over de nuttige rol
die parasieten en prcdatoren kunnen spelen
bij het intomen van aantallen plaaginsec-
ten, onder andere Erasmus Darwin, de
vader van Charles Darwin. De rol die na-
tuurlijke vijanden onder natuurlijke om-
standigheden spelen — aangeduid met de

-ocr page 66-

term natuurlijke bestrijding — wordt ge-
leidelijk herkend. Het blijft eehter nood-
zakelijk er steeds weer op te wijzen dat zeer
veel potentiële plaaginseeten op een vol-
doende laag aantalsniveau worden gehou-
den door het vóórkomen van natuurlijke
vijanden. Pas na verstoring van een derge-
lijke relatie, bijvoorbeeld door het toepas-
sen van chemische bestrijding, wordt dui-
delijk wat voor belangrijke rol deze vijan-
den van de plaaginseeten spelen.

In de 19de eeuw heeft men enkele malen
getracht door manipulatie met natuurlijke
vijanden de plaagbestrijding te verbeteren.
In zulke gevallen spreken we over biologi-
sche bestrijding. Biologische bestrijding
kwam tot bloei nadat men zich in Noord-
Amerika realiseerde dat veel van de insec-
ten die kennelijk met de gewassen waren
geïmporteerd, zich aldaar konden ontwik-
kelen omdat hun natuurlijke vijanden ont-
braken. Dat inzicht heeft geleid tot grote
activiteiten op het gebied van het zoeken
naar en importeren van natuurlijke vij-
anden. Verschepingen van predatoren en
parasieten vinden vanaf 1870 plaats.
Het eerste grote succes werd in 1890 be-
haald na de invoer in Californic van een
lieveheersbeestje,
Rodolia cardinalis, een
roofvijand van de schildluis
Icerya pur-
chasi.
Deze schildluis was zo\'n vijftien
jaar eerder per ongeluk op Acaciastekken
uit Australië ingevoerd en dreigde de si-
naasappelindustrie van Californic geheel te
vernietigen. Het lieveheersbeestje is daar-
na over de gehele wereld ingevoerd in ge-
bieden waar het plaagorganisme voor-
kwam. De geringe kosten van het project
(1500 US$), de enorme baten en de lange
werkingsduur — nog steeds is het lieve-
heersbeestje verantwoordelijk voor de be-
strijding van deze schildluis — veroorzaak-
ten een enthousiaste ondersteuning van de
biologische bestrijding. Dit onderzoek nam
af toen rond 1945 de \'moderne\' chemische
bestrijdingsmiddelen op de markt kwamen.
Na het bekend worden van de nadelen die
er aan het gebruik van deze middelen kle-
ven en vooral na het grootschalig optreden
van resistentie, ontstond hernieuwde be-
langstelling voor de biologische bestrijding.
De pogingen tot het ontwikkelen van bio-
logische bestrijding in Nederland hadden
tot 1960 een incidenteel karakter. Voorde
Tweede Wereldoorlog waren er twee in-
trodukties die niet tot resultaat leidden:
tegen de uit Noord-Amerika afkomstige
appelbloedluis werd in de twintiger jaren
de parasiet
Aphelinus mali ingevoerd en
tegen de kas-wittevlieg de sluipwesp
Encar-
sia formosa.
Gedurende de laatste vijfen-
twintig jaar zijn in Nederland geslaagde
biologische bestrijdingsprogramma\'s ont-
wikkeld voor twee soorten plagen in de
fruitteelt en voor vier soorten in de groen-
teteelt onder glas. Behalve aan nieuwe pa-
rasieten en predatoren wordt er in Neder-
land momenteel ook onderzoek verricht
aan ziekteverwekkers van insecten zoals
virussen, bacteriën, schimmels en nema-
toden.

Als we na bijna honderd jaar biologische
bestrijding de balans opmaken kan het
volgende worden geconcludeerd. Van de
ongeveer 5000 soorten natuurlijke vijanden
die tot nu toe zijn onderzocht, hebben er
ruim 250 tot goede bestrijdingsresultaten
geleid. Van 70 soorten kan worden gesteld
dat ze tot een volledig succes leidden: che-
mische bestrijding is na introduktie van de
natuurlijke vijand niet meer noodzakelijk.
Voor de andere soorten geldt dat ze slechts
op een beperkt areaal toegepast kunnen
worden of dat naast biologische bestrijding
(soms) een andere bestrijdingsmethode
moet worden toegepast.
De kans dat introduktie van een natuur-
lijke vijand tot een goed bestrijdingsresul-
taat leidt is, als we de meest ongunstige
berekening toepassen, ongeveer 1 op de
100 (70 van de 5000 soorten). Dat is erg
gunstig in vergelijking tot gegevens over
chemische bestrijdingsmiddelen. Per nieuw
op de markt gebracht pesticide werden in
1956 1800 stoffen getoetst, in 1972 waren
dat er al 10.000. Tot 1980 zijn meer dan een
miljoen verbindingen getest op hun activi-
teit als pesticide en daarvan zijn er nu 750
als werkzame stof op de wereldmarkt ver-
krijgbaar. We moeten echter niet uit het
oog verliezen dat een pesticide meestal
tegen veel verschillende soorten plagen kan
worden gebruikt, terwijl een natuurlijke
vijand vaak slechts tegen één of enkele
plaagsoorten kan worden ingezet. Deze se-
lectiviteit heeft dus zowel grote voor- als
nadelen.

-ocr page 67-

Nu ik tocii een vergelijking aan het maken
ben tussen chemische en biologische be-
strijding, wil ik nog enkele hardnekkige
misverstanden over biologische bestrijding
ontzenuwen.

Ten eerste het misverstand dat het ontwik-
kelen en toepassen van biologische bestrij-
dingsmethoden duurder is dan die van
chemische bestrijdingsmethoden. De ont-
wikkelingskosten zijn respectievelijk 2 en
55 miljoen gulden per \'middel\'. Voor elke
geïnvesteerde gulden krijgt men er bij bio-
logische bestrijding 30 terug, bij chemische
bestrijding zijn dat er in het gunstigste geval
5 en als men behalve de primaire kosten
ook andere kosten meerekent zoals effec-
ten op het milieu, de volksgezondheid en de
\'saneringskosten\' van gebieden waar dum-
ping van afvalprodukten heeft plaatsge-
vonden, komt men tot een schatting van
een voordeel van 2,5 gulden per geïnves-
teerde gulden. Overigens is het beoordelen
van een bestrijdingsmethode alleen op
grond van het kostenaspect en zonder re-
kening te houden met de risico\'s voor het
milieu, toepasser en consument bijzonder
onverstandig. Helaas gebeurt dat nog al te
vaak.

Ten tweede het misverstand dat bij toepas-
sing van biologische bestrijding de kans
groot is op het ontwikkelen van resistentie.
Geen van de eerdergenoemde methoden
voor het bestrijden van plagen is \'insect-
proof. Bij de biologische bestrijding valt
echter op dat ondanks de lange tijd van
toepassing er slechts één voorbeeld bekend
is van sterke resistende van hel plaagorga-
nisme tegen zijn natuurlijke vijand en zelfs
dat probleem kon vrij eenvoudig worden
opgelost door het introduceren van para-
sieten van een andere stam. Die waren in
staat het afweermechanisme van de gast-
heer -— inkapseling van het ei van de para-
siet — te doorbreken. Ontwikkeling van
volledige resistentie ligt bij deze bestrij-
dingsmethode ook niet voor de hand van-
wege het feit dat de natuurlijke vijand de
plaagpopulatie nooit volledig uitroeit. Er
vindt een voortdurende co-evolutie plaats
tussen de twee organismen waarbij het
plaagorganisme zich zo goed mogelijk
tracht te verdedigen tegen natuurlijke vij-
anden, terwijl deze laatsten die verdedigings-
mechanismen steeds weer zullen trachten
teniet te doen. Zolang de aantalsfluctuaties
van het plaaginsect zich onder het niveau
van de schadedrempel afspelen zal de plaag-
bestrijder zich niet druk maken om even-
tuele veranderingen in het resistentieni-
veau van dat insect. Een dergelijke weder-
zijdse selectie — ontwikkelen van afweer
en het doorbreken daarvan — doet zich
niet voor in de relatie tussen een pesticide
en een plaagorganisme. De rol van de na-
tuurlijke vijand moet daar door de mens
worden gespeeld en deze doet dat duidelijk
minder uitgebalanceerd dan de echte na-
tuurlijke vijanden.

Fig. 4. Vergelijl<ing van een aantal aspecten van biologische en chemische plaagbestrijding

chemisch biologisch

aantal \'middelen\' getoetst

> 1.000.000

5000

slaagkans

1 : 10.000

1 : 100

ontwikkelingskosten

55 miljoen gulden

2 miljoen gulden

ontwikkclingstijd

10 jaar

10 jaar

opbrengst per geïnvesteerde gulden

2,5 ä 5

30

resistentie risico

groot

klein

specificiteit

klein

groot

schadelijke neveneffecten

veel

weinig

Tenslotte het misverstand dat biologische
bestrijding tot schadelijke neveneffecten
kan leiden. De risico\'s voor het milieu en de
mens zijn bij gebruik van biologische be-
strijding gering. Geen enkele natuurlijke
vijand is tot nu toe direct schadelijk ge-
weest voor de mens. Potentiële natuurlijke
vijanden worden voor gebruik aan een
nauwkeurig onderzoek onderworpen om
na te gaan of ze andere nuttige organismen
zouden kunnen aanvallen. Als dat zo is,
worden ze niet gebruikt. Uiteraard kan
men nooit met 100% zekerheid voorspellen
dat een organisme zijn gedrag niet zal ver-
anderen en misschien nuttige of interes-
sante bewoners van dezelfde habitat zal

-ocr page 68-

aanvallen. Er zijn echter nog geen gevallen
bekend van natuurlijke vijanden die hun
gastheerspectrum veranderden nadat de
plaagpopulatic zeer sterk en gedurende
velejaren in aantal was gereduceerd. Vrij-
wel steeds zien we dat beide organismen op
een heel laag aantalsniveau blijven bestaan.
De vrij strikte voedingsvoorwaardcn en het
daarbij behorende speciale gedrag maken
het vrijwel onmogelijk dat natuurlijke vij-
anden zelf tot plaagorganismcn worden.
Deze gegevens maken het duidelijk dat een
discussie over het risico van het gebruik
van natuurlijke vijanden een triviale zaak
is. Gezien deze positieve punten ben ik van
mening dat onderzoek aan biologische be-
strijding een betere plaats verdient dan het
nu heeft.

Biologische bestrijding kan op verschil-
lende manieren worden toegepast. Aan-
vankelijk kende men slechts één vorm van
biologische bestrijding die men nu de klas-
sieke biologische bestrijding noemt. Hier-
bij worden uitheemse natuurlijke vijanden
geïmporteerd voor de bestrijding van even-
eens uitheemse plaagorganismcn. De be-
strijding van de schildluizen met lieveheers-
beestjes is er een voorbeeld van. Natuurlij-
ke vijanden worden in kleine aantallen
losgelaten en, nadat ze zich hebben geves-
tigd en vermeerderd, hoopt men een lange
termijn effect te behalen. Deze methode
duidt men ook wel aan met dc term een-
malige introductie. In Nederland heeft deze
vorm nauwelijks toepassing gevonden om-
dat we voornamelijk met inheemse plagen
te maken hebben.

In gevallen waarin men geen lange termijn
effect kan behalen moeten de natuurlijke
vijanden periodiek geïntroduceerd worden.
We onderscheiden hierbij rcgclinatigc in-
troduktie waarbij alleen een onmiddellijk
resultaat wordt verwacht en regelmatige
introdukties waar zowel een direct effect
optreedt als een bestrijding gedurende eni-
ge volgende generaties van het plaagorga-
nismc.

Als een effect op lange termijn niet kan
worden verkregen, kan dat berusten op de
kwaliteiten van de natuurlijke vijand. Kan
deze het plaagorganisme niet langdurig op
een voldoende laag aantalsniveau houden,
dan moet jaarlijks introduktie plaatsvin-
den. Men verkrijgt alleen een onmiddellijk
bestrijdingseffect en de natuurlijke vijand
wordt hier als een biologisch insecticide
gebruikt. Deze methode vindt in West-
Europa bijvoorbeeld toepassing bij de be-
strijding van een plaag in mais met behulp
van een sluipwesp. Bij gebruik van ziekte-
verwekkers (bijv. virussen, bacteriën en
schimmels) als natuurlijke vijanden werkt
men ook op deze manier.
Een langdurig bestrijdingsresultaat kan
eveneens onmogelijk worden gemaakt door-
dat men bepaalde teeltmaatregelen toe-
past. Die situatie treffen we vaak in kassen
aan, waar aan het eind van een teeltseizoen
het gewas en dus de meeste plaagorganis-
mcn en natuurlijke vijanden worden op-

0)

C

O
>


|i

11

CT

O fe

O O
Q. CL

ml introd.natuurlijke vijand

schadedrempel

Fig. 5. Biologische bestrijding; met behulp van introductie van natuurlijke vijanden tracht men het
plaagorganisme op een laag niveau te brengen en te houden. De grafiek heeft betrekking op dc werkwijze in
kasteelten.

-ocr page 69-

geruimd. Bovendien wordt de l<as ontsmet.
Hier is de natuurlijke vijand in tegenstel-
ling tot de vorige situatie een heel seizoen
gedurende vele generaties van het plaagor-
ganisme werkzaam. Bij de start van het
volgende teeltseizoen zullen nieuwe natuur-
lijke vijanden moeten worden geïntrodu-
ceerd. Doel van de introdukties is zowel
een direct effect als een bestrijding op rela-
tief lange termijn. In Nederland heeft voor-
al deze laatste methode tot veel resultaten
geleid.

De manier van werken bij de ontwikkeling
van een biologische bestrijdingsmethode is
niet principieel verschillend van die bij an-
dere methoden, inclusief de chemische be-
strijding. Ik wil de stappen van onderzoek
kort doorlopen.

De eerste fase is het maken van een goede
analyse en beschrijving van de plaagsitua-
tie waarbij de taxonomische positie, de bio-
logie van het plaagorganisme en de eco-
nomische schade worden omschreven op
grond waarvan een keuze voor een bestrij-
dingsmethode gemaakt kan worden.
Een tweede stap is het zoeken naar en
beoordelen van gegevens van natuurlijke
vijanden van de plaagsoort. Als er geen
geschikte natuurlijke vijanden beschikbaar
zijn, zullen ze gezocht moeten worden. Het
zoeken vindt meestal plaats in het oor-
spronkelijk verspreidingsgebied van het
plaagorganisme omdat daar het meest di-
verse complex van natuurlijke vijanden
kan worden gevonden.
Vindt men natuurlijke vijanden dan kan
men de rol van de verschillende organis-
men in de totale mortaliteit van het plaag-
organisme trachten te bepalen. In deze fase
moet men nagaan of dc natuurlijke vijand
behalve het plaagorganisme ook gunstige
organismen aanvalt. Op grond van dit on-
derzoek worden de soorten gekozen die
aan een nadere studie onderworpen wor-
den. Hoewel het riskant lijkt om al zo vroeg
tot een keuze over te gaan, is de ervaring
dat er in de totale groep van natuurlijke
vijanden, die niet zelden meer dan 50 soor-
ten telt, een hoog percentage als ongeschikt
valt aan te merken op grond van oorzaken
die uiteenlopen van zeer trage ontwikke-
ling tot aan nadelige effecten op andere
organismen.

Nu volgt een periode waarin men aan een
klein aantal soorten gedetailleerd onder-
zoek verricht. De reproduktiecapaciteit,
ontwikkelingsduur, aanpassing aan het kli-
maat, het zockvcrmogen, de gastheerkeuze
en het gelijktijdig voorkomen van de na-
tuurlijke vijand met het plaagorganisme
worden onderzocht. Met deze gegevens
kiest men de organismen die geschikt wor-
den geacht voor introduktie. Dit is vaak de
moeilijkste fase in het werk. Een volledige
lijst met beoordelingscriteria bestaat (nog)
niet.

Van de gekozen organismen worden ver-
volgens voldoende aantallen verzameld of
gekweekt om te kunnen worden verzonden.
Dit materiaal moet een grote genetische
diversiteit vertonen om de kans te vergro-
ten dat tenminste een deel van de populatie
zich vestigt op de plaats van introduktie.
De organismen worden na verzending los-
gelaten op het moment dat het plaagorga-
nisme in het stadium verkeert waarin het
door de natuurlijke vijand het best kan
worden aangevallen.

Als laatste punt van onderzoek moet een
eindbeoordeling plaatsvinden van het ef-
fect van de natuurlijke vijanden op de
plaagpopulatie. Een kosten-batenanalyse
moet daar een onderdeel van uitrnaken.
Helaas ontbreken nauwkeurige eindbeoor-
delingen vaak, hetgeen vooral een pro-
bleem is bij het vaststellen van de oorzaken
van het mislukken van bepaalde program-
ma\'s.

4. BIOI..OGI.SCHE BESTRIJDING IN KASSEN
Als voorbeeld voor de recente ontwikke-
lingen op het gebied van de biologische
bestrijding heb ik dc kasteelten gekozen
omdat 20 jaar geleden zelfs binnen de
groep van onderzoekers op dit gebied ern-
stig werd getwijfeld aan de haalbaarheid
van biologische bestrijding bij een produk-
tiemethode die economisch zo kwetsbaar
is. Toch heeft men juist hier spectaculaire
resultaten bereikt. Voor de Tweede Wereld-
oorlog werd er in kassen al gebruik ge-
maakt van natuurlijke vijanden maar met
het beschikbaar komen van chemi.sche mid-
delen verdween de biologische bestrijding.
Het gebruik van chemische middelen le-
verde al snel problemen op: resistentie van
de spinmijt
Tetranychus urticae maakte het
noodzakelijk naar natuurlijke vijanden te
zoeken en in het begin van de jaren zestig

-ocr page 70-

projectomschrijving

evaluatie van beschikbare informatie over
natuurliike vijanden en plaagsoort.

inventarisatie van natuurlijke vijanden.

i T

als goede natuurlijke vijanden
beschikbaar zijn.

bepaling van belang van diverse natuurlijke
vijanden bij regulatie van plaag in
verzamelgebied, mede op grond hiervan keuze
van natuurlijke vijanden voor verder onderzoek.

gedetailleerd onderzoek aan de geselecteerde
natuurlijke vijanden, selectie van de
te introduceren soorten.

verzamelen, (massakweek), verscheping en
uitzetten van de geselecteerde natuurlijke
vijand(en).

eindbeoordeling van de natuurlijke vijand(en)
na introductie.

als natuurlijke vijand(en) niet
goed blijken te zijn.

Fig. 6. Schema van de werkwijze bij de ontwikkeling van biologische bestrijding van een plaag.

slaagde men er in Nederland in aan te
tonen dat een roofmijt
Phytoseiulus persi-
milis
in staat was spintmijt efficiënt te on-
derdrukken.

Door de enorme toename van een ander\'
plaagorganisme, de kas-wittevlieg
Trialeu-
rodes vaporariorum,
leefde de belangstel-
ling weer op voor gebruik van diens para-
siet
Encarsia formosa, het beestje dat men
voor het eerst rond 1930 met succes ge-
bruikte. De beschikbaarheid van de roof-
mijt en de parasiet maakte het mogelijk de
belangrijkste plagen in kassen biologisch te
bestrijden. In 1968 werd in kassen alleen
met de roofmijt op 9 ha biologische bestrij-
ding toegepast; er was toen één producent
van deze natuurlijke vijanden. In 1985
werd in 20 landen op ruim 3000 ha biologi-
sche bestrijding in kassen toegepast. Hier-
bij werden voornamelijk de roofmijt
P.
persimilis
en de parasiet E. formosa ge-
bruikt, met op ongeveer 500 ha nog een
viertal andere natuurlijke vijanden.
Er zijn momenteel ruim 10 commerciële
producenten van natuurlijke vijanden voor
kassen. De grootste insectenkweker pro-
duceert ongeveer 10 miljoen
E. formosa\'s
en evenveel roofmijten per week in het
hoogseizoen. Deze Nederlandse producent
verstuurt de roofmijten in plastic contai-
ners naar kwekers in verschillende Euro-
pese landen. De sluipwespen worden, ge-
lijmd op kleine papieren kaartjes, eveneens
aan kwekers in Europa geleverd. Een van
de belangrijkste oorzaken van de stijging in
toepassing van biologische bestrijdingsmid-
delen is de intensieve voorlichting aan de
kwekers geweest. De producent van de na-
tuurlijke vijanden levert niet alleen de die-
ren maar controleert ook de kassen op aan-
tasting, adviseert over de introduktie-
methode en stelt gegevens beschikbaar
over de chemische middelen die naast de
roofmijten en parasieten gebruikt kunnen
worden. De producenten verkrijgen hun
informatie van onderzoekers op proefsta-
tions, landbouwhogescholen en universi-
teiten. Internationaal heeft zich de laatste
15 jaar een goede samenwerking ontwik-
keld in de werkgroep \'Geïntegreerde Be-
strijding in Kassen\', een onderdeel van de
\'International Organization for Biological

-ocr page 71-

Control of Noxious Animals and Weeds
(lOBC)\',

Het vertrouwen dat veel kwekers, na aan-
vankelijke scepsis, nu in de biologische be-
strijding hebben, samen met de bezwaren
die er tegen de conventioneel chemische
bestrijding zijn, vormen een belangrijke
stimulans voor verdere ontwikkelingen op
dit gebied.

VRAAG EN ANTW00RD1

Het eten van vis uit de Rijn
en andere grote rivieren

Vraag

Op 26 dcccmbcr 1985 werd doorde Duitse tele-
visie geadviseerd om vis uit dc Rijn niet te eten.
Ze bevat te veel schadelijke stoffen, vooral
kwik.

Hoe is dit met vis gevangen in de Nederlandse
Rijn en eventueel enkele andere rivieren?
Welk advies dienen we in Nederland tc geven en
op welke argumenten is dit gebaseerd?

Antwoord

Hct beantwoorden van de vraag of vis uit be-
paalde wateren gegeten kan worden kan ge-
schieden aan de hand van daartoe strekkende
wettelijke normen en de resultaten van daartoe
ingesteld onderzoek. Wettelijke normen voor
vis hebben naast een aantal sanitaire zaken voor
zover ons bekend alleen betrekking op de ver-
ontreinigende stoffen kwik en PCB\'s. De vraag
of vis uit de Rijn en de grote rivieren gegeten kan
worden laat zich dan vertalen als: voldoen de
vissen in deze wateren aan de wettelijke normen
vati kwik cn PCB\'s. Voor wal betreft kwik is hct
antwoord hierop positief: dc kwiknorin voor
visserijprodukten wordt vrijwel nooit overschre-
den. Voor PCB\'s ligt hel wat anders: de PCB-
normen in aal worden in Rijn, Waal, Maas en
l.lssel (nog) regelmatig met enkele tientallen
procenten overschreden. In het verleden is tncdc
op grond van het hoge PCB-gchalte de con-
sumptie van aal uit deze wateren van de zijde
van hct Ministerie van Landbouw en Visserij
dan ook ontraden. Het feit dat inmiddels de
gehalten in deze aal aan een aantal andere
microverontreinigingen, waarop dat advies me-
de was gebaseerd, sterk zijn gedaald behoeft
hierop formeel geen invloed te hebben.

VETERINAIR JOURNAAL

Doorbraak in bestrijding
van herpesvirus

Onderzoekers van het Centraal Diergeneeskun-
dig Instituut (CDI) te Lelystad zijn erin geslaagd
een nieuwe methode te ontwikkelen voor de be-
strijding van de zeer besmettelijke ziekte van Au-
jeszky, die veroorzaakt wordt door een herpesvi-
rus. Deze ziekte, die wereldwijd bij varkens
voorkomt, berokkent aanzienlijke schade aan de
Nederlandse Varkenshouderij. Runderen, honden
en katten die met het virus besmet worden sterven
onherroepelijk.

Tot voor kort was het niet mogelijk onderscheid
te maken tussen gevaccineerde varkens en met
\'wild\' virus besmette varkens. Onderzoekers
van het CDl onder leiding van dr. J. T. van Oir-
schot zijn er als eersten ter wereld in geslaagd
om een methode te ontwikkelen, waarmee dit
wél mogelijk is. Deze methode opent de weg
naar een gecombineerd vaccinatie- en uitroei-
ingsprogramma, wat uniek is in de strijd tegen
virussen.

Hct principe van de test berust op het aantonen
van antilichamen in bloed van varkens tegen
slechts één van de ongeveer 30 eiwitten van het
virus. Hel betreffende viruseiwit is afwezig in
bepaalde vaccins en aanwezig in alle in het veld
voorkomende \'wilde\'virussen. Derhalve zullen
gevaccineerde varkens geen anlilichamen tegen
dit viruseiwit produceren, terwijl met \'wild\'
virus besmette varkens dal wel doen. De test,
waarbij gebruik gemaakt wordt van monoclo-
nale anlilichamen tegen het virus, is uitermate
geschikt voor het uitvoeren van massaal bloed-
onderzoek.

Het belang van de nieuwe methode berust op
het feit dat vaccinatie kan worden voortgezet en
zelfs geïntensiveerd, wat de circulatie van \'wild\'
virus sterk onderdrukt, terwijl tegelijkertijd be-
smette varkens via bloedonderzoek kunnen
worden opgespoord. Deze kunnen vervolgens
worden geëlimineerd.

Ecn dergelijke test is een primeur op het gebied
van zowel dc humane als veterinaire virologie.

Inlichtingen: CDI-Virologic, dr. J. T. van Oir-
schol, Houtribweg 39, 8221 RA Lelystad. Tel.:
03200-26814.

(Perxhericht CDl)

Dc beantwoording van dc in deze rubriek gestelde vragen berust op gegevens, aan dc redaktie verstrekt door
daartoe geraadpleegde deskundigen.

-ocr page 72-

SAMENVATTING

Ten gerieve van de Nederlandse lezers
volgt onderstaand de samenvatting — uit
het Engels vertaald — van het in deze afle-
vering opgenomen artikel uit The Veteri-
nary Quarterly 1986; 8 (1):

The cycle index, an alternative to the farrow-
ing index converted to a yearly basis

A. Wierda, P. C. van der Vall<. J. C. M. Vernooy, J.
Buurman, and J. C. IVl. A. Vandenbooren. The Vet-
erinary Quarterly 1986; 8: 40-4.

Samenvalling De worpindex is een belangrijke
parameter voor de produktiviteit van zeugen. De
hoogte van de worpindex, wanneer deze berekend
wordt over een korte periode en wordt omgerekend
naar jaarbasis, wordt grotendeels bepaald door het
aantal worpen gedurende de betreffende periode.
Toevallige verschillen in de aantallen worpen gedu-
rende opeenvolgende perioden zullen de worpindiccs
van deze periodes sterk beïnvloeden. De cyclusindex is
ontworpen teneinde een meer waardevolle en consis-
tente parameter te verkrijgen. De cyclusindex is geba-
seerd op reproduktie gegevens van zeugen die ge-
worpen hebben gedurende de periode waarover de
cyclusindex berekend wordt en op het aantal verlies-
dagen van zeugen die gedurende die periode zijn afge-
voerd.

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly 1 986; 8: 40-4

The cycle index, an alternative to the farrowing
index converted to a yearly basis

A. Wierda\', P. C. van der Valk^, J. C. M. Vernooy\',
J. Buurman\', and J. C. M. A. Vandenbooren\'

SUMMARY The farrowing index is an imporlani parameter for the evaluation of sow productivity.
The value of the farrowing index calculated over a relatively short period of time and converted to a
yearly basis, depends largely on the number of litters produced during this period. Random differences
in the numbers of litters produced in subsequent periods will strongly influence the farrowing indices of
these periods.

The cycle index is designed to obtain a more valuable and consistent parameter. The cycle index is based
on reproductive data of sows that farrowed during a certain period and the number of production days
lost because of culling of sows during that period.

\' Dept. of Herd Health and Ambulatory Clinic, Marburglaan 4. P.O. Box 80.152, 3508 TD Utrecht. The
Netherlands.

\' State Veterinary Service, Bezuidcnhoutseweg 73, P.O. Box 20401, 2500 EK The Hague, The Netherlands.

ORIGINAL PAPERS

-ocr page 73-

INTRODUCTION

The farrowing index is an important para-
meter of sow productivity (2, 3, 4). This
index is calculated by dividing the total
number of litters per year by the mean
number of sows present. The farrowing
index is influenced by the length of the
lactation period, the weaning to service in-
terval, the gestation period and the number
of production days lost because of the cul-
ling (3,4,5,6) orsudden death of sows. The
farrowing index can also be calculated over
a period shorter than one year, by means of
converson to a yearly basis:

365

FIp

NS Lp

FIp = farrowing index of period p
Np = number of litters born during period p
NS = mean number of sows present during period p
Lp = length of period p in days

Calculated over a relatively short period,
the farrowing index provides information
of limited value and is mainly affected by
the number of litters born during the
period in question. Random differences in
the numbers of litters produced in subse-
quent periods will strongly influence the
farrowing indices of these periods. The
Department of Herd Health and Ambula-
tory Clinic of the State University of
Utrecht has developed an alternative to the
farrowing index, calculated over a rela-
tively short period of time. This alternative
index is called the cycle index. In the calcu-
lation of the cycle index the following
components are incorporated: the length
ofthe reproductive cycle of sows farrowing
in the period in question, and the number
of production days lost because of sows
culled during that period. The cycle index
should better correspond with the farrow-
ing index calculated over one year. The
objective of this paper is to present the
calculation method of the cycle index and
to discuss its value.

METHOD
Calculation method

I\'he data used in the calculation ofthe cycle index are:

1. The length of the reproductive cycle.

2. The number of lost production days.

1. The length of the reproductive cycle of sows far-
rowing in the period in question.

1.1. Second litter and older sows. For this group the
farrowing interval is calculated per sow. The farrow-
ing interval consists of the lactation period of the
previous litter, the subsequent weaning to service in-
terval and the time between first mating and farrow-
ing of the present litter.

1.2. First litter sows. As this group animals has not
gone through a complete reproductive cycle, partially
hypothetical data must be used. The hypothetical far-
rowing interval of first litter sows is determined as
follows:

A. First litter sows mated at an age younger than 240
days. The mean lactation period and the mean wean-
ing to service interval of the second litter and older
sows (based on the data of 1.1) are added to the first
service to farrowing period of the first litter sows.

B. First litter sows mated at the age of 240 days and
older. Instead of first service to farrowing, the period
from the age of 240 days to farrowing is used in the
calculation ofthe cycle length. Again the mean lacta-
tion period and the mean weaning to service interval
of the older sows are added to the above mentioned
period.

The mean cycle length of the groups of animals men-
\'tioned in LI and 1.2 is calculated, the cycle length
being the actual or the hypothetical farrowing inter-
val.

2. The number of production days lost because of
culling ordeath ofsowsduring the period in question.

2.1. Sows culled after weaning, without being mated:
The number of production days lost equals the
number of days between weaning and culling.

2.2. Sows culled after being mated: The number of
production days lost equals the number of days be-
tween first service and culling.

2.3. Gilts mated and later culled: The number of
production days lost equals the number of days be-
tween first servicc and culling, in the ca.se of gilts first
mated at less than 240 days. The number of produc-
tion days lost due to gilts first mated at 240 days or
older and later culled is the number of days between
the age of 240 days and the culling date.

In Figure I the calculation methods ofthe mean cycle
length and the numberof production days lost during
a certain period is presented schematically.
Using the above mentioned parameters the cycle
index is calculated according to the following for-
mula:

PDL

365

CIp

MCL

MCL

NS Lp

CIp = cycle index of period p

MCL = mean cycle length of sows farrowing during
period p

PDL = number of production days lost due to sows

culled during period p

Lp length of period p in days

NS = mean number of sows present during period p.

-ocr page 74-

Example I

The cycle index for a 28 day period of a herd of 61.9
sows (mean number of sows present) is calculated as
follows:

Number of farrowings during this period: 10
Of which:

one first litter, gilt mated at the age of 230 days (A)
one first litter, gilt mated at the age of 240 days (B)
The mean interval between the previous and the ac-
tual farrowing of the eight second litter and older
sows is 160 days.

The mean lactation period plus weaning to farrowing
interval of this group of sows was 45 days.
The hypothetical farrowing interval of the first litter
sows is for sow A: first service to farrowing period
(115 days) -1- 45 = 160 days and for sow B: the period
between the age of 240 days and farrowing (125 days)
-f 45 = 170 days.

The mean farrowing interval of all ten sows that
farrowed during the period in question is 161 days.
During the period in question four sows were culled:
one sow was culled seven days after weaning without
being remated (seven production days lost), one sow
was culled twenty-one days after first service (21 pro-
duction days lost), one gilt was culled at the age of 270
days, 20 days after first service (30 production days
lost) and one gilt was culled at the age of 244 days after
first service at 230 days (14 production days lost). The
total number of production days lost amounts to 72
days.

The cycle index of this period is

28

365

2,18

72 161

161 -I-

61.9

Example 2

The cycle indices and farrowing indices and the rol-
ling averages of the farrowing index of 19 subsequent
four week periods arc calculated for a 103 sow herd.

RESULTS AND DISCUSSION

The course of the four-weekly calculated
farrowing index, the rolling average of the
farrowing index of 13 previous four-weekly
periods and the corresponding cycle index
during a one and a half year period is pre-
sented in Figure 2. It can be concluded that
the level of the cycle index varies consider-
ably less than the level of the farrowing
index (calculated as indicated in the intro-
duction of this article), when both indices
are calculated over identical periods. The
variations of the cycle index in contrast to
those of the farrowing index, give relevant
information concerning the productivity of
the sows that farrowed during the period in

question. The low points in period 4, 11
and 13 are associated with high numbers of
lost production days (due to sows culled
during these periods) and with relatively
high percentages of returns to service in
previous periods.

The curve of the rolling averages of the
farrowing indices of 13 periods shows the
above mentioned production setbacks less
prominent because variations are levelled
out by the twelve preceeding periods.
The farrowing index calculated over one
year will tend to be a little higher than the
cycle index of the same year, because of the
use of complete farrowing intervals for
both older and first parity sows in the cal-
culation. The calculation of the farrowing
index includes first litter sows starting at
the time of first service, with a reproduc-
tion cycle consisting only of the period be-
tween first service and farrowing. If this
period instead of the hypothetical farrow-
ing interval should be used in the calcula-
tion of the cycle index the variable numbers
of gilts introduced in the herd during differ-
ent periods would be an important disturb-
ing factor.

The number of production days lost due to
culled mated sows equals the number of
days between first service and culling. We
have chosen for this procedure in order to
emphasize the fact that these sows were not
intended to be culled at the time of wean-
ing. Therefore the days between weaning
and first service are not counted as lost
production days.

The calculation of the cycle index is quite
complicated and time consuming when it is
not executed automatically. Therefore the
cycle index is destined to be used in a sys-
tem of computerized data storage and pro-
cessing.

In the physical performance programmes
of the VAMPP-system of the Department
of Herd Health and Ambulatory Clinic of t
the Veterinary Faculty of Utrecht (1) the j
cycle index is used as the parameter of sow |
productivity for relatively short periods in- |
stead of the farrowing index. ;

The reliability of the cycle index decreases
slightly when a relatively high number of
first litters is born in the period in question.
Calculation of the cycle index over an ex-
tremely short period also decreases its re-

-ocr page 75-

older

parity

sows

mean length of
lactation period
weaning to
service interval

reproduction cycle:

farrowing interval

\\

mean

farrowing
interval

1st service at
age <240 days

\\

reproduction cycle:

period 1st service to farrowing

mean lactation period weaning

to service interval older parity sows

reproduction cycle;

period age 240 days to farrowing

mean lactation pertod weaning

to service interval older parity sows

sows that farrowed
in the period in
question

sows not
mated after
weaning

lost production days:
number of days from weaning
to culling

lost production days:

number of days from 1st service

to culling

total number
of lost
production
days

sows culled in
the period in
question

sows

mated after
weaning

1st service at
age <240 days

mated
gilts

/

lost production days;

number of days from age 240 days

to culling

1st service at
age :j240 days

Fig. I. Schematic presentation of the calculation method of the components of the cycle index.

ON
SO
CO

-ocr page 76-

roUlnr tvcrar«
of th* f4rro«tnit
tnd«x of ]} p«rtod*

liability. However, the cycle index re-
mains a more valuable short term para-
meter of sow productivity than the farrow-
ing index converted to a yearly basis.
The methods of calculation of the cycle
index and the farrowing index may be sub-
ject to change in the future as a conse-
quence of European guidelines concerning
the definitions of \'gilt\' and \'sow\'.

4. Rommel, P. Physiologische Grundlagen der Zucht-
hygiene. In: Schweinekrankheiten. Gustav Fischer
Verlag, Jena, 1977.

5. Thornton, K. Practical pig production. Farming
Press Ltd., Ipswich, 1973.

6. Tomes, G.J. and Nielsen, H. E. Factors effecting
reproductive efficiency of the breeding herd. In:
Control of pig reproduction. Butterworth, Lon-
don, 1982.

REFERENCES

1. Buurman, J., Wierda, A., Leengoed, L. A. M. G.
van, Vernooy, J. C. M., and Valk, P. C. van der.
VAMPP: a Veterinary Automated Management
and Production control Program for swine breed-
ing farms. 2. Output. (Submitted for publication).

2. Ministry of Agriculture, Fisheries and Food. Pig
health and production recording. Central Veterin-
ary Laboratory, Weybridge, 1979.

3. Prange, H. Grundlagen zur Bewertung und Sen-
kung der Tiervcrluste. In: Veterinärmedizin und
industriemässigc Schweineproduktion. Gustav
Fischer Verlag, Jena, 1975.

-ocr page 77-

REFERATEN

Kip

Een mogelijke schimmelvergiftiging bij leg-
hennen

fiofacre, C., Page, R., and Fletcher, O. Suspect-
ed Mycotoxicosis in laying hens. Avian Dis-
eases 1986; 29: 846-9.

5 WL-hennen werden tezamen met voermons-
ters en bloedmonsters aangeboden aan het
Poultry Disease Research Center van de Uni-
versiteit van Georgia, USA. De klacht was een
plotselinge eiproduktiedaling van 10%, waarbij
aan de hennen opviel de grote blauwe kammen,
naast het voorkomen van diarree. Bij sectie
werd gevonden een muceuze enteritis, bleke
vergrote nieren, zo ook de lever die bleekgeel
van kleur was met veel petechién en necrotise-
rende haarden. Het beeld deed sterk denken aan
wat bij een aflatoxine vergiftiging wordt gezien.
Ook het histologisch onderzoek bevestigde dit:
vettige degeneratie van de lever met sterke pro-
liferatie van de galgangen en een nephritis met
vooral aantasting van de tubuli. Het bloedon-
derzoek gaf geen nadere informatie, zodat voor
een sluitende diagnose het voer onderzocht
werd op het voorkomen van mycotoxinen. Het
onderzoek leverde echter niets op. (Verdere voer-
analyse werd niet vermeld;
Ref.) Schrijvers sug-
gereren dat het voorkomen van mycotoxinen
producerende schimmels veel voorkomt in buik-
voer, maar dat het aantonen ervan in monsters
vaak moeilijk is. Samen met ongunstige milieu-
omstandigheden en/of andere agentia kunnen
mycotoxine vormende schimmels een beeld als
hierboven omschreven doen ontstaan bij leg-
hennen. Hun diagnose van mycotoxine-vergifti-
ging baseren ze dan ook op het klinische beeld,
de post-mortale en histologische afwijkingen
en.....het gunstige effect van ecn aantal preven-
tieve maatregelen.

Deze bestonden uit:

— Grondige reiniging en desinfectie van de
voedersilo na verwijdering van dc nog aanwe-
zige voederrestanten,

— Medicinering van het voer met kopersulfaat
(450 g/ton voer) als schimmelwerend middel
(propionzuur is in dit opzicht effectiever) en
bacitracine (50 g/ton voer) ter verbetering van
de voederconversie.

Th. T. Adamse.

Rund

Beïnvloedt het tijdstip van voeren het tijdstip
van afkalven?

Pennington, J. A. and Albright, J. L, Effect of
feeding time, behaviour, and environmental
factors on the time of calving in dairy cattle, J.
Dairy Science 1985; 68: 2746-50.

Om uit te zoeken of het tijdstip van voeren
invloed heeft op het tijdstip van afkalven werden
130 HE-runderen gelijkelijk verdeeld over een
controle- en een proefgroep. De dieren van de
controlegroep hadden vanaf 2 weken voor de
verwachte afkalfdatum 24 uur per dag de be-
schikking over voer, terwijl de dieren van de
proefgroep tussen \'s avonds 8 uur en \'s morgens
8 uur werden gevoerd.

De resultaten waren als volgt: 62,5% van de
controlegroep en 67,5% van de proefgroep
kalfde tussen 6 uur \'s morgens en 6 uur
\'s avonds. Tussen 5 uur \'s morgens en 9 uur
\'s avonds kalfde respectievelijk 82,8 en 84,6%
van de dieren.

Schrijvers concluderen, dat het tijdstip van voe-
ren geen enkele invloed heeft op het tijdstip van
afkalven, op de gezondheidstoestand van de
koeien, het gewicht van de koeien en het gewicht
van de kalveren.

A. de Kruif

Varken

Een bijdrage tot de etioiogie en therapie
van lever- en nierdegeneratie bij zeugen

Gotzinger, L. Beitrag zur Ätiologie und Thera-
pie der Leber- und Nierendegeneration beim
Zuchtschwein, tierärtztl. Umschau 1986; 41:
302-4.

In deze \'mededeling uit en voor dc praktijk\'
geeft een prakticus zijn indrukken weer op
grond van jarenlange praktijkervaring. Hij stelt
vast, dat vooral na 1962 steeds meer zeugen na
de partus problemen krijgen die te wijten zijn
aan lever- en/of nierdegeneratie. De betref-
fende zeugen vertonen minder eetlust, een wan-
kele gang, soms koorts en agalactie.
Volgens de schrijver worden deze orgaandege-
neraties meer gezien sinds de varkenshouderij is
geïntensiveerd (hogere produktie, maar ook een
hoger voerrantsoen met onvoldoende ruwvoer
en teveel aan energie in de dracht en onvol-
doende energievoorziening in de zoogperiode).
De betreffende zeugen zijn in een te royale
(vette) conditie. De ziekte komt vooral voor in
de eerste 3 weken na de partus, maar soms ook
al de laatste 2 weken vóór de partus.

-ocr page 78-

Dc diagnostiek van leverdegeneratie zou weinig
problemen geven door de daarbij optredende
ketosis (aceton in urine). Nicrdegeneratic werd
bij slachting respectievelijk sectie vastgesteld,
kwam echter minder frequent voor dan leverde-
generatie.

Bij dc preventie moet, zoals al aangegeven, de
voeding worden aangepast. Therapeutisch
wordt bij leverdegeneratie een preparaat ge-
bruikt dat ook bij schapen met drachtigheids-
toxaemie toepassing vindt en bij nicrdegenera-
tic wordt een anabool
Steroid (nortestcron)
aanbevolen.
 W. /(. ./. Cromwijk.

Voedingsmiddelenhygiëne

Komt Trichinella spiralis voor in kamele-

vlees?

Bommer, W., Eckhardt,Th., Kaiser, H., Mann-
zeiler, W., Mergerian, H. und Pottkämper, G.
Trichinelloseausbruch durch illegal importier-
tes Fleisch aus Ägypten. Medizinische Klinik
1985; 80: 453-7.

Zeven tot twaalf dagen na het nuttigen op een
feestje van een uit Egypte meegenomen stuk
gezouten cn luchtgedroogdc vlcesdelicatcsse
\'Pasterma\' genoemd, gekocht bij een slagers-
winkel in Caïro, zijn 8 jongelui in Duitsland
(BRD) ziek geworden met hoge koorts, hoofd-
pijn, spierpijnen en oedeem in het gezicht. Na
spierbiopsie, waarbij nog levende, vrij bewe-
gende larven werden waargenomen, is de diag-
nose Trichinellose gesteld, die later serologisch
werd bevestigd met onder andere de ELISA-
mcthodc. Alhoewel niel is achterhaald van
welke diersoort deze vleesdelicatesse afkomstig
was, bleek dat in de betrokken slagerij kamele-
vlees werd verkocht en volgens de koper ook als
zodanig was betiteld. Deze informatie gaf de
onderzoekers aanleiding om een kameel met
trichineus varkensvlees oraal te besmetten. Het
dier werd met een tussentijd van 35 dagen ge-
voerd met ongeveer 110.000 ä 150.000 larven cn
31 dagen na de laatste besmetting geslacht.
Vooral in de spierlagen van de
Oesophagus, de
tong, het middenrif, de kauwspieren en de
staartspieren zijn talrijke larven (wisselend van
22 tot 170 larven/g vlees) met de digestiemetho-
de aangetoond. Alhoewel paarden (zie Tijdschr.
Diergeneeskd. 1986; 111: 303) en kamelen uit-
sluitend herbivoor zijn, blijken zij onder be-
paalde omstandigheden (honger, verveling, ver-
waarlozing?) toch wel eens varkens- of vis-
kadavers te verorberen.

Onderzoek van 82 vleesmonsters van kamelen,
28 monsters van varkensvlees, 20 monsters
rundvlees, 8 monsters buffelvlees, 4 monsters
schapcvlces en 99 monsters \'Pasterma\', afkom-
stig uit slagerswinkels en marktkramen in Caïro,
leverden geen trichineus vlees op.
De auteurs komen tot de conclusie, dat door ccn
toevallige samenloop van omstandigheden de
bezoekers van het feestje zijn besmet met Trichi-
nella en dat de waarschijnlijke bron kamele-
vlees potentieel mogelijk is gebleken.
Deze mededeling onderschrijft nogmaals duide-
lijk, welke gevaren het inhoudt eetbare dierlijke
produkten van \'onbekende herkomst\' als toeris-
tisch aandenken of curiosum in het vaderland
binnen te brengen.

Voorts dat het consumeren van enig vlees of
vleeswaar in en uit landen waar hel met de
vleeskeuring en -hygiëne niet zo nauw wordt
genomen, en dat onvoldoende is gekookt of niet
door en door gaar is geroosterd (barbecue), niet
alleen microbiële, maar ook parasitaire infecties
(waaronder Toxoplasma, Taenia, Trichinella,
Echinokokken) bij de mens kan veroorzaken.

H. A. E. van Tongeren.

Zeehond

Eerste isolatie en karakterisering van een
nieuw herpes virus in zeehonden

Osterhaus, A. D. M. E., Yang, H., Spijkers, H.
E. M., Groen, J., Teppema, J. S., and Steenis,
G. van. The isolation and partial characteriza-
tion of a highly pathogenic herpes virus from
the Harbor Seal. Archives of Virology 1985; 86:
239-51.

In dit artikel wordt de eerste isolatie en gedeelte-
lijke karakterisering beschreven door Nederland-
se dierenartsen van een nieuw herpes virus, dat
werd gevonden in jonge zeehonden tijdens een
ziekte-uitbraak in het zeehondenopvangcen-
trum in Pieterburen.

De ziekte-uitbraak, die vier weken duurde,
vond plaats bij zeehonden van 1 tot 6 weken
oud, die afkomstig waren uit dc Waddenzee. Elf
van de 23 dieren stierven tijdens deze uitbraak,
met onder andere symptomen van acute pneu-
monie en fokale hepatitis.
Door middel van een virusneutralisatietest kon
worden aangetoond,dat 7/10 zeehonden, waar-
bij gepaarde serummonsters waren genomen,
seroconvcrsie vertoonden.
Uit virologisch onderzoek bleek er een antigene
verwantschap te bestaan tussen het Canine
Herpes virus (CHV)en hel Feline Herpes virus-
1 (FVRV).

Het virus werd voorlopig gekarakteriseerd als
een herpes virus — hel zeehonden herpes virus:
SeVH of phocid herpes virus 1 —onder andere
op grond van de karakteristieke morfologie in
de electronenmicroscopie en de antigene ver-
wantschap met andere leden uit de Alphaher-
pesvirinae subfamilie.
 K. Weijer.

-ocr page 79-

BOEKBESPREKING

Grundlagen der Fischpathologie

R. .). Roberts

Vertaald cn bewerkt door H. .1. Schlottfeld

(Verlag Paul Parey. Berlin-Hamburg)

Het boek van Roberts is meer dan een boek over
pathologie van vissen, zoals de titel van de oorspron-
kelijk Engelstalige le editie namelijk \'Fish pathology\'
zou doen vermoeden. Slechts degenen die Roberts en
zijn manier van werken nader kennen, konden al di-
rect vermoeden dat het boek op een omvangrijke
basiskennis gebaseerd was. De vertaler en bewerker J.

H. Schlottfcid, heeft terecht de aandacht, die door
Roberts reeds aan milieu, anatomie, fysiologie en
pathofysiologie van vissen reeds besteed was, bena-
drukt en in een uitvoerige ondertitel tot uitdrukking
gebracht.

De Duitse bewerker heeft de tekst aangepast aan de
Duitse omstandigheden en recente kennis toegevoegd.
De literatuur is tot en met 198.3 bijgewerkt. Deze
Duitse uitgave is daarmee voor de Nederlandse dieren-
artsen geïnteresseerd in ziekten van kweekvis en van
vis in de Nederlandse oppervlaktewateren een belang-
rijke en actuele aanwinst.

Het boek is globaal in 4 gedeelten te onderscheiden
namelijk:

I. Basiskennis bestaande uit: het aquatisch milieu, met
aandacht voor fysi.sch-chcmische parameters voor de
optimale kwaliteitsbeoordeling van milieu en water,
voor de invloed van milieuverontreiniging, alsmede
voor de negatieve invloed van biologische factoren op
de gezondheid van vissen (109 pag.).

II. Kennis van ziekten veroorzaakt door respectieve-
lijk virussen, bacteriën, mycosen, parasieten, tumo-
ren, voeding en een grote variatie aan niet-infectieuze
ziekten (186 pag.).

III. Therapeutische maatregelen, het houden en ver-
zorgen van vissen met het oog op ziekten en hun
preventie (28 pag.).

IV. Onderzoekstechnieken, waarbij relatief veel aan-
dacht voor laboratoriumtechnieken (37 pag.).

De literatuurlijst is zeer compleet (40 pag.).
Het hoofdstuk over fysisch-chemischc invloeden op
de waterkwaliteit — en dus op de vissen — is zeer
interessant en actueel.

Bijzondere aandacht wordt besteed aan watervervui-
ling. Vele recente toxiciteitsstudies betreffende afval-
stoffen. beperken zich tot het bepalen van de I,D50/96
(dat wil zeggen de lethale dosis voor 50% van dc
dieren in 96 uur). Dit getal is echter niet echt relevant
voor de gezondheid, groei en voortplanting van vis-
sen. Deze drie laatstgenoemde factoren moeten min-
stens normaal blijven wil een belasting met .schade-
lijke stoffen nog acceptabel zijn. De auteurs vermel-
den als uiteindelijk kriterium helaas niet dat gecon-
sumeerde vissen de gezondheid van mens en dier niet
nadelig mogen beïnvloeden.

De verschillende visziekten worden zeer goed cn diep-
gaand behandeld. De ziekten veroorzaakt door virus-
sen. bacteriën en mycosen zijn streng naar de systema-
tiek van de verwekkers gerangschikt. Het is in dit
verband opmerkelijk dat de parasitaire ziekten, na
een algemene systematische inleiding, geordend zijn
naar orgaansystemen (wat de praktische bruikbaar-
heid echter ten goede komt). Ook de voor Nederland
belangrijke ziekten zoals de binnen de Ziektekunde
van Bijzondere Dieren door collega dr. R. Bootsma
uitgewerkte rhabdovirusinfectie van het snoekbroek,
alsmede de door hem uitvoerig bestudeerde erythro-
dermatitis van de karper (vroeger bekend als ulcera-
tieve vorm van de chronische buikwaterzucht) en haar
preventie komen uitgebreid aan de orde.
Het geheel overziende zal de in ziekten geïnteres-
seerde dierenarts, mede door de indeling en onderver-
deling van de hoofdstukken, snel zijn weg vinden.
In het hoofdstuk \'Therapeutische maatregelen ter be-
handeling van visziekten\' mist men node enige gege-
vens over de consequenties van het toedienen van bijv.
antibiotica in stilstaande wateren; een situatie die in
Nederland vrijwel regel is. Stelde men er zich bijv. in
Engeland al volkomen mee tevreden dat: \'reeds4 mijl
(± 6 km) na het toedienen van oxytetracycline aan
vissen in het verloop van een riviertje, de watercon-
centratie gedaald was tot onder het voor drinkwater
voorgeschreven minimumgehalte\', zo bleek bij na-
vraag bij degene die deze optimistische uitlating deed,
de vrees te bestaan dat antibiotica toegediend aan
stilstaand water tot in het drinkwater zouden kunnen
doordringen.

In dit verband verdient het de aandacht van dierenart-
sen en wetgevers dat in het door Poupard en Schlott-
feld bewerkte hoofdstuk met geen woord melding
wordt gemaakt van de ernstige bedreiging voor de
diergeneeskunde en de volksgezondheid dat volgens
EEG-maatregelen antibiotica voor vissen niet \'geka-
naliseerd\' zullen worden, zodat zij door leken kunnen
worden verkregen en zonder enige controle, kennis of
terughoudendheid in grote hoeveelheden direct in het
oppervlaktewater kunnen worden gebracht.
Het boek van Roberts weerspiegelt de mening van de
bewerker dat het zwaartepunt van de aquacultuur
momenteel ligt in de gematigde klimaatzones. De be-
handeling van de problematieken en van de ziekten
(bijv. het rekening houden met seizoensinvloeden), is
daarmede in overeenstemming.

De bewerker is er in geslaagd, uitgaand van een supe-
rieur boek, een uitstekend, actueel en ook voor Neder-
land zeer toepasselijk boek over ziekten van vissen
levend in oppervlaktewater het licht le doen zien.

P. Zwart.

Advances in Animal Welfare Science 1985

M. W. Fox and L. D. Mickley, Editors

(Martinus Nijhoff Publishers. Boston/Dordrecht/Lan-
caster. 1986: 216 p. Prijs ingebonden f 140.- excl.
BTW)

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 15 fe-
bruari 1986 werd melding gemaakt van het ver-
schijnen van de jaarboeken\'Advances in Animal Wel-
fare Science\'. Het initiatief hiertoe berust bij het
Institute for the study of Animal Welfare in de Ver-
enigde Staten. Thans kan worden medegedeeld, dat
het jaarboek 1985 is verschenen. Ook in dit jaarboek
komen weer uiteenlopende onderwerpen aan de orde.
Enkele bijdragen staan in direct nauw verband met
het welzijn van dieren, bijvoorbeeld hct gebruik van

-ocr page 80-

T61 voor het doden van katten en honden, een nieuwe
methode voor het doden van slachtdieren en slacht-
pluimvee, een alternatief voor het doden van dieren
die worden verdacht van rabies, alternatieven voor
dierproeven in het psychologie-onderwijs en de be-
hoefte aan betere diermodellen.
Daarnaast zijn er publikaties over de houding van
mensen ten opzichte van dieren. Deze bestrijken
onder andere vraagstukken op het terrein van de vete-
rinaire ethiek, van het antropomorfisme en van de
dierenrechten.

De twintig auteurs hebben uiteenlopende achtergron-
den, hetgeen tot gevolg heeft dat discussie over de
door hen aangesneden onderwerpen denkbaar is. De
initiatiefnemers zullen het stellig als winst beschou-
wen, als deze discussie inderdaad ontstaat. Geïnteres-
seerde lezers kunnen zich aan de hand van de hier-
onder weergegeven inhoudsopgave een beeld vormen
van de terreinen waarop zich de publikatiereeks be-
weegt.
 H. Rozemond.

\'Advances in Animal Welfare Science 1985\'
List of contents
L Farm animals

Cardiac arrest stunning of livestock and poultry; T.
Grandin.

The definition, current knowledge, and implementa-
tion of welfare for farm animals; R. Kilgour.
The attainment of humane housing for farm live-
stock; D. G. M. Wood-Gush.
IL Laboratory animals
Animal Pain

The recognition and alleviation of pain in animals; P.
A. Flecknell.

T-61 use in euthanasia of domestic animals: a survey;
A. N. Rowan.

Ethical aspects of animal experimentation; W. Schar-
mann.

Animal pain; B. E. Rollin.

Animal Experimeniaiion in the Psychology Selling
Three blind mice, see how they run: a critique of
behavioral research with animals; M. A. Giannelli.
Alternatives to aversive procedures with animals in
the psychology teaching setting; J. A. Kelly.
Anthropomorphism is not a four-letter word; R. Lock-
wood.
Ahernalives

The imbalance between experiment and theory in bio-
logy: the need for theory-directed modeling; M. L.
Fidclman and D. C. Mikulecky.
Applications of laboratory technology in the evalua-
tion of the risk of rabies transmissions by biting dogs
and cats; D. C. Blenden, M. J. Torres-Anjel,and F. T.
Satalowich.

III. Veterinary ethics

To write a theriatric oath; G. Lockwood.
Veterinary conduct and animal welfare; H. Roze-
mond.

IV. Attitudes towards animals

The green movement: implications for animals; R.
Hawkins.

Fluman perceptions of animals and animal aware-
ness: the cultural dimension; E. A. Lawrence.
Is man\'s infliction of suffering on animals immoral?;
R. F. Welborn.

(Buiten verantwoordelijkheid vati de redaktie)

Acupuncture analgesia

Dear Editor.

The International Veterinary Acupuncture So-
ciety (IVAS), following its own indépendant
enquiry, wishes to comment on allegations of
cruelty to and the infliction of unnecessary suf-
fering on dogs at a demonstration of acupunc-
ture analgesia at the World Small Animal Vet-
erinary Association Conference in Japan in Novem-
ber, 1985, as follows:

IVAS considers the provision of adequate wel-
fare to animals as primary and overrides any
interest there may be to promote or demon-
strate acupuncture techniques as a valid veterin-
ary modality.

IVAS does not condone the use of animals in
acupuncture demonstrations if unnecessary
pain or suffering are caused thereby. In particu-
lar, adequate analgesia must be confirmed be-
fore any surgical intervention is attempted.
IVAS accepts that acupuncture hypoalgesia
(commonly referred to as acupuncture analge-
sia) is not always successful, particularly in rela-
tively healthy animals. In fact acupuncture
hypoalgesia is an infrequent procedure in cli-
nical practice for a variety of reasons. It is fre-
quently insufficient for painless surgery and the
situation appears to be similar to that in hu-
mans, where soine individuals are more res-
ponsive subjects than others. In light of the
marked individual variation in response and
the fact that this cannot be known beforehand,
it is imperative that, where acupuncture analge-
sia is chosen for surgery in animals, either the
animals be placed on an intravenous drip to
facilitate the immediate administration of che-
mical analgesia or anesthesia, or other proper
provisions be made for immediate relief at the
first sign of any pain or other untoward discom-
fort.

IVAS has drafted a new set of a Code of Ethics,
which will be adopted at the next Annual Inter-
national Congress on Veterinary Acupuncture
to be held in Philadelphia, PA, USA on I l-14th
September, 1986. In addition IVAS is currently
drafting Guidelines for the use of animals in any
kind of acupuncturedemonstration or research.
Copies of these draft proposals may be obtained
by interested individualsfrom Meredith Snader,
D.V.M., R.R. 1, Chester Springs, PA 19425,
USA,

Cincinnati, USA David H. .Jaggar. MRCVS,
President of IVAS.

-ocr page 81-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Algemeen Financieel Schema
universiteiten en hogescholen
1986-1990

Ten behoeve van de lezers van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
citeren wij onderstaand
een aantal relevante passages uit de brief van de
Minister van Onderwijs en Wetenschappen, W.
J. Deetman, d.d. 17 september 1985, aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten
Generaal.

\'ALGEMEEN

In het Algemeen Financieel Schema 1986-1990
is voor de eerste keer getracht het financiële en
het inhoudelijke beleid van de centrale overheid
ten aanzien van het wetenschappelijk onderwijs
en onderzoek zodanig in onderlinge samenhang
uiteen te zetten, dat gesproken kan worden van
een eerste aanzet tot een overheidsplan voor het
wetenschappelijk onderwijs. Aan die geïnte-
greerde aanpak werd ondermeer gestalte gege-
ven door een globale ministeriële reactie op de
door de universiteiten ingediende ontwikke-
lingsplannen in het Algemeen Financieel
Schema (hierna: AFS) op te nemen.

Planvormingsproces

In de afgelopen tijdis een begin gemaakt van de
herziening van de overlegstructuur binnen het
wetenschappelijk onderwijs. Dit zal er toe leiden
dat advies- en overlcgfuncties ook in institutio-
nele vorm duidelijk gescheiden zullen worden.
Als gevolg daarvan zal de Academische Raad
naar verwachting binnen afzienbare tijd worden
opgeheven. De Adviesraad voor het hoger on-
derwijs (ARHO) is opgericht voor advisering
over algemeen beleid in de initiërende fase van
de beleidsvorming. Het overleg tussen de uni-
versiteiten en hogescholen en de minister vindt
sinds enige tijd plaats in dc WO-kamer, respec-
tievelijk HO-kamer. Daarnaast hebben de in-
stellingen het initiatief genomen om hun krach-
ten tc bundelen ten behoeve van het behartigen
van gezamenlijke belangen. Daartoe is de Ver-
eniging van Samenwerkende Nederlandse Uni-
versiteiten (VSNU) opgericht, waarvan het bu-
reau te Utrecht is gevestigd.
Enkele onderwerpen, die reeds in het verleden
in multilateraal verband aan de orde zijn ge-
komen vormden ook dit jaar belangrijke ge-
sprekspunten in het overleg met de instellingen.

Op deze plaats wordt volstaan met een opsom-
ming. In de hoofdstukken hierna zal op elk van
de punten dieper worden ingegaan. Het betreft:

a. invulling twee fasenstructuur;

b. invoering BUWP;

c. voortgang taakverdeling en concentratie;

d. voorwaardelijke financiering.

Deze onderwerpen zullen ongetwijfeld ook in
de toekomst nog regelmatig de aandacht vragen
van de bij het wetenschappelijk onderwijs en
onderzoek betrokkenen. Dit geldt eveneens
voor de volgende onderwerpen:

a. de arbeidsduurverkorting;

b. de beleidsvoornemens met betrekking tot
een andere besturingswijze van het hoger on-
derwijs-bestel (de concept-beleidsnota \'Hoger
Onderwijs: Autonomie en Kwaliteit\').

Reeds jarenlang vinden voorbereidingen plaats
om te komen tot een noodzakelijke herziening
van de regelingen voor het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek. Naar verwachting
zullen deze regelingen in 1986 hun beslag kun-
nen krijgen. In dit verband wordt in het bij-
zonder gewezen op het wetsontwerp, dat de
formele grondslag moet bieden voor het realise-
ren van de in de beleidsnota \'Beiaard\' geformu-
leerde voornemens. Het voorstel van wet op het
wetenschappelijk onderwijs is thans in behande-
ling bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
Indien de parlementaire behandeling spoedig
kan worden voltooid zullen de nieuwe wette-
lijke regelingen in augustus 1986 in werking
kunnen treden.

PROFILERING
Huidige situatie

In het vorige AFS is de opvatting uitgesproken
dat het opstellen van instellingsprofielen een
belangrijk instrument kan zijn om richting tc
geven aan een voortgaand proces van taakver-
deling en concentratie. Geconstateerd werd dat
de toen beschikbare instellingsprofielen veelal
nog weinig onderscheidend vermogen hadden.
Getracht werd dan ook een aantal concrete
vragen te formuleren op de beantwoording
waarvan een profileringsinspanning zich zou
hebben te richten.

Analyse van de in de ontwikkelingsplannen
1986-1990 aan dit onderwerp gewijde passages
leert, dat in vrijwel alle instellingen veel bestuur-
lijke aandacht wordt gegeven aan het evalueren,
het beschermen en waar nodig het verbeteren
van de kwaliteit van onderwijs en onderzoek en
aan het beschermen c.q. het vergroten van het
eigen \'marktaandeel\' daarin.
Bij het programmeren van onderwijs en onder-
zoek wordt meer dan voorheen aandacht gege-
ven aan de maatschappelijke omgeving. Met

-ocr page 82-

betrekking tot liet onderwijs is er toenemende
aandacht voor de kansen van afgestudeerden op
de arbeidsmarkt en voor het werven van studen-
ten. Er wordt actief gewerkt aan het creëren van
mogelijkheden voor zaken als korte opleidin-
gen, contractonderwijs, tweede kans onderwijs
en postacademisch onderwijs (PAO). Ook het
onderzoekbeleid zoekt in toenemende mate
aansluiting bij maatschappelijke prioriteiten en
behoeften, zowel nationaal als regionaal en —
bij enkele instellingen — eveneens internatio-
naal: het besef van maatschappelijke verant-
woordelijkheid en de wens tot het vergroten van
inkomsten uit contractonderzoek en het ver-
sterken van de eigen positie gaan hier hand in
hand.

Vergelijking van de aan profilering gewijde pas-
sages in de ontwikkelingsplannen leidt tot de
conclusie dat op instellingsniveau de overeen-
komsten vooralsnoggroter zijn dan de kenmer-
kende verschillen. Vrijwel alle instellingen trach-
ten de hierboven aangegeven doelen te dienen
door het handhaven c.q. bevorderen van een zo
groot mogelijke pluriformiteit. Opmerkelijk is,
dat zowel de geografische excentrische ligging
(RU-Groningen) als de centrale ligging (RU—
Utrecht) als argument voor profilering in de
breedte wordt gehanteerd. Voor zover keuzes
worden gedaan hebben deze vooralsnog eerder
betrekking op het bevorderen van kansrijk
geachte activiteiten — op meer dan één gebied
blijken meer instellingen zich gelijktijdig in te
spannen voor het elk voor zich verwerven van
een aandeel in de vermoede vraag — dan op het
afstoten c.q. verminderen van taken waaraan
minder prioriteit wordt gegeven, hetzij omdat
daaraan minder behoefte bestaat, hetzij omdat
andere instellingen zich reeds succesvol op het-
zelfde terrein bewegen. Gewezen kan hier wor-
den op initiatieven op gebieden als bestuurs-
kunde, media-evistick, onderwijskunde en in-
formatica. Positief moet worden beoordeeld,
dat op meer plaatsen nieuwe curriculumstruc-
turen en organisatievormen worden gezocht en
gevonden om de bestaande capaciteit voor on-
derwijs en onderzoek geleidelijk meer geschikt
te maken voor de bestudering van nieuwe —
met name probleemgerichte en interdiscipli-
naire — aandachtsgebieden. In elk geval wordt
in de situaties getracht af te komen van de rigidi-
teit die het vermogen tot anticiperen op of aan-
sluiten bij actuele ontwikkelingen kan belem-
meren.

Kenmerkend is datde bedoelde ontwikkelingen
zich eerst en vooral afspelen op het niveau van
faculteiten en vakgroepen: op instellingsniveau
gedefinieerde kaders helpen weliswaar bij het
bepalen van de richting die moet worden inge-
slagen, maar zijn opzichzelfzelden doorslagge-
vend voor het nemen van operationele besluiten
over concrete zaken.

Functies van profilering

De indruk bestaat dat de ontwikkelingen die
binnen de instellingen op gang zijn en worden
gebracht een goed uitgangspunt vormen voor
het optimaliseren van dit plan-proces. Als des-
ondanks een zekere scepsis bestaat, komt die
als gezegd vooral voort uit de constatering dat
de ontwikkelingsplannen van de meeste instel-
lingen naast vele positieve keuzes nog te weinig
negatieve beslissingen blijken te bevatten. Op
zichzelf is dat, kort nadat een aantal diep ingrij-
pende taakverdelingsbeslissingen is genomen,
niet onbegrijpelijk. Op iets langere termijn
zullen stimuleringen innovatie het complement
van inkrimping en beëindiging van taken even-
wel niet kunnen missen: verdergaande taakver-
deling en concentratie vergen nu eenmaal naast
positieve ook negatieve beslissingen.
Ook activiteiten gericht op marktverkenningen
behoeftenbepaling zullen meer systematisch ter
hand moeten worden genomen. Daarmede
wordt de derde functie van profilering zichtbaar.
Door een dergelijk stelsel van afspraken tussen
de instellingen van w.o. zal de noodzaak van
interventies van de kant van de overheid kunnen
worden teruggedrongen. Met name de verdere
gang van zaken rond de voorwaardelijke finan-
ciering en de opzet van de tweede fase opleidin-
gen zal kunnen uitwijzen of de instellingen be-
reid en in staat zijn in onderling overleg het
evenwicht te vinden tussen competitie en het
bevorderen van een doelmatige taakverdeling.
Disciplinegerichte verkenningen zullen in het
bijzonder ook dienstig kunnen zijn voor het
bepalen van de relatieve kwaliteit van onderwijs
en onderzoekeenhcden, c.q. van hun geschikt-
heid voor het benutten van kansen of het vol-
doen aan maatschappelijke behoeften.

ONDERW1.IS
De eerste fase
Algemeen

In verschillende ontwikkelingsplannen is een
toenemende aandacht voor de kwaliteit van het
onderwijs in de eerste fase te signaleren. Dat is
een verheugende ontwikkeling. Binnen de in-
stellingen wordt de nodige creativiteit aan de
dag gelegd om te geraken tot vormen van sys-
tematische onderwijsevaluatie en bevordering
van het numeriek rendement. Ook wordt veel
aandacht gegeven aan de mogelijkheid om stu-
denten meer studiewegen en keuzenmogelijk-
heden te verschaffen. Dit streven naar differen-
tiatie wordt toegejuicht. Toejuichingen op dit
punt betekenen evenwel niet, dat kan worden

-ocr page 83-

ingestemd met een wijze van differentiëren die
leidt tot een ondoelmatige inzet van middelen
en die een redelijke taakverdeling tussen de in-
stellingen ondermijnt. Landelijke afstemmingen
coördinatie blijven ook na invoering van de
voorgestane andere wijze van besturen van het
wetenschappelijk onderwijs van essentieel be-
lang.

Rendement

in vrijwel alle ontwikkelingsplannen wordt in-
formatie gegeven over het rendement van de
propedeuse. Dit lijkt gemiddeld hoger dan 70%
te worden. Er zijn tal van signalen van afzonder-
lijke aandacht voor onderwijsevaluatie door
middel van het ontwikkelen van \'performance-
indicators\' en het voeren van onderwijsgesprek-
ken met faculteiten en afdelingen vanuit het
centrale bestuurlijke niveau. Ook zijn er aan-
wijzingen dat de begeleidingsaandacht geleide-
lijk zal verschuiven van de eindfase van de stu-
die naar de beginfase, zodat de in de wet
verankerde functies van de propedeuse meer
inhoud krijgen. Deze ontwikkelingen zijn ver-
heugend en ook noodzakelijk in het licht van
hetgeen reeds bij de behandeling van de Wet
tweefasenstructuur wetenschappelijk onder-
zoek door de Staten-Generaal naar voren is
gekomen. Betreffende de ontwikkeling van de
nieuwe onderwijsprogramma\'s voor de eerste
fase past ook een kritische kanttekening.
Immers als op een enkele plaats kan worden
gesignaleerd dat naar verwachting slechts 9%
van de ingeschreven eerstejaars na vier jaar het
doctoraal examen zal afleggen, kan de vraag
worden gesteld of overal de wettelijke opdracht
om dc normstudent in staat te stellen het docto-
raal examen in vier jaar af te leggen reeds geheel
wordt gerealiseerd. Verwacht mag worden dat
zal blijken, dat hel hier een overgangsproblecm
betreft.

Bezien zal nog worden in hoeverre door het
toespitsen van dc richtlijnen voor de ontwikke-
lingsplannen informatie over de doorstroom-
patronen kan worden verkregen, die zich beter
voor onderlinge vergelijking leent.

De tweede fase

Behoudens enkele opleidingen die reeds gerea-
liseerd zijn, is de start van de tweede fase voor-
zien in 1986. Dit brengt gezien de verdere be-
leidsontwikkeling met betrekking tot dc struc-
tuur van de tweede fase met zich mee, dat er in
deze periode een geconcentreerde inspanning
van alle betrokkenen noodzakelijk is om de be-
nodigde besluitvormingafte ronden voor 1 juni
1986. Niet te verhelen is dat, zowel uit een oog-
punt van wetgeving als uit een oogpunt van
implementatie, nogveel werk moet worden ver-
zet, wil de beoogde situatie vóór de inschrijving
van 1986 zijn bereikt.

Postacademisch onderwijs

In het vorige AFS is gewezen op de evaluatie
van de regeling van het post-academisch on-
derwijs (PAO). Deze evaluatie is inmiddels af-
gerond. Op dit moment vindt de ministeriële
standpuntbepaling plaats.
Het accent in de verdere beleidsontwikkeling
zal liggen op het bevorderen van de ontwikke-
ling van één stelsel van post-hoger onderwijs. Dit
betekent dat de afstemming tussen post-hoger
beroepsonderwijs en PAO zal dienen te worden
geoptimaliseerd, opdat veel minder sprake zal
zijn van een gescheiden ontwikkeling.
Een tweede element in dit verband is het tegen-
gaan van een ontwikkeling, waarin als gevolg
van de bestaande opzet het ministerie van On-
derwijs en Wetenschappen een vrij aanzienlijke
bemoeienis ontwikkelt. De herziening van de
bestaande PAO-regeling zal met zich moeten
brengen, dat organen op dit gebied niet in feite
tot het directe werkgebied van dit ministerie
gaan behoren.

Over de op korte termijn uit te brengen be-
leidsnotitie zal advies worden gevraagd aan de
VSNU en de HBO-raad, terwijl de bestaande
organen en stichtingen uiteraard eveneens in de
gelegenheid zullen worden gesteld commentaar
te leveren.

PERSONEEL
BUWP/Beiaard

In het wetenschappelijk onderwijs is een begin
gemaakt met de concretisering van de beleids-
voornemens met betrekking tot het universitair
wetenschappelijk personeel uit de zogenaamde
Kernnota BIJWP. Invoering van die beleidsvoor-
nemens verloopt op zich arbeidsplaatsen-neu-
traal en zonder gedwongen ontslagen. De be-
sparingen, die door een afslanking van de
hogere w.p.-formaties worden verkregen, vin-
den in hoofdzaak hun bestemming enerzijds in
de jaarlijkse verlagingvan het WlISO-kortings-
percentage, anderzijds in de (mede-)financie-
ring van de invoering van de assistenten-in-op-
leiding, bedoeld in de beleidsnota \'Beiaard\'.
Met de instellingen is overleg gevoerd over het
tempo en de omvang waarmee deze beide bewe-
gingen in de planperiode zullen plaatsvinden.
Dit heeft geresulteerd in consensus met bijna
alle instellingen over de belangrijkste kwantita-
tieve aspecten van het personeelsbeleid. Kern-
punten in die afspraken zijn:
a. limitering van de bezetting van hoger kader
(KD UHD);

-ocr page 84-

b. binnen dit leader vormen de KD\'s een aparte
categorie, waarvan de omvang teruggebracht
dient te worden met ruim 10% in de periode tot
1995;

c. minimaal een bepaald deel van de perso-
neelsgelden zal worden besteed voor aanstel-
lingen van tijdelijke w.p.;

d. zodra de wettelijke mogelijkheden daartoe
geschapen zijn en voor zover de marktomstan-
digheden dit toelaten, zal de instelling een deel
van die personeelsgelden voor tijdelijk w.p. ge-
bruiken voor de aanstelling van a.i.o.\'s.

De afgesproken aantallen a.i.o.\'s betekenen,
dat het in de nota \'Beiaard\' geschetste invoe-
ringspad versneld kan worden afgelegd. Het is
verheugend te constateren, dat de instellingen
en de minister van Onderwijs en Wetenschappen
er op deze wijze in geslaagd zijn om te komen tot
overeenkomsten met betrekking tot het kwanti-
tatieve personeelsbeleid, die de uitvoering van
het Beiaard-beleid garanderen zonder dat daar-
toe gedetailleerde regelgeving van overheids-
wege behoeft te worden ontworpen.

A rbeidsduurverkorting

Voor de instellingen van w.o. is de mogelijkheid
geopend dat het personeel dat zulks wenst de
arbeidsduurverkorting tot gemiddeld 38 uur per
week realiseert in de vorm van een meerjaren-
dan wel \'life-time\'-variant. Door gedurende
langere tijd meer dan 38 uur per week te werken
wordt gespaard voor het na een aantal jaren
genieten van een zogenaamde opfristijd gedu-
rende een aantal maanden aaneengesloten dan
wel om na een bepaalde leeftijd, bijv. 55 jaar,
minder dan 38 uur te gaan werken.
De bezoldiging van degenen die voor deze va-
riant kiezen, ondergaat geen wijziging, terwijl
ook geen extra vervangingskosten behoeven te
worden gemaakt. Ook deze wijze van invulling
van de arbeidsduurverkorting is derhalve kos-
ten- en budgettair neutraal. Wel zijn, zoals
eerder vermeld, in verband met de arbeidsduur-
verkorting, extra middelen in dc vorm van her-
bezettingsgelden beschikbaar gekomen, waar-
uit extra arbeidsplaatsen worden gefinancierd.

Arbeidsplaatsen

Verloopt, zoals gezegd, de BUWP-operatie ar-
beidsplaatsen-neutraal en zonder gedwongen
ontslagen, verlies van arbeidsplaatsen en af-
vloeiing van personeel is niet te vermijden in het
kader van de uitvoering van de taakverdelingen
concentratie in het wetenschappelijk onderwijs.
Daar staat tegenover dat de beschikbaar ko-
mende herbezettingsgelden in beginsel in hun
geheel worden aangewend voor nieuwe arbeids-
plaatsen en dat de BUWP-besparingen een be-
langrijke financieringsbron vormen voorde in-
troduktie van grote aantallen Beiaard-a.i.o.\'s.\'

Internationale herbevestiging
kwaliteit Nederlandse
dierenartsopleiding

Voor de derde achtereenvolgende keer is de
kwaliteit van de Nederlandse dierenartsoplei-
ding internationaal bevestigd.
Dit is de conclusie die getrokken kan worden uit
het feit dat de Faculteit der Diergeneeskunde
van de Rijksuniversiteit te Utrecht, de enige
instelling die verantwoordelijk is voor de oplei-
ding van Nederlandse dierenartsen, voor de
komende zeven jaar opnieuw het predicaat
\'approved\' heeft gekregen van de American Ve-
terinary Medical Association. Daarmee is de
Utrechtse Faculteit der Diergeneeskunde, even-
als veel Noordamerikaanse veterinaire facultei-
ten, bij de AVMA \'geaccrediteerd\'.
Deze accreditatie werd voor het eerst verkregen
in 1973 voor een periode van vijfjaaren daarna
in 1978 voor een periode van zeven jaar. Zij
houdt in dat de Nederlandse dierenartsoplei-
ding officieel erkend is in Noord-Amerika en
dat het Nederlandse dierenartsdiploma gelijk
gesteld wordt aan die van de Amerikaanse en
Canadese universitaire dierenartsopleidingen.
De Utrechtse Faculteit der Diergeneeskunde is
tot nu toe de enige instelling buiten het Noord-
amerikaanse continent, die deze internationale
erkenning heeft verworven.
De erkenning stoelt op het oordeel van een
Amerikaans-Canadese visitatiecommissie van
deskundigen die de faculteit begin november
1985 een week lang heeft bezocht en grondig
doorgelicht. Deze commissie kwam tot de con-
clusie dat de faculteit (meer dan) voldoet aan de
tien belangrijkste voorwaarden voor erkenning,
op het gebied van: organisatie, financiën, ge-
bouwen en uitrusting, klinieken, bibliotheek,
studenteninschrijving, toelating, personeel, on-
derwijsprogramma en vervolgopleidingen. Ook
de voorbereiding van deze periodieke evaluatie
gebeurt grondig. De faculteit moet een derge-
lijke evaluatie zelf aanvragen en de kosten ervan
voor haar rekening nemen. Als dc AVMA haar
medewerking verleent, dient de faculteit een zelf-
evaluatierapport te presenteren. Deze zelf-eva-
luatie strekt zich uit tot alle facultaire onder-
delen. Daarna vindt het evaluatiebezoek plaats.
De visitatie had deze keer een bijzonder aspect
omdat het Raadgevend Comité voor de Veteri-
naire Opleidingen, ingesteld door de Commissie
i
van Europese Gemeenschappen, als waarnemer \'
participeerde in het gehele evaluatieproces. Dit
comité, dat belast is met de zorg voor het niveau
van de dierenartspleidingen binnen de Europese
Gemeenschap, heeft recent plannen ontwikkeld
om te komen tot het invoeren van een evaluatie-

-ocr page 85-

systeem met behulp van visitatiecommissies.
Men maakte nu graag van deze gelegenheid ge-
bruik om enige ervaring met het Amerikaanse
evaluatiesysteem op te doen.
De internationale beoordeling van de Utrecht-
se dierenartsopleiding loopt in zekere zin voor-
uit op de ontwikkelingen in Nederland om te
komen tot een periodieke externe kwaliteits-
beoordeling van universitaire opleidingen.
Voor de media is op aanvraag een exemplaar
van het volledige (Engelse) visitatierapport be-
schikbaar bij afdeling Voorlichting, tel. 030-
533550.

Inlichtingen: J. J. van der Kaaden, adjunct-se-
cretaris van de Eaculteit der Diergeneeskunde,
tel. 030 - 534851.

(Persbericht Rijksuniversiteit Utrecht)

Role of veterinarian \'critical\'
in residue control

EC Commission proposals on the control of
dangerous residues in meat have been welcom-
ed by Common Market experts; but they have
recommended that \'major modifications\' be
carried out to ensure the protection of the con-
sumer.

Members of the Economic and Social Commit-
tee — thc influential body which \'vets\' all im-
portant Community legislation — criticised the
Commission for limiting its proposal to the de-
tection of existing residues. They believe it is
important to consider ways of preventing thc
contamination occurring in the first place.
This could be achieved by tighter control on the
administration of veterinary drugs and improv-
ed information from both manufacturers and
distributors.

\'The role of the practising veterinary surgeon in
the distribution and use of animal health pro-
ducts is critical for ensuring that veterinary,
medical, animal protection and public health
aspccts are all taken into account when medici-
nes are made available to farmers and their
staff

Some dangerous residues could also be prevent-
ed by an enhanced awareness of environmental
pollution as a possible hazard and of ante mor-
tem inspection for injection sites or evidence of
recent therapy.

Sampling of urine, faeces, blood or milk from
live animals can help detect some contaminants.
But, says the committee\'s report, present analy-
tical methods make it inadequate for determi-
nation of illegal levelsof all substances. Carcase
sampling of edible tissues, including offal, is
often the only way.

The committee recommends a two tier screening
process. First, the meat would be subject to a
\'rapid, inexpensive screening designed to detect
very low levels of prohibited substances and, or,
levels of approved substances near or exceeding
tolerance levels.

If this test proved positive, the meat would be
subject to a more specific test \'almost inevitably
more expensive and laborious to run\' for of-
ficial confirmation of the result.
If the livestock industry is to have confidence,
there must be provision for re-examination and
independent expert opinion. \'Re-testing must
not be carried out at the same laboratory that
performed the original test,\' stresses the report.
The Commission proposal is also criticised for
inadequate explanation of how contaminated
carcases are disposed of.
\'The risk therefore exists that pet food manufac-
turers could inadvertently receive batches of ma-
terial which should not be placed on the market
for animal consumption. Guidelines should be
issued which make this impossible.\'
The committee is also critical of the lack of
progress towards a Community-wide list of
\'forbidden substances\' and tolerance levels,
based on \'incontestable factual evidence.\'

(Overgenomen uit \'The Veterinary Record\')

Gelezen:

In de Handelingen Tweede Kamer der Staten
Generaal (Aanhangsel
\'Handelingen\' p. 1365,
1985-1986:

Dikbil-fokkerij

Vragen van het lid Tommei (D\'66) over de dikbil-
fokkerij.
(24 maart 1986)

1. Staat u nog achter het door u bij de behande-
lingen van het begrotingshoofdstuk van Land-
bouw en Visserij op 31 oktober 1985 uitge-
sproken oordeel over de dikbil-fokkerij? Zo
neen, waarom heeft u dit niet aan de Tweede
Kamer meegedeeld?

2. Waaruit blijkt het door u via de voorlichting
gevoerde ontmoedigingsbeleid ten aanzien van
deze fokkerij?

3. Waarom zijn de concepten van algemene
maatregelen van bestuur — in het kader van de
Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren —
die reeds op 31 oktober 1985 gereed waren,
ondanks een toezegging terzake nog steeds niet
aan de Kamer toegezonden? Bent u bereid dit
thans per omgaande te doen?

-ocr page 86-

4. Wanneer kan het antwoord op het nader
voorlopig verslag inzake de ontwerp Gezond-
heids- en Welzijnswet voor Dieren (Kamerstuk
16447) tegemoet worden gezien?

Toelichting

Bij de vragen 1 en 2: Zie Handelingen nr. 6,
vergaderjaar 1985-1986, blz. 1003, 2e kolom.
Bij vraag 3: Het betreft hier het Vleeskalveren-
besluit, het Besluit voor maatregelen ten aan-
zien van het doden van dieren, een Besluit voor
de huisvesting van zeugen, het Besluit verboden
ingrepen en het Besluit wrakke dieren. Zie in dit
verband Handelingen nr. 6, vergaderjaar 1985-
1986, blz. 1002 (3e kolom) en 1004 (2e en 3e
kolom).

Antwoord van Staatssecretaris Ploeg (Landbouw
en Visserij)
{13 mei 1986)

1. en 2. Ja. Ik voer een ontmoedigingsbeleid,
dat gericht is op het tegengaan van excessen in
deze tak van fokkerij. Met de organiserende
comité\'s van Paasveetentoonstellingen zijn
reeds dit jaar afspraken gemaakt met betrek-
king tot de toelating van dikbillen op deze ten-
toonstellingen. Met verenigingen voor kunst-
matige inseminatie (Kl-verenigingen) en stam-
boekorganisaties is het overleg geopend over de
wijze waarop bestaande problemen, zoals erfe-
lijke en geboortemoeilijkheden, kunnen worden
verminderd. Door middel van een gerichte
voorlichting, die in overleg met Kl-verenigin-
gen, stamboekorganisaties en organiserende
comité\'s van Paasveetentoonstellingen zal wor-
den voorbereid, zal hieraan gestalte worden ge-
geven.

3. De concepten zijn inmiddels ter kennis-
neming gezonden aan de vaste Commissie voor
Landbouw.

4. Binnen enkele weken.

CONGRESSEN

Data-analyse, vergaring en opslag

Wageningen, 4, 5, 6, en 11,12,13 november
1986

Enige jaren geleden zijn in Wageningen een zestal
cursussen \'Inleiding in het computergebruik\' gehou-
den. Tijdens deze cursus.sen bleek grote belangstelling
te bestaan voor een verbreding en verdieping van
kennis omtrent het gebruik van rekenautomaten.
Een aanzienlijke belangstelling werd geconstateerd
voor de problematiek van de vergaring, de opslag en
het terugzoeken van informatie door middel van re-
kenautomaten. Dit onder andere in verband met het
gevoerde \'mini-computer\'-automatiseringsbclcid bin-
nen het ministerie van Landbouw en Visserij.
Deze interesse werd nogmaals bevestigd door een en-
quête die de Stichting PAO-LH medio 1982 en 1984
heeft gehouden.

De onderhavige cursus heeft dan ook tot doel de
kennis van de deelneiTiers te vergroten op het gebied
van de meer algemene beginselen en basisbegrippen
die voorkomen bij het entameren van automatise-
ringsprojecten. Tevens ligt het in de bedoeling de
cursisten enige kennis en inzicht bij te brengen op het
gebied van de projectaanpak.

De te behandelen onderwerpen oinvatten in verband
hiermee;

— samenhang organisatie en informatievoorziening

— activiteitenanalyse

— informatie-analyse

— (logisch) ontwerp van databases

— gebruik en beoordeling van bestaande database-
tnanagementpakketten

— projectaanpak en -realisatie

— applicatiegeneratoren en data-dictionaires.

De cursus is bestemd voor afgestudeerden van de t.H
cn het 1-IAO, alsmede voor anderen die met een
opleiding van vergelijkbaar niveau werkzaatn zijn in
de agrarische sector in de ruime zin.
De cursus \'Data-analyse, vergaring cn opslag\' zal
worden gehouden op 4. 5, 6 en II, 12, 13 november
1986.

Aan de cursus kunnen 30 personen deelnemen.
De cursuskostcn bedragen ƒ1300,— per persoon,
waarbij kosten van syllabi, praktlca, lunches, koffie/-
thee zijn inbegrepen. (De overige reis- en verblijfkos-
ten vallen hier vanzelfsprekend niet onder.)
Deelnemers van hel ministerie van Landbouwen Vis-
serij (dus inclusief instituten, proefstations, agrari-
sche scholen enz.) krijgen een korting van ƒ 650,— op
de cursuskosten.

Belangstellenden kunnen zich opgeven door ccn inte-
kenformulier in tc vullen en uiterlijk 29 september
1986 te zenden aan; het Bureau PULO. Hollandseweg
1, 6706 KN Wageningen.

Nadere inlichtingen en een intekenformulier zijn op
verzoek verkrijgbaar bij het Bureau PHLO, tel.
08370-84094/84093/84092.

-ocr page 87-

75 Jaar Geneeskunde van
Gezelschapsdieren

In 1911 werd een vierde klinische leraar be-
noemd aan de Rijksveeartsenijschool te Utrecht.
In dat jaar accepteerde dr. H. Jakob uit Mün-
chen de leeropdracht voor de geneeskunde van
honden, katten, konijnen, vogels en andere
kleine dieren. Sindsdien is de geneeskunde van
gezelschapsdieren in Utrecht een vast onderdeel
van het onderwijsprogramma en ook onder-
werp van wetenschappelijk onderzoek.
De vakgroep Geneeskunde van hel Kleine Huis-
dier herdenkt dit jaar op feestelijke wijze dat 75
jaar geleden onderwijs en onderzoek op het ge-
bied van de geneeskunde van gezelschapsdieren
in Utrecht een eigen identiteit kregen. Deze vie-
ring vindt plaats in samenhang met het 350-jarig
bestaan van de Rijksuniversiteit Utrecht.
Het programma omvat onder meer een weten-
schappelijk congres op 10, 11 en 12 september
1986, dat als titel \'Regulatory Peptides and Dis-
eases of Companion Animals\' heefl meege-
kregen. (Zie nevenstaande \'Second announce-
ment\'). De eerste twee dagen van het congres
zijn gericht op de pathofysiologische rol van
enkele regulatoire peptiden. Een bijeenkomst,
die vooral bedoeld is voor onderzoekers en kli-
nici met een speciale interesse op dit terrein. Dit
deel van het congres wordt gehouden in de
\'Hoekzaal\' van het congrescentrum van de
.laarbeurs. De derde dag worden op een breed
terrein onderzoeksresultaten vanuit de vak-
groep gepresenteerd, waarbij veel aandacht zal
worden besteed aan de consequenties voor het
klinisch handelen. Mede door deze toespitsing
op de klinische toepassingen heeft de Groep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier dit jaar
afgezien van de organisatie van de Najaarsdag.
Deze derde dag zullen de sprekers hun voor-
dracht zowel in het Engels als in het Nederlands
presenteren. Dit deel van het congres zal plaats
vinden in de beide zalen van het Hoofdgebouw
Diergeneeskunde.

De leden van de Groep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde ont-
vangen een registratieformulier via de rondzen-
dingen van het Bestuur van deze Groep.

Regulatory Peptides and Diseases of
Companion Animals

Utrecht, September 10-12. 1986

Programme

REGULATORY PEPTIDES
Wednesday, September 10, 1986

Session 1

Physiological and pathophysiological aspects of adre-
nocorlicotropin and melanotropin secretion
Physiology and pathophysiology of the hypothala-
mo-pituitary-adrenalaxis; P.J. Lowry (London, UK).
Some functional and morphological aspects of canine
corticotrophs and melanotrophs; D. J. Middleton
(London, UK).

Differential regulation of peptide release by the ca-
nine pars distalis and pars intermedia; R. J. Kemp-
painen (Auburn, USA).

Pituitary-adrenocortical function in dogs with hepa-
to-encephalopathy; J. Rothuizen (Utrecht, NL).

Session 2

Pituitary-dependent hyperadrenocorticism in the dog
Circulating pomc-derived peptides in dogs with pituit-
ary-dependent hyperadrenocorticism; A. Rijnberk
(Utrecht, NL).

In vitro release of pomc-derived peptides in dogs with
pituitary-dependent hyperadrenocortisism; J. A. Mol
(Utrecht, NL).

New aspects of the pathophysiology of canine pituit-
ary-dependent hyperadrenocorticism; M. E. Peterson
(New York, USA).

Pituitary histomorphology in canine pituitary-depen-
dent hyperadrenocorticism; A. M. McNicol (Glas-
gow, UK).

Session 3

Comparative aspects of Gushing\'s disease
Changing views on the pathogenesis of cushing\'s dis-
ease in man; R. J. M. Croughs (Utrecht, NL).
Differences in the regulation of pomc-peptide secre-
tion in animals and man with crushing\'s disease; D. N.
Orth (Nashville, USA).

Is it possible to identify subsets of pituitary-depen-
dent hyperadrenocorticism by endocrine testing?; G.
F. F. M. Pieters (Nijmegen, NL).
Intermediate lobe tumours as a cause of Cushing\'s
disease in man?; S. W. J. Lamberts (Rotterdam, NL).

Andere belangstellenden kunnen een aanmel-
dingsformulier opvragen bij: mevr. Lisette van
Slobbe, Vakgroep Geneeskunde van het Kleine
Huisdier. Yalelaan 8, Postbus 80.154, 3508 TD
Utrecht. Tel. 030-531697.

-ocr page 88-

Thursday, September 11, 1986
Session 4

Arginine-vasopressin secretion in health and disease
Opiates, opioid peptides and the release of vasopres-
sin; Tj. B. van Wimersma Greidanus (Utrecht, NL).
Central and systemic avp release and effects of anaes-
thesia and surgery in dogs; C. Simon-Opperman (Bad
Nauheim, FRG).

Influence of methadon on the release of vasopressin;

L. J. Hellebrekers (Utrecht, NL).

Vasopressin in polyuric syndromes in the dog; W. J.

Biewenga (Utrecht, NL).

Session 5

Growth, growth hormone and growth factors
The role of growth factors and oncogenes in embryo-
nic development; E. J. J. van Zoelen (Utrecht, NL).
Insulin-like growth factor in the dog; J. E. Eigenmann
(Philadelphia, USA).

Growth hormone and mammary tumours in the dog;

G. R. Rutteman (Utrecht, NL).

Clinical aspects of growth factors; J. M. Wit (Utrecht,

NL).

Session 6

Calciotropic hormones and skeletal development
Calcium homeostasis in the adult and foetus; A. D.
Care (Leeds, UK).

Regulation of pth-secretion by calcium in humans; S.
E. Papapoulos (Leiden, NL).

Influences of different calcium intakes on calciotropic
hormones and skeletal development in young growing
dogs; H. A. W. Hazewinkel (Utrecht, NL).
Normal and abnormal development of the skeleton of
the dog; S. E. Olsson (Stockholm, S).
ADVANCES IN COMPANION ANIMAL
MEDICINE AND SURGERY
Friday, September 12, 1986
Morning session

Clinical neuromuscular electrophysiology in the dog;
J. J. van Nes.

Dysphagia: a diagnostic challenge; A. J. Venker-van
Haagen.

Gastric dilatation-volvulus: tube gastrostomy vs gas-
tropexy and tube pharyngostomy; F. J. van Sluijs.
Radiocardiography in dogs with atrial fibrillation; A.
A. StokhoL

The problem of local tumour recurrence; W. Mis-
dorp.

Afternoon session

Bilirubin metabolism; J. Rothuizen.

Radionuclides in lung diagnostics: a new approach;

H. W. de Vries.

Embryological aspccts of cataracts in the Dobermann
Pinscher; M. H. Boevé.

Atopic dermatitis: a diagnostic puzzle; A. Willemse.
Laboratory diagnosis in birds; J. T. Lumeij.

For further information on Ihe scientific programme:
Scientific Committee R. P. C. A., Yalelaan 8. 3584
CM Utrecht, The Netherlands. Phone (0)30-531697.
Organising commillee

A. Rijnberk, chairman, J. E. Gajentaan, B. Hagenaar,
H. A. W. Hazewinkel, A. Willemse.

Vakgroep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier

Open dag Universiteitskliniek
voor Kleine Huisdieren

Het 75-jarig bestaan vormt de aanleiding tot het
houden van een open dag in de Kliniek voor
Kleine Huisdieren van het Universiteitscentrum
De Uithof te Utrecht op zaterdag 6 september
aanstaande. De kliniek zal op die dag van 9.00 -
15.00uurgeopendzijn vooral diegenen die eens
een kijkje willen nemen in zo\'n kliniekbedrijf.
Verscheidene activiteiten zijn voor deze dag
georganiseerd.

Zo worden in de polikliniekafdeling, de opera-
tiekamer en de verpleegafdeling de dagelijkse
activiteiten nagebootst. In stands zullen mede-
werkers van de kliniek onderzoek- en behandel-
wijzen demonstreren. Aan de hand van foto\'s,
film en video wordt voorlichting gegeven over
de behandeling en het voorkomen van ziekten
bij het kleine huisdier.

Door medewerkers van de vakgroep Radiologie
zullen methoden en resultaten van röntgenon-
derzoek bij kleine huisdieren worden getoond.
Na afloop van het bezoek aan de kliniek kunnen
shows van de Utrechtse politiehondenbrigade
de Amsterdamse blindengeleidehondenschool
en van een schaapsherder worden bezocht.
Een rondgang door de kliniek duurt ongeveer
V/i uur. Het aantal geïnteresseerden dat een
bezoek aan de Kliniek voor Kleine Huisdieren
wil brengen, zal waarschijnlijk beperkt moeten
worden. Om teleurstelling te voorkomen is hct
mogelijk toegangskaarten te bestellen door het
entreegeld (f2.- per volwassenen en ƒ 1.- per
kind onder de 16 jaar) plus ƒ0.75 portokosten
over te maken vóór 25 augustus a.s. t.n.v. 75
jaar Kleine Huisdieren, Yalelaan 8, Utrecht;
postgiro 1928682 onder vermelding: naam, vol-
ledig adres, aantal volwassenen en aantal kinde-
ren. De kaarten zullen u dan worden toege-
zonden.

-ocr page 89-

MEDEDELINGEN

Directie van de
Veterinaire Dienst

Inentingen tegen varkenspest
gestaakt

Per 16 juni 1986 zijn de inentingen tegen var-
kenspest gestaakt. Het vervoer van geënte die-
ren uit de voormalige entgebieden naar overig
Nederland blijft verboden, zulks mede ten be-
hoeve van de export en het in de toekomst even-
tueel verkrijgen van een gebied dat in EG-ver-
band wordt erkend als officieel vrij van varkens-
pest.

Ontwerp-verdrag ter bescherming
van gezelschapsdieren

Begin juni zijn de besprekingen in het kader van
de Raad van Europa ter voorbereiding van een
conventie aangaande de bescherming van gezel-
schapsdieren op \'experts\' niveau afgerond.
Het verdrag bevat ondermeer bepalingen betref-
fende het houden en het fokken van gezel-
schapsdieren, de handel daarin, het verrichten
van ingrepen bij gezelschapsdieren en het doden
van dergelijke dieren. Het verdrag heeft voor
ons land geen economische gevolgen.
Aan alle Nederlandse wensen (met name ten
aanzien van het toelaten van het couperen van
hondestaarten) is voldaan.
Het ontwerp zal nu aan het \'Committee of Mi-
nisters\' worden voorgelegd. Bijstelling kan dan
nog plaatsvinden. Na accoordbevinding wordt
de conventie opengesteld voor ondertekening
en ratificering door de diverse landen.

Dopingonderzoek bij het Rikilt

Het Rikilt is onlangs toegelaten als lid van de
\'Association of Official Racing Chemists\'. Dit
betekent een internationale erkenning van het
feit dat het Rikilt in dc breedte, kennis en kun-
digheid heeft opgebouwd op het gebied van het
onderzoek naar het gebruik van doping bij
paarden.

Op het terrein vande research is het Rikilt vorig
jaar aangevangen met de ontwikkeling van ana-
lysetechnieken voorgenoemd onderzoek.

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 11 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 1 t/m 15 juni vermeldt het vol-
gende aantal gevallen van aangifteplichtige besmette-
lijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 4 gevallen in 4 gemeenten
Groningen 2 gevallen

Gelderland 1 geval

Noord-Holland 1 geval

Vogelcholera

Totaal I geval in I gemeente in Limburg.

VARKENSPEST
België

Sinds vorige opgave zijn in België vier nieuwe gevallen
van varkenspest gemeld, waarmee het totaal dit jaar
op 36 is gekomen.

Het betrof een fok-/mestbedrijf te Meldegem (pro-
vincie Oost-Vlaanderen) op 30 mei, een mestbedrijf te
Meer (provincie Antwerpen) op 3 juni, een mestbe-
drijf te Waanrode (provincie Brabant) op 9juni en een
mestbedrijf te Barchon (provincie Luik) op 10 juni.
Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen, zo-
als het afmaken en destrueren van alle op de betrok-
ken bedrijven aanwezige varkens, het desinfecteren
daarvan en het instellen van zónes de protection.

West-Duitsland

Bij een drietal telexen maakte de Veterinaire Dienst te
Bonn melding van wederom drie uitbraken van var-
kenspest in de Bondsrepubliek, wat het totaal dit jaar
op 15 brengt.

— 2 juni, op een bedrijf te Gütersloh, district Der-
moid, deelstaat Noord Rijnland-Westfalen;

— 9 juni, op een bedrijf te Lippe, district Detmold,
deelstaat Noord Rijnland-Westfalen;

— 16 juni, op een bedrijf te Schaumburg, district
Hannover, deelstaat Nedersaksen.

Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt.

Groot-Brittannië

Op 13 en 25 juni deden zich in Groot-Brittannië de
negende en tiende varkenspestuitbraken voor, beide
op mestbedrijven.

Het negende geval werd vastgesteld in Stock and
Bradley, graafschap Hereford and Worcestershire;
het tiende in Milton Abott, graafschap Devon.
De varkens op de getroffen bedrijven zijn afgemaakt
en gedestrueerd. In overeenstemming met EG-richt-
lijn 80/217 zijn zónes de protection van 3 km rond de
uitbraken ingesteld.

Tevens is de export van levende varkens, varkensvlees
en varkensvleesprodukten verboden uit zónes van res-
pectievelijk 8 en 6 km.

Italië

De Veterinaire Dienst te Rome gaf kennis van varkens-
pestuitbraken 10 t/m 12 op respectievelijk 6, 9 en 17
juni 1986;

— gemeente Semproniano, provincie Grosetto, regio
Toscane;

— gemeente Dorgali, provincie Nuoro, regio Sardi-
nië;

— gemeente Castagneto Carducci, provincie Livor-
no, regio Toscane.

Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen con-
form richtlijn 80/217/EEG.

-ocr page 90-

MOND- EN KLAUWZEER
Italië

Sinds de laatste opgave in het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde,
deden zich in Italië wederom 9 gevallen
van mond- en klauwzeer voor, waarvan 8 type A en
één type O. Zeven daarvan werden gemeld in de pro-
vincie Perugia in midden Italië — waaronder de type
O-uitbraak —, de overige twee in de noordelijke pro-
vincies Modena en Padova.

Spanje

Ook nieuwe EG-partnerSpanje meldde een geval van
mond- en klauwzeer, en wel op lójuni in de provincie
Toledo.

Sanitaire maatregelen zijn genomen, zoals ringenting,
controle op de verplaatsing van dieren, het opschor-
ten van markten enz. en het uitvoeren van een des-
infectie. Het virus is van het type A, gebleken. De
oorsprong van de besmetting was nog onbekend.

De Veierinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid maakt bekend dat
haar zeer gewaardeerde medewerker,
drs. P. A. A. Omloo, op 20 juni 1986 is
overleden, nog slechts kort na het over-
lijden van zijn echtgenote.
De begrafenis heeft op woensdag 25
juni plaatsgevonden.
Velen hebben toen van hem afscheid
genomen.

Op de grote verdienste die hij voor onze
inspectie heeft gehad, zal later in een in
memoriam worden teruggekomen.

MEDEDELINGEN

Veterinaire Hoofdinspectie
van de Volksgezondheid

Gebruik van onder de Opiumwet
vallende middelen

In relatie tot de Volksgezondheid maakt de
VHI, de praktizerende dierenartsen op het vol-
gende attent.

Codinovo

De controle op de afname door praktizerende
dierenartsen van onder de bepalingen van de
opiumwet vallende geneesmiddelen, die bij de
farmaceutische groothandel wordt verricht door
medewerkers van de Inspectie voor de Genees-
middelen, richt zich onder meer op hydrocodon
(= dihydrocodeinum), dat als - bitartraat, of
- hydrochloride onder de naam Codinovo in de
handel wordt gebracht.

In de diergeneeskundige praktijk wordt dit pre-
paraat toegepast als hoestonderdrukkend mid-
del, het meest bij honden, soms bij paarden.
Aan de eigenaren van deze patiënten worden
vaak grote hoeveelheden Codinovo in tablet-
vorm verstrekt voor thuismedicatie.
Bij dezelfde indicatie zou met evenveel succes
het middel Codeïne kunnen worden toegepast.
Bij een productieve hoest is Codinovo en zijn in
het algemeen anti-hoestmiddelen gecontraïn-
diceerd.

Het is bekend, dat de toxiciteit en de versla-
vende potentie van Codinovo veel groter zijn,
dan die van Codeïne en in de buurt komen van
die van morfine.

Zowel uit mededelingen van medewerkers van
de Inspectie voor de Geneesmiddelen, als van de
Faculteit der Diergeneeskunde van de Rijks-
universiteit te Utrecht, blijkt dat Codinovo
regelmatig als verslavend middel door mensen
wordt toegepast. De mogelijkheid, dat dit mid-
del via de apotheek van de praktizerende dieren-
arts in het drugscircuit terecht komt, is aanwe-
zig.

Reasec

In de kleine huisdierenpraktijk wordt ter be-
handeling van diarree bij honden in toene-
mende mate gebruik gemaakt van het preparaat
Reasec (difenoxylaat-hydrochloride met atro-
pinesulfaat).

Deze stof kan door drugsgebruikers, na ver-
dunning, via intraveneuze injectie worden toe-
gepast. Van difenoxylaat is bekend, dat deze
stof hallucinerend en verslavend kan werken,
hoewel mag worden verondersteld, dat het toe-

-ocr page 91-

gevoegde atropinesulfaat tot minder aangename
sensaties zal kunnen leiden.
De controle bij de farmaceutische groothandel,
die door medewerkers van de Inspectie voor de
Geneesmiddelen wordt verricht, richt zich in
het bijzonder op verdovende middelen zoals
palfium en methadon of opiaten-bevattende
hoestdepressiva, zoals Codinovo. Ook de af-
name van Reasec zal in toenemende mate
worden gecontroleerd.

De nodige terughoudendheid ten aanzien van
bovengenoemde middelen is noodzakelijk om
verkeerd gebruik te voorkomen.

Experimentele trichine infectie
bij twee paarden

In november 1985 werden 1 pony en 1 paard
experimenteel besmet met trichine larven door
de dieren een muis te laten opeten. Respectieve-
lijk werden 30.000 en 70.000 spierlarven toege-
diend waardoor per kg lichaamsgewicht een
even grote infectiedosis werd bereikt. Het paard
werd op 21 januari 1986 geslacht, terwijl de
pony werd geslacht op 10 april 1986.
Reeds eerder is verslag gedaan van het onder-
zoek op trichine larven bij het paard (zie
Tijdschr. Diergeneeskd. 1986; 111; 303).
De geconstateerde infectiegraad lag niet hoog
genoeg om een besmetting te verklaren zoals die
zich in Frankrijk had voorgedaan, 800 patiën-
ten na consumptie van paardevlees afkomstig
van uiteindelijk 1 paard. Het digestie-onder-
zoek van de pony geeft echter aan dat een derge-
lijke besmetting wel degelijk mogelijk is.
De uitslagen met behulp van de digestiemetho-
de zijn een factor 100 hoger met als hoogste
waarde 120 larven per gram voor de kauw-
spier.

Hoofddoel van het onderzoek is het ontwik-
kelen van een ELISA-methode voor het seroio-
gisch aantonen van een trichine infectie bij
paarden. Dit onderzoek is momenteel in de
eindfase. De voorlopige resultaten geven aan
dat deze methode kan worden gebruikt ten be-
hoeve van de vleeskeuring. De mogelijkheid van
kruisreacties met andere parasitaire infecties
moet nog worden uitgezocht.

DOORLOPENDE AGENDA

1986

Juli:

15—17 Advances in immunoassays for veterinary
and food analysis International symposium or-
ganised by MAFF Central Veterinary Labora-
tory and the University of Surrey, to be held at
the University, Guildford, Surrey.

15—18 International Pig Veterinary Society, 9th
Congress, Barcelona (Spain) (pag. 43).

17—22 3. Weltkongreß über angewandte Genetik in
der Tierproduktion, Lincoln (USA).

20—26 9. Internat. Kongreß über Infektions- und
parasitäre Krankheiten, München.

30 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

31 Kring Breukelen.

Augustus:

7—10 Equine exercise physiology 2nd internatio-
nal conference to be held in San Diego, USA.

11 —14 Equine sports medicine International confe-
rence to be held in San Diego, USA.

20 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

20 Algemeen Bestuur KNMvD. Vergadering.

21 Watersportdag Friesland (surfkampioenschap-
pen en skütsjes-zeilen), georganiseerd door Afd.
Friesland en Smith Kline (pag. 688).

20—23 Living together: People, animals and the en-
vironment International Conference in Boston,
Massachusetts, USA. Details from Lynn Gotsky,
The Delta Society, 212 Wells Avenue South,
Suite C, Renton, Washington 98055.

24—28 VII. Europäische Konferenz der WPSA,
Paris.

24—29 Kongreß der Europäischen Vereinigung der
Veterinär-anatomen, Budapest.

24—25 Fifth Symposium on Diseases of the Rumi-
nant Digit, Dublin (pag. 587).

24—29 XXXII. Internat. Kongreß \'Fleischfor-
schung und Technologie\', Gent (Belgien).

25—29 Equine reproduction 4th international sym-
posium, to be held in Calgary, Canada.

25—29 Fourth International Symposium on Equine
Reproduction, Calgary, Canada (pag. 227).

26 Human/companion animal relationships. Inter-
national congress in Boston, USA. Details from
Dr. L. Hines, 212 Wells Avenue South, Suite C,
Renton, Washington 98055., USA.

26—30 XlVth World Congress on Diseases of
Cattle, Dublin, Ireland (pag. 535 en 801).

27—30 Toxicology and poison control Combined
congress of the World federation of Associations
of Clinical Toxicology and Poiseon Control
Centres and the European Association of poison
Control Centres at the Brussels Congress Centre,
Belgium.

September:

1—4 37th Annual Meeting of EAAP, Budapest.
Inl. redaktiesecretariaat (pag. 216).

2—6 21. Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin, Kaposvar (Un-
garn) (pag, 354).

-ocr page 92-

2—4 Production disease in farm animals. Sixth
international conference to be held in Belfast.

3 PAO-D: Cursus Praktische Pathologie (pag.
721).

3—4 Nutrition, malnutrition and diet of dogs and
cats. International symposium of Georgia, USA.

3—5 Avian influenza 2nd international sympo-
sium in Hannover.

4 Groep Vet. Homoeopathic KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

6 Open dag Universiteitskliniek voor Kleine Huis-
dieren (pag. 706).

7—13 Microbiology XlVth international congress,
to be held in Manchester.

9 Afd. Limburg KNMvD. Afdelingsvergadering.

9— 12 24. Wiss. Tagung der Gesellschaft für Ver-
suchstierkunde (GV-SOLAS), Heidelberg.

9—12 27. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes \'Le-
bensmittelhygiene\' der DVG (A), Garmisch-
Partenkirchen.

10 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

10—12 Regulatory Peptides and Diseases of Com-
panion Animals, Congress, Utrecht (pag. 43 en
705).

11 — 14 BVA Congress 1986, Sussex, Brighton (pag.

214).

11 Ned. Ver. v. Dierenartsvrouwen, Afd. Noord-
Holland. Excursie Buitenmuseum Enkhuizen.

11 —14 Veterinary acupuncture. International con-
gress in Pennsylvania.

16 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.

16 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot te Akersloot; 8.30 uur.

16 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Vergadering, So-
ciëteit \'Standvastigheid\', Delft; 20.30 uur.

17 PAO-D: Cursus Praktische Pathologie (pag.
721).

17—20 Herbsttagungder Europäischen Gesellschaft
für Veterinärpathologie, Cordoba.

18 Groep Gezondheids-en KwaliteitszorgKNMvD.
Ledenvergadering.

19 Afd. Friesland KNMvD 100 jaar: feestavond.
De Lawei, Drachten (pag. 315).

20 Groep Vet. Homeopathie KNMvD. Najaars-
training (pag. 717).

23—24 PAO-D: cursus VAMPP-computerprogram-
ma (pag. 667 en 720).

23—26 British Equine Veterinary Association.
Congress, at the University of Warwick.

24 Afd. Friesland KNMvD. I.edenvergadering.
Heerenveen; 14.00 uur.

24—25 Groep Paardcnpraktici KNMvD. Derde lus-
trum, Nuenen (pag. 619).

25 Afd. Utrecht KNMvD. Ledenvergadering.

25 Kring Breukelen.

30 PAO-D: Cursus Praktische Pathologie (pag.
721).

30 \'Besturen en organiseren\' PAO-LH Wageningen
(inl.: 08370-84094).

Oktober:

1 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

1—2 \'Besturen en organiseren\' PAO-LH Wage-
ningen (inl: 08370-84094).

2 Groep Pluimvccwetenschappen KNMvD. We-
tenschappelijke bijeenkomst.

8—11 World Association of Veterinary Micro-
biologists Immunologists and Specialists in In-
fectious Diseases. International Symposium in
Pergia, Italy.

10—11 Jaarcongres KNMvD, Renesse. Zeeland.

16—18 \'Additives in Food Industries", Madrid (inl.:
red. secretariaat) (pag. 254).

16—18 FVE-vergadering, Madrid.

20—24 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667 cn
718).

22 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

23—25 32. Jahrestagung der DVG-Fachgruppc
\'Kleinticrkrankheiten\', Oldenburg.

23 ACV-Controle studiedag. Biddinghuizen.

23 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

24—25 Groep Paardcnpraktici KNMvD. 3e Lus-
trum Congres. Nuenen. Onderwerp: training van
sportpaarden.

24 Speciale najaarsvergadering Ned. Ver. voor Para-
sitologie t.g.v. 25-jarig bestaan (sprekers: prof
dr. A. M. Decider, proL dr. J. H. E. T. Meeuwis-
sen, prof dr. E. J. Ruitenberg, prof dr. D.
Zwart, dr. J. Jansen), RIVM, Bilthoven; 10.00
uur.

27—31 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

November:

3—7 PAO-D: Zcister Dagen 1986 (pag. 667).

6 Ned. Zoötechn. Ver.: Zeldzame huisdierrasscn
en alternatieve veehouderij.

6 Contactdag verwerkende industrie, \'Hct Spelder-
holt\', Beekbergen.

10—14 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

10—11 PAO-D: Cursus VAMPP-computerprogram-
ma (pag. 667 en 720).

12 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

12 Algemeen Bestuur KNMvD. Vergadering.

27 Kring Breukelen.

December:

1—4 17th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

3 Floofdbcstuur KNMvD. Vergadering.

4—7 Weltkongreß der WSAVA (A), Paris.

11 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

11 Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. We-
tenschappelijke bijccnkoinst.

11 Groep Gezondheids-en KwaliteitszorgKNMvD.
Ledenvergadering.

11 —12 Colloquium: Helminth zoonoses with parti-
cular reference to the tropics, Antwerp (pag.
262).

13 Emergency Medicine, congres, Antwerpen (pag.
551 en 633).

16 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.

17 Afd. Friesland KNMvD. Ledenvergadering,
Leeuwarden; 20.00 uur.

18 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot tc Akersloot; 8.30 uur.

24 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

-ocr page 93-

KNMvD

KONINKLIJKE NEDERI.ANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Julianalaan 10, Utrecht. Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon 030 - 51 01 11.

Hoofdbestuur

C. C. van de Watering, voorzitter; W. H. Kapsenberg,
vice-voorzitter; L. Nauta, penningmeester; W. J. Nijhof,
lid; A. J. Plaisier, lid;dr. W. F. G. A. Immink,lid; J. C. M.
van Dijck, lid; M. A. Moons, adviseur.

Secretariaat

A. P. Wijgergangs, algemeen secretaris; M. Bosman, se-
cretaris; T. W. te Giffel, secretaris.

Bureau Waarnemingen

Jacqueline de Ru.

-ocr page 94-

In memoriam

J. J. DE JONG

Op 19 april 1986 is collega Johannes Jak oh de Jong
op 90-jarige leeftijd te Heerenveen overleden. Als
veehouderszoon te Wirdum (Fr.) geboren ging hij na
zijn HBS-opleiding in 1915 naar Utrecht om aan
\'s Rijks veeartsenijschool te gaan studeren. Flij ont-
ving het veeart.sdiploma op il januari 1920, de dag
waarop hij 24 jaar werd.

Op I aprü 1920 nam hij de praktijk over van veearts
J. G. Brandsen te Stiens. Brandsen had zich in 1918
als eerste veearts in die plaats gevestigd: De Jong nam
dus een praktijk over die nog in een beginstadium van
ontwikkeling was. In november 1920 trouwde hij met
mej. Sijbranda de Haan. Dit huwelijk bleef kinder-
loos.

Toen in 1922 de Vleeskeuringswet van kracht werd
benoemde de gemeenteraad van Leeuwarderadeel
twee keuringsveeartsen. Eén voor het zuidelijke deel, de
in Huizum gevestigde veearts G. van der Meulen. en
één voor het noordelijke deel, de in Stiens gevestigde
veearts De Jong, waarbij Van der Meulen hoofd van
dienst werd. Nadat Van der Meulen in 1925 zijn werk
had neergelegd werd De Jong de enige keurings-
veearts en hoofd van dienst.
Met ingang van 1954 werd De Jong benoemd tot
hoofd van de Vleeskeuringsdienst in Heerenveen (vijf
gemeenten omvattend) en verhuisde hei echtpaar De
Jong naar Heerenveen.

Stiens ligt in een gebied waar vanouds veel aan de
rundveefokkerij wordt gedaan. De Jong had hiervoor
veel belangstelling hetgeen hem in de praktijk goed
van pas kwam. Hij ontwikkelde zich tot een autoriteit
op dit gebied en trad al spoedig op als jurylid van
plaatselijke fokveekeuringen. Vanaf 1932 trad hij ook
als zodanig op hij de centrale keuringen van het
Friesch Rundveestamhoek (FRS). Hij stond bekend
als een snel oordelend jurylid. Zijn helangstelling voor
de rundveefokkerij heeft hij steeds gehouden en zo-
lang hij daartoe nog in staat was ontbrak hij nooit op
de jaarlijkse keuringen of shows van hei FRS.
Als hoofd van de Vleeskeuringsdienst stond hij aan-
geschreven als een dierenarts die zijn dienst goed had
georgani.seerd en hij zijn personeel en de slagers groot
gezag had. Dat hij bij dit werk ook oog en belangstel-
ling had voor bijzondere slaehtbevindingen blijkt wel
uit het jéit dat hij in zijn Stienser tijd nogal eens mei
materiaal, afkomstig uit de noodslachtplaats, op het
laboratorium van de Gezondheidsdienst kwam.
Het echtpaar De Jong heeft vele jaren van hun pen-
sioen kunnen genieten, waarbij ze altijd hun belang-
stelling bleven tonen voor de mensen waarmee ze in
hun teven en werken contact hebben gehad. Dat de
zoon van De Jong\'s enige en jong overleden broer even-
eens dierenarts werd heeji hen veel voldoening gege-
ven.

Na enige jaren in een servicejlat gewoond te hebben
verloor De Jong in 1983 zijn vrouw Sijbranda. Hier-
door en door zijn toenemende doofheid cn minder
goede beweeglijkheid werden dc laatste drie jaren van
zijn teven moeilijker en eenzamer. Zijn belangstelling
voor de dingen om hem heen hield hij nog lang.
Op 22 april 1986 is in kleine familie- en vriendenkring
in het crematorium ie Goutum afscheid van hem ge-
nomen.

./. M. DIJKSTRA
P. SJOLLEMA

-ocr page 95-

Van het Hoofdbestuur

Uit de vergadering van het Hoofdbestuur
d. d. 9 april, 7 mei en 28 mei

Vakbeurs Intensieve Veehouderij

Het Hoofdbestuur heeft besloten in 1986 niet
deel te nemen aan de Vakbeurs Intensieve
Veehouderij als onderdeel van de stand van
het Ministerie van Landbouw. Met de Groep
Praktici Grote Huisdieren en de Faculteit
der Diergeneeskunde zal overleg gepleegd
worden over deelname aan de Vakbeurs in een
andere vorm.

Commissie Gezondheid en Welzijn Gezel-
schapsdieren

Het Hoofdbestuur is van mening dat op grond
van de reëele kosten van deze commissie, die
gelijkelijk gedragen worden door de Dierenbe-
scherming en de Maatschappij, overleg ge-
voerd dient te worden met de Overheid over
een bijdrage in de kosten.

Stichting Examens Vakbekwaamheid
Honden en Kattenbesluit

Het Hoofdbestuur heeft als opvolger van col-
lega M. Bosman in het bestuur van genoemde
Stichting collega mevr. .1. M. C. Reinders te
Ede benoemd.

Uitoefening Diergeneeskunde

Het Hoofdbestuur neemt kennis van de mo-
delverklaring welke door de Faculteit der
Diergeneeskunde op verzoek wordt afgegeven
aan personen die alle examenonderdelen van
het dierenartsexamen, tweede gedeelte, met
goed gevolg hebben afgelegd en aldus con-
form artikel 214 van het Academisch Statuut
de hoedanigheid van dierenarts hebben ver-
kregen.

Deze verklaring geeft betrokkenen voor de pe-
riode die ligt tussen de afsluiting van de exa-
mens en de uitreiking van het diploma de mo-
gelijkheid aan te tonen dat ze dierenarts zijn.
Het Hoofdbestuur is verheugd over de wijze
waarop dit vraagstuk in goed overleg tussen
KNMvD; Veterinaire Dienst en dc Faculteit
der Diergeneeskunde is opgelost.

Schapen KI

Het Hoofdbestuur heeft uitvoerig aandacht
besteed aan een brief van de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in Gelderland inzake
de uitvoering van de Schapen Kl.

Het Hoofdbestuur neemt voorlopig het stand-
punt in dat een groot deel van de handelingen
in handen van de prakticus dient te komen.
Deze brief is tevens voor commentaar ge-
stuurd aan de Groep Praktici Grote Huisdie-
ren en de Tarievencommissie.

Lidmaatschap

Naar aanleiding van een brief van een collega
besluit het Hoofdbestuur het aangevraagde
lidmaatschap door een dierenarts niet te ho-
noreren. Het staat hierbij vast dat de betrok-
ken dierenarts praktijk uitoefent op een wijze
die niet overeenkomt met de opvattingen van
de KNMvD.

Mogelijkheden van een organisatievorm
voor dierenartsen, betrokken bij bijzondere
diersoorten, binnen de structuur van de
KNMvD

Het Hoofdbestuur zal nader overleg plegen
over de wijze waarop dit zal kunnen ge-
schieden. De gedachten gaan hierbij uit naar
de vorm van een commissie, zonder onder-
steuning door een secretaris, maar met ge-
bruikmaking van de faciliteiten van het Bu-
reau tegen kostprijs. Verder overleg zal nog
plaatsvinden, ook met het Algemeen Bestuur.

Vestigingsbeleid

Het Hoofdbestuur besluit een brief met een
aantal vragen betreffende vestigingsbeleid te
sturen aan de Afdelingen en Groepen ter be-
handeling in een vergadering. Samengevat
luiden de vragen:

1. Zijn de dierenartsen bereid informatie over
hun praktijk (omvang, praktijksoort,
omzet, kosten etc.) te verstrekken.

2. Gaan de dierenartsen er mee accoord dat
deze gegevens getoetst worden aan be-
paalde normen.

3. Zijn de dierenartsen bereid de consequen-
ties daarvan te accepteren voor een actieve
opstelling ten aanzien van uitbreiding c.q.
nieuwe vestiging.

Oprichting Groep Veterinaire Specialisten

Naar aanleiding van een brief van een aantal
collegae vindt uitvoerig overleg plaats binnen
het Hoofdbestuur. Deze collegae hebben be-
zwaren tegen de oprichting van een Groep Ve-
terinaire Specialisten op dit moment.
Het Hoofdbestuur is van mening van er vol-
doende publiciteit is gegeven aan de op-
richting van deze Groep (Algemeen Bestuur;

-ocr page 96-

Algemene Vergadering; Tijdschrift voor Dier-
genees/cunde
enz.), zodat iedereen voldoende
op de hoogte kan zijn van de stand van zaken.
Een verslag van de oprichtingsvergadering zal
eveneens in het
Tijdschrift voor Diergenees-
icunde
worden opgenomen.

Lidmaatschap

Er hebben zich 26 collegae aangemeld als lid;
het Hoofdbestuur heeft het lidmaatschap van
13 collegae en het kandidaatlidmaatschap van
23 studenten diergeneeskunde bekrachtigd.

Actualiteiten

CMHA

Sectie Landbouw

Per 1 juni 1986 vervult collega Dr. J. M. de
Kruijf uit St. Oedenrode de functie van secre-
taris van de sectie Landbouw van de Centrale
van Middelbare en Hogere Eunctionarissen bij
Overheid en Onderwijs.

Mededelingen betreffende de
VAMPP-Gebruikers Groep

Op initiatief van de collegae De Veer en
Noordhuizen is op 19 mei 1986 in Utrecht de
VAMPP-Gebruikers Groep (VGG) door
praktici opgericht.

Door deze gebruikers van het VAMPP-melk-
vee- en het VAMPP-varkensprogramma
werden de volgende hoofddoelstellingen van
de VGG aangenomen:

1. het uitwisselen van ervaringen omtrent het
veterinaire gebruik van het melkvee-
respectievelijk het varkensprogramma;

2. het uitwisselen van ervaringen omtrent het
gebruik van de diverse hard-ware-typen en
-configuraties;

3. het uitwisselen van ervaringen omtrent het
boerengebruik van de programma\'s;

4. de introductie en bespreking van modifica-
ties en/of nienwe modules in één of beide
programma\'s;

5. het bespreken en opstellen van een lijst
van gemeenschappelijke wensen over aan-
passingen/uitbreidingen in de program-
ma\'s, die voorzien van argumentatie en
prioriteitsstelling aan de programma-ont-
wikkelaars wordt voorgelegd ter beoorde-
ling en ter eventuele invulling;

6. de bespreking van ontwikkelingen op lan-
delijk niveau (SIVA; TAURUS; SGZ etc.);

7. de bespreking van andere automatise-
ringsprogramma\'s en vraagstukken.

Teneinde de doelstellingen te verwezenlijken is
een bestuur van de VGG gevormd, bestaande
uit: J. de Veer (voorzitter), J. P. T. M.
Noordhuizen (secretaris), H. Wessels (pen-
ningmeester), P. C.
V. d. Hooft (lid) en de
technisch adviseurs H. Vernooy en H. Wil-
brink. Een der eerste activiteiten van het be-
stuur is geweest de instelling van regionale
contactpersonen. Deze contactpersonen zullen
voor de betreffende regio initiatieven ont-
plooien om gespreksgroepen te vormen. Te-
vens dienen zij als veterinaire vraagbaak op
automatiseringsgebied voor collega\'s die nog
niet zijn geautomatiseerd, dan wel zich willen
aanmelden als aspirant-lid.
De contactpersonen zijn:
R. Lubsen voor de regio: Noord-Holland/
Texel

P. Pastoor: voor de regio: Groningen-Eries-
land

A. Kleinjan voorde regio: Drente-Overijssel
A. Vos voor de regio: Gelderland
J. Eloor voor de regio: de Kempen e.o.
H. Geurts voorde regio: Noord Limburg
A. Meesters voor de regio: West Brabant/
Zeeland

J. Verheijden voorde regio: Utrecht/Zuid-
Holland

W. V. d. Aa voor de regio: Zuid en Midden
Limburg

A. Thijssen voor de regio: de Peel en Land
van Cuijk

De collega\'s die zich willen aanmelden als lid
van de VGG (ad ƒ50,— per persoon per jaar)
kunnen daartoe een inschrijfformulier aan-
vragen bij de secretaris van de VGG, collega
Noordhuizen (tel. 030-531130), of bij de heer
Wilbrink (030-531071). Volledig ingevulde
formulieren worden aan het bestuur voorge-
legd.

Een lidmaatschap gaat in na schriftelijke fiat-
tering door het bestuur en na betaling van de
contributie. Bij het lidmaatschap behoort een
ledenlijst en een mededelingenblad.

J. P. T. M. Noordhuizen
(secretaris VGG).

-ocr page 97-

Van de Hoofdredaktie

Uil de vergadering van de Redaktie Advies
Raad (RAR) en de Hoofdredaktie d.d. 14 maart
1986

Eventuele overschakeling op A-4 formaat

Binnen de Hoofdredaktie is reeds geruime tijd
een discussie gevoerd of overschakeHng op A-
4 formaat het aanzien van het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
ten goede zou komen; interne
nota\'s zijn dienaangaande opgesteld.
In principe is een eventuele overschakeling op
A-4 formaat kosten-neutraal uit te voeren; ten
aanzien van de advertentie-acquisitie zullen
dan echter grote inspanningen moeten worden
getroost. A-4 formaat vergroot weliswaar de
lay-out mogelijkheden en daarmee de lees-
baarheid, doch hier staat tegenover, dat vele
wetenschappelijke tijdschriften het boekfor-
maat handhaven; zij dienen niet alleen voor
het overbrengen van actuele informatie, doch
blijven ook daarna hun waarde als naslagwerk
behouden.

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde wil niet
breken met een gevestigde traditie en wil zijn
eigen identiteit behouden. Op grond van deze
overweging is besloten voorlopig op de oude
voet door te gaan en dus niet over te scha-
kelen op A-4 formaat. Uit het verslag van de
RAR-vergadering van vorig jaar viel trouwens
ook te beluisteren, dat de RAR vooralsnog
ook weinig voor enige overschakeling op een
ander formaat voelt.

Problematiek rondom veterinaire
homeopathie

Naar aanleiding van een in 1984 verschenen
ingezonden stuk over veterinaire homeopathie
(Tijdschr. Diergeneeskd. 1984; 109: 420-3)
kondigde de Hoofdredaktie in een bij dit stuk
geschreven noot van de redaktie aan in een
aparte \'editorial\' op de problematiek rondom
veterinaire homeopathie terug te zullen
komen. De Hoofdredaktie wil deze toezegging
gestand doen en heeft naar aanleiding van een
tot artikel (op verzoek van de HooMredaktie
omgewerkt studentenreferaat) een \'editorial\'
geconcipieerd, die in een van de komende af-
leveringen van het Tijdschrift zal worden ge-
publiceerd. In deze bijdrage in de \'redaktionele
kolom\' worden een aantal zaken betreffende de
veterinaire homeopathie op objectieve wijze op
een rijtje gezet.

Laboratoriumonderzoeksmogelijkheden in
de praktijk

Het is verheugend te kunnen rapporteren, dat
een oorspronkelijk uit de RAR afkomstige
vraag/suggestie om aan te geven wat de labo-
ratoriummogelijkheden in de praktijk zijn
(Afd. Overijssel 1984/1985), geleid heeft tot
een uitvoerige \'follow up\'. In het laatste over-
leg tussen de Hoofdredaktie en de Stichting
Gezondheidszorg voor Dieren en vertegen-
woordigers van verschillende disciplinaire La-
boratoriumwerkgroepen hierover, wordt ge-
streefd naar een artikelenserie over serologisch
onderzoek (interpretatie van de serologie van
virale aandoeningen bij rund en varken). De
artikelen zullen diersoort/ziekte gericht zijn
vanuit de optiek van de prakticus.

Nieuwe tijdschriften als \'Monthly Dutch
Edition\' The Veterinary Record
en Dier en
Arts

De maandelijks verschijnende \'Monthly Dutch
Edition\'m
tot op zekere hoogte ook het om de 2
maanden verschijnende tijdschrift \'Dier en
Arts\', oefenen enige zuigkracht op het beschik-
bare advertentiepotentieel uit. Dit is mogelijk in
een vrije markt-economie als de Nederlandse.
De toekomst zal moeten leren of deze tijd-
schriften wel of geen lang leven beschoren
zullen zijn. In ieder geval blijft het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
als belangrijkste com-
municatiemedium tussen de leden van de
Maatschappij centraal staan.
Vragen voor de achterban
Aan het einde van de vergadering geeft de
voorzitter de RAR-leden graag een \'boodschap\'
mee en verzoekt de RAR-leden bij hun achter-
ban de volgende vraagpunten te sonderen:

1. Hoe is de ontvangst bij de lezers van de uit
The Veterinary Quarterly overgenomen
Engelse artikelen?

2. Hoe zijn de Proceedings \'Voorjaarsdagen
1986\' als supplement van het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
bij de lezers ont-
vangen?

3. Hoe staan de lezers tegenover de nieuwe
\'concurrerende\' tijdschriften als de
Monthly Dutch Edition Vet. Rec. en Dier en
Arts?

4. Hoe vindt men de verhouding tussen het
wetenschappelijk gedeelte en het Maat-
schappij-gedeelte in het Tijdschrift?

5. Is er nog enige respons te verwachten met
betrekking tot de oproep van de Hoofdre-
daktie inzake publikaties van praktici, wat
leeft onder de praktici: problematiek,
vragen uit de praktijk?

-ocr page 98-

Jaarcongres 1986

Wie op Sehouwen \'Domeinen\' zegt denkt
aan liet dennebos ten zuid-westen van Burgh-
Haamslede.

In dit bos merk je weinig van de wind en sta je
verbaasd dat er, ondanks de ver vooruit ge-
schoven ligging van dit deel van het eiland,
een bos kon worden aangelegd. U vindt er
bomen vaderend van 2 tot 14 meter hoogte.
Het begon in de jaren 1919-1922, nadat beslo-
ten was deze duinen — die sterk verstoven —
vast te leggen. De werkzaamheden hadden en
hebben ook nog steeds de fraaie naam \'Vast-
leggings- en Bebossingswerken van de Doma-
niale Duinen\' op Schouwen. Domeingrond —
dus staatsgrond — die nog niet zo lang van de
Staat is. In de 2e helft van de vorige eeuw
werden veel ambachtsheerlijke duingronden
verkocht en zo werd in de Westhoek de Staat
eigenaar van ongeveer 1.100 ha. duin. Van de
vuurtoren tot Renesse grotendeels opgaande
buitenduinen: van de vuurtoren tot Westen-
schouwen zowel buiten- als binnenduinen. In
verband met de overheersende zuidwestelijke
windrichting werd in Westenschouwen be-
gonnen met het vastleggen van de duinen,
eerst door het beplanten met helm, later met
dennen. Het eerste boscomplex dateert van
1923.

Zo kwam voor de meeste stuifduinen het
einde. Natuurlijk, stuivende duinen, waarvan
het zand veel overlast veroorzaakte, konden
niet gehandhaafd blijven. Onze Oosterburen
spreken niet voor niets van Wanderdüne. Het
bos is aangeplant in de met helm beplante
duinen. Met honderdduizend stuks zijn de
dennen in de duinen geplant.

Tegenwoordig zal dit niet meer zo gebeuren.
Zulke monocultures, zoals men deze \'dennen-
plantages\' ook wel noemt, leveren verschil-
lende gevaren op. Men denke aan brandge-
vaar en kans op ziekte door insecten en
zwammen. Ook klimatologische factoren, ver-
andering van grondwater en het zoutgehalte
zijn daarbij grote gevaren.
Op de weinig nog overgebleven vochtige
plaatsen staan wintergroen, munt en or-
chideeën; de kamperfoelie heeft zich daar een
blijvende plaats veroverd. De driedistel blinkt
u tegemoet met koperen glans en van augustus
af vindt u er honderden paddestoelen van wel
vijftig verschillende soorten. Hebt u geluk,
dan ziet u reeën, in elk geval hun sporen,
evenals die van bunzings en muizen.
Op zaterdag 11 oktober voert het partnerpro-
gramma u naar dit bijzondere bos, inclusief
een kleine strandwandeling achter de aangren-
zende duinen. Na het jaarfeest van vrijdag-
avond kunt u blij zijn met zo\'n wandeling in
de frisse lucht. Diegenen die de jaarvergade-
ring bezoeken zullen denken: \'Was ik ook
maar Partner!\'.

Congrescommissie 1986

Verslag landelijke bijeenkomst
VDA in Utrecht

Op 20 maart 1986 organiseerde de commissie
VDA een landelijke bijeenkomst voor vrouwe-
lijke dierenartsen in Utrecht.
Belangrijk programma-onderdeel was de in-
formatie over het pensioenfonds. De heer
Backx (medewerker Bureau Van Spaendonck,
administrateur van het Pensioenfonds voor
Dierenartsen) hield een lezing en beant-
woordde de vele vragen uit de zaal. Jenneke
Bosch vertelde iets over haar oriënterend on-
derzoek naar de rechtsgeldigheid van ecn non-
concurrentie-beding voor partners van dieren-
artsen. Verder brachten de commissie VDA
en de werkgroepen verslag uit van hun activi-
teiten in het afgelopen jaar.
Door een misverstand was alleen het pro-
gramma één keer vermeld in het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
en was de datum niet
opgenomen in de doorlopende agenda. Gezien
deze onvolkomenheid in de publiciteit viel de
opkomst van ca 40 vrouwelijke dierenartsen
niet tegen en was de avond voor hen die ge-
komen waren in elk geval de moeite waard.

Commissie VDA.

-ocr page 99-

Groep Veterinaire
Homoeopathie

Najaarstraining

Wageningen, 20 september 1986

Op 20 september 1986 zal de jaarlijkse
Najaarstraining gehouden worden in Hotel \'Nol
in \'t Bosch\' te Wageningen.

Programma

9.00
9.30

9.45

10.45

Inschrijving en koffie.
Opening door de voorzitter van de
Commissie Onderwijs van de Groep
Veterinaire Homoeopathie, W. G.
Roelofsen, dierenarts te Gouda.
Motiliteitsstoornissen van het maag-
darmkanaal en klinische consequen-
ties, door dr. R. P. Happé (Swami Sa-
tyam Shanasa), wetenschappelijk
hoofdmedewerker F.d.D., Vakgroep
Geneeskunde van hct Kleine Huisdier.
Koffie/thee-pauze.

.15 Digestiestoornissen, Gedragspro-
blemen en Homoeopathie, door A. H.
Westerhuis, dierenarts te Wageningen.
Aperitief en lunch.

Kaleidoscoop homoeopathische casuïs-
tiek stoornissen van het digestie-appa-
raat, door P. A. Vingerling, dierenarts
te Berkel-Rodenrijs.
Koffie/thee-pauze.

Differentieel Geneesmiddelleer met be-
trekking tot stoornissen van het maag-
darmkanaal, door H. G. Bodde, arts te
Rotterdam.
Forumdiscussie.
Sluiting.

De deelnamekosten bedragen ƒ 95,— voor
leden en ƒ 125,— voor niet-leden van de
Groep Veterinaire Homoeopathie. De aan-
melding is definitief door overmaken van het
bedrag op postrekening 4056352 of bankreke-
ningnummer 51.72.25.700 van de penning-
meester van de Groep Veterinaire Homoeopa-
thie te Woerden. Hierna zal een bewijs van
deelname en een routebeschrijving worden
toegezonden. De inschrijving sluit 10 sep-
tember a.s. Maximum aantal deelnemers 80.

12.15
14.00

15.00
15.30

16.30
17.00

Correcties codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

Vooruitlopend op de nieuwe codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren, treft u hieronder de belangrijkste
prijswijzigingen aan per I juni 1986:

Code

Produktnaam

Lïrma

Prijs

Pag.

660

■frimcthoprim HCL 100%

A.U.V.

ƒ128,—

(wasƒ 178,—)

10

501

Acidum Acetylsalicylicum

Brocacef

ƒ 15,15 (was/ 22,40)

9

604

Chloorainphcnicol palmitaat

Apharmo

ƒ144,—

(wasƒ 172,—)

9

612

Neomycine sulfaat

Apharmo

ƒ165,—

(was ƒ 130,—)

10

614

Oxytetracycline HCL

Apharmo

ƒ 70,-

(was ƒ 105,—)

10

615

Sulfadimidine Na.

Apharmo

ƒ 43,-

(wasƒ 55,—)

10

590

Chloortetracycline HCL 100%

Aesculaap

ƒ157,-

(wasƒ 203,—)

9

534

Colistine sulfaat 4%

Dopharma

ƒ 30,-

(wasƒ 38,—)

9

516

Chlooramphenicol palmitaat

Dopharma

ƒ 158,-

(was ƒ 174,—)

9

651

Sulfadimidine Na.

Dopharma

ƒ 48,-

(was ƒ 56,—)

10

674

Tetracycline HCL

Dopharma

ƒ104,—

{wasƒ 122,—)

10

582

Trimethopnm HCL 100%

Dopharma

ƒ118,—

(wasƒ 178,—)

10

589

Chlooramphenicol palmitaat

Vetin Ned. B.V.

ƒ 145,—

(wasƒ 133,—)

9

595

Oxytetracycline HCL

Vetin Ned. B.V.

ƒ 74,-

(was ƒ 90,—)

10

-ocr page 100-

Zeister Dagen 1986

De cursus \'Zeister Dagen 1986\' zal in de na-
volgende weken worden gehouden:
week I: maandag 20 t/m vrijdag 24 oktober
week II: maandag 27 t/m vrijdag 31 oktober
week III: maandag 3 t/m vrijdag 7 november
week IV: maandag 10 t/m vrijdag 14 no-
vember.

Plaats: Henry Dunanthuis, Woudenbergseweg
54, 3707 HX Zeist, telefoon: 03439-1481.
Het programma is samengesteld door de
Commissie Post Academisch Onderwijs van
de Groep Practici Grote Huisdieren in sa-
menwerking met het Orgaan PAO-Dierge-
neeskunde.

PROGRAMMA
Maandagavond

Ontvangst tussen 21.00 en 23.00 uur door de
cursusleider. Na intekening ontvangt u de cur-
susmap.

Dinsdagochtend

Rundveevoeding en Graslandgebruik

Door de intensivering en de superheffing
wordt er een steeds groter beroep op onze
melkkoeien gedaan: veel melk leveren met
hoge gehaltes bij lage kosten. Voedering van
gras moet daarbij een belangrijke rol spelen.
Een excursie langs de grens van het nog juist
haalbare.

Drs, A. M, van Vuuren (IVVO) en ing. P.
Dobbelaar (Vakgroep Bedrijfsdiergenees-
kunde en Buitenpraktijk) zullen hierover de
inleidingen houden.

Dinsdagmiddag

Dislocaties van lebmaag en ansa proximalis

Recente inzichten in deze aandoeningen be-
licht vanuit het oogpunt van de inwendige
ziekten en de heelkunde, alsmede de economi-
sche aspecten ervan.

Medewerkers van de Vakgroepen Inwendige
Ziekten en Algemene Heelkunde verzorgen
deze middag.

Dinsdagavond

Melkerskoorts

Melkerskoorts is een gevreesde ziekte bij het
rundvee maar bovenal bij de mens.
De ziekte zal allereerst belicht worden vanuit
de persoonlijke ervaringen ermee van een
(humane) patiënt, de heer G. Bloemendaal,
waarna dr. P. Eranken (Gezondheidsdienst
voor Dieren in Gelderland) de veterinaire
aspecten zal bespreken.

Tenslotte zal dr. W. J. Terpstra (arts-bacterio-
loog, Instituut voor Tropische Hygiëne) zijn
visie op deze zoönose geven.

Woensdagochtend

Varkensvoeding

De voeding van het varken speelt zich meestal
voor een deel buiten het gezichtsveld van de
prakticus af. Krachtvoer wordt industrieel en
computermatig bereid. Wat kan er mis zijn?
Drs. P. van der Aar en dr. H. A. Vahl (de
Schothorst) zullen ieder twee weken verzorgen
en daarbij het koper-probleem in relatie met
het dunne-mestprobleem bespreken. Ir. L. A.
den Hartog (L.H.), dan net terug uit Canada,
bekijkt de voedersamenstelling. (Wat staat er
op het etiket, wat betekent dat? Kan er naast
krachtvoer ook ruwvoer gegeven worden?
Zin/onzin van medicijn verstrekking tijdens
voederwisselingen.)

Woensdagmiddag

Cysteuze follikels bij runderen

^jergeneesêojnde

Theorie, praktische oefening op slachthuisma-
teriaal en demonstratie echografie, een nieuwe
techniek om cysteuze ovaria zichtbaar te maken
(medewerkers Kliniek voor Verloskunde).

Het nieuwe telefoonnummer
van PAO-D is:
030 - 51 73 74 (b.g.g.51 01 11)

-ocr page 101-

Na de thee:

Porc-chop, een computermodel voor de opti-
malisering van het moment waarop men
zeugen moet opruimen, op groot-beeld TV-
scherm. Deze demonstratie wordt verzorgd
door ir. A. A. Dijkhuizen van de Vakgroep
Zootechniek.

Woensdagavond

Vergadenng van de Groep Praktici Grote
Huisdieren (de officiële jaarvergadering vindt
plaats in de laatste cursusweek), waarbij tel-
kens één van de secretarissen van de Konink-
lijke Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde aanwezig zal zijn.

Donderdagochtend

Schapen: KI, coccidiose, caseous lymphadenitis
(schaap en geit) en Ivomec®

Dierenarts W. van Gemert (Gezond-
heidsdienst voor Dieren in Gelderland) zal de
stand van zaken inzake schapen KI belichten
en aangeven welke toekomstmogelijkheden er
zijn; drs. P. Vellema en dr. C. D. W. König
(Gezondheidsdienst voor Dieren Noord-Ne-
derland respectievelijk Gelderland) bespreken
bij toerbeurt coccidiose en caseous lymphade-
nitis (C.
pseudotuberculosis). Dr. F. H. M.
Borgsteede (CDI) geeft aan welke toepas-
singen er zijn voor het onlangs voor schapen
vrijgegeven produkt Ivomec® bij subcutane en
orale toediening.

N.B. In week I (20 t/m 24 oktober) ruilt de
donderdagochtend (schaap) met de vrijdag-
middag (paard).

Donderdagmiddag

Demonstratie van 5 patiënten op Inwendige
Ziekten. Voor de thee zelfwerkzaamheid en na
de thee bespreking.

N.B. Als praktici patiënten (runderen, even-
tueel varkens, schapen of geiten maar geen
paarden) in willen zenden dan zijn die, voor
zover de Kliniek daaraan behoefte heeft voor
de demonstratie, welkom op de maandag, ui-
terlijk dinsdag 8.00 uur. Ze worden dan
bekeken in de Kliniek en kunnen donderdag-
middag gedemonstreerd worden.
Overleg met de Kliniek is noodzakelijk vóór
men de patiënt aanbiedt.
Kosten van opname, verpleging en behande-
ling zijn voor rekening van de Kliniek, het
PAO-D subsidieert het vervoer tot een maxi-
mum van ƒ 100,—.

Donderdagavond

Valkenjacht

Valkenier B. Bruil uit Amersfoort vertelt over
de
valkenjacht en demonstreert (in de zaal)
met één van zijn vogels.

Vrijdagochtend

Acute problemen bij hond en kat

Acute problemen bij hond en kat, die ook de
grote huisdieren-dierenarts, bijvoorbeeld in
weekend- en avonddienst kan tegenkomen en
moet kunnen \'klaren\' (Behandelen? Voorlo-
pige voorzieningen treffen? Doorsturen?).
De ochtend wordt verzorgd door leden van de
Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier:
mevr. dr. A. A. M. E. Lubberink:
acute dyspnoe;
drs. J. Th. Govers:
orthopedische spoedgevallen;
mevr. drs. A. M. Muiswinkel-Bracht:
piaskater; strangurie bij de hond.

Vrijdagmiddag

Eerste hulp bij acute problemen met paarden

Iedere grote huisdieren-dierenarts wordt in
weekend- en avonddienst geconfronteerd met
ernstige problemen bij paarden die een directe
beslissing vragen; een beslissing die van door-
slaggevend belang kan zijn.
De belangrijkste van deze problemen zullen
deze middag de revue passeren.
De middag wordt verzorgd door leden van de
Groep Paardcnpraktici.
N.B. In week I worden de donderdagochtend
(schaap) en de vrijdagmiddag (paard) gewis-
seld.

Opgave en aanmelding dient te geschieden
door inzending van het in dit tijdschrift inge-
sloten in te vullen antwoordformulier, en wel
vóór 15 augustus 1986. De cursusprijs bedraagt
/900,-; voor leden van de Groep Praktici
Grote Huisdieren ƒ825,-.

Betaling van de cursus kan op de volgende
manieren plaatsvinden:

— u kunt het PAO-D machtigen het cursus-
geld éénmalig van uw bankrekeningnummer
te innen (zie inschrijfformulier).

— na ontvangst van het inschrijfformulier
wordt u automatisch een acceptgirofomulier
toegestuurd waarmee betaling kan geschieden.
Het bureau PAO-Diergeneeskunde schrijft in
tot een maximum van 60 deelnemers per cur-
susweek op volgorde van binnenkomst van
het cursusgeld.

-ocr page 102-

Annulering

Bij annulering vóór 15 september 1986 wordt
het cursusgeld gerestitueerd, verminderd met
ƒ 100,— administratiekosten. Bij annulering
na 15 september vindt
geen restitutie plaats.
Meer informatie over inschrijvings- en annule-
ringsvoorwaarden kunt u vinden op het in-
schrijfformulier.

Inlichtingen

Inlichtingen over deze cursus kunt u ver-
krijgen bij het secretariaat PAO-Diergenees-
kunde, Julianalaan 8, Postbus 140.31, 3508 SB
Utrecht. Telefoon: 030-517374, bij geen ge-
hoor: 030-510111.

Cursus VAMPP-
computerpakket 1986

De belangstelling uit de praktijk voor en het
beschikbaar komen op micro/PC computer
van het VAMPP-pakket varkens alsmede
rundvee ter ondersteuning van de bedrijfsbe-
geleiding, heeft ertoe geleid dat in 1985 op de
Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Bui-
tenpraktijk enkele PAO-cursussen zijn gestart.
Deze cursussen zullen worden herhaald op
onderstaande data:
23 en 24 september:

Het VAMPP-computerprogramma bij de be-
geleiding van melkveebedrijven.
10 en 11 november:

Het gebruik van de computer (VAMPP-pak-
ket) bij de begeleiding van varkensvermeerde-
ringsbedrijven.

Duur van beide cursussen: 2 dagen.
Plaats: Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en
Buitenpraktijk, Marburglaan 4, Postbus
80.152, 3508\'tD Utrecht. Tel 030 - 53 01 87.
Aantal deelnemers per cursus: maximaal 12.
Kosten: f 500 - per deelnemer. Dit bedrag is
inclusief documentatie, computergebruik,
lunches, koffie en thee,
exclusief ont-

bijt en diner (hiervoor dienen de cursisten zelf
zorg te dragen).

De cursusleiding is in handen van prof. dr. J.
Verheijden (varkens) en prof dr. A. Brand
(melkvee).

Doelgroep VAMPP-varkens: dierenartsen met
een speciale belangstelling voor recente ont-
wikkelingen op het gebied van de begeleiding
van varkensvermeerderingsbedrijven.
Doelgroep VAMP P-rundvee: primair die
dierenartsen die het VAMPP-pakket rundvee
hebben aangeschaft c.q. besteld en die de
PAO-cursus begeleiding melkveebedrijven
hebben gevolgd; voorts dierenartsen met inte-
resse voor automatisering op dit gebied.
Doel: het aanreiken van begrippen uit de in-
formatica en het optimaal gebruik van diverse
hardware-configuraties;

het verschaffen van inzicht in het gebruik van
verschillende deelprogramma\'s uit het
VAMPP-pakket teneinde een adequate ana-
lyse, interpretatie en advisering te kunnen
waarborgen t.a.v. voorkomende bedrijfssitua-
ties.

PROGRAMMA

VAMPP-rundvee

23 september

09.00 uur: ontvangst met koffie op de Vak-
groep, opening cursus

09.30-12.00: introductie automatisering, soft-
ware en hardware; introductie VAMPP-pak-
ket

12.00-13.30: lunch

13.30-17.00: analyse bedrijfsvruchtbaarheid,
aansluitend discussie

24 september

09.00-12.00: analyse melkproduktie/voeding
12.00-13-30: lunch
13.30-17.00: analyse uiergezondheid
17.00 uur: forumdiscussie en sluiting

VAMPP-varkens

10 november

09.00 uur: ontvangst met koffie op de Vak-
groep, opening cursus

09.30-12.00: introduktie automatisering, soft-
ware en hardware; introduktie VAMPP-pak-
ket

12.00-13.30: lunch

13.30-17.00: analyse produktiviteit 1, aanslui-
tend discussie

11 november

09.00-12.00: analyse produktiviteit 11
12.00-13.30: lunch
13.30-17.00: analyse aan- en afvoer
17.00 uur: forumdiscussie en sluiting
Opgave en aanmelding dient te geschieden
door volledige invulling en inzending van het
in dit tijdschrift ingesloten inschrijfformulier,
en wel voor de cursus VAMPP-rundvee vóór
15 augustus en voor de cursus VAMPP-var-
kens vóór 1 september a.s. De curusprijs be-
draagt ƒ500,-

Betaling van de cursus kan op de volgende
manieren plaatsvinden:

-ocr page 103-

— het PAO-D wordt door u gemachtigd het
cursusgeld ad. ƒ 500,- éénmalig van uw
bankrekening te incasseren (zie
inschrijfformulier)

— na ontvangst van het inschrijfformulier
wordt u automatisch een acceptgirokaart toe-
gestuurd waarmee betaling kan geschieden.
Het bureau PAO-Diergeneeskunde schrijft in
tot een maximum van 12 deelnemers per cur-
sus op volgorde van binnenkomst van het cur-
susgeld.

Annulering

Voor VAMPP-rundvee gelden de volgende
voorwaarden: Bij annulering vóór 1 september
1986 wordt het cursusgeld gerestitueerd ver-
minderd met ƒ75.- administratiekosten.
Bij annulering na 1 september vindt
geen resti-
tutie
plaats.

Voor VAMPP-varkens is de annuleringsgrens
op 1 november 1986. Na die datum vindt
geen
restitutie
meer plaats.

Meer informatie over inschrijvings- en annule-
ringsvoorwaarden kunt u vinden op het in-
schrijfformulier.
Inlichlingen

Inlichtingen over deze cursus kunt u krijgen
bij het secretariaat PAO-Diergeneeskunde, Ju-
lianalaan 8, Postbus 140.31, 3508 SB Utrecht.
Telefoon: 030 - 5 I 73 74, bij geen gehoor: 030
-51 01 II.

Cursus Praktische Pathologie
Varken najaar 1986

In september 1986 zal er een cursus Praktische
Pathologie Varken worden gegeven die zich
voornamelijk richt op veel voorkomende sec-
tiebeelden.

Duur van de cursus: één dag.
Doelgroep: Praktici gemengde praktijk.
Aantal deelnemers per cursusdag: 20.
Plaats en tijd: Er zijn drie locaties cn tijd-
stippen waartussen de deelnemers cen keuze
kunnen maken. De locaties en bijbehorende
tijdstippen zijn:

Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel,
Zwartewaterallec 8, Postbus 13, 8000 AA
Zwolle.

Tijd: woensdag 3 september 1986, gehele dag.
Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-
Brabant, Molenwijkseweg 48, 5282 SC Boxtel.
Tijd: woensdag 17 september 1986, gehele dag.
Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelder-
land, \'Klein Rosendael\', Postbus 10, 6880 BD
Velp (Gld.).

Tijd: dinsdag 30 september 1986, gehele dag.

PROGRAMMA

10.00-15.00 uur: ontvangst met koffie
10.15-11.00 uur: in te zenden materiaal (bij-
voorbeeld wat voor sectiemateriaal, bij ver-
werpen: naast foeten ook bloed, waarvoor?)
11.00-12.00 uur: diapresentatie van veel voor-
komende sectiebeelden; welke sectiebeelden
zijn gemakkelijk herkenbaar?
12.00-13.30 uur: lunch
13.30-14.30 uur: vervolgonderzoek na sectie
(BO, HO, gevoeligheid, toxicologie, en derge-
lijke)
thee

(tussen 12.00 en 15.00 uur biedt het pro-
gramma voldoende ruimte voor een korte
rondgang door de dienst)
15.00-16.30 uur: demonstratie sectiemateriaal
voor 10 deelnemers, bespreking van ongeveer
3 case-stories voor de andere 10 deelnemers
(de inleider geeft een klinisch beeld dat tot de
dood heeft gevoerd; vraag aan de deelnemers:
\'wat kan sectie opleveren?\'; vervolgens geeft
de inleider een sectiebeeld; vraag: \'wat levert
dit aan diagnose op?, vervolgonderzoek nodig?
wat zijn de mogelijke conclusies van zo\'n ver-
volgonderzoek? wat doet u met deze sectie-uit-
leg?\') Na drie kwartier wisselen de groepen.

Cursusprijs

De cursusprijs bedraagt ƒ 190,-, inclusief kof-
fie, thee en lunch.

Opgave en aanmelding
Opgave en aanmelding dient te geschieden
door volledige invulling en inzending van het
bij dit tijdschrift ingesloten inschrijfformulier
vóór 1 augustus 1986.

Betaling van de cursus kan op de volgende
manier plaatsvinden:

— door het PAO-D éénmalig te machtigen
het cursusgeld ad ƒ 190,- van uw rekening te
incasseren (zie inschrijfformulier)

— na ontvangst van het inschrijfformulier
wordt u automatisch een acceptgirokaart toe-
gestuurd waarmee betaling kan geschieden.
Het bureau PAO-Diergeneeskunde schrijft in
tot een maximum van 20 deelnemers per cur-
sus op volgorde van binnenkomst van het cur-
susgeld.

Annulering

Bij annulering vóór 15 augustus 1986 wordt
het cursusgeld gerestitueerd verminderd met
ƒ 25,— administratiekosten. Bij annulering na
15 augustus vindt
geen restitutie plaats. Meer
informatie over inschrijvings- en annulerings-
voorwaarden kunt u vinden op het inschrijf-
formulier.

-ocr page 104-

Personalia

Voor het Hdmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Boonstra, J. P. D.; 1986; 3522 .IB Utrecht, Merwedekade 148.
Bouwman, D.; 1986; 3994 BS Houten, Radcmakersgilde 155.
Cruijsen, A. L. N.; 1986; 3581 JL Utrecht, Oudwijkerveldstraat 2 bis.
Frowijn, Mevr. C. J.; 1986; 3524 ZE Utrecht, Furkabaan 639.
Mourits, G. W. Th.; 1986; 7141 TP Groenlo, Sehaepmanstraat 6.
Volkers, V.; 1986; 3532 VE Utrecht, Bilderdijkstraat 8.
Wolswinkel, J. J.; 1986; 3511 KG Utrecht, Lijnmarkt 45 bis.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

E. C. M. de Beer, Domtorenstraat 18, 5037 AS Tilburg.
B. Elings, Japuradreel\' 120, 3563 EG Utrecht.
Th. H. J. Kleiss, Graaf Adoinaan 19-1, 3708 XA Zeist.
A. van Nes, Lagendijk 78, 2981 EN Ridderkerk.
R. P. van Voorthuysen, Warande 82, 3705 ZG Zeist.

Overleden;

Drs. N. F. Werkman op 15 maart 1985.

Dr. G. Grootenhuis op 6 juni 1986 te Bintree (Engeland).

Drs. P. A. A. Omlooop 20 juni 1986 te Rosmalen.

Jubilea:

D. J. W. ten Hoopen te Balkbrug
R. J. Huizinga te Zuidwolde (Dr.)
H. P. Danièls tc Tienhoven
C. P. Oostrom te Voorschoten
J. den Daas te Druten

(afwezig) 40 jaar op 29 juli 1986
(afwezig) 40 jaar op 29 juli 1986
(afwezig) 30 jaar op 30 juli 1986
40 jaar op 3 augustus 1986
40 jaar op 9 augustus 1986

205 Bout. D.: 1981; 7582 BR t.osser. Markedal 19.

205 *Bout-Oosterom. Mevr. E.: 7582 BR Losser,
Markedal 19.

205 Brandsma. S.: 1952; Renkum; tel. 08373-17444.

212 Dijk. S. P. van: 1956; 3961 XM Wijk bij Duur-
stede, Zeeuwse Steen 4.

319 Dijkmann. K. E.: De Bilt; wet. medew. R.U.
(F.d.D., V.V.D.O.).

213 Doesehate. H. G. A. M. ten: 1985; 6655 AA
Puiflijk (gem. Druten), Koningsweg 23.

215 Eek. Dr. J. H. H. van: 1970; U-1986; 3956 VE
Leersum, De Perken 10.

219 Eeddes. 1945; Vriezenveen; tel. 05499-62336.

313 Eriedeman. C. E.: 1984; New Zealand, Hastings,
Ansonstraat 706.

319 Erijlink. J. H.: 1272 EC Huizen (N.H.), Cesar
Francklaan 10; tel. 02152-58481.

222 Geene. Dr. J. 1969; U-1984; Wanroy; tel.
08859-51204 (privé), 51593 (prakt.).

319 Genderen. Prof. dr. h.c. H. van: Bilthoven; oud-
hlr. R.U. (F.d.D.) R.N.L.

225 Greup. D. M. F.: 1947; 7251 AN Vorden, Bea-
trixlaan 22; tel. 05752-1547.

226 Grootenhui.\'i-Wolting. Mevr. D. M.: 1958; 1412
GS Naarden, Julianalaan 2.

227 Haan. F de: 1984; Utrecht; tel. 02940-79911 tst.
405 (bur.); wet. medew. Duphar Ned. B.V.

Adreswijzigingen, enz.:

195 *Aa. H. J.: 1975; Epse; p. (associatie met R. F.
Bergsma beëindigd).

196 Allaart. Mevr. A. ./.: 1985; Dordrecht; tel. 078-
510928 (privé), 170708 (prakt.); ass. bij G. van
den Brink, J. L. H. Hopmans en J. Slingerland.

197 Baaij. .1.: 1984; 6006 HC Weert, Irenelaan 73;
tel. 04950-37734.

197 Bakema. E.: 1937; Velp; r.d.; kap. paardenarts
b.d.; oud-k.d.; ondersch.; O.H.K. m. gesp.
1940; ofE dnst. Krs. XV.

319 Bereken. Prof. J. M. M. van den: Maarn; hlr.
R.U. (F.d.D., secr. V.K.W.).

319 Berg. Ir. R. van der: De Bilt; U.D. (F.d.D., vkgr.
Zootechniek).

200 \'Bergevoet. R. H. M.: 1986; 6129 CM Urmond,
Grotestraat 19; tel. 04495-1287; wnd. d.

200 Bergsma. R. F.: 1978; Diepenveen; tel. 05700-
13919 (prakt.); p. (associatie met H. J. Aa
beëindigd).

20! Bistervels. G. E M.: 1983; Dalfscn; tel. 05293-
1435/3211 (prakt.).

202 Blanken. R.: 3402 AT IJsselstein, Engeland-
straat 31; tel. 03408-884872 (privé), 88777
(prakt.); p.

203 *Bokma. J. D.: 1984; 5824 AH Holthees, Kou-
denhoek I; tel. 04782-813.

-ocr page 105-

2.!.i /k\'.sitnga. S. R.: 1975; 3904 .IG Veenendaal,
Kerkewijk 104.

2Xi lleslerman. Mevr. M../.: 1986; zie: Steijger-Hes-
terman. Mevr. M. .1.

/feuii. M. R. .!.: 1972; Baarn; p. (associatie met
R. .lanssen beëindigd).

2.U \'Hollands. M. G. M.: 1983; Houten; p.

235 \'Hooijmans. A. H.: 1986; Dordrecht; tel. 078-
510928 (privé), 170708 (prakt.); ass. bij G. van
den Brink. .1. I.. H. Hopmans en J. Slingerland.

238 .Jaeoh.s..!.: 1958; Venlo; tel. 077-541535 (privé),
899555 tst. 201 (prakt.).

239 \'.Janssen. 1958: 1011 PX Amsterdam, W.S.
\'Barbaar\' Amstel t/o 236; tel. 020-2698.34 (pri-
vé). 070-793092 (bur.); adj. dir. V.D.

239 .Janssen. R.: 1971; Amsterdam; tel. 020-140308
(bur.); d.. Kliniek voor Chirurgie (associatie
met M. R. J. Heun beëindigd).

319 .lansegers. Dr. I. ./. C.: België, 2782 St. Gillis
Waas. Kerselarendrcef 82; tel. 03-7705926: Re-
gionaal Manager Apothekers.

314 .lansingh. J.: 1973; Denemarken, 6710 Esbjerg,
Saedding Strandves 113.

241 .Jong Dr.M.r.de: 1971; U-1985; 7722 PA Dalf-
scn. Ruitenborghweg 7; tel. 05293-3721 (privé),
038-530777 (bur.); d., G.v.D. prov. Overijssel.

243 Kampelmacher. Prof. dr. E. //..- 1951; U-1954;
tel. 030-742830 (bur.).

248 König. Dr. C. D. W.: 1961; U-1985; Doesburg;
tel. 08334-73314 (privé), 030-517374 P.A.O.-D.,
085-629.304 Gez. D. voor Dieren; secr. P.A.O.-
Diergeneeskunde.d.. Cicz. Dienst voor Dieren.

319 Krol. Prof ir. P.: Zeist; tel. 030-733814 (bur.).

251 Kudhoer. A. C. M.: 1986: 1191.1.1 Oudekerka/d
Amstel. Achterdijk 45; tel. 02963-3898; ass. bij
C. .1. .1. .lonker en P. W. M. Westgeest.

252 iMieur. N. .M. !•.: Rotterdam; tel. 010-4654333
(bur.); hfd. vet. dienst diergaarde Blijdorp.

254 l.ichienheli. R. R. A.: 1975: Haren; p. (associatie
met D. Louwes beëindigd).

256 Eomves. D.: 1951 ; 9964 AX Wehe den Hoorn.
Warnuiisterweg 17; tel. 0.5957-2557; r.d,

26t) \'Menijox, Mevr. H. P.: 1984; 2907 .IB Capelle
a/d Eissel, Nabucco 13; tel. 010-4580574.

263 Mus. P. ./.; 1952: Hoorn: r.d.

319 Mossel. Prof dr. D. A. A.: Utrecht; oud-hir.
R.U, (L.d.D., V.V.D.O.).

263 Nauta. L.: 1951; Drogeham; d.

264 Nie. E. de: Tienhoven; tel. 020-440911 (bur.);
wet. medew. IJuphar Ned. BV.

269 Pas. G. ./. ten: 1957; 7101 AE Winterswijk,
Groenloscweg 89/2.

319 Renkema. Prof dr. ir. ./. A.: Maarn; hlr. L.H.

27.5 Riennk../..- 1984; 2678 CE De Lier, Hoofdstraat
29; tel. 01745-17251; p., ass. bij 11. L. R. M.
Crouwcrs.

276 Roelofsen. Mevr. W. G.: 1966; Gouda; tel.
0182()-35702, 01829-.344I (privé), 01820-.34466
(prakt.).

276 Roest. T. E: 1985: Drogeham; tel. 05121-2650
(prakt.); p.. geass. met W. de Vries.

276 Roon. T. van: 1949; 4527 EC Aardenburg,
Boogaardstraat 86.

277 Ruijier. Mevr. K. de: 1985; 7339 DM Ugchelen;
tel. 055-338602 (privé), 08855-89409/89911 tst.
409 (bur.).

281 Schuitemaker. Mevr. E. A. J.: 1985; 9643 JA
Veendam, Nijverheidsstraat 21.

282 Sikkenga. Mevr. A..].: 1984; 7204 HT Zutphen,
K.
V. d. Coppellostraat 5; tel. 05750-12305.

283 Smeets. E. G. H. M.: 1983; Maastricht; p., kl.
huisd.

286 \'Steijger. R../. M.: 1986; 1181 WR Amstelveen,
Gerard Doulaan 19; tel. 020-434808 (privé),
414796 (prakt.); p., geass. met M. J. Steijger-
Hesterman.

286 Steijger-Hesterman. Mevr. M. J.: 1986; 1181
WR Amstelveen, Gerard Doulaan 19; tel. 020-
434808 (privé), 414796(prakt.); p., geass met R.
J. M. Steijger.

291 Truijen. Dr. W. T.: 1956; U-1976; Boxtel; r.d.

294 Venker. R.: 1971; Havelte; Vet. inspecteur Min.
van W.V.C.

295 Vermeulen. C. J.: 1948; 5403 AD Uden (N.B.),
Meerhoek 219; tel. 04132-60871.

319 Visschedijk, Dr. A. H. J.: Bunnik; wet. medew.
R.U. (F.d.D., vkgr. Fysiologie).

297 Vliet. ./. P. M. van: 1984; Utrecht; wet. medew.
(F.d.D., vkgr. Verloskunde, Gynaecologie, KI).

299 Vries. H. de: 1961; Rotterdam; tel. 030-732714
tst. 48; wed. medew. F.d.D., vkgr. Farmacolo-
gie, Farmacie en Toxicologie).

299 Vries. W. de: 1973; Harkema; p., geass. met T.
F. Roest.

301 Wassink. G.: 1972; Wierden; tel. 05496-73382
(privé), 71298 (prakt.).

301 Weert. W. P. S. van: 1981; Beesd; tel. 03458-
2952 (privé).

319 Wensing. Dr. Th.: Woudenberg; wet. hfd.
medew. R.U. (F.d.D., vkgr. Inw. Ziekten).

305 \'Wijnbergen. Mevr. A.: 1986; 8223EB Lelystad,
Slinge 35; tel. 03200-40180.

306 \'Wonder. Mevr. C. E: 1984; 6655 AA Puinijk
(gcm. Druten), Koningsweg 23.

307 Wouda. W.: 1973; 9247 BA Ureterp, Weibuor-
ren 79; tel. 05125-1663 (privé), 05120-13435
(bur.); wet. medew. G.v.D. Noord-Nederland.

319 Zutphen. Prof dr. E. F. M. van: Zeist; hlr. R.U.
(F.d.D., vkgr. Proefdierkunde).

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1986

De banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1986zijn verkrijgbaar
tegen betaling van
f 22.50 op post-
rekening nr. 511606t. n.
V. KNMvD te
Utrecht. Wilt u in de omschrijving
vermelden \'Banden 1986\'?

-ocr page 106-

Association d\'eleveursde la Mayenne (Ouest de la France) souhaitant creér une
mutuelle Eleveurs-Vétérinaires, recherche vétérinaire en vue de passer un
contrat.

Ce dernier devra bénéficier d\'une expérience professionelle et être très motivé
pour le travail de groupe. En effet, le profil de poste consiste à réfléchir et
travailler en collaboration avec l\'association sur la santé animale, à savoir

— informer et former les éleveurs;

— accorder à la prévention une place
prioritaire. Salaire de depart: 7000 Francs.

S\'addresser a: André Marcadé, La Touche, 5341 0 Bourgon, France.
Tel. 43 37 75.34

Gevraagd in een gemengde praktijk in het zuiden des lands, een

DIERENARTS

Naast interesse voor de grote huisdierenpraktijk wordt van deze collega met
name belangstelling voor de kleine huisdieren en paardenpraxis gevraagd;
enige ervaring strekt tot aanbeveling.

Brieven met curr. vitae en referenties ondernummer 34/86 aan de redaktie van
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Gevraagd:

ENTHOUSIASTE DIERENARTS

in gemengde praktijk in het zuiden des lands. Mogelijkheid tot associatie.
Brieven onder nummer 30/86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

ASSISTENT GEVRAAGD

in grote pluimveepraktijk in Zuid-Nederland. Interesse in de totale pluimvee-
houderij en een goede motivatie zijn belangrijke vereisten.
Sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad onder nummer
31/86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus
14031, 3508 SB Utrecht.

Gevraagd:

DIERENARTS m/v

als assistent op part-time-basis in kleine huisdierenpraktijk in Rotterdam met
ingang van 1 augustus 1986.

Brieven onder nummer 32/86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

GROTE PRAKTIJK

wegens ziekte aangeboden

In N. W. Duitsland. Ca. 5 km van
Ned. grens.

80% Melkvee. Interessant voor
twee ervaren collega\'s. Overname
van ge-bouwen wel gewenst maar
niet noodzakelijk.
Tel.: 0949 -4953 - 1461

-ocr page 107-

Upjohn introduceert

Het Protection Plan

De paraplu voor een bredere en betere bescherming tegen de financieel-
economische gevolgen van ziekte-uitbraken bij varkens, welke
rampzalig kunnen zijn voor het rendement van het bedrijf.

Bescherm het rendement van uw In-
vestering

Door toepassing van het PROTECTION
PLAN kunnen de belangrijke varkensziek-
ten doeltreffend bestreden en het rende-
ment behouden en verbeterd worden,
mits gekozen wordt voor het
JUISTE pro-
dukt,
bij de JUISTE indikatle in de JUIS-
TE dosering
op het JUISTE moment en
op de
JUISTE plaats.

Internationaal bewezen eftektlvltelt

De doeltreffendheid van onze produkten
in het PROTECTION PLAN is nationaal
en internationaal bekend en bewezen.
Toepassing ervan heeft drie belangrijke
voordelen;

een snel THERAPEUTISCH effekt,
een EFFICIËNTE VOEDERCONVERSIE
een positieve invloed op de GROEI.

Maak kennis met de bewezen effektiviteit en
de betere voederconversie en groei van on-
ze gerenommeerde produkten, die Upjohn
maakten tot...

\'a world leader in pig herd health products "

1 Premix

Varkensdysenterie en Mycoplasma pneu-
monie

Lincomix-S p em.

Atrofische rhinitis en Algemene lucht-
wegaandoeningen

linco-Spectin Premix

Bacteriële enteritis, Salmonellosis,
Colibacillosis, Varkensdysenterie, Lucht-
wegaandoeningen.

0 (Neomycine)

Biosor7D%

Bacteriële enteritis

Upjohn

Ready for another century of caring.

ffi)

Upjohn-Nederland, Animal Health, Morsestraat 15, 6716 AH Ede

-ocr page 108-

IBR GAAT DIT JAAF

-ocr page 109-

hUN NEUSVOORBU!

Recent Nederlands praktijkonderzoek
toont aan, dat één i.m.-enting met
Duphavac [BR/PI-3 een jaar lang
volledige bescherming tegen IBR geeft.

duphavaclBR/PI-3

levend, veilig injectievaccin tegen infectieuze bovine
rhinotracheitis en para-influenza-3, met het door
Duphar ontwikkelde olie-in-water-adjuvans.

Werkt uitstekend:

Bevat levend IBR- en Pla-virus (TS-mutanten).
100% van de dieren reageert met vorming van anti-
lichamen. Lang aanhoudende hoge titers; ook in
laag-positieve dieren stijgt de titer na vaccinatie.

Is veilig:

Oók voor drachtige dieren. Geen spreiding van
vaccinvirus. Geeft geen latente dragers.

één injectie, een jaar lang beschermd.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING ^

POSTBUS 7133,1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 110-

Aan de toekomstige
slachtoffers van Jopie S.
en kornuiten:

AMEVis de nieuwste verzekeringmij van Nederland.

AMRV is de nieuwe mmm voor o.a. de Utrecht, üe 1 lolland cn Ardania samen. Hen grolc. \\ enrouwdc vcr/ckcringniaijLschappij
die (K)k /O n 500.000 inboedels verzekert legen brand en inbr.iak. Uw verzekeringsadviseur veneli u graag meer over
AMl.V

-ocr page 111-

REDAKTIONELE KOLOM

Homeopathie: geloof, wetenschap of geneeskunst?

De homeopathie en andere zgn. alterna-
tieve geneeswijzen mogen zich in de hu-
maan-medische en de veterinaire sector in
een toenemende belangstelling verheugen.
In Engeland is gebleken dat een meerder-
heid van de huisartsen in opleiding een po-
sitieve houding tegenover alternatieve ge-
neeswijzen inneemt (13).
In Nederland zijn ongeveer 200 dierenart-
sen lid van de Groep Veterinaire Homeo-
pathie (15). Ook in kringen van veterinaire
studenten is er belangstelling, gezien de
grote deelname aan het in 1984 door de
Diergeneeskundige Studenten Kring geor-
ganiseerde symposium: \'Homeopathie, zit
er iets in?\'

Waaraan heeft de homeopathie, of beter de
homeotherapie, haar oplevende populari-
teit te danken? Waarschijnlijk heeft dit te
maken met haar reputatie van \'zachte na-
tuurlijke therapie zonder ernstige bijwer-
king\'. Aan de andere kant is er mogelijk
sprake van een reactie op een soms te kille,
natuurwetenschappelijke benadering van
de ziekte (en minder de zieke!) door de
reguliere (dier)geneeskunde.
De homeopathie behoort tot de zgn. regu-
latietherapieën, welke gericht zijn op sti-
mulatie van de natuurlijke afweer- en ge-
neeskracht van het organisme (16). Deze
therapie berust op drie principes: 1) het
similia-principe; 2) de noodzaak van ge-
necsmiddelproeven op gezonde mensen of
dieren om tot bruikbare geneesmiddelen te
komen en 3) toediening van het middel in
uiterst kleine doses na sterke verdunning
(het potcntiëringsprincipe).
Hr bestaan grote controverses over de
waarde van dc homeotherapie voor de
zieke mens cn het zieke dier. Vele sterk
causaal-analytisch gerichte therapeuten
wijzen deze vorm van therapie, als zijnde
meer magisch dan realistisch, af (6, 8, 14).
Aan de andere zijde van het spectrum be-
vinden zich die klassieke homeopaten die
het liefst alle ziekten volgens de.homeothe-
rapie behandelen. Een wat genuanceerder
standpunt nemen leidende Nederlandse ho-
meotherapeuten in de medische en veteri-
naire sector in (5, 7, 11, 15). Zij zien de
homeotherapie en reguliere therapie meer
als aansluitende dan elkaar uitsluitende
geneeswijzen.

De bezwaren tegen de homeopathie richten
zich in het bijzonder op twee kernpunten:
1) de veronderstelde werking bij zeer hoge
verdunning en 2) de moeilijke controleer-
baarheid van resultaten volgens de in de
moderne reguliere therapie gangbare toets-
methoden.

In ongeveer 5% van de toepassingen bij de
mens zijn de verdunningen zo sterk, dat
geen werkzaam molecuul meer aanwezig
kan zijn, zodat volgens de geneesmiddel-
receptortheorie daar geen overdracht op de
receptor zou kunnen plaatsvinden.

Hoewel er aanwijzingen zouden zijn voor
meetbare activiteit (vastgesteld via o.a rönt-
gendiffractie, meting van oppervlaktespan-
ning en diëlectrische constante) en er
gedacht wordt aan de vorming van een
soort afgietsel van de werkzame stof in het
oplosmiddel, is er nog geen duidelijke ver-
klaring voor het veronderstelde therapeu-
tische effect van extreem hoge verdun-
ningen.

Overigens wordt door homcotherapeutcn
niet te zwaar getild aan de verklaarbaar-
heid, maar wordt meer nadruk gelegd op
de exactheid cn de objectiviteit van de
waarnemingen (16). Bovendien zou het
niet de eerste taak zijn van dc arts om we-
tenschap te bedrijven, maar zieke mensen
en dieren te genezen: \'Wer heilt, hat Recht\'.
Echter, wie bepaalt of de patiënt door de
homeotherapie is genezen? Er zijn facto-
ren, die kritisch beschouwd moeten worden
zoals: Placebo-effect, toevallige variabili-
teit, onvoldoende kennis van het natuurlijk
beloop van ziekten en het vooroordeel van
de clinicus (14). Bovendien worden som-
mige patiënten zowel volgens de reguliere
als de homeotherapeutische geneeswijze

-ocr page 112-

behandeld, hetgeen de beoordeling moei-
lijk maakt. Er zouden observaties bestaan
die een placebo-werking alleen, minder
waarschijnlijk maken zoals: werkzaamheid
bij zuigelingen, bewustelozen en planten,
evenals de aanvankelijke verslechtering van
de toestand (11, 12).

In het studentenreferaat uit de Vakgroep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier, op
pag, 741 van dit nummer van het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
samengevat, wordt
geconcludeerd dat slechts één studie vol-
doet aan de te stellen eisen aan weten-
schappelijk klinisch onderzoek (10). Het
betrof een dubbelblind opgezette studie
naar de waarde van homeotherapie bij pa-
tiënten met rheumatoide arthritis in Glas-
gow.

Het verslag van één der gerefereerde on-
derzoekingen over het terugdringen van
het aantal doodgeboren biggen werd geac-
cepteerd in
\'The Veterinary Record\', omdat
het volgens het redaktioneel commentaar
voldoet aan \'conventional criteria\' (1, 3).
Het kernprobleem in het klinisch homeo-
patisch onderzoek zou zijn, dat niet altijd
dubbelblind onderzoek mogelijk is (5, 9).
Dit komt voornamelijk vanwege de gepro-
pageerde, maar niet altijd toegepaste, strikt
individuele diagnostiek in de homeothera-
pie. Er moet zowel een klinische diagnose
als een geneesmiddeldiagnose worden ge-
steld; soms moet tussentijdse bijstelling van
de behandeling plaatsvinden. De symp-
tomen spelen bij het instellen van elk type
behandeling een belangrijke rol. Het is ech-
ter dubieus of symptomen altijd moeten
worden opgevat als \'maatregelen om dc
normale toestand tc herstellen\', zoals De-
bats aangeeft (4). Bovendien worden de
symptomen in de homeotherapie in een
hierarchic gerangschikt. Hierin kan een
willekeur sluipen.

Het boven aangehaalde studentenreferaat
besluit met de woorden: \'Als antwoord op
de titel van dil referaat: \'Homeopathie, ge-
loof of wetenschap\' willen wij stellen:
\'Vooralsnog geloof, misschien (n)ooit we-
tenschap!\' (10).

De homeopathie wordt door haar aanhan-
gers als een inductieve wetenschap be-
schouwd. De basis hiervan wordt gevormd
door waarnemingen die, gecombineerd en
geïnterpreteerd, tot hypothesen kunnen
leiden (4). Nu berust ook dc reguliere (dier)-
geneeskunde op interpretatie van waarne-
mingen. De toenemende invloed van exacte
hulpwetenschappen als o.a. klinische che-
mie, isotopenonderzoek en niet te vergeten
de pharmacologic, maakt van de genees-
kunde steeds meer een natuurwetenschap.
Deze trend houdt ontegenzeggelijk een
verrijking en obejctivering in, resulterend
in duidelijke verbetering van de genezings-
resultaten, tot heil van mens cn dier. Aan
de andere kant zijn er nog vele o.a. psycho-
somatische ziekten moeilijk te genezen,
terwijl fenomenen als geneesmiddelover-
gevoeligheid cn resistentie steeds meer
voorkomen en bovendien dreigt het gevaar
van ovcrspecialisatie. In deze steeds meer
mechanische samenleving moet worden
gewaakt tegen een ovcrspecialisatie van dc
(dier)geneeskunde. Een (dier)geneeskun-
dige is meer dan een monteur die voor het
vernieuwen of oplappen van versleten on-
derdelen het mechanisme weer voorthelpt.
Het gaat om het leven, \'dat bittere raadsel
van de goede schepping\' in pijn, angst en
ziekte. Het geheel van dit leven is meer dan
de som van de delen. Mogelijk dat de ho-
meotherapie de reguliere geneeskunde in
deze een spiegel kan voorhouden. Hierbij
moet dan ook betrokken worden de com-
plexe interactie tussen ziekte makende
agentia, omgevingsfactoren (\'environ-
ment\') en patiënt. Enigszins ironisch kan
worden gesteld, dat de toepassingskansen
voor de homeotherapie in de diergenees-
kunde zullen worden vergroot, wanneerde
clinicus de patiënt teveel los van zijn leef-
omstandigheden ziet.

Bij de mens zijn er sterke aanwijzingen dat
hel effect van alternatieve geneeswijze in-
clusief de homeopathie, vaak is terug te
voeren lot specifieke psychodynamische
werkingen. Elierdoor zou het indicatiege-
bied zich voornamelijk beperken tot psy-
choneurotische en psychosomatische aan-
doeningen (2).

Het voorkomen van psychische ziekten bij
onze tot gezelschapsdieren gedomesticeer-
de roofdieren kan niet worden ontkend.
Het valt cchtcr bij onze gezelschapsdieren
moeilijker dan bij de mens in te zien, hoe
homeotherapie een specifieke psychody-
namische werking zou kunnen ontwikke-
len.

-ocr page 113-

Terug naar de titel: Er zitten elementen van
\'geloof in de homeotherapie in de zin van
\'aannemen zonder verklaring\'. Weten-
schap in natuurwetenschappelijke zin is het
niet. Op grond van het voorgaande past de
homeotherapie misschien meer in de (dier)-
genees/:M«5r dan in de diergeneesArw«c/e.
Daarbij kan de cynicus opmerken, dat de
definitie van kunst moeilijk is televen en
de grenzen, gezien bepaalde vormen van
niet-figuratieve kunst, nogal ruim kunnen
worden getrokken.

HOOFDREDAKTIE

IJTERATUUR

1. Anonymus. Alternative veterinary medicine. Vet.
Rec. 1984; I 14: 215.

2. Bakker. Alternatieve geneeswijzen magicof wer-
kelijkheid. Medisch Contact 1984; 39: 71-4.

3. Day, C. E. 1..Control of still birth in pigs using
homeopathy. Vet. Rec. 1984; 114: 216.

4. Debats, F. J. M..Theoretische aspecten van een
pragtnatischc therapie. In: Homeopathie, zit er
iets in? t:)SK-symposium 1984; 3.

5. Dicke, M. D. en Fontijn, J. L..Homeopathie en
de fannacie. Pharmaccutisch Weekblad 1980;
I 15; 37.

Dunning, A. J. en Zwieten, P. A. van. Alterna-
tieve geneeswijzen. In; De Farmacotherapeuti-
sche Gids deel II sectie B5. Bunge, Utrecht, 1979.
Van Es, J. C.. AI of niet alternatief. Medisch
Contact 1984; 39: 67.

8. De Jong, D. K.. Critische beschouwingen over de
homeopathie. Proefschrift Universiteit van Am-
sterdam. NV Noord-Hollandse Uitgevers Maat-
schappij, Amsterdam, 1973.

9. De Lange-de Klerk, E. S. M.. Klinisch onder-
zoek. In: Homeopathie, ziet u er iets in? DSK-
symposium 1984; 37.

Luiten, A. C. B. en Huybcn, M. W. C. Homeo-
pathie Geloof of wetenschap? Scriptie Vakgroep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier, Rijks-
universiteit Utrecht, 1984 cn Llomeopathie en
isopathie, wetenschap of geloof? Tijdschr.
Diergeneeskd. 1986; lil: 741-3.
Maas, H. P. J. A.. Samen leven, samen werken,
samenwerken. Rede bij aanvaarding van het
ambt privaatdocent in de homeopathie aan de
Faculteit der Geneeskunde van de Vrije Univer-
siteit te Amsterdam. 18 november 1983, SSC
1984; 14: 4L

12. Mastenbroek. H. P. J.A. en Roelofsen, G.. Scrip-
tie homeopatischc geneeskunde. Vrije Universi-
teit, 1975.

13. Reilly, D. T.. Young doctor\'s views on alterna-
tive medicine. Br. Med. J. 1983; 287: 337.
Rijnberk, A. Behandelwijze, regulier of alterna-
tief Tijdschr. Diergeneeskd. 1984; 109: 25.

15. Westerhuis, A. H.. Veterinaire Homeopathie
anno 1984. In: Homeopathie, zit er iets in? DSK-
symposium 1984; 56.

Wiersma, M.. Homeopathie en bewijsvoering.
Medisch Contact 1982:37. 1640.

6.

7.

10

11.

14.

16.

-ocr page 114-

OVERZICHTSARTIKELEN

De onschadelijkmaking en verdere verwerking
van dode dieren en dierlijke afvallen

The Hygienic Disposal and Rendering of Dead Animals and Animal Wastes

J. Oosterom\'

SAMENVATTING In dil artikel wordt een overzicht gegeven van zowel de principiële als de prakti-
sche benadering van de \' WHO Guidelines on the hygienic disposal and rendering of dead animals and
animal wastes to protect human and aniinal health\'. Het beschrijft de melhoden. die in ontwikkelde en
ontwikkelingslanden kunnen worden gebruikt om te komen tot onschadelijkmaking van dode dieren en
dierlijke afvallen. Met het oog op de mogelijk te treffen veterinair-hygiënische maatregelen wordt er
onderscheid gemaakt tussen materialen met gering infectierisico (zoals slachtafvallen van gezonde
dieren) en materialen met groot besmettingsgevaar (zoals dieren gestorven aan infectieziekten).
Onschadelijkmaking van materialen met gering risico gebeurt meestal door sterilisatie in een autoclaaf
of door koken, zodat de eiwitten en vetten kunnen worden hergebruikt, meestal in de vorm van
veevoedercomponenien. Materialen met groot gevaar moeten op zijn minst worden gesteriliseerd of
anders worden verbrand. Er wordt ook aandacht besteed aan de hygiëne in de verwerkingsbedrijven, in
het bijzonder voor wat betreft het voorkómen van kruisbesmettingen van het rauwe naar het gedecon-
tamineerde materiaal

Tenslotte worden de milieu-hygiënische aspecten besproken en wordt aandacht geschonken aan de
bescherming van het personeel dat bij onschadelijkmaking en verdere verwerking van dode dieren en
dierlijke afvallen is betrokken.

SUMMARY In this publication an overview is made of both the fundamental and practical approaches
laid down in the \' WHO Guidelines on the hygienic disposal and rendering of dead animals and animal
wastes to protect human and animal health\'. It describes methods that can be used both in developed and
developing countries for the hygienic dispo.sal and rendering of contaminated animal materials. In view
of the various veterinary-hygienic measures that might be taken a distinction is made between low-risk
materials (jbr instance slaughter ofjdl of healthy animals) and high-risk materials (for instance animals
that died because of infectious di.sease.s). The hygienic disposal of low-risk materials is u.sually done by
sterilisation in autoclaves or by cooking, so that proteins and fat may be re-used, mostly in the form of
animal feed components. High-risk materials .should al the least be sterilised or otherwi.se be burnt.
Attention is also paid to the hygiene in rendering plants, particularly concerning the avoidance oJ
cros.s-contamination from raw to decontaminated materials.

Finally aspects of environmental hygiene are discussed and attention is paid to the protection of the
personnel that is involved in the hygienic disposal and rendering of dead animals and animal wastes.

\' Dr..!. Oosterom, destijds Laboratoritim voor Water- cn Lcvensmiddelenmicrobiologic, Rijlcsinstituut voor
Vollcsgezondlieid en Milieuliygienc, Postbus 1, .3720 BA Biltiioven, thans Laboratorium voor Medische
Microbiologie, Stichting de PAMM, Aalsterweg 259, Postbus 9010.3, 5600 Rk Eindhoven.

-ocr page 115-

INLEIDING

Bij liet fo]<lcen en mesten van dieren, bij het
slachten van deze dieren en bij de verdere
verwerking van vlees en vleesprodukten
komen materialen van dierlijke oorsprong
vrij, anders dan mest of urine, die als po-
tentieel gevaarlijk kunnen worden gezien
voor de gezondheid van mens en dier en de
hygiëne van het milieu. In grote trekken
gaat het hier om gestorven dieren, slacht-
afvallen, afgekeurde karkassen en delen
daarvan en soms om afgekeurde vlees-
waren. Deze genoemde materialen vormen
een zeker risico omdat zij onderhevig kun-
nen zijn aan snel bederf of omdat zij be-
smet kunnen zijn met allerlei micro-orga-
nismen, waaronder mogelijk mens-en dier-
pathogene soorten. Daarnaast zijn er nog
delen van slachtdieren, die op ethische
gronden als ongeschikt voor menselijke
consumptie worden beschouwd.
Algemeen geldt de opvatting dat al deze
materialen als zodanig uit de levensmidde-
lenindustrie, uit het handelsverkeeren zelfs
uit het milieu dienen te worden weggehaald
en onschadelijk moeten worden gemaakt.
Daar het merendeel van deze materialen
rijk is aan eiwitten, vetten en mineralen,
wordt meestal gekozen voor een zodanige
onschadelijkmaking dat hergebruik moge-
lijk is. In Nederland gebeurt dit door steri-
lisatie en verdere verwerking tot veevoe-
dercomponenten in één van de vier door de
overheid toegelaten destructiebedrijven.
Vernietiging van materiaal vindt in de Ne-
derlandse destructoren niet plaats; men
kan zelfs aantonen dat de Destructiewet
hergebruik verplicht stelt. De term \'des-
tructie\' is in dit verband dus nogal onge-
lukkig gekozen. Ter wille van de duidelijk-
heid zal in dit artikel waar mogelijk gebruik
worden gemaakt van termen als \'verwer-
king\' en \'hergebruik\'.
In de meeste landen is de gunstige situatie,
zoals die in ons land wordt aangetroffen,
nog niet verwezenlijkt of zelfs niet moge-
lijk. Voor het steriliseren van dergelijk dier-
lijk materiaal zijn in de eerste plaats uitge-
breide technische voorzieningen nodig.
Daarnaast is een zekere vorm van centra-
lisatie onontbeerlijk, omdat een verwer-
kingsbedrijfalleen maar kan functioneren
bij aanvoer van voldoende hoeveelheden
materiaal, bij voorkeur in een min of meer
constante stroom. Voorwaarde hiervoor is
weer een voldoende veebezetting en een
aantal slachthuizen in het omringende ge-
bied, met daarbij een goede infrastructuur
om het transport mogelijk te maken.
In de meeste landen van Europa wordt al
niet aan alle hierboven genoemde voor-
waarden voldaan. In sommige landen be-
hoort het verwerken van dierlijke afvallen
tot het vrije ondernemerschap en bestaan
er weinig wettelijke bepalingen betreffende
verwerkingsplicht, onschadelijkmaking en
wijze van hergebruik. In andere, zoals bij-
voorbeeld Denemarken, Oostenrijk en
Zwitserland, wordt centralisatie in belang-
rijke mate door geografische factoren be-
moeilijkt, en moet men in weinig toeganke-
lijke gebieden soms zijn toevlucht nemen
tot het begraven van dode dieren (2).
In ontwikkelingslanden komen soms de
meest extreme situaties voor. Indien er al
veehouderij is, wordt deze op een exten-
sieve wijze uitgeoefend, het slachten ge-
beurt meestal in de dorpen, technische en
financiële middelen ontbreken vaak en het
wegennet is veelal onvoldoende om dode
dieren en afvallen te verzamelen. Daarnaast
ontbreekt in een aantal gevallen de funda-
mentele kennis omtrent veterinaire hygië-
ne. Dit leidt ertoe, dat men meestal niet
komt tot enig hergebruik van dierlijke af-
vallen, en dat in landen die volgens de FAO
het meest gebukt gaan onder een ernstig
eiwittekort. In sommige gevallen worden
slachtafvallen in de onmiddellijke omge-
ving van het slachthuis verspreid om door
de wilde dieren te worden opgeruimd.
In de in 1985 verschenen \'WHO Guidelines
on the hygienic disposal and rendering of
dead animals and animal wastes to protect
human and animal health\' (5) wordt ge-
tracht algemene principes aan te geven die
gelden bij het onschadelijk maken en ver-
werken van dode dieren en afvallen. Daar-
naast worden aanwijzingen gegeven hoe
aan deze principes onder de meest uit-
eenlopende omstandigheden tegemoet kan
worden gekomen, met een overzicht van de
technische hulpmiddelen, die daarbij kun-
nen worden gebruikt. In dit artikel zal een
samenvatting van deze \'Guidelines\' worden
gegeven, waarbij zal worden getracht de
principiële en praktische benaderingswijze
te combineren.

-ocr page 116-

MATERIALEN TER VERWERKING

De materialen die in aanmerking komen
om verwerkt te worden zijn over het alge-
meen van dierlijke oorsprong en onge-
schikt voor menselijke consumptie omdat
zij óf onderhevig zijn aan snelle degenera-
tieve veranderingen, óf microbiologisch
besmet zijn óf om ethische redenen niet als
voedsel worden gebruikt. Deze definitie
omvat geen vaste categorieën van dierlijke
afvallen. Wat er precies mee wordt aange-
duid verschilt per land of per streek en is
sterk afhankelijk van voedingsgewoonten,
religie, en niet te vergeten de economische
situatie ter plekke, in het bijzonder voor
wat betreft de beschikbaarheid van andere
voedingsmiddelen. In tabel 1 wordt een
overzicht gegeven van die dierlijke mate-
rialen, die over het algemeen door de mens
worden gegeten, materialen waarover het
oordeel kan variëren en die welke vrijwel
nooit als voedsel worden gebruikt.
Van de andere, veterinair-hygiënische, kant
uit geredeneerd kan men een lijst opstellen
van materialen, die eigenlijk in elk ontwik-
keld land onschadelijk gemaakt zouden
moeten worden. Deze lijst ziet er als volgt
uit:

— dieren gestorven op de boerderij, inclu-
sief doodgeboren vruchten;

— placenta\'s en vruchtvliezcn;

— afvallen uit kuikenbroedcrijen;

Tabel 1. Beoordeling van de verschillende delen van het geslachte dier voor wat betrclt de geschiktheid voor
menselijke consumptie.

Als geschikt beoordeeld

Wisselende beoordeling

Ciewoonlijk als
ongeschikt beoordeeld

karkas

kop

kadavers

hersenen

thymus

afgekeurde karkassen of

tong

longen

delen daarvan

slokdarm

milt

snuiten

hart

pancreas

hoornpitten

lever

ingewanden

foetussen

nieren

pens

poten

staart

uterus

klauwen

uier

huid

bloed

veren

afsnijdsels

vloerveegsel

dieren gedood bij dc bestrijding van
dierziekten;

afgekeurde karkassen en delen daar-
van;

niet voor consumptie geschikt afvallen
uit slachterijen en pluimveeslachterijen;
inhoud van maagdarmkanalen, zoals
pensinhoud;

afgekeurde vis en visafvallcn;
afsnijdsels, putvet en dergelijke uit slach-
terijen en uitsnijderijen;
slib uit de waterzuiveringsinstallaties
van slachterijen;

bedorven vlees en vleesprodukten, als-
ook andere bedorven voedingsmidde-
len;

afval uit restaurants, instituutskeukens
en levensmiddelenindustrieën;
kadavers van gezelschapsdieren, dieren
voor de sport, andere nutsdieren en
zwerfdieren;

kadavers van laboratoriumdiercn na
afloop van de dierproeven, mits er geen
toxicologische of radio-actieve besmet-
ting bestaat;

resten van dieren waarvan slechts een
gedeelte wordt gebruikt: pelsdicrcn,
haaien, krabben, garnalen, kikkers, kro-
kodillen, enz.;

afvallen uit de lederindustrie;
resten van dierlijk materiaal, gezonden
aan veterinaire onderzoeksinstituten,
laboratoria voor levensmiddelenonder-
zoek, enz.

-ocr page 117-

Sommige oneetbare, voor on.schadelijl<-
malcing bestemde materialen worden ook
wel voor andere doeleinden dan voor her-
gebruik in de landbouw benut. Tot deze
categorie kunnen behoren: hoeven, klau-
wen, huiden, haar, veren, darmen, baar-
moeders, longen, uiers, bloed, klieren met
interne secretie, enz.

Bij alternatieve verwerking dienen dezelfde
strikte hygienische maatregelen genomen
te worden als normaal gebruikelijk is, één
en ander naar het inzicht van de veterinaire
autoriteiten die toestemming tot het alter-
natief gebruik hebben verleend. Alle af-
vallen die bij deze alternatieve verwerking
weer vrijkomen dienen alsnog op de regu-
liere manier onschadelijk te worden ge-
maakt.

Het overgrote deel van het zogenaamde
destructiemateriaal wordt dus tot nuttige
produkten verwerkt, meestal tot veevoe-
dercomponenten, soms tot meststoffen
voor de landbouw. Bij dit geheel is er een
belangrijke taak weggelegd voor veteri-
naire inspecteurs, die, ondersteund door
laboratoriumfacilitciten, dienen na te gaan
in hoeverre de fysische, chemische en soms
ook microbiologische aard van het mate-
riaal aanvaarbaar is om het na dccontami-
natic weer in dc kringloop toe te laten.
Daarnaast dienen zij toezicht te houden op
dc wijze en effectiviteit van de decontami-
natie.

Fysische of chemische besmetting kan op-
treden als het te verwerken materiaal ge-
mengd is met plastic (als verpakkingsmate-
riaal), metalen (uit de pensinhoud, oor-
blikken), pesticiden of als dieren aan intoxi-
caties blootgesteld zijn geweest, hetzij in
natuurlijke omstandigheden, hetzij in dier-
proeven. Bij ernstige fysische of chemische
besmetting mag geen hergebruik worden
toegestaan, doch dient vernietiging plaats
te vinden op zodanige wijze dat alle schade-
lijke stoffen worden gedesintegreerd. Dit
kan in het algemeen gebeuren door ver-
branden, behalve als het gaat om radio-ac-
tieve stoffen of thermo-stabiele verbindin-
gen. Indien verbranden niet mogelijk is
moet het materiaal worden begraven.
Soms is zozeer de aard, dan wel de mate
van verontreiniging een groot probleem,
bijvoorbeeld bij een afgekeurde partij vlees-
waren in blik of in geval van slachtbloed,
verontreinigd met bedrijfswater.

ALGEMENE PRINCIPES VOOR EEN VEILIGE
EN HYGIËNISCHE AFVOER EN VER WERKING
VAN DODE DIEREN EN DIERLI.IKE
AFVALLEN

De wijze van onschadelijkmaking en ver-
dere verwerking van dode dieren en dier-
lijke afvallen hangt sterk af van de lokale
en regionale omstandigheden. Technische,
organisatorische en economische mogelijk-
heden spelen daarbij een belangrijke rol,
alsmede geografische factoren.

Indien mogelijk dienen de veterinaire auto-
riteiten te kiezen voor het oprichten van
bedrijven die het materiaal kunnen sterili-
seren. Dergelijke bedrijven zouden bij voor-
keur moeten worden gelokaliseerd op die
plaatsen waar het meeste materiaal be-
schikbaar komt: in gebieden met een dichte
veebezetting, bij grote slachthuizen, bij vis-
serij- en invoerhavens, enz. Alhoewel de
nabijheid tot slachthuizen dus als gunstig
wordt beschouwd, mogen verwerkingsbe-
drijven nooit op éénzelfde terrein met een
abattoir worden gehuisvest. De verwerking
van afval dient te allen tijde streng ge-
scheiden tc blijven van dc levensmidde-
lenproduktie.

Bij het oprichten van verwerkingsbedrijven
zou tevens moeten worden gezorgd voor
een zekere overcapaciteit, die aangewend
kan worden bij het uitvallen van een nabu-
rig bedrijf of bij het optreden van uitge-
breide epizoötieën of natuurrampen. De
Watersnoodramp van 1953 heeft in Neder-
land de veterinair-hygiënische noodzaak
van overcapaciteit duidelijk gemaakt. Een
voorbeeld van een goede regeling op dit
gebied is te vinden in Tsjechoslowakije,
waar elke regionale destructor in zijn na-
bijheid een door de staat aangewezen, ge-
heel afgeschermd stuk land heeft, waar in
tijden van nood kadavers en afvallen mo-
gen worden begraven.

Alhoewel het hergebruik van materiaal
na voorafgaande sterilisatie de voorkeur
verdient, kan het van reeds bovengenoem-
de factoren en van de aard van het mate-
riaal afhangen welke wijze van verwerking
door de veterinaire autoriteiten kan wor-
den toegestaan. Zij kunnen zich daarbij
onder andere baseren op de algemene ge-
zondheidstoestand van de veestapel en de
infectieziekten, die bij wilde dieren voor-
komen.

-ocr page 118-

In het algemeen kan worden gesteld dat
materiaal met een groot infectiegevaar
moet worden gesteriliseerd of anders moet
worden verbrand. In uiterste noodzaak
kan het worden begraven. Gaat het echter
om materialen met gering risico, bijvoor-
beeld om slachtafvallen van goedgekeurde
slachtdieren, dan is hergebruik na het toe-
passen van andere decontaminatiemetho-
den nog acceptabel, alhoewel sterilisatie de
voorkeur blijft houden. Is voor dit risico-
arme materiaal geendecontaminatiemoge-
lijkheid voorhanden, dan dient ook hier
vernietiging plaats te vinden (fig. 1).
In het onderstaande zal de behandeling van
materiaal met laag en met hoog risico af-
zonderlijk worden besproken.

tact met mens cn dier moet zoveel mogelijk
worden beperkt en de verspreiding van
micro-organismen in het milieu moet wor-
den voorkomen.

De verschillende stadia in de verwerking
van deze materialen zijn als volgt in te
delen: opslag tot aan het verzamelen, ver-
zamelen en transport, decontaminatic al of
niet met sterilisatie, en verwerking van ge-
decontamineerde materialen.

a. Opslag tot aan het verzamelen
In dit stadium is het belangrijk dat de kar-
kassen en afvallen zo snel mogelijk van de
omgeving worden afgescheiden. Ze dienen
te worden bewaard op een droge en liefst
koele plaats, afgeschermd voor insecten.

ALGEMENE MAATREGELEN Rt.) HET
VERWERKEN VAN MATERIAAI. ME I GERING
RISICO

In dit gedeelte zal de verwerking worden
besproken van materiaal met geringe ge-
varen voor de gezondheid van mens en dier
en de hygiëne van het milieu. Materialen
die om ethische redenen moeten worden
verwerkt vallen ook onder deze categorie.
Ofschoon de risico\'s gering worden geacht
dienen deze afvallen toch ook met de uiter-
ste hygiëne te worden behandeld. Het con-
vogels, knaagdieren, honden en katten cn
dergelijke. Verspreiding van smetstof door
middel van wind, regen of grondwater
moet worden vermeden. In het zuiden van
Nederland hebben vooral de varkensfok-
kers de beschikking over ccn metalen vat
(de zogenaamde ton van Son) waarin dode
biggen en nageboorten kunnen worden ge-
deponeerd (foto 1). Slachterijen bezitten
vaak silo\'s waarin slachtafvallen of veren
kunnen worden opgeslagen.

-ocr page 119-

Indien dieren op de boerderij sterven,
dienen zij zo spoedig mogelijk bij de andere
dieren te worden weggehaald. Kadavers
van grote dieren moeten op een koele en
droge plaats worden bewaard, het liefst af-
geschermd door landbotiwplastic. Het ont-
hulden van gestorven dieren, zowel op de
boerderij als op het verwerkingsbedrijf,
moet worden ontraden. Kadavers dienen
zo weinig mogelijk met de handen te wor-
den aangeraakt. Indien dit toch nodig is,
dienen handschoenen te worden gedragen.
Voordat gestorven dieren worden ver-
werkt, hetzij in een destructor met sterilisa-
tie, hetzij op andere wijze, moeten ver-
dachte gevallen van sterfte en abortus door
een dierenarts worden onderzocht om even-
tuele gevaarlijke infecties uit te sluiten.

b. Verzamelen en transport

Het is van het grootste belang dat de ver-
werking van dode dieren en afvallen zo snel
mogelijk gebeurt. Dit is in de eerste plaats
om verdere uitgroei en verspreiding van
micro-organismen te voorkómen, maar
ook om bederf van materiaal zoveel moge-
lijk tegen te gaan, daar dit de kwaliteit van
de te vervaardigen produkten schadelijk
beïnvloedt. Verzamelen en transport die-
nen dus goed te zijn geregeld. In Nederland
is één en ander bij de wet bepaald: iedereen
is verplicht destructiemateriaal onverwijld
bij de autoriteiten aan te geven, terwijl de
destructorondernemingen de verplichting
hebben dit materiaal zo snel mogelijk en
zonder kosten op te halen. Voor ontwikke-
lingslanden is wel gesuggereerd ophalers in
een officieel uniform hun werk te laten ver-
richten, teneinde dc wettelijke status van
hun functie te benadrukken.

Dc voertuigen die voor het transport wor-
den gebruikt mogen niet voor andere doel-
einden worden ingezet. Zij moeten zo zijn
gebouwd, dat lekken en aerosolvorming
tijdens het vervoer worden voorkómen en
behoorlijke reiniging en desinfectie moge-
lijk is. Het laden van de voertuigen dient bij
voorkeur mechanisch te geschieden, zodat
besmetting van mens, bodem, wegen of het
uitwendige van de wagens zoveel mogelijk
wordt voorkómen (foto 1). Het verdient
ook aanbeveling dat de ophalers bescher-
mende kleding en handschoenen dragen.

Het lossen dient bij voorkeur in gesloten
ruimten te gebeuren, zodat contact met in-
secten, knaagdieren en vogels, alsook ver-
spreiding van smetstof met regenwater, ae-
rosolvorming en stankoverlast kan worden
voorkomen. In Nederland hebben enkele
bedrijven een ontvangsthal met afgesloten
stortputten, waarbij het deksel van de put-
ten pas is te openen als de buitendeuren van
de hal zijn gesloten (foto 2).
Opslagplaatsen, verzamelpunten, contai-
ners, tanks en tonnen dienen goed gerei-
nigd en gedesinfecteerd te worden, bij
voorkeur op dagelijkse basis. Dit geldt ook
voor de voertuigen (foto 3).

c. Decontaminatie

Zoals eerder gesteld hangt de optimale
wijze van decontamineren van vele facto-
ren af. Is in een bepaald gebied centralisatie
mogelijk en is een constante aanvoer ge-
waarborgd, dan zijn de condities aanwezig
om tot gebruik van grote autoclaven over
te gaan. Kan de verwerking daarentegen
slechts op kleine schaal plaatsvinden of is
de aanvoer te onregelmatig, dan zal veelal
voor decontaminatiemethoden zonder ste-
rilisatie worden gekozen. Verwerking zon-
der volledige sterilisatie kan onder meer
inhouden: verhitten, koken, drogen (bijv.
van bloed), verzuren (bijv. van vis- en
pluimvee-afvallen, zoals in Denemarken
gebeurt) of composteren tussen lagen aarde
en plantaardig materiaal. Wat onder pri-
mitieve omstandigheden nog met eenvou-
dige verrijdbare apparatuur is te bereiken,
is beschreven in een FAO-publikatie van I.
Mann (3). Het feit dat deze verwerkings-
methoden vaak op kleine schaal worden
uitgevoerd maakt de veterinaire controle
erop niet gemakkelijk. In Nederland is hier
ervaring mee opgedaan voor wat betreft de
swill-voedering bij varkens. In het alge-
meen, zeker in ontwikkelinglanden, zijn
slechts globale regels op te stellen, in de
hoop dat ze zullen worden nageleefd.
In het geval van gecentraliseerde, groot-
schalige verwerking is het gemakkelijker
tot veterinair-hygiënische regelgeving te
komen en de nalevingervan te controleren.
De belangrijkste regels op dit terrein zullen
betrekking hebben op het voorkómen van
kruiscontaminatie op het bedrijf van ver-
werking. In het algemeen zal worden be-

-ocr page 120-

paald dat de ruimten, waarin het rauwe
materiaal wordt gelost, van verpakkings-
materiaal wordt ontdaan, waar kadavers
eventueel worden onthuid en waar het
grote materiaal kan worden verkleind (het
zogenaamde \'onreine deel\') (foto 2) volle-
dig gescheiden dient te zijn van de ruimten
waar het gesteriliseerde materiaal wordt
ontvet, gemalen, gemengd, verpakt en op-
geslagen (het zogenaamde \'reine deel\')
(foto 4) (6). Tussen deze twee afdelingen
mogen geen directe verbindingen bestaan;
de enige transportweg dient door de steri-
lisatoren te voeren. Er moet apart perso-
neel voor het reine en het onreine deel zijn,
hetzelfde dient ook te gelden voor kleding.

werktuigen cn gereedschappen. De genoem-
de kleding en voorwerpen zouden voor elk
gedeelte een aparte kleur kunnen hebben,
zodat controle op het beperkte gebruik
ervan wordt vergemakkelijkt. Kruiscon-
taminatie kan verder worden voorkómen
door het gedecontamineerdc produkt al-
leen in gesloten systeem tc transporten en
verder te behandelen (foto 4).

Kruiscontaminatie kan voorts worden te-
gengegaan door veel aandacht te besteden
aan de hygiëne op het bedrijf. Vogels, in-
secten en knaagdieren, alsook katten die-
nen te worden geweerd of bestreden. De
ruimten, zowel rein als onrein, moeten re-

-ocr page 121-

gelmatig worden gereinigd en gedesinfec-
teerd. Indien de gelegenheid zich voordoet
moet hier bouwkundig rekening mee wor-
den gehouden. Er mag zo min mogelijk
stof en vocht in de bedrijfsruimten achter-
blijven. In sommige gevallen worden wel
grote industriële stofzuigers gebruikt om
speciaal het meelstof te verwijderen.

Het gehele decontaminatieproces, alsook
de vernietiging van dierlijke afvallen be-
hoort onder voortdurend toezicht van de
veterinaire autoriteiten te staan, zodat
Good Manufacturing Practices zijn gewaar-
borgd. In Nederland wordt de algemene
hygiëne van de bedrijven gecontroleerd
door bacteriologisch onderzoek op het
vóórkomen van Enterobacteriaccae in mon-
sters stof en meel uit de bedrijfsruimten en
in monsters van de gedecontamineerde
produkten. Hierbij wordt tevens op Sal-
monella onderzocht (7). Door isolatie en
typering van Salmonella is het meermalen
gelukt kruiscontaminaties vanuit de be-
drijfsruimten naar het gerede produkt aan
te tonen (9). Daarnaast is het met deze
techniek mogelijk persisterende besrnet-
tingsbronnen op het bedrijf (de zogenaam-
de \'huistypen\' van Salmonella) op te spo-
ren. De effectiviteit van de gevolgde sterili-
satieprocedure wordt in Nederland ener-
zijds gecontroleerd door middel van een
tijd-tempcratuur-druk registratie, ander-
zijds door onderzoek naar het nog vóór-
komen van Clostridium-sporen in de be-
handelde materialen (1).

d. Verdere behandeling van gedecontami-
neerde materialen

Bij de verdere behandeling van gedecon-
tamineerde materialen speelt het voorkó-
men van kruiscontaminatie alweer ecn gro-
te rol. Opslag dient te gebeuren in reine,
koele en droge ruimten, zodat onder meer
de uitgroei van schimmels kan worden te-
gengegaan. Vogels, insecten en knaagdie-
ren dienen te worden geweerd. Transport
mag alleen als het produkt behoorlijk is
verpakt, tenzij het in buikwagens gebeurt.
Het transport mag nooit geschieden in
zakken, kratten, containers of voertuigen
die ook voor het vervoer van het rauwe
materiaal worden gebruikt.
Langdurige opslag van niet-gesteriliseerd
materiaal moet worden vermeden, omdat
het gevaar bestaat dat nog levende micro-
organismen weer gaan uitgroeien. Bij voor-
keur dient onmiddellijke voedering aan
dieren plaats te vinden, hetgeen meestal
geen problemen oplevert, omdat het maar
om kleine hoeveelheden gaat.

ALGEMENE MAATREGELEN BIJ HET
VERWERKEN VAN MATERIAAL MET EEN
GROOT BESMETTINGSGEVAAR

In dit gedeelte zal de verwerking worden
besproken van materialen die beslist ge-
vaarlijk kunnen zijn voor de gezondheid
van mens en dier (bijv. door besmetting
met Brucella) of economische verliezen in
de veehouderij kunnen veroorzaken (bijv.
bij besmetting door het varkenspestvirus).
In het algemeen bestaan deze materialen
uit dieren of gedeelten van dieren die ge-
storven zijn aan besmettelijke ziekten of
werden afgemaakt in het kader van de be-
strijding van epizoötieën (zogenaamde
\'stamping out\').

Het hanteren, bewaren en transporteren
van dit soort materiaal moet zoveel moge-
lijk worden beperkt en dient te gebeuren
aan de hand van richtlijnen, opgesteld door
de veterinaire autoriteiten.
De hier bedoelde materialen dienen volle-
dig te worden gesteriliseerd, of anders te
worden vernietigd (fig. 1). Hergebruik zon-
der sterilisatie moet absoluut verboden
zijn.

a. De afzondering van het materiaal ter
plaatse

Indien er dieren sterven met symptomen
die wijzen op ernstige infectieuze aandoe-
ningen, dienen zij zo spoedig mogelijk van
de andere dieren te worden geïsoleerd. Hun
excreta moeten worden gedesinfecteerd.
Kleine dieren kunnen het beste in een ton
of een container worden bewaard. In de
meeste gevallen is het bij grote dieren het
meest praktisch om de plaats waar zij zich
bevinden van de omgeving af te schermen.
Voorzorgen dienen te worden genomen
om het verspreiden van smetstoffen met
regen, grondwater of wind te voorkómen.
Indien mogelijk worden de kadavers met
plastic of andere ondoordringbare mate-
rialen afgedekt en wilde dieren op een af-
stand gehouden. Onmiddellijk dient de ve-
terinaire inspectie te worden gewaar-

-ocr page 122-

schuwd, die verdere te nemen maatregelen
zal vaststellen.

b. Veterinaire inspectie
Het onderzoek van verdachte dieren en de
diagnosestelling van infectieuze ziekten
met een groot besmettingsgevaar kan al-
leen maar worden gedaan door de veteri-
naire autoriteiten. De betrokken veterinai-
ren dienen, indien mogelijk, tc worden
ondersteund door laboratcn-ia die in staat
zijn snelle testen uit te voeren. Naar gelang
de resultaten van onderzoek kunnen ver-
dere maatregelen worden vastgesteld. Er
dient beslist te worden over de wijze van
vervoer en de bijbehorende beschermende
maatregelen. Er dient beslist te worden of
sterilisatie verplicht wordt gesteld of an-
ders welke methode van vernietiging zal
worden toegepast. Bovendien moet worden
aangegeven welke voorwerpen moeten wor-
den gereinigd en gedesinfecteerd en welke
middelen daarbij moeten worden aange-
wend.

Relevante informatie omtrent de veteri-
naire bevindingen dienen nationaal of zelfs
internationaal te worden aangegeven en
geregistreerd, zodat voortdurend een over-
zicht mogelijk is van het vóórkomen van
gevaarlijke zoönosen en gevaarlijke dier-
ziekten in een bepaald gebied.
Veterinair-preventieve maatregelen kun-
nen onder meer inhouden een vervoersver-
bod voor dieren uit dezelfde koppel of uit
dezelfde streek als de gestorven dieren, ve-
terinair onderzoek van dieren die mogelijk
aan dezelfde pathogenen hebben blootge-
staan, eventueel inenting van gevoelige die-
ren in de betrokken regio, speciaal vervoer
van zieke dieren en een slachtverbod voor
dieren uit het besmette gebied.

c. Transport

Vervoer van kadavers of delen daarvan die
besmet zijn met pathogene micro-organis-
men met groot besmettingsgevaar dient
met de grootste voorzorgen te gebeuren.
Kadavers van verschillende lokaties mogen
niet tegelijkertijd worden opgehaald, be-
halve in noodsituaties. Bij het opladen
dient goed gelet te worden op de bescher-
ming van personeel en op de hygiëne van
het milieu. Daarom moet het opladen bij
voorkeur mechanisch gebeuren. Het ver-
voer dient te geschieden in wagens die ner-
gens anders voor worden gebruikt. Zij
dienen waterdicht en afgedekt te zijn om de
verspreiding van aerosolen en stof te voor-
kómen. Bedacht dient te worden dat het
veelal onvermijdelijk is, dat zulk transport
plaatsvindt door gebieden met een dichte
veebezetting, hetgeen de uiterste hygiëne
noodzakelijk maakt.

Voertuigen dienen zo te zijn geconstrueerd
dat reinigen en desinfecteren van alle op-
pervlakken mogelijk is. Reiniging en desin-
fectie moeten na elk transport van dode
dieren en afvallen worden uitgevoerd. Deze
activiteiten moeten door de veterinaire in-
spectie worden gecontroleerd.

d. Vernietiging

Indien niet voor sterilisatie doch voor ver-
nietiging van materialen wordt gekozen
dient bij voorkeur gebruik te worden ge-
maakt van speciale ovens waarin een tem-
peratuur van 800 tot 1000 °C kan worden
bereikt, zodat complete verbranding is ge-
waarborgd. Totale vernietiging is speciaal
belangrijk wanneer er micro-organismen
in het spel zijn die relatief bestand zijn
tegen hitte, bijvoorbeeld bij sporen van
Ba-
cillus anthracis.
Indien totale verbranding
in ovens niet mogelijk is dienen kadavers
en afvallen in kuilen te worden verbrand of
tesamen met ongebluste kalk te worden
begraven. Bij dit laatste behoren weer de
voorzorgen als eerder vermeld; totale af-
scheiding van het terrein, wering van wilde
dieren, verbod op het winnen van drinkwa-
ter of het bedrijven van landbouw in de
omgeving, enz.

MAATRECiHLEN SPECIAAL TER
BESCHERMING VAN HET MILIEU

In het voorgaande zijn al vele maatregelen
genoemd die gericht zijn op of mede in-
vloed hebben op de bescherming van het
milieu, speciaal waar het de gecentrali-
seerde verwerking van materialen betreft.
Op microbiologisch gebied gaat het om het
voorkómen van smetstofverspreiding, in
de eerste plaats bij het verzamelen en bij het
transport. De betreffende materialen die-
nen koel en droog te worden bewaard, en
contact met vogels, insecten en knaagdie-
ren, evenals honden en katten moet worden

-ocr page 123-

vermeden, alsook de verspreiding van ma-
teriaal door middel van wind, regen of
grondwater. Gesloten voertuigen die niet
lekken en geen aerosolen veroorzaken zijn
absoluut noodzakelijk bij het vervoer van
vaak sterk besmette materialen, zeker als
dit vervoer door gebieden met een dichte
veebezetting leidt. Overigens is het gebrui-
kelijk de wielen van de wagens bij het in- en
uitrijden van het destructiebedrijf in een
desinfectiebad te decontamineren. Ook het
regelmatig reinigen en desinfecteren van de
wagen in hun geheel (foto 3) hoort daarbij.
Het lossen kan het best geschieden in geslo-
ten ruimten, en directe verbindingen tussen
deze ruimten en het reine deel van de fa-
briek dienen te zijn afgesloten.
Daarnaast is het van belang, dat het afval-
water van het onreine deel van een destruc-
tiebedrijf door een sterilisator wordt ge-
voerd, voordat het wordt geloosd. Water
uit andere, reine afdelingen kan normaal
worden gezuiverd (foto 5). Speciaal biolo-
gische zuivering is in dit geval effectief ge-
bleken, wat ongetwijfeld toe te schrijven is
aan het gehalte aan organische stof in het
water en de relatieve afwezigheid van che-
mische contaminanten. Het slib dat bij de
biologische zuivering achterblijft wordt
vaak voor alle zekerheid ook gesteriliseerd.
De stankbestrijding bij de destructoren
wordt steeds belangrijker, zeker in Neder-
land waar het voortdurend moeilijker
wordt om een groene bufferzone rond de
destructoren te handhaven. Zoals reeds
vermeld geschiedt het lossen van wagens in
hallen, waarbij de kleppen van de stortput-
ten alleen geopend kunnen worden als de
buitendeuren gesloten zijn. De ingangen
voor het personeel zijn vaak als draaideu-
ren uitgevoerd. Op strategische plaatsen in
de bedrijven zijn afzuigers aangebracht, die
onaangename geuren verwijderen. Bij het
reinigen van de bedrijfslucht is in de afge-
lopen jaren goede ervaring opgedaan met
zogenaamde \'bio-bedden\', bakken, gewoon-
lijk gevuld met heideplaggen en zuivering.s-
slib, waar de verontreinigde lucht van
onder af wordt ingeblazen (foto 6). Stank-
stoffen die niet in waterbassins of bio-
bedden zijn de verwijderen, de zogenaamde
\'non-condensibles\', moeten bij 800 tot
1200° C worden verbrand, bijvoorbeeld in
hel ketelhuis.

Dc milieubeschermende maatregelen bij
het begraven van kadavers zijn ook al ge-
noemd. Begraven mag alleen op daartoe
aangewezen, goed geregistreerde terreinen
die volledig afgeschermd moeten zijn en
een zodanige onderlaag moeten hebben dat
verplaatsing van smetstof met het grond-
water onmogelijk is. In de nabijheid van
dergelijke terreinen mag geen drinkwater-
winning plaatsvinden en geen landbouw
worden bedreven.

MAATREGELENTER BESCHERMING VAN
HET PERSONEEL

Eventueel besmettingsgevaar voor het per-
soneel ontslaat wanneer hel rauwe, soms
sterk infectieuze, materiaal moet worden
gehanleerd. Dil hanteren moet zoveel mo-
gelijk worden beperkt, onder meer door
het inschakelen van machines. In hel kader
van deze beperking dient het onthulden
van karkassen te worden verboden.
Bescherming kan in de eerste plaats worden
verkregen door het dragen van speciale
kleding en handschoenen. Verder dient de
hygiëne strikt in acht te worden genomen,
wat in bedrijven onder meer inhoudt de
aanwezigheid van goed bereikbare sani-
taire voorzieningen als handenwasplaat-
sen, douches, kleedruimten en toiletten. Er
dienen goed afgescheiden, doch gemakke-
lijk bereikbare ruimten beschikbaar le zijn
voor koffiedrinken en lunchen.

Wal betreft de medische voorzieningen be-
hoort er voortdurend de gelegenheid te zijn
voor het verzorgen van kleine wondjes,
dient er een regelmatige controle van per-
soneel le worden uitgevoerd en moet, voor
zover mogelijk, vaccinatie legen gevaar-
lijke zoönosen worden verricht van alle re-
gelmatig geëxponeerde personen.
Een niet-infectieus, doch ernstig gevaar
kan ontslaan bij hel schoonmaken of repa-
reren van silo\'s, waarin rauw materiaal is
opgeslagen geweest. Er kunnen in derge-
lijke silo\'s gassen zijn opgehoopt (bijv.
H2S) die bij inademing binnen enkele mi-
nuten dodelijk kunnen zijn. Het werken
onder dergelijke omstandigheden dient
daarom door meerdere mensen samen le
worden uitgevoerd, waarbij gasmaskers
beschikbaar moeten zijn (4).

-ocr page 124-

CONCLUSIES

De onschadelijkmaking en verwerking van
dode dieren en dierlijke afvallen behoort,
samen met de vleeskeuring, tot de belang-
rijkste activiteiten binnen wat wordt ge-
noemd de veterinaire volksgezondheid, of-
wel Veterinary Public Health. Een goed
functionerend destruetiesysteem zorgt voor
de verwijdering van soms sterk bezoedelde,
aan bederf onderhevige, infectieuze mate-
rialen van dierlijke oorsprong en produ-
ceert gedecontamineerde, hoogwaardige
veevoedercomponenten. De veterinair-hy-
giënische waarde van dit geheel, speciaal in
Nederland met zijn grote bevolkingsdicht-
heid, dichte veebezetting en omvangrijke
produktie van vlees en vleeswaren, is nau-
welijks te schatten. In andere landen kun-
nen andere voordelen van een destruetie-
systeem meer op de voorgrond treden,
zoals de rol die gespeeld kan worden bij de
bestrijding van dierziekten en de economi-
sche waarde van het hergebruik van eiwit-
ten en vetten.

Bij de verwerking van dierlijke afvallen
kunnen een aantal regels worden opge-
somd, die onder bijna alle omstandigheden
geldigheid bezitten. In de eerste plaats
dient infectieus materiaal te worden op-
geruimd, uit een koppel dieren, uit het
open veld, uit het slachthuis, uit de slagerij,
uit de keuken. Indien transport plaats-
vindt, dient dit zeker niet de verspreiding
van smetstof te bevorderen. Ten tweede
moet bij de onschadelijkmaking worden
gestreefd naar hergebruik, er moet hierbij
echter worden onderkend dat kringlopen
van gevaarlijke micro-organismen kunnen
ontstaan. Er moet dus een goede deconta-
minatie van het rauwe materiaal worden
uitgevoerd. Daar waar hun opstapeling het
grootst is, op het verwerkingsbedrijf, die-
nen rauwe en gedecontamineerde mate-
rialen streng gescheiden te zijn. Is de de-
contaminatie niet volledig, zoals in ontwik-
kelingslanden, dan moeten de produkten
snel, liefst ter plekke, als veevoeder worden
gebruikt om nieuwe uitgroei van kiemen te
voorkómen. Is hergebruik niet mogelijk,
dan moet voor vernietiging van materiaal
worden gekozen.

Een goed destruetiesysteem staat of valt
met een goede organisatie en infrastruc-
tuur, en met het belang dat deskundigen en
het grote publiek eraan toeschrijven. Wat
dit betreft is het noodzakelijk, dat aan-
dacht wordt besteed aan opleidingen en
informatieverstrekking. De Wereld Gezond-
heids Organisatie tracht, mede door middel
van de eerder genoemde \'Guidelines\', hier-
aan een bijdrage te leveren.

DANKBETUIGING

De auteur dankt degenen die de plaatsing van de
foto\'s in dit artikel mogelijk hebben gemaakt, name-
lijk de Directie van de BV Chemische Bedrijven van
de NCB te Son en dc medewerkers van de Foto-afdc-
ling van de RIVM te Bilthoven.

LITERATUUR

1. Edel, W., and Reinigh, W. J. C. Rendering of
animal material in the Netherlands. Zbl. Bakt.
Hyg., I Abt. Orig. B. 1980; 170: 252-7.

2. Habelt, A. Stand der Tierkörperbeseitigung in
einzelnen Ländern. Die Tierkörperbeseitigung
in Oesterreich aus der Sicht der Vetcrinärver-
waltung. Zbl. Bakt. Hyg., I Abt. Orig. B. 1980;
170: 222-5.

3. Mann. I. Animal by-products: processingand uti-
lization. FAO Animal Production and Health se-
ries. 1962; no. 9.

4. NIOSH. Criteria for controlling occupational ha-
zards in animal rendering processes. U.S. De-
partment of Health and Human Services
(NIOSH). 1981; Publ. no. 81-133.

5. Oosterom, .1, Guidelines on the hygienic disposal
and rendering of dead animals and animal wastes
to protect human and animal health. W.H.O.,
Geneva, Switzerland, 1985; WHO/VPll/85.5.

6. Pelz, I. Organisation, Einrichtungen und Betrieb
einer Tierkörperverwertungsanstalt am Beispiel
derTKV Regau. Zbl. Bakt. Hyg., I Abt. Orig. B.
1980; 170: 304-17.

7. Schothorst, M. van, and Oosterom, J. Enterobac-
teriaceae as indicators of good manufacturing
practices in rendering plants. Antonie van Leeu-
wenhoek Microbiol. 1984; 50: 1-6.

8. Skovgaard, N. Hygienische Probleme bei der
Herstellung und Verwertung von Fleisch- und"
Knochenmehl sowie Silage aus tierischem Roh-
matenal. Zbl. Bakt. Hyg., 1 Abt. Orig. B. 1980:
170: 328-36.

9. Strauch, D. ei ai Salrnonellcnprobleme in Ticr-
körperbcseitigungs-Anstalten. 3. Mitteillung: Zur
Frage der Verhinderung von Salmonellcnrckon-
taminationen auf der \'reinen Seite" durch Rei-
nigungs- und Desinfektionsma.ssnahmen. Berl.
Münch. Tierärztl. Wschr. 1981; 94: 198-201.

-ocr page 125-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Progesteronbepaling in melk van merries:
een goed hulpmiddel bij vroege
drachtigheidsbepaling

Determining Progesterone Levels in the MHk of Mares, a Useful Diagnostic Aid
in Verifying Early Pregnancy in Mares.

G. H. A. Borst\', G. A. Berghuis^ en G. H. M. Counotte\'

SAMENVATTING In een praktijkproef werd bij 327 merries het progesterongehalte in melk bepaald
om in een vroeg stadium (16 dagen of meer) drachtigheidsonderzoek te doen. Afgeleid ud het totale
onderzoek blijkt in het toegepaste EI A-systeem de grenswaarde van 5 ng/ml tot praktische, uitstekend
hanteerbare resultaten te leiden: bij 14 van de 327 merries (4,3%) bleek de beoordeling van de test niet
overeen te stemmen met de realiteit: 5 merries werden ten onrechte gust verklaard (1,5%) en 9 merries
ten onrechte drachtig (2,8%).

SUMMARY The concentration of progesterone in milk was determined in 327 mares to establish pregnancy
in an early stage (.sixteen days or more). The 5 ng/ml-level of progesterone as a thre.shold in the EIA-system
used re.suhed in a ver\\ ■ useful aid in the diagnosis of early pregnancy in mares. The re.suhs of testing were not in
accordance with the confirmed reality in fourteen out of327 mares (4.3 percent). The result of the test
was false non-pregnant in five mares (1.5 percent) and false pregnant in nine mares (2.8 percent).

Inaansluitingopeeneerderepublikatie(l) GROEP I

waarin de bruikbaariieid van de progeste- ^eze bestaat u.t 71 merries waarvan er 26
ronbepaiing m melk van merries werd ge- j^^^^tig en 45 gust waren. Bij de 26 drach-
toetst, IS m het seizoen 1985 deze test op varieerde het progesteronge-
grotcre schaal uitgevoerd. De resultaten ^^^ 7 , ^^^ 7 ^én uit-
van deze serie worden gepresenteerd. zondering van 4,5 ng/ml.
Dc methode waarmee is gewerkt ts dezelfde g.j de 45 guste merries varieerde het pro-
als in ons vorig onderzoek (2). De beoorde- gesterongehalte van O tot 4,8 ng/ml.
Img draclnig/gust ts gebaseerd op de vo-
 uit de grafiek (figuur 1) blijkt dat er slechts
rige publikatie (1) waarbij als grenswaarde ^^^ „linimalc overlap tussen de groep gust
wordt gehanteerd 5 ng/ml. ^^ ^^ ^^ 5 ^

Ons onderzoekmateriaal is m twee groepen grenswaarde wordt gehanteerd. Omdat we
te verdelen. Groep I omvat merries die ^ij dit type bepaling ook met individuele
zorpuldig khmsch zijn gevolgd tijdens de verschillen te doen hebben, is overlap niet
onderzoeksperiode. ^^^^ ^^ ,00% te vermijden.
Groep II bestaat uit merries waarvan al-
leen melk is onderzocht en de gevraagde
gegevens door de eigenaar werden ver-
strekt, deels bij het inzenden van de melk- Deze bestaat uit 256 merries. Van deze
monsters (dekdatum, datum monstername groep zijn 188 merries als drachtig beoor-
en eventuele bijzonderheden), deels mid- deeld en bleken dat ook te zijn. 55 Merries
dels een enquêteformulier achteraf (ver- waren gust en als zodanig beoordeeld. Vier
loop drachtigheid). merries waren gust verklaard maar bleken

GROEP 1

\' Drs. G. H. A. Borst, Laboratoriumdicreiiarts cn dr. G. H. M. Counotte. bioctiemicus. Gezondheidsdienst

voor Dieren in Overijssel en Flevoland. Postbus 13, 8000 AA Zwolle.
^ Drs. G. A. Berghuis, prakticus. Ganzenmars 2, 7683 SB Den Ham.

-ocr page 126-

later drachtig te zijn. De progesteronwaar-
den bedroegen respectievelijk 3,6; 4,8; 4,9
en 4,9 ng/ml. Negen merries waren op
grond van de testuitslag drachtig verklaard
maar bleken later gust te zijn.

Bij de evaluatie van de progesterontest toe-
gepast als hulpmiddel bij het drachtigheids-
onderzoek bij de merrie in een vroeg sta-
dium kan het volgende opgemerkt worden.
In groep 1 blijkt één merrie onjuist beoor-
deeld te zijn (3,8% van de drachtige groep
en 1,4% van de totale groep). In groep II
blijken van de 256 merries in totaal 13 on-
juist beoordeeld te zijn (5%). Dit gegeven
kan opgesplitst worden: 4 van 256 merries
werden ten onrechte gust verklaard (1,6%)
en 9 van 256 merries ten onrechte drachtig
verklaard (3,5%).

Ten aanzien van de drachtige merries moet
gewezen worden op het feit dat dc betref-
fende waarden in 3 van de 4 gevallen zeer
dicht bij de grenswaarde van 5 ng/ml
liggen namelijk 4,8 en tweemaal 4,9 ng/ml.
Als we de grenswaarde naar 4,9 ng/ml ver-
leggen werden in deze categorie nogslechts
2 merries verkeerd beoordeeld wat een
foutpercentage oplevert van 0,8%.
Over de groep die drachtig is via de en-
quête-gegevens als gust opgegeven is, kun-
nen we niet veel bijzonders zeggen. Belang-
rijk is in dit verband op te merken dat er
minimaal 6 maanden lag tussen het mo-
ment van de bepalingen de enquête, waar-
door de oorzaak van het verschil in beoor-
deling niet meer met zekerheid is vast te
stellen. In aanmerking komen onder an-
dere vroeg embryonale sterfte, niet opge-
merkte abortus, abnormale cyclus. Vanuit
het laboratorium moet er op toegezien
worden dat de bepaling zoveel mogelijk
wordt uitgevoerd op monsters, verzameld
rond de 20e-24c dag na dc dekking of inse-
minatie omdat anders normaal cyclische
merries ook als drachtig beoordeeld zou-
den kunnen worden.

De conclusie uit de resultaten van dit on-
derzoek kan kort zijn. Dc progesteronbe-
paling in melk van merries is een goed
hulpmiddel voor hct bepalen van drach-
tigheid in een vroeg stadium.

LITERATUUR

1. Borst, G. H. A.,Smidt, W. J. en Berghuis, G. A.
Progesteron in mell< van merries geschikt voor
vroege drachtighcidsbepaling. Tijdschr. Dierge-
neeskd. 1985: I 10: 400-1.

2. Wiel, 13. F. M. van de and Koops, W. Direct
measurement of progesterone in milk and plasma
by a sensitive and simple enzynieimmunoassav.
Br. Vet. .1. 1982: 138: 454.

-ocr page 127-

OVERIGE ARTIKELEN

Homeopathie en isopathie, wetenschap of
geloof ?

Homeopathy and Isopathy. Science or Faith?
A. C. B. Luiten\' en M. W. C. Huyben^

SAMEN VAT\'riNG Dit referaat is hel resultaat van een literatuurstudie van verricht onderzoek: naar
de werkzaamheid van gepolenlieerde stoffen. Doel is een antwoord le geven op de vraag in hoeverre
homeopathie en isopathie wetenschappelijk onderbouwd zijn.

Na opsomming en uitleg van de meest algemeen aanvaarde eisen waaraan wetenschappelijk onderzoek
dient te voldoen, zijn een aantal gepubliceerde experimenten op homeopathisch en isopathisch gebied
hieraan getoetst.

Een punt van discussie hierbij is, in hoeverre het mogelijk is dergelijke behandelwijzen wetenschappelijk
te henaderen. Verder wordt de vraag gesteld wal de achtergrond kan zijn van de toenemende populari-
teit van deze behandelwijze.

Als conclusie komt naar voren dat, op grond van de gevonden literatuur, géén oordeel geveld kan
worden over het al dan niet wetenschappelijk verantwoord zijn van de homeopathie en isopathie.
Uitgezonderd mogelijk één experiment voldoet geen van de onderzoekingen in alle opzichten aan de
gestelde eisen.

SUMMARY The present paper is the result of a study of the literature in ves liga ling the effectiveness of
potentiated agents. The object is to supply an answer to the question of the extent to which homeopathy
and isopathy have a scientific basis.

Phe most universally accepted requirements which scientific research has lo comply with having been
enumerated and explained, a number of experimental studies in the fields of homeopathy and isopathy
are put to tiw test of these requirements.

An important consideration is the extent to which a scientific approach to these methods of treatment is
possible.

hi addition, the question is asked what can be the background of the increasing popularity of this
method of treatment.

The conclusion emerges that the literature available does not make it possible to pass a verdict on the
question whether homeopathy and isopathy are scientifically justif ied or not.

With the possible exception of one experiment, none of the studies are up to the standards set in eveiy
respect.

INLEIDING WAT IS HOMEOPATHIE? WA T IS ISOPATHIE?

Zowcl onder leken als niet-leken is dc laat- In dc homeopathie wordt een ziektebeeld
ste decennia de populariteit van alterna- behandeld met ecn gepotentieerde verdun-
ticve behandelwijzen toegenomen (I, 4). ning van ccn stof, welke in onverdunde
Dit geldt in het bijzonder voor dc homeo- vorm bij ccn gezond mens of dier op dit
pathic. Aan de andere kant ts er ook veel ziektebeeld gelijkende symptomen veroor-
kritiek op deze behandelwijzen omdat een zaakt: \'Similia similibus curentur\'.
therapeutische werking nooit bewezen zou Dit betekent dat het gelijkende door het
zijn (8, 16). Deze discussie is aanleiding gelijkende genezen wordt. (N.B.: Potentie-
geweest voor een literatuuronderzoek naar ren houdt in het stapsgewijs verdunnen
de wetenschappelijke basis van homeopa- onder krachtig schudden.) De homeopa-
thie en isopathie. thie streeft er naar gebruik te maken van

\' Drs. A. C. B. Luiten, praktizerend dierenarts, St. Lambertstraat 6, 5615 PH Eindhoven.
-\' Drs. M. VV. C. Huyben. praktizerend dierenarts. Gondel I5-.38. 824.\'! BR Lelystad.

-ocr page 128-

een totaaldiagnostiek: niet de ziekte maar
de zieke wordt genezen.
De isopathie is in de literatuurstudie be-
trokken omdat deze geneeswijze evenals de
homeopathie gebruik maakt van gepoten-
tieerde stoffen.

Het verschil ligt in de uitgangsstoffen van
de potenties: in de isopathie wordt gebruik
gemaakt van stoffen die het ziekteverwek-
kend agens zouden bevatten. Dit kunnen
pathologische secreties of excreties zijn,
microbencultures of allergene stoffen en
ook bloed of urine. Hier geldt; \'Aequilia
aequalibus curentur\': dat het gelijke door
het gelijke genezen wordt.

WETENSCHAPPELIJK KARAKTER VAN
HOMEOPATHIE EN ISOPATHIE

Als criterium voor wetenschappelijkheid
geldt het voldoen aan de algemeen aan-
vaarde eisen die gesteld worden aan een
dubbelblind opgezet experiment (I, 19).

Deze eisen zijn als volgt (12, 19):

1. De duur van de proef wordt tevoren
vastgesteld en de behandeling van de
proefobjecten dient in dezelfde tijd
plaats te vinden.

2. De kenmerken van de gebruikte popu-
latie proefdieren of proefpersonen wor-
den nauwkeurig omschreven.

In een therapeutisch experiment moe-
ten met name de diagnostische en uit-
sluitingscriteria vermeld worden. Ver-
der moet duidelijk zijn welke plaats de
patiënten in het klinisch spectrum in-
nemen.

3. De verdeling van de proefobjecten over
twee of meer groepen is aselect.

4. De opzet van de proef is blind, bij
proefdieren, of dubbelblind, bij proef-
personen.

5. De verschillen in resultaten tussen de
proefgroepen worden statistisch geëva-
lueerd.

6. De resultaten worden gemeten aan de
hand van objectieve parameters.

7. Het gebruikte materiaal en de gevolgde
werkwijze worden nauwkeurig beschre-
ven.

Daarnaast moet de homeopathische denk-
en werkwijze in een dergelijk onderzoek tot
zijn recht kunnen komen. Daarom worden
extra de volgende eisen gesteld (7, 11, 12):

8. De patiënten worden individueel be-
naderd; bij iedere patiënt past een
eigen, ander middel.

Bij een dergelijke aanpak kan alleen de
werking van een bepaald medicament
of placebo vergeleken worden met die
van ccn homeopathische behandeling,
niet met die van een specifiek homeo-
pathisch middel (15, 18).

9. Middel- en potentiekeuze worden aan-
gepast aan de reacties van de patiënt.

10. Gezien de veronderstelde lange wer-
kingsduur van gepotentieerde stoffen,
is het belangrijk de proef voldoende
lang te laten duren (2, 9).

Voor isopathisch onderzoek vervalt het
punt van individuele benadering. Dc reste-
rende twee eisen gelden wel.

LITERATUURONDERZOEK

Samengevat kan worden gesteld dat in de
geraadpleegde publikaties niet voldaan
wordt aan de algemene eisen voor weten-
schappelijk verantwoord onderzoek. Ook
de homeopathische denk- en werkwijze
wordt niet consequent toegepast.
Er is echter één uitzondering: het tweede
deel van een in 1980 gepubliceerd onder-
zoek aan de universiteit van Glasgow(5, 6).
Dit is een geheel volgens de regels opgezet-
ten dubbelblindproef waarin de werking
van een homeopathische behandeling ver-
geleken wordt met die van een placebo bij
patiënten met rheumatoide arthritis.
De resultaten van de hoemopathische be-
handeling in combinatie met een bepaalde
anti-inflammatoire therapie verschilden
significant van die van dezelfde anti-in-
flammatoire therapie gecombineerd met
een placebo.

DISCUSSIE

Van homeopathische zijde wordt aangege-
ven dat hun individuele benadering van
patiënten niet of tnoeilijk verenigbaar is
met de eisen die aan wetenschappelijk ver-
antwoord onderzoek gesteld worden (1,3,
4, 10, 13, 14, 17).

Uit het voorgaande blijkt echter dat dit wel
degelijk mogelijk is.

Een ander argument om dergelijk on-
derzoek voort te zetten, is de populariteit
van met name de homeopathie.

-ocr page 129-

Vraag is well<e factoren bijgedragen heb-
ben aan deze nogsteeds groeiende belang-
stelling voor alternatieve geneeswijzen (1,
14). Gelóóft men in resultaten, ondanks
gebrek aan \'officieel\' bewijs? Wordt de
hang naar natuurlijk genezen nu ook op
onze huisdieren geprojecteerd? Of zijn het
vooral de beperkingen en tekortkomingen
van de reguliere geneeskunde die een rol
spelen?

CX)NCLIJS1E

Op een uitzondering na (5, 6) is tot nu toe
geen onderzoek bekend naar de werkzaam-
heid van gepotentieerde stoffen, dat weten-
schappelijk verantwoord is. Over een the-
rapeutische of preventieve werking van
homeopathie of isopathie kan dus niets ge-
zegd worden.

De grote populariteit van alternatieve ge-
neeswijzen is echtereen belangrijke reden
om onderzoek op dit gebied voort te zetten.
De opzet van het dubbelblind opgezette
onderzoek aan de universiteit van Glasgow
met patiënten die leden aan rheumatoide
arthritis kan hierbij als leidraad dienen.

LITERATUUR

1. Aakster, C, W. en Dijk, P. van. Literatuur-
onderzoek alternatieve geneeswijzen. Utrecht,
enz.: Staatsuitgeverij \'s-CJravenhage, 1980,

2. Bayr, Ci. Aktuelle Probleme der homocöpa-
tischen Arzncimittclprüfung. Alg. Hom. Zeit.
1982: 229: 229-.39.

3. Debats, 1\'. ,1. M. Theoretische aspecten van een
pragmatische therapie. Symposion Commissie
D.S.K.. 17 februari 1982.

4. Es, J. C. Al of niet alternatief Medisch Contact
1984; 39: 67.

5. Ciibson. R. CL, Gibson S. L. M., Macncill, A. D.,
and Watson Buchanen, W. The place lor non-
pharmaceutical therapy in chronic rheumatoid ar-
thritis: A critical study of homeopathv. Brit.
Hom. .lourn. 1980: 69: 121-33.

6. Gibson, R. G.. Gibson, S. L. M., Macneill, A. D.,
and Watson Buchanan, W. I lomoeopathie the-
rapy in rheumatoid arthritis. Evaluation by dou-
blc-blind clinical therapeutic trial. Brit. .lourn.
Clin. Pharmac. 1980:9: 45.V9.

7. Hoffinan, C. .1. Commentaar op hct onderzoek
van M. Shipley. Modern Medicine, juni 1983.

8. .longh, D. K. dc. Kritische beschouwingen van de
homoeopathie. Proefschrift Universiteit van Am-
sterdam. Amsterdam N.V. Noord-Hollandschc
tlitgevers Maatschappij. 1943.

9. Kennedy, C. O. Homoeopathv. The Lancet 1983:
1: 482.

10. Koningsveld. Het verschijnsel wetenschap. Am-
sterdam. Boom Meppel. 1982.

11. Langc-de Klerk, E. S. M. de. Homeopathie. Me-
di.sch Contact 1983; 38: 1561.

12. Langc-de Klerk, E. S. M. de. Vergelijkend kli-
nisch onderzoek en homeopathie, Amstelveen,
22 jan. 1983.

13. Mellenbcrgh, G. J. Wetenschapsopvattingen en
alternatieve geneeswijzen. Medisch Contact 1982;
37: 1629-32.

14. Rapport van de Commissie Alternatieve Ge-
neeswijzen. Staatsuitgeverij, Den Haag, 1981.

15. Riet, A. van "t. Assepoesters gouden muiltje.
Reden bij altreden als privaatdocent in de ho-
meopathie aan de faculteit der geneeskunde van
de V.U. te Amsterdam, 18 nov. 1983.

16. Rijnberk, A. Behandelwijzen, regulieren alterna-
tief Tijdschr. Diergeneeskd. 1984; 109: 25-35.

17. Verbrugh, H. S. Andere geneeswijzen vereisen
specifieke beoordelingsmaatstaven. NRC Han-
delsblad, 2 nov. 1983.

18. Wiersma, M. Homeopathie en bewijsvoering.
Medisch Contact 1982; 37: 1640-2.

19. Wulff H. R. Principes van klinisch denken en
handelen. Utrecht, Bohn, Scheltema & Holke-
ma, 1980.

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Agritech \'86

Tel Aviv, 21-26 September 1986

Deze grootste landbouwbeurs van het Midden-Oos-
ten zal van 21 tot 26 september 1986 te Tel Aviv
worden gehouden.

Israël speelt een leidende rol in landbouw-innovatie
en deze beurs geeft u de gelegenheid kennis te nemen
van de laatste ontwikkelingen. Daarnaast biedt Agri-
tech \'86 u dc kans om tot concrete zakelijke transac-
ties tc komen. Afspraken met fabrikanten en profes-
sionele tours kunnen vooraf geregeld worden indien
gewenst.

Tijdens de Agritech \'86 worden een aantal professio-
nele symposia en workshops georganiseerd zoals:

— International symposium on agricultural and rural
cooperatives in an era of crises.

— 4th International conference on irrigation: com-
puters in irrigation and irrigation monitoring.

— 2nd Workshop on novel approaches in crop pro-
tection.

— Optimal Yield Management symposium.

Voor bezoekers aan deze beurs zijn attractieve reis-
arrangementen mogelijk. Indien men daarvan ge-
bruik wenst te maken kan men zich wenden tot: K-
Tours. vragen naar mevrouw Christine v. d. Groep,
tel. 020-246191 of Gill Travel, tel. 073-408261, me-
vrouw T. Schel.

Voor alle overige inlichtingen kunt u zich wenden tot
onze ambassade, tel. 070-647850. toestel 21 en 26.

-ocr page 130-

VETERINAIR JOURNAAL

Reticulitis traumatica
epidemica

Op ccn groot mcikvccbedrijf (circa 300 dieren)
viel liet in dc afgelopen winter op dat, behalve
dc normale bedrijfsproblemen: kreupelheden
(ziekte van Mortello, zoolzweren cn tarsitiden),
kalver-diarree en BVD, bij een dertigtal koeien,
vaarzen en opfokkalveren. andere ziektever-
schijnselen optraden. De waargenomen symp-
tomen waren wcinigspccifick. De melkproduk-
tie liep opeens terug van ± 30 liter naar 5 tot 8
liter, de conditie verslechterde zienderogen, het
baarkleed werd dofen de dieren waren lusteloos.
Ademhaling, pols en temperatuur vertoonden
geen afwijkingen maar de pensbewegingen wa-
ren traag. Rectaal onderzoek leverde, afgezien
van een enkele incidentele afwijking aan de
tractus genitalis, geen verdere informatie op.
Herhaald uitgevoerde pijnproeven waren soms
positief

De dieren werden behandeld voor een indigestie
met Bykodigest®\' maagpoeders en injecties met
Dufergal®^ en antibiotica. De meeste dieren
reageerden goed op deze therapie maar vaak
trad al snel weer recidicf op. Onderzoek van het
rantsoen en de gebruikte voedermiddelen gaf
geen verklaring voor het ontstaan van een
indigestie-epidemie.

Bij 6 dieren, die niet herstelden op de ingestelde
therapie, werd bloedonderzoek gedaan. De resul-
taten hiervan zijn vermeld in onderstaande
tabel.

Behalve een bij alle dieren significant verhoogd
7-globuline-gehalte, werden geen andere duide-
lijke afwijkingen gevonden. Na de uitslag van
het bloedonderzoek drong de diagnose \'scherp\'
zich op, maar het epidemisch optreden, de
wisselende resultaten van de pijnproeven, de
consistentie van de mest cn hel herstel van ecn
aantal dieren leken dil legen tc spreken.
De eigenaar besloot tol selectie. Vijftig dieren
werden, ook om andere redenen, geslacht. Na
slachting bleek dat bij meer dan 50% van de
dieren ccn of meerdere netmaagperforalies ge-
vonden werden met lokale onlslekingsreactics,
abccsvorming cn vergroeiingen. In geen enkel
geval was de lever of waren andere organen
aangetast.

De etiologie van deze \'epidemie\' werd gevonden
in een pas gestorte bctonvloer. Deze erfverhar-
ding is in partijen opgebouwd met zgn. rest-
beton. Ter bewapening waren door de leveran-
cier stukjes ijzerdraad van 4 ä 5 cm gemengd
met bctonmortel. Gedeeltelijk lagen deze op het
beton cn staken ze er boven uit.
Op deze vloer werd pulp gestort die naar
behoefte werd vermengd met andere voeders in
een grote mengvoerwagen. Zodoende werden
de koeien met \'scherp\' gevoerd: namelijk met
losgeraakte stukjes ijzerdraad.
Bij sectie van een per acuut gestorven rund, dat
een uur voordien nog 25 liter melk had geleverd,
werd een stuk prikkeldraad van ± 15 cm lang,
dat het diafragma en het hart had geperforeerd,
gevonden.

Totaal zijn 50 runderen geruimd met directe of
indirecte klachten en bij al deze dieren werd
post-mortem de diagnose multipele perforaties
en reticulitis traumatica gesteld.
Onmiddellijk daarna zijn alle verdachte koeien
voorzien van een kooimagneet. Bij slijters kon
worden geconstateerd dat er geen verder conditie-
verlies optrad, meestal trad na verloop van tijd
volledig herstel op. Inmiddels zijn hierna enige
koeien geslacht, om andere redenen, en de
magneten teruggehaald. De meeste waren rijke-
lijk \'versierd\' met diverse soorten metaal maar
vooral draadstukken. Het toepassen van de
magneten is alleszins nuttig gebleken. De be-
treffende betonvloer op het erf is inmiddels
voorzien van een nieuwe metaalvrije deklaag.
Tevens dient er op gelet te worden dat geoogst
wordt met ecn gras- cn maïskneusmachine
voorzien van ccn goedwcrkende en voortdurend
ingeschakelde metaaldetector.

C. Kriele

Tabel 1.

Test

gemiddelde

standaaid

spreiding

aantal

normaalwaurden

deviatie

monsters

laboratorium

TH

95

10

79 -

105

6

60- 90

ALB

2,3

10

.39-

10

6

40 - 60

o-glob

17

7

27-

10

6

12- 17

/J-glob

11

13

6-

1 1

6

10- 17

7-glob

50

7

40 -

59

6

< 35

LDH

1189

147

984 -

1378

6

800 - 1200

AL

79

26

109 -

43

5

< 70

SDH

1.9

0.4

2.4-

- 1.5

5

1 - 5

7Gr

21

7

12-

28

5

8 - 15

\' Bykodigest®, Bayer. Fufergal®, Duphar Nederland.
\' Drs. C. Kriele, praktizerend dierenarts. Meidoorn 126. 6226 WD Maastricht.

744 Tijdschr. Diergeneeskunde, deel lil, ajl. 15/16. 1986

-ocr page 131-

ORIGINAL PAPERS

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly 1 986: 8: 45-56

Delayed swayback in goat kids, a study of 23

cases

W. Wouda\', G. H. A. Borst^, and E. Gruys\'

SUMMARY The resuhs of a reirospeclive study of 23 goat kids with delayed swayback are reported.
Principal clinical signs were ataxia. lo.ss of postural control, spasticity of the hindllmhs, and muscular
weakness, often progressing to permanent recumhency. Denervation of skeletal mu.scies was demon-
strated by electromyography in 2 kids. Three kids slowly recovered during hospitalisation.
Histopalhological changes were characterized by degeneration of .selected neuronal populations with
their processes within the central and the peripheral nervous system. Affected systems included upper
motor neuron, vestibular, general proprioceptive, and lower motor neuron pathways, with additional
involvement of the cerebellar cortex in .some animals. Our findings, including limited ullrastructural
ohservations, .support the notion that the neuraxon rather than the myelin sheath is the prime target of
disease in delayed swayback. The available copper values of affected kids and their unaffected herd
mates were significantly lower than those of random control goats, which provides further support for a
role of copper deficiency in the aetiology of this disease in the goat.

INTRODUCTION

Swayback or enzootic ataxia is a well
known neurological disorder in lambs. A
congenital and a delayed form of the dis-
ease can be distinguished. In the latter form
clinical signs appear from about one week
to six months after birth (3). Copper de-
ficiency has been shown to play a major
actiological role in this disease (25).
Since 1962 several case reports from
Europe (4, 5, 16, 18), North America (8,22,
23), Australia (14, 15, 19) and Africa (13)
have attracted attention to a similar disease
entity in goat kids. As in lambs, the disease
in goat kids is characterized by a typical
histological picture of neuronal alteration
and myelin degeneration in the brain stem
and spinal cord. Unlike in lambs, cerebel-
lar hypoplasia has been a frequent addi-
tional finding in goat kids (5,8, 14, 15, 16, 19,
22). In goats the disease has also been asso-
ciated with hypocuprosis (4, 13, 15, 19, 23).
However, some authors are inconclusive
about the role of copper deficiency in the
aetiology since ranges of copper values in
both clinically normal and affected kids are
wide and often overlap (5, 8, 16, 22). Goat
copper values have usually been compared
with those of sheep, but it is now known
that there are fundamental differences in
copper metabolism between goats and
sheep (21).

In this report we present the results of a
retrospective study of 23 goat kids with
swayback-like signsand/or lesions. A com-
parison of copper values of affected kids
and their herd mates with those of random
control goats, strongly suggests that a low
copper status is involved in the aetiology of
the disease.

\' Department of Veterinary Pathology, State University of Utrecht, Yalelaan I, 3508 TD Utrecht, the
Netherlands.

^ Regional Animal Health Service Centre Overijssel, Zwolle, the Netherlands.

MATERIAI. AND METHODS

All 23 kids were siibmiued for clinical and/or patho-
logical examination during the period 1973-1983. The
kids originated from 13 properties, scattered all over
the Netherlands. All kids were normal at birth and
during early postnatal life. The age at onset of signs
varied from 5 to 28 weeks, with a mean of 13 weeks
(Table I). Progressive motor disturbances were seen
in all kids. A staggering gait, abnormal straddle-leg-
ged posture, imbalance, and sometimes rigidity of the
hind limbs were the first signs noted by the owners.
Weakness with frequent collapse usually followed,
until the animals became permanently recumbent and
rapidly developed llexor contracture of the forelegs.
In 3 kids the forelimbs were affected prior to the
hindlimbs.

-ocr page 132-

Most kids remained alert and ate well. Seven kids
were euthanized with an overdose of barbiturate
shortly after presentation. The others were hospital-
ized for periods varying from 2 days to 9 weeks, after
which they were eitherdischarged or euthanized. Two
kids died spontaneously during hospitalization.
Clinical, neurological, haematological and faecal
examinations were carried out in most cases. Needle
electromyography was done in kids 21 and 22.
Twenty kids were necropsied. Tissues were fixed in
10% buffered formalin. Brains and spinal cords were
sliced transversely after fixation and blocks were
sampled at various levels. Serial blocks were taken
from the brain stem in kids 17, 21, 22, and 23. After
embedding in paraffin, 6 ;jm sections were cut. The
following staining methods were used: hacmatoxylin
and eosin. luxol fast blue-cresyl echt violet. Holmes
silver. Holmes silvcrand luxol fast blue, Nissl. Holzer.
and Weigert-Van Gieson. In goat 17 small portions
from the cervical intumescence of the spinal cord were
removed immediately after death and fixed in 4%
glutaraldehyde. Specimens were postfixed in
2%
osmiumtetroxide and embedded in araldite. Semi-
thin sections were stained with toluidin blue. Ultra-
thin sections from selected areas were contrasted with
uranyl acetate and lead citrate and examined with a
Philips 201 electron microscope.
Blood copper values were determined in 5 affected
kids, 5 dams, 11 adult herd mates and 4 of their
unaffected kids, at 3 properties. Liver copper values
of 7 affected kids were determined postmortally. In 2
affected kids a liver biopsy was taken for copper
analysis. In order to gel reference values, copper ana-
lyses were done on 35 blood samples and 57 liver
samples from immature and adult goats without a
history of locomotor disturbance. Blood samples
were collected from experimental goats at the Univer-
sity and from slaughter goats. Liver samples were
collected from goats randomly submitted for autopsy
and from slaughter goats. Copper analyses were car-
ried out by atomic absorption spectophotometry,
using an air-acctylene llame, after destruction of the
organic material by concentrated nitric and sulphuric
acids. The Mann-Whitney U test was used for statis-
tical comparison of the copper values of both young
and adult goats from properties with swayback, with
those of the control goats.

RESULTS

Clinical examination and treatment

Principal clinical data for each kid are
summarized in Table 1. Most kids were
recumbent at the time of submission and
were hardly or not able to support body
weight. Many of them showed secondary
flexor contracture of the forelimbs. Some
recumbent animals showed periodic spas-
modic contractions of the hindlimbs (Fig.
1). Goats which were ambulatory at the
time of presentation showed ataxia and pa-
resis, sometimes with spasticity in the hind-
limbs and overstretched tarsal joints. Hy-
permetria, imbalance, head tremor, and
laryngeal stridor were other signs noted in
individual kids.

Electromyography in kids 21 and 22
showed fibrillation potentials and positive
waves in various proximal limb muscles.
Diarrhoea was seen in some animals. In
more than half of the cases large numbers
of oocysts were found in the faeces and
occasionally also Strongylus type eggs. 1 n 6
kids a slight anaemia was found on haema-
tological examination.
Hospitalized kids received nursing care
and physiotherapy, including exercise, and
passive movement and massage of affected
legs. Coccidiostatic treatment was given if
necessary. Kids 3, 7 and 15 showed im-
provement during hospitalisation and were
send home after 3-6 weeks, where they re-
covered reasonably well. Kids 21 and 22
received intramuscular applications of
copper, after which no further progress of
the disease was seen. In all other kids clini-
cal signs either remained stationary or de-
teriorated. The remaining goats at prop-
erty J received parenteral copper supple-
mentation, after which no new cases occur-
red. On properties E and M no further
cases were seen after replacement of the
sheep concentrate with a concentrate for
cattle and horses respectively.

Pathomorphological findings
At necropsy most animals were emaciated
and showed various degrees of muscular
atrophy, sometimes with scattered pale
fibre groups. In some kids coccidiosis and
gastrointestinal helminth infestation were
found. No macroscopic lesions were seen
in the central nervous system.
In all cases similar microscopic lesions
were present in the brain stem and spinal
cord, with differences only in intensity and
chronicity between individual kids. The
lesions consisted of degeneration of both
nerve cells and fibres in a characteristic
bilaterally symmetrical pattern.
Altered neurons were found in the nucleus
ruber, vestibular nuclei (especially the lat-
eral), reticular formation of the medulla,
ventral horns of the spinal cord (especially
the lateral motor nuclei at the level of the
cervical and lumbosacral intumescences),
and the thoracic nuclei (Glarke\'s columns).

-ocr page 133-

Table 1. Signaimcni and clinical history of 23 goat kids with swayback.

Duration Clinical presentation
(weeks)

Kid

number

Property Breed

Age at

onset

(wepks)

ter
e

1

A

Afr.dwarf

U U

t 8

i

2

1

B

Afr.dwarf

2

5

6

1

3

B

Afr.dwjr.\'

2

11

3

-

B

Afr.dwarf

2

6

7

5

C*

Dutch white

12

9

6

1

D

Afr.dwarf

2

7

2

J

7

D

Afr.dwarf

2

7

It

8

E

Afr.dwarf

2**

8

U

9

E

Afr.dwarf

2

a

u

)

10

E

Afr.dwarf

2

8

u

11

K

Afr.dwarf

2

17

h

12

C

Afr.dwarf

3

20

13

1

c

Afr.dwarf

2

21

4

)

lii

G

Afr.dwarf

2

21

15

G

Afr.dwarf

2

20

12

16

Jl

Afr.dwarf

1

2R

2

17

H

Afr.dwarf

3

12

4

18

I

Dutch white

3

11

2

19

Dairy cross

1

a

8

20

K

Afr.dwarf

1

8

1

21

]

I.

Dutch white

2

17

10

22

L

Dutch white

2

17

10

23

M

Afr.dwarf

1

8

16

U: unknown.

* :

more kids at property affected.

twin

kid also

Recumbent, unable to stand

Recumbent, spastic movement of hindlegs, flexor contracture of
forelegs

Ajnbulfltory, slight hypermetria. Imbalance after blindfolding,
slow recovery

Recumbent, extensor spasm of hindlegs, body tremor, flexor
contracture of forelegs
Recumbent, unable to stand

Rectimbent, able to «tand with assistance, paresis of hindlegs,
flexor contracture of forelegs
Ambulatory, tetraparesis, slow recovery

Ambulatory, ataxia and paresis of all i* legs

Ambulatory, ataxia and paresi.-s of hindlegs

Ambulatory, ataxia and paresis of hindlegs

Recumbent, able to stand with assistance, imbalance, flexor
contracture of forelegs

Recumbent, hypotonia of hindlegs, flexor contracture of forelegs
Recumbent, hypotonia of hindlegs, flexor contracture of forelegs
Recumbent, hypotonia of hindlegs, flexor contracture of forelegs
Recumbent, flexor contracture of forelegs, slow recovery
HfCiimbriMt., nbl« In »ir«nd with ««flint/inrn, spn.^tlcity of hind-
legs, spinal reflexes and pain sensation decreased
Ambulatory, paresis primarily of forelegs, spinal reflexes
decreased

Recumbent, unable to stand, hypotonia, urinary Incontinence
Recumbent, hypotonia primarily of forelegs
Ambulatory, tetraparesis, laryngeal stridor

Rccumbont. pare.sis primarily of forelegs, flexor contracture of
forelegs

Ambulatory, ataxia and hypermetria of hindlegs, decreased spinal

reflexes and pain sensation of hindlegs

Ambulatory, ataxia and paresis of hindlegs, head tremor

-ocr page 134-

The predominant neuronal change was cy-
toplasmic swelling and chromatolysis,
ranging from central chromatolysis with
eccentric location of the nucleus to com-
plete disappearance of Nissl substance
with disruption and loss of nuclei (ghost
cells). Other neurons showed shrinkage
and eosinophilic fibrillary transformation
of the cytoplasm, often with nuclear pyk-
nosis or fading (Figs 2, 3). In the latter
neurons an increase of neurofibrils could
be demonstrated by silver impregnation
(Fig. 2b), while ghost cells showed lysis of
neurofibrils. Neuronophagia was sporadi-
cally seen (Fig. 3b). Axonal swellings were
frequently observed, especially in the proxi-
mity of altered neurons in the ventral
horns of the spinal cord (Fig. 3c). These
swellings contained excess neurofibrils. In
chronic cases neuronal loss with associated
glial proliferation was apparent.
White matter changes were most conspicu-
ous in the spinal cord, especially in the
dorsal part of the lateral funiculus and in
the ventral funiculus adjacent to the ven-
tral median fissure, with less severe chan-
ges between these areas (Fig. 4a). Lesions
consisted of degeneration and loss of my-,
elinatcd axons, with associated phagocytic
and glial reactions (Fig. 4c). In kid 23 the
whole ventrolateral funiculi showed severe
fibre loss, particularly in the thoracic re-
gion. Rarely were affected fibres seen in the
dorsal funiculi. Similar changes were seen
in the lower brain stem. A tentative neuro-
anatomic analysis revealed the involvement
of the dorsal spinocerebellar tracts, which
were traceable up to the caudal cerebellar
peduncles, the ventral spinocerebellar
tracts, the rubrospinal tracts, the vesti-
bulospinal tracts, and the medial longitu-
dinal fascicles (Fig. 7).

In kids 2, 5,8, 11, 13, 20, and 23 additional
lesions were present in the cerebellum.
These lesions ranged from patchy or diffuse
degeneration and loss of Purkinje cells to
folial atrophy affecting all cortical layers.
Both the vermis and hemispheres were in-
volved. Altered Purkinje cells showed chro-
matolysis, vacuolisation and hyalinisation.
Fusiform swellings of the proximal axon
(torpedoes) were occasionally observed. In
areas of Purkinje cell loss a reactive prolifer-
ation of the Bergmann glia was evident
(Fig. 5a). In atrophic folia there was loss
and dystopia of Purkinje cells, cellular
paucity of the internal granular layer, and
narrowing ofthe molecular layer (Fig. 5b).
An increased cellular density, partly due to
microglial activation, was seen in the folial
and central white matter of affectcd cere-
bella.

Other changes noted in the central nervous
system were polymicrocavitation of the ex-
ternal thalamic laminae in 4 cases, and
gliosis of the ventral thalamic nuclei and
superior olivary nuclei respectively, in 2
cases.

In all kids Wallertan type degeneration of
varying intensity was seen in the ventral
spinal nerve roots (Fig. 6a), especially at
the level of the cervical and lumbosacral
intumescences. Similar lesions were seen in
mixed peripheral nerves of the limbs (Fig.
6b), and the spinal root of the asscssory
nerve. In kid 20 Wallerian degeneration
was seen in the recurrent laryngeal nerve.

-ocr page 135-

/if\'*- • •:.,• X Tt.-^tfcJUS^*

^ • » \'S, »■> § » •

» * *: i » * • I

Fig. .3. Spinal cord grey matter. Ventral horn.

a. Central chromatolysis (kid 19). Ni.ssI, x 400.

b. Ncuronophagia (kid 17). Haematoxylin and eosin, x 600.

c. Proximal axonal swelling (kid 2). Haematoxylin and eosin, x 400.

- ".A, -"-f^ ^

; V^
m.iy

i

-ocr page 136-

• •

m

I ig. .5. Cerebellum. a.Purknije cell loss with associated proliferation o( Bcrgmann glia (kid 11). Hacmatoxylin
and eosin. x 200.

b. Cerebellar cortical atrophy: Purkinje cell loss and dystopia, narrowing and cellular paucity of internal
granular layer (kid 2). Hacmatoxylin and eosin. x 200.

-ocr page 137-

Fig. 6. a. Lumbar spinal nerve roots (kid 16). Fibre degeneration and loss in ventral root, contrasting with
normal dorsal root. Luxol last blue-Holmes silver, x 40. b. -Sciatic nerve. Longitudinal section (kid 17).
Wallcrian degeneration: fragmentation of myelinated nerve fibre with formation of ellipsoids, contrasting with
intact fibres. Luxol fast blue-Holmes silver, x 400. c.M. triceps (kid 21). Neurogenic atrophy: group of small
angular muscle fibres adjacent to normal sized fibres. Hacmatoxylin and eosin, x 400.

Skeletal muscles showed varying degrees of
neurogenic atrophy, evidenced by the pres-
ence of groups of small angular fibres
among normal ones (Fig. 6c). No relevant
lesions were found in the other extraneural
tissues.

Electron microscopic findings

In a liinited ultrastructural study of the
ventral grey matter of the cervical intumes-
cence in kid 17 the following changes were
noted. In neuronal perikarya dispersion of
granular endoplasmic reticulum was seen.

-ocr page 138-

Cisterns were short, haphazardly arranged
and associated with large amounts of free
ribosomal cluslcrs{F\'\'ig. 8a). Excess of neu-
rofilaments was seen in some neuronal cell
bodies. Dense accumulations of neurofi-
laments were observed inside large myel-
inated axons (Fig. 8b). There was a relative
abundance of fibrous astroglial processes.

Copper analyses

Blood and/or 1 i ver copper levels of 9 affect-
ed kids are shown in Table 2. Blood copper
concentrations of the herd mates, includ-
ing 5 dams of ataxic kids, on 3 properties
are shown in Table 3. Blood and liver
copper values ofthe control goats are dia-
grammatically represented in Fig. 9. Blood
copper values of affected kids were signifi-
cantly lower than those ofthe control kids
(p < 0.001), but did not differ from the
values of kids without neurological signs
on the same property. Blood copper values
of the adult goats from properties with
swayback were significantly lower than
those of the mature control goats (p <
0.001). There was no significant difference
between the blood copper values of dams
with affected kids and the values of the
other adult goats on the same properties.
Liver copper values of affected kids were
significantly lower than those of the con-
trol kids (p< 0.001).

Immature control goats had significantly
lower liver copper values than the adult
control animals (p < 0.01). A consider-
able portion of thein had liver copper
values in the same range as the affected
kids.

-ocr page 139-

Table 2. Blood and liver copper levels of 9 goat kids
with swayback.

Blood copper

Liver copper

Kid number

(Mmol/I)

(Mg/g dw)

1

ND

1

4

ND

6

9

3

4

10

3

6

17

ND

2

20

ND

9

21

4

< 20\'

22

7

< 20\'

23

3

9

ND = not determined
in liver biopsy.

DISCUSSION

The signs and lesions of the goat kids de-
scribed here are identical to those reported
previously (5,8,13, 15, 22,23). The similar-
ity of the lesions with those seen in delayed
swayback in lambs is striking (3). How-
ever, some differences can be noted. Degen-
eration of the ventral spinal nerve roots
and peripheral nerves was conspicuous in
our kids. This was clinically evident by the
observed hypotonia and hyporellexia and
was substantiated by the electroinyogra-
phic findings in 2 cases. The degeneration

m] adult goats
S kidgoats

blood coppef /(mol/l) livefcoppef(/(g/gdry weight)

Fig. 9. Distribution of blood and liver copper
concentrations of control goats.

a. Blood samples of 35 goats (25 adults and 10 kids).

b. Liver samples of 37 goats (35 adults and 22 kids).
Samples of 7 adult goats with liver copper concen-
trations over 100 /jg/gdry weight arc not shown.

of the recurrent laryngeal nerve, which
probably caused the respiratory stridor in
one kid would be another expression of
peripheral nervous system involvement.
Degeneration of ventral spinal nerve roots
in goats with swayback has been mention-
ed by other authors (8, 15), but has been
rarely reported in lambs (17). Degenera-
tion of peripheral axons up to the ventral
spinal roots may only reflect a further pro-
gressive stage of the disease, which is
usually not reached in lambs. Long sur-

Table 3. Blood copper levels of goats present or 3 properties with swayback history.

Property

Goat

Blood coppcr
(^mol/l)

Offspring

E

Afr. dwarf

4

affected twins (No. 8)

Afr. dwarf

3

affected twins (Nos 9 and 10)

Afr.dwarf

ND

normal twins (blood copper: 3 and 8 Aimol/I)

Afr.dwarf

4

normal single kid (blood copper: 3 /jmol/l)

Afr. dwarf

7

normal single kid (blood copper: 6 Mmol/I)

H

Afr. dwarf

8

affected single kid (No. 16)

Afr. dwarf

4

affected single kid (No. 17)

Afr. dwarf

5

none

Afr. dwarf

2

none

M

Afr. dwarf

3

affected single kid (No. 23)

Afr. dwarf

9

normal single kid

Afr. dwarf

3

normal single kid

Afr. dwarf

4

none

Afr. dwarf (male)

15

French alpine

20

normal single kid

French alpine

9

twins (died postnatally)

Frcnch alpine

5

twins (died postnatally)

Afr. dwarf cross

-ocr page 140-

vival times due to individual care as seen in
many of our kids, are more likely in goats
kept on a small scale than in sheep kept in
large flocks.

Cerebellar cortical degeneration and hy-
poplasia, as seen repeatedly by us and also
reported in the literature (5, 8, 14, 15, 16,
19) is another feature which is not com-
monly seen in swayback in lambs. How-
ever, such cerebellar lesions have been re-
ported in lambs as well (2, 14).
Recently cavitation of the cerebral white
matter, a frequent observation in congeni-
tal swayback in lambs, has also been report-
ed in congenital cases in goats (14).
On morphological grounds it thus seems
justified to consider this disease in sheep
and goats as a single nosological entity,
with only minor differences in expression
between the two species.

The selective involvement of certain neu-
ronal populations, especially those having
long processes within the central nervous
system or extending into peripheral nerves,
is in favour of a primary neuraxonal dis-
ease as opposed to a primary myelin dis-
order. The nature of the lesions both at
light and electron microscopic level also
suggests that myelin degradation occurs as
a secondary phenomenon (Wallcrian type
degeneration). It has been suggested that
the first neuraxonal changes in swayback
take place in the axon (8,20), causing retro-
grade changes in the nerve cell body. This
view would be consistent with the disper-
sion of granular endoplasmic reticulum as
seen by us, and the fibrillary accumulation
in the nerve cell body observed by others
(6). Similar changes may occur in the nerve
cell body after experimental axotomy, in
neurons that regenerate as well as in those
that ultimately die (24). The neuronal ne-
crosis, phagocytosis and loss observed in
our material indicate that irreversible
changes often occur. Proximal axonal
swellings filled with neurofilaments may
reflect an impaired axonal transport of cy-
toskeletal proteins (12). Such impairment
might be related to a deficient energy sup-
ply, due to decreased activity of the copper
containing enzyme cytochrome oxidase, as
has been demonstrated in motor neurons
in swayback in sheep (11) and goats (16).

Cerebellar cortical dysplasia, as .seen in
some kids, has also been observed in experi-
mental copper deficiency in guinea pigs
(10), and in Menkes kinky hair disease, a
hereditary disorder associated with low tis-
sue copper levels in man (9).
Our data from the copper analyses support
an aetiological role of copper deficiency in
swayback in goats. Statistical analysis
showed that the available blood and liver
copper levels of affected kids, their dams
and other herd mates were significantly
lower than those of random control goats.
Moreover a favourable effect was observed
after copper supplementation in some in-
stances. However, since equally low copper
levels were found in kids with and without
nervous signs, it could be postulated that
unidentified factors in addition to copper
deficiency are necessary to induce nervous
disease. Such a multifactorial aetiology has
also been suggested for a swayback-like
disease in red deer (27). A possible role of
vitamin A deficiency in addition to copper
deficiency has been discussed (16).
The low liver copper values in a relatively
high percentage of our control goats, espe-
cially in immature animals, would indicate
that low copperstatus is not uncommon in
Dutch goats. Since many of these kids had
died spontaneously it cannot be excluded
that death was partly attributable to copper
deficiency.

The cause of the low copper status in the
ataxic kids is not known. A primary copper
deficiency cannot be excluded. The copper
requirements of goats are often assumed to
be similar to tho.se of sheep (28). However,
since goats have a lower capacity of hepatic
storageof copper(21), it could be postulat-
ed that goats need a higher daily intake of
copper than sheep. Copper supplementa-
tion during gestation has been shown to
improve postnatal growth in African dwarf
goats (1). In several instances in our series,
sheep concentrate, which is low in copper,
had been used as supplementary food, and
on two occasions no further cases of sway-
back occurred after replacement of sheep
concentrate by concentrate for cattle and
horses.

The possibility ofa conditioned copper de-
ficiency must be considered, but informa-
tion concerning factors known to reduce

-ocr page 141-

the availabiHty of copper such as excess of
molybdenum, sulphate and heavy metals
(7) is lacking.

Thc possibility of a genetic predisposition
of African dwarf goats for copper de-
ficiency must be considered, since African
dwarf goats were overrepresentcd in our
material. Genetic variation in swayback
incidence and in blood and tissue copper
concentrations have been observed in differ-
ent breeds of sheep (26).
Further research is needed to elucidate the
complex factors involved in copper de-
ficiency, its relationship to swayback in
goats and sheep, and the possible differen-
ces in copper requirement in the two spe-
cies.

acknowledgemi-;nts

Wc arc indebted to Dr. G. J. Binl<horst for providing
clinical information and for valuable comments on
the manuscript, to Mr. A. van Beck for accurately
carrying out the copperanaly.ses, to Dr. .1. ,1. van Nes,
who performed the electromyographic examinations,
and to Dr. .1. E. van Dijk, who kindly supplied ex-
perimental goats for reference copper values.

REFERENCF..S

1. Ademosun, A. A. and Munyabantu, C, M.
Copper requirements for the West African dwarf
goat. Proceedings of thc 3rd international confer-
ence on goat production and disease. Tucson,
Arizona 1982; 56Ü.

2. Barlow, R. M. Eurther observations on sway-
back. 1. Transitional pathology. .1. Comp. Path.
1963; 73: 51-60.

3. Barlow, R. M.. Purves, D.. Butler. E. J., and
Maclntyre, I. J. Swayback in South-F.ast Scot-
land. II. Clinical, pathological, and biochemical
aspccts. .1. Comp. Path, I960; 70: 411-28.

4. Barlow, R. M.. Robertson. .1. M., Owen, E. C.,
and Proudfoot, R. A condition in the goat re-
sembling swavback in latnbs. Vet. Rec. 1962; 74:
737-9.

5. Beust. B. R. von, Vandeveldc, M.. lontis. A.,
and Spichtig. M. Enzootische Ataxic beim Zick-
lein in der Schweiz. Schweiz. Arch. Tierheilk.
1983; 125: 345-51.

6. Cancilla, P. A. and Barlow, R. M. Structural
changes of the central nervous system in sway-
back (enzootic ataxia) of lambs. 11. Electro-
microscopy of the lower motor neuron. Acta
Neuropathol. 1966; 6: 251-9.

7. Commonwealth agricultural bureaux: The nu-
trient requirements of ruminant livestock. Chap-
ter 6: Trace elements, Unwin Brothers, The
Gresham Press, Old Woking, Surrey, U.K.. 1980.

8. Cordy, D. R. and Knight, IE D. California goats
with a disease resembling enzootic ataxia or
swayback. Vet. Pathol. 1978; 15: 179-85.

9. Crome, E. and Stern, ,1. In: Cireenfield\'s Neuro-
pathology. Edited by W. Blackwood and J. A.
M. Corsellis. Chapter 12, p, 536. Edward Arnold
Etd., Eondon, 1976.

10. Everson, G. .1., Shradcr, R. E., and Wang, T.
Chemical and morphological changes in the
brains of copper-deficient guinea pigs. .1. Nutr.
1968; 96: I 15-25.

11. Fell. B. l\'.. Mills. C. F.. and Boyne. R. Cyto-
chrome oxidase deficiency in thc motor neurones
of copper-deficient lambs: a histochemical studv.
Res. Vet. Sci. 1965; 6: 170-7.

12. Griffin, .1. W., Hoffman, P. M., Clark, A. W.,
Caroll, P. T., and Price, D. E. Axonal transport
ol neurofilament proteins: Impairment by /3./3\'-
iminodiproprionitrite. Science 1978; 202: 633-5.

13. Hedger, R. S., Howard, D. A., and Burdin, M. E.
The occurrence in goats and sheep in Kenya of a
disease clo.selv similar to sway-back. Vet. Rec.
1964; 76: 493-7.

14. Howell, ,1. McC., Pass, D. A., and Terlecki, S.
Swayback lesions and vulnerable periods of de-
velopment. Proceedings of the 4th international
symposium on trace clement metabolism in man
and animals. Perth, Western Australia, 11-15
May 1981. J. M. Gawthorne, .1. McC Howell,
and C. E. White, Editors. Springer-Verlag. Ber-
lin Heidelberg New York 19X2; 298-.30I. \'

15. O\'Sullivan, B. M. Enzootic ataxia in goat kids.
Austr. Vet.,1. 1977;53:455-6.

16. Owen, E. C., Proudfoot, R., Robertson, J. M.,
Barlow, R. M.. Butler, E. .1., and Smith. B. S. W.
Pathological and biochemical studies of an out-
break ofswavback ingoats..I. Comp. Path.1965;
75: 241-51.

17. Palmer, A. C. Nervous diseases in aniinals. Thc
Veterinary Annual 1968; 9: 178-84.

18. Pekelder, J. J. Kopergebrek cn swayback bij
lammcren van schaapen geit. Tijdschr. Dierge-
neeskd. 1982; 107: 9.3-6.

19. Seaman, ,1. T. and Hartley, W. .1. Congenital
copper deficiency in goats. Austr. Vet. .1. 1981;
57: 355-6.

20. Smith. R. M., Eraser, F. .1., and Robertson, J. S.
Enzootic ataxia in lambs: absence of detectable
neuronal pathology in foetal and neonatal spinal
cord. .1. Comp. Path. 1978; 88: 401-8.

21. Soli, N. li. and Froslie, A. Copper, zinc and
molybdenum in goat liver. Acta Vet. Scand.
1979; 20: 45-50.

22. Summers, B. A., Appcl, M. .1. Ci..Greisen. IE A.,
F.bel, J. G. .Ir., and Eahunta, .A. dc. Studies on
viral leukoencephalomyclitis and swayback in
goats. Cornell Vet. 1980; 70: 372-90.

23. Taylor, P. A. Enzootic ataxia (swavback) in
goats. Can. Vet, .1. 1982; 23: 105.

24. Torvic, A. Central chromatolysis and the axon
reaction: A reappraisal. Neuropathol. Appl.
Neurobiol. 1976; 2: 423-32.

-ocr page 142-

25. Underwood, Ii. .1. Trace elements in human and
animal nutrition. 4th Edition C hapter .3. 1977;
78.

26. Wiener. G. Review ol\'genetic aspects of mineral
metobolism, with particular reference to copper
in sheep. Livc.stock Prod. .Sci. 1979; 6: 223-.12.

27. Wilson. P. R.. Orr. B.. and Kev, E. L. Enzootic
ataxia in Red deer. N.Z. Vet. .1. 1979; 27: 252-4.

28. Winter. .1. and Görsch. R. Zicgcn als Vcrsuch-
tierc - ein Betrag zur Füttcrungsoptimicrung. Z.
Vcrsuchstierk. 1974: 16: 256-65.

SAMENVATTING

Ten gerieve van de Nederlandse lezers volgt onder-
staand dc samenvatting — uit het Engels vertaald —
van het in deze allcvering (pag. 744) opgenomen
artikel uit The Vcterinary Quarterly 1986; 8(1):

Delayed swayback in goat kids, a study of 23
cases

E. The Vctcri-

Wouda. W.. Borst, G. II. A., G
nary Quarterly 1986; 8: 45-56.

Samenviilling Dc gegevens van een retrospectief
onderzoek van 23 gcitclammeren met swayback wor-
den gepresenteerd. De belangrijkste klinische ver-
schijnselen waren ataxie,evenwichtsstoornissen, spas-
tische parese cn spicr/wakte. De ziekte verliep pro-
gressief cn uiteindelijk konden dc geitjes vaak niet
meer overeind komen. Bij 2 geitjes werd door middel
van clectromyografie dcnervatic van skeletspiercn
aangetoond, tiij 3 geitjes trad na opname op de kliniek
een langzaam herstel in.

Histopathologisch was dc ziekte gekenmerkt door
degeneratie van bepaalde populaties neuronen met
hun uitlopers in het centrale en perifere zenuwstelsel,
f^it betrof vooral tiiotorische (o.a. cxtrapiramidale,
vestibulaire en ventrale hoorn neuronen), maar ook
sensibele neuronen (spinocercbcllairc syslcctii).
Dc histologische cn electroncnmicroscopische bevin-
dingen wi jzen er op dat pritnairhet ncuraxon degene-
reert en dat dc degeneratie van dc myclineschede se-
cundair is.

De kopcrgehaltcn van bloed cn lever waren bij aange-
taste geitjes en hun koppclgcnotcn significant lager
dan bij ecn groep controicgcitcn. Dit wijst cr op dat
koperdcficiëntic cen rol speelt in dc etiologie van deze
ziekte bij dc geit.

REFERATEN
Bacteriologie

\'Lyme disease\': vectoren van de ziektever-
wekker en de diagnostiek van de ziekte

Dammin, G. .1. Lyme discase: its transmission
and diagnostic features. Lab. Man. 19X6; 24:
33-8.

\'Lyme disease\' is als ziekte dan wel langer be-
kend, doch het aetiologisch agens werd pas in
1982 door Burgdorfer bcschrcven: ccn sptro-
chact, thans genoemd
Borrelia burgdorferi. De_
ziekte was reeds in Noord-Europa in 1909 be-
kend. De klinische verschijnselen konden wor-
den samengevat als: Erythema chronicum mi-
grans (ECM), neuropathie, meningitis, radiculo-
polyneuritis. Arthritis leck niet op de voorgrond
te staan. Dc in Lyme (Connecticut) in 1975
beschreven gevallen werden wel gekenmerkt
door arthritis, naast de hierboven beschreven
complexe symtomatologic.
Eén van dc belangrijkste vectoren is
Ixodes
dammini:
in het artikel wordt uitvoerig stilge-
staan bij de levenscyclus van deze teek, waarin
herten een belangrijke rol spelen.
Lyme disease kan, behalve bacteriologisch, ook
serologisch worden aangetoond. Er is geen
kruisreactic tnet
f reponema, zodat de luesscro-
logie niet wordt be\'i\'nvloed. Dc beste therapie is
tetracycline.

In 1983 werd op Long Island (New YorkjÄo/rc-
Ua burgdorferi geïsoleerd uit het bloed van ecn
hond met koorts en verlammingsverschijnselen.
Later werden in Connecticut bij 60 van dc 210
onderzochte honden antistoffen aangetoond
tegen deze bacterie. Bij één hond tnet arthritis
kon
Borrelia burgdorferi zelfs uit de synovia
worden geïsoleerd.
 J. Goudswaard.

Rund

De aanwezigheid van aantoonbare residuen
van penicilline en cloxacilline in normale en
mastitiskwartieren na intramanimaire toe-
diening

Egan,.l.and Mcany,W..L Pcrsistanccofdctcc-
table residues of penicillin and cloxacillin in
normal and mastitic quarters following intra-
matnniarv infusion. The Veterinarv Record
1985: 116: 436-8.

Verslag wordt gedaan van ccn onderzoek, waar-
bij twee antimastitisprcparatcn worden verge-
leken naar uitscheidingsduur, zowel bij gezonde
als bij mastitiskwartieren. Hierbij werd uitge-
gaan van spontaan ontstane mastitisgcvallcn,
veroorzaakt door hetzelfde agens
(S. aureus).

-ocr page 143-

Dc begrippen normaal, klinisch geïnl\'ectcerd cn
klinische mastitis worden gedefinieerd. (In
plaats van warmte, pijn
of zwelling bij de
klinische mastitis zou warmte, pijn
en zwelling
de voorkeur verdienen;
Ref).
Zowel voor hct preparaat met 500.000 IE Na-
pcnicilline (= ± 300 mg) als voor het preparaat
met 500 mg Na-cloxacilline geldt, dat het ver-
schil in uitscheidingstijden tussen de zieke kwar-
tieren en de gezonde kwartieren niet significant
was. Een kortere wachttijd na behandeling van
een ziek kwartier lijkt dan ook niet gerecht-
vaardigd. Er werden verschillen in uitscheidings-
lijdcn van 72 uur voor penicilline en 64 uur voor
cloxacilline voor gezonde kwartieren aange-
toond (respectievelijk 72 en 48 uur voor zieke
kwartieren). (Niet alleen zal het verschil in zalf-
basis hierbij een rol spelen, maar ook de grotere
gevoeligheid van de detectiemethode voor pe-
nicilline (0,003) dan voor cloxacilline (0,02);
Ref)

Uit de discussie blijkt echter, dat de auteurs van
artikelen over vergelijkbare studies elkaar nogal
tegenspreken, voor wat betreft het uitscheidings-
patroon in gezonde en zieke kwartieren. De
beide onderzoekers van het gerefereerde artikel
wijzen er terecht op, dat men bij de beoordeling
van dc resultaten rekening inoet houden met
ccn mogelijke beïnvloeding door ecn aantal fac-
toren zoals kunstmatige of natuurlijke infecties,
ernst van de infectie, aard van het agens, soort
antibioticum, definitie van mastitis, duur van de
infectie en de anamnese van de betreffende uier.
(Het onderzoek is in zoverre inconsequent,
dat, hoewel men is uitgegaan van 5 acute en 5
subacutc maslitiden,deze resultaten niet afzon-
derlijk zijn verwerkt;
Ref.)
Merkwaardig is dal alleen cloxacilline aange-
toond kon worden in de onbehandelde kwartie-
ren. bij de behandeling van mastitiskwartieren.
Terecht wordt op de uitspraak gewezen van Ziv,
waarin hij stelt, dal de vcrschillcn in uitscheiding
veroorzaakt worden onder andere door dc ver-
schillen in farmacologische eigenschappen van
dc antibiotica in gezonde en zieke kwartieren.
Dit soort artikelen geeft helaas niet veel prak-
tisch bruikbare informatie.

E. P. Oldenkamp.

Varken

Gemeenschappelijke plasmiden bij wereld-
wijd geïsoleerde Salmonella-serotypen

Builing, E. und Helmuth, R. Pathogenitäts-
mechanismcn bei Salmonellen. Berl. Münch.
Tierärztl. Wschr. 1986; 99: 25-7.

Salmonellabesmettingen komen bij mens en
dier voor, wat aanleiding kan zijn voor infectie.

De kennis van de epidemiologie en pathogenese
en vooral van het pathogeniteitsmechanisme
van deze bacteriesoort is onvolledig. Voor het
pathogene karakter zouden onder andere an-
tigenen, endotoxinen, fimbriae, flagellen, Che-
motaxis, S.R.-varianten van belang zijn in te-
genstelling tot bijv. het vermogen om enteroto-
xinen te produceren. Een aantal van de genoem-
de factoren zouden op plasmiden gecodeerd zijn
die al veel langer verantwoordelijk gesteld wer-
den voor overdraagbare antibiotica resistentie.
Dankzij moleculair biologisch onderzoek van
337 isolaten van 7 serotypen afkomstig uit 29
landen kon van onder andere 5.
typhimurium, S.
enteriditis, S. dublin, S.
c/io/erae^uw vastgesteld
worden, dat ieder van deze serotypen een spe-
cifiek Plasmide kent wat een rol speelt bij de
virulentie. Dit werd bevestigd door onder an-
dere LDso-bepalingen, Serenytest en bepalingen
van het kiemgetal in de lever na besmettingen
met plasmide-vrije plasmide bevattende stam-
men.

Negentig tot honderd procent van de isolaten
van de genoemde serotypen bevatten het voor
dit serotype specifieke virulentie plasmide, dit
in tegenstelling tot de isolaten van S.
infantis, S.
panama
en 5. heidelberg, waar het serotyp-spe-
cifieke virulentie plasmide regelmatig ontbrak.
Plasmiden van verschillende serotypen met het-
zelfde moleculair gewicht konden dankzij re-
strictie analyse onderscheiden worden.

E. IV. van Schie.

Voedingsmiddelenhygiëne

Chlooramfenicol residuen in vlees

Koenen-Dierick, K. en Zutter, L. de. Chloor-
amfenicol oorzaak van smaakafwijkingen in
vers vlees. Vlaams Diergeneesk. Tijdschr. 1986;
55: 47-8.

De auteurs troffen bij onderzoek van een mon-
ster hamburger en een monster filet américain
met een afwijkende\'afschuwelijk bittere\' smaak
chlooramfenicol aan. Het gehalte in de filet amé-
ricain was zelf 500 ppm.

Volgens de auteurs ging het om vlees (nek vlees?)
van normale slachtingen althans wat het tweede
monster betreft. Zij pleiten voor een steek-
proefsgewijs onderzoek op residuen van goed-
gekeurde dieren.

(Ook in ons laboratorium wordt zo nu en dan
een dergelijke klachtontvangen. Het onderzoek
levert dan overeenkomstige analyseresultaten
op. Tot nu toe betrof het echter steeds klachten
na het verwerken van geïmporteerde nekken;
Ref.)

H. Mol

-ocr page 144-

BOEKBESPREKING

Handbuch der Zootierkrankheiten

Rudolp Ippen, Hans Dieter Scliröder und Karl Elze
Band 1: Reptilien

(Akademie Verlag Berlin 1985)

In totaal zullen 7 delen verschijnen, te weten:

Deel 1: Reptilien

Deel 2 en 3: Vögel

Deel 4: Raubtiere

Deel 5 en 6: Paarhufer

Deel 7: Unpaarhufer.

Volgens het \'Ten geleide\' van dit eerste deel is men
met de ziekten van de reptielen begonnen, omdat deze
overwegend aan de grond gebonden, kruipende die-
ren, door veranderingen in het milieu —■ met inbegrip
van de vervuiling — bijzonder hard worden getroffen,
zodat speciale inspanningen nodig zullen zijn om hun
voortbestaan te verzekeren. Een lofwaardig streven.
Het boek heeft een handig formaat (180 x 245 mm) en
een indeling van twee kolommen per bladzijde. Mede
hierdoor vallen de meeste zwart-wit foto\'s wel erg
klein uit (± 60 x 40 mm), hoewel ze van goede kwali-
teit zijn. De zeven kleurenfoto\'s van bloedbeelden
zijn, hoewel groter, van matige kwaliteit.

Het boek is verdeeld in drie delen.
Deel A omvat algemene klinische symptomatologie,
narcose en aanwijzingen voor post-mortaal onder-
zoek. De term algemene symptomatologie doet een
bijzondere symptomatologie verwachten, maar deze
komt in het boek niet voor.

Het deel over de anaesthesie is wat oppervlakkig. Een
bespreking van de locaal anaesthesie ontbreekt ge-
heel.

De aangegeven doseringen Ketaminehydrochloride
lijken mij aan de hoge kant. Veiliger is het om een
lagere dosering te gebruiken, temeer daar dit middel
zonder bezwaar bij een te lage narcosediepte kan
worden na-geïnjecteerd.

Bij de behandeling over het post-mortaal onderzoek,
staat een — in meer handboeken voorkomende —
fout. Om weefsel voorverder onderzoek te conserve-
ren, staat op bladzijde 65 bovenaan in de linker kolom
aangegeven, dat men om van 30% formaline naar
10% te komen, I deel formaline 30% met 3 delen
water moet verdunnen. Dit moet natuurlijk 2 delen
water zijn.

Deel B omvat de ziekten der organen.
Achtereenvolgens komen aan bod: circulatiesysteem,
lymfesysteem, bloed, ademhalingsorganen, spijs-
verteringsorganen, urine-organen, voortplantingsor-
ganen, endocriene klieren, bewegingsorganen, zenuw-
stelsel, zintuigen, huid en adnexa, gezwellen en ano-
maliën.

Een groot aantal ziektebeelden wordt beschreven. Er
is een enorme hoeveelheid werk verricht om al deze
afwijkingen hier te kunnen vermelden.
De beschrijving vindt plaats vanuit de gezichtshoek
der pathologie. Daardoor mist de klinicus-prakticus
vaak de symptomen en de therapie van een bepaalde
aandoening. Gelukkig zijn van een aantal veel voor-
komende
Salmonella-bacxerién. wel of niet gevaarlijk
monie, stomatitis ulcerosajwel diagnose, symptomen
en therapie vermeld.

Bij een aantal aandoeningen, zoals bij osteodystro-
phia fibrosa generalisata en de vitamine A-deficiëntie
bij moerasschildpadden ontbreken helaas deze gege-
vens wel. Een ziekte waarmee men in de praktijk ook
nog al eens wordt geconfronteerd, steatitis, ontbreekt
geheel.

Deel C houdt zich bezig met infectieziekten, namelijk
virusinfecties, bacteriële infecties en parasitaire infec-
ties.

Dit deel is voor de prakticus het meest van belang.
Daar veel reptielen vaak op een te klein oppervlak
worden gehouden, niet zelden nog met een te hoge
luchtvochtigheid, heeft men in de praktijk veel met
infectieziekten te maken. Hier worden symptomen,
diagnose en therapiegoed aangegeven. Ook hier blijft
de vraag open of een infectie met bij reptielen voor-
komende
Salmonella-bactenén, wel of niet gevaarlijk
kunnen zijn voor de mens.

Het boek is geschreven door een veertiental mede-
werkers, maar vormt toch een goed leesbaar geheel.
Door de indeling naar orgaansystemen is het goed als
naslagwerk te gebruiken; daar dit deel meer dan de
helft van het boek beslaat, is het nu vooral van nut
voor collegae met interesse op het gebied van de pa-
thologie.

Samenvattend zou ik willen zeggen dat het boek een
goed overzicht geeft van de huidige kennis op het
gebied van de ziekten der reptielen. Men is snel geïn-
formeerd over een bepaalde aandoening en wil men
hierop wat verder ingaan, dan is het — na ieder
hoofdstuk voorkomend — duidelijk gerangschikt een
overzichtelijk literatuuroverzicht van grote waarde.

G. Reijngoud.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1986

De banden voor het Tijdschrifi voor
Diergeneeskunde
1986zijn verkrijgbaar
tegen betaling van
j\'22.50 op post-
rekening nr. 51 1606t. n. v. KNMvD tc
Utrecht. Wilt u in de omschrijving
vermelden \'Banden 1986"\'

-ocr page 145-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Primeur voor Rijksuniversiteit te Utrecht

Het neurofysiologisch
prakticum:

proefdiervriendelijk onderwijs
met meervallen

Aan de Utrechtse Universiteit is een prakticum-
expcriment ontwikkeld dat in veel opzichten
vrij is van de nadelen van proeven op levende
dieren, zoals opoffering van het dier, dierenleed
en emotionele problemen van degenen die het
experiment moeten uitvoeren.
Het is een dierproef waarbij het functioneren
van individuele zintuig- en zenuwcellen bestu-
deerd kan worden zonder dat er ook maar iets
aan hel proefdier beschadigd wordt; voor elec-
trofysiologen een unicum. Het experiment wordt
uitgevoerd met meervallen, een vissoort die te-
genwoordig ook in Nederland voor de con-
sumptie gekweekt wordt en waardoor de
Utrechtse Universiteit de laatste tijd nogal eens
in het nieuws is geweest. De vissen die aan dit
experiment \'meewerken\' worden geleverd door
een viskweker en kunnen vele malen achtereen
bestudeerd worden. Na afloop van de proeven
onderscheiden zij zich in niets van de andere
aquariumvissen.

Eiectroreceptoren

Vissen hebben zintuigen voor het waarnemen
van zeer zwakke electrische stroompjes, zgn.
eiectroreceptoren. Zij maken hiervan gebruik
bij het opsporen van hun prooi en bij oriëntatie
(vrijwel alle waterorganismen wekken electri-
sche velden op, die de meervallen kunnen waar-
nemen).

Normaliter wordt het functioneren van zenu-
wen en zintuigen bestudeerd met behulp van
electrofysiologische methoden. Hierbij wordt
het proefdier vrijwel altijd onttakeld. Bij de
electroreceptor is dat niet nodig. De zenuwim-
pulsen kunnen aan de buitenzijde van de vis
(tegen de huid, zonder prikken) worden geregi-
streerd. Simpele electrische stroompjes van een
eenvoudig batterijtje of een toongenerator zijn
al voldoende. Met een personal computer kun-
nen de gemeten electrische reacties van het zin-
tuig in kaart worden gebracht.

Wezenlijke vernieuwing

Alle factoren overziende: de exclusiviteit van
het zintuig, het behoud van het element \'prak-
tisch experimenteren\', de mogelijkheid om in-
dividuele zintuigcellen electrofysiologisch te be-
studeren in een volledig intact organisme, het
afwezig zijn van vivisectie, de arbeidsextensieve
begeleiding, de haalbaarheid voor onervaren
studenten, en het lage kostenniveau maken dat
we hier van een Utrechts succes mogen spreken.
Het laboratorium voor Vergelijkende Fysiolo-
gie te Utrecht heeft de wereldprimeur van dit
prakticum-experiment.

-ocr page 146-

\' Vervuilingsmeier\' is in onderzoek
In het afgelopen cursusjaar hebben de studen-
ten voor het eerst kennis gemaakt met dit expe-
riment. dat in alle opzichten aan de verwach-
tingen voldeed. Daarbij is ook gebleken dat de
electroreceptor erg gevoelig is voor verontrei-
nigingen van oppervlaktewater. Momenteel
wordt onderzocht of het zintuig kan dienen als
monitor voor vervuiling. Slechts een klein deel
van de huid hoeft hierbij aan het vervuilde water
te worden blootgesteld.

Bij afdeling Voorlichting is een uitgebreide be-
schouwing op aanvraag voor de media beschik-
baar, evenals een tweetal foto\'s.
Directe informatie is verkrijgbaar bij: dr. R.
C.
Peters, vakgroep Vergelijkende Fysiologie
RUU, Jan van Galenstraat 40, 3572 LA Utrecht,
tel. 030-716221.

(Persbericht Rijksuniversiieii Uirechl)

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

Een nieuw vaccin tegen parvovirus-
infecties bij het varken

Rhône Mérieux, de veterinaire divisie van Rhône-
Poulenc Nederland B.V. te Amstelveen, heeft een
nieuw vaccin aan haar programma vaccins voor var-
kens toegevoegd, namelijk: Parvoject®.
Parvoject® is een dood vaccin ter voorkoming van
parvovirus-infecties bij varkens. Het vaccin is, in te-
genstelling tot de meeste andere parvovirus-vaccins,
opgelost in olie. Dit heeft als voordeel dat reeds na een
eenmalige vaccinatie een goede bescherming wordt
verkregen. Praktijkproeven hebben aangetoond dat
in besmet milieu gevaccineerde gelten gctniddeld meer
levend geboren biggen ter wereld brengen dan niet-
gevaccineerde gelten en dat na vaccinatie zelden of
nooit lokale of algemene entreacties optreden.
Gelten en jonge beren dienen 2-."! weken voor het
dekken te worden gevaccineerd. Zeugen dienen tij-
dens dc zoogperiode (uiterlijk op de dag van het
spenen) te worden gevaccineerd. Beren moeten elk
halfjaar worden gevaccineerd.
Parvoject® is verkrijgbaar in flacons van 10 en 50 ml,
bevattende respectievelijk 5 en 25 doseringen.

Syntex verhuist en krijgt een nieuwe
naam

Vanaf 15 augustus 1986 zal Syntex niet meer de oude
zijn: niet alleen gaat Syntex verhuizen maar ook krijgt
het bedrijf een nieuwe naam:

Syntex International B.V., Animal Health Division,
Limpergstraat 4, 2288 AD Rijswijk.

Het nieuwe gebouw, waarin ook de humane afdeling
is gehuisvest, biedt Syntex de broodnodige extra op-
slag- en kantoorruimte.

De snelle groei van de laatste jaren en de te verwach-
ten introduktie van een aantal nieuwe produkten
maken uitbreiding noodzakelijk.
In het nieuwe gebouw wordt door Syntex een directe
\'orderlijn\' ingesteld (070-909955) voor bestellingen.
Op deze wijze is men direct met de juiste afdeling
verbonden waardoor een optimale service gegaran-
deerd kan blijven.

Nieuw: Suvaxyn® Flu-3

Een gedood adjuvansvaccin (olie-in-water-
emulsie) op basis van 3 influencavirusstam-
men

De laatste jaren is de kennis over varkensinfluenza
aanmerkelijk verrijkt. Niet alleen is nu bekend dat het
varken als het ware een reservoir vormt voor de hu-
mane influenzavirusstammen, maar ook is komen
vast te staan dat het varkensinfluenzavirus mondiaal
in twee groepen kan worden verdeeld: \'USA\'-virussen
en \'Europa\'-virussen. Deze laatste groep virussen is
onder meer aangetoond in België, Frankrijk, Duits-
land, Denemarken en Spanje. Wil een inOuenzavirus
voor varkens in Europa een effectieve bescherming
geven, dan zal het in ieder geval een \'Europa\'-virus als
H,N|-component moeten bevatten.
Ook naarde betekenis van de humane influenzavirus-
sen (H,N,) bij het varken is de afgelopen jaren veel
onderzoek verricht. In België zijn bij varkensinfluenza-
uitbraken humane virussen geïsoleerd. Hetzelfde is
nadien in Frankrijk en Duitsland gebeurd.
De sterk toegenomen kennis over varkensinfluenza
heeft Duphar in staat gesteld een varkcnsinfluenza-
vaccin tc ontwikkelen, dat als eerste is gebaseerd op 3
stammen, namelijk een H |N .-component (A/swine/-
Nederland/25/80) en twee HjN^-componenten (A/
Port Chalmers/l/73en A/Philippines/2/82).
De serologische verwantschap van de H,N|-compo-
nent tnet de overige Europese 11 |N,-isolaten is aange-
toond door het WHO Collaborating Ccntre in Mün-
chen. Voor wat betreft de twee
hjn2-componcnten is
de verwantschap van het Port Chalmers-isolaat tnet in
België, Frankrijk en Nederland circulerende H,N,-
stammcn bewezen. Van het Philippines-isolaat mag
een afdoende bescherming worden verwacht tegen de
1 l,N,-stammen, die verwant zijn met A/Bangkok/

1/79!

Het vaccin bevat een olie-in-watcr-cmulsie. die wate-
rig van karakter is. Hierdoor is het vaccin zeer goed
spuitbaaren treden geen of zeer weinigentreacties op.
Het vaccin kan alléén of in combinatie met Suvaxyn
Aujeszky I.N./I.M. worden toegepast. In het laatste
geval fungeert het influenzavaccin als oplosmiddel
met adjuvercnde werking voor het gevriesdroogde
Aujeszky-vaccin.

Handelsvormen

Doos met 10 flacons a 10 doses (20 ml)
Doos tnet 10 flacons a 50 doses (100 ml)

-ocr page 147-

Pet Product Market expanding

London: The markel for pet products in Europe is
expected to grow by almost 50% by 1990, rising to
$ 5100 million (constant 1984 US dollar values) from
$ 3428 million in 1984, according to The Pet Product
Market in Europe (E8II), a new study by Frost &
Sullivan.

The report looks at the markets for prepared pet food,
OTC pet health/care products and pet accessories in
seven European countries (UK, France, Germany,
Italy, Belgium, The Netherlands and Luxembourg).
With 52% of the 93 million households sharing their
homes with at least one furry, feathered or fishy friend
in 1984, the pet population of Europe is estimated to
stand at a massive 178 million. Some 84 million fish,
32 million cage birds, 26 million dogs, 24 million cats
and 12 million other small animals (rabbits, hamsters,
gerbils - even pet rats and ferrets) chomped their way
through $ 2605 million worth of prepared pet food in
1984.

Prepared pet food accounts for 76% of the total pet
product market and this sector is expected to increase
by 52%,, reaching a 1990 value of $ 3961 million.
Besides influencing the choice and number of pets,
national differences and socio-economic factors also
affect sales of prepared pet food, notes the report. In
the UK, for example, each dog-owner spent an aver-
age figure of $ 83 in 1984 on prepared food for their
pet, whereas the tendency in other European coun-
tries is to feed more fresh meat or leftovers and table
scraps to pets. In Italy, for example, only $ 10 was
spent in the same year on canned or other prepared
food per dog. The UK currently has the lion\'s share of
the pet food market, accounting for over 39% of pet
food sales, but France and Germany are expected
almost to double the size of their 1984 markets by
1990. Dog and cat food will represent 90% of the
prepared pet food market by 1990, says the report,
with the largest growth in volume terms in France and
in percentage terms in Italy.

OTC health and care products for pets have a steady
3% share of the total pet product market; by 1990, the
market for doggy breath fresheners and deodorants,
as well as for the more conventional flea collars and
worming tablets etc, is expected to rise to $ 143 mil-
lion, with the largest markets being in the UK, France
and Germany. The report also explores the opportu-
nities for new growth areas, such as health foods and
alternative medicine; in Germany, for example, ho-
meopathy, physiotherapy and acupuncture are all
available to pets.

The market for pet accessoires in Europe is a complex
one, comprising 4000 different products and services.
This sector is expected to grow from $ 718 million in
1984 to $ 996 million by 1990, says the report. Exer-
cise machines, pet tattooing, pet bottled water and
parrot training schools are some of the newer pro-
ducts and services on the market; but it is cat litter,
with a retail sales value of around $ 160 million in
1984, which is the single largest product item in the
total accessory market. Retail outlets for pet products
are changing, says the report, with more products
being sold in large hypermarketstyle stores, taking
custom away from the more traditional pet shops and
specialist retailers.

The report provides breakdown figures of the dog,
cat, bird, fish and other small animal populations in
Europe and examines the social and economic factors
influencing pet ownership and expenditure on pets.
Detailed market forecasts are included, as well as
extensive lists of pet product manufacturers and mar-
ket leaders. The report notes that market saturation is
still a long way off, with particular opportunities to be
had in Greece and Italy.

(The 315-page report is available for $ 2400. For more
information, contact Customer Service, Frost & Sul-
livan Ltd, 104-112 Marylebone Lane, London WIM
5FU. Tel: 01-935 4433).

(Persbericht NEWS)

Een nieuw Aujeszky-vaccin
voor varkens

Rhône Mérieux, de veterinaire divisie van Rhône-
Poulenc Nederland B.V. te Amstelveen, heeft een
nieuw vaccin Geskypur® voor varkens geïntrodu-
ceerd.

Het betreft een vaccin ter voorkoming van de ziekte
van Aujeszky bij het varken.

Geskypur® is het eerste geïnactiveerde sub-unit
Aujeszky-vaccin voor varkens.
Het Aujeszky-virus is opgebouwd uit een dertigtal
eiwitten. Tot nu toe werd, vanwege het ontbreken van
de daarvoor benodigde technieken, het gehele virus
gebruikt voor de bereiding van een Aujeszky-vaccin
(een volvirus vaccin)! Voor de bereiding van Gesky-
pur® worden slechts die eiwitten (2) gebruikt, die
absoluut noodzakelijk zijn voor het bereiden van een
werkzaam vaccin. De overige eiwitten, die veelal aan-
leiding geven tot ongewenste bijverschijnselen, zoals
koorts, gebrek aan eetlust, enz. zijn met de meest
moderne technieken verwijderd (een sub-unit vaccin
is verkregen). Bovendien wordt een volledig nieuw
olie-achtig oplosmiddel gebruikt waardoor ongewen-
ste bijwerkingen tot een absoluut minimum worden
beperkt.

Uitgebreide proeven hebben aangetoond dat na een
eenmalige en na herhaalde vaccinaties (3 x op dezelfde
plaats) zelden of nooit lokale of algemene reacties
optreden. Bij varkens die meteen normale of zelfs met
een dubbele dosis Geskypur® werden gevaccineerd
trad na de vaccinatie geen temperatuurverhoging op.
Besmettingsproeven, uitgevoerd 5 maanden na vacci-
natie, toonden aan dat de varkens nog uitstekend
waren beschermd tegen de ziekte van Aujeszky.
Van belang is dat biggen, afkomstig van met Gesky-
pur® gevaccineerde zeugen
reeds op een leeftijd van
10 weken met Geskalone® (hct levend Aujezsky-
vaccin van Rhône Mérieux) gevaccineerd kunnen
worden.

Geskypur® is leverbaar in flacons van 10 en 50 doses.

-ocr page 148-

MEDEDELINGEN

Directie van de
Veterinaire Dienst

Maatregelen
Afrikaanse varkenspest

De Commissie van de Europese Gemeenschap-
pen heeft op 11 juli een besluit genomen over de
door Nederland in het kader van de uitbraak
van Afrikaanse varkenspest te nemen maatre-
gelen. Ten gevolge van dit besluit mogen met
ingang van 17 juli varkens ook uit het kleine
kerngebied rond de indertijd besmet bevonden
bedrijven worden geëxporteerd. De maatregelen
voor varkensvlees en varkensvleesprodukten
uit de bufferzone en het kerngebied blijven ge-
handhaafd. Voor het kleine kerngebied geldt nu
een vergelijkbaar regime. Varkensvlees afkom-
stig van varkens uit dit kleine gebied, die zijn
geslacht tussen 14 februari 1986 en 11 juli 1986,
mag niet worden geëxporteerd. De varkens-
vleesprodukten die bereid zijn in het kleine
kerngebied tussen 14 februari 1986 en 11 juli
1986 mogen evenmin worden geëxporteerd.
Ook de varkensvleesprodukten die bereid zijn
uit varkensvlees dat verkregen is tussen 14 fe-
bruari 1986 en 11 juli 1986 in het kerngebied
mogen niet worden geëxporteerd.

Diergeneesmiddelenwet

In het Staatsblad is het \'Eisen- en controlebe-
sluit vergunningen diergeneesmiddelen\' (Stb.
1986 343) gepubliceerd. Dit besluit geeft aan
aan welke eisen men moet voldoen om voor een
vergunning voor het bereiden of afleveren van
diergeneesmiddelen in aanmerking te komen.
Het is — enkele uitzonderingen daargelaten —
op grond van de Diergeneesmiddelenwet slechts
toegestaan om diergeneesmiddelen te bereiden
of af te leveren als men over een dergelijke ver-
gunning beschikt. De eisen die gesteld worden
in het besluit zijn afhankelijk van het type werk
dat wordt gedaan. Voor diegene die uitslui-
tend diergeneesmiddelen aflevert, gelden een
aantal algemene eisen ten aanzien van de ruim-
tes waarin de handelingen plaatsvinden. Voor
diegene die diergeneesmiddelen bereidt, wor-
den eisen gesteld aan de lokaliteiten, de appara-
tuur, de deskundigheid van het personeel en de
te verrichten controles, die kunnen variëren
naar het type produkt. Ook zullen er nadere
eisen gesteld worden als de produktie of handel
in diergeneesmiddelen wordt gecombineerd met
een aantal beroepen of werkzaamheden die ge-
paard gaan met het houden of verzorgen van
dieren.

Het vergunningensysteem is niet van toepassing
op de magistrale bereiding door dierenarts of
apotheker en ook niet op de atlevering van dier-
geneesmiddelen door dierenarts of apotheker
aan de houder van dieren.
Binnenkort zijn de regelingen over het aan-
vragen van vergunningen te verwachten.

BESMETTELI.IKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 12 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 15 t/m 30 juni vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 7 gevallen in 6 gemeenten

Groningen
Friesland
Drenthe
Noord-Holland

3 gevallen in 2 gemeenten

1 geval

2 gevallen
I geval

Dierziektenbulletin nr. 13 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 1 t/m 15 juli vermeldt het vol-
gende aantal gevallen van aangifteplichtige besmette-
lijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 7 gevallen in 7 gemeenten

Friesland 3 gevallen

Drenthe 2 gevallen

Zuid-Holland 2 gevallen

VARKENSPEST
Italië

Sedert de laatste opgave in hct Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde
zijn in Italië opnieuw 7 gevallen van var-
kenspest geconstateerd, waarmee het totaal dit jaar
op 19 is gekomen:

— op I juli in de gemeente Ferolito, provincie Catan-
zaro, regio Calabria;

— op 1 juli in de gemeente Grosseto. provincie Gros-
seto, regio Toscane:

— op 2 juli in de gemeente Ferolito, provincie Catan-
zaro, regio Calabria:

— op 8 juli in de gemeente Monteverdi, provincie
Pisa, regio Toscane:

— op 13 juli in de gemeente Montagna Reale, provin-
cie Messina, regio Sicilië;

— op 14 juli in de gemeente Eicata. provincie Agri-
gcnto, regio Sicilië;

— op 17 juli in de gemeente San Vincenzo, provincie
Eivorno, regio Toscane.

-ocr page 149-

Frankrijk

Frankrijk meldde op 18 juli de derde varkenspestuit-
braak van het jaar, en wel op een mestbedrijf in de
gemeente Villemotier, departement Ain tegen de
Zwitserse grens.

België

De Belgische Veterinaire Dienst, deelde mede dat zich
weer 3 gevallen van varkenspest hadden voorgedaan
in het land, de nrs. 37 t/m 39.

Het betrof een mestbedrijf in de gemeente Aubel
(provincie Luik) op 23 juni, een fokbedrijf in de ge-
meente Beernem (provincie West-Vlaanderen) en een
mestbedrijf in de gemeente Berlingen-Wellen (provin-
cie Limburg), beide laatsten op 15 juli.
Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen, zoals
het afmaken en destrueren van alle op de betrokken
bedrijven aanwezige varkens, het desinfecteren daar-
van en het instellen van zones de protection.

AFRIKAANSE VARKENSPEST

Italië

Ook Afrikaanse varkenspest blijft zich voordoen in
Italië. Op 3 juli werd de zevende uitbraak van het jaar
vastgesteld, eens te meer op Sardinië.

Spanje en Portugal

Ook op het Iberisch schiereiland worden nog steeds
met regelmaat uitbraken van Afrikaanse varkenspest
geconstateerd. In Spanje was het aantal per 26 juni
opgelopen tot 262 en in Portugal werd op 24 juni het
86e geval van dit jaar gemeld.

BESMETTELLIKE LONGZIEKTE BIJ
RUNDEREN

Portugal

Verder heerst in Portugal de op de OlE-A-lijst van
dierziekten vermelde besmettelijke longziekte bij run-
deren. Tot en met 26 juni bedroeg het aantal uit-
braken hiervan 146.

MOND- EN KLAUWZEER

Italië

In Italië was het aantal mond- en klauwzeeruitbrakcn
dit jaar d.d. 17 juli opgelopen tot 74, waarvan de
meest recente alle van het virustype A.

DOORLOPENDE AGENDA

1986

Augustus:

11 — 14 Equine sports medicine International confe-
rence to be held in San Diego, USA.

20 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

20 Algemeen Bestuur KNMvD. Vergadering.

21 Watersportdag Friesland (surfkampioenschap-
pen en skütsjes-zeilen), georganiseerd door Afd.
Friesland en Smith Kline (pag. 688 en 771).

20—23 Living together: People, animals and the en-
vironment International Conference in Boston,
Massachusetts, USA. Details from Lynn Gotsky,
The Delta Society, 212 Wells Avenue South,
Suite C, Renton, Washington 98055.

24—28 VIE Europäische Konferenz der WPSA,
Paris.

24—29 Kongreß der Europäischen Vereinigung der
Veterinär-anatomen, Budapest.

24—25 Fifth Symposium on Diseases of the Rumi-
nant Digit, Dublin (pag. 587).

24—29 XXXII. Internat. Kongreß \'Fleischfor-
schung und Technologie\', Gent (Belgien).

25—29 Fourth International Symposium on Equine
Reproduction, Calgary, Canada (pag. 227, 1985).

26 Human/companion animal relationships. Inter-
national congress in Boston, USA. Details from
Dr. L. Hines, 212 Wells Avenue South, Suite C,
Renton, Washington 98055., USA.

26—30 XlVth World Congress on Diseases of
Cattle, Dublin, Ireland (pag. 535 en 801).

27—30 Toxicology and poison control Combined
congress of the World federation of Associations
of Clinical Toxicology and Poiseon Control
Centres and the European Association of poison
Control Centres at the Brussels Congress Centre,
Belgium.

September:

1—4 37th Annual Meeting of EAAP, Budapest.
Inl. redaktiesecretariaat (pag. 216).

2—6 21. Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin, Kaposvar (Un-
garn) (pag. 354).

2—4 Production disease in farm animals. Sixth in-
ternational conference to be held in Belfast.

3 PAO-D: Cursus Praktische Pathologie (pag.
721).

3—4 Nutrition, malnutrition and diet of dogs and
cats. International symposium of Georgia, USA.

3—5 Avian influenza 2nd international sympo-
sium in Hannover.

4 \'Diergeneeskundig onderzoek in een verschui-
vend maatschappelijk perspectief (Seminar
t.g.v. afscheid dr. P. H. Bool van het CDI,
Lelystad (pag. 786).

4 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

6 Open dag Universiteitskliniek voor Kleine Huis-
dieren (pag. 706).

7—13 Microbiology XI Vth international congress,
to be held in Manchester.

9 Afd. Limburg KNMvD. Afdelingsvergadering.

-ocr page 150-

9—12 24. Wiss. Tagungder Ge.sellschart lur Ver-

suchstierkunde (GV-SOLAS), Heidelberg.
9—12 27. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes \'Le-
bensmittelhygiene\' der DVG (A), Garmisch-
Partenkirchen.

10 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

10—12 Regulatory Peptides and Diseases of Com-
panion Animals, Congress, Utrecht (pag. 4.3 en
705).

11 —14 BVA Congress 1986, Sussex, Brighton (pag.

214).

I 1 Ned. Ver. v. Dierenartsvrouwen, Afd. Noord-

Holland. Excursie Buitenmuseum Enkhuizen.

II —14 Veterinary acupuncture. International con-

gress in Pennsylvania.
12 Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier

KNMvD. Ledenvergadering (pag. 771).
16 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering.

Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.
16 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot te Akersloot; 8..30 uur.
16 KringdierenartsenGelderse Vallei. Vergadering.
16 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenvergade-
ring, Boxtel, 20.00 uur.

16 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Vergadering, So-
ciëteit \'Standvastigheid\', Delft; 20.30 uur.

17 PAO-D; Cursus Praktische Pathologie (pag.
721).

17—20 Herbsttagungder Europäischen Gesellschaft
für Vetcrinärpathologie, Cordoba.

18 Groep Gezondheids-en Kwaliteitszorg KNMvD.
Ledenvergadering.

19 \'Echografie in de diergeneeskunde\', lezing t.g.v.
le lustrum \'Mastitis\' (pag. 787).

19 Afd. Friesland KNMvD 100 jaar; feestavond.
De Lawei, Drachten (pag. 315 en 771).

20 Groep Vet. Homeopathie KNMvD. Najaars-
training (pag. 717).

21 Agritech \'86, Internationale Landbouwbeurs,
Tel Aviv (pag. 743).

23—24 PAO-D: cursus VAM PP-computerprogram-
ma (pag. 667 en 720).

23—26 British Equine Veterinary Association.
Congress, at the University of Warwick.

24 Afd. Friesland KNMvD. Ledenvergadering.
Heerenveen; 14.00 uur.

24—25 Groep Paardenpraktici KNMvD. Derdelus-
trum. Nuenen (pag. 619).

25 Afd. Utrecht KNMvD. Ledenvergadering.
25 Kring Breukelen.

30 PAO-D: Cursus Praktische Pathologie (pag.
721).

30 \'Besturen en organiseren\' PAO-LH Wageningen
(inl.: 08370-84094).

Oktober:

1 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

1 Veterinaire Ruiterdag, Epe (pag. 791).

1—2 \'Besturen en organiseren\' PAO-LH Wage-
ningen (inl.: 08370-84094).

2 Groep Pluimveewetenschappcn KNMvD. We-
tenschappelijke bijeenkomst.

8—11 World Association of Veterinary Micro-
biologists Immunologists and Specialists in In-
fectious Diseases. International Symposium in
Pergia, Italy.

10—11 .laarcongrcs KNMvD, Renesse, Zeeland (pag.
780).

16—18 \'Additivesin Food Industries\', Madrid(inl.:
red. secretariaat) (pag. 254).

16—17 5e Brocacef Veterinair Management Semi-
nar. in Herbergerie \'Dc Roskam\', Rheden.

16—18 I\'VE-vergadering. Madrid.

20—24 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667 cn
718).

22 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

23—25 32. .lahrestagung der DVCi-Fachgruppe
\'Kleintierkrankheiten\'. Oldenburg.

23 ACV-Controlc studiedag. Biddinghuizen.

23 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, .laarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

24—25 Ciroep Paardenpraktici KNMvD. 3e Lus-
trum Congres, Nuenen. Onderwerp: trainingvan
sportpaarden.

24 Speciale najaarsvergadering Ned. Ver. voor Para-
sitologie t.g.v. 25-jarig bestaan (sprekers: proL
dr. A.M. Decider, proL dr. .1. 11. T. Mecuwis-
sen, prof. dr. E. J. Ruitenberg, prof. dr. D.
Zwart. dr. .1. .lansen), RIVM. Bilthoven; 10.00
uur.

27—31 PAO-D; Zcister Dagen 1986 (pag. 667).

30 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

November:

3—7 PAO-D; Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

6 Ned. Zoötechn. Ver.: Zeldzame huisdierrassen
en alternatieve veehouderij.

6 Contactdag verwerkende industrie, \'Het Spelder-
holt\', Beekbergen.

10—14 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

10—11 PAO-D; Cursus VAMPP-computerprogram-
ma (pag. 667 cn 720).

12 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

12 Algemeen Bestuur KNMvD. Vergadering.

27 Kring Breukelen.

December:

1—4 I7th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

3 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

4—7 Weltkongreß der WSAVA (A). Paris.

9 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

4.

VAHvCO

Vacatures
veterinairen

Veierinair Advies Cenirum
Onlwikl<elingssamenwerliinf;

Papua New C.uinea

National Veterinary Laboratory Port Moresby,
Papua New Guinea
Veterinair patholoog

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot het
VACO-secretariaat, tel. 070-793137.

-ocr page 151-

KNMvD

KONINKLI.IKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Julianalaan 10, Utrecht. Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon 030 - 51 01 11.

Hoofdbestuur

C. C. van de Watering, voorzitter; W. H. Kapsenberg,
vice-voorzitter;
L. Nauta, penningmeester; W. J. Nijhof,
lid; A. J. Plaisier, lid;dr. W. F. G. A. Immink, lid; J. C. M.
van Dijck, lid; M. A. Moons, adviseur.

Secretariaat

A. P. Wijgergangs, algemeen secretaris; M. Bosman, se-
cretaris; T. W. te Giffel, secretaris.

Chef de Bureau

Marij Schuurman Hess

Bureau Waarnemingen

Jacqueline de Ru.

-ocr page 152-

VOORZITTERSCOLUMN

Over de praktijkgrens heen
werken van \'specialisten\' in de
dierengezondheidszorg

Als voorzitter van de Afdeling Noord-Brabant
constateer ik dat er in de komende jaren veel
jonge collegae bijkomen waarvan mogelijk een
aanzienlijk deel geen of onvoldoende werk zal
hebben. Tevens verwacht ik dat deze collegae zich
meer of minder zullen specialiseren in bepaalde
takken van ons beroep; of omdat ze daarvoor de
tijd en de gelegenheid hebben en/of om hun
\'marktwaarde\' te verhogen. Ook moet ik vast-
stellen dat er nog steeds een behoorlijk aantal
één- of meermanspraktijken is waar deze specia-
lisatie nog moeilijk van de grond komt.
Ik denk dat we er ons als Afdeling van bewust
moeten zijn dat specialisatie een goede zaak is en
dat het niet voorhanden hebben van meer gespe-
cialiseerde dierenartsen steeds moedijker vol te
houden zal zijn tegenover onze cliënten. Het lijkt
me in dit verband logisch dat de collegae die zich
weinig gespecialiseerd hebben mogelijk gebruik
kunnen gaan maken van de diensten van de meer
gespecialiseerde collegae. Ik denk daarbij zowel
aan bepaalde diersoorten (pelsdieren, vissen, klei-
ne huisdieren), als aan bepaalde deelgebieden van
de diergeneeskunde (begeleiden hoogwaardig fok-
materiaal, embryotransplantatie, röntgen, KI hij
paarden). Dit betekent dat er collegae komen,
zowel vanuit éénmans- als vanuit groepsprak-
tijken, die over de eigen praktijkgrenzen heen
gaan werken, met goedvinden van en in overleg
met de collegae die dit werk dan afstaan.

Ik geef er de voorkeur aan dat de specialist deel
uitmaakt van een associatie of groep om vooral
geen specialist te worden die een geïsoleerde posi-
tie gaal innemen, maar een specialist die de pro-
blemen en opvattingen van alle collegae goed kan
volgen en hegrijpen. Ook omgekeerd lijkt het mij
juist dat de specialist op deze manier aan colle-
giale controle onderhevig blijft. Is er in een prak-
tijk niet voldoende specialisme voorhanden om
bepaalde werkzaamheden te verrichten, dan is het
beter deze werkzaamheden door een gespeciali-
seerde buurtpraktijk te laten verrichten, ook al is
de betreffende collega geen full-time specialist
zoals bovenbedoeld.

Ik denk, dat deze manier van werken in de toe-
komst beter werk tot resultaat zal hebben, maar
vooral ook méér werk en daarmee arbeidsplaat-
sen. Als verschillende hiervoor in aanmerking
komende dierenartsen op deze manier enig werk
inleveren, dan ontstaat hierdoor al snel een ar-
beidsplaats. Beter werk op zich levert ook weer
méér werk.

Bij dit alles staat voorop dat ik hel praktijk uit-
oefenen in principe zie als een aan grenzen ge-
honden, vrij en onafhankelijk beroep. Overleg
over het bovenstaande dient zeer collegiaal te
gebeuren en we moeten hopen dal dit alles zal
leiden tot het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen
voor een groot aantal jonge collegae.

H. A. M. Elsinghorst,
voorzitter Afdeling Noord-Brabant.

-ocr page 153-

Van het

Algemeen Bestuur

Uit de vergadering van het Algemeen Be-
stuur d.d. 28 tnei 1986

Wetgeving

a. (iezondheids- en IVelzijnswet
Alliocwcl dc nieuwe Gezondlieids- en Wel-
zijnswet zich nog in een ontwerpfase bevindt,
zijn cr nu reeds enkele ontwerpuitvoeringsre-
gelingen ter beoordeling aan de betrokken in-
stanties gezonden ten einde een indruk te
geven op welke wijze uitvoering aan deze wet
zal worden gegeven.

Het betreft ontwerpregelingen ten aanzien van
de huisvesting van vleeskalveren, het doden
van dieren, wrakke dieren en ingrepen bij die-
ren. Op basis van de reeds gemaakte en ter
vergadering geplaatste opmerkingen zullen
deze ontwcrpuitvoeringsregelingen becom-
mentarieerd worden.

h. I) iergen eesni iddeiemvet
Hel Algemeen ISestuur heeft kennis genomen
van het gedeeltelijk in werking treden van de
diergeneesmiddelenwet per 1 mei 1986, toege-
spitst op dc registratie van diergenees-
middelen.

e. Wet op de Uitoefening van de Diergenees-
icunde

liet Algemeen Bestuur heeft door tniddel van
de Nota van het Ministerie van Landbouw en
Visserij naar aanleiding van het eindverslag
van dc Vaste Commissie voor Landbouw van
de Tweede Kamer kennis genomen van de
stand van zaken.

Adverteren rijdschrift voor Diergenees-
kunde

Het Algemeen Bestuur keurt het door het
Hoofdbestuur gevoerde beleid inzake het ad-
verteren in het
Tiflschrift voor Diergenees-
kunde
op grond van het besltiit van dc Alge-
mene vergadering 1985 goed cn besluit de
stand van zaken voor te leggen aan de Alge-
mene Vergadering 1986.

Financiën

Het Algemeen Bestuur neemt kennis van de
financiële resultaten 1985 en stemt in met de
begroting 1987 van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

125-Jarig bestaan van de KNMvD

Het Algemeen Bestuur stemt in met de
plannen voor dc viering van het 125-jarig be-
staan van dc KNMvD in 1987.

Veeverloskundigen

Het Hoofdbestuur heeft in een nota haar
standpunt, gehoord de Groep Praktici Grote
Huisdieren, weergegeven. Het Algemeen Be-
stuur onderschrijft dit standpunt.

Veehouder en Dierenarts

Het Algemeen Bestuur is van mening dat het
initiatief van de Groep Praktici Grote Huis-
dieren om te komen tot de uitgave van
Vee-
houder en Dierenarts
een goede zaak is.
I5eze KNMvD-uitgave, waarover reeds eerder
infortnatie in het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
is verschenen, zal 4 maal per jaar ver-
schijnen.

Automatisering

Het Algemeen Bestuur heeft uitvoerig van ge-
dachte gewisseld over de rol die de KNMvD
bij de automatisering dient te spelen. Behalve
de vergadering van 28 mei heeft het Algemeen
Bestuur hierover vergaderd op 17 juni om de
leden van het Algemeen Bestuur in de gele-
genheid te stellen binnen de besturen van de
Afdelingen en Groepen hierover van gedachte
te wisselen, om het Hoofdbestuur aldus op
ecn verantwoorde wijze te kunnen adviseren.

Dienstverlening

flet Algemeen Bestuur neemt kennis van de
doelstelling en werkingen van de door de
KNMG opgerichte Stichting Dienstverlening
Medici. Hel Algetneen Bestuur stctni er mee
in het overleg met de SDM over eventuele sa-
menwerking voort te zetten, maar vooralsnog
ecn afwachtende houding aan te nemen ten
aanzien van ecn daadwerkelijke participatie.

Specialisatie

Het Algemeen Bestuur neemt kennis van de
benoeming door het Hoofdbestuur van col-
lega dr. .1. W. A. Mullink tot lid van de Raad
van Specialisatie en van collega M. Bethlehem
tot lid van de Registratiecomtnissie.

-ocr page 154-

In memoriam

P. A. A. OMLOO

Op 20 juni 1986 overleed in hei Groot Ziekengasthuis
le \'s-Hertogenbosch collega Piet Omloo.
Piet werd geboren op 13 augustus 1935 te Heerlen en
behaalde het dierenartsdiploma in 1960. Na het vol-
tooien van zijn militaire dienstplicht werd hij assistent
bij collega M. J. P. Quaedvlieg te Valkenburg.
Op I september 1964 nam hij de praktijk over van
collega K. Clay te Uitgeest. Door zijn enorme inzet
groeide de praktijk en werden de werkzaamheden in
korte tijd teveel voor één man. Dit had tot gevolg dat
Piet een associatie aanging met collega ./. Krijger. De
praktijkwerkzaamheden breidden zich daarna snel uit.
zodat spoedig een tweede associé, collega A. van Lo-
huizen. werd aangetrokken. Gedurende ruim elj\'jaar
is Piet praktizerend dierenarts geweest, waarna hij
een ambtelijke baan prefereerde.
Op I november 1975 kwam Piet als adjunct-inspec-
teur van de Veterinaire Dienst, levens als toegevoegd
inspecteur van de Volksgezondheid, bij de Inspeciie
Noord-Zuid-Holland te Leiden. Daar heefi één der
ondergetekenden hem leren kennen en leren waarde-
ren. zoals een ieder die met hem in aanraking kwam.
Leren waarderen op grond van zijn persoonlijkheid,
karakter en werkinzet.

Zoals velen van ons bij het overgaan vanuit het vrije
beroep naar een ambtelijke functie een zekere tijd
nodig hebben om te gewennen, had Piet daar toch wel
erg veel moeite mee. De lange tijd welke nodig was
om resultaten van je werk te kunnen vaststellen, het
grote aantal wetten met al de uitvoering.svoorschriJien
waar je opeens mee werd geconfronteerd, zette zijn
werkanimo wel eens onder druk. Waardering moest je
voor hem hebben, dat dit altijd van zeer korte duur
was.

Waardering, maar bovenal bewondering moest je
hebben voor de wijze, waarop de familie Omloo, toen
al, wist te leven onder de druk op hen gelegd tenge-
volge van de gezondheidstoestand van zijn vrouw
Ineke.

Het was Piet ten voeten uit. dat hij zich. direct na zijn
definitieve vestiging in Den Haag, actief toonde in be-
zigheden naast zijn werk. Zo werd hij al spoedig aan-
gezocht als secretaris van de KNMvD afdeling Zuid-
Holland

De activiteilen uil hoofde daarvan len behoeve van de
voorbereiding van het jaarcongres van de Maatschap-
pij te Den Haag konden niet worden afgemaakt door
zijn benoeming op l februari 1979 bij de dienst in de
Inspectie Noord-Brabant. Hier werd hij speciaal be-
last met het toezicht op en de organisatie en uitvoe-
ring van de pluimveevleeskeuring. Geen eenvoudige
opdracht in één van de provincies met zeer veel slach-

terijen en dientengevolge ook veel personeel voor de
keuring. Een opdracht, welke hij met grote inzet, niet
anders kon worden verwacht, goed heeft uitgevoerd.
Wel af en toe teleurgesteld door de niet altijd even
gemakkelijk lopende intermenselijke contacten in de
directe omgeving.

In zijn nieuwe woonplaats. Rostnalen. voelde hij zich,
zoals in het Haagse, snel thuis en werd hij opgenomen
in de maatschappelijke groeperingen, waartoe hij zich
aangetrokken voelde en de gemeenschap dienstbaar
kon zijn.

Bij de splitsing van de Veterinaire Dienst en de Vete-
rinaire Inspectie van de Volksgezondheid werd Piet op
I juni 1984 benoemd tot Veterinair Inspecteur van de
Volksgezondheid voor het ambtsgebied Noord-Bra-
bant en Limburg.

Ook nu weer, voor de tweede maal in zijn nog korte
ambtelijke loopbaan, werd hij geconfronteerd met een
overgang van het directere \'doe-werk\' hij de uitvoe-
ring van de pluimveevleeskeuring naar een wat af-
standelijker functie. Een junctie, waaraan in de
nieuwe opzet nog inhoud gegeven moest worden. Een
functie, waarvan een onderdeel was een toezichthou-
dende taak op de uitvoering der werkzaamheden van
de nog in oprichting zijnde Rijksdienst voor de Keu-
ring van Vee en Vlees.

Alhoewel hij er zelf allerminst van overtuigd was. had
de \'buitenwacht\' de overtuiging, dat het Piet in korte
tijd geluki was inhoud te geven aan zijn nieuwe func-
tie.

Dat er zich bij Piet. zeker het laatste jaar. problemen
voordeden met betrekking iot zijn eigen gezondheid,
was voor velen van ons duidelijk.
Hij permitteerde hei zich echter niet om ziek te zijn.
kon en wilde dat ook niet zijn. met alle zorgen om
Ineke, in wier onmiddelijke nabijheid hij zo veel als
maar enigszins mogelijk was wilde zijn. Direct na
haar overlijden werd hij geopereerd aan één van zijn
beenbloedvaten. Herstelde snel en. voor hem vanzelf-
sprekend, snel weer aan het werk. En was gelukkig
ook nog in de gelegenheid om omstreeks Pasen met
zijn kinderen Mare, Renee en Anneke van twee weken
vakantie te genieten in zijn zo geliefde Frankrijk.

Volkomen onverwacht voor ons allen was het bericht,
dat zich weer de noodzaak voordeed, dat Piet opge-
nomen werd in het ziekenhui.^. Onbegrijpelijk voor ons
allen was het feit. dat op een laat tijdstip moest

-ocr page 155-

blijken, dat de ziekte, waar Ineke en het gezin gedu-
rende een lange reeks van jaren mee had leren leven
en had kunnen leven bij Piet meedogenloos, hard. on-
verbiddelijk en snel moest toeslaan.
Op vrijdag 20 juni kwam abrupt een einde aan een.
menselijkerwijs gesproken, te kort leven. Gekenmerkt
door een volledige inzet voor zijn gezin en voor alle
zaken waarvoor hij zich geplaatst zag. rechtlijnig en
duidelijk. i>elangstelling tot het laatste ioe voor de
mens erachter.

De waardering voor Piet van velen werd tot uiting ge-
bracht door de overweldigende belangstelling bij de
plechtige uitvaartdienst en op de begraafplaats op
woensdag 25 juni. waar zijn stojfelijk overschot bege-
leid werd door zijn naaste vrienden en medewerkers
van de dienst. De Veterinair Hoofdinspecteur ken-
schetste in het kort de betekenis die Piet had gehad
voor zijn dienst en eindigde met het gedicht \'Annun-
ciatie\' van Jac. i\'. d. Waals.

In memoriam

B. BOSCH

Op 10 mei 1986 overleed plotseling onze goede vriend
en collega Berend Bosch. Enkele maanden tevoren had
hij nog zijn afscheid gevierd, nadat hij van de VUT-
regeling gebruik had gemaakt.
Berend werd geboren op 22 juni 1922 te Harlingen.
waar zijn vader huisarts was. Hij bezocht het Lyceum
te Doetinchem. waar hij samen met zijn moeder
woonde, die hem met alle liefde omringde.
In de oorlog.yaren doorliep hij de Middelbare Land-
bouwschool te Dordrecht en begon de studie dierge-
neeskunde eind 1945. Naast zijn studie genoot hij
volop van het sociëteitsleven en van zijn jaarclub. De
vriendschapshanden met zijn jaarclubgenoten zijn tot
zijn overlijden hecht gebleven.

Na zijn afstuderen in 1954 vestigde Berend zich in El-
burg als praktizerend dierenarts en wijdde zich met
veel overgave en succes aan de grote huisdierenprak-
tijk.

Na vele jaren begon het zware dierenartsenbestaan
aan zijn lichaam te knagen en zijn rug. die niet sterk
was. liet verder praktizeren niet toe. Collega Heijting
nam zijn praktijk over en in mei 1968 werd Berend
benoemd tot hoofd van de Vleeskeuringsdienst EIburg.
De laatste jaren was hij tevens waarnemend hoofd van
de Vleeskeuringsdienst Harderwijk.
In de beginjaren 1970 werd hij tevens benoemd lot
plaat.svervangend inspecteur belast met de begeleiding
van de pluimveeslachterijen in hei gebied van Har-
derwijk en Nunspeet met later als uitbreiding Wezep.
\'Tot 1984 heeft Berend deze dubbelfunctie met zeer
veel inzet vervuld.

.Mogen Mare. Renee en Anneke mogelijk enige troost
vinden bij de woorden van dat gedicht en enige troost
vinden in de wetenschap, dat een ieder, die hun vader
en moeder gekend hebben, iets terugvinden in de
woorden van Margot H. De Hartog:

\'Er bestaat geen afscheid
allen een afstand nemen

Steeds weer zie ik hen die gingen
terug in een gezegde, een gebaar

Ik lees hen tussen bladen van mijn boek
hoor hen lachen uit een vreemde mond
voel ze door mijn denken sluipen
Zij komen en zij gaan
door dagen en door jaren
verzoenend in hun terugkeer
met wat verloren ging.\'

G. COSTERMANS.
S. R. KLARENBEEK.
J. M. ./. STURM.

Ook lichamelijk leed is Berend niet bespaard geble-
ven. In de jaren 1980 werd tot twee maal toe zijn ge-
zondheid bedreigd. Eerst moest hij een hartoperatie en
daarna een heupoperatie ondergaan. Beide heeft hij op
bewonderen.swaardige wijze doorstaan en door zijn
wilskracht kwam hij er weer helemaal bovenop.
In de reorganisatie van de Vleeskeuringsdiensten kon
Berend zich niet vinden en deed hem besluiten om van
de VUT-regeling gebruik te maken.
Ook op maatschappelijk terrein is Berend zeer actief
geweest. Hij was gedurende 10 jaar voorzitter van de
VVD afdeling EIburg. 5 jaar voorzitter van de bridge-
club. sinds 1968 bestuurslid van de ijsclub EIburg en
sinds 1977 afgevaardigde van het bestuur van gewest
Gelderland van de KNSB.

Berend zijn taak was nog niet af. Hij had nog de zorg
voor zijn gezin met drie studerende kinderen, die hij
liefdevol begeleidde.

Op 15 mei werden Eenna en de kinderen begeleid door
een grote schare vrienden, collega\'s en oud-medewer-
kers. om afscheid van Berend te nemen. In de rustige
sfeervolle polder nam Berend ook van ons allen af-
scheid door het door hem zelf gekozen lied \'Reich mir
zum A fschied nog einmaal die Hände\'.
Wij hebben in Berend een trouwe vriend en collega ver-
lenen aan wie we nog vaak zullen terugdenken.

S. LEVY.

-ocr page 156-

Van het Hoofdbestuur

Proefdierpathologie

Bij brief van 27 maart 1986 heeft het bestuur
van de Nederlandse Patholoog Anatomen Ver-
eniging het concept rapport van de Commissie
Voorbereiding Toelatingseisen Proefdierpa-
thologen aan de Maatschappij toegestuurd.
De Cominissie \'Voorbereiding Toelatingseisen
Proefdierpathologen\' is ingesteld door het be-
stuur van de Nederlandse Patholoog Ana-
tomen Vereniging, naar aanleiding van de
vraag van enkele betrokkenen of deze Ver-
eniging een rol zou kunnen spelen bij het tot
stand brengen van opleidingseisen en registra-
tie van proefdierpathologen. De taak van dc
Commissie is het bestuur voorstellen te doen
ten aanzien van de wenselijkheid, de modali-
teit en de concrete uitwerking van een
opleiding tot en een erkenning cn registratie/-
certificcring van proefdierpathologen.
De voorstellen van de Commissie zijn in het
rapport samengevat. Op vrijdag 16 mei j.1.
heeft hierover een gesprek plaatsgevonden mei
de NPAV en de Commissie.
Bij de proefdierpathologie gaat het primair
om morfologisch onderzoek ten behoeve van
de toxicologie, farmacologie en vaccinologie.
Daarnaast speelt de proefdierpathologie ook
een rol bij de medisch-biologische research.
Het is gebleken dat bij degenen die zich in
Nederland bezighouden met proefdierpatho-
logie een duidelijke behoefte is ontstaan om
tot een vorm van erkenning en registratie/cer-
tificering te komen. De directe aanleiding om,
wat dit betreft, tot concrete acties te komen,
zijn de richtlijnen van \'Good Laboratory Prac-
tice\' (GI.P) die in verscheidene landen (onder
andere de Verenigde Staten) zijn ingevoerd.
Deze richtlijnen gelden onder andere voor to-
xiciteits-experimenten waarvan de resultaten
worden gebruikt voor \'safety evaluation\'. In
het kader van deze richtlijnen zijn ook eisen
geformuleerd over de kwaliteit van het patho-
logisch onderzoek van proefdieren en de des-
kundigheid van dc \'toxicologisch patholoog\'.
De gedachte hierachter is dat een ondeskundig
uitgevoerd pathologisch onderzoek van proef-
dieren tot onjuiste conclusies kan leiden en zo
een gevaar voor de volksgezondheid kan bete-
kenen. In de VS zijn ter zake reeds richtlijnen
opgesteld. Ook in Europa wordt thans ge-
streefd naar standaardisatie cn kwaliteitsver-
betering van toxicologisch onderzoek, zoals
onder andere blijkt uit de OECD-richtlijnen
voor het uitvoeren van dit soort onderzoek.

770

In Nederland bestaat momenteel geen officiële
opleiding tot proefdicrpatholt^og en evenmin
is er sprake van enige vorm van registratie of
certificering. De groep betrokkenen is tamelijk
divers, zowel wat betreft vooropleiding als wal
betreft \'training\' in de proefdierpathologie.
Het formuleren van eisen betreffende de
opleiding van proefdierpathologen en het
komen tot een registratie/certificering is een
mogelijkheid om ook in Nederland tot een
vorm van kwaliteitsbewaking van dit soort
pathologisch onderzoek te komen. Tevens
wordt op deze manier door de Nederlandse
proefdierpathologen voldaan aan de door bui-
tenlandse overheden gestelde eisen van kwali-
teitsbewaking.

Met betrekking tot de opleiding kan worden
gesteld dat teneinde de doelstellingen van dc
opleiding te kunnen bereiken, erkenning, regis-
tratie en autorisering van een doorlopen
opleiding dient plaats te vinden. Hct is wense-
lijk hierbij zoveel mogelijk in analogie aan de
erkende opleidingen in de medische en daar-
mee vergelijkbare sfeer te handelen. Daartoe
is het onder meer noodzakelijk dat een regis-
terhouder wordt ingesteld. Autorisatie kan
worden verkregen door officiële of de facto
erkenning door de overheid.

De registerhouder

Dc rcgisterhouder moet een rechtspersoon zijn
of mogelijk een door één of meer rechtsper-
sonen in te stellen orgaan (commissie).
Op 16 mei j.1. heeft de NPAV bij monde van
haar voorzitter, prof dr. E. .1. Ruitenberg, de
KNMvI^ officieel de vraag voorgelegd of de
Maatschappij er mee zou kunnen instemmen
om gezamenlijk met de NPAV houder van hct
register van proefdicrpathologen te worden.
Bij brief van 23 juni j.1. heeft het Hoofdbe-
stuur de NPAV er over geïnformeerd dal
deze opzet de insletnming van de KNMvD
heeft en aan de NPAV heeft voorgesteld een ge-
meenschappelijke commissie in te stellen om
een en ander verder uit te werken. Hierbij is
gedacht aan een commissie bestaande uit twee
vertegenwoordigers van de NPAV. twee verte-
genwoordigers van dc KNMvD en. indien ge-
wenst, een vertegenwoordiger van de overige
betrokken organisaties.

KONINKl.I.IKt; NLDLRl.ANDSi; MAA I SCH AI\'I\'I.I VOOR Dll.R(ii;Ni:i;SKtlN[)E

PAO-Diergeneeskunde

Het floofdbestuur heeft in zijn vergadering
van 28 mei 1986 kennis genomen van het besluit
van het bestuur van het Orgaan PAO-D van

-ocr page 157-

16 april 1986 om te komen tot de instelling
van drie Vaste Commissies.
Het Hoofdbestuur heeft het bestuur van het
Orgaan PAO-D cr bij brief van 28 juli 1986 op
gewezen dat het door de KNMvD ingebrachte
voorstel, dat uitging van een groter aantal
Vaste Commissies, na uitvoerig beraad en in
goed overleg met de Groepen en met in acht-
neming van alle essentiële argumenten voor en
tegen de instelling van een kleiner dan wel
groter aantal Vaste Commissies is opgesteld.
Het Hoofdbestuur heeft daarbij tevens te
kennen gegeven te betreuren dat de beslissing
van het Orgaan PAO-D, een beslissing die het
Hoofdbestuur op zichzelf respecteert, in de
brief aan het Hoofdbestuur niet nader is on-
derbouwd, zodat het Hoofdbestuur geen ken-
nis heeft kunnen nemen van de argumenten
die tot deze beslissing hebben geleid.
Het Hoofdbestuur acht het van belang deze
argumenten te kennen en heeft het bestuur
van het Orgaan PAO-D verzocht deze op niet
al te lange termijn alsnog te mogen vernemen.

Stichting Pensioenfonds
voor Dierenartsen

Het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds
voor Dierenartsen is momenteel als volgt sa-
mengesteld:

Drs. E. K. Dolfijn, voorzitter, drs. D. van der
Mey, drs. R. H. G. Aalfs, mevr. drs. J. A.
Buesink-Helder, drs, H. Lieuwen, drs. J. R.
Nooij.

Tijdens de komende Algemene Vergadering
zijn drs. E. K. Dolfijn en drs. R. H. G. Aalfs
aftredend en herbenoembaar.
In overleg met betrokken Groepen draagt het
Hoofdbestuur drs. E. K. Dolfijn en drs. R. H.
G. Aalfs voor voor herbenoeining in het Be-
stuur van dc Stichting Pensioenfonds voor
Dierenartsen.

Groep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier

156ste Ledenvergadering vrijdag 12 september
1986 (voorafgaand aan derde dag Weten-
schappelijk Congres Vakgroep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier over \'Regulatoire
Peptiden\').
Aanvang: 09.00 uur.

Plaats: Hoofdgebouw Diergeneeskunde.
Aanvang congres: 10.00 uur.

Afdeling Friesland 100 jaar

Skütsje-zeilen

Voor surfers, de dag van hun leven.
14 Skütsjes voor hen, daar niet in bedre-
ven.

We zien u vast en zeker weer
Op \'t starteiland in \'t Sneeker meer
21 augustus zal het daar \'heven\'.

Feestavond Lawei

I3e afdeling Friesland bestaat 100 jaar. Een
goede reden om af te reizen naar Ijet prachtige
wijdse Friese land om op 19 september 1986
in Lawei te Drachten de feestavond mee te
vieren, welke ongetwijfeld één van de hoogte-
punten zal zijn van een reeks van festiviteiten.
Op deze avond zullen behalve een uitstekend
stuk muziek ook vele Friese collega\'s hun
beste beentje voorzetten in een cabaret, dat
verzorgd zal worden door de vier kringen van
de Afdeling Friesland.

Om ook als niet-lid van de Afdeling Friesland
dit feest mee te kunnen maken, verzoeken wij
u vriendelijk slechts ƒ 65,— per paar over te
maken op girorekening 985419 of op bankre-
kening 29.30.3448.34 Friesland Bank Drachten
ten name van de penningmeester van de Afde-
ling Friesland, dr, Tj. .lorna, onder vermel-
ding van \'feestavond Lawei\'.
Voor nadere inlichtingen en informatie ver-
wijzen wij u gaarne naar het blauwe pro-
grammaboekje of naar één van de bestuurs-
leden van de Afdeling Friesland.
In de verwachting velen op 19 september 1986
vanaf 19.45 uur in de Lawei te Drachten te
kunnen verwelkomen, zou ik u namens het
bestuur van de Afdeling Friesland gaarne
willen toeroepen: \'Alle freonen binnen tige
wolkom vn Drachten\'.

-ocr page 158-

Mede naar aanleiding van hel feil dal drs. P.
H. A. M. van Maanen 25 jaar hel beroep van
dierenarls ulloefenl in Cuijk, organiseerde de
Dierenarlsenpraklijk Cuijk-Grave-Oeffell op
I juli een \'samenspraak\' voor boeren en dieren-
artsen mei als thema de relatie lussen boer cn
dierenarts nu en in de toekomst. Dc organisa-
toren hadden vier inleiders van diverse plui-
mage uilgenodigd om een visie te geven op dil
thema. Hoewel de inleiders op meerdere pun-
ten tegengestelde meningen verkondigden,
waren ze hel er allemaal over eens dal cen
goede relatie tussen dierhouder en dierenarts
in het jaar 2000 van levensbelang zal zijn.

Binnenkomer

Ongeveer drie honderd dierhouders uil hel
land van Cuijk en andere belangstellenden
waren naar de Streekschouwburg in Cuijk ge-
komen, waar drs. C. Willenborg, één van dc
organisatoren, zorgde voor een lekkere bin-
nenkomer door de aanwezigen le iracteren op
een vlot en huinoresk gebracht overzicht van
125 jaar diergeneeskunde in het land van
Cuijk.

Boeren zulten een uanlal handelingen zelf gaan
verrichten

De eerste genodigde spreker was de heer Chr.
van Gisbergen, praktizerend varkenshouder
en voorzitter van dc Vcc- cn Vleescentrale van
de Noordbrabantsc Christelijke Boerenbond
(NCB). Hij gooide meteen de knuppel in het
hoenderhok door le stellen dal de boer in de
toekomst een aanlal handelingen zelf zal gaan
verrichten. Daar wordl hij toe gedwongen
door schaalvergroting, intensivering en zake-
lijke wijze van bedrijfsvoering. Volgens Van
Gisbergen mag de dierenarts daaraan toege-
ven als hij hel niet doet uit angst om de cliënt
te verliezen, maar omdat hij zijn boer kent en
vertrouwt; dan blijft tenminste de relatie over-
eind en daar gaat het om. Hel aantrekken van
zgn. \'lichtere\' krachten door dierenartsen om
eenvoudige handelingen le laten verrichten, is
een stimulans voor de boer om het dan ook
maar zelf te gaan doen. Echter, wanneer één
en ander geschiedt naar tevredenheid van
beide partijen, zal het verstrekken van me-
dicamenten op de lekenmarkt voor een deel
worden voorkomen, aldus Van Gisbergen.
Vrije en lekenmarkten en postorderbedrijven
zijn voor de boer de duurste zwendel die er te

bedenken is. Laat de dierenarls apotheek-
houder blijven, mits de prijzen redelijk zijn.
Hel betrekken van medicamenten van derden
wil praktisch niets anders zeggen dan winsten
op medicijnen een ander le gunnen cn vervol-
gens de prijzen van consulten bij de eigen
huisarts te zien verhogen.
Van Gisbergen durfde de stelling ook aan dal
hel in zijn algemeenheid geen goede zaak is
dat clusters van boeren of bocreninlcgralics
eigen dierenartsen in dienst nemen. Dil kan
len koste gaan van de georganiseerde gezond-
heidszorg voor dieren. Immers, de dierenarls
in loondienst zal meer afhankelijk zijn van
zijn werkgever dan van overheidsregels met
betrekking tot de bestrijding van dierziekten.
Veierinaire bedrijfsbegeleiding wordt steeds
meer een noodzaak, aldus Van Gisbergen. De
boer zal die moeten ervaren als ecn onder-
steuning van zijn management.
Computers voor geautomatiseerde manage-
mentbcgeleidingssystemen zijn prima, maar al-
leen dan als één en ander goed op elkaar is af-
gestemd. I Iet kan cn mag nooit dc bedoeling
zijn dat iedereen totaal ongecoördineerd de
boer gaat begeleiden.

De diverse markten voor landbouwprodukten
zijn verzadigd. Verhoging van het arbeidsin-
komen zal dus minder moeten komen uit dc
uitbreiding van de produktie, maar uit dc
kwaliteitsbewakingen -verbetering. De Inte-
grale Keten Bewaking (IKB) zal hier zeker een
belangrijk hulpmiddel gaan worden.
Van Gisbergen is van mening dat in dc relatie
boer-dierenarts het welzijn van dieren cen veel
besproken onderwerp zal zijn. Discussie met
belangenorganisaties moeten niet uit dc weg
worden gegaan. In een open dialoog met deze
groeperingen, waar respect is voor ieders ver-
antwoordelijkheid, wordt bcdrijfsblindheid
voorkotncn.

Informatica

Dc tweede inleider, prof dr. A. Brand, hoog-
leraar Bedrijfsdiergeneeskundc aan dc Facul-
teit der Diergeneeskunde, hield zijn gehoor
een futuristisch verhaal voor. De relatie dier-
houder-dierenarts in het jaar 2000 zal samen-
hangen met de structurele veranderingen die
zich binnen het dierhouderijbedrijf en in de
dierenartsenpraktijk zullen voordoen.
In het jaar 2000 bevinden we ons in het in-
formatica-tijdperk. Daarin staat de computer

Wat is er over van de relatie boer-dierenarts in het jaar
2000?

-ocr page 159-

cn dc automatisering centraal, hetgeen de
wijze waarop de dierhouder functioneert en de
wijze waarop hij van zijn dienstverleners ge-
bruik maakt, wezenlijk zal beïnvloeden. Voor
de dierhouderij geldt dat de concurrentiestrijd
van morgen alleen is te winnen door vandaag
efficient te produceren. Dit betekent een toe-
nemende automatisering en een toename van
het gebruik van biotechnologische vindingen.
In het jaar 2000 zal op meer dan 75% van de
landbouwhuisdierenbedrijven een microcom-
puter aanwezig zijn, aldus prof. Brand. Deze
zal even intensief gebruikt gaan worden als nu
de telefoon, en zal op het bedrijf verbonden
zijn met één of meer procescomputers en naar
buiten met externe informatiebanken. De auto-
matisering op het bedrijf zal zich voltrekken
door middel van automatische dierherken-
ningsapparatuur en een intensief gebruik van
sensoren en microchips. Met behulp van sen-
soren, die in het dier geïmplanteerd zijn, kan
een aantal gezondheids- en produktiewaarden
geautomatiseerd en geregistreerd worden,
zoals de lichaamstemperatuur, hartslag, zuur-
graad van de pensinhoud, krachtvoeropname,
melkproduktie, groei per dag, etc. Sensoren
zullen ook gebruikt kunnen worden om de
bodemproduktie beter te beheersen en te stu-
ren. Het intensief gebruik van electronische
apparatuur zal de uitvoerende taak van de
dierhouder verlichten, waardoor hij meer tijd
zal kunnen besteden aan het management van
zijn bedrijf.

Dc veranderingen in de infrastructuur van het
dierhoudcrijbedrijf zullen ook duidelijk wij-
zigingen veroorzaken in de landbouwhuisdie-
rengroepspraktijk. De veterinair-zoötcchni-
sche bedrijfshegeleiding en -advisering zal
meer dan 70% van de werkzaamheden van de
prakticus uitmaken cn zal in samenwerking of
in competitie met andere instanties en disci-
plines plaatsvinden. De groepspraktijken in
met name de intensieve veehouderij-gebieden
zullen uit minstens zeven dierenartsen be-
staan. De meerderheid van hen zal bestaan uit
diersoortgcrichte dierenartsen die zich hoofd-
zakelijk met computerondersteunende be-
drijfshegeleiding zullen bezighouden, en uit
één tot twee op het individuele dier gerichte
dierenarts-generalisten. Elke groepspraktijk
zal over een computer beschikken die in ver-
binding staat met die van de dierhouders en
met externe computers en databanken.
Prof. Brand is van mening dat het van belang
is dat de groepspraktijken HLS-ers in dienst
nemen, die in nauwe samenwerking met de
consulentschappen en de industrie, de veteri-
naire inbreng op het bedrijf kunnen verlengen
tot een geïntegreerde veterinair-zoötechnische
service-verlening. Verder is het van belang dat
de diersoortgcrichte prakticus niet alleen aan-
dacht besteed aan gezondheidsaspecten maar
ook aan de produktie, aan de bedrijfsvoering
en aan de economische aspecten van de dier-
stapel.

Prof. Brand ziet het ook gebeuren dat het Eu-
ropese landbouwbeleid, waarin momenteel
miljaren guldens worden uitgegeven voor het
subsidiëren van overschotten, langzaam maar
zeker omgebogen zal worden in een meer
marktgericht beleid. Stimulering van de auto-
matisering zal voorrang krijgen boven de sub-
sidiëring van de gezondheidszorg. Het bedrijfs-
leven zal daarom een grotere financiële
bijdrage aan de gezondheidszorg moeten leve-
ren. De dienstverlening vanuit de provinciale
gezondheidsdiensten voor dieren zou daar-
door in analogie met de landbouwkundige
voorlichting meer geprivatiseerd plaats
kunnen gaan vinden.

De veranderingen die zich op het veehouderij-
bedrijf zullen voltrekken hebben ook gevolgen
voor de opleiding tot dierenarts. Om aan de
verwachtingen van de dierhouderij te voldoen,
dient in de veterinaire opleiding nog meer
aandacht te worden besteed aan veterinair-
zoötechnische kennis en vaardigheden. Met
name geldt dit voor de voeding en het gras-
landbeheer, huisvesting en verzorging, de be-
heersing van het stalklimaat, de economie en
de bedrijfsdiergeneeskunde als geheel.
Nieuwe aspecten vormen de epidemiologie en
de informatica. Voor praktizerende dierenart-
sen vereist dit bijscholing door middel van
zelfstudie, post-academisch onderwijs, stages,
etc.

Prof. Brand vroeg zich aan het eind van zijn
betoog af of het nog aantrekkelijk zal zijn om
in de door hem geschetste dierentuin te
werken. Welke zijn de sociale gevolgen van
het informatietijdperk? Mag alles wat kan?
Kan alles wat mag? Kunnen we de technologi-
sche ontwikkelingen bijhouden en sturen of is
dit een onstuitbaar autonoom proces? Het
jaar 2000 is zo dichtbij. \'Maar ik denk ook\',
besloot prof. Brand relativerend, \'dat de rela-
tie dierhouder-dierenarts er in het jaar 2000
totaal anders uit zal zien als ik nu denk\'.

Dierenartsen in loondienst

De derde spreker was de heer J. de Veer,
praktizerend veehouder, voorzitter van de
Stichting Gezondheidszorg voor Dieren en
voorzitter van de Coveco. Hij voorziet dat in

773

KONINKl.i.IKi: ni:i)i;ri„\'\\ndsü maatschapi\'i.i voor diergeneeskunde

-ocr page 160-

het jaar 2000 de dierenarts slechts één van de
dienstverleners op het boerenbedrijf\'is. Hij zal
zich moeten toeleggen op uitsluitend één dier-
soort om met maximale kennis zijn beroep tc
kunnen uitoefenen. De opleiding tot dieren-
arts dient hierop afgestemd te zijn.
In tegenstelling tot Van Gisbergen ziet De
Veer dat meer dierenartsen zich zullen gaan
verbinden aan combinaties van veehouderij-
bedrijven. Dierenartsen in loondienst zullen
immers de kosten drukken.

Eventuele vaccinaties op de bedrijven zullen
door de veehouders zelf worden uitgevoerd,
mits de voorschriften in acht worden ge-
nomen, zoals door de overheid worden vastge-
steld. De levering van medicijnen zal ook
steeds meer door anderen worden verzorgd,
op basis van voorschriften die door de dieren-
arts worden verstrekt. Uitzondering vormen
die geneesmiddelen die wettelijk uitsluitend
door dierenartsen gebruikt mogen worden. De
levering van medicijnen zal geschieden door
degene die de meest concurrerende prijzen
heeft. De Veer vindt dan ook dat het honora-
rium van dierenartsen niet afhankelijk mag
zijn van de verkoop van medicijnen. Een rede-
lijke prijs en een goede service zijn doorslag-
gevend.

Ook De Veer roerde het onderwerp welzijn
van dieren aan. De omstandigheden waar-
onder dieren worden gehouden zullen bij an-
deren steeds meer in de belangstelling staan.
Nieuwe vormen van huisvesting zullen ingang
vinden mede onder druk van buiten af, en hct
nationale handelsverkeer zal alleen produkten
opnemen als op de bedrijven bepaalde wel-
zijnsvoorwaarden in acht zijn genomen.
De Veer ziet de gezondheidsdiensten ontwik-
kelen tot instellingen die hun diensten ver-
lenen op zeer hoog niveau twecdelijnszorg.

Een verdere taakverdeling tussen de diensten
zal dan ook steeds meer vorm krijgen.

Vrij beroep van dierenarts verdwijnt

Ook prof. dr. ir. E. H. Ketelaars, hoogleraar
Pluimveeteelt aan de Landbouwhogeschool tc
Wageningen en voorheen consulent van de
varkens- cn pluimveehouderij in Noord-Bra-
bant, is er van overtuigd dat de ontwikke-
lingen in de dierhouderij consequenties
hebben voor de toekomstige rol van de dieren-
arts. Vooropgesteld moet worden, aldus prof
Ketelaars, dat de toekomstige veehouder zijn
handen meer dan vol zal hebben aan de
leiding en organisatie van zijn bedrijf
Daarom zal hij de veterinaire zorg zeker in
handen laten van de dierenarts. Maar be-
paalde veterinaire handelingen zullen geleide-
lijk ook door hulpkrachten worden uitge-
voerd, al dan niet in dienstverband of via
\'loonbedrijven\' onder veterinair toezicht.
Prof. Ketelaars voorziet dat de toekomstige
dierenarts zo sterk betrokken zal worden bij
een gecentraliseerde organisatie van de pro-
duktie en de kwaliteitszorg in de intensieve
veehouderij, dat hij zijn vak niet meer zelf-
standig als beroep zal kunnen uitoefenen.
Dc inleiders gaven door hun stellingname vol-
doende aanleiding tot een boeiende discussie,
die op uitstekende wijze werd geleid door drs.
T. de Ruijter, directeur van de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in Noord-Brabant.
Het was een goed initiatief van de organisato-
ren om een samenspraak te houden voor boe-
ren en dierenartsen. Het was jammer dat
slechts een klein deel van Nederland deze sa-
menspraak kon bijwonen, te meer daar de
boodschap van dc inleiders eigenlijk bestemd
was voor alle boeren en dierenartsen. Vandaar
misschien dit uitvoerig verslag.

/,. J. E. Rutgers.

-ocr page 161-

Op donderdag 22 mei j.1. heeft de internatio-
nale en nationale wetenschappelijke wereld en
op 2.3 mei hct personeel van het RIVM af-
scheid genomen van prof. Kampelmacher, aan
wie per I juni op de meest eervolle wijze ont-
slag is verleend als plaatsvervangend Direc-
teur-Generaal van het RIVM. Het werden in
alle opzichten indrukwekkende dagen.
Op de 22ste werden na een welkomstwoord
van prof. dr. E. .1. Ruitenberg en een korte in-
leiding door de voorzitter van de ochtendzit-
ting, prof dr. D. A. A. Mossel, het weten-
schappelijk symposium \'The role of
Veterinary Public Health and Food Microbio-
logy in Preventive Medicine\' geopend met een
voordracht van prof. dr. .1. H. Stede. Emeri-
tus Hoogleraar Veterinaire Gezondheidsbe-
scherming bij dc Vakgroep Volksgezondheid
van de Medische Faculteit der Universiteit van
Texas te Houston. Prof. Steele is een interna-
tionaal vermaard onderzoeker op het gebied
der zoönosen en hoofdredakteur van het mo-
numentale Amerikaanse handboek over
zoönosen dat onlangs met de laatste band
werd afgesloten. Hij gaf een goed gedocumen-
teerd overzicht van dc mogelijkheden tot ob-
jectieve inschatting van risico\'s voorde hu-
mane volksgezondheid door middel van de,
ook in Nederland langzaam ingang vindende,
risico-analyse en -evaluatie.
Collegae die de voordracht niet konden bij-
wonen kunnen deze en de andere lezingen na-
slaan in één van de toekomstige afleveringen
van
7he Vcierinury Quarterly waarin alle
voordrachten van hct wetenschappelijke sym-
posium integraal zullen worden opgenomen.
De tweede spreker was prof. dr. D. Gross-
klaus, vele jaren Directeur van het Robert von
Ostertag Institut van het Bundesgesundheits-
amt te Berlijn en sedert ongeveer ecn half
jaar President van genoemd centrum. Zijn
thema was hct wetenschappelijke aspect van
de bijdrage van de dierenart.s-zoötechnicus
aan de eerste fasen van de longitudinaal geïn-
tegreerde vcilighcidsborging van voedings-
middelen van zoogdieriijke oorsprong: fok- en
mestbedrijven, transport van slachtdieren en
abattoir. Prof. Grossklaus gaf een gedegen
beeld van wat in het bijzonder de gezond-
heidsdiensten voordieren in dit informatie-
tijdperk konden bijdragen aan het beschik-

baar komen van specifiek-pathogeenvrij vers
vlees en gevogelte.

De vroegere medewerker en opvolger als labo-
ratorium hoofd van prof Kampelmacher, dr.
M. van Schothorst, thans directeur van het
Centrale Kwaliteitsborgingslaboratorium van
Nestié in Vevey, hield een voortreffelijke in-
leiding over eertijds bestaande tekortko-
mingen van, en nog steeds vigerende deside-
rata met betrekking tot, methodieken voor het
aantonen van
Salmonella spp. in voedings-
middelen. Het was interessant te kunnen con-
stateren, hoe zeer het opsporen van salmonel-
lae eertijds een onzekere zaak was en nog
steeds in zekere mate blijft; hoewel, met name
als gevolg van het door prof. Kampelmacher
in deze geïnitieerde internationale ringonder-
zoek, zeer veel verbeterd is. De quintessence
van deze belangrijke voordracht moge dienen
ter bekering van al diegenen, die nog steeds
menen, dat een negatief resultaat van een on-
derzoek van een monster op salmonellae enige
zekerheid verleent met betrekking tot de afwe-
zigheid van deze ziekteverwekker in de gehele
partij en dus consumentenbescherming zou
verzekeren!

Dc ochtendzitting werd afgesloten door een
korte voordracht van prof dr. D. Blenden,
hoogleraar epidemiologie en gezondheidsbe-
scherming aan de Faculteit voor Diergenees-
kunde van de Universiteit van Missouri te Co-
lombia. Prof. Blenden illustreerde de grote
betekenis van prof Kampelmacher als refe-
rent, hoogleraar en inspirator van honderden

Indrukwekkend afscheid van prof, dr. E. H. Kampelmacher als
plaatsvervangend Directeur-Generaal van het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM)

-ocr page 162-

dierenartsen uit een bonte schakering van
landen, zoals die in de World Association of
Veterinary Food Hygienists verenigd zijn.
De eerste bijdrage aan de middagzitting was
een presentatie door 4 medewerkers van de
emeriterende plaatsvervangende Directeur-
Generaal van het RIVM. Ir. H. J. Beckers gaf
een bijzonder up-to-date en goed geïllustreerd
en gedocumenteerd overzicht van de epide-
miologie en aetiologie der in Nederland meest
frequent geziene voedselinfecties en -intoxica-
ties. Hij benadrukte het belang van preventie
in de eerste lijn, in het bijzonder het vermijden
van bewaring van produkten van dierlijke
oorsprong bij onveilige temperaturen, naast
uiteraard de grootst mogelijke zorg voor het
uitgangsmateriaal en ver doorgevoerde hy-
giëne bij slachting, transport en culinaire toe-
bereiding.

Dr. J. Oosterom vatte de resultaten samen
van epidemiologisch speurwerk, in het bij-
zonder met betrekking tot campylobacteriose,
dat hij onder leiding van prof Kampelmacher
uitvoerde in het kader van zijn promotie-onder-
zoek, Erasmusuniversiteit, Rotterdam. Dr.
Oosterom\'s referaat illustreerde nog eens dui-
delijk hoe uitzichtloos een systeem van con-
sumentenbescherming, dat uitsluitend berust
op pathogeenvrij mesten, wel is en ook blijven
zal.

Boeiend was ook de voordracht van ir. A. H.
Havelaar over de fundamentele aspecten van
de preventie van enterale virosen, die door
water overgebracht zouden kunnen worden.
Een voortreffelijke, eigentijdse evaluatie van
de betekenis van indicator- en index-organis-
men, door ir. Havelaar \'model-organismen\'
gedoopt, werd gevolgd door een belangwek-
kende inleiding tot de huidige kennis van bac-
teriofagen, in het bijzonder die van
E. coli.
zomede de waarde van de diverse types fagen
voor het verklikken van verontreiniging met
onderscheidelijk faeces van mens cn dier, en
afvalwater. Een waardig getuigenis voor de
juistheid van de beslissing indertijd door prof
Kampelmacher genomen, om van dit aspect
van de gezondheidsbescherming een aan-
dachtsveld binnen het RIVM te maken.
Algemeen geapprecieerd werd ook de voor-
dracht van de laatste spreker dr. F. van
Knapen. In een uiterst erudiete en boeiende
lezing over parasitaire levenslopen en mathe-
matische epidemiologie voegde hij een nieuwe
dimensie aan de epidemiologische en immuno-
logische aspecten van
Trichinella spiralis, To-
xocara canis
en Toxoplasma gondii infecties
toe.

Aan de hand van de nieuwste inzichten over
de parasiet-gastheer relaties wist dr. Van
Knapen het belang van mathematische model-
lering voor beslissingen met betrekking tot in-
terventie te belichten. Ook hier trilde het con-
tinuo door, dat prof Kampelmacher\'s
onderzoek steeds kenmerkte: nastreven van op
wetenschappelijke grondslagen stoelende be-
scherming van de consument.
Het wetenschappelijk gedeelte werd afgesloten
door de voorzitter van de middagzitting, prof
dr. E. J. Ruitenberg, die allereerst, aan de
hand van historisch illustratiemateriaal, een
lichtvoetig betoog aanbood over verleden,
heden en toekomst van het veterinaire onder-
zoek met betrekking tot de humane volksge-
zondheid. Dit vormde het kader voor een
schets van de persoonlijke ontwikkeling van
prof Kampelmacher van jong enthousiast on-
derzoeker tot gedreven leider en \'Spiel-
macher\'.

Daaraan aansluitend was het tijd voor de hul-
diging van de afscheid nemende prof Kam-
pelmacher. Drs. L. Zegers, Veterinair Hoofd-
inspecteur van de Volksgezondheid schetste
het belang van Kampelmacher voor het we-
tenschappelijk onderzoek dat deze Hoofdin-
spectie in het verleden ter ondersteuning van
haar beleid noodzakelijk achtte en ook in de
toekomst zal voortzetten.
De volgende feestspreker was prof Steele. Hij
mocht prof Kampelmacher de hoogste onder-
scheiding van de Sectie Veterinaire Volksge-
zondheid van de AVMA aanbieden: de \'Karl
F. Meyer wandelstok-met-gouden-knop\'.
Voor slechts zeer weinigen is het weggelegd,
deze herinnering aan prof K. F. Meyer, die
wereldvermaardheid vergaarde onder meer op
grond van zijn onderzoek naar de mogelijk-
heden tot preventie van
Ornithosen en botu-
lisme, te verwerven.

Als vertegenwoordigers van de academische
wereld kwamen prof dr. F. Wenzel (Hanno-
ver) en prof dr. D. A. A. Mossel hun collega
hulde brengen. Namens de hoogleraren-redac-
teuren van het Duitse wetenschappelijke
tijdschrift:
Archiv für Lebensmittelhygiene, in
de jaren 20 door de pionier van de medische
microbiologie der levensmiddelen prof dr. F.
Schönberg gesticht, overhandigden zij symbo-
lisch dc drukproeven van de \'Prof dr. E. H.
Kampelmacher-Z,a«t/ö?/o\', die inmiddels
medio juni in druk is verschenen.
Vervolgens mocht prof. dr. F. Käferstein na-
mens de Directeur-Generaal van de Wereldge-
zondheidsorganisatie (WHO) de eremedaille
van de Wereldgezondheidsorganisatie aan prof

-ocr page 163-

Kampelmacher uitreiken. Ook dit is een ui-
terst zeldzaam verleende onderscheiding, die
prof. Kampelmacher meer dan verdiend heeft
op grond van zijn langdurig, intensieve inzet
voor het WHO-werk. Zoals ter plaatse werd
medegedeeld, blijft hij zulke adviseurswerk-
zaamheden overigens ook na zijn pensionering
voortzetten.

Verheugd en dankbaar voor alle wetenschap-
pelijke bijdragen en duidelijk bewogen door
de vele en hoge onderscheidingen sprak prof.
Kampelmacher daarna een dankwoord uit.
Hij wist toen nog niet, dat hem op de tweede
dag opnieuw een kostbaar wetenschappelijk
cadeau, tegelijk lofprijzing wachtte.
Na een degelijke inleiding over gezond-
heidszorg in het algemeen en veterinaire ge-
zondheidsbescherming in het bijzonder, droeg
dr. H. Cohen, Directeur-Generaal van het
RIVM, op de 23ste mei, aan prof, Kampel-
macher diens
opera omnia over. Vier indruk-
wekkende banden in fraai leer, bevattende 426
artikelen van de hand van prof. Kampel-
macher en medewerkers -tezamen niet minder
dan 3446 bladzijden gevuld met wetenschap-
pelijke verhandelingen op tenminste een do-
zijn verschillende terreinen van onderzoek.
Zoals de heer R. van Duyse, voorzitter van de
Personeelsvereniging van het RIVM later zo
passend zei: \'Prof. Kampelmacher was het
spoor nimmer bijster, hij heeft zijn sporen wel
verdiend, maar hij laat bovenal een spoor
achter, dat veterinair, medisch en techno-
logisch Nederland de morele verplichting
oplegt dat spoor tc volgen en wel zoals het
motto van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde stelt: \'Tot heil
van de mens en hel aan hem toevertrouwde
\'lier\'. D. A. A. Mossel

E. J. Ruitenberg

IVth International Symposium
of Veterinary Laboratory
Diagnosticians (verslag)

Van 2-6 juni 1986 kwamen in Amsterdam
dierenartsen van meer dan veertig verschil-
lende nationaliteiten bijeen voor een interna-
tionaal symposium van de World Association
of Veterinary Laboratory Diagnosticians
(WAVLD). Een aantal dat de voorzitter, proL
dr, A. J. H. Schotman, van het organiserende
comitié verleidde tot een vergelijking met een
vergadering van de Verenigde naties. In zijn
openingstoespraak, 3 juni in de grote zaal van

het Internationaal Congrescentrum van de RAI,
dankte hij vervolgens de KNMvD voor haar
gastvrijheid voor dit symposium. Een speciaal
woord van welkom gold de aanwezige leden van
het ere-comité: de heer Ploeg, Staatssecretaris
van Landbouw en Visserij; prof. V. A. Seaton,
voorzitter der WAVLD; proL S. G. van den
Bergh, decaan van de Eaculteit der Dierge-
neeskunde; proL C. C. Oosterlee, Rector
Magnificus van de Landbouw Hogeschool
Wageningen; en drs. C. C. van de Watering,
voorzitter der KNMvD.

Prof Schotman wees op het belang van de la-
boratoriumdiagnostiek voor de intensiever
geworden veehouderij en het toegenomen aan-
tal gezelschapsdieren. De laboratoriumdieren-
arts speelt ook een rol bij het achterhalen van
de aetiologic van dierziekten en het voor-
komen van zoönosen. Doel van het sympo-
siutn is niet alleen informatie-overdracht,
maar ook een uitwisseling van ideeën. Voor
het heden, maar vooral ook voor de toe-
komst!

Het was vervolgens een eer staatssecretaris
Ploeg het woord tc kunnen geven om het
symposium officieel te openen, waarbij hij de
hoop uitsprak dat de resultaten van het sym-
posium die der VN mochten overtreffen. De
verschillende laboratoria spelen immers een
sleutelrol bij de kwaliteitsbewaking van dier-
lijke produkten. Dit is niet alleen van groot
belang voor de export, maar ook voor de ge-
moedsrust van de consument (hij verwees
hierbij naar Tsjcrnobyl).
Van de programma-onderdelen besteedde de
heer Ploeg bijzondere aandacht aan de residu-
problematiek. Dient het toxisch niveau van
een bepaalde stof als basis voor een residu-
analyse beschouwd te worden of is het beter
om aan de hand van de minimale detectie-
grenzen over de toegestane hoeveelheid residu

-ocr page 164-

te beslissen? Helaas komen internationale af-
spraken over residu-niveaus maar langzaam
tot stand.

Het belang van het niet-wetenschappelijk pro-
gramma zocht de staatssecretaris onder meer
in veldonderzoek en contact met het sub-
straat. Na de deelnemers een goede combina-
tie van zaken en ontspanning gewenst te
hebben verklaarde hij het congres voor geo-
pend.

Voorzitter prof Seaton der WAVLD compli-
menteerde de KNMvD met zowel het weten-
schappelijk programma, het voortreffelijk gast-
heerschap en dc goede faciliteiten, waardoor
het succes van het symposium al bij de ope-
ning verzekerd was. Het feit dat voor de
vierde keer (waarvan nu twee keer als
WAVLD) laboratoriumdierenartsen van over
de hele wereld bijeenkomen geeft aan dat er
vooruitgang is. Vooruitgang in de richting van
de doelstellingen van de WAVLD:

— het verspreiden van informatie, van belang
voor de laboratorium-diagnostiek van ziekten
bij dieren;

— hulp bij het vaststellen van aanbevolen la-
boratoriumtechnieken voor de diagnose van
dierziekten;

— verbetering van opleiding, faciliteiten en
dienstverlening van diagnostische laboratoria
overal ter wereld;

— het ontwikkelen van activiteiten zoals
symposia die het uitwisselen van informatie
over reagentia, referentie laboratoria en spe-
cialisatie van personeel kunnen bevorderen; en

— het op iedere mogelijke manier onder-
steunen van de ontwikkeling van volledig en
goed uitgeruste laboratoria in landen over de
gehele wereld.

Vooruitgang, maar tevens nog een lange weg
te gaan, aangezien het streven naar perfectie
nooit een einde kent. Prof. Seaton maakte on-
derscheid tussen de doelstellingen van labora-
toria op lokaal, nationaal en internationaal
niveau, waarbij het accent verschuift van de
directe dienstverlening naar de research en
opleiding van personeel. Er is een groot aantal
raakpunten met de internationale handel en
diplomatie, voedselvoorziening en volksge-
zondheid. Speciale aandacht werd gevraagd
voor het op te richten Internationaal Diagnos-
tisch Centrum voor Dierziekten voor Afrika,
dat voorgesteld is voor Nairobi, Kenia. Dit zal
moeten gaan dienen als referentiecentrum
voor de diagnose van ziekten bij landbouw-
huisdieren en wilde dieren in Afrika.
Na een kort WAVLD activiteiten-overzicht

besloot prof. Seaton zijn betoog met het uit-
spreken van de hoop en de verwachting dat de
WAVLD een nuttig instrument zal kunnen
zijn voor dc vooruitgang van diergeneeskun-
dige diagnostische laboratoria overal ter we-
reld.

De gastheer, in de persoon van de KNMvD-
voorzitter Van de Watering, had het laatste
woord. In een korte rede sprak deze zijn blijd-
schap uit over de grote belangstelling voor dit
symposium, waarvoor het organiserend co-
mité erg veel werk verzet heeft. Een overzicht
van de veterinaire gezondheidszorg in Neder-
land vormde de inleiding voor het advies tot
deelname aan de post-symposium tours naar
de Gezondheidsdienst voor Dieren te Zwolle
of het Centraal Diergeneeskundig Instituut bij
Lelystad. Hij wenste de deelnemers een goed
symposium en een plezierig verblijf in Neder-
land. Zijn opmerking dat Nederland veel tc
bieden heeft, ook op cultureel gebied, werd
vervolgens met onder meer een swingende
\'Tiger-rag\' bevestigd door de Amsterdamse
politiekapel. Laten we hopen dat voor de gro-
tendeels in de hoofdstad verblijvende deelne-
mers dit de enige confrontatie met onze Her-
mandad is gebleven!

Van het symposium zijn uitgebreide proceed-
ings verkrijgbaar met de inhoud van de papers
en posters. Deze proceedings
(935 pag.) kunt
u bestellen door ƒ 115,— over te maken op
rekeningnummer 55.56.79.845 van de
Stichting Diergeneeskundige Congressen Ne-
derland bij de Algemene Bank Nederland te
Utrecht, onder vermelding van \'Proceedings
WAVLD\'. Postrekening van de Algemene
Bank Nederland: 1412. Indien de proceedings
naar het buitenland verzonden moeten
worden komt er ƒ9,— bankkosten bij.
De informatie in deze proceedings mag ook
voor de prakticus als zeer waardevol worden
beschouwd.

-ocr page 165-

Veehouder en Dierenarts

Rond I september valt bij u het kennisma-
kingsnummer van
Veehouder en Dierenarts
door dc brievenbus. In mei hebben wij op
deze plaats reeds de komst van dit nieuwe
kwartaaltijdschrift aangekondigd.
Wat heet nieuw!
Veehouder en Dierenarts is
een veterinair voorhchtingsblad dat door de
Nederlandse dierenarts wordt aangeboden aan
de houders van rundvee, schapen, geiten, var-
kens. pluimvee en paarden. Dit moet met
name de praktici grote huisdieren vertrouwd
in de oren klinken, want eenzelfde soort pe-
riodiek. dat luistert naar de naam Bedrijfsad-
viezen, wordt al vijftien jaar lang door de
Groep Praktici Grote Huisdieren uitgegeven.
Waarom dan een nieuw blad? Omdat de
Commissie Bedrijfsadviezen al langere tijd
meende dat de bulletins in een nieuw jasje ge-
stoken moesten worden. Immers, dc toeganke-
lijkheid voor de dicrhouders wordt bevorderd
wanneer inhoud en vormgeving voldoen aan
de eisen van een modern tijdschrift: vlot
geschreven (zonder afbreuk te doen aan de
wetenschappelijke onderbouwing), rijk geïllu-
streerd (kleur!) en opgemaakt in ecn plezierig
leesbare stijl. Met dit voor ogen is op initiatief
van de Groep Praktici Grote Huisdieren,
Cjroep Geneeskunde van het Rund, Groep
Geneeskunde van het Varken en de Groep
Paardcnpraktici, het nieuwe tijdschrift
Vee-
houder en Dierenarts
tot stand gekomen.
Dit tijdschrift zal, mits het haalbaar is, in de

plaats komen van de Bedrijfsadviezen. Omdat
het een voorlichtingsblad door dierenartsen
voor dicrhouders betreft, is evenals bij de Be-
drijfsadviezen, gekozen voor het simpele sys-
teem: de dierhouder krijgt, de dierenarts be-
taalt.

De bedoeling van het voorlichtingsblad is de
relatie tussen dierhouder en dierenarts te ver-
stevigen. Dat is in uw belang, dat is in het be-
lang van de diergeneeskunde in het algemeen.
Wij denken, dat een dergelijke vorm van pu-
blic relations altijd de moeite loont.

De Redaktiecornmissie, bestaande uit P. N.
Beenen, M. Bosman, W. A. J. Cromwijk, Tj.
Jorna, C. D. W. König, K. H. J. Lambeek, E.
Offereins, L. J. E. Rutgers, H. Vaarkamp, H.
Vrieselaar en C. Willenborg, heeft een lange
voorbereidingstijd nodig gehad om een kwali-
tatief goed produkt te vervaardigen. Het wel-
slagen van het project hangt echter af van de
bereidheid van de praktizerend dierenarts om
mee te doen. Zakelijk gezien is het alleen
haalbaar wanneer door u een voldoende groot
aantal abonnementen wordt afgenomen. Hoe
groter de oplage, hoe lager de prijs.

Eerdaags rolt het kennismakingsnummer van
de persen. Leg het niet weg tussen de reclame-
folders. Ga er voor zitten, lees het kritisch
door en oordcel dan. U zult zien dat het de
moeite waard is.
Veehouder en Dierenarts re-
kent op u!

De Redaktiecornmissie.

-ocr page 166-

Jaarcongres 1986

Renesse, 10-12 oktober 1986

Wetenschappelijk pro-
gramma

Onderstaand volgen de samenvattingen
van de op het Jaarcongres 1986 tc Renesse te
houden inleidingen.

Biotechnologie, nieuwe stijl

Inleiding door prof. dr. W. A. de Voogd van der
Straaten

Hoewel onder ander titels, is biotechnologie
mogelijk zo oud als de mensheid. De nieuwe
stijl is een deelverzameling, gericht op geneti-
sche manipulatie: genetotechnologie. De eer-
ste experimentele stappen op weg naar het in-
zicht, dat DNA de drager van genetische
informatie is, waren al van genetotechnologi-
sche aard (Griffith, 1928).
Aan de hand van een uiterst gereduceerd cel-
model zal de weg van het DNA naar de eiwit-
synthese in herinnering worden geroepen. De
inleiding zal zich vooral bezig houden met cel-
fusie, nodig om te komen tot monoclonale an-
tilichamen. Veel aandacht zal ook gegeven
worden aan de recombinant DNA technolo-
gie. Afgesloten wordt met enige algemene
opmerkingen, ten dele van ethische aard.

Veehouderij en biotechnologie

Inleiding door prof. dr. M. Drost

Biotechnologie biedt het potentieel om dc
veehouderij verbeterde en ingenieuze diagnos-
tische hulpmiddelen, entstoffen, produktie
Stimulanten, thcrapeutica en zelfs \'super" die-
ren te verschaffen.

Op hel gebied van de diagnostiek brengen
monoclonale antilichamcn revolutionaire ver-
anderingen teweeg, zij het voor identifica-
tie van besmettelijke ziekten en van conlatni-
natie van voer, of voor de bepaling van
endocriene status en van embryonisch ge-
slacht.

Vaccins die door middel van recombinant
DNA-techniekcn geproduceerd zijn. zijn van
het \'subunit\' type die grotere veiligheid, doel-
matigheid en verminderde kosten beloven.
Synthetisch bovine groeihormoon zou de
zuivelindustrie er toe in staat kunnen stellen
om de huidige melkproduktie te handhaven
met 30% minder koeien en tegen een
significante vermindering in voerkosten.
In het laboratorium zijn reeds \'transgeneti-
sche\' dieren gecrcccrd. In de afzienbare toe-
komst zal het mogelijk worden om vreemde
genen aan de genetische samenstelling van
stamboek-dicrcn toe te voegen, om zodoende
weerstand tegen ziekten, snelle groei, vrucht-
baarheid cn efficient gebruik van voerstoffen
op dc afstammelingen over te dragen.

Ontwikkelingen in de
biotechnologie: implicaties voor de
diagnostiek bij gezelschapsdieren

Inleiding door dr. A. I). M. F.. Osterhaus

Gedurende dc laatste tien jaar heeft zich een
aantal ontwikkelingen voorgedaan op be-
paalde gebieden van dc biotechnologie die dc
therapeutische, preventieve en diagnostische
mogelijkheden in de humane en animale ge-
neeskunde aanzienlijk hebben verruimd.
Vooral dc hybridornatechnologic, die het mo-
gelijk maakt om antistofpreparaten van de
grootst mogelijke specificiteit — monoclonale
antistoffen — in praktisch onbeperkte hoe-
veelheden te produccrcn, heeft enerzijds geleid
tot een uitbreiding van het aantal diagnosti-
sche tests, dat al dan niet gedecentraliseerd
kan worden uitgevoerd en anderzijds tot een
directe verbeteringen vereenvoudiging van
vele bestaande diagnostische methoden.
Recente ontwikkelingen in dc recombinant

-ocr page 167-

DNA technologie, waarbij relevante nucleïne-
zuLirtragmentcn onafhankelijk van het totale
genoom kunnen worden vermeerderd, tot ex-
pressie gebracht cn geanalyseerd, maken het
niet alleen mogelijk om specifieke probes voor
diagnostische nucleïnezuur hybridisatieproce-
dures te construeren, maar ook om Polypep-
tiden van interesse voor immunodiagnostiek
op grote schaal aan te maken.
Beide technologieën, die reeds vele toepas-
singen hebben gevonden, zullen dan ook al
dan niet gezamenlijk toegepast, in de nabije
toekotnst leiden tot een uitbreiding en verfij-
ning van het diagnostisch potentieel in de hu-
mane cn animale geneeskunde.

Boeren in biotechnologie

Inleiding door dr. J. P. M. Sanders

De biotechnologie heeft in de laatste tien jaar
een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt.
De ontwikkeling van de recombinant DNA
technologie is van groot belang geweest voor
zowcl de wetenschappelijke als de commer-
ciële wereld. In vecl gevallen blijkt deze tech-
nologie ecn belangrijke schakel tussen een
groot aantal vakgebieden te zijn en heeft
daardoor een stroomversnelling in deze vak-
gebieden ingeluid.

Naast een groot aantal nieuwe wetenschappe-
lijke onderzoeksrichtingen in het veterinaire
gebied is ook een aantal commercieel interes-
sante ontwikkelingen aan te geven, welke in
de komende 5-10 jaar en sommige zelfs eerder,
zullen worden toegepast: groeistimulatoren
zoals natuurlijk runder-groeihormoon kunnen
nu mct behulp van micro-organismen in een
lermentor worden geproduceerd. Verschil-
lende vaccins zijn ontwikkeld. De produktie
van andere vaccins is sterk verbeterd. De ont-
dekking van monoclonale antilichamen heeft
het onderzoek ook enorm versneld. Vele dia-
gnostische tests, welke op monoclonale anti-
lichamen zijn gebaseerd, zijn samengesteld.
Het Nederlandse tneslprobleeni, dat onder
meer door een onbalans in dc voeding wordt
veroorzaakt, kan worden beperkt door het
gebruik van microbiële enzymen welke de
grondstoffen beter kunnen doen benutten.
Een ander voorbeeld van een enzymatische
toevoeging aan veevoer is het enzym fytase
(dat nog in ontwikkeling is), dat fosfaat dat
nodig is voor dc groei van (pluim)vce kan vrij
maken uit de fytine die aanwezig is in een
groot aantal voeders. Omdat het vee dit fos-
faat zelf niet vrij kan maken, wordt nu aan de

voeders fosfaat toegevoegd, zodat het teveel
toegediende fosfaat op het land of in de stal
terecht komt. Vv\'anneer fytase eenmaal com-
mercieel ontwikkeld is, verdwijnt de behoefte
fosfaat aan voeders toe te voegen en daar-
mee het fosfaat-mestprobleem.
Ook op een geheel ander gebied zijn er bio-
technologische toepassingen te verwachten:
voor de bereiding van kaas gaat men uit van
stremsel uit kalvermagen. Door de enorme
groei in de kaasconsumptie is er een tekort
aan stremsel ontstaan. Sommige schimmelex-
tracten bezitten enzymen, welke het stremsel
in werking nabootsen. Een recente ontwikke-
ling met behulp van de recombinant DNA
technologie is de produktie van het originele
kalfenzym uit stremsel (chymosine) door
micro-organismen.

Zowel de huidige biotechnologische mogelijk-
heden als de toekomstverwachtingen zullen
worden toegelicht.

Niet- wetenschappelijk
programma

Ethische aspecten van de
biotechnologie

Inleiding door prof. dr. A. G. M. van Meisen

Elke nieuwe technologie roept ethische vragen
op, zo ook de biotechnologie. Deze vragen
betreffen allereerst de zin van deze technolo-
gie: welk goed of kwaad wordt ermee gediend?
En vervolgens: welke eventuele gevaren (door
onkunde of misbruik) zijn ermee verbonden?
Beide vragen spruiten uit de bekommernis
voort technologische ontwikkelingen niet hun
autonome gang te laten gaan, maar deze ont-
wikkeling in een ethisch wenselijke richting te
sturen.

Een en ander voert tot verdere vragen: In
hoeverre is het inderdaad mogelijk technologi-
sche ontwikkelingen te sturen? En als dit al
mogelijk is, bestaat er voldoende ethische over-
eenstemming in onze cultuur otn de gewenste
richting aan te kunnen geven?
Een complicerende factor bij deze laatste
vraag vormt het feit dat technologische ont-
wikkelingen soms aanleiding kunnen zijn tra-
ditionele ethische beginselen ter discussie te
stellen. Dit zien we met name in onze tijd ge-
beuren, bijv, ten aanzien van de mogelijk-
heden in de menselijke voortplanting in te
grijpen, of het leven op kunstmatige wijze te
verlengen.

-ocr page 168-

Jaarcongres 1986

Renesse 10-11 oktober 1986
Het Zeeuwse trekpaard

Het Zeeuwse trekpaard kent een fascinerende
historie.

Onder barre omstandigheden ontwikkeh zich
tijdens de Ijstijden een sterk en robuust
paard. De Grote Volksverhuizing brengt de

Germanen mét hun paard naar de Lage
Landen. In Zeeland vindt dit trekpaard bij
uitstek een ideale bodem. Het wordt dc on-
verwoestbare kameraad van de Zeeuwse boer.
Hoogtepunten en dieptepunten volgen elkaar
op.

Volgens economische wetten zou het Zeeuwse
trekpaard allang niet meer mogen bestaan. Ln
toch. telkens sterker zien we deze indrukwek-
kende verschijning terugkeren in het Zeeuwse
landschap.

Zijn allure, intelligentie, charme en sympa-
thiek karakter, zijn kracht en machtige bewe-
gingen, hct zijn de oorzaken van een onge-
kende populariteit.

Vooral de oudere Zeeuwse boer. hij kan ver-
tellen..... Van vroeger, uit de paardestal. Van

zorgen bij koliek, maandagsziekte, veulen-
ziekte, dc gevreesde \'geraaktheid". Maar ook
van vreugde bij de geboorte van weer een
\'schoon\' veulen of bij succes van merrie of
hengst tijdens een van de talloze keuringen,
vakkundig klaargemaakt en voorgebracht
door legendarische trotteurs.
Het trekpaard houdt het Zeeuwse verleden le-
vend. Folklore, nostalgie of blijvende bron
van energie? Hoe dan ook, het Zeeuwse trek-
paard blijft in beweging.

Donderdag 9, vrijdag 10 en zaterdag 1 1 ok-
tober 1986: Jaarcongres in Zeeland.
Het Zeeuwse trekpaard: een extra reden om
zeker tc komen!

-ocr page 169-

XXIII Welt-Tierarztekongress
XXIII Congreso Mundial de Veterinaria
XXIII BceMnpHbiPi KoHrpecc BerepuHopoa
XXIII t« ^ ^ a

XXIII World Veterinary

Congress

August 16-21, 1987
Montreal, Quebec, Canada

Hieronder volgt de \'call for papers\' en
mecr uitvoerige informatie met betrek-
king tot het WVA-Wereldcongres in
Montreal, 1987 (zie ook Tijdschr. Dier-
geneeskd. 1986; 111: 269).

A rccord number of participants representing
all aspccts of our profession are expccted in
Montreal, Canada next year.
Proposals for papers will be approved by the
specialists\' associations responsible for orga-
nising the different sections of the Congress;
this could be done as quickly as possible. We
therefore request that you note that proposals
must reach us by October .31st, 1986, at the
very latest.

scihnflfic program
r-or the first time in the history of World Vet-
erinary Congresses, a general theme has been
instituted. This theme: for a
ruiional utiUza-
lion of animal resources,
will give a general
orientation to our work, to the degree to
which it is applicable in different sections of
the Congress.

1 he scientific program will include plenary
sessions, ineetings of different sections, poster
sessions, various symposia, and access to a
videolibrary. Scientific visits will also be orga-
nized.

Plenary sc.ssions

The themes selected for the four plenary ses-
sions are as follows:

Plenary A: World Production and Ulilizalion of
Food and Fibre Products of Animal Origin.
Plenary B: The Human Animal Bond.
Plenary C: Ulilizalion of Animals: A \'Necessity
and a Responsibility.

Plenary D: Veterinary Education in the World:
Present Status.

Prominent speakers are expected for these
four sessions.

Symposia

A number of symposia covering well-defined
subjects will be held during the World Veterin-
ary Congress:

Teaching of Vetermary Anatomy (organized by
the World Association of Veterinary Anato-
mists);

Importance of the Role of Veterinary Medicine
tn the Food Production Industry
(organized by
the Ministry of Agriculture, Fisheries, and
Food of Quebec);

Economic Impact of Parasitism in Cattle (or-
ganized by MSD AGVET, Rahway, NJ,
USA);

Panisset Symposium: Zoonoses and Compara-
tive Virology
(organized by \'La société de bio-
pathologie comparée et la Fondation Marcel-
Mérieux\', Lyon, France);
Embryo Transfer (organized by the Internatio-
nal Society for Embryo Transfer);
Small Anitnal Nutrition (organized by Hill\'s
Pet Products lnc.,Topeka, KS, USA);
Exclusive Pet Food Certification Program (or-
ganised by the Canadian Veterinary Medical
Association),

Please note that the following organisations
will hold satellite symposia, at Montreal, dur-
ing the week prececding the World Congress:
the World Association for the Advancement
of Veterinary Parasitology; the Canadian As-
sociation of Veterinary Ophthalmology and
the American Society of Veterinary Ophtal-
mology, the Canadian Acadetny of Veterinary
Dermatology and the Division of Meat Hy-
giene of Agriculture Canada. Additional satel-
lite symposia will no doubt be added to this
list soon.

CALL FOR PAPERS

Participants wishing to present their work at
the XXIllrd World Veterinary Congress will
have the choice of three different formats: oral
presentations, poster sessions, or videotapes.
In all cases, the authors are requested to care-
fully complete the abstract form. Proposals
will be selected by the specialists\' associations
concerned, who will communicate with
authors before January 1, 1987. Authors who
have not prc-registered for the Congress by
February 28. 1987 will not be listed in the pro-
gram nor included in the proceedings of the
Congress.

-ocr page 170-

Oral Presenlalions

In order to coordinate tlie activities of participants
efficiently, all oral presentations should have a du-
ration of .30 minutes, or a multiple of 30 minutes,
including the question period. Oral presentations
can be given in any of the official languages of the
Congress (English, French, German, Spanish, Rus-
sian, or Japanese) and will be accompanied by si-
multaneous translation into French and English, on
the condition that the complete text is received by
the Organizing Committee before Vu/ic /.
1987. A
screen and standard 35 mm slide projector will be
available in all conference rooms. The lists of topics
covered in each session is included in the Appendix.
The proceedings of the Congress will include Eng-
lish and 1-rench abstracts of each presentation as
well as an abstract in the language of presentation.
These will be classified by section and by authors in
alphabetical order.
Poster Sessions

Posters will be grouped by section and exhibited for
one day, from 0830 hrs until 1730 hrs. The notice
boards measure approximately 175 cm by 115 cm.
Participants themselves should set up and remove
(before 1800 hrs) their posters the morning and even-
ing of their assigned day. They should come pro-
vided with all necessary materials. A photograph
(13 by 18 cm format) of the author who will present
the poster should be placed in the upper right
corner of the board. The text of the poster can be
written in any of the official languages ofthe Con-
gress; the title, however, must also be indicated in
English and in French. The height of letters used for
the main title must be at least 10 cm. Each poster
should show clearly the name and address of the
author(s), and include an introduction, a descrip-
tion of the experimental design, a description of the
results, and a conclusion. On the day of presenta-
tion of his or her poster, the author should be pre-
sent from 1100 hrs to 1200 hrs, and from 1630 hrs
to 1730 hrs. The proceedings of the Congress will
note the names and addresses of authors, as well as
poster titles. This information will be giouped by
section.
Videotapes

Videotapes in the following formats tnay be submit-
ted by participants; 1/2 inch VHS, 1/2 inch BETA,
or 3/4 inch U-matic. Tapes should have a duration
of 15 to 45 minutes. They can be narrated in any of-
ficial language ofthe Congress, however no transla-
tion will be provided. Titles must be available in
English and in French. Tapes will be available to
participants throughout the duration of the Con-
gress, on a first-come, first-served basis. The pro-
ceedings ofthe Congress will note the names and
addresses of authors as well as titles of videotapes.
This information will be grouped by scction.
Format of abstracts

1. The abstract should be descriptive. In so far as
possible, it should include an introduction, a sum-
mary description ofthe experimental design and the
results, as well as a conclusion.

2. IJie abstract may be written in any official lan-
guage of the Congress (English, F\'rench, German,
Spanish, Russian or Japanese); English and French
versions of the abstract are also required. Texts
may eventually be subject to editorial revision,
although the author will retain cotnplete responsibi-
lity.

3. The abstract will be reproduced as is, through a
photographic process. It should therefore have no
erasures, spots, or errors of any kind. Unnecessary
folds should be avoided.

4. The text should be single spaced, typed on an
electric typewriter, if possible. The typeface Prestige
Elite 12 should be used. The entire text should be
contained within the frame provided.

5. You must indicate the name of the author(s) in
capital letters, the adress of the principal author in
lower case, and the title of the presentation. The
title should be underlined and typed in lower case
letters. The author presenting the work should be
indicated by an asterisk (♦). J he text of the abstract
should consist of a single paragraph.

6. The original of the abstract as well as four pho-
tocopies should be sent to the following adress prior
to
October 31. I986\\ Chairman Scientific Program
Committee XXIll World Veterinary Congress P.O.
Box 120. Station B, Montreal H3B 3J5, Quebec,
CANADA.

NB: Eisen waaraan Abstracts dienen te voldoen,
alsmede inschrijfformulieren, zijn op het Bureau
van de Maat.schappij verkrijgbaar.

Preliminary scientific program

August 16

Registration

August 17

Plenary A

Section meetings

Poster sessions, videotapes

Scientific visits

Symposia

August 18

Plenary B

Section meetings

Poster sessions, videotapes

Symposia

Scientific visits

August 19
Section meetings
Poster sessions, videotapes
Symposia, scientific visits

August 20
Plenary C
Section meetings
Posters sessions, videotapes
Scientific visits

August 21
Plenary D
Section meetings
Poster sessions, videotapes

-ocr page 171-

Preliminary social program
August 16
Opening ceremony

August 17
Meet and Greet

Reception for candidate countries to host the XXIV
Congress

Sightseeing excursions: Montreal, Ottawa
August 18

Evening visits to homes of local participants
Sightseeing excursions: Quebec, Eaurentians

August 19

Fashion show: Gala evening

Sightseeing excursions: Eaurentians, Montreal

August 20

Evening concert at Notre-Dame Basilica (sponsored
by the Marcel-Mérieux Foundation)
Sightseeing excursions: Quebec, Eaurentians, Mon-
treal

August 21
Closing ceremony

Sightseeing excursions: Montreal, Eaurentians, Ot-
tawa

August 22

Departure of post-Congre.ss tours

An important commercial exhibit will be held from
Monday, August 7 at 11.30 a.m. until Friday, Au-
gust 21 at noon, at the Palais des Congrès de Mont-
réal.

l.isi of seciions and proposed ihemes

I. VETERINARY ANATOMY
Neuroanatomy; Applied Anatomy; Comparative
Anatomy; Free Communications.

II. VETERINARY PHYSIOLOGY, PHARMA-
COLOGY, AND BIOCHEMISTRY
Modulation of thc Immune System by Chemicals
and Drugs; Basic Principles of Immunology; Cellu-
lar Events; and Soluble Factors (Products) Synthe-
sized and Secreted by Immune Cells; Immuno-
modulating Drugs and Chemicals;
Immuno-pharmacology; Immunotoxicology.

III. PARASITOLOGY

Parasitoses of Increasing Public Recognition;
Aspects of Immunoparasitology; Advances in Prac-
tical Parasite Control; Significance of Parasitic In-
fections in Exported and Imported Animals; Parasi-
tes in Human and Animal Effluents; Parasites of
Wild Ruminants; Training in Veterinary Parasito-
logy; Free Communications.

IV. HYGIENE OF ANIMAL PRODUCTS AND
VETERINARY PUBLIC HEALTH
Wholesome Food - A result of the Rational Utiliza-
tion of Animal Resources; Potential Hurrian Health

Hazards Due to Food of Animal Origin; Microbial
and/or Parasitic Hazards; Hazards of Chemical Na-
ture.

V. ZOOTECHNOLOGY

Production of Animals Resources: Nature of Re-
sources; Means of Production. Processing of Ani-
mal Resources: Organization of Slaughterhouses;
Food Processing Factories. Food Conservation:
Methods of Conservation; Techniques of Conserva-
tion and Storage; Application to Diverse Resources;
Distribution. Marketing: With Industrialized
Countries; With Developing Countries; Utilization
of Surpluses. Food Preparation: Within Families
and Small Enterprises; Industrial; Cost of Prepara-
tion; Forms of Consumption; Sanitary Testing of
Foods; Utilization of Anabolics in Animal Produc-
tion.

VI. VETERINARY PATHOLOGY

Dermato Pathology; Gastrointestinal Diseases; Res-
piratory Diseases of Horses; Osteopathology; Ani-
mal Oncology; Immuno Chemistry and Immunocy-
tochemical Techniques; Free Communications.

VIE MICROBIOLOGY AND IMMUNOLOGY
General Subjecis: Rational Use of Microbes in Ani-
mal Production; Immunogenetic Criteria for the Se-
lection of Production Animals; Impact of Genetic
Engineering in Selection of Animal Resources; Anti-
biotics and Animal Production; Suggested Method
for the Reduction of Animal Use in Microbiology
and Immunology Research; Control of Biological
Products Resulting from Biotechnology; Vaccines
Produced by Gcnetic Engineering; Synthetic Vacci-
nes.

Virology: Animal Retroviruses and AIDS; Rabies:
Recent Progress in Relation to Vaccination of Do-
mestic and Wild Animals; Rabies: Can Rabies be an
Asymptomatic Infection?; Paramyxoviruses: Cur-
rent Incidence and Animal Pathology: Vaccination
Comparative Pathology; Infectious Anemia of the
Horse; Recent Acquisitions: Hepatitis B and Ani-
mal Pathology; New Vaccine Against Feline Leu-
kemia; New Vaccines Against Viral Diseases of Fish;
Antiviral Medications.

Immunology: Monoclonal Antibody: Applications in
Veterinary Mcdicine; Anti-attachment Factors: Im-
portant Practiccs in Veterinary Medicine; Immuno-
stimulants: Study Methods; Immunostimulants: Use
in Production Animals and in Pets; Interferon In-
ductors; Interferon: U.se in Animals; Interleukincs:
Their Applications; News on Vaccine Adjuvants;
Recent Acquisition in Parasite Immunology; Im-
munology and the Food Production Industry.
Bacieriology: Campylobacter: Comparative Patho-
logy; Salmonella and Vaccination Against the Bo-
vine SaliTionelloscs.

Escherichia Coli: New Methods of Vaccination;
Haemophylus Equigeniialis and Equine Infectious
Metritis.

Diagnosiics: Rapid Methods of Bactcriological
Diagnosis; Rapid Methods of Immunological Diag-
nosis; Probes and Diagnosis of Animal Diseases;
Progress in thc Diagnosis of Hypersensitivity.

-ocr page 172-

VIII. VETERINARY EPIDEMIOLOGY

The Use of Field Epidemiology in the Control of
Animal Diseases.

IX. SMALL ANIMAL MEDICINE
Companion Animals as a Resource for Human
Health; Recent Advances in Gastroenterology;
Autoimmune Disea.ses; Nutrition; Cardiology.

X. BUIATRICS

Diseases of the Newborn Calf (Including Congenital
Defects); Diseases of the Digestive Organs (Cattle);
Diseases of the Respiratory Organs (Cattle); Dis-
eases of the Central Nervous System and the Eye
(Cattle); Di.seases of the Locomotor System
(Cattle); Diseases and Management of Reproduc-
tion (Cattic); Herd Health Management and Cont-
rol (Cattle); Miscellaneous (Cattle); Diseases of
Sheep and Goat (Production Diseases. Dermatolo-
gic Diseases, Slow Virus Diseases. Parasitic Dis-
eases, Border Disea.se); Recent Advances in Masti-
tis Control.

XL EQUINE MEDICINE

Reproduction; Medicine; Respiratory System; Ort-
hopedic Surgery.

XII. PORCINE MEDICINE

Control of Sanitary Status by Personal Computer;
Diseases with Important International Economic
Impact.

XIII. AVIAN MEDICINE

Welfare: The Interaction Between Management Sys-
tems, Stress and Disease Public Health and Poultry
Diseases; Application of\'New Technologies" to
Poultry Production and Disease Control; Infectious
Diseases of Poultry and their Control; Non-infcct-
ious Diseases of Poultrv; Diseases of Pet and Wild
Birds.

XIV. MEDICINE OF LABORA TORY ANIMALS,
WILDLIFE, BEES AND FISH

XV. REGULATORY VETERINARY MEDICINE

XVI. VETERINARY EDUCATION

How Will Developments in Veterinary Education
Contribute to Meet Societal Needs for Rational Util-
ization of Animal Resources? 1 low Can Teaching of
Preventive Medicine and Herd Health Impact on
Rational Utilization of Animal Resources? How
Could Veterinary Education Better Utilize the Re-
sources of Comparative Medicine?

XVIL HISTORY OF VETERINARY MEDICINE
The Historian of Veterinary Medicine as Custodian
of Veterinary Cultural Heritage; How the Veteri-
nary Skills Rcachcd the Americas; Early Forms of
Veterinary Medicine in Developing Countries; Open
Historical Themes.

XVIIl. PROFESSIONAL INTERESTS

Inlichlingcii zijn op het Bureau van de Maatschappij
verkrijgbaar.

Diergeneeskundig onderzoek in
een verschuivend maatschappe-
lijk perspectief

Lelystad, 4 september 1986

Op 4 september 1986 neemt dr. P. H. Bool al-
scheid als Oirccteur van het Centraal Dierge-
neeskundig Instituut.

Het officiele gedeelte van het afscheid in het
CDl-Hoofdgebouw aan de Edelhertweg tc
Lelystad begint om 15.15 uur en de receptie
om 16.45 uur.

Hieraan voorafgaand wordt een seminar
georganiseerd met als thetna
Diergeneeskundig onderzoek in een verschui-
vend maalsehappelijk perspeaief.
Het programma is als volgt:
9.00 Ontvangst
9.30
Welzijn van mens en dier.

Inleiders: F. J. Grommers, RU-Utrecht;
J. H. Post, LEI - Den Haag; M. .LA.
Nabuurs, CDI - Lelystad.
11.00
Milieuproblematiek.

Inleiders: R. A. Prins, RIN - Leersum;
H. .1. Mol, Ministerie L & V - Den
Haag; .1. Haagsma, CDI - Lelystad.
13.00
Ontwikkelingssamenwerking.

Inleiders: L. Razoux Schultz, lAC -
Wageningen; P. Leeflang, Ministerie L
& V - Den Haag: P. H. Bool, CDI - Ix-
lystad.

Belangstellenden die hct seminar en/of het of-
ficiele afscheid willen bijwonen, kunnen dit
kenbaar maken bij het CDI/Direktie-secrcta-
riaat, tel. 03200-73211.

Groep Paardenpraktici

Lustrum, Nuenen, 24-25 oktober 1986

Wetenschap en Brabantse gezelligheid.
Congresthema:
Training van het sportpaard.
Inleidingen: Basis fysiologie; interval trai-
ningsaspecten (medische topsportbegelciding,
veterinair onderzoek in Nederland); bcwc-
gingsmechanismc van hct paard met slow mo-
tion beelden uit Zweden; trainingen voeding:
training en blessures; praktische kantteke-
ningen en hippische top-trainers; demonstratie
van apparatuur.
Damesprogramma.

In.uhrijven voor 15 .september 1986.
Secretariaat: Doensestraat 1. 5316 NH Del-
wijnen. T el. 04185-.398 of489.

-ocr page 173-

Echografie

in de diergeneeskunde

Utrecht, 19 septcmher 1986

\'Mastiti.s". hcl \\ rouwclijk veterinair Di.spuut
der D.V.S.V./N.V.V.S.U.. organi.scert tcr gc-
Icgcnlicid van liaar ccrstc Lustrum cen lezing
over dc toepassingsmogelijkheden van de
Echograaf in de praktijk.
Datum: vrijdag 19 september september 1986
-Aanvang: 20.00 utir

Plaats: Collegezaal van Kleine Huisdieren,
Yalelaan 8, Utrecht
1\'ocgang: /\' 7.50
Programma:

Technische uiteenzetting door ir. C. M.
l.igtvoct. wet. nicd. aan de hrasmus Universi-
teit tc Rotterdam.

Toepassing in dc reproductie door dr. M. A.
M. Taverne, wet. medew. van de Vakgroep
Verloskunde. K.1. en Gynaecologie van de
Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht.
Toepassing ten behoeve van de diagnostiek
door dr. K. Lalczari en drs. G. Voorhout,
beiden wet. med. van de Vakgroep Radiologie
van de Faculteit der Diergeneeskunde te
Utrecht.

Tot slot: ccn visie op de toekomst.
Het gesproken woord zal worden ondersteund
door middel van diverse demonstraties van de
Echograaf\'.

Inlichtingen: Lisctte Cornclisscn, Ab-actiaat,
Hugo de Cirootstraat 24 bis. Utrecht, tel.: 030
- 322565.

Personalia

Voor het lidmaatschap van dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

AIbcrts. ft.: 1986: .3571 SK Utrecht. W, Schtiylenburglaan 62.

Bergh. .1. P. A. M. van den: 1986: 3722 BR Bilthoven. Noord Houdringclaan 4a.

Bomers. R, B. M.: 1986: 6921 SH Duiven. Heilweg 5.

Brecje, R. W. den; 1986; .f816 AlVt Amersfoort. Hciligcnbcrgcrwcg 94.

Bruijckcrc, G. A. M. de: 1986; 4501 CP Oostburg, Brouwcriistraat 8.

Kuik-Wijsman. A. M. P. Mevr.: 1986; 2121 CG IJenncbroek, l.age Duin IX.

Manieren. .1. C. P. van: 1985; 7823 PK Etnmcn. Houtweg 177.

Meij. B. P.; 1986: 3119 BP Schiedam. Jan van Zutphcnstraat 14.

Meijer. C. J. R. Mevr.: 1983; 3951 BM Maarn, Tuindorpweg 84.

trouwer. .1. J.; 1986; 4102 KN Culemborg, Poelslaan 1.

Schuurmans, F. Vv*. L.; 1986; 2811 F I\' Rcciiwijk, Zoutmansweg 34.

Til. T. van: 1986; 9761 HN Lelde. Paulus Potterweg 7.

Wiinbergen. A. .Mevr.: 1986; 8223 Et! l.elvstad, Slinge 35.

Zegers, E. M. Mevr.: 1985; .3067 AP Rotterdam, Samuel Esmeijcrplein 14.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde hccfl het Hoofd-bc-
stuur aangenomen:

Akkerman. A. M.: 1986; 3204 SH Spijkcnis.se. Harkvoorde 4.

Blocks. G. 11. M.: 1986: 3572 TZ Utrecht. Gnftkade 13 bis.

Broek. J. A. L. van den; 1986; 3581 TL Utrecht. Braamstraat 8.

Embden. .1. F. van; 1985; 7482 l\'E Haaksbergen. Bccthovcn.straat 17.

Essers, L. J. W.: 1985; 3705 ZA Zeist. Waranda 6.

Friclink. 11. B.; 1985; 3571 SH Utrecht. W. Schuyienburglaan 18.

Haarcn-llendriks. Mevr. D. van; 1978; 1671 GR Medemblik. Geldelozepad 33.

Hontelc/. Mevr. L. C. M. P.; 1986; 3572 SH Utrecht. Bekkerstraat 2.

Hooijmans. A. H.; 1986: 3328 NA Dordrecht. Indus 1.

Kindermans. Mevr. P. J.; 1985; 3981 ZN Bunnik. Vletweide 126.

Klcinjan. A. P.; 1986; 8031 KC Zwolle, lelcmannstraat 83.

Kramer. Mevr. A.; 1986; 3581 LS Utrecht. Lindestraat 14 bis.

Kranendonk. A. A.; 1985; 3561 LD Utrecht. Faustdreef 123.

-ocr page 174-

Kuijk, H. A.; 1985; 7251 LM Vorden. Ruurloseweg 81.

Lourens. J. M.; 1985; 7322 AB Apeldoorn. Kanaal Noord 120.

Pasch. .1. P. A. van der; 1985; 5042 CN Tilburg, Predikherenlaan 44.

Pellenaars. M. E. W. M.; 1985; 4818 BA Breda, De La Rcijwcg 31.

Roelol\'s, A. .1. H. M.; 5851 AG Afferden, Dorpsstraat 2.

Roosje, Mevr. P. J.; 3572 TH Utrecht, Oude Kerkstraat 19.

Saint Aulaire. Mevr. G. A. de; 1986; 3572 XN Utrecht. M. A. de Ruyterstraat 32.

Schaap, S. S.; 1986; 3521 XD Utrecht, A. M. van Schurmanstraat 24.

Schievink, Mevr. C. J.; 1985; 3572 VG Utrecht, Klaverstraat 84.

Smeenk, L. A. ,L; 1985; 5711 XG Someren, Wijtenhofstraat ld.

Smeets, J. F. M.; 1986; 6831 KB Arnhem. Schepen van Hemerthstraat 3.

Steijger, R. J. M.; 1986; 3995 DA Houten, Schonenburgseind 85.

Verkaik, R.; 1986; 3524 RM Utrecht, Normadië 170.

Vestjens, .1. H. J.; 1985; 5768 AV Meyel, Stecgstraat 26.

Wiersma, E.; 1985; 3514 TG Utrecht. Valkstraat 21.

Woerden. Mevr. M. A.; 1979; 6991 GB Rheden, Groenestraat 17-19.

Overleden:

Drs. J. Kooke te Rolde op 24 juni 1986.
Drs. J. K. Postma te Heerenveen op 4 juli 1986.

Jubilea:

40 jaar op 3 augustus 1986
(afwezig) 40 jaar op 9 augustus 1986
(afwezig) 40 jaar op 21 augustus 1986
(afwezig) 40 jaar op 31 augustus 1986
(afwezig) 35 jaar op 2 september 1986
40 jaar op 6 september 1986
(afwezig) 40 jaar op 8 .september 1986
(afwezig) 40 jaar op 8 september 1986
(afwezig) 40 jaar op 14 september 1986

C. P. Oostrom te Voorschoten
J. den Daas te Druten
H. J. Stol te Leiden
A. J. B. Hammink te Loenen (Gld)
J. W. Barreta te Wijk bij Duurstede
E. J. S. Bron te Oudemirdum
A. S. Osinga te Hallum
Dr. D. M. Zuijdam tc Voorburg (ZH)
H. A. Weijens te Helmond

Geslaagd voor hel dierenartsenexamen op 25 april 1986: Geslaagd voor het dierenartsenexamen op 27 juni 1986:

Mevr. D. C. Aharon
G. J. Bosch
Mevr. M. E. Bothof
Th. Dijkstra

F. J. C. M. van Eerdenburg
J. W. B.
V. d. Glessen
Mevr. A. J. M. Jansen
M. J. M. Koch
J. Komtebedde
Mevr. A. E. M. v. d. Pluijm
Mevr. G. A. de Saint Aulaire
J. G. van Spanje
R. Verkaik

Geslaagd voor hel dierenarLsenexamcn op 30 mei 1986:

G. H. M. Blocks
D. Bouwman
A. L. M. Cruijsen
J. F. L. van Duinen
Mevr. L. J. v. d. Ham
J. P. M. Hopmans
W. D. J. Kremer
J. J.
V. Lierc
M. L. Limburg
G. W. T. Mourits
P. G. M. van Rooijen
J. T. Siebinga
V. Volkers

L. J. M. Arts

R. H. M. Bergevoet

J. P. A. M. V. d. Bergh

J. P. d. Boonstra

C. G. Breedijk

R. M. t:)wars

H. C. Heesen

B. T. H. M. Horsmans

J. A. f. V. Kampen

R. M. Ci. Keerewecr

Mevr. M. J. L. Kik

Mevr. A. M. P. Kuik-Wijsman

M. N. J. Moens

G. H. Moorman

A. J. Schut

Mevr. 1. Tiemcssen

T. van Til

P. S. M. Tolsma

P. G. J. M. Weeink

R. T. J. A. dc Winne

M. V. W. Wijnands

J. Wolswinkel

J. Woudstra

-ocr page 175-

Adreswijzigingen enz.:

195 Aarle. P. A. M. van: 1978; 5845 AP Sint Antho-
nis, Oude Breestraat 44.

195 *Aharon. Mevr. D. S.: 1986; .3511 HR Utrecht,
Schröder v. d. Kolkstraat 9; tel, 030-314126;
wnd. d.

188 Akkerman. A. M.: 1986; 3204 SH Spijkenisse,
Harkvoorde 4; tel. 01880-37463 (privé), 38655
(prakt.); ass. bij J. Schep (toevoegen als lid).

196 */(m.L../.A/.,\'1986; 3431 VB Nieuwegein, Van
Merwijnenplantsoen 57; tel. 03402-41593; wnd.
d.

199 Beekman. J.: 1960; Markelo; p., geass. met T.
Feenstra, D. J. A. de Groot en J. J. de Veer.

200 *Bergevoei.R.H.M.: 1986; 6129 CM Urmond,
Grotestraat 19; tel. 04495-1287; wnd. d.

200 * Bergh. J. P. A. M. van den: 1986; 3722 BR
Bilthoven, Noord Houdingelaan 4a; tel. 030-
785460; wnd. d.

200 Bers. J.: 1966; 5993 RA Maasbree, Oude Hel-
denseweg 14; tel. 04765-1549; p.

194 Blocks. G. H. M.: 1986; 3572 TZ Utrecht,
Griftkade 13 bis; (toevoegen als lid).

202 Boer. M. J. de: 1969; 3888 NX Nieuw Millingen,
Kampweg 56; tel. 05775-521 (privé).

203 *Boonstra. J. P. D.: 1986; 3522 JB Utrecht,
Merwedekade 148; tel. 030-893289; wnd. d.

204 »Bosch. G./,1986;3512TDUtrecht,L.Berch-
makerstraat 30 bis; tel. 030-319998; wnd. d.

205 \'Bothof. Mevr. M. K.: 1986; 3995 DB Houten.
Schonenburgseind 87; tel. 03403-75764; wnd. d.

205 * Bouwman. D.: 1986; 3994 BS Houten, Radc-
makersgilde 155; tel. 03403-73435; wnd. d.

205 Braak. D. J. W. ter: 1983; 7495 RV Ambt
Delden. Bollenweg 1 a; tel. 05470-76313 (privé),
05407-61302 (prakt.).

206 *Breedijk. C. G.: 1986; 3572 EP Utrecht, Gild-
straat 60; tel. 030-718215; wnd. d.

206 Broek. J. A. L. van den: 1985; 3581 TL Utrecht,
Braamstraat 8; tel. 030-523660; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

208 Bu.ssink. M. J. W.: 1984; Velp; tel. 05457-1270
(prakt.); ass. bij L. de Haan, P. den 1 lartog, G.
Moolhuizen, J. Prins, J. C. v. d. Sar, G. J.
Stegehuis en L. F. v. d. Velde.

210 Coops. W. ./. P.: 1975; 2902 BR Capelle a/d
IJssel, Van Maerlantpark 21; tel. 010-4500560
(privé), 4502916 (prakt.).

210 *Cruijsen. A. L M.: 1986; 3581 JL Utrecht,
Oudwijkerveldstraat 2 bis; tel. 030-514923; wnd.
d.

210 Daalen. E. A. van: 1251 BA Laren (NH), Naar-
derstraat 47; tel. 02153-89808; r.d.

213 *Dijkslra. Th: 1986; 7535 CS Enschede. Kam.
Onneslaan 22; tel. 053-315438; wnd. d.

213 Doesehate. H. G. A. M. ten: 1985; Puiflijk; tel.
08870-5065; d., Equine Repro Lab. B.V. (Stroe).

215 *Duinen. J. F. L. van: 1986; 3581 JL Utrecht.
Oudwijkerveldstraat 2 bis; tel. 030-514923; wnd.
d.

215 Duinhof T. E: 1985; Utrecht; ass. bij G. Hof-
land.

215 *Eerdenburg. F. J. C. M.: 1986; 5211 WE \'s-Her-
togenbosch, Koninginnelaan 37; d.

2/6 Eikelenboom. J. E.: 1969; Mortel-Gemert; tel.
04923-62333 (privé), 61402 (prakt.).

210 Embden. J. F van: 1985; 7482 TE Haaksbergen,
Beethovenstraat 17; tel. 05427-18532 (privé),
11500 (prakt.); p., ass. bij H. J. G. Baltink en J.
L. H. A. Wouters (toevoegen als lid).

210 Essers. E J. W.: 1985; 3705 ZA Zeist, Warande
6; tel, 03404-59140; wnd. d. (toevoegen als lid).

213 Frielink. H. B.: 1985; 3571 SH Utrecht, W.
SchuyIenburchlaan 18; tel, 030-717281; wnd. d.
(toevoegen als lid).

222 Geertman. G. S. M.: 1979; Zwolle; d., R.V,V.

313 Gelens. C. J.: 1985; Canada, Prince George,
B.C., VIH 1G5, 3053 Bona Dea Drive, SS 2.

222 »Glessen. Mevr. J. v. d.: 1986; 3572 PC Utrecht,
W, Barentszstraat 45; d.

225 Groot. D. J. A. de: 1961; Markelo;p., geass, met
J, Beekman, T. Feenstra en J. J. de Veer.

226 Gulick. Dr. P. J. M. M.: 1964; U-1983; Elsen-
dorp; tel. 04925-1484 (privé), 04923-61402
(prakt.).

218 Haaren-Hendriks. Mevr. D. van: 1978; 1671 GR
Medemblik, Geldelozepad 33; tel. 02274-1222
(privé),02291-1538(prakt,);p.,ass.bijG. Huij-
ser van Reenen en H. J. M. Werner (toevoegen
als lid).

228 *Ham. Mevr. L. J. van den: 1986; 3572 JA
Utrecht, F. C. Dondersstraat 11; tel. 030-
712947; wnd. d.

229 "Heege Gzn.. J. H. ter: 7475 CP Markelo, Koe-
koekslaan 82; tel. 05756-3004; oud-dir. G.v.D.
Drenthe.

230 »Heesen. H. C.: 1986; 1071 TT Amsterdam,
Roelof Hartplein 4; wnd, d.

230 Heinrieh. H: 1953; Haarlem; r.d.

232 Hemminga. H.: 1964; 9231 HK Surhuisterveen,
Zwitserlaan 26; tel. 05124-3415 (privé).

232 Hermans. W. A.: 1954; 3947 BA Langbroek,
Langbroekerdijk Bil; tel. 03435-76431.

233 Heuthorst. H. J. A. J.: 1961; Rotterdam; tel.
010-4766051 (privé), 4771480 (prakt.).

233 *Heutink. H. J.: 1985; 4225 PV Noordeloos,
Singel 20; tel. 01838-2794.

233 Heutink-Maslenbroek. Mevr. N. J. J. M.: 1985;
4225 PV Noordeloos, Singel 20; tel. 01838-2794.

235 Homburg-V. d Broek. Mevr. F T. P. M.: 1984;
Vianen; tel. 03473-74126.

235 Honietez. Mevr. L. C. M. P.: 3572 SJ Utrecht,
Bekkerstraat 62; tel. 030-713908; d. (toevoegen
als lid).

235 Hooijmans. A. H.: 1986; 3328 NA Dordrecht,
Indus I; tel, 078-510928(privé), 170708 (prakt,);
p., ass. bij G. van den Brink, J. E. H. Hopmans
en J. Slingerland (toevoegen als lid).

235 *HooiJmeijer. J.: 1982; Meppel; p. (associatie
met mevr. A. E. Wagenaar-Schaafsma beëin-
digd).

235 »Hopmans. J. P. M., 1986; 3816 KS Amersfoort,
Verdiweg 557; tel. 033-755676; wnd. d.

236 »Horsmans. B. Th. M.: 1986; 6105 BK Maria-
dorp, Waldfeuchterbaan 5; tel, 04743-1223;
wnd. d

-ocr page 176-

237 Hulzen. J. W. M.van: ]91\\:Manigum:p..gc-dss. 259
met J. D. Koopmans.

238 *Jansen, Mevr. A../, M.: 1986; 3524CE Utrecht, 260
Opstcrland 11; tel. 030-893842; wnd. d.

24! .Jongebreur. J. A.: 1965; 2111 XH Aerdenhout, 261
Oosterduinweg 251; tel. 023-245773; p., geass.
met N. P. Kas.
 26!

243 *Kampen. J. A. T. van: 1986; 3515 GN Utrecht,

Lauwerecht 67; tel. 030-731601; wnd. d. 262

243 Kas. N. P.: 1963; Heemsteede; p., geass. met .L

A. .longebreur. 264

243 "Keereweer. R. M. G.: 1986; 3523 EN Utrecht.
Aquamarijnlaan 182; tel. 030-897175; wnd. d.
266

244 "Kik. Mevr. M. J. L: 1986; 8051 BG Hattem.
Beukenlaan 2; tel. 05206-46280; wnd. d.
 269

244 Kinclermans. Mevr. P../..- 1985; 3981 ZN Bunnik,
Vletweide 126; tel. 03405-63652; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

245 Kleinjan. A. P.: 1986; 8131 WZ Wijhe. Wieder- 269
horsten 12;tel.05702-2790(privé), 1263 (prakt.);

p., ass. bij T. E. Hoekstra, J. W. Kloosterboer, 269
J. M. Muideren E. J. Wijers (toevoegen als lid).

247 *Koch. M. J. M.: 1986; 3581 GD Utrecht, Witte-
vrouwensingel 42; tel. 030-317653; wnd. d.
 27!

248 *Komiebedde.J.: 1986; 3582 ED Utrecht, Gans-
straat 85; tel. 030-521361; wnd. d.

248 Konings. f. L. M.: 1970; Beek en Donk; tel. 316
04929-62098 (privé), 04923-61402 (prakt.).

314 Kooi, K. van der: 1952; Australië. Victoria 3104,

North Balwyn, 108 Cityview Road. 275

248 Koopmans, J.D.: 1974; Mantgum; p., geass. met

J. W. M. van Hulzen. 275

249 Kramer, Mevr. A.: 1986; 3581 ES Utrecht, Lin-
destraat 14 bis; tel. 030-523355; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

249 Kranendonk. A. A.: 1985; 3561 LD Utrecht. 276
Faustdreef 123; tel. 030-617529 (privé), 0.3418-
51235, 53451 (prakt.); p., ass. bij J. Brons, Th.
Twerda en J. Venema (toevoegen als lid).
 276

250 *Kremer. W. D. ./..- 1986; 3572 RL Utrecht,
Goedestraat 1; tel. 030-718290; wnd. d.
 278

250 Krooshof, Mevr. Y.: 1979; 1216 RN Hilversum,
Kerkelandenlaan 1.

250 *Kuik-Wijsman. Mevr. A. M. P.: I986;2I2I CG 278
Bennebroek, Lage Duin 18; tel. 02502-84808;
wnd. d.

25! //./!.,■ 1985; 7251 LM Vörden, Ruurio- 279

seweg 81; tel. 05752-1492; wnd. d. (toevoegen
als lid).

254 \'Limburg, M. /..; 1986; 8926 KA Leeuwarden, 28!
Koudenburg 9; tel. 058-668031; wnd. d.

254 Linden. H. T. M. van der: 1984; 4724 CR Wouw, 282
Molensingel 24; tel. 01658-4065.

255 Lohuis. J. A. C. M.: 1985; 3512 CP Utrecht. 282
Ridderschapstraat 12 A; tel. 030-317583.

255 Lou/eni. ./. A^.; 1985; 7322 AB Apeldoorn, Ka- 283
naai Noord 120; tel. 055-665148; p., ass. bij G.
Porte. G. Rakhorst en J. Verseput.
 283

256 Lubbers, ./..■ 1981; 7415 11P Deventer. Wezen-
land 5; tel. 05700-31394; d., R.V.V. kring 5,
Twello.

256 Lumeij,./. T.: Houten; tel. 03403-72520 (privé),
030-531799 (bur.); wet. medew., R.U., F.d.D..
vkgr. Gen. v. d. Kleine Huisd.

Mastenbroek. Mevr. N. J. J. M.: 1985; zie: Heu-
tink-Mastenbroek, Mevr. N. .1. .1. M.
Meiz. A. J. M.: 1960; 7038 ZG Zeddam. Postbus
17.

Minderhoud J.: 1967; Rhoon; tel. 01890-14917

(privé), 010-4132210 (bur.).

\'Moens. M. N.J.: 1986; 3572 XV Utrecht, M. H.

Trompstraat 28; tel. 030-713145; wnd. d.

\'Moorman. G. H.: 1986; 3522 A.J Utrecht, Croe-

sestraat 94; tel. 030-882599; wnd. d.

Nederveen. F. T. M.: 1984; 3036 KW Rotterdam,

Zwaanshals 190 A; tel. 010-4653322.

Nuyens. M. J. A.: 1971; Gemert; tel. 04923-

62307 (privé), 61402 (prakt.).

Pa.sch. J. P. A. van der: 1985; 5042 CN Tilburg,

Predikherenlaan 44; tel. 013-685706 (privé),

331648 (prakt.); p.,ass. bij W. R. J. Rasenberg

(toevoegen als lid).

Peet. C. W.: Leende; tel. 04906-2447 (privé),
1682 (prakt.); p., ass. bij J. F. H. Spoorenberg.
Pellenaars. M. E. W. M.: 1985; 4818 BA Breda,
de la Reijweg31; p.,ass. bij O. ,1. J. de Clerck en
P. A. J. Rops. (toevoegen als lid).
\'Pluijm. Mevr. A. E. M. van der: 1986; 3512 JD
Utrecht, Domplein 12 bis; tel. 030-316931; wnd.
d.

\'Rath. Mevr. A.: 1977; Berlin-1981; Duitsland,

2000 Hamburg 20. Bismarkstr. 111; tel. 094940-

438979 (privé), 4208888 (prakt.).

Roek. G. /^..-Eefde; tel. 05712-75489 (bur.); loc.

hfd., R.V.V. kring 5, r.k.

Roelofs. A. ./. //. M.: 1986; 5851 AG Afferden.

Dorpsstraat 2; tel. 08851-1201; p., ass. bij A. A.

Hesen, F. P. G. Schweringen Th. A. M. Witjes

(toevoegen als lid).

Roosje. Mevr. P. J.: 3572 TH Utrecht, Oude
Kerkstraat 19; tel. 030-714747; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

\'Rooyen. F. G. M. van: 1986; 3572 KS Utrecht,
A. Numankade 45; tel. 030-713472; wnd. d.
Saint Aulaire. Mevr. G. A. de: 1986; 3572 XN
Utrecht. M. A. de Ruyterstraat 32; tel. 0.30-
714422; wnd. d. (toevoegen als lid).
Schaap. S. S.: 1986; 3521 XD Utrcht, A. M. van
Schurmanstraat 24; tel. 0.30-944621; wnd. d.
(toevoegen als lid).

Schievink, Mevr. C. ./.; 3572 VG Utrecht. Kla-
verstraat 84; tel. 030-717873; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

\'Schut. A.J.: 1986; 3524 RV Utrecht, Elzas 103;
tel. 030-882510; wnd. d.
Siebelink. ./..- 1955; Wierden; tel. 05496-71969
(privé), 71298 (prakt.).

\'Siebenga. J. T.: 1986; 3512 CN Utrecht, Ridder-
schapstraat 27 bis; d.

Smeenk, J.: 1969; Almelo; p., H-D, geass. met
H. T. A. Verstappen.

Smeenk. /.. A.J.: 1985; 5711 XG Someren, Wij-
tenhofstraat ID; tel. 04937-5934 (privé). 1770
(prakt.); p., ass. bij C. van Kuijk, L. P. M. van
den Brand, J. A. Westerbeek, dr. A. de Kruif, C.
Sietsma en R. J. M. L. Raymakers (toevoegen
als lid).

-ocr page 177-

SnwcLs, ./. I\'. M.: 1986; 68.11 KB .Arnhem.
Schepen van Hemerthstraat i: tel. ()85-2.\'!2.\'i I |;
k.d.. R.V.V. (tocvi)cgen als lid).
*Snui. IV.: 1982; 8084 PE \'t Harde. Schouwen-
burg 2; tel. 05250-12.\')i.
"Spanje. J. G. van: 1986; 3513 GB Utrecht, D. v.
Mollemstraat 4 bis A; d.
Steijger. R. ./. M.: 1986; 3995 DA Houten,
Schoncburgseind 85; tel. 0.340.3-73382; p., ass.
bij P. P. .1. M. Broers, P. H. A. M. van Maanen.
D.
V. d. Meij en C. Willenborg (toevoegen als
lid).

Tacken. G. P. M. M.: 1984; 5071 BD Udenhout,

Kreitcnmolenstraat 157.

Takkenberg-van Douwen. Mevr. E. E. M.: 1975;

Blocmendaal; tel. 02.3-263139.

Takkenberc;. R. .1. S.: Blocmendaal; tel. 023-

2631.39.

"Tiemessen. Mevr. !.: 1986; 3581 KP l.itrecht.
Burg. Reigerstraat 79; tel. 0.30-510839; wnd. d.
"TH. T. van: 1986; 9761 HN Eelde. Paulus Pot-
terwcg 7; tel. 05907-4867 (privé), 5,305 (prakt.);
p.

"Tolsma. P. S. M.: 1986; 3571 AB Utrcht, Van
Licllandlaan 24; tel. 0.30-732589; wnd. d.
Udo. A. W.: 1967; Aalten; tel. 05437-73501
(privé), 72371 (prakt.).

Veer. ./. ./. dc: 1975; Markelo; p., gcass. met J.
Beekman, T. Feenstra en D. J. A. de Groot.
Verkaik. R.: 1986; 3524 RM Utrecht, Norman-
dié 170; tel. 0-30-896938; wnd. d. (toevoegen als
lid).

Vestjens. ./. //..!.: 1985; 5768 AV Meyel, Steeg-
straat 26; tel. 04766-3716 (privé). 04760-73292
(prakt.); p., ass. bij L. C. .M. Boonen, ,1. A. M.
ten Dam, M. .1. Wieland cn W. Oldenburgcr
(toevoegen als lid).

Vogelzang. G.: 1962; 9460 AB Ciicsen. Postbus
71; tel. 05926-2364 (privé), 1303 (prakt.).
"Volkers. V.: 1986; 3532 VE Utrecht, Bilder-
dijkstraat 8; tel. 0.30-949677; wnd. d.
Vries. P. ./. de: 1982; 8181 .U lieerde, Vosber-
gerweg 40; lel. 05782-5073 (privé), 05771-296
(prakt.); p., ass. bij A. ter Horst.
Vroonland. C. T. M.: 1986; 3581 CZ Utrecht,
Maliebaan 100; tel. 030-311845 (privé), 035-
17620(prakt.);p.,ass. bij C. A. A. M. Molen R.
Muller (toevoegen als lid).
"Weeink. P. G. ./. M.: 1986; 6823 DA Arnhem,
Wiclewaalstraat 9; d.

"Winne. R. T../. A. de: 1986; 3582 VG Utrecht,
l.B.B.-laan 41-111; tel. 0.30-510318; wnd. d.
Woerden. Mevr. M. A.: 1979; 6991 GB Rheden,
Groenestraat 17-19; lel. 08309-4911 (privé),
3603 (prakt.); p. (toevoegen als lid).
"Wolswinkel. ,/. ./..■ 1986; 3511 KG Utrecht,
Lijnmarkt 45 bis; tel. 030-316698; wnd. d.
"Wonder. Mevr. C. !.: Puifliik; tel. 08870-5065.
"Woudstra. .!.: 1986; 2563 GH \'s-Gravenhage,
Meidoornstraat 4; d.

Zee. ,/. van der: 1985; Duitsland. 4408 Dülmen,
Mcrtclder Strasse 57,

Veterinaire Ruiterdag 1986

Epe, I oktober 1986

Hel Comité Veterinaire Ruiterdag heeft beslo-
ten de 23ste Veterinaire Ruiterdag dit jaar te
houden bij het Restaurant-ruiterhotel \'Jagt-
lust\' le Epe (Gld) op woensdag I oktober
1986, Vanzelfsprekend rekenen wij weer op
een grote deelname, vooral op de oude ge-
trouwe deelnemers van voorgaande jaren.
Hel programma is ditmaal weer zeer aantrek-
kelijk en is als volgt:

Ontvangst otn 9 uur in \'Jagtlusl\' met een
kopje koffie.

Vanaf 9.30 uur start van de puzzelrit in
groepen van ± 2 ruiters en de koetsen met de
niet-paardrijdende deelnemers. Onderweg in
de mooie omgeving een verplichte sherrystop
van 30 minuten.

Ongeveer 12.30 uur aankomst en lunchpauze
ergens te Wapenveld, alwaar ook de paarden
en de koetsen gestald kunnen worden. De
lunch wordt u daar verstrekt.
Na de lunchpauze om ongeveer 14.30 uur een
gezellige gezamenlijke safari-rit terug naar
\'Jagtlust\' met als gids en voorrijder een ter
plaatse goed bekende collega. Ook de koetsen
doen hieraan tnee.

Om 16.30-17.00 uur aankomst bij \'Jagtlust\',
alwaar borrel en diner en prijsuitreiking enz.
zullen plaatsvinden. Kortom, altijd een gezel-
lige bijeenkomst.

Ruiters zonder eigen paard kunnen via het
comité en inschrijving een paard huren. Voor
verdeling zal zo goed mogelijk gezorgd
worden.

De kosten bedragen: paardenhuur ƒ 75,— per
paard. Lunch plus diner enz. ƒ 75,— per per-
soon. Ook kinderen kunnen deelnemen. Er is
een mogelijkheid in het hotel te overnachten.
Inschrijving graag voor 15 september bij de
secretaris. Voor inlichtingen kunt u zich
wenden tot de leden van het comité. Wij zijn
er van overtuigd, dat ook dit jaar de ruiterdag
zal slagen. De ruiterdag wordt gesponsord
door de farmaceutische industrie, waarvoor
wij zeer dankbaar zijn.

Het Comité Veterinaire Ruiterdag 1986:
W. Altenburg, Heerde, Tel, 05782-3020;
D. Mulder Jr., Empe. Tel. 05758-2276;
K. Schaap, De Steeg. Tel. 08336-1081;
A. Heuff, Deurne. Tel. 04930-14427,

-ocr page 178-

NUVnNlbp
Sprau

Voor hond en kat

doodt vlooien, teken en luizen.

CIBA-GEIGY

Alleen vertegenwoordiging voor ;
Nederland i

W

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
Telefoon 04116-73797 / 82887

Wordt goed verdragen.
Direct- en lang werkend.
Handig toe te passen.

Meer dan 15 jaar op
de markt en nog altijd
beestachtig goed.

bevat fenitrothion en dichloorvos|
Toelatingsnumnner 8186N

-ocr page 179-

De leegte van het parvo-virus

Het parvo-virus kan in de kraamstal stiltes veroorzaken die aardig doorwerken in de
Portemonnaie van de boer Minder biggen betekent immers: minder rendement.
U kunt de boer de stilte besparen door te vaccineren met Parvosuis.
Parvosuis, een effectief en goedkoop vaccin in kunststof flacon.

Beecham Veterinaire Produkten afd verkoop 020 - 470397

Parvosiis"

voor leven in de kraamstal

PAARDENKLINIEK IIM BRABANT?

Gevraagd op zelfstandige basis een gemotiveerde en ervaren DIERENARTS om in goed
overleg met bet lokale dierenartsenbestand een tweedelijns paardenkliniek op te zetten in
onderstaand complex, dat op variabele buurbasis ter beschikking staat:
BEDRIJFSGEBOUW, aangepast conform het rapport
\'Eisen Paardenklinieken\' van de KNMvD
tot ambulante behandelruimte, OK - Rö.-ruimte beantwoordend aan stralingsprotectie-
regels, doka-schakelruimte, apotheek-lab., recover-Zobservatiebox. Een en ander adequaat
verlicht en verwarmd.

Ronde trainingsbak, annex \'koliekruimte\'. Harde en zachte monsterbaan. Couloir en wed-
strijdbak 20 x 60 m, verlicht en voorzien van sproei-installatie.

10 verpleegboxen, kantoorruimte, aanwezig is Rö-apparaat Philips Super 70, bloedverwar-
mings- en mfuusapparatuur, alsmede het standaard chir. instrumentarium.
Uw reacties of nadere informatie:

Hoeve Hemelrijk b.v., Pleinsedijk 4, 5271 SZ St. Michielsgestel.

Te koop:

GROTE
HUISDIERENPRAKTIJK
MET K.1.

in midden West-Duitsland.
Brieven ontder nummer 45/86 aan
de redaktie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, postbus 14031,
3508 SB Utrecht.

-ocr page 180-

ARNHEMSE PHARMACEUTISCHE ONDERNEMING

Reeds 28 jaar levert APHARMO B.V. betrouwbare produkten tegen
een redelijke prijs en dat wil APHARMO
B.V. nog jaren blijven doen.

Hieronder een aantal produktnamen, welke Apharmo al jaren voert:
ANOVULIN
ANOVULIN-T

CORTYCHLORAM
DERMAVIT

FERRODEX-100

HEMOPLEX

lNTRAMYCIN-100

INTRAMYCOL-P

KANAPËN susp. injector

NYMFOSTROL

ORNIVITA

PENIMYCIN

RETARBOLIN

SELEVITAM enz—enz...enz-enz...

Apharmo heett ook een aantal nieuwe produkten in haar pakket.

De produktnamen hiervan zijn:

BRONCHI-EXPECT

AMPICILLlN-lQ%,15%en20%susp.

HELGRITIN 2% en FORTE 5%(Rentamycin)
HELVITAM PRO IN3.

lNTRAMYCIN-200 L.A.
INTRASOL-TY inj.opl.

INTRASOL-TYDEX inj.opl.

LOTIO ZINDICAM ad us. externa

MICROMYCIN inj. susp.

TRIMECOL inj. opl. enz—enz—enz—enz—

Wilt U meer weten over alle Apharmoprodukten, raadpleeg onze
produktinformatie. Bezit U die niet?
Vraag hem dan bij ons aanl

APHARMO B.V.

ARNHEM — DRIEPOORTENWEG 10
TELEFOON 085 - 62 90 22

-ocr page 181-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Het gebruik van een adjuvans ter preventie van
oedeemziekte/speendiarree bij biggen onder
praktijkomstandigheden

Experience of the Use of an Adjuvant in the Prevention of Post-Weaning
Diarrhoea and Oedema Disease in Piglets

J. C. M. van Dijck\', H. J. P. Geurts\', J. D. Kuiper^,
P. W. A. Seuren\' en P. J. A. G. Verstraelen\'

SAMENVATTING Op een varkensfokbedrijf l<regen 1214 biggen vijf dagen voor het spenen een
intraperitoneale injectie met een adjuvans ter preventie van speendiarree/oedeemziekte. Deze aandoe-
ningen bleken na het .spenen even vaak voor te komen in de behandelde als in een onbehandelde
controlegroep, die gelijktijdig onder dezelfde omstandigheden gehouden werd. Bij de behandelde dieren
werd daarentegen een verhoogde sterfte waargenomen. Er zijn aanwijzingen, dat de conditie van de
gespeende dieren onder invloed van het adjuvans kan verslechteren.

SUMMARY Intraperitoneal injections of a commercial adjuvant were made in 1,214 piglets on a
pig-breeding farm five days prior to weaning to prevent post-weaning diarrhoea and oedema disease.
The incidence of these forms of disease after weaning was identical in the treated group as well as in
untreated controls which were kept in similar conditions at the same time. Mortality showed an increase
in the treated animals. There is evidence to suggest that the phy.steal condition of the weaned piglets may
decline as a result of treatment with an adjuvant.

INLEIDING handelde dieren de sterfte afneemt en er

ln 1985 is er een nieuw produkt\' op de minder antibiotica gebruikt zouden be-

markt gebracht, waarmee de Sterfte bij ge- hoeven te worden (1, 3). Het adjuvans is

speende biggen verminderd zou kunnen samengesteld uiteen olie-in-wateremulsie,

worden. In verschillende publikaties wor- waaraan geen antigenen zijn toegevoegd,

den de achtergronden van dit nieuwe pre- De in de literatuur beschreven experimen-

paraat, een adjuvans, uiteengezet (1,2, 3). ten vonden plaats op varkensbedrijven met

Vermoedelijk wordt via een stimulatie van een hoge sterfte (tot 20%) ten gevolge van

het immuunpreparaat in het darmkanaal oedeemziekte en/ofspeendiarree, waar het

een bescherming tegen oedeemziekte en tot dan toe niet gelukt was om deze sterfte

speendiarree bij biggen verkregen (1). Van- te beperken (I). Er zijn geen gegevens be-

uit veterinair oogpunt is dit adjuvans een kend over de werking van het adjuvans op

aantrekkelijk preparaat, omdat bij de be- bedrijven en waar de gevolgen van deze

\' Drs. J. C. M. van Dijck, drs. H. .1. P. Geurts.drs. P. W. A. Seuren en drs. P. J. A. G. Verstraelen, Dierenarts-
praktijk Horst.

\' Drs. .1. D. Kuiper, AUV, Beversestraat 23, 5431 SL Cuyk.

\' Dit produkt wordt onder verschillende handelsnamen verkocht: Aescovac® PWD (Aesculaap B.V., Boxtel),
Suvaxyn® PWD (Duphar Nededand B. V., Amsterdam), Delmune® PWD (Gist-Brocades, Animal Health,
Bilthoven).

-ocr page 182-

aandoeningen wel effectief met antibiotica
bestreden kunnen worden. Bij het hier-
onder beschreven onderzoek is nagegaan
of op een dergelijk bedrijf door het adju-
vans de sterfte en/of het antibioticagebruik
verminderd kan worden.

MATERIAAL EN METHODE

Een groot varkensfokbedrijf binnen onze praktijk,
dat al enige jaren kampt met speendiarree en oedeem-
ziekte leek ons een geschikte plaats om het experiment
met het adjuvans uit te voeren.

Tot nu toe konden we op dit bedrijf de gevolgen van
deze aandoeningen met behulp van antibiotica binnen
aanvaardbare grenzen houden.

Op het bedrijf bevonden zich 1200 fokzeugen (Duroc
X NL X Yorkshire).

In elke kraamstal lagen 20 zeugen. Per worp waren er
gemiddeld 11 levend geboren biggen. De gemiddelde
speenleeftijd was 28 dagen.

Er waren speenstallen met een capaciteit van 190 er
van 290 biggen. Tijdens het spenen was de staltempe-
ratuur 25° C. In veertien dagen tijd werd deze tempe-
ratuur geleidelijk terug gebracht naar 23° C. De
luchtverversing en de staltemperatuur werden via een
klimaatcomputer geregeld. De gespeende varkens
werden gedurende de eerste veertien dagen handmatig
en beperkt gevoerd. Daarna werd overgegaan op een
automatisch voersysteem.

Elke week werden gemiddeld 500 biggen gespeend en
groepsgewijs verdeeld over verschillende speenstal-
len. In de speenstal was de gemiddelde sterfte ten
gevolge van speendiarree of oedeemziekte ca. 2%. Ca.
1% van de biggen stierf door andere oorzaken. Alle
dieren, die in de periode van 13 november tot 5 de-
cember 1985 gespeend werden, zijn iji de proef be-
trokken.

De experimentele procedure was als volgt: de biggen
werden vooraf in twee willekeurige groepen inge-
deeld, waarvan er één met het adjuvans behandeld
werd en de andere niet. De toediening van het adju-
vans\' werd conform de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant uitgevoerd: intraperitoneale toediening 5
dagen voor de speendatum. In totaal waren 2468 die-
ren bij de proef betrokken. In de experimentele pe-
riode werd het bedrijf tenminste driemaal in de week
door een dierenarts uit onze praktijk bezocht. Zodra
4% van de dieren in een speenstal verschijnselen van
speendiarree of oedeemziekte vertoonde, werden anti-
biotica^ over het voer of via het drinkwater toege-
diend. Deze antibiotica werden gedurende 16 dagen
toegediend. De diagnose werd gesteld aan de hand
van de volgende symptomen: vermagen c.q. achter-
blijven met lange haren, diarree, opgezette oogleden
en/of dikke nekken, cyanose van dc lichaamsuit-
einden in combinatie met een abnormaal stemgeluid
(\'heesheid\'), abnormale motoriek (\'dronkemans-
gang\', \'fietsen\'), acute sterfte. De sterfte in de kraam-
en speenstal en het antibioticagebruik werden bijge-
houden. Op alle gestorven dieren werd door ons op
het bedrijf sectie verricht. De sterfte werd toegeschre-
ven aan oedeemziekte/speendiarree indien één van de
volgende verschijnselen aanwezig waren: bleke en
plakkerige spieren, oedeem in mesocolon en verdikte
roodgekleurde darmwand, gezwollen lever, nieren en
milt, bloedingen in de maagwand, oedeem in de cur-
vatura major en in de maagfundus, hemorrhagische
darminhoud of grijs-geel vocht in de darm.

De statistische analyse van de resultaten is uitgevoerd
met de \'test of independence\' (4).

RESULTATEN

In tabel 1 wordt het aantal dieren per groep
en de sterfte weergegeven.

Tabel 1.
groep.

onbehandeld
1254
150(12.0%)
15 ( 1.2%)

behandeld
1214
161 (13.3%)
41 ( 3.4%)

Suvaxyn® PWD, chargeno. SP 01301, Duphar Nederland B.V., Amsterdam.

Welke antibiotica hiervoor gebruikt werden is in feite niet essentieel. Inde veterinaire praktijk is bekend.dat
bepaalde antibiotica-combinaties op het ene bedrijf wel en op het andere bedrijf niet werkzaam zijn. Het is
niet uitgesloten, dat dit samenhangt met de nog niet geheel opgehelderde etiologie van deze aandoeningen.
Tijdens dit experiment zijn de volgende antibiotica gebruikt: furazolidon, chlooamfenicol, neomycine,
lincomycine, spectinomycine en oxytetracycline.
De kans dat dit resultaat door toeval ontstaat is kleiner dan 1 op 1000.

Sterfte in de onbehandelde en behandelde

aantal dieren
sterfte kraamstal
sterfte speenstal

Er zijn geen significante verschillen in
sterfte tijdens de kraamstalperiode. De
sterfte tijdens de speenstalperiode is bij de
behandelde dieren significant hoger (P <
0.001)^ Bij 80% (12/15) van de gestorven
onbehandelde dieren en 88% (36/41) van
de behandelde dieren werden verschijn-
selen van speendiarree
/oedeeiTiziekte waar-
genomen. Deze percentages zijn niet signi-
ficant verschillend. Dit kan gezien worden
als een aanwijzing, dat de onbehandelde en
de behandelde dieren aan dezelfde \'infectie-
druk\' hebben blootgestaan. Alle biggen in
beide categorieën moesten met antibiotica
behandeld worden om de gevolgen van
deze aandoeningen te bestrijden.
In de met het adjuvans behandelde groep

-ocr page 183-

waren er significant (P < 0.001) meer die-
ren (313, resp. 25.7%) met een slechte con-
ditie (mager en lange haren) dan in de on-
behandelde groep (121, resp. 9.6%). Deze
biggen moesten langer aangehouden wor-
den, voordat zij aan de mester geleverd
konden worden. Gemiddeld verbleven de
behandelde dieren 4 dagen langer in de
specnstal dan de onbehandelde groep.

Discijs,sn.;

flet adjuvans bleek tijdens ons onderzoek
geen bescherming te bieden tegen oedeem-
ziekte/speendiarree. Van een vermindering
in het antibioticagebruik was evenmin
sprake. Er zijn daarentegen aanwijzingen,
dat de gezondheid van de behandelde die-
ren in negatieve zin beïnvloed is. In verge-
lijking met de onbehandelde groep was de
sterfte 2.5 maal hoger en waren er 2.5 maal
zoveel dieren met een slechte conditie.
Deze bevindingen staan in schril contrast
mct de conclusies van andere onder-
zoekers (1, 3), die een positief effect van het
adjuvans hebben waargenomen: een daling
van het gemiddelde sterftepercentage van
12% naar 2% (1). Wellicht hangt dit samen
met de verschillen in proefopzet tussen
beide experimenten. In het hier beschreven
onderzoek werden de resultaten van de be-
handeling vergeleken met een onbehan-
delde groep, die gelijktijdig onder dezelfde
omstandigheden gehouden werd. Hierdoor
konden de invloeden van het milieu op de
uitkomsten van het onderzoek beperkt
worden.

Tijdens onze proef daalde bij de onbehan-
delde dieren de sterfte van 3% (voor de
proef) naar 1.2%. Deze daling is ecn indica-
tie, dat het leefklimaat en de verzorging
van de biggen tijdens het experiment verbe-
terd waren. Waarschijnlijk is dit het gevolg
van de zeer intensieve veterinaire bege-
leiding tijdens deze periode, waardoor de
verzorgers extra alert waren op zieke die-
ren cn sneller dan anders een therapie inge-
steld kon worden. Eén van de door Na-
buurs
et ai (3) beschreven experimenten
werd op een vergelijkbare wijze uitgevoerd.
Opmerkelijk is, dat bij de laatste de sterfte-
percentages in de onbehandelde grocp mo-
notoon dalen in de tijd. Mogelijk is dit
mede ccn gevolg van de veterinaire bege-
leiding tijdens het experiment. Het is niet
uitgesloten, dat dergelijke effecten ook een
rol gespeeld hebben in de experimenten
van Bokhout (1).

1. Bokhout. B. A., Heijden. Ph. .1. van der, Nabuurs,
M. ,1. A., Pais, .1. W., Scholten, J. W. and Stok, W.
Adjuvant without antigen Tor prevention of dis-
eases in piglets. In: Adjuvants, interferon and
non-specific immunity. Cancellotti, F. M.M and
Galassi, D. (eds.), CEC Report Eur 8675 1984;
101.

2. Bianchi, A. T. J., Heijden, Ph. .1. van der, Bok-
hout. B. A. Modification of immune induction by
adjuvant. In: Microenvironments in the lymphoid
system. G. G. B. Klaus (ed.) Plenum Publishing
Corporation, 1985.

3. Nabuurs, M. .1. A., Bokhout, B. A., Heijden, Ph.
J. van der. Intraperitoneal injection of an adju-
vant for the prevention of postweaning diarrhoea
and oedema disease in piglets: A field study. Prev.
Vet. Med. 1982; I: 65-76.

4. Sokal, R. R., Rohlf, F. J. Biometry, W. H.
Freeman and Company 1981; 737.

CONGRESSEN

Werkgroep Veterinaire Kynologie

Lezing over windhondenrensport

De Vi\'erkgroep Veterinaire Kynologie organiseert op
7 oktober 1986 haar vierde lezing, l^e lezing heeft als
onderwerp de windhondenrensport. De plaats en
aanvang zijn respectievelijk: Hoofdgebouw Faculteit
der Diergeneeskunde, Yalelaan 1 teUtrechtvan 19,30
tot 23.00 uur.

Het programma van de avond is:

— Inleiding door dc voorzitter, drs. R. Santen.

— Presentatie rasgroep, proE dr. ,1. Bouw(Vakgroep
Zootechniek).

— Presentatie rashonden, de heer E. R. E. Grevelt,
keurmeester.

— Geschiedenis en organisatie rennen, mevr. D. de
Waal.

— Training, voedingen verzorging, dc heer W. v. d.
Broek.

— Pauze: presentatie van negen verschillende ras-
honden.

— Blessures, drs. .1. R. Hoedemaker, dierenarts.

— Fysiotherapie, de heer E. Bos, fysiotherapeut.

De werkgroep heet alle dierenartsen en diergenees-
kundigen van harte welkom. Voor meer informatie
over de lezing of de werkgroep en haar activiteiten
kunt u contact opnemen met: P. Mandigers, tel. 030-
894978.

-ocr page 184-

OVERIGE ARTIKELEN

Diergeneesmiddelenwet

Veterinary Drug Act

J. Frens\'

SAMENVATTING Een overziciu wordt gegeven van de diergeneesmiddelenwet en hij een aantal
aspecten wordt op de consequenties ingegaan.

SUMMARY The Dutch Veterinary Drug Act is reviewed and the consequences ofa number oj\'aspects
of this act are discussed.

INLEIDING

Met het aannemen van de diergeneesmid-
delenwet heeft Nederland zieh in de rij
geschaard van landen met een degelijke
wetgeving op dit terrein. Op veel gebieden
heeft de diergeneesmiddelenwet een grote
overeenkomst met de wetten van andere
EEG landen, daar een aantal richtlijnen
(81/851 EG en 81/852 EG) bindend zijn
voor de lidstaten. De EEG richtlijnen om-
vatten niet het gehele gebied van de dierge-
neesmiddelenwet. Daarom heeft de Neder-
landse wet toch ook nog een aantal eigen
addities op de richtlijnen.
Nu grote delen van de diergeneesmidde-
lenwet van kracht zijn geworden, lijkt het
zinnig om op de inhoud en consequenties
van deze wet in te gaan. Een dergelijk over-
zicht munt in zijn algemeenheid niet uit
door literaire kwaliteiten, daar de nodige
zorgvuldigheid in formulering betracht
moet worden.

DlERGiENEESMIDDELEN

In artikel 1 geeft de nieuwe wet aan wat
onder een diergeneesmiddel dient te wor-
den verstaan: een substantie die bestemd is
om al of niet na be- of verwerking, te
worden gebruikt voor:
a. het genezen, lenigen of voorkomen van
enige aandoening, ziekte, ziektever-
schijnsel, pijn, verwonding of gebrek
van een dier;

b. het herstellen, verbeteren of wijzigen
van het functioneren van organen van
een dier;

c. het onderkennen van een ziekte of ge-
brek bij dieren door toepassing bij een
dier.

Ter voorkoming dat bepaalde stoffen on-
der twee verschillende wetten vallen is een
afbakening aangebracht tussen bestrij-
dings- en diergeneesmiddelen.
Op grond van de bovenstaande definitie zal
in de meeste situaties duidelijk zijn wan-
neer van een diergeneesmiddel kan worden
gesproken; twijfelgevallen blijven echter
mogelijk.

De diergeneesmiddelenwet onderscheidt
een aantal categorieën diergeneesmiddelen:

1. Niet geregistreerde diergeneesmiddelen
Deze diergeneesmiddelen zijn niet geregi-
streerd omdat zij van registratie zijn uitge-
zonderd volgens het Besluit uitzondering
registratieregime (Stb. 1986, 228), of omdat
zij niet zijn aangemeld voor registratie. Bo-
vendien zijn magistraal bereide diergenees-
middelen uitgezonderd van het registratie-
regime.

Het Besluit uitzondering registratieregime
vermeldt onder andere de homeopathische
middelen, de niet gekanaliseerde middelen
voor aquariumdieren, kleine knaagdieren
en dergelijke, de veevoederadditieven, en
de auto-vaccins als middelen die niet be-
hoeven te worden geregistreerd. Het is te

Dr. .). Frens. Pr. W. dc Zwijgcriaan 20, ,W91 BR Houten.

-ocr page 185-

verwachten dat middelen waarvan dc om-
zet een registratie niet verantwoord maakt,
niet altijd voor registratie zullen worden
aangemeld. Deze middelen zullen dan van
de markt verdwijnen. Hct gevolg hiervan is
dat een aantal noodzakelijke middelen die
incidenteel worden toegepast niet meer be-
schikbaar zouden zijn.
Via de \'Vrijstellingsregeling art. 2 dierge-
neesmiddelenwet\' (Stcrt. 1986. 70) wordt
hierin in een aantal gevallen voorzien.
Deze regeling stelt dat dierenartsen (en zij
alléén) niet geregistreerde diergeneesmidde-
len mogen toepassen bij levensbedreigende
situaties en in voorraad mogen hebben als
cr tenminste geen geregistreerd alternatief
beschikbaar is. Niet geregistreerde midde-
len voor levensbedreigende situaties zullen
dus ook in de toekomst blijven bestaan.

2. (Jeregistreerde diergeneesmiddelen
Het gros van de diergeneesmiddelen zal
worden aangeboden voor registratie. In-
dien dit plaatsvindt vóór 1 mei 1987, dan
worden de middelen geacht te zijn geregi-
streerd totdat er op de aanvraag is beslist.
Een dergelijke voorlopige registratie heeft
dezelfde rechtskracht als een definitieve re-
gistratie. Hoe ccn registratie tot stand
komt is geregeld in de \'Regeling registratie
diergeneesmiddelen\' (Stcrt. 1986, 81).

3. Gekanaliseerde diergeneesmiddelen
Een andere indeling in diergeneesmiddelen
is het onderscheid dat gemaakt wordt in
gekanaliseerde en niet-gekanaliscerde dier-
geneesmiddelen. Diergeneesmiddelen zijn
in het algemeen niet gekanaliseerd, tenzij
zij \'bij toepassing zonder tussenkomst van
een dierenarts gevaar voor dc gezondheid
van mens of dier kunnen opleveren\'(art. 29
diergeneesmiddelenwet). In principe wordt
per middel bepaald of het al dan niet wordt
gekanaliseerd. Om een houvast te geven
om welke middelen het gaal, wordt een
kanalisatiebeschikking voorbereid, waarin
groepen diergeneesmiddelen zijn aangege-
ven die onder het kanalisatieregime vallen.
Per groep zijn uitzonderingen mogelijk en
ook kunnen andere middelen worden toe-
gevoegd.

Hct kanalisatiesysteem is een synthese van
maatregelen uit de antibioticawet en de
WIJD met een aantal eigen addities. Binnen
dc gekanaliseerde middelen zijn twee groe-
pen te onderscheiden,de zogenaamde \'UD A\'-
middelen, die door tussenkomst van een
dierenarts mogen worden afgeleverd en de
zogenaamde \'UDD\'-middelen, die door de
dierenarts zelf moeten worden toegepast.
Er is geen strikte koppeling aan de registra-
tie van diergeneesmiddelen, zodat ook niet
geregistreerde middelen onder het kana-
lisatieregime kunnen worden gebracht.
Onder het \'UDA\'-regime vallen onder an-
dere dc antimicrobiële middelen en de
meeste hormonen. De UDA-middelen mo-
gen door een dierenarts of op recept van
een dierenarts door een apotheker aan
houders van dieren worden geleverd. Al-
hoewel dit niet in de kanalisatieregeling is
opgenomen, is dit ook van toepassing voor
de magistraal bereide middelen. Ook ge-
medicineerde voeders mogen slechts op re-
cept van een dierenarts worden afgeleverd.
Onder het \'UDD\'-regimc vallen onder meer
de meeste vaccins, geslachtshormonen,
anaesthetica, spierrelaxantia en middelen
met een injectietechniek anders dan subcu-
taan, intramusculair of intratnammair.
De UDD diergeneesmiddelen mogen niet
aan houders van dieren of aan apothekers
worden afgeleverd. Alhoewel dit niet in de
kanalisatieregcling is opgenomen, geldt dit
ook voor de niet-geregistreerdc middelen
voor levensbedreigende situaties.
De houder van een dier kan dus die dierge-
neesmiddelen vrij verkrijgen die niet geka-
naliseerd, maar wel geregistreerd zijn of
niet geregistreerd behoeven tc worden. De
dierenarts kan bovendien nog beschikken
over alle gekanaliseerde middelen cn dier-
geneesmiddelen die niet geregistreerd zijn,
voor zover zij dienen voor het behandelen
van levensbedreigende situaties.

DlFRGENEHSMlDÜELENI\'ROtiUKTIli.
D1ERGENEESMI[)DELENHANI3EL

Krachtens de diergeneesmiddelenwet is het
op grond van art. 21 verboden zonder ver-
gunning diergeneesmiddelen tc bereiden of
af te leveren. Naar het zich laat aanzien
wordt de detailhandel die zich toelegt op
hct afleveren van middelen voor uitslui-
tend gezelschapsdieren uitgezonderd van
dc vergunningsplicht.
Dierenartsen zijn uitgezonderd van het
vergunningensysteem voor zover het be-

-ocr page 186-

treft de magistrale bereiding en de afleve-
ring aan houders van dieren.
In alle andere gevallen waarbij een dieren-
arts diergeneesmiddelen bereidt of aflevert
is daarvoor een vergunning vereist. Om in
aanmerking te komen voor een vergunning
dient men te voldoen aan een aantal eisen
die vastgelegd zijn in het Eisen- en contro-
lebesluit (Stb. 1986; 343).
Het gevolg van het vergunningensysteem is
dat de bereiders en handelaars van dierge-
neesmiddelen worden geregistreerd en dat
zij aan minimumeisen moeten voldoen.
Het gevolg is ook dat de dierenarts niet
zonder meer vrij is om in diergeneesmidde-
len te handelen.

de presentatie van
diergeneesmiddelen

De diergeneesmiddelenwet geeft aanwijzin-
gen over de verpakking en etikettering van
diergeneesmiddelen. Een \'Besluit verpak-
king en etikettering\' hierover is in voorbe-
reiding. Zo zal een diergeneesmiddel slechts
mogen worden afgeleverd indien aan de
etiketteringseisen is voldaan. Ook worden
er eisen aan dc verpakking gesteld.
Op het etiket dient onder andere te worden
vermeld voor welke diersoorten het dier-
geneesmiddel is bestemd, dc dosering, de
wachttermijn na gebruik en de houdbaar-
heid. Ook magistraal bereide en \'uitgc-
ponde\' diergeneesmiddelen zullen aan ver-
pakkings- en etiketteringseisen moeten vol-
doen.

Bij diergeneesmiddelen die gekanaliseerd
zijn, moet op het etiket een aanduiding
hieromtrent worden aangebracht.

Dc verpakkings- en etiketteringseisen zul-
len na een ruime overgangstermijn van
kracht worden.

diergeneesmiddelengebruik

Het gebruik van diergeneesmiddelen wordt
slechts zijdelings geregeld in de dierge-
neesmiddelenwet, die zich voornamelijk
bezig houdt met de bereiding, aflevering,
registratie en kanalisatie van diergenees-
middelen. Het zal echter duidelijk zijn dat
gebruik van diergeneesmiddelen niet kan
plaats vinden voordat een middel wordt
afgeleverd.

Wel kunnen bij de registratie voorschriften
gegeven worden over het gebruik van dier-
geneesmiddelen. Deze voorschriften kun-
nen betrekking hebben op de doeleinden
waarvoor, de dosering waarin en de wijze
waarop het diergeneesmiddel mag worden
gebruikt. Dit kan er toe leiden dat een be-
paald middel slechts geregistreerd wordt
voor gebruik bij een bepaalde diersoort in
een bepaalde dosering en voor een bepaald
ziektebeeld. Voor andere toepassingen is er
geen registratie en het gebruik is dan ook
voor andere toepassingen niet toegestaan.
Het is moeilijk voorspelbaar of er in hel
gebruik van diergeneesmiddelen grote wij-
zigingen zullen optreden tengevolge van de
wet. In ieder geval wordt wel duidelijk
waarvoor bepaalde middelen bestemd zijn.
Het is te verwachten dat hierdoor het
oneigenlijk gebruik van diergeneesmidde-
len zal afnemen.

Op grond van de diergeneesmiddelenwet is
het mogelijk om wachttermijnen voor te
schrijven en residutoleranties vast te stellen.
Ook dit kan het gebruik van diergenees-
middelen beïnvloeden.
Ervaringen in het buitenland hebben laten
zien dat verandering in wetgeving slechts in
beperkte mate het gebruik van diergenees-
middelen beïnvloedt.

het gebruik van humane
geneesmiddelen

Tot het in werking treden van de dierge-
neesmiddelenwet was in Nederland het ge-
bruik van \'humane\' middelen door dieren-
artsen aan weinig beperkingen onderhevig.
Dit zal het komende jaar veranderen.
Voor die humane middelen waarbij vóór 1
mei 1987 een registratie als diergenees-
middel is aangevraagd, verandert er niets,
de overige middelen zullen echter uit het
veterinaire arsenaal verdwijnen.
Het aanvragen van een veterinaire registra-
tie voor een humaan geregistreerd middel
is technisch geen probleem, daar slechts
aanvullende gegevens verstrekt behoeven
te worden. Deze gegevens zijn relevant
voor het veterinaire gebruik zoals de kli-
nische effectiviteit en de residuen. Naar
de basisgegevens uit het humane dos-
sier mag met toestemming van de eigenaar
van het dossier worden verwezen. Voor
niet gekanaliseerde middelen die bestemd

-ocr page 187-

zijn voor uitwendiggebruil< bij gezelsclnaps-
dieren en langer dan 5 jaar op de markt zijn
kan zelfs worden volstaan met een verwij-
zing naar het humane dossier. De humane
middelen waarvoor geen registratie wordt
aangevraagd verdwijnen uit het veterinaire
arsenaal. Slechts die middelen waarvoor
geen geregistreerd veterinair alternatief
aanwezig is en die noodzakelijk zijn in le-
vensbedreigende situaties kunnen door de
dierenarts gebruikt blijven worden.

de eeg en de diergeneesmiddelenwet

Door de totstandkoming van de dierge-
neesmiddelenwet is de Nederlandse wetge-
ving in overeenstemming gebracht met de
EEG richtlijnen (81/851 EG en 81/852
EG).

Sera, vaccins, homeopathische middelen
en radio-isotopen worden niet in de richt-
lijnen geregeld. Voor de overige dierge-
neesmiddelen stelt de richtlijn dat registra-
tie moet plaatsvinden en dat voor bereiding
en het in de handel brengen vergunningen
nodig zijn. Ook worden voorschriften ge-
geven over verpakking en etikettering. De
voorschriften hierover in de nationale wet-
gevingen binnen de EEG zijn dus redelijk
overeenkomstig.

Wat niet in zijn volle omvang is geregeld,
zijn onder andere de toepassing van dier-
geneesmiddelen en de kanalisatie. De EEG
gaat wat betreft de kanalisatie niet verder
dan dat de lidstaten moeten bewerkstel-
ligen dat maatregelen getroffen worden
over de allevering van antibiotica en hor-
monen. Wat betreft de toepassing is het
gebruik van stilbenen voor alle dieren
verboden en het gebruik van hormonen
met oestrogene-, gestagene- en androgene
werking bij landbouwhuisdieren geregle-
menteerd. Ook de thyreostatica zijn ver-
boden en er zijn regelingen over de toepas-
sing van bepaalde vaccins.

Buiten de hierboven genoemde gevallen
zijn de lidstaten vrij om regelingen te
treffen over de toepassing van diergenees-
middelen. F^et blijkt dat de denkwijze in
verschillende landen tot overeenkomstige
resultaten leidt, zij het dat subtiele ver-
schillen optreden.

overige zaken in de
diergeneesmiddelenwet

De diergeneesmiddelenwet regelt behalve
de hiervoor genoemde onderwerpen nog
een groot aantal andere zaken. Zo ver-
meldt de wet dat partijen van immunobio-
logische produkten (sera, vaccins, diagnos-
tica) moeten worden gekeurd voordat zij in
de handel gebracht worden. Ook worden
regels gesteld aan het verder verwerken van
diergeneesmiddelen, de diergeneesmidde-
lenreclame en het in bezit hebben van smet-
stoffen.

Een apart hoofdstuk is gewijd aan de ge-
medicineerde voeders en het toezicht.
De diergeneesmiddelenwet voorziet in over-
gangstermijnen die bij het van kracht wor-
den van de wet worden gehanteerd. Gedu-
rende het eerste jaar na inwerking treden
worden alle diergeneesmiddelen geacht te
zijn geregistreerd. Per 1 mei 1986 is het
registratiedeel van de wet van kracht ge-
worden. Tengevolge van de overgangster-
mijn zal er tot 1 mei 1987 nog niet veel
veranderen.

Ook wordt een ieder die diergeneesmidde-
len bereidt of aflevert gedurende 6 maan-
den geacht in het bezit van een vergunning
te zijn. Het vergunningendeel van de wet
zal spoedig van kracht worden en dan zal
deze termijn gaan lopen.
De verwachting is dat het kanalisatiere-
gime nog dit jaar van kracht zal worden.
De antibioticawet zal hierna worden in-
getrokken en de diergeneesmiddelenwet-
geving is dan compleet en modern.

-ocr page 188-

Preventie van door voedsel overgebrachte
ziektes in Nederland. Zijn wij op de goede weg?

Prevention of Food-Borne Disease in the Netherlands.
Are we on the Right Course?

H. Mol\'

SAMENVATTING Jaariijlis worden in ons tand enige honderduizenden mensen ziek ten gevolge van
een voedselinfeetie of intoxicatie. Hoewel de ziekteverschijnselen meestal mild verlopen en de moriali-
teit laag is. zijn de materiele consequenties voor de samenleving groot. De consument beseft dit
nauwelijks en de - overigens niet geringe - overheidsinspanning bij de preventie is weinig ejfectiej.
Gezien de stand van de wetenschap is het mogelijk om ons voedsel veilig op de markt te brengen en dit na
een deugdelijke toebereiding zonder risico tot ons nemen.

In deze literatuurstudie wordt ingegaan op oorzaken en omvang van deze problematiek, de gevolgen
hiervan voor de samenleving en wordt getracht aan te geven hoe de morbiditeit van deze groep ziekten,
die de WH O in de komende decennia ziet als het belangrijkste probleem voor de volksgezondheid na de
ziekte vande ademhalingswegen, kan worden verlaagd Speciaal wordt getracht aan te geven welke rol
de overheid hierbij kan en zou moeten spelen.

SUMMARY It is estimated that in the Netherlands several hundreds of thousands of patients are
affected with food-borne diseases or poisoning each year. Though the symptoms are usually mild and
mortaht v is low. the financial impact on society is enormous. The consumer is hardly aware of this fact
and the - substantial - government efforts to achieve prevention are not very ejj\'ective. In view of the
present state of science, it should be po.ssible to ensure the consumer of safe food on the market,
which may be eaten without any risk after sound preparation.

The origin, magnitude and ejfects on society of this complex problem are studied in the present review.
An attempt is made to evaluate the possibilities of reducing the morbidity of food-borne diseases,
regarded by the World Health Organi.sation as the most important problem in public health after
diseases of the respiratory tract in Ihe coming decades. Particular attention is paid lo the role to be
played by the authorities in these efforts to reduce morbidity.

INEEIDING ERIDEM10EÜGIF VERSUS KOSI ENASPECT

In Nederland worden jaarlijks ca. tiendui- Gaat men uit van ca. 600.000 patiënten per

zend gevallen van een voedselinfeetie of jaar. dan kan men veilig stellen dat dit onze

vergiftiging bekend. Uit buitenlands on- economie vele honderden miljoenen gul-

derzock is gebleken dat slechts 1-5% van de dens kost aan verloren arbeid, ziekteko.s-

ziektegevallen gemeld wordt bij de gezond- ten, onderzoek, etc. (1,1, 37, 47, 48, 66).

heidsautoriteiten (5, 12, 20). Beckers en Voorwaar een groot bedrag. Daarnaast

Kampelmacher (RIVM) verbinden hier de wordt een aanzienlijke hoeveelheid onno-

conclusie aan dat in ons land jaarlijks dig menselijk leed veroorzaakt. Bij de

ruwweg \'enige honderdduizenden gevallen\' meeste mensen zal slechts een kortdurende

van voedselinfeetie of vergiftiging voor- gastro-enteritis optreden, maar men voelt

komen (5, 6, 13). Huisman geeft voor ons zich zeer ziek (3, 5, 6). Tevens kunnen tal

land een geschatte \'attack-rate\' van 4000 van complicaties optreden na een primaire

per 10^ inwoners (25). \'banale\' voedselinfeetie die leven en ge-

\' Dr. ing. II. Mol, diercnans/bactcrioloog van dc Kcuringsdicn.st van Waren voor het gebied Utrecht te
Utrecht. Piet Ileinlaan 2.S. .1941 VE Doorn.

-ocr page 189-

zondheid van individuele patiënten ingrij-
pend kunnen beïnvloeden (1,7, 13, 38, 47,
50, 67) en is, vooral bij risicogroepen zoals
bejaarden, zieken en kinderen levensge-
vaar niet uit te sluiten. Zie de \'garnalenaf-
faire\' waarbij 14 oudere mensen zijn over-
leden (41, 64).

In zijn afscheidsrede geeft Mossel een voor-
treffelijk overzicht van de mogelijke com-
plicaties na voedselinfecties met de meest
voorkomende pathogenen (47). Door vele
prominente collegae microbiologen wordt
hiervoor al jarenlang op congressen en in
de literatuur aandacht gevraagd naar het
lijkt zonder veel succes (2, 4, 11, 13, 25, 27,
28, 37,43,47, 62, 69, 70^
Kampelmachcr noemt \'ziekteverwekkende
micro-organismen\' direct na \'foutieve voe-
ding\' in de rangorde van gevaren voor de
gezondheid door voedsel (28). Chemische
contaminanten worden als veel minder be-
dreigend gezien (23, 28). De WHO/FAO
zien in de nabije toekomst door voedsel
veroorzaakte infecties als het belangrijkste
volksgezondheidsprobleem na de infecties
van de ademhalingswegen in de komende
jaren (27, 28, 62, 69).

Zo niet de consument, die ziet onder in-
vloed van sensatie beluste publiciteitsme-
dia \'chemische additieven en contaminan-
ten\' als grootste bedreiging en denkt dat
ziekteverwekkende micro-organismen
slechts een ondergeschikte rol spelen. \'We-
tenschap\' en \'publiek\' denken hier dus to-
taal anders over! Kampelmachcr illustreert
dit heel treffend in zijn afscheidsrede (28).

aetiologie van
voedselvergiftigingen en
intoxicaties

In 1979 en 1980 werden 435 incidenten ge-
meld, waarbij 1902 patiënten waren be-
trokken. Bij 329 (± 3/4e deel) hiervan was
geen aanwijsbare aetiologie te achterhalen.
In 2/3e deel van de incidenten met een
aanwijsbare aetiologie was het mogelijk
om door middel van laboratoriumonder-
zoek de epidemiologische gegevens te be-
vestigen (5, 6). Van deze incidenten was
80% van \'microbiële\' en 20% van \'chemi-
sche\' oorsprong, ofwel 86 en 14% voor wat
betreft het aantal betrokken patiënten (6).
Naast late melding, en mede daardoor te
weinig beschikbare gegevens, en het veelal
verloren gaan van waardevol materiaal
voor onderzoek, is ook onvoldoende know-
how en uitrusting oorzaak van het gewel-
dig hoge percentage onopgehelderde oor-
zaken. Desondanks kon in de tweede helft
van de zeventigerjaren een gehele \'nieuwe\'
ziekte \'campylobacteriose\' worden ontdekt
(60, 61).

De verwekker Campylobacter jejuni neemt
nu na de Salmonellosen in ons land de
tweede plaats in, in de rij van bekende ver-
wekkers van voedselinfecties (13); vooral
omdat nu door routinematig onderzoek
van faeces en voedselresten de verwekker
C.
jejuni veelvuldig wordt geïsoleerd (13).

De belangrijkste verwekkers van bacteriële
oorsprong zijn Salmonellae,
Campylobac-
ter jejuni. Bacillus cereus, Clostridium per-
fringens
en Staphylococcus aureus. Verder
worden
Yersinia enterocolitica, pathogene
E. co//-stammen en Vibrionen gevonden.
De belangrijkste chemische agentia — met
overigens duidelijk andere symptomen —
zijn glutaminezuur, \'ransheid\', nitriet en
pesticiden(ongelukken) en histamine, nico-
tinezuur, formaldehyde en phaseïne (5, 6,
13). De belangrijkste bij de \'incidenten\' be-
trokken voedingsmiddelen zijn vlees, vis en
gevogelte 34%, \'chinese\' maaltijden 35%
en zuivel (voornamelijk na ambachtelijke
bereiding) 10%. Slechts 19% der maal-
tijden zijn thuis toebereid, 51 % in de Hore-
casector, 6% in inrichtingen (een relatief
gering aantal keukens, maar met een omzet
aan specifieke risicogroepen) (5, 6, 13).
Naast de min of meer bekende bacteriële
oorzaken van voedselinfecties is het te ver-
wachten dat ook protozoaire en virale
agentia via ons voedsel tot problemen
kunnen leiden (47, 62, 69, 70). Geen enkel
ovcrheidslaboratorium in ons land is tot nu
toe in staat om deze verwekkers te isoleren.
Ook bij routinematig onderzoek van faeces
in de streeklaboratoria worden zij niet geï-
soleerd. Zij zullen dus als onderdeel van de
75% niet bekende aetiologiën worden ge-
classificeerd.

is interventie mogelijk?

De afgelopen 20 jaar lijkt zowel het aantal
incidenten als het aantal patiënten sterk
gestegen. Ook calamiteiten zoals de Euro-
top- (5, 6), Brie- (3) en Garnalenaffaires

-ocr page 190-

(41, 64) komen veel frequenter voor of aan
het licht. Het vele aan op.sporing en con-
trole bestede geld lijkt dus (en niet alléén in
Nederland) slechts een gering effect te
hebben.

Bij één bedrijfstak is dit echter niet zo,
namelijk de zuivelindustrie (33). Hier was
20 jaar geleden al, ondanks de grote infec-
tiedruk via de grondstof \'rauwe melk\', de
situatie niet zo slecht. Sterilisatie of pasteu-
risatie van melk,gecombineerd met herme-
tische verpakking, een zeer korte weg van
producent naar consument en systemati-
sche koeling, zorgden voor een relatief ge-
ring aantal afwijkingen bij de eindpro-
duktcontrole.

Bij de bereiding van melk- en zuivelpro-
dukten werden eveneens afdoende verhit-
tingsprocessen gebruikt om de veiligheid te
garanderen (33). Nu is het industrieel pro-
dukt mogelijk nog veiliger geworden. De
technologische vooruitgang in de zuivelin-
dustrie is, mede onder invloed van het re-
pressief toezicht, in staat gebleken kwalita-
tief hoogwaardige produkten met een grote
veiligheidsgarantie op de markt te brengen.
Dit dankzij een systeem van risico-analyse
en interne bedrijfscontrole. Ook de Keu-
ringsdiensten van Waren hebben traditio-
neel veel belangstellingvoorde zuivelindu-
strie gehad. Enigszins verontrustend is wel
dat de pasteurisatieplicht steeds meer on-
dergraven wordt en rauwe melk, en melk-
produkten bereid uit rauwe melk of primi-
tief gepasteuriseerde melk, via een vrij
groot aantal ambachtelijke bereiders in
consumptie wordt gebracht. Momenteel
schat men dat op deze wijze 3-7% van de
totale inelkproduktie zijn weg naar dc con-
sument vindt. Dit zal vroeg of laat aan-
leiding geven tol ziekte-uitbraken. Een in-
tensieve begeleiding, van zowel Bedrijfs-
organisaties als Overheid (Keuringsdien-
sten) is dan ook noodzakelijk en deze ver-
koop kan beter worden verboden (11, 15,
26, 33, 44, 45, 59).

Waarom bij de verwerking van andere
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong
niet een afdoende veiligheidsgarantie aan
de consument kan worden gegeven is on-
duidelijk.

We weten dat rauwe produkten, vooral
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong,
zoals
kip (Campylohacter spp, Staphylo-
kokken, salmonellae), varkensvlees (.salmo-
nellae), rauwe melk en melkprodukten
(Staphylokokken), garnalen (Staphylokok-
ken) en toebereide produkten zoals \'Chi-
nese\' voedingsmiddelen
(R. cereus), rauw-
melksekaas
(Staphylokokken), Brie en Ca-
membert (£.
coli, staphvlokokkenjbesmet
zijn (5, 6, 10, 11, 14, 15, 16, 22, 26, 31, 33.
35,41,45,47,51,52,55,56,57,60,61,65).
We weten ook dat bepaalde bedrijfstakken
in dit opzicht kwetsbaar blijken te zijn. Zo
bleek in het onderzoek van Beckers de Ho-
reca voor 51% en verzorgende instelling
voor 6% van het aanlal incidenten in 1979 en
1980 verantwoordelijk te zijn (5, 6, 27, 34,
41, 46, 57, 64). De kennis over de invloed
van bereidingsprocessen op micro-organis-
men en hun toxinen is misschien niet
compleet, maar wel voldoende; zodat het
in principe mogelijk moet zijn om veilig
voedsel te produceren voor de consument
of dit zodanig te laten toebereiden in de
huishouding dat dit risicoloos kan worden
geconsumeerd (2, 27, 69).
Een aantal oorzaken van dit geringe succes
laat zich gemakkelijk raden, bijv.:

— milieuverontreiniging;

— import van besmette voedergrondstof-
fen;

— andere produktiemethoden in de vee-
houderij (varkens, mestkalveren, pluim-
vee);

— besmetting tijdens het slachten (spin-
chiller, broeibakken);

— verlenging van de weg van producent
naar consument (ook import/export);

— veranderde toebereidingswijze (lagere
verhitting, magnetronoven, barbecue,
grillen);

— veranderde eetgewoontes (ontkoppe-
ling tussen bereiding en consumptie,
mass-catering, convenience foods, con-
sumptie van rauwe voedingsmiddelen);

— gebrek aan kennis (cn interesse?) bij de
consument (8, 12, 13, 16,22,28,29,33,
34, 36,43,46,48,52, 53, 54, 56,57,63).

Maar vooral de hygiëne bij de bereiding en
een veiligheidsanalyse van produktiepro-
cessen zijn niet streng doorgevoerd (28,43,
47, 48, 49, 69). Het geringe succes in deze
bedrijfstakken doetje afvragen of wij wel
op de goede weg zijn.

-ocr page 191-

hoe ei\'fectief is de conl roi.e?

In de huidige consumptiemaatschappij is
het voor de individuele burger onmogelijk
zelf na te gaan of het door hem gekochte
voedsel veilig is te consumeren, tenzij de
consument zelf de basisgrondstoffen aan-
schaft en deze —met voldoende kennis van
zaken — zelf toebereid.
Door onze Overheid worden via de Minis-
teries van Landbouw en Visserij en Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur daarom forse
bedragen op tafel gelegd om ons voedings-
middelenpakket veilig te houden (28, 58).
Ook de wetgeving op dit gebied is indruk-
wekkend: Warenwet, Vleeskeuringswet,
Landbouwkwaliteitswet, Bestrijdingsmid-
delenwet en straks weer de Diergeneesmid-
delenwet.

Alleen al op de begroting voor Volksge-
zondheid wordt sinds vele jaren een groot
bedrag uitgetrokken voor het werk van de
Keuringsdiensten van Waren. Op de be-
groting 1986 is dit ca 100 miljoen (58)! Ook
de betrokken afdelingen in het RIVM
hebben in het recente verleden onder de
stimulerende leiding van collega prof. dr.
E. H. Kampelmacher intensief onderzoek
gedaan naar de aetiologie van deze ziekte-
beelden. Welk deel van de begroting van
dit instituut (in 1986 111 miljoen!) hieraan
wordt besteed is mij niet bekend. Een ana-
lyse van het jaarverslag 1983 wijst in de
richting van tenminste 5% van de totale
jaarbegroting. Ook het Staatstoezicht op
de Volksgezondheid heeft een niet onbe-
langrijke taak op dit gebied te vervullen en
heeft voor dit doel zelfs aparte inspecties.
De totaal begroting( 1986) van de betrokken
Levensmiddelen en Veterinaire inspecties
bedraagt ca. 19 miljoen. Daarnaast worden
door dit Ministerie nog kleinere bedragen
beschikbaar gesteld voor voorlichting en
onderzoek. Een schatting van een totaal-
bedrag voor het Ministerie van \'Volksge-
zondheid\' van 120 miljoen gulden per jaar
is zeker niet te hoog! Voorwaar een in-
drukwekkende inspanning (58)! Ook het
Ministerie van \'Landbouw\' besteedt vele
tientallen miljoenen aan onderzoek en toe-
zicht. Denk maar aan de Rijks Vleeskeu-
ringsdienst, RIKILT, etc.
ffet bedrijfsleven zit eveneens niet stil; het
heeft er alle belang bij dat haar produkten
in goede conditie bij de consument komen.

Behalve misschien bij de afhandeling van
geconstateerde \'incidenten\', en soms bij het
toelatingbeleid, lopen de belangen van Over-
heid en bedrijfsleven min of meer parallel.
Rekening houdende met de economische
situatie trachten de Publiekrechtelijke Be-
drijfsorganisaties via voorlichting en be-
drijfstakgewijze regulering te komen tot
een hygiënisch bereid, kwalitatief goed en
veilig produkt. Tot nu toe zonder veel suc-
ces.

Indien wij ons beperken tot de bijdrage van
de centrale overheid zien wij een aanzien-
lijke financiële inspanning. Analyse van de
jaarverslagen der Keuringsdiensten van
Waren leert dat, ook indien men de buiten-
dienstinspanning voor 60% (zwaartepunt
hygiënetoezicht)en de administratieve voor
40% (vergelijk aantal proeessen-verbaal)
laat meetellen ten gunste van de microbio-
logische veiligheid, maximaal slechts 30%
van de begroting aan het laatste ten goede
komt. De rest (ca 70%) moet dan aan het
\'chemisch\' toezicht worden toebedeeld.
Hoewel in het algemeen dit geld goed
wordt besteed, rijst toch de vraag of 30%
van de financiën voor 80% van het risico
wel verantwoord is (28, 33, 43, 47). Bestu-
deert men de Nota Voedingsbeleid 1983
(51a) dan blijkt dat van de 93 pagina\'s er
slechts 7 zijn gewijd aan microbiologische
contaminatie. In de paragraaf knelpunten
en problemen wordt dit aspect wel ge-
noemd, ook in de paragraaf beleidsvoor-
nemens staan enkele vaag geformuleerde
toezeggingen. Maar daar is het bij geble-
ven, van enige beleidsinspanning is geen
sprake.

Het blijkt hieruit duidelijk dat de \'politiek\'
zich aanpast bij de \'publieke\' mening, zich
geen jota aantrekt van de risico-inschatting
van de wetenschap (28) en de consument in
de kou laat staan. De samenstelling van de
staf van het RIKILT doet vermoeden dat
ook bij het Ministerie van \'Landbouw\' het
zwaartepunt der inspanning bij de \'chemie\'
ligt. Een recente uitbreiding van de micro-
biologische staf op dit instituut doet echter
vermoeden dat men hier wat meer bewust
wordt van het belang der microbiologische
kwaliteitsbewaking. Beziet men de inspan-
ning van de RVV, dan moet men conclude-
ren dat, hoe goed men ook zou keuren en
hoe goed in de toekomst een IKB (Integrale

-ocr page 192-

Keten Bewaking: tocziciit vanaf liet begin
van de produktie tot en met aflevering aan
de consument), zou kunnen functioneren,
het eindprodukt vlees (inclusief pluimvee
en vis) zal (evenals rauwe melk!) nooit als
pathogeenvrij aan de consument kunnen
worden afgeleverd (9,10, 11, 15,39,40,59,
60, 61, 68, 72),

Ook de Keuringsdienst van Waren kan
slechts via incidenteel toezicht ter plaatse
door de buitendienst en een weinig effectie-
ve eindproduktiecontrole enig repressief
toezicht uitoefenen. Aan risico-analyse van
produktieprocessen en kritische controle
der risicopunten komt men niet toe omdat
(behalve in het Melkbesluit) vrijwel elke
effectieve wettelijke basis ontbreekt (5, 27,
28,33,43,47,48, 49,69),

hoe komen we op de goede weg?

Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat juist
rauwe voedingsmiddelen van dierlijke oor-
sprong frequent en vrij zwaar besmet zijn
met pathogene micro-organismen. Alleen
de zuivelindustrie is er in geslaagd om de
consument afdoende hiertegen te be,scher-
men.

Analyseert men de aanpak in deze bedrijfs-
tak en andere produktieketens van voe-
dingsmiddelen dan onderkent men de vol-
gende verdedigingslinies (28, 29, 30, 31,43,
47).

I. Produktie van pathogeen-vrije primaire
voedingsm iddeien

De georganiseerde dierziektebestrijding is
er niet in geslaagd om rauwe melk als een
pathogeen-vrij of-arm produkt af te leve-
ren. Enerzijds is men er in geslaagd om
bepaalde ziekteverwekkers zoals
M. tuher-
culosis, B. abortus,
vrijwel uit te roeien,
anderzijds is vrijwel alle melk min of meer
besmet met pathogenen zoals
St. aureus.
Daarnaast kan een wijd scala van patho-
gene micro-organismen meer of minder
frequent worden aangetroffen (11, 15, 26).
Het is op kleine schaal geluk t om vleespro-
duktiedieren vrij van pathogenen op te
fokken (54). Maar door de hoge kosten en
misschien ook door de zware belasting van
ons milieu, onder andere ten gevolge van
de zeer omvangrijke bio-industrie, is dit
moeilijk op grote schaal uit tc voeren (32).

Ook indien men hierin zou slagen is het de
vraag of contaminatie tijdens of na de
slacht het bereikte effect niet onmiddellijk
te niet zou doen (30, 63). Hoe men zou
kunnen ingrijpen bij de jacht en visvangst is
al helemaal niet duidelijk.

II. Decontaminatie van primaire voedings-
middelen

a. De door de bezetter in de Tweede We-
reldoorlog ingevoerde verplichte hittebe-
handeling van melk is het begin geweest
van het grote succes der zuivelindustrie.
Het steriliseren en pasteuriseren zijn af-
doende veiligheidsmaatregelen gebleken
(33).

Slechts daar waar rauwe melk wordt ge-
bruikt of verwerkt — boerenkaas — is enig
risico blijven bestaan (43, 45). Bij de be-
handeling van andere voedingsmiddelen
van dierlijke oorsprong zijn hier wel suc-
cessen geboekt, maar de verandering in fy-
sische structuur en/of organoleptische eigen-
schappen en de kosten, zijn beperkingen
gebleken (31). De bulk van ons vlees, de vis
en eieren worden vers — zij het vaak ge-
koeld of na diepgevroren opslag — ver-
handeld en niet als vlees, c.q. visconserven
of gepasteuriseerd eiprodukt.

b. Koude behandeling, dat wil zeggen
koelen en diepvriezen, verlengen wel de
houdbaarheid, maar zijn niet in staat pa-
thogene micro-organismen af te doden (41,
53). Diepvriezen is echter wel effectief bij
de preventie van parasitaire zoönosen als
hydatidosis, taeniasis, toxoplasmosis, trichi-
nellosis cn anisakiasis (haringwormzickte)
(31,71).

c. Oppervlakte ontsmetting met behulp
van chemische stoffen, bijv. antibiotica,
melkzuur, is mogelijk en als aanvulling op
een strikte hygiëne waarschijnlijk wel effec-
tief (21, 24, 42). Antibiotica zijn wel toege-
past bijv. in scherfijs op vis cn bij geslacht
pluimvee, maar zijn mede op volksgezond-
heidsmotieven vrijwel nergens meer toege-
laten (21, 42). Melkzuur, als niet vlees-
vreemde substantie, biedt goede mogelijk-
heden voor oppervlakte ontsmetting, maar
is om onduidelijke reden in veel landen niet
toegelaten (17, 36).

d. Uitgebreid onderzoek heeft aangetoond
dat doorstralen — ecn behandeling met

-ocr page 193-

ioniserende stralen tot een dosis van ca 0.5
Mrad — het kiemgetal van niet-sporevor-
mende pathogene micro-organismen en
parasieten voldoende reduceert om een
met pasteurisatie vergelijkbare veiligheid
te verkrijgen (29, 30, 31). Vooral indien zij
na verpakken wordt uitgevoerd.
De radiolytische processen die daarbij kun-
nen optreden vormen voor zover bekend
totaal geen volksgezondheid-probleem,
noch via afbraakprodukten, noch via ra-
diatie-resistentie van pathogenen (19, 31).
Een nadeel ten opzichte van hitte-proces-
sen is de geringe virucide werking, maar het
lage energiegebruik, de lage kosten en de
geringe invloed op de palatabiliteit maken
deze behandelingsmethode geschikt voor
massale toepassing (31). Massale toepas-
sing zou de weg kunnen openen naar een
totaal veilig pakket van voedingsmiddelen.
De belangrijkste reden waarom deze door-
straling — tot grote schade voor de volks-
gezondheid — nauwelijks wordt toegepast
is de op puur emotionele gronden stoe-
lende en door actiegroepen en publiciteits-
media aangewakkerde weerstand van de
consument tegen kernenergie.
De overheid in ons land doet nauwelijks
iets om de consument in deze voor te
lichten en met kracht toepassing van door-
stralen te bevorderen en kiest ook hier weer
tegen de wetenschap en voor politieke
aversie tot schade van de consument. Vers
vlees en gevogelte vormen nog steeds een
gevaar voor de volksgezondheid, voorna-
melijk door oppervlakte besmetting en ten
gevolge daarvan kruisbesmettingen bij de
bereiding van ons voedsel (4, 10,13,14,22,
27, 28, 35, 49, 51, 52, 53, 56, 63, 65, 71).

///. Veilige en hygiënische bewerkings-
methoden

Naast de verplichte hittebehandeling van
melk, heeft het sterke hygiëne besef, de
invoering van vrijwel perfecte bewerkings-
en verpakkings-processen en koeling van
producent tot consument, een goede inte-
grale kwaliteitsbeheersing van onze zuivel
mogelijk gemaakt (11, 27, 33, 43, 44).
Geen enkele andere bedrijfstak bij de pro-
duktie van voedingsmiddelen is er zo goed
in geslaagd om door het opsporen en eva-
lueren van volksgezondheids- en kwali-
teitsrisico\'s, het opstellen van veilige pro-
duktieschema\'s en het bepalen van de
kritische controlepunten hierin, een derge-
lijk resultaat te bereiken (33). Moderne be-
reidingsprocessen bij de \'mass-catering\' en
de traditionele horeca geven onvoldoende
zekerheid tegen nabesmetting en uitgroei
(5, 12, 13, 16, 34, 46, 57, 66). Steeds meer
potentieel met pathogenen besmette voe-
dingsmiddelen (tartaar, filet américain,
borstfilets) worden rauw of onvoldoende
verhit gegeten (8, 16, 41). Het toelaten van
handpellen van, zonder verdere behande-
ling te consumeren, garnalen zal altijd tot
gevolg hebben dat ook hier risico\'s blijven
bestaan (33, 41).

IV. Veilige culinaire toebereidingsproces-
sen bij de consument

Doelmatige koeling om uitgroei van micro-
organismen te voorkomen en afdoende
verhitting voor consumptie om pathogene
micro-organismen af te doden kunnen vrij-
wel alle voedselinfecties en intoxicaties
voorkomen (13, 27, 28, 29, 43, 47, 48, 50).
Via opvoeding en voorlichting kan op de
lange duur enige verbetering worden ver-
wacht (2).

Via decontaminatic van primaire voedings-
middelen en veilige bereidingsprocessen —
\'Processing for Safety\' — is het mogelijk de
infecticdruk drastisch te verlagen. Dit ver-
eist het in gang zetten van een ontwikkeling
analoog aan die van de zuivelindustrie. De
overheid en met name de onderzoek- en controle-
instituten van \'Volksgezondheid\' moeten
en kunnen hierbij een belangrijke rol
spelen.

wat kan de overheid bi.idragen?

Slechts herziening van de basisfilosofie (28,
43, 47, 69) van onze voedingsmiddelen
wetgeving (Warenwet, Vleeskeuringswet,
Landbouwkwaliteitswet) en aanpassing
van de uitvoeringsbepalingen kunnen lei-
den tot een betere greep op de situatie en
een sterke verbetering van de veiligheid van
ons voedsel. Het is hoog tijd dat hiermede
een begin wordt gemaakt en het niet blijft
bij het constateren van een aantal feiten in
een nota voedingsbeleid.
Naast een totale herziening van de wette-
lijke voorschriften, die bijv. binnen het
raam van de nieuwe Warenwet mogelijk

-ocr page 194-

zijn, is ook een toename van de inspanning
op het microbiologisch \'toezicht\' noodza-
kelijk. Deze aanpassingen moeten zijn ge-
baseerd op risico-analyse van de produk-
tieprocessen en een kritisch (repressicQ
toezicht op de relevante controlepunten (2,
12, 13,43,48,69). Daar waar onvoldoende
zekerheid voor de consument blijft bestaan
(bijv. garnalen, tartaar, filet américain)
moet ten minste gestreefd worden naar
\'Processing for Safety\' (43).
Dit vereist: a. een toename van de hiervoor
beschikbare fondsen, hetzij via extra fond-
sen, hetzij via verschuiving binnen de be-
groting (12, 28,43,47) en b. een zeer nauwe
samenwerking tussen de inspecterende
keurmeester en het microbiologisch labo-
ratorium.

Daarnaast moet via goede voorlichting
getracht worden de consument meer be-
wust te maken van de risico\'s verbonden
aan de consumptie van diverse voedings-
middelen en via welke bereidingswijzen
deze in het huishouden veilig kunnen wor-
den toebereid (2, 5, 6, 28, 47).
Gevreesd moet echter worden dat de —
voor het toezicht op ons voedselmiddelen-
pakket belaste diensten — beschikbare
gelden in de nabije toekomst drastisch
zullen worden beperkt.

DANKBETUIGING

Ik ben veel dank verschuldigd aan de collegae prof.
dr. E. H. Kampelmacher, prof. dr. D. A. A. Mossel en
drs. J. Jansen voor hun kritische beschouwingen en
waardevolle aanvullingen.

LITERATUUR

1. Ahvonen, I\'., Sicvers. K., and Akos, K. Arthritis
Associated with
Yersinia emerocoHiica infec-
tion. Acta Rheum. Scand. 1969; 15: 253-59.

2. Allen, R. J. L. and Käferstein, P. K. Eoodborne
Diseases, Food Hygiene and Consumer Educa-
tion. Arch. Lebensmittelhygiene 1983; 34: 86-9.

3. Bangma, P., Mol. H. en Sikkens, B. T. Een explo-
sieve darminfectie
door Escherichia co//serotype
06K15. Ned. Tijd.schr. Geneeskd. 1985; 129:
2269-70.

4. Barua, D. and Käferstein, F. K. The Role of
Food in the Epidemiology of Acute Enteric In-
fections and Intoxications. WHO offset doc.
EFP/F05/83.48.

5. Beckers, fl. J. Voedselinfecties en Vergiftigingen
in Nederland. Voeding 1984; 45: 326-31.

6. Beckers. H.J. Voedselinfecties en -Vergiftigingen
in Nederland. Jaaroverzicht 1979 en 1980. Versl.
,Adv. en Rapp. Min. WVC Sector Volksgezond-
heid. Leidschendam 1983 no. 11 en 1984 no. 32.

7. Berden, T. H. M., Muytens, H. L., and Putte, L.
B. A.
V. d. Reactive arthritis associated with
Campylobacier jejuni enteritis. B.M.J. I 1979;
380-1.\'

8. Beumer, R. R.. Tamminga, S. K., and Kampel-
macher, E. H. Microbiologisch onderzoek van
filet américain. Tijdschr. Diergeneeskd. 1982;
107: 827-34.

9. Brand A., Wierda, A.. Valk, P. C. van der en
Vandenbooren, J. C. A. M. De rol van de prakti-
zerende dierenarts in de integrale Ketenbewa-
king (1KB). Tijdschr. Diergeneeskd. 1984; 109:
278-82.

10. Brock, M. 1. M. van den. Mossel, D. A. A., and
Mol, H. Microbiological quality of retail Fresh
Fish Fillets in the Netherlands. Lab. J. of Fd
Microbiol. 1981; I: 53-61.

11. Bryan, F. L. Epidemiology of Milkborne Dis-
eases. J. Fd Protection 1983; 46: 637-49.

12. Bryan, F. L. and Lyon, J. B. Critical Control
Points of Hospital Foodservice Operations. J.
Fd Protection 1984:47: 950-63.

13. Bouwer-Hertzberger, S. A. Food Transmitted
disease of microbiological origin. Thesis, Facul-
teit der Diergeneeskunde R.U. Utrecht, 1982.

14. Bijker, P. G. H. Hygiënische aspecten van eet-
bare slachtafvallen. Proefschrift, Faculteit der
Diergeneeskunde R. U. Utrecht, 1981.

15. Bijker, P. G. H., Mol, H. en Vincentie, H. M. Een
onderzoek naar het voorkomen van staphylo-
kokken in rauwe melk. Tijdschr. Diergeneeskd.
1976; 101: 37.

16. Dahl, C. S., Mattheus, M. E., and Marth, E. H.
Fate
oi Siaphyiococcus aureus in beef loaf, pota-
toes and frozen and canned green beans after
microwave-heating in a simulated cook-chill
hospital foodservice system. J. Fd Protection
1980; 43: 916-23.

17. Dezeure-Walags, Br. and Hoof, J. van. Effect of
lactic acid sprays on beef carcass contamination.
Proc. 26th Meeting Eur. Meat. Res. Workers
1980; Vol. 2, 316-9. Colorado Springs, USA.

18. Edel, W., Schothorst, M. van, and Kampel-
macher, E. H. Salmonella and Salmonellosis-the
present situation. In \'Proc. of the Int. Symp. on
Salmonella and Prospects of Control\', Univ. of
Guelph, Canada, 1977.

19. FAO/IAEA/WHO. Wholesomcnc.ss of irradia-
ted food. Report of a joint FAO/IAEA/WHO.
Expert Committee WHO Techn. Rep. Ser. 604,
Geneva, 1977.

20. Gestel, W. J. C., Berben, P. H., Zegers, L. en
Cohen, H. Samenwerking bij epidemiologisch
onderzoek van explosies van voedselinfectie of
vergiftiging. Min. WVC, maart 1985.

21. Gezondheidsraad. Rapport inzake de toepassing
van antibiotica op medisch en niet-mcdisch ge-
bied. Versl. Volksgez. 1967; 9: 2315.

22. Hartog, B. J.. Wilde, G. J. A. de, and Boer, E. de.
Poultry as a Source of
Campylobacter jejuni.
Arch. Lcbcnsm. Hyg. 1985; 34: I 16-22.

23. Heijden, C. A. van der en Kroes, R. Voeding en
Kanker; chcmophobie of chemophilie? Voor-
dracht gehouden op het Symposium \'Hoe veilig
is ons voedsel\'. Ned. Ver. voor Voedingsleer en
Levensmiddelentechnologie, Ede, 4-4-1984.

-ocr page 195-

24. Hobbs, B. C., Reeves, J. C., Gurside. J. S., Gor-
don,R. F., Barnes, E. M., Shrimlton, M. A., and
Anderson, E. S. Antibiotic treatment of poultry
in relation to
Salmonella typhimurium. Monthly
Bull. Min. HIth. Serv. 1960; 19: 178.

25. Fluisman, f Some epidemiological aspccts of
acute diarrhoea. J. Drug. Ther. Res. 1984; 9:
213-6.

26. IDF/FIL. Factors inlfuencing the bacteriolo-
gical Quality of raw milk. Doc. 120, 1980.

27. Käferstein, F. K. Food Safety and Foodborne
Disease. Proc. Int. Seminar on Food Control in
the East and Central African Region. 27-29 No-
vember 1984, Nairobi, Kenya, 1985; 23-7.

28. Kampelmacher, E. H. \'Die leute sagen im-
mer.....\' Tijdschr. Diergeneeskd. 1986; 111: 247-

53, Fleischwirtschaft 1985; 65: 1476-8.

29. Kampelmacher, E. H. The present and future of
Salmonella Control. RIVM Bilthoven, 1983.

30. Kampelmacher, E. H. Efficacy of Food Irradia-
tion in the Field of Food Hygiene. RIVM Biltho-
ven, 1984.

31. Kampelmacher, E. H. Irradiation for Control of
Salmonella and other Pathogens in Poultry and
Fresh Meats. Fd. Techn. 1983; 169: 117-9.\'

32. Kampelmacher, E. H. Spread and significance of
Salmonellae in surface waters in the Netherlands.
Am. Soc. for Testing Materials, Special Techn.
Publ. 1977; 635: 148.

33. Keuringsdienst van Waren voor het gebied
Utrecht. Jaarverslagen 1963-1984.

34. Klein, C. P. A. T., Mol, H, en Vincentie, H, M.
Een onderzoek naar de microbiologische ge-
steldheid van maaltijdenen maaltijdcomponen-
ten bereid in \'populaire eetgcicgenhcden\'. Keu-
ringsdienst van Waren voor het gebied Utrecht.
Rapport IR39/02/78/B14, 1978.

35. Kruyf, J. M. de. Bacteriologische kwaliteit van
varkenslever. Proefschrift, Faculteit der Dierge-
neeskunde R.U. Utrecht, 1979.

36. Labots, H., Logtenberg, H,, Stekelenburg, F. K.
en Snijders, J. M. A. Onderzoek naar de moge-
lijkheid om onder bedrijfsomstandigheden het
aantal Salmonella bacteriën op het oppervlak
van varkenskarkassen te verminderen. Rapport
T.83.183/110264 CIVO/TNO, Zeist, 1983.

37. Levy, B. S. and Milutivc, W. The economic im-
pact ofa food-bornc Salmonellosis outbreak. J.
Am. Med. Assoc. 1974:230: 1281.

38. Lionarons, R. L, Bodegom, P. C. van. Landheer,
J. E., Bohemen, Ch. G. van, Zanen, H. C. en
Dinant, H. J. Vijf gevallen van reactieve arthritis
na ccn
Shigella /i\'t\'jrnen-epidemie in Nederland.
Ned. Tijdschr. Geneeskd. 1985; 129: 892-4.

39. Logtestijn, J. G. van. Integrale bewaking van de
vleesproduktieketen (1KB). Tijdschr. Dierge-
neeskd. 1984; 109: 277-8.

40. Logtestijn, J. G. van. De 1KB en de keuring van
slachtdieren. Tijdschr. Diergeneeskd. 1984; 109:
283-5.

41. Mazurkiewicz, E., Tordoir, B. J., Oomen, J. M.
v.. Lange, L. de en Mol, H. Bacillaire dysenterie
in Utrecht: Twee epidemieën. Ned. Tijdschr. Ge-
neeskd. 1985; 129: 895-9.

42. Mol, H. Antibiotics and Milk, chapter 4, Bal-
kema, Rotterdam, Kaapstad, 1975,

43. Mol, H. The daily routine of a Food inspector.
Proc. Int. Seminar on Food Control in the East
and Central African Region. 27-29 November
1984, Nairobi, Kenya, 1985; 39-41.

44. Mol, I L, Bijker, P. G. H., Veen, C, A. van\'t, and
Vincentie, H. M. Staphylococci in Milk and
Milkproducts. Proc. 2nd Congr. Int. Soc. Ani-
mal Hyg. Zagreb, 1976.

45. Mol, H. en Vincentie, H. M. Staphylokokken in
kaas bereid uit rauwe melk. Tijdschr. Dierge-
neeskd., 1975; 100: 991-4.

46. Mol, FL en Vincentie, H. M. Een onderzoek naar
de microbiologische gesteldheid van maaltijden
en maaltijdcomponenten bereid in inrichtings-
keukens. Keuringsdienst van Waren voor het ge-
bied Utrecht. Rapport IR39/0I/78/BI3I, 1978.

47. Mossel, D. A. A. Quid est iucundus senectate
stipatastudiis inventutis? Voeding 1984;45: 318-
25.

48. Mossel, D. A. A. and Drion, E. F. Risk analysis.
Its application to the protection of the public
against Food transissible disease of microbial
aetiology. Anth. v. Leeuwenhoek 1979; 45: 321-
3.

49. Mossel, D. A. A. and Kampelmacher, E. H. Pre-
vention of Salmonelloses. Lancet I 1981; 208.

50. Mulder, C. J. J. en Verwiel, J. Een geval van
vertebrale osteomyelitis door
Staphyhcoccu.s
aureus:
Complicatie van Staphylokokken entero-
toxicose door consumptie van vanille vla. Ned.
Tijdschr. Geneeskd. 1980; 124: 734-40.

51. Narucka, U.J. Occurrence and health significan-
ce of
Staphylococcus aureus in a pig slaughter
line. Thesis, Faculteit der Diergeneeskunde
Utrecht, 1979.

51a. Nota Voedingsbeleid. Kamerstuk 18156. Twee-
de Kamer der Staten Generaal. Vergaderjaar
1983-1984.

52. Notermans, S. H. W., Erne, E. H. W. van, Ooste-
rom, J. en Beckers, H. J. Bepaling van de micro-
biologische gesteldheid van in de handel aange-
boden vers geslacht pluimvee. RIV-rapport 47/80
Zoon. Sept. 1980.

53. Notermans, S. FL W., Schothorst, M. van und
Kampelmacher, E. H. r.)er Einllusz des Keimge-
haltes des Spinchiller-Wassers auf den Keimge-
haltdesTauwassersvon Gcfrierhanchen. Fleisch-
wirt.sch. 1975; 8: 1087-90.

54. Oosterom, J. en Notermans, S. Verder onder-
zoek naar de mogelijkheid varkens salmonella-
vrij te mesten en te slachten. Tijdschr. Dierge-
neeskd. 1983; 108: 177-86.

55. Oosterom, J. van. Uil, Ch. den, Banffer, J. R. J.,
and Huisman, J. Epidemiological investigation
on
Campylobacter jejuni in a household with a
primary infection. J. Hyg. 1984; 92: 325-32.

56. Oosterom, J., Wilde, G. J. A. de, Boer, E. de,
Blaauw, L, IL, and Karman, H. Survival of
Campylobacter jejuni dunng Poultry Processing
and Pig Slaughtering. J. Fd. Protection 1983; 46:
702-6.

57. Peters, N. A. J., Mol, H. en Vincentie, H. M. Ecn
onderzoek naar dc microbiologische gesteldheid
van maaltijden en maaltijdcomponenten van
\'Chinese\' restaurants in het keuringsgebied
Utrecht. Voeding 1978; 39: 174-81.

-ocr page 196-

Rijksbegroting 1986. Hoofdstuk XVI, Welzijn
Volksgezondheid en Cultuur.
Rohmann, E. and Ruka, R. Salmonella-epidemie
in Zürcherischer Eimmattal. Mitt. Geb. Ee-
bensm. Hyg. 1984; 75: 227-34.
Severin, W. P. J. Campylobacter enteritis. Ned.
Tijdschr. Geneeskd. 1978; 122: 199-203.
Skirrow, M. B. Campylobacter enteritis: a \'new\'
disease. B.M.J. 1977; 2: 9-11.
Snijder, J. P. and Herson, M. H. The Magnitude
of the Global Problem of Acute Diarrhoeal Dis-
ease. Bull. Wld. Hlth. Org. 1982; 60: 605-13.
Snijders, J. M. A. Hygiëne bij het slachten van
varkens. Proefschrift, Faculteit der Diergenees-
kunde R.U. Utrecht, 1976.
Spreeuwel, J. P. van, Remmert, B. P., Eelouw,
A. M., Nadorp, T. H. S. M., Mevissen-Verhage,
E. A. E., Heilmann, F. G. C., Verbrugh. H. A.,
Kayser, A. M. en Eandheer, J. E. KEinische waar-
nemingen tijdens een
Shigella ftexneri-ep\\dtm\\z.
Ned. Tijdschr. Geneeskd. 1985; 129: 899-903.
Staal, J. P. W. M., Mol, H., Dcmmers, W. A. M.
en Vincentie, H. M. Een onderzoek naar de
microbiologische kwaliteit van uierweefscl.
Tijdschr. Diergeneeskd. 1978; 103: 268-72.
Todd, E. C. D. Economic loss from foodborne
disease and non-illness related recalls because of
mishandling by Foodprocessors. J. Food Protec-
tion 1985; 48; 621-33.

Vartianen, J. ands Hunri, E. Arthritis due to
Salmonella iyphimurium. Report of eases of mi-
gratory arthritis in association with
Salmonella
iyphimurium
infection. Acta. Med. Scand. 1964;
175: 771-6.

Verburg, H. Project. Integrale keten Begeleiding.
Uitg. Min. van Eandbouw en Visserij, Min. van
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, 1983.
WHO. The Role of Food Safety in Health and
Development. Report of a Joint FAO/WHO
Expert Committee on Food Safety, Geneva
1983. WHO Techn. Rep. Scr. no. 705, 1984.
WHO. Sixth Report on the World Health Situa-
tion (1973-1977). Part I: Global Analysis. WHO,
Geneva, 1980.

WHO. Parasitic Zoonoses Report of a WHO ex-
pert Committee WHO Tcchn. Rep. Series 637,
Geneva 1979.
72. Zegers, E. Dc 1KB en dc overheid. Tijdschr.
Diergeneeskd. 1984; 109: 286-9.

71.

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Omvang contract-onderzoek
Landbouwhogeschool steeg
naar 28 miljoen

Uit het jaarverslag van de Landbouwhogeschool
blijkt dat over 1985 voor een bedrag van 28
miljoen gulden aan contract-onderzoek werd
uitgevoerd. Dit is onderzoek dat verricht wordt
in opdracht van ministeries, bedrijven en inter-
nationale organisaties, zoals de EG. Deze zoge-
heten derde geldstroom is de laatste jaren fors in
omvang gestegen; in 1980 beliep deze ca. 11 mil-
joen gulden.

59.

60.

61.

62.

63.

64.

65.

66.

67.

69,

70.

Belangrijke opdrachtgevers in 1985 waren de
ministeries van Volksgezondheid, Ruimtelijke
Ordening en Milieuhygiëne en van Economi-
sche Zaken. Hierbij ging het vooral om milieu-
kundige en biotechnologische projecten die een
looptijd hebben van enkele jaren.
Onder de opdrachtgevers bevinden zich ook
grote en middelgrote bedrijven, met name in de
sector van de voedings-en genotmiddelen-indus-
trie en de \'agribusiness\'. In totaal bood het
contract-onderzoek in 1985 werkgelegenheid
aan 166 personen, gerekend in voltijdse banen.
Dit is een stijging van ca. 12% ten opzichte van
1984. Uit voorlopige cijfers voor het lopende
jaar volgt dat de stijging zich voorlopig zal
voortzetten.

EG-projecten biotechnologie

Uit het medio 1985 gelanceerde \'Biotechnology
Action Programme\' van de EG zullen vijf pro-
jecten van de Landbouwhogeschool gefinan-
cierd worden. Dit is zojuist bekend geworden.
In totaal zullen in het kader van het Europese
biotechnologieprogramma 25 onderzoekspro-
jecten bij Nederlandse universiteiten, hogescho-
len en onderzoeksinstituten uitgevoerd worden.
De Landbouwhogeschool-projecten betreffen
onderwerpen als de produktie van een synthe-
tisch vaccin tegen mond- en klauwzeer met be-
hulp van baculovirussen en insectecellen, de
genetische analyse van de embryo-ontwikkeling
uit plantecelculturen, de bacteriële produktie
van gehydroxyleerde aromatische verbindingen,
de opsporing van enzymen en
Oligosacchariden
als signalen voor de vroegtijdige diagnose van
schimmelziekten, en stuifmeeltechnologie in
gewassen.

De opzet van dc meeste van deze projecten is zo
dat \'Wageningen\' samenwerkt met instituten in
andere EG-landen. Hun aandeel in de projecten
wordt eveneens door het EG-programma gefi-
nancierd. Het betreft hier instituten in Groot-
Brittannië, Erankrijk en Italië, De vijf EG-pro-
jecten van de Landbouwhogeschool zijn in
totaal begroot op ruim twee miljoen gulden.

(Persbericht Landbouwhogeschool
Wageningen)

-ocr page 197-

Een koe die niet eet is ziek. Alle reden om u als
dierenarts in te schakelen.
Na onderzoek en
diagnose stelt u een - zo mogelijk causale -
therapie in. Maar daarmee heeft u het dier nog
niet
aan het eten. Dus behandelt u de patiënt
tevens met MEDERANTIL®
Ibrotizolam 0,2mg/mlj,
de nieuwe eetlustopwekker van Boehringer
Ingelheim. MEDERANTIL® wordt i.m. of i.v
toegediend en stimuleert vrijwel onmiddellijk het
eetlustcentrum in de hersenen. Gevolg: de koe
gaat eten! Zo bevordert u het herstel en beperkt
het produktieverlies...

Boehringer
Ingelheim

Een nieuwe veterinaire voltreffer

van Boehringer Ingelheim met belangrijke

eigenschappen

• hoge werkingsscore

• activeert het eetlustcentrum
in de hersenen

• de patiënt gaat vaak at na vijf
minuten eten

• geen bijwerkingen

kan i.m. of i.v. worden toe-
gediend

geen wachttijd voor melk of
slacht

Boehringer Ingelheim BV, afdeling Vetmedica

Postbus 8037,1802 KA Alkmaar, tel. 072-618124, toestel 114

MetMederantif
wordt zelfs de grootste plag

Mederantilfde eètlust\'prikkel\'
voor koe en kalf

-ocr page 198-

Infecties van de
luchtwegen, het urogenitaal-
apparaat en het maagdarmkanaal bij
grote en kleine huisdieren ver-
dwijnen snel met Gentamicine 5%.
Gentamicine is een bactericide
werkend antibioticum uil de
aminoglycoside-groep.
Het onderscheidt zich door een
breder spectrum van andere

Gentamicine 5%
rekent rigoureus af
met infecties

vertegenwoordigers uit
deze groep, zoals streptomycine,
neomycine en kanamycine.
De wachttijd bedraagt voor vlees
7 dagen, injectieplaats en nieren
45 dagen. Voor melk 3 dagen.
Méér weten over dit werkzame
middel van A.U.V.? Raadpleeg onze
Produktinformatie (pagina 110a) of
bel 08850-94444.

Gentamicine doet
infecties snel de das om

-ocr page 199-

VETERINAIR JOURNAAL
Was Cato stout geweest?

Onlangs werden wij in consult geroepen bij een
dik kalf.

Hct kalf was 13 maanden oud en in een redelijke
conditie. Zij at cn dronk normaal. De eigenaar
had bemerkt dat het dier langzaam dikker werd
en vroeg zich af of ze drachtig zou kunnen zijn.
Zij had enige maanden geleden nog bij stierkal-
veren in het hok gezeten. Bij inwendig onder-
zoek bleek het dier niet drachtig te zijn, maar er
werd wel een zeer grote fluctuerende, bol staan-
de massa gcijxplorcerd. Dc wand hiervan was
vrij glad en er waren geen vergroeiingen of ver-
klevingen te constateren.

Differentieel diagnostisch werd door ons ge-
dacht aan een cyste van de gang van Wolff, van
de nier, van het darmscheil of mogelijkerwijze
een abces of tumor. Een abces leek ons niet
waarschijnlijk, omdat er in de anamnese geen
aanwijzingen van een navelontsteking of breuk
waren.

Besloten werd tot een laparotomie in de linea
alba om een optimale bereikbaarheid van de
gehele buikholte te verkrijgen.
Bij het openen van de buikholte kwam de ware
oorzaak ons wel zeer nadrukkelijk tegemoet!
Zie foto\'s 1-4, Er vloeide ongeveer 70 liter dunne
pus af met wat necrosebrokken. Dc buikwand

werd gedeeltelijk gesloten, een opening van 5 cm
werd opengelaten. Een drain werd niet aange-
legd.

Onze uiteindelijke (waarschijnlijkheids-)diag-
nose was, dat cr uitgaande van een persisterende
urachus, een holte moet zijn ontstaan van een
uitdijende ettermassa, die het peritoneum heeft
opgetild en dus zó van de buikholte afgesloten
bleef. Bij het aftasten van de abcesholte konden
wij het gehele ventrale hypo- en mesogastrilum
voelen; van bekkenrand tot voor de navel. Cato

-ocr page 200-

Foto 4. Een dag na behandeling.

had zich dus toch netjes gedragen, was niet
drachtig en is na deze eenvoudige operatie ge-
heel hersteld.

A. M. van Schaik
en H. J. Aa^

SAMENVATTINGEN

Ten gerieve van de Nederlandse lezers volgen
onderstaand de samenvattingen — uit het Engels
vertaald — van de in deze aflevering opge-
nomen artikelen uit The Veterinarv Quarterly
1985; 7 (4):

Pregnancy diagnosis in the dog: a compari-
son between abdominal palpation and linear-
array real-time echography
(zie pag. 813)

Taverne, M. A. M.,Okkens, A. C.,and Oord, R. van.
The Veterinary Quarterly 1985; 7: 249-55.

Samenvaning In dit artikel worden de kwantitatieve
resultaten gepresenteerd van drachtigheidsonderzoek
bij honden van verschillend ras uitgevoerd door
middel van buikpalpatie en/of linear-array real-time
echografie. Bij een eerste groep teven werd eerst buik-
palpatie uitgevoerd door ecn ervaren clinicus waarna
een andere onderzoeker de dieren echografisch on-
derzocht met een 3.0 MHz transducer. Bij de tweede
groep dieren werd alleen echografisch onderzoek ge-
daan wanneer de diagnose door middel van buikpal-
patie negatief of twijfelachtig was of wanneer de eige-
naar om een echografisch onderzoek vroeg. Alle
onderzoekingen vonden plaats tussen de 20e en 49e
dag van de dracht (dag O = dag van eerste dekking/
inseminatie). Voor de eerste groep waren de resulta-
ten van de buikpalpatie(n = I 16)versuscchogranc(n
= 135): sensitiviteit: 89% versus 92,9%i; specificiteit:
93,0% versus 96,0% positief voorspellende waarde:
95,6% versus 97,5%; negatief voorspellende waarde:
83,3% versus 88,9%..

De resultaten van het ultrageluidsonderzoek uit de
tweede groep (n = 97) waren: sensitiviteit: 92.4%i;

specificiteit: 97,7%; positief voorspellende waarde:
98,0%; negatief voorspellende waarde: 91,4%,. De re-
sultaten waren nagenoeg identiek wanneer alleen on-
derzoekingen uitgevoerd tussen dag 25 en 35 van de
dracht in de berekeningen werden opgenomen.
De volgende conclusies werden getrokken: 1. real-
time echografie is een nauwkeurige methode voor
drachtigheidsonderzoek bij de hond; 2. sensitiviteit en
specificiteit van de buikpalpatie methode zijn nage-
noegeven hoog als die van de echografische methode;
3. een gering aantal vruchten en het niet bekend zijn
van de eigenlijke conceptie-datum zijn de belangrijk-
ste oorzaken van vals negatieve diagnoses.

Accuracy of pregnancy diagnosis and pre-
diction of foetal numbers in sheep with linear-
array real-time ultrasound scanning
(zie pag.
820)

Taverne, M. A. M., Lavoir, M. C., Oord, R. van, and
Weyden, G. C. van der. The Veterinarv Quarterly
1985; 7: 256-63.

Samenvatting Drachtigheidsonderzoek werd bij scha-
pen uitgevoerd met behulp van transabdominale li-
near-array real-time ultrasound scanning. De dieren
werden staande onderzocht en een 3 MHz transducer
werd in de rechter lies vóór het uier op de huid ge-
plaatst. Totaal werden 818 dieren onderzocht waar-
van 724 tussen de 29e en 89e dag van de dracht: 598
van deze dieren bleken drachtig, 126 bleven gust.
Slechts 8 maal werd een foutieve diagnose gesteld: 3
vals positieve (op dag 38, 52 en 60 p.c.) en 5 vals
negatieve (op dag 29, 38, 38, 59 en 89) . Er waren
sterke aanwijzingen dat de drie vals negatieve voor-
spellingen dieren betrofdie op het moment van testen
nog drachtig waren. Op basis van de resultaten kon
voor de methode een sensitiviteit van 99,2%, een spe-
cificiteit van 97,6%, een positief voorspellende waarde
van 99,5% en een negatief voorspellende waarde van
96% worden berekend.

Bij in totaal 201 drachtige dieren werd tussen dag 45
en 77 een voorspellinggedaan van het aantal (1, 2of^
3) te verwachten lammeren. De dieren werden in 3
groepen onderverdeeld: groep A: 89 dieren, groep B:
27 PMSG behandelde ooien en groep C: 94 dieren. Dc
overall nauwkeurigheid van alle voorspellingen was
83,1 % (A), 37,0% (B)en 78,7% (C). Ooien uit groep B
wierpen alleen 3 of meer lammeren. Sensitiviteit van
de diagnose 1,2 en > 3 was 90,4%, 90,4% en 50% voor
dieren uit groep A en 91,9%, 86% en 21,4% voor de
dieren uit groep C. Wanneer slechts met 2 categorieën
(1 of > 2 lammeren) rekening werd gehouden dan
bleek de sensitiviteit van de diagnose 90,4% (1) en
94,1 % O 2) voor de dieren uit groep A en 91,9% (1) en
89,5% O 2) voor de dieren uit groep C. Er werd
geconcludeerd dat transabdominale linear-array real-
time ultrasound scanning bij het staande dier een
betrouwbare methode is voor vroeg drachtigheidson-
derzoek bij schapen. Het is tevens mogelijk om met
deze techniek reeds tussen de 40e en 70e dag na dek-
king een tamelijk volledige scheiding aan te brengen
tussen dieren die slechts één en dieren die twee of meer
lammeren dragen.

\'Drs. A. M. van Schaik en drs. H. J. Aa, groepspraktijk te Doesburg e.o.

-ocr page 201-

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly 1985; 7: 249-55

Pregnancy diagnosis in the dog: a comparison
between abdominal palpation and linear-array
real-time echography

M. A. M. Taverne, A. C. Okkens, and R. van Oord\'

SUMMARY This paper presents quantitative results of canine pregnancy diagnoses performed by
abdominal palpation and/or linear-array real-time echography.

Each animal was first palpated by an experienced clinician and then another investigator performed
ultrasound scanning using a 3 MHz transducer. In other dogs echography was undertaken only when the
result of abdominal palpation was negative or doubtful or when the owner requested ultrasound scan-
ning. Using all tests performed between days 20 and 49 of pregnancy (day 0 = day of first mating or
insemination), the results of abdominal palpation (n — 116) versus real-time scanning (n = 135) were:
sensitivity: 89.0%
v 92.9%; specificity: 93% v 96.0%; positive predictive value: 95.6% v 97.5%;
negative predictive value: 83.3% v 88.9%. Results of ultrasound tests performed in 97 other dogs were:
sensitivity: 92.4%; specificity: 97.7%; positive predictive value: 98.0% and negative predictive value:
91.4%. Almost identical figures were found when only the tests performed between days 25 and 35 of
pregnancy were included.

It was concluded that 1) real-time ultrasound scanning is an accurate method for discriminating
between pregnant and non-pregnant bitches; 2) sensitivity and specificity of the abdominal palpation
technique executed by an experienced clinician approach that of ultrasound scanning; 3) small litter
size and lack of knowledge of conception date are the main sources of false negative diagnoses.

ORIGINAL PAPERS

INTRODUCTION

An early and reliable pregnancy test may
contribute to reproductive management in
dog breeding. The available techniques
have recently been extensively reviewed (6,
16, 17). However, relatively little attention
has been paid to the quantification of each
method\'s accuracy in discriminating be-
tween non-pregnant and pregnant animals.
In one Study (1), using abdominal palpa-
tion, A-mode ultrasound and Doppler ul-
trasound, the accuracies finally calculated
were surprisingly low.
In recent years several reports on the use of
two-dimensional real-time echography for
pregnancy diagnosis in bitches have appear-
ed (3, 5, 9, 10, 11, 12, 13 and 18). Most of
these reports concentrated on the descrip-
tion of the echographic images that were
obtained at different stages of gestation. In
only one paper (4) was a high accuracy
demonstrated when real-time echography
was used for routine diagnosis after day 28
post coitum.

In this paper we report the results of preg-
nancy diagnoses using real-time echogra-
phy in our department in 1983-1984. In
1983 this technique was compared with the
results of abdominal palpation when per-
formed by an experienced clinician.

MATERIALS AND METHODS

In 1983 bitches presented for pregnancy diagnosis
were examined by two persons; one did the abdominal
palpation and subsequently, the other investigator,
without knowing the results of the first test, perform-
ed the ultrasound scanning. When bitches were
examined on more than one occasion durmg their
pregnancy, only the results of thc first day of testing
were used. In all cases the first day of mating or
in.semination was taken as day 0 of pregnancy, even
when mating took place more than twice.
The majority of pregnancy tests took place between
days 25 and 35 after mating. In total 42 different
breeds were represented but some breeds (Bobtail
Sheepdog, Bearded Collie, Cocker Spaniel, Collie,
Dobermann, Bouvier, Newfoundland) were seen
more frequently (5 or more dogs) than others.

Department of Veterinary Obstetrics, Gynaecology and A.L, State University of Utrecht, Yalelaan 7, de
Uithof, 3508 TD Utrecht, The Netherlands.

-ocr page 202- -ocr page 203-

Table 1. Results ofthe 1983 pregnancy tests.

ACCURACY OF ABDOMINAL PALPATION

THE TEST days 25-35 days 20-A9

(n=91) (n=116)

sensit;lvlty 89.8% 89.0%

REAL-TIliE ECHOGRAPHY
days 25-35 days 20-49

(n=104)
94.2%

(n=135)
92.9%

specificity

90.6%

93.0%

96.0%

94.3%

predictive value

94.6%

95.6%

97.5%

97.0%

- predictive value

82.8%

83.3%

89.2%

3.9%

Palpation was usuallyconducted with the bitch stand-
ing on the table while the head was restrained. The
abdomen was palpated with both hands and iden-
tification of discrete round or oval swellings or foetal
parts was recorded asa positive result. In all cases that
doubt persisted the result of the test was determined
as negative.

For ultrasound scanning the mid-ventral abdominal
wall was shaved from the os pubis to the umbilicus, in
most cases between the two rows of teats. After ap-
plication of coupling gel to the skin the bitch was
restrained in a standing position for scanning. In
small dogs and in the long haired breeds, lateral or
even dorsal recumbency allowed better control of the
placement of the transducer. We used the XL-real-
time scanner of Diagnostic Sonar (Livingstone, Scot-
land) with a 3 MHz transducer. The latter was always
initially orientated along the longitudinal axis of the
dog. In most cases, depending on its content, the
bladder was immediately visualized as a well defined
black spot. Especially during early stages of preg-
nancy, a filled bladder could act as an \'acoustic win-
dow\' in order to visualize the more dorsally located
uterine swellings.

Depending on the stage of gestation, the recognition
of descrete round or oval black spots (Figure I A), the
placenta and foetal membranes (Figure IB), foetal
body parts (Figure IC), heart beats or body move-
ments clearly indicated pregnancy. If a positive test
could not be confirmed after an investigation lime of
5-10 minutes, the result of the test was called negative.
No special attention was paid to the estimation of
litter size although we informed the owners if we had
seen one or very many conceptuses. For all bitches
the outcome of (non-)pregnancy was checked by ob-
taining information concerning parturition date and
litter size from the owners. In 1983 we performed 135
pregnancy tests with ultrasound; in 116 of these dogs
abdominal palpation was performed on the same day
before scanning. In 1984 we used a different strategy:
bitches were checked by echography only when ab-
dominal palpation was negative, doubtful or when the
owner requested ultrasound examination.
In 1984 we also had a 5 MHz transducer available
which was smaller and had a higher resolution. It
appeared to be more useful in the smaller breeds. We
performed 97 pregnancy tests with ultrasound in
1984.

Knowing the outcome of (non-)pregnancies, the re-
sults of each method can be arranged as follows:
correct positive diagnoses(a), incorrect positivediag-
noses (b), correct negative diagnoses (c), and incorrect
negative diagnoses (d). The sensitivity of a pregnancy
test indicates the ability to identify all pregnant ani-
mals (a/a -H d). The specificity of a test indicates the
ability to identify only the pregnant animals, thus the
ability to identify all non-pregnant animals (c/b -1- c).
The predictive value of the test indicates the certainty
with which statements can be made about presence
(positive predictive value: a/a -I- b) or absence (nega-
tive predictive value: c/c -I- d) of pregnancy after the
examination has taken place (8).

RESULTS

Results are shown in Figures 2, 3 and 4.
Because most tests were performed be-
tween days 25 and 35, calculations of sensi-
tivity, specificity and predictive values of
the tests were made for examinations con-
ducted during this time period and for all
examinations (Table 1 and 2).
In order to identify the possible reasons for
false positive and false negative diagnoses,
each wrong diagnosis has been marked in-
dividually in Figures 2, 3 and 4 and all cases
arc listed in Tables 3 and 4.

REAL-TIME ECHOGRAPHY
days 25-35 days 25-57

(n=79) (n=97)

92.4%

Table 2. Results ofthe 1984 pregnancy tests.

ACCURACY OF
THE TEST

sensitivity

97.7%

98.0%

91.4%

90.7%

97.2%

specificity
predictive value 97.5%
- predictive value 89.7%

-ocr page 204-

days after
^mating/A-l-

^ days after

? , 1 ■ , . T maling\'AJ.

n (incott^tl, O.«8not*a)

Fig. 2 The number of whelping (upper) and non-
whelping (lower) dogs correctly and incorrectly dia-
gnosed by abdominal palpation in 1983. False positive
and false negative diagnoses are marked individually
(see also Table 3).

n(co<cecl)y (Ji»9r>Os«0)

17
13
9
5
1

„days afler
^maling/A.l

n (cofrectly diagnoftv^l

17

REAL-TIME ULTRASOUND 1983

Dogs which whelped
(n=85)

f/ /

r , ^^ n n 1 l^r

(it 111\' \' iiiuslsl

Dogs which did not whelp
(n=50)

lo ..... 50

, , , . f° maling/Al

f

rXincorrcctly d<*gno»«l)

Fig. 3 The number of whelping (upper) and non-
whelping (lower) dogs correctly and incorrectly dia-
gnosed by real-time ultrasound scanning in 1983.
False positive and false negative diagnoses are marked
individually (see also Table 3).

DISCUSSION

Three major conclusions can be drawn
from the results of our study: 1) real-time
ultrasound scanningappears to be an accu-
rate method for discriminating between
pregnant and non-pregnant bitches at fair-
ly early stages of pregnancy; 2) the sensitiv-
ity and specificity ofa pregnancy test per-
formed by abdominal palpation between
days 25 and 35 after first mating approach-
ed that of the ultrasound technique; 3)
small litter size and the undated moment of
conception are the main sources of false
negative diagnoses.

The almost similar specificity and sensitiv-
ity of real-time scanning and abdominal
palpation during our 1983 pregnancy test
indicate that it is worthwhile for small
animal clinicians to practise the technique
of abdominal palpation. Calculated from
the data of Allen and Meredith (1), sensitiv-
ity and specificity of their abdominal pal-
pations performed between days 26 and 35
were 87.5% and 72.7% respectively. By
comparing these figures with those of Table
1 (89.8% and 90.6%) it can be seen that
especially the specificity of the palpation
technique was much higher in our study.

-ocr page 205-

Table 3. Data concerning animals incorrectly diagnosed in 1983.

Diagnosis made
on days after
1st, last mating

Remarks

Diagnosis
abd. ultra-
palp. sound

Symbols Breed

in Figs.

2/3

Bernese 25, 2k

Mountain Dog

Bob-tail 27, 26

Sheepdog

Tervuren 28

Shepherd Dog

Newfoundland 29, 28

Bernese 35, 30

Mountain Dog

Bouvier 37, 34

West Highland 27, 23

White Terrier

Dobermann 27

Bobtail 28

Sheepdog

Rottweiler 27, 25

Boxer 27

Belgian 20
Shepherd Dog

Owcarek Nizlnny 24

Pekinese 28, 24

St Bernard 30. 28

Collie 34
5 pups born at day 65
5 pups born at day 61

D-5
E

F

G=3
H

J = 7

K

L
1

2
4
6
8

5 pups born at day 63

1 pup born at day 72

1 pup born at day 72

2 pups born at day 65

3 pups born at day 64

surgery at day 54: pyometra
no pups born

surgery at day 46;
endometrltls

6 pups born at day 61

4 pups born at day 69

2 pups born at day 61
4 pups born at day 65
1 pup born at day 72
no pups born

Table 4. Data concerning animals incorrectly diagnosed in 1984.

Remarks

Diagnosis

Symbols Breed
In fig.4

Diagnosis made
on days after
1st, last mating

ultrasound

2 pups delivered by caesarean
section at day 66

1 pup born at day 77

no pups born; green coloured
discharge from vulva

2 pups born at day 65

7 premature pups delivered
by caesarean section at day 60

28

28, 25

29, 28
28

Belgian
Shepherd Dog

English
Bulldog

Collie

Newfoundland
Tibet Terrier

-ocr page 206-

This means that even with a single exam-
ination, the number of dogs incorrectly
diagnosed as pregnant is very low. In fact
two of the three false positive diagnoses
with palpation can be explained: case J,
with both the palpation and ultrasound
test positive, was most likely a case of em-
bryonic/foetal mortality with subsequent
resorption of the whole litter; case H was
probably an ampullary form of pyometra
at a rather early stage of development.
To reduce the number of false positive
diagnoses with palpation a 24 hour starva-
tion period before the test has been suggest-
ed (2).

Recently Bondestam et at. (4) reported a
sensitivity of 98.7 and a specificity of 100%
using a 2.4 Mf^z real-time ultrasound sys-
tem in 135 dogs from day 28 post coitum.
An improved accuracy of the ultrasound
technique during the second half of gesta-
tion is also illustrated in our material; only
two false diagnoses of a total of 97 inves-
tigations occurred after day 30 post coitum
while 11 of 135 diagnoses performed before
day 30 were incorrect.

False negative diagnoses are responsible
for lowering the sensitivity ofa pregnancy
test. In 6 of the 10 false negative ultrasound
diagnoses a final litter size of 1 or 2 pups
was recorded. It is our impression that the
quality of the ultrasound picture rather
than experience with the technique is res-
ponsible for the non-deeteetion of these
pregnancies. Even in dogs with many foe-
tuses the quality of the picture can be so
bad that hardly any detail of the concep-
tuses can be visualized. It is most likely
that the presence of adipose tissue in the
abdomen and/or abdominal wall is re-
sponsible for this. In bitches with a small
litter size there is a high chance of missing
one or two small black spots on the ultra-
sound picture, especially when the early
conceptuses are not yet in close contact
with the abdominal wall. Using the filled
bladder as an acoustic window in order to
visualize structures at a greater distance
from the surface of the transducer has also
been suggested by others (15). In fact a
filled bladder always provides an internal
point of orientation while looking for con-
ceptuses by turning the transducer along
its longitudinal axis.

A second source of error in canine preg-
nancy diagnosis is the uncertainty of the
date of conception. By using the preovula-
tory LFI surge as an objective criterion,
Concannon
et al. (7) provided evidence
that a great part ofthe variability in appar-
ent gestation length in the dog is caused by
the interval between mating and actual
conception. This could explain why some
of our diagnoses (1983: cases D. 1 and 6;
1984; cases 2 and 5) were false negative
despite the fact that they were executed
later than 20 days after first mating. In fact
these tests were probably performed too
early with regard to the actual duration of
the pregnancies. Without data concerning
the hormonal events that trigger (LH surge)
or shortly preceed (preovulatory pro-
gesterone increase) ovulation, this type of
error must be allowed for in all types of
pregnancy tests in the dog. Wc therefore
recommend to perform a pregnancy test
not earlier than 25 days after first mating
although correct positive diagnoses are
possible at an earlier stage (1, 3, 6, 12, 18).
This study did not provide data concerning
the accuracy of real-time scanning to pre-
dict litter size in the dog. Bondestam
et ai
(4) showed that estimation of litter size is
possible with real-time echography es-
pecially in the smaller litters. Inaccuracy of
foetal countingsdecreases when performed
during later stages of gestation. Otherauth-
ors (9) stressed that counting the number
of conceptuses is more difficult at later
stages of pregnancy and with increasing
foetal numbers. It is our experience that
exact counting is tunc consuming, es-
pecially in the large litters, and demands a
more extensive shaving of the abdominal
wall, both of which are undesirable in gen-
eral practice.

In conclusion we feel that real-time ultra-
sound scanning and abdominal palpation
are reliable methods for pregnancy diagno-
sis in the dog between days 25 and 35 after
mating. At later gestational stage real-time
echography also can be easily used and
provides inmmediate information about
the viability of the foetuses. The technique
can be utilized for other purposes in the
dog (10, 14) and for early pregnancy diag-
nosis in many other domestic specics (12,
18).

-ocr page 207-

REFERENCES 10.

1. Allen, W. E. and Meredith, M. J.: Detection of
pregnancy in the bitch: a study of abdominal
palpation, A-mode ultrasound and Doppler ul- 11.
trasound techniques./
Small Anim. Pract. 1981;

22: 609-22.

2. Arbeiter, K.: Trächtigkeitsdiagnose bei Hund
und Katze.
Tierärztl. Prax. 1981; 9: 367-73.

3. Bondestam, S., Alitalo, 1., and Kärkkäinen, M.: 12.
Real-time ultrasound pregnancy diagnosis in the
b\\\\c\\\\. .1. Small Anim. Pract. 1983; 24: 145-51.

4. Bondestam, S., Kärkkäinen, M.. Alitalo, 1., and
Forss, M.: Evaluating the accuracy of canine
pregnancy diagnosis and litter size using real- 13.
time ultrasound.
Acta Vet. Scand. 1984; 25: 327-

32.

5. Boulet, D.: Application de l\'échographie au
diagnostic de gestation chez la chienne Braque de 14.
Weimar.
Bull. Acad. Vét. de France 1982; 55:
229-32.

6. Christiansen. 1. J.: Reproduction in the dog and

cat. Baillière Tindall. 1984. 15.

7. Concannon, P.. Whaley, S., Lein, D., and Wiss-
ler, R.: Canine gestation length: variation relat-
ed to time of mating and fertile life of sperm. 16.
Am. ./. Vet. Res. 1983; 44: 1819-21.

8. Grant, A.: Principles for clinical evaluation of
methods of perinatal monitoring.
J. Perinatal
M«/. 1984: 12: 227-32. 17.

9. Günzel, A. R. and Lüning, L: Zur echographi-
schcn Trachtigkeitserkennung mit dem Vetoscan
Ultraschallgerät. Möglichkeiten und Grenzen

des Einsatzes bei der Hündin. Dtsch. Tierarzt! lg.
Wschr. 1983; 90: 440-3.

Inaba, T., Matsui,N., Shimizu, R.,and lmori,T.:
Use of echography in bitches for detection of
ovulation and pregnancy.
Vet. Rec. 1984; 115:
276-7.

Johnston, S. D., Smith, F. O., Bailie, N. C.,
Johnston, G. R., and Feeney, D. A.: Prenatal
indicators of puppy viability at term.
The Com-
pendium on Continuing Education
1983; 5; 1013-
25.

Laiblin, Ch., Schmidt, S., and Dudenhausen, J.
W.: Erste Erfahrungen mit dem ADR-Real-Time-
Scanner zur Trächtigkeitsdiagnose bei Schaf,
Schwein. Hund und Katze.
Beri Münch. Tier-
ärztl. Wschr.
1982;95:473-6.
Legrand, J. J., Carlier, B., Bertrand, L, and
Viart, P. F.: Images échographiques de l\'anato-
mie abdominals des carnivores domestiques.
Bull. Acad Vét. de France 1982; 55: 220-8.
Neyland, Th. G., Park, R. D., Lattimer, J. C.,
Lebel, J. L., and Miller, Ch. W.: Grey-scale ul-
trasonography of the canine abdomen.
Veterin-
ary Radiology
1981; 22: 220-7.
Rantanen, N. W. and Ewing, R. L.: Principles of
ultrasound application in animals.
Veterinary
Radiology
1981; 22: 196-203.
Royal, L., Ferney,J.,andTainturier,D.: Miseau
point sur les possibilités actuelles de diagnostic
de la gestation chez les carnivores domestiques.
Revue Méd Vét. 1979; 130: 859-90.
Sokolowski, J. H.: Normal events of gestation in
the bitch and methods of pregnancy diagnosis.
In: Current Therapy in Theriogenology (D. A.
Morrow, editor), W. B. Saunders 1980; 590-5.
Taverne. M. A. M.: The use of linear-array real-
time echography in veterinary obstetrics and gy-
naecology.
Tijdschr. Diergeneeskd. 1984; 109:
494-506.

-ocr page 208-

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly 1985; 7: 256-63

Accuracy of pregnancy diagnosis and
prediction of foetal numbers in sheep with
linear-array real-time ultrasound scanning

M. A. M. Taverne, M. C. Lavoir, R. van Oord, and G. C. van der
Weyden\'

SUMMARY Pregnancy diagnosis was carried out in sheep by means of transabdominal linear-array
real-time ultrasound scanning. Animals were restrained standing, and the transducer was placed on the
hairless area of the ventral abdominal wall just in front of the udder.

Of a total of 818 tests, 724 were performed between days 29 and 89 of pregnancy. 598 animals
subsequently lambed and 126 were non-lambing animals. Only 8 of these tests were wrong: 3 false
positive and 5 false negative diagnoses. Sensitivity, specificity, positive- and negative predictive values
for these tests were 99.2%, 97.6%, 99.5%, and 96% respectively. There was evidence to indicate that
the three false positive tests were caused by foetal mortality or unobserved abortions that took place
after testing. Only 2 of the 5 false negative tests were carried out after day 39 of gestation. Counting of
foetal numbers (1, 2 or 3) was performed in only some animals (n = 210) between days 45 and 77 of
gestation. Three groups of animals (A: 89 ewes: B: 27 PMSG-treated ewes: C: 94 ewes) were analyzed
separately. Overall accuracy of all predictions was 83.1%. 37.0% and 78.7% for the 3 groups
respectively. Animals in group B produced only 3 or more iambs. Sensitivity of the countings of singles,
twins and triplets or more were 90.4%, 90.4% and 50% respectively for the animals from group A and
91.9%, 86% and 21.4% for the animals from group C. When only two categories (1 and^ 2) were used
these figures were 90.4%(1) and 94.1%(^2) for animals from group A and 91.9% (1) and 89.5% 2)
for animals from group C.

It was concluded that linear-array real-time ultrasound scanning by the transabdominal route is a
reliable method for (early) pregnancy diagnosis in sheep. In addition the technique enables a fairly
accurate separation of ewes carrying a single lamb from as early as 40-70 days after mating.

INTRODUCTION

Until a few years ago recto-abdominal pal- Adjusting food allotments during late preg-

pation (7, 8), Doppler ultra-sound (5, 12, nancy could reduce the number of over-

16) and amplitude-depth (A-mode) ultra- weight single lambs, the number of small

sound(10,11,15,21) were the most reliable sized multiples and the incidence of preg-

techniques for routine pregnancy diagnosis nancy toxaemia. None of the above men-

in sheep. The minimal accuracy of each tioned three techniques reliably predicts

pregnancy test depends on the fertility of foetal numbers when the test is performed

the flock (20). Because fertility in well during the first half of pregnancy (22).

managed herds is rather high (9), the econ- The first two-dimensional ultrasound preg-

omic margins for pregnancy testing are nancy test for sheep was reported by

very small, even when its overall accuracy Stouffer et al. in 1969 (17, 18). Scanning

is close to 100% (9, 14). Any method that took place at a rather late stage of gestation

provides additional information about the (97-144 days) and overall accuracy of de-

expected number of lambs to be born tection of foetal numbers was only 58%. It

would considerably increase the profits of was only in 1976 that Lindahl (13) re-evalu-

testing. ated the potentials of two-dimensional

\' Department of Veterinary Obstetrics, A.I. and Reproduction, State University of Utrecht, Yalelaan 7, de
Uithof, 3508 TD Utrecht, The Netherlands.

-ocr page 209-

static B-mode scanning for pregnancy di-
agnosis in ewes. Pregnancy could be pre-
dicted with an accuracy of 100% in ewes
during the second half of gestation by mak-
ing a single scan on the abdomen just cran-
ial to the udder. Accuracy of detection of
single or multiple foetuses reached 84%
when a composite scanning technique in-
volving the right and left sides and the mid-
ventral abdominal wall was used.
After linear-array, real-time ultrasound
scanners had been developed for clinical
diagnostic tools in human medicine. Fow-
ler and Wilkins (2) reported the use of this
type of equipment for pregnancy diagnosis
and counting foetal numbers in sheep be-
tween days 40 and 90 of gestadon; further
publications described the very high accu-
racy of this new method (3, 4, 23).
In this paper we describe our experiences
with this technique when used under both
experimental and field conditions during
the breeding seasons of 1982/83, 1983/84
and the summer of 1984 in The Nether-
lands. Preliminary results of this study
have already been published elsewhere (1).

MATERIALS AND METHODS
Animals

Herds used for our studies were selected on the basis
of the following criteria: rapid identification of indi-
vidual animals, no culling of animals before the end of
the lambing period, exact recording of date of lamb-
ing, number of lambs born and number of open ewes.
Table 1 summarizes the number and type of tests
performed, and the breeds and types of ewes. Animals
of Hocks A, B, C, D, G and 38 ewes from flock H
belonged to experimental stations; others (E, F, H)
were commercially held and were investigated under
field conditions.

Stage of pregnancy at which scanning took place was
calculated on the basis of the recorded day of mating
(flocks D and H) or was deduced from the recorded
date of lambing, assuming a total duration of preg-
nancy of 145 days. Non-lambing animals were dis-
tributed over the scanning periods (Table 1) accord-
ing to their recorded day of mating (flocks A, B, C, D,
G and H) or according to a ratio related to the stage of
gestation of the animals which lambed (herd E and F).

Equipment

During the first year (flock A) we used the XL-real-
time scanner of Diagnostic Sonar (Livingstone, Scot-
land). On all other occasions the portable scanner
type 560 (Pie Data Medical, Maastricht, The Nether-
lands) was used.

Both scanners were provided with a 3 MHz transducer
that had been modified for intra-rectal use in mares.

An area with a depth of 18-20 cm from the surface of
the transducer and with a width of 8-10 cm was co-
vered by both transducers.

Scanning procedure

All animals were investigated in a standing position.
No shaving took place but the transducer, provided
with a coupling gel, was placed on the hairless region
of the skin ventral and medial to the right precrural
skin fold. This area was cleaned with water if mud on
the skin prevented proper visualization of the prepel-
vic abdominal structures. During scanning animals
were restrained by a single person or were restrained
in a cage which held three animals one behind the
other (flocks E and F).

Depending on the stage of gestation, the diagnosis
\'pregnant\' was based on the recognition of: fluid filled
uterus, placentomes, foetal structures such as head,
thorax and limbs, and foetal body movements. De-
tails have been described elsewhere (1). Usually one or
more of these features could be recognized within a
few seconds.

In order to count foetal numbers, an investigation
period of 2-3 minutes was usually necessary. By
slowly turning the transducer along its longitudinal
axis, screening of the whole uterus was attempted.
Based on the conclusions of the extensive study of
Fowler and Wilkins (4), we performed foetal count-
ings only after 44 days of gestation. Figure 1 schemati-
cally indicates how identification of different foe-
tuses becomes possible. Independent movements of
individual foetuses is a very important criterion for
distinguishing individual foetuses because counting
of 2 or 3 heads or beating hearts is not always possible.
Especially with older foetuses, independent move-
ments confirm that one is not looking at 2 different
sections of the same foetus after changing the direc-
tion of the transducer (Figure 1 E -h F). Shaking the
abdominal wall during the scanning procedure could
sometimes induce foetal movements which allowed a
final decision concerning the number of foetuses pres-
ent.

In most of the flocks, single and twin lambs were
born. Only in animalsof flock D, in which PMSG had
been injected upon removal of vaginal MAP-sponges,
were larger litter sizes common; results from this flock
are therefore presented separately.

Evaluation of a pregnancy test

Knowing the outcome of (non-)pregnancies, results of
the tests can be arranged as follows: correct positive
diagnoses (a), incorrect positive diagnoses (b), correct
negative diagnoses (c) and incorrect negative diag-
noses (d). In incorrect positive diagnoses (b) it is
possible that embryonic/foetal mortality or unob-
served abortions are responsible for the discrepancy
between the diagnosis and the outcome of pregnancy.
The sensitivity ofa pregnancy test indicates the ability
to identify all pregnant animals (a / a -P d). The
specificity of the test indicates the ability to identify
only the pregnant animals, thus the ability to identify
all non-pregnant animals (c / c -P b). The predictive
value of the test indicates the certainty with which
statements can be made about presence (positive pre-
dictive value: a / a -F b) or absence (negative predic-
tive value; c / c d) of pregnancy after the examin-
ation has taken place.

-ocr page 210-

oo
K)
to

Breed

Friesian

Friesian

Friesian

Flevo X Texel

Texel
35 (45-73 days)
34 (45-77 days)
27 (57 days)
20 (48-65 days)

Table 1.
Herd

A (\'82/\'83)
B (\'83/\'84)
C (\'83/\'84)
D (\'83/\'8A)
E (\'83/\'84)
F (\'83/\'84)

number of foetal countings
(performed at)

Number of pregnancy tests
performed at days

Type of
animal

60-89
1 1

ï90
68

é28

2
5

29-59
2
41
35
38
230

b, c
b, c
a

c1

Texel

b, c
a

80
54

16

G (\'84)

Flevo

c

42

17

31

(46-70 days)

H (\'84)

mixed2

a, b, c*

136

38

63

(51-62 days)

10

524

200 84

210

(45-77 days)

1  mated after synchronized oestrus

2  different breeds at 4 different locations
a: hoggets

b: older primiparous ewes
c: pluriparous ewes

-ocr page 211-

^^©A p

® A

^ B

\\ /"•&
« G

® D

^^^^E

Fig. I. Schematic presentation of the visualization
of individual foetuses by turning the transducer along
its longitudinal axis after it has been placed on the
hairless area of the right ventro-lateral abdominal
wall cranial to the udder. Two different foetuses can
be seen at the same time only when they are situated in
the same plane as the ultrasound beams ofthe trans-
ducer (C). In all other instances, turning of the trans-
ducer will intercept different foetuses (A, B, D) or two
different parts of the same foetus (E and F).
a = transducer; b = plane of the ultrasound beams; c
and d = foetuses; e = uterine wall.

RESULTS
Pregnancy tests

Table 2 summarizes the results of all preg-
nancy tests performed. Because of the large
difference in numbers of open animals a
distinction has been made between tests
performed during the first two breeding
seasons (flocks A-F) and those during the
summer of 1984 (flocks G H). However,
pregnant animals are very easy to recog-
nize after day 30 of pregnancy because the
method is based upon direct visualization
of the conceptus: experience is thus almost

irrelevant for this pregnancy test. There-
fore we also pooled data from all flocks
(Table 2). With a total number of 818 preg-
nancy tests, 10 incorrect diagnoses were
made: 3 false positive and 7 false negative
diagnoses. The following evidence indi-
cates that the 3 false positive diagnoses
were in fact positive at the moment of test-
ing: 1 primiparous ewe was tested on the
38th day after induced oestrus in April; the
progesterone concentration of a jugular
blood plasma sample measured 2.96 ng/ml
on the day of testing. In the two other
animals, tested at days 52 and 60 p.c. re-
spectively, a definite prediction of foetal
numbers was made, mdicating that a con-
ceptus has been observed.
From the 7 false negative diagnoses, 3
animals were tested on days 19, 25 and 29
respectively, assuming a total duration of
pregnancy of 145 days. From the others, 2
were tested on day 38 post coitum, 1 on day
59 and 1 on day 89 after mating.

Counting of foetal numbers
Counting of foetal numbers potentially re-
quires much more experience (23). The re-
sults of the first and the last tests are there-
fore presented separately. Figure 2A shows
the results of 89 countings in ewes from
flocks B, C and E performed between days
45 and 77 of pregnancy during the breeding
season of 1983/1984. Three categories were
used: singles, twins and triplets or more.
The overall accuracv of the predictions was
83.1%.

Sensitivity and predictive values were
90.4% and 82.6% for single lambs, 90.4%
and 83.9% for twin lambs, 50% and 80%
for triplet or more. When only two cat-
egories were used (singles and twins or
more) these figures are: 90.4% and 82.6%
for singles, 94.1% and 97% for twins or
more.

As shown in Figure 2A, underestimation of
foetal numbers occurred more frequently
than overrating (11 versus 4 cases). Figure
2B shows the results of 27 countings in
ewes that had been treated with PMSG
upon removal ofthe sponges.
The overall accuracy of the predictions was
37%. Sensitivity and predictive value for
triplets were 83.3% and 50% respectively;

-ocr page 212-

oo
K)

TEST PEREOKMEli Al STAGE OF PREGNANCY

diagnosis pregnant
correct (a)

diagnosis pregnant
incorrect (b)

diagnosis not-pregnant
correct (c)

diagnosis not-pregnant
incorrect (d)

sensitivity:
100 X a/(a d)

specificity:
100 X c/(c b)

predictive value:
100
X a/(a b)

- predictive value:
100
X c/(c d)

days
A - F Total

80

80

100 100

60-89 days

J90 days
A - F Total
73 73

29-59 day.

36 161

125

3A0

37

20 17

11 11

100

100

A - F G H Total A - F G H Total

92 432

81 86

99.7 96.8 99.1 100 97.2 99.4 100 100

97.6 97.7 100 94.4 97.4 100 100

100 97.9 99.5 100 97.2 99.4 100

83.3 96.4 95.5 100 94.4 97.4 100 100

-ocr page 213-

that for quadruplets and quintuplets were
0%. However, the absence of single lambs
was 100% correctly diagnosed and sensitiv-
ity and predictive value for the category ^
3 lambs were 85.2% and 100% respectively.
Only underestimations occurred in this
test.

Figure 2C shows the results of 94 countings
in ewes from G and H performed between
day 46 and 70 of pregnancy during the
summer of 1984.

The overall accuracy of the predictions was
78.7%. Sensitivity and predictive values
were 91.9% and 85% for singles, 86% and
74% for twins and 21.4% and 75% for trip-
lets or more. When only two categories
were used (singles and twins or more) these
figures are: 91.9% and 85% for singles,
89.5% and 94.4% for twins or more. As
shown in Figure 2C, underestimation of
foetal numbers occurred much more fre-
quently than overrating ( 16 versus 4 cases).

DISCUSSION

Although detection of pregnant animals
with real-time echography is possible prior
to day 30 of gestation (Table 2; 4), our
results show that 3 of the 7 false negative
diagnoses were made during the first
month of pregnancy. It is our impression
that, especially in hoggets, the uterus has
an almost intra-pelvic location in the first
month of pregnancy and this prevents
proper visualization by the transabdomi-
nal route. In fact only two false negative
diagnoses (made on days 59 and 89) remain
when scanning results after day 39 are con-
sidered.

Together with the evidence already given
that the three false positive diagnoses were
in fact correct positive diagnoses (the dis-
crepancy most likely being caused by foetal
mortality and/or unobserved abortions),
our results show that sensitivity and speci-
ficity of this pregnancy test are very close to
100% when performed between days 40
and 90 of pregnancy. Unfortunately the
data of Fowler and Wilkins (3, 4) were
arranged in such a way that sensitivity and
specificity cannot be exactly calculated.
However, from the recent report by White
et al. (23) it can be deducted that both
specificity and sensitivity were 100% after
testing (554 animals: 34 barren and 520
pregnant) between days 46 and 93 of gesta-
tion. These figures are very high if com-
pared with that of any of the other methods
used so far (22). Recently Langford
et al.
(10) re-evaluated a portable A-mode sys-
tem. Sensitivity, specificity, positive- and
negative predictive values calculated from
their data reached 84%, 67%, 91% and
52% respectively when the test was per-
formed at 60 days and 95%, 61%, 90% and
76% respectively when the test was per-
formed 10 days later. As stated above, rec-
ognition of pregnant animals with real-
time scanning is so easy that very little
experience is required. This is not proved
by our own study but is indicated by the
data of others (23) who found no difference
between the abilities of an experienced and
inexperienced operator in detecting preg-
nant and barren animals.

A

number of lambs born

1

2

S3

total

</)

f

ss

H?

3

1

23

1

CVJ

2

13

7

56

1

?

a

CO

A\\

0

2

13

10

S
o

21

52

16

89

B

number of lambs born

2

3

4

5

total

CJ

S

2

1

1

4

CO

0

H

7

3

20

0

0

S

3

3

in

0

0

0

e

0

15
o

0

12

8

7

27

C

number of lambs born

1

2

&3

total

1

iS

T-

H

5

1

40

■5
È

CM

3

H

10

50

1

CO

A\\

0

1

m

4

!

1

37

43

14

94

Fig. 2. A comparison between the number of foetuses counted between days 45 and 77 of gestation and the

number of Iambs born.

A: Animals from llocks B, C, and A.

B: Animals from flock D.

C: Animals from flocks G and H.

-ocr page 214-

Because we combined the pregnancy test
with counting of foetal numbers in only
some animals (Table 1) we did not collect
data concerning the time taken to perform
a pregnancy test in a flock of sheep. How-
ever, the actual scanning itself takes only a
few seconds per pregnant animal and not
more than half a minute per barren ewe.
This means that the number of sheep that
can be tested per hour is mainly limited by
the speed with which animals were pre-
sented to the operator. Because this proce-
dure is equal for each type of pregnancy
test, real-time scanning potentially has the
greatest efficiency.

Before comparing results of the countings
of foetal numbers, it should be emphasized
that two main differences in scanning tech-
nique existed between this study and that
of others (3, 4, 23). Our animals were not
shaved and remained standing during the
test. This means that all of the work could
be performed by two persons: the operator
and one assistant restraining the animals.
The Australian and British workers inves-
tigated the ewes while being restrained on
their back with the hindlegs extended hor-
izontally; an area of the abdomen of each
ewe extending some 20 cm anterior to the
udder and the full width of the ventral sur-
face was shorn. A final rate approaching
one ewe per minute was achieved by an in-
experienced operator in the study reported
by White and co-workers (23). These auth-
ors did not mention how many people
were involved in preparing the animals for
scanning. This of course is of major import-
ance for calculating the costs and benefits
of the whole procedure. However, our re-
sults of the countings of foetal numbers are
clearly less accurate than that reported by
others. Fowler and Wilkins (3) reached
predictive values of 95-99% for singles and
67-82% for twins during their first year.
During their second year predictive values
were 99%, 97% and 48% for singles, twins
and triplets/quadruplets. In their latest re-
port (4) based on a total number of 5530
scans, predictive values for singles, twins
and triplets were 98,6%, 93.8% and 52.3%
respectively. Classification of multiple foe-
tuses, i.e. 2 or more, was 92.3% correct.
Final foetal numbers in these studies were
assessed by direct observation of the re-
productive tracts at the slaughter-house.
Awaiting the lambing results could only
influence the number of overratings. Since
these occurred in our material far less fre-
quently than underestimations of foetal
numbers (Figure 2) one might expect that
experience with our technique of scanning
can possibly increase the accuracy of the
countings in the future. Improvement of
the accuracy of determination of foetal
numbers from 69 to 93% was achieved over
a period of 5 days by others (23). However,
the slightly less accurate results obtained in
our latest flocks G and H (Figure 2C) indi-
cate that we either have to change our
scanning technique or we have to take
more time per examination. On the other
hand, if the purpose of examination is sep-
aration of ewes with single lambs from
ewes carrying twins or triplets, sensitivity
of selecting these categories is ^ 90%
using our scanning technique. This is still
higher than other techniques such as proges-
terone levels (6, 16), composite static B-
mode scanning (13) or recto-abdominal
palpation (8).

In conclusion our results show that trans-
abdominal, linear-array real-time ultra-
sound scanning in standing, unshaven ewes
is a highly accurate pregnancy diagnosis
test which can easily be used under farm
conditions, giving immediate results. The
technique requires hardly any experience
when performed after 40 days of gestation.
The number of animals that can be tested
per hour depends mainly on appropriate
preparations made on the farm.
The technique enables selection of singles
or multiples with an accuracy
of ^ 90%,
provides no discomfort or risks for thc
animals and operator and can be used as
well for early pregnancy diagnosis in other
domestic animals (19).

ACKNOWLEDGEMENTS

The authors wish to thank the Department of Animal
Husbandry of the Faculty of Veterinary Mcdicine.
State University, Utrecht. Intervet Boxmeer, IVVO
Lelystad, .1. A. Ypenburg (DVM) and J. Westerhuis
for their cooperation, W. Bes and A. Hofman for the
preparation of the figures.

Pic Data Medical BV (Maastricht, The Netherlands)
kindly provided the portable scanner type 560.

-ocr page 215-

REFERENCES

1. Bois, C. H. W. dc and Taverne, M. A. M.: Preg-
nancy diagnosis in siiecp by means of two-di-
mensional ultrasound scanning.
Vtaams Dierge-
neeskd. Tijdsehriji
1984; 53: 240-52.

2. Fowler, D. G. and Wilkins, .1. F.: The identifica-
tion of single and multiple bearing ewes by ultra-
sonic imaging.
Animal Produeiion in Australia
1980; 13: 492.

3. Fowler, D. G. and Wilkins, .1. F.: The accuracy
of ultrasonic imaging with real-time scanners in
determining litter number in pregnant ewes.
Animal Produeiion in Australia 1982; 14: 636.

4. Fowler, D. G. and Wilkins, .1. F.: Identifying
litter size in pregnant ewes. Effects of number of
foetuses, stage of gestation, operator and breed
of ewe on accuracy of diagnosis.
Livestock Pro-
duction Science
1984; 1 I: 437-50.

5. Eraser, A. F., Nagaratnam, V. and Callicot, R. B.:
The comprehensive use of Doppler ultrasound in
farm animal reproduction.
Vet. Ree. 1970; 88:
202-5.

6. Gadsby, J. E., Heap, R. B., Powell, D. G., and
Walters. D. E.: Diagnosis of pregnancy and of
the number of foetuses in sheep from plasma
progesterone concentrations.
Vet. Rec. 1972; 90:
3.39-42.

7. Flulet, C. v.: A rectal-abdominal palpation tech-
nique for diagnosing pregnancy in the ewe.
J.
Anim. Sci.
1972; 35: 814-7.

8 Hulet, C. V. and Shupe, W. L.: Predicting mul-
tiple birth in sheep by rectal-abdominal palpa-
tion.
Proc. Western Section Am. Soc.. Anim. Sci.
1973: 24: 237-9.

9. König, C. D. W.: Planned animal health and
production service on sheep farms. An inventory
and evaluation. Thesis Veterinary Faculty U-
trccht. 1985.

10. Eangford, G. A., Shrestha, .E N. B., Fiser, P. S.,
Ainsworth, L.. Hcaney, D. P., and Marcus, G. J.:
Improved diagnostic accuracy by repetitive ul-
trasonic pregnancy testing in sheep.
Theriogenol-
ogy
1984; 21: 691-8.

1 1. Eindahl, I. L.: Comparison of ultrasonic tech-
niques for the detection of pregnancy in ewes.
J.
Reprod. Pert.
1969; 18: 117-20.

12. Eindahl. I. L.: Pregnancy diagnosis in the ewe by
intrarectal Doppler../.
Anim. Sci. 1971;32:922-4.

13. Eindahl. I. I,.: Pregnancy diagnosis in ewes by
ultrasonicscanning.././4n/»i. ,SV/. 1976;43: 1135-
40.

14. Madel. A. .1.: Detection of pregnancy in ewe
lambs by A-mode ultrasound.
Vet. Rec. 1983;
I 12: 11-2.

15. Meredith. M. .1. and Madani, M. O. K.: The
detection of pregnancy in sheep by A-mode ul-
trasound.
Br. Vet. ./. 1980; 136: 325-30.

16. Rawiings, N. C., .leffcoatc, I. A., Savage, N. C.,
Steuart, D. M. K.,and Steuart, E. H. M.: Preg-
nancy diagnosis and assessment of fetal numbers
in the ewe in a commercial setting.
TheriogenoL
ogy
1983; 19: 655-63.

17. Stouffer. .E R., Eindahl. I. L., Hogue, D. E.,and
White, W. R. C.: Ewe pregnancy check with ul-
trasonicscanncrand Doppler./
Anitn. Sci. 1969;
29: 103.

18. Stouffer, .1. R., White, W. R. C., Hogue, D. E.,
and Hunt, G. E.: Ultrasonic scanner for detec-
tion of single and multiple pregnancy in sheep. 7.
Anim. Sci. 1969; 29: 104.

19. Taverne, M. A. M.: The use of linear-array real-
time echography in veterinary obstetrics and
gvnaecologv.
Tijdschr. Diergeneeskd. 1984; 109:
494-506.

20. Thinionier, J., Bosc, M., Djiane, J., Martal, J.,
and Terqui, M.: Hormonal diagnosis of preg-
nancy and number of foetuses in sheep and goats.
Proc. Symposium on Management of Reproduc-
tion in Sheep and Goats, University of Wiscon-
sin, Madison 1977; July 24-25: 79-88.

21. Trapp, M. J. and Slyter, A. E.: Pregnancy diag-
nosis in the ewe.
J. Anim. Sci. 1983; 57: 1-5.

22. West, D. M.: Pregnancy diagnosis in the ewe. In:
Current Therapy in Theriogenology, D. A. Mor-
row (ed.) 1980; 900-2.

23. White, I. R.. Russel, A. J. F., and Fowler, D. G.:
Real-time ultrasonic scanning in the diagnosis of
pregnancy and the determination of foetal num-
bers in sheep.
Vet. Rec. 1984; 115: 140-3.

-ocr page 216-

Kat

Diabetes Mellitus bij een kat, geïnduceerd
door megestrolacetaat

Herrtag, M. G., Barnett, H. C., and Macdou-
gall, D. F. Diabetic retinopathy in a cat with
megestrol acetate-induced diabetes. J. Small
Anim. Pract. 1985; 26: 595-601.
Megestrolacetaat wordt zeer frequent gebruikt
bij een aantal huidaandoeningen van de kat,
zoals miliaire dermatitis, neurodermatitis, eosi-
nophiel granuloomcomplex en hormonale kaal-
heid. (bestaat er hormonale kaalheid bij de kat?;
Ref.) Bekende bijwerkingen zijn polyphagie,
gewichtstoename en gedragsveranderingen, min-
der vaak ontstaan hyperplasie van de melkklie-
ren en diabetes mellitus.

De auteurs beschrijven een geval van diabetes
mellitus bij een kat na langdurige toediening
van megestrolacetaat (9 jaar lang, dosering va-
riërend van 5 mg per week tot 5 mg om de dag).
Het belangrijkste symptoom was blindheid ten
gevolge van een retinopathie (onder andere het
loslaten\'van de retina en retinabloedingen). De
diabetes verdween na (kort) gebruik van insu-
line, maar vooral door het stopzetten van de
megestrolacetaat-therapie. De kat bleef echter
wel blind (retina degeneratie).
(Ook tijdens de \'Voorjaarsdagen 1986\' is ge-
bleken dat men het gebruik van megestrolace-
taat zoveel mogelijk moet beperken in verband
met de zeer talrijke en ernstige bijwerkingen;
Ref.)

Th. F. M. van Noort.

Varken

Tiamulin ter behandeling van en ontwikke-
ling van immuniteit tegen varkensdysenterie

LeRoy D. Olson. Tiamulin in drinking water
for treatment and development of immunity to
swine dysentery. J. Am. Vet. Med. Assoc. 1986;
188: 1165.

Tiamulin werd in experimenten gebruikt ter be-
handeling van varkensdysenterie (\'Vibrio\'). Het
medicament werd toegediend gedurende 5 dagen
via het drinkwater in doseringen van 60, 45 of
22,5 mg/1 water. In de dosering van 60 of 45
p.p.m. verdween de diarree na enkele dagen,
maar recidiveerde (in minder ernstige vorm) na
2-10 dagen na beëindiging van medicatie.

Er moest nog I tot 3 maal extra gekuurd
worden. Daarbij bleek immuniteit te ontstaan
zodat de diarree niet meer recidiveerde en in het
serum
anü-Treponema hyodysenteriae antilicha-
men aantoonbaar waren.
In deze proef bleek tylosine 66 mg/1 geen effcct
te hebben, terwijl dimetridazole 120 mg/I wel in
staat was om diarree te genezen, maar waarbij
zich geen immuniteit ontwikkelde.

IV. A. J. Cromwijk.

Voedingsmiddelenhygiëne

Chlooramfenicol residuen in slachtkuikens

Dorn, P., Schwarzer, C. und Rattenberger, E.
Verfolgsuntersuchungen zur Kontamination
mit Chloramphenicol in der Broilerproduktion.
Dtsch. tieränzl. Wschr. 1986; 93: 70-1.

Bij de steeksproefsgewijze controle van slacht-
kuikens op antibiotica residuen werden door de
Gezondheidsdienst voor dieren in Beieren een
aanmerkelijk aantal monsters aangetroffen met
chlooramfenicol residuen in de orde van grootte
van 10 Mg/kg.

Indien de mesters zich houden aan de voor-
geschreven wachttijd na een therapeutische toe-
passing zijn deze residuen niet meer aantoon-
baar in het vlees. De auteurs troffen na afloop
van een behandeling met chlooramfenicol 8,5
mg/kg terug in de stof, en 26-480
Mg/kg of 1. in
strooisel en drinkwater.

Ook tijdens het slachtproces werd chlooramfe-
nicol aangetroffen in het broeiwater en het
spinchiller koelwater. Na het stoppen van de
behandeling is dus nog opname van chlooram-
fcnicol mogelijk evenals contaminatie van het
vlees tijdens en na het slachten.
De auteurs bespreken in het kort dc gevolgen
van zeer lage detectiegrenzen voor de therapeu-
tische mogelijkheden van bepaalde antibiotica.

H. Mol.

-ocr page 217-

Ter gelegenheid van haar eerste Lustrum organiseert

Mastitis

het vrouu/eiijk veterinair Dispuut der UVSV/NVVSU,
een lezing met als thema

"Echografie in
de diergeneeskunde"

u/aarin de mogelijkheden en onmogelijkheden van de
echograaf in de diergeneeskundige praktijk worden belicht.

Zij heeft het genoegen de volgende sprekers te
mogen aankondigen;

Dr. K. Lalezari

wet. medewerker vakgroep Radiologie,
Faculteit der Diergeneeskunde

Ir. C.M. Ligtvoet

wet. medewerker,
Erasmus Universiteit, Rotterdam

Dr. M.A.M. Taverne

wet. medewerker vakgroep Verlosk. Gynaecologie
en K.I., Faculteit der Diergeneeskunde

Drs. G. Voorhout

wet. medewerker vakgroep Radiologie,
Faculteit der Diergeneeskunde

datum: 19 september 1986
plaats: Collegezaa Kleine Huisdieren
aanvang: 20.00 uur

Pathozone® Mastitis injector.
Effect en gemak in één.

-ocr page 218-

Huidjeuk door allergische
reactie op vlooiebeten?

Huidjeuk kan onder meer bij
daarvoor gevoelige katten
en honden veroorzaakt
worden door de beet van de
Ctenocephalides.

De Ctenocephalides canis
en felis in gepotentieerde
vorm (Ctenocephalum) zijn
in staat om huidjeuk door
overgevoeligheid voor
vlooien bij hond en kat te
verminderen.
Ook kunnen de door jeuk
ontstane secundaire zelf-

beschadigingen, zoals lik en
krab-plekken, door Cteno-
vetsem worden voorkomen.
Voor homeopathische
diergeneesmiddelen geldt
dat zij uitgezonderd zijn van
het registratie-regiem.

Samenstelling

Ctenocephalum D30, \'
Ledum D30,
Cardiospermum Dl2,
Galphimia glauca D12 aa p. l
Alcoholgehalte 50% (v/v). t

^^^^ homeopathie en fytotherapie

VSM geneesmiddelen bv

Berenkoog 35, 1822 BM Alkmaar,
tel 072-661122.

-ocr page 219-

BOEKBESPREKING

Zoo & Wild Animal Medicine

M. E. Eowler

(W. B. Saunders. Philadelphia, 1986)

Nadat de eerste uitgave van 1978 over de gehele we-
reld een succesnummer was, waarvan meer dan 3000
exemplaren verspreid zijn, werd al spoedig duidelijk
dat een tweede editie noodzakelijk zou zijn. In 1982
werden meer dan 80 auteurs gevonden om hun kennis
en ervaring bij te dragen. De uiteindelijke bewerking,
vormgeving en indexering van dit thans 1125 blad-
zijden omvattende boek was het werk van één per-
soon: Murray E. Fowler.

Deze nieuwe editie is zodanig bewerkt dat duplicatu-
ren met de eerste zoveel mogelijk vermeden zijn. Vele
problemen zijn diepgaander behandeld. Zonder dat
de eerste editie hiermee is achterhaald, is een geheel
nieuw boek ontstaan dat het eerste aanvult en uit-
diept. Het nieuwe boek heeft de karakteristieken van
het eerste bewaard.

Het boek omvat alle orden van gewervelde dieren met
uitzondering van de vissen. De opbouw is geheel vol-
gens de zoölogische systematiek. Het begint met am-
fibieën en vervolgt met reptielen, vogels en zoogdie-
ren.

Verspreid worden speciale onderwerpen in afzonder-
lijke hoofdstukken behandeld. De keuze daarvan
doet vaak wat opportunistisch aan, doch het bepaalt
mede het karakter van dit werk. Eenmaal bekend met
de indeling van het boek, is voor de lezer de op de
praktijk gerichte indeling duidelijk.
Er zijn afzonderlijke hoofdstukken over gedrag van
diercntuindieren, over stressfactoren, immobilisatie,
infectieziekten, zoönosen, stofwisselingsziekten, voe-
ding van zoogdieren, tandproblemen bij zoogdieren,
aandoeningen van hoeven, nagels en klauwen van
zoogdieren en over ongewervelden als voederdieren.
De hoofdstukken over de verschillende klassen (of bij
fijner ingedeelde hoofdstukken verschillende orden)
van dieren worden voorafgegaan door algemene in-
formatie over zoölogie, anatomie, fysiologie, huisves-
ting, voeding, immobilisatie en narcose. Dan volgen
besprekingen van dc belangrijkste virale, bacteriële,
parasitaire en mycotische infecties. Vervolgens wor-
den de niet-infectieuze aandoeningen behandeld. Al
deze onderwerpen worden beknopt maar \'to the
point\' besproken.

Bezien wij het boek naar zijn onderscheidene onder-
delen:

De amfibieën worden zeer beknopt (5 pag.) be-
sproken. Overwegend wordt verwezen naar (niet al tc
indrukwekkende) andere literatuur. Merkwaardiger-
wijze houdt de veterinaire kennis van amfibieën geen
gelijke tred met de voortgang in het houden en
kweken van deze dicrgroep.

Het deel over reptielen weerspiegelt de ontwikke-
lingen op dit gebied. Verschillende hoofdstukken zijn
door diverse specialisten geconcipieerd. Dit gedeelte
omvat 60 pagina\'s.

Het deel over vogels omvat 321 pagina\'s en is onder-
verdeeld in 28 hoofdstukken, waarvan er 8 betrekking
hebben op specifieke onderwerpen zoals voeding.

pokken, New Castle Disease, meer algemeen voor-
komende infectieziekten e.a.

Van de 24 orden van vogels worden 4 namelijk anse-
riformes (33 pag.), roofvogels (hier zowel de uilen als
de valkachtigen omvattend) (72 pag.), hoenderach-
tigen (10 pag.) en papegaaiachtigen (45 pag.) uitvoe-
riger behandeld.

Het deel over zoogdieren tenslotte omvat 520 pagina\'s
en is ingedeeld in 17 hoofdstukken. Nadruk ligt hier-
bij op de monotremata en buideldieren (47 pag.),
vleermuizen (25 pag.), apen (43 pag.), aquatische
zoogdieren (50 pag.), roofdieren (96 pag.) en hoefdie-
ren (114 pag.).

Het werk wordt afgesloten met een uitvoerige appen-
dix betreffende wetenschappelijke namen van dieren,
adressen van chemisch-farmaceutische industrieën,
handelsfirma\'s van apparatuur en afbeeldingen van
parasieten-eieren. Aan de index is veel aandacht be-
steed, zodat deze, gezien de omvang van het werk,
goed bruikbaar is.

Bij de literatuurverwerking is de invloed van Murray
Fowler, en zijn internationale oriëntatie, goed merk-
baar. In de door hemzelf geschreven hoofdstukken is
ook Europese literatuur verwerkt. De overige Ameri-
kaanse auteurs hebben zich zoals gebruikelijk vrijwel
uitsluitend tot literaire inteelt beperkt.
Het boek bewijst mede dat de dierentuingeneeskunde
een erkend zelfstandig wetenschapsgebied binnen de
diergeneeskunde is; het biedt een indrukwekkende
bron van kennis en is voor dierentuindierenartsen
verplicht bezit, voor geïnteresseerden ten zeerste aan
te bevelen.

P. Zwari.

-ocr page 220-

MEDEDELINGEN

Directie van de
Veterinaire Dienst

MKZ in Italië en de Engelse
importbeperkende maatregelen

De mond- en klauwzeer-epizoötie in Italië lijkt
zich uit te breiden naar nog niet eerder aange-
taste gebieden. In juli zijn er 24 uitbraken ge-
weest — van de tot 12 augustus gemelde 93
gevallen — op met name varkensbedrijven,
waaronder zeer grote bedrijven. Alle uitbraken
zijn veroorxzaakt door virustype A dat al in
1984 bij het begin van de epizoötie in Italië werd
geïsoleerd. Deze ontwikkelingen zijn voor het
U.K. aanleiding geweest de grenzen te sluiten
voor de import uit Italië van vlees van runderen,
schapen en geiten (invoer van varkensvlees
vindt niet plaats).

De bestrijding vindt nog steeds plaats volgens
de besluiten van het PVC van 14 juli, waarbij de
sanitaire eenheid (te vergelijken met een RVV-
kring) waarin de MKZ-uitbraak geconstateerd
wordt en de daaraan grenzende eenheden inge-
sloten worden. Het U.K. handhaaft zijn im-
portbeperkingen.

Onderzoek van watervogels
op botulisme

In het kader van een nationaal programma
zenden gemeenten ieder jaar in de zomermaan-
den dood gevonden watervogels op naar het
Centraal Diergeneeskundig Instituut voor on-
derzoek op botulisme. Ondanks het warme
weer in de maanden juni en juli is het aantal
gevallen van deze bacteriële ziekte tamelijk be-
perkt gebleven. Tot eind juli waren er 83 inzen-
dingen, waarvan 52 positief bleken.
Tot dusver is alleen botulisme type C aangetrof-
fen, dat niet gevaarlijk is voor de mens.

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 14 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t/m 31 juli vermeldt het vol-
gende aantal gevallen van aangifteplchtige besmette-
lijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 5 gevallen in 5 gemeenten
Groningen 1 geval

Friesland 3 gevallen

Drenthe 1 geval

VARKENSPEST
België

In België blijft klassieke varkenspest zich geregeld
voordoen. Zo werden sedert de laatste opgave in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde 4 nieuwe gevallen
gemeld, waarmee het totaal dit jaar op 43 is gekomen.
Het betrof een mestbedrijf in de gemeente Vilvoorde
(provincie Brabant) op 16 juli, een mestbedrijf in de
gemeente Teuven (provincie Limburg) op 25 juli, een
fokbedrijf in de gemeente Watervliet en een mestbe-
drijf in de gemeente Bassevelde, beide laatsten op 28
juli 1986 in de provincie Oost-Vlaanderen.
Sanitiair-politionele maatregelen zijn genomen, zoals
het afmaken en destrueren van alle op de betrokken
bedrijven aanwezige varkens, het desinfecteren daar-
van en het instellen van zónes de protection.

Frankrijk

Na de reeds gemelde uitbraak van 18 juli werden in de
tweede helft van juli nog 5 uitbraken vastgesteld ver-
spreid over verschillende delen van Frankrijk: één
hiervan in het aan de Zwitserse grens gelegen depar-
tement Jura, één in het aan Italië grenzende departe-
ment Alpes-de-Haute Provence, één in het midden
van het land, departement Corrèze, en twee in de
aangrenzende Noordfranse departementen Aisne en
Marne.

AFRIKAANSE VARKENSPEST
Afrikaanse varkenspest blijft zich voordoen in Italië.
Op 26 juli werd de 8e uitbraak van het jaar geconsta-
teerd op Sardinië.

In Spanje was het aantal AVP-meldingen per 31 juli
opgelopen tot 293 en in Portugal per 31 juli tot 115.

BESMETTELIJKE LONGZIEKTE
BIJ RUNDEREN

Het aantal gevallen van besmettelijke longziekte bij
runderen in Portugal breidt zich nog steeds uit. Bij een
telex van 31 juli deelde dit land mee dat het totaal
inmiddels op 177 was gekomen.

DOORLOPENDE AGENDA

1986

September:

1—4 37th Annual Meeting of EAAP, Budapest.
Inl. redaktiesecretariaat (pag. 216).

2—6 21. Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin, Kaposvar (Un-
garn) (pag. 354).

2^ Production disease in farm animals. Sixth in-
ternational conference to be held in Belfast.
3 PAO-D: Cursus Praktische Pathologie (pag.
721).

3—4 Nutrition, malnutrition and diet of dogs and
cats. International symposium of Georgia, USA.

(vervolg: zie pag. 846)

-ocr page 221-

KNMvD

% ABSmiS

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Julianalaan 10, Utrecht. Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon 030 - 51 01 11.

Hoofdbestuur

Secretariaat

Chef dc Bureau

C. C. van de Watering, voorzitter; W. H. Kapsenberg,
vice-voorzitter: L. Nauta, penningmeester; W. J. Nijhof,
lid; A. J. Plaisier, lid;dr. W. F. G. A. Immink, lid; J. C. M.
van Dijck, lid; M. A. Moons, adviseur.

A. P. Wijgergangs, algemeen secretaris; M. Bosman, se-
cretaris; T. W. te Giffel, secretaris.

Marij Schuurman Hess

Bureau Waarnemingen Jacqueline de Ru.

-ocr page 222-

In memoriam

Nicolaas Adriaan
Commandeur

Commandeur, een rijzige gestalte, een recht-
schapen mens. een persoonlijkheid met gezag en
overwicht, en juist daardoor een bescheiden
man. Zo hebben veten hem gekend.
Collega Nicolaas Adriaan Commandeur (voor
intimi Klaas). 85 jaar oud, overleed op 26 fe-
bruari 1986 in alle rust na een welbesteed teven
dat voor zo velen van betekenis is geweest.

Hij ving zijn loopbaan als dierenarts aan in
1926, na op 23 juni te zijn afgestudeerd aan de
Faculteit der Diergeneeskunde, welke studie hij
begonnen was in 1921 aan dezetjde instelling die
toen nog Veeartsenijkundige Hoogeschool
heette.

Hij werd geboren op 14 juli 1900 te Berkhout
(gemeente Wognum, Noord-Holland) en be-
haalde in 1921 het HBS-diploma aan de
Rijks HBS te Hoorn.

Reeds als student was hij actief, o.a. in het
Studenten Corps \'Absyrtus\', als voorzitter van
de studenten maandbladredaktie en als ab-actis
van Demosthenes.

Zijn gehele levensloop is gekenmerkt door een
grote inzet voor anderen met als doel het wel-
zijn en de gezondheid van dieren. Na anderhalf
jaar waarnemen werd een grote, drukke prak-
tijk in Leiden op l februari 1928 overgenomen

van collega ./. Roos die benoemd was tot hoog-
leraar in Utrecht: werd hij benoemd tot Hoofd
van de keuring.sdienst voor Vee en Vlees van de
gemeente Hazerswoude: en tot leraar - eerst
voor 3. later voor 5 uur per week - aan de R.K.
Landbouw Winterschool te Voorhout: alles in
hetzelfde jaar.

De praklijk welke zowel grote als kleine huis-
dieren omvatte, kon hij adequaat bedienen
omdat hij een goed organisator was, met een
hoog werktempo, altijd correct en met een na-
tuurlijk gezag en overwicht. Hij was een prak-
ticus met een bijna feilloze \'klinische blik\'.
Daarbij maakte zijn ruime kennis op hippisch
gebied en de rundveefokkerij hem tot een die-
renarts die in wijde omtrek werd geprezen en
gerespecteerd.

De verhalen over Commandeur als prakticus
zijn vele, zelfs nu nog, en bepaalde voorvallen
zijn legendarisch: hij sprong over de hekken en
wachten was er niet bij. Hij was altijd keurig als
heer gekleed met hoeden overschoenen, zodat
visites voor kleine huisdieren gewoon tussen de
grote huisdierpatiënten door verricht konden
worden.

Tekenend voor hem was zijn gave mensen
scherp te observeren en met zijn \'klinische blik\'
stelde hij ook bij hen een snelle diagnose. Sym-
pathieën en antipathieën, die hij duidelijk had,
konden worden afgelezen aan de mate van be-
langstelling, respectievelijk gereserveerdheid
waarmee betrokkenen werden bejegend. Zijn
\'diagnose\' bestond vaak uit een scherpe typering
met een uiterst toepa.sselijke bijnaam. Een crite-
rium daarbij was of iemand respect wist af te
dwingen of niet. Hijzelf dwong respect af en
waardeerde dat ook in de ander. Hij was be-
paald niet gemakkelijk voor anderen, maar nog
minder voor zichzelf

Zijn latere activiteiten als Inspecteur en be-
stuurder werden gedragen door dezelfde karak-
tereigenschappen welke hem lot een goed all-
round prakticus hadden gemaakt.

In 1938 werd hij benoemd tot plaatsvervangend
Inspecteur van de Veeartsenijkundige Dienst.

Na de oorlog heeft hij een belangrijke rol ge-
speeld bij de oprichting in 1949 van de Kl-ver-
eniging \'Vita Nova\' in Hazerswoude, waarbij hij
de lechni.K\'he leiding op zich nam. Samen met
de buurtcollegae hebben zij de vereniging van
800 koeien uitgebouwd tot 12.000 koeien in
1956. De vereniging had een zeer goede naam
en in 1954 werd \'Vita Nova\' en daarmee collega
Commandeur vereerd met een werkbezoek van
Prins Bernhard.

Na precies 28 jaar prakticus te zijn geweest
trad hij op 1 februari 1956 in dienst hij de

-ocr page 223-

Veearlsenijkundige Dienst in district noordelijk
Zuid-flodand als Adjuncl-Inspecieiir.
In 1958 werd hij benoemd tot Veterinair Inspec-
teur van de Volksgezondheid, tevens Inspecteur
Districtshoofd van de Veeartsenijkundige Dienst
met standplaats Leiden, als opvolger van col-
lega A. Burggraaf. Hij was als Inspecteur zeer
gewaardeerd om zijn rustige, collegiale op-
treden, zonder zijn opdracht uit het oog te ver-
liezen.

De waardering voor zijn j\'unctioneren kwam tot
uiting bij zijn pensionering in augustus 1956,
toen hij lot Officier in de Orde van Oranje-Nas-
.sau werd benoemd.

Collega Commandeur was dierenarts in hart en
nieren. Alle nevenaclivilehen die hij op zich
nam hielden daarmee verhand. Zijn kwaliteiten
ais bestuurder waren niel onopgemerkt gebleven
en in 1957 nam hij, daartoe uilgenodigd, het
voorzitterschap op zich van de pas opgerichte
Slichting Veearbitrage Nederland. Hij be-
kleedde die functie 12 jaar.

Algemeen bekend was zijn grote liefde voor hel
paard. Zelf ruiter zijnde - een sport die hij
samen met zijn kinderen veel heefl beoefend -
zette hij zich graag in voor de Slichling Neder-
landse Draj- en Rensport, werd lid van het
Drafcomilé en heejl jarenlang zijn diensten als
Jurylid en Rechter van Aankomst aan de paar-
densport gegeven, vooral op Duindigi waar hij
eveneens de veterinaire zorg behartigde.

Ook in Leiden zelf droeg hij het zijne bij aan de
gemeenschap. Met groot enthousiasme en inzet is
hij jarenlang voorzitter geweest van de Optochl-
commissie van de 3 Oktober Vereniging ter
herdenking van Leidens Ontzet. Elk jaar leidde
hif zelf - te paard! - met zichtbaar genoegen én
gezag de optocht. De optocht vertrok prompt
om 13.00 uur, eventuele afwezige hoogwaar-
digheidsbekleders len spijl. Dit is historisch en
was tekenend voor het optreden van collega
Commandeur. Hij werd vanwege zijn grote ver-
diensten tot erelid van deze Vereniging be-
noemd.

Zijn laatste dienst aan zijn geliejde beroep be-
stond uit het aanvaarden van hel voorzitter-
schap van de Koninklijke Nederland.se Maat-
schappij voor Diergeneeskunde dat hij na de
verkiezing in 1964 op zich nam. Door allerlei
omstandigheden een bijzonder moeilijke op-
dracht en een welhaast dubbele taak. Het was
zijn eigen beslissing deze functie niet langer dan
vier jaar te vervullen en hij was ervan overtuigd
daarmee wijs le handelen.

De KNMvD was hem voor deze korte maar
doortastende vervulling van de hoogste functie
veel dank verschuldigd en bracht dat lol uiting
in de Algemene Vergadering in 1968 in \'s-Her-
togenbosch. De vice-voorzitter collega Van
Riessen hield een sterk bewogen afscheidsrede
waarin hij onder meer Commandeur als volgt
typeerde: \' Onze voorzitter is een onbuigzaam
man, een regent. Aan de andere kant echter - en
dat is hel geweldige - is hij ook een elastisch
man. Hij is typisch van een generatie die duide-
lijk een andere is dan de generatie die op het
ogenblik in de Maatschappij, in de besturen, in
de commissies de zaken uitmaakt. Hij is ouder.
Het wonder van hem is dat het een regent is met
een soepelheid en elasticiteit en dat alle veran-
deringen die - vrij stormachtig - over hem heen
gegaan zijn, gedurende zijn bestuursbeleid door
hem geïncasseerd zijn. Verwerkt lol een uit-
voerbaar beleid, tol een begaanbare weg met de
wijsheid die hij bij zich had.\'
Vier jaar later in 1972 in Zwolle werd hij Erelid
van onze MaaLschappij.

Zijn persoonlijk en gezinsleven werd beheerst
door dezelfde karaktereigenschappen. Hij
volgde met grote interesse de ontwikkeling en
levensgang van zijn kinderen en kleinkinderen.
Hij beleefde daaraan menigmaal veel vreugde.
Moeilijkheden en teleurstellingen werden hem
evenmin bespaard. Hij hield deze echter vol-
strekt voor zichzelf.

Bij zijn afscheid als Inspecteur werd een Arabi-
sche zegswijze aangehaald, die luidt: \' Tien
dingen zijn er die een mens moet teren kennen
gedurende zijn leven: genot en smart, vereniging
en .scheiding, welstand en gebrek, gezondheid en
ziekte, vreugde en droefheid\'.
Hij heeft ze alte tien gedragen zoals hij was:
waardig en vanuil een diep geloof.
Moge zijn beide kinderen en zijn familieleden
troost en bemoediging putten uit de wetenschap
da! hij voor zo velen een grote betekenis en een
invloed ten goede heeft gehad en moge dat een
onuitwisbare, dankbare herinnering blijven.
Hij leefde en werkte voor \'de ander\', hel wezen-
lijke doel van een mensenleven.

Op maandag 3 maart 1986 is hij na een plech-
tige Eucharistieviering, waarbij hel orgel werd
bespeeld door zijn oud-as.sistente mevrouw
Hekker-Wesselingh, op eigen verzoek in alle
stilte gecremeerd.

C. BLOEM

S. R. KLARENBEEK

M. A. MOONS

-ocr page 224-

VOORZITTERSCOLUMN
With confidence in the future

Het is de bedoeling dat in een voorzitterscolumn
één of meerdere \'topics\' van een Groep der
KNMvD nader belicht worden. Voor wat betreft
de Groep Veterinaire Homeopathie is dit geen
eenvoudige opgave, daar de iceuze moeilijk te
maken is uit welke hoogtepunten gekozen moet
worden. Besloten is de meest recente nader te
belichten, namelijk de officiële oprichting van
de International Association for Veterinary
Homeopathy op 12 april 1986 in Luxemburg.
Ongeveer 9 maanden geleden is binnen het be-
stuur van de Groep Veterinaire Homeopathie
besloten tot het oprichten van de Commissie
Buitenland, met het doel nader te bekijken wat
er gebeurt op veterinair homeopathisch gebied
in het buitenland. Immers, hoewel de Groep flo-
reert (215 leden) is de vraag naar kennis niet
snel te bevredigen en wellicht in het budenland
aan te vullen.

Daartoe is in eerste instantie een corresponden-
tie opgezet met collega-dierenartsen in diverse
landen. We kregen de indruk dat in veel
landen weinig structuur aanwezig was in de or-
ganisatie van homeopathisch werkende dieren-
artsen.

Het enige land waarbij dierenartsen contact met
elkaar hebben, zoals wij dat kennen, is Luxem-
burg. De 40 (!) dierenartsen aldaar hebben een
maandelijkse bijeenkomst met een opkomstper-
centage van 70%. De grootte van het Groother-
togdom zal daar debet aan zijn.
In Duitsland wordt sinds enige tijd driemaal per
jaar een symposium aangaande veterinaire ho-
meopathie georganiseerd. Er zijn ± 600 homeo-
pathisch werkende collega\'s in Duitsland.
In Engeland wordt dit jaar het 2e jaarlijkse
symposium veterinaire homeopathie gehouden,
georganiseerd door de BAHVS. Deze Associa-
tion is qua organisatiestructuur het beste te ver-
gelijken met onze Groep Veterinaire Homeopa-
thie. De Association telt momenteel 110 leden.
In België speelt het probleem van de twee-
taligheid. De verhouding tussen Vlaamse en
Waalse collega\'s is niet ideaal. De homeopa-
thisch werkende collega\'s in Vlaanderen zoeken
dan ook meestal toenadering tot onze Groep,
terwijl de Waalse collega\'s meer op Frankrijk
gericht zijn.

De contacten tussen Vlaanderen en Nederland
hebben geresulteerd in de oprichting van de
\'Groep Veterinaire Homeopathie België\'.
In Frankrijk is de veterinaire homeopathie sinds
3 jaar goed georganiseerd door de Société
d\'Homéopathie Vétérinaire. Deze biedt post-
universitaire opleidingen die qua niveau te ver-
gelijken zijn met die in Nederland. De vereni-
ging telt 130 leden.

In Italië werd in juni 1986 de eerste Association
Medico Veterinario-Omeopata opgericht. Er
zijn momenteel 150 leden.
De situatie in de Verenigde Staten is niet in zijn
algemeenheid aan te geven, daar de wetgeving
voor wat betreft de uitoefening van de homeopa-
thie van staat tot staat verschilt. In ieder geval
lijkt de veterinaire homeopathie in Dr. Kent\'s
native country nog ver achter te liggen in verge-
lijking met de Europese landen. Wellicht houdt
in dit verband met de enorme ontwikkeling van
de reguliere geneeskunde in dit land, een facet
waarmee de ontwikkeling van de homeopathie
vaak omgekeerd evenredig blijkt te zijn.
Opvallend is dat in vrijwel alle landen de leeftijd
van de homeopathisch werkende dierenartsen
tussen de 30 en 45 jaar ligt. Een afspiegeling
hiervan is terug te vinden in de lijst van Natio-
nal Secretaries van de IA VH. De reden hiervan
zou aardig zijn om nader uit te zoeken.
Eén aspect werd al snel duidelijk uit de ge-
voerde correspondentie en de bezoeken die de
Commissie Buitenland aan de verschillende
landen heeft gebracht: een overkoepelend or-
gaan zou welkom zijn. Daarom werd door de
Commissie Buitenland besloten een tijdschrift
uit te gaan geven: het
International Journal for
Veterinary Homeopathy,
met bijdragen uit alle
aangesloten landen.

De eerste editie is april 1986 verschenen in Oos-
tenrijk. België, Denemarken, Frankrijk. Italië,
Luxemburg, Nederland, Zwitserland, Engeland,
U.S.A., West-Duitsland, Noorwegen en Zweden.
Uit elk van deze landen is een National Secre-
tary gekozen en het waren al deze collega\'s die
op 12 april van dit jaar in Luxemburg arri-
veerden om gezamenlijk de IA VH op te richten.
Deze \'board meeting" bleek een grandioos suc-
ces te zijn.

De wil en het verlangen om samen verder te
komen ten bate van de veterinaire homeopathie,
en daarmee uiteindelijk de ruimere behande-
lingsmogelijkheden van ieders eigen patiënten,
was evident.

De meeste National Secretaries oefenen in hun
land de gemengde huisdierenpraktijk uit. Een
ieder is op zoek naar meer behandelingsmoge-
lijkheden voor grote en kleine huisdieren. Veel
aanvullingen op de reguliere geneeskunde zijn al
geleverd en met deze organisatie, met deze
\'down to earth\' collega\'s, zullen er nog vele
volgen.

J. van der Heul.
vice-voorzitter Groep Veterinaire Homeopathie.

-ocr page 225-

Algemene Vergadering

Hoofdbestuur

In de vacature die ontstaat door het reglemen-
tair aftreden van collega L. Nauta uit het
Hoofdbestuur, is door de regio Noord collega
mevr. E. Lindenhovius-Zijderveld te Assen
kandidaat gesteld. Om collega Lindenhovius
bij alle leden van de Maatschappij voor de
verkiezingen op de Algemene Vergadering te
introduceren hebben wij haar een aantal
vragen voorgelegd.

Collega mevr. E. Lindenhovius-Zijderveld is
geboren op 22 januari 1929 in De Bilt. In 1948
is zij haar diergeneeskunde studie begonnen
en zij is afgestudeerd in 1955. Zij is getrouwd
met collega G. H. G. Lindenhovius en heeft
gewerkt in een grote huisdierenpraktijk in
Dedemsvaart waar zij haar echtgenoot a.ssis-
teerde. In 1964 hebben zij en haar echtgenoot
Dedemsvaart vaarwel gezegd en in Gieten een
grote huisdierenpraktijk overgenomen waar
de heer Lindenhovius ook waarnemend hoofd
van de vleeskeuring werd. In 1967 zijn zij ver-
huisd naar Assen in verband met een functie-
wisseling van de heer Lindenhovius. In over-
leg met de vestigingscommissie is mevrouw
Lindenhovius daar een kleine huisdierenprak-
tijk begonnen waarin zij nog steeds samen met
haar echtgenoot werkzaam is.
Zij is presidente van de Nederlandse Vereni-
ging van Dierenartsvrouwen. Zij heeft geen
bestuursfuncties gehad binnen de KNMvD.

Wel heeft zij jaren bestuurservaring in de
paardesport en op kerkelijk gebied.
Haar kandidaatstelling voor het Hoofdbe-
stuur is voortgekomen uit de commissie
Vrouwelijke Dierenartsen. Toen bekend werd
dat collega Nauta niet meer herkiesbaar was,
heeft de commissie VDA in de regio Noord
naar een kandidaat gezocht, die deze vacature
zou willen vervullen. De keus viel op mevr.
Lindenhovius. Hierover zegt zij het volgende:
\'Ik heb er wel een tijdje over na moeten
denken en overlegd met mijn echtgenoot want
hij moet de hele praktijk waarnemen en hij
vindt het eigenlijk niet leuk als ik veel van
huis ben. Aan de andere kant weet hij dat ik
het een uitdaging vind om in het Hoofd-
bestuur gekozen te worden. Samen zijn we tot
een positieve beslissing gekomen. Een vrouwe-
lijke collega in het Hoofdbestuur van de
KNMvD is in wezen voor mij niet anders dan
een mannelijke collega, het zijn beiden men-
sen, beiden met een dierenarts-diploma,
beiden met een hoeveelheid ervaring in het be-
roep en in de samenleving. Misschien verschil-
lend in het uitgangspunt van aanpak van
problemen, maar stellig gericht op de beste op-
lossing. Het maakt voor mij geen verschil. Maar
zult u vragen waarom dan pas in 1986 een
vrouwelijke collega in het Hoofdbestuur.
Ik dacht dat één van de oorzaken te vinden is
in het feit, dat het voor een vrouwelijke col-
lega tussen de 35 en 55/60 jaar nog veel moei-
lijker is om zich vrij te maken en veel tijd aan
een bestuursfunctie te geven dan voor een
man, of zij is getrouwd en heeft naast het be-
roep dat zij uitoefent ook nog een gezin te
verzorgen, of zij is niet getrouwd en heeft een
baan waar niet zoveel vrije tijd aanwezig is om
zich volledig te kunnen geven aan het zeer tij-
drovende werk van een functie in het Hoofd-
bestuur.

Een tweede belangrijk punt speelt een rol. De
Hoofdbestuursleden vertegenwoordigen een
bepaalde regio van Nederland in de KNMvD.
Als je in Zeeland woont en je zou de tijd
hebben en de mogelijkheid om je verkiesbaar
te stellen dan kun je niet voor de twee noorde-
lijke Afdelingen gekozen worden.

Ik heb me velejaren met hart en ziel kunnen
wijden aan de uitoefening van mijn beroep als
dierenarts in verschillende disciplines en aan
de verzorging en opvoeding van ons gezin en
onze drie kinderen en ik voel me bevoorrecht
dat ik nu de kans krijg om, wanneer ik gezond
blijf en hulp van mijn man in de praktijk be-
houd, nog een aantal jaren in de organisatie
van onze KNMvD te mogen werken tot heil
van mens en dier.\'

-ocr page 226-

Ereraad

Wegens het reglementair aftreden van collega
J. E. Hage, die zich niet meer herkiesbaar stelt,
is door de regio Oost collega dr. J. J. Aukema
kandidaat gesteld.

in 1951. Met een onderbreking van 1954 tot
1956 om de militaire diehstplicht te vervullen,
werd de studie voltooid in 1961.
Hierna werd de praktijk in Houten van zijn
vader overgenomen en voortgezet. Van 1967
tot 1971 had hij zitting in het bestuur van de

Collega dr. J. J. Aukema is in 1926 geboren te
Zuidhorn en woont momenteel in Arnhem.
Na de Hogere Landbouwschool te Groningen,
is hij in Utrecht diergeneeskunde gaan stude-
ren. In 1955 heeft hij zijn diploma behaald en
in 1971 is hij gepromoveerd aan de Rijks Uni-
versiteit te Utrecht.

Van 1955 tot 1968 was hij praktizerend
dierenarts te Holten en Steenwijk, Hij is vanaf
1958 tot 1973 Directeur geweest van de Vlees-
keuringsdienst in Noord-West Overijssel.
Vanaf 1973 is hij Veterinair Inspecteur van de
Volksgezondheid en tevens Districtshoofd van
de Veterinaire Dienst in de provincie Gelder-
land en vanaf 1984 is hij Veterinair Inspecteur
van de Volksgezondheid, ambtsgebied Gelder-
land.

Binnen de KNMvD is hij actief geweest van
1962 tot 1970 als secretaris van de Afdeling
Overijssel en vanaf 1973 is hij lid van de Pro-
vinciale Vestigingscommissie in Gelderland.
Daarnaast is hij voorzitter geweest van een
afdeling van de Dierenbescherming.
Door het reglementair aftreden van collega
1. H. Harms die niet herkiesbaar is, is door de
regio West collega J. van Dobbenburgh te
Houten kandidaat gesteld.

Collega J. van Dobbenburgh werd op 11 april
1932 geboren in een dierenartsengezin te Hou-
ten. Na de Rijks-HBS in Utrecht te hebben
beëindigd, ging hij diergeneeskunde studeren

Afdeling Utrecht als vice-voorzitter en was als
zodanig lid van het Algemeen Bestuur van de
Groep Praktici Grote Huisdieren.

In 1968 werd hij benoemd in het Dagelijks Be-
stuur van deze Groep, eerst als lid, later als
secretaris. Collega Van Dobbenburgh is reeds
geruime tijd lid van de vestigingscommissie
Utrecht en is sinds 1980 lid van het Bestuur
van de Nederlandse Vereniging van Artsen-
Automobilisten,

Paritaire tarievencommissie

Door het reglementair aftreden van collega H.
A. M, Elsinghorst die niet herkiesbaar is, is
door de regio Zuid collega C. W. M. Augustijn
te Biest Houtakker kandidaat gesteld.
Collega Augustijn is op 3 augustus 1940 gebo-
ren. Hij heeft de HBS-B in Oosterhout ge-
volgd en heeft daarna de militaire dienstplicht
vervuld, In 1969 is hij afgestudeerd in de eco-
nomie en in september 1969 is hij begonnen
met zijn studie diergeneeskunde te Utrecht,
Sinds 1975 is collega Augustijn werkzaam in
de Groepspraktijk Diessen. Collega Augustijn
is lid van \'Vet\'s against nuclear war\'.

Wegens vakantie van collega Augustijn was
geen pasfoto beschikbaar.

-ocr page 227-

Van de Ereraad

Aan het oordeel van de Ereraad werd onder-
worpen de vraag of de dierenarts H. A. M. K.
tc S. in strijd met de eer en de waardigheid
van de diergeneeskundige stand en/of de be-
langen van de Maatschappij of van haar leden
gehandeld had voor wat betreft:

1. de wijze van functioneren als praktizerend
dierenarts;

2. het geven van bekendheid daaraan;

3. gedragingen betreffende uitvoering van
NCD-vaccinaties.

Ten aanzien van het eerste punt oordeelde de
Ereraad dat de wijze van praktijkuitoefening
door de dierenarts met betrekking tot de be-
grenzing daarvan, zeker ten aanzien van be-
paalde tot zijn praktijk behorende varkens en
runderen zich niet verdroeg met artikel 37
leden 1 tot en met 3 van de Code voor de Die-
renarts, en dat hij voorts in strijd met artikel
37 lid 4 juncto artikel 51 lid 1 respectievelijk
52 lid 1 van de Code dieren die door een an-
dere dierenarts plachten te worden behandeld
in behandeling had genomen respectievelijk
dierhouders die tot de cliënten van een andere
dierenarts behoorden als cliënt had aange-
nomen.

De Ereraad merkte deze handelwijze niet al-
leen aan als in strijd met de eer en de waar-
digheid van de diergeneeskundige stand doch
ook als een handelen in strijd met het belang
van de Maatschappij en van haar leden.

Het tweede punt had betrekking op artikelen
in de
Zwolse Courant cn De Pluimveehouderij,
die gebaseerd waren op cen interview van
associés van de dierenarts over de praktijk-
uitoefening van de associatie.
De Ereraad oordeelde dat de publikaties niet
alleen een ontoelaatbaar reclame-aspect
hadden doch dat tevens gesproken moest
worden van een activiteit die tot gevolg heeft
of kan hebben dat andere dierenartsen oneer-
lijke concurrentie wordt aangedaan, een en
ander in strijd met artikel 10 van de Code.

De Ereraad achtte de dierenarts mede-verant-
woordelijk voor de publikaties, die tevens
suggestief negatieve passages over de Maat-
schappij bevatten daar niet was gebleken dat
de dierenarts zich na de verschijning op enige
wijze daarvan extern had gedistancieerd. Ook
in deze was de Ereraad van oordeel dat zowel
in strijd met de eer en de waardigheid van de
diergeneeskundige stand als in strijd met het
belang van de Maatschappij en van haar leden
was gehandeld.

Ten aanzien van het derde punt overwoog de
Ereraad dat was komen vast te staan dat de
dierenarts NCD-entingen niet volgens de des-
betreffende voorschriften had uitgevoerd en
opzettelijk onjuiste entberichten had inge-
zonden, en daarop betaling had ontvangen.
De Ereraad achtte deze wijze van handelen in
strijd met de artikelen 1 sub b, 8 en 107 sub a,
c, d en e en bovendien in strijd met de arti-
kelen I sub d, 9 sub 2 en 94, alsook met arti-
kel 10 lid 4 van de Code en oordeelde de han-
delwijze strijdig met de eer en de waardigheid
van de diergeneeskundige stand, en met het
belang van de Maatschappij en van haar
leden.

De Ereraad merkte de handelwijzen van de
dierenarts als zo ernstig en voor wat betreft de
kwestie NCD-entingen bovendien een lid van
de Maatschappij zo onwaardig aan, dat, wel
in aanmerking genomen dat aan de dierenarts
in verband met genoemde kwestie reeds een
strafrechtelijke boete was opgelegd, terzake
aan hem werden opgelegd:

1. met betrekking tot de onder 1 en 2 ge-
noemde punten één, totale, boete van
ƒ5.000,—, te voldoen aan de Maatschap-
pij;

2. met betrekking tot het onder 3 genoemde
punt ontzetting uit het lidmaatschap van
de Maatschappij;

3. met betrekking tot dc onder I, 2 en 3 ge-
noemde punten bekendmaking van de uit-
spraak in verkorte vorm met vermelding
van initialen in het
Tijd.schrift voor Dierge-
neeskunde.

Van het Hoofdbestuur

Veterinaire pathologie

In zijn vergadering van 30 mei 1986 heeft dc
Raad voor Specialisatie de veterinaire patho-
logie als specialisme erkend.
Overeenkomstig artikel 10 lid I van het
reglement voor erkenning en registratie van
veterinaire specialisten hebben zowel het
Hoofdbestuur van de KNMvD als het bestuur
van de Faculteit der Diergeneeskunde dit be-
sluit beskrachtigd.

Het Hoofdbestuur feliciteert de Raad met
deze eerste erkende specialisatierichting en
wenst de Raad veel succes toe bij zijn verdere
werkzaamheden.

-ocr page 228-

Vanuit twee situaties is de vraag naar voren
gekomen op welke wijze dierenartsen met de
problematiek van de euthanasie bij gezel-
schapsdieren omgaan.

De eerste situatie is die van het overvolle asiel
waarin de vraag werd gesteld of het gerecht-
vaardigd is om als dierenarts alleen op grond
van plaatsgebrek tot euthanasie te besluiten.
De tweede situatie is die van de euthanasie in
de gewone praktijk waarbij de vraag rees op
grond van welke criteria een dierenarts tot
euthanasie zal besluiten.
In overleg met de Groep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier, aan wie de tweede vraag
werd voorgelegd, is één en ander aan de hand
van een eerste notitie besproken in het
Hoofdbestuur van 21 januari 1986 en vervol-
gens aan de hand van een nader uitgewerkte
notitie in het Hoofdbestuur van 28 mei 1986.
Bespreking van dit onderwerp heeft tenslotte
geleid tot de navolgende notitie die kan dienen
voor verdere discussie.

Euthanasie is aangewezen in situaties waarbij
sprake is van:

— ernstig lijden;

— het voorkomen van ernstig lijden;

— niet plaatsbare dieren;

— gevaar voor veiligheid en gezondheid van
de mens;

— sociale indicaties.

De invalshoek die gekozen is voor de verdere
behandeling is die van het dier enerzijds en de
mens anderzijds en beide.

1. Vanuit de belangen van het dier
Hiervan is sprake in gevallen van:

a. ernstig lijden;

b. ter voorkoming van ernstig lijden.
Ad a:

De dierenarts zal er nadrukkelijk op moeten
wijzen dat euthanasie geïndiceerd is en uitstel
naar het dier toe een onjuiste beslissing zou
zijn.

Adb:

Als de eigenaar nog niet tot euthanasie wil be-
sluiten kan er op gewezen worden dat, hoewel
misschien nog enig uitstel mogelijk is, dit ge-
zien de aard van het te verwachten lijden zo
beperkt mogelijk moet worden gehouden.
Goede begeleiding van eigenaar en dier is in
deze situatie noodzakelijk om het moment
waarop tot euthanasie zou moeten worden
overgegaan zo verantwoord mogelijk aan te
kunnen geven.

Hiervan is sprake in gevallen van:

— niet plaatsbare dieren;

— hond (niet te tillen) met HD die op een
bovenverdieping gehouden wordt;

— bejaarde met ouder dier, waarbij bejaarde
verhuist naar bejaardentehuis waarnaar geen
dieren mogen worden meegenomen;

— dieren die na behandeling nog intensief
verpleegd moeten worden door een eigenaar
die dit niet op kan brengen (financieel, verple-
gingstechnisch).

3. Vanuit de belangen van de mens

Hiervan is sprake in gevallen van:

— gevaar voor de veiligheid en gezondheid
van de mens;

— agressieve dieren;

— valse dieren;

— sociale indicaties: gedacht moet hierbij
worden aan aantoonbare, niet in redelijkheid
te beheersen overlast, zoals bij:
piaskater;

spritz kater;

onzindelijke dieren;

intensieve verpleging;

niet alleen kunnen zijn (blaffen, vernielen

huisraad);

verstoorde samenleving.svormen.

Afgesproken is de discussie over dit onder-
werp nu in eerste instantie te voeren binnen de
Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier.
Nadat de discussie binnen de Groep is ge-
voerd en de notitie aan de hand daarvan —
indien gewenst — is bijgesteld, kan overwogen
worden de discussie ook in Maatschappij-ver-
band aan te gaan.

In de binnen de Groep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier te voeren discussie zal de
eigen verantwoordelijkheid van de dierenarts
nadrukkelijk naar voren moeten komen.
Eigen verantwoordelijkheid in die zin dat de
dierenarts een grote mate van vrijheid in op-
vattingen en handelen heeft en moet hebben,
waarbij de beslissing tot euthanasie priinair
tot de verantwoordelijkheid van de individuele
dierenarts behoort.

Euthanasie gezelschapsdieren Vamut de belangen van dier en mens

-ocr page 229-

Fysiotherapie

Instelling Werkgroep

Op initiatief van de KNMvD werd in 1985 een
Weri<groep Fysiotlierapie ingesteld. In deze
Werkgroep hadden naast vertegenwoordigers
van de KNMvD, vertegenwoordigers van het
Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
(NGF) en de Nederlandse Vereniging van
Vrijgevestigde Fysiotherapeuten (NVVF) zit-
ting.

Tot de instelling van deze Werkgroep werd
besloten, omdat niet alleen van een toene-
mende belangstelling voor de fysiotherapie bij
dieren kan worden gesproken — een ver-
schijnsel dat zich al een aantal jaren voordoet
— maar ook omdat hier sprake lijkt van een
gebeuren met een meer dan incidenteel karak-
ter. Daarnaast lijkt de fysiotherapie bij dieren
zich niet alleen te gaan beperken tot dierenart-
sen en fysiotherapeuten, maar kan ook een
toenemende belangstelling voor dit terrein van
zeer verschillende zijden daarbuiten worden
geconstateerd. Mede aanleiding voor de be-
slissing een werkgroep in te stellen is een van
de resultaten geweest van de in 1982 afge-
nomen enquête met betrekking tot de fysio-
therapie. Uit deze enquête kwam naar voren
dat 67% van de dierenartsen van mening is
dat in de toekomst moet worden gestreefd
naar een samenwerkingsverband tussen dieren-
artsen en fysiotherapeuten, waarbij de fysio-
therapeuten de fysiotherapie bij dieren toepas-
sen onder verantwoordelijkheid van een
dierenarts. Een gezamenlijke aanpak van
zowel dierenartsen als fysiotherapeuten lag
daarom voor de hand. Reden voor de
KNMvD om samen met hel NGF en de
NVVF tot deze Werkgroep te komen.

Taakopdracht

Dc taakopdracht van deze Werkgroep was:

a. ecn inventarisatie te maken van datgene
wat zich op het terrein van de fysiothera-
pie bij dieren afspeelt zonder daarbij in te
gaan op de resultaten;

b. aan te geven wat de wettelijke aspecten
rond het fysiotherapeutisch gebeuren bij
dieren zijn;

c. aan te geven welke consequenties een cn
ander kan hebben voor zowel de opleiding
tot dierenarts als de opleiding tot fysiothe-
rapeut;

d. aan te geven welke eventuele samenwer-
kingsverbanden tussen dierenartsen en fy-
siotherapeuten mogelijk zouden zijn;

e. aan te geven wat de mogelijke financiële
consequenties voor de eigenaar van het
dier kunnen zijn van een fysiotherapeuti-
sche behandeling aansluitend aan de vete-
rinair-therapeutische.

Ad a: Inventarisatie

De Werkgroep heeft zich in eerste instantie in
het bijzonder bezig gehouden met een inventa-
risatie van de bestaande situatie.
De informatie is op de volgende wijze verza-
meld.

In de eerste plaats door middel van een enquête
via het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, het
hlaï Fysio-visie van het NGF en het blad Fysio-
scoop
van de NVVF. Daarnaast heeft de
KNMvD nog een 200-tal praktizerende dieren-
artsen en het NGF een 250-tal fysiotherapeuten
rechtstreeks benaderd.

Het verzoek om medewerking aan de enquête
aan de dierenartsen is na twee maanden her-
haald. Van de 200 verstuurde enquêtes aan de
praktici zijn er uiteindelijk 106 terug ont-
vangen. Bij de NGF waren dit er 160 van de
250.

Het NVVF heeft naar aanleiding van de in het
blad
Fysioscoop geplaatste enquête 100 reacties
ontvangen.

Ad h: Wettelijke aspecten

De toepassing van fysiotherapie bij dieren be-
hoort tot de uitoefening van de diergenees-
kunde cn valt wettelijk dan ook onder de
WUD. In de nieuwe (ontwerp) WUD bestaat
de mogelijkheid bepaalde handelingen onder
verantwoordelijkheid van de dierenarts te de-
legeren aan derden. Van deze mogelijkheid
kan onder meer gebruik worden gemaakt om
fysiotherapie bij dieren door fysiotherapeuten
onder verantwoordelijkheid van een dierenarts
te laten toepassen.

Ad c: Consequenties opleiding

De kennis tot nu toe is in vrijwel alle gevallen
eigen gemaakt door zelfstudie en contacten
met dierenartsen c.q. fysiotherapeuten. Deze
contacten zullen geleidelijk aan leiden tot een
verdere toename van kennis en ervaring. Dit
zal er uiteindelijk toe kunnen leiden dat aan-
vullende cursussen worden opgezet door fysio-
therapeuten die fysiotherapie bij dieren willen
toepassen. Komt het zover, dan is het raad-
zaam dat ook de dierenartsen tijdens hun stu-
die kennis nemen van de fysiotherapie bij die-
ren, in het bijzonder met betrekking tot die
aandoeningen waarbij een aanvullende fysio-
therapeutische behandeling zinvol kan zijn.

-ocr page 230-

Ad d: Zie ad /;

Ad E: Financiële consequenties

Naar dc opvattingen van de werkgroep zal de
fysiotherapie bij dieren zich voor de meeste
dierenartsen en fysiotherapeuten blijven af-
spelen in dc sfeer van de hobby, omdat deze
voor veel eigenaren financieel geen haalbare
kaart zal blijken te zijn.

Resultaten enquête

Hoewel het aantal terug ontvangen enquêtes
te gering was om daar voor het hele beroep
geldende in percentages uitdrukbare conclu-
sies aan te verbinden, kunnen wel een aantal
algemene conclusies getrokken worden.
Algemeen kan worden gesteld dat fysiothera-
pie bij dieren zowel door dierenartsen als door
fysiotherapeuten wordt toegepast. De toepas-
sing door fysiotherapeuten vindt deels plaats
op doorverwijzing door een dierenarts, deels
op direct verzoek van de cliënt. De toepassing
vindt zowel plaats bij de landbouwhuisdieren
als bij de gezelschapsdieren, tot welke laatstcn
eveneens de paarden worden gerekend. De
grote meerderheid van de behandelingen vindt
echter plaats bij dc gezelschapsdieren, met
name hond en kat en het paard. De meest
voorkomende, en in alle enquêtes genoemde,
aandoeningen waarvoor fysiotherapie wordt
gebruikt, zijn de spier-/pees-/gewrichtsaan-
doeningen, de verlamming van de achterhand
(HNP) cn de (slechte) wondgenezing. Daar-
naast is nog genoemd de post-opcratieve toe-
passing van fysiotherapie in geval van botope-
raties en dc toepassing van fysiotherapie in
geval van acute heftige zwellingen.

Vrijwel alle dierenartsen en fysiotherapeuten
zijn nog slechts één tot enkele jaren bezig met
de fysiotherapie bij dieren. Dc kennis heeft
men zich meestal eigen getnaakt door zelfstu-
die en contacten met dierenartsen c.q. fysio-
therapeuten. Dc omvang van de fysiotherapie
bij dieren wordt zowel door de dierenartsen
als door dc fysiotherapeuten in bijna alle ge-
vallen als gering gezien. Dc meeste dierenart-
sen en fysiotherapeuren zijn op de hoogte van
het feit dat fysiotherapie bij dieren wordt toe-
gepast. De dierenartsen, gevraagd naar het be-
roep van de niet-dierenartsen die fysiotherapie
bij dieren toepassen, geven in ruime meerder-
heid de fysiotherapeut op. Verder werden nog
genoemd, zij hct incidentcel, het beroep van
trainer, tnanegehouder, trimshophouder.
strijker en kwakzalver. Over de indrukken
van ervaringen met dc resultaten welke bij de
landbouwhuisdieren met fysiotherapie zijn te
behalen valt niet veel te zeggen. Deze variëren

in gelijke mate van slecht tot goed. Bij dc ge-
zelschapsdieren (inclusief paarden) ligt dit wat
duidelijker. Hier hebben de mccstcn een goede
indruk van de resultaten die met fysiotherapie
te behalen zijn.

Naar dc mening van vrijwel alle fysiothera-
peuten moet de toepassing van fysiotherapie
bij dieren worden overgelaten aan daartoe op-
geleide fysiotherapeuten na verwijzing door
een dierenarts.

In dc ruimte voor de opmerkingen en/of aan-
vullende informatie gaven de dierenartsen
enerzijds aan geen vertrouwen in fysiotherapie
bij dieren tc hebben dan wel deze als te kost-
baar te zien, anderzijds leuke resultaten hier-
mee tc behalen bij zowel de behandeling van
sportpaarden als teckels.

De resultaten van dc enquête zijn besproken
in de vergadering van het Hoofdbestuur van
19 maart 1986 cn 9 april 1986. De resultaten
van de enquête waren voor hct Hoofdbestuur
aanleiding om op korte termijn een overleg tc
organiseren met het NGF en dc NVVF.
Dit overleg tussen een delegatie van het NGF,
de NVVF en de KNMvD vond plaats op 16
mei j.1. Naar aanleiding van dit overleg be-
sloot het Hoofdbestuur in zijn vergadering
van 28 mei 1986 om:

1. een brief naar de Overheid uil tc laten
gaan waarin kenbaar wordl gemaakt, waar fy-
siotherapie nu wettelijk is voorbehouden aan
de dierenarts, dat mocht de Overheid over-
wegen fysiotherapeuten tot dc uitoefening van
de diergeneeskunde in beperkte omvang toe tc
laten, hiertegen van de zijde van dc KNMvD
geen bezwaren bestaan, inits aan de toelating
ccn examen voorafgaat en de werkzaamheden
worden uitgeoefend onder verantwoordelijk-
heid van een dieretiarts. Voorwaarden welke
zowel door het NGF als het NVVF\' worden
onderschreven. Afgesproken is dan ook dc
brief ondertekend door de drie organisaties te
verzenden.

2. in tc stemmen met dc tot standkoming van
een overlegplatform van fysiotherapeuten en
dierenartsen ten behoeve van dc uitwisseling
van ervaringen, gegevens en dergelijke.
Op deze wijze moet een indruk verkregen
worden over welke behandelingstcchnicken,
bij welke aandoeningen of letsels bij welke
diersoorten resultaat lijken op te leveren en
welk onderzoek zou moeten worden geïni-
tieerd om lot ccn beter inzicht hieromtrent tc
komen.

-ocr page 231-

Afgesproken is dat het initiatief om tot dit
overlegplatform te komen zal uitgaan van het
NGF.

3. ecn werkgroep in te stellen welke als taak-
opdracht mee krijgt te bezien welke vormen
van samenwerking tussen dierenartsen en fy-
siotherapeuten mogelijk zijn, ervan uitgaande
dat fysiotherapeuten hun werkzaamheden al-
leen verrichten onder verantwoordelijkheid
van de dierenarts.

Deze werkgroep zal bestaan uit zes mensen,
twee van elke organisatie, waarvan één met
een bestuurlijke en één met een praktijkach-
tergrond. Het initiatief om tot deze werkgroep
te komen zal uitgaan van de KNMvD. Van de
zijde van de KNMvD zullen de collegae J.
Rierink en N. Lieben aan de werkzaamheden
van de werkgroep deelnemen.

4. te komen tot de samenstelling van een
voorlopig studiepakket voor fysiotherapeuten
die zich met de fysiotherapie bij dieren willen
bezighouden. Voor het samenstellen van het
studiepakket wordt een werkgroep van drie
mensen ingesteld. Het initiatief voor deze
werkgroep zal uitgaan van de NVVF. Van de
zijde van de KNMvD neemt collega mevrouw
.1. A. L. Bonestroo-van Steenis aan de werk-
groep deel.

5. met betrekking tot de drie op te starten ac-
tiviteiten een eerste rapportage aan de over-
leggroep van de drie betrokken organisaties
medio februari te laten plaats vinden, waarna
afhankelijk van de situatie voorstellen voor de
verdere voortgang door de overleggroep aan
de drie besturen zullen worden voorgelegd.

6. de werkgroep formeel op te heffen, waarbij
de betrokken organisaties bedankt zullen
worden voor de tot nu toe getoonde inzet en
de verwachting wordt uitgesproken dat ook
bij de toekomstige activiteiten op hun inzet
gerekend mag worden.

Actualiteiten
Eredoctoraat

De Universiteit van Zürich heeft besloten een
eredoctoraat toe te kennen aan prof dr. E. H.
Kampelmacher, oud-plv. directeur-generaal
RIVM en emeritus buitengewoon hoogleraar.
Landbouwhogeschool, Wageningen. Dit in
verband met zijn bijzondere verdiensten voor
verricht onderzoek op het gebied van de le-
vensmiddelenhygiëne en de bevordering van
de internationale samenwerking ter bescher-
ming van de consument in het bijzonder.

De vrouwelijke dierenarts
in de praktijk

Eén van de werkgroepen van de commissie van
advies voor de beroepsuitoefening van de
vrouwelijke dierenarts (commissie VDA)
houdt zich bezig met problemen die vrouwe-
lijke dierenartsen in hun werksituatie onder-
vinden. Via enkele publikaties wil deze werk-
groep een ruimere bekendheid geven aan de
meer dan incidenteel voorkomende pro-
blemen.

In verhouding zijn er meer vrouwelijke die-
renartsen als assistent werkzaam dan manne-
lijke dierenartsen (Tijdschr. Diergeneeskd.
1986; 111: 364). In het volgende wordt inge-
gaan op de achtergronden van een langdurig
assistentschap.

Er zijn diverse redenen waarom een dierenarts
liever iemand in loondienst neemt dan een as-
sociatie aangaat. Om enkele te noemen: het
niet willen of kunnen delen van (zelf opge-
bouwd) bezit; het behouden van zelfbeslis-
singsrecht c.q. macht; slechts taakverlichting
wensen zonder al te grote financiële aderla-
ting. Van werknemerszijde zijn er ook ver-
schillende redenen te noemen om de voorkeur
te geven aan een langdurig dienstverband
boven associatie: geen grote investeringen; een
risicovrij inkomen; de vrijheid om van werk te
kunnen veranderen.

De medaille heeft natuurlijk een keerzijde.
Voor de werknemer ligt het inkomen over het
algemeen laag (de richtlijn van de KNMvD
wordt als absoluut maximum beschouwd); er
is geen medebeslissingsrecht; er is geen zeker-
heid over de positie binnen de praktijk. Een
en ander is nogal afhankelijk van de goodwill
van de werkgever en alle nuances tussen een
prettige samenwerking en uitbuiting zijn na-
tuurlijk mogelijk.

Waarom bevinden zich in verhouding meer
vrouwen in zo\'n werknemerssituatie. En is dat
een eigen keuze of wordt het veroorzaakt door
gebrek aan andere mogelijkheden. Vooralsnog
ontbreekt hierover exacte informatie. Toch
willen wij voorzichtig enkele veronderstel-
lingen aandragen. Vrouwen zijn misschien
minder geneigd zich in financiële avonturen te
storten; ze zijn misschien minder gefixeerd op
een hoog inkomen; ze stellen misschien
minder eer in het hebben van een eigen zaak;
ze hebben misschien minder behoefte zelf de
baas te zijn.

Hoewel de indruk zou kunnen bestaan dat
vrouwen zich gemakkelijker schikken in hun
werknemerschap, blijkt toch dat er na een
aantal jaren grote problemen ontstaan. Veelal

-ocr page 232-

is de te geringe beloning in verhouding tot het
geleverde werk de bron van deze onlustgevoe-
lens.

Een dierenarts is altijd verantwoordelijk voor
eigen diergeneeskundig handelen en in de loop
van de jaren zal het gevoel van verantwoor-
delijkheid voor de praktijk toenemen. Deze
inzet is een onbetaalde investering in de
goodwill van de praktijk. Verder zal een assi-
stent altijd min of meer beperkt worden in de
mogelijkheden tot beroepsuitoefening aange-
zien deze afhankelijk zijn van de (door de
werkgever bepaalde) praktijksituatie.
Een assistentschap kan voor beide partijen een
positieve keuze zijn, mits er bepaalde voor-
waarden nagestreefd worden, met name een
samenwerkingsvorm waarbij de gelijkwaar-
digheid als dierenarts niet in het gedrang komt
en een honorering die in verhouding staat tot
de inbreng in de praktijk.
Graag horen wij ook uw mening. U kunt con-
tact opnemen met Josien Haarsma in Vianen
of via de KNMvD met de commissie VDA.

Jaarcongres 1986

Renesse, 10-11 oktober 1986
Zeeland culinair (1)

Het jaarcongres dit jaar in Zeeland belooft
wat te worden. Ook in culinair opzicht. De
naam van onze provincie doet al vermoeden
dat Zeeuwse specialiteiten op culinair gebied
veel met de zee te maken hebben. Niet bij een
ieder geliefd, doch wel wereldberoemd.
De alikruik bijvoorbeeld, ook wel kreukel
genoemd, komt langs de gehele kust voor,
maar wordt voornamelijk in Zeeland ge-
vangen en geconsumeerd. Alikruiken leven op
de grens van eb en vloed op stenen, planten en
zeeweringen. Die leefgewoonte maakt dat de
alikruik, als het moet, zelfs enige dagen
zonder water kan. En dat betekent, dat hij uit-
stekend bestand is tegen transport en tijdelijke

opslag wat uiteraard een voordeel is voor
handel en export.

De alikruik is een heel klein slakje in een
klein, gedraaid uit één deel bestaand schelpje,
donkerbruin tot bijna zwart.
De alikruiken worden gekookt, waarna men
het slakje met een speld in een kurk uit zijn
huisje haalt. Dit is bijzonder geliefd als bor-
relhapje (vooral bij een koude, licht mousse-
rende, witte wijn).

De kokkel of kokhaan is een middelgroot
schelpdier met een zeer kalkhoudende,
enigszins waaiervormige en geribbelde schelp,
die vrijwel wit van kleur is. Ook kokkels
worden direct na de vangst gekookt. In het
buitenland is er zoveel vraag naar kokkels dat
vrijwel de gehele vangst wordt geëxporteerd,
zodat het erg moeilijk is een maaltje kokkels
te bemachtigen. De \'oantjes\' en \'oentjes\'
worden nog door de plaatselijke bevolking
geoogst, gekookt en gegeten.
De mossel. In vroeger tijden zochten de vis-
sers de mosselzaadbanken op die gelegen zijn
in beschutte zee-armen en getijbewegingen.
Op deze natuurlijke mosselbanken werd roof-
bouw gepleegd. Deze gebieden worden nu in
percelen uitgegeven aan de mosselkwekers
voor het uitoefenen van hun cultuur.
De natuurlijke grondstof voor de cultuur is
het mosselzaad, dat zich op bepaalde plekken
op de zeebodem vastzet.

De jaarlijkse massale voortplanting valt in het
voorjaar. De hieruit voortkomende larfjes
zwemmen vrij rond, om zich tenslotte als
jonge mosseltjes vast te hechten aan alles wat
er zich in de zee ook maar voor leent.
De jonge mosselen voegen zich samen tot hele
matten. De mosselen worden uit de Ooster-
schelde opgekord. Zij worden met zware
sleepnetten (korren) van de zeebodem ge-
schraapt en naar de cultuurpercelen overge-
bracht in de Oosterschelde. Hier groeien de
zaadmosselen dezelfde zomer nog uit tot
halfwas mosselen. In hun tweedejaar bereiken
de mosselen de geschikte consumptie-grootte.
Als het mosselseizoen aanbreekt worden de
mosselen van de cultuurpercelen opgevist en
overgebracht naar verwaterplaatsen. Deze
liggen bij Yerseke. Dit zijn gedeelten van de
kom van de Oosterschelde met een geschikte
bodemstructuur. Vereist is wel een schone,
harde zeebodem, waar betrekkelijk weinig
stroom loopt en het water bijzonder helder is.
De mossel krijgt daar ongeveer 48 uur de tijd
om zand en slik uit zijn schelp kwijt te raken.
Daarna wordt de mossel weer opgevist en
machinaal van zijn baarden ontdaan.

Niet alleen klimatologische omstandigheden
kunnen de mossel bedreigen, maar ook de

-ocr page 233-

plannen in het kader van het Deltaplan. Een
totale afsluiting van de Oosterschelde had het
absolute einde betekend van de mosselcultuur.
Dit is een belangrijke beweegreden geweest
voor het maken van een halfdoorlaatbare
dam. Dit zal, zoals u weet, uitgebreid aan de
orde komen tijdens het bezoek dat de partners
kunnen brengen aan de Oosterscheldedam en
het werkeiland Neeltje Jans.
De mosselen zijn gemakkelijk zelf te bereiden.
Een klein voorbeeld: na het wassen mosselen
direct koken. De mosselen kunnen gekookt
worden in de volgende groentes: ringetje prei,
hele takjes peterselie, bladselderij en uien-
ringen. Voor extra pittige mosselen doet men
een flinke snee peperkoek (ontbijtkoek) geheel
ingesmeerd met sterke mosterd in het kokende
water. Daarnaast een flinke scheut witte wijn.
Mosselen worden geserveerd met frites, boe-
renbruinbrood met roomboter en/of tartaren
sauce.

Wijnsuggestie: een droge witte wijn met een
sterk eigen karakter: Muscadet of een niet te
oude witte Rhónewijn.
Goed, het menu op het diner van het Jaar-
congres is een grootste gemene deler, maar wij
als congrescommissie willen u toch laten
meegenieten van onze, de Zeeuwse, wat Bour-
gondische levensstijl.

Groep Gezondheid- en
Kwaliteitszorg (GKZ)

De eerstvolgende ledenvergadering van de
Groep GKZ zal plaatsvinden op 18 september
1986,

Plaats van handeling is ditmaal het RIKILT
(Rijks Kwaliteitsinstituut voor Land- en Tuin-
bouwprodukten), Bornsesteeg 45 te Wage-
ningen. Ingegaan zal worden op de taken en
werkwijzen van dit instituut.
Aanvang 14.00 uur.

Belangstellenden (ook niet-leden van de
Groep GKZ) zijn van harte welkom.

Vlooienbanden

Op basis van de bestrijdingsmiddelenwet
mogen vlooienbanden welke niet voorzien zijn
van een toelatingsnummer en een gebruiks-
voorschrift niet worden gebruikt. Uit contact
met de Algemene Inspectie Dienst is gebleken
dat dit in sommige gevallen toch gebeurt,
U wordt dringend verzocht hier bij de aan-
schaf van vlooienbanden op te letten.

Gemengde praktijk in het zuidwesten van Nederland zoekt zo spoedig mogelijk

EEN ASSISTENT(E)

met speciale belangstelling voor de varkenspraktijk. Na gebleken geschiktheid
is er mogelijkheid tot associatie.

Brieven onder nummer 44/86 aan de redaktie van bet Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

PARTICULIER NAAISTER

maakt: operatiejassen, operatiepakken, doeken met en zonder split, etc.

Tevens reparaties.
Voor inlichtingen en/of bestelling, ook \'s avonds en in het week-end:
E. M. Hendriks-van Norden, Poolster 30, 7891 CN Klazienaveen.
Tel.: 05913 - 13434.

Een welvaartsvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met getieel — en onder alle omstandigheden — fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR-DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.

Agent J. C. KOIMING B.V., Assurantiën

6812 AB Arnhem — Tel. 085 - 45 58 22
Utrechtseweg 145/F88

-ocr page 234-

(vervolg van pag. 832)

3—5 Avian influenza 2nd international sympo-
sium in Hannover.

4 \'Diergeneeskundig onderzoek in een verschui-
vend maatschappelijk perspectief (Seminar
t.g.v. afscheid dr. P. H. Bool van het CDI,
Lelystad (pag. 786).

4 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

6 Open dag Universiteitskliniek voor Kleine Huis-
dieren (pag. 706).

7—13 Microbiology XlVth international congress,
to be held in Manchester.

9 Afd. Limburg KNMvD. Afdelingsvergadering.

9— 12 24. Wiss. Tagung der Gesellschaft für Ver-
suchstierkunde (GV-SOLAS), Heidelberg.

9—12 27. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes \'Le-
bensmittelhygiene\' der DVG (A), Garmisch-
Partenkirchen.

10 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

10—12 Regulatory Peptides and Diseases of Com-,
panion Animals, Congress, Utrecht (pag. 43 en
705).

11 — 14 BVA Congress 1986, Sussex, Brighton (pag.

214).

11 Ned. Ver. v. Dierenartsvrouwen, Afd. Noord-
Holland. Excursie Buitenmuseum Enkhuizen.

11 —14 Veterinary acupuncture. International con-

gress in Pennsylvania.

12 Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier
KNMvD. Ledenvergadering (pag. 771).

16 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.

16 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot te Akersloot; 8.30 uur.

16 Kring dierenartsen Gelderse Vallei. Vergadering.

16 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenvergade-
ring, Boxtel, 20.00 uur.

16 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Vergadering, So-
ciëteit \'Standvastigheid\', Delft; 20.30 uur.

17 PAO-D: Cursus Praktische Pathologie (pag.
721).

17—20 Herbsttagungder Europäischen Gesellschaft
für Veterinärpathologie, Cordoba.

18 Groep Gezondheids-en Kwaliteitszorg KNMvD.
Ledenvergadering (pag. 815).

19 \'Echografie in de diergeneeskunde\', lezing t.g.v.
le lustrum \'Mastitis\' (pag. 787).

19 Afd. Friesland KNMvD 100 jaar: feestavond.
De Lawei, Drachten (pag. 315 en 771).

20 Groep Vet. Homeopathie KNMvD. Najaars-
training (pag. 717).

21 Agritech \'86, Internationale Landbouwbeurs,
Tel Aviv (pag. 743).

23—24 PAO-D: cursus VAMPP-computerprogram-
ma (pag. 667 en 720).

23—26 British Equine Veterinary Association.
Congress, at the University of Warwick.

24 Afd. Friesland KNMvD. Ledenvergadering.
Heerenveen; 14.00 uur.

24—25 Groep Paardcnpraktici KNMvD. Derde lus-
trum, Nuenen (pag. 619).

25 Afd. Utrecht KNMvD. Ledenvergadering.

25 Kring Breukelen.

30 PAO-D: Cursus Praktische Pathologie (pag.
721).

30 \'Besturen en organiseren\' PAO-LH Wageningen
(inl.: 08370-84094).

Oktober:

1 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

1 Veterinaire Ruiterdag, Epe (pag. 791).

1—2 \'Besturen en organiseren\' PAO-LH Wage-
ningen (inl.: 08370-84094).

2 Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. We-
tenschappelijke bijeenkomst.

7 Werkgroep Veterinaire Kynologie. Lezing wind-
hondenrensport. Utrecht; aanvang 19.30 uur
(pag. 795).

8—11 World Association of Veterinary Micro-
biologists Immunologists and Specialists in In-
fectious Diseases. International Symposium in
Pergia, Italy.

10—11 JaarcongresKNMvD, Renesse, Zeeland (pag.
780).

16—18 \'Additivesin Food Industries\', Madrid (inl.:
red. secretariaat) (pag. 254).

16—17 5e Brocacef Veterinair Management Semi-
nar, in Herbergerie \'De Roskam\', Rheden.

16—18 FVE-vergadering, Madrid.

20—24 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667 en
718).

22 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

23—25 32. Jahrestagung der DVG-Fachgruppe i
\'Kleinticrkrankheiten\', Oldenburg.

23 ACV-Controle studiedag. Biddinghuizen.

23 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

24—25 Groep Paardcnpraktici KNMvD. 3e Lus-
trum Congres, Nuenen. Onderwerp: training van |
sportpaarden.

24 Speciale najaarsvergadering Ned. Ver. voor Para-
sitologie t.g.v. 25-jarig bestaan (sprekers: prof
dr. A. M. Decider, prof dr. J. H. E. T. Meeuwis-
sen, prof dr. E. J. Ruitenberg, prof dr. D.
Zwart, dr. J. Jansen), RIVM, Bilthoven; 10.00
uur.

27—31 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

30 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

November:

3—7 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

6 Ned. Zoötechn. Ver.: Zeldzame huisdierrassen
en alternatieve veehouderij.

6 Contactdag verwerkende industrie, \'Het Spelder-
holt\', Beekbergen.

10—14 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

10—11 PAO-D: Cursus VAMPP-computerprogram-
ma (pag. 667 en 720).

12 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

12 Algemeen Bestuur KNMvD. Vergadering.

27 Kring Breukelen.

December:

1—4 17th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

3 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

4—7 Weltkongreß der WSAVA (A), Paris.

-ocr page 235-

HOOFDREDAKTIE

Dr. J. Goudswaard (voorzitter)

Drs. M. J. G. Schoenmakers (penningmeester)

Prof. dr. A. Brand

Prof. dr. W. Misdorp

Dr. A. dc Kruif

Drs. M. Bosman

Drs. M. A. Moons (adviseur)

WETENSCHAPPELIJKE REDAKTIE

Dr. J. P. W, M. Akkermans (Rotterdam)

Prof. dr. J. G. van Bekkum (Lelystad)

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. J. Bouw (Utrecht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, Bclgiii)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Dr. J. Fabricant (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (Utrecht)

Dr. N. J. L. Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr. P. A. M. Guinée (Bilthoven)

Dr. W. J. 1. van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs. Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israel)

Prof. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof. dr. J. H. Koeman (Wageningen)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. Ch. Pilet (Alfort, France)

Dr. P. H. A. Poll (Arnhem)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. K. A. Schat (Ithaca, New York. U.S.A.)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

Prof. ir. A. van Tienhoven (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. G. Uilenberg (Utrecht)

Prof. dr. M. Vandeplas.sche (Gent, Belgiii)

Dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vrics (Utrecht)

Prof. dr. P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRETARIS
J. C. de Gcus

REDAKTIE ADVIES RAAD

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen cn
Groepen van dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 10. Postbus 14031. 3508 SB Utrecht, (tel. 030-
51 01 II).

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnementsprijs
ƒ245.- per jaar voor het binnenland en ƒ 285,- per jaar
voor het buitenland. De abonnementsprijs voor dieren-
artsen niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld door het
Hoofdbestuur. (Een abonnement op
The Veierinary Quar-
terly
bedraagt ƒ95,— per jaar. exclusief verzendkosten
(/■25,—)en 5% B.T.W.).

van dc K.N.M.v.D..

POSTGIROREK. 511606 te
Julianalaan 10. Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., Postbus 30,
3500 AA Utrecht, Nr. 55 50 48 861 en Crediet cn Effecten-
bank N.V.. Postbus 85100. 3508 AC Utrecht. Nr. 69 93 61
443.

Aanwijzingen voor inzenders van kopij voor
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
The Veterinary Quarterly

De Redaktie volgt in het algemeen de z.g. regels van
Vancouver: \'Uniform requirements for manuscripts sub-
mitted to biomedical journals\'. (Deze uitvoerige voor-
schriften zijn in vertaling bij de Redaktie op aanvraag
verkrijgbaar).

Door het inzenden van kopij verklaart de auteur, dat hij
het recht van publikatie aan dit tijdschrift overdraagt; de
auteur verklaart tevens impliciet dafhet manuscript niet
tezelfdertijd aan een ander tijdschrift is aangeboden en
dat hij/zij ermee accoord gaat, dat de Redaktie zijn kopij
aan haar adviseurs voorlegt.

Alle kopij dient gaaf getypt in triplo te worden ingediend.
De kopij dient voorzien te zijn van een duidelijke samen-
vatting in het Nederlandsen het Engels (de Redaktie kan
indien nodig bemiddeling verlenen voor ecn Engelse ver-
taling) die niet langer dan 5% van het artikel mag zijn tot
een maximum van 150 woorden.

Literatuurverwijzingen in de tekst dienen te geschieden
d.m.v. ecn cijferaanduiding,die strikt moet corresponde-
ren met de literatuur-opgave aan het eind van het artikel.
De volgorde waarin de tekst naar literatuur verwijst be-
paalt het nummer; daarbij telt de eerste maal dat naar een
bepaalde bron wordl verwezen.

De volgende gegevens dienen te worden vermeld: I)
naam en voorletters van de auteur(s); 2) titel van de
publikatie; 3) naam van het tijdschrift, het jaar van uit-
gifte, jaargang, begin- en eindpagina. Bij boeken dienen
ook plaats en naam van de uitgever te worden vermeld.
Als voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dit tijdschrift.

Voor cen goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w.z. duidelijk getekend
resp. getypt en gaaf te worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door dc redaktie bemiddeling worden ver-
leend). zodat hiervan langs fotografische weg reproduk-
ties kunnen worden gemaakt (offset-procédé); voorts
dienen foto\'s op glanzend wit papier, röntgenfoto\'s op
film of op papier te worden ingediend.
Tabellen en figuren dienen op afzonderlijke bijlagen te
worden ingediend, compleet met opschriften en voetno-
ten. Bij letters en tekens in tabellen en figuren rekening
houden met verkleining (kolombreedte of zetspiegel-
breedte).

Benoem nauwkeurig alle gebruikte geneesmiddelen en
chemicaliën; geneesmiddelen bij de algemene — gene-
rieke — naam. (Als de merknaam vermeld moet worden,
dan gebeurt dat door deze éénmaal te noemen; bijv.
onder \'Materiaal en methoden\' in de vorm van een voet-
noot).

In het Engels gestelde artikelen bestemd voor The Vcte-
rinary Quarterly gelieve men dooreen deskundige op taal
en stijl te laten nagaan. De Redaktie behoudt zich het
recht voor een in het Engels ingediend artikel, in overleg
met de auteur, alsnog dooreen onafliankelijke door haar
aan te wijzen deskundige op zijn Engelse mérites (gram-
matica. woordkeus) te laten beoordelen c.q. te laten cor-
rigeren.

Verklaring:

De Redaktie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht
zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit
tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is ver-
meld of in de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste
advertenties.

Advertenties kunnen zonderopgaaf van redenen doorde
Redaktie worden geweigerd of ingetrokken.
Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of
openbaar gemaakt, door middel van druk, micro-film of
op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestem-
ming van de Redaktie.

-ocr page 236-

Verminderde doorbloeding van straal-
been en sesambeenderen is de directe
oorzaak van podotrochleose en
sesamoiditis bij het paard. Gevolg:
stramheid, kreupelheid en uiteindelijk
onbruikbaarheid.

Duviculine verwijdt de bloedvaten,
verlaagt de viscositeit van het plasma
en stimuleert de vervormbaarheid van
de erytrocyten. De gezonde door-
bloeding wordt hersteld.
Handelsvorm: flacon met 250 capsules.

\'\'Hoefkatrol\'
worden gene

duviculine\'

dupliar

DUPHAR NEDERLAND B.V, VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS7133.1007JC AMSTERDAM
TEL (020) 440340/440911

-ocr page 237-

Onze Beleggingsfondsen
voor Medici worden
regelmatig onderzocht

Het Opbouwfonds
voor Medici.

Gericht op
waardevermeerde-
ring door middel van
een goed gespreide
aandelenportefeuille.
Bestaande uit aande-
len van Nederlandse en buiten-
landse ondernemingen met goede
winstperspectieven. Een fonds waar-
bij de inkomsten uit de beleggingen
aan het vermogen worden toe-
gevoegd. Zeer geschikt voor een
aanvullende pensioen-
voorzienin
g.

Het Opbouwfonds voor Medici
en het Beleggingsfonds voor Medici
zijn fondsen met een internationale
spreiding, die professioneel worden
beheerd door de Hollandsehe Beleg-
ging en Beheer Maatschappij, een

dochteronderneming van de ABN
Bank. Dus betrouwbaar.

De fondsen zijn speciaal
bestemd voor artsen, tandartsen en
dierenartsen. De beleggingen worden
regelmatig door spe-
cialisten onderzocht
Toezicht wordt uit-
geoefend door een
raad die gekozen
wordt uit deelnemen-
de artsen.

Het Bele^i^fonds
voor Medici.

Centraal staat de
waardevermeerdering op
lange termijn met behoud
van een goed rendement.
Het vermogen wordt belegd
in aandelen, maar ook in
onroerend goed en obliga-
ties.Dusbeperktkoersrisico.

Halfjaarlijkse divi-
denden kunt u kosteloos
laten overboeken naar uw bank- of
girorekening. U kunt ze ook via een
spaarrekening gemakkelijk in
nieuwe deelnemingen laten omzet-
ten: ext
ra inkomen of groeiend bezit

Stuurt u mij de meest recente financiële publicatie
met meer informatie.

Naam; __

Straat: ______

Postcode/Plaats:__

Opsturen in ongefrankeerde envelop aan:
Directie Medici Fondsen, Antwoordnummer 1555,
1000 PA Amsterdam.

OPBOUWFONDS

BELEGGINGSFONDS
VOOR MEDICI

VOOR GEZOND BELEGGEN.

NTD

-ocr page 238-

Deevdube
vaneen ,
pavancep
mepaiaaf.

m

De werkzame stof in Tiguvon heet fenthion. Fenthion - een organische
fosforverbinding - heeft een uitstekende antiparasitaire werking en biedt het voor-
deel van een lage toxiciteit bij warmbloedige dieren. Hierdoor werd Tiguvon -
in eenvoudige pour-on dosering - al snel populair bij de bestrijding van horzels en
luizen bij rundvee.

In eerste instantie werd Tiguvon in Nederland in flessen van 500 ml aan de
dierenartsen beschikbaar gesteld. Vaak werden in de praktijk kleine flesjes
afgevuld voor gebruik bij k eine huisdieren. Lastig. Bovendien moest voor ieder dier
apart de dosering worden vastgesteld. Verkleuring van de vacht en overdosering
kwamen nogal eens voor. Nu niet meer! Op verzoek van de overheid wordt deze
geavanceerde stof nu in een éénmalige dosering op de markt gebracht onder
de naam: ®Tiguvon Spot-on hond en ®Tiguvon Spot-on kat.

m3 ^^^ Agro Chemie - Veterinair. Nijverheidsweg26,

Ih ÜBfl Viy 3641 RR Mijdrecht. Tel.: 02979-84151/85151

Tipvon: effectief tegen vlooien.

-ocr page 239-

OVERZICHTSARTIKELEN

Canine parvovirusinfectie bij de hond: een
beschouwing

Canine Parvovirus Infection: a Consideration

G. F. Rimmelzwaan, F. G. C. M. Uytdenhaag en A. D. M. E.
Osterhaus\'

SAMENVATTING Zeven jaar na de eerste ziel<te-uithral<en wordt een overziciit gegeven van de
iiennis van het canine parvovirus (CPV) en van de iiHnische symptomen die door dit virus tcunnen
worden veroorzaaicl. De belangrijkste symptomen zijn het gevolg van het optreden van een acute
enteritis en/of van een acute myocarditis. Naast de eigenschappen van het virus, het ziektebeeld en de
(histo)pathologische bevindingen worden in dit overzicht tnet name ontwikkelingen op het gebied van
diagnostiek en preventie belicht. Speciale aandacht wordt besteed aan het bestrijden van CPV-infecties
in kennels door gebruik te maken van een combinatie van vaccins en hygiënische maatregelen.

SUMMARY The current knowledge of canine parvovirus (CPV) and the clinical symptoms associated
with CP V infection within seven years after the first outbreaks of the disease are reviewed in the present
paper. The most important symptoms result j\'rom the occurrence of acute enteritis and/or acute
myocarditis. Besides characteristics of the virus, symptoms of disease and (histo)pathologicalfindings,
particular attention is focussed on recent developments in diagnosis and prevention. A protocol for the
prevention of CPV infections in situations in kennels, consisting of combined vaccination and hygienic
procedures is presented.

INLEIDING Opvallend was dat de pathogenese van de

CPV-infectie bij honden in grote mate over-

Aan het eind van de zeventiger jaren deed eenkwam met die van een feline parvovirus

zich plotseling over de gehele wereld een (FPV) infectie — enteritis gepaard gaande

infectie voor bij honden rnet een virus dat met een ernstige panleukopenie: \'katte-

tot dan toe onbekend was. Ook in Neder- ziekte\' — en dat er tevens een nauwe gene-

land werd dit virus in 1978 bij honden aan- tische verwantschap bestond tussen het

getoond (.33). CPV enerzijds en FPV tesamen met het

Deze infectie uitte zich vooral in een fulmi- virus dat nertsen-enteritis (mink-enteritis

nante enteritis met een hoge morbiditeit en virus MEV) veroorzaakte anderzijds. CPV

mortaliteit bij dieren van alle leeftijden, wordt dan ook wel beschouwd als een\'host

danwel in een acute myocarditis bij pups range mutant\' van FPV en MEV,

van 3 tot 8 weken oud. Het virus dat deze Naast de eigenschappen van het virus, het

aandoeningen veroorzaakt is inmiddels ge- ziektebeeld cn de (histo)pathologische be-

karakteriseerd als een parvovirus en staat vindingen zullen in dit overzicht recente
bekend als canine parvovirus (CPV) of ontwikkelingen op het gebied van diagnos-

CPV-2 (2, 5, 15, 20, 33), tick en bestrijding worden belicht.

Drs. G. F. Rimmelzwaan, dr. F. G. C. M. Uytdenhaag en dr. A. D. M. E. Osterhaus, Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Postbus 1, 3720 BA Bilthoven. Drs. G. F. Rimmelzwaan is tevens
werkzaam bij de Vakgroep Immunologie, Faculteit der Diergeneeskunde, Rijksuniversiteit Utrecht
Dit onderzoek werd gedeeltelijk gesubsidieerd door de Bond tot Bescherming van Honden, Den Haag.

-ocr page 240-

HET VIRUS

Parvovirussen van de hond
CPV is een lid van de familie Parvoviridae.
Deze familie ontleent zijn naam aan het
woord parvus (L), dat klein betekent. Het
zijn de enige animale DNA-virussen die
een enkelstrengs DNA-genoom bezitten.
Het genoom is ongeveer 5000 nucleotiden
lang. Het virus vermeerdert zich in de cel-
kern. Geen gemeenschappelijke groep.s-
antigenen konden worden aangetoond.
Het viruspartikel is een icosacdrische nu-
cleocapside, bevat geen envelop en heeft
een diameter van 21 ± 3 nm (fig. 1). Het
heeft een dichtheid van 1.38-1.43 gr/ml in
CsCl. Deze eigen.schappen konden ook
voor CPV worden aangetoond en tevens
een sedimentatie coëfficiënt van 110 S (5,
33, 46).

Bij de hond zijn tot nu toe drie vertegen-
woordigers van deze familie bekend: het
\'canine adeno-associated virus\' (cAAV)
dat behoort tot het genus Dependovirus,
het \'minute virus of canines\' (MVC of
CPV-1) en \'canine parvovirus\' (CPV of
CPV-2), beide laatste behorend tot het
genus Parvovirus.

Het cAAV dat al in 1968 werd geïsoleerd
(47) is voor zijn vermeerdering afhankelijk
van de aanwezigheid van andere virussen
zoals adeno- en herpesvirussen (32). Het
cAAV is genetisch noch antigenetisch ver-
want aan CPV. Bovendien werd infectie
met cAAV nooit geassocieerd met het op-
treden van ziekteverschijnselen. Ook het
MVC dat in 1970 door Binn werd geïso-
leerd (4) is niet verwant aan CPV en ook
nooit geassocieerd met enig ziektebeeld.
CPV is, zoals algemeen geldt voor leden
van deze familie, zeer resistent tegen verhit-
ting (60° C gedurende minstens 1 uur) en is
ook stabiel bij lage pH (20). Dit is mede de
oorzaak van de hardnekkige persistentie
van het virus in besmette kennels.

Haemagglutinatie

Van zowel CPV, FPV als MEV is bekend
dat ze in staat zijn om erythrocyten van
verschillende diersoorten te agglutineren.
Erythrocyten van het varken en de rhesus-
aap worden geagglutineerd door MEV en
FPV. CPV agglutineert rode bloedcellen
van onder andere het varken, de kat en
verschillende soorten apen.

-ocr page 241-

Voor zowel CPV als FPV geldt dat haemag-
glutinatic plaatsvindt bij een wijd pH bereik
(pH 5.8-pH 7.2) en dat deze niet geschiedt
bij temperaturen boven de 4° C (9, 33).
Door deze eigenschap kan CPV antigeen
bijv. in faeces worden aangetoond met be-
hulp van een hacmagglutinatie (HA) test.
Ook voor serologische doeleinden kan men
gebruik maken van het haemagglutinerend
vermogen van deze virussen, door een
hacmagglutinatie remmingstest (HAR) uit
te voeren (2, 33).

Antigene verwantschappen met parvovirus-
sen van andere diersoorten

Een belangrijke bevinding in de eerste po-
gingen om het virus, dat de besmettelijke
enteritis en myocarditis veroorzaakte te
karakteriseren, was dat het antigenetisch
nauw verwant dan wel identiek leek te zijn
aan het katteziektevirus (FPV). Dit werd
aanvankelijk aangetoond met behulp van
HAR, immunofluorescentie en virusneu-
trahsatie-tests (2, 20, 33, 48). Hierbij bleek
dat anti-FPV sera ook met antigenen van
het nieuw geïsoleerde virus reageerden.
Later werd aangetoond dat er naast de ge-
meenschappelijke ook virusspecificke an-
tigene determinanten bestonden (13). Zo
werd aangetoond dat polyclonale antisera
legen CPV nog bij veel hogere verdun-
ningen reageren met het homologe virus
dan met heterologe virussen. Geen an-
tigene verwantschap werd aangetoond tus-
sen CPV cn andere vertegenwoordigers
van het genus Parvovirus zoals MVC, Por-
cine Parvovirus, Bovine Parvovirus, Mi-
nute virus of mice. Ratvirus, H-1 parvovi-
rus, TVX virus, Lu III virus (3, 9, 48). In
humane sera zijn nooit antistoffen tegen
CPV aangetroffen (23, Osterhaus, niet ge-
publiceerde waarneming) hoewel 80% van
dc individuen positief zijn voor het humane
parvovirus (M. J. Anderson, niet gepu-
bliceerde waarneming). Hieruit kan men
de conclusie trekken dat er ook tussen het
CPV en hct humane parvovirus geen an-
tigene verwantschap bestaat.

Virusvermeerdering in vitro

Vermeerdering van CPV bleek in cclcultu-
res van verschillende diersoorten mogelijk.
Het meest succesvol was de vermeerdering
in cellen van onder andere kat, hond, nerts
en wasbeer (2,9,20, 33). Voor isolatiedoel-
einden werden de meest consistente resul-
taten behaald met primaire celcultures van
foetale long-, nier- en darmcellen van hon-
den (11, 20). Tevens bestaat er thans een
aantal permanente cellijnen van katten en
honden waarin CPV zich goed vermeer-
dert. Leden van het genus Parvovirus zijn
voor hun vermeerdering afhankelijk van de
cellulaire replicatie. Vermeerdering vindt
plaats in de late S-fase en vroege G2-fase
van de celdelingscyclus. In rustende cellen
en oude celcultures vindt virusreplicatie
maar in geringe mate plaats. Bij virusisola-
tie voor diagnostische doeleinden en bij
produktie van CPV antigeen voor vaccin-
bereiding dient hiermee rekening te worden
gehouden.

Gastheerspectrum

Voor FPV werd lang geleden aangetoond
dat in principe alle leden van de familie
Felidae ermee geïnfecteerd kunnen wor-
den. Andere diersoorten, waaronder de
hond, bleken in studies tussen 1930-1945
niet gevoelig voor dit virus: pups noch vol-
wassen honden konden met dit virus geïn-
fecteerd worden. Dit is in overeenstem-
ming met het feit dat in hondensera verza-
meld vóór 1978 géén antilichamen tegen
CPV of FPV konden worden aangetoond
(9, 20, 34).

In 1947 werden nertsenfokkerijen over de
gehele wereld getroffen door een enteritis-
panleukopenie syndroom. Het virus (ME V)
dat dit syndroom veroorzaakt bleek sero-
logisch niet te onderscheiden van FPV (45).
De ongevoeligheid van honden voor FPV-
infectics lijkt ook te gelden voor geatte-
nueerde FPV-stammen zoals die in com-
merciële vaccins worden aangewend. Repli-
catie van FPV vindt in de hond niet of
slechts in zeer geringe mate plaats en een
immuunrespons wordt uitsluitend waar-
genomen wanneer relatief hoge virusdose-
ringen (> lO"* TCID50) worden toegediend.
Dit heeft duidelijke consequenties voor de
toe te passen vaccinatiestrategie (zie \'be-
strijding\').

CPV onderscheidt zich vooral van het FPV
en MEV door het vermogen om waar-
schijnlijk alle leden binnen de familie Ca-
nidae te infecteren. Ook katten bleken vat-
baar voor experimentele infectie met het

-ocr page 242-

virus ofsctioon duidelijlce Iclinische symp-
tomen na infectie meestal ontbraken (33).
Daarnaast blijken vele andere diersoorten,
waaronder nertsen, wolven, wasberen en
manenwolven gevoelig te zijn voor infectie
(12, 24). Ondanks het feit dat CPV nauw
verwant is aan FPV wordt thans algemeen
geaccepteerd dat CPV een andere virale
entiteit is met andere biologische eigen-
schappen.

Ondubbelzinnige identificatie en karakte-
risatie van CPV bleek onder andere moge-
lijk door middel van analyse van het virale
genoom met behulp van restrictieënzymen.
Verschillen bleken aanwezig in het gedeelte
van het genoom dat codeert voor de struc-
turele eiwitten van het virus (27, 48). Bo-
vendien is het mogelijk gebleken om naast
monoclonale antilichamen (MoAbs) die
reageren met de drie virussen (CPV, FPV,
MEV) ook MoAbs te produceren die uit-
sluitend met CPV-isolaten reageren (37).
Veel is gespeculeerd over de wijze waarop
CPV is ontstaan en zich zo snel over de
gehele wereld kon verspreiden.
Er is wel gesuggereerd dat onder laborato-
riumomstandigheden mutatie zou hebben
plaatsgevonden van FPV, MEV of een
verwant virus uit een andere species al dan
niet onder een zekere selectiedruk, waar-
door het wild-typc virus aangepast is om in
hondencellen te groeien (46). Allereerst
zou contaminatie van hondecelcultures of
produkten ervan — bijv. virusvaccins —
met zo\'n parvovirus de oorzaak geweest
kunnen zijn voor de snelle verspreiding van
het virus. Een andere mogelijkheid is dat de
pogingen om een attenuering van het wilde
type FPV of MEV stam voor vaccinatie-
doeleinden te verkrijgen het proces van
aanpassing aan hondecellen versneld zou
hebben. Het resulterende variant-virus zou
dan verspreid zijn in het uiteindelijke FPV/
ME V-vaccin (46). Interessante studies wer-
den in 1982 verricht door Tratschin
et al.
die zes verschillende commercieel verkrijg-
bare FPV/MEV-vaccins testte op de aan-
wezigheid van virus met eigenschappen die
overeenkomen met die van CPV. Geen
van deze monsters bevatten virus dat zich
in hondecellen kan vermeerderen. Hoewel
het restrictieënzym-patroon van deze vac-
cinvirussen tijdens de attenuering veran-
derd was, bleken deze meer te gelijken op
die van wilde type virussen dan op die van
de canine variant (48). Door het beperkte
aantal vaccins dat getest is, is het niet mo-
gelijk om direct te concluderen of FPV/
MEV-vaccins al dan niet betrokken zijn bij
het ontstaan en de verspreiding van CPV.
Recentelijk is gebleken dat de natuurlijke
genetische en antigene variatie van CPV
aanzienlijk is. Met behulp van MoAbs en
analyse van restrictieënzym-patronen is
aangetoond dat in de Verenigde Staten tus-
sen CPV-isolaten van vóór 1980 en CPV-
isolaten van 1981 en later grote verschillen
bestaan (38).

DE ZIEKTE

Het ziektebeeld dat door CPV veroorzaakt
wordt kan sterk variëren. Getuige de mas-
sale seroconvcrsie op jeugdige leeftijd in
open hondenpopulaties mag geconclu-
deerd worden dat de meeste infecties symp-
toomloos verlopen. Twee aparte klinische
vormen kunnen worden onderscheiden: de
enteritis-panleukopenie vorm en de my-
ocardial vorm, die echter ook in combina-
tie kunnen voorkomen. Aangetoond is, dat
door infectie met virus geïsoleerd uit het
hart van een hond met de myocardiale
vorm ook het enteritis syndroom geïndu-
ceerd kan worden (43).
Gebleken is dat primair lymfoid weefsel
geïnfecteerd wordt (tonsillen en later ook
andere lymfoide organen zoals mesente-
riale lymfeklieren) en dat na een korte vire-
mie die bij het ontstaan van neutralise-
rende antistoffen verdwijnt, darmepithecl-
cellen worden geïnfecteerd (7, 28).

Enteritis en Panleukopenie
Tijdens de eerste uitbraken van CPV-infec-
tie in 1978 werd een acute entcritis waarge-
nomen bij honden van alle leeftijden. Later
werd entcritis vooral gezien bij infecties
van pups van 7 tot 14 weken (fig. 2). De
incubatietijd van de enteritisvorm na orale
en/of nasale infectie bedraagt doorgaans
5-10 dagen. De eerste verschijnselen van de
ziekte gaan gepaard met algemene depres-
sie, anorexia en koorts. Braken is vaak dc
eerste indicatie van de ziekte. Diarree be-
gint meestal 6 tot 24 uur daarna. De consis-
tentie van de faeces kan daarbij variëren
van dun tot vloeibaar inet wisselende hoe-

-ocr page 243-

O U 8 12 16 20 2U 28

60 r

50

/.O

30

20

10

jaren weken

leeftijd leeftijd

Fig. 2. Leeriijdsverdeling van geconfirmeerde gevallen van CPV enteritis in Nederland in 1980.
f:!:::::;} honden jonger dan 6 maanden

m honden ouder dan 6 maanden

(Data afkomstig van drs. W. v. d. Heuvel)

veelheden bloed. De kleur van de ontlas-
ting is aanvankelijk doorgaans grauw. De
ziekte kan daarna op elk moment dodelijk
verlopen doch in de meerderheid van de
gevallen genezen de dieren spontaan binnen
3-7 dagen. Parallel met de ontwikkeling
van het enteritis syndroom treedt een leu-
kopenic op, waarschijnlijk als gevolg van
een absolute neutropenic en Ivmfopenie
(7).

Dc pathologische veranderingen die geas-
socieerd zijn met de enteritis-panleukope-
nievorm van CPV-infectie, lijken in vele
opzichten op die van feline panleukopenie.
Macroscopisch kunnen de veranderingen
variëren van een diffuse enteritis met don-
kere vloeibare darminhoud tot nauwelijks
waarneembare veranderingen. Microsco-
pisch bestaan de veranderingen meestal uit
een acute necrose van epitheelcellen van de
dunne darm. Hierbij is het beeld van hypo-
regeneratieve vlokatrofie karakteristiek
(fig. 3a en b) (14). De laesies kunnen met
name gevonden worden in de villi en epi-
theel van de crypten van de dunne darm in
de nabijheid van Peyerse platen. Necrose
treedt ook op in lymfoid weefsel. Hierbij
kunnen Peyerse platen, lymfeknopen, milt
en thymus betrokken zijn. Veranderingen
in het beenmerg bestaan uit de afbraak van
blastcellen en resulteren in het verschijnen
van onrijpe neutrofielen (8).

Myocarditis

Peracute myocarditis komt voornamelijk
voor pups van 3-8 weken en wordt geka-
rakteriseerd dooreen plotseling intredende
dood al dan niet voorafgegaan door luste-
loosheid en ademnoo^. In pups van 8
weken of ouder is het verloop iets minder
acuut en begint de ziekte met ernstige be-
nauwdheid, slapheid en depressie. De mor-
taliteit van dit ziektebeeld varieert van 50-
100%. Pups die plotseling sterven ten gevol-
ge van een acuut hartfalen vertonen bij
autopsie oedeem in de longen, heldere gele
vloeistof in de lichaamsholten en een bleek
en gevlekt aspect van het myocardium.

-ocr page 244-

Fig. 3b. Biopt van dunne darm van normale hond. Normale villi/crypten ratio (drs. 1. v. d. Gaag en dr.
T. S. G. A. M. van den Ingh, RU Utrecht).

-ocr page 245-

Histologisch manifesteert het ziektebeeld
zich als een mononucleaire myocarditis
met grote basofiele en Feulgen-positieve
kerninsluitsels in de spiervezels. Deze in-
sluitsels bevatten grote aantallen parvo-
viruspartikcls (fig. 4). Ook in Nederland is
de myocardiale vorm aangetroffen. Deze
vorm werd niet alleen in pups maar ook in
oudere dieren met chronisch hartfalen als
gevolg van een CPV-infectie waargenomen
(34).

DE DIAGNOSE

Klinisch beeld en epizoötiologie

Klinische verschijnselen als acute besmet-
telijke diarree en acute pupsterfte kunnen
een belangrijke aanwijzing vormen voor de
aanwezigheid van CPV-infectie. Gebleken
is dat in kennels in Nederland waar acutc
besmettelijke diarree een serieus probleem
vormde, CPV meestal een rol speelde (W.
V. d. Heuvel, persoonlijke mededeling).
Een belangrijk gegeven kan ook het bloed-
beeld vormen, vooral wanneer er sprake is
van een ernstige leukopenie. Ook de enthis-
torie kan, zeker in combinatie met een
gericht serologisch onderzoek een aanwij-
zing vormen, f^e uiteindelijke diagnose
CPV-infectie kan echter alleen verkregen
worden door middel van laboratoriumon-
derzoek.

Aantonen van CPV of CPV-antigeen in de
faeces

Voor een snelle diagnose van een CPV-in-
fectie kan het aantonen van viraal antigeen
met behulp van HA-reactie in faeces of
darminhoud worden gebruikt (34). Hoewel
relatief gevoelig en simpel uit te voeren
heeft deze methode een aantal nadelen.
Een continue bron van geschikte erythro-
cyten is nodig en de specificiteit van een
positieve HA-reactie moet steeds gecon-
firmeerd worden met een HAR-test, ge-
bruik makend van specifieke antistoffen
tegen het virus. Recentelijk zijn een aantal
ELISA-systemen ontwikkeld die duidelijke
voordelen bezitten boven de tests gebruik
makend van het HA-principe (21, 26, 29):
De beschreven ELISA\'s zijn gevoeliger,
specifieker, sneller uitvoerbaar en er be-
hoeven geen proefdieren te worden ge-
bruikt.

-ocr page 246-

Monoclonale antistoffen (MoAbs), ver-
kregen door middel van de hybridomatech-
niek (voor review zie 35) hebben recentelijk
de specificiteit en reproduceerbaarheid van
deze assays verhoogd. Het principe van een
ELISA-systeem voor antigecndetectie is
weergegeven in figuur 5a. Na binding aan
MoAbs gericht tegen twee verschillende
antigenic sites op het CPV, kan het CPV-
antigeen aangetoond worden met dezelfde
Moabs die geconjugeerd zijn met het enzym
horse-raddish peroxidase (HRPO). HRPO
is in staat om een kleurreactie te laten ver-
lopen.

Voor post-mortaal onderzoek zijn HA- en
ELISA-systemen eveneens te gebruiken.
Bij gestorven dieren kan tevens gebruik
worden gemaakt van de immunofluores-
centiemethode (30) of de immunoperoxi-
dasemethode om de aanwezigheid van CPV-
antigeen in de darm aan te tonen (fig. 6). Bij
voorkeur wordt ook hierbij gebruik ge-
maakt van MoAbs, die dan gelabeld zijn
met FITC of HRPO.
CPV kan ook met behulp van (immuno)-
electronen-microscopie in faeces worden
aangetoond (fig. 1). Deze methode is rela-
tief duur en kan uitsluitend in ecn gespecia-
liseerd laboratorium worden uitgevoerd.
Eveneens tijdrovend en bewerkelijk is virus-
isolatie op gevoelige cellen. Beide metho-
den worden dan ook niet routinematig
voor diagnostiek toegepast.
Tenslotte kunnen ook antistoffen tegen
CPV in faeces worden aangetoond (21). De
diagnostische waarde hiervan is nog niet
geheel duidelijk.

Sero/ogie

Titers van in serum aanwezige antistoffen
tegen CPV kunnen worden bepaald met
behulp van een HAR-test, ELISA cn indi-
recte immunofluorescentie systemen of een
virusneutralisatic (VN)-tcst. De laatste is
zeer bewerkelijk en weinig geschikt voor
routinematige toepassing. Omdat antistof-
titers in de circulatie bij natuurlijke infectie
zeer snel oplopen en daarna ook snel weer
dalen zal men bij het testen van gepaarde
serummonsters vrijwel nooit dc doorgaans
verwachte titerstijging waarnemen, maar
veel vaker een titerdaling (Osterhaus, niet
gepubliceerde waarneming).

De resultaten verkregen in ELISA en indi-
recte immunofluorescentie systemen ko-
men goed overeen met die van de HAR-test
(21, Rimmelzwaan, niet gepubliceerde waar-
neming). Naast een indirecte ELISA waar-
bij antistoffen tegen CPV na binding aan
het CPV-antigeen aangetoond worden met
HRPO gelabelde antistoffen tegen honde-
immunoglobulines (fig, 5b) kan gebruik
worden gemaakt van een zogenaamde com-
petitie ELISA waarin antistoffen tegen
CPV in hondeserum een competitie aan-
gaan met HRPO geconjugeerde MoAbs
tegen CPV om de bindingsplaatsen op het
CPV-antigeen. Dit zal resulteren in een
remming van de kleurreactie. Deze inhibi-
tie is een maat voor de hoeveelheid anti-
CPV antistoffen die in het serum aanwezig
was (fig. 5c). De laatste methode heeft als
voordelen, dat de test sneller kan worden
uitgevoerd en ook bruikbaar is voor het
aantonen van antilichamen in het serum
van andere species (bijv. anti-EPV anti-
stoffen bij katten; anti-MEV antistoffen
bij nertsen).

* *

MoAbs

MoAbs-HRPO

CPV antigeen

®I T®

Fig. 5a. Principe van de El.LSA-methode om CPV-
antigeen in f\'aece.s aan te tonen. F.I.ISA-platen worden
gecoat mct monoclonale antistoffen (1 cn 2) gericht
tegen twee verschillende antigenc determinanten van
CPV. Na binding van het virtis kan dit aangetoond
worden mct dezelfde monoclonale antistoffen nu ge-
conjugeerd met horse raddish peroxidase (HRPO),
een enzym dat een kleurreactie kan laten verlopen.

Differentiële diagnose
Differentiaal diagnostisch moet men bij
acute pupsterftc, CPV-enteritis onderschei-
den van bacteriële enteritis, vergiftiging,
coccidiosis en acute pancreatitis. Tevens
kan bij het waarnemen van besmettelijke
diarree sprake zijn van infecties met andere
virussen zoals corona- of rotavirussen (34).
Andere oorzaken van myocarditis bij jonge
honden kunnen bacteriële infecties zijn.

-ocr page 247-

CPV onfigeen

Fig. 5b. Principe van een indirecte ELISA-methode
om antistoffen tegen CPV in hondeserum aan te
tonen. ELISA-platen worden gecoat met CPV waar-
aan anti CPV-antistoffen aanwezig in hondeserum
Icunnen binden. Deze antistoffen worden aangetoond
met HRPO geconjugeerde anti-hond-immuunglobu-
line antistoffen.

MoAbs-HRPO

d\\ ®i 7®

onti-CPV antistoffen
(serum hond)

CPV antigeen

Fig. 5c. Principe van een competitie ELISA om an-
tistoffen tegen CPV aan tc tonen. ELISA-pIaten
worden gecoat met CPV waaraan anti-CPV anti-
stoffen aanwezig in honde.serum Icunnen binden. Dit
zal vervolgens de binding van HRPO-geconjugeerde
monoclonale antistoffen gericht tegen HRPO-gecon-
jugeerde monoclonale antistoffen gericht tegen CPV
remmen.

BESTRIJDING
Hygiënische maatregelen
Hygiënische maatregelen netnen een be-
langrijke plaats in bij de bestrijding van
CPV-infecties. Het vermijden van directe
en indirecte contacten met besmette hon-
den was aanvankelijk de belangrijkste pre-
ventieve maatregel.

Doordat het virus zo resistent is tegen fysi-
sche of chemische invloeden en dus lang
persisteert en bovendien met faeces en mo-
gelijk met urine en andere se- en excreta
wordt uitgescheiden is thans preventieve
vaccinatie van gevoelige dieren in combi-
natie met hygiënische maatregelen de meest
aangewezen bestrijdingsmethode (tabel 1).
Voor de desinfectie van geïnfecteerde ruim-
tes kan na grondige reiniging verdunde
chloorbleekwater (3%) of een 1% oplos-
sing van formaline worden gebruikt (18).

Tabel 1. Aanbevolen strategie om CPV-infecties te
voorkomen in kennelsituaties.

1. Teven vaccineren juist voorde loopsheidperiode
waarin ze gedekt zullen worden.

2. Erop toezien dat alle pups (in gelijke mate) colos-
trum opnemen.

3. Pups vanaf 5-6 weken scfieiden van andere
honden.

4a. Anti-CPV-titers bepalen van teef vlak voor par-
tus. Op I week p.p. zal de titer van de pups
ongeveer de helft hiervan bedragen. Aan de hand
van halfwaardetijd (10 dagen) tijdstip van vacci-
natie bepalen, of
4b. Titer van pups op 5 a 6 weken bepalen. Per pup
optimale tijdstip van vaccinatie bepalen.

5. Vaccinatie pups op geleide van 4 (HAR titer < 20
of ELISA titer < 10).

6. Vanaf een leeftijd van 6-10 weken kunnen de
pups de kennel verlaten met vaccinatie-advies,
mede op geleide van 4 en 5.

7. Revaccinatie van pups op een leeftijd van mini-
maal 16 weken.

8. Revaccinatie jaarlijks.

Daarnaast is voor de desinfectie van niet
gebruikte ruimtes het uitgassen met forma-
linedamp effectief. Een eetleper kalium-
permanganaat wordt daartoe toegevoegd
aan 250 tnl formaline in een ruimte die dan
zorgvuldig is afgesloten. Na 12 uur wordt
goed geventileerd.

Vaccinatie

De nauwe antigene verwantschap tussen
CPV en FPV heeft al direct de verwachting
gewekt dat vaccins ontwikkeld voor de
preventie van feline panleukopenie ook
gebruikt zouden kunnen worden voor de
preventie van CPV-infectie bij de hond.
Van zowel \'levende\' (geattenueerde) als
geïnactiveerde FPV-vaccins is aangetoond
dat ze onder bepaalde voorwaarden be-
scherming kunnen induceren tegen een
(natuurlijke) challenge met virulent CPV.
Met deze heterologe vaccins kon cchter
slechts cen goede immuunrespons tegen
CPV worden verkregen wanneer relatief
hoge doseringen werden gebruikt (17, 39).
Waarschijnlijk is in studies waar te lage
antistoftiters werden waargenomen na vac-
cinatie met FPV, gevaccineerd met te lage
hoeveelheid antigeen. In het algemeen wer-
den de beste resultaten bereikt door vacci-
natie met homoloog virus (10, 39, 52) en
dan vooral wanneer \'levende\' vaccins wer-
den gebruikt (10). Deze geattenueerde CPV-
stammen repliceren in tegenstelling tot

-ocr page 248-

FPV wel in de hond, waardoor een betere
immunisatie wordt verkregen; in 98% van
seronegatieve pups kon immuniteit opge-
wekt worden (10). Bekend is dat onafhan-
kelijk van de aard van het vaccin (levend of
geïnactiveerd, heteroloog of homoloog) de
aanwezigheid van maternale antistoffen bij
pups, die overigens beschermend zijn, in-
terfereren met de vaccinaties waardoor een
onvoldoende immuunrespons verkregen
wordt. Zo bleek dat meer dan 95% van
honden met een HAR-titer < 10 een res-
pons gaf op levend hotnoloog virusvaccin.
Slechts 50% van de dieren gaf een respons
bij HAR-titers van 20 en geen enkel dier
met een titer > 80 bleek door vaccinatie
actief te immuniseren (10).
In de periode dat de titer van deze anti-
stoffen te laag wordt voor bescherming
doch te hoog is om effectief te kunnen vac-
cineren, worden de pups vatbaar voor in-
fectie. Deze interferentie met maternale
antistoffen welke vooral met colostrum
aan de pups worden meegegeven lijkt de
belangrijkste oorzaak van het falen van
vaccinaties in kennels waar CPV circuleert.
Een mogelijkheid om dit probleem te on-
dervangen is pups vanaf een leeftijd van
ongeveer 6 weken frequent te vaccineren
(bijv. wekelijks). Een betere methode, die
in Nederland helaas nog weinig wordt toe-
gepast, is om op geleide van serologische
bevindingen het tijdstip te schatten waarop
pups het beste gevaccineerd kunnen wor-
den. Dit kan geschieden door de HAR- of
EEISA-titer van de pups te bepalen en dan
door middel van extrapolatie op grond van
een bekende halfwaardetijd (9-9,7 dagen)
het juiste vaccinatie-tijdstip tc bepalen (10,
40). Zoals hierboven aangegeven kan men
er vanuit gaan dat, wanneer de HAR-titer
<20 (of titer in competitie EEISA< 10) is,
het tnercndeel van de honden succesvol
kan worden gevaccineerd.

Bekend is dat de HAR-titers in zogende
pups van 5-9 dagen ongeveer 50% be-
dragen van die van de moeder. Door de
HAR-titers van de moeder te bepalen wordt
de mogelijkheid geboden om ccn voorspel-
ling te doen over de immuunstatus van de
pups. f)eze methode lijkt iets minder be-
trouwbaar als gevolg van variatie van de
maternale antilichaamtiters tussen de pups
uit één nest als gevolg van ongelijke colos-
trumopname. Een gefundeerde strategie

J

• î"

Fig. 6. Dunnc darm van hond met CPV-inl\'cctie. Indirecte immunonuorescentie met kat anti-CPV serum (Dr.
T. S. G. A. M. van den Ingh).

-ocr page 249-

om CPV-infcctiesin kcnnclsitualies te voor-
komen is weergegeven in tabel 1. De schei-
ding van pups en teef op 5 a 6 weken na de
partus, met hct oog op het voorkomen van
besmetting van de pups tijdens dc gevoelige
periode, is in de praktijk een belangrijke
preventieve maatregel gebleken (R. C. Po-
vey, persoonlijke mededeling). Tevens ver-
dient het aanbeveling maatregelen te tref-
fen om besmetting door direct of indirect
contact met andere honden te voorkomen.
In kennelsituaties met een hoge besmet-
tingsdruk zal het vroegtijdig naar de nieuwe
eigenaar laten gaan van pups (6-8 weken)
voorkeur verdienen. Dit dient dan bij voor-
keur te geschieden met vaccinatie-advies
op geleide van antistoftiters.

Passieve protectie

Parenterale toediening van een hyperim-
muun hondenserum kan een tijdelijke be-
scherming bieden tegen CPV. Hoewel er bij
experimenteel of natuurlijk geïnfecteerde
honden een gunstige invloed op hct ziekte-
beeld is waargenomen door behandeling
met hyperimmuun hondeserum (19, 28),
zal de toediening van antistoffen vooral
gericht moeten zijn op preventief gebruik.
Toediening van deze antistoffen bij pups
tijdens de periode dat zij vatbaar zijn voor
CPV-infectie maar waarin zij niet effectief
gevaccineerd kunnen worden kan bescher-
ming bieden. De hoogte van de antistoftiter
zou dan bepaald kunnen worden teneinde
het moment voor definitieve vaccinatie te
kunnen bepalen. Bij gebruik van honde-
antistoffen moet men er rekening mee hou-
den dat deze relatief lang in dc circulatie
blijven, waardoor de mogelijkheid om de
pups actief te immuniseren lang uitgesteld
moet worden. Het is dan ook aan te be-
velen om wanneer antistoffen op deze wijze
zijn toegediend, op geleide van een anti-
stol"bcpaling hct tijdstip van vaccinatie tc
kiezen.

f)oor het aantonen van antistoffen tegen
CPV in de darm, is gebleken dat er ook ccn
lokale immuniteit tegen het virus ontstaat
(31, 42). Omdat aan de infectie van darm-
epitheelcellen een systemische infectie van
de lymfoide organen voorafgaat (7, 28),
lijkt het niet waarschijnlijk dat van orale
toediening van antivirale antistoffen een
beschermende werking zou uitgaan.

TOFKOMSTVliRWACHTINGEN

Ten aanzien van de passieve protectie
zouden monoclonale antistoffen wellicht
een voordeel bieden boven de homologe
(honde)antistoffen om pups in hun vatbare
periode te beschermen totdat ze gevacci-
neerd zijn. De (muis) MoAbs zullen een
kortere halfwaarde tijd hebben waardoor
sneller vaccinatie mogelijk is maar ook de
bescherming van kortere duur zal zijn.
Voor deze methode is het noodzakelijk dat
de kinetiek van het verdwijnen van de
MoAbs bekend is. Deze benaderingswijze
wordt thans door ons bestudeerd. Gezien
het systemische karakter van de ziekte (7,
28) zou van de lokale toediening (in de
darm) van MoAbs geen afdoende bescher-
ming verwacht kunnen worden.

Een geheel nieuw gebied voor het gebruik
van monoclonale antilichamen zal ontstaan
doordat het mogelijk is gebleken om met
anti-idiotypische antistoffen specifieke im-
muniteit op te wekken tegen bepaalde
(micro jorganismen en virussen (voor over-
zichtsartikelen zie 22, 25, 44, 49, 50, 51).

Idiotopen zijn immunogene determinanten
gelegen in het hypervariabcle gedeelte van
een antilichaammolecuul dat verantwoor-
delijk is voor binding met een determinant
van een antigeen. Immunisatie met anti-
lichamen (Ahl) tegen een bepaald antigeen,
kan in principe leiden tot de vorming van
twee verschillende soorten van antilicha-
men (Ab2a en P^hlß) gericht tegen de ver-
schillende idiotopen van Abl, die tezamen
liet idiotype van Abl bepalen. Vooral anti-
idiotypische antistoffen van de Ahlß cate-
gorie komen in aanmerking voor vaccina-
tiedoeleinden. Deze antistoffen binden via
hun idiotype met de antigeenbindingsplaats
van Abl en deze idiotypes moeten dienten-
gevolge structurele overeenkomsten ver-
tonen met de determinanten van het an-
tigecn waartegen Abl oorspronkelijk is
gericht.

Wanneer monoclonale anti-idiotypische
antistoffen geproduceerd zouden worden
tegen mono- of polyclonale antilichamen
gericht tegen het CPV kunnen deze moge-
lijk virusneutraliserende antistoffen indu-
ceren bij honden. Deze mogelijkheid wordt
in ons laboratorium bestudeerd.

-ocr page 250-

DANKBETUIGING

De auteurs danken C. Kruyssen voor het typen van
het manuscript, drs. W. v. d. Heuvel voor het ver-
strekken van data. drs. I. v. d. Gaagcn dr. T. S. G. A.
M. van den Ingh voor het verstrekken van foto\'s.

LITERATUUR

1. Acree, W. M., Edwards, B. G., Fulker, R. H.,
and Baudy, D. M. Eurther studies on canine
parvovirus maternal immunity and successful
vaccination in kennel concentrations. Vet. Med.
Small Anim. Clin. 1983; 913.

2. Appel, M. J. G., Scott, F. W., and Carmichael, L.
E. Isolation and immunisation studies of a ca-
nine parvo-Iike virus from dogs with haemorrha-
gic enteritis. Vet. Rec. 1979; 105: 156.

3. Appel, M. J. G., Carmichael, L. E., McGregor,
D. D., and Pollock, R. V. H. Canine parvovirus
vaccination. Mod. Vet. Pract. 1980; 61; 983.

4. Binn, L. N., Lazer, E. C., Eddy, G. A., and
Kajima, M. Recovery and characterization of
minute virus of canines. Infect. Immun. 1970; 1:
503.

5. Bourtonboy, G., Coignoul, F., Delferrier, N.,
and Pastoret, P. P. Canine hemorrhagicenteritis;
Detection of viral particles by electron micro-
scopy. Arch. Virol. 1979; 61:1.

6. Bourtonboy, G., Bazin, H., and Delferriere, N.
Rat Hybridoma antibodies against Canine Par-
vovirus. Archiv. Virol. 1982; 71: 291.

7. Carman, P. S. and Povey, R. C. Pathogenesis of
canine parvovirus-2 in dogs: haematology, sero-
logy and virus recovery. Res. Vet. Sci. 1985a; 38:

I.34.

8. Carman, P. S. and Povey, R. C. Pathogenesis
of canine parvovirus-2 in dogs: histopathology
and antigen identification. Res. Vet. Sci. 1985b;
38: 141.

9. Carmichael, L. E., Jaubert, J. C., and Pollock, R.
V. H. Haemagglutination by canine parvovirus:
Serologic studies and diagnostic applications.
Am. J. Vet. Res. 1980; 4L 784.
10. Carmichael, L. E., Jaubert, J. C., and Pollock, R.
V. 1-1. A modified live canine parvovirus vaccine.

II. Immune response. Cornell Vet. 1983; 73: 13.
I I. Eugster, A. K. Studies on canine parvovirus in-
fections. Development of an inactivated vac-
cine. Am. J. Vel. Res. 1980; 41: 2020.

12. Fletcher, K. C., Eugster, A. K., Schmidt. R. E..
and Hubbard, G. B. Parvovirus infection in
maned wolves. J. Am. Vet. Med. Assoc. 1979;
175: 897.

13. Flower, R. L. P., Wilcox, G. E.. and Robinson.
W. F. Antigenic differences between canine
parvovirus and feline panleukopenia virus. Vet.
Rec. 1980; 107; 254.

14. Gaag, I. van de, Ingh, T. S. G. A. M. van den en
Dijk, J. E. van. Morfologische kenmerken van de
haermorrhagische enteritis bij de hond veroor-
zaakt door een parvo-achtig virus. Tijdschr.
Diergeneeskd. 1980; 105: 227.

15. Gagnon, A. N. and Povey, R. C. A possible
parvovirus associated with an epidemic gastro-
enteritis of dogs in Canada. Vet. Rec. 1979: 104:
263.

16. Gooding, G. E. and Robinson, W. F. Maternal
antibody vaccination and reproductive failure in
dogs with parvovirus infection. Aust. Vet. J.
1982; 59: 170.

17. Gordon. J. C. and Rogers, W. A. Field evalua-
tion of a canine parvovirus vaccination program
using feline origin modified live virus vaccine. J.
Am. Vet. Med. Assoc. 1982; 180: 1429.

18. Greene, C. E. Canine viral enteritis. In: Clinical
microbiology and infectious diseases of the dog
and cat. C. E. Greene (ed.), pp. 437, 1984, W. B.
Saunders Company.

19. Ishibaski, K., Maede, Y., Ohsugi, T., Onuma,
M., and Mikanu, T. Serotherapy for dogs infect-
ed with canine parvovirus. Jpn. J. Vet. Sci. 1983;
45: (I), 59.

20. Johnson, R. H. and Spradbow, P. B. Isolation
from dogs with severe enteritis of a parvovirus
related to feline panleukopenia virus. Aust. Vet.
J. 1979; 55: 151.

21. Junti, N., Klingeborn, B., Rimmelzwaan, G. F.,
and Osterhaus, A. D. M. E. Diagnostic use of
monoclonal antibodies in CPV-infection. Sub-
mitted.

22. Kohler, H., Muller, S., and Bona, C. Internal
antigen and Immune Network. P.S.E.B.M. 1985;
178: 189.

23. Lenghaus, C. and Studdert, M. J. Relationships
of canine panleukopenia (enteritis) and myocar-
ditis parvovirus to feline panleukopenia virus.
Aust. Vet. J. 1980; 56: 151.

24. Mann, P. C., Bush, M., Appel, M. J. G., Beekler,
B. A., and Moutali, R. J. Canine parvovirusin-
fection in South American canids. J. Am. Vet.
Med. Assoc. 1980; 177: 779.

25. Marx, J. L. Making antibodies without the an-
tigens. Science 1985; 228: 162.

26. Mathys, A., Mueller, R., Pedersen, N. C., and
Theilen, G. H. Comparison of hemagglutination
and competitive enzyme linked immunosorbent
assay procedures for detecting canine parvovirus
in feces. Am. J. Vet. Res. 1983; 44: 152.

27. McMaster, G. K., Tratschin, J. D., and Siegl, G.
Comparison of canine parvovirus with mink en-
teritis virus by restriction site mapping. J. Virol.
1981; 38: 368.

28. Meunier, P. C., Cooper, B. J., Appel, M. J. G.,
Lanieu, M. E., and Slauson, D. O. Pathogenesis
of canine parvovirus enteritis: Sequential virus
distribution and passive immunisation studies.
Vet. Pathol. 1985; 22:617.

29. Mildbrand, M. M., Teramoto, Y. A., Collins, J.
K.. Mathys, A., and Winston, S. Rapid detection
of canine parvovirus in feces using monoclonal
antibodies and enzyme-linked immunosorbent
assay. Am. J. Vet. Res. 1984; 45: 2281.

30. Morner, T. and Olson, P. Canine Parvovirus in-
fection demonstrated by immunofluorescence.
Zbl. Vet. Med. B. 1985; 32: 337.

31. Nara, P. L., Winters, K., Rice, J. B.,01.sen,R. G.,
and Krakowka, S. Systemic and local intestinal
antibody response in dogs given both infective
and inactivated canine parvovirus. Am. J. Vet.
Res. 1983:44: 1989.

32. Onuma, M. and Yanagawa, R. Additional cha-
racterization ofthe adeno satelite virus associat-

-ocr page 251-

cd with thc infectiouscaninc hepatitis virtis. Jpn.
J. Vet. Res. 1972; 20: 13.

33. Osterhaus, A. D. M. E., Stcenis, G. van, and
Kreek, P. de. Isolation of a virus closely related
to feline panleukopenia virus from dogs with
diarrhea. Zbl. Vet. Med. B. 1980a; 27: II.

.34. Osterhaus, A. D. M. E., Drost, G. A., Wirahadi-
redja, R. M. S., and Ingh, Th. S. G. A. M. van
den. Canine viral enteritis: Prevalence of parvo-
corona and rotavirus infections in dogs in the
Netherlands. The Veterinary Quarterly 1980b; 2:
(4), 181.

35. Osterhaus, A.D.M.E. and UytdeHaag, A. G. C.
M. Eymphocyte hybridoma\'s: Production and
use of monoclonal antibodies. Animal Cell Bio-
technology Ray Spier (ed) pp. 49, Academic
Press, 1985.

36. Paradiso, P. R,, Rhode, S. E., and Singer, E. E.
Canine Parvo Virus: a biochemical and ultra-
structural characterization. .1. Gen. Virol. 1982;
62: 113.

37. Parrish, C. R., Carmichacl, E. E., and Antczak,

D. E. Antigenic relationships between canine
parvovirus type 2, feline panleukopenia virus
and mink enteritis virus using conventional anti-
sera and monoclonal antibodies. Arch. Virol.
1982; 72: 267.

38. Parrish, C. R.,O\'Connel, P. H., Evcrmann, J. F..
and Carmichael, E. E. Natural Variation of Ca-
nine Parvovirus. Science 1985; 2.30: 1046.

,39. Pollock, R. V. H. and Carmichael, E. E. Use of
modified live feline panleukopenia virus vaccine
to immunize dogs against canine parvo virus.
Am. ,1. Vet. Res. 1983; 44: 169.

40. Pollock, R. V. H. and Carmichael, E. E. Mater-
nally derived immunity to canine parvovirus in-
fection: Transfer, decline and interference with
vaccination. .1. Am. Vet. Med. Assoc. 1982; 180:
37.

41. Rhode, S. E. Nucleotide sequence of the coat
protein gene of Canine Parvovirus. .1. Virol.
1985; 54: 630.

42. Rice. ,1. B.. Winters, K. A., Krakowka, S., and
Olsen, R. G. Comparison of systemic and local
immunity in dogs with canine parvovirus gas-
troenteritis. Infection and Immunitv 1982; 38:
1003,

43. Robinson. W. E.. Wilcox, G. E..and Flower, R.

E, P. Canine parvoviral disease: Experimental
reproduction of theentcric form with a parvovi-
rus isolated from a case of myocarditis. Vet.
Path. 1980; 17: 589.

44. Sacks, D. E.. Kelsoe, G. IE, and Sachs, D. H.
Induction of immune responses with anti-idioty-
pic antibodies: implications for thc induction of
protective immunity. Springer Semin. Immuno-
path. 1983; 6: 79.

45. Schoficid, F. W. Virus enteritis in mink. North.
Am. Vet. 1949; .30: 651.

46. Siegl, G. Canine Parvovirus. Origin and signifi-
cance of a "New\' pathogen. In: The Parvoviru-
ses, K. 1. Berns (ed.), pp. 363-88, 1984, Plenum
Press. New York.

47. Sugimura, T. and Yanagawa. R. R. Effect of
sodium deoxycholate on infectious canine hepa-
titis virus and an additional description of a small

associated virus. Jpn. J. Vet. Res. 1968; 16: I.

48. Tratschin. J. D., McMaster. G., Kronauer, G,,
and Siegl, G. Canine parvovirus: relationship to
wild type and vaccine strains of feline panleuko-
penia virus and mink enteritis virus. J. Gen.
Virol. 1982; 61: 33.

49. UytdeHaag, F. G. C. M., Bunschoten, H., Weijer,
K., and Osterhaus, A. D. M. E. From Jenner to
Jernc: Towards idiotypc vaccincs. Immunolo-
gical Reviews, 1986; 90.

50. UytdeHaag, F. G. C. M. and Osterhaus, A. D.
M. E. Induction of neutralizing antibody in mice
against poliovirus type 11 with monoclonal anti-
idiotypic antibody. J. Immunol. 1985a; 134:
1225^

51. UytdeHaag, F. G. C. M. and Osterhaus, A. D.
M. E. Vaccines from monoclonal anti-idiotypic
antibody: Poliovirus infection as a model. Cur-
rent Topics in Micriobiology and Immunology
1985b; 119: 31.

52. Wallace, B. E. and McMillan, J. E. An inactiva-
ted canine parvovirus vaccins: Duration of im-
munity and effectiveness in presence of maternal
antibody. Canine Practice 1985; 12: 14.

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Standards for battery hens
adopted

The Agriculture Council of the European
Cominunity has adopted, by a majority vote,
a directive providing for the welfare stan-
dards for hens kept in battery cages. The Uni-
ted Kingdom voted against the measure, Mr
Michael Jopling, the Minister of Agriculture,
explained this in the House of Commons on
March 26, when reporting on the meeting of
the Council of Agriculture Ministers held on
March 24 and 25,

The measure provides for a minimum space
allowance of 450 sq cm per bird (the UK
favours a minimum of 600 sq cm). The direc-
tive will apply for new cages from two years
after thc directive\'s adoption and for existing
cages after nine years,

i made it dear,\' said Mr Jopling, \'that, while
this was the best measure which was negotia-
ble at the present time, it did not go far
enough to protect the welfare of hens in bat-
tery cages and that the results of further stu-
dies should be presented for discussion along
with proposals for action, if possible before
the formal review dates in the directive. I am
pleased to say that I was fully supported in
seeking further improvement by Denmark,
Germany and the Netherlands.\'

(Overgenomen uil The Velerinary Record 1986:
118: 440).

-ocr page 252-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Aangeboren kromme voorpoten bij kalveren

Congenital Multiple Arthrogryposis in Newborn Calves
W. J. Smidt en J. Sol\'

SAMENVATTING In het najaar van 1983 werd op 2204 bedrijven in Overijssel een enquête gehouden
naar het verschijnsel kromme voorpoten bij pasgeboren kalveren over de periode september 1982-sep-
tember 1983. Deze aandoening werd gezien op 19% van de MRY en op 12% van de FH oj\'FH/HF
bedrijven. Het betrof vooral stierkalveren met een normaal en zwaar geboortegewicht bijeen normale
draagtijd. Fr bleek bij deze aandoening een aanzienlijk verschil lussen vaderdieren te beslaan.

SUMMARY The incidence of congenital multiple arthrogryposis in newborn calves during the period
from September 1982 to September 1983 was studied by conducting a questionnaire on 2,204 dairy
farms in the province of Overijssel. This entity was observed on 19 per cent of the j\'arms with
Meuse-Rhine-Hssel breed and on 12 per cent of those with the Friesian-Dutch or Friesian-Dutch/Dutch-
Friesian breed of cattle. Bull-calves showing normal or heavy birth weights following a normal period of
gestation were mainly affected. There was a considerable difference in incidence between sires.

INLEIDING

Onder kromme voorpoten wordt hier een
congenitale afwijking verstaan, die zich
manifesteert zodra de dieren willen gaan
staan. Als het in geringe mate optreedt
staan de kalveren op de punten van de
klauwtjes, met licht gebogen carpaalge-
wrichten. In ernstiger gevallen staan de
kalfjes op de dorsale vlakte van de klauw-
tjes en koten; in de ernstigste gevallen
kunnen de kalveren helemaal niet staan en
zijn kootgewricht en carpaalgewricht sterk
gebogen. De pootjes kunnen noch actief
noch passief volledig gestrekt worden, ter-
wijl buigen meestal wel mogelijk is. Een
enkele maal kunnen ook de achterpoten
niet gestrekt worden.

De hierboven genoemde afwijking komt in
de literatuur onder vele namen voor en
wordt het beste gedefinieerd in een onder-
zoek van Van Huffel en De Moor in België
(2) onder de naam arthrogryposis multi-
ple.x congenita. Verwarrend bij deze naam
is dat sommige auteurs onder arthrogrypo-
sis een aandoening verstaan waarbij de ge-
wrichten gebogen zijn, en noch gestrekt
(ook niet in geringe mate) noch verder ge-
bogen kunnen worden.
Om meer inzicht te krijgen in het voor-
komen van kromme voorpoten bij kalve-
ren en mogelijk factoren, die op het ont-
staan van invloed kunnen zijn, zijn in het
werkgebied van een 6-tal Kl-verenigingen
in Overijssel, door middel van schriftelijke
en telefonische enquêtes, gegevens hierover
verzameld. Deze gegevens zijn verwerkt en
geanalyseerd door W. Grondhuis, destijds
co-assistent op de Vakgroep Bedrijfsdier-
geneeskunde en Buitenpraktijk (1).

MATERIAAL EN MEMIODEN

AIIc 2204 bedrijven, gelegen in de rayons van 6 Kl-ver-
enigingen, werden in oktober-november 198.3 sclirit-
telijk gevraagd naar het voorkomen van kromme
voorpoten bij pasgeboren kalveren op hun bedrijven
in de periode september 1982 tot september 1983. De
inseminatoren werden gevraagd om de antwoorden
op te halen indien binnen een maand na het uitzenden
van de brief geen reactie van dc veehouder was ont-
vangen.

De veehouders die een kalt met kromme voorpoten
hadden gehad werden vervolgens allen telefonisch
benaderd over het geboortegewicht van het kalf, over
het verloop van de partus, cn dc — eventueel —

\' Drs. VV. ,1. Smidt cn drs. .1. Sol. (iezondheidsdicnst voor Dieren in Overijssel. Postbus 13, 8000 AA Zwolle.
860 Tijdschr Dicrgcnccshd.. dcci III. ajl IH. 1986

-ocr page 253-

ingestelde behandeling. Daarnaast werden vragen ge-
steld over de omvang van het bedrijf, de standaard-
koeproduklie, de huisvesting en dc voeding van dc
koeien.

Bij de Kl-verenigingen werd dc laatste in.seminatie-
datum van het moederdier en de gebruikte stier opge-
zocht. Bij de betreffende fok-en controleverenigingen
werd de exacte kalfdatum, dc leeftijd en de vader van
de moeder opgespoord. Het aantal le inseminaties was
per stier per maand bekend. Aldus kon per stier het
aantal kalveren dat maandelijks in de onderzoek-
periode geboren werd zo goed mogelijk berekend
worden. Door het aantal kalveren met kromme voor-
poten te delen door het aantal te verwachten kalveren
en dit getal te vermenigvuldigen met 100 werd de zgn.
relatie kromme voorpoten index (rel. K V-index) ver-
kregen.

RESUf-TATEN

De gegevens van de enquête werden van
2039 bedrijven (92%) terug ontvangen en
wel van 1425 bedrijven met roodbonte
(MRY) en 614 met zwartbonte FH of
HF/FH koeien. De aandoening kromme
voorpoten bij kalveren werd gezien op 272
(19,1%) van de roodbonte en op 71 (11,6%)
van de zwartbonte bedrijven. Dc aandoe-
ning werd op de roodbonte bedrijven met
één of meer gevallen van arthrogryposis
multiplex congenita gemiddeld bij 1,4 kalf
en op de zwartbonte bedrijven bij 1,2 kalf
gezien, fiet gemiddelde aantal koeien was
48 per bedrijf in Overijssel in 1982/83.
Van 299 roodbonte kalveren was het ge-
slacht bekend. Dit betrof 227 stierkalveren
(75,9%) en 72 vaarskalveren (24,1%). Bij
59 zwartbonte kalveren waren er 38 stier-
kalveren (64,4%) en 21 vaarskalveren
(35,6%).

Van 296 roodbonte kalveren was het ge-
wicht van het kalf bij de geboorte in 128
gevallen (43,2%) zwaar (normaal 12%).
Een normaal geboortegewicht hadden 150
(50,7%) kalveren (normaal 78%) en licht
bij de geboorte waren 18 (6,1%) kalveren
(normaal 10%). Dezelfde verhouding werd
bij 61 zwartbonte kalveren gezien.
Opmerkelijk was dat in de maanden sep-
tember t/m februari relatief weinig kalve-
ren met kromme voorpoten waren geboren
en in de maanden april t/m augustus rela-
tief veel. Maart vormde de overgangs-
maand.

De rel. KV-index is in tabel 1 alleen weer-
gegeven voor de stieren die meer dan 1000
le inseminaties hadden gehad in de onder-
zoekperiodc.

l abel 1. De relatieve kromme voorpoten index (rel. KV-index) per stier.

Code

ras

aantal le ins.

kalveren met

rel.K.V.

aanbevolen als

stier

12/81-12/82

kromme voorpo-

index

pinkenstier

ten tussen

(P)

9/82 t/m 8/83

El

MRY

2632

30

1.373

Werna

MRY

10709

77

0,866

Fo

MRY

1162

6

0,623

Jul

MRY

1003

4

0,481

P

Ron 67

MRY

1207

4

0,399

Eer.

MRY

2319

6

0,311

Ro 52

MRY

26617

41

0,185

P

Go M

MRY

14778

22

0,179

P

G Gust

MRY

3564

4

0,135

P

Pet

MRY

6218

6

0,117

P

Sj. 6

MRY

2330

2

0,085

Jo 187

FH

7769

12

0,186

St. 53

FH/HF

4399

6

0,164

P

Fr. W.

FH

1597

2

0,151

F

Gr. 29

FH

2488

3

0,145

P

Gemiddeld

0,170

-ocr page 254-

De draagtijd voor de MRY Icalveren was
280,14 ± 3,59 (gem. in Ned. 279,26 ± 5,24)
en de zwartbonte kalveren 279,15 ± 8,95
(gem. 279,04 ± 5,24) dagen.
Van 272 roodbonte kalveren met aangebo-
ren kromme voorpoten en van 56 zwart-
bonte was de leeftijd van de moeder op het
moment van afkalven bekend (tabel 2).

aandoening moeilijk was vast te stellen.
Van de kalveren werd 19,9% opgeruimd
omdat geen herstel was opgetreden. Het
herstel trad bij 92% binnen 8 weken na
de geboorte op. In veel gevallen werd geen
therapie ingesteld. De therapie bestond
meestal uit manueel strekken. Verder werd
het kalf vrijwel altijd extra ruimte gegeven.

Tabel 2. Leeftijdsklassen van de moederdieren van kalveren met kromme voorpoten.

roodbont

zwartbont

Leeftijds-

aantal

%

•normaal*

aantal

%

klasse (in jr)

1-2

2

0,7

5,1

2-3

18

6,6

26,1

6

10,7

3-4

53

19,5

20,0

19

33,9

4-5

53

19,5

15,7

9

16,1

5-6

44

16,2

11,3

7

12,5

6-7

37

13,6

8,1

5

8,9

7-8

27

9,9

5,5

7

12,5

8-9

16

5,9

3,5

1

1,8

9-10

10

3,7

2,2

1

1,8

10-11

6

2,2

1,5

1

1.8

11-12

4

1,5

1,0

> 12

2

0,7

0,7

272

56

* Gemiddelde leeftijdsopbouw van afgekalfde koeien in Overijssel (3).

Met name bij roodbont valt op dat, ten
opzichte van de normale leeftijdsverdeling,
een gering aantal kalveren met aangeboren
kromme voorpoten geboren is bij koeien in
de leeftijdsklasse I tot 3 jaar. In deze klasse
waren 16 roodbonte en 4 zwartbonte moe-
ders jonger dan 2,8 jaar (le pariteit).
De afstamming van de moederdieren le-
verde een zeer grote verscheidenheid aan
stieren op waaruit geen duidelijke conclu-
sie was te trekken.

Op 18 van de 236 roodbonte en op 10 van
de 61 zwartbonte bedrijven werden, naast
de kromme voorpoten, incidenteel andere
afwijkingen waargenomen, zoals slecht
drinken, navelbreuk enz. Tweemaal werd
gemeld dat ook de achterpoten krom wa-
ren en vijfmaal werden zenuwverschijnse-
len waargenomen.

In een klein deel (4,8%) werd het kalf met
hulp van de dierenarts geboren.
Over het herstel en het effect van een thera-
pie konden geen betrouwbare conclusies
worden getrokken omdat de ernst van de

Een operatieve behandeling werd bij de
afwijkende kalveren in dit onderzoek nooit
ingesteld. Het huisvestingssysteem van de
koeien en de voeding leverde, door de grote
diversiteit van antwoorden, geen bruikbare
informatie op. De indruk werd gekregen
dat op de bedrijven tijdens de lactatie en de
droogstand royaal gevoerd werd. De ge-
middelde bedrijfsstandaardkoeproduktie
lag iets boven het Overijssels gemiddelde
van 28,3.

DISCUSSIE

Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het
verschijnsel kromme voorpoten bij pasge-
boren kalveren vrij veel voorkomt, ook op
bedrijven met zwartbonte koeien. Het per-
centage bij het MRY vee ligt echter wel
duidelijk boven dat bij het FH en FH/HF
veeslag.

De aandoening werd vooral waargenomen
bij kalveren van een normaal of zwaar ge-
wicht bij een vrijwel normale draagtijd. In
de groep \'zware kalveren\' werd het ver-

-ocr page 255-

schijnsel het meest frequent waargenomen.
Stierkalveren zijn bij de geboorte gewoon-
lijk zwaarder dan vaarskalveren. Om deze
reden werden kromme voorpoten waar-
schijnlijk meer bij stierkalveren gezien.
Opvallend was dat kalveren met kromme
voorpoten relatief weinig werden gezien bij
dieren die voor de eerste maal afkalven
(leeftijd bij afkalven 1-3 jaar). Een reden
hiervoor zou kunnen zijn, dat veel pinken
gedekt zijn door pinkenstieren, die gewoon-
lijk een lage rel. KV-index hebben. Indien
echter bij het MRY vee alle jonge dieren
door de genoemde pinkenstieren gedekt
zouden zijn, zou men op grond van de rel.
KV-index van deze pinkenstieren nog dui-
delijk meer gevallen hebben mogen ver-
wachten dan nu het geval was (56 tegen 20).
Dit wijst erop dat mogelijk ook de leeftijd
van het moederdier een rol speelt.
Indien er sprake is van een erfelijke afwij-
king, is deze, zeker in het roodbonte vee-
slag, sterk verbreid, terwijl uit de rel. KV-
index is af te leiden, dat per stier de invloed
op het voorkomen van aangeboren krom-
me voorpoten verschillend is. Doordat
men in de roodbont fokkerij wat meer in de
richting van zware kalveren fokt, kan het
optreden van aangeboren kromme voor-
poten in de hand gewerkt worden. Aange-
zien in de zwartbont fokkerij dit doel niet
zo voorop staat, treedt de afwijking hier
waarschijnlijke minder frequent op.
Men zou verwachten dat ten gevolge van de
kromme voorpoten het afkalfproces met
problemen gepaard zou gaan. Dit bleek
niet het geval, ondanks het feit, dat het
vaak kalveren met een hoog geboortege-
wicht waren.

Veel van de kalveren met aangeboren krom-
me voorpoten herstellen spontaan. De in-
vloed van het instellen van een behandeling
is niet duidelijk. Het was namelijk niet be-
kend hoe ernstig de aandoening was bij de
wel en niet behandelde kalveren en even-
min was bekend of dit een rol heeft ge-
speeld bij het al dan niet instellen van een
behandeling.

Op grond van het feit, dat het verschijnsel
kromme voorpoten bij pasgeboren kalve-
ren vooral wordt gezien bij zware kalveren
met een normale draagtijd zou geconclu-
deerd kunnen worden dat door de snellere
groei de pezen niet zijn meegegroeid of dat
er een intrauterien ruimtegebrek was. Dit
laatste punt werd bevestigd in een recent
Belgisch onderzoek (2). Daarbij werd aan-
getoond dat arthrogryposis multiplex con-
genita opgewekt kon worden door gedu-
rende de laatste twee maanden van de
dracht de carpus van één poot in gebogen
toestand te fixeren. Op grond van hun be-
vindingen concluderen de auteurs dat het
genoemde verschijnsel ontstaat door oor-
zaken die mogelijk verband houden met de
foet (omvang, achterwaartse ligging, foe-
tale inertie door neurologische of muscu-
laire afwijkingen), met de vruchtvliezen
(o.a. hydroallantois) of met de baarmoeder
(te klein, verhoogde intrauteriene druk).

LITERATUUR

1. Grondtiuis, W. Aangeboren kromme voorpoten
bij kalveren in Overijssel; referaat Vakgroep Be-
drijfsdiergeneeskundeen Buitenpraktijk, Gezond-
tieidsdienst voor Dieren in Overijssel, Faculteit
der Diergeneeskunde, Utrectit, mei 1985.

2. Huffel van, X. and Moor de, A. Reflections on the
role of mechanical influence on foetal movement,
and the relationship to arthrogryposis multiplex
congenita in calves. Vlaams Diergeneeskundig
Tijdschrift 1985; 54: 470-81.

3. Stellingwerf, D. De afvoerredenen en gebruiks-
duur van inelkvee. Een inventarisatie op 76 melk-
veebedrijven in Overijssel met 40-170 melkkoeien
gedurende 1974-1975, referaat Faculteit der Dier-
geneeskunde, Utrecht, april 1977.

BERICHTEN EN VERSLAGEN
Van de Faculteit

Open dag Faculteit der Diergeneeskunde

Onder de naam \'Dier en wetenschap\' houdt de
Faculteit der Diergeneeskunde op zaterdag 4
oktober 1986 (Werelddierendag) een open dag.
Voor zover mogelijk draaien een aantal kli-
nieken een gewone dienst met speciale demon-
straties voor het grote publiek. Verder veel films
en voorstellingen met deskundige toelichting.
U en uw clientèle zijn van harte welkom tussen
10.00 en 16.00 uur. Het meebrengen van huis-
dieren is
niet toegestaan.
In verband met de verwachte drukte worden de
bezoekers ten zeerste aangeraden van het open-
baar vervoer gebruik te maken.

-ocr page 256-

OVERIGE ARTIKELEN

Dilemma\'s van de ethologie^

Dilemmas in Ethology
A. G. M. van Meisen^

SAMENVATTING Geleerd door de geschiedenis van de biologie, proberen ethologen zich zo strikt
mogelijk te houden aan de natuurwetenschappelijke methode. Zij zijn derhalve huiverig begrippen te
gebruiken die in eerste instantie aan de innerlijke belevingswereld van mensen ontleend zijn. Om deze
kwestie te onderzoeken gaat dit artikel eersl in op de kracht van de zwakte van de natuurwetenschappe-
lijke methode en vervolgens op de vraag hoe een en ander doorwerkt in de biologie. Hoewel de
natuurwetenschappelijke methode ten volle binnen de biologie van toepassing is. blijven krachlens de
aard van deze methode bepaalde verschijnselen - zoals pijn - daarbij buiten beschouwing. Dit maakt
deze verschijnselen echter niet minder werkelijk en in die zin ook niet minder objectief. Wdde ethologie
het dier recht doen dan zal zij er niet aan kunnen ontkomen verschijnselen als bewustzijn, pijn en
dergelijke in haar onderzoek le betrekken, ook al blijft de moeilijkheid bestaan van de menselijke
zelfervarmg naar het dier te extrapoleren.

Sb\'MMARY Taught by the history of biology, elhologisls try lo adhere as rigidly as possible to the
method used in natural science. They therefore are hesitant in using concepts which are ultimately
derived from the human world of inner experience. In order lo examine this question, the present paper
first deals with the strength and the weakness of the natural scientific method, which is followed by a
discussion of the manner in which thismakes itself felt in biology. Although the method used in natural
science is fully applicable in biology, particular phenomena (such as pain) will not be considered
because of the character of this method. However, this does not detract from the reality of these
phenomena and in that sense does not make them any less objective. If ethology wishes to do justice to
animals, it is not he able to avoid including phenomena such as consciousness, pain. etc.. in its
investigations, even though the problem of extrapolating human selj\'-experience to animals will
continue to exist.

te vertellen dat iets hun pijn doet. Toch
willen we graag weten of dit het geval is.
Dat dieren pijn kunnen lijden, zullen slechts Soms zal dit nauwelijks problemen opleve-
weinig mensen betwijfelen, en — naar ik ren, soms echter kan slechts een zorgvul-
aanneem — ook weinig ethologen. De dige bestudering van het dierlijk gedrag de
moeilijkheid is echter dat \'pijn\' zelf geen vraag beantwoorden of een dier werkelijk
van buitenafwaarneembaar verschijnsel is, pijn lijdt. En wie zijn dan voor de beant-
hoogstens kunnen we uit bepaalde wel woording van deze vraag meer aangewezen
waarneembare verschijnselen afleiden dat dan de ethologen, wier wetenschap het ge-
dieren pijn lijden. In tegenstelling met drag van dieren immers tot studie-object
mensen zijn dieren immers nict in staat ons heeft.

\' Gebaseerd op een voordracht op 24 mei 1985 gehouden tijdens een studiedag van de Nederlandse Dierkun-
dige Vereniging. Centrale thema: \'Wat kan het natuurwetenschappelijk gedragsonderzoek bijdragen aan de
kennis van mentale processen van dieren?\'
\' ProL dr. A. G. M. van Melscn. eineritus hoogleraar wijsbegeerte KU Nijmegen.

I. PROBLEEMSTELLING

-ocr page 257-

Het probleem van de ethologen is echter
dat zij, geleerd door de geschiedenis van de
biologie, zich in hun wetenschap zo strikt
mogelijk willen houden aan de natuurwe-
tenschappelijke methode en derhalve hui-
verig zijn begrippen te gebruiken die aan de
innerlijke belevingswereld van mensen ont-
leend zijn en geen betrekking hebben op
verschijnselen die met de geijkte natuur-
wetenschappelijke waarnemingsmethoden
te registreren zijn. De ethologie maakt zo-
doende een duidelijke keuze bij het di-
lemma waarvoor dieren ons stellen. Dit
dilemma vloeit voort uit de moeilijkheid
het eigen niveau van dieren adequaat te
waarderen. We benaderen het of te laag of
te hoog. Te laag, wanneer we dieren louter
als fysisch-chemischc systemen beschou-
wen, zij het gecompliceerde. Te hoog,
wanneer we dieren allerlei menselijke eigen-
schappen toekennen waarmee we via onze
zelfervaring vertrouwd zijn.
Om het aangeduide dilemma wat scherper
te profileren gaan we eerst in op de kracht
en zwakte van de natuurwetenschappelijke
methode. Daarna vragen we ons af hoe een
en ander doorwerkt in de biologie. Dit
brengt ons vervolgens tol een beschouwing
van de bijzondere positie van mens en dier
in de
scala naturae: het niet-levende, het
levende en het specifiek menselijke. Het
geheel ronden we dan af met enkele voor-
zichtige conclusies aangaande de ethologie
(\'voorzichtige\' zoals een buitenstaander
betaamt).

2. Dli KRACHT VAN DE
NATUURWETENSCHAP

a. De kracht van dc natuurwetenschap ligt
allereerst in het feit dat zij zich met betrek-
king tot haar gegevens beperkt tol wal zin-
tuiglijk waarneembaar is hetgeen goeddeels
neerkomt op wat instrumenteel registreer-
baar is.

b. Deze beperking biedt de mogelijkheid
tot een hoge mate van exactheid in de regi-
stratie van gegevens en in het gebruik van
een wiskundige taal. Zowel de \'gegevens\'
als de theoretische begrippen zijn ondub-
belzinnig.

c. De analyserende werkwijze van de na-
tuurwetenschap levert eveneens een belang-
rijke bijdrage tot de kracht van de natuur-
wetenschap. De complexiteit van de con-
crete verschijnselen wordt gereduceerd lot
een samenstel van algemeen in de natuur
\'voorkomende\' grootheden. Van elk van
deze grootheden wordt in het samenstel de
kwantitatieve waarde bepaald. Het con-
crete ding of verschijnsel wordt aldus een
instantie waarin die onderscheiden groot-
heden samentreffen, bijv. een ding met een
bepaalde massa, volume, vorm, chemische
samenstelling enz. Tussen deze grootheden
laten zich experimenteel relaties vermoe-
den.

d. Omdat de natuurwetenschap zich bij de
bestudering van concrete dingen en ver-
schijnselen richt op de herhaalbare aspec-
ten, wordt verificatie resp. falsificatie van
de vermoede relaties mogelijk.

e. Kenmerkend voor de natuurwetenschap
is vervolgens de wederzijdse afhankelijk-
heid van theorie en experiment. Zonder
theoretisch \'voorwerk\' zijn geen relevante
experimenten mogelijk, terwijl anderzijds
de theorie haar basis moet vinden in expe-
rimentele resultaten. Deze wederzijdse af-
hankelijkheid van theorie en experiment
maakt duidelijk waarom het betrekkelijk
lang geduurd heeft vóór de natuurweten-
schap goed van de grond kwam, omdat
deze wederzijdse afhankelijkheid het ka-
rakter van een vicieuze cirkel heeft.
Dezelfde afliankelijkheid is echter ook de
reden dat nadat eenmaal een begin was
gemaakt, de verdere ontwikkeling snel kon
gaan; de wederzijdse afliankelijkheid van
theorie en experiment krijgt dan het karak-
tervan een vruchtbare wisselwerking. Voor
de fysica ligt dit omslagpunt in de 17e
eeuw, voor dc chemie in het begin van de
19e eeuw en voor de biologie, die voor haar
theorie moest wachten op de chemie, in de
20e eeuw.

Het progressieve karakter van de natuur-
weten,schap is een der sterkste punten van
deze wetenschap.

f. Een eveneens sterk punt vormt het feit
dat de natuurwetenschap een toenemende
inate van algemeenheid vertoont. Veel van
haar theorieën zijn zo fundamenteel dat zij
voor
alle stoffelijke verschijnselen gelden.

Op dit punt komen we straks nog terug bij
de bespreking van de kwestie in hoeverre
de biologie met een apart verschijnselenge-
bied te maken heeft.

-ocr page 258-

3. DE ZWAKTE VAN DE
NATUURWETENSCHAP

Elke medaille heeft haar keerzijde. Behalve
sterke punten heeft de natuurwetenschap
ook zwakke. Deze zwakke punten zijn ech-
ter geen punten die naast de sterke staan.
De zwakke punten zijn — om het beeld van
de medaille aan te houden — inderdaad
niets anders dan de keerzijde van de sterke.
Een korte (na)beschouwing van de boven-
genoemde sterke punten kan dit duidelijk
maken.

a. De beperking tot de instrumenteel regi-
streerbare aspecten van de verschijnselen,
geeft de natuurwetenschap een abstract en
reductionistisch karakter. Een verschijnsel
als de menselijke (gesproken) taal bijv. is
als geluid object van de fysica. Deze analy-
seert dit geluid als golfbeweging. Daarbij
gaat echter het meest specifieke van de taal
verloren, omdat het symbolische karakter
ervan geheel uit het gezichtsveld verdwijnt.

b. Het bovenstaande laat eveneens zien
welke hoge prijs voor de exactheid betaald
wordt.

Het onderzoek van de taal als geluidsgolf
moge heel wat exacter zijn dan taalweten-
schappelijke beschouwingen, maar de laat-
ste dragen toch meer dan het fysische on-
derzoek bij aan het begrip van de taal.

c. De keerzijde van de analytische werk-
wijze is dat concrete individuen geheel uit
het blikveld verdwijnen. Bij veel dingen en
verschijnselen behoeft dit geen of nauwe-
lijks bezwaar op te leveren, maar bij scher-
per geprofileerde individuele wezens, zoals
dieren, nemen de bezwaren toe naar mate
dat het individuele karakter sterker gaat
spreken.

d. Het zich uitsluitend bezighouden met
die aspecten die reproduceerbaar zijn,
moge verificatie mogelijk maken, het gaat
soms wel ten koste van wezenlijke andere
aspecten van de werkelijkheid. Zie verder
het onder c. opgemerkte.

e. De vruchtbare wisselwerking tussen
theorie en experiment heeft tot gevolg dat
de natuurwetenschap een sterk specialis-
tisch karakter krijgt. Het begrippenarse-
naal is gerelateerd aan bepaalde experi-
mentele gegevens, waardoor de afstand tot
andere wetenschappen èn tot de algemene
ervaringsgegevens groeit. Men denke slechts
aan de wijze waarop de hedendaagse fysica
elementaire \'deeltjes\' beschrijft.

f. De natuurwetenschap dankt haar een-
heid en algemeenheid aan een hoge ab-
stractiegraad, hetgeen de onder e. bespro-
ken afstand tot andere wetenschappen en
tot de algemene menselijke ervaring verder
vergroot. Daarbij weegt eigenlijk het feit
dat de natuurwetenschappelijke begrippen
niet ingepast kunnen worden in die welke
uit een algemeen menselijke ervaring ge-
wonnen worden nog het zwaarst. Want
ware deze inpassing wel mogelijk dan kon
via deze weg ook de afstand tot andere
wetenschappen overbrugd worden, aange-
nomen — wat als regel ook het geval is —
dat de begrippen van deze wetenschappen
dichte bij die van de algemene ervaring
staan.

4. DE NATUURWETENSCHAPPEEIJKE
METHODE EN DE BIOLOGIE

De biologie neemt onder de natuurweten-
schappen een bijzondere positie in, omdat
haar object de levende natuur is. In deze
natuur heeft zij met wezens te maken die,
min of meer uitgesproken, zelfstandige in-
dividuen blijken te zijn en zulks niet slechts
in tijd-ruimtelijke zin, maar ook in organi-
satie, in gedrag en in strevingen (finaliteit).
Daarenboven vertonen met name de \'ho-
gere\' dieren duidelijk verschijnselen van
een andere orde dan die het normale object
van de natuurwetenschap zijn. Deze ver-
schijnselen lijken op wat de mens bij zich
zelf ervaart: zintuiglijke kennis (soms ook
een schaduw van intellectuele kennis), be-
wustzijn, stemmingen, pijn enz.
Hoewel er geen twijfel bestaat dat de na-
tuurwetenschappelijke methode ook bin-
nen de biologie toepasbaar is, zijn er toch
aanwijzingen dat deze methode slechts be-
grensd van toepassing kan zijn. Levende
wezens lijken iets specifieks te hebben dat
hen wezenlijk onderscheidt van de niet-le-
vende natuur. Daarop aansluitend treffen
we in de geschiedenis van de biologie dan
ook twee stromingen aan, het
vitalisme en
het
mechanicisme.
Het vitalisme gaat uit van de stelling dat er
in levende wezens een apart levensbeginsel,
vis Vitalis of entelechie genaamd, aanwezig
is, dat zich als zodanig aan de natuurwe-

-ocr page 259-

tenschappelijke waarneming onttrekt (niet
in zijn waarneembare effecten). Dit levens-
beginsel functioneert bij wijze van spreken
als een regisseur, het reguleert alle levens-
verschijnselen.

Het mechanicisme daarentegen huldigt de
stelling dat alle levensverschijnselen na-
tuurwetenschappelijk te verklaren moeten
zijn en wijst derhalve de aanwezigheid van
een of ander \'onstoffelijk\' levensbeginsel
af. Het bijzondere van een levend wezen
schuilt in de bijzonderheid van zijn stoffe-
lijke structuur.

De onderscheiden stadia van de strijd tus-
sen vitalisme en mechanicisme zijn bekend.
Aanvankelijk poneerde het vitalisme dat
de chemische verbindingen die kenmer-
kend zijn voor levende wezens slechts onder
invloed van het levensbeginsel tot stand
konden komen. Vandaar dat er een princi-
pieel onderscheid zou zijn tussen anorgani-
sche en organische scheikunde. Toen dit
onderscheid niet meer gehandhaafd kon
worden, spitste de strijd zich toe op de
verklaring van de levensverschijnselen zelf,
in het bijzonder met betrekking tot de ont-
wikkeling van embryo tot volwassene (H.
Driesch). Maar ook deze stelling moest het
vitalisme opgeven. Vandaar dat von Berta-
lanffy kon schrijven: \'Die Widerlegung des
Vitalismus ist die Geschichte der Biolo-
gie\'.\' De natuurwetenschappelijke metho-
de blijkt universeel van toepassing in de
biologie.

Volgt uil dit alles nu dat een dier niets
anders is dan een gecompliceerd fysisch-
chemisch systeem? Deze conclusie volgt
niet. Ook op de mens blijkt de natuurwe-
tenschappelijke methode universeel van
toepassing, maar toch is de mens nog wel
iets meer dan een fysisch-chemisch systeem.
Op deze kwestie moeten we wat dieper in-
gaan.

5. MENS EN DIER

Het bestaan van de biologie als aparte we-
tenschap berust op de algemeen menselijke
ervaring dal er onderscheid is tussen de
niet-levende en de levende natuur. De-
zelfde ervaring leert ons eveneens dat er in
de levende natuur de bijzondere soort le-
vende wezens zijn die we mensen noemen.
Wordt deze algemene ervaring weerspro-
ken door de resultaten van de biologie? Dit
is zeker niet het geval. Al heeft de biologie
ons veel geleerd inzake de complexe stoffe-
lijke structuren van mensen (om daarmee
te beginnen), dit heeft het feit niet onge-
daan gemaakt dat hel menselijke bestaan
niet louter gekenmerkt wordt door een ui-
termate complexe stoffelijke structuur,
maar vooral ook door een bijzondere kwa-
hteit van dit bestaan. Dank zij hun bewust-
zijn van zich zelf en van hun activiteiten
kunnen we bij mensen van ze^estaan
spreken. Mensen bestaan niet slechts op de
wijze van stoffelijke dingen, maar door hun
zelfbewustzijn is hun bestaan ook hun
eigen beslaan, zoals ook hun activiteiten
eigen activiteiten zijn.
De bijzondere kwaliteit van het menselijk
bestaan kennen we niet op natuurweten-
schappelijke wijze, d.w.z. via de bestude-
ring van de complexe stoffelijke structuur;
we hebben er slechts weet van via onze
zelfervaring als mens. Er zijn argumenten
voor de stelling dat de specifieke mense-
lijke kwaliteit van het beslaan inherent is
aan de complexe stoffelijke structuur, maar
daar moet dan wel de aantekening bij ge-
maakt worden dat deze stoffelijke struc-
tuur blijkbaar eigenschappen vertoont die
zich aan de natuurwetenschappelijke wijze
van bestudering onttrekken. Of anders ge-
zegd: de materie blijkt potenties te bezitten
die verder reiken dan de fysisch-chemische
structuur, zoals wetenschappelijk vastge-
steld, laat zien^.

Wat volgt nu uit hel voorgaande voor de
positie van dieren en dan in het bijzonder

Von Benalanffy, E.: Das Biologische Weltbild 1, Bern 1949, blz. 1

We kunnen deze kwestie hier slechts summier aangeven. Voor een uitvoeriger behandeling in het kader van
een beschouwing over de relatie tussen stof, leven en geest zij verwezen naar Van Melsen, A. G. M.:
Natuurwetenschap en natuur. Een inleiding in de natuurfilosofie. Publikatie van het Katholiek Studie-
centrum, Ambo, Nijmegen-Baarn 1983, hoofdstuk VI. Dit boek besteedt ook aandacht aan de in de
paragrafen 2 en 3 besproken kwestie van de kracht en zwakte van de natuurwetenschap (Hoofdstuk IV).

-ocr page 260-

van de zogeheten hogere dieren? Hogere
dieren\' vertonen duidelijl< een individuele
zelfstandigheid, tot uitdrukking komend
zowel in hun stoffelijke structuur als in het
feit dat bij deze dieren sprake is van be-
paalde kennisvermogens, van eigen activi-
teiten, emoties en strevingen. Hun bestaan
heeft door dit alles een hogere kwaliteit dan
dat van stoffelijke dingen, zonder echter
het specifiek menselijke niveau te bereiken.
Dieren ontbreekt het zichzelf bewust zijn,
het weten een
ik. een zelf tt zijn. Op de
tegenwerping hoe wij dit weten, is maar één
antwoord. Dieren geven er noch in hun
gedrag, noch in hun taal blijk van en de
stelling lijkt mij te verdedigen dat een van
de wezenlijke kenmerken van het geest-zijn
juist is zich als zodanig te uiten. Al ont-
breekt het dieren aan het specifiek geeste-
lijke, de aanloop ertoe is onmiskenbaar
aanwezig. Welke consequenties heeft dit
voor de ethologie?

6. CONSEQUENTIES VOOR DE ETHOLOGIE

Een eerste consequentie van de eigen posi-
tie van de dieren is dat de bestudering van
dieren niet mag blijven staan bij de louter
natuurwetenschappelijke bestudering, hoe-
zeer deze nodig is en ter zake. Om het dier
werkelijk recht te doen, zullen we er niet
buiten kunnen bij dc interpretatie van be-
paalde verschijnselen een beroep te doen
op wat ons via onze zelfervaring bekend is.
Want slechts langs deze weg weten we wat
zien, pijn, lust, onlust en dergelijke is. Hel
bezwaar aan het gebruik van begrippen,
aan menselijke zelfervaring ontleend, is
niet dat het hierbij om iets subjectiefs zou
gaan, dat niet objectief waarneembaar is.
Met woorden als subjectief en objectief
moeten we oppassen, ze kunnen zeer ver-
schillende dingen betekenen. Zo is pijn niet
objectief in de zin dat het om een object of
aspect van een object gaat via uitwendige
waarnemingsmiddelen door ieder der om-
standers te constateren of in het geval van
natuurwetenschappelijk onderzoek instru-
menteel te registreren. Waar te nemen ofte
registreren zijn slechts bepaalde uitwen-
dige gedragingen, die in de zin die we nu
bespreken derhalve wel objectief zijn.
Dat de pijn zelf niet objectief is in boven-
bedoelde zin wil echter allerminste zeggen
dat pijn niet werkelijk is, en slechts \'subjec-
tief ervaren zou worden. Natuurlijk wordt
pijn slechts subjectief ervaren in de zin dat
het altijd de pijn van een subject is, maar
dat betekent heel iets anders dan wat vaak
onder de uitdrukking \'subjectief ervaren\'
verstaan wordt, nainelijk een vermeende
ervaring van iets dat er niet is.
De eigenlijke moeilijkheid met de interpre-
tatie van iets als pijn bij dieren is dan ook
niet dat het altijd om een indirecte vaststel-
ling moet gaan, de eigenlijke moeilijkheid
is het feit dat we door het beroep op een
begrip als pijn dit begrip relateren aan onze
menselijke zelfervaring waarvan het de
vraag is of we de ervaring van het mense-
lijke subject zonder meer op het dier als
subject mogen toepassen. Het lijkt me dat
het juist de taak van de ethologie is daar-
omtrent enige helderheid te brengen. Im-
mers de behoefte verschijnselen als pijn in
de ethologie te betrekken komt niel slechts
van buiten omdat er nu eenmaal mensen
zijn die zich bekommeren over het welzijn
van dieren, deze behoefte moet ook voort-
komen uit het verlangen dierlijk gedrag zo
goed mogelijk te begrijpen.

Anders gezegd: het gaat hierbij niet slechts
om een behoefte van de toegepaste weten-
schap, zoals de veterinaire, maar ook om
een van de zuivere wetenschap. Voor deze
wetenschap is het iminers een der boeiend-
ste uitdagingen meer inzicht te krijgen in dc
relatie tussen de stoffelijke structuur, zoals
beschreven via dc natuurwetenschappelijke
methode, en de specifiek aan subjecten ge-
bonden verschijnselen. We weten dat deze
verschijnselen pas optreden wanneer de
stoffelijke structuur een bepaalde graad
van complexiteit heeft bereikt, zulks geheel
in de lijn van het optreden van levensver-
schijnselen in het algemeen.
Vooralsnog zal de wetenschap zich in inter-
disciplinaire samenwerking bij de bestude-

De term \'hogere diereti\' lijkt voort tc komen uit een antropocentrische kijk op de werkelijkheid, waarbij de
mens als tnaal van alle dingen beschouwd wordt. Toch behoeft bij het gebruik van de genoemde term geen
sprake van antropocentrismetczijn. Vergelijk blz. 110 en volgende van het in de tweede voetnoot op pag. 867
genoemde werk.

-ocr page 261-

ring van de relatie tussen de eomplexiteit
van de stoffelijke structuur en die levens-
verschijnselen welke een dier, resp. een
mens als subject veronderstellen wel moe-
ten beperken tot het vaststellen van corres-
pondenties. Bij wijze van voorbeeld wijs ik
op het onderzoek van de relatie tussen
menselijk gedrag en hersenprocessen. De
relatie is object van zeer onderscheiden we-
tenschappen. De chemie onderzoekt welke
processen er in de hersenen plaatsvinden
bij een bepaald gedrag, dit gedrag zelf is
eehter object van een gedragswetenschap:
de chemie heeft van menselijk gedrag geen
weet. Wel zullen de gevonden correspon-
denties tussen bepaalde chemische proces-
sen en bepaalde gedragingen de chemicus
kunnen doen beseffen dat chemische pro-
cessen meer betekenen dat wat de chemi-
sche beschrijvingervan laat zien. (Vergelijk
het eerder in paragraaf 5 betoogde).
Wat voor de bestudering van menselijk ge-
drag geldt, is ook van toepassing op de
bestudering van dierlijk gedrag. Ook daar-
bij treedt correspondentie op tussen na-
tuurwetenschappelijk te registreren ver-
.schijnselen (chemische, fysische) en gedrag.
Maar er is ook verschil. Menselijk gedrag
kan van buiten worden waargenomen,
maar ook van binnen worden beleefd en
van die beleving kunnen mensen uitdruk-
kelijk mededelingdoen. Het is mensen niet
slechts aan te zien dat zij pijn lijden, ze
kunnen ook zeggen: ik heb pijn. Dieren
missen deze laatste mogelijkheid. Om die
reden zal de ethologie zich moeten be-
perken tot het waarnemen en interpreteren
van het gedrag zelf. Maar zij zal bij dit
interpreteren de analogie met wat uit men-
selijke zelfervaring bekend is niet kunnen
missen, ook al levert dit moeilijkheden op.
Daarvoor uit de weg te gaan en derhalve
elke interpretatie in begrippen aan de men-
selijke zelfervaring ontleend uit te sluiten,
lijkt me echter de ethologie wezenlijk te
verarmen.

Het is gezien de ervaring van de biologie
met het vitalisme begrijpelijk dat de etho-
logie zich verre wil houden van wat zij als
vitalistische smetten beschouwt. Het komt
mij echter voor dat de erkenning dat be-
paalde dieren verschijnselen vertonen die
op een of andere vorm van innerlijkheid
wijzen geen vitalistische \'smet\' is in de ge-
bruikelijke zin van dit woord. Het is name-
lijk nodig bij het vitalisme onderscheid te
maken tussen twee aspecten. Het eerste
aspect was de ontkenning door het vita-
lisme van de algemene geldigheid van de
natuurwetenschap met betrekking tot stof-
felijke verschijnselen. Het tweede aspect
was de erkenning dat hogere levende we-
zens verschijnselen vertonen die van an-
dere aard zijn dan die niet-levende stoffe-
lijke structuren laten zien. Het vitalisme
verbond daaraan de conclusie dat er be-
halve stoffelijke structuren nog iets anders
aanwezig was. Men behoeft deze conclusie
niet te onderschrijven, ook al erkent men
de bijzondere aard van deze verschijnselen,
zoals we bij de bespreking van de verschil-
len tussen stol, dier en mens hebben uit-
eengezet.

Tot slot: het niet erkennen van de bijzon-
dere aard van verschijnselen van \'innerlijk-
heid\' bij hogere dieren, heeft ernstige con-
sequenties voor de evolutieleer. Als deze
verschijnselen bij dieren niet ernstig ge-
nomen worden, dan betekent dit dat er bij
de \'menswording\' een dusdanig grote
\'sprong\' zou plaatsgevonden hebben dat
elke gedachte aan evolutie op dit punt vol-
strekt illusoir wordt.

CONGRESSEN

Die Tierärztliche Arbeitsgemein-
schaft für Osteosynthesefragen
(AG VET) Davos

veranstaltet dieses .lalir in Zusammenarbeit mit der
.Schweitzer Arbeitsgemeinschaft für Osteosynthese-
fragen (AO) für \'ficrärzte folgenden Kurs in Davos
(Schwciz):

14. his 19. Dezember 1986

Operative Treatment of l\'ractures and Nonunions
and Reconstructive Surgery on Bones
(I-ortgeschrittcnenkurs für Klcintierpraktiker in eng-
lischer Sprache)

Tür weitere Informationen und Anmeldeformulare
wenden Sie zieh bitte an:

Sekretariat Schweiz. Arbeitsgemeinschaft für Osteo-
synthesefragen, Promenade 4, CH-7270 Davos-Platz
Telefon (0041 83) .Ui6 61.

-ocr page 262-

VETERINAIR JOURNAAL

Het gebruik van
landbouwpoederkalk in
varkensstallen

Zowel in de varkenshouderij als bij het mesten
van vleeskalveren zien we in onze praktijk, dat
er regelmatig met poederkalk gewerkt wordt.
De kalk wordt gebruikt vanwege zijn desinfec-
terende werking en wordt als poeder over de
roosters gestrooid. Tot voor kort werden hierbij
geen problemen geconstateerd.
Onlangs werden we door een varkenshouder
ontboden in verband met problemen bij de
biggen. In een toom biggen van ± 3 weken oud
vertoonden bijna alle biggen rode plekken, spe-
ciaal aan de achterhand. Bovendien bevatte de
toom enkele \'slechte\' biggen (dun, kromme rug,
haren overeind) en vertoonde de hele toom
diarree. Hier en daar was een stukje inge-
droogde, perkamentachtige huid aanwezig, dat
gemakkelijk te verwijderen was. Hieronder be-
vond zich dan weer een rode plek.

Bij navraag bleek, dat het hulpje van de var-
kenshouder enkele dagen te voren grote hoe-
veelheden poederkalk in het kraamopfokhok
gedaan had en hiermee ook de ligplaats van de
biggen rijkelijk had bestrooid. De eigenaar had
intussen al veel kalk verwijderd. Bovendien be-
vond zich een drinkbakje, waaruit nogal veel
water gemorst werd, in deze ruimte, zodat \'ver-
branding\' zeer aannemelijk leek.
Uit analyse van de poederkalk\' bleek dat deze
voor 98% uit calciumhydroxide bestond. In een
waterige suspensie 50% bereikte de pH een
waarde van 12.7.

Waarschijnlijk zijn de grote hoeveelheden kalk
op dc ligplaats in combinatie met het drinkwa-
ter en de vieze achterhanden ten gevolge van
diarree de redenen geweest dat kalk op de huid
is aangekoekt. Door het vocht ontwikkelde zich
een hoge pH, waardoorde \'verbranding\' van de
biggenhuid is opgetreden. Uiteindelijk berust de
desinfecterende werking van de poederkalk ook
op het ontwikkelen van een hoge pH.
Conclusie: Het gebruik van landbouwpoeder-
kalk ter desinfectie van hokken, waarin biggen
liggen, dient met de nodige voorzichtigheid te
geschieden.

Dierenartsenpraküjk Gemerl.

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Onderwijs in de proefdierkunde
verplicht gesteld

Op 1 september 1986startte in Utrecht de cursus
proefdierkunde voor toekomstige biomedische
onderzoekers. Deze cursus is vanaf dit jaar op
grond van de Wet op de Dierproeven verplicht
voor degenen die verantwoordelijk zijn voorde
uitvoering van dierproeven.
f)e cursus proefdierkunde is pritnair gericht op
zorgvuldigheid bij het gebruik van proefdieren
voor onderzoek. In dc cursus wordt aandacht
besteed aan technische aspecten zoals proef-
dierkeuze cn proefopzet, verzorging van proef-
dieren, ziektepreventie en welzijn, maar ook
aan de ethische aspecten van dierproeven cn aan
alternatieven.

Er wordt al geruime tijd in verschillende landen,
zowcl van de zijde van onderzoekers als vanuit
dierenbcschermingsorganisatics, aangedrongen
op gerichte procfdierkundigc vorming van de-
genen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoe-
ring van dierproeven. Mct de organisatie van
deze cursus is ons land ccn koploper op het
gebied van het onderwijs in de proefdierkunde.
Dc cursus wordt verzorgd door de vakgroep
Proefdierkunde van dc Faculteit der Dierge-
neeskunde. Voor het onderwijs in de proefdier-
kunde heeft dc Utrechtse Universiteit een lande-
lijke taakstelling. Vanuit Utrecht wordt dit
onderwijs ook verzorgd voor andere universi-
teiten.

Fcr.sheiichl Rijksuniversiteil Utrecht

\' Mevrouw Van t^ongen, apotheker AUV.

-ocr page 263-

Uwilt\'n

autoverzekering
die de meeste
voordelen biedt.

Vraag\'tVVAA.

Het IS vanzelfsprekend dat u de beste autover-
zekering wüt hebben voor de scherpste prijs.
Wanneer u daarbij ook nog extra voordelen op
prijs stelt, moet u tóezen voor de autoverzeke-
ring van de WAA.

U bent er dan zeker van dat u een auto-
verzekering heeft die precies bij u past.
Want naast zeer scherpe premies biedt WAA
meer dan andere:

• premiekorting tot 75%

• raeuwwaarde-vergoeding binnen
12 maanden na aankoop

• geen beperking m aantal kilometers

• ongelimiteerde WA,-dekking

• jeugdige bestuurders geen extra eigen nsico

• geen toeslag bij beroepsgebruik

• beroepsgoederen, b v dokterstas,
meeverzekerd

• Arisen-AJarm-Service voor pech onderweg

De afhandeling van schadegevallen gaat bij
WAA supersnel en dat scheelt tijd en ongemak.
Aanvullende verzekenngen als \'ongevallen
inzittenden\' en Verkeersrechtsbijstand\' kunnen
zeer voordelig worden afgesloten bij de
WAA.

Als verzekerd WAA-lid kunt u gebruik
maken van de mogelijkheid een gratis
Eurocard te krijgen. Vraag nu bij de WAA de
folder \'Autoverzekenng\' aan. waar alles in staat

Beslissen is dan niet meer moeilijk en u
kunt zelf heel snel uw auto op de beste en
voordeligste manier verzekeren.

U kunt ook beUen: 030-454911 en binnen de
kortste keren profiteert u van het verzekerings-
vakmanschap van de WAA.

I------------------1

Informatiebon

Stuur mij uw folder over de voordelen van
WAA autoverzekeringen.

Naam:_

Beroep:_

Adres:_

Postcode \'t woonplaats: _

_ (praktijk)
_(privé)

€waa.

Verstand van de praktijk.

-ocr page 264-

Gentamicine 5%
rekent rigoureus af
met infecties

vertegenwoordigers uit
deze groep, zoals streptomycine,
neomycine en kanamycine.
De wachttijd bedraagt voor vlees
7 dagen, injectieplaats en nieren
45 dagen. Voor melk 3 dagen.
Méér weten over dit werkzame
middel van A.U.V.? Raadpleeg onze
Produktinformatie (pagina 110a) of
bel 08850-94444.

Gentamicine doet qentaS^

r

Infecties van de
luchtwegen, het urogenitaal-
apparaat cn het maagdarmkanaal bij
grote en kleine huisdieren ver-
dwijnen snel met Gentamicine 5%.
Gentamicine is een bactericide
werkend antibioticum uit de
aminoglycoside-groep.
Het onderscheidt zich door een
breder spectrum van andere

infecties snel de das om

-ocr page 265-

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly 1985; 7: 264-70

Pregnancy diagnosis in cows with linear-array
real-time ultrasound scanning: a preliminary
note

M. A. M. Taverne\', O. Szenci^ J. Szétag^, and A. Piros^

SUMMARY Pregnancy diagnoses were performed under farm conditions in 201 cows (Hungarian Red
Pied and croshreds with Holstein) between 21 and 70 days after last insemination date, using a
linear-array real-time ultrasound scanner with a 3.0 MHz rectal tranducer. Identification of (a) sharply
demarcated black area(s) and/or an embryo within the uterus were used as criterions for pregnancy.
Pregnancy was confirmed by rectal examination at 6 and/or 8 weeks after A.I.
From the total number of correct positive diagnoses (n= 129), incorrect positive diagnoses (n = 3, made
on days 36.40 and 44 after A I), correct negative diagnoses (n =62) and incorrect negative diagnoses (n
= 7, made on days 25, 28, 28, 29, 30, 31, and33afterA I), a sensitivity of 94.8%, a specificityof 95,3%,
a positive predictive value of 97.7% and a negative predictive value of 89.8% were calculated.
Prom these preliminary results it u\'aj concluded that real-time ultrasound scanning is a useful and
reliable technique for early pregnancy diagnosis in cows. It is suggested that a combination of
milk/plasma progesterone estimation between days 21 and 24 and real-time ultrasound scanning
between days 25 and 45 would allow the confirmation and quantification of (late) embryonic mortality
in the cow.

ORIGINAL PAPERS

INTRODUCTION

During tlie last few years it has been de-
monstrated that real-time ultrasound scan-
ning is a useful technique for early preg-
nancy diagnosis in mares (7, 10), sheep (3,
11), dogsd, 12), and pigs (5, 13).
Relatively little attention has been paid to
the diagnostic possibilities in the cow.
Echographic pictures obtained with the use
of a rectal probe in the first two months of
gestation have been described (2, 8, 9).
Humblot and Thibier (4), reviewing new
methods for pregnancy diagnosis in the
cow, presented the first quantitative data
on accuracy of real-time scanning in this
species.

Recently, White et al. (14) reported a high
accuracy when scanning was used for preg-
nancy diagnosis between 92 and 202 days
after last service.

In this preliminary note we report the re-
sults of our initial experiences in using a
portable two-dimensional ultrasound scan-
ner to examine cows between 21 and 70
days after A.I. at three different state farms
in Hungary.

MATERIALS AND METHODS

Two to ten year old cows (Hungarian Red Pied and
cro.ssbreds with Holstein) were uscd. On one farm
animals were examined in the stall and last breeding
dates were taken from the registration cards hanging
above the cows. At the other locations animals were
examined in the milking house and last breeding dates
were taken from the herd records after all animals had
been investigated.

The portable linear-array real-time scanner type 560
(Pie Medical, Maastricht, The Netherlands) with a
3MHz rectal transducer was used. An 8-10 cm diame-
ter area was covered by this tran.sducer, reaching a
depth of 18-20 cm from the surface ofthe probe.
After removal of faeces from the rectum the trans-
ducer was in.serted. Coupling gel was used only when
poor contact between the transducer and the rectal
wall did not allow a good image to be obtained. The
transducer was held with its longitudinal axis parallel
to that ofthe cow and excursions from the midline to
both the left and right side were undertaken to cover
the entire uterus.

The transducer was cleaned with water after each
examination. No palpation or handling of the uterus

\' Department of Veterinary Obstetrics. Civnaccology and A.L, State University of Utrecht, Yalelaan 7, de

Uithof, 3508 TD, The Netherlands.
\' Department of Obstetrics and Reproductive Biology, University of Veterinary Sciences, Budapest, Hungary.

-ocr page 266-

and ovaries took place before or after the ultrasound
examinations, which were all performed by the same
investigator. Interpretation of the echographic pic-
tures was done by two of the authors. Photographs
were taken of some of the echographic images with a
camera which could be swung in front of the monitor.
Pregnancy was confirmed by rectal palpation of the
uterus at either 6 and/or 8 weeks after breeding. Thus
where ultrasound examination took place later than 6
or 8 weeks, rectal palpation had already taken place
but the results were not known at the time of ultra-
sound scanning. The days of gestation on which the
ultrasound investigations took place were arranged as
follows: a) examinations performed during the 4th
and 5th week after A.I. (58 cows); examinations dur-
ing the 6th and 7th week after breeding (63 cows), i.e.
in the period that pregnancy diagnosis is usually per-
formed in veterinary practice, and c) examinations
that took place between 50 and 70 days (80 cows).
Knowing the results of the final rectal palpations,
results of the ultrasound examinations were arranged
as follows: correct positive diagnoses (a), incorrect
positive diagnoses (b), correct negative diagnoses (c),
and incorrect negative diagnoses (d). From these, the
sensitivity (a/a -P d), specificity (c/b c), positive
predictive value (a/a -t- b) and negative predictive
value (c/c d) of the ultrasound pregnancy test were
calculated.

RESULTS

The echographic appearance of the non-
pregnant uterus of the cow is depicted in
Figure 1. The uterine body and uterine
horns can be recognized as more or less
homogenous grey structures at the cranio-
dorsal side of the bladder. After slight
movement of the transducer a uterine horn
is usually cut transversely at 2-3 places due
to its coiled shape.

No clear black spots can be visualized in
the centre of the non-pregnant uterus, al-
though occasionally sections through the
utero-ovarian vein may closely resemble an
early pregnant uterus. However, by turn-
ing the transducer slowly on its longitudi-
nal axis and carefully inspecting the ultra-
sound image, these vessels can be seen to
run outside the circumference of the uterus.
Our earliest correct positive diagnosis was
made on day 23 after insemination. At this
early stage the presence of a conceptus
could be visualized as a single (Figure 2) or
multiple (Figure 3) black spot in the centre
of a uterine horn. By turning the trans-
ducer these black spots were usually seen to
be continuous. Because the main objective
of the study was to investigate the possibil-
ity of pregnancy diagnosis, we did not spe-
cifically look for the presence of the em-
bryo but used the identification of these
black spots in the uterus as a conclusive
criterion. For this reason, and because we
did not manipulate the uterus to obtain
better contact with the transducer, we did
not exactly determine the earliest day on
which an embryo can be visualized.
In our study we noted the embryo\'s pres-
ence only after day 35 (Figure 4). A heart
beat was evident in all cases that an embryo
became visible. Between 30 and 50 days the
amount of allantoic fluid steadily increased
as was illustrated by the increase in the
surface area of black spots on the ultra-
sound image. After day 45 the amount of
amniotic fluid also increased and body
movements of the foetus were seen within
the amniotic membrane (Figures 5, 8). Al-
though both uterine horns were checked
during the examination of each cow, only
one (bilateral) twin pregnancy was detect-
ed (Figures 5, 6). At the end of the second
month, head, neck, body and legs of the
foetus and several placentomes were easily
recognized on the ultrasound image (Fig-
ure 7).

Based on one or more of the features de-
scribed above, positive pregnancy diagnosis
could be made after day 35 within a few
seconds after insertion of the transducer
into the rectum. Before day 35 this usually
took no more than 1-2 minutes.
Quantitative results of the 201 examina-
tions are shown in Table 1. Incorrect nega-
tive diagnoses were made only during the
4th and 5th week after A.I. The seven
animals shown in Table 1 were examined
on days 25, 28 (2 x), 29, 30, 31 and 33
respectively. The incorrect positieve diag-
noses, based on the presence of fluid in the
uterus were made on days 36, 40 and 44
after insemination. These animals returned
to oestrus and were reinseminated at 24, 8
and 7 days respectively after the ultrasound
examination. In one of these cases (Figure
9, day 44) an embryo was noticed to be
surrounded by only a very small amount of
fluid, and resorption was suspected to be in
progress on the day of scanning. One cow
(not included in Table 1) was examined 30
days after last insemination but the ultra-
sound image revealed that an earlier in-
semination (104 days before scanning) had
resulted in pregnancy.

-ocr page 267-

Figure 1.

Figure 3.

Figure 4.

-ocr page 268-

Figure 5.

Figure 7.

Figure 8.

-ocr page 269-

Figure 9.

ligures 1-9. Echographic images ofthe uterus ofthe cow at various stages after insemination. The floor of the
rectum is at the upperside of each picture; the left side of each picture is directed to the tail ofthe cow. The scale
between photographs and diagrams is in centimetres.

1) non-pregnant uterus, 33 days p.i.

2) bladder and pregnant uterus, 25 days p.i.

3) bladder and pregnant uterus, 33 days p.i.

4) pregnant uterus with embryo, 42 days p.i.

5 -f 6) twin pregnancy at 53 days p.i.; foetus within amniotic membrane in the left horn (5), the second foetus in
the right horn (6)

7) longitudinal section through a foetus at 58 days p.i.

8) foetus within amniotic membrane al 62 days p.i.

9) embryo surrounded by small amount of fluid at 40 days p.i.: early embryonic mortality.

PI: placentomes
UH: uterine horm
UB: uterine body

Al\': amniotic lluid E: embryo

AM: amniotic membrane H: head

AIF: allantoic lluid N: neck

B: bladder T: trunk

DISCUSSION

Although our scanning results cannot yet
be compared with actual numbers of calves
delivered, we conclude that real-time ultra-
sound scanning is a useful and reliable
technique for pregnancy diagnosis in cows.
Because all false negative diagnoses were
made before day 34 after A.I., it should be
emphasized that no manipulation of the
uterus took place during the search for a
conceptus; a small accumulation of fluid in
the uterus at early stages of gestation can
easily be missed during scanning because
the transducer will not be in contact with
all parts of the uterus, as is the case during
scanning in the mare (10).
Although Pierson and Ginthcr (8) stated
that they were able to recognize pregnant
heifers from as early as day 12-14 after
mating, these authors used a 5MHz trans-
ducer which gives a much better resolution.
However they did not provide quantitative
results on the accuracy of pregnancy detec-
tion.

Reeves et al. (9), using a sector scanner with
a multifrequency (3.0, 5.0 and 7.5 MHz)
transducer, were able to detect pregnant
cows from as early as 28 days after concep-
tion. This is at about the same time-period
as in our study.

It is not yet known to what extent false posi-
tive diagnoses could be caused by some
forms of uterine pathology such as pyome-
tra, mucometra and hydrometra. In the
mare these conditions have echographi-
cally been already differentiated from
normal pregnancies (6). Small black areas
in the uterine horns, most probably caused
by intraluminal fluid, have also been ob-
served with ultrasound scanning during the
periovulatory periode of the cow (8).
The three incorrect positive diagnoses that
were made after day 33 could have been
caused by embryonic mortality that took
place after scanning. In fact in one of these
cases resorption of the conceptus was al-
ready suspected during scanning. On the
basis of our preliminary findings we pro-

-ocr page 270-

Table 1. Pregnancy diagnosis in cows with intra-rectal real-time ultrasound scanning.

DATA FROM THIS STUDY
Test performed during week p.l.

DATA PUBLISHED BY HUMBLOT ET

THIBIER (4)
Test performed during days p.l.

4 5 6 7 8 9 10 4-10 C30

diagnosis pregnant 27 43

correct (a)

diagnosis pregnant 0 3

Incorrect (b)

diagnosis not pregnant 24 17

correct (c)

diagnosis not pregnant 7 0

Incorrect (d)

98.5

100

85

75.8

100

93.4

81

77.4 100

97.9

79.4 100

sensitivity
100 X a/(a d)

specificity
100 X c/(c b)

predictive value
100 X a/(a b)

- predictive value
100 X c/(c d)

30 - 49
64

15

47

>50
89

1

23
0
100
95.8
98.8
100

59
0
21
0
100
100
100
100

129
3
62
7

94.8
95.3

97.7

89.8

13
16
32
8

51.9
66.6
44.8
80

pose that a combination of millc/plasma
progesterone estimation between days 21
and 24 and real-time ultrasound scanning
between days 25 and 45 constitutes a useful
approach to diagnose and quantify embry-
onic mortality in the cow. The technique
can also be used for the estimation of gesta-
tional age in animals with unknown mating
dates (14).

Compared with the data of Humblot and
Thibier (4) our scanning results, especially
the ones made before day 50, are more
accurate (Table 1). This is primarily caused
by a much higher number of false positive
diagnoses in the French study. It remains
to be established to what extent the type of
breed, parity of the animals, type of ultra-
sound scanning technique, and experience
of the investigator influence this new me-
thod for (early) pregnancy diagnosis in the
cow. In the meantime we believe that this
technique also might be useful to improve
the efficiency and accuracy of teaching the
rectal palpation technique.

ACKNOWLEDGEMENTS

The authors wish to thank Pie Data Medical BV
(Maastricht, The Netherlands) for providing the
scanner type 560, and W. Bes for the preparation of
the figures.

REFERENCES

1. Bondestam, S., Alitalo, 1. and Kârkainen, M.:
Real-time ultrasound pregnancy diagnosis in the
bitch.
J. Small Anim. Praci. 1983; 24: 145-51.

2. Chaffaux, S., Valon, F, et Martinez, .1.: Evolu-
tion de l\'image échographique du produit de
conception chez la vache.
Bull. Acad. Vét. de
France
1982; 55: 213-21.

3. Fowler, D. G. and Wilkins, J. F.: Identifying
litter size in pregnant ewes. Effect of number of
foetuses, stage of gestation, operator and breed
of ewe on accuracy of diagnosis.
Livestock Pro-
duction Science
1984; 11: 437-50.

4. Humblot, P. et Thibier, M.: Evaluation compa-
rée des méthodes de diagnostic de gestation chez
les bovines. Elevage et Insémination 1984; 200:
3-18.

5. Inaba, T., Nakazima, Y., Matsui, N., and Imori,
T.: Early pregnancy diagnosis in sows by ultra-
sonic linear electronic scanning.
Theriogenology
1983; 20: 97-101.

6. Leidl, W. and Kâhn, W.: Differentialdiagnos-
tische Befunde bei der FrUhtrachtigkeitsuntersu-
chung von Stuten mit dem Ultraschallvcrfahren.
Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrifi 1984; 53:
170-9.

7. Palmer, E. and Driancourt, M. A.: Use of ultra-
sonic echography in equine gynaecology.
Theri-
ogenology
1980; 13: 203-16.

8. Pierson, R. A. and Ginther, O. J.: Ultrasono-
graphy for the detection of pregnancy and study
of embryonic development in heifers.
Therioge-
nology
1984; 22: 225-33.

-ocr page 271-

9. Reeves, J. J., Rantanen, N. W., and Hauser, M.:
Transrectal real-time ultrasound scanning of the
cow reproductive tract.
Theriogenology 1984; 21:
485-93.

10. Simpson, D. J., Greenwood, R. E. S.,Ricketts, S.
W., Rossdale, P. D., Sanderson, M., and Allen,
W. R.: Use of ultrasound echography for early
diagnosis of single and twin pregnancy in the
mare.
J. Reprod. Fen. Suppl 1982; 32: 431-9.

11. Taverne, M. A. M., Lavoir, M. C., van Oord, R.,
and van der Weyden, G. C.: Accuracy of preg-
nancy diagnosis and prediction of foetal num-
bers in sheep with linear-array real-time ultra-
sound scanning.
The Veterinary Quarterly 1985;
7: 256-63.

SAMENVATTINGEN

Ten gerieve van de Nederlandse lezers volgen
onderstaand de samenvattingen — uit het Engels
vertaald — van de in deze aflevering opgenomen
artikelen uit The Veterinary Quarterly 1985; 7
(4):

Pregnancy diagnosis in cows with linear-
array real-time ultrasound scanning: a pre-
liminary note

faverne, M. A. M., Szenci, O., Szétag, J., and Piros,
A. The Veterinary Quarterly 1985; 7: 264-70.

Samenvatting Tussen de 21e en 70e dag na laatste
mseminatie werden 201 koeien (Hongaarse rood-
bonte en kruisingen met FH) onder bedrijfsomstan-
digheden op drachtigheid getest met behulp van een
linear-array real-time ultrasound scanner die was
voorzien van een 3.0 MHz rectale transducer. Her-
kenning van één of meer, scherp begrensde zwarte
vlekken en/of een embryo binnen de contouren van
de uterus werd als positief criterium gebruikt.
Het al of niet drachtig zijn werd bevestigd door een
rectaal onderzoek van de uterus op de 6e en/of 8e
week na inseminatie. Op grond van het totaal aantal
correct positieve diagnoses (n = 129), incorrect posi-
tieve diagnoses (n = 3, gesteld op resp. dag 36,40 en 44
na laatste Kl), het aantal correct negatieve diagnoses
(n = 62) en het aantal incorrect negatieve diagnoses (n
= 7, gesteld op resp. dag 25,28,28,29, 30, 31 en 33 na
laatste Kl) werden de volgende nauwkeurigheden be-
rekend: sensitiviteit 94,8%, specificiteit 95,3%, posi-
tieve voorspellende waarde 97,7% en negatief voor-
spellende waarde 89,8%.

Uit deze voorlopige resultaten werd geconcludeerd
dat real-time ultrasound scanning een bruikbare en
betrouwbare methode is voor drachtigheidsonder-
zoek bij koeien. De suggestie wordt gedaan om door
middel van een combinatie van een melk/plasma pro-
gesteron test tussen dag 21 en 24 en real-time ultra-
sound scanning tussen dag 25 en 45, het vóórkomen
van (laat) embryonale sterfte te kwantificeren.

12. Taverne, M. A. M., Okkens, A. C., and van
Oord, R.: Pregnancy diagnosis in the dog: a
comparison between abdominal palpation and
linear array real-time echography.
The Veterin-
ary Quarterly
1985; 7: 249-55.

13. Taverne, M. A. M., Oving, L., van Lieshout, M.,
and Willemse, A. H.: Pregnancy diagnosis in
pigs: a field study comparing linear-array ultra-
sound scanning and amplitude depth analysis.
The Veterinary Quarterly 1985; 7: 271-6.

14. White, 1. R., Russel, A. J. F., Wright, 1. A., and
Whyte, T. K.: Real-time ultrasonic scanning in
the diagnosis of pregnancy and the estimation of
gestational age in cattle.
The Veterinary Record
1985; 117: 5-8.

Pregnancy diagnosis in pigs: a field study
comparing linear-array real-time ultrasound
scanning and amplitude depth analysis

Taverne, M. A. M., Oving, L., Lieshout, M. van, and
Willemse, A. H. The Veterinary Quarteriy 1985; 7:
271-6.

Samenvatting Tussen de 24e en 32e dag na dek-
king/inseminatie werden 881 varkens (785 drachtige
en 96 gust gebleven dieren) onder bedrijfsomstan-
digheden getest op drachtigheid met behulp van een
linear-array real-time ultrasound scanner.
Binnen 5-7 dagen werden 785 van deze dieren (708
drachtige en 77 gust gebleven) opnieuw getest, dit-
maal door een bedrijfsmedewerker, met behulp van
een A-mode drachtigheidstester. Het drachtig zijn
van de dieren werd bewezen door een waargenomen
partus of abortus. Als bewijzen voor het gust gebleven
zijn golden: het opbreken en herdekken, het uitblijven
van een partus of onderzoek van de uterus van opge-
ruimde dieren.

Op basis van het aantal correct positieve (a), incorrect
positieve (b), correct negatieve (c) en incorrect nega-
tieve (d) diagnoses werden de volgende nauwkeu-
righeden berekend voor de real-time test versus de
A-mode test: sensitiviteit (a/a d): 100% versus
97,5%; specificiteit (c/b c): 90,6% versus 55,8%;
positiefvoorspellende waarde (a/a -f b): 98,9% versus
95,3%; negatief voorspellende waarde (c/c -1-): 100%
versus 70,5%.

Op grond van de resultaten werd geconcludeerd dat
linear-array real-time echografie een zeer nauwkeu-
rige methode voor drachtigheidsonderzoek is.
De methode maakt het mogelijk om direct, dat wil
zeggen zonder herhaald onderzoek te beslissen dat de
gust gevonden dieren behandeld dan wel opgeruimd
kunnen worden.

-ocr page 272-

Pregnancy diagnosis in pigs: a field study
comparing linear-array real-time ultrasound
scanning and amplitude depth analysis

M. A. M. Taverne, L. Oving, M. van Lieshout, and A. H.
Willemse\'

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly 1 985; 7; 271 -6

SUMMARY Between days 24 and 32 after mating/insemination, SSI pigs (7S5 pregnant and 96
not-pregnant) were tested for pregnancy on a commercial farm with a linear-array real-time ultrasound
scanner. 5-7 Days later, 785 of these animals (70S pregnant and 77 not-pregnant) were tested again with
A-mode equipment by farm employees. Confirmation of pregnancy was based on recorded farrowings
or abortions: confirmation of non-pregnancy was based on return to oestrus and rebreeding, recorded
non-farrowing, or inspection of the uterus of culled animals at the slaughterhouse. From the number of
correct positive (a), incorrect positive (b), correct negative (c) and incorrect negative (d) diagnoses, a
sensitivity (a/a d) of 100% versus 97.5%, a specificity (c/c b) of 90.6 versus 55.8%, a positive
predictive value (a:a b) of 98.9% versus 95.3% and a negative predictive value (c:c d) of 100%
versus 70.5% were calculated for the real-time ultrasound technique versus A-mode technique.
It was concluded that real-time ultrasound scanning provides a very accurate technique for pregnancy
diagnosis in pigs, enabling immediate decision making on treatment or culling of animals diagnosed as
non-pregnant.

INTRODUCTION

For most pig producers detection of oes-
trus is the first diagnostic tool to select
non-pregnant females between 19 and 25
days after mating or insemination.
The accuracy of this method mainly de-
pends on the efficiency of the techniques of
oestrus detection used by the stockman. In
some cases (2) only 39% of the non-preg-
nant females could be detected in this way
because the other animals did not show
oestrous behaviourduring this time-period
due to several possible reasons: prolonged
cycle length, silent oestrus, anoestrus, cys-
tic ovaries. Sows with such abnormality
may comprise up to 10% of the total
number of animals that were covered (2).
Early detection of these open females
forms the economic basis for a pregnancy
test on the farm. This means that the speci-
ficity of a pregnancy test must be high:
non-detection of open animals (false posi-
tive diagnoses) must be minimal. On the
other hand a highly sensitive pregnancy
test (i.e. small number of false negative
diagnoses) should prevent the culling of
pregnant animals.

The ultrasonic methods most frequently
used under farm conditions after day 30
post coitum are amplitude depth (A-mode)
analysis (1, 8, 9, 14) and Doppler ultra-
sound (1, 6). In 1982, after having re-
viewed the accuracy of these methods,
Dyck (5) expected that further refinement
of the electronics of ultrasound equipment
allowed shortening of the time interval
from mating to detection of pregnancy.
Subsequently, the very high accuracy of
real-time two-dimensional B-mode scan-
ning in diagnosing pregnancy in pigs from
as early as 20 days after mating has been
reported (3, 11, 12, 13).
In this report wc compare the accuracy of
two types of ultrasonic pregnancy test: a
portable linear-array real-time ultrasound
scanner was used between days 24 and 32
p.c., and approximately one week later the
same animals were tested with the A-mode
technique as it was routinely used on the
farm.

Department of Veterinary Obstetrics, Gynaecology and A.I., State University of Utrecht, Yalelaan 7, dc
Uithof, 3508 TD Utrecht, The Netherlands.

-ocr page 273-

MATFRIALS AND METHODS

Within a period of 17 weelts, 943 animals (sows and
gilts) were tested on a commercial farm. Animals were
housed individually in cages which cottld be opened
from behind. Testing took place with the pig in a
standing position. A little feed was supplied only
when exce.ssive movements of the sow prevented
proper placement ofthe transducer on the abdomen.
Real-time ultrasound examinations were carried out
by three investigators who had no experience with
pregnancy diagnosis in pigs; one of them had used
linear-array ultrasound for detection of pregnancy in
sheep, goat and dogs. Animal identification and (last)
breeding date were taken from the registration card
on the opposite wall of each cage. During weekly
visits to the farm, theanimals which had been mated/
inseminated 24-32 days ago prior to the visit were
tested with the portable real-time scanner type 560
(Pie Data Medical, Maastricht, The Netherlands),
which was provided with a 3.0 MHz transducer, co-
vering an area with a width of 12 cm and a depth of
18-20 cm. After the application of coupling gel, the
transducer, with its long axis parallel to that of the
sow, was placed on either the left or right abdominal
wall, just above the row of teats and immediately
cranial to the hindleg (Fig. 1). By rotating the trans-

I\'ig. I. The transduceris placed at the ventro-lateral
abdominal wall, just dorsal to the row of teats and
cranial to the hindleg.

ducer on its longitudinal axis, recognition ofthe fluid
filled ptcgtiant uterus by the appearancc of several
irregularly shaped black spots on the monitor (Fig. 2)
was usually accomplished within a few (< 5) seconds.
If not. the transducer was placed on the other side of
the abdotncn. In some cases it appeared necessary to
placc the transducer at a slightly more cranial posi-
tion. When visualization of a pregnant uterus could
not be accotnplished within 30 seconds, the result of
the test was considered negative. Results of this first
test were not known when animals were re-examined
5-7 days later with the llis-Preg-Chcck A-tnode
ec)uipment (International Lifestock Improvement
Services, USA) by a farm employee. Results of this
second test were given to us when we arrived on the
farm for the real-time scanning of the next group of
animals. In cases where the resultsof the two tests did
not agree, a second real-time scanning took place.
However, only the results of the first real-time scan-
ning and the A-mode test are included in the results.
Confirmation of pregnancy was based on observed
abortions, recorded farrowing date and litter size.

Non-pregnancy was confirmed by return to oestrus
and subsequent rebreeding, recorded non-farrowing
at the expected time or inspection of the genital tract
of culled animals at the slaughterhouse.
Knowing the outcome of (non)pregnancies, results of
the tests can be arranged as follows: correct positive
diagnoses (a), incorrect positive diagnoses (b), correct
negative diagnoses (c) and incorrect negative diag-
noses (d). In incorrect positive diagnoses (b) it is
possible that embryonic/foetal mortality or unob-
served abortions are responsible for the discrepancy
between the diagnosis and the outcome of pregnancy.
The sensitivity of a pregnancy test indicates the ability
to identify all pregnant animals (a/a d). The speci-
ficity of the test indicates the ability to identify only
the pregnant animals, thus the ability to identify all
non-pregnant animals (c/b -1- c). The predictive value
of the test indicates the certainty with which state-
ments can be made about presence (positive predic-
tive value: a/a b) or absence (negative predictive
value; c/c -1- d) of pregnancy after the examination
took place.

At the end ofthe study the results ofthe tests on 59
animals could not be included because confirmation
of (non)pregnancy was impossible for one of the fol-
lowing reasons: recording of the wrong identification
number at testing, sale of animals after testing, and
non-recovery of the genital tract of culled sows. Ofthe
remaining 884 animals 881 were tested with real-time
scanning; 3 animals remained recumbent, thereby
preventing a correct placement of the transducer on
the abdomen. Because the A-mode test was not per-
formed for two weeks during the trial, and some
animals returned to oestrus within one week after the
real-time scanning, results of only 785 A-mode tests
are presented. Differences between results ofthe two
methods were statistically analyzed by chi-square test.

RESULTS

The results of the two types of pregnancy
tests are presented in Table 1. The total
number of correct diagnoses (a c), the
number of correct diagnoses pregnant (a)
and the number of correct diagnoses not
pregnant (c) were significantly greater (p <
0.005) when results of the real-time ultra-
sound test were compared with those ofthe
A-mode test.

Incorrect negative diagnoses were not ma-
de with real-time scanning while 18 of the
708 pregnant sows (= 2.5%) which had
been tested with the A-mode technique
were incorrectly diagnosed as non-preg-
nant. Incorrect positive diagnoses occur-
red much more frequently with the A-mode
technique than with real-time scanning;
44.2% versus 9.4% of all non-farrowing
sows were diagnosed as pregnant. Individ-
ual data for the 9 false positive real-time
ultrasound diagnoses are listed in Table 2:

-ocr page 274-

in only 2 of these 9 cases did the results of
both tests not correspond. The recognition
of only a few, very small black spots in
front of the bladder was suggestive of the
presence of fluid within the uterus of these
two animals. They were therefore dia-
gnosed as pregnant.

In 8 cases a correct \'pregnant\' diagnosis
was given with the additional comment
that a small litter might be expected
because only a few black spots could be
visualized during scanning.
Mean litter size of these 8 animals was 5.8
piglets. However, 42 litters with fewer than
7 piglets were born from animals in which
this additional information was not given,
at the time of scanning. In 17 sows which
had been diagnosed as pregnant by both
methods pregnancy was confirmed by ob-
served abortions.

-ocr page 275-

DATA OBTAINED WITH A-MODE OLTRASOUND BY OTHERS
(14)

OWN OBSERVATIONS

Real-time tests
Total n=881
(days 24-32)

O\'Reilly (15)
Total n=354
(days 31-60)

Lindahl et al
Total n=701
(days 30-90)

A-mode tests
Total n=785
(days 31-37)

Pejsak et al (16)
Total n=2912
(day 35)

Gecele et al (7)
Total n=1276
(days 21-56)

diagnosis pregnant
correct (a)

785

690

277

598

1115

1734

diagnosis pregnant
incorrect (b)

3A

13

25

228

diagnosis not pregnant
correct (c)

87

A3

56

95

35

877

diagnosis not pregnant
incorrect (d)

101

73

sensitivity
100 X a/(a>d)

100

97.5

97.3

99.3

91.7

96.0

specificity
100 X c/(c b)

90.6

55.f

Î1 . 1

96.0

58.3

78.e

predictive value
100 X a/(a b)

98.9

95.3

95.6

99.3

97.8

i.4

- predictive value

too X c/(C d)

100

70.5

87.5

96.0

25.7

92.3

oo
oo
OJ

-ocr page 276-

animal number positive result ( /-) remarks

real-time test A-mode test

at day

, 38 recorded non-farrowing

-, 35 only small black spots were seen

during scanning. Cystic ovaries and
a mucoraetra were found at autopsy.

, 33 recorded non-farrowing

, 34 recorded non-farrowing

35 return to oestrus on day 44

-, 33 only small black spots were seen

during scanning on day 27. Scanning on
day 34: negative. Return to oestrus on
day 38.

36 return to oestrus on day 99

32 recorded non-farrowing

, 30 recorded non-farrowing

at day

CE 013
50302

CG 677
X 325
CF 235
BD 115

DE 647
BD 248
121310

32
30

27

28

29
27

30
26
24

DISCUSSION

Farrowing rates higher than 80% can be
expected on well managed pig farms (10).
When a pregnancy test is performed after
three weeks p.c. and oestrus detection is
well organized, only a small proportion
(5-10%) ofthe animals which do not return
to oestrus, will be non-pregnant. This
means that the costs of a pregnancy test is
based upon a relative small portion of all
the animals which must be tested. The spe-
cificity of the method should thus be close
to 100%"in order to make the lest profitable.
Our results show that linear-array real-
time ultrasound scanning by inexperienced
investigators between days 24 and 32 after
breeding, gave better results than an A-
mode test performed approximately one
week later by experienced farm employees.
In Table 1 results obtained with A-mode
ultrasound in this study are compared with
that obtained by others; while sensitivity,
positive- and negative predictive values are
more of less in the same range, the specific-
ity of our A-mode field study is the lowest
one reported so far. False positive diag-
noses with the A-mode technique are most
probably caused by reflections of the full
bladder when the alignment of the single
sound beam of the transducer is not correct
(4). With real-time scanning the bladder
can be clearly discerned and distinguished
from uterine structures by its location and
its appearance as a single, less sharply
demarcated black area.
In only 7 cases of false positive diagnoses
the results of both methods corresponded
(Table 2). If we assume that these animals
were pregnant at the moment of testing,
only a few animals (7 17 observed abor-
tions = 24 = 3.06%) lost their litter be-
tween day 37 and term. This is in agree-
ment with other data ( 18).
With A-mode, 18 of the 708 pregnant
animals (= 2.5%) were incorrectly diag-
nosed as non-pregnant. These failures are
difficult to explain. The echopulses which
contribute to positive diagnoses with A-
mode must be formed at a certain distance
(depth) from the transducer by the passage
of ultrasound from allantoic fluid, through
the uterine wall to the intestines. Variable
filling of the gastro-intestinal tract and the
bladder may be responsible for the appear-
ance of only those echos which are close to
the transducer. These echos will therefore

-ocr page 277-

be neglected and the sow will be diagnosed
as non-pregnant. In fact the two-dimen-
sional echographic pictures taken after 25
days p.c. (3, 12, Fig. 2) show clearly that
even at this early stage of pregnancy most
parts of the uterus rest upon the ventral
abdominal wall. Variability of the amount
of allantoic fluid and a insufficient time for
each examination may also contribute to
the incidence of false negative diagnoses.
The portable real-time scanner could not
be transported by the investigator himself
when climbing from one cage to the other,
as was the case with the A-mode equip-
ment. Consequently, although pregnant
animals were recognized within a few se-
conds in the majority of the cases, the time
taken to investigate a group of about 50
animals each week, depended mainly on
the time spent on opening and closing of
individual pens. The battery power supply
of the A-mode equipment is another major
advantage when working in the stall.
We conclude that our data show that
real-time ultrasound scanning provides a
technique for pregnancy diagnosis in pigs
with a sensitivity of 100% and a specificity
of greater than 90% when performed be-
tween days 24 and 32 p.c. Results of the test
are immediately available so that decisions
conccrning treatment or culling of animals
diagnosed as non-pregnant can be made
immediately.

The price and design of the present scan-
ners have not yet been adapted for conve-
nient use in the pig industry. However, the
same equipment can also be used for
(early) pregnancy diagnosis in other do-
mestic animals (17).

ACKNOWLEUGEMENTS

The authors wish to thank G. van Dommclen DVM
and Mr. H. van Zandvoort (Bovar BV, Rosmalen,
The Netherlands) for their hospitality and co-opera-
tion during thc study. Pie Data Medical BV (Maas-
tricht, The Netherlands) kindly provided the scanner
type 560,

REFERENCES

1. Benjaminsen, E. and Karlberg, K.: Pregnancy
examination in the sow: a comparison of two
types of ultrasound equipment and rectal exam-
ination.
Nord. Vet. Med. 1980; 32: 417-22.

2. Bosc, M. J., Martinat-Botte, F. et Nicolle, A.:
Etude de deux techniques de diagnostic de gesta-
tion chez la truie.
Annls. Zoötech. 1975; 24: 651-
60.

3. Bolero, O., Martinat-Botte, E. et Chevalier, F.:
Diagnostic précoce de gestation par echographic
d\'ultrasons.
Journ. Rech. Porcine en France 1984;
16: 181-8.

4. Diehl, J, R.: Pregnancy diagnostic methods for
the sow. In: Current therapy in Theriogenology
(D. A. Morrow, ed.), Saunders, Philadelphia
1980; 1057-64,

5. Dyck, G. W.: Pregnancy diagnosis. In: Control
of Pig Reproduction (D. J. A. Cole and G. R.
Foxcroft, eds.), Butterworths, London 1982;
293-307.

6. Fraser, A. F. and Robertson, J. G.: Pregnancy
diagnosis and detection of foetal life in sheep and
pigs by an ultrasonic method.
Br. Vet. J. 1968;
124: 239-44.

7. Gecele, P., Diaz, J., and Skoknic, A.: Pregnancy
diagnosis in pigs. 1. Ultrasonic method (Ampli-
tude depth analysis).
Proc. Int. Pig. Soc. 1982;
Til.

8. Hansen, L. H. and Christiansen, 1. J.: The accu-
racy of porcine pregnancy diagnosis by a newly
developed ultrasonic A-scan tester.
Brit. Vet. J.
1976; 132: 66-7.

9. Holtz, W.: Pregnancy detection in swine by pulse
mode ultrasound.
Animal Reproduction Science
1981/1982; 4: 219-26.

10. Hughes, P. and Varley, M.: Reproduction in the
Pig. Butterworths, London, 1980,

11. Inaba, T.: Ultrasonic scanning of the uterus of
sows.
J. Japan. Vet. Med. Assoc. 1983; 36: 714-6.

12. Inaba, T., Nakazima, Y., Matsui, N., and Imori,
T.: Early pregnancy diagnosis in sows by ultra-
sonic linear-electronic scanning.
Theriogenology
1983; 20: 97-101.

13. Irie, M., Ohmoto, K., and Kumagaya, S.: Diag-
nosis of pregnancy in pigs by real-time ultrasonic
B-mode scanning.
Jap. Zoötechn. Sci. 1984; 55:
381-8.

14. Lindahl, 1. L., Totsch, J. P., Martin, P. A., and
Dziuk, P. J.: Early diagnosis of pregnancy in
sows by ultrasonic amplitude depth analysis.
J.
Anim. Sci.
1975; 40: 220-2.

15. O\'Reilly, P. J.: Pregnancy diagnosis in pigs by
ultrasonic amplitude depth analysis. A field
evaluation.
Iri.sh Vet../. 1976; .30: 165-7.

16. Pejsak. Z. and Wierzchos, E.: An early diagnosis
of pregnancy in sows by means of ultrasonics.
Medycyna Weterynaryjna 1981; 3: 139-41.

17. Taverne, M. A. M.: The use of linear-array real-
tiine echography in veterinary obstetrics and
gynaecology.
Tijdschr. Diergeneeskd. 1984; 109:
494-506.

18. Wrathall, A. E.: Prenatal survival in pigs. Slough,
England, Commonwealth Agriculture Bureau,
1971.

-ocr page 278-

Kat

MPA (medroxyprogesteronacetaat) als oor-
zaak van endocriene alopecia bij de kat?

Vollset, I., and Jakobsen, G.: Feline Endocrine
Alopecia-Like Disease Probably Induced by
Medroxyprogesterone Acetaat. Feline Practice
1986; 16: 16-7.

Feline Endocrine Alopecia (PEA) is een ver-
kregen, bi-laterale, symmetrische hypotrichiose
met onbekende oorzaak. De aandoening komt
voor bij katten van middelbare leeftijd of ouder
die gecastreerd zijn vóór de geslachtsrijpe leef-
tijd. Het meest bij gecastreerde katers. Vermoe-
delijk spelen deficienties aan en/of oneven-
wichtigheid tussen de geslachtshormonen een
rol.

Beschreven wordt een geval van FEA bij een 10
jaar oude, niet-gecastreerde kat (vrl.), die vanaf
de leeftijd van 6 maanden was behandeld met 5
mg medroxyprogesteron-acetaat (MPA) per
week oraal om de krolsheid te onderdrukken.
Klacht van de eigenaar: Geleidelijk kaal worden
van flanken, binnenzijde voor- en achterpoten
en staartbasis, zonder jeuk. Deze klacht be-
stond sinds ca. 9 maanden. Vitamine B-gift
bracht geen verbetering. Na stoppen van de
toediening van MPA begon binnen een paar
weken het haar weer te groeien en na 4 maanden
was de vacht als vanouds.
Voor zover bij de auteurs bekend is dit het eerst
beschreven geval van FEA bij de niet-gecas-
treerde kat. Eerder zijn wel gevallen beschreven
van een locale alopecia en huidatrofie op de
plaats van een MPA-injectie. Langdurige toe-
diening van MPA oraal, begonnen vóór ge-
slachtsrijpheid zou theoretisch de hormoonba-
lans op dezelfde manier kunnen beïnvloeden als
castratie op jonge leeftijd.

C. P. J. Smit

Kip

Het gebruik van d-xylose resorbtie in de
darm en andere parameters ter bepaling van
de pathogeniteit van en immuniteit tegen
Eimeria acervulina.

Hill Jr., R. L., Goodwin, M. A., Cruz-Coy, J.,
and Long, P. L. The use of intestinal d-xylose
absorption and other parameters to determine
the pathogenicity of and immunity to
Eimeria
acervulina.
Poultry Science 1985; 64: 1853-8.

Bij dc schade veroorzaakt door coccidiose van
de kip treden vooral soorten die in de dunne
darm parasiteren op de voorgrond.
Eimeria
acervulina
is met E. maxima de belangrijkste in
Nederland. De schade wordt met name veroor-
zaakt door een verminderde darmfunctie zich
uitend, ook bij subklinische infecties, in ver-
minderde groei en verhoogde voederconversie.
Verlaagd resorbtie in het aangetaste darmdeel
speelt daarbij een hoofdrol. Zowel onder prak-
tijk- als laboratoriumomstandigheden worden
groei en voederconversie als maat voor de ernst
van coccidiose van de dunne darm toegepast.
Daarnaast worden onder experimentele om-
standigheden onder meer oöcystenuitscheiding
en de iesion score\' gebruikt. Het direct meten
van het belangrijke pathogene effect: de ver-
minderde resorbtie was tot nog toe niet op een-
voudige wijze mogelijk en niet zonder het
proefdier op te offeren.

In het onderhavige artikel introduceren de au-
teurs een techniek die in de humane genees-
kunde reeds toegepast wordt namelijk het meten
van de resorbtie van d-xylose.
In een immunisatie-experiment, waarbij 14 da-
gen oude kuikens met respectievelijk 5 x 10\\
5
X 10\'* en 5 x 10^ oöcysten van E. acervulina
werden geïnfecteerd en na 14 dagen werden ge-
challenged met 3x10\'\' oöcysten werd de resorb-
tie van d-xylose vergeleken met groei, voeder-
conversie, oöcystenuitscheiding en \'lesion sco-
ring\'. De d-xylose resorbtie werd gemeten door
vlak vóór en 30, 60, 90, 120 en 180 minuten na
oraal toedienen van 0,5 g/kg de concentratie in
het plasma te meten. De daling van de d-xylose
resorbtie correleerde goed met verminderde
groei en verhoogde voederconversie en bleek
zelfs iets gevoeliger. De d-xylose resorbtie me-
ting gaf duidelijk betere resultaten dan oöcysten-
telling en \'lesion scoring\'.

H. Kuit.

Rund

Klinische Mastitis

Wilesmith, J. W., Francis, P. G. and Wilson, C.
D.: Incidence of clinical mastitis in a cohort of
British Dairy herds. The Veterinary Record
1986; 118: 199-204.

Van januari 1980 tot mei 1983 zouden alle ge-
vallen van klinische mastitis op 400 bedrijven
met 45000 koeien worden onderzocht (94% FH-
bedrijven). Slechts 147 bedrijven met 18500
koeien werkten mee gedurende de gehele proef-
periode.

Doel van het onderzoek was om de omvang van
klinische mastitis, alsmede een eventueel ver-

-ocr page 279-

band vast te stellen tussen droogzettherapie,
tepeldesinfectie — en — klinische mastitis. De
bedrijven werden zodanig geselecteerd dat de
verschillen in duur van toepassing van die \'pre-
venties\' zo groot mogelijk was, 81% deed beide
cn 7% geen.

Van elk geval van mastitis werd vóór behande-
ling een melkmonster voor BO genomen en
geënt op schapebloed-aesculine platen. De be-
drijfsmelkcelgetallen waren 26% lager dan het
landsgemiddelde.

In de 40 maanden werden 32904 monsters on-
derzocht. In de eerste lactatiemaand kwamen de
meeste gevallen voor.
E. coli werd het meest
gekweekt, gevolgd door
aureus en Srr. uberis.
allen samen ± 50%. Negatieve of verontrei-
nigde cultuur was 24%. De overige monsters
hadden een gemengde uitslag;
Sir. dysgalactiae
e.a.

E. coli domineerde in de winter, de meeste
koeien kalfden dan; ze zijn in \'t begin van de
lactatie het meest gevoelig. In augustus kwam
Str. dysgalactiae het meest voor, Str. uberis \'m de
hele zomer, maar vooral in september.
Str. aga-
lactiae
kwam voor op 104 bedrijven, maar was
slechts op 7 bedrijven van belang.
Van alle mastitisgevallen werd 60% als mild
aangemerkt. Hierbij waren alle bacteriespecies
betrokken, ook
E. coli.

Sterfte door mastitis trad vooral op in het begin
van de lactatie met
E. coli voorop.
In de jaren \'80, \'81 en \'82 was het aantal gevallen
van mastitis respectievelijk 54.6, 49.8 en 41.2%
per 100 koeien. In de droogstand waren er
slechts 2 gevallen per jaar op 100 koeien.
Mastitis herhaalde zich binnen I jaar in 13%
van de gevallen. Van Staphylokokken kwamen
de meeste herhalingen: 62%. Bij de andere ver-
wekkers gevolgd door een herhaling kwamen
ook steeds dezelfde species opnieuw het meest
voor, maar dan slechts in 43% van de gevallen
of minder.

In de laatste 15 jaar bleek klinische mastitis te
zijn gestegen van pim. 6 naar 13%. Dit zou in
verband staan met veranderd management.
E.
coli en Str. uherisb\\eken
veel meer op te treden.
Buiten de sterfgevallen werd jaarlijks meer dan
3% van de koeien wegens mastitis opgeruimd.
De schade door klinische mastitis bleek duide-
lijk groter dan vroeger en bedroeg per jaar 100
koeien
minimaal f W.000.- (£2600) ofwel 5%
van de melkopbrengst.

(In het overigens uitstekende onderzoek ont-
breekt een bewerking om het beoogde verband
vast te stellen tussen het toepassen van droog-
zettherapie en tepeldesinfectie — en — optre-
dende klinische mastitis;
Ref.)

G. Grootenhuis

Perspectieven vooreen gecombineerd vacci-
natie- en bestrijdingsprogramma tegen de
ziekte van Aujeszky

Van Oirschot, J. T., Rziha, H. J., Moonen, P. J.
L. M., Pol, J. M. A., and Van Zaane, D.: Differ-
entiation of serum antibodies from pigs vaccin-
ated or infected with Aujeszky\'s disease virus
by a competitive enzyme immunoassay. J. gen.
Virol. 1986, 67: 1179-1182.

In landen waar gevaccineerd wordt tegen de
ziekte van Aujeszky (AD) is een bestrijdings-
programma gebaseerd op een \'test- en slacht-\'
systeem onuitvoerbaar. In Engeland en Dene-
marken, waar vaccinatie nooit is toegestaan,
zijn dergelijke uitroeiingsprogramma\'s momen-
teel wel in uitvoering.

De in dit artikel beschreven methode opent de
weg naar een gecombineerd vaccinatie- en be-
strijdingsprogramma, omdat het daardoor mo-
gelijk is varkens die met bepaalde \'levende\' vac-
cins zijn gevaccineerd te onderscheiden van
varkens die besmet zijn door het AD-virus. Er
zijn vaccins die een bepaald eiwit (glycoproteine
I:gl) van het virus missen, wat tot gevolg heeft
dat varkens die met de betreffende vaccins
worden geënt geen antilichamen tegen gl vor-
men. De auteurs hebben een competitie-enzym-
immuno-assay ontwikkeld die uit een heel scala
van antilichamen tegen AD virus alleen de anti-
lichamen gericht tegen het gl aantoont.
In de test dienen cellen geïnfecteerd met \'wild\'
AD-virus als antigeen. Het gevormde gl wordt
zeer specifiek zichtbaar gemaakt (als een bruin-
verkleuring van de celmonolayer) met behulp
van een monoclonaal antilichaam tegen gl, een
anti-muis peroxidase conjugaal en een sub-
straat. Het te onderzoeken serum, dat op het
celantigeen wordt geïncubeerd voordat de anti
gl-monoclonaal wordt toegevoerd, zal als het
antilichamen tegen gl bevat deze reactie dan in
hoge mate remmen.

Via deze methode is aangetoond dat varkens die
gevaccineerd waren met de Bartha-, de BUK- of
de NIA-4-stam geen antilichamen gericht tegen
gl produceren, terwijl varkens gevaccineerd met
een TK-negatieve mutant of met een geïnacti-
veerd vaccin dit wel doen. Alle geteste \'wilde\'
AD virussen, uit diverse landen afkomstig, in-
duceerden wel antilichamen tegen gl. De gl-an-
tilichamenresponse bleef minstens 15 weken (en
inmiddels is bekend minstens 30 weken;
Ref.)
aanwezig. Verder wordt beschreven dat bij uit-
braken in de praktijk, met de Bartha-stam ge-
vaccineerde varkens na een infectie ook anti-
lichamen vormen tegen gl.

-ocr page 280-

De stellige verwachting is dat serologische tes-
ten voor detectie van gl-antilichamen in de toe-
komst een basis vormen voor bestrijdingspro-
gramma\'s tegen AD in landen waar uitgebreid
wordt gevaccineerd.

C. Terpstra

Voedingsmiddelenhygiëne

Groei van C. jejuni in verschillende gasver-
pakkingen

Kinsman, D. M., Greenberg, M. D. and Stern,
N. J. Survival of
Campylobacter jejuni in select-
ed gaseous environments. Proc. XXXI Hur.
Meeting Meat Res. Workers 11 1985; 415-8.

C. jejuni is bekend als een bacterie die bij de
mens maagdarmstoornissen kan veroorzalcen.
Bij verschillende voedselvergiftigingen werden
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong als
vector aangemerkt.
C. jejuni komt vrij algemeen
voor bij dieren in de bio-industrie en komt dien-
tengevolge regelmatig voor in het vlees dat de
consument koopt.

In dit onderzoek wordt bekeken wat de invloed
is van verschillende gasverpakkingen op de
groei van C.
jejuni.

Er werden geen significante verschillen gevon-
den tussen vacuümverpakkingen en verpakkin-
gen in Polyvinylchloride. Tussen de bepaling van
het aantal bacteriën vanuit de drip en via de af-
spoelmethode werd een goede correlatie (r =
0.73) gevonden. Het verschil tussen de twee be-
monsteringssystemen was significant (P< 0.01).
De volgende gasatmosferen werden onderzocht;
100% Nj, vacuüm, 80% CO^ 4- 20% N^ en 5%
O2-H 102-|-85%N2. Bij 100% Nj werd een
sterkere groei waargenomen die zich met name
na 7 dagen manifesteerde; dit verschil was
significant (P < 0.01) hoger ten opzichte van de
andere 3 gasatmosferen.
Gelet op de forse groei die bij de verschillende
atmosferen optrad bij een bewaartemperatuur
van ca. 4° C kan geen betekenis aan de onder-
zochte wijzen van verpakken wo/den toegekend
met het oog op de volksgezondheid.

./. M. de Kruijf.

BOEKBESPREKING

Discases of marine animals Vol. IV, part 2

Introduction, Reptilia, Aves, Mammalia
Kinc, O. (lid.)

(Hiotogische Ansuih llelgoliuul. Hamimrg. I9H5)

Voor het eerst wordt omvattend alle relevante infor-
matie bijeen gebracht betreffende ziekten van dieren
die in de zeeën leven.

Afgezien van de vissen, zijn cr betrekkelijk weinig
vertebraten die in zee leven. Amfibicn komen er niet
voor, van dc .■!()()() soorten reptielen leven alleen enkele
soorten zeeschildpadden, de Galagapos leguaan en
enkele soorten slangen in zee. Van de vogels zijn
slechts 9 van 159 families geheel op het aquatisch
milieu aangewezen, terwijl van alle zoogdieren slechts
110 soorten hun gehele levenscyclus in zee voltooien.
Het boek behandelt na een beknopt samenvattend
overzicht, achtereenvolgens de reptielen, vogels, car-
nivoren (zeeottcr), pinnipedia, dolfijnen en walvissen.
Van elk van deze diergroepcn worden achtereenvol-
gens systematisch en diepgaand de infectieziekten (vi-
russen, bacteriën, mycosen, parasieten (Protozoa cn
Metazoa)) en de tumoren behandeld. Bij enkele
hoofdstukken wordt nog in het kort iets gezegd over
\'abnormalities\' dal wil zeggen over aangeboren afwij-
kingen, typische orgaanveranderingen en dergelijke.
Orgaanpathologie die interessant zou kunnen zijn in
verband met levenswijze, voeding, milieu, leeftijd cn
andere wordt aangestipt. Veterinaire aspecten komen
beknopt aan de orde.

Deze laatste opmerkingen houden geen kritiek in:
zij duiden er op dat van zeer veel aspecten.van dieren
uit zee nog slechts fragmentarische kennis aanwezig
is. 13e aanwezige kennis is vooreen groot deel alT^om-
stig van dieren in gevangenschap of van dieren die
gekweekt worden (socpschildpad). Van de toestand in
het wild is weinig systematisch onderzocht. Dit im-
pliceert dat verder onderzoek gedaan zou moeten
worden naar de gezondheidstoestand van dieren in dc
zee. Een inzicht in de \'paradijselijke\' toestand zoals
die was voordat de mens zijn verregaande invloed op
de wereld ging uitoefenen is momenteel zelfs al niet
meer te verkrijgen. Er dient voorts mee aandacht
besteed te worden aan dc effecten van menselijke
activiteiten en de daaruit eventueel voortvloeiende
noodzaak diersoorten tegen uitsterven te beschermen.
Studie van de dieren uit de zeeën kan van betekenis
zijn voor de vergelijkende ziektekunde, zowel wal
betreft de veterinaire als dc humane aspecten.
Hct boek opent interessante aspecten. Zo worden de
recente bevindingen besproken over wederzijdse in-
vloed van parasieten op de populatie van eindgasthc-
ren enerzijds cn de populatie van tussengastheren an-
derzijds. Besmetting van tussengastheren kan er toe
leiden dat deze bijvoorbeeld parasitair gecastreeid
worden of. in andere gevallen, ziek worden, zich an-
ders gaan gedragen of uiteindelijk sterven. Een in-
drukwekkend voorbeeld is een slachting onder krcclt-
jes
(Corophium volulalor) in dc Deense wateren, door
cercaricn van trematodcn. Bij aanvang van de epide-
mie herbergden slechts enkele kreeft jes de cercaricn, 6
weken later was 100% besmet. Slechts weinig krccftjcs
overleefden de epidemie, waardoor jonge platvis van
haar belangrijkste voedsel was berooid.
I let bock is uitstekend verzorgd, vele zwart-wit foto\'s,
tekeningen en scheina\'svan levenscycli vullen dc tekst
aan.

Dit boek is vooral van belang voor dierentuin-dieren-
artsen cn voor hen die te maken hebben met z.ccz.oog-
dieren bijvoorbeeld in dolfinaria. Het geeft een
genuanceerd en diepgaand overzicht van dc problc-
matieken met veel aandacht voor de aetiologie, epide-
miologie en pathologie. Op vele plaatsen blijkt of
wordt zelfs aangegeven waar verder onderzoek vereist
is. Hct is een nuttig en inspirerend werk.

P. Zwan

-ocr page 281-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Gerichte stierkeuze beperkt
aantal zware bevallingen bij
melkvee

Om de melkproduktie op gang te houden, moe-
ten koeien elk jaar een kalf ter wereld brengen.
Die geboorten gaan echter vaak met moeilijk-
heden gepaard. Van de twee jaar oude koeien
(vaarzen), die voor het eerst kalven, heeft vijf-
tien procent een zware bevalling, Tien procent
van de eerstgeboren kalveren overleeft de beval-
ling zelfs niet. Bij oudere koeien verloopt de
geboorte in vijf procent van de gevallen moei-
zaam. Omdat problemen rond de geboorte
schade voor de koe, het kalf en de boer bete-
kenen, heeft dr. ir. A. Meijering onderzocht of
gerichte stierkeuze een uitkomst kan bieden. In
het proefschrift \'Geboortemoeilijkheden in de
melkveefokkerij\', waarop Meijering op 14 mei
1986 aan de Landbouwuniversiteit promoveer-
de, toont hij de voordelen van een \'pinkenstie-
renprogramma\' aan.

Geboorteproblemen ontstaan doordat het kalf
te groot is om probleemloos het nog niet vol-
groeide geboortekanaal van de vaars te passe-
ren. Twintig jaar geleden opperden fokkerij-
deskundigen de mogelijkheid van gerichtestier-
keuze. Men zou pinken moeten laten dekken
door stieren die weinig geboortemoeilijkheden
en doodgeboorten veroorzaken. In de jaren zes-
tig en zeventig voerden dc Nederlandse KI-ver-
enigingen langzaam een zogenaamd \'pinken-
stierprogramma\' in.

In 1977 begon Albert Meijering op het Instituut
voor Veeteeltkundig Onderzoek \'Schoonoord\'
in Zeist met onderzoek naar de omzet van pin-
kenstiercn. De praktische uitvoering van het
programma vertoonde nogal wat gebreken. Bo-
vendien was niet duidelijk of pinkenstieren de
meest aangewezen weg naar vermindering van
geboorteproblemen vormden. Na de registratie
van dc aard van de problemen en de verzaine-
ling van dc gegevens sterk verbeterd te hebben,
werkte Meijering in de Verenigde Staten (Uni-
versiteit van Illinois) aan een methode voor de
verwerking van de gegevens. In zijn proefschrift
beschrijft hij hoe op een betrouwbare manier
stieren kunnen worden aanbevolen voor pinken.

Belangrijke verbetering

Als veehouders van de aanbevolen stieren ge-
bruik maken, zullen hun vaarzen minder pro-
blemen bij het kalven ondervinden. Volgens
Albert Meijering, die inmiddels in dienst is bij
het consulentschap in algemene dienst voor de
rundveeverbetering, is gerichte stierkeuze een
zeer praktische mogelijkheid voor het terug-
dringen van zware bevallingen.
Het percentage probleemgevallen kan dalen
van vijftien tot tien procent. Dat is een belang-
rijke verbetering als men zich realiseert dat een
zware bevalling gemiddeld een schade oplevert
van 310 gulden (geleden door verzwakte of dode
dieren, dierenartskostenen extra arbeid voorde
veehouder). Bovendien maakt de huidige be-
drijfsvoering, waarbij één arbeidskracht een
groot aantal dieren onder zijn hoede heeft,
moeizame geboorten ongewenst. De veehouder
kan daaraan niet meer voldoende tijd besteden.
Het pinkenstierprogramma betekent zeker niet
dat de erfelijke samenstelling van de Neder-
landse rundveestapel verandert. Men
selecteert
namelijk niet op stieren die kalveren met een
laag geboortegewicht verwekken. Dat zou een
te groot economisch verlies opleveren omdat
kalveren in Nederland voor de vleesproduktie
aangewend worden, men blijft ook in de toe-
komst topstieren selecteren op produktiever-
mogen. Zij moeten primair de aanleg voor een
hoge produktie van melk met hoge gehalten aan
vet en eiwit vererven. Van de geselecteerde top-
stieren zal men vervolgens in de praktijk vast-
stellen welke het meest geschikt zijn voor het
dekken van jonge koeien. Dat zal voor elke
nieuwe stierenjaargang opnieuw moeten gebeu-
ren.

Vooroordeel

Door het promotie-onderzoek van Meijering is
ook een hardnekkig vooroordeel in veehou-
derskringen ontzenuwd. Men beweert vaak dat
de dochters van pinkenstieren, ook wel als \'on-
derdeuren\' aangeduid, later zelf extra proble-
men mct kalven krijgen. Op de proefboerderij
\'t Gen in L.elystad heeft men mct een tijdrovend
fokprogramma die veronderstelling onderzocht.
Tot ieders tevredenheid bleek dat de dochters
van pinkenstieren juist de minste moeite hebben
met de geboorte. Zij geven immers hun erfelijk
bepaalde lage geboortegewicht ook aan hun na-
geslacht door. Daarmee is volgens de Wage-
ningse promovendus voldoende aangetoond
dat het door hem gestroomlijnde en theoretisch
onderbouwde \'pinkenstierenprogramma\' zon-
der terughoudendheid door de melkveehouders
kan worden gevolgd.

(Persbericht Idl Wageningen)

-ocr page 282-

The curious case
of the dog licence

Does the government really intend to abolish
the dog licence? Or is its widely reported in-
tention to do so an inspired leak designed to test
the temperature of public opinion?
If the former. Whitehall is flying in the face of
virtually every body representing animal, far-
ming, public health and veterinary interests.
If the latter, it is extraordinary that after the
government\'s own consultation paper of 1984
and the comments arising from it, plus the expe-
rience gained from the apparently successful
working of the Dogs (Northern Ireland) Order
1983, the whole thingshould be thrown into the
melting pot.

The prompt response of the British Veterinary
Association and the Joint Advisory Committee
on Pets in Society (JACOPIS) will, it is to be
hoped, be supported by many other protests
from organisations and individuals fearful of
the consequences of such a decision.
To abandon any attempt at control over the dog
population would, as we have argued before,
lead to a chaotic situation. It would certainly be
of no help to the responsible owner or to the
animals themselves and it would provide am-
munition for the antidog lobby. Unless there is
some effective form of registration it will be
impossible to administer the considerable body
of law relating to dogs.

Clearly, the present licensing system should go.
It is worse than useless — costly to administer
and widely ignored by owners. But rather than
turning its back on the situation the government
must ensure that it is replaced by a scheme that
will encourage responsible ownership, reinfor-
ced by the employment of dog wardens to tackle
the problems caused by strays. Those problems
— fouliiig of parks and streets, road accidents,
livestock worrying — arc serious. To hope that
they can be dealt with locally, without financial
support from a national scheme, is unrealistic.

Yet if they are not dealt with there is likely to be
an over-reaction in the form of puntitive local
measures which would be detrimental to res-
ponsible owners. At the same time irrespon-
sible owners would be unaffected because they
could not be traced and the number of strays
would proliferate.

And looming over the whole scene is the ques-
tion, what happens if rabies comes to Britain?
Effective counter measures would be impos-
sible, at least without the wholesale slaughter of
pet animals, if there were no reliable registra-
tion system.

Fears of financial hardship resulting from an
increased fee can easily be coutered by exemp-
tions in appropriate cases such as the elderly,
the disabled, and working dogs. Breeders, too,
could be accommodatcd, perhaps by a special
licence under the Breeding of Dogs Act.
No one likes unnecessary legislation. But to
drop the dog licence would cause more pro-
blems than it would solve without compensa-
ting benefit to the general public, responsible
owners or the animals themselves.

(Uit: The Veterinary Record 1986; 118; 545).

PM told: \'Licensing essential
for dog control\'

The Prime Minister is being urged by a number
of bodies, notably the BVA and the Joint Advi-
sory Committee of Pets in Society (JACOPIS),
to maintain a registration and licensing system
for dogs.

Reports that the government is intending to
abolish the present system altogether, rather
than raise the licence fee to a realistic level, have
prompted the BVA President, Mr Brian Hos-
kin, to write direct to Mrs Thatcher on the
matter.

In his letter, the President pointed to the need
for responsible dog ownership if the nuisances
of dog faeces on pavements, livestock worrying
and stray dogs were to be controlled.
\'I his control can only come from a system of
registration identifying the dog with its owner,\'
wrote the President. \'In this way irresponsible
owners can be identified and penalised, and
ownerless dogs dealt with. It is difficult to visua-
lise a workable system of registration without
licensing, which in turn must be paid for by dog
owners.\'

The President also emphasised the welfare ad-
vantages of such a system, both for dogs that go
astray and the livestock that might be worried
and attacked by them. Mr Hoskin asked for a
meeting with the Prime Minister for the BVA to
explain fully its views before a final decision was
taken.

Similar views were expressed by JACOPIS,
which believes that a licence fee of between £5
and £10 would provide a registration system
and produce sufficient resources to fund a dog
warden service on a national basis. It points to
the success of the legislation in Northern Ire-
land, which has significantly reduced the level
of livestock worrying there, and the four Home

-ocr page 283-

Office baclced \'clean up\' pilot projects, which
are proving effective in controlling the problem
of dog fouling.

\'The success of these projects is largely due to
the employment of a dog warden by the local
authorities involved,\' says JACOPIS. \'Unless
sufficient finance is made available by central
government, the future development of these
and similar dog control schemes will be in jeo-
pardy.\'

The RSPCA has also warned the government
that they have seriously miscalculated the feel-
ing of the British dogowning public in propo-
sing the abolition of the dog licence.
The society\'s chairman, Mr Anelay Hart, said
that the problem of stray dogs was one that
absorbed a massive proportion of the society\'s
manpower and resources every year. \'Far from
welcoming the abolition of dog licensing,\' said
Mr Hart, \'most responsible pet owners share the
RSPCA\'s view that a reform of the system, and
an increase in the licence fee, offered the go-
vernment a unique opportunity to introduce
control measures for dogs and eliminate the
problem of strays.\'

The RSPCA\'s chief veterinary officer, Mr David
Wilkins, said that the obvious solution to the
problem of stray dogs was sensible licensing.
\'There is a massive overproduction of pets, par-
ticularly dogs, and the government cannot sim-
ply wash its hands of the problem.
\'The impulse-buyingof puppies would be effec-
tively eliminated if licence fees were raised,\' said
Mr Wilkins.

(Uil: The Veterinary Record 1986: 118: 546).

An approach to the University
Grants Committee (UGC)

I\'he RCVS, in its submission to the UGC,
examines the situation of the veterinary schools
in relation to teaching students, to research,
to the profession in general and — of course
— to the cuts in funding being imposed by the
government. The document, while presenting
a number of cogent points, makes, perhaps
inevitably, depressing reading. The picture is
that of a strong voctional education system, in
symbiotic relationship with the profession, in
danger of being whittled down almost to the
point of collapse.

Now, everyone agrees that the cuts, swingeing
in their extent, are bad for the future of veteri-
nary education and by extension, for the profes-
sion and the public it serves. However, as the
College says, it is not the decision making body
in these matters. The overall decisions are taken
by the UGC and the local decisions by the uni-
versities themselves.

It is, therefore, pointless to argue that the Col-
lege should not \'accept\' the cuts. Arguments can
be presented against them and suggestions
made as to how their effects can be made least
harmful. On the other hand, the College could
turn its back on the whole thing and tell the
UGC to get on with it. There are those who
favour hardly the action of a responsible body;
indeed, the RCVS could rightly be accused of
neglecting its duty if it did not present a case.
This it has done.

One of the points made is that the practising arm
of the profession provides, without charge, the
equivalent of a full academic year\'s training to
all veterinary students under the \'seeing prac-
tice\' scheme. This cooperation between schools
and practitioners is two-sided, of course. The
academic staff play a vital part in referrals
and in continuing professional development
schemes. Any cutting down on goodwill from
either side would have very serious results
— and continuing professional development
is something in which the schools are vitally
involved no less than the RCVS. That is only
one of many aspects which the UGC should
be taking into consideration, rather than setting
up the arbitrary parameter of research as a
criterion of quality.

What the profession needs primarily is good
teaching; there is no reference to that in the
UGC\'s reckonings. However difficult to eva-
luate, quality of teaching should be taken into
consideration.

What is required, of course, if the UGC is to
ignore, as it seems to be doing, the Swann Re-
port and its predecessors, is an indepently chai-
red, short, sharp inquiry into vcterinary schools
and their funding as has been suggested by the
President of the BVA and by the Association of
Vcterinary Teachers and Research Workers.
There arc those who will argue that it will
not make the slightest difference what the
RCVS, or anyone, says; that the UGC has al-
ready made up its mind. Perhaps. But the sub-
mission put forward by the Royal College pre-
sents an opening to what will no doubt be a
difficult dialogue between the UGC and the
school.

(Overgenomen uit: The Veterinary Record 1986;
118: 677.)

-ocr page 284-

NVVL-afstudeerprijs WO

Ter stimulering van goed praktisch en theore-
tisch onderzoek door studenten aan Neder-
landse universiteiten en hogescholen, heeft de
Nederlandse Vereniging voor Voedingsleer en
Levensmiddelentechnologie (NVVL) ingesteld
een:

.Jaarprijs van ƒ 1000,— voor een afstudeerscrip-
tie/verslag op het gebied van de voedingsleer ofde
levensmiddelentechnologie.

Studenten aan universiteiten of hogescholen, en
zij die na 1 oktober 1985 zijn afgestudeerd,
worden uitgenodigd om hun afstudeer-werk-
stuk ter beoordeling in te zenden.

Voorwaarden voor inzending

L Het werkstuk (scriptie, onderzoekverslag of con-
cept-artikel) dient tijdens de afstudeerfase te zijn
gemaakt. Het moet een thema behandelen uit de
voedingsleer, -fysiologie, de dietetiek, de levens-
middelentechnologie, -chemie of microbiologie.

2. Zo mogelijk dienen de maatschappelijke relevan-
tie/consequenties van het behandelde te worden
aangegeven.

3. Het werkstuk mag op het moment van aanbieden
nog niet zijn gepubliceerd of voor publikatie zijn
aangeboden.

Procedure van inzending

1. Het werkstuk moet uiterlijk 15 oktober 1986
worden ingezonden in tweevoud, getypt op for-
maat A4, met rechtsboven de naam van de univer-
siteit/hogeschool, de faculteit/vakgroep en ecn
motto. Dit motto staat ook vermeld op een bijge-
sloten dichte enveloppe die naam en adres bevat
van de inzender(s), evenals de naam van de be-
trokken hoogleraar.

2. De inzending wordt geadresseerd aan de secreta-
ris van dejury: mevr. J. Vrij, Talingstraat 18,4451
DS Heinkenszand.

Beoordeling

1. De inzendingen worden beoordeclddooreenjury,
waarin zitting hebben: mevr. ir. .1. Hammink, Den
Haag; dr. 11. Herstel, Wageningen; proL ir. B.
Krol, Zeist; prof. dr. R. Luyken, Amsterdam;
proL dr. A. Ruiter, Utrecht; mevr. ,1. Vrij, Hein-
kenszand.

2. Bij de beoordeling wordt meer belang gehecht aan
inhoudelijke kwaliteit cn originaliteit dan aan re-
daktionele vorm.

3. Uiterlijk 1 maart 1987 maakt dejury haar beslis-
sing mct een korte motivering bekend aan het
bestuur van de NVVL, de winnaar(s) en dc hoog-
leraar.

4. Dc prijs wordt samen met een oorkonde uitgereikt
op de jaarvergadering van de NVVL, gevolgd
door een korte voordracht van de winnaar. De
vereniging is bereid de redaktionele hulp te ver-
zorgen bij publikatie, bij voorkeur in de tijd-
schriften \'Voeding\' of\'Voedingsmiddelentechno-
logie\'.

5. Werkstukken met een inhoud van vertrouwelijke
aard zullen — indien dit op het werkstuk is ver-
meld — als zodanig behandeld worden. Over dc
voordracht cn ecn eventuele publikatie wordt
overlegd met winnaar(s)en hoogleraar.

The Unit for Veterinary
Continuing Education

The Unit for Veterinary Continuing liducation
(UVCE) was started in 1980 as a result of generous
grants from the Lcvcrhulme Trust and several Britisli
veterinary professional bodies.

The Unit\'s main aim is to provide a library of self-
instructional materials suitable for home study by
busy veterinary practitioners. We produce our own
programmes (over 48 to date), mainly on tape/slide
with accompanying workbook, riiese materials are
relatively cheap, do not require elaborate playback
equipment and can be used for individual study as
well as discussion material for small group use. With
thc help of the University of London Audio-Visual
Centre, the UVCL has also started to produce video-
tapes and will be expanding this section in future.

1 he eaninc retina (normal)

Aims to help thc practitioner imfamiliar with the
canine eye to: understand thc structure and function
of the different parts of the eye, e.xamine the retina
and optic nerve by two methods, and appreciate thc
wide variation between the retinas of normal dogs.
The 53 colour slides illustrate the normal variations in
the appcarancc of thc retina and Ihe optic nerve.
Dr P. C. C. Bedford (RVC, London)

min. 61) slide.

VPT 14 T/S/W Ó.Ï
Uses: Veicrinarians
Origin: UVCi:. I9KI

Diseases of the canine retina

The programme is divided into 4 parts. Pari 4 dis-
cusses history-taking and the clinical examination.
Part 2 introduces thc major causes of canine retinal
disease and consitlcrs inflammatory disease in detail.
Parts 3 & 4 describe thc 3 major inherited problems:
retinal dysplasia. Collie eye anomaly and progressive
retinal atrophy (generalised and central). The pro-
gramme is well illuslratcd throughout with 60 colour
slides and contains self-testing sections.
N.B.: It is presumed that
The canine reiina hasalrcady
been studied to familiarise thc veterinarian with the
normal canine fundus.
P. Ci. C. Bedford (RVC, London)

76 min. 60 slides

VET 44 T/S/W
Uses: Veterinarians
Origin: UVCE. 1985

For further information please write to: The Unit for
Veterinary Continuing Education, The Royal Veterin-
ary College, Royal College Street, London NWl

otu.

-ocr page 285-

Levasole® pour-on
heeft voortaan

een streepje voor!

Levasole® peur- on is
een breedspectrum anthelminticum
tegen longwormen en
maagdarmwormen bij runderen.
De toediening is zeer eenvoudig.
Na uitgieten op het vlakste deel van
de rug dringt het middel snel door
de huid en wordt het actieve
bestanddeel levamisol opgenomen
in de bloedbaan.

A.U.V. levert Levasole® pour-on
in een plastic container van 500 ml
met gekalibreerd reservoir.
Dit maakt nauwkeurig doseren
mogelijk (1 ml per 20 kg lichaams-
gewicht).

(}een wonder dat Levasole® pour-on
voortaan een streepje voor heeft!
Méér weten over dit werkzame middel?
Bel A.U.V. op het bekende nummer:
08850-94444.

levasole^

Levasole® pour-on:
gegoten maatwerk in wormbestrijding

V.
■aLKi

Beversestraat 23, 5431 SL Cuijk, tel. 08850-94444

-ocr page 286-

wanneer een langdurige
penicilline-therapie
gewenst is:

duplocilline

H procaine penicilline G benzathine penicilline G

1 injektie, 4 dagen rust
1 injektie, 4 dagen rust
1 injektie, 4 dagen mst
1 injektie, 4 dagen rust
1 injektie, 4 dagen rust

rianon

(jist-brocades

Animal Health

-ocr page 287-

CONGRESSEN

3rd FELASA Symposium
Amsterdam, June 1-5, 1987

A trade exhibition will be organised parallel to the
Symposium.

The official language will be English.
A ladies\' programme and social events will be organis-
ed.

Secretarial 3rd FELASA Symposium
Municipal Congress Bureau, P.O. Box 2289,1000 CG
Amsterdam, The Netherlands. Telephone (31-20)
552.3459. Telex 16575.

The FELASA is the European Federation of Labora-
tory Animal Science Associations. Its aim is the ad-
vancement of laboratory animal science in the field of
(veterinary) medicine and biology. For that purpose
once every 3 years a joint meeting of the constituent
associations is organised.

Federation of European Laboraiory Anima/ Science
Association:

Gesellschaft für Versuchstierkunde/Society of Labo-
ratory Animal Science
Laboratory Animal Science Association
Nederlandse Vereniging voor Proefdierkunde
Scandinavian Federation for Laboratory Animal
Science

Société Française d\'Experimentation Animale
Organising Committee

M. A. G. Kuipers (president), V. Baumans (secre-
tary), P. de Vrey (treasurer).

Scientific Programme Committee

H. A. Solleveld (chairman), A. C. Beynen, B. C.
Kruyt, J. P. Koopman,G. Mahouy, H. B. Waynforth,
L. Herberg, K. J. Öbrink.

Theme of the Symposium

\'New Developments in Biosciences: Their implica-
tions for Laboraiory Animal Science\'.
The tentative outline ofthe scientific programme is as
follows:

Plenary sessions on:

I. Acquired Immune Deficiency Syndrome in Hu-
mans and Animals

2. DNA Technology and Laboratory Animal
Science

3. Interaction Behaviour - Housing - Welfare.

Special session: What\'s your Diagnosis.

Free communications.

Posters.

Workshops.

Excursions.

Genera/ information

The 3rd FELASA Symposium will be held at the
Grand Hotel Krasnapolskyin Amsterdam from June
1-5, 1987.

Each plenary session will start with introductory pa-
pers.

Participants are invited to present papers and posters
on the themes of the Symposium and on other sub-
jects related to laboratory animal science.
Proceedings will be published by an international
publisher.

6th International Meeting on
Clinical Laboratory Organisation
and Management

Noordwijkerhout, 24-28 June 1987

\'Laboratory Data and Patient Care\' is het algemene
thema van het Zesde Internationale Congres over
organisatie en management van het klinisch laborato-
rium, dat van 24 tot 28 juni 1987 wordt gehouden in
Noordwijkerhout.

Sessies en tentoonstelling omvatten de volgende on-
derwerpen: klinische besluitvorming in het laborato-
rium, expert systemen, bedside testing, relatie klinicus
en laboratorium, gegevens verwerking vi\'a computers.
Inzending van samenvatting voor eigen bijdrage uiter-
lijk I november 1986.

In/ichtingen: Dr. P. L. M. KerkhoL RUU, Postbus
80178, 3508 TD Utrecht, of mevr. C. W. P. Stigter-van
Vliet (tel. 030-733714).

Animal environment and animal
health

Skara (Sweden), 13-17 June 1988

The International Society for Animal Hygiene will
hold its 6th international congres from the 13th to
the 17th of June 1988. The meeting will take place at
the Department of Animal Hygiene, Faculty of Vet-
erinary Medicine, Swedish University of Agricultural
Sciences, Skara, Sweden.

The main theme for the congress will be \'Animal
environment - Animal health\'. Under this heading
different topics will be dealt with, e.g. the role of
environmental factors (management, buildings, cli-
mate etc.) for the aethiology of animals diseases, epi-
demiological and elhological methods for evaluation
of connection between environmental factors and
animal health and disease. There will also be a section
for free topics.

Scientists and practitioners active in this field are
invited to participate in this congres. More detailed
information regarding the programme, a form for
preliminary application, etc. will be sent out before
the end of 1986.

Please, plan for participating in this congress in
Sweden in June 1988, dealing with a sphere of great
current interest in the veterinary medicine.
Questions are answered by: Secretariat, Vlthe Inter-
national Congres Animal Hygiene, P.O. Box 345,
S-532 00 Skara, Sweden.

-ocr page 288-

MEDEDELINGEN

Directie van de
Veterinaire Dienst

Preventieve MKZ-enting
IJsselmeerpolders

Als aanvulling op de aanbevelingen in het rap-
port \'onderzoek naarde mogelijke herkomsten
oorzaak van verspreiding van de mond- en
klauwzeer-uitbraak in de Noordoostpolder en
Noord-Holland 1983/1984\' is besloten, evenals
in 1985, in het najaar in de Noordoostpolder en
Flevoland aanvullende preventieve MKZ-vac-
cinaties uit te voeren.

Het is wenselijk nog nooit of slechts éénmaal
tegen mond- en klauwzeer geënte runderen die
ouder zijn dan 4 jaar, waaronder ook de vlees-
runderen, in het najaar te enten. Daartoe strekt
bovenstaande regeling. Dit gebeurt in de pe-
riode tussen 1 en 30 september.
Het betreft hier entingen bij ruim 11.000 dieren
op 268 bedrijven, die zich bevinden op het
grondgebied van de gemeenten Noordoost-
polder, Urk, Lelystad, Dronten, Almere en
Zeewolde.

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 15 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 1 t/m 15 augustus vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 5 gevallen in 5 gemeenten
\' geval

2 gevallen
1 geval
1 geval

Groningen
Friesland
Drenthe
Gelderland
verschillende delen van het land voor: drie hiervan in
de aan de Zwitserse grens gelegen departementen
Doubs en De la Haute Saône, één in het aan Italië
grenzende departement Alpes-de-Haute Provence,
twee in de Noordfranse departementen Somme en
Aisne en één in het midden van het land gelegen
departement De la Corrczc.

De betrokken dieren zijn afgemaakt, dc karkassen
gedestrueerd en vervoerbeperkingen zijn ingesteld.

West-Duitsland

Na een rustperiode van bijna twee maanden hebben
zich vanaf 13 t/m 20 augustus in West-Duitsland weer
4gevallen van varkenspest voorgedaan, wat het totaal
dit jaar op 19 brengt. Alle varkens op dc betrokken
bedrijven zijn afgemaakt.

Oost-Duitsland

De Oostduitse Veterinaire Dienst deelde op 4 augus-
tus bij een telex mee, dat 3 dagen tevoren een uitbraak
van varkenspest was vastgesteld in de landbouwcoöpe-
ratie Meinsdorf, gemeente Jütenborg, district Pots-
dam.

De 1750 betrokken varkens zijn alle afgemaakt cn
gedestrueerd. De noodzakelijke en reglementaire
maatregelen zijn genomen.

MOND- EN KLAUWZEER
Italië

ln Italië was het aantal mond- en klauwzeergevallen
dit jaar per 22 augustus opgelopen tot 101, alle van het
type A.

AFRIKAANSE VARKENSPEST

Afrikaanse varkenspest blijft zich voordoen op het
Iberisch schiereiland.

In Spanje was het aantal meldingen per 14 augustus
opgelopen tot 306 en in Portugal per 12 augustus tot
133.

BESMETTELLIKE LONGZIEKTE
BIJ RUNDEREN

Het aantal gevallen van besmettelijke longziekte bij
runderen in Portugal was per 12 augustus op in totaal
180 gekomen.

VARKENSPE.ST

België

In Uelgië werden sinds de laatste opgave in het
Tijdschrift voor Diergcneesldinde 2 nieuwe gevallen
van varkenspest gemeld.

Hct betrof twee mestbedrijven in de gemeente Braine
L\'Allcud (provincie Brabant) op 8 augustus en in de
gemeente Waregcrn (provincie West-Vlaanderen) op
13 augustus.

Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen, zoals
het afmaken en destrueren van alle op de betrokken
bedrijven aanwezige varkens, het desinfecteren daar-
van en het instellen van zónes de protection.

Frankrijk

Van 1 t/m 18 juli werden in Frankrijk 7 uitbraken van
varkenspest gemeld, waarmee het totaal dit jaar op 15
is gekomen. Opnieuw deden deze zich verspreid over

RECTIFICATIE

De koperslatus van het rundvee in Nederland

Correctie in de \'summary\' van het bovengenoemde
artikel (Tijd.schr. Diergeneeskd. 1986: lil: 3:i-4)op
pag. 321: \'30% and 17% in plaats van thirty (17
percent) en 8%) and 17% in plaats van eight (17
percent).\'

-ocr page 289-

DOORLOPENDE AGENDA

IMSó

September:

16 Afd. Overijs.sel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht", Hellendoorn: 20.00 uur.

16 Afd, Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot te Akersloot; 8.30 uur.

16 Kring dierenartsen Gelderse Vallei. Vergadering.

16 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenvergade-
ring, Boxtel, 20,00 uur.

16 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Vergadering, So-
cieteit \'Standvastigheid\', Delft; 20.30 uur.

17 PAO-D: Cursus Praktische Pathologie (pag.
721).

17—20 Herbsttagungder Europäischen Gesellschaft
für Veterinärpathologie, Cordoba.

18 Groep Gezondheids-en KwaliteitszorgKNMvD.
Ledenvergadering.

18—20 Management voor Dierenartsen; cursus be-
sluitvorming cn samenwerken door de KNMvD.

19 \'Echografie in de diergeneeskunde\', lezing t.g.v.
le lustrum \'Mastitis\' (pag. 787).

19 Afd. Friesland KNMvD 100 jaar: feestavond.
De Lawei, Drachten (pag. 315 en 771).

20 Groep Vet. Homeopathie KNMvD. Najaars-
training (pag. 717).

21 Agritech "86, Internationale Landbouwbeurs,
Tel Aviv (pag. 743).

23 Afd. Utrecht KNMvD. Ledenvergadering.

23—24 PAO-D: cursus VAM PP-computerprogram-
ma (pag. 667 en 720).

23—26 British Equine Veterinary Association.
Congress, at the University of Warwick.

24 Afd. Friesland KNMvD. Ledenvergadering.
Fleerenveen: 14.00 uur.

24—25 Groep Paardcnpraktici KNMvD. Derde lus-
trum, Nucnen (pag. 619).

25 Kring Breukelen.

30 PAO-D: Cursus Praktische Pathologie (pag.
721).

30 \'Besturen en organiseren" PAO-LH Wageningen
(inl.: 08370-84094).

Oktober:

1 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

1 Veterinaire Ruiterdag, Epe (pag. 791).

1—2 \'Besturen en organiseren\' PAO-LH Wage-
ningen (ink: 08370-84094).

2 Groep Pluimvccwetenschappen KNMvfi. We-
tenschappelijke bijeenkomst.

7 Werkgroep Veterinaire Kynologie. Lezing wind-
hondenrensport. Utrecht; aanvang 19.30 uur
(pag. 795).

8—11 World Association of Veterinary Micro-
biologists Immunologists and Specialists in In-
fectious Diseases. International Symposium in
Pergia, Italy.

9 Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. Leden-
vergadering.

10— 11 Jaarcongres KNMvD, Renesse, Zeeland (pag.
780).

16—18 \'Additivesin Food Industries\', Madrid (inl.;
red. secretariaat) (pag. 254).

16—17 5e Brocacef Veterinair Management Semi-
nar, in Herbergerie \'De Roskam\', Rheden.

16—18 FVE-vergadering, Madrid.

20—24 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667 en
718).

22 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

23—25 32. Jahrestagung der DVG-Fachgruppe
\'Kleinticrkrankheiten\', Oldenburg.

23 ACV-Controle studiedag. Biddinghuizen.

23 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

24—25 Groep Paardcnpraktici KNMvD. 3e Lus-
trum Congres, Nuenen. Onderwerp: training van
sportpaarden.

24 Speciale najaarsvergadering Ned. Ver. voor Para-
sitologie t.g.v. 25-jarig bestaan (sprekers: prof
dr. A. M. Decider, prof dr. J. H. E. T. Meeuwis-
sen, prof dr, E. J, Ruitenberg, prof dr, D.
Zwart, dr. J. Jansen), RIVM, Bilthoven; 10.00
uur.

27—31 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

30 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

November:

3_7 paO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

6 Ned. Zoötechn. Ver.: Zeldzame huisdierrassen
en alternatieve veehouderij.

6 Contactdag verwerkende industrie, \'Het Spelder-
holt", Beekbergen.

8—9 Röntgenfachtagungdcr Internationalen Ge-
sellschaft für Veterinär-Radiologie - IVRA, Stutt-
gart-Hohenheim.

10—14 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

10—11 PAO-D: Cursus VAMPP-computerprogram-
ma (pag. 667 en 720).

12 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

12 Algemeen Bestuur KNMvD. Vergadering.

27 Kring Breukelen.

December:

1—4 17th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

3 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

4—7 Weltkongreß der WSAVA (A), Paris.

9 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

11 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

11 Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. We-
tenschappelijke bijeenkomst.

11 Groep Gezondheids-en KwaliteitszorgKNMvD.
Ledenvergadering.

11 —12 Colloquium: Helminth zoonoses with parti-
cular reference to the tropics, Antwerp (pag.
262).

13 Emergency Medicine, congres, Antwerpen (pag.
551 en 633).

-ocr page 290-

14—19 AO VET Osteosynthese, Davos (pag. 869).

16 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.

17 Afd. Friesland KNMvD. Ledenvergadering,
Leeuwarden; 20.00 uur.

18 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot te Akersloot; 8.30 uur.

24 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

1987
Januari:

18—22 4th Annual Eastern States Veterinary Con-
ference, Orlando, USA.
24 Ver. Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming.
Lezing over kleine en grote marterachtigen in
Nederland: van otter tot wezel. Utrecht.

April:

1—4 17th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

9 Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. Leden-
vergadering.

10—12 \'Voorjaarsdagen 1987\', RAl-Congrescen-
trum, Amsterdam.

Juni:

1—5 3rd FELASA Symposium, Amsterdam (pag.
895).

24—28 6th International Meeting on Clinical Labo-
ratory Organisation and Management, Noord-
wijkerhout (pag. 895).

Augustus:

16—21 XXIll World Veterinary Congress. Mon-
treal, Canada (pag. 986 en 1063 1984; 553 en
991 1985; 269 en 783).

1988
Juni:

13—17 Animal environment and animal health,
Skara (Sweden) (pag. 895).
VI Ith International Conference on Trichinellosis
(ICT Vll), Madrid (pag. 334).
27—4 juli Weltkongreß für Tierproduktion, Finn-
land.

Mei:

21—23 Schweizerische Ver. für Kleintiermedizin

Jahresversammlung, Basel.
21—24 ANIMEX \'87. International Exhibition for
the Pet Trade (pag. 655).

Gevraagd:

EEN ENTHOUSIAST COLLEGA

in een overwegend grote huisdierenpraktijk in het midden van het land. Na
gebleken geschiktheid, mogelijkheid tot associatie aanwezig. Zonder ervaring
onnodig te reflecteren.

Brieven met curriculum vitae onder nummer 52/86 aan de redaktie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

2-mans praktijk in het zuiden des lands met het accent op varkens en rundvee, zoekt
(dringend)

EEN COLLEGA

De gedachten gaan uit naar iemand die de gehele gemengde praktijk zelfstandig kan
waarnemen, beleidsmatig ondersteunt en zich — in overleg — verder wil bekwamen in
de rundveehouderij en een klein, maar niet onbelangrijk, deel gezelschapsdieren en
paarden.

Ervaring gewenst. Bij gebleken functioneren is bet de bedoeling tot een associatie te
komen.

Brieven met uitgebreid curriculum vitae en referenties onder nummer 51/86 aan de
redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 291-

KNMvD

KONINKI.IJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Julianalaan 10. Utrecht. Postbus 140.M, 3508 SB Utrecht. Telefoon 030 - 51 01 11.

Hoofdbestuur

C. C. van de Watering, voorzitter; W. H. Kapsenberg,
vice-voorzitter; L. Nauta, penningtneester; W. J. Nijhof,
lid; A. J. Plaisier, lid;dr. W. E. G, A, Immink,lid; J, C. M.
van Dijck, lid; M. A. Moons, adviseur.

Secretariaat

A. P. Wijgergangs, algcnieen secretaris; M. Bosman, se-
cretaris; T. W. te Giffel, secretaris.

Chef de Bureau

Marij Schuurman Hess

Bureau Waarnemingen

Jacqueline de Ru.

-ocr page 292-

In memoriam
Jan Ruijs

laatst de nieuwste ontwikkelingen op zijn vak-
gebied.

.lan Ruijs hield niet van drukte maken en \'dik

doen\'. Liever las hij een boek of zocht hij de

stilte van het water op.

Toen hij wist dat elke vorm van behandeling

tegen zijn ziekte niet meer baatte, vocht hij,

wellicht tegen beter weten tn, een moedige

strijd.

Aan die strijd kwam op 2H maart 1986 een
einde.

Veel te vroeg volgens menselijke maatstaven
hebben wij afscheid moeten nemen van deze
fijne man en bijzondere collega.
Vele malen groter nog is het verlies voor Wil
zijn vrouw en de kiiuleren Anne-Marie, Marie-
Anne en ./an-Willem.

Hopelijk vinden ze de kracht zonder Jan en
naar zijn voorbeeld verder te leven.

R. R. M. HOEKSTRA
J. K. SCHOLTE Al.BERS

Jan Ruijs werd geboren op 7 junt 1927 te
\'Woerden.

Daar ook doorliep hij de lagere school en de HBS
om vervolgens de studie biologie aan te vangen
aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Al snel
schakelde hij over naar de studie diergenee.skunde
welke hij in 1953 voltooide.
De hierop volgende periode trok hij als zoge-
naamde hcroepswaarnemer door het land.
Aan deze periode, waarop hij altijd met ge-
noegen terugkeek, kwam een einde toen hij zich
in 1962 a.ssocieerde met P. B. Af. Leijdekkers te
Hapert. In 196H besloten zij wegens de grote
uitgesti-ektheid van de praktijk deze in tweecn
op te delen.

Jan fiuijs vestigde zich in Eerset en .samen met
Wil Holtkamp met wie hij dat jaar trouwde
kregen zij drie kinderen.
Jan Ruijs was een aimabel mens. Onenigheid
krijgen met hem was als het ware een onmoge-
lijkheid.

Nimmer verloor hij zijn karakteristieke goede
humeur, zelfs niet de laatste maanden van zijn
leven toen hij wist dat redding niet meer moge-
lijk was.

Ook was Jan een pursang vakman en een per-
fectionist. fvfet grote interesse volgde hij lot het

-ocr page 293-

Gelezen:

In Weten ]\\.\\\\\\ 1986 No. 80/81/X 237/238

Ruim 15 miljoen voor stimuleringsaetie
loxieo/ogie

Dc komende vier jaar zal er in totaal 15,3 mil-
joen gulden worden gereserveerd voor een
stimuleringsaetie op het gebied van toxicolo-
gisch onderzoek. De actie zal met geld, mate-
riaal en menskracht worden gesteund door de
ministers van Onderwijs en Wetenschappen,
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordeningen
Milieubeheer, Landbouw en Visserij en Ver-
keer en Waterstaat. Verder zullen de ministers
van Defensie, Sociale Zaken en Werkgelegen-
heid, Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
proberen binnen hun budgetten geld of onder-
zoekscapaciteit vrij te maken.
Liet onderzoek van giftige stoffen is van groot
maatschappelijk belang, maar nog te weinig
ontwikkeld. Bovendien laat de coördinatie
van het onderzoekveld nogal eens te wensen
over. Dat is ongunstig voor de effectiviteit van
het onderzoek. De stimuleringsactie moet
hierin verbetering brengen.
Liet gaat om een stimulering van beperkte
omvang; daarom zal de actie worden gecon-
centreerd op drie, mogelijk vier deelterreinen.
Deze deelterreinen zijn al eerder aangegeven
in een Advies Stimuleringsplan Toxicologisch
Onderzoek, dat op verzoek van minister
Deetman is opgesteld door proL dr. .L H.
Koeman van de Landbouwhogeschool, Wa-
geningen. Het zijn:

1. Arbeid en gezondheid (schadelijke stoffen
in de werkomgeving).

2. Ontwikkeling van nieuwe testmethoden,
waaronder alternatieve voor dierproeven.

3. Ecotoxicologic.

Als er binnen de komende vier jaar extra
financiële middelen kunnen worden ge-
vonden, zal nog een vierde deelterrein aan
bod komen.

4. Chronische ziekten en gifstoffen, in relatie
tot voedings- en leefgewoonten.

De stimuleringsaetie sluit goed aan bij an-
dere activiteiten op het gebied van toxicologie.
Zo zal er binnenkort een post-doctorale be-
roepsopleiding toxicologie van start gaan met
subsidie van de overheid, aan de Landbouw-
hogeschool Wageningen, de Rijksuniversiteit
Utrecht en de Vrije Universiteit Amsterdam.
In totaal is er voor deze opleiding 1 miljoen
begroot.

Ilondepoep en onveiligheid

Veel bezoekers van stadsparken ergeren zich

aan hondepoep en overlast van loslopende

honden. Ook zijn zij bezorgd over de onvei-
ligheid in parken, vooral \'s avonds en \'s nachts
en over het gebrekkige toezicht.
Dat zijn de belangrijkste conclusies van een
uitgebreide enquête onder inwoners van de 17
grootste gemeenten, waarvan de resultaten
zijn gepubliceerd in het tneinummer van de
Consumentengids.

Een derde van alle klachten betreft de hond.
Onder de geënquêteerden kwam fikse kritiek
los op de vervuiling door hondepoep en over-
last van loslopende honden. Als mogelijke
oplossingen worden genoemd hondetoiletten,
speciale uitlaatplaatsen, verplicht aanlijnen en
zelfs het park geheel of gedeeltelijk tot ver-
boden gebied verklaren voor honden.
In het onderzoek van de Consumentenbond
komen gevoelens van onveiligheid duidelijk tot
uiting. Bewaking en toezicht vinden veel park-
bezoekers te kort schieten en vooral de veilig-
heid na zonsondergang baart veel ondervraag-
den grote zorgen. Daarnaast vinden veel bezoe-
kers dat er in de parken veel te weinig te beleven
valt. Van de 172 bekeken parken zijn er bij-
voorbeeld maar 33 rnet restaurant, café of
theehuis.

Omdat veel gemeenten op hun groen bezui-
nigen, vreest de Consumentenbond dat het
onderhoud in de toekomst gebrekkig en de in-
richting van de parken eentonig zal worden.
Bezuinigingen op het onderhoud bieden voor
de burgers overigens ook een lichtpuntje. In
14 van de 17 onderzochte gemeenten is men
gekomen tot vormen van medebeheer. Vol-
gens de Consumentenbond mogen de burgers
die dat willen best nog meer worden betrok-
ken bij aanleg en onderhoud van het groen in
hun woonomgeving.

St<isport aanslag op milieu

Er is een nieuwe milieubeweging opgericht, de
Nederlandse Miliettgroep Alpen, om de
800.000 landgenoten die deze winter op de
wintersport gaan te wijzen op de aanslag die
er door het skiën op de natuur en het milieu
wordt gedaan. Voor de aanleg van skipistes,
hotels en wegen worden cr steeds meer bossen
omgekapt, zelfs in zeer kwetsbare natuurge-
bieden. Vooral de skiërs die zich buiten de
skipistes om begeven, verstoren daar het
kwetsbare planten- en dierenleven. De ge-
volgen hiervan zijn toeneming van lawines en
overstromingen. Bovendien zorgt de toene-
mende stroom toeristen voor steeds meer afval
en uitlaatgassen en een grotere energiebe-
hoefte.

Daarmee komt het totale bij landinrichting
betrokken oppervlakte op 660.381 hectare,
verdeeld over 110 projecten.

-ocr page 294-

Anti-reuk-deken

Varkenshouder H. Henstra uit Zevenhuizen
heeft een primeur; een
poly-ethyleen-deken,
waarmee de mestsilo naast zijn bedrijf wordl
afgedicht. Het is een deken met een rubber
rand, zodat er geen regenwater in de silo kan
vallen, waardoor de kwaliteit van de mest op
peil blijft. Bovendien kan de mest minder snel
bevriezen bij vorst. De deken voor het bassin
met een doorsnede van 21 meter weegi 250 kg.

In Weten mei 1986 No. 74/75/X 231/232
Nieuwe regio-indeling voor vakantiespreiding
Voor de vakantiespreiding zal na 1986 een
nieuwe regio-indeling gelden. De nieuwe inde-
ling is evenwichtiger qua inwonersaantallen
dan de oude regeling. Zo vallen de drie grote
steden in de randstad in drie verschillende re-
gio\'s. Ook wordt door de nieuwe indeling het
ontstaan van een zogenaamd drie-gebieden-
punt vermeden.

De nieuwe indeling is het gevolg van een ad-
vies van de Coördinatiecommissie Vakantie-
spreiding Bedrijfsleven en Onderwijs. De
Coördinatiecommissie heeft haar advies op-
gesteld aan de hand van een evaluatie van de
oude regeling.

De nieuwe indeling is als volgt:
Regio Noord: Friesland, Groningen, Drenthe,
Noord-Holland en Flevoland (5 miljoen in-
woners).

Regio Midden: Gelderland, Utrechl en Zuid-
Holland met uitzondering van een aanlal ge-
meenten die bij de regio Zuid zijn ingedeeld
(4,5 miljoen inwoners).
Regio Zuid: Limburg, Noord-Brabant, Zee-
land, de Zuidhollandse eilanden en de ge-
meenten Rotterdam, Capelle a/d LIssel,
Krimpen a/d IJssel, Schiedam, Vlaardingen.
Maassluis en Dordrecht (4,8 miljoen inwoners).
De Coördinatiecommissie heeft een schema
opgesteld voor de vakantiespreiding in de pe-
riode 1987-1992. Het schema is voor de eerste
drie schooljaren definitief vastgesteld. Het is
dc bedoeling dat in 1988 de data voor de
daarop volgende drie jaren worden vastge-
steld. Aan de hand van nadere studie en prak-
tijkervaringen zal dan worden bezien of de re-
geling moet worden bijgesteld. Omdat het
overgaan naar een andere regio voor de pro-
vincie Noord-Holland en voor de gemeenten
Almere en Zeewolde een \'sprong\' van meer
dan twee weken zou betekenen, worden deze
provincie en gemeenten in 1987 bij wijze van
overgangsregeling ingedeeld in de regio
Midden.

Schooljaar 1986/1987:

Regio Noord: basisonderwijs 25 juli t/m 6

september 1987

voortgezet onderwijs 18 juli t/m 6 september
1987

Regio Midden: basisonderwijs 4 juli t/m 16
augustus 1987

voortgezet onderwijs 4 juli t/m 23 augustus
1987

Regio Zuid: basisonderwijs I 1 juli t/m 23
augustus 1987

voortgezet onderwijs 11 juli t/m 30 augustus

1987

Schooljaar 1987/1988:

Regio Noord: basisonderwijs 23 juli t/in 4

september 1988

voortgezet onderwijs 16 juli t/m 4 september

1988

Regio Midden: basisonderwijs 9 juli t/m 21
augustus 1988

voortgezet onderwijs 9 juli t/m 28 augustus
1988

Regio Zuid: basisonderwijs 2 juli t/m 14
augustus 1988

voortgezet onderwijs 2 juli t/m 21 augustus

1988

Schooljaar 1988/1989:

Regio Noord: basisonderwijs 8 juli t/m 20

augustus 1989

voortgezet onderwijs 8 juli t/m 27 augustus

1989

Regio Midden: basisonderwijs 22 juli t/m 3
september 1989

voortgezet onderwijs 15 juli t/m 3 september
1987

Regio Zuid: basisonderwijs I juli t/m 13
atigustus 1989

voortgezet onderwijs I juli t/m 20 augustus
1989

In Weten 6 augustus 1986 No. 82/X 239
Commercieel proefdierenbedrijf

Minister Deetman heeft een principe-overeen-
komst ondertekend met het Amerikaanse be-
drijf Sprague Dawley Inc. (HSD) over het op-
richten van een centrale faciliteit voor het
fokken van proefdieren. Dit bedrijf zal voor
31 januari 1988 met een voorstel komen over
de opzet van een Nationaal Proefdierenbedrijf
in Limburg. Tegelijkertijd zijn de Nederlandse
Organisatie voor Toegepast Natuurweten-
schappelijk Onderzoek (TNO) en HSD in
principe overeengekomen dat HSD in augus-
tus 1986 het Centraal Proefdierenbedrijf van
TNO in Zeist overneemt.

-ocr page 295-

Jaarcongres 1986

Renesse. 10-11 oktober 1986
Zeeland Culinair (2)

De Oester. Oesters behoren tot de meest won-
derlijke waterbewoners. Tijdens hun leven ve-
randeren ze namelijk verscheidene malen van
geslacht. Ze beginnen allemaal als mannetje.
Afhankelijk van de watertemperatuur gebeurt
dat eens in de 3-4 jaar of jaarlijks. Nadat de
eitjes in de vrouwelijke exemplaren zijn be-
vrucht door het vrijelijk door het waler zwe-
vende zaad. houdt moeder het jonge broed
eerst ruim een week onder haar hoede, stuurt
/.e dan dc vrije wereld in waar ze een poosje
rondzwemmen en de hooguit vijf procent die
dat overleeft zakt naar de bodem cn zet zich
op een schone, harde ondergrond af waar zc
dc rest van hun leven verankerd blijven en
zich voeden met plankton.
Otn overbcvissing tc voorkomen is men om-
streeks 1870 in ons land, in Zeeland, een an-
dere weg ingeslagen en is men begonnen tnet
de oestcrcultuur. Dc larven van de nog aan-
wezige oesters werden opgevist en uitgezet in
de zogenaamde oesterpercelen.
Als ondergrond voor de oesters gebruikt tnen
lege tnosselschelpcn, vroeger witgekalkte dak-
pannen, de zogeheten collecteurs. Deze collec-
teurs worden uitgezet in dc Oosterschcldc cn
Zandkreek vlak voor het tijdstip dat de reeds
m de Oosterschcldc aanwezige moederoesters
hun broed uitstoten. Als ze zich op de
schelpen hebben vastgezet, blijven ze daar de
hclc zomer. Omdat de groei vrijwel uitsluitend
in dc zomer plaatsvindt treffen wc op dc oes-
ters jaarringen aan, aan de hand waarvan de
leeftijd is te bepalen; uitgedrukt in nullen. Dc
imperialen met zes nullen zijn het kostbaarst.

Oesters zijn nu een luxe hapje geworden, want
de dagen dat Dickens tot uitspraken kon
kotnen als \'Poverty and Oysters always secm
to go together\' schijnen voorbij.
Als voorgerecht worden de oesters meestal
rauw gegeten, opgediend in de holle schelp
met het vocht . I3c schelpen komen dan in
een bedje van fijngestampt ijs te liggen. Partjes
citroen cn witte peper complementeren het
geheel. Bij oesters geeft men verse toast of
dunne sneetjes bruinbrood en boterballetjes en
men drink er Chablis of Champagne bij.
Men hoeft oesters niet per se rauw te eten, wat
dacht u van het volgende recept:
Oesters met tuinkruiden en amandelen (è la
Bellefleur). Open de oesters met een oester-
mes. Leg de oesters (zes per persoon) op een
bord, verdeel een luchtige kruidenboter over
de oesters en bestrooi zc met geschaafde
amandelen. Plaats de oesters zo ver mogelijk
van de hittebron onder de grill. Als de boter
gesmolten is, is het gerecht klaar.
Wijnadviezen: Een droge witte .Loire, een twee
jaar oude Entre deux Mers, of, heel duur, een
Champagne Rosé.

Nog geen vertrouwen het goede leven in Zee-
land?

En u bent nu in de gelegenheid dit goede leven
aan den lijve te ondervinden op het Jaarcon-
gres van de KNMvD, 9, 10 en 11 oktober te
Renesse.

Nog twee specifiek Zeeuwse groentes, te weten
de Zeekraal en de Lamsoor. Bladgcwassen,
voorkomend op de nog niet ingedijkte
schooren en slikken van dc Zeeuwse eilanden.
Wordt als bladgroente in streckgerechten ver-
werkt. Lijken op spinazie en stnakcn enigszins
ziltig.

En tot besluit nog wat zoetigheid: Al genera-
ties lang bakt de bakkersfatnilie Schuurmans
in Zierikzec het Profetenbrood cn de be-
roemde Schouwse Frou-Frou. Dit recept
stamt uit de tijd van dc Oostindiëvaardcrs
(laatste helft zeventiende eeuw) en kwatn voor
in de havenplaatsen Vlissingen en Middelburg.
Deze Oostindiëvaardcrs brachten suikerriet
mee cn de daarbij behorende recepten. Vanuit
die havenplaatsen is hel recept op Schouwen
terecht gekomen en daar min of meer ccn
eigen leven gaan leiden. Wat het is en hoe het
smaakt verklappen we gewoon niet. Dat tnoet
u zelf maar komen proeven, op het congres in
Renesse!

-ocr page 296-

INGEZONDEN

(Buiten verantwoordcliil<lieid van de redal<tie)

Homeopathie: Geloof,
Wetenschap of Geneeskunst?

Geachte redaktie.

Het hoofdredaktioneel artikel "HoiTieopathie:
Geloof, Wetenschap of Geneeskunst?\' in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1986; 111:
725-7 iaat zien dat er in de diergeneeskunde
van nu al heel wat anders wordt gedacht over
de homeopathie dan 10 jaar geleden. De thans
heersende positieve houding ten opzichte van
de homeopathie, geeft haar een eerlijke kans
zich te ontwikkelen en te bewijzen. Want dat
laatste, daar moet het zeker naar toe! De on-
derzoeken, die tot nog toe gedaan zijn, ram-
melen wetenschappelijk gezien hier en daar
nog wel wat. Er is dus nog geen reden voor de
homeopathie te stellen, dat de werking ervan
bewezen is, maar ook geen reden voor de
mensen die (nog) bezwaren hebben tegen de
homeopathie om op grond van dic onder-
zoeken de homeopathie als onwerkzaam te
bestempelen. Spijtig, dat de bespreking van
het referaat van Huyben en Luiten zo kort
was; het doet geen recht aan de goede kwali-
teit van dit referaat. Om de lezer nog eens
kort te laten zien hoe de leden van dc Groep
Veterinaire I lomeopathie KNMvD denken
over de homeopathie, geeft ik u hun \'stand-
punten\' zoals die gepubliceerd zijn in hct
\'Compendium Veterinaire Homeopathie\'.

A. H. Westerhuis\'

Standpunten

De homeopathie is een manier van behan-
delen, die berust op
onbewezen khnische erva-
ringen,
die voor een deel zorgvuldig zijn vast-
gelegd (in het bijzonder door uahnkmann zelf)
maar
voor een groot deel onvolledig of niet zijn
beschreven.

ri.inb[;rk (Tijdschr. Diergeneeskd. 1984: 109:
25-34): \' ... dat de klinische resultaten, dus de
niet door een experiment gecontroleerde erva-
ringen, er soms bedriegelijk goed uitzien\'.

HUYBEN en LtnTHN (referaat Homeopathie, we-
tenschap of geloof
over homeopathie en iso-
pathie, augustus 1984, Kliniek voor Kleine
Huisdieren. Faculteit der Diergeneeskunde, RU

\' voorzitter groep Veterinaire Homeopathie KNMvD.

Utrecht): \'Het wetenschappelijk onderzoek op
het gebied van dc homeopathie vertoont niog
veel gebreken.\'

De veterinaire homeopathie is in ontwikkeling
ver achter bij de humane homeopathie.

Veel positieve homeopatische behandelingsre-
sultaten worden geboekt nadat (soms vele) re-
guliere behandelingspogingen mislukt zijn en
op een moment, waarop spontane genezing of
placebo-effect een onwaarschijnlijke reden van
genezing is.

Naarmate het aantal klinische ervaringen met
de homeopatische behandeling van zieke
dieren toeneemt, groeit het
vertrouwen in de
therapeutische effectiviteit
van homeopathi-
sche geneesmiddelen.

De geschriften van hahni:mann en alles wat
daaromheen geschreven is (
ki:.nr,orri:(i,\\ c.a.)
worden niet gezien als \'enig geldende levens-
beschouwing\', maar simpelweg als gebruiks-
aanwijzingen voor het toepassen van de ho-
meopathie.

HAHNEMANN stcIt in zijn Organon der genees-
kunst,
par. 2, blz. I: \'Hct hoogste ideaal van
genezen is ... opheffingen vernietiging van de
ziekte in haar gehele omvang, op dc kortste,
betrouwbaarste en onschadelijkste wijze, vol-
gens goed begrijpelijke beweegredenen.\' (Noot
redaktie: Hoe dan ook! De reguliere genees-
kunde van nu is niet hetzelfde als de allopa-
thie in iiAHNEMANN\'s tijd. De reguliere (dicr)ge-
neeskunde van nu poogt eveneens volgens
paragraaf 2 van het
Organon der geneeskunst
te werken, maar het ontbreekt haar niet
zelden aan passende behandelingsmogelijk-
heden.)

De toepassingen voor de homeopathie binnen
de diergeneeskunde zijn beperkt door onder
meer kennisniveau, geldende beroeps-
normen. maximaal therapeutisch vermogen.
Een \'goede beweegreden\' tol de keuze van een
bepaalde behandeling is:

— altijd de gerichtheid op hct welzijn van het
dier

— hij voorkeur de wetenschappelijk aange-
toonde doeltreffendheid en onschadelijkheid

— nooit zonder meer de levensbeschouwing
(dic overigens nog kan verschillen van die van
dc dierbezittcr).

Dc moderne diagnostiek moet ten volle
worden benut en hct totale pakket aan regu-
liere behandelingsmogelijkheden moet worden
betrokken bij de bepaling van de bchandc-
lingskeuzc. Daarbij vindt hoofdzakelijk een
afweging plaats tussen doeltreffendheid en
schadelijkheid van het middel primair in het
belang van de te behandelen patiCnt.

-ocr page 297-

Vrije vestiging

(leachle redaktie,

Hvcnals collega Van de Watering in het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde
van I november
1985 brengt collega Elsinghorst in de \'Voor-
zitterscolumn\' van 15 augustus j.1. naar voren
dat jonge collegae die zich een plaats willen
verwerven in de veterinaire praktijk, dat op
andere wijze dan door vrije vestiging zouden
moeten doen,

Hen en anderen die zich bezorgd maken over
het toenemend aantal vrije vestigingen in de
diergeneeskundige praktijk wil ik het volgende
onder ogen brengen.

Zolang binnen de bestaande samenwerkings-
verbanden veel jonge collegae slechts de gele-
genheid krijgen zich te specialiseren in het uit-
voerende gedeelte van preventieve
massabehandelingen in de intensieve veehou-
derij, cn zolang collegae-praktici hun \'proef-
associés\' na enkele jaren bevredigende sa-
menwerking vervangen door jongere,
goedkopere \'proefassociés\' naar een methode
die \'s lands grootste kruidenier wellicht bij
zijn kassières toepast, zolang zullen jonge col-
legae zich zelfstandig vestigen als specialist in
elk deelgebied van de diergeneeskunde waar-
aan de buurtcollegae om welke reden dan
ook, onvoldoende aandacht schenken.

Dongen,

Marinas Verhagen.

Zij zullen er zich voor inzetten om dit festijn
tot een onvergetelijke gebeurtenis te maken.
Van de opening van het lustrum op woensdag
30 september tot het afsluitende galabal op za-
terdag 3 oktober zal Utrecht bol staan van de
festiviteiten. Wij hopen dan ook dat menige
veterinair, jong en oud, weer naar het Stichtse
zal komen, om wat van het \'studentenleven\'
op te halen. Tevens heeft men dan de gelegen-
heid om met de DSK en haar leden dit 1 le lu-
strum op feestelijke wijze te vieren.
Wij hopen op deze manier uw belangstelling
geprikkeld te hebben, zodat u onze activiteiten
(waarvan wij u regelmatig op de hoogte zullen
brengen) vol interesse zult volgen. Hopend dat
u dit lustrum een warm hart toedraagt, teken
ik met vriendelijke groet, namens de lustrum-
commissie.

Max van Toledo, Praeses,

Vacatures
veterinairen

Veterinair Advies Centrum
Onl\\vil<l<elingssatnenwerl<ing

FAO

Ethiopië

Dierenarts - vaccinproduktie

II.RAD

Kenia

Veterinair epidemioloog

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot het
VACO-secretariaat, tel. 070-793292 / 3137.

lle Lustrum Diergenees-
kundige Studentenkring

Sommingen onder u zullen hel wellicht via de
wandelgangen al vernomen hebben: in hel na-
jaar van 1987 viert dc Diergeneeskundige Stu-
denten Kring haar 55ste verjaardag.
I er ere van dit hettglijke feil is inmiddels de
lustrumcommissie geïnstalleerd en wel als
volgt:

Max van Toledo Praeses

Ilse Peters Ab-actis

Marieke van Rosmalen Fiscus
Ad .lonkers Vice Praeses

Micke Rodenburg Vice Ab-actis

Peter Stoop Vice Fiscus

Vacancy notice for animal/research technician

De aandacht van de redaktie werd onlangs gevestigd
op de onderstaande vacature:
\' The European Molecular Biology Laboratory
(EMBL) is an international research organization
based in Heidelberg, West Germany with
outstations in Hamburg and Grenoble, I\'or our
Animal House in the central Laboratory in Heidel-
berg, wc are currently looking for a qualified animal
technician to act as the head of this facility.
The successful candidate will be a graduate in
veterinary science. He/she should have 5 to 10
years\' professional experience in animal house
techniques and should be lluent in English and
German.

Closing Date for Applications: 30 September 1986.
Uitvoeriger informatie is op het redaktiesccretariaat
verkrijgbaar.

-ocr page 298-

Personalia

Voor het hdmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneesikunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Aart, Mevr. C. C. van; Gent-1986; 6721 BS Bennekom, Heelsumwcg 10.

Bekhoven, Mevr. H. C. M. van; 1986; 3402 ZP IJsselstein, Lanceerplaats 48.

Berg, G. van den; 1984; 8251 BE Dronten, Plutoweg 5.

Breedijk, C. G.; 1986; 1411 EA Naarden, Marktstraat 18.

Bokma, J. D.; 1984; 5824 AH Holthees, Koudenhoek.

Hofland, G. P.; Gent-1986; 3025 CB Rotterdam, Hudsonstraat 23c.

Orban, Mevr, T. H. E.; 1986; 5042 MJ Tilburg, Westerpark 110.

Siebinga, J. T.; 1986; 8226 AH Lelystad, Noordzeestraat 177.

Stam, G. J.; 1985; 7496 BB Hengevelde, Markesingel 38.

Weeink, P. G. J. M.; 1986; 6823 DA Arnhem, Wielewaalstraat 9.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Ho\'ofdbe-
stuur aangenomen;

Bosch, G. J.; 1986; 3512 TD Utrecht, E. berchmakerstraat 30 bis.
Kruip, Mevr. M. S.; 5343 GA Oss, Staringstraat 35.
Lieshout, M. P. van; 1986; 6941 Didam, De Plataan 4.
Luten, H. A.; Gent-1985; 6881 AW Velp, Alteveerselaan 30.
Pluijm, Mevr. A. E. M.; 1986; 3512 JD Utrecht, Domplein 12 bis.
Vanthourhout, Mevr. D.; 1986; 9000 Gent (België), Korhoenstraat 29.
Wennink, G. J. C.; 1985; 3253 VB Ouddorp, Diepenhorst 9.
Wijne, A. A. G. M.; 1986; 7381 BK Klarenbeek, Kleine Dijk 4.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Mevr. E. C. Akkerdaas, Klein Heiligland 47, 2011 EC Haarlem.

Z. A. Barczijk, Scheldestraat 25-lV, 1078 GE Amsterdam,

S. A. C. H. van der Beek, Rembrandtlaan 39, 2665 XE BIciswijk.

E. C. M. de Beer, Karei Doormanlaan 180, 1215 NS Hilversum.

Mevr. W. H. Bergers, Park Arcnberg 55, 3731 EP De Bilt.

A. Boersma, Waranda 56, 3705 ZD Zeist.

G. S. Boersma, Turfstraat 51, 3743 BM Baarn.

K. Tj. Bolhuis, Telstar 26, 9602 ZW Hoogezand,

J. H. M. Bouman,G. Flinkstraat 107-3a, 1072 EE Amsterdam.

Mevr. M. Breukink, H. de Keijserstraat 31, 3583 TG Utrecht.

Mevr. A. de Bruin, Van Speijkstraat 6, 3572 XC Utrecht.

R. J. Bus, Moezeldreef 225, 3561 GB Utrecht.

R. Cassenaar, Wittevrouwensingel 60, 3572 CB Utrecht.

G. C. Charpentier, A. Neuhuysstraat 12, 3583 SW Utrecht,

C. J. Corncli.sse, Hoge Vaartkant 207, 4873 EL Etten-Leur.

W. A. van Dam, Looiersgracht 27 d, 1016 VR Amsterdam.

R. P. van Dijk, Warande 179, .3705 ZN Zci.st.

Mevr. J. J. C. Dona, Ameland 165, 3524 AN Utrecht.

P. L. van Dongen, Warande 70, 3705 ZE Zeist.

Mevr. E. A. M. van Doorn, Mielweg 57, 6741 ZW [^unteren.

M. N. A. van Doorn, Lcendestraat 10, 5095 BE Hoog Mierde.

A. B. van Duist, Kon. Julianalaan 48, 3738 VD Maartensdijk.

Mevr. M. Elings, v, d. Duyn v. Maasdamstraat 4, 1215 HT Hilversum.

G. J. Eringa, Kariboe.straat 205, 3523 PE Utrecht.

E. W. D. Eshuis, Kolkweg 39, 8055 PT Laag-Zutphen.

L. J. Flamand, A. Numankade 63 bis, 3571 KT Utrecht.

Mevr. A. B. Fortuyn-Droogleever, Lindestraat 31, 3581 LR Utrecht.

J. W. G. Franken, van Edekelaan 45, 6191 CT Beek (L).

Mevr. C. M. van Gageldonk-van Roon, Marepoortkadc 22, 2312 MP Leiden.

V. N. A. M. Geurts, Warande 82, 3705 ZG Zeist.

Mevr. M. A. T. Giesen, Sumatrastraat 19 bis, 3531 PA Utrecht.

C. W. W. M. Goossens, A, Numankade 27 bis. 3572 KP Utrecht.

K. G. Goyarts, Heeckerenstraat 15, 4834 LR Breda.

J. de GraaL Past. v. d. Plaatstraat 30, 2375 AJ Rijpwetering.

P.P. M. Groenestein, Loeff Berchmakerstraat 10, 3512 TD Utrecht.

-ocr page 299-

J. .1. de Haan. E. Verkade, 3584 GT Utrecht.

M. M. Hageman. Van Dijkstraat 3, 1222 CX Hilversum.

Mevr. J. Heemskerk. Diemerbroek 2, 3464 HR Papekop.

T. W. M. Hekerman, l.B.B.-laan 231, 3582 ZW Utrecht.

P. G. Hermans. L. Jansstraat 29, 3512 BA Utrecht.

Mevr. P. E. M. Herweijer, Oudkerkhol\'36 bis, 3512 GL Utrecht.

J. van \'t HoL 2e Daalsedijk 169, 3551 EG Utrecht.

W. G. Holland. Grietstraat 26B, 3514 VJ Utrecht.

Mevr. J. A. Holst. Theodora Jacobalaan 50, 3043 PT Rotterdam.

Mevr. H. H. A. v. d. Horst. l.B.B.-laan 81, 3582 XA Utrecht.

R. H. J. Huijbers, Poolster 24, 3402 HS IJsselstein.

M. C. M. Imholz. Rocrdompplein 12, 2025 CS Haarlem.

J. J. H. M. Jenniskens, Spijkerstraat 43, 3513 SJ Utrecht.

Mevr. M. J. Kaashoek, V. Lidth de Jeudestraat 14, 3581 GJ Utrecht.

H. Kammitiga, Oudwijk 19, 3581 TG Utrecht.

L. H. Karstanje. Molensingel 85. 3121 VK Schiedam.

Mevr. T. Koning, Vogezen 14. 3524 VK Utrecht.

Mevr. E. M. Kool, Gasthuisstraat 18, 3581 GE Utrecht.

F. P. A. M. Koopman, Van Lieflandlaan 126, 3571 AH Utrecht.

Mevr. L. F. van Kuilenburg. Marton v. Rossemsingel 37, 5301 HA Zaltbommel.

W. L. A. Loeffen. Van Reenenstraat II, 5344 GP Oss.

P. J. J. Mandigcres. Oldambt 73, 3524 BD Utrecht.

H. P. A. van der Meulen, Waranda 136. 3705 ZL Zeist.

Mevr. Z. S. Molendijk, Weerdsingel O.Z. 66 bis, 3514 AG Utrecht.

Mevr. C. M. Nagtegaal, Debu.ssystraat 5, 3438 XS Nieuwegein.

J. Neleman, Jeroen Boschstraat 65, 3141 XK Maassluis.

J. A. P. Nicolai, Gildenweg 72, 6214 SK Maastricht.

F. Niestijl Jansen, Nijenheim 31-02, 3407 AT Zeist.

R. A. van Nieuwstadt, Willem van Noortstraat 4 bis, 3514 GK Utrecht.

J. van Nijhuis, Laan van Nieuw Guinea 72, 3531 JM Utrecht.

B. D. Oostenbrug, Nicolaas Beetslaan 62, 3507 SX Utrecht.
A. A. Oranje, Beekbergerweg 21, 7371 EV Loenen (Gld.).
F. G. H. A. van Os, Oude Gracht 345 bis, 3511 PD Utrecht.
Mevr. E. R. Otto, Gansstraat 3-BlL 3582 EB Utrecht.

A. S. T. Peels. Fivelingo 21 1, 3524 BN Utrecht.

M. E. Pesman, Willem van Noortplein 4 bis, 3514 GK Utrecht.

Mevr. A. M. Peters, Kloosterstraat 19, 6641 KW Beuningen.

F. J. van der Plaat, Zevenwouden 33, 3524 LL Utrecht.

Mevr. N. Reens, Poortstraat 31. 3572 HB Utrecht.

N. P. Reither. Ramstraat 41, 3581 HG Utrecht.

Mevr. B. Rijpstra, W. Schuyienburglaan 66, 3571 SK Utrecht.

M. J. Rijssetnus, Vletweide 180. 3981 ZR Bunnik.

Mevr. W. L. Rodenburg, Rijnlaan 78 bis, 3522 BR Utrecht.

Mevr. A. D. Romijn, Ericalaan 25, 2803 BN Gouda.

Mevr. J. M. J. C. Roozen, Vletweide 20, 3981 ZL Bunnik.

A. J. J. van Sambeck. l.B.B.-laan 227, 3582 ZV Utrecht.

Mevr. M. G. J. H. van Schaik, Van Brakelstraat 13 bis, 3572 XP Utrecht.

R. G. A. Schuurmans, Nassaustraat 13, 3583 XB Utrecht.

P. H. J. Simons, Nijnsclseweg I6A, 5492 HE Sint Oedenrode.

Mevr. J. Sinninghe Damsté, Fruitstraat 5, 3521 AE Utrecht.

A. J. Smaling, L. Bouwmeesterlaan 1.30, 3584 GE Utrecht.

R. Sorgedrager, Texel 47. 3524 AS Utrecht.

Mevr. A. M. R. J. Steijaert. Breedstraat 160, 3512 XN Utrecht.

R. C. M. Thomassen, Vletweide 22. 3981 ZL Bunnik.

Mevr. 1. L. Thoolen, Van LicHandlaan 96. 3571 AG Utrecht.

Mevr. L. C. M. Valkering, Visweg 35, 1906 CP Limmen.

A. C. M. van dc Ven. Aurorastraat 12, 3581 LV Utrecht.

M. A. M. Vugs. Parklaan 60, 5953 BT Reuver.

J. C. Walder, Otterstraat 54 bis, 3513 CN Utrecht.

C. J. van der Want. Texel 45, 3524 AS Utrecht.

Mevr. J. S. van der Weele, l.B.B.-laan 65-11, 3582 VT Utrecht.

J. P. van der Weide, Landauerdrift 90, 3436 XJ Nieuwegein.

A. C. C. Westerhout, Ploegveld 31, 3993 GG Houten.

Mevr. A. L. Wildetnan, Van Riebeeckstraat 20 bis, 3531 EJ Utrecht.

Mevr. C. E. Wolschijn, Oosendelaan 26, 5628 RZ Eindhoven.

R. J. G. Zwijnenberg, Warande 192, 3705 ZP Zeist.

-ocr page 300-

Jubilea:

A. C. Bestebroer te Bergen aan Zee
Prof. dr. A. Brand te Bilthoven
J. Slingerland te Dordrecht
Mevr. W. C. Spits-Eshuis te Zutphen
C. de Gier te Broek in Waterland
Dr. K. H. Hermans te Arnhem
J. S. van der Kamp te Haren
A. Rutgers te De Bilt

4 oktob.er 19X6

5 oktob.er 1986

4 oktob.er 1986

5 oktob.er 1986
13 oktober 1986
13 oktober 1986
13 oktober 1986
12 oktober 1986

(afwezig) 30 jaar op
30 jaar op
(afwezig) 30 jaar op
(afwezig) 30 jaar op
(afwezig) 35 jaar op
(afwezig) 35 jaar op
(afwezig) 35 jaar op
(afwezig) 40 jaar op

Adreswijzigingen enz.:

195 Aarle. P. A. M. van: 1978; 5845 AD Sint Antho-
nis. Oude Breestraat 44; tel. 08858-3026 (privé),
08855-87654 (bur.).

197 Bakker. F.: 198l;8091 CJ Wezep, Van Limburg
Stirumlaan 7; te. 05207-5215 (privé).

197 Baks. Mevr. M.: 1984; 3523 EB Utrecht, Sma-
ragdplein 37; tel. 030-521537; wnd. d.

200 Bergs. G. H. //.,• Meijel; tel. 04766-2116(prakt.);
p., geass. met B. J. H. M. Slaats; d., pluimvee-
prakt. Z.-Nederland; vet. adv. \'Onze parkieten\'.

202 Boer. G. de: 1981; 9051 NC Stiens, Lotusstraat
17; tel. 05109-5067 (privé), 1224 (prakt.); p.,
geass. met P. Meijer.

203 Bool. Dr. P. H.: 1953; U-1986; 3161 HC Rhoon,
J. Kooymanlaan 11; tel. 01890-16052; oud alg.
dir. CDI.

204 Borm. F.: 1963; 5841 CE Oploo, Gemertseweg
27; tel. 08858-4385; d.

204 Bosch. G. J.: 3512 TD Utrecht, L. Berchmaker-
straat 30 bis; tel. 030-319998; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

206 »Breedijk. C. G.: 1986; 1411 EA Naarden.
Marktstraat 18.

206 *Brink. C.J. vanden: 1954; Tilburg; p. (associa-
tie met Mevr. E. M. Laugeman beëindigd).

209 Buursma. J. B.: 1935; 8446 XR Heerenveen, Ser-
vicenat \'Heerenhage\' 801 B; tel. 05130-22491.

211 Damen. C. P. R. M.: 1978; 6037 SW Keipen. L.
van Thornstraat 1; tel. 04954-3712.

211 Derkx. Fl. /1..-5712 HG Someren, Wolfsveld 40;
tel. 04937-5466.

214 Dorrestein. Dr. G. M.: 1975; U-1986: IJ.s.selstein:
wet. medew. R.U. (F.d.D., vkgr. Pathologie).

219 Fssers. F../. W.: 1985; 6391 LK Nieuwenhagen,
Beuteweg II; tel. 045-326565; p.

219 Exel. G. A. van: 1965; 7443 PB Nijverdal,
Schanshekweg 7: tel. 05486-18400 (privé).
54455 (prakt.); free-lance p.. H-D., vet. adv.
Delta Lloyd (associatie met A. Mostert beëin-
digd).

219 Feen.stra. C. 1.: 1986; 7522 CP Enschede; Deur-
ningerstraat 344; tel. 053-335627 (privé), 305805
(prakt.); p., ass. bij P. C. R. Baars, J. Stevense
en H. W. Wes.sels.

220 Folkertsma. Mevr. W.: 1980; 8722 HL Molkwe-
rum, Nei de Knekkeren 9; tel. 05149-1715.

220 Fransen. J. A. P.: 1977; Ammerzoden: p., geass.
met F. C. A. Janssen.

221 Garreisen../. W.: 1979: Utrecht: d. Vet. Röntge-
nologie.

226 *Grunsven. Mevr. D. E. van: 1978; 5845 AD Sint
Anthonis. Oude Breestraat 44: tel. 08858-3026.

230 Hegen. G.: 1983; 7841 AX Sleen, Entingestraat
34; tel. 05916-2442.

230 \'Helthuis. F. E.: 1984; 7571 CX Oldenzaal, Bis-
schopstraat 41; tel. 05410-12444.

232 \'Hendrikse. Dr. R. R: 1946; U-1962; Groot-
Ammers; r.d.

234 Hoeve. Mevr. A. E. van: 1985; 2252 BE Voor-
schoten, Karei Doormanlaan 25; tel. 01717-
6670.

239 Janssen. E C. A.: 1982; 5321 ND Hedel, Kwel-
dam 8; tel. 04199-4001; p., geass. met J. A. P.
Fransen.

239 Jedema.E.J.:mi-, 1054 GZ Amsterdam, Anna
Vondelstraat 2.

243 Kamp. J. S. vander: 1951; 9751 PT Haren, Mun-
tinglaan 11; tel. 050-345777: r.d. j

314 Kleinjan. A. A.: 1970: Invercargill (New Zea-
land): P. O. Box 825: Menzies Building. The Cres-
rent: Min. of Agr. and Fish: tel. 021-4029.

245 Klooster. Prof dr. A. Ih. van J: I960; U-1967;
Zeist; tel. 03404-17747 (privé).

250 Kruip. Mevr. M. S.: 1986; 5343 GA O.ss, Sta-
ringstraat 35; tel. 04120-40297; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

251 \'Kuil. H.: 1955; Bunnik; tel. 030-733214 (bur.).

252 Laugeman. Mevr. E. M.: 1982;Tilburg;p. (asso-
ciatie met C. J.
V. d. Brink beëindigd).

314 Lewing. Fred. ./. M. Vet. Sc.: 1977; Saskatoon
(Canada)-1984; Leduc; Alberta (Canada); Box
1754; TGE 2Z1; tel. 403-986-1589 (prakt.); p.

254 Lieshout. M. P. van: 1986; 6941 ZN Didam, De
Plataan 4; tel. 08362-6285 (privé), 1231 (prakt.);
p., ass. bij A. A. M. van Lieshout en P. Strookcr
(toevoegen als lid).

254 \'Limburg M. L: 1986: 8722 ML Molkwerum,
Nei de Knekkeren 9; tel. 05149-1715 (privé).
05142-1888 (prakt.); p., ass. bij P. A. Glastra
van Loon en S. Picrsma.

255 Logtenberg H. E. C.: 1966; 7721 LV Dalfsen.
Berkenlaan 7; tel. 05293-2881 (privé), 038-
282911 (bur.); dir. G.v.t:).

256 Luten. IL /(.,■ Gent-1985; 6881 AW Velp. Alte-
veerselaan 30; tel. 085-6.34590 (privé). 647260
(prakt.); p., geass. met P. de Jong (toevoeaen als
lid).

257 Makker. A. E.: 2585 LB Den Haag, Celebes-
straat 5; tel. 070-506433 (privé).

260 Meijer. P.: 1971: Stiens; p.. geass. met G. de
Boer.

262 Mostert. A.: 1975: Hellendoorn: p. (associatie
met G. A. van Exel beëindigd).

264 Nederveen. F T. M.: 1984; 3036 KW Rotterdam.
Zwaanshals 190 A; tel. 010-4653322: v.nd. d.

-ocr page 301-

Nieuwenhuis. H. U. R.: 1978; Utrecht; tel. 070-
793126 (bur.); adj. i. V.D.
S oordhuizcn. Dr../. P. T. M.: 1975; U-1984; 3945
PG Cothen. Ossenwaard 8; tel. 034,36-2619.
291
*.Noordhuizen-Slassen. Mevr. Dr. E. N.:
1977;
1984; 3945 PG Cothen, Ossenwaard 8; tel.
292
03436-2619 (privé), 030-531234 (bur,); wet.
medew. R.U. (F.d.D., vkgr. Inw. Ziekten).
*Noordiiyn. Mevr. R. E.: 1985; 3451 ZG Vleuten, 292
Kennedylaan 20.

Ooijen. C. ./. P. G.; 1980; p/a 2500 EB Den
Haag, Koeriersdienst Buitenlandse Zaken; Post-
296
bus 20061.

*Pleumeekers. J. W. C. M. M.: 1984; 3511 ZJ
Utrecht, Twijnstraat 79 bis; tel. 030-316177.
297
Pluijm. Mevr. A. E M. van:
1986; 3512 ,1D
Utrecht, Domplein 12 bis; tel. 030-316931; wnd.
297
d.

Roelofs. A. .1. PI. M.: 1986; 7495 SJ Ambt- 299
Deldcn, Spenkelinksweg 6A; tel. 05470-75993;
p.,ass. bij Dr. H. P. Hoebe, C. B. v. d. Sluijs en
299
A. Timmerman.

Roihuizen. Dr. J.: 1974; U-1985; Driebergen. 302
Roiteveel. A.,/. P.:
1982; 1784 VA Den Helder,
Waddenzeestraat I; tel. 02230-25068; p.
 302

Ruitenbeek. H. W. van: 1983; 7134 PD Vra-
gender, Meekesweg 4; tel. 05443-76120 (privé),
71600 (prakt.).
 303

Ruijter. Mevr. K. de: 1985; 7339 EM Ugchelen,
Vanenburg 21.

*Sasse. Dr. H. H. L.: 1963; U-1971; Leersum; 302
tel. 03434-53516 (privé).

Schoorlemmer. W. J.: 1962; 5061 HB Oister- 305

wijk, Spoorlaan 48; tel. 04242-19264.

Schreur. H.: 1947; Giethoorn; r.d.

Schrier. Mevr. C. C.\' 1981; 5831 MX Boxmeer,

Mees 29; tel. 08885-76853. 305

»Smulders. E .1. M.: 1978; 2583 AC Utrecht,

Adr. van Ostadelaan 71 bis; tel. 030-520575 307

(privé), 733814 tst. 49 (bur.); wet. medew.

VVDO, RVV.

Steijn. K.: 1972; Ameide; p., geass. met A. A. M.
Vosmer.
 30H

Terbijhe. R. J.: 1972; 4221 EV Hoogblokland,

Beemdweg 4; tel. 01831 -1128 (privé), 070-624611
tst. 2359 (bur.); spec. pluimvee RVV, Dir. St.
Scharreldieren Controle.
Tondeur. W. J.: 1975; 3871 MK Hoevelaken,
Ottoborrengoed 6; tel. 03495-35651 (privé).
Ulsen. Dr. E W. van: 1942; 8024 CE Zwolle,
Reviuslaan 22; tel. 038-531601; r.d.; onder-
scheiding: mob. kr.

Vanthourhout. Mevr. D.: Gent-1984; 9000 Gent
(België), Korhoenstraat 29; tel, 0932-9128325;
wnd, d.

Verstappen. H. T. A.: 1982; Almelo; tel. 05490-
24947 (privé), 12903 (prakt.); p., geass, met J.
Smeenk.

Vlieg. C. de: 1975; 8265 EZ Kampen, Lisdodde
16; tel. 05202-12000; p., kl, huisd.
* Vliet. .1. C. J. van: 1956; Woudenberg; tel.
03404-52244 (bur.).

Vo.smer. A. A. M.: 1974; Streefkerk; p., geass.
met K. Steijn.

Vries. H. E: 1979; 7152 CL Eibergen, Zwil-
broek.seweg 21; tel. 05454-72250.
Weijer. Dr. K.: 1979; A-1979; 1001 GG Amster-
dam, Postbus 11277; tel. 020-641416 (bur.).
Wennink. G. J. C.: 1985; 3523 VB Ouddorp,
Diepenhorst 9; tel, 01878-1538; p., ass, bij L. E.
Tjebbes (toevoegen als lid).
Werken. P. H. van der: 1986; 9076 CH Sint
Annaparochie, Nassaustraat 98; tel. 05180-
2881.

Werff.Dr. G.D. vander: 1949;U-1968;Leeuwar-
den.

Wijne. A. A. G. M.: 1986; Kleine dijk 4; 7381 BK
Klarenbeek; tel. 05761-2155 (privé), 05472-308
(prakt.); p., ass. bij Dr. H. P. Hoebe, C. B. v. d.
Sluijs en A. Timmerman (toevoegen als lid).
Wijs. W../. W. de: 1976; 4891 RC Rijsbergen; De
Berkte 4; tel. 01606-3183.
»Zandwijk. L. van: 1984; 4151 JA Acquoy, Ac-
quoyse meer 20; tel. 04351-1016 (privé), 04189-
1.302 (prakt.); p., ass. bij A. Blok,H. M.Jansen,
J. S. Kalisvaart en G. van Westrhencn.
Zwart. Prof. Dr. D.: 1954; U-1962; Bilthoven;
hlr. L.EI. Wageningen.

L. van Zandwijk, dierenarts, werkzaam binnen de dierenartsassociatie Tieler-
waard, biedt aan voor collegae bel specialistisch gedeelte van de

EMBRYOTRANSPLANTATIE

te verzorgen. Ruime ervaring op dit terrein is aanwezig. Tevens mogelijkheid tot
invriezen en bewaren van embryo\'s.

Inlichtingen en afspraken voor spoelingen bij L. van Zandwijk, tel. 03451 -1001 6
of J. S. Kalisvaart, tel. 041 89-1 302.

In onze 3-mans associatie voor grote en kleine huisdieren is plaats voor een

ENTHOUSIASTE DIERENARTS (M/V)

Interesse in de moderne varkens- en rundveehouderij is vereist en ervaring
daarin wordt als positief aangemerkt. Na gebleken geschiktheid behoort
associatie tot de mogelijkheden.

Sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van dit blad scbriftelijk richten
aan Dierenartsenpraktijk Bergeyk, Meester Pankenstraat 9, 5571 CP Bergeyk.

-ocr page 302-

RNANCIEEL-ECONOMISCHE EN ASSURANTIE-ADVISEURS VOOR
ARTSEN, TANDARTSEN, DIERENARTSEN EN APOTHEKERS

voorlichtingsbureau
voor artsen i

r

Vennoten: J. M. Thomas cn C. A. Lagarde • 030-784241 • Lassuslaan 105 • Postbus 22 • 3720 AA Biltho\'ven

Jonge enthousiaste collega met ervaring in gemengde praktijk en begeleiding:
rundveebedrijven, zoekt

EEN VASTE WERKKRING

De voorkeur gaat uit naar een gemengde of grote buisdierenpraktijk.
Brieven onder nummer 46/86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

TER OVERNAME AANGEBODEN

kleine huisdierenpraktijk van geringe omvang in het zuiden van het land
Goede uitbouwmogelijkheden. Overname van praktijkgebouw annex woonhuis
gewenst.

Brieven onder nummer 47/86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Dierenartsenassociatie in het noorden des lands zoekt

ASSISTENTIE) MET ERVARING

Na gebleken geschiktheid is associatie mogelijk.

Brieven onder nummer 48/86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Gevraagd:

DIERENARTSASSISTENT(E)

m een kleine huisdierenpraktijk in het Westen Vorming van maatschap ligt in
de bedoeling. Gerichte belangstelling en ervaring zijn noodzakelijk.
Brieven met curriculum vitae en referenties s v p. binnen 14 dagen richten
onder nummer 49/86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

JONGE COLLEGA

gevolgd hebbende een pluimvee-spe-
cialisatiecursus

ZOEKT WERK

in een grote huisdieren- dan wel ge-
mengde praktijk. Tel. 030-310945.
Brieven onder nummer 50/86 aan de
redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508
SB Utrecht.

road^versvoorde medische bero^sen

dorpsstraat 116-118 de bilt postbus 36 3730 AA de bilt

-ocr page 303-

De ziekte van Aujeszky bij de iiond

en de kat
eenfiepeioze ^
zaak?

NEEN

NU IS ER GESKYPUR

Een geïnaktiveerd sub-unit vaccin ter voorkoming van
de ziekte van Aujeszky bij varkens, honden en katten.

Met behulp van een zware challenge is de effektiviteit
van dit vaccin bij honden en katten bewezen.

Dosering: hond/kat -1 ml subcutaan.

VACCINATIESCHEMA:

• 2x vaccineren met een interval van 2-3 weken

• vervolgens eenmaal ieder halfjaar

BETER VOORKOMEN MET
GESKYPUR
DAN NIETTE GENEZEN

VbTERINAIRE DIVISIE van RHÖNE POULENC NEDERLAND b.v.

y

Draaistroom 1.1181 VT Amstelveen Telefoon 020-5473911

-ocr page 304-

SCHUNDRACHT

daar is nu een oplossing voor

met lAcnHu:

(Bromocriptine\'-SANDOZ)

effectief • niet hormonaal • dus risicoloos
voor de toepassing bij honden en katten.

Dosering : 0.2 mg per 10 l<g lich.gew. gedurende 10-14 dagen. Bij
bralden dient men de eerste dagen een halve dosis te
geven.

Toepassing : De kruistabletten bieden de mogelijkheid om laag en
korrekt te doseren. Eerst de tablet in melk/water
oplossen en tijdens de hoofdmaaltijd toedienen.

* Bromocriptine subst. is een Nederl. octrooi nr. 151374 van Sandoz AG Basel.

LACTAFAL® is een geregistreerd merk onder nr. 412573.

EUROVET B.V.

POSTBUS 36 — 6666 ZG MEIEREN GLD.
TELEFOON: 08306 - 23024

-ocr page 305-

DORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Het voorkomen van Dapson-residuen na
éénmalige orale, intramusculaire en
intramammaire toepassing bij gezonde
melkrunderen

Residues of Dapsone in the Milk of Normal Cows following Single Oral,
Intramuscular andIntramammary Administration

H. W. van Gend\', M. B. C. Brinkman\', H. Mol\', R. Kommerij^
en F. W. van der Kreek

SAMENVATTING Dapson is in Nederland een zeer frequent toegepast bacteriostatisch werkzaam
geneesmiddel bij de behandeling van mastitis, endometritis en tussenklauwpanaritium. Het bereikt de
veehouder vooral via het \'niet-ethische\' handelskanaal.

Jn 1986 zal door de melkcontrolestations regelmatig naar residuen van deze stof worden gezocht met
een bepalingsmethode die ca 25ppb kan opsporen. Het is te verwachten dat dit veelvuldig zal leiden tot
het toepassen van kortingen op de melkprijs.

Proeven uitgevoerd bij gezonde melkkoeien wijzen uit dat intramusculaire behandeling met 35 gram
Dapson (±70 mg/kg-^ lichaamsgewicht) resulteerde in residuen van Dapson en zijn metaboliet
nionoacetyldapson, die na 6\'/2 dag nog steeds ver boven de detectiegrens van 25 ppb lagen. Bij orale
behandeling met 48,75 gram (± 100 mg/kg- lichaamsgewicht) was na ca-5 dagen en bij éénmalige
intramammaire behandeling met 0,8 gram na ca 2V2 dag het gehalte aan residuen van Dapson gedaald
tot beneden de 25 ppb.

Diacetyldapson werd slechts na orale behandeling in zeer geringe hoeveelheden in de eerste melkmalen
aangetroffen.

SUMMARY Dapsone is frequently used as a bacteriostatic drug in the treatment of mastitis, endo-
metritis and footrot (necrotic pododermatitis). The farmer usually obtains this drug by \'non-ethical\'
channels.

A regular scheme of checking the milk for residues of sulphonamides will be introduced in 1986. The
sensitivity ofthe test is approximately 25 ppb for Dapsone. This will result in lower milk price in the case
of positive tests.

In healthy animals, it is shown that intramuscular treatment with 35 grammes f± 70 mg/kg-\' body
weight) of Dapsone results in residues of Dapsone and its metabolite monoacetyldapsone above this
detection level for more than
6V2 days.

Within 5 days after oral treatment with 48.75 grammes ( 100 mg/kg-\' body weight) and 2Vi days after
stngle intramammary treatment with 0.8 grammes, the concentrations of residues detected dropped
below 25 ppb.

The other well-known metabolite diacetyldapsone was only present in detectable quantities in the first
makings after oral treatment.

\' H. W. van Gend, scheikundige, M. B. C. Brinkman, laboratorium-assistente en dr. ing. H. Mol, dierenarts/-

bacterioloog bij de Keuringsdienst van Waren voor het gebied Utrecht, Nijenoord 6 te Utrecht.
\' Drs. R. Kommerij, dierenarts Proefstation voor de Rundveehouderij, Kunderweg 6 te Lelystad.
\' Drs. F. W. van der Kreek, dierenarts/toxicoloog. Inspecteur Volksgezondheid i.a.d.. Dokter Reijerstraat 12
te Leidschendam.

-ocr page 306-

1. INLEIDING

Dapson, chemische naam 4,4\'-diaminodi-
phenylsulfon, is een door Fromm en Witt-
man in 1908 gesynthetiseerde stof (fig. 1),
die bacteriostatisch werkzaam is tegen een
groot aantal Grampositieve en Gramnega-
tieve bacteriën. De pka-waarde is 1. Het is
in de humane geneeskunde het veel ge-
bruikte geneesmiddel dat toegepast wordt
bij de behandeling van lepra en in combi-
natie met andere preparaten voor de be-
handeling van malaria.

Dapson valt niet onder artikel 1 lid 1 van de
\'Antibioticawet\' (2) omdat de minimale
remmingsconcentratie hoger is dan 100
/ng/ml en is zonder voorschrift en/of tus
-i
senkomst van een dierenarts vrij op de
markt verkrijgbaar. Daardoor past de vee-
houder dit middel veel toe bij de behande-
ling van mastitis, tussenklauwpanaritium
en endometritis. Het is in de lekenhandel,
onder andere op veemarkten, onder een
veelheid van namen onder meer Dapsone,
Bovisone, Sandisone, Medisone, Infekso-
ne, Panex, Biomasto, Hapol, Steron, Bo-
sona, Medicanen, Holydap, Setone en
Krepepoeder te verkrijgen in zalfvorm (mas-
titis injectoren) als injectievloeistof en in
poedervorm voor orale toediening. Ook
via het \'ethische\' kanaal wordt een prepa-
raat met dit middel in de handel gebracht
(4). j

In de door de Nederlandse veehouders af-^
geleverde tankmelk komen zeer frequent
lage gehaltes aan dapson voor (6). Tot voor
kort waren deze residuen niet of slechts
moeilijk opspoorbaar (tabel 1). i

Tabel 1. Een vergelijking van de gevoeligheid van diverse nieuwe methoden voor de bepaling van sulfonen en
Sulfonamiden met die van de Warenwet-methode en die van de Zes platen-methode (3, 7, 8, 9).

Gevoeligheid in ug per ml melk van de

Warenwet-
methode

6 platen
methode

DIERGENEESMIDDEL:

Delvotest
SP multi

B4M
2)

FAST-LC.
3)

iTLTSA
1)

Sulfonamiden

Sulfanilamide

100

100

3

0,1

Sulfadimidine

300

3

0,3

0,1

Sulfamethoxydiazine

200

2

0,2

0,1

Sulfamethoxine

300

3

0.3

0.1

Sulfachloorpyrazine

75

7.5

0,75

Trimethoprim

10

1

0,03

Sulfonen

Dapson

100

100

0,1

0,005 0,1

1) ENZYM LINKED IMMUNOSORBENT ASSAY - publikatie methode in bewerking

2) Bratton & Marshall - publikatie geautomatiseerde methode in bewerking

3) Fully Automated Sample Treatment Liquid Chromatography

0,02

0,002

-ocr page 307-

Met chemische methoden is men nu in staat
2 ppb dapson in mellc aan te tonen (3). Of
dit in de toei<omst voldoende zal zijn is
echter de vraag daar de Duitse Overheid
streeft naar afwezigheid, waarbij een détec-
tielimiet van 1 ppb noodzakelijk wordt
geacht (5).

In 1986 zullen door de Melkcontrolesta-
tions kortingen worden toegepast op de
melkprijs bij het aantreffen van \'sulfa\'-re-
siduen. De gehanteerde gevoeligheidsgrens
der bepalingsmethode is voor dapson ca 25
ppb (6).

Teneinde na te gaan ofde oorzaak van het
veelvuldig voorkomen van residuen van
Dapson in melk gekegen is in het wijdver-
breide gebruik van dit geneesmiddel of in
de onbekendheid met de uitscheiding c.q.
vereiste wachttermijnen voor deze stof, is
de hieronder beschreven proef met melk-
gevende runderen opgezet.

2. OPZET VAN HET ONDERZOEK
2. /. Proefdieren

Negen gezonde melkgevende koeien met een gewicht
van ca 500 kg en een produktie van 8-20 liter melk
waren gehuisvest in een ligboxenstal op Regionaal
Onderzoek Centrum \'De Vlierd\' te Bruchem. De
koeien werden gevoerd met antibioticavrij voer. Per
toedieningsvorm werden 3 dieren gebruikt, zodat 3
dieren poeders toegediend kregen, 3 een intramuscu-
laire injectie en 3 een intramammaire infusie. Nadere
gegevens omtrent de proefdieren en de behandeling
zijn opgenomen in tabel 2.

2.2. GebruUite preparaten

Van de fa Bogena BV te Waalwijk werden de volgende
preparaten betrokken:

a. poeder: Sulfone DDS; I poeder bevat 50 g DDS en
wordt opgelost in lauw water. Dosering: 1 poeder per
500 kg (± 100 mg/kg-\') lichaamsgewicht. Geanaly-
seerd gehalte: 97,5% DDS.

b. injectievloeistof: Sulphasol Inject; samenstelling
333 mg DDS per ml, soort oplosmiddel niet opgege-
ven. Dosering: 1 ml per 5 kg( 70 mg/kg \'jlichaams-
gewicht. Geanalyseerd gehalte: 350 mg DDS/ml.

c. injector: I.D.D.S. droogzetter\', samenstelling
16,3% lododiaminodiphenylsulfon in een niet nader
aangeduide dispergeerbarezalfbasis, inhoud lOgram.
Dosering: I injector (800 mg) per kwartier. Geanaly-
seerd gehalte: 8,0% DDS.

2.3. Uitvoering van de proef en monstername

Op 12 maart 1984 kregen om ca 14.00 uur 3 proefdie-
ren een in water opgelost poeder oraal toegediend,
werden 3 dieren intramusculair ingespoten en van 3
dieren werd intramammair
één kwartier behandeld
met één injector. Voor de dosering werd het voor-
schrift van de fabrikant gevolgd (zie 2.2.).
Direct voor de behandeling en gedurende de op de
behandeling volgende 13 melkmalen werden van elk
dier mengmelkmonsters genomen van het gehele
melkmaal. De monstergrootte bedroeg ca 100 ml. De
monsters werden direct na monstername ingevroren
(—18° C) en diepgevroren bewaard tot het moment
van onderzoek.

2.4. Methode van onderzoeti

De monsters werden geanalyseerd met een geautoma-
tiseerde hogedruk vloeistofchromatografische tech-
niek (FAST-LC), waarbij de melk zonder voorbewer-
king direct aan het systeem wordt aangeboden en
tegen water gedialyseerd. Het dialysaat, dat onder

Tabel 2.

Koe nr.

Geboortemaand/-

- jaar

Kalfdatum

Melkgift in
lltere/dag

Behandeling
en Dosering

410

januari

•81

23-07-1983

11,0

oraal

384

maart

\'80

14-06-1983

10,6

5\'. gran

248

september

\'80

18-08-1983

7,8

SULVONE DDS

( lOOmg/kg"^

lichaamsgewicht)

388

november

\'80

17-09-1983

10,6

intramusculair

385

oktober

\'80

24-08-1983

12,2

100 ml

349

december

\'78

09-05-1983

10,6

SULPHASOL INJECT

( 70 mg/kg-l

lichaamsgewicht)

362

oktober

\'79

12-09-1983

19,4

intramammair

345

maart

\'78

17-08-1983

12,0

1 injector I.D.D.S.

309

Juli

\'75

13-08-1983

14,4

(800 mg DDS)

De koelen hadden een gewicht van ca. 500 kg.

Volgens de mondelinge mededeling van de betrokken fabrikant is er geen verschil in samenstelling met
preparaten bedoeld voor behandeling van mastitis en droogzetten van melkrunderen.

-ocr page 308-

meer DDS en zijn metabolieten bevat, wordt over een
voorconcentreringskolom geleid en met andere apo-
laire componenten hierop vastgehouden.
Polaire stoffen worden niet geabsorbeerd en verlaten
de kolom. Door middel van \'black flush\' wordt het
concentraat door de mobiele fase van de voorcon-
centreringskolom op een analytische kolom gebracht
en door middel van UV-absorptie (golflengte 296 nm)
gedetecteerd. De onderste detectiegrens is ca 2 ppb
voor DDS en MADDS (monoacetyldapson) en 10
ppb voor DADDS (diacetyldapson) (I, 3),

3, RESULTATEN EN DISCUSSIE

De resultaten van het onderzoek staan
vermeld in tabel 3 t/m 6.
In grafiek I is het gemiddelde concentratie-
verloop aangegeven in de melk van de drie
groepen dieren per toedieningswijze.
DDS wordt kennelijk vlot geresorbeerd na
orale opname en snel geacetyleerd in de
lever waarbij voornamelijk MADDS wordt
gevormd en onderanderc uitgescheiden in
de melk. De diacetylmetaboliet DADDS
komt niet of nauwelijks voor na alle drie de
behandelingen en is als residu van DDS in
de melk praktisch te verwaarlozen. De
mono-acetylmetabolict MADDS is een be-
langrijke nog microbiologische actieve me-
taboliet, die in niet onaanzienlijke hoe-
veelheden naast DDS via de melk wordt
uitgescheiden.

Bij orale en intramusculaire toediening is
de uitscheiding aan MADDS hoger dan
aan DDS. Dit in tegenstelling tot de gehal-
tes van deze stoffen in melk na intramam-
mairebehandeling. Hierbij wordt MADDS
in veel mindere mate in de melk aange-
troffen dan DDS.

De gehaltes van de meeste monsters lagen
allen veel hoger dan de aantoonbaarheids-
grens, zodat met enige reserve conclusies
omtrent het uitscheidingsverloop kunnen
worden getrokken.

Bij de intramusculaire behandeling met 35
gram DDS is de uitscheidingscurve vrij
vlak. De residu concentratie was 6V2 dag na
de toepassing nauwelijks met één log factor
gedaald. Dit wijst op een sterk geretar-
deerde resorptie uit het depot. Gelet op de
door de melkcontrolestations te hanteren
grens voor Dapson (25 ppb) lijkt deze toe-
passing slechts aanvaardbaar met een wacht-
termijn van weken zo niet maanden.

De orale behandeling met 48,75 gram DDS
in pocdervorm geeft een meer aanvaard-
bare uitscheidingscurve te zien dan die der
intramusculaire behandeling (zie grafiek).
De halfwaardetijd van de uitscheiding be-
droeg ca 12 uur. De uitschcidingscurvc is
vrij steil en wijst op een redelijk snelle op-
name.

Na ca 5 dagen is de concentratie gedaald
tot beneden de eventueel door de melk-
controlestations te hanteren limiet. Na
6Vi
dag is dapson nog nauwelijks aantoon-
baar.

Bij de intramammaire behandeling van één
kwartier met 0,8 gram DDS per koe ver-
loopt de uitscheidingscurve niet ongunstig.
Het snel (ca 4 uur) na behandeling uitn
melken van het ingebrachte preparaat en
daardoor het sterk reduceren van het depot
is waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak.!
De concentratie lag iVi dag boven de door\'
de melkcontrolestations te hanteren grensH
waarde en was na ca 4\'/2 dag tot de aan-
toonbaarhcidsgrens (< 2 ppb) gedaald. <
De resultaten van dit onderzoek waren
aanleiding om een nader onderzoek naar
residuproblematiek van deze stof in te
stellen (I).

Uit het onderzoek kunnen de volgende
conclusies worden getrokken:

— Opname van Sulfonen in de Wet in-
zake Antibiotica voor Dieren c.q. Dierge-
neesmiddelenwet is gewenst.

— Het is belangrijk om naast dapson de
respectievelijk microbiologisch en biolo-
gisch actieve metabolieten MADDS en
DADDS te bepalen.

— De intramusculaire behandeling met 35
gram dapson is niet aanvaardbaar. Indien
de toepassing van dit preparaat bij melkge-
vend vee noodzakelijk wordt geacht, dient
nader onderzoek omtrent de reële uitschei-
dingstermijn te worden verricht.

— De orale behandeling met 50 gram
DDS in pocdervorm lijkt met inachtne-
ming van een wachttijd van ca 5 dagen
aanvaardbaar, althans bij gezonde dieren.

— Dc intramammaire behandeling van
één kwartier met een injector met ca 0,8
gram DDS lijkt met inachtneming van ccn
wachttijd van ca
2Vi dag aanvaardbaar,
onder voorbehoud aangezien dit onder-
zoek gezonde dieren betreft.

-ocr page 309-

Tabel 3. De uitscheiding van DDS en zijn acetylmetabolieten IVIADDS en DADDS na eenmalige intramusculaire toepassing van 100 ml 35% DDS bij drie
mellfrunderen.

DATUM

Behandeling

12-03 avond

13-03 morgen
avond

14-03 morgen
avond

15-03 morgen
avond

16-03 morgen
avond

17-03 morgen
avond

MELK-
MAAL

0

1

8

10
11

18-03 morgen 12
avond 13

nr. 388
ppb

DDS I MADDS

I

sp

sp

I

1.28011.100
I

53011.150
3301 580

I

2451 440
2701 470

I

255) 479
2021 356

I

1401 321

1441 296
I

1181 197

1601 287

I

1361 252
132! 240
I

DADDS

nr. 385
ppb

TOTAAL IDDS jMADDS

_I_I_

I I

I

935

957
590

400
315

271
298

200
185

182
218

134
137

1.6801
918!
I

6851
740!
I

734 1
5581
I

4611
4401
I

315!
4471

I

3881
372 1

sp

10.1181

4.822

i

2.3801 3821 553

302) 655
2101 380

I

1401 260
1101 205

I

1011 170
1151 183

I

721 128

631 122
I

64| 118

90] 128

I

501 84
311 106
I
1
|DDS IMADDS

I

DADDS

TOTAAL

I__I_

I I
I - I -
I 1
I 5701 570

I I

1 385 1 715
I 2921 500

sp

5.800

I 170! 235

1 1401 190

I 1

I 1251 192

1 1791 206

I I

1 1291 187

I 90| 124

I I

I 90| 125

I 881 121

I I

I 781 114

I 80I 105

I 1

I I

I I

nr. 349
ppb

DADDS

TOTAAL

1.140

1.100
792

405
330

317
385

316

214

215
209

192
185

- = niet aantoonbaar
sp = 1-2 ppb

-ocr page 310-

Tabel 4. De uitschelding van DDS erk zijn acetylmetabolieten MADDS en DADDS na eenmalige orale toepassing van ca 50 g DDS bij drie melkrunderen.

so
as

I

nr. 384
ppb

nr, 248
ppb

nr. 410
ppb

I

DATUM

MELK-

MAAL

IDDS 1
1 1

MADDS

IDADDS

1 TOTAAL 1DDS |MADDS
1 1 1

1 DADDS

1 TOTAAL
1

IDDS jMADDS
1 1

1DADDS1 TOTAAL 1
1 1 1

Behandeling

0

1 1
1 1

1 1

1 1
1 1
1 1

1
1
1

1
1
1

1 1
1 1
1 1

1 1
1 1
1 1

12-03

avond

1

1 6.50019.025

1 15

115.5401

4.94518.000
1

1 -

112.945
1

15.40018
1 1

.396

1 -

113.7961
1 1

13-03

morgen

2

1 1
1 1,97514.720

1 sp

1 6.695!

1

2.02514.650

1 50

1 6.725

12.48017.465

1 100

110.0451

avond

3

1 6001
t 1

1.600

1 30

1 2,2301
j 1

58511
1

.400

1 10

1 1.995
1

11.13014
1 1

.735

1 30

1 5.8951
1 1

14-03

morgen

4

1 1
1 1451

300

1 18

1 1
1 4631

1

2171

545

1 sp

1

1 762

1 1
1 28011

.140

1 20

1 1.4201

avond

5

1 75 1
t 1

141

1 10

1 2261
1 1

87!
1

250

1 4

1 341
1

1 105!
1 1

500

1 15

1 6201
1 1

15-03

morgen

6

1 i
1 43 1

109

1 _

1 1
1 152 1

1

44!

127

1 -

1 171

1 44 1

204

1 —

1 248 1

avond

7

1 411
1 1

38

1

1 791
1 1

481

96

1

1 144
1

1 351

131

1

1 1661
j 1

16-03

morgen

8

1 1
1 131

25

1 —

1 1
1 38!

j

22]

42

1

1 64

1 j
1 30!

72

1

1 1
1 1021

avond

9

1 61
1 1

-

1

1 61
1 1

111
1

23

1

1 34
1

1 101
1 1

38

1 -

1 48 1
1 1

17-03

morgen

10

1 1
1 spl

10

1 _

1 1
1 10!

1

41

13

1 -

1 17

1 1
1 31

18

1

1 1
1 21!

avond

11

1 o|
1 t

6

1 -

1 12 1
1 1

71
1

sp

1 -

1 7
1

1 21
1 1

13

1 —

1 151
1 1

18-03

morgen

12

1 1
1 - 1

sp

1 -

1 1
1 spl

1

71

8

1 -

1 15

1 1

1 spl

10

1 -

1 I
1 10]

avond

13

1 - 1
1 1

sp

1 -

1 spl
1 1

- I

1

sp

1 —

1 sp
1

1 - 1
1 1

j ""

1 - 1
1 1

1 1
1 1
1 1

1 1
125.4511
1 1

1
1
1

123.220
1

1 1
1 1
1 1

132.3861
1 1

- - niet aantoonbaar
sp » 1-2 ppb

-ocr page 311-

Tabel 5. De uitscheiding van DDS en zijn acetylmetabolieten MADDS en DADDS na eenmalige intramammaire toepassing van DDS bij drie melkrunderen.

1

nr. 362

1

nr. 345

nr. 309

DATUM

MELK-

1
1

ppb

1
1

ppb

ppb

MAAL

IDDS 1
1 1

MADDS 1

DADDS

1 TOTAAL 1
1 1

DDS IMADDS
1

1DADDS
1

1TOTAAL

IDDS

MADDS 1DADDS
1

TOTAAL 1

Behandeling

0

1 1

1 1

1 1
1 1

1
1

1
1

1
i

12-03 avond

1

1 1
142.8341
1 1

180 1

-

1 1

143.0141
{ {

1

17.3751
1

380

1
1

117.755

19.160

1

490 1 -

9.650 1

13-03 morgen

2

1 5501

280 1

-

1 830!

870!

485

1

1 1.355

1 307

1

240 1 -

547 1

avond

3

1 1751
1 1

80 1

-

1 2551

841
1

83

1

1 167

1 90

65 1 -

155 1

14-03 morgen

4

1 471

32 1

-

1 791

1

361

45

1

1 81

1 71

1

24 1 -

95 1

avond

5

1 181
1 1

20 1

-

1 381
1 1

16!

1

22

1

1 38

1 13

15 1 -

28 1

15-03 morgen

6

t 1
1 51

sp 1

-

1 1
1 51

1

61

sp

1

1 6

1 9

1

sp 1 -

9 1

avond

7

1 81
1 1

sp 1

1 8|
1 1

7|

1

sp

1

1 7

1 sp

sp 1

16-03 morgen

8

1 28!

7 1

-

1 35!

1

51

sp

1

1 5

1

avond

9

1 201
1 1

sp 1

-

1 20]
1 ]

sp 1
1

sp

1

1 sp

1 -

1 -

- 1

17-03 morgen

10

1 i

1 sp i

1

-

1 i
1 - 1

I

- 1

1

1 —

1 sp

1

SP 1

avond

11

1 - 1
1 1

— 1

-

1 - 1

1 1

- 1

-

1 -

1

1 -

" f 1

18-03 morgen

12

1 1
1 - 1

- 1

_

1 1
1 - i

1

- 1

_

1

1

avond

13

1 - 1
i 1

1

-

1 - !

sp 1
1

-

1

1

1 -

1 -

- 1

1 f
1 !
1 1

1 1
144.2841
1 1

1
1
1

1
1
1

119,414

1
1
1

10.4841

- - niet aantoonbaar
sp - 1-2 ppb

so

-ocr page 312-

Tabel 6. De gemiddelde uitscheiding van DDS na eenmalige orale, intramusculaire en intramammaire toepassing van DDS bij drie melkrunderen.

DATtJM

MELK-
MAAL

1
1
1

ORAAL
ppb

1
1
1

INTRAMUSCULAIR
ppb

1
1
1

INTRAMAMMAIR
ppb

|DDS 1 MADDS
1 1

DADDS

1 TOTAAL 1DDS
1 1

; IMADDS 1DADDS
i 1

[TOTAAL

IDDS IMADDS [DADDSj
1 1 1

TOTAAL!

Behandeling

0

1 1
1 1

1 1
1 1
1 1

1
1
1

1
i
1

1 1
1 1
1 [

1
1
1

12-03

avond

1

1 1
1 5.61518.474

3

114.0921

7441
1

741 1

1 1.485

123.1231
1 {

350 1
1

-

23

.473 1

13-03

morgen

2

1 1
1 2.16015

.612

51

1 1
1 7.8231

1

4061

1

840 1 sp

1 1.247

I 576 [

335 1

-

9111

avond

3

1 77212
1 1

.578

23

1 3.3731
1 1

2771
1

487 1 3
1

1 767

1 116 I

1 I

76 1
1

192 1

14-03

morgen

4

1 1

1 2141

662

13

1 1
1 8891

1851

312 1

1 497

1 1
1 51 1

34 1

-

851

avond

5

1 89 1
> 1

297

10

1 3961
1 1

173 1

288 1
1

1 461

1 16 1
1 1

19 1
1

35 1

15-03

morgen

6

1 1
1 441

147

-

1 1
1 191!

1

1601

1

280 1

1 440

1 1
1 7 1

sp 1

-

8|

avond

7

1 411

88

-

1 1291
1 1

1651

248 1
1

1 413

1 5 1
1 1

sp 1
1

6 1

16-03

morgen

8

1 1
1 22 1

46

-

1 1
1 681

1

1141

1

212 1

1 326

1 1
1 11 1

3 !

-

141

avond

9

1 91

20

1 291
1 1

99 1

181 1

1 280

1 7 1
1 1

sp i
1

8 1

17-03

morgen

10

1 1
1 31

14

-

1 1
1 17 1

1

911

j

147 1

1 238

1 1
1 sp 1

1

- 1

-

2 1

avond

11

1 51
1 1

7

-

1 121
1 1

1131
1

179 1
1

1 292.

1 - 1

1 1

- 1
1

18-03

morgen

12

1 I
1 31

7

-

1 1
1 101

881

150 1

1 238

1 1
I - 1

- 1

-

- 1

avond

13

1 - 1
1 1

sp

1 sp|
1 i

811
1

150 i
1

1 231

1 - 1
1 1

- 1
i

sp =1-2 ppb

= niet aantoonbaar

oo

-ocr page 313-

JOO

DDS
MADDS4 -
DADDS
mg/l

--H----X — INTRA-MUSCULAIR

—O-----O— I NTRA-MAMMAIR

0.01

Grafiek 1.

— De hierboven genoemde aanbevelingen
omtrent de in acht te houden wachtter-
mijnen zijn gebaseerd op de gemiddelde
concentratie van de residuen in de melk
van drie gezonde runderen. Gelet op de
variaties in uitscheiding (zie tabel 3 t/m 5)
lijkt voor het vaststellen van juiste wacht-
termijnen onderzoek bij een groter aantal
gezonde dieren noodzakelijk. Ook onder-
zoek met zieke dieren die lijden aan ziek-
ten, die opname c.q. uitscheiding kunnen
beïnvloeden is gewenst.

— De uit het experiment verkregen gege-
vens berusten op het onderzoek met een
3-tal preparaten van dezelfde fabrikant.

4 5 6 7 _

dagen na toediening

Onderzoek met preparaten waarvan de
volledige samenstelling is opgegeven is
eveneens noodzakelijk.
— Indien het voorstel van de Duitse Bonds
Republiek, om een grens van 1 ppb voor
Dapson te hanteren doorgang vindt, wordt
de toepasbaarheid van Dapsonhoudende
preparaten aanzienlijk verminderd.

LITERATUUR

1. Aerts, M. M. E., Keukens, H. J., Gend, H. W.
van, Roozendaal, H. A., and Kuiper, H. A. Fully
automated monitoring of dapsone and metaboli-
tes in low plasma, urine, faeces and milk after
application of different formulations. In: Abstr.
IVth Int. Symp. Vet, Lab. Diagnostic. June 2-6,
1986, Amsterdam, The Netherlands.

-ocr page 314-

Antibioticawet. Wet van 1 augustus 1964 hou-
dende regelen met betrekking tot de handel in
antibiotica, hormoonpreparaten, thyreostatica en
chemotherapeutica bestemd of mede bestemd
voor aanwending bij dieren. Stb. 1964; 363.
Brinkman, M. B. C., Gend, H. W. van und Mat-
tern, E. M. Automatisierte Bestimmung von 4,4-
diaminodiphenyl sulfon (DDS) und Acetylmeta-
bolite (MADDS und DADDS) in Milch mit dem
FAST-LC-System. Zeitschr. F. Lebensm. Unters
u. Forsch: Eingegangen am 17 Februar 1986.
FIDIN. 4e Repertorium Diergeneesmiddelen. De
Toorts, Haarlem, 1985.

Kreek. F. W. v. d., dierenarts/toxicoloog. Inspec-
teur Volksgezondheid i.a.d. Persoonlijke medede-
ling.

Gend, H. W. van. Mol, H. en Hemert, J. A. van.
Het voorkomen vansulfaresiduen in rauwe (boer-
derij) tankmelk. Tijdschr. Diergeneeskd. 1986;
lil: 920-2.

Groenenboom-Boer, E., Mol, H. en Vincentie,

H. M. De bruikbaarheid van de Delvotest-S multi
(Sulfonamiden
gevoelig) voor het opsporen van
antibiotica residuen (ind. Sulfonamiden) in melk.

I.R. 73/01/80/B19, Keuringsdienst van Waren
Utrecht, 1980.

Melkbesluit (Warenwet). Besluit van 25 oktober
1974. Zoals gewijzigd t/m 11 juni 1985. Stb. 699-
1974.

Mol, H. Het \'zes platen systeem\' voor het aan-
tonen van remstoffen in voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong. IR B 3/76. Keuringsdienst
van Waren Utrecht, 1976.

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Het voorkomen van \'sulfa\'-residuen in rauwe
boerderij(tank)melk

Residues of Sulphonamides in Farm Milk

H. W. van Gend\', H. Mol\' en J, A. van Hemert^

SAMENVATTING De resultaten van een onderzoek, uitgevoerd in 1984 en 1985, naar het voorkomen
van \'sulfa\'residuen in rauwe (boerderij) tankmelk wijzen uit dat in Nederland2-11% van die tankmelk
verontreinigd was met Dapson. In 1984 werd in ca. 0.6% van de monsters tankmelk sulfadimidine
aangetroffen.

Consumptiemelk werd in 1985 onderzocht en ca 6% van de monsters bevatte residuen van Dapson.

SUMMARY The results of studies in 1984 and 1985 on the incidence of residues ofsutpnonamides in
raw tank milk showed that, from 2 to 11 per cent milk was contaminated with Dapsone in the Nether-
lands. In 1984 sulphadimidine was found to be present in approximately six per cent ofthe samples of
tank milk.

In 1985, residues of Dapsone were detected, in approximately six per cent of the milk destined for
consumption.

In 1966 wertd door de Keuringsdienst van
Waren te Utrecht gestart met het onder-
zoek naar antibiotica-residuen in boerde-
rij(bus)melk. Ca. 1% van de bedrijfsleve-
ranties bevatte aantoonbare hoeveelheden
Penicillinen (> 0,003 lE/ml). Ook in con-
sumptiemelk werden regelmatig residuen
aangetoond (6).

In 1985 is deze situatie drastisch veranderd.
Door jarenlang repressief onderzoek door
Melkcontrole-stations en Keuringsdiensten
van Waren is het voorkomen van penicil-
linen in melk aanzienlijk afgenomen en kan
nauwelijks meer van een probleem worden
gesproken (4). Naast dit repressief onder-
zoek speelde betere voorlichting door de

\' H. W. van Gend,scheikundige en dr. ing. H. Mol.dierenarts/microbioloogbijdeKeuringsdienst van Waren

te Utrecht, Nijenoord 6, 3552 AS Utrecht.
^ J. A. van Hemert, hoofd laboratorium Melkcontrolestation \'West Nederland\', Van Beveringhlaan 13, 2801
AE Gouda.

-ocr page 315-

prakticus, de farmaceutische industrie, be-
nevens de door de veehouder bij de behan-
deling genomen voorzorgen een grote rol.
Een andere oorzaak voor de afname van
residuen van penicillinen in melk is een
verschuiving in de preparaatkeuze.
Uit routine-onderzoek van monsters tank-
melk in de beginjaren \'80 blijkt dat regel-
matig residuen van \'sulfa\'-verbindingen
voorkomen (4). In 1984 (3) heeft een uitge-
breid chemisch onderzoek naar de aard
van de gevonden \'sulfa\'-verbindingen aan-
getoond, dat deze \'sulfa\'s\' niet allemaal
thuishoorden in de groep der
Sulfonami-
den. in meer dan 99% van de sulfa-posi-
tieve monsters werd het sulfon Dapson
(DDS = diaminodiphenylsulfon) aange-
troffen. In verband met eventuele carcino-
geniteit wordt de aanvaardbaarheid van
Dapson door de Raad van Europa bezien
(5). De Duitse overheid streeft naar afwe-
zigheid, waarbij een detectielimiet van 1
ppb (parts per billion) in voedingsmiddelen
van dierlijke oorsprong noodzakelijk wordt
geacht (5).

Vanaf 1 januari 1986 wordt in het kader
van het onderzoek naar \'melkvreemde bac-
teriegroeiremmende stoffen\', door de Melk-
controlestations in Nederland opgetreden
tegen het voorkomen van \'sulfa\'-residuen
in door veehouders af te leveren tankmelk.
De melk wordt onderzocht met behulp van
B. stearothermophilus var. calidolactis,
waarbij door toevoeging van trimethoprim
aan het cultuurmedium een verhoogde ge-
voeligheid voor \'sulfa\'-verbindingen is ver-
kregen (2). De aanwezigheid van dergelijke
verbindingen wordt dan bevestigd via het
competatieve antagonisme met een para-
aminobenzöezuur oplossing. Deze test is
voor Dapson gevoelig vanaf ca 25 ppb. Om
meer inzicht te verkrijgen in de residu pro-
blematiek van Dapson is door de Keu-
ringsdienst van Waren te Utrecht en het
Melkcontrolestation Gouda een survey-
onderzoek uitgevoerd.

MONSTERNAME

Door het Melkcontrolestation te Gouda
werden in 1984 693 en 532 en in 1985 660 en
756 monsters rauwe tankmelk, afkomstig
van individuele veehouders (ca 8% van het
totaal), a-select genomen uit het monster-
bestand en aangeboden aan de Keurings-
dienst van Waren te Utrecht voor onder-
zoek op \'sulfa\'-residuen. De perioden van
bemonstering waren het einde van de stal-
periode (april) en het einde van de weidepe-
riode (oktober). In 1985 werden eveneens
145 monsters consumptiemelk, afkomstig
uit het normale monsterbestand van de
Keuringsdienst, voor dit onderzoek be-
stemd.

METHODE VAN ONDERZOEK

De monsters werden geanalyseerd met een geautoma-
tiseerde hogedruk vloeistofchromatografische tech-
niek (FAST-LC) (I), waarbij de melk zonder voorbe-
werking direct aan het systeem wordt aangeboden en
tegen water gedialyseerd. Het dialysaat, dat onder
meer de sulfa\'s bevat, wordt over een voorconcentre-
ringskolom geleid en de sulfa\'s en andere apolaire
componenten worden hierop vastgehouden.
Polaire stoffen worden niet geabsorbeerd en verlaten
de kolom. Door middel van \'black flush\' wordt het
concentraat door de mobiele fase van de voorcon-
centreringskolom op een analytische kolom gebracht
en door middel van UV-absorptie gedetecteerd. De
onderste detectiegrens voor DDS (Dapson) en
MADDS (monoaeetyldapson) is ca 2 ppb.
De detectiegrens voor sulfademidine is ca 20 ppb.

RESULTATEN EN CONCLUSIES

De resultaten van het onderzoek in tank-
melk zijn weergegeven in tabel 1.
Het blijkt dat frequent geringe hoeveel-
heden sulfa\'s in de aangeleverde melk
worden gevonden. De overgrote meerder-
heid der \'sulfa\'-positieve monsters bevat-
ten Dapson (> 99%). Verder werd er sulfa-
dimidine aangetoond.
De nieuwe kwaliteitsvoorschriften, die met
ingang van 1 januari 1986 zijn ingevoerd,
zijn zeer streng en de overgrote meerder-
heid der positieve monsters zou hebben ge-
leid tot een korting op de melkprijs van 4
cent per liter in de betrokken kwaliteitspe-
riode.

Het gebruik van Dapson-bevattende pre-
paraten uit de lekenhandel bleek veelal de
bron van deze residuen te zijn, maar ook
via het \'ethische\' kanaal verkregen prepa-
raten hebben tot positieve bevindingen ge-
leid. Dit wordt mede veroorzaakt doordat
in het algemeen op etiketten en eventuele
bijsluiters geen wachttermijnen vermeld
zijn. Zoals te verwachten was bevatte con-
sumptiemelk eveneens residuen van Dap-
son. In 1985 werd in 6% van de onder-

-ocr page 316-

Tabcl 1. Het voorkomen van \'sulfa\'-residuen in rauwe tankmelk.

Percentage

positief, het spreidingsgebied en het gemiddelde
Dapson monoacetyldapson Sulfadimidine

Aantal
monsters

1984
Einde

stalperiode

693

Einde

weideperiode 532
1985

660

Einde

stalperiode

Einde

weideperiode 756

11,0% 5-450ppb X 36

3,4% 2-102ppb X 42

2,4% 7-325ppb x = 62

2,1% 6-247ppb X = 58

0,7% 25-70 ppb x 37
0,6% 24-215 ppb X 91

zochte monsters Dapson aangetroffen in
hoeveeliieden van 3-22 ppb.
Meer aandacht voor het residuprobleem na
toepassing van sulfonen/sulfonamiden be-
vattende preparaten kan veel moeilijk-
heden voorkomen.

LITERATUUR

1. Brinkman, M. B. C., Mattern, E. M. en Gend, H.
W. van. Geautomatiseerde bepaling van diami-
nodiphenylsulfon (DDS) en zijn acetylmetabolie-
ten (MADDS en DADDS) in melk met behulp
van het FAST-LC-systeem. IR/73/07/84/D 06
Keuringsdienst van Waren Utrecht.

SAMENVATTING

Ten gerieve van de Nederlandse lezers volgt
onderstaand de samenvatting — uit het Engels
vertaald — van het in deze aflevering (pag. 930)
opgenomen artikel uit The Veterinary Quar-
terly 1985; 7 (4):

Comparative pharmacokinetics and bioavail-
ability of eight parenteral oxytetracycline-
10% formulations in dairy cows

Nouws, J. M. F., Breukink, H. J., Binkhorst, G. J.,
Lohuis, J., Lith, P, van, Mevius, D. J., and Vree, T. B,
The Veterinary Quarterly 1985; 7: 306-14.

Samenvatiing Ecn vergelijkend onderzoek werd uit-
gevoerd naar het verloop van oxytetracycline con-
centraties in plasma en melk van melkkoeien na in-
tramusculaire inspuiting van een zevental commer-
ciële en een experimentele 10%-OTC formuleringen.

Centraal Orgaan voor Melkhygiëne. Ontwerp
voorschrift betreffende het aantonen en iden-
tificeren van melkvreemde bacteriegroeiremmen-
de stoffen in boerderijmelk. Juni 1984.
Jaarverslag 1984 Specialisatie \'Diergeneesmidde-
len\' van de Keuringsdienst van Waren voor het
gebied Utrecht.

Jaarverslagen 1980 t/m 1984, Keuringsdienst van
Waren voor het Gebied Utrecht.
Kreek, F. W. v. d., dierenarts/toxicoloog. Inspec-
teur Volksgezondheid i.a.d. Persoonlijke medede-
ling.

Mol, H. Het voorkomen van antibiotica-residuen
in aan de zuivelfabriek afgeleverde volle melk.
Tijdschr. Diergeneeskd. 1968; 93: 579-83.

De data verkregen na intraveneuze toediening van ecn
tweetal formuleringen dienden als referentie bij de
pharmacokinetische evaluatie.
De maximale OTC concentraties in plasma en melk,
de tijdstippen waarop deze bereikt worden, de bere-
kende biologische beschikbaarheden en de persisten-
ties in plasma en melk werden vergeleken. De penetra-
tie in de melk van OTC was na intraveneuze toedie-
ning 3 keer zo snel dan na intramusculaire toediening.
De formuleringen die de minste irritatie veroorzaak-
ten, bleken de beste farmacokinetische eigenschap-
pen te vertonen, nl. de hoogste OTC plasma concen-
traties en een goede biologische beschikbaarheid. De
eiwitbinding van OTC aan plasma bedroeg 71,7
7,4% en aan melk 84,8 ± 5,5%.
Wachttermijnen worden voor zowel melk als vlees
aangegeven.

-ocr page 317-

In miljoenen jaren evojueerde de kleine, on-
opvallende Eohippus tot het perfecte
paard van nu. Ook virussen zijn aan continue
verandering onderhevig. Dit dwingt ons
tot voortdurende innovatie.
Een van de resultaten hiervan is Duvaxyn lE-X
het eerste paardegriepvaccin waaraan een
derde influenzavirusstam is toegevoegd.
Hierdoor is een nog betere beschermings-
graad verkregen.

ueevolueera
tot perfectie

Eohippus

duvaxynlE-T

Gedood, vloeibaar, trivalent vaccin op basis van
A equi/l(Praag) HN^), A equi/2(Miami) HjNg) en
A equi/2(Kentucky 81) (HjNs) en tetanustoxoid.
Handelsvorm: 10 x 1 dosis injectiespuiten.

duphar

Stichlmg

DUPHAR IS HOOFDSPONSOR VAN HET NEDERWNDS OLYMPIADE PAARD

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133.1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 318-

Omgeving

HECHTING,
PILIGUARDXOLl
VOORKOMT HET

ï

maag

Hechtingsfactoren

K88

K99

987P

Type!

hechting en vermenig-
vuldiging van E.coli in de
darm

l --

toxine produktie

T

diarree

Gist-brocades introduceert
Piliguard® coli-V vaccin tegen
neonatale biggendiarree.

Piliguard coli-V voorkomt
hechting van Ecoli aan de darm-
wand, waardoor kolonisatie niet
mogelijk is. Piliguard coli-V geeft
een breedspectrum bescherming
Vaccinatie met Pili^ard coli-V
betekent minder diarree en groei-
vertraging minder sterfte en
minder kosten.

PILIGUARDTOLI-VGEEN HECHTING,GEEN DIARREE.

Ambachtstraat 2,3732 CN DE BILT, Tel. 030-760045.

{jist-brocades

Animal Health

-ocr page 319-

KLINISCH KLEIN

Corpus alienum in de maag bij een slang

Operatieve verwijdering. Een case report

A Foreign Body in the Stomach of a Snake
Removal l>y Surgery. Report ofa Case

P. Zwart, V. Volkers, M. Wijnands en R. Gerritsen\'

SAMENVATTING Bij een rattenslang (Elaphe obsoleta rossaleni) werd een steen die het dier
abusievelijk had ingeslikt en die at 4 dagen in de maag aanwezig was. operatief verwijderd door
eoehotomie en gastrotomie. Narco.se werd bewerkstelligd met Metomidaat (HypnodH®) in een dosering
van 10 mg/kg lichaamsgewicht. De maagwand werd gehecht met doorlopende hechtingen volgens
I.embert. Huid en spieren werden met enkelvoudige knoophechtingen gesloten. Het herstel was
voorspoedig en volledig.

SUMMARY A stone, which had been accidentally swallowed bv a ratsnake (Elaphe obsoleta rossa-
leni)
and which had been present in the stomach for as long as four davs. was surgically removed by
coehotomy and gastrotomy. Anaesthesia was produced by Metomidate (HvpnodH®) in a dosis of 10
mg/kg oj body weight. The wall of the stomach was sutured by continuous Lembert sutures. The skin
and muscles wei\'e dosed with single sutures. Recovery was
successful and complete.

Een jonge xiMtnsVdngfElaphe obsoleta ros-
saleni)
van 48 gram werd voor onderzoek
aangeboden in verband met een dikte ter
hoogte van de plek waar normaal een ma-
tige verdikking zat als het dier net gegeten
had (de maag), die al 4 dagen bestond en
niet van plaats veranderde.

De eigenaar vertelde dat de bak waarin het
dier gehouden werd enkele dagen tevoren
schoongemaakt en opnieuw ingericht was,
waarbij als bodembcdekking grove kiezel
werd gebruikt.

Bij onderzoek bleek hct diertje in een goede
voedingstoestand te zijn en, afgezien van

-ocr page 320-

de dikte in de buik, gezond. Het had een
normale belangstelling voor de omgeving.
De buikspieren hadden een goede tonus.
Er waren geen afwijkingen van de ademha-
lingsorganen. De hartslag was krachtig en
regelmatig.

De dikte was zeer uitgesproken (fig. 1), was
vast van consistentie en niet verplaatsbaar.
Gezien de anamnese en de bevindingen was
het alleszins waarschijnlijk dat de slang een
steen had ingeslikt. Afgaande op de loca-
lisatie mocht worden verwacht dat de even-
tuele steen zich in het achterste gedeelte
van de maag bevond. Aangezien de dikte
reeds 4 dagen op dezelfde plaats aanwezig
was, leek een spontaan transport langs de
pylorus niet te verwachten.

Er is overwogen of het mogelijk zou zijn de
steen mechanisch uit de maag te verwijde-
ren. Gezien de afmetingen van de slang
werd dit niet mogelijk geacht zonder ern-
stige beschadigingen aan te richten.
Besloten werd tot coeliotomie, gevolgd
door gastrotomie.

De narcose werd verkregen met Meto-
midaat (Hypnodil®)in een dosering van 10
mg per kg lichaamsgewicht intracoeliaal.
Voor alle zekerheid werd een inhalatie-
anaesthesie in gereedheid gehouden. Het
operatiegebied werd met alcohol 70% ge-
desinfecteerd.

De huidsnede van ± 2 cm werd over het
craniale gedeelte van de zwelling, iets naast
dc mediaanlijn geplaatst, f^aarbij werden
tevens de buikspieren gekliefd.

......

-ocr page 321-

Nadat door stomp prepareren het vetweef-
sel enigszins terzijde was geschoven, werd
de maag zichtbaar. Een lengtesnede van 1,5
cm werd in de maagwand aangebracht,
waarna de steen met behulp van een arte-
rieklem kon worden gepakt en naar buiten
gebracht (fig. 2). Verontreiniging van het
omgevende weefsel werd voorkomen door
de wond te omgeven met steriele gaasjes.
De dikte bleek inderdaad te bestaan uit een
gladde ronde kiezel. De maagwand was
uitwendig normaal, zonder hyperaemie of
anaemische necrose.

De maagwand werd gesloten met atrauma-
tisch hechtmateriaal (Vicryl 4.0) door mid-
del van een doorlopende hechting volgens
Lembert (onderlinge steekafstand ± 1,5
mm; er werd gewerkt onder een operatie-
microscoop).

Afzonderlijk hechten van de spierlaag was
niet mogelijk daar zij extreem dun was.
Doormiddel van enkelvoudige knoophech-
tingen (Vicryl 4.0) werden de spieren en de
huid gezamelijk gehecht. De hechtingen
werden telkens onder de schubben, in de
omslag daarvan, aangebracht (fig. 3). De
postoperatieve verzorging bestond uit een
intraeoeliale injectie van colistine (Belco-
spira® 1.000.000 E/ml) in een dosering van
50.000 E/kg lichaamsgewicht.
De narcose bleek voor deze, 1 uur en 40
minuten durende operatie juist voldoende.
f^et diertje had gedurende de gehele tijd
regelmatig geademd. De hartslag was krach-
tig en regelmatig. Bij het plaatsen van de
laatste huidhechtingen traden de eerste
spierbewegingen in de staart op.
Het dier werd warm (28° C) geplaatst. Na
een half uur kroop het al enigszins rond en
na twee uur waren de bewegingen evenals
de ademhaling en de hartslag weer geheel
normaal, f^et diertje had een levendige be-
langstelling voor de omgeving.
Het verdere herstel verliep vlot. Na 8 dagen
werd voor de eerste maal voedsel aange-
boden en direct opgenomen.
De huidhechtingen werden na 17 dagen
verwijderd. De wond was droog en volledig
genezen (fig. 4). De eetlust en de digestie
waren hersteld. Bij de eerste vervelling na
de operatie, bleef het \'hemd\' op de opera-
tieplaats even vastzitten. De volgende ver-
vellingen verliepen normaal.

-ocr page 322-

VETERINAIR JOURNAAL

Gestoorde pijpbeengroei en

koperdeficiëntie

bij zoogkalveren

In de voor/.omcr van 1985 werd dc Gezond-
heidsdienst in consult geroepen op ecn Zuidlim-
burgs zoogkoeienbedrijf met de klacht, dat dc
tneeste van de in het vroege voorjaar geboren
kalveren ccn ontsteking hadden aan de kogels.
Bij nauwkeurige inspectie tijdens het bedrijfs-
bezoek bleken niet dc kogelgewrichten aange-
daan. maar de kraakbcengroeischijven in dc
pijpbencn. \'fcr hoogte van deze groeischijf, was,
voornamelijk aan dc achterbenen, cen pijnlijke
harde verdikking zowel aan de binnen- als aan
dc buitenzijde van het been te conslateren. (Zie
foto\'s).

Onbekend zijnde met dit fcnotncen werd beslo-
ten hetzij ecn röntgenfoto te maken, hetzij ecn
kalf te laten slachten om nader onderzoek aan
de benen te kunnen laten doen.
Ongeveer 1.5 tnaand later werd de Gezondheids-
dienst door ccn andere Zuidlimburg.se prakticus
gevraagd op een ander bedrijf, waar eveneens
zoogkoeien werden gehouden, met dezelfde

-ocr page 323-

klachten. De klinische verschijningsvorm bij de
kalveren bleek identiek aan hct boven omschre-
ven beeld. Na enkele weken werd van het laatst
genoemde bedrijf een achterbeen naar de Ge-
zondheidsdienst opgestuurd voor nader onder-
zoek. Bij de dissectie bleek de verdikking inder-
daad een gladde, benige botwoekering ter hoog-
te van de groeischijf te zijn. Na telefonisch
overleg met de kliniek voor Heelkunde werd het
been daarheen opgestuurd voor een röntgeno-
logisch en vervolgens een microscopisch patho-
loog-anatomisch onderzoek.
Prof. dr. E. C. Firth, Kliniek voor Heelkunde,
deelde ons mede dat deze aandoening röntgeno-
logisch precies geleek op een door Belgische
collega\'s ook bij zoogkalveren waargenomen
beeld, waarbij tevens een kopertekort in het
bloed was aangetoond. Het histopathologisch
onderzoek van coupes van de groeischijven
werd verricht door collega S. A. Goedegebuure
van de Vakgroep Pathologie: de groeischijven
vertonen kleinere en grotere fokale onregelma-
tige verwijdingen; de aansluitende primaire
spongiosa vertoont vaak een fokale immaturi-
teit van het trabeculaire beenweefsel, waarin
nog erg veel kraakbeenmatrix aanwezig is; de
metafysaire cortices bevatten eveneens nog veel
van dit immature beenweefsel, waardoor een
goede modellering is uitgebleven en deze een
verbreed uiterlijk hebben. Samenvattend lijken
de veranderingen primair op een sterk ge-
stoorde enchondrale ossificatie vanuit dc groei-
schijven te berusten. De hier aanwezige ver-
anderingen zijn vrijwel identiek aan die welke in
de literatuur bij Cu-deficicnte kalveren zijn
beschreven. Een sluitende diagnose laat zich
echter op grond van alleen de histopathologi-
sche bevindingen niet stellen.
Op de bedrijven was de situatie gaandeweg ver-
beterd — dc koeien en kalveren liepen in de wei
en de kalveren namen al wal krachtvoer op —
zodat geen nadere acties meer zijn ondernomen,
behalve dan dat aan de veehouders is medege-
deeld dat met de mogelijkheid van een Cu-te-
kort in de voeding als oorzaak voor de proble-
matiek rekening gehouden moest worden.
In mei van dit jaar werd de Gezondheidsdienst
ongeveer terzelfdertijd op dc beide bedrijven
ontboden, omdat het probleem zich opnieuw
begon voor te doen bij dc in het voorjaar van
1986 geboren kalveren. Kopcrbcpaling in het
bloed van zowel de kalveren alsook van hun
moeders bracht een, vooral bij de kalveren,
sterk kopertekort aan het licht.\'
Melk bevat zeer weinig koper. Zoogkalveren
zijn voor hun koperbehoefte aanvankelijk, tot
ze ook ander voer opnemen, bijna geheel aan-
gewezen op hun koperreserve in de lever. Deze
koperopslag in de foetale lever zal slechts gering
van omvang kunnen zijn wanneer tijdens de
drachtigheid het Cu-gehalte in het rantsoen van
de moeder ontoereikend is geweest. Bij nareke-
ning van de winterrantsoenen door de veevoe-
dingsspecialist van het Consulentschap voor de
Veehouderij te Roermond bleek het koperge-
halte inderdaad steeds onvoldoende te zijn ge-
weest.

In overleg met de veehouders en hun prakti-
zerende dierenartsen zijn de dieren behandeld
met Cu-suppletiepreparaten. Het resultaat
daarvan lijkt gunstig.

M. P. H. M. Roumen\\

E. J. M. H. Bisschoff,
IV. P.J.A. Brqoyman.s\\

\' De vastgestelde Cu-waarden worden door de Gezondheidsdienst aan belangstellenden desgewenst ver-
strekt.

2 Drs. M. I\'. H. M.Roumen. Gezondheidsdienst voor Dieren in Limburg, Postbus 3100,6093 Z.I Heythuysen.
sen.

Drs. E. .1. M. H. Bisschoff. Beitel 10, 6466 GZ Kerkrade.
" Drs. W. P. .1. A. Brooymans, Rijksweg 57B, 6269 AB Margraten.

-ocr page 324-

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly 1985; 7: 306-14

Comparative pharmacokinetics and
bioavailability of eight parenteral
oxytetracycline-10% formulations in dairy cows

J. F. M. Nouws\', H. J. Breukink^ G. J. Binkhorst^ J. Lohuis^
P. van Lith^ D. J. Mevius^ and T. B. Vree^

SUMMARY In plasma and milk the oxytetracycline (OTC) concentrations were determined following
a single intramuscular administration of eight 10%\'formulations to dairy cows at a dose of approxi-
mately 5 mg/kg. Two of these formulations were injected intravenously to obtain reference values of the
drug\'s pharmacokinetic parameters. The eight formulations were compared and evaluated pharmaco-
kinetically with respect to absorption rate, peak plasma and milk OTC concentrations, biological
half-life, and relative bioavailability. The mean maximum plasma OTC concentrations, ranging from
2.0 to 4.1 jig/ml, were achieved between 4 and 12 hours post injection, depending on the formulation
involved. The mean maximum milk OTC concentrations, in the range between 0.92 and 1.43 fxg/ml.
were achieved 12 to 24 hp. i. The OTC milk concentration-time profile ran parallel to the OTC plasma
concentration-time profile.

After intravenous administration the time j\'or the appearance of OTC in milk was shorter ( 1-2 hours
p.i.). the peak milk OTC concentration was higher (1.7-1.9 ug/ml) and achieved earlier (6-8 h p.i.).
and the OTC persistence in milk shorter than after i.m. administration. Formulations exhibiting the
lowest clinically noticeable irritation showed the most favourable pharmacokinetic characteristics:
rapid absorption with the highest peak plasma OTC concentrations and good bioavailability.
The plasma and milk protein binding for OTC was respectively 71.7± 7.4% and 84.8 ± 5.45%.
Withdrawal times for milk and edible tissues are presented on the basis of preset tolerance or detection
limits.

INTRODUCTION MATERIAL AND METHODS

Oxytetracycline is one of the most widely

used antibiotics in veterinary medicine. Nineteen FH and one MRY dairy cows weighing

X, , U J u 474-733 kg during the trials, were involved. The daily

Nearly each drug company has its own ^

formulation speciality, which differs from
others in its composition. This fact may
Drugs

imply large differences in the pbarmacokin- See table 1.

etic behaviour and bioavailability be- Administration of drugs

tween the formulations. Several factors .

, . , , -u J u- u ■ n For the establishing of the bioavailability of the lor-

have already been described which influ- Ululations, five cows were injected intravenously with

ence the OTC pharmacokinetics and OTC product Eataprecisedoseof5.0mg/kgandtheother

persistence in the body: age, injection site, lO cows intravenously with product B at a standard
irritation, composition and route of appli- dose of 30.0 ml/cow (dose: 5.23 ± 0.55 mg/kg). The

nrMi, QnH Hicpasp statp nf the injection time was 10 seconds. Later on each drug
cation, urine now, and disease state Ot the f^lniulation was injected intramuscularly to five cows

animal (3, 6, 7, 8, 9). the neck region at a point one hand\'s width before

This report deals with the pbarmacokin- the shoulder and one hand\'s width below the ligamen-

etics bioavailability, and withdrawal time tum nuchae. Each neck side was used once (for one
aspects of seven commercially available formulation), except those of three cows for product

,, c 1 J E, which had been injected intramuscularly already 2

oxytetracychne-10% formulations and one „„ -,-he i^jec-

experimental formulation, tion needles used were 1.8 X 50 mm.

\' R.V.V.-District 6, P.O. Box 40010, Nijmegen, The Netherlands.

^ Faculty of Veterinary Mcdicine, Large Animals Clinic for Internal Diseases, State University of Utrecht,

Utrecht, The Netherlands.
\' Clinical Pharmacy, St. Radboudhospital, Nijmegen, The Netherlands.

ORIGINAL PAPERS

-ocr page 325-

Sampling

Heparinized blood samples were taken from the jugu-
lar vein on the opposite side of the i.m. or i.v. injection
site at regular time intervals of time indicated in Figs.
I-.3. Blood samples were centrifuged immediately and
the plasma deep frozen at —20° C pending bioa.ssay.
Quarter milk samples ofthe right front and left hind
quarter were taken at regular intervals indicated in
Figs. 1-4 and deep frozen.

Bioassay
Quantitative test

OTC concentrations in blood and milk samples were
determined microbiologically by performance of the
large plate agar-diffusion method (8).

Qualitative test

The Delvotest® (Mycofarm, Delft) was performed for
detection of inhibitory substances (10).

Protein binding of OTC to milk and plasma

Ultrafiltration of plasma and milk was performed
with the reusable Micropartition Systetn® (MPS-1;
.Amicon BV, Oosterhout; no 4010) employing YMT-
membranes. ApproximatelyO.7 ml of plasma or milk
were pipetted into the system and centrifuged at 2000
rpm for 30 minutes; the ultrafiltrate obtained was
assayed vs standards prepared in distilled water. No
OTC was retained on the YMT-filter membrane,
which is highly hydrophylic and anisotropic.

Pharmacokinetic analysis
Intravenous data

Plasma OTC concentrations of each cow were ana-
lyzed by means ofthe NON-LIN computer program
for best fit to the three-compartment pharmacokin-
etic model (1, 91. The area under the concentration
titiic curve (AUC|j_oo) was calculated by the trapezoi-
dal rule up to the last sampling point. The AUCy_oo
was calculated as AUC^., C^/y. where C , is the
concentration at the last sampling point and y the
clitiiination rate constant of the final phase of the
o re plasma curvc.

Intramuscular data

The peak OTC concentration (C^^^) and peak time
\'^max\' ""cad from the concentra-

tion-titne curvc. The absorption rate (Ti/j^jj,,. ), the
concentration titiie intersept (Cg), the area under the
curvc (AUC) obtained with the trapezoidal rule, and
the biological half-lifeof the plasma OTC disposition
(Ti/^) were calculatcd (I).

The OTC penetration rate (Ti/ ) into the udder was
calculated in a similar way as the with the milk

concentration data.

The relative bioavailability (%) was calculated by the
formula

AUC

0-00 ,1 .V.

AUC„ . , Dose.
-^liilJh- X -X
100 %

Dose.
1 .m.

The withdrawal time(T)for milk,organs,and muscle
following intramuscularadministration of a formula-
tion was calculatcd by the formula (7)

T, .(InR.C - InC, . )
J -
? max_1

In 2

where Ti/^ is the biological or disposition half-life,
\'"max plasma OTC concentration, and R the

ratio ofthe OTC concentration in milk or tissuespeci-
men (kidney: plasma ratio = 10; muscle: plasma ratio
= 1; and milk: plasma ratio = 2). TheC|jj^ represents
the detection limit of the bioassay, which was 0.05 ^g
OTC/g tissue or 0.4
/ig OTC/ml milk, this being the
detection limit of the Delvotest® for OTC.
A two tailed Student\'s t-test was used to compare the
significance of the C^^^, Ti/^^j^j and the relative
bioavailability of the formulations.

RESULTS

Plasma

The mean oxytetracycHne data found in
plasma after intravenous or intramuscular
application are depicted graphically in
Figs. 1-3. The pharmacokinetic parameters
derived from the i.v. data of products B
and E were similar and are discussed else-
where (9). Table 2, presenting the pharma-
cokinetic i.m. data, shows that the most
rapid absorption rate (smallest Ti/^gj^j )
were obtained with product B, E, and G.
Product F showed the slowest absorption
rate. Products B and E gave the highest
peak plasma OTC concentrations (approx-
imately 4 ;ug/ml). During the period of
0-12 hour p.i., the highest relative bioavail-
ability was obtained with product E, which
was significantly different (P < 0.01) from
the other formulations. The products D
and F exhibited the slowest absorption
rates and revealed the lowest bioavailabil-
ity in the period of 0-12 h p.i. During the
0-120 h period no differences were ob-
served statistically in bioavailability be-
tween products A, C, D, G, and H. Product
E. exhibited a significantly better bioavail-
ability in the latter period than products A
and D (P < 0.025 and P < 0.005, respect-
ively) cf. Fig. 5). The longest biological
half-life, differing significantly from A, B,
C, E, G, and H (P< 0.01 ), was observed for
product F.

Milk

The milk concentration data are illustrated
in Figs. 1, 2, 4 and 6. The OTC concentra-
tion-time profiles of milk had a similar
shape as those of plasma (Figs, 3, 4). The

-ocr page 326-

Table 1. Oxytetracycline-10% formulations.

Alfasan,Woerden

D

Oxysentin ,
Ciba-Geigy.

Kombi vet,
Etten-Leur

Dopharma,
Raamsdonkveer

n

Engemycine ,
Gist-Brocades,Delft

AUV,
Cuyk

Cyclosol\'\' Oxy,
Aesculaap,Boxtel

AUV,Cuyk

Product Manufacturer

C
D
E
F
G

OTC-type Solvent

(a) (b)

DTC-HCl pvp 9.1

OTC-DIH polyethylene 9.0
glycol

OTC-HCl unknown 9.1

OTC-HCl propylene glycol -i- 9.1
dimethyl formaldehyde

OTC-HCl pvp 9.2

OTC-HCl pvp (experimental) 10.2

formulation

OTC-HCl glycerol formal  8.7

pvp

OTC-HCl pvp 9.0

mg OTC/ml
solvent (c)

N.D.

100 2

N.D.

103 5

101 2

94 4

98 4
102 2

pH of the
solvent

(a) OTC-HCl : 100 mg Oxytetracycline-HCl/ml solvent N.D. = Not determined
OTC-DIH : 100 mg Oxytetracycline-dihydrate/ml solvent

(b) pvp = polyvinyl pyrrolidone

(c) Determined microbiologically in the bottles used.

-ocr page 327-

OXYTETRACYCLINE I.M.
COWS; DOSE: ± 5 MG/KG.

PLASM A (" = 5)

-.1 oxysentin"

..........A. alfassn"

-□ DOPHAHHA«

.........M KOHBIVET«

----• cvclosol\'oxï

R

Fig, 4, Mean milk OTC concentrations following intramuscular administrations of Oxtetracycline-10%
formulations to dairy cows at a dose level of 5 mg/kg.

-ocr page 328-

Table 2. Pharmacokinetic parameters of oxytetracycline formulations administered intramuscularly to dairy cows.

AUC\'st^i^.g/l it re) Relative Bioavai labi 1 1 ty WITHDRAWAL TIME (hours)

0-12

0-120 Hours

KIDNEY^

MOSGLE^

B

MILK

42.6 %
(9.M

88.5 ^
(9.1.)

89
(7)

59
(6)

1.1
(1))

43.5 ^
(4.8)

93.7 %
(11.3)

112
(8)

71.
(5)

51
W

33.6 %
(2.8)

89.2 t
(13.9)

109
(12)

71
(7)

50
(1))

27.8 Ï
(5.6)

75.7 ^
(12.0)

129
(11))

82
(8)

51)
(1.)

56.1 i
(6.1.0)

101.7!^
(7.00)

106
(15)

69
(9)

1.6
(5)

28.1 ^
(9.6)

95.7 %
(11.M

170
(37)

106
(21)

68
(12)

1)0.3 %
(10.3)

87.3 ^
(14.1)

118
(12)

77
(8)

51
(1.)

1)3.4
(4.1))

98.9
(16.0)

108
(15)

73
(10)

51

( 7)

T, T C T,

J^jjj o max max 1

hours\' M g/ml hours_pg/ml hours 0-12

dose
mg/kg

formulation

1)9.06
{h.W

68.25
(13.5)

52.13
(8.26)

52.76
(ll.it3)

67.30
(7.96)

58.0
(15.4)

57.73
(5.27)

66.7
(8.3)

5.25 2.55 h.\'^S 6.90 2.28 9-02 2ii 97

(0.26) ( 1.03) (0.33) (l.lM (0.15) (0.88)

S.hS 1.06 »4.64 5.21 3.75 11.52 31.83

(0.92) (0.32) (l-itO) (0.91) (0.78) (1.1 1 ) (6.56)

5.20 2.03 2.68 9.00 2.38 11.2\'i 19-68

(0.22) (0.75) (0.66) (2.31) (0.32) (1.57) (2.27)

5.25 1.86 3.11 7.61 2.21 lit.09 19.70

(0.87) (1.02) (1.01) (0.89) (0.81t) (2.09) (6.56)

5.01) 1.06 It.01 6.60 k.OS 11.2 36.50

(0.63) (O.lil) (1.70) (0.55) (0.32) (2.21) (3.87)

5.15 2.89 2.53 9.6 1.95 19.3

(0.66) (1.19) (0.75) (3.6) (0.68) (5.0)

5.01 1.25 3.29 6.00 2.89 12.68 26.hk

(0.23) (0.\'(9) (0.57) (0.71) (0.39) (1-58) (4.52)

5.29 2.43 5.69 6.8 3.05 10.61 29.5^

(0.60) (0.70) (0.73) ( 1.8) (O-hè) (l.W) (\'».72)

alfasan-lot

(a)

oxysentin-103;\'\'

(B)

komb i vet-10^"

(C)

dopharma-lot*^

(D)

16.8
(7.2)

AUV-lOt
(ex(^e^ Imenta 1 )

cyclosol\'^oxy

(G)

AUV-

(H)

a)Detectlon limit : 0.05 ug/9 tissue.

b)Oetection limit : 0.4 ug/ml milk (sensitivity of the Delvotest )

Relative bioavailability (F) :

Dose.

aug

\'i.m.

X 100 ^ (t = time in hours)

F =

AUG

Dose

-ocr page 329-

product code

a = alfasan^-lox

b = dxysentin\'^-10%

c = kombivet\'\'-io%

0 = dopharma^-lox

e = engemycine\'^-10%

F = A.U.V. -10% (experimental )

g = Cyclosol\'\' oxy-IO%

H = A.U.V.\'^-IOX

Not significant

Significant at P <0.025 level

Significant at P< 0.01 level

m Significant at P\' 0.005 level.
Fig. 5. Statistical evaluation of the pharmacokinetic parameters (Student\'s t-test).

-ocr page 330-

i.m. mean peak milk OTC concentrations
were in the range between 0.92 and 1.43
(Ug/ml, the latter being of product E, and
were obtained 12-24 h p.i. The appearance
time of OTC in milk following i.v. adminis-
tration was shorter (1-2 h p.i.), the penetra-
tion rate 3-fold faster, the peak milk OTC
concentration higher (1.7-1.9 //g/ml) and
achieved earlier (6-8 h p.i.) than after i.m.
injection (Figs. 4,6). The OTC penetration
rate half-life (Ti/^p) in milk was 1.5 hours
for the i.v. treatment and ranged for the
i.m. administration from 4.5 to 6.2 h.; thus
it was at least 3-fold longer as those for the
i.v. route of administration. Beyond 24 h
after the i.m. administration the OTC con-
centration in milk was equal to twice as
high as that in plasma, depending on the
milking-out time.

Protein binding of OTC
The plasma protein binding for OTC was
71.7 ± 7.4% (n = 14) and for the milk
protein the OTC binding was 84.8 ± 5.45%
(n = 16).

Irritation at the injection site
No irritation (oedema, swelling) was ob-
served at the injection site following the
i.m. administration of products B, E. G,
and H. Moderate irritation was induced by
the formulations A, C and F between 12
and 56 h p.i. At 72 h p.i. the swellings were
diminished and were not clinically notice-
able any more. Product D gave rise to the
most severe irritation, which lasted 7 days.

Withdrawal times

The sensitivity of the Delvotest® for oxyte-
tracycline residues was approximately 0.4
/ig/ml milk. Based on this sensitivity the
calculated withdrawal period for milk was
40 to 68 h for the formulations involved
(Table 2). For edible tissues the calculated
withdrawal times ranged from 4 to 8 days
(non-diseased animals), based on the sensi-
tivity of the B-mycoides test, which was
0.05 Mg/ml.

-ocr page 331-

DISCUSSION

Intramuscular administration in the neck
region results largely in a deposit of the
drug formulation between the muscles in-
stead of inside the muscles, depending on
the injected volume (Nouws, unpublished).
The solvent system may affect the distribu-
tion between the muscles and thus influ-
ence the absorption surface. On the other
hand, the partition coefficient between the
tissues vs solvents system contributes to the
absorption rate and affect the OTC-time
profile of the curve as well (1). Hence the
observed differences in pharmacokinetics
between the formulations depend on the
composition of the solvent system. Even
between formulations containing the sol-
vent polyvinyl pyrrolidone, great differen-
ces were observed (A, E. P. H). The only
difference between formulation F (experi-
mental) and H was the pH, that of the
former being 10.2. At this pH the OTC is
more ionized than at pH 9.0, which has
presumably limited the absorption rate
and resulted in a so-called \'long-acting ef-
fect\'. Thus minor changes in the solvent
system or in the way of manufacturing the
formulation may finally have a great influ-
ence on the pharmacokinetic behaviour of
the product. The composition of the sol-
vent systems, and the way of manufactur-
ing the formulation were not disclosed
completely by most manufacturers.

Among the products tested, four formula-
tions (B, E, G, and H) exhibited the most
favourable characteristics: the highest peak
plasma OTC concentrations and good bio-
availability without inducing clinically no-
ticeable swellings at the injection site. In
contrast, product D caused severe irrita-
tion at the injection site and showed the
lowest bioavailability among the formula-
tions tested. This correlation feature be-
tween extent of irritation and the decrease
in bioavailability was discussed recently
for the I0%- and 20%-formulations (8).

Fig. 6 shows clearly that the appearance
time for OTC in milk was shorter (1-2 h),
the peak milk OTC concentration higher
( 1.7-1.9 //g/ml), the calculated penetration
rate 3-fold faster, and the persistence shorter
after i.v. administration than with the
i.m. route of application. This phenom-
enon has already been reported for beta-lac-
tam antibiotics (15). The amount of drug
transferred by passive diffusion from blood
to milk and vice versa depends on the drug
concentration gradient, the pH at both
sides of the plasma-milk barrier, and the
diffusion coefficient of drug transfer. The
diffusion coefficient (P) is the rate of
movement for one unit molar (M) concen-
tration difference as given by the Fiek
equation,

dM

ïïr

1 -

= (cl - c

where (Cj-Cz) is the concentration gradient.
The diffusion coefficient (P) depends on
the physico-chemical properties of the drug
and the functional state of the udder (4).
Thus in case of a similar drug and the same
cow, the concentration difference between
blood and milk determines the amount of
drug transfer per unit time and thus the
appearance time of the drug in milk, if the
same detection system is employed.
In the final phase of plasma and milk OTC
concentration-time curves, a higher OTC
concentration in milk than in plasma was
observed following the i.m. administra-
tion. This may be due to the slow back
diffusion from OTC to the blood (14).
Consequently, particularly the milking-out
time influenced the concentration ratio be-
tween milk and plasma, which was in the
range between 1.2 and 2.
The reported protein binding data of OTC
for plasma and milk differ from those pub-
lished (11, 13). The protein binding of
OTC in former studies was determined by
equilibrium dialysis, whereas our data re-
sulted from real ultrafiltrates obtained by
centrifugation. These data may have thera-
peutical implications. The MIC for mas-
titis
Streptococci st^\'p. and some Staphylo-
cocci
are in the range between O.I and 0.2
/xg free OTC/ml milk or plasma. Taking
the protein binding into account and for
achieving a direct therapeutical disposable
OTC concentration of 0.1
ßg/m\\ in plasma
or milk, the real OTC concentration (bound
and unbound) has to be 0.3 to 0.7
ixg/m\\
plasma or milk, respectively. Thus in plas-
ma therapeutically effective OTC concen-
trations of 0.3 Mg/ml are maintained at the

-ocr page 332-

applied dose for 32 to 48 hours; in milk the
level of 0.7
ng/m\\ is maintained for 24-32
hours. For bacteria (e.g.
Fusiformis nodo-
sus, Pasteurella
spp.) exhibiting the same
MIC for OTC, the same may be assumed
(2). But for most Gram-negative infections
(e.g.
E. coli, Salmonella spp.) an OTC con-
centration of at least 5 ;ug/ml is a thera-
peutical prerequisite, provided that there is
no resistance (12). Thus a higher dose is
required in the latter cases.
The intravenous administration has thera-
peutical advantages in respect of higher
initial OTC concentrations in plasma, more
quickly achieved and higher milk OTC
concentrations, with shorter persistence in
blood and milk as compared with the i.m.
administration route. However, only a few
formulations are suitable for i.v. applica-
tion. Several products cause collapse of the
animal (5). Thus label directions for use
have to be clear about this specific point.
In diseased animals the absorption rate
and the renal excretion by glomerular fil-
tration of OTC may be diminished. Based
on OTC residue data obtained in emergen-
cy-slaughtered ruminants, twice the calcu-
lated withdrawal times for edible tissues
(Table 2) may have to be recommended for
diseased animals. For penicillin-typed
drugs a safety factor of 4 has to be intro-
duced for estimating the withdrawal time
derived from data from normal animals
(7). The persistence in milk is affected in a
similar way, and the withdrawal time may
have to be adapted accordingly.
An objective evaluation of the formula-
tions in respect of the persistence and irri-
tation at the injection site is not possible.
For product D a high concentration and a
long persistence of OTC at the injection
site may be expected, based on the bio-
availability and irritation data. For pro-
ducts B and E a low irritancy in pigs has
been reported (products C and A, respect-
ively, in ref. 8).

In conclusion, pharmacokinetic differen-
ces between OTC formulations after i.m.
administration have to be emphasized.
Formulations with lowest clinically no-
ticeable irritation showed a higher absorp-
tion rate, achieved the highest blood and
milk OTC concentrations, and exhibited
the best bioavailability characteristics.

ACKNOWt.EDGEMFNTS

The technical assistance of A. Smulders. F. Dries-
sens, A. van Dinteren. M. van Dijk was greatly appreci-
ated. The formulations used were generously sup-
plied by Alfasan BV, Ciba-Geigy, Kombivet BV.
Dopharma BV, Gist-Brocades NV, AUV, and Aescu-
laap BV.
REFERENCES

1. Baggot, .]. D.: Principles of drug disposition in
domestic animals. The basis of Veterinary Clini-
cal Pharmacology, W. B. Saunders Cy, Philadel-
phia, 1977.

2. Berg, J. N., and Scanlan, C. M.: Studies of Fuso-
bacterium necrophorum from bovine hepatic
abscesses: Biotypes, quantitation, virulence, and
antibiotic susceptibility.
Am. ./. Vet. Res. 1982;
43: 1580-6.

3. Clark, J. C., Adams, C., Addis, D. G., Dunbar,
J. R., Hinman. D. D.. and Lofgreen, G. P.: Oxy-
tetracycline blood serum level studies in healthy,
pneumonic and recovered cattle.
Vet. Med.
Small Anim. Clinic
1974; 69: 1542-6.

4. Goldstein, A., Aronow, L., and Kalman, S. M.:
Principles of drug action. The basis of pharma-
cology Harper International, N.Y., 1979.

5. Gross, D. R., Todd, K. T., Williams, J. D., and
Adams, H. R.: Adverse cardiovascular effects of
oxytetracycline preparations and vehicles in in-
tact awake calves.
Am. J. Vet. Res. 1981; 42:
1371-7.

6. Luthman, J. and Jacobsson, S. O.: Comparison
of two oxytetracycline formulations in cattle.
Acta Vet. Scand 1982; 52; 191-3.

7. Nouws, J. F. M. and Ziv. G.: Pre-slaughter with-
drawal times for drugs in dairy cows.
J. Vet.
Pharmacol Therap.
1978; 1: 47-56.

8. Nouws, J. F. M.: Irritation, bioavailability, and
residue aspects of ten oxytetracycline formula-
tions administered intramuscularly to pigs.
The
Veterinary Quarterly
1984; 6: 80-4.

9. Nouws, .1. F. M., Vree, T. B., Termond, E., Lo-
huis, J., Lith, P. van. Binkhorst, G. J., and Breu-
kink, H. J.: Pharmacokinetics and renal clear-
ance of oxytetracycline in ruminants.
The Veterin-
ary Quarterly
1985; 7: 296-305.

10. Os, J. L. van, Lameris, S. A., Doodewaard, J.,.
and Oostendorp. .1. G.: Diffusion test for the
detertnination of antibiotic residues in milk.
Neth. Milk Dairy J.. 1975; 29: 16-34.

11. Pilloud, M.: Pharmacokinetics, plastna protein
binding and dosage of oxytetracycline in cattle
and horses.
Ke.s. Vet. Sci. 1973; 15; 224-30.

12. S0gaard, H.: In vitro antibiotic susceptibility of
P.. coli isolated from acute and chronic bovine
mastitis with reference to clinical efficacy.
Nord.
Vet. Med.
1982; 34: 248-54.

13. Ziv, G. and Sulman. F. G.; Binding of antibiotics
to bovine and ovine serum.
Antimicrob. Agents
Chemother.
1972; 2; 206-13.

14. Ziv. G. and Rasmussen. F.: Distribution of
labelled antibiotics in different components fol-
lowing intramammary and intramuscular ad-
ministrations.
J. Dairy Sci. 1975; 58: 938-46.

15. Ziv. G. and Nouws, .1. F. M.: Serum and milk
concentrations of ampicillin and amoxycillin in
ruminants.
Refuah Veterinarith 1979; 36; 104-10.

-ocr page 333-

Levasole® pour- on is
een breedspectrum anthelminticum
tegen longwormen en
maagdarm wormen bij runderen.
De toediening is zeer eenvoudig.
Na uitgieten op het vlakste deel van
de rug dringt het middel snel door
de huid en wordt het actieve
bestanddeel levamisol opgenomen
in de bloedbaan.

A.U.V. levert Levasole® pour-on
in een plastic container van 500 ml
met gekalibreerd reservoir.
Dit maakt nauwkeurig doseren
mogelijk (1 ml per 20 kg lichaams-
gewicht).

Geen wonder dat Levasole® pour-on
voortaan een streepje voor heeft!
Méér weten over dit werkzame middel?
Bel A.U.V. op het bekende nummer:
08850-94444.

Levasole® pour-on
heeft voortaan

een streepje voor!

If^ASOLE*

Levasole® pour-on:
gegoten maatwerk in wormbestrijding

Beversestraat 23, 5431 SL Cuijk, tel. 08850-94444

-ocr page 334-

NEDERLAND B.V.

EPROL

VETERINAIRE PRODUKTEN

Produkten voor de intensieve Veehouderij

— medicinale premixen (voedermedicatie)

— vloeistoffen en oplosbare produkten
(drinkwatertherapie)

— antibiotica, chemotherapeutica en vitamines

Adjusol TMP-sulfa

liquid, voor orale toediening of vloeistoftfierapie bij infectieziekten
gevoelig voor TMP-sulfa (pluimvee, varkens, kalveren, konijnen)
Z 30: Trimethoprim-sulfa, medicinale premix.

Sulfadimethoxine Na

liquid, idem - coccidiosis en infectieziekten, gevoelig voor sulfa-
dimethoxine (pluimvee, schapen, konijnen, varkens, kalveren)
Z 45: Sulfadimethoxine, medicinale premix.

Colipate

pig-pump, bevattende colistine voor orale toediening bij de behande-
ling van diarrhee bij biggen en lammeren, gevoelig voor colistine

Colistine sulfaat buvable (2 milj. lE/ml)

voor drinkwatertherapie, maag-darminfecties bij kalveren, biggen en
lammeren, gevoelig voor colistine.

Chlor-LA

inspuitbaar, langwerkend chlooramphenicol-preparaat bij luchtweg-
infecties (pasteurellosis) voor vlees- en fokkalveren. Niet te gebruiken
bij melkgevende dieren. Wachttijd; 28 dagen.

Dia-proof-K

Maag/darm-aandoeningen bij kalveren. Behandeling d.m.v. colloïdale
bescherming van de darmwand en het tegengaan van elektrolyten-
verlies (PAO Zeist 1985).

Veprol IMederland b.v.

Afd. Verkoop Produkten worden geleverd rechtstreeks vanuit

Industrielaan 1 2 opslag Uden en via de AUV te Cuijk.

5405 AB Uden

Tel. 04132 - 64994/50525

-ocr page 335-

Kip

Myopathie bij slachtkuikens ten gevolge van
gelijktijdige verstrekking van monensin en
tiamulin

Umemura, T., Nakamura, H., Goryo, M., and
Itakura, C. Histopathology of Monensin-Tia-
mulin Myopathy in broiler chicks. Avian Pa-
thology 1984; 13: 459-68.

Het gelijktijdig verstrekken van monensin-na-
trium (80 ppm via het voer) en tiamulin (250
ppm via het drinkwater) aan 7 dagen oude
slachtkuikens (bij ad libitum verstrekking van
voer en drinkwater) had tot gevolg dat;

— 2 dagen na de start van de behandeling ver-
scheidene kuikens anorexie, depressie en \'slape-
righeid\' vertoonden;

— na dagen de mééste kuikens de genoemde
verschijnselen vertoonden en sommige kuikens
op hun zij of borst lagen met neerhangende
vleugels;

— bij sectie op dag 4 tot 7 na de start van de
behandeling macroscopisch geen andere afwij-
kingen werden waargenomen dan groeivertra-
ging en vermagering;

— van dag 9 tot dag 11 de klinische verschijn-
selen weer afnamen en de eetlust weer toenam.
Opvallend was, dat histologisch bezien de poot-
en nekspieren waren aangetast, terwijl de hart-
spier en de borstspier steeds intact bleven. Dit
in tegenstelling tot myopathic ten gevolge van
vitamine E-selenium-deficiëntie waarbij selec-
tief de borstspieren zijn aangetast.

J. C. van den Wijngaard.

Kip

Myopathia bij slachtkuikens ten gevolge van
gelijktijdige verstrekking van monensin en
oleandomycine

Umemura, T., Nakamura, M., Goryo, and Ita-
kura, C. Ultrastructural changes of monensin-
oleandomycine myopathy in broiler chicks.
Avian Pathology 1984; 13: 743-51.

Het gelijktijdig verstrekken van monensin-na-
trium (80 ppm via het voer) en tri-acetyl-olean-
domycine (35 ppm via het drinkwater) aan der-
tig 7 dagen oude slachtkuikens (bij ad libitum-
verstrekking van voer en drinkwater) had tot
gevolg dat:

— 3 dagen na de start van de behandeling de
opname van voeren drinkwater verminderde;

— van dag 3 tot dag 5 de meeste kuikens voor-
bijgaande klinische verschijnselen vertoonden
zoals anorexie, depressie, slaperigheid en been-
zwakte en 6 kuikens niet meer konden lopen;

— vanaf dag 6 bij 23 kuikens de klinische ver-
schijnselen verdwenen en de eetlust weer terug-
keerde en nog 1 kuiken niet meer kon lopen;

— van dag 7 tot dag 15 (beëindiging van de
proef) ondanks blijvende consumptie van het
bovenbeschreven voeren drinkwater geen klini-
sche verschijnselen meer waarneembaar waren.
De enige sectiebevinding was vermagering. His-
tologisch bezien waren de nek- en pootspieren
aangetast (geen afwijkingen werden gevonden
aan de hart- en borstspier). Het histologisch
onderzoek leverde een beeld op, dat niet te ver-
gelijken is met ander myopathieën, met uitzon-
dering van het ziektebeeld dat teweeg wordt
gebracht door gelijktijdige verstrekking van
monensin en tiamulin.

J. C. van den Wijngaard.

Hond

Staart- en perianaalklierhyperplasie in com-
binatie met een testikeltumor en hypertes-
tosteronaemie

Scott, D. W. and Reimers, Th. J. Tail Gland
and Perianal Gland Hyperplasia Associated
with Testicular Neoplasia and Hypertestoste-
ronemia in a Dog. Canine Practice 1986; 13:
15-7,

Beschreven wordt een geval van een staart- en
perianaalklierhyperplasie.
De staartklier van de hond is één van de manne-
lijke secundaire geslachtskenmerken en is ma-
croscopisch bij slechts 5% van alle reuen zicht-
baar. Microscopisch kan het klierweefsel bij de
meeste reuen worden aangetoond en bestaat
voornamelijk uit perianaal (\'hepatoid\') klier-
weefsel, waaruit ook de perianaalklieren be-
staan.

Het is bekend, dat deze klieren gestimuleerd
worden door androgenen en onderdrukt door
oestrogenen.

Er wordt verslag gedaan van een Golden Re-
triever, waarbij voor het eerst op 11-jarige leef-
tijd een knobbel in de linker testikel werd ge-
diagnostiseerd. Ruim 2 jaar later had de hond
bovendien een hyperplasie van de staart- en
perianaalklieren, een vergrote prostaat en een
sterk vergrote linker testikel. De rechter testikel
was atrofisch en de testosteronspiegel was sterk
verhoogd.

-ocr page 336-

Na castratie bleelc, dat na 1 dag de testosteron-
spiegei tot beneden de normaalwaarde was ge-
daald.

Histologisch onderzoek van de testikel wees op
een tumor uitgaande van de interstitiële cellen.
De uiteindelijke diagnose was: staart- en peria-
naalklier-hyperplasie in combinatie met een
tumor van de interstitiële cellen en hypertestos-
teronaemie.

Conclusie: bij staart en perianaalklier-hyper-
plasie moet men bedacht zijn op een testikeltu-
mor en hypertestosteronaemie.

J. B. M. Huisinga-de Groot.

Rund

Leptospirose geslachtsorgaan stieren

Ellis, W. A.,Cassells,J. A., and Doyle, J. Geni-
tal leptospirosis in bulls. The Vet. Record 1986;
118: 333.

Leptospira interrogans serovar hardjo infecties
zijn in de Engelse rundveestapel endemisch en
geven aanleiding tot abortus en agalactie. De
leptospiren localiseren zich in de nieren en per-
sisteren aldaar en worden met de urine uitge-
scheiden, waarmee de belangrijkste versprei-
dingsbron is aangegeven. Ook is aangetoond
dat bij koeien in de geslachtswegen persistentie
van de kiem mogelijk is.

Schrijvers vermelden als eersten dat in de ge-
slachtsorganen van natuurlijk besmette stieren
L. hardjo werd aangetoond. Van 7 andere,
voor natuurlijke dekking gebruikte stieren wer-
den culturen ingezet van de nieren, zaadblaas-
jes, prostaat, epididymis en testikels. Bij 4 stie-
ren hiervan werd uit alle organen, uitgezon-
derd de prostaat,
L. hardjo gekweekt. De hoog-
ste score werd gevonden in de nieren en zaad-
blaasjes. De 4 stieren hadden een antilichaam-
titer van 1:10 tot 1:100.

Deze bevindingen tonen aan dat de stier een rol
kan spelen in de epidemiologie van leptospirosis
en dit consequenties zou kunnen hebben bij
toepassing van KI.

Uit betrekkelijk geringe gegevens blijkt dat de
overlevingskans van leptospiren in diepvries-
sperma dat antibiotica bevat, nihil is. Bij ge-
bruik van vers sperma, waarvan een toename
wordt gezien, is controle toch aan te bevelen;
Ref.

J. J. Koopman.

Uienvergiftiging bij jongvee

Verhoeff, J., Hajer, R., and Ingh, T. S. G. A. M.
van den. Onion poisoning of young cattle. The
Veterinary Record 1985; 117: 497-8.

Beschreven wordt een geval van koppelver-
giftiging door uien. 85 Stuks jongvee, variërend
in leeftijd tussen 6 en 22 maanden oud, kregen
per dag in totaal 1000 kg uien. Hiernaast kregen
ze kuilvoeder van een slechte kwaliteit. De
oudere dieren namen ongeveer 15 kg op en de
jongere ongeveer 8 kg. Na 5 tot 10 dagen werden
22 dieren ziek. Ze werden lusteloos, ongecoör-
dineerd, kregen gele slijmvliezen en haemoglo-
binurie. Eén dier collabeerde. Er was een hae-
molytische anaemie met lichaampjes van Heinz
in de rode bloedcellen en leucocytose.
Verantwoordelijk voor de intoxicatie was een in
uien aanwezige scherpe vluchtige olie.
Tot 5 dagen nadat de uien uit het rantsoen
gehaald waren, ontstonden nog ziektegevallen.
Opvallend was, dat de dieren bleven eten, totdat
ze zeer sterk anaemisch waren. Behandeling van
aangetaste dieren vond plaats door middel van
bloedtransfusie, en in één geval werd dexame-
thason gegeven.

(De boerin moet nog steeds huilen bij het
snijden van de uien voor de maaltijd;
Ref.)

A. M. van Schaik.

Reptielen

Gekko\'s als dragers van pathogene entero-
bacteriën

Gugnani, H. C.,Oguike, J. U.,andSakazaki, R.
Salmonellae and other enteropathogenic bacte-
ria in the intestines of wall geckos in Nigeria.
Anth.
V. Leeuwenhoek 1986; 52: 117-20.

De auteurs onderzochten de darmflora van 150
gekko\'s
(Hemidactylus hrookei) afkomstig uit
woonhuizen en universiteitsgebouwen in Nsuk-
ka, Nigeria en omgeving.

Darminhoud werd uitgestreken op Bismuth-
sulfiet-agar en Salmonella-Shigella-agar en na
voorophoping in Seleniet-F-bouillon op Mac-
Conkey-agar en Desoxycholaat-citraat-agar.
Zij isoleerden 35 x Salmonella-stammen (8
types), 2 X
Sh. sonnei. 4 x Edwardsiella tarda. 8 x
Enterobacter 3 x Citrobacter spp, 3 x Serra-
tia marcescens,
35 x Proteus spp, 13 x Kl. pneu-
moniae zn \\1 y. E. coli.

Gekko\'s komen veel voor in de leefomgeving
van de mens in de tropen. De auteurs zijn van
mening dat zij een belangrijke factor zijn bij de
verspreiding van voedselinfecties en intoxica-
ties.

H. Mol.

-ocr page 337-

Beïnvloeding van immuunrespons door sele-
nium

Blodgett D. J. e.a. Immunomodulation in wean-
ling swine with dietary selenium. Am. J. Vet.
Res. 1986; 47: 1517-19.

Van selenium is bekend, dat het de immuunres-
pons bij muizen en biggen kan beïnvloeden.
Aan een basisrantsoen met 0,068 ppm Se werd
natrium-seleniet toegevoegd in een reeks, oplo-
pend van O tot 1,5 ppm.

De invloed op de humorale immuniteit was
maximaal bij toevoeging van 0,9 ppm Se en
minimaal bij 0,3 ppm Se (niet significant ver-
schil).

Op het cellulaire afweermechanisme bleek in
deze proef geen invloed van het Se-gehalte aan-
toonbaar.

Groei, voerverbruik en voerconversie werden
niet beïnvloed. Wel nam de Se-concentratie in
het bloed toe met een toenemende hoeveelheid
Se in het rantsoen.

W. A. J. Cromwijk.

Varken

Overleving van porcine parvovirus

Mengeling, W. L. and Paul, P. S. Interepizootic
survival of porcine parvovirus. J. Am. Vet.
Med. Assoc. 1986; 188: 1293-5.

Bij acute infecties wordt het parvovirus door se-
en excreta verspreid.

Een experiment is uitgevoerd om na te gaan op
welke wijze het virus in de periode tussen twee
epizoötieën overleeft.

Daartoe werden biggen kunstmatig besmet en
in isolatieboxen geplaatst. Vervolgens werden
andere (gevoelige) biggen hierbij geplaatst of
geplaatst in deze boxen een aantal weken nadat
dc geïnfecteerde biggen hieruit waren verwij-
derd.

Door direct contact tussen primair geïnfec-
teerde en gevoelige biggen bleek het virus bij de
primair geïnfecteerde biggen zich te verspreiden
gedurende de leen 2e week na die infectie, maar
niet meer tussen de 4e en de 25e week.
Wanneer gevoelige biggen echter uitsluitend in
besmette boxen werden geplaatst, dan bleek het
parvovirus zich nog te kunnen verspreiden min-
stens 14 weken nadat de primair geïnfecteerde
biggen hieruit al waren verwijderd.
Hiermee wordt gesuggereerd, dat overleving
van virus in door se- en excreta besmette, niet
gereinigde en ontsmette stallen, het belangrijk-
ste virusreservoir blijft vormen voor een vol-
gende epizoötie.

(Waaruit overigens niet de conclusie getrokken
mag worden dat dit een betrouwbare en veilige
manier is om immuniteit op te bouwen. Vacci-
natie al of niet in combinatie met contactbe-
smetting, zal in veel gevallen noodzakelijk blij-
ven;
Ref.)

W. A. J. Cromwijk.

Voedingsmiddelenhygiëne

Bepalingsmethode voor trenbolonacetaat

Rapp, M. und Meyer, H. H. D. Nachweismög-
lichkeiten des Trenboloneinsatzes in der Rin-
dermast: Radioimmunologische Bestimmung
und Validierung der Ergebnisse mittels HPLC/
RIA). Archiv für Lebensmittelhygiene 1986; 36:
31-6.

Trenbolonacetaat kan in de rundveemesterij
gebruikt worden als anabolicum. Het onder-
scheid met andere androgene Steroiden is de
snelle reactie met macromoleculen, waardoor
tot op heden geen eenduidige gegevens over
toxiciteit voorhanden zijn en waardoor de ana-
lyse wordt bemoeilijkt. (Het gebruik is in Neder-
land verboden, een methode van onderzoek is
(nog) niet wettelijk vastgesteld;
Ref)
Trenbolonacetaat wordt gemetaboliseerd tot
trenbolon —17
et in faeces, gal en urine, en
trenbolen — 17 /3 in spieren. In faeces komen de
hoogste gehaltes metabolieten voor.
In het onderzoek zijn bij in totaal 8 dieren ver-
schillende trenbolonpreparaten geïmplanteerd.
Monsters van faeces en gal, alsmede van spier-
vlees na het slachten werden geanalyseerd mid-
dels een RIA en bevestigd met HPLC. De beves-
tiging is noodzakelijk omdat de RIA vals-posi-
tieve resultaten kan geven door storende stoffen.
(In Nederland wordt DES daarom bevestigd
door GCMS;
Ref). Van twee stieren, die met
een tussentijd van 3 maanden tweemaal werden
geïmplanteerd, waren faecesmonsters geduren-
de 5-7 maanden na de laatste implantatie posi-
tief Bij twee vrouwelijke runderen werd het
implantaat na enige tijd verwijderd. Indien het
implantaat volledig verwijderd kan worden zijn
de faecesmonsters binnen 8 dagen negatief
Behandelde dieren hebben in de regel meer dan
1 mg/g trenbolon-17a in faeces, meer dan 10
mg/ml in gal en meer dan 50 pg/gram trenbo-
[on-llß in spiervlees. Gezien de betrouwbaar-
heid, reproduceerbaarheid en specificiteit, zou
deze methode geëigend zijn voor zowel kwali-
tatieve als kwantitatieve bepalingen van trenbo-
lon (hoewel dat eerst met grotere aantallen die-
ren moet worden aangetoond;
Ref.)

F. Ooms-van Rossem.

-ocr page 338-

BOEKBESPREKING

Manual of exotic pets

J. E. Cooper, M. F. Hutchinson, O. F. Jacl<son, and
R. J. Maurice, Editors
Revised edition 1985

(Published by: Brii. Small Anim. Vei. Assoc., 5 Si.
Georges Terrace. Chelienham. Glos. GL50 J PT Eng-
land)

Van de eerste editie van 1976 zijn meer dan 1000
exemplaren verkocht. Deze tweede editie is sterk uit-
gebreid. Mede in verband met het feit dat het houden
van bijzondere dieren meer aandacht krijgt van het
publiek en de mogelijkheden om dieren langere tijd te
houden en met ze te kweken zijn toegenomen, is de
vraag naar veterinair advies sterk gestegen. In deze
tweede, uitgebreide en volledig nieuw bewerkte editie
zijn vele kleine exotische gezelschapsdiertjes, maar
ook tropische vissen, krokodillen en herten nieuw
opgenomen.

Door een consequente bewerking is de stijl zeer
uniform (en compact), terwijl toch de door de auteur
van elk hoofdstuk ingebrachte feiten en meningen
zijn gerespecteerd.

In tegenstelling tot de eerste uitgave zijn nu foto\'s,
tekeningen en een index opgenomen.
Het boek heeft een hoge ethische standaard. Uitgangs-
punt voor de omgang met exotische dieren zijn vier
belangrijke vragen:

1. Wat voor diersoort is dit, weet ik voldoende over
zijn biologie? Indien niet, waar moet ik dan deze
kennis zoeken?

2. Heb ik voldoende faciliteiten, uitrusting en kennis
om het dier te onderzoeken en te behandelen?

3. Heb ik voldoende toegang tot kennis over de ziek-
ten van deze diersoort?

4. Zijn cr speciale wettelijke of ethische aspecten
waar ik mij van bewust moet zijn?

Ook al heeft een dierenarts ethische bezwaren tegen
het houden van dieren die niet allen in gevangen-
schap gekweekt worden, dan kan hij het welzijn van
de dieren en de diersoort die in zijn handen kotnen het
best beschermen door zc zo adequaat mogelijk te
behandelen en de eigenaren voor te lichten.
De inleiding geeft hulpmiddelen aan die handig of
noodzakelijk zijn bij het hanteren en onderzoeken van
een groot aantal bijzondere dieren. Met nadruk wordt
gewezen op een foutief klakkeloos extrapoleren van
doseringen van huisdieren op bijzondere dieren. Als
algemene stelregel wordt aangegeven dat de dosering
bij kleinere zoogdieren en vogels toeneemt met W\'/,
(W = lichaamsgewicht). Voor reptielen, amfibieën en
vissen liggen de doseringen weer anders.
De auteurs wijzen er op dat deze manual voorbijgaat
aan de toegenomen kweek met dieren en de waarde-
volle rol die een dierenarts met interesse in exotische
dieren en het instandhouden van dieren en diersoor-
ten kan spelen.

Vervolgens worden de diersoorten besproken name-
lijk 10 soorten zoogdieren en de primaten als groep.
De vogels zijn verdeeld in \'kooivogels\', \'duiven\' en
\'watervogels\'. De reptielen worden verdeeld in schild-
padden. krokodillen, hagedissen cn slangen. Bij de
reptielen wordt een aanhangsel gegeven dat o.a.
anaesthesie en chemotherapie van reptielen omvat.
Ten onrechte worden onder het enigszins negatief
aandoende hoofd \'miscellaneous\' behandeld: amfi-
bieën. vissen, ongewervelden en wettelijke aspecten.
Er is een volledig op Engeland ingestelde appendix
met adressen van clubs en organisaties, lijsten van
firma\'s, tijdschriften en overheidsinstellingen.
Per hoofdstuk worden zoveel mogelijk, gezien de om-
vang van het totale werk (223 pag. met 22 diersoorten
of -groepen) echter compact, behandeld: algemene
gegevens, biologische feiten, huisvesting, voeding,
hanteren, kweek, ziekten en anaesthesie. Bij een aan-
tal hoofdstukken komen niet alle aspecten aan de
orde. Hier zijn de verschillen tussen de schrijvers en de
kennis van de diersoorten duidelijk merkbaar.
De hoofdstukken over de egel en over watervogels
zijn zeer beperkt. De hoofdstukken over het konijn en
schildpadden naar verhouding wat uitgebreider. Het
hoofdstuk over ongewervelden heeft voor Neder-
landse omstandigheden een zekere zeldzaamheids-
waarde. Het is echter voor de Nederlandse dierenarts
zeker van betekenis aandacht te schenken aan ziekten
van die dieren waarvan bijv. de gehele branche van
kwekers van insecten als vocderdieren financieel af-
hankelijk is.

Het boek is sterk op de praktijk ingesteld en geeft
naast de basisgegevens van elke diersoort tevens de
belangrijkste ziekten, zodat men snel georiënteerd is
en met behulp van de eigen vakkennis tot een redelijke
diagnose, althans tot een verantwoorde benadering
van de aangeboden patiënt, kan komen en daarmee
tot een acceptabele therapie.

Het boek is een goed bruikbaar standaardwerk in al
die praktijken die geconfronteerd worden met dieren
van kinderen of met exotische gezelschapsdieren.
Daartoe draagt zeker ook de zeer gematigde prijs bij.

P. Zwan.

-ocr page 339-

Vooruitgang in landbouw
contacten Nederland-China

Aan het eind van het bezoek van de Chinese
minister van Landbouw, Veehouderij en Visse-
rij. He Kang, aan ons land, zijn een memoran-
dum met de resultaten van het bezoek en een
fytosanitair vedrag ondertekend,
in het memorandum zijn de projecten opge-
nomen waarover het betrokken bedrijfsleven
verder zal onderhandelen. Deze projecten liggen
onder meer op het gebied van de landaanwin-
ning en drainage, veevoeders, aardappelver-
werking, melk- en pluimveehouderij, sierteelt,
bierbrouwerij en garnalen.
Het fytosanitaire verdrag omvat bepalingen
met betrekking tot de wederzijdse handel in
planten en plantmateriaal. Een en ander vond
plaats op de ministeries van Landbouw en Vis-
serij en Buitenlandse Zaken op 25 augustus
1986.

Het memorandum werd ondertekend na een
afsluitende besprekingmet ministerir. G. Braks
(Landbouw en Visserij) en bevat voorts de
opheffing per 1 oktober a.s. van het Chinese
importverbod van pluimvee en pluimveepro-
dukten. Het importverbod, ingesteld na de uit-
braak van Afrikaanse varkenspest in ons land in
april jl., voor de overige veehouderijprodukten
wordt nog gehandhaafd.
Onderhandelingen over een veterinair protocol
met betrekking tot varkens zijn nog niet afge-
rond: naar verwachting zal dit binnen enkele
maanden gebeuren. In mei 1987 zal de land-
bouwwerkgroep Nederland-China in Den Haag
bij elkaar komen. De landbouwwerkgroep on-
derzoekt samenwerkingsmogelijkheden en be-
reidt deze voor.

Het fytosanitaire verdrag is dc eerste overeen-
komst op dit gebied tussen beide landen. Het
verdrag legt vast, dat beide landen zullen voor-
komen dat schadelijke organismen worden bin-
nengebracht, dat de uitwisseling van en de han-
del in planten en plantaardige produkten wordt
vergemakkelijkt en dat de samenwerking op het
gebied van de quarantaine van planten, alsmede
de plantenziektenbestrijding wordt bevorderd.
Het verdrag voorziet in rechtstreeks contact
tussen de plantenziektenkundige diensten in
Nederland en China. De overeenkomst geldt
voor vijfjaar en zal automatisch worden ver-
lengd.

Minister Braks is uitgenodigd een tegenbezoek
aan China te brengen; dit zal in het najaar van
1987 plaatsvinden, ten tijde van de internatio-
nale landbouwbeurs AG China 86 in Guang-
zhou.

BERICHTEN EN VERSLAGEN

In de \'Handelingen\' Tweede Kamer der Staten
Generaal (Aanhangsel \'Handelingen\' p. 1441,
1985-1986)

Misstanden met proefdieren

Vragen van het lid Toussaint (PvdA) over mis-
standen met proefdieren bij de TNO-instituten te
Rijswijk
(16 april 1986)

1. Deelt u de eindconclusie in het tegenrapport
van het samenwerkingsverband van De Neder-
landse Vereniging tot Bescherming van Dieren
en De Nederlandse Bond tot Bestrijding van de
Vivisectie, inzake misstanden met proefdieren
bij de TNO-instituten te Rijswijk?

2. Zo ja, welke maatregelen denkt u dan alsnog
te nemen om aan deze misstanden zo spoedig
mogelijk een einde te maken en om te bereiken
dat de Veterinaire Hoofdinspectie haar taken in
dezen naar behoren gaat vervullen?

3. Zo neen, waarom niet?
Toelichting bij vraag 1

Deze eindconclusie luidde, dat de Veterinaire
Hoofdinspectie het onderzoek naar aanleiding
van het zwartboek van genoemd samenwerkings-
verband niet naar behoren heeft verricht en niet
heeft voldaan aan de eisen van zorgvuldigheid
en onafhankelijkheid, die aan een dergelijk
onderzoek gesteld mogen worden.

Antwoord van Staatssecretaris Van der Reijden
(Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur)
(22 mei

1986)

1, Ik vind in het rapport van de VHI geen
aanleiding de in het laatste deel van uw vraag
veronderstelde situatie te bevestigen.

2, Deze vraag behoeft gezien het antwoord op
vraag 1 geen beantwoording.

3, De Veterinaire Hoofdinspectie heeft in het
bij mijn brief van 27januari 1986 aan de Tweede
Kamer aangeboden rapport haar werkwijze uit-
eengezet (zie met name Afdeling III).

Het onderzoek van deze Inspectie was er op
gericht de juistheid van de stelling van het
zwartboek van het samenwerkingsverband dat
\'TNO-Rijswijk zeer ernstige onzorgvuldigheid
en nalatigheid bij het gebruik en de verzorging
van proefdieren ten laste gelegd kan worden\' te
onderzoeken. Het onderzoek van de Inspectie
had voorts ten doel na te gaan in hoeverre de in
het zwartboek vermelde mededelingen van mede-
werkers en ex-medewerkers van de REP-institu-
ten TNO betrekking hadden op verwijtbare
gedragingen c.q. hun oorzaak vonden in structu-
rele misstanden.

Gelezen:

-ocr page 340-

Ik heb in het rapport van de Inspectie geen
aanleiding gevonden te concluderen dat er
sprake is van structurele misstanden bü de REP-
instituten TNO. De Inspectie heeft vastgesteld
dat na het constateren van tekortkomingen in
de meeste gevallen binnen de instituten de
nodige maatregelen zijn getroffen. De Veteri-
naire Hoofdinspectie heeft voorts de nodige
aanwijzingen ter verbetering gegeven. De REP-
instituten hebben toegezegd deze verbetering te
zullen doorvoeren.

De Veterinaire Hoofdinspectie heeft na het
verschijnen van het tegenrapport geconcludeerd
dat de daarin vervatte mededelingen geen aanlei-
ding zijn tot het geven van nadere aanwijzingen.
De conclusies van de Inspectie worden bevestigd
door het feit dat de aanbevelingen van het
tegenrapport in feite slechts een aanvulling
betekenen op de eerder door de Veterinaire
Hoofdinspecteurgegeven aanwijzingen. Van de
aanvullende eisen van het Samenwerkingsver-
band kan worden opgemerkt dat het betrachten
van openheid en het voeren van \'innovatief
beleid zich niet lenen voor specifieke maat-
regelen ten opzichte van de REP-instituten en
overigens tot het staand beleid behoren. Dit
laatste geldt eveneens voor het instellen van
dierexperimentencommissies, hetgeen thans,
zonder dat daarvoor een wettelijke verplichting
bestaat, in het algemeen wordt gestimuleerd.
Het tegenrapport geeft mij, gelet op het boven-
staande, geen aanleiding te twijfelen aan de
zorgvuldigheid en de onafhankelijkheid van de
Inspectie.

Vooraankondiging

Discussie ethische beoordeling
van dierproeven

In de week van 4 tot en met 7 november zal het
samenwerkingsverband van de Nederlandse Vereni-
ging tot Bescherming van Dieren en de Nederlandse
Bond tot Bestrijding van de Vivisectie in 5 plaatsen
een discussie organiseren over de ethische beoorde-
ling van dierproeven in het kader van wijziging van de
Wet op de Dierproeven (zie onderstaand overzicht).
Deze discussies zullen worden ingeleid door de Ame-
rikaanse filosoof dr. B. E. Rollin, werkzaam als hoog-
leraar aan de faculteiten filosofie en fysiologie en als
directeur aan de vakgroep bio-ethische planning van
de Colorado State University, en de Britse biologe dr.

Overzicht programma:

DAtA

Dinsdag U november

Wcensdag 5 november
Donderdag 6 november
Vrijdag 7 november

9.30 - n.65
Utrecht (1)
A/naterdam (1)

.1. E. Hampson, tot voor kort hoofd van de research-
afdeling dierproeven van de Royal Society for the
Protection of Animals (de Engelse dierenbescher-
ming), verder lid van de Home Office Advisory
Committee on Animal Experimentation en, door par-
ticipatie hierin en in diverse andere commissies, nauw
betrokken bij Britse en Europese wetgeving op het
gebied van dierproeven. Zij houdt zich verder bezig
met de problematiek van pijn bij proefdieren.
Zij zullen met name een beeld schetsen van de situatie
met betrekking tot de ethische aspecten in de Ameri-
kaanse, respectievelijk Britse, wetgeving ten aanzien
van proefdieren.

Het programma op 4 november \'s middags zal een
landelijk karakter hebben. Voor die gelegenheid is
prof. dr. Tj. de Cock Buning gevraagd zijn visie op dc
situatie in Nederland te geven.

(Persbericht Nederlandse Dierenbescherming
en Bund tot Bestrijding van de Vivisectie)

».00 - 17.00 20.00 - 22,15 uur
Utrecht (2)

Leiden (1)

Nijmegen (J)
Groningen (1)

9.30 -

9.45

14.00 -

14.15

20.00 -

20.15

9.45 -

10.15

14.15 -

14.45

20.15 -

20.(,5

10,15 -

10.45

14,45 -

15,15

20.45 -

21.15

10.45 -

11.00

15.15 -

15.30

21.15 -

21.30

11.00 -

max. 13.00

15.30 -

max. 17.30

21.30 -

max, :

22. JU

1) Programma unlveralleiten

Inleiding!
(tollin 1
Hampaon j
Pauze \'1
DiecUBSlei

2) Progromma plenoire bijeenkomst

inleiding Henk Smid
TJ. de Cock Ouning
Rollin
Pauze
Hampson

OlECLSsie

14.00 - U.IS
U.15 - .t4.\'i5
14.45 - 15.15
15.15 - 15,30
15.30 - ir..no
16.00
- max. 17.00 uur

-ocr page 341-

CONGRESSEN

Symposium \'Gisten als
bederforganismen in levensmiddelen\'

fc^de, 6 november 1986

[)c Nederlandse Vereniging voor Microbiologie sectie
Levensmiddelen, organiseert op donderdag 6 no-
vember 1986 ecn Symposium \'Gisten als bederforga-
nismen in levensmiddelen\'.
Plaats: \'De Reehorst\', Bcnnekomseweg 24, Ede.

Programma:
9.30 Ontvangst en koffie.

10.00 Opening ir. .1. de Groote, sectie voorzitter.
10.10-12.40

M. Th. Smith (CBS, Delft): Systematiek van gisten.
W. A. Scheffers (TH, Delft): De rol van zuurstof in
hct metabolisme van gisten.

L. P. M. Langeveld (NIZO, Ede): De invloed van de
Oj-permeabiliteit van verpakkingen op de groei van
gisten in zuivelprodukten.

M. Wijsman (Melkunie Woerden): Het voorkomen

van gisten in zuivelprodukten.

F. J. ,1. M. van Esch (Naarden International): Gisten

in frisdranken cn vruchtensappen.

H. M. C. Put (T&D-Verblifa. Deventer): Hitteresis-

tentie van ascosporevormende gisten geïsoleerd uit

door middel van hitte gecon,servcerde frisdranken en

vruchtcnprodukten.

12.40-14.00 Lunchpauze.

14.00-16.00

L. de Mey (R.U. Gent-Landbouwfac.): Dc betekenis
van gisten voor de houdbaarheid van mayonaises,
dressings en zure half-conserven.
S. J. Mulder, 11, Labots en R, Heutink (Cl VO-TNO,
Zeist): Mogelijke betekenis van gisten op vlees en
vleeswaren.

K. E. Dijkmann (VVDO, Utrecht): Isolatiemethodiek
in verband met substraat en doel van het onderzoek.
R. R. Davenport (Food Research Institute. Reading,
England): Investigative methodology for yeast pro-
blems in industry.
16.00-16.30 Thee/koffic.
16.30 Paneldiscussie.

Nadere inlichtingen en opgave: ir. E. de Boer, Rijks-
keuringsdienst van Waren, Postbus 9012, 7200 GN
Zutphen; tel, 05750-26644,

33. Fachgespräch über
Geflügelkrankheiten

Hannover, 13 November 1986

Arbeitstagung der t^achgruppe Geflügel der DVG
und der Deutschen Gruppe der WVPA (A).
.-\\m Donnerstag, dem 13. November 1986 findet um
14.00 Uhr im Zentralen f^ehrgebäude 1 der Tierärzt-
lichen Hochschule Hannover auf dem Westfalenhof,
Bünteweg 17, das 33. Fachgespräch über Geflügel-
krankheiten statt.

Themen:

1. Krasselt, M, M., De Bilt: Möglichkeiten des Ein-
satzes der Gentechnologie zur Entwicklung von Impf-
stoffen.

2. Lohr, J.: Das Problem der Variantstämme bei der
Infektösen Bronchitis des Huhnes.

3. Hinz, K, Ff.: Zur Pasteurellose des Wirtschaftsge-
llügels: Epidemiologische und immunologische Ge-
sichtspunkte.

4. Lüders, H,: Zur Pasteurellose des Wirtschaftsge-
flügels: Praktische Erfahrungen bei der Bekämpfung,

5. Aktuelles aus der Praxis.

Die Teilnehmergebühr beträgt 50,— DM bzw. 30,—
DM für Mitglieder der DVG/WVPA oder ATF,
denen 2 Doppelstunden als Pflichtfortbildungfgemäß
§ II (I) der ATF-Statuten) anerkannt wird.
Anmeldungen erbitted die Klinik für Geflügel, Tier-
ärztliche Hochschule Hannover, Bünteweg 17, 3000
Hannover 71, Tel. 0511/856-8779, bis zum 5.11.86.

AO VET Courses
Davos, 14-19 December 1986

The Association for the Study of Internal Fixation in
Animals (AO VET) in cooperation with the Swiss
Association for the Study of Internal Fixation (AO)
will organise the following course for veterinarians at
Davos/Switzerland:
December 14-19, 1986

Operative Treatment of Fractures and Nonunions
and Reconstructive Surgery on Bones
(Advanced
Course
for Small Animal Surgeons in English lan-
guage).

Considering following sections by a number of lectu-
res:

— The trauina patient

— Multifragment shaft fractures

— Open fractures

— Joint fractures and arthrodesis

— Complicated pelvic fractures

— Spine fractures

— Growth deformities and osteotomy

— Coinplications in internal fixation

— Hip problems

For further information and registration forms please
write to: Secretariat of the Swiss Association for In-
ternal Fixation, Promenade 4, CH-7270 Davos-Platz.
Telephone: 083/36661.

Fourth Annual Eastern States
Veterinary Conference

Orlando, Florida, January 17-22, 1987

Headquarters; Marriot\'s Orlando World Center
Hotel, Orlando, Florida.

For additional information contact: Eastern States
Veterinarv Association,4300 NW 23rd Avenue.Suite
7, Gainesville. Florida 32606. USA. 904-375-5672.

-ocr page 342-

Rotkreupel

Totaal 6 gevallen in 5 gemeenten
Groningen 2 gevallen

3 gevallen in 2 gemeenten
I geval

MEDEDELINGEN

Groningen
Drenthe

Directie van de
Veterinaire Dienst

Beperkingen ten aanzien van
import uit Italië

Het Permanente Veterinaire Comité hieeft op 2
september 1986 het voorstel van de Commissie
aangenomen betreffende verdergaande maatre-
gelen tegenover de import uit Italië, in verband
met de mond- en klauwzeer-situatie aldaar.
Het betreft globaal aangegeven:

a. een verbod van de invoer van levende run-
deren en varkens uit geheel Italië;

b. een verbod van de invoer van vers vlees van
herkauwers en varkens, met uitzondering
van ontbeend vlees, uit geheel Italië;

e. een verbod van de invoer van ontbeend vlees
en niet volledig behandelde vleesprodukten
uit gebieden (unités sanitaires locales met de
aanliggende unités) die niet minstens 3
maanden vrij zijn van mond- en klauwzeer.

CRD-vrije broedeieren

De bestrijding van Chronic Respiratory Disease
(CRD) bij pluimvee heeft tot dusver op vrijwil-
lige basis plaatsgevonden. Zij heeft zeer posi-
tieve resultaten opgeleverd, zodat in Nederland
nog slechts sprake is van een relatief geringe
besmetting.

Het dagelijks bestuur van het Produktschap
voor Pluimvee en Eieren heeft thans op basis
van de \'Verordening teeltregeling hoenders
1966\' vastgesteld het \'Besluit inleg CRD-vrije
broedeieren 1986\', dat per 1 oktober 1986 in
werking treedt.

Fokkers en vermeerderaars worden daarbij
verplicht hun pluimvee op CRD te laten onder-
zoeken volgens een door de Gezondheidsdienst
voor Pluimvee in overleg met het produktschap
vastgesteld en uit te voeren programma. Voorts
is het fokkers en kuikenbroeders slechts toege-
staan broedeieren afkomstig van CRD-vrije fok-
en vermeerderingsdieren of tegen CRD behan-
delde broedeieren in te leggen.

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 16 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t/m 31 augustus vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

VARKENSPEST
België

Sinds de uitbraak van 13 augustus werden in België
weer 3 gevallen van varkenspest gemeld.
Het betrof een mestbedrijf in degemeente Adegem en
een fok-/mestbedrijf in de gemeente Bassevelde, beide
op 20 augustus in de provincie Oost-Vlaanderen, en
een mestbedrijf in de gemeente Lichtervelde (provin-
cie West-Vlaanderen) op 28 augustus.
Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen, zoals
het afmaken en destrueren van alle op de betrokken
bedrijven aanwezige varkens, het desinfecteren daar-
van en het instellen van zónes de protection.

Oost-Duitsland

De Oostduitse Veterinaire Dienst deelde op 20 augus-
tus bij een telex mee, dat één dag tevoren varkenspest
was vastgesteld in de landbouwcoöperatie Rahns-
dorfs gemeente Wittenberg, district Halle.
De 1120 aanwezige varkens zijn alle afgemaakt en
gedestrueerd. De noodzakelijke en reglementaire
maatregelen zijn genomen.

MOND- EN KLAUWZEER
Italië

In Italië was het aantal mond- en klauwzeergevallen
dit jaar per 30 augustus opgelopen tot 108, alle van het
type A.

AFRIKAANSE VARKENSPEST

Afrikaanse varkenspest blijft zich voordoen in Italië.
Op 18 augustus en 2 september werden de 9e en de 10e
uitbraak van het jaar geconstateerd, beide als gebrui-
kelijk op Sardinië.

In Spanje was het aantal AVP-meldingen per 27 au-
gustus opgelopen tot 317 en in Portugal per 26 augus-
tus tol 165.

BESMETTELIJKE LONGZIEKTE
BIJ RUNDEREN

Het aantal gevallen van besmettelijke longziekte bij
runderen in Portugal was per 25 augustus in totaal op
183 gekomen.

-ocr page 343-

DOORLOPENDE AGENDA

1986

Oklober:

1 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

1 Veterinaire Ruiterdag, Epe (pag. 791).

I—2 \'Besturen en organiseren\' PAO-f.H Wage-
ningen (inl.: 08370-84094).

2 Groep Pluimveeweten,schappen KNMvD. We-
tenschappelijke bijeenkomst.

7 Werkgroep Veterinaire Kynologie. Lezing wind-
hondenrensport, Utrecht; aanvang 19.30 uur
(pag. 795).

8—11 World Association of Veterinary Micro-
biologists Immunologists and Specialists in In-
fectious Diseases. International Symposium in
Pergia, Italy,

9 Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. Leden-
vergadering.

10—11 Jaarcongres KNMvD, Renesse, Zeeland (pag.
780).

16—17 5e Brocacef Veterinair Management Semi-
nar, in Herbergerie \'De Roskam\', Rheden.

16—18 \'Additivesin Food Industries\', Madrid (inl.:
red. secretariaat) (pag. 254).

16—18 FVE-vergadering, Madrid.

16—18 5e Lustrum Vet. Gezelschap \'Cerberus\'
U.S.C. (pag. 965).

20—24 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667 en
718).

22 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

22 Groep Geneeskunde van het Rund/Groep KI en
Zootechniek KNMvD. Wetenschappelijke ver-
gadering in samenwerking met Upjohn (pag.
963),

23—25 32. Jahrestagung der DVG-Fachgruppe
\'Kleintierkrankheitcn\', Oldenburg.

23 ACV-Controle studiedag. Biddinghuizen.

23 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang
19.30 uur.

24—25 Groep Paardenpraktici KNMvD. 3e Lus-
trum Congres, Nuenen. Onderwerp: training van
sportpaarden.

24 Speciale najaarsvergadering Ned. Ver. voor Para-
sitologie t.g.v. 25-jarig bestaan (sprekers: prof.
dr. A. M. Decider, proE dr. J. H. E. T. Meeuwis-
sen, proE dr, E, J. Ruitenberg, prof. dr. D.
Zwart, dr. J. Jansen), RIVM, Bilthoven; 10.00
uur.

27—31 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

30 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

November:

3—4 PAO-D: cursus Het gebruik van het VAMPP-
computerpakket bij de begeleiding van varkens-
vermeerderingsbedrijven.

3—7 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

4—Discussie ethische beoordeling van dierproeven
(samenwerkingsverband Dierenbescherming /
Ned. Bond tot Bestrijding Vivisectie (pag. 946).

6 Ned. Zoötechn. Ver.: Zeldzame huisdierrassen
en alternatieve veehouderij.

6 Symposium: \'Gisten als bederforganismen in le-
vensmiddelen\' (Ned. Ver. Microbiologie), Ede
(pag. 947).

6 Contactdag verwerkende industrie, \'Het Speldcr-
holt\', Beekbergen.

8—9 Röntgenfachtagung der Internationalen Ge-
sellschaft für Veterinär-Radiologie (IVRA) (A),
Stuttgart-Hohenheim.

10—14 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

10—11 PAO-D: Cursus VAMPP-computerprogram-
ma (pag. 667 en 720).

12 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

12 Algemeen Bestuur KNMvD. Vergadering.

13 33. Fachgcspräch über Geflügelkrankheiten,
Hannover (pag. 947).

15—16 Kurs \'Homöopathie für Tierärzte\' (A), Cel-
le.

18 PAO-D: Klinische les Kleine Huisdieren: Hepa-
tologie (pag. 964).

18—21 Internationale Fachmesse für intensive Tier-
haltung (VIV \'86), Utrecht,

19 Hoofdredaktie Tijdschr. Diergeneeskd. Verga-
dering.

19 PAO-D: Patiëntendemonstratie (pag."964).

20 PAO-D: Klinische les Kleine Huisdieren: Hepa-
tologie (pag. 964),

26 PAO-D: cursus Praktische Pathologie van het
Varken.

24—28 Kurs für leitende Tätigkeiten in Schlacht-
stätten/Fleischbcschauämtern (A), Karlsruhe.

27 Kring Breukelen.

December:

1—4 17th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

2—3 PAO-D: cursus Produkttcchnologie (pag.
964).

3 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

4—7 Weltkongreß der WSAVA (A), Paris.

9 Kring Dierenartserj Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

9—10 PAO-D: cursus Produkttechnologie (pag.
964).

9—11 PAO-D: cursus Ademhalingsziekten bij
jonge runderen (pag. 964).

1 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang
19,.30 uur.

1 Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. We-
tenschappelijke bijeenkomst.

I Groep Gezondheids-en Kwaliteitszorg KNMvD.
Ledenvergadering.

I —12 Colloquium: Helminth zoonoses with parti-
cular reference to the tropics, Antwerp (pag,
262),

3 Emergency Medicine, congres, Antwerpen (pag.
551 en 633).

4—19 AO VET Osteosynthese, Davos(pag. 869en
947).

6 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.

7 Afd. Friesland KNMvD. Ledenvergadering,
Leeuwarden; 20.00 uur.

8 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot te Akersloot; 8,30 uur.

24 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

-ocr page 344-

1987
Januari:

18—22 4tli Annual Eastern States Veterinary Con-

22

ference, Orlando, USA (pag. 947).
Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Studiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

Ver. Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming.
Lezing over kleine en grote marterachtigen in
Nederland: van otter tot wezel. Utrecht.

24

Maart:

6—7 Europäische Tagung \'Vogelkrankheiten\'.
Utrecht.

10—12 Gemeinsames Symposium der Fachgruppe
\'Lebensmittelchemie und gerichtliche Chemie\' in
der GDCh und der Deutschen Tierärzteschaft
(A), Würzburg.

12 Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Studiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

April:

1—4 17th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

9 Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. Leden-
vergadering.

10—12 \'Voorjaarsdagen 1987\', RAI-Congrescen-
trum, Amsterdam.

Mel:

7 Groep Vel. Homoepathie KNMvD. Studiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

21—23 Schweizerische Ver. für Kleintiermedizin
Jahresversammlung, Basel.

21—24 ANIMEX \'87. International Exhibition for
the Pet Trade (pag. 655).

Juni:

I—5 3rd FELASA Symposium, Amsterdam (pag.,
895).

24—28 6th International Meeling on Clinical Labo-
ratory Organisation and Management. Noord-
wijkerhout (pag. 895).

Augustus:

16—21 XXIll World Veterinary Congress. Mon-
treal, Canada (pag. 986 en 1063 1984; 553 en
991 1985; 269 en 783).

September:

3 Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Studicver-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

3—4 Internationales Symposium über die Ernäh-
rung von Hund und Katze (A), Hannover.

Oktober:

22 Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Sludiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

December:

10 Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Studiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

1988
Juni:

Vllth International Conference on Trichinellosis
(ICT Vll), Madrid (pag. 3,34).
2—4 Jahresversammlung der Schweizerischen Ver-
einigung für Kleintiermedizin, Basel.
13—17 Animal environment and animal heath.

Skara (Sweden) (pag. 895).
27—4 juli Weltkongreß für Tierproduktion. Finn-
land.

Augustus:

30—2 sept. 3rd Congress of the International So-
ciety of Animal Clinical Biochemistry. Cain-
bridge.

XL Internationaler Kongreß für Fruchtbarkeit
und künstliche Insemination bei Nulztieren.

BERICHT

Graduate I raining Position
Washington State University

Graduate Training Position. The Laboraiory of
Comparative Hemostasis and Thrombosis, De-
partment of Veierinary Comparative Anatomy,
Pharmacology and Physiology, School of Veterin-
ary Medicine, Washington Stale University is accept-
ing applications for a 3-4 year program leading to a
Ph.D. degree, starling immediately. Applicants
must possess a DVM degree, with a minimum of
one year post-DVM training preferred. The ap-
plicant will be involved with a NIH funded grant
studying the role of vWF in canine uremia. Begin-
ning salary is $ 17,500 per year. Closing date for re-
ceipt of application material is December I, 1986.
Applications should include a curriculum vitae,
university transcripts and 3 letters of reference.
GRE scores are desirable. Send applications to Dr.
Jane Wardrop or Dr. Ken Meyers, Department of
Veierinary and Comparative Anatomy. Pharmaco-
logy and Physiology, School of Veierinary Medi-
cine, Washington Slate University, Pullman, WA
99164-6520. Washington Slate University is an
equal opportunily/AA employer.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1986

De banden voor het Tijc/schrift voor
Diergeneeskunde
1986zijn verkrijgbaar
tegen betaling van ƒ22.50 op post-
rekening nr. 511606t. n. v. KNMvD te
Ulrechl. Wilt u in de omschrijving
vermelden \'Banden 1986\'?

-ocr page 345-

KNMvD

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Julianalaan 10. Utrecht. Postbus 14031. 3508 SB Utrecht. Telefoon 030 - 51 01 11.

Hoofdbestuur

C. C. van de Watering, voorzitter; W. H. Kapsenberg,
vice-voorzitter; L. Nauta, penningmeester; W. J. Nijhof,
lid; A. J. Plaisier, lid;dr. W. F. G. A. Immink, lid; J.
C. M.
van Dijck, lid; M. A. Moons, adviseur.

Secretariaat

A. P. Wijgergangs, algemeen secretaris; M. Bosman, se-
cretaris; T. W. te Giffel, secretaris.

Chef de Bureau

Marij Schuurman Hess

Bureau Waarnemingen

Jacqueline dc Ru.

-ocr page 346-

VOORZITTERSCOLUMN

Praktici

Sociologen zouden interessante betogen kunnen
houden over de Nederlandse dierenartsen, om
maar te zwijgen over de zaken die een bekwaam
psycholoog op het spoor zou komen. Praktici
vormen een zeer bijzondere subspecies m onze
cultuur: te midden van een bevolking van veer-
tien miljoen Nederlanders oefenen 1600 dieren-
artsen de diergeneeskundige praktijk uit. In an-
derhalve eeuw is het beroep van praktizerend
dierenarts volledig ingeburgerd in de maat-
schappij en wordt de rol van de prakticus van
grote waarde geacht. Wij, de praktici van dit
moment, weten dat wel maar realiseren ons
daarentegen zelden dat wij ook op dit moment
voor honderd procent deelnemen aan een dyna-
mische westerse maatschappij. Dynamisch, dat
wil zeggen steeds veranderend: meestal vrijwel
onmerkbaar langzaam, maar soms ook schok-
kend snel. Een treffende illustratie van die dy-
namiek is het verschil tussen de prakticus-
agenda van 1976 en die van 1986. Iedere prak-
ticus weet hoe drastisch het praktijkwerk in tien
jaar veranderd is.

Het komende decennium zal ons evenmin rust
brengen, integendeel. De maatschappij en zeker
de landbouw zal veranderingen ondergaan: het
opvallende van die veranderingen is dat ze zo
onopvallend plaatsvinden, althans voor velen.
In onze geciviliseerde maatschappij heersen ook
nu nog steeds de oude junglewetten: de sterkste
wint. De praktici van vandaag hebben een druk
bestaan en worden als groep maatschappelijk
zeer gewaardeerd, maar van vele kanten staan
allerlei andere subspecies klaar om die rol over
te nemen c.q. terug te dringen. Wie ziet dat?
Iedere prakticus verzucht in een vlaag van pes-
simisme of helderziendheid weieens dat het er

sterk op lijkt dat iedereen op zijn huid uit is.....

De lekenhandel gelegaliseerd, een wet die niet
langer rept van de
plaatselijke prakticus, tarie-
ven die (elders) met voeten getreden worden,
\'collega\'s\' die van verre zijn cliënten benaderen,
de toch nog plotselinge introductie van de IKB,
etc.

Het Hoofdbestuur en het Algemeen Bestuur van
de KNMvD, de Groep Praktici Grote Huisdie-
ren, de andere Groepen en de Afdelingen zijn de
organen waarbinnen alle veranderingen vroeger
of later aan de orde komen. En, daar wordt
zoals dat hoort in een fatsoenlijke club, door de
leden vaak schouderophalend over gesproken.

Praktici noemen zich niet voor niets praktici: de
discrepantie tussen wat zij op ultra-korte ter-
mijn willen en mogelijk achten en aan de andere
kant het trage tempo van de bestuurlijke voor-
uitgang is zo vaak een doorn in zo vele ogen.
Toch is hier sprake van onwetendheid en dus
van misverstanden.

Beleid voeren wd zeggen: invloed uitoefenen op
veranderingen. Besturen betekent maar al te
dikwijls: van twee kwaden de minst slechte kie-
zen, met het gevolg dat vastgesteld kan worden
dat toch een kwade gekozen is. Besturen bete-
kent ook: initiatieven nemen, zelf veranderingen
op gang brengen. De lange termijn is veel vaker
in het geding dan de korte en dikwijls ook veel
belangrijker.

Over tien jaar zal de agenda van de prakticus
wederom grote veranderingen hebben onder-
gaan, dat staat vast. Bedrijfsbegeleiding zal uit-
groeien tot IKB-bedrijfsbegeleiding, de automa-
tisering zal hoe dan ook haar beslag gekregen
hebben en de praktijk diepgaand beïnvloeden:
multidisciplinaire aanpak zal aan de orde van
de dag zijn, terwijl de vakkennis steeds specia-
listischer is geworden. Ondanks het hoge
opleidingspeil van de cliënten zal volwassenen-
educatie een wezenlijk bestanddeel van het
praktijkwerk geworden zijn. Tweedelijns-dier-
geneeskunde in de vorm van specialistische con-
sulten van buurtcollega\'s zal een gewone zaak
zijn geworden. Specialisten zullen veelal toch in
maatschappijverband hun specialisme uitoefe-
nen naast de algemene praktijk. Collegialiteit
zal, zeker met het oog op dergelijke ontwikke-
lingen een sleutelbegrip blijven in de eerste-
lijns-diergeneeskunde.

Het is duidelijk dat alle veranderingen die op de
prakticus afstormen of afkruipen centraal bege-
leid. gestimuleerd of ontwikkeld moeten worden
door vertegenwoordigers uit de eerste lijn. Mits
terdege gecontroleerd ligt er een gouden
kans voor ons praktici. Een goede startpositie
nu, een enorm werkterrein en een, ondanks
alles, hechte beroepsorganisatie maken het mo-
gelijk met vertrouwen de toekomst tegemoet te
zien. Laten we die kans grtjpenl

H. Vaarkamp.
Voorzitter Groep Praktici
Grote Huisdieren KNMvD.

-ocr page 347-

Notitie ten aanzien van
ontwikkelingen met betrekking
tot de specialisatie
landbouwhuisdieren

Voorwoord

Zowel in 1985 als in 1986 heeft overleg plaats-
gevonden tussen een delegatie van de Raad
voor Specialisatie en de Registratie Commissie
en een delegatie van het Hoofdbestuur.
Doel van dit overleg was beter zicht te krijgen
op de structurering van de gezondheidszorg
van de landbouwhuisdieren en de ontwikke-
lingen welke daarin vanuit veterinair oogpunt
verwacht worden. Een en ander moet er toe
bijdragen de Raad voor Specialisatie vol-
doende basis te geven om tot een verant-
woorde erkenning van specialismen op dit ter-
rein te kunnen komen.

Inleiding

ln het midden van de jaren zeventig is geleide-
lijk aan bij de KNMvD de behoefte ontstaan
te komen tot een erkenning en registratie van
veterinaire specialisten.
Gedurende een aantal jaren is hard gewerkt
om een structuur voor de erkenning en regi-
stratie te verwezenlijken. Dit heeft tenslotte
geleid tot het opnemen in hoofdstuk XI van
het Huishoudelijk Reglement van de KNMvD
van het reglement met betrekking tot de er-
kenning en registratie van veterinaire specia-
listen op grond waarvan vervolgens de Raad
voor Specialisatie, de Registratie Commissie
en de twee Specialisatie Commissies in het
leven zijn geroepen. In de jaren dat het regle-
ment werd opgesteld, heeft de procedure vol-
gens welke een en ander zou moeten gaan ver-
lopen steeds centraal gestaan in de discussie
en is de wijze waarop de specialisten na hun
erkenning in de (veterinaire) samenleving
zouden moeten gaan functioneren niet of
nauwelijks aan de orde geweest. Met betrek-
king tot de gezelschapsdieren heeft deze dis-
cussie voor een deel plaatsgevonden bij de be-
spreking van de discussie-nota voor de
structurering van de veterinaire verzorging
van gezelschapsdieren. Een discussie die
binnen de geledingen van de Maatschappij
landelijk is gevoerd en een, zij het voorlo-
pige, indruk heeft achtergelaten over de wijze
waarop de structurering van de veterinaire
verzorging van gezelschapsdieren geleidelijk
aan vorm zou kunnen krijgen. Tegen de ach-
tergrond van deze, zij het nog ruwe, structuur
is het voor de Raad voor Specialisatie naar
mag worden verwacht niet onmogelijk om tot
de erkenning van een of meer specialismen op
het terrein van de gezelschapsdieren te komen.
De Raad voor Specialisatie is echter van me-
ning dat hij nog onvoldoende zicht heeft op de
structurering van de gezondheidszorg van
landbouwhuisdieren om tot een verantwoorde
erkenning van specialismen op dit terrein te
kunnen komen.

Discussie

Om de discussie enige richting te geven
worden de begrippen horizontale en verticale
specialisatie aangereikt. Onder
horizontale
specialisatie
moet ten behoeve van de discussie
worden verstaan de specialisatie in een deel-
gebied van de diergeneeskunde, waarbij de
dierenarts zijn specialisme uitoefent in de 2e
en/of 3e lijn.

Onder verticale specialisatie moet worden ver-
staan de specialisatie in een diersoort, waarbij
de dierenarts zijn specialisme uitoefent van de
le t/m de 2e lijn.

In het eerste geval is de specialist in zijn spe-
cialisme dus niet tevens werkzaam in de le
lijn; in het tweede geval wel.
Als voorbeeld van de horizontale specialisatie
kan worden genoemd de specialist orthopedie
bij de gezelschapsdieren, als voorbeeld van de
verticale specialisatie de pluimvee-specialist.
Maar welke specialisten uiteindelijk ook
zullen ontstaan, de vraag binnen welke struc-
tuur deze specialisten zullen moeten gaan
functioneren komt altijd bij de Maatschappij
terug. Het zal de beroepsorganisatie zelf moe-
ten zijn die hierop een antwoord zal moeten
weten te vinden.

Zo kan men constateren dat bij de gezel-
schapsdieren een ontwikkeling van een specia-
lisatie op een orgaan-systeem c.q. een techniek
gaande is, terwijl dit bij de landbouwhuisdie-
ren een diersoortgerichte specialisatie betreft.
Vooral deze laatste specialisatie zal goed gede-
finieerd moeten worden, omdat anders een
enorme begripsverwarring rond het begrip
specialist zal ontstaan. Door het creëren van
twee soorten specialisten is er geen sprake
meer van eenduidigheid en de vraag is of dit
zich verdraagt met de opvattingen van de sa-
menleving..

Daarnaast is de vraag gerechtigd of bij ver-
ticale specialisatie, dus een situatie waarbij de
dierenarts tot en met de 2e lijn met betrekking
tot de betreffende diersoort werkzaam is, nog
wel van specialisten kan worden gesproken.

-ocr page 348-

Om op deze vraag adequaat te kunnen ant-
woorden, zullen de ontwikkelingen zoals deze
zieli in de praktijk voordoen nauwkeurig moe-
ten worden gevolgd. Daarbij dienen we ons af
te vragen of iemand die werkzaam is in de 2e
lijn zich ook met de le lijn moet bezighouden.
Naast het nauwgezet volgen van de ontwikke-
lingen in de praktijk zal hier echter ook tijdig
op moeten worden ingespeeld, willen deze ont-
wikkelingen nog beheersbaar blijven. Reden
voor de Registratie Commissie om bijvoor-
beeld enige haast achter het profiel van de
paardenspecialist te zetten. Hierbij moet wel
de kanttekening worden gemaakt dat binnen
de Groep Paardenpraktici de gedachte leeft
deelspecialismen te ontwikkelen. De gedach-
ten hierover zullen door de Groep op papier
worden gezet en te zijner tijd via het Hoofd-
bestuur aan de Raad voor Specialisatie
worden aangeboden.

Wordt niet tijdig op de maatschappelijke ont-
wikkelingen ingespeeld dan zullen de verande-
ringen welke zich binnen de veterinaire pro-
fessie voordoen en nog zullen voordoen louter
worden bepaald door het spel der vrije krach-
ten, zonder dat daar enige structuur aan ten
grondslag ligt. Een situatie die indien
enigszins mogelijk moet worden voorkomen,
In deze zin kan het dan ook worden toege-
juicht dat een extra curriculaire cursus pluim-
vee van zes maanden is gerealiseerd, welke de
dierenartsen die deze applicatiecursus tijdens
hun opleiding hebben gevolgd de ruimte geeft
om zich \'vrij\' te voelen om praktijk te doen.
In deze context kunnen eveneens de ontwikke-
lingen binnen de Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier worden genoemd, waar
men, vooruitlopend op de activiteiten van de
Raad voor Specialisatie, specialistische
opleidingen is gestart.
Eén van de consequenties van de verticale
specialisatie zal kunnen zijn dat de dierenarts
die zich bewust beperkt tot een deelgebied van
de diergeneeskunde, bijvoorbeeld pluimvee,
over bestaande praktijkgrenzen heen zal moe-
ten gaan functioneren om zich een aanvaard-
baar inkomen te kunnen verwerven. Speciali-
sten kunnen zich echter ook per deeldiscipline
(bijv.
Ophthalmologie) over de diersoorten
heen ontwikkelen. Daarbij moet in gedachten
gehouden worden dat er in de praktijk geleide-
lijk rundveedierenartsen, varkensdierenartsen,
pluimveedierenartsen aan het ontstaan zijn. In
een praktijk die zich bijvoorbeeld alleen met
rundvee bezighoudt, is al sprake van een ze-
kere specialisatie.

Ook nu reeds zoekt een associatie een collega
die past in het behoefte-patroon van de asso-
ciatie. Hierbij kan worden aangetekend dat
zich op de bedrijven een soortgelijke ontwik-
keling heeft voorgedaan: van kleine gemengde
bedrijven met diverse diersoorten naar grote
diersoortgcrichte bedrijven.
Als er een ontwikkeling gaat plaatsvinden
naar diersoortgcrichte dierenartsen dan zullen
we ons moeten afvragen hoe deze moeten
gaan functioneren. Bij de ontwikkeling van dc
verschillende specialismen zullen we ons moe-
ten laten leiden door de ontwikkelingen in de
praktijk en niet zozeer door de ontwikke-
lingen binnen de Faculteit.
Als deze geleidelijke ontwikkeling naar specia-
lisatie echter een natuurlijke ontwikkeling is,
en daar ziet het naar uit, dan moet deze ont-
wikkeling niet worden tegengehouden maar in
tegendeel juist worden gestimuleerd en ge-
structureerd. Dit betekent dat de Maatschap-
pij naast haar visie van oudsher op het con-
ventionele praktijkgebeuren een geheel nieuwe
aan de eisen des tijds aangepakte visie zal
moeten ontwikkelen. Het initiatief voor het
ontwikkelen van een dergelijke visie is bij uit-
stek een taak van de beroepsorganisatie als
geheel. Dit zal echter veel tijd vergen, hetgeen
voor het moment betekent dat als de Raad
voor Specialisatie nu reeds het antwoord op
de laatste vraag wil hebben alvorens hij tot
wezenlijke beslissingen komt, de situatie
binnen de ontwikkelingen tot specialisatie
zoals deze zich op dit moment voordoen op de
korte termijn niet veel verder komt. Daarbij
kan nu reeds gesteld worden dat het nooit mo-
gelijk zal zijn exact aan te geven welke hande-
lingen tot de le lijn behoren en welke aan spe-
cialisten moeten worden voorbehouden.
We moeten hier echter ook niet te bang voor
zijn. De onderlinge afstemming zal zich op
een natuurlijke wijze ontwikkelen.
De vraag of de ontwikkeling gaat in de
richting van specialisten naast algemene prak-
tici of in de richting van gespecialiseerde prak-
tici is op dit moment niet te beantwoorden.
De ontwikkelingen in de praktijk lijken te wij-
zen op beide, met inachtname van de pro-
blemen rond de definitie van de verticale spe-
cialist, waarbij wel bedacht moet worden dat
de begrippen horizontale en verticale specialist
in wezen uitsluitend te maken hebben met de
wijze waarop de betreffende collega wordt in-
gepast,

Algetneen kan worden gesteld dat er een ont-
wikkeling gaan de is in de richting van genera-
listen, diersoortkundigen en specialisten.

-ocr page 349-

Verwacht kan worden dat diersoortdeskun-
digen uit de ene praktijk zullen gaan samen-
werken met diersoortdeskundigen uit de an-
dere praktijk. Of zij daarnaast ook nog
algemene praktijk moeten kunnen c.q. blijven
doen, is de vraag.

Schematisch ontstaat het volgende plaatje:

Het is echter de taak van de Maatschappij —
om vooruitlopend op deze afbakening van
grenzen en niet wachtend totdat een meerder-
heid van de leden achter een bepaalde visie
staat — ecn duidelijke visie over hoe een en
ander zich in de praktijk zou moeten ontwik-
kelen naar buiten te brengen en daarmee tijdig

De algemeen prakticus houdt zich met de ver-
schillende diersoorten bezig; de diersoortdie-
renarts houdt zich met één diersoort bezig; cn
de specialist houdt zich met een (enkele) vak-
discipline(s) bezig over een of meerdere dier-
soorten.

Dc diersoortdeskundige behoeft nog geen spe-
cialist te zijn. Het is niet uitgesloten dat be-
paalde specialismen uitsluitend in aanmerking
komen om in dienstverband, in tegenstelling
tot de vrije beroepsbeoefening, te worden uit-
geoefend.

Als de bovengeschetste ontwikkeling zich al-
gemeen gaat voordoen, is het gerechtigd dc
vraag te stellen wat de plaats van de algemeen
prakticus in dit geheel zal zijn en of deze
überhaupt blijft bestaan.

Samenvattend

Samenvattend kan worden gesteld dat er een
ontwikkeling gaande is van horizontale en
verticale specialisatie die enerzijds naar mag
worden verwacht de vrije dierenarts-keus on-
verlet zal laten maar anderzijds een werken
over de praktijkgrenzen heen te zien zal geven.
Het ontwikkelen van een visie op deze ont-
wikkelingen is primair een taak van de
KNMvD, maar de KNMvD zou kunnen over-
wegen hierbij de Raad voor Specialisatie in te
schakelen. In het ontwerp WUD is vooralsnog
een artikel over de erkenning van specialisten
opgenomen. Deze krijgen hiermee een wette-
lijke basis en de afbakening van werkzaam-
heden zal zich verder via jurisprudentie op
basis van het tuchtrecht kunnen ontwikkelen.

op de maatschappelijke ontwikkelingen in te
spelen. Duidelijk is echter dat deze visie zal
moeten stoelen op die ontwikkelingen welke
de veterinaire professie in de toekomst zullen
kenmerken en nader profileren en dat de con-
sequenties van het uitdragen van deze visie ten
volle moeten kunnen worden overzien, alvo-
rens deze actief uitgedragen zal kunnen
worden.

Huishoudelijk- en

Overgangsreglement

Groep Veterinaire Specialisten

Het huishoudelijk reglement en het over-
gangsreglement van de Groep Veterinaire
Specialisten — inhoudelijk reeds acoord be-
vonden in de Hoofdbestuursvergadering van 9
april 1986 — zijn vastgesteld en aangenomen
door de ledenvergadering van de Groep Vete-
rinaire Specialisten op 3 juni 1986.

De in deze vergadering toegezegde wijziging
van artikel 2 lid b van het overgangsreglement
is doorgevoerd.

Artikel 2 van het overgangsreglement luidt nu
als volgt:

-ocr page 350-

Voorlopige leden van de Groep kunnen zijn:
Gewone leden van de KNMvD, die behoren tot één
van de volgende eategorieën:

a. dierenartsen, die een van de specialisten-
opleidingen aan de Faculteit der Diergenees-
kunde te Utrecht volgen, dan wel een van deze
opleidingen hebben afgerond;

b. dierenartsen, die voornemens zijn zich te melden
voor registratie als specialist in een bepaald
deelgebied, opgenomen in het onderwijspro-
gramma van de veterinaire wetenschappen van
de Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht en
niet behoren tot de groepering genoemd in arti-
kel 2a van het overgangsreglement.

Overeenkomstig artikel 46 van het reglement
is het reglement ter goedkeuring voorgelegd
aan het Hoofdbestuur.

In zijn vergadering van 20 augustus 1986 heeft
het Hoofdbestuur het reglement en het over-
gangsreglement van de Groep Veterinaire
Specialisten goedgekeurd, waarmee deze regle-
menten met ingang van dezelfde datum of-
ficieel in werking zijn getreden.

Verlenging geldigheidsduur
Bindende Besluiten no. 1,
2 en 5

In de Algemene Vergadering van 5 oktober
1985 is het voorstel tot verlenging van de gel-
digheidsduur van de Bindende Besluiten no. 1,
2, en 5 betreffende sera- en entstoffen bespro-
ken, in stemming gebracht en aangenomen.
Volgens artikel 41 van de Statuten is er ver-
volgens een referendum gehouden. De uitslag
hiervan luidt als volgt:

Bindend Besluit no. 1, betreffende de levering

van sera en entstoffen

Voor: 833

Tegen: 34

Blanco: 33

Bindend Besluit no. 2, betreffende het betrekken

van geneesmiddelen, sera en entstoffen en het

verlenen van medewerking

Voor: 861

Tegen: 22

Blanco: 25

Bindend Besluit no. 5, betreffende levering van

geneesmiddelen en middelen bestemd voor

euthanasie

Voor: 842

Tegen: 36

Blanco: 30

Dit betekent dat de geldigheidsduur van de Bin-
dende Besluiten no. 1,2 en 5 betreffende sera- en
entstoffen verlengd zijn tot I januari 1991.

Nationale campagne rond
aanschaf van hond

Op 4 oktober, Werelddierendag(!), start een
grote, landelijke voorlichtingscampagne
waarin de hond centraal staat. Via persbe-
richten en een nieuwe informatieve brochure
zal aspirant-kopers duidelijk worden gemaakt
wat het betekent om een hond in huis te
halen. De campagne richt zich daarnaast op
mensen die al een of meer honden in hun bezit
hebben.

Aanleiding voor deze campagne is het grote
aantal honden dat jaarlijks wordt \'wegge-
daan\'. Zo\'n tienduizend per jaar waarvan er
het afgelopen jaar zo\'n 3000 door de asiels
moesten worden afgemaakt. Een andere aan-
leiding is het grote aantal honde-beten dat in
ziekenhuizen moet worden behandeld: per
jaargemiddeld 17.000.

De campagne is een gezamenlijk initiatief van
de Commissie Gezondheid en Welzijn Gezel-
schapsdieren en de Stichting Consument en
Veiligheid. Bedoeling is dat de voorlichting
enkele jaren zal doorlopen.
Centraal in deze campagne staat een brochure
met bijbehorende display. De brochure omvat
informatie voor de consument over de aan-
schaf, opvoeding en verzorging van de hond.
De display is een handig hulpmiddel bij het
plaatsen van de brochures in wachtkamer of
op toonbank. En door zijn uitvoering trekt hij
de aandacht van de consument voor de bro-
chure. De brochures worden gratis verspreid
via de dierenartsen, dierenasielen en de afde-
lingen van de Nederlandse Vereniging tot Be-
scherming van Dieren. In een later stadium
zal getracht worden om kennels en fokkers en
dierenwinkels aangesloten bij Dibevo bij de
verspreiding in te schakelen.
Meer informatie: Commissie Gezondheid en
Welzijn Gezelschapsdieren (de heer M. Bos-
man), Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Tel.:
030-510111.

Stichting Consument en Veiligheid (de heer C.
Ch. Meyer), Postbus 5169, 1007 AD Amster-
dam. Tel.: 020-764546.

-ocr page 351-

Van de Ereraad

Verslag werkzaamheden 1984
en 1985

De rubricering van de ingekomen en afgehan-
delde zaken heeft op dezelfde wijze als ten
aanzien van voorgaande jaren (zie voor 1982
en 1983 het verslag in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1984; 109: 728-31) plaatsge-
vonden.

Bij aanvang van een nieuwjaar valt het aantal
in dat jaar inkomende zaken niet in te schat-
ten. Waren in 1984 omstreeks half augustus
bijna 50 zaken en in 1985, 35 zaken inge-
komen, thans bij het opmaken van dit verslag
(augustus 1986) bedraagt het aantal 45 waar-
van 25 in de laatste acht weken.
Opmerkelijk is de vrij aanzienlijke stijging van
het aantal in de verslagjaren ingekomen en af-
gehandelde klachtzaken (in totaal ingekomen
123 tegenover 93 in 1982 en 1983 en in totaal
afgehandeld 109 tegenover 86 in 1982 en
1983), en ook de — procentuele — toename
van het aantal ongegrond verklaarde klachten.
Voorts moet geconstateerd worden dat zowel
in de klachten- als in de geschillensfeer meer
controverses tussen dierenartsen onderling
gaan voorkomen, veelal gevolg van verslechte-
rende collegiale verhouding.
In zaken waarin bezwaar wordt gemaakt
tegen een vrije vestiging valt het de Ereraad
op, dat er dierenartsen zijn bij wie misvat-
tingen bestaan over de consequenties van het
gewijzigde vestigingsbeleid van de Maat-
schappij waarvan artikel 22 van de op 1 juli
1984 in werking getreden nieuwe versie van de
Code van de Dierenarts een weerspiegeling is.
In de zich tussen outsiders en dierenartsen af-
spelende klachtzaken valt een toenemende
agressiviteit aan weerskanten te bespeuren.
Meermalen blijkt daaraan een gebrek aan
goede communicatie ten grondslag te liggen.
Tekenend is dat zowel in de klachten- als in de
geschillensfeer meer en meer tot inschakeling
van raadslieden wordt overgegaan.
De werkwijze van de Ereraad is niet funda-
menteel gewijzigd.

Krachtens besluit van het Algemeen Bestuur
van 29 mei 1985 is een nieuw reglement van
orde in werking getreden, dat enkele wij-
zigingen van het oorspronkelijke reglement
bevat.

Een belangrijke wijziging is dat aan de bij een
klacht of geschil betrokken partijen een exem-
plaar van het reglement moet worden ge-
zonden. Voorheen werd hen desgewenst een
exemplaar toegezonden.
In 1984 is door het Hoofdbestuur een herbe-
zinning over taak en functioneren van de Ere-
raad gestart, waarin de Ereraad is betrokken.
De Ereraad signaleert meermalen tekenen van
veranderende opvattingen over de beroeps-
ethiek (bijvoorbeeld op het gebied van publici-
teit geven aan praktijkuitoefening) en acht het
dan ook een goede zaak dat aan het in de ver-
slagjaren ontstane voornemen om de Code-
commissie zich daarover te laten beraden
thans gevolg wordt gegeven.
De Ereraad heeft in de verslagjaren ongeveer
om de zes weken zitting gehouden. Enkele
malen waren vanwege de overvolle agenda
extra zittingen noodzakelijk.
In commissieverband werden 12 hearings ge-
houden.

Het secretariaat van de Ereraad heeft ook in
de verslagjaren goed gefunctioneerd in het
zeer vele dat moet worden verricht. De notu-
liste mevrouw P. Vergunst moest wegens
privé-omstandigheden haar werkzaamheden
voor de Ereraad staken; zij is opgevolgd door
mevrouw Ch. de Jong, de huidige secretaresse
van de voorzitter, die de verslaglegging van de
zittingen eveneens op voortreffelijke wijze ver-
zorgt.

In 1983 heeft de toenmalige plaatsvervangend
voorzitter mr. C. F. van Delft zich terugge-
trokken. In 1985 werd in de persoon van mr.
J. Bijkerk een nieuwe plaatsvervangend voor-
zitter benoemd. Als zodanig treedt hij slechts
bij ontstentenis van de voorzitter op.

ERERAAD werkzaamheden 1984 en 1985

I. Zaken tussen dierenartsen onderling of van derden (niet cliënten) tegen dierenartsen

1.1 moeilijkheden bij vestiging, verkoop van praktijk, associatie en assistentie

1.2 moeilijkheden door overtreding van een contract

1.3 klachten betrekking hebbende op de naleving van de veterinaire ethiek, praktijkuitoefening

1.4 overtreding van bindende besluiten

-ocr page 352-

2. Klachten van cliënten tegen dierenartsen

2.1 klachten over vermeende kunstfouten

2.2 klachten over onvoldoende of niet tijdige dienstverlening, onheuse behandelingen

2.3 klachten omtrent te hoge kosten

2.4 klachten van andere aard

i. Overtreding van wettelijke bepalingen

3.1 overtreding van antibiotica-wet, opium-wet enz.

3.2 onbevoegd uitoefenen van de diergeneeskunde.

Tot:aal

Xi 1
1.1

3

1.1

12

1.2

-

1.2

2

1.3

9

1.3

23

1.4

-

1.4

1

12

2.1

11

2.1

24

2.2

33

2.2

68

2.3

-

2.3

1

2.4

2

2.4

4

38

46

97

In 1984 inqekcmen za3cen

1.1

9

1.2

2

1.3

14

1.4

1

2.1

13

2.2

35

2.3

1

2.4

2

26

51

3.1

3.2

3.1

3.2

3.1

3.2

136 totaal

58 totaal

78 toliaal

Dc ingekomen zaken in 1984 en 1985 zijn naar wijze van behandeling als volgt onderverdeeld:

totaal

1984

1985

Intermediair

3 1.1 -

2

3 1.1-3

6

1.1 -

5

1.2 -

1

1.2 -

1

Arbitrage/benoeming

5 1.1 -

4

_

5

1.1 -

4

scheidslieden/bindend advies

1.3 -

1

1.3 -

1

Klachtzaken

68 1.1 -

3

55 1.1 - -

123

1.1 -

3

1.3 -

14

1.3 - 9

1.3 -

23

1.4 -

1

1.4 - -

1.4 -

1

2.1 -

13

2.1 - 11

2.1 -

24

2.2 -

35

2.2 - 33

2.2 -

68

2.4 -

2

2.4 - 2

2.4 -

4

1 1.3 - 1

1 1.3 - 1

Adviezen

-ocr page 353-

totaal

1984

1985

Tuchtrechtelijke behandeling 1 3.1- 1
op verzoek van O.M./Insp.

1 3.1 - 1

renuitvoerlegging
voorwaardelijke boete

Dispensatie

In 1984 en 1985 zijn totaal 58 respectievelijk 67 zaken afgedaan.

1984

1985

totaal

1.1

5

1.1

6

1.1

11

1.2

1

1.2

1

1.2

2

1.3

7

1.3

17

1.3

24

1.4

-

1.4

1

1.4

1

13

25

38

2.1

11

2.1

15

2.1

26

2.2

30

2.2

25

2.2

55

2.3

1

2.3

-

2.3

1

2.4

3

2.4

2

2.4

5

45

42

87

De afgedane zaken in 1984/1985 zijn.

naar wijze van behandeling, als volgt onderverdeeld:

1984

1985

totaal

Intermediair

2 1.2 -

1 3 1.1 -

-3 5 1.1 - 3

1.3 -

1

1.2 - 1

1.3 - 1

Arbitrage/benoeming scheids-
licdcn/bindend advies

3 1.1-3

1.2 -
1.3 -

1.1 - 3

1.2 - 1
1.3 - 1

Klachtzaken

48

1.1 - 1

1.3 - 4

1.4 - -
2.1 - 10

61

1.1 - 3

1.3 - 15

1.4 - 1
2.1 - 18

109

1.1 - 4

1.3 - 19

1.4 - 1
2.1 - 28

-ocr page 354-

totaal

1984

1985

2.2 -

29

2.2 -

22

2.2 -

51

2.3 -

1

2.3 -

1

2.3 -

2

2.4 -

3

2.4 -

1

2.4 -

4

1.3 -

1

1 -

5 1.3 -

1

2.1 -

1

2.1 -

1

2.1 -

2

2.2 -

-

2.2 -

2

Adviezen

Tuchtrechteiijlce behandeling
op verzoek van O.M./Insp.

Tenuitvoerlegging
voorwaardelijke boete

1 1.1 - 1

1 1.1 - 1

Dispensatie

In de klachtzaken werden in 1984 en 1985 39 respectievelijk 51 uitspraken gedaan; in de overige 9 respectievelijk
10 zaken werd de klacht, al dan niet na bereikte regeling, ingetrokken of niet doorgezet.

Uitspraken:

totaal

1984

(39)

1985

(51)

(90)

1.1 - 1

1.2 - -

1.3 - 1

1.4 - -

1.1 - 2

1.2 - -

1.3 - 12

1.4 - -

1.1 - 3

1.2 - -

1.3 - 13

1.4 - -

16

14

2.1 - 10

2.2 - 24

2.3 - 1

2.4 - 2

2.1 - 13

2.2 - 23

2.3 - -

2.4 - 1

2.1 - 23

2.2 - 47

2.3 - 1

2.4 - 1

37
51

74
90

-ocr page 355-

Van de klachtzaken werden in 1984 en 1985 in 10 respectievelijk 20 zaken de klachten gegrond en in 29 respectie-
lijk 31 zaken werden de klachten ongegrond geoordeeld.

1985

- gegroixa 10 (1.1-1 / 1.3-1 / 2.1-3 - gegrord 20 (1.1-1 / 1.3-8 / 2.1-2

2.2-4 / 2.4-1) 2.2-8 / 2.4-1)

- ongegrond 29 (2.1-7 / 2.2-20 / 2.3-1 - ongegrord 31 (1.1-1 / 1.3-4 / 2.1-11

2.4-1) 2.2-15)

In de zaken waarin de klacht gegrond werd geoordeeld werden de navolgende tuchtmaatregelen opgelegd.
N.B. één uitspraak kan meerdere tuchtmaatregelen omvatten.

1984

totaal

1984

1985

1. waarschuwing

8 1.3 -
2.1 -
2.2 -
2.4 -
2 -
2.2 -

2 -

2.2 - 2

3 2.1 - 1

2.2 - 1

2.4 - 1

10

1.3 -

2.1 -

2.2 -

2.4 -

2.1 -

2.2 -
2.4 -

2. berisping

3. herstel bedreven
onrecht

4. bcete

3 1.1 - 1
1.3 - 2

1 1.1 - 1

4 1.1 - 2
1.3 - 2

5. voorwaardelijke boete 2 1.3 - 1

1 -
2.1 - 1

3 1.3 - 1
2.1 - 1
2.2 - 1

2.2 - 1

6. schorsing lidmaatschap
KNMvD

7. publikatic in het
Tijdschrifl voor
Diergeneeskunde

2 1.3 - 1
2.2 - 1

2 1.3 - 1
2.2 - 1

In 4 respectievelijk 9 klachtzaken vond de Ereraad aanleiding om geen tuchtmaatregel op te leggen.

-ocr page 356-

Jaarcongres 1986

Jaarcongres 1986 in kort bestek

Renesse, 10-11 oktober 1986

Het .laarcongres 1986 van de KNMvD begint
met een primeur: een warming-up party. De
congrescommissie heeft gemeend voor die-
genen die van ver moeten komen en dus de
donderdag blijven slapen maar ook voor die-
genen die dichtbij wonen en die het gewoon
gezellig vinden, de donderdagavond om 22.00
uur cen kennismakings- annex warming-up
party te moeten organiseren.
Vorig jaar hebben de Congrescommissieleden
van dat jaar, onze Limburgse gastheren, een
surplus aan het congres toegevoegd in de
vorm van een kroegentocht door de Maas-
trichtse binnenstad. Dit grote succes kan in
Zeeland geen navolging vinden en wel om
twee reden: 1. er ontbreekt op Schouwen-Dui-
veland ccn grote stad die zich leent voor een
kroegentocht; 2. in de week aansluitend aan
het weekend van het Jaarcongres is het herfst-
vakantie; vele collegae zullen die week willen
gebruiken voor een kleine vakantie (mogelijk
zelfs in Zeeland).

De eerste cocktail (babbelwatertje) tijdens
onze warming-up party wordt u aangeboden
door de kleinste Afdeling van de KNMvD. Er
wordt voor levende muziek gezorgd in de
vorm van het trio Maarten Bruines. Er kan
gedanst worden, maar pas wel op: de party is
in de zwembadbar.

Op vrijdag zal uw eerste indruk van het Jaar-
congres een Zeeuwse zijn. Ontvangst met de
gebruikelijke koffie en het nict-gebruikelijke
profetenbrood en Schouws frou-frou. Daarna
volgt de traditie van het Jaarcongres; als een
traditie goed is moet daar niets aan veranderd
worden, dus ook in Zeeland niet.
Voor de koffie een splitsing van het gezel-
schap: het niet-wetenschappelijk programma
bevat een lezing van prof dr. Van Melsen, die
de ethische kant zal benaderen van hetzelfde
onderwerp aU behandeld wordt in het weten-
schappelijk programma, te weten de Biotech-
nologie.

Biotechnologie is de biologie van de toekomst
en heeft zeer veel raakvlakken met de dierge-
neeskunde. Denk bijvoorbeeld aan de dia-
gnostiek met behulp van monoclonale anti-
stoffen, aan de vaccin- en hormoonbereiding
met behulp van getransformeerde bacteriën,
aan transgene dieren, aan genetische manipu-
latie (genetic engineering), maar denk vooral
ook eens aan de ethische kant van de biotech-
nologie. Een keur van sprekers is door dc

Themacommissie geselecteerd om deze ver-
schillende facetten te belichten. Klinkende
namen, maar goede wijn behoeft geen krans.
Bij het partnerprogramma \'s middags de
keuze uit twee mogelijkheden. Een rondrit
over Schouwen-Duiveland. Zeeland is ook in
de herfst heel mooi. De Congrescommissie
heeft de tnooiste plekjes voor u uitgezocht.
Of gaat u liever naar de Oosterscheldedam,
\'s werelds grootste waterbouwkundig project.
Alle schuiven zitten erin cn functioneren.
H.M. de Koningin opent de dam het eerste
weekend in oktober. Een afsluiting in het
kader van hel [deltaplan met behoud van dc
getijdebewegingen. Zo kan de mossel- en oes-
tercultuur in de Oosterschcldc blijven bestaan.
Oh ja, over eten gesproken: het diner
\'s avonds zal een staaltje vakmanschap zijn
van de heer Brongers, onze gastheer, en zijn
culinaire staf Ons Zeeuwen, wij zijn lastig als
het om de kwaliteit van ons eten gaat. We zijn
hier nogal wat gewend, weet u.
Het avondfeest met medewerking van de
groep Bluesette wordt een feest waarbij ook
rekening gehouden wordt met de jongere con-
gresganger. Wij als Congrescommissie mikken
namelijk zeker ook op de jonge dierenarts als
congresbezoeker. Muziek van Bluesette mag
men rekenen tot het kleine gemene veelvoud
van de verschillende genres muziek.
Zaterdag is bestemd voor de Algemene Jaar-
vergadering van de KNMvD. En de partners?

-ocr page 357-

Wel, die kunnen lekker uitwaaien tijdens een
kleine strandwandeling op één van de breedste
stranden van Nederland, gevolgd door een ex-
cursie door de Dominiale bossen van Wester-
Schouwen, En bij slecht weer? Daar rekenen
we niet op, want Zeeland heeft van heel Ne-
derland gemiddeld de hoogste temperatuur en
het grootste aantal zonuren, We maken ons er
dus geen zorgen over.

En dan huiswaarts, met een klein Zeeuws pre-
sentje, maar daar babbelen we nu niet verder
over.

Huiswaarts, ook met een indruk van het Jaar-
congres 1986 in Renesse. Wij als Congres-
commissie hebben er alles aan gedaan om die
indruk een positieve te laten zijn. Laat ons
dan ook niet in de kou staan en kom in groten
getale naar Renesse. Geeft u nog snel op voor
het te laat is.

TOT ZIENS IN RENESSE!

mate waarin de olieprijs weer boven het ni-
veau van ƒ60,— per vat komt, de daaruit
voortvloeiende overheidsinkomsten zullen
worden worden aangewend om met prioriteit
de verhoging van het hoge BTW-tarief onge-
daan te maken, respectievelijk de loon- en de
inkomstenbelasting te verlagen.
De voorgestelde verhoging van beide tarieven
met één procent-punt betekent een verhoging
van het prijsindexcijfer met 0,6 percent. Voor
1987 wordt met inbegrip van het effect van de
voorgestelde BTW-verhoging, niettemin een
lichte daling van het consumptieprijspeil ver-
wacht van O a 0,5 percent, waarvan alle inko-
mensgroepen profiteren.
De geschatte opbrengst van het voorstel be-
draagt structureel circa fl miljard, te weten
ƒ 580 miljoen uit hoofde van de verhoging van
het verlaagde tarief en ƒ 1460 miljoen uit
hoofde van de verhoging van het algemene
tarieL

Gelezen:

In Welen juU 1986 No. 80/81/X 237/238
Verhoging BTW per 1 oktober 1986
De Ministerraad is akkoord gegaan met een
voorstel tot wijziging van de Wet op de om-
zetbelasting 1986 (verhoging van dc tarieven).
Het wetsvoorstel behelst een verhoging van
beide BTW-tarieven met één procent-punt met
ingang van I oktober 1986. Daardoor komt
het verlaagde tarief op 6 procent en het alge-
mene tarief op 20 procent.
Tevens voorziet het wetsvoorstel in wijziging
van de kleine ondernemersregeling alsmede
wijziging van de teruggaafregeling van omzet-
belasting aan buitenlandse werknemers.
Het voorstel tot verhoging van de beide BTW-
tarievcn met één procent-punt beoogt een bij-
drage te leveren aan de omvangrijke negatieve
budgettaire gevolgen die met name voort-
vloeien uit de verminderde aardgasbaten als
gevolg van de sterk gedaalde olieprijs. Zoals is
uiteengezet in de brief van 8 april 1986 aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer (19.479 nr.
1) noopt de sterke daling van de aardgasbaten
tot het tijdig nemen van maatregelen.
In de toelichting op het wetsvoorstel wordt
verwezen naar hetgeen is vermeld over de aard
van verhoging in de eerder genoemde brief en
zoals ook nader is toegelicht door de Minister
van Financiën tijdens het debat over die brief
in de Tweede Kamer der Staten-Generaal op
woensdag 23 april 1986. Het betreft de ex-
pliciete constatering dat, wanneer en in de

Groep Geneeskunde van het
Rund en Groep KI en
Zootechniek

Utrecht, 22 oktober 1986

Op woensdag 22 oktober 1986 organiseren de
Groep Geneeskunde van het Rund en de
Groep KI en Zootechniek in samenwerking
met Upjohn-Nederland een wetenschappelijke
vergadering over Prostaglandines, Gonado-
trophin Releasing Hormones en vruchtbaar-
heid bij het vrouwelijke rund.
De vergadering zal plaatsvinden in de college-
zaal van de Kliniek voor Inwendige Ziekten,
Yalelaan 16, De UithoL Utrecht en zal aan-
vangen om 14,00 uur.
De inleiders zullen achtereenvolgens zijn:

1. J. W. Lauderdale D.V.M. Ph. D.
Director Reproduction and Growth Phy-
siology Research The Upjohn Company
Titel: \'Use and abuse of Prostaglandines
in Buiatrics\'

2. Dr. A. de Kruif
Veterinair Centrum Someren

Titel: \'Prostaglandinen en vruchtbaarheid
bij het vrouwelijk rund\'

3. Drs. R. C. van Glessen
Dierenartsassociatie Dokkum e.o.
Titel: \'Gonadotrophin Releasing Hormo-
nes en vruchtbaarheid bij het vrouwelijk
rund".

Belangstellenden zijn van harte welkom.

-ocr page 358-

Vooraankondiging (nadere informatie en op-
gaveformulieren kunt u vinden in het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde van 15 oktober
1986).

1. Cursus Ademhalingsziekten bij jonge runde-
ren
(herhaling van de cursus gehouden in de-
cember 1984).

Datum: 9. 10 en 11 december 1986.
Doelgroep: le en 2e lijns dierenartsen.
Maximum aantal deelnemers; 40.
Er wordt aandacht besteed aan pathofysiolo-
gie, infectieuze agentia, immunologie, klini-
sche diagnose, laboratoriumtechnieken, vacci-
natie, therapieën en huisvesting van jonge
(fok)kalveren met respiratoire problemen.

2. Cursus Produkttechnologie (herhaling van
de cursus gehouden in oktober 1985).
Datum: 2, 3, 9 en 10 december 1986.
Doelgroep: keuringsdierenartsen en vleestech-
nologen met HBO of daaraan gelijk te stellen
opleidingsniveau.

Maximum aantal deelnemers; 12.
De cursus belicht de bereidingswijze van een
aantal categorieën vleesprodukten aan de
hand van besprekingen, gevolgd door prak-
tijkdemonstraties. Voorzover mogelijk zal
aandacht worden besteed aan karakteristieke
fouten die in de produkten kunnen voor-
komen. Tevens zullen nieuwe ontwikkelingen
worden behandeld.

3. Cursus Radio-activiteit in voedings-
middelen van dierlijke oorsprong.
Het betreft
een nieuwe cursus van 7 dagen, te houden op
voornamelijk vrijdagen in de maanden januari
en februari 1987.

Doelgroep: keuringsdierenartsen, beleidmede-
werkers Overheid en technologen uit het be-
drijfsleven.

Maximum aantal deelnemers; 40.
Het doel van deze cursus is het verschaffen
van informatie over natuurlijke en door de
mens veroorzaakte radio-actieve straling, con-
sequenties voor de volksgezondheid, maatre-
gelen ter bescherming van de bevolking en
zaken die hiermee nauw verband houden, ter-
wijl ook aandacht zal worden besteed aan het
gebruik van radio-actieve straling ter conser-
vering van levensmiddelen.

4. Herhaling VAMPP-cursussen. Zowel voor
de VAMPP-cursussen computergebruik bij de
begeleiding van varkensbedrijven als bege-
leiding rundveebedrijven bestaat een grote be-
langstelling. Het aantal cursussen is uitge-
breid, de deelnemers zijn geplaatst in volgorde
van de wachtlijst. Reeds volgeboekt zijn de
cursussen:

Rundvee: 23/24 september 1986; 25/26 sep-
tember 1986; 29/30 september 1986.
Varken: 3/4 november 1986; 10/11 november
1986.

Beide cursussen zullen nog (meerdere malen)
worden herhaald. Opgave heeft zin omdat er
ook voor de nog te organiseren cursussen een
wachtlijst bestaat.

5. Patiëntendemonstraties Kleine Huisdieren
(Cursusnummer: 86/23).

Plaats: Kliniek voor Kleine Huisdieren,
Utrecht.

Datum: 19 november 1986, 14.00-17.00 uur.
Doelgroep: praktici in de algemene praktijk.
Maximum aantal deelnemers: 150.
Cursusprijs: f 60,—.

Op deze middag passeren een aantal patiënten
de revue, zo mogelijk \'live\'.

6. Klinische Les Kleine Huisdieren.

Plaats: Kliniek voor Kleine Huisdieren,
Utrecht.

Datum: 18 november 1986, 14.00-17.00 uur
(86/20), herhaling van deze middag op 20 no-
vember 1986, zelfde tijd (86/21).
Doelgroep: Kleine Huisdieren praktici.
Maximum aantal deelnemers: 100 per middag.
Cursusprijs: f inclusief reader.
Onderwerp: Hepatologie door drs. H. Rothui-
zen.

Opgave voor de Patiëntendemonstratie en Kli-
nische Les
dient te geschieden vóór I no-
vember 1986 door overmaking van ƒ60,— op
rekeningnummer 55.56.71.100 t.n.v. PAO-
Diergeneeskunde bij de ABN te Utrecht (giro
ABN is 1412) (zie ook Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde van 15 oktober 1986).
De aanzienlijk lagere prijs voor deze cursus-
middagen in november 1985 en in het voor-
jaar van 1986 berustte op een vergissing en
stamt uit de tijd dat het PAO-Diergenees-
kunde nog nagenoeg volledig gesubsidieerd
werd.

PAO-Diergeneeskunde
nieuw tel. nr.; 030-517374
b.g.g.; 030-510111

Iergeneeskunde

-ocr page 359-

INGEZONDEN

(Buiten verantwoordelijklieid van de redaktie)

Het Nederlandse diploma in
Noord-Amerika

Geachte redaktie.

Graag wil ik reageren op een weergave van
een persbericht van de Rijksuniversiteit
Utrecht, dat ik zoals gewoonlijk verlaat in uw
blad van 15 juli 1986 las (Tijdschr. Dierge-
neeskd. 1986; 111; 702).
In die aflevering las ik dat er een internatio-
nale herbevestiging had plaatsgevonden van
de kwaliteit van de Nederlandse opleiding c.q.
dat het Nederlandse diploma officieel erkend
wordt in Noord-Amerika. Dat is natuurlijk
een hele eer, lijkt het.

Zelfben ik, na het behalen van mijn dieren-
artsexamen in augustus 1985, in mei van dit
jaar naar Canada geëmigreerd. Met ingang
van 1 juni ben ik als assistent aan het werk
gegaan in een kleine huisdierenpraktijk in de
provincie Nova Scotia.
Op het ogenblik werk ik onder een zoge-
naamd presceptorship voor een collega. Dit
houdt in dat hij mij als het ware superviseert.
Tegelijkertijd probeer ik mij voor te bereiden
op de National Board Examination. Dit is het
examen dat alle buitenlandse dierenartsen hier
moeten afleggen, voordat zij onafhanklijk als
prakticus aan de slag kunnen. Wij, Nederlan-
ders, zijn in het voordeel aangezien wij slechts
twee van de drie examenonderdelen hoeven af
te leggen. Dit heeft te maken met de accredita-
tie door de AVMA. Wanneer een kandidaat
dit examen heeft afgelegd, hangt het van de
provincie af waarin hij zich wil vestigen of er
nog een examen moet worden gedaan. Dit
examen is erg afhankelijk van de eisen die de
provinciale Veterinary Association stelt.
Aangezien in het persbericht wordt gesproken
van erkenning van de dierenartsen-opleiding
en het gelijkstellen van het Nederlandse di-
ploma aan dat van Amerikaanse en Canadese
universiteiten, zou de misvatting kunnen post-
vatten dat Nederlandse dierenartsen hier zo
aan het werk kunnen. Dit is pertinent niet zo.
Van de Nederlandse dierenarts wordt geëist
dat hij zich nogmaals laat toetsen op zijn ken-
nis, waaraan dus duidelijk getwijfeld wordt.
Dit is voor mij geen erkenning of gelijkstel-
ling.

Het is natuurlijk een hele eer voor de Faculteit
om erkend te worden als enige Universiteit
buiten Noord-Amerika. Maar het blijkt dat
accreditatie geenszins gelijkwaardigheid aan
Noord-Amerikaanse eisen voor opleiding tot
dierenarts inhoudt.

In de hóóp dat deze brief enige extra informa-
tie aan toekomstige emigrant-dierenartsen zal
verschaffen, verblijf ik,

Windsor, Canada E. Masclé\'

Botvieren

Vijfde lustrum \'Cerberus\'

Het veterinair gezelschap van het Utrechtsch
Studenten Corps \'Cerberus\' zal op 16, 17 en
18 oktober zijn vijfde lustrum vieren.
De vijfde Lustrumcommissie wil hierbij
gaarne alle veterinair-reünisten van het
Utrechtsch Studenten Corps en alle honorai-
ren, oud-leden en leden van \'Cerberus\' uitno-
digen deel te nemen aan het Lustrumpro-
gramma.

Het programma luidt als volgt:

16 oktober:

17.00 Het bestuur recipieert in de bibliotheek
van P.H.r.M., Janskerkhof 14, Utrecht,
22.00 Tropical Party, Catacomben, Oude-
gracht 219, Utrecht

17 oktober:

17.00 Lustrumborrel met aansluitend diner.
P.H.r.M., Janskerkhof 14, Utrecht.

18 oktober:

15.00 Buitendag met Dame. Vertrek vanaf

Janskerkhof. Het reisdoel van deze dag
is zoals gebruikelijk alleen bij de Lus-
trumcommissie bekend. Het lijkl ver--
standig deze dag
sportieve kleding te
dragen.

Als honorair of oud-lid van \'Cerberus\' ont-
vangt u automatisch informatie otutrent het
Lustrum. Mocht dit, om wat voor reden dan
ook, niet gebeurd zijn, dan kunt u voor in-
formatie bellen naar: J. Spaans, tel. 030-
319516; B, van Hees, tel, 030-322461 of E,
Gemmeke, tel, 030-319223,
Hopend u in groten getale te mogen verwel-
komen, verblijven wij, met Cerbiale groet,
Cave,

J. Spaans,

president 5e Lustrumcie
B. A. van Hees,
abactis 5e Lustrumcie.

Drs. E. Mascle, 1010 King Street, Windsor Animal Hospital, Windsor, Nova Scotia, Canada BON 2TO.

-ocr page 360-

Personalia

Voor het hdmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae;

Mutsaers, C. W. A. A. M.; 1986; 3531 ER Utrecht, J. P. Coenstraat 115 A.
Spanje, J. G. van; 1986; 3513 GB Utrecht, D. van Mollemstraat 4 bis A.
Verschuren, J. M.; Gent-1986; 2018 Antwerpen (België), Desguinlei 90-app. 9A.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Alberts, H.; 1986; 3571 SK Utrecht, W. Schuyienburglaan 62.

Bergh, J. P. A. M. van den; 1986; 3722 BR Bilthoven, Noord Houdringelaan 4a.

Bomers, R. B. M.; 1986; 6921 SH Duiven, Heilweg 5.

Boonstra, J. P. D.; 1986; 3522 JB Utrecht, Merwedekade 148.

Bouwman, D.; 1986; 3994 BS Houten. Rademakersgilde 155.

Breeje, R. W. den; 1986; 3816 AM Amersfoort, Heiligenbergerweg 94.

Bruijckcrc, G. A. M. de; Gent-1986; 4501 CP Oostburg, Brouwerijstraat 8.

Cruijsen, A. L. M.; 1986; 3581 JL Utrecht, Oudwijkerveldstraat 2 bis.

Frowtjn, Mevr. C. J.; 1986; 3524 ZE Utrecht, Furkabaan 639.

Kuik-Wijsman, Mevr. A. M. P.; 1986; 2121 CG Bennebroek, Lage Duin 18.

Mameren, J. C. P. van; 1985; 7823 PK Emmen, Houtweg 177.

Meij, B. P.; Gent-1986; 3119 BP Schiedam, J. v. Zutphenstraat 14.

Meijer, Mevr. C. J. R.; 1983; 3951 BH Maarn, Tuindorpweg 84.

Mourits, G. W. Th.; 1986; 7141 TP Groenlo, Schaepmanstraat 6.

Pouwer, J. J.; Gent-1986; 4102 KN Culemborg, Poelslaan 1.

Schuurmans, F. W. L.; 1986; 2811 ET Reeuwijk, Zoutmansweg 34.

Volkers, V.; 1986; 3532 VE Utrecht, Bilderdijkstraat 8.

Wijnbergen, Mevr. A.; 1986; 8223 EB Lelystad, Slinge 35.

Wolswinkel, J. J.; 1986; 3511 KG Utrecht, Lijnmarkt 45 bis.

Zegers, Mevr. E. M.; 1985; 3067 AP Rouerdam, Samuel Esmeijcrplein 14.

Overleden:

Drs. B. J. M. M. Neltssen op 28 augustus 1986.
Jubilea:

A. C. Bestebroer te Bergen aan Zee
J. Slingerland te Dordrecht
Mevr. W. C. Spits-Eshuis te Zutphen
A. Rutgers te De Bilt
C. de Gier te Broek in Waterland
Dr. K. H. Hermans te Arnhem
J. S. van der Kamp te Haren

G. de Boer te Giekerk
T W. Kloosterboer te Olst
j. M. Schuld te Tilburg
J. Wille te Koudekerk a/d Rijn
J. F. Overbeck te Dongen
Dr. D. Talsma te Leeuwarden
K. Betten te Wolvega
ProL dr. H. J. Breukink te Utrecht
R. Falkena te Bcetsterzwaag

(afwezig) 30 jaar op 4 oktober 1986
(afwezig) 30 jaar op 4 oktober 1986
(afwezig) 30 jaar op 5 oktober 1986
(afwezig) 40 jaar op 12 oktober 1986
(afwezig) 35 jaar op 13 oktober 1986
(afwezig) 35 jaar op 13 oktober 1986
(afwezig) 35 jaar op 13 oktober 1986
(afwezig) 30 jaar op 19 oktober 1986
(afwezig) 30 jaar op 19 oktober 1986
(afwezig) 30 jaar op 19 oktober 1986
(afwezig) 30 jaar op 19 oktober 1986
(afwezig) 40 jaar op 24 oktober 1986
(afwezig) 40 jaar op 24 okt. 1986
(afwezig) 25 jaar op 25 okt. 1986
(afwezig) 25 jaar op 25 okt. 1986
25jaarop25okt. 1986
(afwezig) 25 jaar op 25 okt. 1986
25 jaar op 25 okt. 1986
(afwezig) 25 jaar op 25 okt. 1986

H. Verkerk te Veenendaal
L.
V. d. Zee te Workum
J. J.
V. Zutven te Oss

Adreswijzigingen enz.:

Alberts. H.: 1986; 3571 SK Utrecht, W. Schuy-
ienburglaan 62; tel. 030-716427; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

Bergh. J. P. A. M. van den: 1986; 3722 BR Bilt-
hoven, Noord Houdringelaan 4a; tel. 030-
785460; wet. medew. Janssen Pharmaceutica
BV (toevoegen als lid).

196

20!

200

203

Bijisma. J. G.: 1984; 3432 XC Nieuwegein, Mui-
derschans 75; tel. 03402-60148.
Bomers. R. B. M.: 1986; 6921 SH Duiven, Heil-
weg 5; tel. 08367-1461; wnd. d. (toevoegen als
lid).

-ocr page 361-

203 Boonstra. J. P. D.: 1986; 3522 JB Utrecht, Mer-
wedekade 148; tel. 030-893289; wnd, d. (toe-
voegen als lid).

205 Bouwman. D.: 1986; 3994 BS Houten, Radcma-
kersgilde 155; tel. 03403-73435; wnd. d. (toe-
voegen als lid.

205 »Braam. A. E.: 1986; 6605 CG Wychen, Hoog-
meer 2637; d. C.D.L. Nijmegen.

205 Braam. K. J.: 1981; Veendam; p., geass, met
mevr, M. Geijzendorffer-Veldman.

206 Breeje. R. W. den; 1986; 3816 AM Amersfoort,
Heiligenbergerweg 94; tel. 033-723205; wnd. d.
(toevoegen als lid).

207 Bruijckere. G. A. M.; Gent-1986; 4501 CP Oost-
burg, Brouwerijstraat 8; tel, 01170-2323; d.
(toevoegen als lid).

210 Cruijsen. A. L.M.; 1986; 3581 JL Utrecht, Oud-
wijkerveldstraat 2 bis; tel. 030-514923; wnd. d.
(toevoegen als lid).

215 Ebbens. D.; 1975; 7597 NH Saasveld, Bornse-
straat 63; tel. 074-664475(privé), 662169,665577
(prakt.); p., geass. met A. B. Diepeveen, H. H.
G, Grooten en R. A. Kooren.

221 Erens. Prof. dr. h.c. A. M.; 1931; U-ereprom.
1971; 5044 SJ Tilburg, „De Duynsberg\', In-
digolaan 652; tel. 013-682584,

221 Frik. K. C.; 1986; 8191 JD Wapenveld, H. Cra-
merlaan 15; tel. 05206-78289.

221 Frowijn. Mevr. C. J.; 1986; 3524 ZE Utrecht,
Furkabaan 639; tel, 030-880526; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

222 Geijzendorffer-Veldman. Mevr. M.; 1976; Veen-
dam; p., geass, met K, J. Braam.

225 Groot. A. C. G. M. de: 1982; 5768 EL Meijel,
Aan de Kremmer 3; tel. 04766-1682 (privé).

226 Grooten. H. H. G.: 1951; Borne; p., geass. met
A. B. Diepeveen, D. Ebbens en R. A. Kooren.

236 Hove. J. T. J. len: 1974; 5694TR Breugel, Plane-
tenbaan 26; tel. 04990-77056 (privé), 04138-
72650 (prakt.); p., geass. met W. H. M. van ler-
sel, G. J. Toxopeus, P. D. Verhulst en A. J. M.
Vermeulen.

236 Hove. L. B. H. ten: 1969; 5469 ST Erp, Groot-
hees 10; tel. 04135-1990 (privé), 1350 (prakt.);
p., geass. met D. A. H. Brus, J. W. M. Milten-
burg, P. J. A. M. Pulskens en D. M. N. van
Vuren.

239 Jansen. J. R.: 1986; 3891 CT Zeewolde, Laak 16;
tel. 03242-1089.

250 »Kroes. Dr. R.; 1964; U-1970; 3721 AP Biltho-
ven, Prins Hendriklaan 63; tel. 030-792703.

250 Kuik-Wijsman. Mevr. A. M. P.; 1986; 2121 CG
Bennebroek, Lage Duin 18; tel, 02502-8408; d.
(toevoegen als lid).

251 Küsters. R. E M.; 1985; 6845 JA Arnhem, Ven-
losingel 18; tel. 085-818141.

257 Mameren. J. C. P. van; 1985; 7823 PK Emmen,
Houtweg 177; tel. 05910-24971 (privé), 14696
(bur.); d. Leo Pharmaceurical Products B.V.
(toevoegen als lid).

259 Meij. B. P.; Gent-1986; 3119 BP Schiedam, Jan
van Zutphenstraat 14; tel. 010-4734527; d. (toe-
voegen als lid).

259 Meijer. Mevr. C. J. R.; 1983; 3951 BH Maarn,
Tuindorpweg 84; tel, 03432-2827 (privé), 02940-
79516 (bur.); d. Duphar B.V. (toevoegen als
lid),

259 Meijer. G. E; 1958; 2611 XK Delft, Nieuwe
Plantage 54; tel. 015-125543.

262 Mosten, A.; 1975; Hellendoorn; tel, 05486-
54455 (prakt,); p,

262 Mourits. G. W. Th.; 1986; 7141 TP Groenlo,
Sehaepmanstraat 6; tel. 05440-65058 (privé),
61313 (prakt.);
p., ass. bij C. J. Hartveld, P. C.
J. Hopmans, G. A. L Kamp en A. J.
1. te
Maarssen (toevoegen als lid).

262 Muinck, G. R. P. de; 1983; Grubbenvorst; tel.
077-661589.

271 Plekkringa. R. A.; 1984; 3583 TC Utrecht, Pieter
Saenredamstraat 18; tel. 030-522809.

272 Potjer. A.; 1979; Utrecht; tel, 030-391783, 040-
831397, 03240-14163.

272 Pouwer. J. J.; Gent-1986; 4102 KN Culemborg,
Poelslaan 1; tel, 03450-20049; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

276 Ronner. H. J; 1984; 3417 TR Montfoort, De
Bleek 1; tel. 03484-2893; p.

316 Rooij. R. C. de; 1972; Mongu (Zambia); Veterin-
ary & Tsetse Control Services; P.0, Box 910034;
tel, 07-221268 (privé), 221351 (bur.),

276 Roos, S.: 1978; Goudswaard; tel. 04130-41345
(bur.); hfd. externe betr. Effem B.V.

281 Schuurmans. F. W. L.; 1986; 2811 ET Reeuwijk,
Zoutmansweg 34; tel. 01829-2652; d. (toevoegen
als hd).

286 Stigler. H. H; 1968; 7213 BM Gorssel, Ruiter-
weg8;tel. 05759-2531.

289 Thijsse. J. M.; 1978; 2585 GK \'s Gravenhage,
Surinamestraat 54; tel. 070-607654 (privé),

317 Vanthournout. Mevr. D.; Gent-1984; 2018 An-
twerpen (België), Boudewijnsstraat 75,

294 » Vencken. J. T.; 1973; Meerssen; tel. 043-642303.

295 Verhoeven. H.; 1978; 8131 RD Wijhe, \'t Nijen-
huis I; tel, 05729-3590.

295 Verkaik. R.; 1986; 2981 CP Ridderkerk, Pieter
de Hoochstraat 50; tel, 01804-28777.

298 Votkers. V.; 1986; 3532 VE Utrecht, Bilderdijk-
straat 8; tel. 030-949677; wnd. d. (toevoegen als
lid).

299 Vries. S. de; 1970; 3645 EA Vinkeveen, Demme-
rik 31; tel. 02972-3758.

305 Wijnbergen. Mevr. A.; 1986; 8223 EB Lelystad,
Slinge 35; tel. 03200-40180; wnd. d. (toevoegen
als lid).

306 Wolswinket. J. J.; 1986; 3511 KG Utrecht,
Lijnmarkt 45 bis, tel. 030-316698; d. (toevoegen
als lid).

308 Zegers. Mevr. E. M.; 1985; 3067 AP Rotterdam,
Samuel Esmeijerplein 14; tel, 010-4203300 (pri-
vé), 4550005 (prakt.); p. (toevoegen als lid).

-ocr page 362-

Daarom is het gebruik
van originele Esb\'s ionend.

VoUedig wateroplosbaar, géén verstopte leidingen,
maar ook mengbaar onder het voer.
Bestrijdt afdoende elk COCCIDIOSE probleem.
Werkt snel, veilig en betrouwbaar.
Goed opneembaar.

Alléén Esbs bevat Sulfa<hioorpyrazin Natrium Monohydraat.
Zeer korte wachttermijn.

Alleen vertegenwoordiging
voor Nederland

w

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
CIBA—GEIGY Telefoon 04116-73797

-ocr page 363-

REDAKTIONELE KOLOM

Publikaties van dierexperimenteel onderzoek:
\'Guiding Principles\'

In de redaktionele kolommen van het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde
is in het
afgelopen jaar aandacht besteed aan ethi-
sche aspecten die aan de orde komen bij het
publiceren van dierexperimenteel onder-
zoek (Tijdschr. Diergeneeskd. 1985; 110:
307-9). De Hoofdredaktie heeft zich op het
standpunt gesteld dat gecodificeerde ge-
dragsregels hierbij een uitnemend referen-
tiekader kunnen vormen, vooral als deze
binnen de groep van betrokkenen in ruime
mate worden aanvaard. Om deze reden
verdient een code met internationaal gezag
de voorkeur.

The Council for International Organiza-
tions of Medical Sciences (CIOMS), waar-
bij ook the World Veterinary Association
is aangesloten, heeft begin 1985 een docu-
ment gepubliceerd getiteld: \'International
Guiding Principles for Biomedical Re-
search Involving Animals\'. Deze code is
het resultaat van zorgvuldig overleg waar-
aan ook deskundigen van de Wereldge-
zondheidsorganisatie hebben deelgeno-
men.

De Hoofdredaktie heeft dit document be-
sproken met drs. H. Rozemond, de Redak-
tie-adviesraad en met de Wetenschappe-
lijke Redaktie. Dit heeft geleid tot het
besluit de \'CIOMS-Principles\' voortaan te
hanteren als handleiding bij het redaktiebe-
leid. Om deze reden wordt de volledige
tekst van dit document onderstaand afge-
drukt.
 HOOFDREDAKTIE

\' Overgenomen uit: International Digest of Health Legislation 1985; 36 (2): 508-12.
Further information on these Principles is given in the following publication: CIOMS. International Guiding
Principles for Biomedical Research Involving Animals. Geneva, 1985, 28 pp. - Ed.

International Guiding Principles for
Biomedical Research Involving
Animals issued by CIOMS\'

The preamble to and text of the above Princi-
ples (which were developed under the auspices
ofthe Council for International Organisations
of Medical Sciences (CIOMS) and were en-
dorsed by the WHO Advisory Committee on
Medical Research at its 26th Session held in Ge-
neva on 8-12 October 1984) are reproduced
below^:

PREAMBLE

Experimentation with animals has made poss-
ible major contributions to biological know-
ledge and to the welfare of man and animals,
particularly in the treatment and prevention of
diseases. Many important advances in medical
science have had their origins in basic biological
research not primarily directed to practical ends
as well as from applied research designed to
investigate specific medical problems. There is
still an urgent need for basic and applied re-
search that will lead to the discovery of methods
for the prevention and treatment of diseases for
which adequate control methods are not yet
available — notably the non-communicable dis-
eases and the endemic communicable diseases
of warm climates.

Past progress has depended, and further prog-
ress in the foreseeable future will depend,
largely on animal experimentation which, in the
broad field of human medicine, is the prelude to
experimental trials on human beings of, for
example, new therapeutic, prophylactic, or dia-
gnostic substances, devices, or procedures.

-ocr page 364-

There are two international ethical codes intend-
ed principally for the guidance of countries or
institutions that have not yet formulated their
own ethical requirements for human experi-
mentation: The Tokyo revision of the
Declara-
tion of Helsinki
of the World Medical Associa-
tion (1975); and the
Proposed International
Guidelines for Biomedical Research Involving
Human Subject
of the Council for International
Organisations of Medical Sciences and the
World Health Organisation (1982). These codes
recognise that while experiments involving
human subjects are a
sine qua non of medical
progress, they must be subject to strict ethical
requirements. In order to ensure that such
ethical requirements are observed, national and
institutional ethical codes have also been elabor-
ated with a view to the protection of human
subjects involved in biomedical (including be-
havioural) research.

A major requirement both of national and in-
ternational ethical codes for human experimen-
tation, and of national legislation in many
cases, is that new substances or devices should
not be used for the first time on human beings
unless previous tests on animals have provided
a reasonable presumption of their safety.
The use of animals for predicting the probable
effects of procedures on human beings entails
responsibility for their welfare. In both human
and veterinary medicine animals are used for
behavioural, physiological, pathological, toxi-
cological, and therapeutic research and for ex-
perimental surgery or surgical training and for
testing drugs and biological preparations. The
same responsibility toward the experimental
animals prevails in all of these cases.
Because of differing legal systems and cultural
backgrounds there are varying approaches to
the use of animals for research, testing, or train-
ing in different countries. Nonetheless, their
use should be always in accord with humane
practices. The varying approaches in different
countries to the use of animals for biomedical
purposes, and the lack of relevant legislation or
of formal self-regulatory mechanisms in some,
point to the need for international guiding prin-
ciples elaborated as a result of international and
interdisciplinary consultations.
The guiding principles proposed here provide a
framework for more specific national or institu-
tional provisions. They apply, not only to bio-
medical research but also to all uses of verte-
brate animals for other biomedical purposes,
including the production and testing of thera-
peutic, prophylactic, and diagnostic substan-
ces, the diagnosis of infections and intoxications
in man and animals, and to any other procedu-
res involving the use of intact live vertebrates.

BASIC PRINCIPLES

The advancement of biological knowledge
and the development of improved means
for the protection of the health and well-
being both of man and of animals require
recourse to experimentation on intact live
animals of a wide variety of species.

II. Methods such as mathematical models,
computer simulation and
in vitro bio-
logical systems should be used wherever
appropriate.

III. Animal experiments should be under-
taken only after due consideration of their
relevance for human or animal health and
the advancement of biological knowledge.

IV. The animals selected for an experiment
should be of an appropriate species and
quality, and the minimum number requir-
ed to obtain scientifically valid results.

V. Investigators and other personnel should
never fail to treat animals as sentient, and
should regard their proper care and use
and the avoidance of minimisation of dis-
comfort, distress, or pain as ethical im-
peratives.

VI. Investigators should assume that proce-
dures that would cause pain in human
beings cause pain in other vertrebrate
species, although more needs to be known
about the perception of pain in animals.

VII. Procedures with animals that may cause
more than momentary or minimal pain or
distress should be performed with ap-
propriate sedation, analgesia, or anaesthe-
sia in accordance with accepted veterin-
ary practice. Surgical or other painful
procedures should not be performed on
unanesthetised animals paralysed by
chemical agents.

VIII. Where waivers are required in relation to
the provisions of article VII, the decisions
should not rest solely with the investiga-
tors directly concerned but should be
made, with due regard to the provisions of
articles IV, V, and VI, by a suitably con-
stituted review body. Such waivers should
not be made solely for the purposes of
teaching or demonstration.

-ocr page 365-

IX. At the end of, or, when appropriate,
during an experiment, animals that would
otherwise suffer severe or chronic pain,
distress, discomfort, or disablement that
cannot be relieved should be painlessly
killed.

X. The best possible living conditions should
be maintained for animals kept for bio-
medical purposes. Normally the care of
animals should be under the supervision
of veterinarians having experience in lab-
oratory animal science. In any case, vet-
erinary care should be available as re-
quired.

XI. It is the responsibility of the director of an
institute or department using animals to
ensure that investigators and personnel
have appropriate qualifications or experi-
ence for conducting procedures on ani-
mals. Adequate opportunities shall be
provided for in-service training, including
the proper and humane concern for the
animals under their care.

2. SPECIAL PROVISIONS

Where they are quantifiable, norms for the fol-
lowing provisions should be established by a
national authority, national advisory council,
or other competent body.

2./. Acquisition

Specialised breedingestablishments are the best
source of the most commonly used experimen-
tal animals. Non-specifically bred animals may
be used only if they meet the research require-
ments, particularly for health and quality, and
Iheir acquisition is not in contradiction with
national legislation and conversation policies.

2.2. Transportation

Where there are no regulations or statutory re-
quirements governing the transport of animals,
it is the duty of the director of an institute or
department using animals to emphasise to the
supplier and the carrier that the animals should
be transported under humane and hygienic
conditions.

2.3. Housing

Animal housing should be such as to ensure that
the general health of the animals is safeguarded
and that undue stress is avoided. Special atten-
tion should be given to the space allocation for
each animal, according to species, and adequate
standards of hygiene should be maintained as
well as protection against predators, vermin.

and other pests. Facilities for quarantine and
isolation should be provided. Entry should
normally be restricted to authorised persons.

2.4. Environmental Conditions

Environmental needs such as temperature, hu-
midity, ventilation, lighting, and social interac-
tion should be consistent with the needs ofthe
species concerned. Noise and odour levels
should be minimal. Proper facilities should be
provided for the disposal of animals and animal
waste.

\'2.5. Nutrition

Animals should receive a supply of foodstuffs
appropriate to their requirements and of a qual-
ity and quantity adequate to preserve their
health, and they should have free access to pot-
able water, unless the object of the experiment
is to study the effects of varations of these nutri-
tional requirements.

2.6. Veterinary Care

Veterinary care, including a programme of
health surveillance and disease prevention,
should be available to breeding establishments
and to institutions or departments using ani-
mals for biomedical purposes. Sick or injured
animals should, according to circumstances,
either receive appropriate veterinary care or be
painlessly killed.

2.7. Records

Records should be kept of all experiments with
animals and should be available for inspection.
Information should be included regarding the
various procedures which were carried out and
the results of post-mortem examinations if con-
ducted.

3. MONITORING OF THE CARE AND USE OF
ANIMALS FOR EXPERIMENTATION

3.1. Wherever animals are used for biomedical
purposes, their care and use should be subject to
the general principles and criteria set out above
as well as to existing national policies. The ob-
servance of such principles and criteria should
be encouraged by procedures for independent
monitoring.

3.2. Principles and criteria and monitoring
procedures should have as their objectives the
avoidance of excessive or inappropriate use of
experimental animals and encourage appro-
priate care and use before, during, or after
experimentation. They may be established by:
specific legislation laying down standards and

-ocr page 366-

providing for enforcement by an official inspec-
torate; by more general legislation requiring
biomedical research institutions to provide for
peer review in accordance with defined prin-
ciples and criteria, somedmes with informed lay
participation; or by voluntary self-regulation by
the biomedical community. There are many
possible variants of monitoring systems, accord-
ing to the stress laid upon legislation on the one
hand, and voluntary self-regulation on the
other.

4. METHODS NOT INVOLVING ANIMALS
\'ALTERNATIVES\'

4.1 There remain many areas in biomedical re-
search which, at least for the foreseeable future,
will require animal experimentation. An intact
live animal is more than the sum of the respon-
ses of isolated cells, tissues or organs; there are
complex interactions in the whole animal that
cannot be reproduced by biological or non-biol-
ogical \'alternative\' methods. The term \'alterna-
tive\' has come to be used by some to refer to a
replacement of the use of living animals by
other procedures, as well as methods which lead
to a reduction in the numbers of animals re-
quired or to the refinement of experimental pro-
cedures.

4.2. The experimental procedures that are con-
sidered to be \'alternatives\' include non-bio-
logical and biological methods. The non-bio-
logical methods include mathematical modell-
ing of structure-activity relationships based on
the physico-chemical properties of drugs and
other chemicals, and computer modelling of
other biological process. The biological methods
include the use of micro-organisms,
in vitro
preparations (subcellular fractions, short-term
cellular systems, whole organ perfusion, and
cell and organ culture) and under some circum-
stances invertebrates and vertebrate embryos.
In addition to experimental procedures, retro-
spective and prospective epidemiological in-
vestigations on human and animal populations
represent other approaches of major import-

4.3. The adoption of \'alternative\' approaches
is viewed as being complementary to the use of
intact animals and their development and use
should be actively encouraged for both scien-
tific and humane reasons.

-ocr page 367-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Het gebruik van vlokkingsslib in
pluimveevoeders

Chemische en microbiologische samenstelling

The Use of Flocculated Sludge in Poultry Feeds
Chemicat and Microbiological Contposiiion

R. W. A. W. Mulder, N. M. Bolder, A. J. N. Bisalsky en W. M.
M. A. Janssen\'

SAMENVATTING Monsters vlokkingsslib van pluimvee-, varkens- en grootveeslachterijen werden
ter inventarisatie onderzocht op hun chemische en microbiologische samenstelling. Dit was nodig om de
mogelijkheden na te gaan vlokkingsslib te gebruiken als veevoedergrondstof.

Uit het chemisch onderzoek kwam naar voren, dat de droge stof (ds) gehalten aanzienlijk varieerden
tussen de verschillendeslibmonsters. (Slachtkuikens 7,1% ds, varkensslib 7,5%, grootveeslib 5,5% en
leghennenslib 13,3%.)

Slachtkuiken- en leghennenslib bevatte meer ruw vet dan de andere monsters slib. Gemeten aan de ge-
halten lysine, methionine en cystine, kwam het slibprodukt het meest overeen met het eiwit van diermeel
en sojaschroot. Het ijzergehalte in vrijwel alle onderzochte monsters was erg hoog. Gezien de huidige
normen voor metaaigehahen in volledige diervoeders, za! bij toepassing van dit slibprodukt rekening
moeten worden gehouden met de gehalten aan ijzer en lood.

In de slibmonsters varieerde het percentage totaal polymeren in de vetfractie van 2,4% tot 39,2%
waarbij in slechts 2 monsters minder dan 10% werd gevonden.

De microbiologische samenstelling van slachtkuiken- en varkensslib verschilde niet. Zowel het totaal
aëroob kiemgetalals ook het aantal Enterobacteriaceae,
Escherichia coli en Salmonella bleek hoog te
zijn.

Campylobacter-j/)ec/ej werden niet gevonden, we! werden enkele monsters positief voor adenovirus
bevonden.

Voor tot toepassing van vlokkingsslib in de veevoeding wordt overgegaan, zal het produkt een grondige
decontaminatiebehandeling moeten ondergaan.

SUMMARY For the purpose of making inventories, the chemical and microbiological composition of
samples offlocculated sludge ofpoultry, pig and cattle-stock slaughter-houses were examined. This was
required to study the possibdities of using flocculated sludge as raw material in animal feed.
Chemical studies showed that the dry matter (dm) levels of the various specimens of sludge varied
markedly. (Broiler sludge 7.1% of dm, pig sludge 7.5%, cattle-stock .sludge 5.5% and laying-hen sludge
13.3%). Broiler- and laying-hen sludge contained more crude fat than did the other samples of sludge.
Measured by the concentrations of lysine, methionine and cystine, the sludge product was most similar
to the protein of meal-and-bone meal and soj-bean meal. The iron content of almost all samples
examined was very high. In view of the current standardsfor concentrations of metal in complete animal
feeds, the concentrations of iron and lead will have to be taken into account in using this sludge product.
The proportion of total polymers in the fat fractions of samples of sludge variedfrom 2,4 % to 39.2 %,
less than 10% only being observed in two samples. The microbiological composition of broiler and pig
sludge did not differ. Both the total aerobic bacterial count and the number of Enterobacteriaceae,
Escherichia coli and Salmonella were found to be high.

Species of Campylobacter were not isolated: however, a number of samples were found to be positive
for adenovirus.

Prior to deciding to use flocculated sludge in livestock feeding, the product will have to undergo
thorough decontamination.

\' Centrum voor Onderzoek en Voorlichting voor de Pluimveehouderij, \'Het Speldcrholt\', 7361 DA Beek-
bergen.

-ocr page 368-

INLEIDING

Vlokkingsslib is een groep van produkten,
die via flocculatie en flotatie wordt ge-
wonnen uit afvalwater van onder andere
slachterijen. De slachterijen zijn tot deze
stap van chemische voorbehandeling van
het afvalwater overgegaan, vanwege de
sterk gestegen kosten voor het lozen van
ongezuiverd afvalwater.
Het flocculatie-flotatie proces zorgt er voor
dat de vervuilingsgraad van het resterende
afvalwater tot ongeveer 20% wordt terug-
gebracht. Bij dit proces worden de in het
afvalwater aanwezige eiwitten en vetten
uitgevlokt met behulp van chemicaliën
(bijv. FeClj) en vervolgens met fijn ver-
deelde luchtbelletjes opgeroomd.
De grote hoeveelheden vlokkingsslib die
op deze wijze worden geproduceerd zijn
rijk aan eiwitten en vetten en daarvoor mo-
gelijk geschikt voor gebruik als grondstof
in de diervoeding. Bij verscheidene instal-
laties wordt een belangrijk deel van het vet
in het afvalwater vooraf met een vetvanger
verwijderd. In enkele installaties wordt
ook zogenaamd biologisch slib, dat wil
zeggen slib dat via beluchting en opvol-
gende bacteriewerking wordt verkregen,
aan het geheel toegevoegd.
Een aantal jaren geleden werd onderzoek
gestart naar de mogelijkheden om vlok-
kingsslib van pluimvee-, varkens- en rund-
veeslachterijen te gebruiken als veevoeder-
grondstof.

In deze bijdrage worden de resultaten
van het onderzoek naar de chemische en
microbiologische samenstelling van het ver-
se slib-produkt gegeven. In volgende bij-
dragen zal worden ingegaan op de voeder-
waarde voor pluimvee en de bruikbaarheid
in slachtkuikenvoeders, alsmede op de mo-
gelijkheden tot pasteurisatie en verlenging
van de houdbaarheid van dit vlokkingsslib.

MATERIAAL EN METHODE
SUbmonsters

De monsters (slib, biologisch slib, vet van vetvang)
waren afkomstig van 11 installaties (van 7 pluimvee- 2
varkens- en 2 grootveeslachterijen).
Voor het chemische en microbiologische onderzoek
werden monsters van circa 1 kg getrokken.
Voor het chemische onderzoek werden de monsters
ingevroren, in een vriesdroger gedroogd en vooraf-
gaande aan de analyses geconditioneerd op 18° C bij
een relatieve luchtvochtigheid van 50%. De verliezen
in vocht worden bij de bepaling van het droge stofge-
halte in het geconditioneerde materiaal meegenomen.
Voor het microbiologische onderzoek werd uitgegaan
van verse, of na bevriezing ontdooide, monsters.

Analyses

In de luchtdroge monsters werd een volledige analyse
volgens Weender uitgevoerd, dat wil zeggen de bepa-
ling van het percentage droge stof (ds), as, ruw eiwit
(re), vet (volgens Berntrop met voorextractie), ruw
celstof (rc) en de als restpost berekende overige kool-
hydraten (ok). Deze bepalingen werden uitgevoerd
volgens de Nederlandse Normaalvoorschriften voor
veevoederonderzoek.

De verbrandingswaarde (vw) werd bepaald met een
adiabatische bomcalorimeter volgens NEN-935.11 (1)
en uitgedrukt als MJ/kgds en kcal/kg ds.
De aminozuursamenstelling werd bepaald volgens de
methode oorspronkelijk beschreven door Slump (2).
De resultaten zijn weergegeven als gram aminozuur
per 16 gN (overeenkomend met 100 gram eiwit: vol-
gens internationaal geldende afspraak wordt de factor
6.25 gebruikt voor omrekening van N naar eiwit).
Het gehalte aan polymere vetzuren werd bepaald vol-
gens de methode beschreven door Van den Bosch (3).
De gehalten aan (zware) metalen (Cd, Cr, Cu, Fe, Hg,
Mn, Ni, Pb, Zn) werden met behulp van atomaire
absorptiespectrometrie bepaald.
Voor het microbiologische onderzoek werden de vol-
gende media en incubatie-omstandigheden toegepast.

a. Totaal aëroob kiemgetal, Plate Count Agar (48
uur 30° C).

b. Enterobacteriaceae, Violet Red Bile Glucose
Agar (20 uur 37° C).

c. Escherichia coli. McConkey Agar no. 3 (20 uur
44° C).

d. Clostridium perfringens. Cycloserine Agar (24 uur
45° C).

e. Bacillus cereus. Bacillus cereus Agar (36 uur 30°
C).

f. Faecale streptoeoccen, Kanamycine Aesculine
Azide Agar (30 uur 37° C).

g. Staphylococcus aureus. Baird Parker Agar (48
uur 37° C).

h. Gisten en schimmels, Oxytetracycline Gist Glu-
cose Agar (48 uur 25° C).

i. Psychrotroof kiemgetal, Cephaloridine Cetrimi-
de Agar (48 uur 25° C).

j. Salmonella: gebufferd pepton water (18 uur 37°
C), Tetrathionaat Briljantgroen bouillon 24en 48
uur 43° C), Briljantgroenfenolrood Agar (24 uur
37° C).

k. Campylobacter: Blood Agar Base 7% paarde-
bloed -1- Campylobacter Selective Supplement
volgens Skirrow en Campylobacter Growth Sup-
plement (OXOID) en cephalotin (Glaxo).

I. Virologisch onderzoek: het slib werd in gebuf-
ferde NaCI-oplossing gesuspendeerd en gefil-
treerd door een bacteriefilter (diameter 450 nm).
De nitraten werden in bebroede kippeëieren ge-
spoten voor de isolaten. Isolaten uit eieren met
afgestorven embryo\'s werden met serologische
technieken gedetermineerd.

-ocr page 369-

Tabel 1. Gemiddelse resultaten van de analyses volgens Weender en de verbrandingswaarden van verschil-
lende soorten slib.

ds

ok VW
%ds MJ/kg ds

rvet
%ds

re
%ds

Slachtkulkenslib
gemiddeld
s(standaard afw.)
Slachtkulkenslib
gemiddeld
s

Vet van vetvanger

gemiddeld

s

Leghennenslib

gemiddeld

s

Varkensslib

gemiddeld

s

Grootveeslib

gemiddeld

s

(n=28, 7 bedrijven)

7.1 15.0 39.1 33.8 2.0

2.8 4.3 6.2 7.4 0.8
vet van vetvanger (n=6, 1 bedrijf)

13.2 8.6 29.1 52.8

1.7 2.1 4.7 6.8
(n=5, 2 bedrijven)

19.0 2.6 11.9 74.5 2.8

4.9 0.6 2.1 6.1 1.1
(n=4, 1 bedrijf)

13.3 7.7 27.7 60.6 0.6
3.3 3.4 3.8 6.4 0.4
(n=8, 2 bedrijven)

7.5 21.4 43.6 24.9 2.2

1.8 2.7 4.3 6.4 0.9
(n-7, 2 bedrijven)

5.5 19.7 45.5 22.5 3.1

1.2 1.8 4.0 4.3 2.6

10.1 24.55
3.0 2.05

9.5 28,70

2.0 1.47

8.2 33.10

4.5 2.03

3.4 29.80

3.21

7.9 21.79

2.8 1.73

9.2 22.15

5.5 1.20

- = niet bepaald

RESULTATEN EN DISCUSSIE

Tabel 1 laat de gemiddelde resultaten zien
van de analyse volgens Weender en de ver-
brandingswaarden van de onderzochte slib-
monsters. Daarbij is tevens de standaard-
afwijking van de individuele waarneming
aangegeven.

Gemiddeld bestond de droge stof van het
slib voor ongeveer 70-80% uit ruw eiwit
plus ruw vet. In varkens- en grootveeslib
bleken deze gehalten ongeveer gelijk. Slacht-
kuikenslib was vetrijker en eiwitarmer dan
bovengenoemde slibsoorten en leghennen-
slib bleek zeer vetrijk. Alleen in de drijflaag
van voorgeschakelde vetvangers was dit
vetgehalte nog hoger. Naarmate het slib
meer vet bevat nemen het droge stof ge-
halte en de verbrandingswaarde toe en
daalt het asgehalte. De samenstelling van
een slibsoort bleek, ook per bedrijf, sterk te
variëren.

Tabel 2 geeft de gemiddelde resultaten van
de aminozuuranalyses in een aantal slib-
monsters weer. Opvallend zijn de relatief
hoge gehalten aan lysine, methionine en
cystine. De percentages proline en glycine
zijn laag. Veel praktische betekenis heeft
dit laatste echter niet.
Vlokkingsslib lijkt qua aminozuursamen-
stelling het meest op diermeel en/of so-
jasehroot, maar voor vergelijking van de
voederwaarde kan deze vergelijking beter
gemaakt worden op basis van de verteer-
baarheid van de belangrijkste aminozuren.
Een volgende publikatie zal hierop nader
ingaan.

-ocr page 370-

Tabel 2. Gemiddelde aminozuursamenstelling van verschillende soorten slib (g/16 gN).

Soort slib

Slachtkuiken-

Leghennen-

Varkens-

slib

slib

slib

Aantal monsters

5

1

1

Asparaglnezuur

9.4

9.3

9.7

Threonine

4.9

4.9

4.2

Serine

5.2

6.9

4.8

Glutatnlnezuur

12.6

13.0

11.5

Proline

4.7

4.2

3.7

Glycltte

5.1

4.6

4.9

Alanine

6.2

5.2

5.9

Valine

6.0

5.9

6.7

Isoleuclne

4.4

4.9

3.6

Leucine

8.3

8.4

9.5

Tyrosine

3.7

3.9

3.6

Fenylalanine

4.9

4.9

5.6

Lysine

6.5

6.3

7.6

Histidine

2.8

2.5

3.3

Arginine

5.4

5.9

5.1

Cystine

2.0

1.9

1.8

Methionine

2.1

2.5

1.8

De gemiddelde metaalgehalten in de diverse slibsoorten zijn vermeld in tabel 3.

Tabel 3. Gemiddelde metaalgehalten van diverse soorten slib (mg/kg ds).

Metaal

Slachtk.-

Leghennen-

Varkens-

Grootvee-

Vet van

slib

slib

slib

slib

vetvanger

(n=24)

(n-=2)

(n=6)

(n=6)

(n=2)

Cd

0.7

0.2

3.6

2.7

1.5

Cr

17.3(n-7)

-

49(n=l)

-

6.7(n=l)

Cu

81.9

25.2

482.5

128.2

33.4

Fe

42902

16810

44819

44852

2157

Hg

0.1

0.1

0.2

0.1

0.0

Mn

139(n=23)

67.2

157.1

-

58(n=l)

Nl

4.7

0.9(n=l)

7.2

1.9

3.6

Pb

4.4

2.3

15.5

18.7

6.8

Zn

203.8(n=8)

-

671(n-2)

246

98.6

— = niet bepaald.

-ocr page 371-

De ijzergehalten zijn ten gevolge van de
dosering van FeClj hoog. Het is moeilijk te
voorspellen of deze concentraties schade-
lijk zullen zijn voor het dier, omdat dit
sterk afhangt van de chemische bindings-
vorm. Gezien de samenstelling van het
produkt is te verwachten dat het ijzer wei-
nig oplosbaar is en dientengevolge geen
problemen zal geven. Het Cu-, Zn- en Mn-
gehalte in varkensslib is eveneens vrij hoog
in vergelijking met andere veevoedergrond-
stoffen. Indien niet meer dan 10% slib in
voeders verwerkt wordt, zal de bijdrage
aan Cu, Zn en Mn de officieel toegestane
gehalten bij toevoeging aan diervoeders
niet overschrijden.

Voor volledige diervoeders zijn normen ge-
steld ten aanzien van Pb (5 ppm), Hg (0,1
ppm) en (in de toekomst) voor Cd (0,5
ppm). Bij de verwerking van slib in het
voer, bijvoorbeeld in percentages van ten
hoogste 10%, kunnen daardoor alleen voor
wat betreft het loodgehalte problemen wor-
den verwacht.

De gehalten aan polymere en vrije vetzuren
zijn een indicatie voor de aard/kwaliteit
van het vet in de diverse soorten slib. Tabel
4 geeft de gemiddelde gehalten zoals die in
15 verschillende monsters werden gevon-
den.

Aan vetten die voor veevoederdoeleinden
worden verkocht stelt de handel veelal res-
tricties betreffende de gehalten aan poly-
mere en vrije vetzuren (respectievelijk 3%
en 15% maximaal). In de slibmonsters
waren de gehalten aan polymere en vrije
vetzuren meestal veel hoger dan de gestelde
maxima.

Ter vergelijking moge dienen dat bij on-
derzoek op het COVP (Centrum voor
Onderzoek en Voorlichting voor de Pliiim-
veehouderij) aan technische- en destructie-
vetten bleek, dat technische vetten percen-
tages polymeren van 0,4 tot 30% bevatten,
terwijl in destructiewetten vrijwel geen po-
lymeren werden aangetroffen.
De discussie over de rol van polymere en
vrije vetzuren in het vet en de invloed hier-
van op de voederwaarde is echter nog in
volle gang.

Tabel 5 geeft de gevonden gemiddelde
kiemgetallen in slachtkuiken- en varkens-
slib.

Daar de spreidmg in de kiemgetallen rela-
tief gering bleek te zijn, is deze in tabel 5
niet vermeld. Er werden eveneens geen ver-
schillen in de microbiologische samenstel-
ling tussen slachtkuiken- en varkensslib
vastgesteld.

Uit geen van de onderzochte monsters
werd Campylobacter geïsoleerd. In vier
monsters werd adenovirus aangetoond.
Uit de hoogte van de kiemgetallen blijkt
duidelijk dat flotatieslib een decontamina-
tiebehandeling dient te ondergaan om tot
een microbiologisch aanvaardbaar (bijv.
Enterobacteriaceae-vrij) produkt te ko-
men.

Tabel 4. Gemiddelde gehalten aan polymere en/of geoxideerde glyceriden en vetzuren in diverse soorten slib.

X onbekend

% ds % totaal gehalte In vetfraktle:
vet op ds Z polyaere % vrije
___
glyceriden_vetzuren

Slachtkuikenslib zonder vet van vetvanger (n=7)
gemiddeld 8.7 43.0 25.4

s 5.6 13.3 7.4

Slachtkuikenslib met vet van vetvanger (n=2)

(n-=2)

22.0

16.4

3.3

22.0

gemiddeld 9.6 38.0

Vet van vetvanger, pluimvee

gemiddeld 11.6 72.2
Leghenneslibj (n"=2)

gemiddeld 16.1 68.2
Varkensslib (n=2)

gemiddeld_5.4 14.8

31.5
11.4

46.7 •

31.0

31.2

55.8

4.7
1.6

6.1
4.9
5.5
13.1

-ocr page 372-

Tabel 5. Gemiddelde samenstelling van de microflora van slachtkuiken- en varkensslib (Log N/ml).

Slachtkulken- Varkensslib

slib (n=29)

(>

Totaal klemgetal

7.8

8.1

Enterobacteriacae

6.8

7.4

E. coli

6.3

7.0

Clostridium perfringens

4.0

4.0

Bacillus cereus

4.0

3.0

Faecale Streptococcen

6.4

5.3

Staphylococcus aureus

3.2

3.7

Gisten -t- schitmnels

6.1

6.7

Psychrotroof kiemgetal

5.5

5.6

Salmonella, positief

9

0

Campylobacter, positief

0

0

Virusaktiviteit, positief

4

0

CONCLUSIES

Vlokkingsslib bleek sterk te variëren in
chemische samenstelling. Zo bestonden er
aanzienlijke verschillen tussen de droge
stofgehalten van de diverse slibsoorten:
voor slachtkuikenslib werd gemiddeld
7,1 % ds gevonden, voor varkens- en groot-
veeslib was dit respectievelijk 7,5% en 5,5%
ds. Leghennenslib bleek gemiddeld 13,3%
ds te bevatten. Slachtkuiken- en leghennen-
slib bevatte meer ruw vet dan de andere
monsters slib.

Als lysine, methionine en cystine als belang-
rijkste aminozuren worden aangemerkt,
dan komt de aminozuursamenstelling van
de diverse slibmonsters het meest overeen
met die van diermeel en sojaschroot.
Het ijzergehalte was in vrijwel alle onder-
zochte monsters erg hoog.
Gezien de huidige normen aan metaalge-
halten in volledige diervoeders, kan worden
gesteld dat indien 10% gedroogd slibpro-
dukt zou worden verwerkt, alleen het ge-
halte lood een probleem zou kunnen geven.
In de slibmonsters varieerde het percentage
polymeren in de vetfractie van 2,4% tot
39,2%, waarbij in slechts 2 monsters minder
dan 10% werd gevonden. Onderzoek naar
de invloed van polymeren op de voeder-
waarde zal echter de toepassingsmogelijk-
heid van vlokkingsslib in dit opzicht als
veevoedergrondstof nog moeten onderbou-
wen.

Het microbiologisch onderzoek toon-
de aan dat het vlokkingsslib zowel voor
wat betreft het totaal aëroob kiemgetal als
ook voor het aantal Enterobacteriaceae eh
Escherichia co//erg besmet bleek. Het aan-
tal Salmonella-positieve monsters was erg
hoog. De samenstelling van de microflora
van pluimvee- en varkensslib verschilde
nauwelijks.

Campylobacter-species werden niet gevon-
den, wel werden enkele monsters positief
voor adenovirus bevonden.
Om bijv. te kunnen voldoen aan een Ente-
robacteriaceae-negatief produkt, zal vlok-
kingsslib een decontaminatiebehandeling
moeten ondergaan.

LITERATUUR

1. Anon. Nederlandse Normaalvoorschriften NEN-
935 11. Solid mineral fuels. Determination of the
gross caloric value with an adiabatic calorimeter,
1964.

2. Slump, P. Thesis VU-Amsterdam. Karakterise-
ring van de voederwaarde van eiwitten en voe-
dingsmiddelen door hun aminozuur-samenstel-
ling, en de invloed van loogbehandeling op de
benutbaarheid van aminozuren, 1969.

3. Bosch, G. van den. Persoonlijke mededeling.
1982.

-ocr page 373-

Het gebruik van vlokkingsslib in
pluimveevoeders

De invloed van het voederen van pluimveevlokkingsslib op de
kwaliteit van slachtkuikens

The Use of Flocculated Sludge in Poultry Feeds

The effect of Feeding Flocculated Poultry Sludge on the Quality of Broilers

A. W. de Vries en R. W. A. W. Mulder\'

SAMENVATTING Slachtkudcens werden gedurende 6 weken gemest met voeders waaraan 0%, 7,5%
of 15% gedroogd pluimveevlokkingsslib was toegevoegd. Aan het geslachte produkt werden bepalingen
uitgevoerd met betrekking tot de microbiologische en sensorische eigenschappen. Tevens werden de
gehalten van diverse (\'zware\') metalen in borst- en pootvlees bepaald. Verder werd histo-pathologisch
onderzoek aan weefselmonsters van diverse organen uitgevoerd.

Behoudens een nog onverklaarbare toename in sappigheid van het pootvlees van de 7,5% groep en een
verlaging in het zinkgehalte in borst- en pootvlees werden geen effecten aangetoond die aan het
verwerken van gedroogd pluimveevlokkingsslib konden worden toegeschreven.

SUMMARY Broiler chickens were fattened for six weeks with feeds, to which 0%, 7.5% or 15% of
dried flocculated sludge had been added. Tests were performed on the slaughtered birds wUh regard to
microbiological and sensory characteristics. In addition, the concentrations of various (heavy) metals
in the meat of the breast and leg were determined. Specimens of the tissues of various organs were also
subjected to histopalhological examination. Except for a still unaccountable increase in juicyness of the
flesh of the legs of the 7.5% group and a reduction of the zinc level in that of the breast and legs, any
other effects attributable to the incorporation of dried flocculated pouhry sludge in the diets were not
detectable.

INLEIDING

Uit voorgaande pubiiicaties (2, 3) bleel( In deze bijdrage zal worden ingegaan op de

reeds dat pluimveevlokkingsslib, dat wordt resultaten van een proef, waarbij gedu-

geproduceerd bij de behandeling van af- rende de mestperiode van 6 weken voeders

valwater door middel van het flocculatie- waaraan 0%, 7,5% of 15% slib was toege-

flotatiesysteem, rijk is aan eiwit en vet. voegd, aan slachtkuikens werden verstrekt.

In dit vlokkingsslib werden bovendien veel De afzonderlijk gehouden haan- en hen-

(zware) metalen aangetroffen, hetgeen mo- kuikens werden na afloop van de mestpe-

gelijk toepassing in de veevoeding in de riode op het Speldcrholt geslacht. Aan het

weg zal staan. Ook zou de microbiologi- geslachte produkt werden bepalingen uit-

sche kwaliteit van dit produkt een toepas- gevoerd met betrekking tot de microbiolo-

sing in de weg kunnen staan, maar omdat gische en sensorische eigenschappen en de

het produkt voor gebruik in pluimveevoe- gehalten van diverse (\'zware\') metalen in

ders eerst moet worden gedroogd, is geen borst- en pootvlees werden bepaald. Te-

gevaar meer te verwachten van bacteriën, vens werd histo-pathologisch onderzoek

uit bijvoorbeeld de familie der Enterobac- aan weefselmonsters van diverse organen

teriaceae. uitgevoerd.

Centrum voor Onderzoek en Voorlichting voorde Pluimveehouderij, \'Het Speldcrholt\', 7361 DA Beekbergen.
Tijdschr. Diergeneeskd.. deel UI. afl. 20. 1986 979

-ocr page 374-

MATERIAAL EN METHODE
Slachtkuikens

De voor het onderzoek gebruikte slachtkuikens, 150
hanen en 150 hennen (in groepen van 10 dieren ge-
huisvest) werden gedurende 6 weken gevoerd met
voeders, waaraan respectievelijk 0%, 7,5% en 15%
slib was toegevoegd.

Het slibprodukt werd bereid na ontdooien en behan-
delen in een decanteer-centrifuge ter verhoging van
het droge stofgehalte van het produkt. De ingedikte
massa werd gedroogd met behulp van een walsdroger.
De kuikens werden in de proefslachterij van \'Het
Spelderholt\' geslacht en vervolgens diepgevroren.

Microbiologisch onderzoek

Per groep hanen of hennen werden van 3 kuikens
monsters borst- en pootvlees genomen en in een ge-
haktmolen gehomogeniseerd. Monsters vlees en cloa-
cahuid van circa 10 gram werden 1:10 verdund ineen
pepton-fysiologische zoutoplossing en gedurende I
minuut gehomogeniseerd in een Colworth stomacher.
Voor de bepaling van het kiemgetal werd Plate Count
Agar gebruikt (48 uur bebroeden bij 30° C); voor de
Enterobacteriaceae werd een dubbel-gegoten plaat
van Violet Red Bile Glucose Agar gebruikt (18-24 uur
bij 37° C). De aantallen kolonievormende eenheden
per gram materiaal werden gehanteerd als maat voor
de aantallen bacteriën.

Sensorisch onderzoek

Per groep werden 24 hanen en 24 hennen gebruikt
voor sensorisch onderzoek. Per kuiken werd I borst-
helft en 1 poot van het op standaardwijze ontdooide
kuiken gesneden op de dag van het onderzoek. Borst-
helften werden, verpakt in aluminiumfolie, gegril-
leerd in een contactgrill (200° C, 3 minuten); poten
werden gedurende 40 minuten gegrilleerd in een rote-
rende infrarood grill (300° C).

Per sexe werden borstvlees en pootvlees van de drie
groepen in een paarsgewijze vergelijking onderzocht
op de eigenschappen malsheid, sappigheid en smaak.
Omdat tevoren geen indicatie voorhanden was om-
trent de aard van mogelijke smaakverschillen, werd
panel-leden gevraagd aan te geven welk van de twee
aangeboden monsters lekkerder was.
Aan het onderzoek namen 12 geoefende panel-leden,
medewerkers van \'Het Spelderholt\', deel. Elk panel-
lid kreeg van elke mogelijke combinatie één aanbie-
ding in een volgorde die over de gehele proef uitgeba-
lanceerd was. De gegevens werden volgens de methode
omschreven door David (I) verwerkt. Bij deze metho-
de wordt getotaliseerd hoe vaak een groep beoordeeld
wordt als respectievelijk malser, sappiger en lekkerder
dan elk der andere groepen. Voor deze totalen wordt
de Dn-waarde bepaald volgens onderstaande for-
mule:

t

Dn = 4[Xai^ - 0.25 tn^ (t-1)^] / nt
i = I

waarbij:

aj = totaal aantal keuzen voor groep i
t = aantal groepen (= 3)
n = aantal oordelen per vergelijking (= 24).

De Dn-waarde is Chi-kwadraat verdeeld met 2 vrij-
heidsgraden. De kritische waarde bij a ~ .05 voor Dn
= 5.99.

De waarde voor het kleinstesignificante verschil (Mc)
bij a = .05 wordt gegeven door het kleinste gehele getal
groter dan 1.96 V 0.5 nt-1-0.5.
In dit experiment geldt Mc =. 13. De resultaten zijn
weergegeven in de vorm van aj-waarden.

Bepaling (zware) metalen

De voeders werden geanalyseerd op gehalten aan
cadmium, calcium, kalium, koper, kwik, lood, mag-
nesium, mangaan, natrium, ijzer en zink. Van mon-
sters borst- en pootvleesdie voor het microbiologisch
onderzoek waren gebruikt, werd eveneens het gehalte
aan bovengenoemde metalen bepaald. De bepaling
geschiedde na droging en verassing met behulp van
atomaire absorptie volgens een ontwerp-norm van de
Normcommissie 370.10.01.

Hislo-pathologisch onderzoek

Na het slachten werden weefselmonsters van de daar-
voor in aanmerking komende organen histo-patholo-
gisch onderzocht volgens standaardmethoden.
Het histo-pathologische onderzoek trachtte afwijkin-
gen vast te stellen aan: bursa van Fabricius, bijnieren,
cloaca, dunne darm, hart, hersenen, lever, milt, nie-
ren, ovarium en testes.

RESULTATEN EN DISCUSSIE
In tabel 1 zijn de resultaten van het micro-
biologisch onderzoek aan monsters borst-
en pootvlees en cloacahuid vermeld.
Aangezien er in de besmetting geen ver-
schillen tussen hanen en hennen werden
gevonden, zijn de resultaten samenge-
voegd.

Het aantal micro-organismen geïsoleerd
uit borst- en pootvlees bleek zeer laag te
zijn, net zo als bij industrieel geslachte kui-
kens het geval is. De cloacahuid-besmet-
ting was lager dan gebruikelijk bij indus-
trieel geslachte kuikens. De reden hiervoor
is de in de Spelderholt-proefslachterij toe-
gepaste methode van het gecombineerd
broeien en plukken, waardoor altijd lagere
huid-kiemgetallen worden verkregen.
Bij het sensorisch onderzoek werden even-
eens geen verschillen geconstateerd tussen
hanen en hennen en ook hier zijn de resul-
taten samengevoegd.

In de tabellen 2 en 3 zijn de resultaten voor
het borst- respectievelijk pootvlees weer-
gegeven. Er bleken geen significante ver-
schillen in malsheid en smaakvoorkeur
tussen de behandelingen te zijn. Het poot-
vlees van de 7,5% groep werd als sappiger
beoordeeld dan dat van de 0% groep (P <
0.05).

-ocr page 375-

In tabel 4 zijn de resultaten van het onder-
zoek naar de aanwezigheid van (zware) me-
talen in voeders, borst- en pootvlees gege-
ven.

In de voeders waren door de slibtoevoeging
de gehalten van Cu, Fe, Mn en Zn duidelijk
hoger. Ook het Pb-gehalte was bij 15%
slibtoevoeging sterk verhoogd. In borst-en
pootvlees werd alleen voor het gehalte Zn
een effect van de behandeling gemeten.
Bij borst- en pootvlees werd een afname in
het Zn-gehalte gemeten bij een toenemende
slibconcentratie in het voeder. Mogelijk
treedt doorde toenemende Fe-gehalteneen
verdringing van zink op. Een verdringing
door Fe van Cd, Cu en Mn werd niet waar-
genomen. De betekenis van deze effecten
zal door verder onderzoek moeten worden
vastgesteld.

In hoeverre er overeenkoinst is tussen de
geconstateerde verschillen in sappigheid en
de verschillen in ijzergehalte, of dat deze
bevindingen op toeval berusten, zal even-
eens nader moeten worden onderzocht. Uit
het histo-pathologisch onderzoek bleek dat
de onderzochte organen geen verandering
hadden ondergaan, die aan de verwerking
van het slib konden worden toegeschreven.

Tabel 1. Microbiologisch onderzoek geslacht produkt (aantal kve per gram onderzocht monster).
Gemiddelde waarden van 6 monsters.

Hanen en hennen

Totaal kiemgetal

Enterobacteriaceae

0% huid

3.0

. lO\'*

4.8

. IQJ

vlees-borst

3.6

. 10

<10

vlees-poot

1.2

. 102

<10

7.5% huid

1.6

. 10^

2.2

. 103

vlees-borst

3.2

. 10

<10

vlees-poot

3.2

. 10

<10

15% huid

1.1

. 10^

8.2

. 102

vlees-borst

2.1

. 10

<10

vlees-poot

5.\'.

. 10

<10

Tabel 2. Sensorisch onderzoek borstvlees (hanen en hennen).

Eigenschap

Voedergroep

0%

7.5%

15%

Malsheid 19

24

29

N\'.S.*

Sappigheid 21

25

26

N.S.

Lekkerder 23

21

28

N.S.

* N.S. = niet signifikant.

Tabel 3. Sensorisch onderzoek pootvlees (hanen en hennen).

Eigenschap

Voedergroep

0%

7.5%

15%

Malsheid 18

25

29

N.S.*

Sappigheid 19

32

21

P<0.05

Lekkerder 20

23

29

N.S.

* N.S. = niet signifikant.

-ocr page 376-

CONCLUSIES

Het verwerken van 7,5 en 15% slib had
geen effect op de microbiologische kwali-
teit van het geslachte produkt. De langs
sensorische weg bepaalde sappigheid van
het pootvlees van de 7,5% groep verschilde
in positieve zin van de 0% groep. Verder
werden geen effecten op sensorische eigen-
schappen gevonden. Het zinkgehalte in
borst- en pootvlees bleek verlaagd. Een
verklaring hiervoor kan niet direct worden
gegeven.

LITERATUUR

1. David. H. A. The method of paired comparisons.
Griffin & Co, Ltd., London, 1969.

2. Have, P. J. W. ten. De bruikbaarheid van
notatieslib van slachterijen als veevoeder. Rap-
port Rijks Agrarische Afvalwater Dienst,
Arnhem, 1983.

3. Mulder, R. W. A., Bolder, N. M.. Bisalsky, A. J.
N. en Janssen, W. M. M. A. Het gebruik van
vlokkingsslib in pluimveevoeders.Chemische
en microbiologische samenstelling, Tijdschr.
voor Diergeneeskd. 1986; 111: 973-8.

Tabel 4. Gemiddelde metaalgehalten in voeders, borst- en pootvlees van slachtkuikens gevoederd met
flotatieslib (mg/kg - 6 monsters per groep).

Cd

Cu

Fe

Hg

Pb

Zn

K

Na

Mg

Ca

Mn

Z

i

I

X

VOEDERS

0% slib

0.7

20.8

377

<0.02

<0.1

53

0.93

0.17

0.17

l.U

103

7.5X slib

0.6

22.9

2800

<0.02

<0.1

60

0.89

0.19

0.16

1.15

ICS

15Z slib

0.6

27.0

5700

0.02

1.1

70

0.77

0.18

0.16

1.22

121

BORSTVLEES

0% slib

<0.03

2.7

7.6

<0.005

<0.3

10.5

0.27

0.10

0.02

0.01

0.25

7.5Ï slib

0.03

4.2

8.0

<0.005

<0.3

9.8

0.26

0.10

0.03

O.Ol

0.50

15Ï slib

<0.03

3.3

7.8

<0.005

<0.3

7.0

0.26

0.11

0.04

0.01

0.35

POOTVLEES

OZ slib

<0.03

3.0

12.1

<0.005

<0.3

16.0

0.24

0.12

0.03

0.01

0.40

7.5Z slib

<0.03

3.9

10.5

<0.005

<0.3

15.3

0.23

0.12

0.03

0.01

0.40

15Z slib

<0.03

3.4

13.6

<0.005

<0.3

14.9

0.22

0.12

0.02

0.01

O.iiO

VAN DE FACULTEIT
Afscheidscollege drs. F. J. Meutstege

Drs. F. J. Meutstege zal met ingang van 1 de-
cember 1986 gebruik maken van de zgn. 55-plus
regeling om met vervroegd pensioen te gaan.
Collega Meutstege is sinds 1958 werkzaam op
de Kliniek voor Kleine Huisdieren waar hij,
vanaf 1971 inde functie van coördinator van de
discipline orthopedie, grote bekendheid heeft
gekregen.

Collega Meutstege zal op 21 november 1986 om
15.00 uur in de grote collegezaal nr. 101 van het
hoofdgebouw van de Faculteit der Diergenees-
kunde (Yalelaan 1, Utrecht) een afscheidscol-
lege houden voor genodigden en belangstel-
lenden. Aansluitend aan zijn voordracht, zal er
in de hal van de grote collegezaal, een receptie
worden gehouden waar allen, die persoonlijk
van drs. Mcutstege afscheid willen nemen, wel-
kom zijn.

Aanvraag tot het bijwonen van het afscheidscol-
lege kunnen gericht worden aan het Secretariaat
Kliniek voor Kleine Huisdieren (ter attentie van
mej. L. Slobbe), Yalelaan 8, 3584 CM Utrecht.
Bijdragen aan het afscheidscadeau, dat tijdens
de receptie wordt aangeboden, kunnen worden
overgemaakt op bankrekeningnr. 55.56.32.695
ten name van dr. H. A. W. Hazewinkel (giro
bank 1412, ABN Utrecht).

-ocr page 377-

MetMederantil®
wordt zelfs de grootste plag

Mederantiirde eetlusfprikker
voor koe en kalf

Een koe die niet eet is ziek. Alle reden om u als
dierenarts in te schakelen. Na onderzoek en
diagnose stelt u een - zo mogelijk causale -
therapie in. Maar daarmee heeft u het dier nog
niet aan het eten. Dus behandelt u de patiënt
tevens met MEDERANTIL®toror/zo/s/77
0,2mg/ml),
de nieuwe eetlustopwekker van Boehringer
Ingelheim. MEDERANTIL® wordt i.m. of i.v
toegediend en stimuleert vrijwel onmiddellijk het
eetlustcentrum in de hersenen. Gevolg: de koe
gaat eten! Zo bevordert u het herstel en beperkt
het produktieverlies...

Boehringer
Ingelheim

Een nieuwe veterinaire voltreffer

van Boehringer Ingelheim met belangrijke

eigenschappen

Mprlprantil® • werkingsscore
iTicuci aiiiii , activeert het eetlustcentrum

in de hersenen

• de patiënt gaat vaak al na vijf
minuten eten

• geen bijwerkingen

• kan i.m. of i.v. worden toe-
gediend

• geen wachttijd voor meik of
slacht

als vreten moet

Boehringer Ingelheim BV, afdeling Vetmedica

Postbus 8037,1802 KA Alkmaar, tel. 072-618124, toestel 114

-ocr page 378-

Animed en Virbac: zo begon het.....

U l^ent Animed als leverancier van
instrumentarium, praktijkbenodigd-
heden en veterinaire preparaten.
Sinds 1985 maakt Animed deel uit van
de internationale Virbac-groep, één
van de grootste en snelst groeiende
diergeneesmiddelenproducenten van
Europa.

Animed had al jarenlang de
eksklusieve vertegenwoordiging van
hun produkten. U kent ze:
Amphoprim®, Kanasulfam®, KCN,
Multibio® en Rilexine®. En natuurlijk
het Auriplak®: oormerk en de Chrono-
mintic® bolus.

Kompliment voor Animed!

Na toetreding van Animed tot de
Virbac-groep werd besloten de
instrumentarium-aktiviteiten, onder
de vertrouwde naam Animed, inter-
nationaal uit te bouwen. Dat dit niet
vanuit het Franse hoofdkantoor maar
vanuit de Animed-vestiging in
Barneveld zou gaan plaatsvinden ligt
voor de hand: gezien de gunstige
geografische ligging en de aanwezige
know-how.

Over de samenwerking
tussen Animed en Virbac kan
vanaf nu geen misverstand
meer bestaan. ,, .^tsc

Animed/Virbac. Méér dan een
dubbele naam.

Na integratie van de Animed-akti-
viteiten in de Virbac-groep is integratie
van de firmanaam een logisch gevolg:
Animed/Virbac.

Een dubbele naam, als symbool
van de verdubbelde inspanning om
u als afnemer nóg beter van dienst te
kunnen zijn. Met nóg konkurrerender
prijzen, dankzij grootschalige inkoop
en efficiënte distributie. Met een breder
assortiment.

En een nog hogere servicegraad.
Animed/Virbac betekent voor u méér
dan een dubbele naam.
Animed/Virbac, een naam die een
belofte inhoudt.

Gratis abonnement.

Vraag een gratis abonnement aan op
ons nieuws- en aanbiedingen-
magazine Animed/Virbac Flitsen,
tel. 03420-92544.

anlmedlyirbac

voor een gezonde praictijk

oreend^

-ocr page 379-

Narcolepsie bij de hond: een uitzonderlijke
ziekte

Narcolepsy in the Dog: an Intriguing Disease
G. J. Lammers\'

SAMENVATTING Narcolepsie is met zijn specifieke symptomatologie een intrigerende maar vaak
ook beangstigende ziekte. Herkenning van het ziektebeeld kan de ongerustheid wegnemen, al zijn de
therapeutische mogelijkheden beperkt.

SUMMARY Narcolepsy, with its specific symptomatology is an intriguing but often frightening
disease. Recognition of the clinical picture may be reassuring, though the therapeutic possibilities are
limited.

INLEIDING

Narcolepsie is een uitzonderlijke ziekte. De
kans is groot dat honden met narcolepsie
niet als zodanig herkend worden, terwijl
juist herkenning veel van de ongerustheid
met betrekking tot de symptomatologie
kan wegnemen.

Narcolepsie als syndroom werd een eeuw
geleden bij de mens beschreven (1). In de
jaren zeventig van deze eeuw voor het eerst
bij de hond, mogelijk bij een kat (2, 3) en
enkele jaren later bij het paard (4). Vrijwel
alle hierop volgende publikaties over nar-
colepsie bij de hond zijn uit de Verenigde
Staten afkomstig. Europese gegevens zijn
er weinig. De incidentie in ons land is dan
ook niet bekend.

De klassieke tetralogie bij de mens bestaat
uit 1. Excessieve slaapneiging; 2. Cataple-
xie; 3. Slaapparalyse;4. Hypnagoge halluci-
naties. De laatste drie worden gezien als
pathologische manifestaties van de REM
(= droom)-slaap. Een gestoorde nachte-
lijke slaap dient aan bovenstaande toege-
voegd te worden (5).

De gehele symptomatologie lijkt, volgens
recent neurofysiologisch onderzoek, terug
te voeren naar een verminderde selectiviteit
voor de bewustzijnstoestanden: waken,
non-REM en REM-slaap.

De sterke overeenkomst van narcolepsie
bij mens en hond maakt de narcoleptische
hond ook voor de humane geneeskunde
interessant.

KLINIEK

Bij de hond zijn alleen de excessieve slaap-
neiging en de cataplexie vast te stellen (7).
Centraal staat de cataplexie, waaronder
wordt verstaan: een plotseling optredende
atonie van de skeletspieren, partieel of
compleet (met uitzondering van ademha-
lings- en extrinsieke oogspieren, overeen-
komend met de atonie tijdens de REM-
slaap) gedurende enkele seconden tot minu-
ten. Luxerend werkt opwinding, met name
eten, spelen en sexuele activiteit, hoewel
het ook zonder duidelijke aanleiding kan
optreden.

Een verband met inspanning bestaat er
niet. Kenmerkend is de \'wekbaarheid\';
aanraken of roepen stopt de aanval en het
normale locomotorisehe gedrag keert di-
rect terug.

Bij de complete aanval kan de hond elke
liggende houding aannemen, afhankelijk
van de activiteit tijdens welke de aanval
zich voordoet. De ogen kunnen zowel ge-
sloten als geopend zijn, in het laatste geval

Drs. G. J. Lammers, Ziekenhuis \'De Malberg\', G.Z., Afdeling Neurologie, Wagneriaan 55, 6815 AD
Arnhem.

-ocr page 380-

zijn volgbewegingen niet ongewoon. Kauw-
en slikbewegingen worden soms waarge-
nomen als aanvallen door eten worden ver-
oorzaakt. Ook zijn typisehe REM-slaap-
uitingen, als snelle oogbewegingen, korte
distale spiertrekkingen en piepende gelui-
den mogelijk.

Bij de partiële aanval doen over het alge-
meen vooral de achterpoten mee, waar-
door de hond tijdens een aanval een zit-
tende houding aanneemt. Langer dan enke-
le seconden duren deze aanvallen zelden,
snelle opeenvolging wordt echter vaak ge-
zien.

Per dag treden enkele, tot meer dan hon-
derd aanvallen op. Partiële en complete
aanvallen kunnen afwisselend voorkomen.

ETIOLOGIE

De etiologie is nog niet opgehelderd. Een
morfologische afwijking in één van de bij
het slaap-waak-systeem behorende struc-
turen is nooit gevonden.
Beschreven in de literatuur zijn: karakteris-
tieke afwijkingen bij polygrafisch EEG-
onderzoek (8, 9), receptor-afwijkingen in
het centrale zenuwstelsel (10), afwijkende
concentraties van neurotransmitters en hun
metabolieten (10,11), hormonale stoornis-
sen (12) (bij de mens) en verstoring van
circadiane bioritmes. Op grond van dit
laatste staat de mogelijkheid van een sto-
ring in één van de centra betrokken bij de
bioritmiek sterk in de belangstelling (14).

GENETISCHE ASPECTEN

Uit fokproeven aan de Stanford Universi-
teit (15) in de Verenigde Staten is het be-
staan van een autosomaal recessief erfe-
lijke vorm en een niet (aantoonbaar) erfelij-
ke vorm duidelijk geworden.
De eerste vorm is gevonden bij Dober-
man pinchers en Labrador retrievers zo-
wel als bij kruisingen van beide. De ver-
schijnselen uiten zich van de eerste tot
zesde maand en er is een verbeteringsten-
dens naar volwassenheid. Van de tweede
vorm zijn meer dan 15 rassen en bas-
taarden bekend.

De aanvangsleeftijd varieert hier van zeven
weken tot zeven jaar, met een stabiel ver-
loop gedurende het verdere leven.

DIAGNOSTIEK (7)

— Een goede anamnese en observatie zijn
in vrijwel alle gevallen voldoende voor het
stellen van de diagnose.

— Bij een minder uitgesproken verloop
kan de fysostigmine provocatie-test van
nut zijn. Fysostigminesalicylaat i.v. in een
dosering van 0,05-0,1 mg/kg geeft na on-
geveer een kwartier een sterk toegenomen
eataplexie-neiging.

Door de hond nu te laten spelen of eten
wordt gemakkelijk een aanval opgewekt.
Diverse andere testen zijn beschreven, maar
zijn minder eenvoudig uitvoerbaar.

— In die gevallen waar een andere dia-
gnose niet is uit te sluiten, kan men gebruik
maken van polygrafisch EEG-onderzoek
(8, 9).

DIFFERENTIAAL DIAGNOSE

In overweging genomen moeten worden:

1. Epilepsie. Bij de cataplexie-aanvallen
komt echter geen incontinentie voor
urine of faeces, geen toegenomen speek-
selvloed en geen tonische rigiditeit van
de musculatuur voor. Bovendien zijn
ademhalings- en extrinsieke oogspieren
niet getroffen en is er geen significante
verbetering met anti-convulsieve the-
rapie te bereiken. (Het neurologisch
onderzoek laat buiten de aanvallen
geen afwijkingen zien bij narcolepsie).

2. Myasthenia gravis: als het klinisch beeld
geen uitsluitsel geeft, zal geen verbete-
ring worden gevonden bij toediening
van neostigmine.

3. Hypokalemic: bloedonderzoek biedt
hier uitkomst.

■THERAPIE (7)

Vaak werkt het stellen van een zekere dia-
gnose met uitleg van de symptomen gerust-
stellend. Bovendien is de ziekte niet levens-
bedreigend.

Het advies luxerende momenten te ver-
mijden maakt medicatie dikwijls overbo-
dig.

In ernstige gevallen is er symptomatische
farmacologische therapie mogelijk. Even-
als bij de mens wordt de therapie op het
meest belemmerende symptoom gericht,
hetgeen voor de hond vrijwel altijd de cata-

-ocr page 381-

plexie zal zijn. Therapeutisch effect bij de
hond is van de volgende middelen be-
schreven: Methylfenidaat, Imipramine en
Protryptiline. De optimale doseringen zijn
niet geheel duidelijk, voor Methylfenidaat
wordt 0,25 mg/kg oraal aangehouden en
voor ImipramineO,5-l,Omg/kgoraal. On-
danks deze medicatie wordt zelden volle-
dige aanvalsvrijheid bereikt.

13. Mosko, S. S., Holowacti, J. B., and Sassin, J. F.
The 24-Hour Rhythm of Core Temperature in
Narcolepsy. Sleep 1983; 6: 137-46.

14. Schwartz, W. J., Morton, M. T., Williams, R. S.,
Tamarkin, L., Baker, T. L., and Dement, W. C.
Circadian Timekeeping in Narcoleptic Dogs.
Sleep 1986; 9: 120-5.

15. Foutz, A. S., Mitler, M. M., Cavalli-Sforza, L.
L., and Dement, W. C. Genetic Factors in Ca-
nine Narcolepsy. Sleep 1979; I: 413-21.

DANKBETUIGING

Mijn dank gaat uit naar dr. J. van Nes en drs. P. E.
Visser voor de waardevolle adviezen bij het tot stand
komen van het artikel.

EITERATUUR

1. Gélineau, E. De la narcolepsie. Gaz. Hop. Paris
1880; 55: 626-8.

2. Knecht, C. D., Oliver, J. E., Redding, R., Selcer,
R., and Johnson, G. Narcolepsy in a dog and a
cat. J. Am. Vet. Med. Assoc. 1973: 162: 1052-3.

3. Mitler, M, M,, Soave, P., and Dement, W. C.
Narcolepsy in Seven Dogs. J. Am. Vet. Med.
Assoc. 1976; 168; 1036-8.

4. Sweeney, C. R,, Hendricks, J. C., Beech, J,, and
Morrison, A. R. Narcolepsy in a horse. J. Am.
Vet, Med. Assoc. 1983; 183: 126-8.

5. Zarcone, V. Narcolepsy. N. Engl. J. Med. 1973;
288: 1156-66.

6. Meier-Ewert, K. Aspekte der Narkolepsien. The-
rapiewoche 1985; 35: 1660-6.

7. Foutz, A. S., Mitler, M. M., and Dement, W. C.
Narcolepsy. Vet, Clin. North. Am. 1980; 10: 65-
80.

8. Lucas, E. A., Foutz, A. S., Dement, W. C., and
Mitler, M. M. Sleep Cycle Organisation in Nar-
coleptic and Normal Dogs. Physiol. Behav. 1979;
23: 737-43.

9. Kaitin, K, L, Kilduff, T. S., and Dement, W. C.
Sleep Fragmentation in Canine Narcolepsy. Sleep
1986; 9: 116-9.

10. Kilduff, T. S., Bowersox, S. S., Kaitin, K. L,
Baker, T. L., Ciaranello, R. D., and Dement, W.
C. Muscarinic Cholinergic Receptors and the
Canine Model of Narcolepsy. Sleep 1986; 9: 102-
6.

11. Faull, K. F., Zellcr-DcAmicis, L. C., Radde, L.,
Bowersox, S, S., Baker, T. E,, Kilduff, T. S.,and
Dement, W. C. Biogenic Amine Concentrations
in the Brains of Normal and Narcoleptic Cani-
nes: Current Status. Sleep 1986; 9: 107-10.

12. tIiguchi,T.,Takahashi, Y., Takahashi, K.,Niimi,
Y., and Miyasita, A. Twenty-Four-Hour Secre-
tory Patterns of Growth Hormone, Prolactin,
and Cortisol in Narcolepsy. J. Clin. Endocrinol.
Metab. 1979; 49: 197-204.

\' Ziekenhuis „De Malberg\' G.Z., Afdeling Neurologie, Wagnerlaan 55, 6815 AD Arnhem.
^ Ziekenhuis \'Ziekenzorg\', Haaksbergerstraat 55, 7513 ER Enschede.

Narcolepsie

Oproep

Narcolepsie is een uitzonderlijke ziekte en vaak
therapieresistent. Wij willen graag dieren met
narcolepsie in ons onderzoek betrekken. Hebt u
dieren, waarbij de diagnose narcolepsie vast-
staat of overwogen wordt, dan willen wij graag
met u contact opnemen, Ecn en ander uiteraard
geheel onverplichtend,

U gelieve zich in dit geval in verbinding te stellen
met één van ondergetekenden:
G. J. Lammers\', med. drs,, tel, 053-307212,
Dr. J. Troost^, neuroloog, tel. 053-302535.
Dr. G. Schouwink\', neuroloog, tel. 085-425200.

-ocr page 382-

VETERINAIR JOURNAAL

Perspectieven voor de
bestrijding van de ziekte van
Aujeszky in Nederland

Onlangs is in het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde 1986; lil: 689 en in diverse dag-en
vakbladen een bericht verschenen onder de kop
\'Doorbraak in bestrijding van herpesvirus\'.
Aanleiding hiertoe was een publikatie (I) van
medewerkers van het Centraal Diergeneeskun-
dig Instituut (CDI)over de mogelijkheid tot het
maken van onderscheid tussen met Aujeszky\'s
disease virus (ADV) gevaccineerde en geïnfec-
teerde varkens. Hieromtrent zijn bij menigeen
vragen gerezen. Deze bijdrage beoogt over deze
materie in beknopte vorm enige informatie te
verstrekken.

Binnen het CDI zijn nu twee methoden ontwik-
keld, waarmee het mogelijk is om varkens die
met bepaalde vaccins zijn gevaccineerd te on-
derscheiden van geïnfecteerde varkens. Het
principe van beide methoden is gebaseerd op
het aantonen van antilichamen tegen glycopro-
teine I (gl) van ADV, één van de omstreeks 30
eiwitten van dit herpesvirus. De meest geavan-
ceerde op dit principe gebaseerde test, de zoge-
naamde \'complex trapping blocking\' (CTB)
ELISA, maakt gebruik van twee monoclonale
antilichamen gericht tegen verschillende anti-
gene determinanten van gl. Deze \'CTB-metho-
diek\' werd voor het eerst toegepast door Hou-
wers en Schaake (2) in het kader van de
zwoegerziekte bestrijding.
Met deze nieuwe CTB-ELISA voor detectie van
gl-antilichamen zijn een groot aantal sera on-
derzocht, voornamelijk afkomstig van experi-
menteel gevaccineerde en geïnfecteerde varkens.
Varkens gevaccineerd met vaccins gebaseerd op
de Bartha (Suvaxyn®, Ingelvac®), NlA-4,
BUK-900 of \'Norden\'-stam van ADV vormden
geen antilichamen tegen gl. Dit is in overeen-
stemming met moleculair-biologische gegevens,
waaruit blijkt dat deze stammen gedeleteerd
zijn in het gebied van het virale gnoom waar gl
wordt gecodeerd (3) en daardoor geen gl tot
expressie brengen (4). Ook varkens gevacci-
neerd met een via genetische manipulatie ver-
kregen ADV-deletiemutant (samenwerkingspro-
ject CDI-Nederlands Kanker Instituut - Stich-
ting voor de Technische Wetenschappen, 5)
ontwikkelden geen gl-antilichamen. Daaren-
tegen induceerden de andere geteste vaccins
(MK-35®, B-Kal (Ay.vak®), BUK-650 (Delsu-
vac®), Nobivac®, Geskyvac® en Avac-Suis®)
wel antilichamen tegen gl. Ook alle tot nu toe
geteste veldvirus-stammen bleken antilichamen
tegen gl op te wekken. Bij (gevaccineerde) var-
kens die in het veld waren besmet, werden ook
gl-antilichamen aangetoond. Op grond van mo-
leculair-biologisch onderzoek is het bovendien
zeer waarschijnlijk dat alle veldvirus-stammen
aanleiding zullen geven tot de vorming van gl-
antilichamen bij varkens.
Een belangrijke vraag is uiteraard of gevacci-
neerde en vervolgens besmette varkens ook an-
tilichamen tegen gl van ADV gaan vormen.
Daartoe zijn in het laboratorium varkens die met
diverse vaccin-stammen waren gevaccineerd,
intranasaal of via contact besmet met een viru-
lente of een zwak-virulente ADV-stam. In alle
gevallen trad vorming van gl-antilichamen op.
De gl-antilichamen verschijnen in het algemeen
rond 2 weken na inoculatie in het serum en
persisteren vermoedelijk langer dan 1 jaar.
De CTB-ELISA voor het aantonen van anti-
lichamen tegen gl van ADV bleek gevoelig en
specifiek en is geschikt voor serologisch onder-
zoek op grote schaal.

De mogelijkheid tot het maken van onderscheid
tussen gevaccineerde en (toch nog) met veldvi-
rus besmette varkens opent in principe de weg
naar een gecombineerd vaccinatie-uitroeiings-
programma voor de ziekte van Aujeszky. Im-
mers, met de bovenbeschreven methode zou
men voor de epidemiologie van de ziekte van
Aujeszky belangrijke besmette varkens, die dra-
ger van hel virus blijven en dat onder \'stress\'
weer kunnen uitscheiden, in een gevaccineerde
populatie kunnen opsporen en uitselecteren.
Ondanks de, naar het zich laat aanzien, belang-
rijke stap vooruit, dient de methode eerst op een
te overziene en te controleren schaal aan de
praktijk te worden getoetst.
Met de Veterinaire Dienst van het Ministerie
van landbouw is over één en ander overleg
gaande.
 J. T. van OirschoP.

LITERATUUR

1. Oirschot, J. T. van. Rziha, H. J., Moonen, P. J. L.
M., Pol, J. M. A., and Zaane, D. van. J. gen. Virol.
1986; 67: 1179-82.

2. Houwers, D. J. and Schaake, J. submitted for
publication.

3. Gielkens, A. L. J., Oirschot, J. T. van, and Berns,
A. J. M. J. gen. Virol. 1985; 66: 69-82.

4. Mettenleiter, T. C., Lukacs, N., and Rziha, H. J.
J. Virol. 1985; 56: 307-11.

5. Berns, A..1. M.,Quint, W., Gielkens, A. L. J.,and
Oirschot, J. T. van. Tenth International Herpes-
virus Workshop (Ann Arbor) 1985; 280.

Drs. J. T. van Oirschot, Centraal Diergeneeskundig Instituut, Vestiging Virologie, Postbus 365, 8200 AB
Lelystad.

-ocr page 383-

Verslag medische vezorging van
egels, 1985/1986

In totaal zijn in de periode september 1985 t/m
mei 1986 vijftien egels aangeboden op de prak-
tijk Rozengracht 226 te Amsterdam. De eerste
volwassen egel die aangeboden werd was para-
lytisch en woog 960 gram. Deze is in winterslaap
geweest en is nu weer actief, maar kan niet
vrijgelaten worden omdat de paralyse blijvend
gebleken is. De meeste egels werden eind no-
vember, begin december gevonden en wogen
om en nabij 300 gram. Van de veertien jonge
egels hebben negen de winteropvang goed door-
staan en zijn nu weer uitgezet.

De post-mortale bevindingen bij drie egels
waren:

1. Een niercyste.

2. Haemorrhagische zwellingen onder de buik,
sectie leverde geen extra informatie op, ver-
moedelijke doodsoorzaak sepsis.

3. Een ernstige longworm infectie (Capillaria
aerophilia
sp.), en tevens een maagworm infectie
(Physaloptera clausa).

Bij de overige twee gestorven egels is geen post-
mortaal onderzoek verricht.

Advies bij opvang egels:

Als de dieren zichtbaar ziek zijn, dan direct
behandelen, anders een week isolatie en daarna
de hoogstnoodzakelijke antilongwormtherapie
starten.

Bij de egel zijn de volgende longworm soorten
bekend:

a. Crenosoma slriaium{dc \'dikke longworm\').

b. Capillaria aerophilia, Capillaria tenvis (beide
laatste zijn \'dunne longwormen\').

Therapie: levamisole 100 mg/ml\'. Bestrijdt
dikke en dunne longworm. Een ander antipara-
siticum is ivermectine 10 mg/mF. Deze is niet
werkzaam tegen capillaria, maar bestrijdt wel
de dikke longworm en ectoparasieten.

Dosering: L. Ripercol® 0,05 cc s.c. per 250 gram
lichaamsgewicht, herhalen na 3 weken.
De meeste egels groeien in het begin niet zo
hard, vooral na de longworm injecties zien we
cetlustvermindering en groeistilstand van en-
kele dagen. Daarna is een \'inhaal\'-groei van 50 a
100 gram in één week normaal.

Algemene informatie:

Gevonden egels die half oktober minder dan
700 gram wegen hebben winteropvang nodig.

Egels zijn nachtdieren, een overdag gevonden
egel is meestal ziek.

Melk is slecht voor egels! Ze krijgen er ernstige
diarree van.

Opgenomen egels in mei vóór de IJsheiligen
weer uitzetten.

Het uitzetten geschiedt als volgt: in de scheme-
ring op een terrein met voldoende schuilplaats.
Eén dag in de kooi met voer en water, daarna de
kooi openen en nog enige dagen vers water en
droog kattevoer klaarzetten in de kooi, meestal
nog één week.

Wie verder iets wil weten kan met mij contact
opnemen, telefoon 020-238596. Ik zal graag,
zover als mijn huidige kennis reikt, helpen.

F. Santen^

CONGRESSEN

25-jarig bestaan van de Nederlandse
Vereniging voor Parasitologie
Bilthoven, 24 oktober 1986

De Nederlandse Vereniging voor Parasitologie houdt
op vrijdag 24 oktober 1986 een speciale najaarsverga-
dering ter gelegenheid van haar 25-jarig bestaan.
Plaats: RIVM, Ant. van Leeuwenhoeklaan 9, Biltho-
ven. Aanvang: 10.00 uur.

Programma

10.00-10.30 uur: Ontvangst met koffie.
10.30-10.45 uur: Inleiding van de voorzitter van de
NVP, dr. J. Jansen.

10.45-11.30 uur prof. dr. E. J. Ruitenberg: \'Parasitis-
me: een analyse van overlevingsstrategieën van or-
ganismen\'.

11.30-12.15 uur: prof. dr. A. M. Deelder: \'Ontwikke-
lingen binnen het onderzoek aan Schistosomiasis\'.
12.15-13.15 uur: Lunch in de kantine van het RIVM
(voor eigen rekening).

13.15-14.00 uur: prof. dr. J. H. E.T. Meuwissen: \'Een
tussentijds overzicht van de voortgang bij het malaria-
vaccin onderzoek\'.

14.00-14.45 uur: prof. dr. D. Zwart: \'Trypanosomen -
uitdagers van de wetenschap\'.
14.45-15.15 uur: dr. J. Jansen: \'De maatschappelijke
en culturele invloed der vlooien\'.
Vanaf 15.15 uur: gelegenheid om na te praten, waarbij
u namens de NVP drankjes en hapjes worden aange-
boden.

Belangstellenden worden verzocht zich schriftelijk
(secretariaat NVP, Postbus 65, 8200 AB Lelystad) of
telefonisch (03200 - 73313) aan te melden.

I Ripercol®, Janssen Pharmaceutica.
\' Ivomec®, MSD AGVET.

" Drs. F. Santen, dierenarts. Rozengracht 226, Amsterdam.

-ocr page 384-

Overgenomen uit
The Veterinary Quarterly 1 986: 8 : 98-1 04

The residual effect of treatment with ivermectin
after experimental reinfection with nematodes
in calves

F. H. M. Borgsteede and J. Hendriks\'

SUMMARY The residua! effect of treatment with ivermectin after experimental reinfection in calves
was tested. Twenty-four calves were divided into 6 groups of 4 calves each. AII calves received a primary
infection of50.000 larvae of both
Ostcrtagia ostertagi and Cooperia oncophora and 1000 Dictyocau-
lus viviparus
larvae. Calves of group 1 remained untreated, and all other calves were treated 21 days
after primary infection (0.2 mg/kg injected subcutaneously). Calves ofgroups 1 and 2 were slaughtered
7 davs later. Calves of groups 3-6 were reinfected with the same number of larvae 3 days. 1. 3 and 6
weeks after treatment respectively. Slaughter was 21 days after reinfection. Based on post-mortem
worm counts the efficacy of ivermectin after primary infection was 99. 7% forO.
ostertagi, 95.1% for
C. oncophora and 100% for D. viviparus. A residual effect was present for at least one week, hut could
not be observed 3 weeks after treatment.

INTRODUCTION

Since the introduction of ivermectin^ this
drug has proved to be highly effective for
the control of gastrointestinal nematodes,
lungworm and some ectoparasites of cattle,
sheep and other animals (5, 6, 10, 11, 13).
One of the advantages of ivermectin is the
persistent effect, for a certain period of
time after administration, on ectoparasites
(15) and gastrointestinal nematodes (2, 4,
9, 16).

The aim of the present study was to assess
the efficacy of ivermectin in experimentally
infected calves and lo investigate the dura-
tion ofthe efficacy by means of experimen-
tal reinfection at different times after treat-
ment.

MATERIALS AND METHODS
Anitnals

Twcnty-I\'our Dutch Fric,sian male calvcs were bought
at one week of age and reared indoors free of para-
sites. At the start of the experiment they were three
months old. Their parasite free status was confirmed
by faecal examinations and larval cultures.
They were divided on the basis of bodyweight into six
groups of four calvcs each.

Experimental design

The experimental design is summarised in Table 1.
All calves were infectcd concurrently with 50,000
larvae of
Ostenagia ostertagi. 50,000 larvae of Coop-
eria oncophora
and 1000 larvae of nictyocaulus vivi-
parus.
All three species have been kept as pure strains
for years at the Central Veterinary Institute. Three
weeks after primary infection, the calves from groups
2-6 were treated by subcutaneous injection of iver-
mectin at a dosage of 0.2 mg/kg bodyweight. The
non-treated calvcs served as controls. Twenty-eight
days after the primary infection the calves of groups I
and 2 were slaughtered. Three days after treatment
the calves of group 3 were reinfected with the same
dose of larvae as in the primary infection. Group 4
calvcs were reinfected one week after treatment,
group 5 three weeks after treatment, and group 6 six
weeks after treatment. Slaughter was in all cases three
weeks after reinfection.

Parameters

During the whole experiment the respiratory rate of
each calf was recorded daily for one minute. Starting
at 18 days after infection (p.i.) a rectal faecal sample
was taken from each calf every three days and the
number of eggs per gram faeces (EPC}) per calf was
estimated using a modified McMaster method (7). A
fixed amount of faeces was cultured for an estimation
of the number of larvae per gram (LPG)and for larval
diffcrcntation (7, 8). At the same time the LPG for
lungworm was estimated using the method of Hcn-
riksen (12). Every week a venous blood sample

Central Veterinary Institute. Dept. Parasitology, P.O. Box 65, 8200 AB Lelystad, the Netherlands.
Ivermectin: Merck, Sharp & Dohme B.V., Haarlem.

-ocr page 385-

0)
M

o
•o

■H U

U-l it

O 14-1

a

n OJ
o M

CO
<N

CN m

D-

o

c

(U
T)

J)

o

«

3

01
«

o
■a

M

(U
U

UH JS
O M

>^ <11
nj H

a 0)

CO 00 m
cNi CN •<)•

c
o

o

m 0

a n

H TS

o


o

° o

o •

m o Q

CO o
Q. O
3 O
O V o
M o •
00 o

u

01 01

M-i la

0 0

H V

m

<u

fl
u

s

o.
3

o
u

o

OJ
OS

o
o
o

•H

>

60

CO

(0

D.

Q

u

•H

M

o

>

<S1

.c

•H

U

ex

>

CO

o

o

o

CO

fl

3

m

o

M

•H

3

00

ca

CO

Ifl

•H

O

U

M

O

CU

01

a.

J-)

u

o

O

CO

o

•H

■<r

o

o

a

II

II

II

,

,

o

o

>

o

o

Q

*

was collected and serum pepsinogen level, haemo-
globin, haematocrit, total protein, albumin, numbers
of erythrocytes and leucocytes, and leucocyte differ-
entation, werc determined.

After slaughter theabomasum and thc small intestine
were opened and washed. The contents were sieved
(screen mesh 74 ^m). A sample of 1/100 was taken and
investigated for thc presence of worms. The aboma-
sum was freed from fat and weighed, after which the
mucosa was scraped off and digested in an HCI-pep-
sin solution. Of the digest (1/10) was sampled and
examined. Lungs were removed from the carcass. The
bronchial tree was opened and worms collected. The
lungs were submerged in physiological saline for 4
hours at 37°C, and then carefully washed.
The washings were sieved (screen mesh 74 /jm) and
the collected worms were counted.

Slalistical methods

To estimate the significance of the observed differen-
ces of EPG- and LPG-values an Ln X 1 transforma-
tion was made to enable an analysis of variance.
Differences were assumed to be real at probability
level P < 0.5. For respiratory rates, wormcounts and
abomasal weights Student\'s T-test was carried out to
show significance,

RESULTS

Egg output and larval differentation

Egg output of O. ostertagi and C onco-
phora
is shown in Fig, 1, On the first day of
sampling, 18 days p,i., all calves were posi-
tive, Larval differentation showed that on
that day only larvae of
O. ostertagi could
be cultured. Three days later egg output
had strongly increased with an average of
52% larvae of
O. ostertagi and 48% larvae
of C,
oncophora. In the untreated calves the
increase continued and th.e percentage C.
oncophora larvae rose to more than 90%.
Three days after treatment, the egg output
of treated calves was reduced by 97%. On
the basis of larval differentation it could be
shown that the reduction of
O. ostertagi
eggs was 100%. All cultured larvae were C,
oncophora larvae.

After treatment the calves of groups 3-6
showed a rise in egg output within the the-
oretical prepatent period of the reinfection.
In calves of group 3 no
O. ostertagi \\2Lrvd.t
were observed till the day of slaughter. At
that moment the egg output was still 100%
C.
oncophora and of the same level as one
week earlier. Reinfection of calves of group
4 also did not result in a patent
O. ostertagi
infection, but a small increase in egg output
of C.
oncophora was observed. Calves of
groups 5 and 6 showed a different pattern.

-ocr page 386-

EPG

GROUP 1

TREATMENT f

A

GROUP 2

1700-

GROUP 2-3-4-5-6

GROUP 3

1

O

GROUP 4

1500-

1

GROUPS

GROUP 6

1300-
1100-
900-
700-
500-
300-
100-

REINFECTION
GROUP 3

I

20

10

Both groups were reinfecteid when a low
level of infection with C.
oncophora, which
hatd survivetd treatment, was present. Rein-
fection resulted in
0. reaching pat-
ency and the total egg output increasing
strongly. In two calves of group 6, which
had a constant low egg output of C.
onco-
phora,
egg output fell to zero between the
second and third week after reinfection.
Thereafter only larvae of
O. ostertagi cou\\d
be cultured.

Output of lungworm larvae
Group 1 calves showed the first positive
counts 24 days after infection. Average lar-
val output was 10.4 LPG 24 days p.i. and
52.7 LPG after 27 days. All other calves
were negative of showed very low LPG-
values (< O.I) only incidentally.

Haematological data

The data on haemoglobin content, haema-
tocrit, total protein, albumin, number of
erythrocytes and number of leucocytes did
not differ significantly during the experi-
ment between or within the groups. The
results of the serum pepsinogen determina-
tions are presented in Table 2. The primary
infection is reflected well in all groups.

Treatment resulted in a rapid decrease as
shown in the groups 2-6. Only in groups 5
and 6 did reinfection result in an increase of
the pepsinogen values three weeks later.
Percentages of eosinophilic granulocytes
are also shown in Table 2. From earlier
studies it was known that the dosages of
larvae of
0. o.stertagi and O. oncophora
used for infection did not affect the percen-
tage of eosinophils. It was therefore assum-
ed that a rise in eosinophils was only caus-
ed by infection with
D. viviparus. After the
primary infection a small increase was ob-
served, but after reinfection there was a
significant difference between the results in
calves of groups 3 and 4 compared with
those of groups 5 and 6.

Clinical observations: respiratory rate
The daily examination of the respiratory
rate (respiratory frequency per minute)
showed that after primary infection al!
animals had a significantly higher rate,
varying from 68-86 in the third week after
infection. Thereafter frequency returned in
all groups to normal values. No significant
rise was observed after reinfection.

-ocr page 387-

Tabic 2. Average pepsinogen values (mU tyrosine).

Pepslaogen values (average)
group

1

2

3

4

5

6

333

251

277

318

346

267

377

460

402

409

424

377

454

559

519

524

533

414

1366

1589*

1499*

1452*

1485*

1332*

1336

434

708**

470**

463

524

402

555

345

376

347

353

298**

330

271

630

281

603

252

928

240**

672

638

1002

of treatment (21 days post-infectlonem)

of reinfection (resp. 24, 28, 42 or 63 days post-infectionem)

Days after primary
Infection

0
7

14
21
28
35
42
49
56
63
70
77

84
*

**

Day
Day

Post-mortem results

Results of post-mortem worm counts and
abomasai weights are shown in Table 3.
Comparison of the results of groups 1 and
2 gave an efficacy of treatment of 99.7% for
O. ostertagi, 95.1% for C. oncophora and
100% for/),
viviparus. From the post-mor-
tem worm counts of group 3 and 4 it was
obvious that the reinfection was not suc-
cessful. The worm numbers for
O. osterta-
gi
and D. viviparus were almost zero, while
the numbers of C.
oncophora were not
significantly affected.
In the calves of groups 5 and 6 reinfection
resulted in a higher worm burden for all
three species. In one calf of group 6 only
development stages of C.
oncophora were
found, while in 7 of 8 calves of both groups
immature stages of
D. viviparus were detect-
ed.

Abomasai weights of the calves of groups
1-4 were significantly different from those
of the calves of group 6 (p < 0.1). Groups 2
and 3 also differed significantly from group
5 (p < 0.1). There was also a tendency for
the effect of treatment without successful
reinfection to be reflected in the abomasai
weights. However, numbers of animals per
group were small and their ages at the date
of slaughter were different.

DISCUSSION

The efficacy of ivermectin given at 21 days
after primary infection with
O. ostertagi,

C. oncophora andZ). viviparus proved to be
high. The effects against
O. ostertagi and

D. viviparus were 100% or almost 100%,
and these results confirm those of other
authors (3, 10, 11, 14, 17). The efficacy
against C.
oncophora was 95.1%. Other
authors also indicate lesser efficacy against
C.
oncophora than O. ostertagi {\'i, 11). Ef-
ficacy of ivermectinagainst small intestinal
parasites such as
Trichostrongylus colubri-
formis
(11) and particularly Nematodirus
helvetianus
(3, 10, 14, and own field obser-
vations) appears less than against abo-
masai worms. The difference in efficacy
against
O. ostertagi and D. viviparus on the
one hand and C.
oncophora on the other
was not only shown by comparison of the
post-mortem results of group 1 and 2. Fae-
cal examinations, in particular larval differ-
entiation, clearly showed that after treat-
ment only larvae of C.
oncophora could be
cultured.

Based on post-mortem results, egg counts
and larval counts, the reinfections at three
days and one week did not become estab-
lished. These results confirm those of other
authors (2,4,9, 16). If the interval between

-ocr page 388-

treatmetit and reinfection was longer (3 or
6 weeks) a residual effect was no longer
present. However, Barth (1983) found re-
duction percentages of 75% for
O. ostertagi
and 61% for C. oncophora even after 3
weeks. The lack of a residual effect of
treatment with ivermectin 3 and 6 weeks
later was clearly demonstrated for
O. oster-
tagi
by the post-mortem results, faecal egg
output on the day of slaughter, pepsinogen
levels and abomasal weights. For C,
onco-
phora
the lack of residual effect was also
shown by the post-mortem results. For this
parasite however, the lower numbers in
soine calves in group 6 require further ex-
planation, It is known that calves are able
to build up an immunity to
C. oncophora
rather quickly (1),

Although the primary dose of 50,000 infec-
tive larvae was rather small to evoke a
strong immune response (1), it seems that
at least two calves of group 6 showed an
immune reaction. This was not observed in
calves in group 5, A combination of time
between treatment and reinfection, and
surviving wortn population could possibly
be the reason for the difference. Calf 7 in
group 6 probably expelled the majority of
worms of the reinfection before patency.
The remaining worms could reach matur-
ity. In calf 26 the same could have happen-
ed, but here the surviving worms remained
in an immature stage. From the studies of
Albers (I) it is clear that there is great varia-
tion in the reaction of calves to C.
onco-
phora
infections.

Table 3. Average percentage eosinophilic granulocytes.

Days after
primary infection

Eosinophils (average %)
group

1

2

3

4

5

6

0

0.25

1.50

0

0.75

0.25

0

7

1.00

1.00

0.50

1.Ü0

0.50

0.25

14

7.00

3.25

5.25

4.50

3.75

3.25

21

1.33

3.75*

3.50*

1.00*

2.00*

1.75*

28

5.00

2.75**

2.75**

2.50**

1.25

1.25

35

3.75

7.50

8.00

4.00

42

1.75

5.00

2.25**

1.00

49

2.25

4.50

1.00

56

17.25

0

63

1.25**

70

2.00

77

21.00

H4

19.00

* Day of t:reatment (21 days post-infectlonem)
** Day of reinfect:ion (resp. 24, 28, 42 or 63 days post-lnfactionem)

IiTimune reactions also played a role in the
reinfection of
D. viviparus. Clinical obser-
vations dit not show differences between
the groups after treatment. Faecal examin-
ations remained almost always negative.
However, the eosinophilia in groups 5 and
6 indicated a reaction of the calves to the
reinfection. The post-mortem results show-
ed small numbers of worms in groups 5 and
6, while the population, particularly in

-ocr page 389-

Tabic 4.

Post-mortem worm counts.

Group

No animal

Number of

X

Number of

%

Number of

Z

Aboinasi

Ostertagla ostertagi

L-4

Cooperia oncophora

L-A

Dictyocaulus vivi-

L-4

weight

parus

1

4

18,150

0.1

14,000

0

219

0

530

9

20,480

0

28,000

0

188

0

690

14

20,600

0.3

30,000

0

429

0

560

23

15,380

0.1

26,000

0

331

0

640

AV

18,653

0.1

24.500

0

292

0

605

2

13

140

0

1,800

0

0

0

460

15

40

25

200

0

0

0

490

16

20

0

1,400

0

0

0

530

27

20

50

1,400

0

0

0

580

AV

55

9

1,200

0

0

£

515

3

6

0

0

3,100

0

0

0

460

11

0

0

2,500

0

4

75

480

12

0

0

2,700

0

0

0

540

21

0

0

1,700

0

0

0

500

AV

0

0

2,500

£

1

75

495

4

10

0

0

3,700

0

0

0

670

17

0

0

1,500

0

0

0

680

19

10

100

200

0

0

0

635

24

10

0

2,000

0

0

0

570

AV

_5

40

1,850

0

0

0

640

5

5

26,300

0

24,700

0

1

0

630

8
20

27,600

0

33,900

0.3

35

23

690

29,200

0

12,100

0

53

15

670

22

28,900

0

33,800

0

30

10

720

AV

28,000

0

26,125

0.1

iZ.

ii

680

6

7

36,200

0

4,900

0

5

60

700

18

35,300

0

57,200

0

80

24

930

25

34,200

0

28,900

0

49

53

850

26

33,900

0

3,800

100

132

8

860

AV

34,900

0

23,700

4

67

22

835

vo

-ocr page 390-

group 6, consisted of many immature
stages.

The results of this study, in which calves
were reinfected after primary infection fol-
lowed by treatment, are of more practical
value compared with the studies of others
(2, 16) in which treatment was given to
uninfected calves, followed at different in-
tervals by primary infection. In the field
treatment is normally given during the gra-
zing season in the face of established infec-
tion in calves.

We conclude that, apart from reduced ef-
ficacy against C.
oncophora, a residual ef-
fect of ivermectin was present for at least
one week, but not after 3 weeks. From the
results of Barth (4) and on the basis of our
own field experiences with ivermectin it is
postulated that in practice calves can be
regarded as refractory to reinfection for
two weeks after treatment. The reduced
efficacy against C.
oncophora and the much
lower efficacy against
N. helvetianus must
be kept in mind.

REFERENCES

F Albers, G. A. A. Genetic resistance to experi-
mental
Cooperia oncophora infections in calves.
Meded. Landbouwh. Wageningen 1981; 81-1:
1-119.

2. Armour, J., Bairden, K., Batty, A. F., Davison,
C. C., and Ross, D. B. Persistent anthelmintic
activity of ivermectin in cattle. Vet. Rec. 1985;
116: 151.

3. Armour, J., Bairden, K., and Preston, .1. M. An-
thelmintic efficiency of ivermectin against natur-
ally acquired bovine gastrointestinal nematodes.
Vet. Rec. 1980; 107:226.

4. Barth, D. Persistent anthelmintic effect of iver-
mectin in cattle. Vet. Rec. 1983; 113: .300.

5. Bcnz, G. W., Ernst, J. V., and Crawley, R. R.
Anthelmintic efficacy of ivermectin against gas-
trointestinal nematodes in cattle. Am. J. Vet.
Res. 1983; 44: 1363.

6. Bcnz, G. W., Ernst, J. V.. and Egerton. .1. R.
Anthelmintic efficacy of ivermectin against gas-
trointestinal nematodes in cattle. Am. .1. Vet.
J. Vet. Res. 1984:45:771.

7. Borgsteede, F. H. M. and Hendriks, J. Ecn
kwantitatieve methode voor het kwekcn en ver-
zamelen van infectieuze larven van maagdarm-
wormen. Tijdschr. Diergeneeskd. 1973; 98: 280.

8. Borgsteede, F. H. M. and Hendriks, J. Identifica-
tion of infective larvae of gastrointestinal nema-
todes in cattle. Tijdschr. Diergeneeskd. 1974; 99:
103.

9. Bremner, K. C. and Berrie, D. A. Persistence of
the anthelmintic activity of ivermectin in calves.
Vet. Rec. 1983; 113; 569.

10. Campbell, W. C. and Benz, G. W. Ivermectin: A
review of efficacy and safety. J. Vet. Pharmacol.
Therap. 1984; 7: 1.

11. Egerton, .1. R., Eary, C. H., and Suhayda, D. The
anthelmintic efficacy of ivermectin in experimen-
tally infected caule. Vet. Parasitol. 1981; 8: 59.

12. Henriksen, Sv. Aa. An improved technique for
the examination of faeces for larvae of lung-
worms. Nord. Vet. Med. 1965; 17: 446.

13. Hotson. 1. K. The avermectins: A new family of
antiparasiticagents. J. S. Afr. Vet. Ass. 1982; 53:
87.

14. Lyons, E. T., Tolliver, S. C., Drudge, J. H., and
LaBore, D. E. Ivermectin: Controlled test of
anthelmintic activity in dairy calves with empha-
sis on
Diclyocaiilus viviparus. Am. J. Vet. Res.
1981; 42: 1225.

15. Meleney, W. P., Wright, F. C., and Guillot, F. S.
Residual protection against cattle scabies afford-
ed by ivermectin. Am. J. Vet. Res. 1982; 43: 1767.

16. Swan. G. E. and Harvey, R. G. Persistent an-
thelmintic effect of ivermectin in cattle. J. S.
Afr. Vet. Assoc. 1983; 54: 249.

17. Yazwinski, T. A., Williams, M., Greenway, T.,
and Tilley, W. Anthelmintic activities of iver-
mectin against gastrointestinal nematodes of
cattle. Am. J. Vet. Res. 1981; 42: 481.

SAMENVATTING

Ten gerieve van de Nederlandse lezers volgt
onderstaand de samenvatting — uit het Engels
vertaald — van hct in deze aflevering (pag. 990)
opgenomen artikel uit The Veterinary Quar-
teriy 1986; 8 (2);

The residual effect of treatment with iver-
mectin after experimental reinfection with
nematodes in calves.

Borgsteede, F. H. M. and Hendriks, J.: The Vete-
rinary Quarterly 1986; 8 : 98-104.

Samenvatting Met behulp van experimentele infec-
ties werd een onderzoek verricht naar het residuelc
effect van een behandeling met ivermectine bij kalve-
ren. Vierentwintig kalveren werden verdeeld over 6
groepen van ieder 4 dieren. Alle kalveren kregen een
primaire infectie bestaande uit 50.000 larven van
Os-
tertagia ostertagi,
50.000 van Cooperia oncophora en
1000 van
Dictyocaulus viviparus. De kalveren uit
groep 1 werden niet behandeld. Alle overige kalveren
kregen 21 dagen na de primaire infectie 0,2 mg/kg
ivermectine subcutaan toegediend. De kalveren van
groep 1 en 2 werden 7 dagen later geslacht. De kalve-
ren uit de groepen 3-6 werden met dezelfde doses
larven geherinfecteerd op respectievelijk 3 dagen, 1, 3
en 6 weken na de behandeling. Alle kalveren werden
21 dagen na de herinfectie geslacht. Op basis van de
wormtellingen na slachten kon een effectiviteit van
99,7% tegen
O. ostertagi. 95,1% tegen C. oncophora en
100% tegen D. viviparus worden berekend. Het resi-
duele effect was tenminste 1 week na de behandeling
nog volledig aanwezig, maar kon op 3 weken na de be-
handeling niet meer worden aangetoond.

-ocr page 391-

Bacteriologie

Trimethoprim resistente E. coli

Hinton, M. and Linton, A. H. The selection of
trimethoprim resistant
Escherichia coli in de
faecal flora of piglets sucking a sow treated
parenterally with trimethoprim. Letters in Appl.
Microbiol. 1986; 2: 107-10.

Na parenterale behandeling van een zogende
zeug met een trimethorpim/sulfadiazine-com-
binatie (3 x d 400 mg/2000 mg) bleek het aantal
trimethoprim resistente
E. co//-isolaten in de
faeces van de zeug en vooral van haar biggen (6
dieren) snel toe te nemen, van ca 5% na 1 dag tot
ca 80% na 4-6 dagen om daarna weer af te
nemen tot 30-40% op de 14e dag. In totaal
werden 1642£. co//-isolaten onderzocht op re-
sistentie voor ampicilline, chlooramfenicol, fu-
razolidon, kanamycine, streptomycine, sulfa-
diazine, tetracycline en trimethoprim.
Hoewel trimethoprim vooral met de urine zal
worden uitgescheiden lijkt het waarschijnlijk
dat het tevens de bloed-melk barrière passeert in
voldoende hoge concentraties om resistentie te
induceren.

Ook het percentage tegen een of meer andere
antibiotica resistente stammen steeg enigszins.

H. Mol

Hond

Leishmaniose bij de hond

Mancianti, F., Gradoni, L., Gramiccia, M.,
Pierri, S., and Marconcini, A. Canine leishma-
niasis in the Isle of Elba, Italy. Trop. Med.
Parasit. 1986; 37: 110-2.

Naar aanleiding van het optreden van twee ge-
vallen van infantiele humane viscerale leishma-
niose op Elba zijn meer dan 900 honden op dit
Italiaanse eiland onderzocht. Bij ruim 19% van
de honden werden met de indirecte fluorescen-
tie test antilichamen gevonden tegen de ver-
wekker,
Leishmania infantum. De percentages
per gemeente op het eiand varieerden van 2,5 tot
39,6%. Bij bijna tweederde van de positieve
honden werden min of meer typische symp-
tomen van de ziekte geconstateerd. Bij 38 van de
serologisch positieve honden met symptomen
werd getracht de parasiet te isoleren (in kweek
of hamster), wat in alle gevallen gelukte.
(Zoals bekend is de hond het reservoir van de
viscerale humane leishmaniose in het Middel-
landse Zeegebied. Wat men zich niet altijd rea-
liseert zijn de hoge percentages geïnfecteerde
honden in vele streken van dit gebied, met uiter-
aard een reëel gevaar dat ook honden van va-
kantiegangers in die streken deze vrijwel niet te
genezen ziekte oplopen. Gelukkig heeft de
ziekte bij de mens een betere prognose en is zelfs
in die streken in de regel zeldzaam geworden,
wat enerzijds samenhangt met de gastheervoor-
keur van de overbrengende zandvlieg, ander-
zijds misschien verband houdt met een ge-
middeld verhoogde weerstand van de mens
door verbeterde voeding en dergelijke;
Ref)

G. Uilenberg.

Oncologie

Bovine leucose: zaad en embryotransplanta-
tie in verband met transmissie van BVL

Monke, D. R. Noninfectivity of semen from
bulls infected with bovine leukosis virus. J. Am.
Vet. Med. Assoc. 1986; 188: 823-6.
DiGiacomo, R. F., Studer, E., Everman, J. F.,
and Evered, J. Embryotransfer and transmis-
sion of bovine leukosis virus in a dairy herd. J.
Am. Vet. Med. Assoc. 1986; 188: 827-9.

Door onderzoek van een BLV-seronegatievc
grote Jersey runderpopulatie gedurende 5 ja-
ren na kunstmatige inseminatie met onder an-
dere semen van 24 BLV-positieve stieren, kon
worden geconcludeerd dat in de koppel geen
omslag naar BLV-positiviteit optrad.
Transplantatie van 116 embryonen van BLV-
positieve Holstein-koeien in BLV-negatieve vaar-
zen gaf geen aanleiding tot het optreden van
BLV-reacties in de kalveren. Echter, 5 van de 29
kalveren welke als embryonen getransplanteerd
waren vanuit BLV-positieve koeien naar BLV-
positieve vaarzen, bleken BLV-antilichamen te
hebben, welke werden aangetoond in de agar-
gel-immunodiffusietest op dag O (direct na de
geboorte voor colostrumopname).

W. Misdorp.

-ocr page 392-

Flunixin meglumine als therapeuticum bij
pinkengriep

Verhoeff, J., Wierda, A., Vulpen, C. van, and
Dorresteijn, J.: Flunixin meglumine in calves
with natural bovine respiratory syncytial virus
infection. Vet. Rec. 1986; 118: 14-6.

Er wordt een onderzoek naar de therapeutische
werking van flunixin meglumine (f m.)beschre-
ven, bij kalveren die een ademhalingsziekte
doormaakten, als gevolg van een natuurlijke
infectie met BRS-virus.

Hiervoor werden 23 zieke kalveren van 3 tot 8
maanden oud gebruikt, op een viertal bedrijven.
Deze zieke dieren werden willekeurig verdeeld
in een proef- en controlegroep. Allen kregen bij
het optreden van de ziekteverschijnselen gedu-
rende drie dagen intramusculair oxytetracycli-
ne. De dieren van de proefgroep werden tevens
tweemaal, met een tussentijd van 24 uur, intra-
veneus met f.m. behandeld in een dosering van 2
mg/kg lichaamsgewicht. De kalveren van de
controlegroep ontvingen een placebo. De proef
werd dubbel-blind uitgevoerd.
De aard van de virusinfectie werd serologisch
bevestigd. Voor het beoordelen van het ziekte-
verloop en een eventueel therapeutisch effect
werden onder andere POj-waarden gehanteerd,
gemeten in arterieel bloed, genomen uit het oor.
In een eerder onderzoek was dit een bruikbaar
gegeven gebleken. Verder werden gedurende
zeven ziektedagen eetlust, temperatuur, adem-
frequentie en eventuele bijzonderheden bij aus-
culatie geregistreerd. De lichaamstemperatuur
daalde de eerste ziektedagen in beide groepen,
maar alleen bij de dieren van de proefgroep was
er sprake van een significante daling.
Verder werd er in de proefgroep een positief
effect op de POj-waarden, één dag na dc eerste
behandeling vastgesteld. Maar slechts geduren-
de korte tijd en niet na de tweede toediening van
f.m. De onderzoekers concluderen dat er geen
duidelijk effect is van f.m. op het ziekteverloop
bij de BRS-virusinfectie. (In de discussie wordt
aangegeven dat er bij een longaandoening door
het BRS-virus veelvuldig secundaire bacteriële
infecties optreden. Dit stemt niet overeen met
de uitgebreide onderzoeksresultaten van dc Ge-
zondheidsdienst voor dieren in Gelderland,
Ref.).

C. Holzhauer

De invloed van Prostaglandinen op het drach-
tig worden van koeien

Young, I. M. and Anderson, D. B. First service
conception rate in dairy cows treated with di-
noprost tromethamine early post-partum. Vet.
Rec. 1986; 118: 212-2.

Schrijvers onderzochten de invloed van het
Prostaglandine dinoprost op het drachtig wor-
den van koeien op 3 melkveebedrijven in Schot-
land. Hiertoe werden de dieren \'at random\' in-
gedeeld in een controlegroep en in een proef-
groep. De koeien van de proefgroep werden
tussen de 14 en 28 dagen post-partum i.m. inge-
spoten met 25 mg dinoprost (Dinolytic®; Up-
john).

Vanaf de 56e dag post-partum werd met inse-
mineren begonnen. De resultaten waren als
volgt: het drachtigheidspercentage van de le
inseminatie bedroeg bij de 74 dieren van de
proefgroep 56% en bij de 74 dieren van de con-
trolegroep 47%. Het interval partus - le insemi-
natie bedroeg respectievelijk 75 en 78 dagen en
het interval partus - conceptie was 96 en 103
dagen. Bovenstaande verschillen waren echter
niet significant. Worden de resultaten gecombi-
neerd met die van een jaar eerder dan zijn de
verschillen wel significant.
Schrijvers durven dan ook de conclusie te
trekken dat toediening van Dinolytic® tijdens
de 3e en 4e week post-partum leidt tot een ver-
betering van de fertiliteit. (Waarschijnlijk be-
vordert Dinolytic® de involutio uteri door een
effect op de gladde musculatuur van de uterus.
Toediening van Dinolytic® zou dan ook alleen
geïndiceerd zijn bij koeien waarbij de involutio
uteri vertraagd verloopt. Schrijvers hebben naar
dit aspect helaas geen onderzoek verricht;
Ref.)

A. de Kruif

Varken

Vaccinatie tegen varkensparvovirus bij aan-
wezige passieve immuniteit

Paul, P. S. and Mengeling, W. L. Vaccination of
swine with an inactivated porcine parvovirus
vaccine in the presence of passive immunity. J.
Am. Vet. Med. Assoc. 1986; 188: 410-13.
In verband met een nog resterende passieve
immuniteit wordt geadviseerd gelten zo laat
mogelijk te vaccineren; anderzijds dient de en-
ting minimaal 2 weken vóór dekking te worden
toegepast. Dat betekent, dat het de vraag is of
voor een aantal gelten de immuunrespons mo-
gelijk toch wordt geblokkeerd bij vaccinatie op
ca 6 maanden.

-ocr page 393-

Daarom is het effect van vaccinatie bij seroposi-
tieve dieren nagegaan door een aantal biggen
eerst bepaalde titers te bezorgen door i.v. toe-
diening van positief serum in verschillende
hoeveelheden. Varkens met lage titers (Hl, 1:5)
reageerden na vaccinatie met eenzelfde titerstij-
ging als serumnegatieve varkens.
Titers van varkens met middellage titers (1:10 of
1:20) stegen niet na eerste vaccinatie. Echter na
tweede vaccinatie 11 weken later(!) stegen de
titers wel.

Bij varkens met betrekkelijk hoge titers (1:40 en
1:80) was de titerdaling na vaccinatie gelijk aan
die van ongevaccineerde varkens met dezelfde
(maternale) titer. Dat wil zeggen dat vaccinatie
bij dieren met deze maternale titers werd ge-
blokkeerd. Ook hier weer wel titerverhoging na
tweede vaccinatie.

De conclusie wordt getrokken dat wanneer gel-
ten lege artis met geïnactiveerde PPV-vaccins
worden gevaccineerd op een tijdstip minstens 2
weken vóór dekking, er in de regel voldoende
immuniteit ontstaat.

Een tweede vaccinatie (2-4 weken later) kan in
sommige gevallen gewenst zijn (men moet dan
echter de eerste enting naar een vroeger tijdstip
verleggen, hetgeen bij aankoop op 6 maanden
extra overleg vraagt;
Ref.).

W. A. J. Cromwijk.

De correlatie met het kiemgetal bij 17° C is dui-
delijk hoger: 0.72.

De methode heeft een aantal beperkingen:

— de hoeveelheid ATP zegt niets over de pa-
thogeniteit;

— in verhitte produkten is de hoeveelheid ATP
die door de verhitting vrijkomt zodanig
hoog dat het meetresultaat onbetrouwbaar
wordt;

— het aantal gisten is langs deze weg moeilijk
te bepalen;

— in vleeswaren is naast de verhitting tevens
het aanwezige keukenzout een bezwaar.
Keukenzout remt de lichtemissie.

— bij lage aantallen bacteriën is de correlatie
minder met de kiemgetallen.

De conclusie is dat de methode alleen bruikbaar

is voor vers vlees en dan alleen als screenings-
methode.

J. M. de Kruijf

Voedingsmiddelenhygiëne

Bioluminicentiemeting ter bepaling van de
bacteriologische gesteldheid

Zeuthen, P. and Eriksen. B. Application of bio-
luminescence as a rapid method for the assess-
ment of the microbial status of meat. Proc.
XXXI Eur. Meeting Meat Res. Workers II
1985; 405-8.

Snelle methoden voor het evalueren van de
microbiologische status van vlees is gebaseerd
op verschillende principes, o.a. impendantie-
meting, rcductasetest.

Het in dit artikel beschreven onderzoek maakt
gebruik van ATP-bepaling. Aan ATP wordt
luciferine gebonden. Deze stof straalt licht uit
waardoor de hoeveelheid ATP meetbaar wordt
(meting met luminometer). Van belang is dat de
ATP van het vlees gescheiden wordt van het
bacteriële ATP.

Ter beoordeling van de methode wordt de cor-
relatie van de hoeveelheid ATP met het totaal
aantal aerobe kiemen bij zowel 30° C als bij 17°
C bepaald. De correlatie met het kiemgetal bij
30° C is 0.55.

BOEKBESPREKING

The Anatomy of the Domestic Animals (R.
Niekel, A. Schummer, E. Seiferle). Volume I:
The Locomotor System of the Domestic
Mammals

R. Nickel, A. Schummer, E. Seiferle. J. Frewein. M.

Wilkens, and K. H. Wille

Translation by W. G. Siller and W. M. Stokoe

(Verlag Paul Parey. Berlin and Hamburg 1986. met 499
pagina\'s. 517 illustraties in de tekst en 11 kleurplaten.
Prijs f225.-)

Dit boek is de vertaling van de vijfde editie van deel I\'
van het grote, vijfdelige Duitse leerboek van Nickel,
Schummer en Seiferle. Met de vertaling van dit deel
zijn nu vier van de vijf delen in de Engelse taal beschik-
baar, terwijl aan de vertaling van deel IV, het enige
deel nog niet beschikbaar in het Engels, gewerkt
wordt.

-ocr page 394-

De eerste editie van dit boek verscheen in 1956; de
hoofdlijn van de eerste editie is gehandhaafd maar in
de volgende edities zijn diverse verbeteringen en uit-
breidingen doorgevoerd. Er kan nu gesproken worden
van een gerijpt boek.

Zowel wat betreft de kwaliteit van de tekst als van de
illustratie moet gesproken worden over een boek van
bijzondere klasse. De vertaling is niet steeds vlekke-
loos maar over het geheel genomen voldoet deze aan
redelijke eisen.

Als we spreken over een uitstekend boek moet wel de
kanttekening worden gemaakt dat dit boek zich niet
bijzonder leent voor gebruik als studieboek maar dat
het vooral gebruikt kan worden als naslagwerk.
Na een korte inleiding waarin de discipline anatomie
wordt gedefinieerd, de positie van de huisdieren in het
zoölogische systeem wordt aangegeven, de klassifica-
tie van organen en orgaansystemen wordt gegeven, de
topografische terminologie uiteen wordt gezet en de
klassificatie van lichaamsgebieden wordt gegeven,
volgt de bespreking van het bewegingsapparaat. Aller-
eerst wordt hierin het passieve systeem ofwel de osteo-
logie behandeld in 160 pagina\'s. Deze behandeling is
uitermate grondig maar weinig inspirerend. Bijzonder
handig zijn de drie platen met transparante overlay
waarin de palpabele skeletdelen bij hond, rund en
paard zijn aangegeven.

In 44 pagina\'s worden de gewrichten behandeld; uit-
breiding van dit deel met een meer praktisch gerichte
informatie, onder andere palpatie en uitpuilingsmo-
gelijkheden, zou zinvol zijn.

De myologie wordt vervolgens in 230 pagina\'s be-
sproken. Ook van dit deel kan gezegd worden dat een
en ander op een zeer grondige wijze plaats vindt. De
illustraties van dit onderdeel zijn meer dan voortreffe-
lijk.

Het boek wordt afgesloten met een hoofdstuk over de
statica en dynamica van het voortbewegingssysteem.
Het boek is voorzien van een uitvoerige bibliografie
waardoor het als naslagwerk aan betekenis wint.
Kortom, een uitstekend boek voor een ieder die gede-
tailleerde informatie over het lokomotiesysteem van
de huisdieren nodig heeft; vooral te gebruiken als
naslagwerk. Als studieboek voor eerste jaars veteri-
naire studenten is het te omvangrijk, te gedetailleerd
en te kostbaar.

C. J. G. Wensing.

Rendabale rundveevoeding

S. de Jong Szn.

In de Groene Reeks (Uitgeverij Terra, Zutphen) is
onlangs de 3e druk van het boek \'Rendabele rund-
veevoeding\' verschenen. De 2e druk was van 1979.
In het bestek van ongeveer 170 bladzijden, inclusief
tabellen en foto\'s, behandelt de auteur de voeding van
rundvee onder Nederlandse omstandigheden. Hij is
vrij volledig wat onderwerpen betreft, hetgeen im-
pliceert dat veel onderwerpen slechts terloops aan-
geroerd worden. Deze keuze is alleszins te verdedigen,
want het boek is geschreven voor de praktische vee-
houders en voor gebruik in het lager landbouwon-
derwijs. Daarvoor acht ik dit boek ook zeer geschikt.

Als een eerste oriëntatie in de praktische veevoeding
kan dit boek echter ook voor andere geïnteresseerden
van nut zijn.

De aanpassingen (onder andere gebruik VEM in
plaats van ZW) en aanvullingen (voeding hoogpro-
duktieve koeien, \'bestendigheid\' voedereiwitten, mes-
ten van stieren) zijn duidelijke verbeteringen ten aan-
zien van de 2e druk.

Omdat dit boek niet geschreven is voor dierenartsen,
kan de bespreking in dit tijdschrift beperkt blijven tot
enkele opmerkingen c.q. het signaleren van onjuist-
heden die tot vragen aanleiding kunnen geven.
Het belang van een goede kwaliteit van het drink-
water wordt sterk benadrukt (p. 11). Het is echter tot
nu tot niet mogelijk om exact aan te geven bij welke
afwijkende gehalten in het drinkwater de produktie of
gezondheid van het vee nadelig wordt beïnvloed. De
tot heden gehanteerde richtlijnen zijn arbitrair.

— Als normen voor de behoefte van melkvee aan
anorganische bestanddelen (p. 19) worden met name
voor Mg en Co onjuiste waarden vermeld. Voor Mg
worden netto behoeftecijfers opgegeven; voor Co is de
behoefte gedekt wanneer het rantsoen 1 ppm in de ds
bevat (Handleiding Mineralenonderzoek bij Rundvee
in de Praktijk).

— Dat overmaten van bepaalde elementen nadelig
kunnen zijn, staat wel vast, maar dat overmaat Ca
meer klauwontstekingen meer mastitis zou geven, dat
te veel P veel meer mastitis en slepende melkziekte tot
gevolg zou hebben of dat te veel Mg meer klauwont-
stekingen, meer ret. sec. en meer baarmoederontste-
king zou geven (p. 24) is speculatief.

— De auteur beveelt het advies van het CVB over de
voeding van droogstaande koeien aan en wijst terecht
op het risico van een royale voeding in die periode (p.
97, 163). Zijn conclusies (p. 42 en 125) dat voeren van
krachtvoer aan het einde van de droogstand aan te
bevelen is, kunnen tot misverstanden leiden.

— De vetgedrukte waarschuwing (p. 99) aan het
einde van de paragraaf over de voeding van verse
koeien — houdt de koeien graag en voorkom overvoe-
dering — is nogal ongelukkig. Naast voldoende
krachtvoer, dienen verse koeien de gehele dag over
goed ruwvoer te kunnen beschikken om een maximale
ruwvoeropname te kunnen halen.

Ondanks deze opmerkingen is \'Rendabele rundvee-
voeding\' een verdienstelijke poging om dc kennis van
veevoeding onder praktische veehouders te bevorde-
ren.
 A. Th. van \'l Klooster.

-ocr page 395-

INGEZONDEN

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

Het gebruik van een adjuvans
ter preventie van oedeemziek-
te/speendiarree bij biggen
onder praktijkomstandigheden

Geachte redaktie.
Inleiding

Ondergetekenden hebben, na diepgaande onder-
linge discussie, besloten alsnog schriftelijk op het
artikel van Van Dijck
et ai (Tijdschr. Dierge-
neeskd. 1986; 111:793-5) te reageren. De aarze-
ling om te reageren werd ingegeven door het
besef dat het makkelijk is om vanuit een weten-
schappelijk instituut met vele voorzieningen in
de vorm van outillage, proefdieren en literatuur
te reageren op praktijkonderzoek, zoals dat
door Van Dijck
et al. onder moeilijke omstan-
digheden is uitgevoerd.

Dat wij toch schriftelijk reageren, ondanks het
feit dat het onderzoek niet met een door het
CDI geproduceerd produkt werd uitgevoerd,
vindt zijn grond in het gegeven dat wij Van
Dijck
et ai een reactie hadden toegezegd, maar
evenzeer omdat wij ervan overtuigd zijn, dat bij
de lezer begrip aanwezig is voor de stelling, dat
ook praktijkonderzoek de toets der kritiek moet
kunnen doorstaan. Bovendien zijn wij van me-
ning, dat Van Dijck
et al. in een onjuist verband
aan een deel van ons onderzoek hebben gerefe-
reerd.

In het artikel berichten Van Dijck en collegae
over een experiment waarbij de resultaten van
de behandeling van biggen met een nieuw pro-
dukt\' werden vergeleken met die van onbehan-
delde biggen. Dit produkt is een water-in-olie
emulsie zonder antigeen. Op zichzelf is een der-
gelijk onderzoek toe te juichen, immers \'niet
zomaar geloven wat men belooft, maar zelf zien
of \'het\' werkt\'...

Onze bezwaren gelden de volgende aspecten
van het artikel:

— De criteria die gehanteerd zijn voor het
stellen van de diagnose.

— De interpretatie van de verkregen resultaten.

— De interpretatie van gerefereerde literatuur.

De criteria die gehanteerd zijn voor het stellen van
de diagnose

De criteria welke door Van Dijck et al. werden
gehanteerd bij het klinisch stellen van de dia-
gnose zijn grotendeels in overeenstemming met
die welke in de literatuur worden genoemd (1).
De pathologische maatstaven zijn echter aan-
leiding om te veronderstellen, dat andere ziek-
ten een rol spelen bij de geconstateerde sterfte.
Van Dijck
et al. stellen in dit verband: \'De
sterfte werd toegeschreven aan oedeemziekte/-
speendiarree indien een van de volgende ver-
schijnselen aanwezig waren: bleke en plakkerige
spieren, oedeem in mesocolon en verdikte rood-
gekleurde darmwand, gezwollen lever, nieren
en milt, bloedingen in de maagwand, oedeem in
de curvatura major en in de maagfundus, hae-
morrhagische darminhoud of grijs-geel vocht in
de darm\'. Van deze zeven criteria zijn alleen
\'oedeem in mesocolon en verdikte roodgekleur-
de darmwand\' en \'oedeem in de curvatura
major en in de maagfundus\' indicatief voor het
genoemde ziektesyndroom. Evenwel, zonder
bacteriologisch onderzoek van de dunne en/of
dikke darm, kan ook bij het constateren van
beide laatstgenoemde verschijnselen de genoem-
de diagnose niet gesteld worden (1). Overigens
zijn de criteria \'gezwollen lever, nieren en milt\'
respectievelijk \'bloedingen in de maagwand\' in-
dicatief voor andere ziekten en niet voor oe-
deemziekte en speendiarree.
Wij zijn van mening, dat het betrouwbaar
stellen van een diagnose als bij oedeemziekte en
speendiarree niet plaats kan vinden zonder
intensieve ondersteuning van een goed geoutil-
leerd laboratorium (bijv. Gezondheidsdienst).

De interpretatie van de verkregen resultaten
Van Dijck et al. stellen, dat er een significant
verschil is tussen de sterftepercentages in de
behandelde en niet-behandelde groep. Dit zal
niemand bestrijden, maar de conclusie dat dit
verschil berust op het toepassen van het pro-
dukt is niet te beoordelen op grond van de in het
artikel vermelde gegevens. Zo is de scheiding in
dieren in behandeld en onbehandeld niet duide-
lijk beschreven en ontbreken de gegevens per
gespeende groep. Ook is niet vermeld of de ge-
bruikte antibiotica in beide groepen tijdens het
experiment kwalitatief en kwantitatief identiek
waren. Dit is des te meer van belang omdat de
keuze van de gebruikte antibiotica, in tegenstel-
ling tot wat Van Dijck
et al. eerder vermelden
(Van Dijck
et al. blz. 794: \'welke antibiotica
hiervoor gebruikt werden is in feite niet essen-
tieel\'), wel degelijk essentieel is. Immers, twee

Dit produkt wordt onder verschillende handelsnamen verkocht: Aescovac® PWD (Aesculaap BV, Boxtel),
Suvaxyn® PWD (Duphar Nederland BV, Amsterdam), Delmune® PWD (Gist-Brocades, Animal Health,
Bilthoven), ter preventie van oedema-disease (OD) en post-weaning diarrhoea (PWD).

-ocr page 396-

van de genoemde antibiotica (iincomycine en
oxytetracycline) kunnen een belangrijke invloed
hebben op
Myocoplasma-species (2, 3, 4), een
belangrijke oorzaak van interstitiële pneumonie
bij biggen. Op het bedrijf waar het produkt
werd toegepast bestond, op grond van een sec-
tie-bevinding, gerede verdenking dat intersti-
tiële pneumonie bij de doelgroep als probleem
voorkwam. Het vóórkomen van dit \'ziekte-
beeld\' bleek ook in ons onderzoek te kunnen
leiden tot verhoogde biggensterfte c.q. het ach-
terwege blijven van het preventief effect van de
injectie met de emulsie (nog niet gepubliceerd).
Een dergelijke waarschuwing is vervat in de
gebruiksaanwijzing van het produkt. Nochtans
maakt de discussie bij het artikel geen melding
van bovengenoemde aspecten, hetgeen voor een
juiste beoordeling wel gewenst zou zijn geweest.

De interpretatie van gerefereerde literatuur
Aan het eind van de discussie suggereren de
auteurs dat Nabuurs
et al. (4) en Bokhout et al.
(5) experimenten op vergelijkbare wijze hebben
uitgevoerd als door Van Dijck
et al. zijn be-
schreven.

Navraag leerde dat Van Dijck et al. refereren
aan het in Eig. 2 (4) weergegeven experiment.
Tussen dit experiment en het onderzoek van
Van Dijck
et al. bestaat echter vrijwel geen over-
eenkomst. Immers, bij ons onderzoek werd het
bedrijf, gedurende de 13 weken van de uitvoe-
ring van het experiment, slechts éénmaal per
drie weken bezocht en bleven elke veterinaire
begeleiding en elk medicijngebruik, zowel via
groeps- als individuele behandeling, achter-
wege. De behandeling welke tijdens de be-
zoeken werd uitgevoerd, bestond uit de i.p. in-
jectie van een water-in-olie emulsie, welke werd
bereid door het CDI, op basis van eerder gepu-
bliceerde voorschriften (6).
Ook de verwijzing naar mogelijke overeenkom-
sten met het experiment, weergegeven in Fig. 1
van de door Van Dijck
et al. genoemde referen-
tie 1 (onze referentie 5) is onjuist. Immers in het
bedoelde experiment werd per week een uni-
forme behandeling toegepast van alle op het
bedrijf te spenen biggen. Deze behandeling va-
rieerde van injectie van genoemde water-in-olie
emulsie (6), het gebruik van een placebo, tot het
achterwege laten van elke behandeling. De in-
terpretatie van de resultaten van dat experiment
was gebaseerd op het vergelijken van week-
groepen, niet binnen weekgroepen.

Samenvattend zijn wij van mening, dat door ecn
onjuist stellen van de diagnose speendiarree/
oedeemziekte en het onvoldoende rekening hou-
den met de te verwachten complicaties ten ge-
volge van interstitiële pneumonie bij de biggen,
de door Van Dijck
et al. getrokken conclusies
op zijn minst aanvechtbaar zijn.
Overigens betreuren wij het, dat de redaktie van
het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde de sum-
miere discussie, met betrekking tot gerefereerde
literatuur, in het artikel van Van Dijck
et al. in
deze vorm heeft geaccepteerd.

Lelystad.

M. .ƒ, A. Nabuurs.

B. A. Bokhout,

Ph. J. van der Heijden.\'

LITERATUUR

1. Nielsen, N. O. Edema disease. In: Diseases ol
swine. Fifth Edition. Eds. Leman A. D., Clock R.
D.. Mengeling W. E., Penny R. H. C., Scholl E.,
and Straw B. Iowa State University Press 1981;
478-90.

2. Heard T. W. The control of some pneumonia
problems in pigs by strategic medication procedu-
res. IPVS Proc. 1986; 284.

3. Foss, R. F.: Mycoplasma diseases. In: Edema dis-
ease. In: Diseases of swine. Fifth edition. Eds.
Leman A. D., Clock R. D., Mengeling W. L.,
Penny R. H. C., Scholl E,, and Straw B. Iowa
State University Press 1981; 535-49.

4. Nabuurs M. J. A., Bokhout B. A., Van der
Heijden Ph. J. Intraperitoneal injection of an ad-
juvant for the prevention of postweaning diarr-
hoea and oedema disease in piglets: A field study.
Prev. Vet. Med. 1982; 1: 65-76.

5. Bokhout, B. A., Van der Heijden, Ph. J., Nabuurs,
M. J. A., Pals, J. W., Schölten, J. W., Stok, W.
Adjuvant application without antigen for preven-
tion of diseases in piglets. In: Adjuvants, inter-
feron and non-specific. Cantellotti F. M.; Calassi
D. (Eds,), CEC report EUR 8675 1984; 101-7.

6. Bokhout, B. A., Van Caalen, C., and Van der
Heijden Ph. J. A selected water-in-oil emulsion.
Vet. Immun. Immunopath. 1981; 2 : 491-500.

Drs. M. J. A. Nabuurs, drs. B. A. Bokhout en drs. Ph. J. van der Heijden, Centraal Diergeneeskundig
Instituut, Postbus 65, 8200 AB Lelystad.

Naschrift

Geachte redaktie.

Het doet ons genoegen, dat Nabuurs et al. op
onze publikatie reageerden.
Uiteraard onderschrijven wij de stelling van
Nabuurs
et al. (l),dat praktijkproeven, ook die
van het CDL de toets der kritiek van weten-
schappelijke instellingen moet kunnen door-
staan.

Bij deze reactie willen wij enkele kantteke-
ningen plaatsen.

-ocr page 397-

1. Het heeft ons verwonderd dat Nabuurs et al.
(1) in hun reactie niet zijn ingegaan op de pro-
bleemstelhng van ons experiment. Wij wilden
weten of het adjuvans werkzaam was onder om-
standigheden die
frequent in de praktijk voor-
komen.
namelijk op een bedrijf, waar de ge-
volgen van speendiarree/oedeemziekte wel ef-
fectief met antobiotica bestreden konden wor-
den. Nabuurs
et al. (2) en Bokhout et al. (3)
hebben experimenten gedaan op probleembe-
drijven, waar het tot dan toe
niet gelukt was om
de sterfte ten gevolge van deze aandoeningen te
beperken. Nadrukkelijk willen wij stellen, dat
het niet onze bedoeling was om aan te tonen dat
het produkt\' onwerkzaam is. Met ons onder-
zoek hebben wij getracht de resultaten van eer-
dere experimenten (2, 3) te verifiëren. Wij
hebben ons wel degelijk gerealiseerd, dat het
goed uitvoeren van een praktijkonderzoek geen
eenvoudige zaak is. Bij het voorbereiden van het
onderzoek is gekozen voor een proefopzet,
waarbij de resultaten van een behandeling ver-
geleken konden worden met een onbehandelde
controle-groep, \'die gelijktijdig onder dezelfde
omstandigheden gehouden werd\' (4). Het voor-
deel van deze werkwijze is dat bij de statistische
verwerking van de gegevens geen rekening ge-
houden behoeft te worden met veranderende
milieu-invloeden. Het heeft ons verbaasd, dat
de CDI-medewerkers bij proeven met muizen
wel dit concept volgen (3), maar niet wanneer er
varkens gebruikt worden (2, 3). Door afwisse-
lend alle dieren op een bedrijf wel en dan weer
niet te behandelen of een placebo toe te dienen is
het ons inziens zeer moeilijk om vast te stellen of
de \'infectiedruk\' en milieu-invloeden tijdens de
experimenten constant blijven.

2. Wij willen bestrijden dat ons onderzoek
\'onder moeilijke omstandigheden is uitgevoerd\'
(1). Onze op de veterinaire praktijk gerichte
probleemstelling kon alleen beantwoord wor-
den door onder praktijkomstandigheden on-
derzoek uit te voeren. Het heeft ons verbaasd
dat deze \'omstandigheden\' door medewerkers
van het CDI als moeilijk ervaren worden.

3. In hun reactie schrijven Nabuurs et al. (1):
\'Dat wij toch schriftelijk reageren,
ondanks het
feit dat het onderzoek niet met een door het CDI
geproduceerd produkt werd uitgevoerd ...\'.
De
essentie van deze opmerking ontgaat ons. Wij
veronderstellen, dat het CDI als patenthouder
geen enkele bemoeienis heeft met de produktie
van het commercieel verkrijgbare adjuvans door
Duphar (licentiehouder).

4. Wij willen van de gelegenheid gebruik maken
om een onvolkomenheid in de tekst van onze
publikatie te herstellen: blz. 794, rechter kolom,
negende regel van boven \'indien één van de
volgende verschijnselen aanwezig was\', moet
worden \'indien enkele van de volgende ver-
schijnselen aanwezig waren\'. De criteria, die wij
gebruikt hebben voor het stellen van de dia-
gnose na sectie, worden in de praktijk veel ge-
hanteerd. Dit werd ons bevestigd door mede-
werkers van gezondheidsdiensten en door prak-
tici, die zich vrijwel uitsluitend toegelegd hebben
op varkens. Als deze criteria door wetenschap-
pelijk onderzoek achterhaald zijn, is het de taak
van een veterinair wetenschappelijk instituut
om de praktici via overzichtsartikelen in bij-
voorbeeld dit tijdschrift op de hoogte te stellen
van de nieuwe ontwikkelingen. Bij onze defini-
tieve diagnose speelden uiteraard de klinische
waarnemingen een belangrijke rol. Wij hebben
bewust geen gebruik gemaakt van de \'onder-
steuning van een goed laboratorium\', omdat de
praktikus bij het stellen van de diagnose oedeem-
ziekte/speendiarree hier doorgaans ook geen
gebruik van maakt.

5. Uit reacties van verschillende collegae heb-
ben wij begrepen dat er enkele onduidelijk-
heden zijn over de uitvoering van onze proef.
Alle dieren binnen een toom werden behandeld.
Vooraf werd bepaald aan welk toom het adju-
vans toegediend zou worden (\'random\' indeling).
Met deze werkwijze werd voorkomen, dat er
kwalitatieve verschillen tussen de groepen zou-
den ontstaan. Telkens werd de helft van de
tomen met het adjuvans behandeld. Het was
voor ons vanzelfsprekend, dat tijdens het expe-
riment beide groepen op exact dezelfde wijze
verzorgd werden, dezelfde antibiotica kregen,
in dezelfde speenstallen gehuisvest waren, etc.
De enige uitzondering hierop was, dat de be-
handelde dieren een intraperitoneale injectie
met het adjuvans kregen en van een oornummer
werden voorzien (\'geblikt\').

6. In tabel I worden de door Nabuurs et al. (1)
gevraagde gegevens per gespeende groep weer-
gegeven. Binnen een gespeende groep blijkt de
sterfte te variëren. Echter uit de eindtotalen
blijkt, dat de sterfte bij de behandelde dieren
hoger is dan bij de onbehandelde dieren.

7. Nabuurs e/a/. (l)stellen in hun reactiedat er
gerede verdenking is, dat interstitiële pneumo-
nie (een contra-indicatie) bij de doelgroep
(speenbiggen) voorkwam. Deze verdenking is
gebaseerd op een sectiebevinding bij twee ne-
gende-worps zeugen. Deze zeugen werden op 14

Dit produkt wordt onder verschillende handelsnamen verkocht: Aescovac® PWD (Aesculaap BV, Boxtel),
.Suvaxyn® PWD (Duphar Nederland BV, Amsterdam), Delmune® PWD (Gist-Brocades, Animal Health,\'
Bilthoven), ter preventie van oedema-disease (OD) en post-weaning diarrhoea (PWD).

-ocr page 398-

februari 1986 (onze proef was inmiddels enkele
weken beëindigd) vanwege verwerpen door het
CDI opgehaald. De uitslag van het patholoog-
anatomisch onderzoek is ons mondeling mee-
gedeeld, echter een schriftelijke bevestiging
hebben wij nog niet mogen ontvangen.
Het is onzes inziens onzorgvuldig om sectiebe-
vindingen bij zeugen te extrapoleren naar de ge-
speende biggen. Uit gesprekken met verschil-
lende gezondheidsmedewerkers is ons gebleken
dat de interstitiële pneumonie zelden bij ge-
speende biggen wordt aangetroffen. In de pro-
duktinformatie van Duphar wordt overigens
vermeld dat ten gevolge van interstitiële pneu-
monie de sterfte onder de behandelde biggen
met ca. 1 promille kan toenemen. Gezien het
bovenstaande is het onwaarschijnlijk dat de
door Nabuurs
et al. (1) veronderstelde groeps-
aandoening, als deze al bestond, een traceer-
bare invloed heeft gehad op de resultaten van
ons experiment.

8. In onze publikatie hebben wij niet willen
\'suggereren\', dat het experiment van Bokhout
et
al.
(3) op een overeenkomstige wijze is uitge-
voerd als onze proef De proefopzet van één van
de door Nabuurs
et ai (2) beschreven experi-
menten (bedrijf F) vertoont ons inziens wel over-
eenkomsten met onze werkwijze. Uit de reactie
van Nabuurs
et al. blijkt dat er op enkele punten
(antibioticagebruik, veterinaire begeleiding)
verschillen zijn tussen beide experimenten. Wij
achten het echter niet uitgesloten dat de mono-
toon dalende sterfte in de controle-groep ver-
oorzaakt is door veranderingen in de bedrijfs-
voering en niet het gevolg is van de daling van de
\'infecticdruk\' zoals door Nabuurs
et al. (2) ver-
ondersteld wordt. Uit onze resultaten blijkt (4),
dat het uitvoeren van een experiment op een
bedrijf wel degelijk gevolgen heeft voor de
9. Het heeft ons verwonderd dat Nabuurs
et al.
in hun reactie voorbij gaan aan onze waarne-
ming, dat er in de behandelde groep significant
meer dieren waren met een slechte conditie
(313/1214,25.7%) dan bij de onbehandelde die-
ren (121/1254, 9.6%). Onze waarneming is een
aanwijzing dat het adjuvans door een aantal
dieren niet goed verdragen wordt. Deze biggen
vormen voor een varkensfokker een aanzien-
lijke schadepost omdat deze dieren langer aan-
gehouden moeten worden voordat zij aan de
mester geleverd kunnen worden. Het is ons op-
gevallen, dat noch in de publicaties van het CDI
(2, 3) noch in de produktinformatie van de fa-
brikant over dit aspect iets vermeld wordt.

Tabel 1. De sterfte in de kraam- en en stal per gespeende groep.

Groep

onbehandeld

behandeld

aantal

kraamstal

speenstal

aantal

kraamstal

speenstal

dieren

gestorven

gestorven

dieren

gestorven

gestorven

1

108

13

1

103

19

0

2

115

8

1

102

10

3

3

107

17

3

113

8

11

4

107

15

0

119

27

7

5

106

14

0

106

12

2

6

166

18

2

174

28

9

7

182

21

0

151

16

1

8

178

21

3

169

22

3

9

185

23

5

177

19

5

Totaal

1254

150

15

1214

161

41

sterfte bij de onbehandelde controle-dieren (da-
ling van 3% naar 1.2%).

Het is mogelijk dat met het adjuvans op pro-
bleembedrijven oedeemziekte en speendiarree
voorkomen kunnen worden. Wij vermoeden
echter dat onder normale praktijkomstandig-
heden, zoals tijdens ons experiment, de voor-
delen van het gebruik van dit produkt niet op-
wegen tegen de nadelen.

J. C. M. van Dijck\\
H. J. P. Geurts\',
J. D. Kuiper^,
P. W. A. Seuren\',
P. J. A. G. Verstraelen\'.

LITERATUUR

I. Nabuurs, M. J. A., Bokhout, B. A., Heijden, Ph.
J. van der. Reactie op het artikel van Van Dijck
et
al:
\'Het gebruik van een adjuvans ter preventie
van oedeemziekte/speendiarree bij biggen onder
praktijkomstandigheden\'. Tijdschr. Dierge-
neeskd. 1986; 111; 1001-2.

\' Drs. J. C. M. van Dijck, drs. H. J. P. Geurts, drs. P. W. A. Seuren en drs. P. J. A. G. Verstraelen,

dierenartspraktijk Horst.
2 Drs. J. D. Kuiper, AUV, Beversestraat 23, 5431 SL Cuyk.

-ocr page 399-

2. Nabuurs, J. M. A., Bokhout, B. A., Heijden, Ph.
J. van der. Intraperitoneal injection of an adju-
vant for the prevention of postweaning diarrhoea
and oedema disease in piglets: A field study. Prev.
Vet. Med. 1982; I: 65-76.

3. Bokhout, B. A., Heijden, Ph. J. van der, Nabuurs,
M. J. A., Pals, J. W., Scholten, J. W., Stok, W.
Adjuvant application without antigen for preven-
tion of diseases in piglets. In: adjuvants, interfe-
ron and non-specific immunity. Cantellotti, F.
M., Galassi, D. (editors), CEC Report Eur. 8675
1984; 101-7.

4. Dijck, J. C. M. van, Geurts, H. J. P., Kuiper, J.
D., Seuren, P. W. A., Verstraelen, P. J. A. G. Het
gebruik van een adjuvans ter preventie van oe-
deemziekte/speendiarree bij biggen onder prak-
tijkomstandigheden. Tijdschr. Diergeneeskd.
1986; 111: 793-5.

Noot van de redaktie

De redaktie beoordeelt voor publikatie inge-
zonden artikelen in eerste instantie op hun ge-
schiktheid en relevantie voor het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
dat wil zeggen of het artikel
binnen de \'scope\' (interessegebied) valt. In tweede
instantie worden de totaal-opzet van het artikel,
de wetenschappelijke waarde en betrouwbaarheid
- juiste keuze van materiaal en methoden, ade-
quate interpretatie van de resultaten etc. - en de
taalkundige mérites getoetst.
Het artikel van collega Van Dijk
et al. voldeed
aan de voor de betreffende rubriek gestelde eisen.
De redaktie beschouwt met de plaatsing van de
reactie van Nabuurs
et al. en het \'Naschrift\' van
Van Dijck
et al. de discussie over dit onderwerp
als afgesloten - Red.

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Instelling van Begeleidings-
commissie door de Raad van
Beheer op Kynologisch Gebied

De Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in
Nederland heeft een Begeleidingscommissie be-
noemd en haar de opdracht gegeven de rasver-
enigingen behulpzaam te zijn bij het signaleren,
inventariseren en begeleiden bij de bestrijding
van erfelijk bepaalde gebreken en gedragsstoor-
nissen.

Deze commissie bestaat uit de volgende leden:
Ing. M. Nijhoff, voorzitter; mevr. T. Baretta-
Kuipers; mevr. E. Bons-de Wever; mevr. L. Er-
hart en de heer J. Mol.

Deze commissie kan worden ingeschakeld door
rasverenigingen, de Universiteit, Stichting Ca-
nis en de Raad van Beheer.

Wanneer zich in een ras problemen voordoen,
die mogelijkerwijze berusten op erfelijke aan-
leg, dan kan het bestuur van zo\'n rasvereniging
zich wenden tot de Begeleidingscommissie. Deze
zal in eerste instantie behulpzaam zijn bij de
probleemdefinitie, de inventarisatie en het even-
tueel treffen van bestuuriijke maatregelen,alvo-
rens — na accoordbevinding van de Raad van
Beheer — te adviseren tot het inschakelen van
de Stichting Canis of een ander deskundige in-
stantie. Tevens kande commissie adviseren om-
trent budgettering van de kosten van onderzoek
etc. Naast de kostenbewaking kan de commissie
behulpzaam zijn bij het uitvoeren en evalueren
van de verstrekte adviezen.
Met het instellen van deze commissie meent de
Raad van Beheer een aanzet te geven tot een
soepele communicatie tussen de basis-kynolo-
gie enerzijds en de deskundigen anderzijds, tot
het gezond houden van de rashondenpopulaties
in Nederland.

Voor nadere informatie wende men zich tot de
voorzitter van de Begeleidingscommissie, de
heer ing. M. Nijhoff, Anna van Hensbeeksingel
225. 2803 LT Gouda, tel. 01820-39165, na kan-
toortijd.

Submission to the UGC on
veterinary education

The Royal College of Veterinary Surgeons has
submitted to the University Grants Committee
(UGC) the following paper on the future of the
veterinary schools in Great Britain.

The Royal College of Veterinary Surgeons is
appreciative of the invitation extended to it by
the University Grants Committee to contribute
to the debate on the future of the six university
veterinary schools, in the context of the known
cuts in university funding.
The College acknowledges the importance of
the dialogue between UGC and itself since the
roles and responsibilities of the two bodies are
very different, although ideally they should be
complementary.

The UGC is presented with a finite sum of
money, which is smaller than ever before and
has either to distribute this on the basis of equal
misery for all (which will almost certainly pro-
duce fatalities for some) or with selectivity and
possibly closures through termination of fund-
ing in certain cases. The committee is not being
given the necessary time in which to make such
matter of life and death decisions and has de-
cided that excellence in research will be the fun-
damental criterion for preferential funding.

-ocr page 400-

The principal role of the RCVS on the other
hand, in matters of veterinary education, is spel-
led out in the Veterinary Surgeons Act 1966.
Section 5 of the Act gives the College power to
appoint visitors to assist in the monitoring of
veterinary education and states that

\'the following provisions of this section shall have
effect for the purpose of securing that the courses of
study to be followed by students training to be veterin-
ary surgeons and the standard of proficiency required
for registration in the register shall be such as suf-
ficiently to guarantee that persons registered in the
register will have acquired the knowledge and skill
needed for the efficient practice of veterinary surgery;
and it shall be the duty of the Council to exercise the
powers conferred on them by those provisions so far
as necessary for that purpose.\'

This section makes clear, therefore, that the
Royal College\'s primary role in this matter is to
ensure that the universities are teaching to a
proper and satisfactory professional standard
(with the corollary that they must be properly
funded to do so) and that research (although a
vital component of any veterinary school of
quality) is not the first objective set for vocatio-
nal training in the university veterinary schools
by the Act.

The chairman of the UGC has gone on record as
saying

\'I know of no university which has found a way sys-
tematically to identify good teaching, and certainly
the UGC is in no position to do so. 1 hope that our
successors wil discover how to do so, and that one day
our successors will be able to reward excellence in
teaching as well as excellence in research. But that day
has not yet come.\'

However, the Royal College through its regular
visits to all six university veterinary schools,
coupled with the work of its Monotoring Sub-
committee and its opportunity, through its re-
presentatives on the EEC\'s Advisory Commit-
tee on Veterinary Training, to take part in
comparative studies of veterinary training in the
12 countries of the Community,
is in a position
to assess the excellent standard of the teaching
in the UK veterinary schools - and asks firmly
that that excellence should be recognised and
rewarded.

Experience of Europe has shown that larger
veterinary schools, with greater student intake
than the UK schools, are sometimes of poorer
standard than their UK counterparts. Staff and
facilities often do not expand proportionately
with increasing numbers of students, and clini-
cal training suffers dramatically due to the in-
creasing difficulty of personal teaching and con-
tact between staff and students, quite apart
from the problem of finding adequate clinical
material in the area adjacent to each school.

College\'s role

The Royal College\'s role in veterinary educa-
tion is most certainly not limited to seeing how
the schools can best survice the next quinquen-
nium. It has to have a longer perspective than
that, and to have clearly in mind that it is neces-
sary to preserve and to build for the future - and
to oppose any retrenchment in the name of
rationalisation unless it can be shown to have
genuine benefits.

The College recognesis that it is not the decision
making body in these matters. The central de-
cisions are taken by the UGC and, within uni-
versities, by the universities themselves. The
College does, however, see it as one of its prin-
cipal functions at this time to make sure that the
decision makers are provided with the informa-
tion they require to do their work properly - and
the first plea it would make is that the members
of the UGC who will be involved in decisions
which affect the future of veterinary schools,
and the profession as a whole, should read with
care the report of the Swann Committee of In-
quiry into the Veterinary Profession published
in 1975, The College is dismayed that greater
attention does not appear to be being paid to the
very careful study which the Swann Committee
made of the whole veterinary scene - and that
there is a tendency to dismiss the report on the
grounds that \'things have moved on in the last
10 years\'. While it is true that the financial
climate has changed, the enquiries into the op-
timum number of veterinary schools, the opti-
mum number of veterinary students in each, the
projected size of the profession in the last quar-
ter of the 20th century, and the plateau to be
reached thereafter, are all examples of matters
which were considered in much greater depth
than the UGC has had time or opportunity to
do. Although the whole of the Swann Report is
relevant to the present issues, we would com-
mend especially to the UGC chapter 27 of the
report which is concerned with the size, number
and siting of the veterinary schools.
The Royal College would submit that the sta-
tement that if one were designing ab initio a
system for an intake of 335 veterinary students
(a minimum capability which the UGC has
agreed must be retained) \'it would undoubtedly
consist of fewer than six veterinary schools\', is
not supported by the evidence. There have been
only two bodies which have considered this
question in depth. The Loveday Committee at
the end of the Second World War, (the report of
which led to the foundation of the Bristol and
Cambridge veterinary schools) and the Swann
Committee. Both committees took the view that
six schools were desirable for this country and it
would be ironic indeed if, only 40 years after

-ocr page 401-

Loveday recommended the establishment of
two new schools, there should be pressure to
close them (or two others) down.
It should be borne in mind that if one were to
envisage the existence of only 4 schools, with a
student admission of 335 in total, this would
mean 84 students per school - and no room for
expansion. These figures would fly in the face of
the judgement of the Swann Committee.
The Royal College would also ask the UGC to
bear in mind the very small global sum allocated
through the universities to training (al under-
graduate level) the whole veterinary profession,
which provides all the veterinary services for an
entire nation. If that sum is to be cut further,
this would be not only ungenerous but unjust
when it is realised that:

(a) this professional training is already heavily
subsidised by the members of the profession
who provide, absolutely free of charge, 26
weeks of practical, clinical training of an extra-
mural nature to all veterinary students. This
period of traning is equivalent to three univer-
sity terms of one full academic year.

(b) The \'Royal College\' itself has devoted an
enormous amount of effort and money in pro-
moting certificate and diploma examinations in
the fields of equine and small snimal studies,
laboratory animal science, pig and poultry medi-
cine, reproduction and sheep and cattle medi-
cine, and veterinary anaesthesia, ophthalmo-
logy, radiology and public health, to supplement
the very limited post-graduate training which
the universities are able to provide with the
money and manpower allocated to them;

(c) the veterinary schools have been provided
with no residency training programme such as is
essential to train the teachers ofthe future - no
funds being made available to date by govern-
ment for this purpose;

(d) the staff of the veterinary schools who are
expected to (and do) teach with dedication, re-
search with inspiration and provide continuing
professional development courses for the pro-
fession are \'rewarded\' with salaries which are
less than those obtainable in practice, in indus-
try or in government service.

Since research is the declared criterion for the
reward of excellence in the universities, it should
be borne in mind that first class research has
been and is being carried out in the veterinary
schools, within the limits imposed by inade-
quate funding and staff resources.
It must be recognised that a false picture of the
manpower requirements of the profession, and
therefore the capability required of the veterin-
ary schools, can be obtained if the following
facts are not taken into consideration.

(i) The United Kingdom is, at present adding to
its total number of veterinarians for the simple
reason that we are currently producing more
veterinary surgeons today than were produced
40 years ago, ie, at the end of the war when there
were only 4 veterinary schools. The output was
then 178 veterinarians (who are now between 60
and 65 years old) and they constitute the group
now retiring. They are being replaced at present
by 300 new graduates. The graph is therefore
currently going up, and the surplus has so far
been absorbed. The rate of absoroption may
slow down marginally in the next decade, thus
justifying the cut of 10 per cent in intake for five
years recommended by the Manpower Review
-but the position will be reached in the next
century (which is only 14 years away) when 3004-
new graduates will do no more than replace
those retiring or dying, and indeed for various
other factors, the size of the profession would
probably fall unless the student intake were to
be increased.

(ii) one expects that the present situation where-
by the profession in the UK is being forced, for
political reasons, to \'subsidise\' the Dublin
school to the extent of having to send 11 North-
ern Ireland veterinary students to study there,
rather than in the UK, will be terminated in due
course. At present we have 11 UK-based veterin-
ary students trained outside the country at a
time when the output of UK students is being
cut - which is absurd.

(iii) the recent veterinary employment difficul-
ties in Australia which have contributed to the
net inflow into this country of about 14 overseas
veterinarians per annum, appear to be easing.

(iv) the recommendation of the Manpower Re-
view for a cut of 10 per cent in student intake
meant a reduction of 33, whereas (ii) and (iii)
above are producing a net inflow of 25. How-
ever, the 10 per cent cut was in any event direc-
ted at home based students who would work in
the UK. Veterinary schools which can attract
suitable overseas students who may train, but
not work here after qualification, can raise their
student numbers and their income in this way.
There is one final point which the Royal College
must make - even if the UGC states that it is not
a matter which falls within its consideration.
And that is that the closure of
any veterinary
school would have a significantly adverse effect
upon the provision of referral services for the
veterinary profession, for the agricultural indus-
try and the companion animal owning public.
In particular, any plan to close Liverpool or
Bristol (because of their geographical distance
from any other school) would become a poli-
tical issue.

-ocr page 402-

These points having been made, the Royal Col-
lege wishes to acknowledge that the veterinary
profession and its university veterinary schools
cannot be exempted from the requirement that
they should give serious consideration to whe-
ther it may be possible -

(a) to make financial savings at a time when
government is imposing cuts in real terms upon
the whole university system:

(b) and sdll maintain and, if possible, improve
both teaching and research by concentrating in
particular schools the leading experts in particu-
lar fields, so that those schools would become
centres of excellence in those areas.

There are some who would say that those two
objectives are incompatible, but we do not be-
lieve that this is the case in every sector and we
would commend to the UGC, as a useful contri-
bution to its objectives -

( 1 ) the collaborative plans worked out between
the various veterinary schools and attached
hereto;

(2) the proposals for a final year elective, put
forward as a joint Liverpool/London exercise,
but which the College considers could be review-
ed, with a view to the participation therein of all
four English schools and possibly the two Scot-
tish schools as well. This could well prove to be
a practical method of establishing centres of
excellence at particular schools but would ne-
cessitate replanning curricula to ensure that all
veterinary student had completed their cover-
age of the core course at the same time.

(3) the College\'s recommendation that a pro-
gramme should be drawn up for the teaching of
food hygiene involving theoretical instruction
at various centres but practical teaching and
training at one or two centres only.

(4) the organisation of the teaching of minor
subjects by peripatetic lecturers, where this is
practicable.

The College endorsed the view that, addition-
ally-

(a) the veterinary schools in London and Cam-
bridge, in Edinburgh and Glasgow and in Bris-
tol and Liverpool should be asked to work to-
wards the eventual establishment of single pre-
clinical centres for each pair of schools capable
of servicing the paraclinical and clinical de-
partments of each pair or, alternatively, to-
wards rationalisation of preclinical training
with other faculties within their own universi-
ties where this has not already taken place;

(b) in the light of paragraph (a) above, and the
plans for collaborative electives, the Cambridge
school should make arrangements for the re-
duction of its course to less than six years.

(Overgenomen uit: The Veterinary Record 1986:
118: 701)

Gelezen:

In Nieuws uit Wageningen nr. 35, 1986

Uit onderzoek kippe- en varkensvoer blijkt:

Fosfaatgehalte in mest kan
omlaag

Vrijwel alle plantaardige grondstoffen (granen en
zaden), die gebruikt worden voor veevoer, bevat-
ten de natuurlijke organische verbinding fytine.
Aan deze stof zijn fosfaten gebonden. De stof is bij
de kieming van zaden van groot belang maar de
aanwezigheid in veevoer is bepaald hinderlijk. Als
fytine tijdens de vertering niet wordt afgebroken,
neemt het de fosfaten en andere mineralen mee
naar de mest. Daardoor draagt de stof in hoge
mate bij aan de belasting van het milieu met
fosfaat en zware metalen. Ook belemmert het de
opname van mineralen die voor het dier noodza-
kelijk zijn.

Fytine kan worden afgebroken door het enzym
fytase. Dr. ir. P. Simons van het Centrum voor
Onderzoek en Voorlichting in de Pluimveehou-
derij Het Spelderholt te Beekbergen onderzoekt
de mogelijkheden om het enzym fytase meer in
te schakelen bij de afbraak van fytine in pluim-
veevoer. Daarnaast wordt op het Instituut voor
Veevoedingsonderzoek (IVVO) te Lelystad
soortgelijk onderzoek met varkensvoer uitge-
voerd, terwijl CIVO-TNO analytische onder-
steuning verleent.

Als de onderzoeksopzet lukt, zou het voer beter
van kwaliteit kunnen worden en minder belas-
tend voor het milieu: op de duur lijkt een ver-
mindering van 40% fosfaat alleen al in de
pluimveemest haalbaar. Bovendien zou dat veel
geld schelen omdat met minder fosfaattoevoe-
ging aan pluimvee- en varkensvoer volstaan zou
kunnen worden: in Nederland bedraagt die toe-
voeging momenteel ongeveer 19.000 ton per
jaar.

Fytine is potentieel een belangrijke bron van
fosfaat voor het dier: van de totale hoeveelheid
fosfor in plantaardige bestanddelen van het
voer maakt fytine-fosfaat ongeveer twee-derde
deel uit. Als het enzym fytase in de buurt is, kan
dit het fosfaat vrijmaken.

Micro-organismen

Micro-organismen in het maag-darmstelsel van
runderen kunnen dit enzym produceren en er zo
voor zorgen dat de fosfaten vrijwel volledig
benut kunnen worden. Dit fosfaat kan in het
bloed worden opgenomen en als bouwsteen
voor botten en andere organen dienen.

-ocr page 403-

Varkens en pluimvee missen echter micro-
organismen in het maag-darmkanaal die vol-
doende fytase voor afbraak van fytine produce-
ren. Daardoor kunnen deze dieren uit bijvoor-
beeld mais praktisch alleen het vrije anorga-
nische fosfaat benutten. Dat is maar ongeveer
eenderde deel, onvoldoende om de fosfaatbe-
hoefte van het dier te dekken. In de veevoeder-
industrie voegt men daarom calcium-fosfaat toe
aan het voer.

Tijdens de darm-passage in pluimvee en var-
kens bindt het fytine bovendien andere mine-
ralen, zoals calcium, magnesium en een aantal
spoorelementen. Verschillende elementen moe-
ten mede daarom extra aan het voer worden
toegediend.

Vroeger gaven de veehouders het kippen- en
varkensvoer vaak een voorbehandeling door
het enkele uren te laten \'weken\'. Dat dat gunstig
was voor fytase-vorming en de afbraak van fy-
tine realiseerden zij zich toen niet. Bij de huidige
geautomatiseerde voedering is de boer meestal
aangewezen op droge toediening van het voer,
waardoor de fytasewerking veel minder kans
krijgt.

Het Spelderholt onderzoekt nu de mogelijk-
heden om dit proces op andere wijze toch in te
schakelen. Dr. Simons: \'Als je die rare binder
fytine kwijt bent, bespaar je aan veel kanten.
Door afbraak van fytine krijg je gewoon veel
beter voer. Ik denk dat we die fytase-ontwikke-
ling van de grond moeten proberen te krijgen\'.
Eén van de mogelijkheden houdt verband met
het verschil in fytase-gehalte van verschillende
soorten veevoer. Zo blijken maïs- en haverkor-
rels van nature praktisch geen fytase te bevat-
ten, maar tarwe-, rogge- en gerstkorrels vrij
veel. Uit experimenten is reeds gebleken, dat
pluimvee het fosfaat, dat aan fytine gebonden
is, uit tarwe beter kan benutten dan uit maïs.
Voeders met een hoog gehalte aan tarwe en
gerst lijken daarom gunstiger.

Biotechnologisch

Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn om
fytase te produceren langs biotechnologische
weg met behulp van micro-organismen. Door
dit fytase vervolgens in het voer te mengen zal
het misschien mogelijk zijn om meer fytine in
pluimvee en varkens af te laten breken en het
fosfaat eruit te benutten. Toevoeging van anor-
ganisch fosfaat zou dan tot een minimum be-
perkt kunnen blijven. Slechts in de eerste levens-
fase — wanneer het dier veel fosfor nodig heeft
voor bijvoorbeeld botvorming — zou dan nog
wat extra anorganisch fosfaat moeten worden
toegediend. Voor het overige lijkt het natuurlijk
gehalte van het voer dan voldoende voor opti-
male produktie. /y.
Bruin.

NIEUW(S)VAN DE INDUSTRIE

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

Het JMS-dierenartsensysteem

Janszen Microsystems (JMS) heeft een nieuwen op de
praktijk gericht systeem ontwikkeld: het dierenartsen-
systeem. Het systeem ondersteunt zowel dierenartsen
als runder- en varkensfokkerijen bij analyses, advie-
zen en/of beleidsbeslissingen.

Via het zelfde systeem kan tevens de administratie en
facturering worden verzorgd. Op deze manier zijn
efficiëntie en gemak in een computer verenigd om
mens, dier en bedrijfstak te dienen.
Dierenartsen kunnen via het systeem vooral hun
dienstverlening aan de veehouderijbedrijven vergro-
ten, doordat alle benodigde en relevante informatie
ieder moment van de dag beschikbaar is. Daartoe
staan de arts en bijvoorbeeld de varkensfokkerij
middels een terminal en modemverbinding in direct
contact met elkaar.

Via het systeem worden varkensfokkerijen in staat
gesteld hun rendement belangrijk te verhogen.
Het pakket voor de rundvee- en varkenshouderij is
ontwikkeld door de Universiteit van Utrecht, terwijl
JMS voor de administratieve software tekent. De
hardware bestaat uit het multi-user, multi-processor
North Star Dimension systeem, waarvan JMS de le-
verancier is.

Nadere informatie over het dierenartsensysteem kan
worden verkregen bij Janszen Microsystems te
Kwintsheul, telefoon 01742-4540/7585.

Illa-beschermfolie

BrocaMed B.V., Amsterdam introduceerde onlangs
het produkt Illa-beschermfolie. Met deze beschermfo-
lie kunnen lichaamsdelen (ten gevolge van brand-
wonden, huidaandoeningen, of (gips)verband) bij het
baden of onder de douche droog gehouden worden.
Het is waterdicht, flexibel,scheurt nieten is vuilafsto-
tend; gemaakt van uiterst licht en huidvriendelijk ma-
teriaal. Het is gemakkelijk aan te brengen en ook weer
te verwijderen. Het hechttape voorkomt dat de be-
schermfolie gaat draaien en schuiven. Het hypo-aller-
gene kleefband zorgt voor de afsluiting.

Rijdende showroom

Op 1 september 1986 vierde De Vreede Groothandel
in Dierenartsbenodigdheden te Oosterbeek de \'ge-
boorte\' van hun bedrijf met een week \'open huis\'.
In de showroom van 500 m^ staan en hangen de
modernste produkten op het gebied van de dierge-
neeskunde. Exclusief voor Nederland wordt de CP
Pharma veterinaire geneesmiddelen uit West-Duits-
land gevoerd. Een compleet ingerichte operatie- en
spreekkamer staan opgesteld. De firma geeft adviezen
en levert produkten op het gebied van de projectont-
wikkeling, voor complete inrichting van dierenarts-
praktijken, zoals meubilair, instrumentarium, vloe-
ren, wanden, verlichting van het IP 20 systeem.

Nieuw in Nederland

Een rijdende compleet ingerichte showroom van 10
m^ levering direct uit de wagen.
Inlichtingen: tel. 085 - 337855.

-ocr page 404-

Mini-symposium: Prostaglandins
and bovine parturition
Bunnik, 22 oktober 1986

De toenemende interesse naar de functies van Pros-
taglandines bij de partus van het rund is voor Upjohn-
Nederland aanleiding geweest om in overleg met de
Vakgroep Veterinaire Verloskunde, Gynaecologie en
KI en de Gezondheidsdiensten voor Dieren een
\'workshop\' te organiseren getiteld \'Prostaglandins
and bovine parturition\'.

Het sprekersprogramma voor deze morgen-bijecn-
komst op 22 oktober 1986 in het Postiljon-Motel te
Bunnik luidt als volgt:

Opening door drs. J. Sol, Gezondheidsdienst voor
Dieren te Overijssel,

Prof. dr. F. P. Nijkamp, Vakgroep Veterinaire Far-
macologie, Farmacie en Toxicologie, Utrecht: \'Pros-
taglandins and leucotrienes: a general introduction\'.
Prof. dr. M. J. N. C. Keirse, Afdeling Gynaecologie,
Academisch Ziekenhuis, Leiden: \'Prostaglandins in
the control of pregnancy and parturition\'.
Dr, M. A. M. Taverne, Vakgroep Veterinaire Verlos-
kunde, Gynaecologie en KI, Utrecht: \'Role of pros-
taglandins during bovine parturition\'.
Dr. J. W. Lauderdale, The Upjohn Company, Kala-
mazoo, USA: \'Role of prostaglandins during puerpe-
ral period in cattle\'.

Belangstellenden voor deze bijeenkomst worden ver-
zocht zich in verbinding te stellen met drs. M. Ph. J.
Hovius van Upjohn-Nederland, tel. 08380-36802.
In verband met beperkte plaatsruimte is reservenng
dringend gewenst.

Zeldzame huisdierrassen en
alternatieven in de veehouderij

Ede, 6 november 1986

De Nederlandse Zoötechnische Vereniging houdt een
lezingendag op donderdag 6 november 1986 in ,,Dc
Reehorst" te Ede (dicht bij het station). Mede aan-
leiding tot dit programma vormt het 10-jarig bestaan
van de Stichting Zeldzame Huisdierrassen.

Programma:
10.00 Ontvangst.

10.30 Opening door drs. C. M. T. Willems, voorzit-
ter.

10.35 Dr. R. C. Buis: Perspectief in de fokkerij van

zeldzame huisdierrassen.
11.15 Drs. H. Hillegers: Het Mergellandschaap in

het Mergellandschap.
12.05 Discussie.
12.30 Lunch.

13.45 Dr. J. W. A. Remmen: De ontwikkeling van de
geitenhouderij in Noord-Brabant.

14.30 Thee.

15.00 Ir. M. C. van der Haven: Melkvcrwerking op

de boerderij: beperkingen en mogelijkheden.
15.45 Discussie.
16.00 Sluiting.

De Stichting Zeldzame Huisdierrassen zal ter gele-
genheid van haar 10-jarig bestaan haar activiteiten,
met enkele posters cn folders, toelichten.

Cursus \'Computertoepassingen
van kwantitatieve methoden\'

Wageningen, 20,21,25 en 26 november 1986

De kwantitatieve methoden (een verzamelnaam voor
de kennisgebieden Statistiek, Operations Research
en delen van de Toegepaste Wiskunde en in het ver-
volg afgekort met: KM) verheugen zich de laatste
jaren in een explosief toenemende belangstelling.
Men ziet de KM een steeds belangrijker rol spelen in
bijvoorbeeld industriële bedrijven in de functies pro-
duktie, logistiek, marketing, distributie en kwaliteits-
beheer, waar ze tot uiting komen in de vorm van bijv,
decision support systems en kwaliteitsbeheersingssys-
temen. Maar niet alleen in die omgeving treft men
deze rol aan. Ook binnen het landbouwkundigonder-
zoek wordt tegenwoordig fors gebruik gemaakt van
de mogelijkheid om door toepassing van de KM de
kwaliteit van dat onderzoek te verhogen. Hierbij be-
staat veelal behoefte aan het verwerken en analyseren
van grote hoeveelheden gegevens.
De cursus (georganiseerd door de Stichting Post-
Academisch Onderwijs LU Wageningen) zal op 20,
21, 25 en 26 november 1986 in Wageningen worden
gehouden. Aan de cursus kunnen 30 personen deel-
nemen.

De cursuskosten bedragen ƒ990,— per persoon,
waarbij de kosten van syllabi, praktica, lunches,
koffie/thee zijn inbegrepen.

Nadere inlichtingen en een intekenformulier zijn op
verzoek verkrijgbaar bij het bureau PHLO (ing. F.
Appel), tel. 08370-84094/84093.

-ocr page 405-

MEDEDELINGEN

Van de Directie van de
Veterinaire Dienst

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 17 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t/m 15 september vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 5 gevallen in 5 gemeenten.
Friesland I geval

Utrecht 1 geval

Noord-Holland 2 gevallen
Zuid-Holland I geval

Schurft

Totaal 1 geval in Noord-Holland.
Vogelcholera

Totaal 1 geval in Friesland.

VARKENSPEST
België

Sinds de uitbraak van 28 augustus zijn in België op-
nieuw 2 gevallen van varkenspest gemeld, beide op 10
september in de provincie Brabant. Het betrof een
bedrijfte Kumtich,gemeente Tienen, en een bedrijf te
Hoegaarden. Hiermee is het totaal dit jaar op 50
gekomen.

Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen, zoals
het afmaken en destrueren van alle op de betrokken
bedrijven aanwezige varkens, het desinfecteren daar-
van en het instellen van zónes de protection.

West-Duitsland

In de periode van 9 t/m 18 september deden zich in de
Bondsrepubliek weer 6 gevallen van varkenspest
voor, wat het totaal dit jaar op 25 brengt.
Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt en gedestrueerd.

Italië

De Italiaanse Veterinaire Dienst gaf bij een telexd.d.
13 september kennis van een tweetal uitbraken van
varkenspest in het land vijf dagen tevoren. Een derde
geval deed zich voor op 17 september, evenals de
andere in de provincie Nuoro, Sardinië.
Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen con-
form EG-richtlijn 80/217.

MOND- EN KLAUWZEER
Italië

In Italië was het aantal mond- en klauwzeergevallen
dit jaar per 26 september opgelopen tot 117. Ook de 9
in september gemelde uitbraken waren alle van het
type A. Zij werden geconstateerd in de provincies
Vicenza, Cremona, Forii, Cosenza, Brescia en Ales-
sandria.

AFRIKAANSE VARKENSPEST

Het aantal meldingen van Afrikaanse varkenspest in
Spanje was per 17 september opgelopen tot 330 en in
Portugal tot 195.

BESMETTELIJKE LONGZIEKTE
BIJ RUNDEREN

In de periode van 26 augustus t/m 17 september
werden weer 7 uitbraken van besmettelijke longziekte
bij runderen in Portugal geconstateerd, waarmee het
totaal op 190 kwam.

DOORLOPENDE AGENDA

1986

Oktober:

16—17 5e Brocacef Veterinair Management Semi-
nar, in Herbergerie \'De Roskam\', Rheden.

16—18 \'Additivesin Food Industries\', Madrid (inl.:
red. secretariaat) (pag. 254).

16—18 FVE-vergadering, Madrid.

16—18 5e Lustrum Vet. Gezelschap \'Cerberus\'
U.S.C. (pag. 965).

20—24 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667 en
718).

21 Kring Dierenartsen Boven \'t IJ. Lezing op uit-
nodiging Chirurgische Kliniek voor Kleine Huis-
dieren te Amsterdam, in Motel Akersloot over
\'Het kreupele voorpoot\'.

22 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

22 Groep Geneeskunde van het Rund/Groep Kl en
Zootechniek KNMvD. Wetenschappelijke ver-
gadering in samenwerking met Upjohn (pag.
963 en 1010).

23—25 32. Jahrestagung der DVG-Fachgruppe
\'Kleintierkrankheiten\', Oldenburg.

23 ACV-Controle studiedag. Biddinghuizen.

23 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

24—25 Groep Paardenpraktici KNMvD. 3e Lus-
trum Congres, Nuenen. Onderwerp: training van
sportpaarden.

24 Speciale najaarsvergadering Ned. Ver. voor Para-
sitologie t.g.v. 25-jarig bestaan (sprekers: proL
dr. A. M. Decider, proL dr. J. H. E. T. Meeuwis-
.sen, proL dr. E. J. Ruitenberg, proL dr. D.
Zwart, dr. J. Jansen), RIVM, Bilthoven; 10.00
uur (pag. 989).

27—31 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

30 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

-ocr page 406-

November: December:

3—4 PAO-D; cursus Het gebruik van het VAMPP-
computerpakket bij de begeleiding van varkens-
vermeerderingsbedrijven.

3_7 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

4—Discussie ethische beoordeling van dierproeven
(samenwerkingsverband Dierenbescherming /
Ned. Bond tot Bestrijding Vivisectie (pag. 946).

6 Ned. Zoötechn. Ver.: Zeldzame huisdierrassen
en alternatieve veehouderij (pag. 1010).

6 Symposium: \'Gisten als bederforganismen in le-
vensmiddelen\' (Ned. Ver. Microbiologie), Ede
(pag. 947).

6 Contactdag verwerkende industrie, \'Het Spelder-
holt\', Beekbergen.

8 VEDIAS - Grote Huisdierendag, Zeist (pag.
1031).

8—9 Röntgenfachtagung der Internationalen Ge-
sellschaft für Veterinär-Radiologie (IVRA) (A),
Stuttgart-Hohenheim.

10—14 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

10—11 PAO-D: Cursus VAMPP-computerprogram-
ma (pag. 667 en 720).

12 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

12 Algemeen Bestuur KNMvD. Vergadering.

15—16 Kurs \'Homöopathie für Tierärzte\' (A), Cel-
le.

18 PAO-D: Klinische les Kleine Huisdieren: Hepa-
tologie (pag. 964).

18—21 Internationale Fachmesse für intensive Tier-
haltung (VIV\'86), Utrecht. 16

19 PAO-D: Patiëntendemonstratie (pag. 964).

20 PAO-D: Klinische les Kleine Huisdieren: Hepa- 17
tologie (pag. 964).

21 Afscheidscollege drs. F. J. Meutstege, Utrecht [g
(pag. 982).

26 PAO-D: cursus Praktische Pathologie van het 24
Varken.

I7th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

2—3 PAO-D: cursus Produkttechnologie (pag.
964).

3 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.
4—7 WeltkongreB der WSAVA (A), Paris.
9 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

9—10 PAO-D: cursus Produkttechnologie (pag.
964).

9_10 PAO-D: cursus Ademhalingsziekten bij

jonge runderen (pag. 964).
II Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

11 Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. We-
tenschappelijke bijeenkomst.
11 Groep Gezondheids-en Kwaliteitszorg KNMvD.

Ledenvergadering.
11—12 Colloquium: Helminth zoonoses with parti-
cular reference to the tropics, Antwerp (pag.
262).

13 Emergency Medicine, congres, Antwerpen (pag.
551 en 633).

14—19 AO VET Osteosynthese, Davos (pag. 869 en
947).

16 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Ledenvergadering.
Societeit Standvastigheid, Delft; aanvang 20.00

Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.
Afd. Friesland KNMvD. Ledenvergadering,
Leeuwarden; 20.00 uur.

Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot te Akersloot; 8.30 uur.
Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

Jonge enthousiaste collega met ervaring in gemengde praktijk zoekt
PASSENDE WERKKRING

in gemengde of grote huisdierenpraktijk.

Brieven onder nummer 61 /86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

In onze gemengde praktijk in het oosten van het land zoeken wij op korte termijn

EEN DIERENARTS

Ervaring met de moderne varkens- en rundveehouderij is vereist.

Brieven onder nummer 62/86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Reacties gaarne binnen 14
dagen.

Jonge, enthousiaste dierenarts, met ruime ervaring vraagt ter overname
KLEINE HUISDIERENPRAKTIJK of ASSOCIATIEPLAATS

in kleine huisdierenpraktijk in Noord-Brabant.

Brieven onder nummer 63/86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 407-

Uwilt\'n

autoverzekering
die de meeste
voordelen biedt.

Vraag\'tVVAA.

Het is vanzelfsprekend dat u de beste autover-
zekering wilt hebben voor de scherpste pnjs.
Wanneer u daarbij ook nog extra voordelen op
prijs stelt, moet u Idezen voor de autoverzeke-
ring van de WAA.

U bent er dan zeker van dat u een auto-
verzekering heeft die precies bij u past
Want naast zeer scherpe premies biedt WAA
meer dan andere:

• premiekorting tot 75%

• nieuwwaarde-vergoeding binnen
12 maanden na aankoop

• geen beperking in aantal kilometers

• ongelimiteerde WA.-dekking

• jeugdige bestuurders geen extra eigen risico

• geen toeslag bij beroepsgebruik

• beroepsgoederen, b.v dokterstas,
meeverzekerd

• Artsen-Alarm-Service voor pech onderweg

De afhandeling van schadegevallen gaat bij
WAA supersnel en dat scheelt tijd en ongemak
Aanvullende verzekeringen als \'ongevallen
inzittenden\' en \'verkeersrechtsbijstand\' kunnen
zeer voordelig worden afgesloten bij de WAA.

Als verzekerd WAA-lid kunt u gebruik
maken van de mogelijkheid een gratis
Eurocard te krijgen. Vraag nu bij de WAA de
folder \'Autoverzekenng\' aan, waar alles in staat

Beslissen is dan niet meer moeilijk en u
kunt zelf heel snel uw auto op de beste en
voordeligste manier verzekeren

U kunt ook bellen: 030-4S 4911 en binnen de
kortste keren profiteert u van het verzekenngs-
vakmanschap van de WAA.

-------------------1

Informatletx^n

Stuur mij uw folder over de voordelen van
WAA autoverzekenngen.

Naam:_

Beroep: _

Adres:_

Postcode -(- woonplaats:_

. (praktijk)
— (privé)

€waa.

Verstand van de praktijk.

-ocr page 408-

wanneer een langdurige
penicilline-therapie
gewenst is:

duplocilline

H procaine penicilline G benzathine penicilline G

1 injektie, 4 dagen rust
1 injektie, 4 dagen rust
1 injektie, 4 dagen rust
1 injektie, 4 dagen rust
1 injektie, 4 dagen rust

qist-brocades

Animal Health

-ocr page 409-

KlNMvD

%.,ABSmilS

KONINKLIJKE NKDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Julianalaan 10. Ulrccht. Postbus 140.31, ."iSOS SB Utrecht. Telefoon 0.30 - 51 01 11.

Hoofdbestuur

Secretariaat

Chef de Bureau

C. C. van de Watering, voorzitter; W. H, Kapsenberg,
vice-voorzitter; L. Nauta, penningmeester; W. J. Nijhof,
lid; A. J. Plaisier. lid;dr. W. F. G. A. Immink, lid; J. C. M.
van Dijck, lid; M. A. Moons, adviseur.

A. P. Wijgergangs, algemeen secretaris; M. Bosman, se-
cretaris; T. W. te Giffel, .secretaris.

Marij Schuurman Hess

Bureau Waarnemingen Jacqueline de Ru.

-ocr page 410-

In memoriam

JAAP KOOKE

Op 25 juni 1986 bereikte ons het bericht, dat
Jaap Kooke in zijn slaap was overleden. Een
verbijsterend bericht voor ieder, die hem kende.
Jaap werd geboren op 18 februari 1926 te We.s-
terbork in Drenthe. Hier bezocht hij de lagere
school en de ULO, waarna hij zijn middelbare
schoolopleiding voltooide aan de HBS te Assen.
In 1949 begon hij aan de studie diergenees-
kunde.

Als kerngezonde Drentse boerenzoon kwam hij
naar Utrecht, in een tijd. waarin het studenten-
leven een ander aanzien begon te krijgen. De
gezelligheidsverenigingen kregen minder be-
langstelling en het aantal zogenaamde nihilisten
nam toe. Tot die laatste groep behoorde Jaap.
Hij omringde zich met enkele vrienden en stu-
deerde recht toe recht aan af alsof hij een bood-
schap kwam doen en op tijd weer thuis wilde
zijn.

In 1955 was hij dierenarts.
Toch heeft Utrecht zijn leven bepaald. Daar
leerde hij zijn vrouw, Corry van Veenendaal.
kennen, met wie hij op 12 juni 1956 trouwde.
Samen gingen ze naar het Drenthe, dat hem lief
was en haar lief zou worden. Met Corrie als
geweldig thuisfront achter zich. deed Jaap in
Rolde praktijk, zoals hij zelf was: degelijk,
uiterst betrouwbaar en zonderßauwekul. Zo

werd hij voor allen de steun en toeverlaat, die
zijn kennis en helder verstand in dienst stelde
van mens en dier - precies zoals dat de bedoe-
ling van ons beroep is.

Jaap en Corry kregen twee dochters, Mieke en
Sandra en een zoon: Henk Jan. Ais vader was
Jaap streng, maar rechtvaardig en vol liefde en
oprechte belangstelling.

Naast praktijk en gezin had Jaap een grote in-
teresse in de sport. Met name de schaatssport
heeft hij een goed hart toegedragen. De be-
moeiingen met dochter Saskia, die veel aan
wedstrijden deelnam, brachten hem al gauw tot
de functie van voorzitter van de Technische
Commissie van het gewest Drenthe van de
KNSB. Daarnaast was hij bestuurslid van de
Landelijke Technische Commissie van de
KNSB.

En hoewel zijn praktijk zeer groot was, zag hij
kans om er af en toe eens lekker op zijn race-
fiets op uit te gaan, terwijl ook tennissen en
wandelen tot de genoegens in zijn leven be-
hoorden, Lange tochten maakte hij vaak met
Corry in Hammer.shau
.Kn in het Sauerland,
waar Jaap tnet vrouw en kinderen veel genoeg-
lijke vakanties doorbracht.
Voor jongere collega\'s in zijn naaste omgeving
was Jaap een hartelijke, vaderlijke vriend. Hij
liet hen delen in zijn lange praktijkervaring en
maakte zo nodig een goedbedoelde corrigerende
opmerking. Hij was zeer efficiënt in het prak-
tijk doen. Door zijn helder verstand en natuur-
lijk inzicht kon hij snel een goede beslissing
nemen. Bovendien heeft hij in zijn bijna der-

-ocr page 411-

\'igjarige loopbaan in Rolde de stormachtige ont-
wikkeling in de veehouderij op de voet gevolgd.
Drentse zakelijkheid, boerennuchterheid,
vriendschap, een grote belangstelling voor mens
en dier, een goed humeur en grote werklust
maakte hem bij de boeren tot een gerespecteerd
vriend.

Hij zou in 1986 zijn dertigjarig ambtsjubileum
vieren en hij was van plan het daarna wat rus-
tiger aan te doen. Helaas heeft hij deze periode
niet meer mogen meemaken.
Op zestigjarige leeftijd, veel te vroeg, is een
einde aan zijn leven gekomen.
Voor zijn zoon en beide dochters is hij een
vader geweest, waaraan zij vaak zullen terug-
denken. Op die manier zal Jaap in zijn kinderen
blijven voortbestaan.

Voor Corry is het haast onmogelijk verder te
gaan zonder Jaap, maar toch zal zij met al haar
moed proberen dit desondanks te doen en er nog
iets van te maken. De gedachte, dat Jaap met
zijn nuchtere kijk op de dingen dit zo gewild zou
hebben, zal haar daarbij helpen.
Op donderdagavond 26 juni, nam heel Rolde af-
scheid van Jaap Kooke op een manier, die on-
vergetelijk en onbeschrijfelijk is. De hele dorps-
zaal was vol belangstellenden en buiten stond
nog een lange rij. Meer dan duizend mensen lie-
ten op deze manier weten hoe zij Jaap waar-
deerden. Iemand, die namens de boeren sprak,
zei het zo: \'Jaap Kooke heeft ons met zijn des-
kundigheid niet alleen altijd geholpen, maar hij
is ook van ons allemaal een vriend geworden\'.
Een vriend en zeer bekwaam dierenarts is veel
te vroeg gestorven\'.

JOS BARTELS
MAGDA DE GROOT
GERDA HARDEMAN-KOMMER
RIEKS HATZMANN
SIP SPAARGAREN

-ocr page 412-

Van het Hoofdbestuur

Ten behoeve van de festiviteiten ter gelegen-
heid van het 125-jarig bestaan van de
KNMvD in 1987 heeft het Hoofdbestuur zich
verzekerd van de medewerking van mevrouw
P. C. Krikke.

Mevr. Krikke heeft na het doorlopen van de
HAVO aan de Rijksscholengemeenschap in
Sneek haar opleiding gevolgd aan de Biblio-
theek en Documentatie Academie Frederik
Muller in Amsterdam. Sinds september 1983
volgt zij de studie rechten aan de Vrije Uni-
versiteit in dezelfde stad.
Mevr. Krikke heeft diverse internationale
congressen georganiseerd bij de ISMUN ün-
ternational Student Movement for the United
Nations) is campagneleider geweest bij dc
VVD Amsterdam en heeft het Jubileumcon-
gres bij de LHV (Landelijke Huisart.sen
Ver-
eniging) georganiseerd.

Mevr. Krikke heeft de zorg op zich genomen
van de organisatie en public relations^van alle
in het komende jaar voorziene jubileumactivi-
teiten.

Het komende jaar zal door haar aan de ver-
schillende activiteiten regelmatig aandacht
worden besteed in het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde.
Een eerste verslag van haar hand
treft u aan op pag. 1022 in dit \'fijdschrift.

Gelezen:

ln Weten 1986 No. 80/8 l/X 237/238
Fossielen

Een groep wetenschappers van de Ameri-
kaanse National Science Foundation heeft on-
langs op Antartica meer dan 350 fossielen van
225 miljoen jaar oud gevonden. De fossielen
zijn van reptielen en amfibieën, en een aantal
zijn van tot nu toe onbekend gebleven dieren.
Deze ontdekking kan de wetenschap een
nieuwe aanwijzing geven over het tijdvak
waarin de amfibieën en reptielen op Antartica
hebben geleefd. Tevens kan een nieuw beeld
gevormd worden van de evolutie van de ver-
schillende soorten.

Artsen aan banden

Het kabinet heeft een planning gemaakt voor
het aantal artsen, huisartsen, tandartsen, apo-
thekers en verloskundigen dat jaarlijks start.
Er mogen per jaar niet meer dan 1485 nieuwe
studenten geneeskunde komen en niet meer
dan 70 studenten vedoskunde. Per jaar mogen
er maar 260 nieuwe huisartsen bijkomen.
Tot aan het studiejaar 1993-1994 mogen er per
jaar maar 80 tot 115 studenten tandheelkunde
komen. Tot aan hct studiejaar 1992-1993
kunnen er jaarlijks niet meer dan 85 studenten
een opleiding tot apotheker gaan volgen.

Klein koninklijk besluit is een besluit waarbij vooraf geen advies van de Raad van State is ingewonnen. Een
algemene maatregel van bestuur is een besluit waarbij van de Raad van State wel advies is ingewonnen.

Actualiteiten

Ten tijde van de jaarlijkse vergadering van de
Society for Theriogenology en het American
College of Theriogenologists, heeft de Neder-
landse dierenarts Drs. Ida P. Leendertsc
(Utrecht 1974) met goed gevolg het
schriftelijke zowel als mondelinge gedeelte van
het examen ter toelating als \'Diplomate\' van
het American College of Theriogenologists,
afgelegd. Zij is daarmee de eerste Nederlander
die als practica door middel van het examen
tot deze groep van specialisten toegelaten is.
Prof. dr. C. H. W. de Bois werd in 1984 als
erelid toegelaten.

-ocr page 413-

I. Inleiding

Op 25 september 1985 is op initiatief van de
Groep Pralctiei Grote Huisdieren, de Stichting
V-Data opgericht, een samenwericingsverband
tussen de Koninklijke Nederlandse
\' Maatschappij voor Diergeneeskunde en de
Faculteit der Diergeneeskunde.
De doelstellingen van de Stichting zijn: het
introduceren en het bevorderen van het ge-
bruik van automatiseringssystemen in de dier-
geneeskundige praktijk, ter ondersteuning van
de praktijkadministratie en het praktijkmana-
gement, alsmede ter ondersteuning van het
management van de veehouders.

II Waarom Stichting V-Data?
Gedurende de voorafgaande jaren heeft zich
ook in de diergeneeskunde een ontwikkeling
voorgedaan op het terrein van de automatise-
ring, die werd gekenmerkt door het op auto-
nome wijze ontwikkelen en aanbieden van au-
tomatiseringspakketten aan de
dierenartsenpraktijken door diverse leveran-
ciers. De automatisering betrof vooral de ad-
ministratie van de praktijk zelf, en werd het
eerst gerealiseerd in de grotere groepsprak-
tijken. De automatisering was verschillend
van aard, zowel voor wat betreft de gebruikte
apparatuur als voor wat betreft de toegepaste
programmaspecificaties. Het betrof over het
algemeen stand-alone systemen, waarbij
uniformiteit en standaardisatie in gebruikte
programma\'s ontbraken.
Tegelijkertijd werd op de Faculteit der Dier-
geneeskunde de ontwikkeling afgerond van de
eerste bedrijfsbegeleidingspakketten voor
rundvee- en varkenshouderijbedrijven, die de
dierenarts zouden kunnen ondersteunen bij
zijn activiteiten op het gebied van de veteri-
naire bedrijfsbegeleiding. Er was grote be-
hoefte aan een snelle en praktische invoering
van deze pakketten in de diverse dierenart-
senpraktijken.

Binnen de totale diergeneeskunde ontstond de
behoefte om de ontwikkeling op het gebied
van de automatisering te structureren en te
begeleiden. Op langere termijn zal voor het
optimaal gebruik maken van de mogelijk-
heden van automatisering een infrastructuur
(netwerk) nodig zijn, waarbij communicatie,
uitwisseling van gegevens, steeds belangrijker
wordt.

Standaardisatie in bijvoorbeeld de gebruikte
computertaal en de gegevensopslag is hierbij
absoluut noodzakelijk. Vanuit de KNMvD als

beroeps- en belangenorganisatie moet aan
deze ontwikkeling alle mogelijke ondersteu-
ning worden gegeven.

Ook andere sectoren waarmee de diergenees-
kunde direkt te maken heeft, en waarmee uit-
wisseling van gegevens zal moeten plaats-
vinden (landbouw, overheid (IKB),
onderzoek-onderwijs etc.) hebben behoefte
aan één gesprekspartner namens de totale
diergeneeskunde over deze normering, stan-
daardisatie en de uitwisseling van gegevens.
Het is nu eenmaal ondenkbaar dat afspraken
over gegevensuitwisseling worden gemaakt
met alle dierenartsen afzonderlijk. Vandaar de
oprichting van de Stichting V-Data.

III. Doelstelling Stichting V-Data
Wat beoogt de Stichting V-Data toe te voegen
aan de automatisering die thans reeds in een
aantal praktijken functioneert?
In de eerste plaats zal de dierenarts de dienst-
verlening aan zijn cliënten, de veehouders,
moeten optimaliseren. Dierenartsen zullen
moeten kunnen beschikken over analyse-pro-
gramma\'s, waarmee behaalde produktieresul-
taten kunnen worden getoetst en geanaly-
seerd, en waarmee eventuele storingen kunnen
worden opgespoord en bijgesteld. Voorts zal
de dierenarts door middel van reeds beschik-
bare en nieuw ingebrachte gegevens moeten
gaan fungeren als informatiebron voor de
veehouder.

Daartoe zal afstemming moeten plaatsvinden
met andere organisaties die zich bezighouden
met het verzamelen en verwerVen van gege-
vens van veehouderijbedrijven (KI, CMD,
FRS, Gezondheidsdiensten, en dergelijke).
Uiteraard zaj ook het management van de die-
renartsenpraktijk zelf alle aandacht moeten
krijgen en dit beperkt zich niet tot het produ-
ceren van een nette nota of het bijhouden van
de grootboekadministratie, maar dient zich uit
te breiden tot het maken van beheerspro-
gramma\'s, waarmee de eigen onderneming
kan worden geanalyseerd en versterkt, en
waarmee de dienstverlening aan de cliënten
kan worden verbeterd.
Praktijk-administratieprogramma\'s en be-
drijfsbegeleidingsprogramma\'s moeten met el-
kan worden verbeterd.
De computer moet een communicatiemiddel
worden, waarbij de dierenarts, voor wat be-
treft de sector waarin hij actief is, een eigen
veterinaire inbreng kan hebben, en niet af-
hankelijk is van datgene, wat hem door ande-

Ontwikkelingen met betrekking tot de Stichting V-Data

-ocr page 414-

ren wordt aangeboden, en waarbij doorgaans
het veterinair facet ontbreekt.
Het is voor de KNMvD als beroepsorganisatie
noodzakelijk actief aan dit automatiserings-
proces deel te nemen. De belangen van de
leden in dit proces kunnen slechts behartigd
worden, indien er een duidelijke invloed op de
totale ontwikkeling is.

De Stichting V-Data is opgericht om sturing
te geven aan de automatisering binnen de
diergeneeskunde, om het gebruik van automa-
tisering te bevorderen en om als overlegplat-
form namens de diergeneeskunde op te treden
met andere organisaties.

IV. Waarom bedrijf V-Data?
Bij de discussies en de meningsvorming
binnen het Stichtingsbestuur heeft centraal ge-
staan dat de kans op het tot stand brengen van
standaardisatie en uniformering alsmede op
het uitoefenen van invloed op de ontwikke-
lingen het grootst zouden zijn indien de
Stichting V-Data bedrijfsmatig de automatise-
ring binnen de diergeneeskunde zou benade-
ren. Bovendien paste deze bedrijfsmatige aan-
pak in de filosofievan bundeling van krachten.
Een en ander zou kunnen worden gerealiseerd
door de oprichting van een bedrijf geleid door
en bestemd voor dierenartsen, hetgeen een
waarborg kan vormen voor kwaliteit en kos-
tenbeheersing.

Ook het Bestuur van de Groep Praktici Grote
Huisdieren heeft, nadat in haar gelederen
initiatieven voor de oprichting van de
Stichting V-Data waren genomen, zich
voortdurend voorstander van een
bedrijfsmatige aanpak getoond.
Is het bedrijf eenmaal een feit geworden, dan
kan het een bijdrage leveren aan het ontwik-
kelen van lange termijn-visie op het gebied
van de totale automatisering en daarbij de be-
langen van dierenartsen zo goed mogelijk be-
hartigen.

Een alternatief voor zo\'n bedrijf zou kunnen
zijn de Stichting V-Data te laten optreden als
een soort toetsingscommissie, die zou kunnen
beoordelen of bepaalde programma\'s aan de
door hen gestelde eisen voldoen of niet.
Omdat op deze wijze geen directe invloed op
de programma\'s kan worden uitgeoefend en
geen lange termijn-visie kan worden ontwik-
keld, is deze mogelijkheid door het Bestuur
van de Stichting V-Data van de hand gewe-
zen. Bovendien zouden bij deze modaliteit de
kennis en de financiën ontbreken om pro-
gramma\'s aan een werkelijk deskundige toet-
sing te onderwerpen.

Het Bestuur van de Stichting V-Data heeft
zich dus duidelijk voorstander verklaard van
de oprichting van een eigen automatiserings-
bedrijf Is vanuit zo\'n bedrijf eenmaal de
standaardisatie in begrippen, rekenregels en
dergelijke een feit geworden, dan is communi-
catie mogelijk met andere organisaties of met
centralere niveaus.

De KNMvD zou via zo\'n bedrijf gebruik
kunnen maken van bepaalde gegevens van
dierenarts-praktijken voor het ondersteunen
van haar beleid (bijv. voor het vaststellen van
praktijkgemiddelden, tariefsonderhande-
lingen, informatieverstrekking, PAO, en der-
gelijke).

De Faculteit zou de communicatiemogelijk-
heden kunnen gebruiken voor het verrichten
van praktijkonderzoek (evaluatie bedrijfsbege-
leiding, epidemiologische studies, informatie-
verstrekking, PAO, en dergelijke). Bovendien
zouden aan de Faculteit gegevens verstrekt
kunnen worden vanuit de praktijk die mede
richting kunnen geven aan het wetenschappe-
lijk en het praktijkonderzoek.
Door middel van het stichten van een bedrijf
kunnen door de KNMvD de belangen van de
leden op een directe wijze, ook in zakelijke zin
behartigd worden, een ontwikkeling, die ge-
stimuleerd moet worden.
Uit de enquête die eind 1985 door het Bestuur
van de Stichting V-Data gehouden is, bleek
dat op dat moment 20% van de geënquêteerde
praktijken geautomatiseerd waren, terwijl
60% van de niet-geautomatiseerde praktijken
\'op korte termijn\' (1-5 jaar) overweegt tot au-
tomatiseren over te gaan.
Bovendien blijkt dat een groot aantal dieren-
artsen en/of-praktijken bereid is, een bij-
drage te leveren voor de vorming van een
startkapitaal voor het bedrijf (meer dan
300.000 gulden) indien een goed plan aan het
geheel ten grondslag ligt.
De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd
dat verwacht mag worden dat een bedrijf
V-Data een goede marktpositie zal kunnen ver-
werven.

V. Waarom is een bedrijf V-Data nog niet ge-
realiseerd?

Bij de discussies om tot de oprichting van een
automatiseringsbedrijf te komen is het bestuur
van de Stichting V-Data op een aantal pro-
blemen gestuit:
1. Er was geen produkt.

Om automatiseringspakketten te kunnen
aanbieden zijn programma\'s nodig. Voor
de ontwikkeling van deze programma\'s

-ocr page 415-

zijn forse investeringen noodzakelijk: ofwel
om de programma\'s te kopen, ofwel om ze
zelf te (doen) ontwikkelen. Deze investe-
ringen zijn pas financieel te realiseren als
de totale organisatiestructuur en de toe-
komstige werkwijze duidelijk zijn.

2. Er was onvoldoende bekend over de au-
tomatiseringsbehoefte van de praktize-
rende dierenarts dat wil zeggen over de in ■
houd van zijn automatiseringsbehoefte.
Duidelijk was dat veel dierenartsen tot au-
tomatisering wensten over te gaan, maar
onvoldoende omschreven was hoe deze au-
tomatisering eruit behoorde te zien.

Er moet daarvoor een zogenaamde infor-
matie-analyse van de dierenartsenpraktijk
worden uitgevoerd.

3. Anders dan aanvankelijk was verwacht
bleken de VAMPP-programma\'s niet ex-
clusief voor de Stichting V-Data beschik-
baar te zijn, terwijl voor het verwerven van
programmaspecificaties (de inhoud van het
programma) fondsen noodzakelijk waren,
die op dat moment niet voor handen
waren.

4. Er was geen duidelijke organisatiestruc-
tuur. Noch de KNMvD, noch de Faculteit
was in staat voldoende financiele middelen
te verschaffen voor de oprichting van een
bedrijf. Er zou een beroep gedaan moeten
worden op externe financiers. Te verwach-
ten was dat externe financiering slechts
mogelijk zou zijn op grond van een goed
plan. Dit geldt ook voor de eventuele bij-
dragen van praktici of van praktijken.
Naar de mening van het Bestuur van de
Stichting V-Data moet eerst het plan
worden geformuleerd, alvorens een beroep
op collegae kan worden gedaan.

De conclusie van het Stichtingsbestuur was
dan ook dat indien de oprichting van een be-
drijf nog steeds wenselijk was, in ieder geval
bovengenoemde punten door deskundigen
zouden moeten worden onderzocht. Er zou
een rapport moeten worden opgesteld hetgeen
antwoord zou moeten geven op de volgende
vragen:

— Wat is de automatiseringsbehoefte van de
Nederlandse dierenarts?

— Hoe kan deze behoefte worden ingevuld en
is dit financieel haalbaar?

— Hoe moet de organisatiestructuur van het
op te richten bedrijf zijn?

— Hoe moet het bedrijf worden gefinancierd?
Een dergelijk onderzoek is begroot op circa
200.000 gulden.

Door middel van een nota de dato 20 mei
1986 van het Bestuur van de Sdchting V-Data
aan het Hoofdbestuur is het Hoofdbestuur
gevraagd dit onderzoek te laten uitvoeren
door de KNMvD.

Na uitvoerige debatten in het Hoofdbestuur
en het Algemeen Bestuur zijn de volgende
conclusies getrokken:

a. Het Hoofdbestuur wijst het oprichten van
een commercieel bedrijf ten behoeve van
de automatisering binnen de structuur van
de KNMvD af.

b. Het Hoofdbestuur is evenwel van mening
dat alle aandacht geschonken moet worden
aan de automatisering in de dierenartsen-
praktijken bijv. door de oprichting van een
zelfstandig bedrijf.

c. Het onderzoek ter voorbereiding van de
oprichting van een bedrijf als bedoeld
onder b. verdient ondersteuning van de
KNMvD, inclusief een financiële onder-
steuning.

d. Het Hoofdbestuur is evenwel van mening
dat de KNMvD niet de totale kosten van
het onderzoek ter voorbereiding van de
oprichting van een dergelijk bedrijf uit de
algemene middelen voor haar rekening kan
nemen (eerste fase voorstudie business-
plan).

e. Het Hoofdbestuur heeft daarom besloten
na te gaan of het mogelijk is deze voorstu-
die gezamenlijk met een andere organisatie
te verrichten, waarbij de gedachte uitgaat
naar een financiering op basis van pariteit.

f. Gezien de specifieke doelstelling van de
AUV en de contacten die de AUV reeds
met vele praktizerende dierenartsen en die-
renartsenpraktijken onderhoudt, is het
Hoofdbestuur van mening dat de AUV als
de meest voor de hand liggende organisatie
in aanmerking komt om daarmee in over-
leg te treden teneinde na te gaan of een
dergelijke voorstudie gezamenlijk te reali-
seren is.

Het bestuur van de AUV heeft hierop in posi-
tieve zin gereageerd, zodat binnenkort het
vooronderzoek van start kan gaan. Het voor-
onderzoek zal tot een limiet van 200.000
gulden voor de helft worden gefinancierd door
de KNMvD en voor de helft door de AUV.
Het gedeelte beschikbaar gesteld door de
KNMvD wordt op fifty-fifty basis opgebracht
uit de algemene middelen van de KNMvD en
uit de algemene middelen van de Groep
Praktici Grote Huisdieren.

A. J. Plaisier

-ocr page 416-

Jubileumjaar 1987

Zoals u hierboven kunt zien is het vignet van cie
KNMvD ter gelegenheid van het Jubileum in een
nieuw jasje gestoken. De oude Absyrtus is
vervangen door een jonge, dynamische dierenarts.
De diergeneeskunde is anno 1987 nog steeds vitaal
en springlevend, met een open oog voor wat zich
in de samenleving op het terrein van dieren af-
speelt.

Tijdens het afgelopen Jaarcongres te Renesse zijn
— door middel van een uitgebreide poster-presen-
tatie — de plannen voor de feestelijke viering van
het 125-jarig bestaan van de KNMvD In 1987,
ontvouwd; tezelfdertijd ontvingen dc leden van de
Maatschappij tevens uitvoerige Informatie en do-
cumentatie over het komende Jubileumjaar thuis-
gestuurd.

Het lijkt echter zinvol om ook de verschillende ac-
tiviteiten in hel kader van de a.s. Jubileumviering
onder de aandacht van de lezers van het
Tijd-
schrift voor Diergeneesicunde
te brengen.

In 1987 is het 125 jaar geleden dat de Ko-
ninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde werd opgericht. Een ge-
beuren dat niet ongemerkt voorbij mag en
zal gaan.

Er is een uitgebreid programma opgezet
waarvan u hieronder een overzicht krijgt.
Niet de beroepsorganisatie zelf staat in dit
programma centraal; het accent ligt op de
betekenis van de diergeneeskunde voor de
samenleving en op de betekenis van de die-
renarts voor het dier en de eigenaar. Opzet
is de samenleving een beeld te geven van
de diverse aspecten van de diergenees-
kunde en de verschillende terreinen
waarop dierenartsen werkzaam zijn.
De diereigenaren, al dan niet georgani-
seerd, worden op hun beurt in de gelegen-
heid gesteld de dierenartsen een spiegel
voor de houden. De reflectie zal het beeld
geven van de verwachtingen van dierge-
neeskundige zorg zoals de samenleving
deze ziet. De beeldverschillen vormen de
basis voor de discussie die moet leiden tot
een beter inzicht in en een begrip voor el-
kaars opvattingen en standpunten.

Congressen

Gedurende het Jubileumjaar zullen er ver-
schil\'ende congressen gehouden worden.
Deze congressen zullen de discussie tussfen
diereigenaren en dierenartsen op gang
brengen.

Het eerste congres is gewijd aan het on-
derwerp diergeneeskunde en gezelschaps-
dieren. De rol van de diergeneeskunde tij-
dens de verschillende levensstadia van het
kleine huisdier wordt belicht. Bij de le-
zingen wordt naast preventie en ziekte-
kundige aspecten tevens aandacht besteed
aan de randgebieden. Hierdoor kan de
diergeneeskunde zich ook manifesteren op
gebieden die bij het publiek wellicht niet zo
bekend zijn.

-ocr page 417-

Het tweede congres is gewijd aan de dier-
geneeslcunde en de veehouderij. De toe-
l<omstige ontwikicelingen in de komende
10-25 jaar worden aan de orde gesteld en
de rol die de dierenarts bij deze ontwikke-
lingen speelt.

Het derde congres is gewijd aan de rol van
de veterinair bij de volksgezondheid en
kwaliteitszorg. De rol die de dierenarts
speelt in de keuring van voor menselijke
consumptie bedoelde produkten van dier-
lijke herkomst wordt voor het voetlicht
gebracht.

Naast deze congressen is er ook een bij-
eenkomst voor kandidaatleden van de
Maatschappij. Tijdens deze bijeenkomst
zullen de deelnemers zich bezighouden met
de ontwikkeling van het vrije beroep in het
algemeen en dat van de dierenarts in het
bijzonder.

De vergadering van de \'Federation of Vet-
erinarians of the EEC (FVE) zal ter gele-
genheid van het 125-jarig bestaan op uit-
nodiging van de KNMvD in Nederland
gehouden worden. De FVE is de overkoe-
pelende organisatie van nationale beroeps-
organisaties. Zij houdt zich bezig met de
veterinaire problematiek, gezien vanuit het
veterinaire veld.

Gezondheidsbus

Door Nederland zal in 1987 een Gezond-
heidsbus rijden. Deze bus bezoekt evene-
menten op het gebied van dieren zoals
keuringen en shows, maar ook algemene
evenementen waar veel publiek bij betrok-
ken is, bijvoorbeeld jaarmarkten.
In de bus wordt een tentoonstelling in-
gericht die inzicht geeft in het werk en de
medische mogelijkheden van de dierenarts.
Deze tentoonstelling bevat een overzicht
van de verschillende disciplines in de dier-
geneeskunde, zodat een goed beeld gege-
ven wordt van de veelzijdigheid van het
vak. De tentoonstelling wordt aangepast
aan het te bezoeken evenement. Zo zal de
tentoonstelling op kattendagen een ander
zwaartepunt hebben dan op paardendagen.
Naast de informatie die gegeven wordt
door middel van de tentoonstelling bestaat
de mogelijkheid adviezen in te winnen bij
de in de bus aanwezige dierenarts. Deze
dierenarts zal in goed overleg met de coör-
dinatoren van de Afdelingen in de bus
plaatsnemen.

De dierenarts gaat niet alleen in op vragen,
maar keurt ook de gezondheid van even-
tueel meegebrachte dieren. Zou behande-
ling van een dier noodzakelijk zijn dan
wordt verwezen naarde plaatselijke dieren-
arts(en).

Open dag praktijken

In overleg met de coördinatoren en de
aangesloten praktici zal gestreefd worden
naar één open dag van alle praktijken in
Nederland. De inwoners van het dorp of
de stad kunnen dan een kijkje nemen ach-
ter de schermen. Er kunnen vragen gesteld
worden over het werk van de dierenarts en
er kan informatie ingewonnen worden over
de gezondheid van dieren. Zo krijgen be-
zoekers van deze dag een betere kijk op het
werk en de medische mogelijkheden van de
dierenarts.

Lessen op scholen

Via de coördinatoren kunnen dierenartsen
zich opgeven om les te geven op scholen.
De lessen worden gegeven aan de brug-
klassen van de middelbare scholen. Voor
de lesgevende dierenartsen wordt een les-
brief geschreven. Hierin staat algemene in-
formatie over de diverse terreinen van de
diergeneeskunde en hij kan dc dierenans
als oriëntatie voor zijn/haar lessen dienen.
Ter ondersteuning van de lesbrief wordt
een diaserie gemaakt, waarin de verschil-
lende aspecten van de diergeneeskunde be-
licht worden.

De diaserie bestaat uit op zichzelf staande
delen, zodat de veterinair de mogelijkheid
heeft een selectie te maken van de onder-
werpen die specifiek op zijn/haar terrein
liggen.

Voor de kinderen wordt een krant ge-
maakt, waarin de diverse onderwerpen uit
de lesbrief en diaserie nog eens kort
worden samengevat.

-ocr page 418-

Wedstrijden

Voor kinderen tot 12 jaar is er een kleur-
wedstrijd.

De kleurplaten worden verspreid via de
wachtkamers van de aangesloten praktici
of uitgedeeld tijdens de visites. Voor de
kleurplaat is als thema de sociale hond ge-
kozen. Een sociale hond is een professio-
neel getrainde hond die hulp biedt aan een
gehandicapte. De hond kan voorwerpen
oprapen, deuren openen en sluiten, licht-
en liftknoppen bedienen, kortom: de hond
vergroot de mogelijkheden van de gehan-
dicapte mens om onafhankelijker in zijn
privé- en maatschappelijk leven te functio-
neren.

Voor ouderen is er een foto- en/of verha-
lenwedstrijd. Een commissie buigt zich op
dit moment nog over het thema.

Affiches

Aan iedere aangesloten prakticus wordt
eenmalig een affiche gestuurd waarop wis-
selteksten komen waarin de activiteiten
vermeld staan. De wisselteksten worden de
praktici regelmatig toegestuurd.
Het affiche kan worden opgehangen in de
wachtkamer, zodat het publiek geïnfor-
meerd wordt.

Al deze activiteiten kunnen niet plaats-
vinden zonder uw hulp.
Wil het plan slagen dan is het onontbeer-
lijk dat u uw medewerking verleent.

Coördinatoren

Afdelingen:

Groningen/Drenthe
Friesland
Overijssel
Gelderland
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Utrecht

Noord-Brabant
Limburg

Groepen:

Geneeskunde van het Kleine Huisdier
Praktici Grote Huisdieren
Geneeskunde van het Varken
Geneeskunde van het Rund
Dierenartsen werkzaam in

het bedrijfsleven
Gezondheids- en Kwaliteitszorg
Veterinaire Homoeopathie
Veterinaire Specialisten
Pluimveewetenschappen
Kunstmatige Inseminatie en Zootechniek
Paardcnpraktici

Publiciteit en coördinatie:

Mevr. P. C. Krikke
drs. J. S. van der Kamp
drs. L. van der Zee
drs. T. E. Hoekstra
drs. S. Dooper
drs. J. E. Hage
drs. G. Th. A. Menges
drs. Sj. Bergsma
drs. A. G. de Moor
drs. A. Emmerzaal
drs. J. Bakker

drs. S. R. Heslinga
drs. W. A. H. Jansen
drs. G. J. van Groenland
dr. Tj. Jorna

drs. A. Kamphuis
drs. J. Minderhoud
drs. I. A. T. Rigter
drs. A. Heijn
dr. D. M. Zuijdam
dr. D. J. Peterse
drs. T. Quartel

030-510111 of 020-185085

05120-13435
05151-1229
05702-1263
05730-1597
072-332358
03480-16843
01110-2180
070-209260/203376
04120-41755
04749-1441

08385-14234
04132-60018
04786-641
05120-13435

08380-36802

010-4132210

05448-1366

030-534580

070-864525

05120-13435

030-573124

-ocr page 419-

De KNMvD bestaat maar eens 125 jaar.
Dit is dé gelegenheid om het vak van de
dierenarts te profileren en te accentueren.
We kunnen de samenleving wijzen op het
uitgebreide scala van mogelijkheden van
de veterinair. Het vak zal gaan leven voor
meer mensen en het inzicht in de mogelijk-
heden zal hen bewegen vragen over hun
dier(en) voor te leggen aan de dierenarts.
Heeft u nog vragen over de activiteiten ge-
durende het jubileumjaar? De coördinato-
ren
(zie box) zijn graag bereid deze te beant-
woorden.

Natuurlijk kunt u zelf ook activiteiten ont-
plooien tijdens het jubileumjaar. Om
doorkruising van activiteiten te voor-
komen is het noodzakelijk dat één en

Gelezen:

In (Ktvenjuli 1986 No. 80/81/X 237/238

Aanscherping van sancties op het gebied
van belastingen

Aan dc Tweede Kamer is een wetsvoorstel tot
aanscherping van sancties op het gebied van
belastingen gezonden.
Dit wetsvoorstel houdt het volgende in:

a. Aanscherping administratieve boeten in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna
AWR):

— verhoging van de minimumboeten van
fS,-~ naar/ 100,—;

— verhoging van de maximumboete voor hel
niet doen van aangifte bij aanslagbelastingen,
bijvoorbeeld de inkomstenbelasting, van

ƒ 1,000,— naar/2,500,—;

— invoering van een boete van/250,— voor
het niet doen of het niet tijdig doen van aan-
gifte van aangiftebelastingen, zoals bij voor-
beeld de omzetbelastingen de loonbelasting;

b. Aanscherping strafrechtelijke sancties.
Overbrenging van de volgende strafbare feiten
uit artikel 69 AWR naar artikel 68 AWR,
welk artikel zwaardere sancties kent:

— het niet (tijdig) doen van een aangifte;

— het niet verstrekken van gegevens, in-
lichtingen of aanwijzingen;

— het niet ter inzage verstrekken van boeken
en bescheiden;

— het niet gedurende tien jaren bewaren van
boeken en bescheiden.

ander gecoördineerd wordt. Zoudt u, als u
plannen heeft, contact op willen nemen
met mevrouw P. C. Krikke, telefoon-
nummer 030-510H1 of 020-185085?
Met elkaar moet het mogelijk zijn om van
1987 een onvergetelijk jaar voor de dierge-
neeskunde te maken.

Als het geheel der festiviteiten bijdraagt tot
een beter begrip tussen diereigenaren en
dierenartsen ten aanzien van de betekenis
van de diergeneeskunde voor de samenle-
ving, dan zijn de inspanningen niet voor
niets geweest. Samen maken we van het
jubileum een onvergetelijk en leerzaam
jaar!

Pauline Kritcke ■

Bovendien wordt de hechtenisstraf in artikel
68 AWR van vier maanden verhoogd tot zes
maanden.

c. Indeling geldboeten in geldboetecatego-
rieën. Alle in de belastingwetgeving opge-
nomen geldboeten worden ingedeeld in geld-
boetecategorieën. De geldboete in artikel 69
AWR (/■ 5.000,—) wordt bijvoorbeeld inge-
deeld in de derde categorie (/\' 10.000,—).

d. Overige wijzigingen.

— Verder wordt in dit wetsvoorstel geregeld
dat in de wet zelf de straffen worden opge-
nomen die op grond van delegatiebepalingen
mogen worden gesteld op overtreding van al-
gemene maatregelen van bestuur of ministe-
riële regelingen. Deze wijziging vloeit voort uit
de redaktie van artikel 89, tweede lid, van de
Grondwet waarin is voorgeschreven dat de
wet de op te leggen straffen regelt.

— De transactiebevoegdheid van de direc-
teur van \'s Rijks belastingen wordt in de Al-
gemene wet inzake rijksbelasting (AWR) en de
Algemene wet inzake de douane en accijnzen
(AWDA) in overeenstemming gebracht met
de transactiebevoegdheid van de officier van
justitie.

— Tenslotte wordt in dit wetsontwerp uitvoe-
ring gegeven aan de toezegging van de Staats-
secretaris van Financiën dat de status van de
eenzijdige regeling ter voorkoming van dub-
bele belasting — thans geregeld bij klein ko-
ninklijk besluit — zal worden gewijzigd, in die
zin dat in de toekomst een algemene maatre-
gel van bestuur de rechtsgrond van de regeling
zal vormen\'.

-ocr page 420-

European Parliament Brussels

FVE in Europees Parlement: dierlijk welzijn

Intensive rearing of veal calves

H. E. Carter\'

Om 19-20 June 1986 the Committee on
Agriculture of the European Parliament held a
public hearing on animal welfare. Among the
experts invited to speak, H. E. Carter
M.R.C.V.S. on behalf of the Federation of
Veterinarians of the EEC (FVE) delivered a
paper on \'Intensive rearing of veal calves\',
which we publish below in full.
Of the 22 experts Invited to speak, six were
veterinarians, two were veterinary ethoiogists
and the others were representatives of
consumer, producer and animal welfare
interests. About 20 MEPs attended the publie
hearing. The committee rapporteur, Richard
Simmonds MEP, said that he hoped to be
submitting a report to the committee on
agriculture early in October. This report, on
animal welfare, would look into legislation,
codes of practice and enforcement. The
occasion was a most useful opportunity to
draw attention to the existence of the FVE,
not only to the MEPs but also to many other
people present.

The Federation of Veterinarians of the EEC
started life as the Veterinary Liasion
Committee nearly twenty-five years ago. T he
FVE is composed of elected representatives
from the national veterinary professional
organisations in each of the countries of the
European Community and from the European
organizations representing sectional veterinary
professional interests, such as the practitioners
and state veterinary officers. The professional
bodies in Austria, Norway, Sweden and
Switzerland send observers to meetings of the
Federation. One of the committees of the
FVE is concerned specifically with animal
welfare.

Before commenting on the intensive rearing of
veal calves 1 would like to make some general
comments on farm animal welfare.
The prime responsibility of every veterinarian
is the welfare of the animals under his care.

Royal College of Veterinary Surgeons, London.

Because of our education, training and
traditions we are primarily concerned with the
prevention and treatment of disease and the
protection of animals from injury. We are also
involved in matters of public health. Those
who handle living and dead animals need
protection from diseases transmissable from
those animals. Veterinarians are also
concerned with the protection of the
consumers of animal products. In many cases
measures taken to protect the animals give
protection to human beings as well.

As you might expect, on all these issues there
is a wide variation in the views held by
veterinarians. The profession has always
consisted of determined individualists. Never-
theless, the FVE has an agreed and formally
approved position on a number of animal
welfare issues.

The Federation recognises that the interests of
animals are in conflict with the interests of
Society, but we believe that Society as a whole
has a responsibility for the welfare of animals.
In other words, animals have no fundamental
rights, but human beings do have obligations.
We recognise the need for animal producers
to make a living but insist that economic
factors should not be given first place in the
consideration of methods of husbandry. It is
our view that consideration of animal welfare
should be based on veterinary, scientific,
ethological parameters and not on sentiment.
It is also clear to us that changes in systems to
benefit food aniinals may mean higher costs
to consumers. I\'hat is a price that civilised
Society should be prepared to pay.
European veterinarians do not, on the whole,
approve of the use of hormones, steroids and
antibiotics as growth promoters. Indeed, they
would prefer to see systems of management
where the routine use of antibiotics as preven-
tives, or in the treatment of disease, is reduced
to a minimum.

In today\'s systems of intensive management,
good stockmanship is more important than
ever, both in the economic production of
good, wholesome food and for the health and
well-being of the animals themselves. When

-ocr page 421-

the .stockman\'s employer is no longer a farmer
in the traditional sense, but is a company
responsible to shareholders and with an
accountant determining stock densities etc.,
the risks to the animals\' well-being increase
sharply. The pressure on veterinarians to
accept practices that are foreign to their
training and professional ethics is intensified.
The health and welfare problems associated
with veal calf production are not confined
solely to the fattening system of husbandry.
They start right from the birth ofthe animal.
The newborn calf should receive colostrum,
the first milk produced by the cow after
calving, as this gives protection against some
of the infections with which the calf will come
in contact. It is less distressing to both
animals if the calf is separated from the cow
within forty-eight hours of birth.
There is no doubt that the excessive
movement of calves from owner to owner,
especially if this involves contact with animals
from several farms, leads to an increase in
infection with numerous disease organisms
and also to an increase in actual disease.
The FVE states quite clearly that the raising
of veal calves in conditions which prevent the
onset of rumination and with a diet deficient
in iron is undesirable. That is to say, it is
objectionable and should be stopped. There
must be an attempt at the European level to
change public opinion about \'white veal\'.
Artificially provoked anaemia is a serious
problem and is unacceptable from a
veterinary point of view. Suitable fibre must
be made available to enable the rumen to
develop normally. Actively fermenting
ruminal contents reduce the incidence of
indigestion and infection of the gut.
The FVE believes that calves should be given
adequate room to move. In systems where
animals are kepi in individual pens, they
should be able to stand up, lie down and
adopt a comfortable sleeping position during
the whole period of confinement. They should
be able to see, hear, smell and touch other
calves and have adequate natural light and
ventilation.

Badly maintained slatted floors cause injuries
and discomfort. Well maintained slatted
floors with a narrow gap between the slats,
and with the provision of bedding during the
early weeks of life, are less objectionable.
What is essential is that the calf should have a
comfortable dry area on which to lie.
It is essential that calves should have access to
water.

My personal view is that the best fattening
system allows groups of initially healthy
calves to stay together on straw in well
ventilated, well lit covered yards with
controlled access to liquid feed.
Although not a matter for discussion here
today, the welfare of calves being transported
to the abattoir and their handling and
slaughter in the abattoir needs urgent
international consideration. A simple principle
should be established that all animals should
be slaughtered as near the point of production
as possible.

The F\'VE believes that international legislation
is necessary to protect calves and other
animals. However, laws must be effective and
they must be properly enforced. It is also
essential to educate the public in an
understanding of the problems involved and
of the possible consequences of improved
conditions for farm animals, especially the
effect on shop prices. Codes of practice are
useful as guides for animal producers and
stockmen but are ineffective without strong
legal backing.

In conclusion, I would like to summarise the
main points I have made regarding the
intensive rearing of veal calves.

1. A newborn calf should receive colostrum.

2. A calf should be separated from the cow
within forty-eight hours of its birth.

3. Calves should travel as short a distance
as possible and pass through as few
hands as possible before being fattened.

4. Calves should be able to see, hear, smell
and touch other calves.

5. Calves should be housed in well-
ventilated and well-lit surroundings.

6. Calves must not be fed an iron-deficient
diet.

7. Suitable fibrous food must be provided to
allow natural rumination to develop.

8. Water must be made available.

9. A calf must have room to stand up, lie
down and adopt a comfortable sleeping
posture on a dry floor.

10. Calves should be slaughtered as near the
point of production as possible.

-ocr page 422-

Nederlandse Vereniging van
Dierenartsvrouwen

Onder de kordate leiding van de nieuwe voor-
zitter van de vereniging, Bep Lindenhovius,
vond op 9 september in Utrecht op het bureau
van de KNMvD de herfstvergadering van de
LVC plaats. Om uw geheugen nog even op te
frissen: de letters LVC staan voor Landelijke
Vrouwen Commissie. Deze commissie bestaat
uit de leden van het algemeen bestuur en twee
afgevaardigden van elke afdeling.

Na een welkomstwoord van de voorzitter
werden de notulen van de vorige vergadering
ongewijzigd goedgekeurd.
Van de IWA (International Women Auxiliary
to the Veterinary Profession), de internatio-
nale vereniging van dierenartsvrouwen, waar-
van Nederland ook lid is, was een verzoek ge-
komen om twee kunstvoorwerpen van
Nederlandse dierenartsvrouwen voor de
verkoping op het Wereldcongres in Montreal
in 1987. Het bestuur heeft hiertoe Jeanne Nij-
land en Hendriek Meursing aangezocht.

In 1987 bestaat de KNMvD 125 jaar. Bij dit
jubileum zou onze vereniging zich ook graag
presenteren. Er zijn al wat stïggesties, die
nader zullen worden bekeken door een uit de
vereniging benoemde commissie.

Voor alle afdelingen bestaat de mogelijkheid
haar leden nader te laten kennismaken met de
computer. Er is een aanbod gekomen om voor
groepen tot maximaal 20 personen een cursus
van twee bijeenkomsten te organiseren, waar-
bij men een inleiding krijgt in de meest ele-
mentaire computerbegrippen. De afdelingen
zullen zelf met hun leden overleggen hoe en
wanneer men dit eventueel gaat organiseren.

Door de voorzitter is een nota opgesteld over
het probleem van de ouder wordende dieren-
arts. Deze nota werd de vergadering als dis-
cussiestuk voorgelegd. Tijdens deze discussie
bleek wel dat dit probleem zo verschillend is
van geval tot geval dat een algemeen stand-
punt zeer moeilijk te bepalen is. Besloten
wordt deze nota in de afdelingen te bespreken
en de resultaten daarvan in de voorjaarsver-
gadering te evalueren.

Ali Terlouw is na zeven jaar secretarisschap
aftredend. Echter, de hiervoor in aanmerking
komende afdelingen hebben in hun gelederen
geen kandidaat voor deze functie kunnen
vinden. Graag wordt dus gebruik gemaakt
van het aanbod van Ali om nog een jaar aan
te blijven, zodat het bestuur er voor het jaar
1987 als volgt uitziet: Bep Lindenhovius,
voorzitter; Ali Terlouw, secretaris; Nellie Die-
kerhof, penningmeester; Nel Niemantsver-
driet, buitenlandse contacten; Marese
Schreurs, tweede voorzitter.

Rest nog het vermelden van de volgende ver-
gadering, welke een algemene ledenvergade-
ring is: dinsdag 17 maart 1987.

Heken Borsje-HiUebrand.

Diësviering \'Duim in \'t gat\'

\'Op 26 oktober viert de veterinaire studenten
kegelclub \'Duim in \'t gat\' weer haar Diës. Het
is mij dan ook een eer en genoegen onze oud-
leden uit te kunnen nodigen om deze Diës met
ons te vieren. Om het gooien van \'hoog hout\'
nog eens te oefenen zal er vanaf 15.00 uur
voor oud-leden en leden de mogelijkheid zijn
te kegelen op de sociëteit \'de Mariaplaats\'.
In de hoop velen van u daar te ontmoeten,
namens D.I.G.

E. L. G. Hermens
Ht secretaris\'

-ocr page 423-

Cursus Ademhalingsziekten bij
jonge runderen

(herhaling van de cursus gehouden in de-
cember 1984)

Datum: 9, 10 en 11 december 1986.
Doelgroep: le en 2e lijns dierenartsen.
Onderwerpen:

Dinsdag 9 december: (aanvang om 9.00 uur)
functionele morfologie; fysiologie van het res-
piratoire apparaat; patofysiologie; immunolo-
gie; reactiepatronen.

Woensdag 10 december: morfologische aspec-
ten; nevenfactorenl respiratoire pathogenen en
ziekteverloop; laboratorium diagnostiek; kli-
nische diagnostiek; longspoeling; epidemiolo-
gie; economische aspecten; vaccinaties.
Donderdag 11 december: antibiotica en che-
motherapie; vergelijking van verschillende
langwerkende tetracyclines; farmacologische
aspecten van de symptomatische therapie; kli-
nische ervaringen met antiphlogistische anal-
getica en beta-stimuiantia; klinische erva-
ringen met corticosteroïden,
bronchosecretolytica en expectorantia; huis-
vesting (sluiting cursus 16.15 uur).
De cursus kan uitsluitend in zijn geheel ge-
volgd worden.

Maximum aantal deelnemers: 40.
Plaats: Heijderbos, het nieuwe centrum van
Sporthuis Centrum, gelegen bij Gennep
(Noord-Limburg).

Cursusprijs: f 1000,— (\'all-in\', iedere deel-
nemer beschikt over een eigen slaapkamer).

Cursus Produkttechnologie

(herhaling van de cursus gehouden in oktober
1985)

Datum: woensdag 2, donderdag 3, dinsdag 9
en woensdag 10 december 1986.
Doelgroep: De cursus richt zich in eerste in-
stantie op diegenen die zowel in het bedrijfsle-
ven als bij gecontrolerende instanties met deze
materie te maken hebben als ook op deelne-
mers uit het onderwijsveld. Het niveau ligt
tenminste op HBO-peil of daarmee vergelijk-
bare opgedane ervaring.
Onderwerpen:

Restructured meat; gefermenteerde vlees-
waren; bacon; gekookte deelstukken; kook- en
leverworst.

U

Naast deze onderwerpen zal aandacht worden
besteed aan:

— controle van het produktieproces gericht
op de veiligheid van verhitte produkten

— ontwikkelingen rond de wetgeving, met
nadruk op het op handen zijnde nieuwe
vleeswarenbesluit.

De cursus kan uitsluitend in zijn geheel
worden gevolgd.
jWax/wu/M aantal deelnemers: 12.
Plaats en tijd: Het theoretische deel vangt aan
om 9.00 uur en wordt gegeven in het Mitland
Hotel, gelegen bij de tennisbanen, bij de ro-
tonde de \'Berenkuil\' in Utrecht. Het prak-
tijkdeel is \'s middags, in gebouw A-9, gelegen
aan de Biltstraat 172 te Utrecht. De cursusdag
eindigt gewoonlijk rond 16.30 uur.
Cursusprijs:/ 1000,—.

Voor nadere informatie over de inhoud van de
cursus kan men zich wenden tot: dr. ir. P. S.
van Roon, Vakgroep Voedingsmiddelen van
Diedijke Oorsprong, Postbus 80175, 3508 TD
Utrecht, telefoon: 030-733814.

Cursus Radioactiviteit in
Voedingsmiddelen van Dierlijke
Oorsprong

In het recente verleden is de noodzaak ge-
bleken van inzicht ten aanzien van radioactivi-
teit in de voedselketen.
Het doel van deze cursus is het verschaffen
van informatie over natuurlijke en door de
mens veroorzaakte radioactieve straling, con-
sequenties voor de volksgezondheid, maatre-
gelen ter bescherming van de bevolking en
zaken die hiermee nauw verband houden, ter-
wijl ook aandacht zal worden besteed aan het
gebruik van radioactieve straling ter conserve-
ring van levensmiddelen.

Data:

Dag I: vrijdag 9 januari 1987.

Dag 2: valt in de week van 12 tot 16 januari

1987.

Dag 3, 4, 5, 6 en 7 vallen op daarop vol-
gende vrijdagen t/m 27 februari 1987.

Doelgroep: keuringsdierenartsen, beleidsme-
dewerkers Overheid en technologen uit het
bedrijfsleven.

^ERGENEESKUNDE

-ocr page 424-

Onderwerpen:

Dag I: Theoretische achtergronden

— radioactief afval a-, fi- en 7-straling.

— definities eenheden

— meettechnieken.

Dag 2: Praktische oefeningen

Plaats; Kernfysisch Laboratorium te Utrecht.
(8 personen per dag).

Dag 3; Bronnen van radioactiviteit

— cosmogene radioactiviteit

— terrigene radioactiviteit

— anthropogene radioactiviteit

als gevolg van kernexplosies; als gevolg van
calamiteiten en straling van radioactief afval.

Verplaatsing van radioactief materiaal

— via de atmosfeer (\'fall-out\')

— via het aardoppervlak (met name via
water)

— via handel en verkeer

— opslag van radioactief afval.

Dag 4; Bezoek aan het Interuniversitair Reac-
tor Instituut in Delft. Principe en beveiliging
van de IRI reactor. Bezichtiging van de reac-
tor.

Dag 5: Gevolgen van radioactieve straling voor
de gezondheid

— effecten: somatisch (vroeg, laat); relatie
met doses, op genetisch materiaal; relatie met
doses

— herstelmechanismen (DNA repair).
Maatregelen ter bescherming van de bevolking

— preventief: meetnetten, wetgeving, norm-
stelling

— bij verhoogde emissie: metingen, maatre-
gelen, dosisnormen, bestuurlijke coördinatie
van maatregelen, mogelijkheden tot instelling
van een crisiscentrum, internationale samen-
werking

— voorlichting (algemeen; bij incidenten):
aan publiek, aan landbouw/bedrijfsleven.

Dag 6: Bezoek aan Gammaster te Wage-
ningen, een bedrijf voor voedselbestraling ter
conservering van voedsel.

Dag 7: Voortzetting dag 5: Gevolgen van ver-
hoogde emissie voor dieren en planten, toe-
passing van radioactiviteit voor medische doe-
leinden

— therapeutisch

— diagnostisch.

Toepassing van radioactiviteit bij de conserve-
ring van voedsel. Andere toepassingen

— sterilisatie van medische instrumenten.

De cursus wordt afgesloten met een bespre-
king.

Maximum aantal deelnemers: 40.
Cursusprijs: fim,—.

Patiëntendemonstratie

Plaats: Kliniek voor Kleine Huisdieren,
Utrecht.

Datum: 19 november 1986, 14.00-17.00 uur.
Doelgroep: praktici in de algemene praktijk.
Maximum aantal deelnemers: 150.
Cursusprijs: f 60,—.

Op deze middag passeren een aantal patiënten
de revue, zo mogelijk \'life\'.

Klinische Les Kleine Huisdieren

Plaats: Kliniek voor Kleine Huisdieren,
Utrecht.

Datum: 18 november 1986, 14.00-17.00 uur,
herhaling van deze middag op 20 november
1986, zelfde tijd.

Doelgroep: Kleine Huisdieren praktici.
Maximum aantal deelnemers: 100 per middag.
Cursusprijs: f 65,— inclusief syllabus.
Onderwerp: Hepatologie door drs. J. Rothui-

OPGAVE EN AANMELDING

Opgave en aanmelding voor bovenstaande
cursussen dient te geschieden door inzending
van het in dit Tijdschrift ingesloten inschrijf-
formulier en wel voor de cursussen Produkt-
technologie, Ademhalingsziekten bij jonge run-
deren, Patiëntendemonstratie en de Klinische
Lessen
vóór 1 november 1986. Voor de cursus
Radioactiviteit dient inschrijving plaats te
vinden
vóór 15 november 1986.

Betaling van de cursussen kan op de volgende
manieren plaatsvinden:

— Het PAO-Diergeneeskunde wordt door u
gemachtigd het cursusgeld éénmalig van uw
bankrekening te incasseren (zie inschrijffor-
mulier).

— Na ontvangst van het inschrijfformulier
ontvangt u een acceptgiroformulier waarmee
betaling kan geschieden.

Het PAO-Diergeneeskunde schrijft in tot het
maximum aantal deelnemers per cursus op
volgorde van binnenkomst van het cursusgeld.

-ocr page 425-

Annulering

Bij annulering vóór 15 november 1986 (voor
de cursus Radioactiviteit is de annulerings-
grens 15 december 1986) wordt het cursusgeld
gerestitueerd, verminderd met de administra-
tiekosten (10% van het cursusgeld, met een
minimum van ƒ 10.-). Bij annulering na 15
november 1986 (voorde cursus Radioactiviteit
na 15 december 1986) vindt
geen restitutie
plaats.

Bij overinschrijving ontvangt u het gehele cur-
susbedrag terug op uw rekening.

Inlichtingen

Inlichtingen over de cursussen kunt u ver-
krijgen bij het secretariaat PAO-Diergenees-
kunde. Postbus 140.31, 3508 SB Utrecht.
Telefoon: 030-517374, bij geen gehoor: 030-
510111.

l

Vacatures

veterinairen \\/A4vCO

Velerinair Advies Centrum
Onlwiktielingssamenwerlcing

Saudi Arabian Agriculture and Dairy Company

ervaren dierenarts-prakticus (melkveehouderij)

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot het
VACO-Secretariaat, tel. 070-793292.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1986

De banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1986zijn verkrijgbaar
tegen betaling van ƒ22.50 op post-
rekening nr. 5 116061. n. v. KNMvD te
Utrecht. Wilt u in de omschrijving
vermelden \'Banden 1986\'?

VEDIAS-Grote Huisdierendag

Zeist, 8 november 1986

Deze dag is georganiseerd door de Groep
Praktici Grote Huisdieren in samenwerking
met het bestuur van de Vereniging van Dieren-
artsenassistenten (VEDIAS).

Programma:

09.00 Ontvangst met koffie in het Henry Dunanthuis
te Zeist.

09.50 Opening door de voorzitter van de Groep

Praktici Grote Huisdieren.
10.00 Dr. A. de Kruif De tochtigheid bij het rund,

theoretische achtergronden.
10.15 Film: Tochtigheidsverschijnselen bij het rund.
10.45 Drs. J. Klinkers: Hoe zien we dat een schaap

gaat lammeren?
11.00 Film: De Partus Ovu.
11.35 Koffiepauze.

12.00 Dr. J. B. Berns: Veehouderij termen in de ver-
schillende Nederlandse Dialecten.
13.00 Lunch.

14.00 Drs. C. Ruigh: De nieuwe Djergeneesmidde-
lenwet.

14.35 Drs. C. Willenborg: Kalveropfok, lezing met

dia\'s of vragen(v)uurtje aan een panel.
14.50 Theepauze.

15.00 Algemene ledenvergadering VEDIAS.
16.00 Ter ere van het eerste lustrum van de VEDIAS

\'receptietje\' met drankje en hapje.
(Programmawijzigingen voorbehouden).
Tijdens de gehele dag een fototentoonstelling onder de
titel: \'De Koninklijke Nederiandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde, wat doet ze zoal\'.

Aanmeldingen dienen schriftelijk vóór 20 ok-
tober a.s. te worden gericht aan: VEDIAS,
Postbus 58, 3880 AB Putten.
Het inschrijfgeld (leden ƒ 12,50/niet-leden
ƒ 25,—) dient te worden overgemaakt op bank-
nr. 6718 22 829 NMB Putten ten name van
VEDIAS, gironr. van de bank: 834.586.
VEDIAS-leden/donateurs gaarne vermelden
of zij de vergaderingen/of de lustrumreceptie
willen bijwonen.

-ocr page 426-

INGEZONDEN

(Buiten verantwoordelijl<heid van de redaktie)

Homeopathie: geloof,
wetenschap of geneeskunst?

Geachte redaktie,

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 15
augustus 1986 trof ik een artikel aan van de
hand van de collega\'s Luiten en Huyben over
de wetenschappelijke geloofwaardigheid van
homeopathie. Dit artikel is een samenvatting
van een studentenreferaat. Hetzelfde nummer
van het Tijdschrift opent met een redaktionele
kolom, ook aan dit onderwerp gewijd. Ge-
ruime tijd geleden is dit hoofdredaktionele
commentaar reeds aangekondigd.
Misschien waren mijn verwachtingen daarom
wat hoog gespannen, maar het is toch teleur-
stellend te moeten ervaren dat de redaktie zich
grotendeels heeft laten inspireren door de ge-
gevens uit het studentenreferaat. Zelfs de lite-
ratuurlijsten van beide artikelen vertonen wel
erg veel overeenkomsten.
Het is heel jammer dat niemand zich wat beter
op het onderhavige terrein heeft georiënteerd,
want er is anno 1986 wel iets meer te vertellen
over homeopathie.

Ook homeopaten over de hele wereld zijn
ervan overtuigd dat dubbelblind onderzoek-
methoden de enige mogelijkheid vormen voor
het wetenschappelijk aanvaardbaar maken
van de homeopathie. En het is stellig niet
waar dat er \'door homeotherapeuten niet te
zwaar wordt getild aan de verklaarbaarheid
van de waarnemingen\'.
Zo heeft op het Symposium, dat op 24 mei
1986 in het RAI-congrescentrum is gehouden,
en dat getiteld was \'Homeopathie, wat is
meetbaar?\', de arts J. P. van Rossum nog eens
gewezen op het werk van A. M. Scofield. Deze
heeft in 1984 in
deBritish Homeopatic Journal
179 publikaties van een uitermate kritisch
commentaar voorzien. Uiteindelijk houdt hij
drie onderzoeken over die de toets der weten-
schappelijke kritiek kunnen doorstaan. Daar-
naast heeft hij een aantal onderzoeken aange-
troffen die veelbelovend konden zijn, waren ze
beter opgezet geweest. Er is tot nu toe expe-
rimenteel onderzoek gedaan bij mensen en bij
dieren, bij planten, bij geïsoleerde organen en
in v(7ro-culturen.

De drie door Scofield hoog gekwalificeerde
onderzoeken waren de volgende;

a. Experimenten van W. Pelikan en G. Ungcr
uit Zwitserland over de activiteit van gepoten-
tieerde substanties, met name zilvernitraat, op
de groei van planten en over de statistische
evaluatie daarvan (gepubliceerd in 1971).
Getest werden potenties van de 8e tot de I9e
decimaal van zilvernitraat op de groei van
tarwekiemen. De groeicurve steeg bij de po-
tentie D8 tot D14, was laag bij D16 en steeg
weer bij potenties boven D16.

b. Een Nederlands onderzoek van Amons en
Van Mansvelt, in 1975 in het
Zeitschrift für
Naturforschung
gepubliceerd. Zij gingen de in-
vloed na van gepotentteerde mercurichloride-
oplossingen op de groei van lymfoblasten, af-
komstig van een lymfosarcoom bij een muis.
Verdergaande verdunningen remden de groei
juist weer heel duidelijk.

c. William Boyd publiceerde in 1954 in The
British Homeopathie Journal
een artikel met de
titel: \'Biochemical and Biological Evidence of
the Activity of high Potencies\'. Hij mat de ef-
fecten van gepotentieerde mercurichloride-
oplossingen op de hydrolyse van zetmeel door
de diastase van mout. Zeer hoge potenties die
zeker geen molecuul mercurichloride meer be-
vatten bleken in staat de diastase-activiteit te
verhogen.

Statistische evaluatie van alle drie de onder-
zoeken scoorde heel hoog.
In 1983 heeft in Duitsland M. Wiesenauer nog
de resultaten bekendgemaakt van een dubbel-
blind onderzoek. Hij liet Galphimia Glauca
D6 bij de behandeling van hooikoorts ge-
bruiken door 28 over heel Duitsland verspreid
wonende artsen, die merendeels niet specifiek
homeopathisch werkten. Daarnaast werd een
placebo gebruikt en een niet lege artis bereide
10 verdunning van Galphimia.
Er werd een statistisch te verwerken groep pa-
tiënten \'behandeld\'.

Het bleek dat Galphimia D6 significant beter
werkzaam was dan Galphimia 10 en deze laat-
ste meer leek op het effect van de placebo. In-
teressant was dat bij gebruik van de placebo
soms nevenverschijnselen optraden, die bij de
Galphimia-groep niet te zien waren.
De theoretisch fysicus dr. F. A. Popp is aan
de Universiteit van Utrecht bezig met fysisch
onderzoek, waarbij methoden lijken te kunnen
worden gevonden om de werking van genees-
middelen in verdunningen tot D4 en mogelijk
tot D7 aan te tonen. Als uitsmijter voor deze
brief kan misschien een uitspraak van dr. Popp
dienen, gedaan op het al eerder genoemde
symposium in Amsterdam.

-ocr page 427-

\'De meeste wetenschappers zijn verrast,
wanneer men hen er aan herinnert, dat er
een inmiddels bekend en algemeen aan-
vaard verschijnsel is, dat exact met deze
beide grondregels van de Homeopathie
(het similia-principe en het potentiéren-
dit is trapsgewijs verdunnen en
schudden-i?£/j overeenkomt, namelijk
de \'photo repair\'. Daaronder verstaat
men de in alle levende organismen op-
tredende herstelprocessen na bescha-
diging door UV-straling. Zodra men cel-
weefsels die door hoge doses ioniserende
UV-straling genetisch zwaar beschadigd
zijn (mutaties en DNA-streng breuken)
met een geringe dosis van dezelfde stra-
ling nabestraalt, herstelt het beschadigde
weefsel zich binnen enkele uren praktisch
volledig. Zonder deze nabehandeling
treedt de zogenaamde \'dark-repair\' op,
met een belangrijk mindere mate van her-
stel.

De vraag of het hierbij gaat om een al-
gemeen biologisch principe — waarin de
homeopathie probleemloos ingevoegd
zou kunnen worden — of om een curio-
sum op het gebied van ultra-violette kop-
pelingen, kan op dit moment niet redelijk
afdoende worden beantwoord.\'

Het ware te hopen dat binnen afzienbare tijd
andere studenten weer eens een referaat aan
de homeopathie kunnen wijden en dat deze
zich dan wat beter oriënteren, dan nu het
geval is geweest.

Als ondergetekende binnen enkele dagen bo-
venstaande gegevens bij elkaar kon vegen,
moet er toch veel meer te vinden zijn. Moge-
lijk dat we tegen die tijd ook nog eens een
beter gedocumenteerde \'editorial\' in het
Tijdschrift voor Diergeneesicunde\' mogen aan-
treffen.

Amsterdam

G. M. Smits\'.

With confidence in the future

Geachte redaktie.

Met bijzondere belangstelling heb ik in de
\'Voorzitterscolumn\' van het nummer van 1
september j.1. (Tijdschr. Diergeneeskd. 1986;
111 (17): 836) de bijdrage gelezen van collega
.1. van der Heul, vice-voorzitter van de Groep
Veterinaire Homeopathie.

Daarbij werd ik vooral getroffen door de vol-
gende uitspraak over de Verenigde Staten:

\'In ieder geval lijkt de veterinaire homeopa-
thie in Dr. Kent\'s native country nog ver
achter te liggen in vergelijking met de Eu-
ropese landen. Wellicht houdt in (?;
Ref.)
dit verband met de enorme ontwikkeling
van de reguliere geneeskunde in dit land,
een facet waarmee de ontwikkeling van
de homeopathie vaak omgekeerd evenre-
dig blijkt te zijn.\' (einde citaat)

Dit nu is een verhaal dat je aan het denken
zet. Immers, van het woordje \'nog\' in de eer-
ste zin gaat de suggestie uit, dat volgens de
schrijver in de geschetste situatie een verande-
ring ten goede kan komen, waarbij het voor
de hand ligt, in de eerste plaats te denken aan
een toenemende belangstelling voor, c.q. ont-
wikkeling en toepassing van, de homeopathi-
sche geneeskunde in de V.S.
Maar de tweede zin, met de daarin geponeerde
\'wetmatigheid\', maakt duidelijk dat zulks niet
in de lijn der verwachtingen ligt, tenzij men
aanneemt dat vroeger of later de ontwikkeling
van de reguliere geneeskunde in de V.S. zal
worden teruggedraaid.

Hoopt of verwacht de schrijver dit? Of bedoelt
hij te zeggen dat de ontwikkeling van de regu-
liere geneeskunde in de Europese landen die in
Amerika eerlang opzij zal streven, zodat ook
ten onzent de belangstelling voor de homeo-
pathie naar evenredigheid zal afnemen? Dit
zou de huidige discrepantie inderdaad ver-
kleinen, maar het is nou niet bepaald wat men
normaliter onder het inlopen van een achter-
stand verstaat.

Trouwens, ook met de slotzin van zijn bij-
drage, waarin sprake is van aanvullingen op
de reguliere geneeskunde, maakt de schrijver
het zijn eenvoudige lezers niet gemakkelijk.
De ontwikkeling van de reguliere geneeskunde
toch, heeft tot nu toe geen enkel houvast op-
geleverd voor het homeopathisch geloof aan
de farmacologische werkzaamheid van \'gepo-
tentieerde\' vehicula.

Wanneer nu bij een voortgaande ontwikkeling
van de reguliere geneeskunde het belang van
de homeopathie, op grond van de eerder ge-
noemde wetmatigheid, naar evenredigheid zal
afnemen, dan zal dat naar alle waarschijnlijk-
heid niet zijn doordat de homeopathie gaan-
deweg in de reguliere geneeskunde wordt geïn-
tegreerd, maar veeleer daardoor, dat naarmate
de mogelijkheden van de reguliere genees-

Drs. G. M. Smits, lid publikatie-commissie van de Groep Veterinaire Homeopathie van de KNMvD,

-ocr page 428-

kunde toenemen, de eventuele waarde van de Al met al, dacht ik, een reden om je af te
homeopathie (zacht uitgedrukt) steeds twijfel- vragen: waarop baseert collega Van der Heul
achtiger wordt. zijn \'confidence in the future\' eigenlijk anders

En daarom: hoe moet ik me nü een aanvulling dan op een verdere ontwikkelmg van de regu-
op de gangbare geneeskunde voorstellen met liere geneeskunde? Nou, in die zm ben ik dan
iets, dat in de toekomst wellicht staat te ver- ook homeopaat!
dwijnen omdat het \'niets\' zal blijken te zijn? Met vriendelijke groeten,

R. Strikwerda\'.

\' Drs. R. Strikwerda, dierenarts, oud-directeur Kl Drenthe te Meppel.

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Bergevoet, R. H. M.; 1986; 6129 CM Urmond, Grotestraat 19.
Tiemessen, Mevr. 1.; 1986; 3581 KP Utrecht, Burg. Reigerstraat 79.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Nededandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

F. P. M. Admiraal, Bolksbeekstraat 8 bis, 3521 CR Utrecht.
Mevr. I. E. van Alten, Maliesingel 49, 3581 BN Utrecht.

G. J. H. M. Arntz, Ahornstraat 38, 3552 CH Utrecht.
Mevr. C. J. de Baat, Warande 86, 3705 ZG Zeist.

Mevr. M. C. Baerveldt, Biltstraat 48 bis, 3572 BC Utrecht.

A. R. M. Bastiaans, P. C. Boutenssingel 22, 2902 BH Capelle a/d IJssel.

J. M. Beerens, J. v. Galenstraat 17, 3572 LA Utrecht.

H. J. van Beest, Warande 181, 3705 ZN Zeist.

J. Berger, St. Jakob-nieuwstraat 29, 9000 Gent (België).

Mevr. C. A. M. Bokhove, Tetterodestraat 37, 2023 XL Haarlem.

Mevr. M. M. J. Bosch, Steenstraat 10, 4561 AS Hulst.

Mevr. M. A. A. C. M. van den Broek, Jadelaan 28, 3523 CV Utrecht.

A. J. H. Bruns, Gansstraat 40 bis, 3582 EH Utrecht.

J. C. M. Claassen, Julianaplein 15, 6641 CS Benningen.

Mevr. M. Coert, Leliestraat 25, 3551 AS Utrecht.

Mevr. B. M. Derix, Hoogstraat 74, 3552 XN Utrecht.

J. G. P. M. Donkers, Voskuilenweg 4, 5428 NV Venhorst.

Mevr. A. C. Drijfhout, Oudwijkerveldstraat 96 bis A, 3581 JN Utrecht.

C. J. Ebeli, Warande 163, 3705 ZM Zeist.

Mevr. M. van Ewijk, Warande 71, 3705 ZE Zeist.

F. M. J. M. Flipsen, Wezelderweg 24, 6287 AM Eijs-Wittem.

P. J. M. Eranssen, Nobelstraat, 3512 EM Utrecht.

Mevr. G. H. M. Geuke, Mariastraat 35, 351 1 LN Utrecht.

Mevr. C. F. M. Goorhuis, De Ruyterlaan 36, 1403 VG Bussum.

F. P. A. de Grauw, IJsselsteinerweg 78, 3435 PB Nieuwegein.

J. P. de Haan, Gisbert Bromlaan 24, 3571 AK Utrecht.

Mevr. F. Haffmans, Vlietstraat 12, 3581 SZ Utrecht.

T. E. van Halsema, 1. B. B.-laan 21 II, 3582 VD Utrecht.

Mevr. J. S. \'t Hart, Warande 127, 3705 ZK Zeist.

R. E. van \'t Hof, Terschelling 168, 3524 AZ Utrecht.

Mevr. N. H. d\'Huy, Ketelvest 21, 9000 Gent (België).

Mevr. W. M. Jager, Gisbert Bromlaan 36, 3571 AK Utrecht.

Mevr. M. A. M. Jansen, Obrechtstraat 4, 3572 EE Utrecht.

J. J. Jellesma, Vletweide 26, 3981 ZL Bunnik.

Mevr. H. J. C. Jelsma, G. Breitnerstraat 60, 8072 HP Nunspeet.

Mevr. M. E. M. Jeuken, Wagendwarsstraat 1, 3581 WJ Utrecht.

Mevr. K. A. Kappen-Gay, Weegbreestraat 631, 3765 XT Soest.

Mevr. J. H. Knol, Warande 50, 3705 ZD Utrecht.

Mevr. T. H. J. Kok, Ramstraat 15, 3581 HB Utrecht.

-ocr page 429-

Mevr. M. de Koomen, Ruygenhoeklaan 15, 3582 VK Utrecht.

P. F. de Klerk, Leeuwesteijn 8, 3218 AK Heenvliet.

Mevr. H. M. Koumans, Obrechtstraat 8, 3572 EE Utrecht.

Mevr. E. C. G. M. Kral, Ambachtsweg 4, 3831 KB Leusden.

J. S. Kraus, Overste den Oudenlaan 45, 3527 KW Utrecht.

Mevr. A. Kroneman, Korte Jufferstraat 6, 3512 EZ Utrecht.

Mevr. C. Kreupeling, Rinnewaard 3, 1824 JA Alkmaar.

Mevr. P. M. A. G. Kromwijk, Noord IJsseldijk 109, 3402 PG IJsselstein.

J. P. E. M. Langens, W. Schuyienburglaan 84, 3571 SL Utrecht.

Mevr. W. H. G. Leistra, Koninginneweg 71, 2012 GL Haarlem.

R. Logcher, Houtstraat 7, 3513 XE Utrecht.

Mevr. J. E. M. Meijerink, Nachtegaalstraat 56 bis, 3581 AL Utrecht.

J. A. Meijs, Tjalkstraat 56, 5616 KC Eindhoven.

Mevr. C. J. C. Nijman, Oudwijk 19, 3581 TG Utrecht.

R. E. Paauwe, Keizerstraat 254, 3512 EB Utrecht.

G. Postma, Ridderschapstraat 9, 3512 CM Utrecht.

Mevr. M. S. H. van Rosmalen, Schoolstraat 7, 3581 PM Utrecht.

Mevr. Y. J. Schaap, Warande 58, 3705 ZD Zeist.

V. J. P. Schellekens, Straatweg 9k, 3604 BA Maarssen.

G. E. T. M. Schulpen, Kerkstraat 9, 6097 AG Heel.

G. J. Streefland, De Hoornbloem 23, 2291 GV Wateringen.
L. F. H. Theijse, lepstraat 31, 3581 LK Utrecht.

P. J. J. Theuns, Patijntjestraat 156, 9000 Gent (België).
Mevr. M. A. H. Timmer, Poortstraat 35 bis A, 3572 HC Utrecht.

H. J. P. Verkerk, l.B.B.-laan 223, 3582 ZT Utrecht.

D. J. P. Vleeschouwers, Kettingstraat 16, 9000 Gent (België).

P. van Werven, Warande 147, 3705 ZL Zeist.

M. J. Wiersma, Warande 131, K. 473, 3705 ZK Zeist.

Mevr. S. N. Wiessenhaan, Suiestraat 2c, 3028 JD Rotterdam.

A. Willemsen, Texel 71, 3524 AT Utrecht.

Mevr. A. van der Woerdt, B. Ballotstraat 29, 3572 ZS Utrecht.

Jubilea:

G. de Boer te Giekerk

J. W. Kloosterboer te Olst

J. M. Schuld te Tilburg

J. Wille te Kouderkerk a/d Rijn

J. F. Overbeek te Dongen

Dr. D. Talsma te Leeuwarden

K. Betten te Wolvega

Prof Dr. H. J. Breukink te Utrecht

R. Falkena te Beetsterzwaag

H. Verkerk te Veenendaal
L. v. d. Zee te Workum

J. J. van Zutven te Oss

I. C. Klok te Rockanje
H. B. F. Arink te Lintelo

Adreswijzigingen, etc.:

195 * Aart, Mevr. C. C. van: 1986; 6721 GS Benne-
kom, Heelsumseweg 10; tel. 08389-16648; wnd.
d.

197 *Antonissen, A. J. M.: 1986; 4881 GS Zundert,
Lavendelhof 14; tel. 01696-6639; wnd. d.

198 »Barbier, Mevr. G. P.: 1986; 2714 PE Zoeter-
meer, Stationsstraat 220b; tel. 079-163170; wnd.
d.

199 "Bekhoven, Mevr. H. C. M. van: 1986; 3412 ZP
IJsselstein, Lanceerplaats 48; tel. 03408-87279;
wnd. d.

202 "Blekkenhorst, Mevr. E. C.; 1986; 3526 GP
Utrecht, Marco Pololaan 280; tel. 030-863804;
wnd. d.

202

202

203

312

204

(afwezig) 30 jaar op 19 oktober 1986
(afwezig) 30 jaar op 19 oktober 1986
(afwezig) 30 jaar op 19 oktober 1986
(afwezig) 30 jaar op 19 oktober 1986
(afwezig) 40 jaar op 24 oktober 1986
(afwezig) 40 jaar op 24 oktober 1986
(afwezig) 25 jaar op 25 oktober 1986
(afwezig) 25 jaar op 25 oktober 1986
25 jaar op 25 oktober 1986
(afwezig) 25 jaar op 25 oktober 1986
25 jaar op 25 oktober 1986
(afwezig) 25 jaar op 25 oktober 1986
(afwezig) 35 jaar op 9 november 1986
(afwezig) 25 jaar op 15 november 1986

"Bluekens. Mevr. W. B. M.: 1986; 3769 JN Soe-
sterberg. Vliegtuiglaan 8; tel. 03463-1941; wnd.
d.

Boerma, S.: 1980; 3581 MT Utrecht, Zonstraat
62; tel. 030-515758; wnd. d.
"Bokhove, Mevr. C. A. M.: 1986; 2023 XL Haar-
lem, Tetterodestraat 37; tel. 023-263157; wnd.
d.

"Bongers, J. H.; 1980; 7481 RN Haaksbergen,
Porikweg 4; tel. 05426-256; d.
"Bosman, J.: 1986; 8262 SC Kampen, Dr. A.
Kuyperstraat 34; tel. 05202-27154; wnd. d.

-ocr page 430-

205 *Bouman. Mevr. M. E. T. T. E.; 1986; 2081 EN
Santpoort-Zuid, Vinkenbaan 29; tel. 023-
376040; wnd. d.

206 * Sreen. J.: 1985;9001 ZJ Grouw, Oedsmanwei
13; tel. 05662-1299; wnd. d.

206 Brink. Mevr C. J.: 1979; Middelburg; tel. 01180-
11011 (prakt.); p., kl. huisd.

206 *Brommersma. Mevr. N. IV.: 1986; 3515 BG
Utrecht, Van der Mondestraat 147; tel. 030-
733978; wnd. d.

21J *Delden. J. van; 1986; 3582 DA Utrecht, Meer-
koethof 34; tel. 030-513578; wnd. d.

213 *Dirven. P. M. M.: 1986; 3981 ZL Bunnik, Vle-
tweide 30; tel. 03405-63748; wnd. d.

218 *Essen. G. J. van: 1986; 2013 TE Haarlem,
Gasthuislaan 178; tel. 023-310407; wnd. d.

220 Eieten. J. H. E.: 1983; Wierden; tel. 05496-75467
(privé), 71298 (prakt.).

221 *Friele. Mevr. J.: 1986; 3561 KN Utrecht, Dor-
beendreef 170; tel. 030-623777; wnd. d.

225 »Groenland, G. J. R.: 1986; 3523 XV Utrecht,
Oud Wulvenlaan 57-1; tel. 030-888368; wnd. d.

228 Hanenberg. E. R. O. M.: 1983; 5446 BJ Wanroij,
Meidoornlaan 21; tel. 08859-4297; wnd. d.

230 Heijmans, J. F.: 1984; 5711 PV Someren, Hoy-
serstraat 4; tel. 04926-1762; wnd. d.

230 »Helden. G. M. A. van; 1986; 3564 HK Utrecht,
Saigondreef 14; tel. 030-612196; wnd. d.

234 Hoff, J. P. van "t; 1983; 3611 AR Oud-Zuilen
(Gem. Maarssen), Slotlaan 1; tel. 030-624454
(privé), 332320 (prakt.).

234 »Hofland G. P.; 1986; 3025 CB RoUerdam,
Hudsonstraat 23c; tel. 010-4772486; wnd. d.

234 »Holle. R.; 1986; 3513 BB Utrecht, Weerdsingel
W2-24; tel. 030-314339; wnd. d.

3J4 »Huurne. Mevr. A. A. H. M. ter; 1981; 7481 RN
Haaksbergen, Porikweg 4; tel. 05426-256; d.

239 »Jepsen. Mevr. D.; 1986; 3571 SH Utrecht, W.
Schuyienburglaan 24; tel. 030-717839; wnd. d.

241 »Jong, I. F. de; 1986; 3512 NP Utrecht, Ham-
burgerstraat 27 bis; tel. 030-317683; wnd. d.

243 »Karens, Mevr. C; 1986; 3582 GG Utrecht, Ko-
ningsweg 16; tel. 030-520674; wnd. d.

314 »Klooster, G. G. M. van \'l; 1984; Zambia, p/a
Koeriersdienst BUZA, Kalabo Zambia, P.B.
20061, 2500 EB Den Haag; tel. 02153-87770.

248 Kooi, Th. van der; 1947; Oud-Beijerland; oud.
r.k.

248 Koeren, R.A.; 1983; Borne; p., geass. met H. H.
G. Grooten, A. B. Diepeveen en D. Ebbens.

251 »Kwint, C. G. T.; 1986; 3583 RR Utrecht, Vos-
senlaan 69; tel. 030-520011; wnd. d.

314 Eeendertse, Mevr dr. I. P.; 1974; 1986; West-
Germany.

256 Luten, H. A.; 1985; 681 RW Velp, Noorder Pa-
rallelweg 20; tel. 085-619631 (privé).

315 Mascle.E.; 1985; Nova Scotia of N.S. (Canada),
BON 2T0 Windsor, 1010 King Street; tel. 902-
798-2662 (privé), 4633 (bur.).

262 »Moree. R. de; 1986; 1391 VK Abcoude, Ven-
nicxstraat 12; tel. 02946-4033; wnd. d.

262 Muinck. G. R. P. de; 5971 VP Grubbenvorst,
Burg. Gielenstraat 26.

265 Nijs. Mevr. M. I. de; 1984; 4561 HR Hulst, Wil-
helminalaan 11; tel. 01140-13004; wnd. d.

267 »Orban. Mevr T. H. E.; 1986; 5042 MJ Tillburg,
Westerpark 110; tel. 013-670347; wnd. d.

269 »ParlevUet. Mevr.J. M.; 1986; 3512 VW Utrecht,
Noorderstraat 3; tel. 030-319995; wnd. d.

269 Peil. Mevr. J. van: 1980; 3039 HL Rotterdam,
Statenweg 141 b; tel. 010-4661688 (privé); p.,
ass. bij H. FruithoL

270 » Pinxten. mevr. P. H. M. C. van; 1986; 5271 AS
Sint Michielsgestel, Ceintuurweg 20; tel. 04105-
4766; wnd. d.

271 »Poels, E. G. M.; 1986; 3524 XJ Utrecht, Hima-
laya 152; tel. 030-894413; wnd. d.

273 Reerds, W. B.; 1964; 2802 KG Gouda, Veer-
straat l;tel. 01820-16007; d.

276 »Roelvink, Mevr. M. E. J.; 1986; 4851 RH Ul-
venhout, Valkenburgseweg 14; tel. 076-61 1287;
wnd. d.

276 »Romijnders, Mevr E. M. M.; 1986; 3583 VV
Utrecht, Graaf Adolfstraat 32; tel. 030-514887;
wnd. d.

279 Schans, J.; 1980; 7101 BK Winterswijk, Mor-
genzonweg 18; tel. 05430-12477; wnd. d.

279 »Schmeitz, P. H. M.; 1986; 6137 TJ Sittard, Aan
het Broek 43; tel. 04490-12969; wnd. d.

287 Strietman, A.; 1973; 4813 KH Breda, Man-
denmakerstraat 10; wnd. d.

287 »Strikkers, J. W. H. M.; 1986; 3572GN Utrecht,
Grietstraat 21 bis; tel. 030-731091; wnd. d.

289 »Tillema, B. G.; 1986; 3583 ZA Utrecht, Anto-
niushof 13; tel. 030-522423; wnd. d.

291 Tjalsma, E. J.; 1984; 6017 AV Thorn, Bogen-
straat 12; tel. 04756-3047; wnd. d.

292 »Uytenwaal, C. J.; 1986; 3523 JB Utrecht, Rijn-
huizenlaan 19; tel. 030-887177; wnd. d.

295 Verhoeven, G.; 1983; 3853 WK Ermelo, Kana-
nehof6; tel. 03417-60857.

295 »Verschuren, J. M.; 1986; 2018 Antwerpen (Bel-
gië), Desguinlei 90-9a; tel. 03-2161714; wnd. d.

297 Visser, Mevr N. A. P. C. de; 1980; 3881 RE
Putten, Veenhuizerveldweg 43; tel. 05770-9911;
d., Navobi B.V.

296 »Vissink, C. J. M.; 1986; 7315 HP Apeldoorn,
Klokstraat 16; tel. 055-214371; wnd. d.

298 »Voncken, L. M. P.; 1986; 3581 GC Utrecht,
Wittevrouwensingel 30; tel. 030-340641; wnd.
d.

299 » Vries-ChalmerHoynck van Papendrechi, Mevr.
H. R.;
l986;35l2EZUtrecht,Kloksteeg89;tel.
030-313181; wnd. d.

301 Wees, C. H. van; 1969; 9989 TG Warffum, On-
derdendamsterweg 1.

306 Wolswinkel, J. y.,T986; 4811 DE Breda, G.
Montensstraat 45a; tel. 076-146878 (privé),
04754-5151 (prakt.); p., ass. bij S. Bonestroo,
Th. G. J. H. Hendricks, W. E. H. v. Herten, K.
H. Kremer en P. T. M. Lankveld.

306 Wolthuis. T. J. M. H.; 1985; 3431 GV Nieuwe-
gein, Bremmerlaan 7; tel. 03402-40523; wnd. d.

307 »Woudstra. J.; 1986; 2563 SH \'s-Gravenhage,
Meidoornstraat 4; tel. 070-255340; wnd. d.

-ocr page 431-

E10%/1A:

DEN UIT ÉÉN FLES.

De Long Acting-Dosering
10-20 mg/kg, i.m.
eveneens met prima bloed-
spiegels en kortere wacht-
tijden dan andere OTC-LA-
formuleringen.

lemycine 10% LA geeft minimale
;fsel irritatie.

;emycine 10%/LA heeft daardoor een
imale biologische beschikbaarheic.

ORDE OXYTETRACYCLINE LA PREPARAAT

(jia-brocades

Animal Health

-ocr page 432-

Entklare Bacteriologische
Voedingsbodems

voor: routine of research

Nederlands fabrikaat, dus:

— Cito-levering mogelijk

— Ook volgens uw recept

— Economisch voor uw laboratorium

— Goedkoper dan dure import

Vraag de technische informatie

Postbus 32,

3648 ZG Wilnis, Holland

Pr. Irenestraat 4a,
3648 BB Wilnis

Benelux Tel. 02979 - 86848

Laboratorium benodigdheden
Diagnostic products

ACHTERSTALLIGE DEBITEUREN?
ONBETAALDE DECLARATIES?

Zij betekenen renteverlies en derving van inkomsten.
Inning vergt veel geduld, moeite, tijd en kosten.

Bij niet-tijdige aanpak dreigen deze vorderingen
ONINBAAR TE WORDEN.

MET DIT SPECIALISTISCHE WERK HEBBEN WIJ JARENLANGE
ERVARING, WAARONDER VEEL DIERENARTSEN(PRAKTIJKEN).

Wij werken op no cure-no pay basis

ONAFHANKELIJK BETROUWBAAR EFFICIËNT

Voor inlichtingen

VALYIMCO BV - ALBRECHTLAAN 3 - 1404 AH BUSSUM

Mrs. G. J. en H. T. Teerink
Telef. 02159/42018

Debiteurenbewaking Incasso Juridische adviezen

-ocr page 433-

NEDERLAND B.V.

EPROL

VETERINAIRE PRODUKTEN

Produkten voor de intensieve Veehouderij

— medicinale premixen (voedermedicatie)

— vloeistoffen en oplosbare produkten
(drinkwatertherapie)

— antibiotica, chemotherapeutica en vitamines

Adjusol TMP-sulfa

liquid, voor orale toediening of vloeistoftherapie bij infectieziekten
gevoelig voor TMP-sulfa (pluimvee, varkens, kalveren, konijnen)
Z 30: Trimethoprim-sulfa, medicinale premix.

Sulfadimethoxine Na

liquid, idem - coccidiosis en infectieziekten, gevoelig voor sulfa-
dimethoxine (pluimvee, schapen, konijnen, varkens, kalveren)
Z 45: Sulfadimethoxine, medicinale premix.

Colipate

pig-pump, bevattende colistine voor orale toediening bij de behande-
ling van diarrhee bij biggen en lammeren, gevoelig voor colistine

Colistine sulfaat buvable (2 milj. lE/ml)

voor drinkwatertberapie, maag-darminfecties bij kalveren, biggen en
lammeren, gevoelig voor colistine.

Chlor-LA

inspuitbaar, langwerkend chlooramphenicol-preparaat bij luchtweg-
infecties (pasteurellosis) voor vlees- en fokkalveren. Niet te gebruiken
bij melkgevende dieren. Wachttijd: 28 dagen.

Dia-proof-K

Maag/darm-aandoeningen bij kalveren. Behandeling d.m.v. colloïdale
bescherming van de darmwand en het tegengaan van elektrolyten-
verlies (PAO Zeist 1985).

Veprol Nederland b.v.

Afd. Verkoop Produkten worden geleverd rechtstreeks vanuit

nf« O m\'^ Uden en via de AUV te Cuijk

5405 AB Uden

TeL 04132 - 64994/50525

-ocr page 434-

Investeer in uw
toekomst met de
koopsompolis van

De fiscale koopsompolis van VIE d\'OR in
Australische dollars met een hoge winstprognose.

Nu een flinke aftrekpost

Uw inkomen stell u in slaat geld opzij le leggen voor later. Via
de tiscale koopsompolis kan dat fiscaal-vriendelijk gebeuren.
Tol een maximum van Hfl. 16.697,- is de koopsom van een ver-
zekering met lijtrenteclausule aftrekbaar voor de inkomsten-
belasting. Op die manier betaalt de fiscus mee aan uw oude-
dagsvoorziening.

Later een lijfrente

Daar de AOW bescheiden genoemd mag worden, en vele
pensioenen door de beaichte per^sioenbreuk bij lange na
niet toereikend zija behoeven veel mensen een aanvullende
uitkering. De koopsompolis kan in deze leemten voorzien

Verzekering in Australische doUors

Veel Nederlandse verzekeraars voeren de koopsompolis in
hun pakket Op deze polissen worden rendementen geboden
van zo\'n vijf tot zes procent per jaar. Vorig jaar had Levensver-
zekering Maatschappij VIE d\'OR al een veel betere aanbie-
ding een koopsompolis in Amerikaanse dollars Het geboden
rendement lag toen al zo\'n drie procent hoger dan bij andere
polissen het geval was.

Ook dit jaar hebben wij verzekeringen in Amerikaanse dol-
lars voor u. Maar nieuw is dit jaar de polis in Australische dol-
lars In Australië kan momenteel een rente gemaakt worden
van rond de 13%, Zonder overdrijven mogen we een polis die
een dergelijk hoog rendement biedt een SUPERPOUS noemen.

Valutarisico

Bij een polis die in een buitenlandse valuta luidt, haalt u zich
uiteraard een zeker valutarisico op de hals. Dat risico kan ne-
gatief. maar ook positief uitpakke
n. Wij v/illen daarover geen
ingevvnkkelde verhalen
ophangen. Wij laten u
liever zelf oordelen. Hier-
naast hebben we een
grafiek opgenomen met
het koersverloop van de
Australische dollar van-
af 1975. Het enige dat we
daaraan willen toevoe-

gen is de boerenwijsheid dat goedkoop inkopen altijd te pre

fereren is. Insiders beweren dat de Australische dollar wel erg
diep gedaald is. Maar oordeelt u zelf.....

Einddatum

De Superpolis heefl een looptijd die door niemand anders
dan uzelf wordt bepaald. Wilt u de uilkenng o) over vijl jaar
hebben, dan kan dat. Maar ook een looptijd van dertig jaar is
mogelijk.

VIEd\'OR

NV Levensverzekering Maatschappij VIE d\'OR is een jonge
maatschappij, maar staal onder hetzelfde toezicht als haar
oudere broers. Dat wil zeggen dat VE d\'OR voldoet aan alle
eisen die de Nederlandse wet stelt en onder toezicht staat van
de Verzekeringskamer. VIE d\'OR is gespecialiseerd in rende-
mentspolissen.

Tarieven van de SUPERPOLIS

Door de tarieven van de SUPERPOLIS spaart u een grool eind-
kapitaal bijeen In de volgende voorbeelden zijn we uitge
gaan van een storting van Fis 16.697,- voor een spaarverzeke-
nng met restitutie, waarbij de bedragen al zijn omgerekend in
guldens, tegen een koers van Fis 1.40

Begin
Leelliia

Einäieetlijd 66 joor

Eindleetti|d 66 jaar

Gorontie-
kapitaal

Uitkering mc!
winst prognose

Garontie-
kapitool

Uitkering mei
winst prognose

36 jaar

52.333

91 300

85 635

230.000

40 pat

42 763

60 500

69190

150 500

45 laar

34 913

40100

55.670

98 200

Nadere informatie:

Natuurh)k bent u geïnteresseerd in de SUPERPOUS mei zi)n su-
per taneven Retournenng van biigaande antwoordcoupon
brengt u dichter bij hel bezit van de SUPERPOLIS Vult u de cou-
pon in en zendt hem zo spoedig mogelijk (portvrij) naar
N V, Levensverzekering Maatschappij VIE d\'OR
Antwoordnummer 10600. 5500 WB Veldhoven
U kunt ook bellen zelfs buiten de kantooruren
040 ■ 53 93 85

r.

stuur mi] vnjbliivend meer intormatie over de Superpoiis

Adres
Postcode

Woonplaats

-ocr page 435-

Flumiquil*
geeft

Gram-negatief
geen kans

(ff)

Deze Gram-negatieve
bacteriën veroorzaken de
meeste gastro-intestinale en
respiratoire infecties bij
pluimvee, kalveren en
varkens. Verontrustende
infecties nu steeds meer
multiresistente
bacteriestammen ontstaan.
Flumiquil, ontwikkeld door
3M Riker, is zeer effectief tegen
alle Gram-negatieve bacteriën
en wellicht het meest
effectieve middel tegen E.coli.
Flumiquil werkt bovendien
snel en is eenvoudig via het
drinkwater toe te dienen. Zo is
ook een planmatige
behandeling een zeer
effectieve en economisch
verantwoorde behandeling.

Coopers Agrovet BV
Postbus 149
1380 AC Weesp
Telefoon; 02940-80422

-ocr page 436-

Reeds 28 jaar levert APHARMO B.V. betrouwbare produkten tegen
een redelijke prijs en dat wil APHARMO B.V. nog jaren blijven doen.

Hieronder een aantal produktnamen. welke Aptiarmo ai jaren voert:
ANOVULIN
ANOVULIN-T

CORTYCHLORAM
DERMAVIT

FERRODEX-IOO

HEMOPLEX

lNTRAMYClN-100

INTRAMYCOL-P

KANAPEN susp.tinjector

NYMFOSTROL

ORNIVITA

PENIMYCIN

RETARBOLIN

SELEVITAM enz...enz...enz..enz...

Apharmo heeft ook een aantal nieuwe produkten tn haar pakket.

De produktnamen hiervan zijn:

BRONCHI-EXPECT

AMPICILLIN-10%, 1 j%en20%susp.

HELGRITIN 2% en FORTE 5%(Rentamycin)
HELVITAM PRO IN3.

INTRAMYCIN-200 L.A.
INTRASOL-TY inj.opl.

INTRASOL-TYDEX inj.opL

LOTIO ZINDICAM ad us. externa

MICROMYCIN in|. susp.

TRIMECOL inj. opl. enz.-enz...enz...enz.

Wilt U meer weten over alle Apharmoprodukten, raadpleeg onze
produktinformatie. Bezit LI die
niet?
Vraag hem dan bij ons aant

APHARMO B.V.

ARNHEM — DRIEPOORTENWEG 10
TELEFOON 085 - 62 90 22

-ocr page 437-

Welkomstwoord\'

M. P.Schaub^

Dames en heren,

Het is alweer 10 jaar geleden dat de Afde-
ling Zeeland van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskun-
de een Jaarcongres organiseerde. Voor
zo\'n kleine Afdeling als Zeeland een hele
krachtsinspanning. Het doet ons daarom
extra genoegen dat u in zo grote getale naar
Renesse bent gekomen.
Zoals u vorige week op de televisie hebt
kunnen zien is Zeeland nu volkomen bevei-
ligd met het gereedkomen van de Ooster-
schelde dam. Wij hebben er het congres
zelfs een week voor moeten verschuiven.
We keren dit jaar terug naar de traditie dat
het Jaarcongres van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskun-
de geopend wordt door de Commissaris
van de Koningin. In Zeeland hebben wij
iemand met ervaring, want ook 10 jaar ge-
leden was hij reeds van de partij, dr. C.
Boertien, van harte welkom.
Renesse, behorende tot de gemeente Wes-
terschouwen, wordt vertegenwoordigd
door haar burgemeester mevr. Niemants-
verdriet en de gemeentesecretaris. Wij stel-
len het zeer op prijs dat u van uw belang-
stelling blijk geeft bij de opening van ons
Jaarcongres. Het is plezierig in uw ge-
meente ons congres te houden. We kunnen
nu het nuttige met het aangename combi-
neren.

Er zijn onder ons nog een aantal geno-
digden die ik graag persoonlijk wil noemen
en welkom heten. De door mij gekozen
volgorde is willekeurig.
Prof. dr. S. G. van den Bergh, dekaan van
de Faculteit der Diergeneeskunde en de

heer M. Rook, secretaris van deze Facul-
teit. Het is plezierig dat onze Maatschappij
zulke goede contacten met de Faculteit
heeft.

Van onze zusterorganisaties zijn aanwezig:
De heer D. H. de Kup van de Nederlandse
Maatschappij tot Bevordering der Tand-
heelkunde, en de heren A. B. Cox en R.
Westebring van de Koninklijke Nederland-
se Maatschappij ter Bevordering der Phar-
macie.

Uit het buitenland is aanwezig:
Dr. D. Bruynooghe van de Belgische Syn-
dicale Dierenartsenvereniging. Zeeland en
met name Zeeuws-Vlaanderen heeft veel
met onze zuiderburen te maken.
Verder begroeten wij van de Nederlandse
organisaties prof. D. J. Vervoorn, secreta-
ris van de Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren.

Welkomstwoord uitgesproken op 10 oktober 1986 ter gelegenheid van het Jaarcongres 1986 van de Konink-
hjke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde te Renesse, provincie Zeeland.
Drs. M. P. Schaub, voorzitter van de Afdeling Zeeland van de KNMvD.

-ocr page 438-

De heer C. C. J. M. van der Meijs, directeur
Voedings- en Kwaliteitsaangelegenheden,
ir. M. Heuver, directeur Rijkskeurings-
dienst voor Vee en Vlees en de Kringdirec-
teur C. J. H. Scheuerman.
Dr. M. J. Dobbelaar, directeur van de Ve-
terinaire Dienst.

De heer L. Zegers, Hoofdinspecteur van de
Veterinaire Inspectie en de heer J. Minder-
houd voor de Lokale Inspectie, die kort
geleden het roer overnam van G. Jonge-
neel, die ook aanwezig is.
De heer J. de Haan, namens de directie
Voeding en Veterinaire aangelegenheden
en Produkt Veiligheid;
De voorzitter en secretaris van de Ver-
eniging van dierenartsvrouwen, mevr. E.
Lindenhovius-Zijderveld en mevr. A. J.
Terlouw-Kersbergen. Deze vereniging
heeft een eigen inbreng gehad bij het tot
stand komen van het niet-wetenschappe-
lijke programma.

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde wordt
vertegenwoordigd door de voorzitter van
de Hoofdredaktie dr. J. Goudswaard, die
vandaag tevens voorzitter en discussielei-
der van het wetenschappelijke programma
is. Tevens is aanwezig de heer M. J. G.
Schoenmakers, penningmeester van de
Hoofdredaktie.

De heren H. Rozemond, oud-voorzitter
van onze Maatschappij, S. van Harten, ook
oud-voorzitter en tevens erelid en M. A.
Moons, adviseur van de Maatschappij en
ook erelid.

Mr. E. G. James, voorzitter van de Ereraad
en de heer J. E. Hage, secretaris van deze
raad.

Voor de Gezondheidsdienst voor Dieren in
West- en Midden-Nederland is aanwezig
de directeur J. H.G. van Wijhe en de voor-
zitter S. Moeijes.

De Stichting Centraal Diergeneeskundig
Instituut wordt vertegenwoordigd door dr.
P. W. de Leeuw. Bovendien zijn wij blij dat
dr. P. H. Bool als oud-directeur van het
CDI zijn belangstelling toont.
Verder verwelkomen wij dr. R. Kroes van
de Hoofddirectie van het Rijksinstituut
voor de Volksgezondheid en Milieuhy-
giëne.

De heer T. E. Hoekstra, namens de Cen-
trale voor Middelbaar en Hogere Ambte-
naren.

Ir. G. A. Meyer van het Produktschap voor
Vee en Vlees.

Dr. C. D. W. König, secretaris van het or-
gaan Post-Acadcmisch Onderwijs Dierge-
neeskunde.

De heer R. A. Norg, voorzitter van de
FIDIN.

Onder ons zijn de winnaars van de Jaar-
prijs, maar hun namen worden pas straks
bekend gemaakt.

Geen Jaarcongres zonder inleiders en we
zijn verheugd dat de Congrescommissie de
volgende personen bereid heeft gevonden
ons vandaag in de Biotechnologie in te
wijden:

ProL dr. A. G. M. van Meisen

ProL dr. O. J. de Jong

ProL dr. W. A. de Voogd van der Straaten

ProL dr. M. Drost

Dr. A. D. M. E. Osterhaus en

Dr. J. P. M. Sanders.

Als laatste wil ik iedereen begroeten die

niet genoemd is, maar daarom niet minder

welkom is.

Dames en heren.

Ik hoop dat wij in het thema \'Dierenarts en
Biotechnologie\' een onderwerp hebben ge-
vonden dat u aanspreekt en dat uw kennis
hieromtrent vandaag aangevuld zal wor-
den. Ook het
niet-wetenschappelijke pro-
gramma is de moeite waard.
Na deze inspannende dag kunnen we ons
dan vanavond ontspannen en onze sociale
contacten verstevigen en vernieuwen. Ik
wens u een goed Jaarcongres toe.

-ocr page 439-

Dames en Heren.

Bijna op de dag af tien jaar geleden mocht
ik in Hotel Britanniain Vlissingen het jaar-
congres 1976 van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskun-
de officieel openen.

Gaarne wil ik dit jaar die eervolle taak
wederom op mij nemen. Het doet mij
genoegen, dat u met zo velen in het Schouw-
se land bent neergestreken. Ik hoop dat de
hernieuwde kennismaking met dit fraaie
stukje Zeeland u goed zal bevallen.
Het zal u niet onbekend zijn dat in het
zomerseizoen Renesse en omstreken een
geliefd oord voor drommen vakantiegan-
gers is. Nu die drukte voorbij is, ziet Zee-
land, dat zoals u ziet, ook buiten de zomer
een bezoek alleszins waard is, congressen
als het uwe gaarne komen.

In de periode tussen het congres in Vlis-
singen en dit congres hebben zich een groot
aantal nieuwe ontwikkelingen voorgedaan.
In dit gezelschap noem ik daarvan graag
twee. De razendsnelle voortgang op tech-
nologisch terrein, waarvan het thema van
uw congres, de biotechnologie, het meest
tot de verbeelding spreekt en de toene-
mende aandacht voor het welzijn van het
dier.

Hoewel de biotechnologie niet van van-
daag of gisteren is, staat deze technologie
pas sedert kort in de algemene belangstel-
ling vanwege de recombinant DNA tech-
nologie. Voor de leek, en dus ook voor mij,
is deze techniek moeilijk te bevatten. Het in
dit verband opduikende begrip genetische
manipulatie boezemt enerzijds ontzag en
anderzijds verontrusting in.
Wel goed of kwaad wordt ermee gediend?
Ik laat deze vraag thans onbeantwoord.
Wel is het mijn indruk dat de diergenees-
kunde, zowel in de biotechnologie in het
algemeen als in de genetische technieken,
een vooraanstaande rol speelt. Afgezien
daarvan wordt de kennis die op uw vakge-
bied is opgedaan, vaak verder ontwikkeld
in de humane geneeskunde. Kunstmatige
inseminatie, draagmoederschap en derge-
lijke zaken bij de mens, welke thans leiden
tot medisch-ethische vragen van belang,
zijn ooit in eerste instantie toegepast in de
diergeneeskunde.

Tegen die achtergrond zou men zich mis-
schien nu al bijvoorbeeld de vraag kunnen
stellen: wat brengt de diergeneeskunde
voort aan kennis en mogelijkheden om in
te grijpen in de menselijke voortplanting?

Openingstoespraak van de Commissaris der
Koningin in de provincie Zeeland^

C. Boertien^

Inleiding gehouden door de Commissaris der Koningin in de provincie Zeeland, ter gelegenheid van de
opening van het Jaarcongres van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde op 10
oktober 1986 te Renesse.

Dr. C. Boertien, Commissaris der Koningin in de provincie Zeeland.

-ocr page 440-

Zulk soort vragen dwingen ons, geïnteres-
seerde leken, kennis te nemen van wat er in
de diergeneeskunde gaande is, willen wij
niet in een laat of te laat stadium, over-
vallen worden doorontwikkelingendie ons
als mens rechtstreeks aangaan, en tevens
voor indringende, veelal ethische vraag-
stukken gesteld worden waarop wij voor-
alsnog het antwoord schuldig moeten blij-
ven.

De dierenartsen en andere direct betrok-
kenen van hun kant dienen zich mijns in-
ziens bewust te zijn van hun voortrekkers-
rol en de daaruit voortspruitende verant-
woordelijkheid jegens de gemeenschap.
Het zal u duidelijk zijn dat ik hiermee min
of meer het thema van tien jaar geleden
\'Diergeneeskunde en Volksgezondheid\'
weer aan de orde heb gesteld. Ik ben mij
daarbij bewust dat ik in het tot dusver ge-
zegde in het bijzonder de mogelijk niet ge-
wilde gevolgen van bepaalde onderdelen
van diergeneeskundig onderzoek heb be-
nadrukt. Het is echter goed daartegenover
te stellen dat de nieuwste technieken veel
goeds voortbrengen voor mens en dier, bij-
voorbeeld verbetering van geneesmiddelen
in kwantitatieve en kwalitatieve zin, ver-
hoging weerstand tegen ziekten door nieu-
we entstoffen enz. Naar ik begrepen heb
kan de biotechnologie zelfs behulpzaam
zijn om door verbetering van veevoeders
het mestprobleem tegen te gaan.
Dames en heren, naast de snelle technolo-
gische ontwikkelingen werden de laatste
tien jaren gekenmerkt door een wijzigmg
in de relatie men.s-dier, zowel in positieve
als in negatieve zin.

In de eerste plaats denk ik aan de nog
steeds toenemende behoefte aan een huis-
dier om uiteenlopende motieven. Ik noem
het zoeken van warmte en gezelschap in
een individualiserende en killer wordende
maatschappij, statusverhoging \'to keep up
with the neighbours\' en denkend aan met
name de hond het zoeken van een be-
schermer van lijf en goed in een samenle-
ving die als steeds onveiliger wordt er-
varen.

In de tweede plaats noem ik de steeds meer
bedrijfsmatige, zo u wilt industriële aanpak
van het boerenbedrijf. Niet ten onrechte
wordt gesproken van de bio-industrie, waar-
in het dier primair wordt beschouwd als
produktiemiddel ten behoeve van een zo
groot mogelijke opbrengst tegen zo laag
mogelijke kosten. Het behoeft geen nader
betoog dat bij het dienstbaar maken aan de
mens, of het nu gezelschapsdieren of ge-
bruiksvee betreft, het welzijn van het dier
gemakkelijk in het gedrang kan komen.
Het dier is immers in principe weerloos.
Daarom verdient mijns inziens het dier be-
scherming. Hoe ver men moet gaan en op
welke wijze, is vers twee. Feit blijft dat wij
ons meer dan in het verleden bewust moe-
ten zijn van de kwetsbare positie van het
dier en onze verantwoordelijkheid jegens
hen. Ik onderken thans een tendens om de
maatschappelijke positie in het dier op te
waarderen.

Mede vanuit de overheid worden thans
aanzetten gegeven om de rechten van het
dier te formuleren. Het dier wordt daarmee
van rechtsobjeet tot rechtssubject, zou je
overdreven kunnen zeggen. Ik acht dat een
goede zaak. In hoeverre dat consequenties
heeft voor uw vak onttrekt zich aan mijn
waarneming. Wel lijkt mij het evident dat
de dierenarts bij het streven het welzijn van
het dier te verhogen een belangrijke signa-
lerende en adviserende inbreng kan heb-
ben.

Met wat ik zojuist te berde heb gebracht:
enerzijds de technologische ontwikkelingen
waarmee u als dierenarts in een vroegtijdig
stadium wordt geconfronteerd en ander-
zijds de veranderende positie van het dier
in de samenleving, de toenemende zorg
voor zijn welzijn als reactie op bepaalde
uitwassen bij het dienstbaar maken aan de
mens, heb ik willen onderstrepen dat uw
vakgebied een niet uit te vlakken maat-
schappelijke relevantie bezit en daarom
blijvende aandacht verdient. Daarom ver-
heugt het mij des te meer dat een congres
als dit aan de dierenartsen een uitstekende
gelegenheid biedt om weer eens voor het
voetlicht te treden.

Daarvoor geef ik u graag alle ruimte. Met
veel genoegen verklaar ik het Jaarcongres
1986 van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde offi-
cieel geopend.

Ik wens u de komende dagen allen een
interessante en vruchtbare gedachtenwisse-
ling toe.

-ocr page 441-

Mijnheer de Voorzitter van de afdeling Zee-
land.

Mijnheer de Commissaris van de Koningin in
de provincie Zeeland,

Mevrouw de Burgemeester van Westerschou-
wen,

Dames en Heren,

Het is verlieugend dat dit jaar het congres
van de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde in Zeeland kan
worden gehouden. Zo wordt de jarenlange
traditie, dat elke afdeling op zijn beurt de
Maatschappij ontvangt, voortgezet. Voor
Zeeland, ccn kleine afdeling, waarin door
de bijzondere geografische gesteldheid ver-
gadertijden afhankelijk zijn van de dienst-
regeling van de veren is dit een grote in-
spanning, waarvoor wij graag namens alle
congresgangers onze bewondering uit-
spreken. Dat u ons allen uitnodigde voor
een \'warming-up party\' gisteravond, be-
wijs dat uw congrescommissie, hoe kan het
anders, ervaren is in het leven met het risico
van mist en water. Het heeft bovendien het
voordeel dat de prae-congresgangers he-
denochtend volledig geacclimatiseerd er
zijn.

Jaarrede 1986

C. C. van de Watering^

Mijnheer de Commissaris van de Koningin in
de provincie Zeeland

Voor de woorden die u gesproken hebt ter
opening van het Jaarcongres 1986 van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde zijn wij u buitenge-
woon dankbaar; niet alleen of in het bij-
zonder om de inhoud van die woorden,
doch vooral om het feit dat u deze goede
traditie in ere hebt hersteld nadat wij het
vorig jaar dit in Limburg node hebben
moeten ontberen.

Daar op onze oorspronkelijke congresda-
tum, samenvallend met Werelddierendag,
een dag die ons dierbaar is, heel Zeeland en
via de televisie Nederland grotendeels ge-
concentreerd was op de Oosterschelde,
moest dit jaar ons congres een week ver-
schoven worden. Wij hebben daar gaarne
vrede mee. Het is historisch bepaald, eerst
de beheersing van het water en daarna pas
de mogelijkheden en dus ook de zorg voor
het vee.

Uitgesproken op 10 oktober 1986, ter gelegenheid van de 133e Algemene Vergadering, tevens Jaarcongres
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde te Renesse.

Drs. C. C. van de Watering, voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

Mevrouw de Burgemeester van Westerschou-
wen

Renesse heeft een rijke historie rond het
Kasteel Moermond, waarvan wij nu de
derde uitgave kunnen bewonderen. Uw
aanwezigheid en die van de wethouder, de
heer Padmos, bij dit landelijk treffen van
de KNMvD stellen wij op hoge prijs,
omdat het onderstreept dat de praktische
beoefening van de diergeneeskunde een bij
uitstek lokaal gebeuren is, gericht op de
noden van de dieren van huis en hof.
Wij ervaren dat Renesse meer is dan een
vakantieoord. Van onze kant zullen wij ons
inspannen er de beste indrukken van mee te
nemen. Hartelijk dank voor uw komst. Het
is natuurlijk niet uitgesloten dat u na ons
bezoek geen enkele aanleiding meer hebt
het te betreuren dat er slechts één dieren-
arts zich in uw gemeente heeft gevestigd.

-ocr page 442-

Dames en Heren,

Alvorens in wat meer bespiegelende zin mij
te uiten over de diergeneeskunde en haar
eigen beroepsorganisatie, wil ik tot uit-
drukking brengen dat — ondanks straks
nog aan de orde komende zorgen — het
met uw KNMvD wel goed gaat. Van de
3433 dierenartsen in Nederland zijn 2716
lid van onze organisatie. Een 712-tal stu-
denten heeft zich als kandidaatlid aange-
sloten. Het aantal werkzoekenden, als waar-
nemend dierenarts inschreven, bedraagt
thans 203, ten opzichte van het vorig jaar
een lichte daling, maar dat zegt onvol-
doende. Het vorig jaar hadden de meeste
werkzoekenden werk. Nu hebben de waar-
nemende dierenartsen totaal geen werk.
Het kantoor aan de Julianalaan in Utrecht
gonst van de bedrijvigheid. De telefoon
zoemt, de tekstverwerkers en printers ra-
telen de ganse dag. Het gepruttel van de
koffie mengt zich met het bruisen van de
vaatwasmachine, samen het bewijs voor de
vergaderdrukte die bij tijd en wijle het huis
uitpuilt.

En inhoudelijk zult u vragen? Daarover
morgen meer. Vandaag eerst ons congres.
Telkenjare verwijlen wij enige momenten
bij onze collega\'s die in de afgelopen pe-
riode zijn heengegaan. Zij namen ieder af-
zonderlijk te midden van hun familie en
vrienden een nu open plaats in. Mogen de
gedachten aan hen en aan de relaties die wij
met hen hadden ons inspireren hun be-
trokkenheid met ons beroep ons te blijven
herinneren vooral ook voor hen die hun het
naast stonden.

Ons ontvielen:
W. Beernink, Nijkerk
P. J. W. Biesen. Utreciit
B. Bosch, Elburg
.1. W. Bussink, Drempt
N. A. Commandeur, Leiden

A. Feberwee, Zutphen
M. J. Gorter, Bennekom

Dr. G. Grootenhuis, Engeland
J. M. Hoogland, Den Haag
J, J. de Jong, Heerenveen
P. Koens, Diepenheim
J. Kooke, Rolde
P. van Loo, Rolde

E. van der Most, Vlaardingen

B. J. M. M. Nelissen, Den Ham
P. A. A. Omloo, Rosmalen

F. G. Poelma, Amerongen
J. K. Postma, Heerenveen
D. de Putter, Middelburg

ProE dr. A. .A. Ressang, Aerdenhout

J. A. D. M. Ruys, Eersel

A. Tijmstra, Drachten

H. Venema, Bilthoven

N. F. Werkman (overl. 1985), Engeland

en het kandidaatlid A. Hogenelst, Utrecht

Omdat zij ieder op hun eigen plaats deel-
hadden aan hetgeen ons hier samenbrengt,
wil ik u verzoeken hen staande enige ogen-
blikken te gedenken.
Ik dank u,

In het afgelopen jaar mochten wij ons ver-
heugen over de verlening van een aantal
koninklijke onderscheidingen aan dieren-
artsen mede op grond van hun verdiensten
in ons beroep.

Zo werden aan J, Driessen, G, M, Vogely
en W, H, Smits de versierselen behorend bij
Officier in de Orde van Oranje-Nassau uit-
gereikt en werd J, K, Schölte Albers onder-
scheiden met Ridder in de Orde van Oran-
je-Nassau,

Wij rekenen het tot een eer dat zij ieder
actief deel uitmaken van onze beroepsor-
ganisatie.

Een aantal dierenartsen kon in het afge-
lopen jaar hun wetenschappelijk onder-
zoek afronden met een proefschrift. Door
een succesvolle verdediging van dissertatie
en stellingen verwierven zij de graad van
doctor in de diergeneeskunde. De volgende
collegae mochten wij gelukwensen:

R. de Koning

H. A. Vahl

I. V. M. Bijlsma
J. H. H. van Eek
M. F. de Jong
R. H. Dwinger
W. R. Klein

A. E. van de Braak

Gisteren vond de promotie plaats van

mevrouw M. H. M. Kuypers en

G. M. Dorrestein, welke laatste Cum Laude.

Wij verheugen ons met hen over het be-
reikte wetenschappelijke resultaat en ho-
pen dat de verdediging van hun proefsch-
rift niet de laatste maal was dat zij over hun
onderzoek het woord voerden.
Speciale vermelding verdient de verlening
van het ere-doctoraat aan P. H, Bool door
de Rijksuniversiteit Utrecht ter gelegen-
heid van haar 350-jarig bestaan.

-ocr page 443-

Dames en Heren.

Staande aan de vooravond van het 125-
jarig bestaan van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskun-
de, is het nuttig om vlak voor dit jubileum
te trachten in grote lijnen de ontwikkeling
van de diergeneeskunde nu na 125 jaar
KNMvD te overzien: immers grote gebeur-
tenissen plegen hun schaduw vooruit te
werpen. De huidige stand van zaken in ons
beroep bepaalt mede het karakter van de
viering van dit lustrum.
In 1987 zal onze beroepsorganisatie zich
125 jaar hebben ingezet voor de ontplooi-
ing van de diergeneeskunde en voor de be-
hartiging van de belangen van haar leden.
De schriftkundigen onder u zullen mijn
vrije vertaling van de tekst uit de statuten
van eertijds kunnen aanvechten. Zij heb-
ben gelijk, zo staat het er niet. We leven
echter straks in 1987 en willen dan op
eigentijdse wijze naar de samenleving toe
ons beroep presenteren.
Het Zeeuwse land levert een inspirerend
beeld. Waakzaam schouwt de wachter op
de zeedijk naar het woelende water in de
wetenschap dat het machtige dijklichaam
aan zijn voeten slechts borg staat voor een
betrekkelijke veiligheid van de gemene in-
gelanden en hunne dieren. Zo moet ook
onze professie zich bewust zijn van de be-
trekkelijkheid van de huidige situatie en
wakker zijn om maatschappelijke stromin-
gen zowel binnen als buiten ons werkge-
bied te onderkennen en op waarde te schat-
ten.

Indien wij in de diergeneeskunde dc signa-
len van verschillende kanten goed beluiste-
ren, als informatie over de te verwachten
invloed van de ons omringende elementen,
dan dienen waakzaamheid en paraatheid
verhoogd te worden. Over informatie heb-
ben we niet te klagen: sinds kort heeft van-
uit agrarische invalshoek zich in die stroom
weer een nieuwe bron gemeld, die helder en
geordend bijna dagelijks ons laat delen in
de zorgen van de landbouw. En die zorgen
zijn niet gering, ook al weten we dat de
landbouw het etaleren van kommer en
kwel niet schuwt. De noodzaak tot een be-
perking van de produktie is van directe
invloed op de agrarische sector van onze
beroepsuitoefening. Daarnaast moeten de
invloeden die wij ervaren binnen onze
eigen gelederen ons ook aansporen om
onze functie en positie in de samenleving
een eigentijdse, doelmatige inhoud en vorm
te blijven geven.

Er zijn nog andere invloeden van buiten
ons eigen vakgebied: de informatica levert
een brede stroom van data, kengetallen,
analyses, prognoses en als toekomst een
volledige infrastructuur; en de ongekende
mogelijkheden van de automatisering: het
computer gestuurde bedrijfsgebeuren; al-
lemaal zaken ontwikkeld door techniekfa-
naten en mogelijk door een bedrijfsleven
dat er commercieel veel van verwacht. Be-
stuurders stichten vanuit hun organisaties
nevenorganisaties en werkverbanden on-
der de meest fantastische afkortingen, ho-
pend zo hun eigen organisatie te verste-
vigen en daarbij nog dat hun leden hun
bedrijven rationeler zullen beheren. Wij
doen als organisatie in het vrije beroep ook
mee om op bij-de-tijdse wijze onze functie
ten opzichte van de veehouderij te kunnen
blijven vervullen.

Van binnenuit ons vakgebied komt de in-
vloed van de in vooruitzicht gestelde fabel-
achtige mogelijkheden van de biotechno-
logie, waarover wij ons vandaag door

eminente sprekers laten inlichten.....

En wie roept er \'stop\'? Ja, die geluiden zijn
er — slaat u willekeurig maar een krant op
—, maar wie bepaalt werkelijk waar de
grens ligt? De veehouder, de consument? Ik
denk: het politieke krachtenspel, waarbij
echte deskundigheid slechts één van de vele
invloeden is die een rol spelen. In onze
huidige samenleving geen ongewoon ver-
schijnsel.

Kortom het zwerk is zwanger en de zee
dreigend vol ingehouden zilt geweld. De
wachter zij paraat, de voeten stevig ge-
plant, de blik waakzaam speurend naar het
breken van het wolkendek. Het adagium
\'Zij die onze hulp behoeven, zullen ons
weten te vinden\' was mogelijk weleer ge-
heel in overeenstemming met \'de eer en de
waardigheid van de diergeneeskundige
stand\'. Nu geldt dat deskundigheid en
vaardigheid van de dierenarts door de be-
roepsgroep zelf naar buiten moeten wor-
den uitgedragen en van tijd tot tijd zelfs
moeten worden verdedigd.

-ocr page 444-

Vreemd eigenlijk in een tijd waarin zowel
gezondheid en welzijn als produktiviteit
ieder voor zieh om voorrang strijden en alle
drie bij de dierenarts in betrouwbare des-
kundige handen. Dat willen we graag in
ons jubileumjaar uitdragen.
Volstrekt duidelijk is: noch het houden van
dieren, noch een dierlijke produktie is mo-
gelijk zonder diergeneeskunde. En als u
deze stelling niet wilt bestrijden, én daar ga
ik voor de rust maar van uit — het is al
onrustig genoeg hetgeen ik u voorhoud —
wat moeten we dan wel onder diergenees-
kunde en dus onder een dierenarts ver-
staan?

Dierenartsen worden op zeer uiteenlopen-
de werkterreinen aangetroffen. Blijkbaar
maakte hun brede opleiding dit mogelijk.
Toenemend is thans de vraag naar meer
gericht opgeleide veterinairen, zowel voor
de praktijkuitoefening als voor functies, bij
overheid en bedrijfsleven. Andere oplei-
dingsinstellingen verruimen hun specifieke
interessegebied onder druk van de belang-
stelling van hun studenten, waardoor we
grenzen van werkterreinen zien vervagen.
Diergeneeskunde zelf omvat al vele elkaar
rakende arbeidsterreinen, tenminste in te
delen als een drieluik: de sector gezel-
schapsdieren — het terrein van landbouw-
huisdieren — en het gebied van de produk-
ten van dierlijke oorsprong in relatie met
volksgezondheids- en kwaliteitsbewakings-
vraagstukken. Het is als de lappendeken
van het Zeeuwse land aan gene zijde van de
dijk. En elke akker met zijn eigen gewas
voelt de wind en moet beducht zijn voor
een teveel aan kwelwater.
Zo kent de sector van de geneeskunde van
het gezelschapsdier zijn eigen specifieke
problematiek. In dit verband wil ik de dis-
cussie noemen otn te komen tot een veteri-
naire verzorgingsstructuur voor het gezel-
schapsdier, waarvan de problematiek nog
niet volledig in kaart is gebracht. In deze
structuur zullen ook specialisten een plaats
moeten krijgen. Dit levert een gecompli-
ceerde vraag over de maatschappelijke
vormgeving. Het gaat niet alleen om de nu
spaarzaam beschikbaar komende opgelei-
de specialisten maar vooral ook om de er-
kenning van degenen die zich met grote
inzet reeds een specialisme in de praktijk
eigen maakten.

Een ander groot probleem wordt gevormd
door de onbeheersbare toename van het
aantal vestigingen, die een negatieve in-
vloed zal hebben op de kwaliteit van de
diergeneeskunde in deze sector.
Een overschot aan jonge dierenartsen leidt
tot een grotere druk op de werkgelegenheid
met name in de gezelschapsdierenseetor.
Met relatief geringe investering is het im-
mers hier mogelijk zieh als vrije beroeps-
beoefenaar ergens zomaar te vestigen en te
trachten zich in eerste aanleg een bestaan te
verwerven vanuit de meer algemene prak-
tijkverrichtingen. En wanneer de betref-
fende zich dan niet aansluit bij onze be-
roepsorganisatie kan hij of zij zich ook
ontslagen achten van elke regel waarmede
we, niet het beroep gesloten willen houden,
doch orde en richting willen geven aan de
uitoefening van de diergeneeskunde.

De toestroom van jongeren, ook van hen
— en dat zijn er gelukkig velen — die zich
in goed overleg willen vestigen, wordt in
sommige woonkernen duidelijk ervaren.
Een negatief advies van de provinciale ves-
tigingscommissie op grond van het oor-
deel: \'vol\', \'er is geen ruimte meer\', \'een
vrije vestiging moet ontraden worden\',
wordt een meer voorkomende uitspraak.
Het zal echter bij grote druk op de ar-
beidsmarkt niet verhinderen dat vestigin-
gen toch zullen plaats vinden. Wanneer een
dergelijke ontwikkeling zieh voortzet en
dat valt te voorspellen, dan zal dit de kwali-
teit van de diergeneeskunde in deze sector
ernstig kunnen aantasten. De gezelschaps-
dierensector is niet de meest draagkrach-
tige in ons beroep. Een daling van de in-
komsten heeft als consequentie dat inves-
tering op alle mogelijke terreinen van het
vakgebied achterwege blijven. Een ont-
wikkeling, waarvan de gevolgen haaks
staan op de doelstellingen van onze organi-
satie. Zonder ook maar iets af te willen
doen aan de adviezen van de provinciale
vestigingscommissies, waarvan ik over-
tuigd ben dat ze met grote zorgvuldigheid
worden uitgebracht, moeten we wel con-
stateren dat deze vestigingscommissies als
referentiekader helaas weinig ter beschik-
king staat.

In het afgelopen jaar is de discussie concre-
ter geworden over de wenselijkheid van een
actief vestigingsbeleid, dat een aantal

-ocr page 445-

plaatsen voor jonge dierenartsen zou kun-
nen opleveren. Zonder in details te treden
mag de voorlopige conclusie getrokken
worden dat de mening niet neigt naar een
centraal actief en dirigistisch vestigings-
beleid. Een vrijwillige beroepsorganisatie
als de KNMvD heeft hiertoe ook maar be-
perkte mogelijkheden en haar ontbreken
passende sancties. Initiatieven die in be-
paalde regio\'s ondernomen worden om
samen met de provinciale vestigingscom-
missies actiever de ongetwijfeld nog aan-
wezige ruimte in beeld te brengen worden
van harte toegejuicht. Het welslagen van
deze acties staat of valt met de medewer-
king van de gevestigden. Een warm plei-
dooi voor die medewerking, voortkomend
uit het inzicht dat het actief opnemen van
jongeren in de eigen praktijk best eens een
versteviging van de eigen positie zou kun-
nen betekenen, is op zijn plaats.
De inspanningen die we ons zullen moeten
getroosten, wil werkgelegenheid gevonden
worden, zullen niet gering zijn en dan nog
zal het aantal arbeidsplaatsen dat het ople-
vert naar mijn stellige overtuiging beperkt
zijn. Het zal niet de oplossing vormen voor
de honderden die over de dijk zullen klau-
teren om in het vakgebied dat ze als \'hel
beloofde land\' zien aan de slag te gaan. Ik
denk dat wij ten aanzien van deze proble-
matiek heel nuchter moeten zijn. Natuur-
lijk moeten we blijvend bezig zijn de ruimte
die er nog is voor jongeren zichtbaar te
maken. Nuchter moeten we constateren
dat dit niet onze zorg kan wegnemen: onze
zorg om evenwichtige onderlinge beroeps-
verhoudingen; onze zorg ook om de kwali-
teit van de diergeneeskunde te behouden.
Geen pasklare oplossingen kunnen alsnog
worden aangedragen voor een groot aantal
vraagstukken, doch ze vragen wel aan-
dacht om ze vooral bespreekbaar te hou-
den.

Soms kan ik mij niet aan de indruk ont-
trekken dat diergeneeskunde geacht wordt
te bestaan uit een optelsom van feiten en
handgrepen, waarmede men naar believen
wiskundig kan omgaan: zoals optellen en
aftrekken, vooral delen. Met name geldt dit
in de sector van de landbouwhuisdieren.
Daar veronderstelt men maar al te snel dat
bepaalde handelingen wel door anderen
dan dierenartsen uitgevoerd kunnen wor-
den. En natuurlijk, dit altijd weer met het
oogmerk dat het dan goedkoper zou kun-
nen. Daarbij wordt er aan voorbijgegaan
dat de dierenarts meer is dan de leverancier
van diergeneesmiddelen en meer betekent
voor de veehouder dan de uitvoerder van
een aantal hem door de wet voorbehouden
handelingen. Een dierenarts die verant-
woord zijn bijdrage aan het veehouderij-
bedrijf wil leveren moet daar ook de ruimte
voor krijgen. Hij moet ten gunste van de
veehouder daadwerkelijk het overzicht op
het gehele diergeneeskundig gebeuren
kunnen houden. De nieuwe diergenees-
middelenwet maar ook de IKB geeft hier-
aan duidelijk richting. Deze wet biedt mo-
gelijkheden de positie van de dierenarts
meer in overeenstemming te brengen met
de verantwoordelijkheid die hij uit hoofde
van zijn beroep heeft gekregen. Dit zal
door ons allen dienen te worden aange-
grepen wil de geloofwaardigheid over onze
opvatting voor een verantwoorde beroeps-
uitoefening staande blijven.
Laten we ons dat goed realiseren. Een nu
reeds aan te geven vraagstuk vormen be-
paalde entingen in de intensieve veehoude-
rij. In genoemde wet worden met name
entingen in handen gelegd van de dieren-
arts, terwijl in een aantal gevallen thans een
andere werkwijze wordt gevolgd. Ik laat de
achtergronden hiervan onbe.sproken. Na-
der overleg met het bedrijfsleven zal tot
aanvaardbare oplossingen met goedkeu-
ring van de overheid kunnen leiden, waar-
voor in de wet wel enige ruimte is. Menig
individuele veehouder heeft goed door dat
veehouderij, en dierlijke produktie in het
algemeen, onbestaanbaar is zonder dierge-
neeskunde. Hij weet dat de dierenarts niet
alleen steun levert aan, maar ook borg
staat voor een stuk medebetrokkenheid
met zijn ondernemerschap. Het valt toe te
juichen dat ook in het huidige zich verhar-
dende klimaat de dierenarts nog steeds
hiervoor een stuk verantwoordelijkheids-
gevoel wil opbrengen.
Ons vrije beroep zou daarvoor wel wat
meer waardering mogen ontvangen. Door
landbouwkringen zelf zou wel eens uitge-
dragen mogen worden dat ter ondersteu-
ning van die in alle opzichten in de knel
zittende veehouderij, een eigen bedrijfsbe-
trokken dierenarts die klaar staat om zich

-ocr page 446-

in te zetten, uiterst fundamenteel is om te
overleven, ook al oefent die dierenarts een
vrij beroep uit. Het uitoefenen van de dier-
geneeskunde vanaf grote afstand, met
welke voorspiegelingen dan ook over mo-
derne eigentijdse aanpak en inzicht, neer-
komend in hoofdzaak op geneesmiddelen-
verkoop, lijkt eerder te neigen naar bedrog
dan naar een rationele bedrijfshegeleiding
van kwalitatief hoog niveau, zoals door de
overheid wordt gepropageerd. Diezelfde
overheid zal de ontwikkelingen nauwlet-
tend dienen te volgen en deze zouden haar
thans met grote zorg moeten vervullen en
zo zij dat doen, zal die overheid blijk moe-
ten geven dat een uitsluitend commerciële
bedrijfsvoering in welk deel der dierge-
neeskunde dan ook bestreden dient te
worden, omdat zij onverantwoord is.
Door de overheid zijn maatregelen ter be-
teugeling ontworpen. Zij dienen nu inge-
voerd te worden. De overheid dient ook
haar eigen controle-apparaat in beweging
te brengen en dient met kracht op de nale-
ving toe te zien.

Het Ministerie van Landbouw en Visserij
zou met name best eens wat openlijker
mogen laten blijken dat ook in Den Haag
beseft wordt dat om onze Nederlandse
veehouderij-sector gezond te houden er
meer nodig is dan haar eigen zo aangepre-
zen drieluik van onderwijs, onderzoek en
voorlichting. Door onderwijs getraind en
door ervaring deskundig geworden, wil de
dierenarts meer dan vrijblijvend voorlich-
ten. Hij wil op de veehouderijbedrijven
werk leveren op niveau, niet alleen prompt
op momenten dat het direct nodig is maar
ook in begeleidende zin. Dat alles op basis
van een honorering per verrichting. Het
moet erkend worden: de dierenarts wil be-
taald worden maar hij is er dan ook wan-
neer het nodig is cn kan door een uitge-
breide achtergrondkennis van het gehele
bedrijf met inzicht bij zich voordoende
problemen gericht maatregelen adviseren.
De dierenarts voor dag en nacht, die bo-
vendien als bedrijfsleider zich inzet voor de
produktie en de gezondheid van het be-
drijf, is maar een klein stukje van ons be-
roepsspectrum, dat even veelkleurig is als
het
spectrum, opbloeiend in de zon, van het
op de basaltkeien aan de voet van de zee-
dijk tot een zilte nevel verspattende water
uit de Zeeuwse stromen.

Het derde grote paneel van ons beroeps-
drieluik wordt gevormd door het terrein
van de volksgezondheid en kwaliteitsbe-
waking van de dierlijke produkten. Een
terrein dat onder andere een aantal scha-
kels uit de gehele produktieketen omvat en
niet alleen beschouwd kan worden als het
eindstation van die produktie. Immers op
zijn beurt zal iedere fase "weer van invloed
zijn op een volgende produktieronde.
Zo grijpen werkterreinen van de dierge-
neeskunde in elkaar als schakels van een
keten die variërend van integrale ketenbe-
waking tot integrale kwaliteitsborging
wordt aangeduid.

Het is verheugend te mogen constateren,
dat dierenartsen werkzaam op de verschil-
lende werkterreinen tot het inzicht komen
dat de resultaten van hun professionele
inzet mede afhankelijk zijn van de prestatie
van het daarop aansluitende werkgebied.
Een gezamenlijke bestudering van de vraag-
stukken zoals nu wordt ontwikkeld moet
worden toegejuicht en zal de kwaliteit van
de prestatie in de verschillende werkter-
reinen verhogen en tot een zo noodzakelijk
grotere motivatie leiden.
Ondanks de indruk dat er soms volstrekt
overbodige controversen bestaan die voort-
komen uit onvoldoende acceptatie van
ieders taakopdracht en de daaruit voort-
vloeiende eigen verantwoordelijkheid ligt
in deze sector een groot en boeiend be-
roepsterrein. Van de recente grondige aan-
passingen in taak en positie zijn de sporen
natuurlijk nog niet uitgewist. De KNMvD
meent dat de dierenartsen op genoemde
terreinen een sector vertegenwoordigen die
voor ons beroep en voor de samenleving
van groot belang is. Op de waarde van dit
beroepsgebied willen we in de naaste toe-
komst nog eens extra aandacht vestigen
mede gezien de mogelijkheden die er op dit
terrein liggen voor jonge dierenartsen met
gevoel voor vraagstukken die de gezond-
heids- en kwaliteitszorg in onze samenle-
ving betreffen.

Het gehele drieluik overziende, land, wind
en water, kondigt zich vanzelfde vraag aan
of van een dierenarts gewoon maar ver-
wacht kan worden op alle terreinen van de
diergeneeskunde voldoende kennis en kun-
de paraat te hebben om op ieder terrein van
het vak bekwaam geacht te worden. Kan

-ocr page 447-

van de dierenarts die vertrouwd is met de
problemen van de intensieve veehouderij
ook verwacht worden dat hij gedetailleerd
op de hoogte is, om maar een voorbeeld te
noemen, van diagnostische technieken en
therapieën bij problemen in de verschil-
lende orgaansystemen van het gezelschaps-
dier?

Het is onmogelijk het gehele vakgebied van
de diergeneeskunde op niveau uit te oefe-
nen. We menen daarom te mogen stellen
dat de gemengde éénmanspraktijk voor
een onmogelijke opgave staat en uiterst
kwetsbaar wordt. Of zo\'n dierenarts zich in
de toekomst zal kunnen handhaven is aan
sterke twijfel onderhevig. Een tijdig verzet-
ten van de bakens lijkt het overwegen
waard. De groepspraktijk, de veterinaire
onderneming, waar naast uitoefening van
de algemene diergeneeskunde ook gerichte
deskundigheden voor handen zijn is het
antwoord op de behoefte van de moderne
veehouderij en mutatis mutandis van de
gezelschapsdierensector. Gerichte deskun-
digheid zal de vraag om hulp en advies
stimuleren, hetgeen we met het overvloe-
dige aanbod van jonge enthousiaste colle-
gae zo hard nodig hebben. En voor niet
voor handen zijnde ervaring op onderdelen
zullen in goed overleg praktijkgrens over-
schrijdende activiteiten een realiteit wor-
den, zeker op terreinen, waar door organi-
saties en instanties vaardigheidseisen aan
praktici gesteld worden alvorens hen op
bepaalde terreinen in te schakelen. Bij het
aantrekken van een assistent wordt gelet
op een gerichte belangstelling van de sol-
licitanten. Studenten gaan zich breder
oriënteren en, geleid door persoonlijke in-
teresse, zich meer verdiepen in deelgebie-
den. Hen wordt voorgehouden, dat wan-
neer zij bij hun afstuderen over relevante
extra kennis beschikken naast hun gerichte
kennis uit de differentiatie, zij een grotere
kans maken om aan het werk te komen. In
de tweede fase van de opleiding aan de
Faculteit, dus na het doctoraal, zijn thans
naast de beroepsopleiding tot dierenarts
ook mogelijkheden een opleiding te volgen
tot toxicoloog of tot proefdierdeskundige.
Deze beide post-doctorale opleidingen zijn
ook toegankelijk voor doctorandi van an-
dere studierichtingen. Ook bestaat er nog
de mogelijkheid om na het doctoraal exa-
men in verschillende richtingen een oplei-
ding te volgen tot wetenschappelijk onder-
zoeker in Veterinaire Wetenschappen, waar-
voor een bescheiden salaris wordt betaald.
Duidelijk is dat er in de opleidingsmoge-
lijkheden aan de Faculteit na het doctoraal
een variatie is ontstaan die tot voor kort
ondenkbaar was. Een aantal van de afstu-
derenden aan de veterinaire faculteit zal
dus geen dierenarts meer zijn als zij aan de
maatschappij worden afgeleverd. Zowel
aan die met de grote \'M\' als met een kleine
\'m\'. Mogen zij zowel in onze Maatschappij
als in die andere hun weg vinden, zij zullen
op het brede terrein dat bestreken wordt
door diergeneeskunde werkzaam willen
zijn.

We spreken nog steeds van dierenarts,
doch deze zal reeds vanuit de opleiding
verschillend gericht het beroep binnen ko-
men. Daarnaast betreden ook niet-dieren-
artsen ons werkterrein.
Morgen zal het niet allemaal anders zijn,
maar het komt mij nuttig voor de blik ruim
te houden, net als de man op de dijk die in
het spel van de elementen tijdig een zich
veranderend getij moet herkennen. Beroep
en beroepsmogelijkheden veranderen.
De aanduiding dierenarts wordt een ver-
zamelnaam, waaronder velen met uiteen-
lopende interessen en bekwaamheden
schuil gaan.

Als wij erkennen, dat in de diergenees-
kunde, de hoofdtakken van dit beroep zo
verschillend in uitvoering en denkwijzen en
eigenlijk niet meer op één noemer zijn te
brengen, als wij erkennen dat de dierge-
neeskunde zich breed maar ook diep heeft
ontwikkeld en ais wij er aan hechten dat
een dierenarts zijn werkzaamheden beperkt
tot het gebied waarop hij bekwaam is,
waaraan hij binnenkort door het wettelijk
tuchtrecht zo nodig herinnerd zal worden,
moeten we dan een verdere differentiatie in
ons beroep eigenlijk niet bevorderen? Het
zou wel eens verstandig kunnen zijn een
paar hoofdrichtingen in dit grote vakge-
bied te erkennen, die op zichzelf al zo breed
zijn, dat het van een dierenarts veel inspan-
ning zal vergen op dat bepaalde terrein
deskundig te zijn en te blijven.
Een verdergaande grote differentiatie in de
dierenartsopleiding is niet ondenkbaar en
moet afgestemd worden op behoeften en

-ocr page 448-

mogelijkheden in het bedrijfsleven, bij de
overheid en in de praktijk.
Grote uitbreiding van de diergeneeskun-
dige praktijkuitoefening valt in de naaste
toekomst niet te verwachten, noch in de
sector van de landbouwhuisdieren noch in
die van de gezelschapsdieren. Ook uit de
sector van overheid en bedrijfsleven zal
geen groot nieuw aanbod van werk naar
voren komen. Om met de Zeeuwen te spre-
ken: er is geen schor meer te bedijken.
Bekeken zal moeten worden op basis van
de huidige en te verwachten aantallen
mannelijke en vrouwelijke studenten hoe
groot de vraag jaarlijks naar full time ar-
beidsplaats-equivalenten zal zijn. Hierover
zijn al wel berekeningen gemaakt. Belang-
rijk is ook daarnaast de mogelijkheden te
inventariseren voor hen die post-doetoraal
voor een andere beroepsopleiding kozen.
Het is moeilijk om gefundeerde prognoses
te maken over een maatschappelijke be-
hoefte aan dierenartsen en andere aan de
Faculteit geschoolden. Het merendeel van
de studenten zal — mogelijk niet geheel
verstandig — wel de opleiding tot dieren-
arts blijven prefereren. Ik denk dat velen
aanvoelen dat grote veranderingen in ons
beroep zieh voltrekken. Hoe dan ook,
zeker waar blijft de stelling dat het houden
van dieren of een dierlijke produktie on-
mogelijk is zonder diergeneeskunde.
Dat betekent dat er vele dierenartsen nodig
blijven omdat de mens noch van het één
noch van het ander wil afzien. Niet alleen
bij de produktie en de gezondheid van het
,dier voelt de veterinair zich betrokken, te-
vens raakt het welzijn hem.
Het jaar 1987 waarin de KNMvD 125 jaar
bestaat wil onze beroepsorganisatie aan-
grijpen om enerzijds uit te dragen hetgeen
dierenartsen betekenen voor de gezond-
heid, de produktie en het welzijn van onze
huisdieren, doch om anderzijds ook te luis-
teren en zich open te stellen voor de verlan-
gens van de samenleving ten aanzien van
ons beroep.

Ook is duidelijk dat de beroepsuitoefening
op de verschillende werkterreinen zo is
gaan divergeren, dat alle richtingen van
ons beroep niet meer op één noemer zijn te
brengen.

Om deze pluriformiteit goed tot uiting te
laten komen, zullen er onder andere ver-
schillende congressen in 1987 georgani-
seerd worden om zowel voor de gezel-
schapsdieren-, als voor de veehouderij- en
de volksgezondheidssector de beroepsuit-
oefening te laten belichten.
Besloten is om ter gelegenheid van ons jubi-
leum een aanvraag in te dienen om aan de
Faculteit der Diergeneeskunde een bijzon-
dere leerstoel te mogen instellen met als
leeropdracht de Relatie Mens — Dier.
Het Bestuur van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskun-
de meent dat de dierenarts reeds tijdens zijn
opleiding moet leren omgaan met de pro-
blematiek, gelegen in het spanningsveld
tussen economische doelen en welzijnsbe-
hartiging. Als mens heeft hij de vrije keuze,
als deskundige staat hij steeds op het kruis-
punt van het welzijn van het dier en het
welzijn van de mens. Niet alleen moet hij
deze controversiële materie kunnen hante-
ren, ook zal hij bekend moeten zijn met de
betekenis en de waarde van de sociale rela-
tie met haar vele facetten tussen dier en
mens.

Het verheugt ons in het bijzonder dat wij
uit overheidskringen, maar ook van de Fa-
culteit der Diergeneeskunde en van het
College van Bestuur van de Landbouw
Universiteit in Wageningen adhesie moch-
ten ontvangen voor onze aanvraag.
Het beeld van de huidige situatie in de dier-
geneeskundige beroepsbeoefening, dat ik u
in mijn betoog schilderde, was niet zo
rooskleurig. Zeker is evenwel dat ons be-
roep op tal van terreinen, om het modern
uit te drukken, maatschappelijk relevant is
zowel voor het dier als voor de mens. Laten
we dat benutten.

De publieke belangstelling voor ons werk-
terrein, al is het vanuit verschillende ach-
tergrond, is enorm. Laten we dat aan-
grijpen. Hiervoor moeten wij als deelgeno-
ten in de diergeneeskunde elkaar kunnen
vinden ook voor de inspanningen in het
jubileumjaar 1987. Het stellen van de be-
langen van onze professie op de lange ter-
mijn boven het prioriteit geven op de korte
termijn aan het individuele eigenbelang,
zou wel eens van fundamentele betekenis
kunnen zijn voor de toekomst van ons be-
roep. Wij allen, deelgenoten van hetzelfde
wetenschapsgebied, dat ons leven richting
gaf, dragen medeverantwoordelijkheid

-ocr page 449-

voorde herkenningen de erkenning van de
diergeneeskunde.

In 1987 zal zich daarvoor de gelegenheid
voordoen. Wij zullen de diergeneeskunde
presenteren naar de samenleving toe; er is
zoveel aardigs, interessants en nuttigs over
te laten zien en te vertellen. Uw medewer-
king als lid van onze gemeenschappelijke
professie is onontbeerlijk voor het uitdra-
gen van de maatschappelijke betekenis van
ons vak. Dit laatste kan echter alleen dan
haar waarde behouden indien zij door we-
tenschap wordt gevoed.
In Zeeland greep de technologie in, in de
oerkrachten van water en wind. Het beïn-
vloedde er het leven. Wat is in Zeeland een
passender thema voor ons jaarcongres dan
biotechnologie?

-ocr page 450-

Mijnheer de voorzitter, dames en heren,
Het centrale thema van de wetenschappe-
lijke vergadering, de biotechnologie, is een
voorbeeld van een betrekkelijk nieuw vak-
gebied, waarvan de ontwikkelingen — na
een aarzelend begin — de laatste vijf tot
tien jaar in een stroomversnelling zijn ge-
raakt. De algemene inleider, professor De
Voogd van der Straaten, zal hierop onge-
twijfeld ingaan.

Nieuwe ontdekkingen — we denken onder
andere aan de hybridoma-technologie —,
belangrijke conclusies uit zorgvuldig op-
gezet onderzoek, baanbrekend werk, hy-
potheses, etc. werden en worden op con-
gressen, zoals het huidige er één van is,
toegelicht en kritisch aangehoord. Toch
hebben congressen, meetings en symposia
— hoewel onmisbaar — ook hun beper-
kingen: men bereikt slechts een, naar ver-
houding, gering aantal geïnteresseerden en
veelal een nóg geringer aantal vakgenoten.

Voor een brede verspreiding van weten-
schappelijke resultaten blijft het geschre-
vene, in de vorm van publikaties in een
wetenschappelijk tijdschrift, een essentiële
en onmisbare rol spelen. In dit licht bezien
is het een goed gebruik, mijnheer de voor-
zitter, dames en heren, dat jaarlijks op onze
congressen plaats wordt ingeruimd voor de
uitreiking van de Jaarprijs en een korte
bespreking over de beide, door de KNMvD
uitgegeven, tijdschriften, het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
en The Veterinary
Quarterly.

Al meer dan 110 jaar heeft het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde op
verantwoorde wij-
ze voldaan aan de dubbele opdracht, welke
er aan werd gesteld: enerzijds communica-
tiemiddel tussen de KNMvD en haar leden
en anderzijds publikatiemedium voor de
resultaten van wetenschappelijk werk. In
de loop van vele jaren werd door Neder-
landse dierenartsen de primeur van ont-
dekkingen op het gebied van belangrijke
dierziekten gegund aan het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde.
De publikaties van pro-
fessor Poels in het begin van deze eeuw zijn
hiervan een goed voorbeeld. Ze zijn ge-
volgd door vele publikaties van hoog ge-
halte van de hand van generaties veteri-
naire onderzoekers. In al deze gevallen
waren de auteurs verzekerd van een groot
lezerspotentieel: uit eigen ervaring is mij
bekend, dat de Engelse samenvattingen tot
in India, Afrika en Zuid-Amerika worden
gelezen. In de tijd, dat het maken van foto-
kopieën nog wat minder gebruikelijk was,
ontving men aanvragen voor overdrukken
van in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde
gepubliceerde artikelen uit soms wel 30-40
landen.

Het is velen van u bekend, dat er het laatste
decennium wel iets is veranderd met bet-
rekkingtot \'het\'Tijdschrift: Hoofdbestuur
en Hoofdredaktie waren van mening, dat

Uitreiking Jaarprijs 1986^

J. Goudswaard^

\' Toespraak gehouden ter gelegenheid van de uitreiking van de Jaarprijs voor 1985 van het Tijdschrifi voor

Diergeneesicunde tijdens het door de KNMvD georganiseerde Jaarcongres op 10 oktober 1986 te Renesse.
^ Dr. J. Goudswaard, voorzitter Hoofdredaktie
Tijdschrifi voor Diergeneesicunde en The Velerinary Quarterly.

-ocr page 451-

de noodzaak om met name het Neder-
landse veterinair-wetenschappelijke werk
uit te dragen om verscheidene redenen —
ook naar de financiers van het onderzoek
toe — alleen maar groter is geworden. Een
aantal jaren geleden werd dan ook de his-
torische beslissing genomen tot het uitge-
ven van een strikt toegepast wetenschappe-
lijk, Engelstalig tijdschrift,
The Veterinary
Quarterly
(VQ). Publikatie van resultaten
van wetenschappelijk werk in alléén de
Nederlandse taal is passé geworden en het
Engels wordt internationaal aanvaard als
de taal, waarin bij voorkeur wordt gepu-
bliceerd. Na een aarzelend begin is ge-
bleken, dat de VQ in een grote behoefte
voorziet: er wordt door de auteurs veel ge-
bruik gemaakt van dit publikatie-medium
en, gelet op de goede positie van de VQ op
de Science Citation Index lijst wordt dit
tijdschrift ook goed gelezen.
Genoemde ontwikkelingen hebben uiter-
aard gevolgen gehad voor de inhoud van
het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Voor-
alsnog houdt de Hoofdredaktie vast aan
een accentverschuiving voor wat betreft de
inhoud. Een totale ommekeer met betrek-
king tot de kopij van \'het\' Tijdschrift stelt
zij zich niet voor. Er blijft behoefte bestaan
aan een Nederlandstalig publikatiemedium
voor toegepast wetenschappelijk werk. Het
maatschappelijk gedeelte is, vergeleken met
vroegere jaren, niet alleen flink gegroeid,
doch ook meerdere malen in een nieuw en
leesbaarder jasje gestoken. We denken hier-
bij ook aan nieuwe rubrieken als de on-
langs met succes gestarte \'Voorzittersco-
lumn\'. Voorts hebben de eerste besprekin-
gen plaatsgevonden met een drietal colle-
gae, die als \'veterinair journalist\' bijdragen
voor het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde
zullen gaan verzorgen.
Maar, mijnheer de voorzitter, dames en
heren, er is in dit verband nog een aspect,
waarop ik graag zou willen wijzen. Als re-
daktie van onze beide diergeneeskundige
tijdschriften beklagen wij wel eens de re-
dakties van populaire weekbladen en kran-
ten vanwege het geringe contact, dat er
bestaat tussen schrijvers — de journalisten
— en lezers. In ons geval liggen de feiten
geheel anders: er is een overvloed van te-
rugkoppeling: de Wetenschappelijke Re-
daktie (WR) behoedt de Hoofdredaktie
voor feilen op wetenschappelijk gebied en
adviseert ons ook in deze tijdens jaarlijks
plaatsvindende vergaderingen, de Hoofd-
bestuursleden geven ideeën vanuit het \'veld\'
door aan de redaktie en zorgen mede voor
een attractief maatschappelijk gedeelte in
\'het\' Tijdschrift en er is, last but not least,
de Redaktie Advies Raad (RAR). Vooral de
laatste jaren blijkt ons, dat de RAR-leden
zich weer sterker betrokken voelen bij het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Het Tijd-
schrift wordt —via hen — weer regelmatig
op de agenda geplaatst van de vergade-
ringen van de Groepen en Afdelingen.
Uit dit periodieke \'lezersonderzoek\' blijkt
overigens wel, dat een derde taak van \'het\'
Tijdschrift nog dient te worden uitgebreid.
De klinische lessen — ik breng die van de
hoogleraar Wagenaar hier nog eens graag
in herinnering — vervulden vroeger al een
duidelijke nascholingstaak. Toch is de be-
hoefte — juist door de stormachtige ont-
wikkeling in de medische vakgebieden —
aan nascholing zó groot geworden, dat
(naast de bekende door de KNMvD geor-
ganiseerde PAO-cursussen) hieraan ook in
het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde een
eerste prioriteit dient te worden gegeven.
Aan genoemde klinische lessen, overzichts-
artikelen en bepaalde PAO-artikelen be-
staat bij onze lezers een grote behoefte. Als
redaktie zijn wij van mening, dat er, juist
voor het schrijven van dit soort artikelen,
een groot auteurspotentieel aanwezig is in
veterinair Nederland. Wij doen dan ook
een dringend beroep op u ons te helpen bij
het vullen van ons Tijdschrift met kwalita-
tief goede overzichtsartikelen. Het artikel,
waaraan de redaktie unaniem de Jaarprijs
1985 heeft toegekend, is daar een voor-
beeld van.

De twee artikelen onder de hoofdtitel:
\'Glaucoom bij hond en kat; overzicht en
retrospectieve evaluatie van 421 patiënten\',
geschreven door collegae M. H. Boevé en
F. C. Stades bieden, naar de mening van de
Hoofdredaktie, nu juist dié informatie
waaraan behoefte bestaat. Het artikel, zo-
als ik het in het vervolg zal noemen, is
—volgens de auteurs— een overzichtsarti-
kel, dat vooral geschreven is, omdat \'hier-
over in de Nederlandstalige literatuur het
afgelopen decennium nauwelijks is gepu-
bliceerd\'.

-ocr page 452-

Dat is inderdaad een zeer valide reden om
zo\'n artikel aan \'het\' Tijdschrift aan te
bieden. Doch er is meer: naast goede in-
formatie via foto\'s, tabellen en tekeningen,
wil het artikel het toch niet alleen bij via de
literatuur bekende feiten laten.
De auteurs — met name de tweede — beoe-
fenen het specialisme \'oogheelkunde\' zelf
al jaren: ze bespreken de stof daarom van-
uit hun eigen achtergrond en vullen de lite-
ratuur aan met eigen waarnemingen, onder
andere wat betreft de raspredisposities.
Deze extra dimensie onderscheidt zo\'n
overzichtsartikel van een \'gewoon\' refe-
raat, met hoeveel plichtsgetrouwheid en
kunde dat ook is geschreven.
Beide auteurs zijn werkzaam bij de Vak-
groep Geneeskunde van het Kleine Huis-

Dankwoord van de auteurs

Gaarne wil ik bij deze gelegenheid — mede
namens collega Stades — de redaktie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde zeer hartelijk
danken voor het toekennen van de Jaarprijs.
Indertijd is het idee voor deze twee artikelen
ontstaan na het houden van een voordracht
over glaucoom voor de Groep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier. Het leek toen zinvol
voor een grotere groep vakgenoten iets te
schrijven over deze afwijking, omdat een acuut
glaucoom in aanvang verradelijk veel kan lijken
op andere, soms meer onschuldige afwijkingen.
Bovendien was een aantal inzichten mettertijd
gewijzigd.

Indien tijdig onderkend en bij een snelle en ade-
quate therapie zijn — letterlijk en figuurlijk —
de vooruitzichten voor zo\'n patiënt al dubieus
maar bij een suboptimale behandeling is de
prognose eigenlijk steeds infaust en ontstaat
binnen enige dagen een blijvend blind en pijnlijk
oog.

Een andere reden van ontstaan voor deze publi-
katies ligt in het feit, dat wij allebei vinden, dat
er — ophet gebied van publiceren — bij univer-
siteiten een dubbele verantwoordelijkheid ligt:
le: de verslaglegging van wetenschap \'opeen zo
hoog mogelijk niveau";

2e: het leveren van zinvolle \'updates\' voor vak-
genoten buiten de universiteit.
Helaas staat het vast, dat er binnen onze Facul-
teit tot op heden, op z\'n zachtst gezegd, geen
grote waardering — en dus ook geen grote sti-
mulans — bestaat tot het schrijven van Neder-
landstalige publikaties, die duidelijk praktijk-
gericht zijn.

dier, welke kliniek juist haar \'75ste ver-
jaardag\' heeft gevierd. Het is een toevallige
coïncidentie, doch anderzijds misschien
ook een waardevol gegeven. De genees-
kunde van het gezefschapsdier heeft zich het
laatste decennium in den lande sterk gepro-
fileerd. Er is zeer veel behoefte aan door
specialisten geschreven wetenschappelijke
en praktische informatie, zoals die in het
winnende artikel is gegeven.

Thans zou ik willen overgaan tot de over-
handiging van de prijs aan de collegae
Boevé en Stades. De Hoofdredaktie wenst
u veel geluk met deze prijs en spreekt de
stellige verwachting uit, dat dit artikel nog
door vele andere uit uw afdeling zal worden
gevolgd.

Wij .lopen dan ook, dat de reden voor toeken-
ning van deze prijs een impuls zal zijn in de
richting van een hogere waardering — binnen
de universiteit — voorpublikaties, die in weten-
schappelijk opzicht misschien niet als de meest
hoogstaande moeten worden beschouwd, maar
waarvoor blijkbaar in de buitenuniversitaire
gemeenschap wel degelijk een waardering be-
staat.

-ocr page 453-

PRIFINIAL
KORRICEERT

SNEL EEN VERSTOORDE
WERKING VAN HET
SPIJSVERTERINGSKANAAL.

Prifinial is het perfekte gastro-intestinaal
2 spasmolyticum en antidiarrhoecum

ter behandeling van diarree, spasmen
L^Ss», ^ koliek bij paarden,

runderen, honden en
\' katten.

\\

V^TMvi

PRIFINIAL VAN VETAM,
VERTROUWDE VETERINAIRE
SPECIALITE\'S!

* Prifinial bevat prifiniumbromide.
Veterinaire Handelsmaatschappii B.V Kerkstraat 7-9, 4286 BA Almkerk. Tel. 01834-1782.

-ocr page 454-

FINÄBIOTIC

De dubbele aanpak
van luchtweginfecties
uit één injectie

De anti-inflammatoire
component Finadyne
beschermt de longen:

- door beperking van de acute
ontstekingsreactie,

- zonder immunosuppressieve
neveneffecten.

- door beperking van het
longfunctie-verlies.

Dit laatste blijkt uit een versnelde
terugkeer van de normale adem-
frequentie, dankzij betere door-
bloeding en oxygenatie.

De tevens aanwezige analgetische
en antipyretische werking geeft een
sneller herstel van de eetlust en de
algemene toestand.

De antibiotische component
oxytetracycline is bijzonder
geschikt voor de behandeling
van luchtweginfecties.

Beide stoffen handhaven ruim-
schoots therapeutische spiegels
gedurende vele uren. Een injectie
per 24 uur is voldoende.

FINÄBIOTIC:

Finadyne ^
oxytetracycline

in één injectie

Ambachtstraat 2, Postbus 8,3730 AA De Bilt. Telefoon 030 - 760045.

(jist-brocades

Animal Health

-ocr page 455-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

PorkCHOP: een economisch
vervangingsmodel voor zeugen op de
microcomputer

PorkCHOP: an Interactive Computer Mode! Dealing with Sow Replacement
Economics

A. A. Dijkhuizen\'

SAMENVATTING Ter ondersteuning van de vervangingsbeslissing hij zeugen is een economisch
rekenmodel ontwikkeld, uitgevoerd in een electronisch \'spreadsheet\' programma voor de microcompu-
ter. Dit model, genaamd PorkCHOP, kwantificeert het financiële voordeel van een langere gebruiks-
duur en van een kortere tussenworptijd, berekent een economische index (Verwachte Winstsom) die kan
worden gebruikt als richtlijn ter ondersteuning van de afvoerbeslissing voor individuele zeugen binnen
een bedrijf, en bepaalt het maximum aantal toelaatbare dekkingen als zeugen moeilijk drachtig blijken
te worden. PorkCHOP werkt met\'normaalwaarden\' voor alle benodigde uitgangsgegevens, maar biedt
tevens de mogelijkheid deze op snelle en eenvoudige wijze aan te passen aan specifieke individuele
bedrijfsomstandigheden.

In het artikel wordt ingegaan op het principe van PorkCHOP, de benodigde uitgang.sgegevens en de te
verkrijgen resultaten, geülustreerd voor een \'doorsnee\' Nederlands vermcerderingsbedrijf. Bij de
gegeven omstandigheden werd onder meer gevonden, dat:

- de economische optimale gebruiksduur voor gemiddeld producerende zeugen 10 worpen bedraagt:

- de financiële schade van een dag langere tussenworptijd neerkomt op f 4,33:

- de selectiedruk bij jonge zeugen economisch gezien niet te groot dient te zijn: zelfs zeugen met een
relatief produktieniveau van 70% dienen niet voor hun 4e worp te worden vervangen;

- gemiddeld producerende zeugen in de eerste drie worpen twee keer kunnen terugkomen (bij 21 dagen
cycluslengte) voordat afvoer voordeliger wordt dan herdekken. Als echter blijvende problemen moeten
worden verwacht met betrekking tot de vruchtbaarheid dient in het geheel niet tot herdekken te worden
overgegaan.

De ßexihiUteit van het model maakt het mogelijk het te voeren beleid en de te nemen beslissingen
voortdurend aan te passen aan de soms sterk fluctuerende prijs- en produktie-omstandigheden in de
varkenshouderij.

SUMMARY A computer model called PorkCHOP, was developed in an electronic spreadsheet on the
microcomputer to help farmers, veterinarians and other livestock specialists reach econimically sound
culling decisions in swine breeding herds. It quantifies the benefits ofa longer herd life and a shorter
farrowing interval, calcultes an economic index (Retention Pay-Off) to he used as a culling guide for
individual sows wdthin a herd and determines the maximum number of permissible services when ^ovvi
fail to conceive foUowingthe first service. PorkCHOP runs with \' default\' settings for the major factors
affecting replacement economics, but the user can modify all variables to represent a specific herd
more precisely.

\' Dr. ir. A. A. Dijkhuizen, Vakgroep Agrarische Bedrijfseconomie, Landbouwuniversiteit, Hollandseweg I,
6706 KN Wageningen.

-ocr page 456-

The logic ofthe model, the data required and the result.^ which the model provides were described, and
illustrated for a typical Dutch swine breeding herd. Some of the results obtained were:

- An economic optimum herd life of ten titters for average producing sows:

- A financial loss of D fi. 4.33 per day of delay in conception:

- Sows with a titter size of even 30 per cent below average should not be culled on economic grounds
before their 4th parity:

- Average producing .sovvj in the 1st. 2nd and 3rd parity may fad to conceive at least twice before
replacement becomes the more profitable alternative. However when recurrent fertility problems are
also expected in future parities, no re-breeding at all is economically worthwhile.

The flexibility of the model makes possible a continuous adjustment of the optimum culling policy and
decisions to the marked dijferences in price and production conditions which may occur.

1. INLEIDING

Iedere varkenshouder staat veelvuldig voor
de beslissing over aanhouden dan wel ver-
vangen van individuele zeugen. Jaarlijks
wordt daarbij voor 50 tot 55% van de zeu-
genstapel overgegaan tot afvoer (1, 5, 11,
13, 16). De gemiddelde gebruiksduur van
de zeugen bedraagt dan ook nauwelijks 2
jaar, ofwel 4 worpen. Deze grote afvoer
blijkt vooral het gevolg van storingen in de
produktie en/of de gezondheid, met inbe-
grip van de vruchtbaarheidsproblemen.
Toch is slechts een gering deel strikt ge-
dwongen te noemen in biologische zin,
zoals bijvoorbeeld bij sterfte en steriliteit.
In het merendeel van de gevallen is sprake
van een economische beslissing: de betref-
fende zeug wordt niet opgeruimd omdat ze
niet meer zou kunnen produceren, maar
omdat van een vervangend dier meer wordt
verwacht dan van het te vervangen dier.
Economisch onderzoek ter optimalisering
van dit soort beslissingen is tot nu toe
■voornamelijk gericht geweest op melkvee
(2, 8, 12, 15). Stelwagen e.a. (14) bere-
kenden evenwel ook voor zeugen een aan-
zienlijk financieel voordeel van een ver-
minderde afvoer, en kwamen voor dieren
met een gemiddelde produktiecapaciteit
tot een optimale gebruiksduur van 8 wor-
pen. Bisperink (l)en Kormelink (10) bere-
kenden een economisch kengetal voor in-
dividuele zeugen, waarin het totaal verwach-
te voordeel wordt uitgedrukt van aanhou-
den boven vervangen. Zij kwamen daarmee
tot een economisch optimale gebruiksduur
van respectievelijk 8 en 10 worpen voor
gemiddeld producerende zeugen. Bisperink
(1) vond bovendien dat bij eventueel op-
breken van deze zeugen een herdekking
alleen voordelig is bij dieren van de 5e pari-
teit of jonger. Volgens Kormelink (10) is
het totale voordeel van aanhouden boven
vervangen nogal afhankelijk van prijsfac-
toren en produktie-omstandigheden. In
geen van de genoemde onderzoeken is
aandacht besteed aan de vervangingsbe-
slissing bij zeugen met een van gemiddeld
afwijkende produktieprestatie. Ook in de
internationale literatuur zijn hieromtrent
geen resultaten bekend.
Voortbouwend op eerder onderzoek bij
melkvee is daarom een economisch ver-
vangingsmodel voor zeugen ontwikkeld,
genaamd PorkCHOP, waarin een bereke-
ning plaatsvindt van: (a) het financiële
voordeel van een langere gebruiksduur en
van een kortere tussenworptijd, (b) een
economisch kengetal waarmee individuele
zeugen van uiteenlopende pariteit en pro-
duktiekwaliteit binnen een bedrijf kunnen
worden gerangschikt op grond van te ver-
wachten toekomstige winstgevendheid en
(c) het maximum toelaatbare aantal (oestri-
sche) herdekkingen voordat bij moeilijk te
verkrijgen dracht economisch gezien beter
tot afvoer en vervanging kan worden over-
gegaan. Daarbij is tevens getracht te komen

tot een zodanige gebruikersvriendelijke op-
zet van het model, dat het behalve voor on-
derzoek eveneens geschikt is voor gebruik
in het onderwijs en in de (veterinaire) prak-
tijk. PorkCHOP is daartoe uitgevoerd in
een electronisch \'spreadsheet\' programma
voor de microcomputer. Het model werkt
met \'normaalwaarden\' voor de benodigde
uitgangsgegevens, maar biedt tevens de
mogelijkheid deze op snelle en eenvoudige

-ocr page 457-

wijze aan te passen aan specifieke indi-
viduele bedrijfsomstandigheden\'.
In dit artikel wordt achtereenvolgens inge-
gaan op het principe van PorkCHOP, de
benodigde uitgangsgegevens en de te ver-
krijgen resultaten, toegepast op een \'door-
snee\' Nederlands vermeerderingsbedrijf.
Over een meer mathematische verantwoor-
ding van de methodiek en het gedrag van
het model bij uiteenlopende (Amerikaanse)
omstandigheden wordt afzonderlijk gepu-
bliceerd (7).

2. HET PRINCIPE VAN PorkCHOP

Economisch gezien moeten zeugen worden
aangehouden, zolang het inkomen van elke
afzonderlijke worp hoger is dan het te ver-
wachten (maximale) gemiddelde inkomen
gedurende het produktieve leven van een
vervangend dier (8). Laatstgenoemd be-
drag is immers het alternatief dat wordt
uitgesloten, zolang de aanwezige zeug
wordt aangehouden en vormt dus als zo-
danig de \'opportunity costs\' ofwel het
\'ontgaan voordeel\'.

De per pariteit gerealiseerde resultaten van
de aanwezige zeugen op het bedrijf worden
in het model gezien als de beste schatting
voor de toekomstige prestaties van gelten
die als vervangend dier op het punt staan
tot de zeugenstapel toe te treden. De aldus
verkregen verwachting voor elke pariteit
afzonderlijk wordt vervolgens gemiddeld
door weging met de geschatte overlevings-
kansen voor gelten. Ook deze overlevings-
kansen worden afgeleid uit de gegevens (dit
is leeftijdsopbouw) van de aanwezige zeu-
gen. Voorts wordt in de weging rekening
gehouden met een tijdsvoorkeur voor hui-
dig boven toekomstig inkomen: toekom-
stige kosten en opbrengsten tellen minder
zwaar mee naarmate ze verder weg liggen
in de tijd (discontering). Het economisch
optimale moment van vervanging voor een
aanwezige zeug ligt dan na de laatste worp
waarin haar inkomen hoger is dan het op
deze wijze berekende gemiddelde van een
vervangende gclt.

Nadat zo dit optimale moment van ver-
vanging voor elke aanwezige zeug is be-
paald, berekent PorkCHOP het totaal te
behalen voordeel van aanhouden van elk
dier boven onmiddellijke vervanging. Daar-
toe worden vooralle resterende worpen tot
aan het vastgestelde optimum de verschil-
len tussen het verwachte inkomen van de
betreffende zeug en het berekende gemiddel-
de van de vervangende geit gesommeerd,
ook nu door weging met haar specifieke
overlevingskansen en toepassing van dis-
contering. Dit totaal verwachte voordeel
van aanhouden boven vervanging — Ver-
wachte Winstsom (VWS)^ genoemd — is
een economisch kengetal waarmee indi-
viduele zeugen binnen een bedrijf kunnen
worden gerangschikt op grond van te ver-
wachten toekomstige winstgevendheid: hoe
hoger de VWS, hoe waardevoller de zeug.
Een waarde beneden nul betekent dat ver-
vanging de voorkeur heeft. Het kengetal
geeft bovendien aan wat maximaal ten
koste kan worden gelegd aan volledig her-
stel van een dier, dat zonder veterinaire
hulp meteen voor de slacht zou moeten
worden bestemd.

In het model wordt de VWS-index bere-
kend op het gemiddelde moment na spenen
dat de zeugen op het bedrijf weer drachtig
worden. Elke extra open dag van een zeug
verlaagt dus in principe haar berekende
VWS. Hoe kleiner de oorspronkelijke
VWS, hoe eerder het moment wordt be-
reikt waarop beter tot vervanging kan
worden overgegaan dan tot herdekking.
Door nu de oorspronkelijke waarde van de
VWS te delen door de berekende schade
van een extra open cyclus (21 dagen), geeft
PorkCHOP een indicatie van het maxi-
mum aantal toelaatbare dekkingen bij moei-
lijk te verkrijgen dracht.

PorkCHOP is ontwikkeld tijdens een recent gastverblijf aan dc Veterinaire Faculteit van dc Universiteit van
Minnesota (VS). Inmiddels is ook.een (Engelstalige) versie beschikbaar geschikt voor gebruik onder Neder-
landse omstandigheden. Deze versie is, mct bijbehorende handleiding, te verkrijgen door overmaken van
ƒ 150,— op girorekening 935455 t.n.v. Kassier van de Landbouwuniversiteit te Wageningen, onder vermel-
ding van \'Projectnummcr 8121: PorkCHOP\'. Het programma vereist voorts de SuperCalc 3 spreadsheet en
een IBM of IBM-compatibIc microcomputer.

Omschreven als Retention Pay-Off in de Engelstalige versie van PorkCHOP (7).

-ocr page 458-

3. BENODIGDE UITGANGSGEGEVENS

De uitkomst van een vervangingsbeslissing
wordt vanuit economisch oogpunt alleen
beïnvloed door die opbrengst- en kosten-
factoren, welke variëren met de leeftijd
(pariteit) van de zeugen. Het merendeel
van deze gegevens is beschikbaar in gede-
tailleerde administratiesystemen zoals bijv.
VAMPP (3) en CBK (9). In PorkCHOP
worden zeugen onderscheiden tot een leef-
tijd van maximaal 10 pariteiten. Invoering
van alle gegevens voor elk van de pariteiten
afzonderlijk zou nogal veel tijd vragen. De
daadwerkelijke benodigde invoer is daar-
om sterk beperkt, zonder (te veel) afbreuk
te doen aan het specifieke karakter van de
gegevens van elk afzonderlijk bedrijf.

De benodigde inputfactoren zullen nu kort
worden toegelicht, in de volgorde zoals ze
in PorkCHOP moeten worden ingevoerd.
De in het model gehanteerde \'normaal-
waarden\' voor elk van deze factoren staan
samengevat weergegeven in tabel 1, en
worden van toepassing geacht op een door-
snee Nederlands vermeerderingsbedrijf (4).

Tabel I. \'Normaalwaarden\'per pariteit.

1

2

3

pariteit
4 5 6

7

8

9

10

levend geboren biggen

9,4

10,1

10,6

10,9

11,0

10,9

10,8

10,7

10,6

10,5

gespeende biggen

8,0

8,7

9,0

9,3

9,2

9,2

9,1

8,9

8,8

8,7

opbrengst biggen (gld)l)

1028

1118

1160

1192

1189

1178

1168

1143

1132

1122

voerconsumptie

- zeug (kg)

513

523

527

531

530

529

528

525

524

523

- biggen (kg)

238

259

268

276

275

273

270

264

262

259

totale voerkosten (gld)

510

533

544

553

552

549

546

540

537

534

opbrengst minus voerkos-

ten (gld)

518

585

616

639

637

629

622

603

595

588

Kosten vervangende

543

levend gewicht zeug (kg)3)140

161

179

188

196

200

200

200

200

200

slachtwaarde zeug (gld)3) 420

464

512

534

550

560

560

560

554

547

afvoerkans zeug 0.21

0.23

0.25

0.27

0.29

0.32

0.35

0.38

0.43

1 . 00

saldo (gld)4 390

623

658

654

646

631

613

594

578

568

1) Verkocht bij 23 kg voor/ 130.- per stuk, rekening houdend met ccn sterfte na spenen op 35 dagen van 1%.

2) Op een leeftijd van 250 dagen (het moment van eerste dracht)

3) Op ca. een maand na spenen.

4) Berekening voor pariteit I: opbrengst minus voerkosten plus slachtwarde par. I minus kosten, geit minus
afvoerkans keer extra kosten bij afvoer. Voor de andere pariteiten: opbrengst minus voerkosten plus
slachtwaarde par. n minus slachtwaarde par. (n-l) minus afvoerkans keer extra kosten bij afvoer.

Afvoerkansen Deze eerste factor is tevens
de meest complexe. Het is namelijk nood-
zakelijk te beschikken over de afvoerkan-
sen voor elk van de pariteiten afzonderlijk,
om voor alle leeftijd.scategorieën de reste-
rende levensverwachting te kunnen bere-
kenen. Deze gedetailleerde gegevens zijn
echter op de meeste bedrijven niet beschik-
baar, dan wel met name in de hogere pari-
teiten veelal onderhevig aan (sterke) schom-
melingen vanwege bijv. het geringe aantal
dieren. In PorkCHOP worden daarom
voor alle bedrijven de afvoerkansen per
pariteit zoals weergegeven in tabel 1, als
uitgangspunt genomen. Deze waarden re-
sulteren in een zeugenstapel met respectie-
velijk een gemiddelde leeftijd bij werpen en
bij afvoer van 3,2 en 3,8 worpen. Beide
laatste kengetallen zijn meer algemeen be-
schikbaar en veelal ook stabieler. Daarom
worden zij als input gevraagd en gebruikt
om de als uitgangspunt genomen afvoer-
kansen per pariteit met een sehaalfactor te
verhogen ofte verlagen, teneinde zo dicht
mogelijk aan te sluiten bij de werkelijke
situatie op het te simuleren bedrijf.

-ocr page 459-

Reproduktiecyclus Om te bepalen hoe lang
de zeugen naar verwachting in elk stadium
van de cyclus doorbrengen, kunnen gege-
vens worden ingevoerd over de speenleef-
tijd (normaalwaarde 35 dagen) en het ge-
middeld aantal worpen per zeug per jaar
(normaalwaarde 2,05). De draagtijd wordt
constant verondersteld op 115 dagen.
Biggenproduktie Zowel het aantal levend
geboren biggen als het percentage sterfte
tot spenen kunnen worden ingebracht voor
elk van de 10 pariteiten afzonderlijk. Tot
deze mogelijkheid van gedetailleerde in-
voer is besloten, omdat (a) de biggenpro-
duktie economisch gezien de belangrijkste
factor is en (b) zo een maximale flexibiliteit
wordt verkregen om bedrijven te simuleren
met een van normaal afwijkende relatie
tussen worpgrootte en pariteit. Op de
meeste bedrijven zullen echter de resulta-
ten in de hogere pariteiten veelal slechts
betrekking hebben op een gering aantal
dieren, met als mogelijk gevolg grote schom-
melingen van pariteit tot pariteit. Omdat in
het model deze informatie wordt gebruikt
bij de voorspelling van toekomstige pro-
dukties van gelten en zeugen, dienen de
ingebrachte gegevens zoveel mogelijk te
worden ontdaan van dergelijke (toevallige)
schommelingen, teneinde een zo goed mo-
gelijke weergave te krijgen van het werke-
lijke verband tussen worpgrootte en pari-
teit op het betreffende bedrijf. Naast deze
gegevens per pariteit wordt nog informatie
gevraagd over het gewicht van de biggen bij
verkoop, de opbrengstprijs, de sterfte tij-
dens de opfok, de voerconsumptie en de
voerprijs.

Slachtwaarde zeugen Op grond van het le-
vend gewicht en de opbrengstprijs per kg
voor respectievelijk le worps en volwassen
(5e worps en oudere) zeugen wordt in het
model de slachtwaarde berekend voor zeu-
gen van pariteit 1 tot 10, op ongeveer een
maand na het spenen. Veelal zijn op de
bedrijven (nog) nauwelijks gegevens be-
schikbaar omtrent de gewichten van de
zeugen. Het zal dan noodzakelijk zijn hier-
van een schatting te maken, dan wel uit te
gaan van de normaalwaarden als weerge-
geven in tabel 1.

Voerschema zeugen De voergift per zeug
per dag kan worden ingesteld voor de
dracht (en wel voor dag 1-21, 22-85 en 86-
115), de zoogperiode (te weten een basisni-
veau en een extra gift per big) en voor de
eerste 10 dagen na spenen (\'flushing\'). Ten
aanzien van het prijsniveau kan tijdens de
dracht en de zoogperiode een verschillende
voersoort worden onderscheiden.

Kosten vervangende geit In het model wor-
den gelten verondersteld tot de zeugensta-
pel toe te treden op het moment van eerste
dracht, op een leeftijd van 250 dagen. In de
praktijk vindt aankoop en/of selectie ech-
ter meestal plaats op jongere leeftijd. De
totale kosten van een drachtige geit op 250
dagen worden dan berekend door somme-
ring van de aankoopprijs, de voerkosten
sinds aankoop en een vast bedrag per dag
voor huisvesting, arbeid, gezondheidszorg,
uitvalrisico etc. Voor de doorsnee situatie
bedragen de totale kosten zodoende
ƒ 543,— per geit, zoals weergegeven in
tabel 1.

Extra kosten bij afvoer Tot nu toe is in het
model impliciet verondersteld, dat alle zeu-
gen bij afvoer een normale slachtwaarde
opbrengen. In de praktijk is dit niet het
geval, omdat een deel van de dieren dood
of in slechte conditie het bedrijf verlaat. Bij
een normale slachtwaarde van bijv.
f 500,— en een sterfte bij de afgevoerde
zeugen van 2%, wordt gemiddeld immers
/490,— ontvangen. Daarnaast kunnen
zich wat extra dierenartskosten voordoen,
alsmede kosten voor transport. Een schat-
ting van deze totale extra kosten bij afvoer
kan in het model worden ingebracht. Als
normaalwaarde wordt uitgegaan van
f 25,— per afgevoerde zeug.

Disconteringspercentage In het model wor-
den alle in de loop van de tijd te verwachten
kosten en opbrengsten weergegeven in een
constant blijvend prijsniveau. Dit is een in
de economische literatuur algemeen aan-
vaarde handelswijze, ook indien doorlo-
pende inflatie waarschijnlijk is (6). Een ge-
volg is echter wel, dat voor het bepalen van
de disconteringsfactor de nominale rente-
voet gecorrigeerd dient te worden voor het
inflatiepercentage. Zodoende wordt in de
uitgangssituatie uitgegaan van een reële
rente van 5%.

-ocr page 460-

Tabel 2. Belangrijkste kengetallen van het gesimuleerde bedrijf.

gemiddelde pariteit bij werpen.............................3,2

gemiddelde pariteit bij afvoer.............................3,8

jaarlijks vervangingspercentage.............................54

kosten vervangende geit op een leeftijd van 250 dg. (gld)..543

gemiddelde slachtwaarde afgevoerde zeugen (gld)............501

levend geboren biggen per worp............................10,3

sterftepercentage biggen..................................16,1

grootgebrachte biggen per worp.............................8,7

worpen per zeug per jaar.................................. 2,05

grootgebrachte biggen per zeug per jaar...................17,7

gemiddelde hoeveelheid voer per zeug per jaar (kg)........1073

4. TE VERKRIJGEN RESULTATEN

Bij iedere start van het programma staan
alle uitgangsgegevens automatisch op hun
oorspronkelijke niveau, zoals samengevat
weergegeven in tabel 1. In het programma
wordt een 8-tal tabellen onderscheiden, in
het navolgende nader uiteengezet.
Overzicht gesimuleerd bedrijf De boven-
genoemde uitgangsgegevens per pariteit
leiden tot bedrijfsgemiddelden als weerge-
geven in tabel 2. Deze resultaten laten zien
dat de gesimuleerde bedrijfssituatie inder-
daad nauw aansluit bij een doorsnee Ne-
derlands bedrijf (4). Bij toepassing in de
praktijk vormt deze tabel een belangrijk
hulpmiddel om te bepalen of (ingevoerde)
uitgangsgegevens bijstelling behoeven.

Financiële schade langere tussenworptijd In-
dien de zeugen op een dergelijk bedrijf een
keer drie weken later drachtig zouden
worden, leveren ze 2,05 worpen en 17,7
grootgebrachte biggen in 386 in plaats van
365 dagen. Op jaarbasis bedraagt de pro-
duktie dan 365/386
X 17,7 = 16,7 grootge-
biachte biggen, ofwel een vermindering
van 1 big per zeug per jaar. De schade
hiervan wordt enigszins beperkt doordat
ook enkele kosten verminderen, zoals voor
voer (zeug en big) en castratie. Per saldo
bedraagt de schade in dit geval ruim ƒ 90,—
voor een uitloop van drie weken, ofwel
ƒ 4,33 per extra open dag.
Optimale gebruiksduur gemiddeld produce-
rende zeugen
Overeenkomstig het eerder
uiteengezette criterium ligt het economisch
optimale moment van vervanging voor een
zeug na de laatste worp waarin haar in-
komen naar verwachting hoger zal zijn dan
het te verwachten gemiddelde inkomen ge-
durende het produktieve leven van een ver-
vangende geit. Deze vergelijking wordt in
eerste instantie uitgevoerd voor zeugen met
een gemiddelde produktiecapaciteit. Dan
blijkt bijvoorbeeld, dat een 6e worp bij
deze dieren naar verwachting nog ƒ 63,—
meer op zal brengen dan het gemiddelde
van een vervangend dier. Het voordeel van
elke volgende worp neemt steeds verder af,
en bedraagt respectievelijk ƒ 45,—,ƒ 26,—,
f 10,— en ƒ 1,— voor de worpen 7 tot 10.
Niettemin is de 10e worp nog juist positief
en vormt dus de economisch optimale
gebruiksduur voor gemiddeld produceren-
de zeugen. De gevonden resultaten sluiten
aan bij eerdere berekeningen in de litera-
tuur(l, 11, 14).

Economisch belang langere gebruiksduur
Als de in tabel 1 weergegeven afvoerkan-
sen per pariteit anderhalf maal zo groot
zouden worden, neemt de daaruit te bere-
kenen gemiddelde gebruiksduur op het be-
drijf af van 3,8 tot 2,8 worpen. Het inko-
mensverlies dat hiermee gepaard gaat,
wordt berekend op minimaal ƒ52,— en
maximaal ƒ95,— per gemiddeld aanwe-
zige zeug per jaar(tabel 3). Bij de minimum
schatting wordt alleen rekening gehouden
met het leeftijdseffect op de opbrengsten en
kosten; bij de maximum schatting wordt
tevens een effect van de afvoer op het ge-
middeld aantal open dagen in de zeugen-
stapel in de beschouwing betrokken. Ook
Bisperink (1) vond een aanzienlijk geringer
financieel belang als alleen het leeftijds-
effect in de berekening wordt opgenomen.
Zoals verder blijkt uit tabel 3 verhoogt een
verlenging van de gemiddelde gebruiks-

-ocr page 461-

l abel 3. Het economisch belang van verschillen in gebruiksduur.

niveau
afvoer-
kansen

gem.pari-
teit bij
afvoer

150

2,8

100 1)

3,8

70

4,8

50

5,8

0

10,0

netto effect op inkomen
per zeug per jaar (gld)
minimum maximum

-95

52
83
143

-52

27
43
71

jaarli jks
vervangings-
percentage

74
54
43
35
21

I) Het uitgangsniveau van de afvoerkansen per pariteit, zoals weergegeven in tabel 1, wordt 100 genoemd
Door de genoemde afvoerkansen met 150/100 te vermenigvuldigen wordt de gemiddelde pariteit bij afvoer

duur met een worp tot 4,8 worpen het in-
komen met ƒ 27,— tot ƒ 52,— per zeug per
jaar, terwijl een verdere verbetering met
een worp dit inkomen doet toenemen met
/■ 16,— tot ƒ 31,—, Bij het voordeel van een
langere gebruiksduur is dus duidelijk spra-
ke van afnemende meeropbrengsten,
VWS-index voor individuele zeugen. In de
voorgaande resultaten zijn alleen dieren
onderscheiden met een gemiddelde pro-
duktiecapaciteit, In werkelijkheid is even-
wel sprake van grote verschillen hierom-
trent tussen dieren, In PorkCHOP worden
daarom tegelijkertijd zeugen van vijf, naar
keuze uiteenlopende produktieniveaus (ge-
definieerd als het aantal grootgebrachte
dieren per worp) nader geanalyseerd. Voor
deze onderscheiden dieren wordt de VWS-
index bepaald, eerder gedefinieerd als het
totaal te verwachten voordeel van aan-
houden boven onmiddellijke vervanging.
Uit tabel 4 blijkt, dat deze index met name
hoog is voor jonge, goed producerende die-
ren. Zo levert aanhouden van een zeug die
in de eerste twee worpen gemiddeld 30%

Tabel 4. VWS-index voor individuele zeugen (gld).

aantal
keren
gewut pen

relatief produktieniveau in voor-

gaande

(max. 3)

v^orpen

(100% = gem.)

70%

85%

100%

115%

130%

113

169

224

280

336

54

141

227

314

400

4

97

191

285

379

-

18

104

191

278

-

32

109

186

-

-

1

49

98

meer biggen heeft grootgebracht dan haar
leeftijdsgenoten op hetzelfde bedrijf, naar
verwachting ƒ 400,— meer op dan onmid-
dellijke vervanging. Anders gezegd: dit be-
drag is maximaal te besteden aan volledig
herstel van het dier, indien het zonder vete-
rinaire hulp voor de slacht zou moeten
worden bestemd. Uitgaande van normale
afvoerkansen in elke pariteit, zoals weer-
gegeven in tabel 1, wordt haar resterende
levenverwachting berekend op ruim 3 wor-
pen. Uit tabei 4 blijkt voorts, dat de selec-
tiedruk op jongere leeftijd economisch ge-
zien niet te zwaar dient te zijn. Zelfs bij
dieren mct een relatief produktieniveau
van 70% ten opzichte van het gemiddelde
van de leeftijdsgenoten op het bedrijf, is de
VWS aan het eind van de 3e worp nog juist
positief. Centraal hierbij staat echter de
verwachte herhaalbaarheid tussen paritei-
ten voor kenmerken als het aantal levend
geboren biggen en het percentage sterfte.
Volgens de beschikbare literatuur zijn deze
herhaalbaarheden laag, maar niettemin
significant afwijkend van nul (16). In

-ocr page 462-

PorkCHOP is de berekening van de VWS
gebaseerd op een herhaalbaarheid van 0,2
voor het aantal grootgebrachte biggen in
twee opeenvolgende worpen. Een hogere
herhaalbaarheid maakt het mogelijk toe-
komstige worpgroottes nauwkeuriger te
voorspellen, en leidt dus tot grotere ver-
schillen in de VWS dan weergegeven in
tabel 4. Het programma biedt de mogelijk-
heid het effect van andere waarden te ana-
lyseren.

Maximum aantal toelaatbare dekkingen. Zo-
als eerder vermeld, wordt de VWS-index
vastgesteld op het gemiddelde moment na
spenen dat de zeugen op het bedrijf weer
drachtig worden. Omdat de schade van een
extra uitloop is becijferd op ruim ƒ 4,30 per
dag, kan worden berekend na hoeveel
dagen uitloop de oorspronkelijk berekende
VWS negatief wordt en dus vervanging de
voorkeur krijgt boven herdekken. Daarbij
worden twee uiterste situaties onderschei-
den, te weten (a) een optimistische toe-
komstvisie, waarin wordt verondersteld
dat de betreffende zeug in toekomstige pa-
riteiten weer een normale kans heeft op
drachtigheid, los van de huidige problemen
en (b) een pessimistische visie, waarin
wordt aangenomen dat de huidige pro-
blemen zich in elke toekomstige pariteit
zullen voordoen. Zoals blijkt uit tabel 5,
kan bij de optimistische visie lang worden
doorgegaan met pogingen het dier drachtig
te krijgen, vooral bij jonge en goed produ-
cerende zeugen. Een zeug die bijv. in haar
eerste twee worpen 30% meer biggen heeft
grootgebracht dan het gemiddelde van
haar leeftijdsgenoten kan 5—1=4 keer
worden herdekt voordat vervanging eco-
nomisch gezien de voorkeur krijgt. Moeten
evenwel blijvende problemen worden ver-
ondersteld (pessimistische visie) dan is bij
een dergelijk dier slechts I herdekking eco-
nomisch verantwoord. Zeugen inet een
gemiddeld produkticniveau of lager komen
dan zelfs in het geheel niet voor herdekking
in aanmerking. Er is de boer dus bok finan-
cieel gezien veel aan gelegen een juiste
prognose te kunnen maken omtrent de
hoogte van de herhaalbaarheid van dit
soort problemen. Voorzover beschikbaar
in de literatuur vallen kwantificeringen
hieromtrent zeer laag uit (16). Dat neemt
echter niet weg dat, afhankelijk van de oor-
zaak van de problemen, de herhaalbaar-
heid bij bepaalde individuele dieren groot
kan zijn. Meer (veterinair) onderzoek is
gewenst, opdat ook binnen de bedrijfsbege-
leiding hieromtrent beter onderbouwde ad-
viezen kunnen worden verstrekt.

5. SLOTOPMERKINGEN

Vaststelling en bijsturing van het optimale
vervangingsbeleid bij zeugen is meer com-
plex dan algemeen wordt gerealiseerd. Het
onderhavige vervangingsmodel maakt het
mogelijk de in het geding zijnde factoren in
samenhang te bezien en onderling af te
wegen, zowel voor een bedrijf als geheel
als voor individuele dieren binnen het
bedrijf, zoals is geïllustreerd voor een door-
snee Nederlands vermeerderingsbedrijf.
Het economisch optimale vervangingsbe-
leid is noga! afhankelijk van diverse prijs-
factoren en produktie-omstandigheden (7,

Tabel 5. Maximum aantal toelaatbare dekkingen I).

aantal

relatief

produkticniveau in voorgaande•(max. 3> worpen

(100%=gem.)

keren

70%

85% 100%

115% 130%

70% 85% 100%

115% 130%

geworpen

optimistische

toekomstvisie

pessimistische toekomstvisie

1

2

2

3

4 4

1 1 1

1 2

2

1

2

3

4 5

1 1 1

2 2

3

1

2

3

4 5

1 1 1

2 2

5

0

1

2

3 4

0 1 1

1 2

7

0

0

1

2 3

0 0 1

1 2

9

0

0

1

1 2

0 0 1

1 2

1) Hierbij wordt uitgegaan van een cycluslengte bij herdekken van 21 dagen.
1062

-ocr page 463-

10), kenmerken die juist in een tak als de
varkenshouderij sterk kunnen fluctueren,
zowel tussen bedrijven als tussen jaren
binnen een bedrijf. De behoefte het te voe-
ren beleid en de te nemen beslissingen op
individuele bedrijven voortdurend te ana-
lyseren en bij te sturen wordt daardoor
vergroot.

Een gebruikersvriendelijk computermodel
zoals PorkCHOP biedt daartoe de moge-
lijkheid. Het model is uiterst flexibel en een-
voudig toe te spitsen op individuele bedrijfs-
omstandigheden. Het merendeel van de
benodigde gegevens is beschikbaar in de
huidige moderne vormen van bedrijfsad-
ministratie. Bovendien is het belang van
minder goed bekende of onzekere factoren
snel te bepalen, omdat de resultaten na
wijziging van uitgangsgegevens binnen 20
seconden beschikbaar zijn.
Nader onderzoek is gewenst om te bezien
of de invoer van gegevens vanuit gecompu-
teriseerde administratiesystemen recht-
streeks zou kunnen plaatsvinden.

I.ITERATUUR

1. Bisperink, H. J. Produktiviteit en rentabiliteit
van zeugen. Rapport nr. 3.90, L.E.I., Den Haag,
1979.

2. Breukink, H. J. en Dijkhuizen, A. A. De leb-
maagdislocatie naar links in economisch per-
spectief. Tijdschrift Diergeneeskd. 1982; 107:
264.

3. Buurman. J.. Leengoed, L. A. M. G. van, Ver-
nooy, J. C. M.. Wierda, A., and Valk, P. C. van
der. VAMPP: a Veterinary Automated Mana-
gement and Production control Program for
swine breeding herds. The Veterinary Quarterly
(in press).

4. Consulentschap in Algemene Dienst voor de
Varkenshouderij. Bedrijven met varkens 1983 en
1984. Rosmalen, 1986.

5. Dagorn, J. and Aumaitre, A. Sow culling: reasons
for and effect on productivity. Livestock Produc-
tion Science 1978; 6: 167.

6. Dijkhuizen, A. A. Economische aspecten van
ziekten en ziektebestrijding bij melkvee. Disser-
tatie Utrecht 1983.

7. Dijkhuizen, A. A., Morris, R. S.. and Morrow. M.
Economic optimization of culling strategies in
swine breeding herds, using the \'PorkCHOP
Computer Program\'. Preventive Veterinary Me-
dicine (in press).

8. Dijkhuizen, A. A., Renkema, J. A. en Stelwagen,
J. De vervangingsbeslissing bij melkvee in geval
van moeilijk te verkrijgen dracht: een economi-
sche evaluatie. Tijdschrift Diergeneeskd. 1984;
109: 485.

9. Hutscliemaekers, L. W. H. Informatieverwer-
king voor de bedrijfsvoering op het zeugenhou-
derijbedrijf. Bedrijfsontwikkeling 1983; 14: 879.

10. Kormelink, G. Een model ter bepaling van pari-
teitseffecten en economische wegingsfactoren
voor een produktie-index voor zeugen. Inge-
nieursscriptie Landbouwuniversiteit, Wagenin-
gen, 1985.

11. Kroes, Y. and Male,.I. P. van. Reproductive life-
time of sows in relation to economy of produc-
tion. Livestock Production Science 1979; 6: 179.

12. Kuipers, A. Development and economic compa-
rison of selection criteria for cows and bulls with
a dairy herd simulation model. Agricultural Re-
search Reports 913, Pudoc, Wageningen, 1982.

13. Stein, T. E. and Dijkhuizen, A. A. Culling stra-
tegy in 18 commercial U.S. swine breeding herds.
Journal of Animal Production (submitted).

14. Stelwagen, J., Hoogerbrugge, A. en Renkema, J.
A. Is vervanging van eerste worps zeugen een
economisch zinvol bedrijfssysteem? Bedrijfsont-
wikkeling 1976; 7:441.

15. Van Arendonk, J. A. M. and Dijkhuizen, A. A.
Studies on the replacement policies in dairy
cattle. 111. Influenceof variation in reproduction
and production. Livestock Production Science
1985; 13: 333.

16. Van der Steen, H. A. M. Prediction of future
value of sow productivity. Proceedings E.A.A.P
Den Haag, 1984.

CONGRESSEN

Mini-symposium Ethiek en
Dierproeven

Utrecht, 28 november 1986

Op vrijdag 28 november 1986 in de namiddag zal in
het Universiteitscentrum de Uithof te Utrecht (Hoofd-
gebouw Diergeneeskunde, Yalclaan I, zaal C 101)een
symposium worden georganiseerd, getiteld \'Ethiek en
dierproeven".

Op dit symposium dat onder auspiciën van de Proef-
diergeneeskundige Federatie door dc Nederlandse
Vereniging voor Vergunninghouders van Dierproe-
ven wordt georganiseerd, zullen de heren prof dr. F.
R. I leeger, prof. dr. Tj. de Cock Buning, dr. H. Ver-
hoog en dr. V. M. Wiegant inleidingen verzorgen
waarin achtereenvolgens de basisprincipes in de
ethiek, dierproeven in historisch perspectief, de ethi-
sche aspecten van dierexperimentencommissies en de
praktische consequenties van het instellen van dierex-
perimentencommissies aan de orde komen. Na de
inleidingen zal onder voorzitterschap van prof. dr. B.
van Zutphen een paneldiscussie plaatsvinden. In het
panel zullen naast de inleiders zitting hebben mevr. A.
den Uyl, drs. H. J. Smid en drs. H. Rozemond.
Een ieder is van harte welkom op dit symposium dat
om 13.30 uur zal beginnen.

-ocr page 464-

Hond

Voorkomen en gevoeligheid van stafylo-
kokkenspecies geïsoleerd uit pyodermieën
bij de hond

Medleau, Long, Brown, and Miller. Frequency
and antimicrobiological susceptibility of sta-
phylococcus species isolated from canine py-
odermas. Am. J. Vet. Res. 1986; 47: 229-31.

Uit materiaal afkomstig van pyodermieën bij
210 honden werden 215 keer
Staphylokokken
gekweekt. Van de 201 coagulase-positieve sta-
fylokokken identificeerde men 197 keer
Sia-
phyiococcus intermedies,
3 keer St. aureus en 1
keer
St. hyicus. Van de 14 coagulase-negatieve
Staphylokokken identificeerde men 5 keer St.
epidermidis. 5
keer St. xylosus, 3 keer St. simu-
lans
en I keer St. hominis.
St. intermedius
was gevoelig voor cefalothine,
methicilline en gentamicine, veelal resistent
tegen ampicilline, penicilline G en tetracycline.
Er was geen verschil in resistentie tussen stafy-
lokokken afkomstig uit oppervlakkige en diepe
pyodermieën.

Resistentie tegen ampicilline, penicilline en tri-
methoprim-sulfamethoxazole bleek niet in ver-
band te staan met een voorafgaand gebruik van
antibiotica, dit in tegenstelling tot de resistentie
tegen chlooramfenicol, clindamycine en ery-
thromycine.

(Lincomycine werd niet opgenomen in de resis-
tentiereeks;
Ref.).

G. ./. Keuris.

Kip

Interactie van lasalocid en chlooramfenicol
in slachtkuikens

Perclman, B., Abarnabel, .1. M., Gur-Lavie, A.,
Meiler, Y., and Elad, T. Clinical and Patholo-
gical changes caused by the interaction of lasa-
locid and chloramphenicol in broiler chickcns.
Avian Pathology 1986; 15: 279-88.

In ecn koppel slachtkuikens van 24 dagen oud
werden beengebreken en bewegingsstoornissen
waargenomen. Toen de dieren 30 dagen oud
waren bleek 40% van het koppel bewegings-
stoornissen te vertonen, waarbij het lopen op de
tenen of onvermogen tot lopen opvielen. Het
bleek, dat in het voer naast 90 ppm lasalocid
(Avatec®) als anticoccidioscmiddel ook 500
ppm chlooramfenicol aanwezig was sinds de
17e levensdag. Nadat chlooramfenicol uit het
voer werd genomen, traden na 3 dagen verbete-
ringen op. De sterk verlamde dieren herstelden
echter niet meer; uiteindelijk was de uitval ver-
hoogd en bedroeg 6% op 8 weken ouderdom.
Twee experimenten werden uitgevoerd waarbij
5 dagen oude kuikens 80 ppm lasalocid en 500
ppm chlooramfenicol in het voer kregen toege-
diend.

Na 6 tot 8 dagen werden de eerste bewegings-
stoornissen gezien en later werd het karakteris-
tieke lopen op de tenen waargenomen. Toen de
dieren 26 dagen oud waren bleek 50% van de
dieren aangetast te zijn. Het lichaamsgewicht
van de dieren bleef achter bij dat van de contro-
legroepen.

Bij het histologisch onderzoek van de spieren
werd atrofie van de spierbundels waargenomen,
terwijl abnormaal grote mitochondriën met
misvormde cristae en vacuolisatie in het gehele
spierweefsel werd gezien. Slechts zelden kon een
demyelinisatie van het ruggemerg en uittre-
dende zenuwen worden waargenomen.
De pathologische bevindingen die werden waar-
genomen in de spieren, kwamen overeen met
het beeld zoals beschreven bij monensin-tiamu-
lin en monensin-oleandomycine interacties in
slachtkuikens. De afwijkingen aan het rugge-
merg en zenuwen kwamen te weinig voor om als
karakteristiek te worden beschouwd alhoewel
het lopen op de tenen dit wel suggereerde.
Negatieve interacties tussen sommige ionofore
anticoccidia en chlooramfenicol is eerder be-
schreven, tnaar lasalocid was tot nu toe ccn
uitzondering. Mogelijk speelt hierin een rol, dat
dc chlooramfenicol-behandeling in dit geval vrij
lang werd toegepast ende symptomen pas na 12
dagen behandeling (sic.
Ref.) optraden.

IV. IV. Braunius.

Oncologie

Een mogelijk genetisch bepaalde vorm van
maligne histiocytose bij Berner Sennen-
honden

Rosin, A., Moore, P., and Dubielzig, R. Ma-
lignant histiocytosis in Bernese Mountain Dogs.
J. Am. Vet. Med. Assoc. 1986; 188: 1041-6.

Bij II, in de Verenigde Staten betrekkelijk
zeldzame, Berner Senncnhonden (10 reuen, I
teef), werd een snel progressieve maligne histio-
cytose ontdekt. Dyspnoe en neurologische sytnp-
tomen domineerden.

Door thoraxfoto\'s bleek het bijna altijd moge-
lijk longtumoren zichtbaar te maken. De diffe-

-ocr page 465-

rentiëlc diagnose ten opzichte van anaplastisch
longcarcinoom was niet altijd eenvoudig en de
diagnose kon pas na EM en lysozym-onderzoek
worden opgehelderd. De tumoren gaan waar-
schijnlijk uit van alveolaire macrofagen. De
tumorzickte lijkt een genetische achtergrond te
hebben, hoewel de wijze van vererving nog niet
geheel duidelijk is. Interessant is dat eveneens
bij Berner Sennenhopden, maar.dan bij jongere
dieren, een niet-maligne proliferatieve histiocy-
tose is beschreven. Deze patiënten waren ver-
want met de bovenbeschreven patiënten met de
maligne aandoening.

IV. Misdorp.

De korte tijd van culturele isolatie gaat samen
met hoge titers en waarschijnlijk grote aantallen
leptospiren in verband met recente infecties; een
verklaring van het verschil tussen de vaarzenen
de oudere koeien.

De besmetting met L. hardjo kan blijkens dit
onderzoek behalve door urine ook via de ge-
slachtsweg worden overgebracht.
Naast natuurlijke dekking kan volgens Russisch
onderzoek in diepvriessperma de Hebdomadis
serogroep 3 jaar overleven.
In hoeverre het voorkomen van
L. hardjo in de
geslachtsweg van niet-drachtige dieren een rol
speelt bij verlaagde fertiliteit, vraagt nader on-
derzoek.

J. J. Koopman.

Rund

Het voorkomen van L. interrogans serovar
hardjo

Ellis, W, A., Songer, J, G., Montgomery, J,,
and Cassells, .1, A. Prevalence
oi Leptospira in-
terrogans serovar hardjo
in the genital and uri-
nary tracts of non-pregnant cattle. The Veterin-
ary Record 1986: 118: 11-3.

Op een abattoir te Belfast werden van 30 vaarzen
en 30 oudere dieren de geslachtsorganen, urine-
blaas, nieren en bloedmonsters verzameld. Bij
39 dieren (65%) werden leptospiren geïsoleerd
en wel bij 62% uit de urinewegen, 57% uit de
baarmoeder/eileider en bij 22% uil de vagina.
Van de vaarzen waren 20 dieren (67%) positief,
en van de oudere koeien 19 (63%). De leptospi-
ren bleken allen van het serotype /,.
interrogans
.serovar itardjo
te zijn.

De gemiddelde tijd, benodigd voor dc isolatie
van dc leptospiren bedroeg bij de vaarzen 8,2
weken, bij de koeien 10,4 weken. Behalve de
leeftijd, bleek ook de serologische status van de
dieren van invloed op de isolatietijd.
Bij dieren met agglutinatie-titer van > 100 was
deze 6,1 weken: indien de titer < 100 was
significant(P<0,001)langcrcn wel 11,5 weken.
Het voorkomen van antilichamen was lager dan
de culturele bevindingen; slechts bij 48% van de
dieren werd een titer ^ 10 gevonden en bij 27%
een titer van 100. Dit verschil in de diagnosti-
sche gegevens kwam vooral tot uiting bij de
oudere koeien, waarvan 63% cultureel positief
bleek te zijn, terwijl slechts 39% een aantoon-
bare titer had en 10% een titer van ^ 100. Hier-
uit volgt dat de bepaling van de titer een
onbetrouwbaar houvast biedt voor het opspo-
ren van de dragers. Bij een titer van ^ 10 is de
kans op vals negatieve uitslagen 0,33.

Voedingsmiddelenhygiëne

Bacteriologische kwaliteit van \'eetbare bij-
produkten\'

Stewart, A. D. and Martin, L. A, Bacteriolo-
gical Quality of \'Soul Eoods\' from processing
plants, J, Ed. Protection 1984; 47: 836-7.

De auteurs bepaalden het gemiddelde aantal St.
aureus, Ci. perfringens.
Salmonella, Coliformen,
E. co//en aerobe kweekbare micro-organismen
in monsters van varkens afkomstige gewassen
darmen, leverpastei, magen, nekken, oren, po-
ten, staarten, worst (deeg) en saucijzen, direct
na de produktie. Van elk product werden op 4
slachterijen 12 monsters elk genomen en de ge-
middelde kiemgetallen bepaald.
Het bleek dat er duidelijke verschillen waren
tussen slachterijen voor wat betreft de micro-
biële belasting in zowel wat het totale kiemgetal
als de specifieke besmetting betreft.
Salmonella\'s in somszeer hoge aantallen werden
gevonden in gewassen darmen, leverpastei, ma-
gen, nekken en worst(deeg).
Cl. perj\'ringens, E.
coli,
Coliformen en St. aureus kwamen als vaak
vrij zware besmettingen voor in vrijwel alle pro-
dukten,

(Deze resultaten zijn niet verwonderlijk en
zullen ook ongetwijfeld in vergelijkbare (rauwe)
Nederlandse produkten kunnen worden aan-
getroffen. Verontrustend is dat zulke hoge aan-
tallen Coliformen, Salmonellae en
St. aureus
worden aangetroffen in leverpastei die zonder
verdere verhitting wordt gegeten. Het is van
belang cijfers hierover te verzamelen over de
Nederlandse situatie;
Ref.)

H. MoL

-ocr page 466-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Geslaagde open dag
Diergeneeskunde

De open dag van de Faculteit der Diergenees-
kunde (Rijksuniversiteit te Utrecht) op Wereld-
dierendag (4 oktober 1986) werd /.eer druk be-
zocht. De organisatoren slaagden in hun opzet
het grote publiek meer bekend en vertrouwd te
maken met het wetenschappelijk werk van de
Faculteit.

Het talrijke publiek toonde vooral interesse
voor het dierenziekenhuis, zoals operaties bij de
Heeikunde-kliniek en runder-verlossingen bij
Verloskunde. De preparatencoilectie bij Ana-
tomie en Pathologie kreeg eveneens veel bezoe-
kers. Ook de meer op fundamenteel onderzoek
georiënteerde onderdelen als de Infectieziekten
en Immunologie en de Proefdierkunde genoten
veel belangstelling.

Personeel en studenten van de enige Faculteit
Diergeneeskunde in den lande boden een geva-
rieerd programma op deze mooie herfstdag.
Het publiek kon zeer veel dieren van nabij zien
en enkele openbare lessen vanuit de college-
banken volgen. Men ging na afloop dan ook
tevreden over \'een welbestede dag\' naar huis.

Beurzen voor wetenschappelijk on-
derwijs en onderzoek in de Verenigde
Staten 1987-1988

Al\'gestudccrdcn van het universitaire onderwijs of het
hoger beroepsonderwijs, resp. medewerkers met een
wetenschappelijke functie bij het Nederland.se univer-
sitaire onderwijs, het hoger beroepsonderwijs of ver-
gelijkbare wetenschappelijke instellingen kunnen in
aanmerking komen voor Fulbright (en ACLS) beur-
zen voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek in
dc Verenigde Staten.

aantal sluitingsdatum

15 dcc. 1986

13

Fulbright scholar grants

Beurzen voor voortgezette studie in de Ver-
enigde Staten 1987-1988.

Studenten en afgestudeerden van het wetenschappe-
lijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs komen
in aanmerking voor Fulbright (en enkele andere)
beurzen voor voortgezette studie in de Verenigde Sta-
ten.

aantal sluitingsdatum

16-20 1 mrt. 1987

Fulbright beurzen

-ocr page 467-

Met KNZ-likstenen
houden zij zichzelf gezond.

Een KNZ liksteen bevat, naast zout, een
aantal noodzakelijke mineralen en
sporenelementen, zoals o.a. calcium,
magnesium, mangaan, jodium, kalium,
cobalt, ijzer, zink. Met KNZ likstenen
binnen hun bereik, zorgen de dieren zelf

I

voor de juiste aanvulling op hun voeding
N.B. Speciale kopervrije rode likstenen
voor schapen. KNZ likstenen verkrijg-
baar bij uw veevoederhandelaar.

KNZ Hengelo ®

-ocr page 468-

LEVERBOT?

Acedist® is door de jarenlange ervaringen bij runderen
en schapen uiterst effectief gebleken.

Meerdere miljoenen dieren werden tot dusverre met
Acedist® in binnen- en buitenland behandeld.
-100% effectief tegen volwassen stadia van de leverbot

- 76-94fectief tegen jonge stadia van 6 weken

- langdurig werkzaam

- brede therapeutische marge

- geen invloed op de smaak van de melk

- geen invloed op de kaasbereiding

Voor melkgevend rundvee nog steeds het aangewezen middel

ACEDISr

- al 15 jaar effectief en betrouwbaar -

act chemiefarma nv

postbus 5 - 3600 AA - maarssen

-ocr page 469-

MEDEDELINGEN

Veterinaire Hoofdinspectie
van de Volksgezondheid

Vervroegde uittreding (VUT) van de
heer drs. G. Jongeneel

Gebruik makend van de VUT-regeling verliet
de heer drs. G. Jongeneel (62), dierenarts en
Veterinaire Inspecteur van de Volksgezondheid
voor het ambtsgebied Zuid-Holland en Zeeland
op 30 september 1986 de dienst. Ter gelegenheid
daarvan vond op die dag een afscheidsreceptie
plaats in het Kasteel van Rhoon te Rhoon.
Velen — afkomstig uit het gehele land — waren
bij dit informele afscheid aanwezig. Gelukkig
hield de Veterinaire Hoofdinspecteur van de
Volksgezondheid, de heer drs. L. Zegers zich
niet aan de wens \'geen toespraken\', zodat door
hem de waardering en dank kon worden geuit
voor de inzet die de heer Jongeneel had gegeven
gedurende zijn ambtelijke loopbaan, die in 1967
was begonnen. De heer Zegers deed dit niet
alleen namens de totale inspectie maar tevens
namens de Directeur-Generaal van de Volksge-
zondheid de heer prof. J. van Londen.

In kort bestek — indachtig de geuite wens —
werd het één en ander gememoreerd. Na veer-
tien jaar praktizerend dierenarts te Almkerk,
aanvankelijk alleen, later in maatschapverband,
te zijn geweest, volgde de heer Jongeneel op I
oktober 1967 de heerdrs. W. J. L. de Groof op
als Veterinaire Inspecteur van de Volksgezond-
heid, tevens Inspecteur-districts-hoofd van de
Veeartsenijkundige Dienst (thans Veterinaire
Dienst) voor het ambtsgebied/district Zeeland
ter standplaats Vlissingen. Enige jaren later
werd het inspectiekantoor verplaatst naar Mid-
delburg, Dit was nietde laatste verplaatsing. Na
het beëindigen van de personele unie Veteri-
naire Inspectie/Veterinaire Dienst in 1984 werd
de heer Jongeneel benoemd in de functie waarin
hij thans afscheid neemt en vond verhuizing van
het kantoor plaats naar Rotterdam.
De heer Jongeneel is een innemende en mar-
kante persoonlijkheid. Hij is steeds goed gehu-
meurd en heeft gevoel voor humor. Hij is een
goed gastheer, velen hebben dat ervaren. Hij
heeft zich altijd zeer enthousiast voor de dienst
ingezet, daarbij steeds zijn directe medewerkers
maar ook anderen stimulerend.
Veranderingen waren voor hem een uitdaging
zeker in 1984 toen hij in feite leiding moest
geven aan een nieuw team onder veranderende
omstandigheden. Door de jaren heen was voor
hem het stimuleren van onderzoek van groot
belang met name dat van milieucontaminanten
en Salmonella. Voor wat betreft het laatste is
voor velen het Project Walcheren, waarin zijn
inspectie een groot aandeel had, nog steeds een
begrip.

Het \'inspectieschip\' in goed vaarwater te heb-
ben gebracht en verder het goed bemand te
weten, verlaat de heer Jongeneel het om met zijn
echtgenote verder op een andere wijze van het
leven te genieten.

Uiteraard was het laatste woord aan de heer
Jongeneel, die alle dank en lof door verwees
naar zijn medewerkers.

Drs. J. Minderhoud benoemd tot Ve-
terinaire Inspecteur van de Volksge-
zondheid

Per 1 oktober 1986 kwam de functie van Veteri-
naire Inspecteur van de Volksgezondheid voor
het ambtsgebied Zuid-Holland en Zeeland va-
cant door het vervroegd uittreden van de heer
drs. G. Jongeneel (zie hiervoor). Met ingang
van dezelfde datum werd als zijn opvolger be-
noemd de heer drs, J. Minderhoud, dierenarts,
die in hetzelfde ambtsgebied werkzaam was in
de functie van toegevoegd Veterinaire Inspec-
teur van de Volksgezondheid,
De heer Minderhoud werd geboren in 1939 te
Oost- en West-Souburg. Hij is gehuwd en heeft
zes kinderen. Na het behalen van het MULO-B
en HBS-B diploma studeerde hij diergenees-
kunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht en
verwierf in 1967 zijn dierenartsdiploma,
In 1968 vestigde hij zich als praktizerend die-
renarts met gemengde praktijk te Middelharnis,
na een jaar elders in de grote huisdierenpraktijk
assistent dan wel waarnemer te zijn geweest.
Sinds 1971 was hij tevens plaatsvervangend
hoofd van de vleeskeuringsdienst Goeree-Over-
flakkee tot aan zijn overgang in vol-ambtelijke
dienst.

Per 1 augustus 1980 werd de heer Minderhoud
namelijk benoemd tot Veterinaire Inspecteur
van de Volksgezondheid 2e klasse, tevens ad-
junct-inspecteur vande Veterinaire Dienst voor
het ambtsgebied/district Zuidelijk Zuid-Hol-
land ter standplaats Rotterdam. Als gevolg van
de beëindiging van de personele unie Vete-
rinaire Inspectie/Veterinaire Dienst werd dit
per 1 april 1984 gewijzigd in toegevoegd Vete-
rinaire Inspecteur van de Volksgezondheid voor
het ambtsgebied Zuid-Holland en Zeeland.

Hij bekleedde en bekleedt nog een aantal be-
stuurlijke functies met name op diergeneeskun-
dig gebied. Dat begon al tijdens zijn studenten-
tijd met vice-voorzitter van de Diergeneeskun-
dige Studenten Kring (DSK) in 1962, Geduren-
de zes jaar (1974-1980) was hij voorzitter van de
Afdeling Zuid-Holland van de Koninklijke Ne-

-ocr page 470-

derlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
(KNMvD). Van 1975-1980 maakte hij deel uit
van het bestuur van de Groep Praktici Grote
Huisdieren van de KNMvD, de laatste driejaar
als voorzitter. Voor Nederland was hij van
1978-1980 vertegenwoordiger in de Union Eu-
ropéen des Veterinaires Praticiens(UEVP)cn is
sinds 1980 vertegenwoordiger in de Federation
of Veterinarians of the EEC (FVE) en de Euro-
pean Association of State Veterinarv Officers
(EASVO).

Sinds 1985 is hij vice-voorzitter van de Groep
Gezondheid en Kwaliteitszorg van de KNMvD.
Deze groep is ontstaan uit de Groep Volksge-
zondheid waarvan hij gedurende de overgangs-
fase eveneens bestuurslid was. Verder maakte
hij nog deel uit van de Dienstcommissie Veteri-
naire Inspectie/Veterinaire Dienst (1982-1984)
en na de beëindiging van de personele unie
(1984) is hij lid van de Dienstcommissie VI
nieuwe stijl van WVC alsmede secretaris van de
sectie WVC voor de Centrale voor Hogere en
Middelbare Ambtenaren (CMHA).
In zijn nieuwe functie zal hij leiding gaan geven
aan de Regionale Veterinaire Inspectie Zuid-
Holland en Zeeland. De regionale inspecties
dragen in belangrijke mate bij in het vervullen
van taken op het gebied van de veterinaire
volksgezondheid, daaronder vallen alle maat-
regelen met betrekking tot de gezondheidsbe-
scherming van de mens die verband houden met
dieren, produkten van dierlijke herkomst en de
omgeving van het dier.

Indiensttreding van de heer dr. W.
H. Könemann

Met ingang van 1 november 1986 treedt de heer
dr. W. H. Könemann, chemicus-toxicoloog, in
dienst bij de Veterinaire Hoofdinspectie in de
functie van Inspecteur GLP (\'Good Laboratory
Practice\' - Goede Laboratorium Praktijk)en als
zodanig hoofd van de nieuwe sectie GLP.
De heer Könemann werd in 1948 geboren te
Brummen. Hij is gehuwden heeft drie kinderen.
Na het behalen van het HBS-B diploma, stu-
deerde hij scheikunde aan de Rijksuniversiteit te
Utrecht, waar hij in 1975 slaagde voor het doc-
toraalexamen.

In aansluiting op zijn studie voerde hij onder
leiding van prof dr. h.c. H. van Genderen ecn
promotie-onderzoek uit in de Vakgroep Veteri-
naire Farmacologie en Toxicologie van de Facul-
teit der Diergeneeskunde van de Rijksuniversi-
teit te Utrecht. In 1979 promoveerde hij op het
proefschrift: \'Quantitative structure-activity re-
lationships for kinetics and toxicity of aquatic
pollutants and their mixtures in fish\'. Voor zijn
wetenschappelijke arbeid ontving de heer Kö-
nemann in 1981 de Research Award van de

International Societyof Ecotoxicologyand En-
vironmental Safety.

Sinds 1980 is hij werkzaam bij het Directoraat-
Generaal voor de Milieu-hygiënc, Directie Bo-
dem Water Stoffen (DGMH/BWS), destijds
behorend tot het voormalig departement van
Volksgezondheid en Milieuhygiëne en thans tot
het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimte-
lijke Ordening en Milieubeheer. Aanvankelijk
was hij werkzaam als deskundige chemische
stoffen en sinds 1981 als hoofd van de afdeling
milieugevaarlijke stoffen.

In de functie van hoofd was hij onder meer
verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van
zaken bij de totstandkoming van de Wet Mi-
lieugevaarlijke Stoffen (WMS, ingediend in
1981, aanvaard in 1985), alsmede voor de uit-
voering ervan en de voorbereiding van uitvoe-
rings-a.m.v.b.\'s. Inde WMS werd een GLP-rege-
ling in het vooruitzicht gesteld. Met het oog
hierop werd reeds in 1981 door de heer Köne-
mann een notitie betreffende de invoering van
GLP in Nederland opgesteld en werd hij initia-
tiefnemer voor de interdepartementale afstem-
ming van het beleid ten aanzien van GLP, die
heeft geleid tot een gezamenlijk standpunt van
de betrokken bewindslieden (Welzijn, Volksge-
zondheid en Cultuur; Volkshuisvesting, Ruim-
telijke Ordening en Milieubeheer; Landbouw en
Visserij; Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Economische Zaken).

Voorts is hij redacteur van het Praktijkboek
Milieu, voor het onderdeel Milieugevaarlijke
Stoffen, en was hij co-editor van de proceedings
van het internationale PCB-seminar, waarvan
hij tevens de organisator was. Hij nam deel aan
talrijke internationale besprekingen o.a. van de
Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO) al dan niet als vice-
voorzitter dan wel voorzitter, alsmede aan
diverse vergaderingen in EG-verband.
Hij wordt in zijn nieuwe functie o.a. belast met
het toezicht op de naleving van de wettelijke
bepalingen inzake GLP. Tot het takenpakket
behoort verder: het verstrekken van informatie
aan laboratoria en bedrijfsleven over de eisen
die aan GLP-plichtig onderzoek worden ge-
steld; het zorgdragen voor een goede afstemming
met andere vormen van laboratoriumtoezicht
(bijv. procfdiertoezicht, laboratorium-certifica-
tiesysteem); het rapporteren van controlebe-
vindingen aan de geïnspecteerde onderzoekin-
stelling en beoordelende instanties, zoals com-
tnissie ter beoordeling van geneesmiddelen en
Bureau Registratie Diergeneesmiddelen; het
participeren in internationaal overleg over GLP
teneinde tot zo goed mogelijke waarborgen te
komen dat wederzijdse erkenning van GLP-
toezichthoudende systemen (bilateraal en zo

-ocr page 471-

mogelijk multilateraal) tot stand komt; het on-
derhouden van contacten met GLP-toezicht-
houdcnde instanties in het buitenland en met
(inter)nationale organisaties die zich bezighou-
den met onderzoekingen op het gebied van
GLP.

Wat is nu precies GLP, wat houdt het
in?

De invoering van GLP ten aanzien van toxico-
logisch onderzoek dat bij of krachtens wette-
lijke bepalingen wordt vereist, beoogt primair
de bescherming van de volksgezondheid. GLP
is bedoeld om aan de overheid de zekerheid te
verschaffen, dat de resultaten van toxicologisch
onderzoek waarop in het kader van de gezond-
heidswetgeving e.a. maatregelen worden geba-
seerd, betrouwbaar zijn.
Gelet op het feit dat het uiteindelijk doel van de
GLP-regeling is het beschermen van de volks-
gezondheid, is het juist, dat de verantwoorde-
lijkheid voor het toezicht op de naleving van de
GLP bij het Staatstoezicht op de Volksgezond-
heid is komen te liggen.
De VHl i.e. dc sectie GLP is belast met dit
toezicht.

Teneinde te voorkomen dat vanuit diverse in-
stanties afzonderlijke controles moeten worden
uitgevoerd, is het noodzakelijk dat één centraal
coördinatiepunt voor de GLP wordt ingesteld.
De VHI is bereid dit coördinatiepunt voor de
GLP-controles te zijn.

De OESO-definitie van Goede Laboratorium-
praktijk (GLP) houdt in: GLP betreft dc organi-
satorische gang van zaken en de omstandig-
heden waaronder laboratorium-onderzoek
wordt gepland, uitgevoerd, gecontroleerd, ge-
registreerd en gerapporteerd. Deze GLP-prin-
cipes hebben geen betrekking op klinisch on-
derzoek. Het toepassing.sgebied zal zich in eerste
instantie beperken tot (eco)toxicologisch en
biodegradatie-onderzoek.
Kort samengevat wordt in de OESO-CiLP be-
ginselen het volgende geregeld:

— Dc directie van de onderzoek-instelling
dient ervoor tc zorgen dat de \'Beginselen van
GLP\' in de instelling in acht worden genomen
en is verantwoordelijk voor de totale kwali-
teitsbewaking.

— De onderzoekleider is verantwoordelijk
voor de algehele uitvoering van het onderzoek
en de rapportage ervan.

— Het personeel is verantwoordelijk voor een
zorgvuldige uitvoering van het onderzoek.

— Degenen, die belast zijn met de uitvoering
van een Programma voor Kwaliteitsbewaking
(Quality Assurance Programme. QAP). mogen
niet betrokken zijn bij de uitvoering van het
experiment. Zij moeten controleren of het on-
derzoek volgens het van te voren opgestelde
onderzoekplan verloopt en of de rapportage
correct is.

— Verder worden eisen gesteld aan behuizing,
uitrusting, apparatuur en toetsorganismen.

— Er moeten door de directie goedgekeurde
schriftelijke standaardwerkwijzen (Standard
Operation Proceedings, SOP\'s) zijn, die dienen
om de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de
in de loop van het onderzoek verkregen gege-
vens te verzekeren.

— Tenslotte wordt aangegeven welke informa-
tie het onderzoekplan moet bevatten, wat in
elk geval in de rapportage moet worden opge-
nomen en wat in het archief moet worden be-
waard en op welke wijze dat moet gebeuren.
Het geheel dient om de kwaliteit van het onder-
zoek te bevorderen, wat vooral gebeurt door het
mogelijk te maken dat ook na het beeïndigen
van een experiment nog een goed inzicht kan
worden verkregen in de wijze waarop het is
uitgevoerd.

Waaraan zal een GLP-regeling moeten vol-
doen. De GLP-regeling zal de volgende twee
hoofdbestanddelen moeten bevatten:

— De GLP-richtlijn, die aangeeft aan welke
eisen uitvoering van het onderzoek moet vol-
doen (zoals hiervoor in grote trekken is ge-
schetst);

— regels met betrekking tot toezicht op de na-
leving van de richtlijn.

Voor beide onderdelen zal men zich moeten
baseren op de OESO-overeenkomsten.
Het toezicht op de naleving van GLP-voor-
schriften omvat \'inspecties\' en \'study audits\'. Bij
een inspectie wordt ter plaatse onderzocht of
werkwijze en inrichting van de onderzoekinstel-
ling voldoen aan de GLP-voorschriften. Een
study audit behelst een vergelijking van de on-
bewerkte data met het uiteindelijke rapport.
Met behulp van de onbewerkte data kan worden
opgemaakt of deze overeenkomstig het onder-
zoekplan (study-plan) zijn, of ze op juiste ina-
nier zijn bewerkt en gerapporteerd en of de
getrokken conclusies in overeenstemming zijn
met de gerapporteerde gegevens.

Indiensttreding van mw. mr. Ingrid
M. Zweep

Met ingang van 1 november 1986 treedt mw.
mr. Ingrid M. Zweep, juriste in dienst bij de
Veterinaire Hoofdinspectie in de functie van
juridisch-staffunctionaris en volgt daarmee de
heer ir. ing. G. J. Kremers op.
M w. Zweep werd in 1960 geboren te Meppel. Zij
is ongehuwd. Na het behalen van het VWO-di-
ploma, volgde zij een jaar onderwijs aan een
internationale school te Zwitserland voor een

-ocr page 472-

talenstudie Frans, Engels en Italiaans. Hierna
studeerde zij gedurendcéén jaar Franse taal-en
letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Gro-
ningen en vervolgens rechtsgeleerdheid aan de-
zelfde universiteit waar zij in 1986 slaagde voor
het doctoraal-examen. Haar doctoraalscriptie
was getiteld: \'Het klachtrecht van de individuele
werknemer\'.

Sinds haar afstuderen is zij werkzaam bij de
afdeling Voodichting en Publiciteit van het re-
creatiepark Flevohof Dat het geven van voor-
lichting haar niet vreemd is. moge blijken uit de
tijdens haar studie verrichtte diverse promotie-
werkzaamheden op o.a. beurzen, sportevene-
menten en in winkelcentra.
Mw. Zweep is een actief beoefenaarster van
sport o.a. tennis en hockey. Zij heeft een voor-
liefde voor moderne talen, met name Frans.

In haar nieuwe functie van juridisch-staffunc-
tionaris zal zij feitelijk functioneren als een
functionaris van de Veterinaire Hoofdinspec-
teur en zal in die hoedanigheid de gewenste ju-
ridische ondersteuning moeten verlenen aan het
veterinaire inspectie-apparaat. Dit houdt onder
meer in het adviseren aan en ondersteunen van
de Veterinaire Hoofdinspecteur c.q. (Regiona-
le) Veterinaire Inspecteurs ten aanzien van ju-
ridische aspecten bij regelgeving op het terrein
van de veterinaire volksgezondheid, de veteri-
naire milieuhygiëne, de dierproeven en de goede
laboratorium praktijk (GLP) alsmede met be-
trekking tot andere wettelijke regelingen op het
terrein van de VHI en verder op het terrein van
de uitoefening van het toezicht op de naleving
van wettelijke voorschriften en van de opspo-
ring van strafbare feiten. Hierbij wordt onder
juridische aspecten verstaan: alle aangelegen-
heden c.q. vraagstukken op het terrein van het
recht en de wetgeving.

BERICHT

VAMPP-gebruikersgroep

Op 25 november 1986 vindt om 20.00 uur een
bijeenkomst plaats van de
VAMFP-gebruikers-
groep
(VGG).

Deze bijeenkomst is open voor diegenen die
zich daarvoor hebben aangemeld.
Mocht u zich alsnog willen aanmelden, dan kan
dat door via 030-531071 (Wilbrink/Vernooy) of
531090 (Noordhuizen) een aanmeldingsformu-
lier voor de VGG an te vragen.

Dr. J. P. T. M. Noordhuizen,
secretaris VGG.

MEDEDELINGEN

Directie van de
Veterinaire Dienst

Diergeneesmiddelenwet

Per I oktober 1986 is hoofdstuk 111 van de
Diergeneesmiddelenwet in werking getreden.
Tevens is bepaald dat hoofdstuk IV met ingang
van 1 mei 1987 van kracht wordt.
Het nu in werkinggetreden hoofdstuk 111 bevat
de bepalingen over de vergunningen die nodig
zijn voor het bereiden, verpakken, etiketteren
en afleveren van diergeneesmiddelen. Het houdt
in dat om deze handelingen te verrichten een
vergunning vereist is. Uitzondering hierop is de
aflevering van diergeneesmiddelen door dieren-
arts of apotheker aan de houder van dieren.
Ook is geen vergunning vereist voor het uitslui-
tend afleveren van niet-gekanaliseerde middelen
voor aquarium- en terrariumdieren, kooivo-
gels, duiven, kleine knaagdieren, honden en
katten aan houders van dieren.
De benodigde vergunningen worden verleend
aan diegenen die voldoen aan het \'Eisen- en
controlebesluit vergunningen diergeneesmidde-
len\' (Stb. 1986, 343). Een aanvraag voor een
dergelijke vergunning dient plaats te vinden via
een daartoe bestemd formulier, dat verkrijg-
baar is bij de Veterinaire i:>ienst te Den Haag.
Het hoofdstuk IV, dat per I mei 1987 van kracht
wordt, bevat de bepalingen over de kanalisatie
van diergeneesmiddelen. Welke middelen wor-
den gekanaliseerd is beschreven in de \'Kanalisa-
tieregcling diergeneesmiddelen en gemedicineer-
de voeders\'(Stcrt. 1986, 187), die 29 september
j.1. is gepubliceerd. Op de datum dat de kana-
lisatieregeling van kracht wordt, wordt de An-
tibioticawet ingetrokken.

Voorde goede orde volgt hier een overzicht van
de besluiten en regelingen die in 1986 zijn gepu-
bliceerd. Deze regelingen zijn verkrijgbaar bij
de Staatsuitgeverij (070-789911).

Regeling registratie
diergeneesmiddelen
Kanalisatieregeling
diergeneesmiddelen
t.Jit7.ondcring registratieregime
diergeneesmiddelen
Vrijstelling niet geregistreerde
diergeneesmiddelen
Eisen- en controlebesluit

Stcrt. 1986, 81
Stcrt. 1986, 187
Stcrt. 1986, 228
Stcrt. 1986, 70
Stb. 1986, 34.1
Stcrt. 1986. 187

vergunningen

Aanwijzing art. 14 Eisen-en
controlebesluit

-ocr page 473-

Uitzondering vergunningplicht

diergeneesmiddelen Stb. 1986, 470

Regeling aanwijzing instellingen Stcrt. 1986, 101

Aanvraagregeling vergunningen Stcrt. 1986,178
Vrijstellingsregeling gemedicineerd

voeder Stcrt. 1986, 86

Toepassing Europese farmacopee Stcrt. 1986, 69

Vrijstelling partijkeuring Stcrt. 1986,78

Aanwijzing opsporingsambtenaren Stcrt. 1986, 82
Niet voor registratie in aanmerking

komende substanties Stcrt. 1986, 187

Inrichting vergunningenregister Stcrt. 1986, 187

Regionale Commissie voor Europa
van het OIE

In Oost-Berlijn is van 16-19 september jl. het
twaalfde congres van de Regionale Commissie
voor Europa van het Office International des
Epizootics (OIE) gehouden. De voornaamste
thema\'s waren:

\'Health management in intensive livestock units\':
\'Modern diagnostic and control methods for in-
fectious diseases in industrial husbandry
tems\':

\'Animal heahh status in member countries\'.
Bezoeken werden gebracht aan een bedrijf met
3500 zeugen en gelten en een produktie van 24
grootgebrachte biggen per zeug en aan een
melkveehouderij met 1800 koeien, waar de kal-
versterfte slechts \'/2% bedraagt. Op beide ber-
drijven golden vergaande hygiënische maatre-
gelen.

Tijdens de conferentie kwam onder meer naar
voren dat Denemarken vrij is van transmissible
gastro-enteritis en dat de ziekte van Aujeszky er
praktisch is uitgeroeid.

In Noorwegen ondervindt men nog ernstige
problemen als gevolg van \'Tsjernobyl\', Alle
slachtrijpe rendieren moeten worden vernie-
tigd, Er worden waarden geconstateerd tot
40.000 becq/kg. Voorts zijn 50,000 lammeren
ongeschikt voor menselijke consumptie.
Van Nederlandse zijde werd gemeld dat het land
per 1 oktober weer officieel vrij is van Afri-
kaanse varkenspest volgens de normen van het
OIE.

Nederland vrij van Afrikaanse
varkenspest

Sedert 1 april 1986 zijn in Nederland geen
nieuwe gevallen van Afrikaanse varkenspest
(AVP) geconstateerd. Dientengevolge is ons
land op grond van de OIE-normen vanaf 1 ok-
tober jl. vrij van AVP.

Amerikaans vuilbroed in Nederland

In een bijenstal in de gemeente Apeldoorn is
voor de eerste maal sinds 1974 in Nederland
Amerikaans vuilbroed vastgesteld. Zes volken
zijn gedestrueerd, waarvan er één besmet was
gebleken.

Men is tot screening rond de uitbraak overge-
gaan.

BESMETTELLIKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 18 van dc Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t/m 30 september vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 2 gevallen in 1 gemeente in Groningen.
Schurft

Totaal 1 geval in I gemeente in Noord-Holland.

VARKENSPEST

België

Sinds de uitbraken van 10 september zijn in België
opnieuw 8 gevallen van varkenspest gemeld. Zeven
hiervan deden zich voor in de provincie Brabant,
namelijk op 24 september tc Orsmaal, op 29 sep-
tember te Autre Eglise,op I oktober te Hoksem, op 7
oktober te Autre Eglise, te Kumtisch te Koksem en te
Halle-Booienhoven en op 9 oktober te Kumtisch en
Neerhespen.

Het achtste geval werd eveneens op 9 oktober gecon-
stateerd, echter in de provincie Limburg (Diepen-
beek). Hiermee is het totaal dit jaar op 58 gekomen.
Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen, zoals
het afmaken en destrueren van alle op de betrokken
bedrijven aanwezige varkens, het desinfecteren daar-
van en het instellen van zónes de protection.

MOND- EN KLAUWZEER
■ talie

In Italië was het aantal mond- en klauwzeergevallen
dit jaar per 10 oklober opgelopen tol 120. Ook de drie
meest recente gevallen waren weer van het type A. Zij
werden vastgesteld in de provincies Bergamo en Rcg-
gio F.milia.

PSEUDO-VÜGELPEST
Griekenland

Bij een telex van 23 september meldden de Griekse
autoriteiten dal zeven dagen tevoren pseudo-vogel-
pest was geconstateerd le Lakonia. Van de 90 aanwe-
zige vogels bleken er 52 ziek.

De 42 nog niel gestorven dieren zijn afgemaakt en
gedestrueerd. De oorsprong van de ziekte was nog
niet achterhaald. In het kader van profylactische
maatregelen is men tot enting overgegaan.

-ocr page 474-

AFRIKAANSE VARKENSPEST

Het aantal meldingen van Afrikaanse varkenspest in
Spanje was per 2 oktober opgelopen tot 336 en in
Portugal per I oktober tot 228.

BESMETTELIJKE LONGZIEKTE BIJ
RUNDEREN

In de periode van 18 t/m 30 september werden weer 22
uitbraken van besmettelijkelongziekte bij runderen in
Portugal geconstateerd, waarmee het totaal op 212
kwam.

DOORLOPENDE AGENDA

1986

November:

3_4 paO-D: cursus Het gebruik van het vampp-
computerpakket bij de begeleiding van varkens-
vermeerderingsbedrijven.

3—7 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

4—Discussie ethische beoordeling van dierproeven
(samenwerkingsverband Dierenbescherming /
Ned. Bond tot Bestrijding Vivisectie (pag. 946).

6 Ned. Zoötechn. Ver.: Zeldzame huisdierrassen
en alternatieve veehouderij.

6 Symposium: \'Gisten als bederforganismen in le-
vensmiddelen\' (Ned. Ver. Microbiologie), Ede
(pag. 947).

6 Contactdag verwerkende industrie, \'Het Spelder-
holt\', Beekbergen.

8 VEDIAS - Grote Huisdierendag, Zeist (pag.
1031).

8 VDA-Commissie Afd. Noord-Holland. Verga-
dering, Saturnus 25, Duivendrecht, 14.00 uur.

8—9 Röntgenfachtagung der Internationalen Ge-
sellschaft für Veterinär-Radiologie (IVRA) (A),
Stuttgart-Hohenheitn.

10—14 PAO-D: Zeister Dagen 1986 (pag. 667).

10—II PAO-D: Cursus VAMPP-computerprogram-
ma (pag. 667 en 720).

12 Groep Geneeskd. v/h Kleine Huisdier KNMvD.
Wet. vergadering. Spreker: Danafertig over
\'Food allergies and GE problems\', Hoog-Bra-
bant. Utrecht, 20.00 uur.

12 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

12 Algemeen Bestuur KNMvD. Vergadering.

13 Fachgespräch über Geflügelkrankheiten. Han-
nover.

15—16 Kurs \'Homöopathie für Tierärzte\' (A), Cel-
le.

18 PAO-D; Klinische les Kleine Huisdieren: Hepa-
tologie (pag. 964).

18—21 Internationale Fachmesse für intensive Tier-
haltung (VIV\'86), Utrecht.

19 PAO-D; Patiëntendemonstratie (pag. 964).

20 PAO-D: Klinische les Kleine Huisdieren: Hepa-
tologie (pag. 964).

21 Afscheidscollege drs. F. J. Meutstege, Utrecht
(pag. 982).

22 18. Internat. Arbeitstagung \'Angewandte Etho-
logie bei Haustieren\' (A), Freiburg (Brsg.).

24—28 Kurs für leitende Tätigkeiten in Schlacht-
stätten/Fleischbeschauärmten (A), Karlsruhe.

25 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gez.d. v. Die-
ren, Zwolle.

25 VAMPP-gebruikersgroep. Bijeenkomst (pag.
1072).

26 PAO-D: cursus Praktische Pathologie van het
Varken.

27 Kring Breukelen.

December:

1_4 I7th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

2—3 PAO-D: cursus Produkttechnologie (pag.
964).

3 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

4—7 Weltkongreß der WSAVA (A), Paris.

9 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

9_10 PAO-D: cursus Produkttechnologie (pag.
964).

9—10 PAO-D: cursus Ademhalingsziekten bij
jonge runderen (pag. 964).

II Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

II Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. We-
tenschappelijke bijeenkomst.

11 Groep Gezondheids-en Kwaliteitszorg KNMvD.
Ledenvergadering.

11—12 Colloquium: Helminth zoonoses with parti-
cular reference to the tropics, Antwerp (pag.
262).

13 Emergency Medicine, congres, Antwerpen (pag.
551 en 633).

14—19 AO VET Osteosynthese, Davos (pag. 869 en
947).

16 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Ledenvergadering.
Socicteit Standvastigheid, Delft; aanvang 20.00
uur.

16 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergadering.

16 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.

17 Afd. Friesland KNMvD. Ledenvergadering,
Leeuwarden; 20.00 uur.

18 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot tc Akersloot; 8.30 uur.

24 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

1987

Januari:

6 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gez.d. v. Die-
ren, Zwolle.

18—22 4th Annual Eastern States Veterinarv Con-
ference, Orlando, USA.

22 Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Studiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

24 Ver. Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming.
Lezing over kleine en grote marterachtigen in
Nederland: van otter tot wezel. Utrecht.

-ocr page 475-

KNMvD

% ABSYRTUS

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Julianalaan 10, Utrecht. Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon 030 - 51 01 11.

Hoofdbestuur

C. C. van de Watering, voorzitter; W. H. Kapsenberg,
vice-voorzitter; L. Nauta, penningmeester; W. J. Nijhof,
lid; A. J. Plaisier, lid;dr. W. F. G. A. Immink, lid; J. C. M.
van Dijck, lid; M. A. Moons, adviseur.

Secretariaat

A. P. Wijgergangs, algemeen secretaris; M. Bosman, se-
cretaris; T. W. te Giffel, secretaris.

Chef de Bureau

Marij Schuurman Hess

Bureau Waarnemingen

Jacqueline de Ru.

-ocr page 476-

VOORZITTERSCOLUMN

Optimalisering pluimvee-
gezondheidszorg door unifor-
mering en standaardisatie?!

De laatste jaren is er in het kader van de pluim-
veeziektenbestrijding in toenemende mate
sprake van standaardisatie en uniformering.
Dit is met betrekking tot laboratoriumwerk-
zaamheden al in belangrijke mate gerealiseerd.
Het grote voordeel van een dergelijke standaar-
disatie is dat uitslagen van verschillende labora-
toria met elkaar vergeleken kunnen worden.
Ook het uniformeren van de wijze van be-
richtgeving leidt tot grotere duidelijkheid. Dit is
ten aanzien van het serologisch onderzoek al het
geval. Hopelijk kan binnenkort hetzelfde be-
reikt worden met betrekking tot de sectiever-
slaglegging.

De laatste jaren is gebleken, dat het innemen
van uniforme standpunten ten aanzien van be-
langrijke vraagstukken met betrekking tot ziek-
tepreventie een minder eenvoudige zaak is. Het
naar buiten brengen van een uniform standpunt
zoals bovenbedoeld, hoeft niet te betekenen dat
er \'binnenshuis\' geen discussie kan of mag zijn.
Voor de pluimveehouderij kan het echter zeer
verwarrend zijn als niet een gezamenlijk stand-
punt, maar de discussie als zodanig naar buiten
wordt gebracht in de vorm van zeer uiteenlo-
pende standpunten of adviezen. Het gezamenlijk
innemen van uniforme standpunten betreffende
belangrijke vraagstukken hoeft niet te bete-
kenen, dat adviezen gericht aan het adres van
individuele bedrijven of integraties altijd strikt
uniform moeten zijn. Als belangrijke verschillen
in praktijkomstandigheden aanleiding geven tot
het nuanceren van adviezen is het toe te juichen
dat er op inventieve wijze wordt getracht maat-
werk te leveren. Uiteraard kunnen verschillende
meningen betreffende het oplossen van dezelfde
ziekteproblemen ook wijzen op nog aanwezige
leemten in de benodigde kennis.
Hopelijk zal het doen vormen van standaard
pluimveehouders of standaard dierenartsen een
utopie blijven. Wel is duidelijk, dat de pluim-
veehouders met inzet en interesse voor hun vak
de beste resultaten behalen. Het lijkt aanneme-
lijk, dat dit laatste ook van toepassing is op de
pluimveepraktici.

Voor de toekomst is het wenselijk, dat er meer
pluimveedierenartsen beschikbaar komen, die
enerzijds in staat en bereid zijn tot het leveren
van maatwerk, maar anderzijds ook nog oog
hebben voor een gezamenlijke aanpak van de
pluimveegezondheidszorg. Het zou een goede
zaak zijn, zowel voor de pluimveesector als de
diergeneeskundige sector, als alle \'pluimveedie-
renartsen\' - van welke pluimage dan ook - de
handen ineen slaan, teneinde in de toekomst met
zoveel mogelijk daadkracht bestaande en
nieuwe problemen het hoofd te bieden. Boven-
dien, wie verdeeldheid in stand houdt, werkt
overheersing in de hand.

J. C. van de Wijngaard,
Voorzitter Groep Pluimvee-
wetenschappen KNMvD

-ocr page 477-

Van het Algemeen
Bestuur

Uit de vergadering van het Algemeen Be-
stuur d.d. 20 augustus 1985

Organisatievormen

Het Algemeen Bestuur heeft van gedachten
gewisseld over de wijze waarop dierenartsen
die zich met bepaalde diersoorten over on-
derwerpen bezig wensen te houden zich
kunnen organiseren binnen de KNMvD
zonder een Groep te vormen, conform de Sta-
tuten.

Euthanasie

De nota over euthanasie bij dieren, waarbij dit
onderwerp vanuit de verschillende belangen
bezien wordt, zal in eerste instantie besproken
worden in de Groep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier.

Bijzondere leerstoel

Het Algemeen Bestuur stemt in met het plan
in het kader van het 125-jarig bestaan in 1987
te komen tot de instelling van een bijzondere
leerstoel \'Relatie mens - dier\'.
Het Hoofdbestuur wordt gemandateerd met
het College van Bestuur van de Rijks Univer-
siteit in overleg te treden.

Fysiotherapie

Het Algemeen Bestuur neemt kennis van het
verslag van de gezamenlijke Werkgroep be-
staande uit vertegenwoordigers van de
KNMvD en de organisaties van Fysiothera-
peuten. Het Hoofdbestuur zal de reacties van
de betrokken organisaties verder bespreken.

125-Jarig bestaan KNMvD

Het Algemeen Bestuur neemt aan de hand van
het door het Comité 125-jaar KNMvD (Cé.
125) gemaakte draaiboek kennis van de
plannen voor de viering van het jubileum in
1987.

Van het Hoofdbestuur

Op pag. 1080 van dit nummer treft u een nota
aan van de Commissie Ethiek van de
KNMvD. Na een korte inleiding wordt in deze
nota een model aangegeven voor de oordeel-
vorming over het gebruik van dieren, waarna
een tweetal onderwerpen, nl. rodeo en var-
kensraces worden behandeld en van commen-
taar voorzien.

Het ligt in de bedoeling van de Commissie
Ethiek om in de toekomst op overeenkomstige
wijze te rapporteren over onderwerpen die ter
behandeling aan de Commissie zijn voorge-
legd.

De Commissie zal het op prijs stellen indien
de lezers van het Tijdschrift op deze, en op
toekomstige publikaties in kritische zin
zouden willen reageren.

Vaste commissies
PAO-Diergeneeskunde

Bij brief van 28 juli 1986 heeft het Hoofdbe-
stuur het bestuur van het Orgaan PAO-D ver-
zocht het Hoofdbestuur nader in te lichten
omtrent de argumenten die hebben geleid tot
de instelling van drie Vaste Commissies.
Bij brief van 5 september 1986 heeft het be-
stuur van het Orgaan het Hoofdbestuur over
deze argumenten geïnformeerd.
De inhoud van genoemde brief luidt als volgt:

\'Naar aanleiding van uw verzoek d.d. 28 juli
1986 om het Hoofdbestuur nader in te lichten
omtrent de argumenten die hebben geleid tot
het instellen van (slechts) drie Vaste Commis-
sies, deel ik u het volgende mede.

Het Bestuur van het Orgaan PAO-Dierge-
neeskunde heeft gekozen voor het instellen
van drie Vaste Commissies (respectievelijk
landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren en
volksgezondheid en dierlijke produktie), daar
het Bestuur van mening is, dat de taak van
deze Vaste Commissie in de eerste plaats is
een overleg-forum te zijn om de programma\'s
op elkaar af te stemmen.
Het is niet de bedoeling dat in de Vaste
Commissies afspraken gemaakt worden over
de precieze inhoud van de cursussen. Dit laat-
ste zal geschieden in goed overleg met de be-
langhebbende Groepen en de onderwijsge-

-ocr page 478-

vende Vakgroepen, gecoördineerd door de
secretaris van het PAO-D. Vervolgens wordt
er voor iedere cursus een ad hoe commissie
gevormd bestaande uit een onderwijsvrager,
een onderwijsgever en de secretaris PAO-D,
die gezamenlijk de cursus tot in detail voorbe-
reiden.

Het Bestuur van het Orgaan is van mening dat
deze opzet van de Vaste Commissies de beste
garantie biedt om:

a. het juiste evenwicht te bewaren in het post-
academisch onderwijs aan de diverse gele-
dingen van het beroep;

b. de inhoud van de cursussen zodanig op el-
kaar af te stemmen, dat overlappingen en
lacunes worden voorkomen. Daarbij kan
dan rekening gehouden worden met post-
academisch onderwijs, dat door de
Groepen en andere organisaties binnen en
buiten het beroep wordt verzorgd;

c. de cursussen zo gevarieerd mogelijk te
doen zijn;

d. een efficiënte werkwijze te waarborgen.

w.g. namens het Dagelijks Bestuur van het
PAO-Diergeneeskunde, Prof. dr. J. E.
Gajentaan, voorzitter\'.

Gelezen:

In Weten ]\\i\\\\ 1986 No. 80/81/X 237/238

Discriminatie wegense seicse en
setisueie geaardheid

De Emancipatieraad (ER) vindt een algemene
anti-discriminatiewet een beter middel tegen
discriminatie van vrouwen en homoseksuelen
dan het Wetboek van Strafrecht. Strafbepa-
lingen kunnen een dergelijke wet dan ook
nooit vervangen. Wel kan het strafbaar stellen
van seksediscriminatie een normerende wer-
king hebben. De minister stelt voor discrimi-
natie op grond van seksuele geaardheid straf-
baar te stellen. \'Sekse\' wil hij niet opnemen in
de artikelen 137c, 137d en 137e van de Straf-
wet. Als argumenten daarvoor voert hij aan,
dat moeilijk te bewijzen zal zijn of opzet in het
spel is en dat de vrijheid van meningsuiting
ten volle moet gelden. Artikel 137c gaat over
belediging. Gezien de vergaande beperking
van de vrijheid van meningsuiting, die uit-
breiding van dit artikel met \'sekse\' zou bete-
kenen, is de raad het eens met het standpunt
van de minister: \'sekse\' niet opnemen. De ar-
tikelen 137d en 137e gaan verder: zij verbieden
het aanzetten tot feitelijke discriminatie en/of
geweld. Hier gaat het dus niet alleen om een
uitlating maar om daadwerkelijke discrimina-
tie. De ER is van mening dat vrijheid van me-
ningsuiting hier niet aan de orde is en dat de
artikelen 137d en e uitgebreid moeten worden
met sekse. Discriminatie of aanzetten tot dis-
criminatie op grond van sekse of seksuele
geaardheid dienen strafbaar te zijn.

Wetgeving gehjice behandeling mannen en
vrouwen in een nieuwe wet
De bestaande drie wetten — Wet gelijk loon
voor vrouwen en mannen, de Wet gelijke be-
handeling van mannen en vrouwen en de Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen
in de burgerlijke openbare dienst — zullen
volgens het voorstel worden samengevoegd tot
één Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen. Deze zal — op een enkele uitzonde-
ring na — ook van toepassing zijn op het mili-
taire overheidspersoneel.
Ook wordt voorgesteld om de Commissie ge-
lijke behandeling voor de particuliere sector
en de overheidssector samen te voegen tot één
nieuwe Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid. Dit maakt
de wetgeving overzichtelijker en de toeganke-
lijkheid tot de commissie naar verwachting
groter.

Volgens de voorstellen wordt het verbod om
bij aanbieding van een betrekking mannen en
vrouwen ongelijk te behandelen, verduidelijkt.
Nieuw is de mogelijkheid om rectificatie van
een advertentie of aanbieding te vragen. Het
verbod om mannen en vrouwen bij de toepas-
sing tot beroepsopleidingen en scholings-
cursussen ongelijk te behandelen wordt uitge-
breid in die zin dat dit verbod ook geldt
tijdens cn bij afsluiting van de opleiding of
cursus, zoals bijvoorbeeld examens. Eveneens
wordt een verduidelijking aangebracht van de
uitzondering voor gevallen, waarin het ge-
slacht een bepalende factor is, dat wil zeggen
dat een functie slechts door een persoon van
een bepaald geslacht kan worden uitgeoefend.
Ten slotte wordt voorgesteld om de mogelijk-
heid tot voorkeursbehandeling bij voorbeeld
in geval van een bepaalde achterstandssituatie
gedurende een periode van vijf jaar te be-
perken tot uitsluitend vrouwen.

-ocr page 479-

Oprichtingsvergadering Groep
Veterinaire Specialisten

Twee jaar na door het Hoofdbestuur der
KNMvD als Groep erkend te zijn aan-
vaardden op 3 juni 1986 de specialisten hun
huishoudelijk (en overgangs) reglement.
Hiermee werd de laatste hindernis voor het
volledig functioneren van de Groep genomen;
in oktober 1985 werd dit reglement namelijk
al goedgekeurd door het Hoofdbestuur.

Op een drukbezette avond in restaurant Hoog
Brabant te Utrecht opent voorzitter E. Teske
de vergadering met een korte inleiding over de
doelstellingen van de Groep. Actief mee-
denken over het profiel en het functioneren
van de specialisten, de mogelijkheid tot verte-
genwoordiging in commissies, samenwerking
met eerstelijns praktici, gezondheidsdiensten
en verzekeringsmaatschappijen worden ge-
noemd naast de verzorging van goed Post-
Academisch Onderwijs voor specialisten. Met
de vaststelling dat de Groep allang als zodanig
erkend is en deze avond alleen over het huis-
houdelijk reglement besloten moet worden,
weet de voorzitter een discussie over
bestaans-
recht
van de inmiddels 39 leden tellende
Groep te voorkomen.

Een kort overzicht van de ontstaansgeschie-
denis van de Groep vormt de inleiding tot de
bespreking van beide reglementen. Omdat er
op dit moment nog geen officieel erkende ve-
terinaire specialisten zijn moest naast het ge-
bruikelijke huishoudelijk reglement een over-
gangsreglement worden opgesteld. Doel: een
daadwerkelijk functioneren van de groep mo-
gelijk te maken door regulatie van het (voor-
lopig) Groepslidmaatschap in afwachting van
de registratie. Beide reglementen worden na
enige discussie door de vergadering aanvaard.
Dc volgende punten op de agenda zijn de ver-
kiezing van het Groepsbestuur en vertegen-
woordigers in Registratie- en Specialisatie
commissies,, welke vlot afgehandeld worden.
Het bestuur zal gevormd worden door:
drs. E. Teske, Baarn, voorzitter
drs. M. E. Peeters, Utrecht, secretaris
drs. .1. H. Vos, De Bilt
dr. R. Stolp, Emmeloord
drs. R. Janssen, Amsterdam
Voorzitter Teske wordt door de vergadering
afgevaardigd naar het Algemeen Bestuur der
KNMvD.

Na de pauze geeft collega Bosman met behulp
van de flip-over aan welke commissies een rol
spelen bij de erkenning van een specialisme.

Opleidingsmogelijkheid, vaktechnische en
maatschappelijke behoefte en economische
haalbaarheid zijn de criteria waarop een voor-
gesteld specialisme wordt getoetst. Juist het
laatste kenmerk zorgt bij de kleine huisdieren
specialismen voor problemen en vooral hier-
door is vertraging ontstaan.
Vervolgens komen de toekomstige activiteiten
van de Groep aan bod. Naast het opzetten
van PAO wordt vooral aan de beeldvorming
naar de eerste-lijns praktici gedacht. Een arti-
kelenreeks in het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
en lezingen op Kring- en Afdelingsver-
gaderingen moet laten zien wat een
specialist op zijn terrein kan bieden, maar
daarnaast ook de eerste-lijns dierenarts wat
nuttigs aanreiken.

De rondvraag levert onder meer een discussie
op over de kliniek-eisen. Teske vertelt dat
namens de Groep al een voorstel is gedaan om
de eisen aan een K.H.-ziekenhuis niet te be-
perken tot het gebouw, maar bijvoorbeeld als
voorwaarde te stellen dat twee specialisten
tenminste part-time aan de kliniek verbonden
zijn. Omgekeerd is het ook zo dat een specia-
list alleen als zodanig erkend kan blijven als
hij tenminste een nog te bepalen deel van zijn
tijd als zodanig werkzaam is. Hiervoor dient
hij/zij over een goede outillage te kunnen be-
schikken, waardoor de verbondenheid tussen
specialist en kliniek(-eisen) wordt bevestigd.

Tot slot complimenteert Maatschappij-voor-
zitter Van de Watering het bestuur van de
Groep met haar werkzaamheden, die nu na
meer dan twee jaar vrucht hebben gedragen.
Deze avond is er weer een stukje geschiedenis
voor de KNMvD geschreven, een ontwikke-
ling waarmee hij de Maatschappij van harte
feliciteert.

G. J. Bosch.

Jaarboek 1987

Wilt u zeker zijn dat uw gegevens in het
Jaarboek 1987 juist vermeld worden, dan
verzoekt de Redaktie van het Dierge-
neeskundigjaarboek u vóór 1 december
1986 eventuele fouten en wijzigingen
door te geven aan het Bureau van de
Maatschappij.

Redaktie van het
Diergeneeskundig Jaarboek

-ocr page 480-

Commissie Ethiek

Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde

i. inleiding

In de afgelopen jaren is bintien de Koninklijke
Nederiandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde steeds meer de behoefte ontstaan om
aan de behandeling van ethische vraagstukken
meer gestalte te geven.

Ten behoeve daarvan werd door de KNMvD
de Commissie Ethiek in het leven geroepen,
die tot taak kreeg een zo breed mogelijke in-
ventarisatie te maken van de op dit gebied be-
trekking hebbende onderwerpen en een struc-
tuur aan te geven waarbinnen die
onderwerpen behandeld zouden kunnen
worden.

Inmiddels is via de Afdelingen en Groepen
van de KNMvD een inventarisatie gepleegd,
waardoor een groot aantal onderwerpen is
opgespoord. Enerzijds hebben deze onder-
werpen betrekking op de directe beroepsuitoe-
fening, anderzijds op ontwikkelingen, structu-
ren, gebeurtenissen en dergelijke in de
maatschappij, waarover ook de dierenarts
geacht wordt een standpunt in te nemen.
Daarnaast wordt de KNMvD vaak door
derden benaderd met het verzoek over een be-
paald onderwerp een standpunt in te nemen.
Als voorbeelden kunnen worden genoemd:
electro-anaesthesie, rodeo, varkensrennen,
dikbilfokkerij, embryotransplantatie, en der-
gelijke.

Ten aanzien van de behandeling van onder-
werpen wordt door de Commissie Ethiek de
volgende gedachtenlijn gevolgd:

— De Commissie neemt een coördinerende
functie in.

— De Commissie neemt onderwerpen zelf in
behandeling en voorziet zich daarbij van zo
veel mogelijk informatie, die zij zelf vergaart
of door derden laat inbrengen. Desgewenst
worden deskundigen van buiten de Commissie
geraadpleegd.

— De Commissie stimuleert de bezinning en
de gedachtenvorming bij dierenartsen over de
ethische aspecten van de beroepsuitoefening.

— De Commissie formuleert zo nodig een
standpunt dat als advies aan het Hoofdbe-
stuur wordt aangeboden.

Het is van belang dat een goed contact onder-
houden wordt met andere groeperingen, zowel
binnen als buiten de KNMvD die zich met

deze onderwerpen bezighouden, zodat ener-
zijds een wederzijdse stimulering kan plaats
vinden en anderzijds voorkomen wordt dat
onderwerpen onafhankelijk van elkaar behan-
deld worden.

De samenstelling van de Commissie is als
volgt:

H. Rozemond— voorzitter

E. Bolland

Dr. F. J. Grommers

A. M. van \'t Hoff

W. H. Kapsenberg

M. A. Moons

D. L. Schumer

P. J. Werkman

J. M. Wijsmuller

A. P. Wijgergangs — secretaris

De leden van de Commissie komen uit diverse

geledingen van de Maatschappij, doch hebben

op persoonlijke titel zitting in de Commissie.

11. oordeelsvorming over het ge-
bruik van dieren

/. Inleiding

De behoefte aan een meer diepgaande bezin-
ning op het gebruik van dieren wordt groter,
zowel door een uitbreiding van de biotechni-
sche ontwikkelingen als ook door een toe-
name van sociale en economische afhankelijk-
heden. Dit geldt voor gezelschapsdieren,
proefdieren, landbouwhuisdieren en zelfs voor
vrij levende dieren. Bij het vastleggen van wet-
telijke regelingen zoals de Wet op de Dier-
proeven en de komende Gezondheids- en
Welzijnswet voor dieren is een goed gefun-
deerde afweging van bijzonder belang.
Een oordeelsvorming zal in eerste instantie een
persoonlijk karakter hebben, maar kan bij
voldoende overeenstemming tot een collectief
standpunt leiden en desgewenst in een wette-
lijke regeling opgenomen worden.

In alle gevallen is het noodzakelijk dat bij een
oordeelsvorming gestreefd wordt naar zorg-
vuldigheid, volledigheid en duidelijkheid van
de overwegingen. Dit geldt zowel voor de ob-
jectieve gegevens als voor de subjectieve maat-
staven die gehanteerd worden.
In dit verband is het wellicht nutug om twee
veelvuldig voorkomende misverstanden op te
helderen.

In de eerste plaats is het mogelijk dat, op on-
derdelen, concrete informatie ontbreekt en op
grond daarvan een meningsvorming onmoge-
lijk geacht wordt. Bedacht moet echter

-ocr page 481-

worden dat kennis veelal onvolledig is en dat
nieuwe inzichten aanleiding kunnen zijn een
oordeel te herzien. Uitbreiding van kennis en
wijziging van inzichten hebben in het verleden
en zullen ook in de toekomst het menselijk
handelen beïnvloeden.
In de tweede plaats is het onjuist de subjec-
tieve elementen in de oordeelsvorming als een
zwak punt te beschouwen. Immers, persoon-
lijk of gemeenschappelijk draagt men de ver-
antwoordelijkheid voor zijn/haar handelen.
De individualiteit van een ieder dient geres-
pecteerd te worden, maar er kan wel door
anderen, eventueel de samenleving, gevraagd
of zelfs geëist worden dat men verantwoor-
ding aflegt voor zijn/haar handelen. Het is in
dat geval nodig duidelijk te maken welke
normen en waarden men hanteert. Ook hier
geldt dat individueel of collectief gehanteerde
normen en waarden kunnen veranderen. Des-
gewenst kan dan het oordeel worden herzien.
Veranderingen in dit opzicht zijn te beschou-
wen als een ontwikkeling in het ethische en
culturele bewustwordingsproces van de mens.
In het navolgende wordt getracht een toet-
singsprocedure te schetsen waarin een syste-
matisch overzicht gegeven wordt van de ele-
menten die van belang kunnen zijn voor een
verantwoorde oordeelsvorming over handel-
wijzen met dieren. Aangezien naar volle-
digheid is gestreefd zal het veelal zo zijn dat
niet alle genoemde onderdelen voor een be-
paald geval van belang zijn.
In het schema wordt eerst een zo goed moge-
lijk inzicht verschaft in de diverse aspecten
van het onderwerp. Dit betreft feitelijke in-
formatie en eventuele vragen over facetten
waarin kennis of inzicht ontbreekt.
In de uiteindelijke afweging worden deze ge-
gevens voor zover nodig becommentarièerd en
aan een waardeoordeel onderworpen. Hierbij
moet duidelijk worden welke waarden hoger
geacht worden dan concurrerende waarden of
overwegingen.

Uit dit geheel van gegevens en waardermg
moet blijken waarop het uiteindelijke oordeel
is gebaseerd.

2 Elementen van de toetsingsprocedure
2. l. Doelstelling

Bij de beschrijving van de doelstelling kan het
noodzakelijk zijn onderscheid te maken tussen
het directe doel en het uiteindelijke doel c.q.
effect. Zo is bijvoorbeeld het testen van de to-
xiciteit van een substantie een direct doel,
maar de wijze van aanwending van die sub-
stantie (bijv. voedingsmiddelkleurstof of ge-
neesmiddel) het uiteindelijke doel. In verband
met de afweging is het gewenst tevens te ver-
melden hoe groot de kans is dat de doelstel-
ling wordt bereikt.

2.2. Beschrijving van de methode, het systeem,
de ingreep

Zowel voor ingewijden als voor buitenstaan-
ders moet duidelijk en volledig vermeld
worden waaruit de methode, het systeem of de
ingreep bestaat. De nadruk ligt hierbij op de
(bio-)technische uitvoering, de soort en het
aantal van de betrokken dieren.

2.3. Gevolgen voor het welzijn van de dieren

De gevolgen voor de betrokken dieren kunnen
op drie niveaus van belang zijn namelijk voor
dieren afzonderlijk bezien; voor dieren als
groep (bijv. interacties in gedrag of ziekte-
overdracht) en voor het ras of de soort (in ver-
band met voortplanting of erfelijkheid).
Gevolgen voor dieren kunnen betreking
hebben op; gedrags- of functieveranderingen:
optreden van stereotypieën, angst, pijn, letsel,
ziekte, sterfte, gewichtsverloop, en dergelijke.
Getracht kan worden voor deze gevolgen, per
onderdeel, een schaal of score van O tot 10 aan
te geven. Als dit niet mogelijk is, dan moet
vermeld worden of deze gevolgen ernstig,
matig of gering zijn. Daarnaast kan het nodig
zijn te vermelden voor welk percentage van de
dieren een en ander van toepassing is en in
welke mate de dieren daarvan hinder onder-
vinden en/of hoe lang dat het geval is.

2.4. Betekenis van de doelstelling voor de mens
en/of de samenleving

Vooral bij dit onderdeel kan de benodigde in-
formatie geval voor geval sterk verschillen.
Gedacht kan worden aan de volgende aspec-
ten:

— de positie of overwegingen van de indi-
viduele eigenaar, houder of hoeder;

— de positie of overwegingen van overige
betrokkenen;

— de betekenis voor de samenleving als ge-
heel (bijv. voor gezondheid, welzijn, weten-
schap, economie, recreatie, gewoonte/
smaak/esthetica).

— gevolgen voorde volksgezondheid en de
hygiëne van het milieu.

— wettelijke regelingen in binnen- en buiten-
land, of vooral bij het ontbreken daarvan:

— bestaande (ethische) opvattingen met be-
trekking tot analoge gevallen of jurispruden-
tie.

-ocr page 482-

Met betrekking tot de vier eerstgenoemde
aspecten is het gewenst per onderdeel na te
gaan hoe zwaarwegend de betekenis voor de
mens en/of de samenleving is: belangrijk,
matig of gering.

2.5. Alternatieven

Nagegaan moet worden of er andere moge-
lijkheden zijn om het gestelde doel te be-
reiken.

Om deze eventuele alternatieven goed te
kunnen vergelijken met de te toetsen metho-
de/systeem/ingreep is het noodzakelijk ook
deze alternatieven te beschrijven (punt 2.2.),
de gevolgen voor de dieren aan te geven (punt

2.3.) en de betekenis voor de mens en/of sa-
menleving te vermelden voor zover deze af-
wijkt van hetgeen reeds beschreven is (punt

2.4.).

2.6. Afweging

Het zal slechts in uitzonderingsgevallen zo zijn
dat de feitelijke gegevens zonder meer leiden
tot een conclusie over de aanvaardbaarheid
van een handelwijze met dieren. Is dit wel het
geval dan is het veelal zelfs niet nodig een uit-
voerige evaluatie uit te voeren bijv. in het
geval van evidente dierenmishandeling of ver-
waarlozing.

Anderzijds is het soms ook niet nodig tot een
uitvoerige afweging over te gaan indien een
bepaalde handeling a priori niet aanvaardbaar
geacht wordt, bijv. het doorsnijden van stem-
banden bij een hond of het fokken met dieren
die lijden aan een ernstig erfelijk gebrek.
De behoefte aan een uitvoerige toetsing van
het gebruik van dieren heeft meestal betrek-
king op gecompliceerde situaties. Het is on-
vermijdelijk dat daarbij soms zeer ongelijk-
soortige elementen tegen elkaar afgewogen
moeten worden, bijv. economie, welzijnsaan-
tasting, gezondheidsrisico\'s voor de mens.
Het complex van feitelijke gegevens zal ge-
wogen moeten worden in een normatieve be-
schouwing dat wil zeggen dat uitgaande van
menselijke normen en waarden aangegeven
moet worden welke consequenties deze
hebben voor de aanvaardbaarheid van het
beoogde gebruik van dieren.

Het is mogelijk daarbij onderscheid te maken
in de volgende overwegingen:

a. de redelijkheid van de methode, het sys-
teem of de ingreep, waarbij de betekenis
voor de mens wordt afgewogen tegen de
gevolgen voor de dieren en eventuele an-
dere gevolgen. Behalve het middel om de
doelstelling te bereiken, staat hier ook de
doelstelling zelf ter discussie.

b. de nodeloosheid van de methode, het sys-
teem of de ingreep wordt bezien in verge-
lijking met de (gevolgen van de) alternatie-
ven. Ethische normen en waarden kunnen
hierbij zwaarder wegen dan technische be-
zwaren of nadelen.

c. de ethische toelaatbaarheid van de methode,
het systeem ofde ingreep in het licht

van een eventuele aantasting van de intrin-
sieke waarde van het dier of dieren c.q.
eventuele strijdigheid met eerbied of res-
pect voor het leven of levende wezens.
Wanneer uit de feitelijke gegevens aspecten
duidelijk geworden zijn die niet aanvaard-
baar zijn, dan is alleen op grond van dit
punt een bepaalde handeling af te wijzen
en komt een nadere afweging niet meer in
aanmerking

2.7. Conclusie

Op grond van de afweging moet gestreefd
worden naar een duidelijke stellingname dat
wil zeggen:

— aanvaarden zonder restricties;

— aanvaarden onder bepaalde voorwaarden;

— afwijzen tenzij aan bepaalde voorwaarden
is voldaan;

— afwijzen zonder voorbehoud.

3. Effectuering

Zeker wanneer het gaat om een collectief
oordeel is het gewenst ideeën te ontwikkelen
over de manier waarop het resultaat van de
toetsing het beste in de samenleving in prak-
tijk gebracht kan worden. Dit laatste kan op
directe wijze: door (bindende) afspraken met/-
tussen betrokkenen; wetgeving, en dergelijke
of op indirecte wijze: door voorlichting en
onderwijs.

III. RODEO IN NEDERLAND?

Aan de hand van de omschreven oordeels-
vorming over het gebruik van dieren wordt
onderstaand het houden van een rodeo in Ne-
derland behandeld.

1. Doelstelling

In Amerika worden rodeo\'s vooral in het
\'wilde\' westen in het kader van een culturele
\'setting\' gehouden. Hierbij wordt de sfeer van
heldhaftigheid, ruigheid en beheersing van het
\'ongetemde\' dier opgeroepen.
In Nederland is het doel uitsluitend vermaak:
het is weer eens wat anders.

-ocr page 483-

2. Beschrijving van de methode - het systeem -
de ingreep

Een rodeo is een publicise show waarbij \'vaar-
digheden\' van \'cowboys\' met dieren worden
getoond.

Onderdelen van een rodeo kunnen zijn:

a. saddle back riding: 10 seconden op een ge-
zadeld paard met bokriem blijven zitten;

b. bare back riding: 8 seconden op een
ongezadeld paard met bokriem blijven zitten;

c. boy\'s steer riding: jongens tot 16 jaar moe-
ten 8 seconden op een stier met bokriem
zonder zadel blijven zitten;

d. brahma buil riding: 8 seconden op brahma
stier met bokriem blijven zitten;

e. steer decorating: vanaf rijdend paard een
lint om de hoorn van een rennende stier aan-
brengen;

f steer roping: rennende stier met lasso vanaf
paard vangen, stoppen, neerwerpen en vast-
binden;

g. calf roping: rennend kalf met lasso vanaf
paard vangen, stoppen, neerwerpen en vast-
binden;

h. steer wrestling: jongestier vangen vanaf rij-
dend paard, neerwerpen en vastbinden;

i. steer busting: stier vanaf rijdend paard met
lasso zo vangen dat de lasso om de horens en
dan om de bil komt waarna de stier al lopend
wordt omgetrokken;

j. team roping: 2 man te paard met lasso moe-
ten grote stier vangen, één lasso om de horens,
één om de achterpoten, neerwerpen en vast-
binden;

k. sheep wrestling: kinderen moeten schapen
vangen en vastbinden;
I. wild cow milking: 2 man, één te voet, de
ander te paard met lasso, moeten een \'wilde\'
koe vangen en melken;
m. wild horse race: rijder met 2 helpers moe-
ten een wild paard vangen, zadelen en er een
afstand op rijden;

n. barrel racing: meisjes/dames moeten te
paard zo snel mogelijk een parcours om 3
vaten rijden;

O. chuck wagon race: tegelijk moeten 4 vier-
spannen met huifkarren en daarbij per huifkar
4 cowboys enkele zakken op de kar laden, een
achtvormig parcours afleggen en dan zo snel
mogelijk een halve mijl rijden.

Het \'bokken\' van paarden en stieren (onder-
delen a., b., c. en d.) wordt opgewekt door het
strak aantrekken van een bokriem. Deze riem
is handbreed, van leer dat met schapevacht
omkleed is en wordt strak om de lendenen
aangebracht, zodanig dat deze met een ruk is

los te trekken. Het opgewekte bokken is we-
liswaar kortdurend (10-30 seconden; tot de
riem is losgetrokken) maar zodanig dat een
hevige (afweer-)reactie met geforceerde
springbewegingen ontstaat.

3. Gevolgen voor het welzijn van de dieren

— Gedragsveranderingen bij paarden en stie-
ren ten gevolge van het aantrekken van de
bokriem (bij a., b., c. en d.) uiten zich in een
hevige bokreactie (echter niet bij alle dieren —
dieren die niet \'goed bokken\' zijn voor een
rodeoshow niet geschikt). Deze bokreactie is
kortdurend (10-30 seconden) en na het los-
maken van de bokriem is het gedrag vrijwel
direct weer normaal.

— Pijn, letsel (ziekte), kan bij alle onderdelen
optreden, maar de kans hierop is niet groter
dan bij ieder andere wedstrijd waaraan dieren
hun medewerking willen/moeten geven. Bij de
onderdelen f, g., h., i., j., (k.) kan door het
abrupt stoppen en neerwerpen pijn of letsel bij
kalveren, stieren (of schapen) optreden. Mees-
tal gebeurt dit niet.

4. Betekenis voor mens en samenleving

— De positie van de houder en overige actief
betrokkenen is voornamelijk een financiële.
Dat wil zeggen dat men geld wil verdienen
met een rodeo, ofwel met het organiseren
ervan, ofwel met het deelnemen eraan. Daar-
bij is een ieder van de betrokkenen erbij ge-
baat dat geen letsel aan de deelnemende die-
ren wordt toegebracht omdat deze dan niet
meer mee kunnen doen aan een volgende
show.

— De functie voor de samenleving is die van
recrealie, vermaak.

— Over (inter)nationale aspecten, wettelijke
regelingen en dergelijke inzake rodeo is niets
bekend.

— Over internationale ethische opvattingen
en eventuele jurisprudentie met betrekking tot
analoge gevallen is nagenoeg niets bekend. In
Nederland heeft de Nederlandse Vereniging
tot bescherming van Dieren zich tegen het
houden van rodeo\'s uitgesproken.

— Het totaal van de onderdelen van een
rodeo heeft een zeer geringe betekenis voor
mens en samenleving.

5. Alternatieven

Directe alternatieven zijn niet noembaar. Men
zou deze evenementen ook op een film of tele-
visiescherm kunnen bekijken ofwel ze in het
land van herkomst kunnen bezoeken.

-ocr page 484-

6. Afweging

a. Het element van wedstrijd of competitie
speelt bij de rodeo in sportief opzicht de
boventoon, waarbij het in ieders belang
lijkt om ongerief en letsel zowel bij mens
als dier te voorkomen.

b. De nodeloosheid van de rodeo in Neder-
land bezien met het oog op eventuele al-
ternatieven is reeds bekeken bij punt 5.

c. De ethische toelaatbaarheid van de rodeo
in het licht van een eventuele aantasting
van de intrinsieke waarde van de dieren
kan op onderdelen gerechtvaardigd
worden. Dit is gebaseerd op het gegeven
dat ook in de dierenwereld het recht van de
sterkste geldt en dat hier een competitie
tussen mens en dier wordt aangedaan.
Bedenkingen zijn er tegen het aanbrengen
van een bokriem om het bokken op te
roepen en het ruw neerwerpen.

Bij de afweging van het al dan niet toelaten
van een rodeo in Nederland is de Commissie
Ethiek van oordeel dat een rodeo niet in ons
cultuurpatroon past.

Als de geschiedenis van de Verenigde Staten
en Canada wordt bekeken en vooral die van
het westelijke deel dan biedt een rodeo de
mogelijkheid om aan het publiek te laten zien
wat men kan met betrekking tot het vangen
en berijden van \'wilde\' paarden, stieren en
kalveren.

Dit kan beschouwd worden als het showen
van een aantal vaardigheden die daar op een
ranch voor een deel tot de normale werk-
zaamheden en vaardigheden behoren.
De rodeo roept een sfeer op van stoerheid en
heldhaftigheid die ter plaatse (Amerika) als
normaal wordt beschouwd.
Door zo\'n show in een geheel andere omge-
ving op te voeren voor mensen die niet ge-
wend zijn om op deze wijze handelingen met
dieren te zien uitvoeren is het risico aanwezig
dat bij sommige mensen weerstanden en/of
onbegrip opgewekt worden.

7. Stellingname

Bij de conclusie kan een keuze worden ge-
maakt uit: aanvaarden; aanvaarden, mits; af-
wijzen, tenzij en afwijzen.
De Commissie Ethiek is van mening dat het
houden van rodeo\'s in Nederland niet bevor-
derd dient te worden. Zij is voorts van mening
dat in ieder geval het aanbrengen van de bok-
riem om het bokken op te roepen en/of het
ruw neerwerpen afgewezen dienen te worden.

De overige onderdelen van de rodeo zouden
kunnen worden aanvaard mits voldoende toe-
zicht ter plaatse aanwezig is met de bevoegd-
heid tot handelend optreden.

8. Effectuering

Mocht men een rodeo willen houden dan
kunnen in overleg met betrokkenen de aan-
vaardbare onderdelen (e., k., 1., m., n. en o.)
daarin worden opgenomen.
Daarbij dienen tevoren afspraken te worden
gemaakt met betrekking tot:

— de ruimte(n) waar de rodeo wordt ge-
houden;

— garanties van veiligheid voor dier en mens,
zoals:

duidelijke afscheiding tussen show en pu-
bliek;

goede organisatie;

goede opvang/behandelingsmogelijkheid
voor eventueel geblesseerde dieren;
moedwillige kwelling straffen met uitslui-
ting van deelname.

iv. varkensraces

1. Varkensraces zijn wedstrijden, waarbij
varkens een vastgestelde afstand zo snel moge-
lijk moeten afleggen. Daarvoor gebruikt men
dieren in gewicht variërend tussen 25 en 100
kg. Zij worden op de wedstrijden voorbereid
tijdens een training, die drie maanden kan
duren. Het is tijdens de race toegestaan de
dieren met beperkte middelen aan te zetten tot
een hoge prestatie. (Klappen op de achter-
hand, lokken met voeren, afgeven van geluids-
signalen).

2. Varkensraces vormen een onderdeel van
bepaalde recreatieve programma\'s, die zijn
bestemd voor een groot publiek.

3. Getrainde varkens zijn fysiek in staat de
gebruikelijke afstand (100 a 125 m) in korte
tijd af te leggen. Dieren, die de finish be-
reiken, vertonen geen tekenen van ver-
moeidheid. Sommige dieren gaan na het be-
reiken van de finish direct over tot grazen,
hetgeen erop wijst, dat zij geen moeite hebben
met de race en geen hinder ondervinden van
de verdere entourage. De races eindigen
evenwel niet steeds bij de finish: enkele dieren
geven er de voorkeur aan halverwege de race
van de gewenste koers af te wijken en daarin
te volharden ondanks aandringende pogingen
tot correctie met dezelfde hulpmiddelen (als
genoemd in punt 1.) van de kant van hun
begeleiders.

-ocr page 485-

4. Varkens zijn onder de huidige gangbare
produktiemethode massadieren geworden.
Doordat een deelnemer via de keuze van zijn
wedstrijddier, diens aparte verzorging en trai-
ning een bijzondere relatie met dat speciale
dier creeert, wordt dit patroon doorbroken,
hetgeen positief kan worden gewaardeerd.
Door op dit element aandacht te vestigen
kan van het gebodene ook een soortgelijke
uitwerking uitgaan naar de toeschouwers. Toe-
schouwers dienen echter tevens het \'onregle-
mentair\' reageren van varkens tijdens
wedstrijden in zijn juiste proporties te zien en
als een normaal varkensgedrag te beschou-
wen: de wedstrijdomstandigheden zijn voor
varkens niet natuurlijk. Het valt dan ook te
verstaan dat zij soms anders reageren dan
verwacht.

5. Sommige leden van de Commissie zijn van
mening dat het respect voor dieren met zich
brengt dat het organiseren van varkensraces
moet worden ontmoedigd; andere leden
zouden zover niet willen gaan en hebben dan
ook geen bezwaar tegen het houden van var-
kensraces.

6. Het verdient aanbeveling dat bij het even-
tueel houden van varkensraces regelmatig toe-
zicht wordt uitgeoefend op het welzijn van de
varkens zowel voor als tijdens en na de races.
Voorts zal goede voorlichting c.q. uitleg aan
het publiek moeten worden gegeven.

BERICHT

Oude gegevens

Voor het samenstellen van een boek-
werkje over oude diergeneeskundige
therapieën, diagnostiek, ziekte-
beschrijvingen en dergelijke kunt u ons
zeer behulpzaam zijn met tips, kopieën,
prenten, oude receptenboekjes, enz.
Verzenden aan: drs. A. H. H. M. Ma-
thijsen. Bibliotheek Hoofdgebouw,
Yalelaan 1, 3508 TD Utrecht.
Opgezonden materiaal zal na bestude-
ring worden terugbezorgd.

Jubileumjaar 1987

Nijmegen als stad voor het
Jaarcongres 1987

U zult vragen; waarom niet Utrecht als stad
voor ons Jubileumcongres? Deze vraag werd
tijdens het congres in Renesse regelmatig ge-
steld.

Onze eerste gedachte ging uiteraard uit naar
deze stad, maar de voorwaarden waaraan een
locatie moet kunnen voldoen om plaats te
kunnen bieden aan minstens vijfhonderd men-
sen konden in Utrecht niet vervuld worden.
Na lang zoeken in de directe omgeving waren
we, o.a. in verband met de vereiste nabij ge-
legen hotelaccommodatie, genoodzaakt verder
uit te wijken.

Daarbij kwamen we uiteindelijk terecht in
Nijmegen, Novio Magus, een oude stad aan
een machtige rivier. Deze stad biedt diverse
uitstekende gelegenheden voor het houden
van een

Jubileumcongres o.a. in zijn mooie Schouw-
burg of in de \'de Vereniging\'. Logiesmogelijk-
heden in de stad of direct daarbuiten zijn
legio. Bovendien leent de prachtige omgeving
zich uitstekend vooreen aanvullend en/of
partnerprogramma; en is de stad van alle kan-
ten goed bereikbaar. Bij dit alles komt nog dat
de stad, bij monde van haar VVV, zeer actief
is en ons echt met open armen zal ontvangen.
Tot slot het feit, dat de stad is gesticht door
een naamgenoot van onze voorzitter, moet u

als een toevalligheid beschouwen.....

Namens de Commissie 125,
I. A.T. Rigter.

-ocr page 486-

Jaarcongres 1986

Renesse, op de kop van het Zeeuwse eiland
Schouwen-Duiveland, was de plaats waar het
dit jaar allemaal gebeurde: Jaarrede en Alge-
mene Vergadering van de KNMvD, een sym-
posium over \'Dierenarts en Biotechnologie\' en
de uitreiking van de Jaarprijs van het
Tijd-
schrift voor Diergeneesicunde.
Dit alles omlijst
door een niet-wetenschappelijk programma
dat ruimschoots de gelegenheid bood het nut-
tige met het aangename te verenigen.
Men voelde zich veilig, beschermd achter de
slechts een week eerder, met de ingebruik-
name van de Oosterschelde-dam, officieel
voltooide Deltawerken. H.M. de Koningin en
haar gasten waren echter alweer vertrokken,
zodat op 10 en 11 oktober de KNMvD en
haar leden zich belangrijk konden voelen.

Het Zeeuwse treicpaard

Vrijdag 10 oktober stond in het teken van de
Zeeuwse koudbloed; lijfelijk aanwezig voor de
ingang van Hotel-Congrescentrum \'De
Zeeuwse Stromen\', als beeldspraak een terug-
kerend element in de introdukties van H. H.
F. M. van de Vijver, voorzitter van de Con-
grescommissie 1986, Aangezien de afdeling
Zeeland van de KNMvD voor dit congres als
trekpaard had mogen fungeren, gaf hij het
woord allereerst aan de voerman daarvan: af-
delingsvoorzitter M. P. Schaub. Aan hem de
taak een ieder welkom te heten. Een lange lijst
genodigden deed het aantal \'gewone\' congres-
bezoekers bijna in het niet vallen.
De eerste stappen zijn altijd het moeilijkst; als
de kar eenmaal rolt wordt het trekken een-
voudiger. Een oude traditie weer oppakkend,
werd de officiële opening van het congres ver-
richt door de Commissaris van de Koningin.
Dr, C. Boertien had in die functie 10 jaar ge-
leden (in Vlissingen) de leidsels ook al in
handen gehad, zodat hij zich gemakkelijk kon
veroorloven af en toe van het door zijn \'ghost-
writer\' gebaande pad af te wijken. De termi-
nologie van het wetenschappelijke programma
was lastiger, maar een verklarende woorden-
lijst in het programmaboekje hielp hem (en
ons) uit de brand. Natuurlijk refereerde ook
hij aan de pas geopende pijlerdam, nog niet
eens zo lang geleden bijna oorzaak van de val
van een kabinet. Zijn nadruk op de vermaat-
schappelijking van ons beroep, zoals die in
andere beroepsgroepen reeds eerder is opge-
treden, bleek een voorschot te zijn op de nog
te presenteren activiteiten rond het 125-jarig
bestaan van de KNMvD.

Jaarrede

Ook de KNMvD zelf moest de vergelijking
met de Zeeuwse koudbloed doorstaan. \'Een
machtig lichaam met sterke benen (de afde-
lingen, groepen, enz.) en een intelligent
hoofd\'; het laatste vertegenwoordigd door
KNMvD-voorzitterC. C, van de Watering,
Deze slaagde er in alles wat er in het veteri-
naire wereldje speelt, in zijn jaarrede te ver-
melden: 125 jaar KNMvD, de wettelijke regel-
geving, veterinaire specialisten, vrije
vestigingen, het overschot aan jonge dieren-
artsen, de zogenaamde \'postorder\'-dierenart-

-ocr page 487-

sen en nieuwe \'tweede fase\'-rictitingen aan de
Faculteit; zomaar enkele grepen uit de elders
in deze aflevering volledig afgedrukte tekst.
Een overzicht van de activiteiten ten behoeve
van het 125-jarig bestaan der KNMvD besloot
een boeiend betoog, doorspekt met een aantal
gedragen passages. \'Kortom, het zwerk is
zwanger en de zee dreigend vol ingehouden
zilt geweld. De wachter zij paraat, de voeten
stevig geplant, de blik waakzaam speurend

naar het breken van het wolkendek.....\' Ook

onze voorzitter bleek in staat ondanks de ge-
signaleerde problemen een positieve kijk op de
toekomst te behouden.

Jaarprijs Tijdschrift voor Diergeneeskunde

\'Glaucoom bij hond en kat. Overzicht en retro-
spectieve evaluatie van 421 patiënten\' was de
titel van het artikel,dat dit jaar de Jaarprijs van
het
\'Tijdschrift voor Diergeneeskunde\' terecht
deed komen bij drs. M. H. Boevé en dr. F. C.
Stades.

\'Een artikel dat voorziet in de grote behoefte
aan Nederlandse publikaties over klinische
problemen\', aldus dr. J. Goudswaard, voorzit-
ter van de Hoofdredaktie. De praktijkervaring
van de auteurs, beide werkzaam aan de Kliniek
voor Kleine Huisdieren van de Faculteit, gaf
aan het artikel nog een extra dimensie.
In zijn dankwoord gaf M. H. Boevé een toe-
lichting op het ontstaan van het artikel. De
differentieel diagnostiek ten opzichte van oog-
aandoeningen van onschuldiger aard was aan-
leidng tot de voordracht voor de Groep ge-
neeskunde van het Kleine Huisdier, waaruit
het artikel voortvloeide. De toch al slechte
prognose van glaucoom kan door een subop-
timale behandeling snel infaust worden. Op de
Faculteit der Diergeneeskunde bestaat weinig
waardering voor publikaties in het Neder-
lands; voor menig wetenschappelijk mede-
werker een rem op het schrijven van de door
de redaktie zo gewenste artikelen. Mogelijk
dat de toekenning van deze Jaarprijs daarin
verandering, brengt.

Biotechnologie nieuwe stijl

Prominente sprekers waren uitgenodigd om de
congresbezoekers een kijkje in de keuken van
hun biotechnologische collega\'s te gunnen.
Prof dr. W. A. de Voogd van der Straaten,
die van discussieleider dr. J. Goudswaard als
eerste het woord kreeg, vatte dit vrij letterlijk
op: celfusie werd teruggebracht tot het ge-
bruik van twee kookboeken in een keuken,
DNA-recombinatie tot het invoegen van een
bladzijde uit het ene kookboek in het andere.

Op zijn vertrouwde manier wist hij moeilijke
zaken heel eenvoudig te presenteren, zijn ge-
hoor het idee gevend er ook iets van te be-
grijpen.

Doel van de \'nieuwe\' biotechnologie (KI kan
als voorbeeld van de \'oude\' vorm genoemd
worden) is de produktie van specifieke eiwit-
ten via manipulatie van de erfelijke eigen-
schappen van bepaalde cellen of micro-orga-
nismen. Binnen zo\'n organisme loopt de
produktieweg hierbij van \'hoofdkookboek\'
(DNA) via een \'overschrijfsel\' (RNA) naar het
produkt (een bepaald eiwit). De overlangse
volgordes van de componenten van deze drie
stappen corresponderen (co-lineariteit).
Twee hoofdlijnen worden onderscheiden om
het hoofdkookboek van een cel te veranderen.
Om een bepaald produkt te kunnen maken
moet immers de receptuur aanwezig zijn.

1) Celfusie: ln de natuur onder andere optre-
dend bij de bevruchting en bij de vorming van
skeletspiervezels uit spiercellen, in het labora-
torium tot stand gebracht met fuserende agen-
tia als propyleenglycol. Indien een geacti-
veerde B-lymfocyt tot fusie gebracht kan
worden met een myeloma-cel, kunnen na een
uitgebreide selectieprocedure en aansluitend
doneren, specifieke antilichamen \'geoogst\'
worden.

2) Recombinant DNA-technologie: hierbij is
een grote rol weggelegd voor zogenaamde \'re-
strictie-enzymen\', die het DNA op welom-
schreven plaatsen kunnen \'doorknippen\'. In de
natuur dienen zij als beschermers tegen bin-
nengedrongen vreemd DNA, in het laborato-
rium fungeren zij als \'schaar\' waarmee de ge-
wenste stukjes genetisch materiaal uitgeknipt
kunnen worden. Na \'inplakken\' in het kook-
boek van de gastheercel (veelal in een \'hulp-
kookboek\', de plasmiden) is deze laatste in
staat om het corresponderende eiwit te produ-
ceren.

Veehouderij en biotechnologie

Prof. dr. M. Drost pakte na apéritief en lo-
pende lunch de draad weer op. Een geruststel-
ling voor het publiek: ondanks een overwel-
digende reeks publikaties over dit onderwerp
gaf hij te kennen het zelf ook niet allemaal te
begrijpen. Ook autorijden lukt echter uitste-
kend zonder kennis van de preciese werking
der verschillende onderdelen! Produkten uit
de biotechnologie in de veehouderij zijn onder
meer KI, ET, embryosplitsing en de geslachts-
bepaling van te implanteren embryo\'s. Meer
specifiek op het gebied van de DNA-recombi-

-ocr page 488-

... 10 oktober:
Welkom in Zeeland

-ocr page 489-

sociale contacten
en ontspanning...

-ocr page 490-

natie liggen de toediening van somatotropine
(groeihormoon) ter verhoging van de melkgift;
de bereiding van veiliger en efficiënter vaccins;
en het gebruik van monoclonale antilichamen
ter voorkoming van
E. co//-infecties. In de
toekomst zal het gebruik van \'transgenische\'
dieren (waarbij een stukje \'vreemd\' DNA in
het erfelijk materiaal is ingebouwd) produktie
en ziektebestrijding een heel ander aspect
kunnen geven. Met een dia van de ontplofte
space-shuttle de \'Challenger\' aan het slot van
zijn betoog illustreerde de spreker zijn opmer-
king dat het allemaal verschrikkelijk veel geld
kost, en goede veiligheidsmaatregelen nood-
zakelijk zijn om ongelukken te voorkomen.

Diagnostiek bij gezelschapsdieren

Aan dr. A. D. M. E. Osterhaus de taak ook de
collega\'s in de kleine huisdierensector te-
vreden te stellen. Hij deed dit aan de hand van
biotechnologische aspecten in de diagnostiek
van infectieziekten bij hond en kat. Recombi-
nant-DNA kan natuurlijk gebruikt worden
om vaccins tegen een bepaalde (virus)infectie
te bereiden; de zogenaamde \'DNA-probe\' be-
rust op de eo-lineariteit van een bekende (ge-
recombineerde) DNA-streng en het te onder-
zoeken virusgenoom. Het uit twee
complementaire strengen bestaande en gela-
belde laboratorium-DNA wordt door variatie
van temperatuur en pH gesplitst in twee losse
strengen, waarna het te onderzoeken monster
wordt toegevoegd. Complementaire strengen
zullen aan elkaar hechten en na reiniging zal
een passende combinatie bijv. door zwarting
op een lichtgevoelige film aan te tonen zijn.
Met deze methode kon een aantal sterfge-
vallen bij grote katachtigen uit een dierentuin,
eerst toegeschreven aan het katteziekte-virus,
opgelost worden. Het bleek hier te gaan om
een variant van het Aujeszky-virus,
De netwerk-theorie van Verne, waarmee de
spreker zijn verhaal besloot, opende een we-
reld van anti-antilichamen, te gebruiken als
antigeen in toekomstige vaccins. Gelukkig
verbood de discussieleider het publiek hier
verder vragen over te stellen.

Boeren in biotechnologie

Net als zijn voorganger werd de derde spreker,
dr. J. P. M. Sanders, door de discussieleider
uitgedaagd tot deelname aan de marathon van
Rotterdam, Gezien sprekers\' tijd op de halve
marathon (naar eigen zeggen 3 kwartier)
kunnen we in april 1987 een nieuw Nederlands
record verwachten. Als programmaleider Re-
search & Development bij Gist-brocades ge-
bruikte hij vooral de gisten als voorbeelden.
Toepassingen zag hij in de bereiding van kaas
(stremsel), het verkleinen van het mestover-
schot (door een verhoging van de opnamemo-
gelijkheid van fosfaat uit de plantaardige
grondstoffen), en het vergrotèn van de melk-
gift (door het toedienen van groeihormoon-
releasing factor). Door genetische manipulatie
van bepaalde planten zou een voor een be-
paalde diersoort optimaal voedingsmiddel
kunnen ontstaan (en de mengvoederindustrie
buitenspel gezet worden). Resistentie tegen
bepaalde herbiciden en de mogelijkheid lage
temperaturen te verdragen zijn al in bepaalde
planten \'ingebouwd\'.

Ethische aspecten van biotechnologie

Prof. dr, O. J. de Jong, oud-rector magnificus
van de Rijksuniversiteit Utrecht, had enigszins
het gevoel als dagsluiter te zijn aangetrokken,
temeer daar er na zijn betoog geen ruimte
voor discussie was geprogrammeerd. Hij
signaleerde een snelle maatschappelijke ver-
andering van normen en waarden; voor ethici
nauwelijks bij te benen. Op veterinair gebied
wordt de meningsvorming bovendien nog
beïnvloed door economische motieven, die
humaan geen rol spelen. \'Incest in de reageer-
buis\' roept (veterinair) geen enkele reactie
meer op. Moeten we dan maar vertrouwen op
het verantwoordelijksheidsbesef van de onder-
zoeker en de openbaarheid van resultaten? De
verwantschap van dierlijk en menselijk leven,
ook in de Bijbel terug te vinden (\'Mens en dier
verlost u, o Eeuwige\'), benadrukt de mense-
lijke verantwoordelijkheid voor de dieren die
hij gebruikt. Hieruit mag echter niet de con-
clusie getrokken worden dat dc mens de hem
gegeven gaven niet mag gebruiken, wel dat
roofbouw en onveilig werken voorkomen
moeten worden.

Niet-wetenschappelijk programma

Werden de congresbezoekers vorig jaar in
Valkenburg nog getracteerd op een post-con-
gres programma (onder meer een kroegen-
tocht in Maastricht), de congrescommissie
1986 zorgde voor een geslaagd \'voorafje\'. Een
warming-up party op de donderdagavond
zorgde er dit jaar voor dat de voor het meren-
deel der gasten lange reistijd niet tot concen-
tratieproblemen op de vrijdagochtend hoefte
te leiden, (Hoewel de gezellige bar bijna nog
roet in het eten gooide,)

-ocr page 491-

Het partnerprogramma begon op vrijdag al
direct na de uitreiking van de Jaarprijs van
het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Na een
welkomstwoord van mevr. E. Lindenhovius-
Zijderveld slaagde prof. dr. A. G. M. van
Melsen er in ook de partners even over de ethi-
sche aspecten van de biotechnologie te laten
nadenken. Gelijk prof. De Jong legde hij de
nadruk op het veranderen van onze normen
en waarden in een veranderende maatschap-
pij. Geboorteregulering werd als voorbeeld
genoemd.

Vrijdagmiddag ging men op excursie: het wer-
keiland Neeltje Jans of een bezoek aan het
streek-landbouwmuseum te Dreischor. Na alle
publiciteit rond de pijlerdam een week eerder,
was het niet vreemd dat twee bussen nauwe-
lijks voldoende waren om de belangstellenden
voor Neeltje Jans te vervoeren. Begunstigd
door mooi herfstweer, waarbij het zonnetje
zich ook niet onbetuigd liet, trok men naar
het Ir. Topshuis op het 2 meter beneden de
zeespiegel gelegen eiland. Het \'achtste wereld-
wonder\' maakte diepe indruk op de toe-
schouwers, die hun excursie besloten met een
boottochtje tot vlakbij de openstaande schui-
ven.

Fdet de Sole en jazzballet

Vrijdagavond: dineren avondfeest. In smo-
king en avondtoilet schaarde men zich rond
de tafels, tevreden dat men zich rustig kon
laten bedienen. Geen lopend buffet dit jaar!
Het personeel van \'De Zeeuwse Stromen\' liep
zich de benen uit het lijf en slaagde erin om de
werkelijk voortreffelijk bereide schotels op de
juiste temperatuur te serveren. Vooral de
\'Filet de Sole Renesse\' smolt op de tong, ter-
wijl de \'Bavarois Framboise\' ook in de volste
maag nog wel een plekje wist te vinden. Een
kopje koffie in de serre zorgde ervoor dat de
eetzaal ongemerkt en snel tot feestruimte kon
worden omgebouwd. Pas toen het optreden
van een jazz-ballet werd aangekondigd trok
men weer en masse naar de Volkerakzaal
terug.

Jazz-ballet dus: Even gingen er geruchten als
zou het hier om de vrouwelijke bezetting van
het secretariaat gaan. Het bleek dat slechts
één van de dames aan het optreden deelnam,
enthousiast gadegeslagen door haar collega\'s
en publiek. Maar liefst twee keer trad het
gezelschap uit Vianen op, de gasten
inspirerend tot nieuwe en fantasievolle
dansfiguren. Het was dan ook geen wonder dat
het feest tot in de vroege ochtenduren voort-
duurde.

(De uitstekende muziek van de Bluesette zal
daartoe zeker hebben bijgedragen.)

Jaarvergadering

De Algemene Vergadering op zaterdagoch-
tend bracht nog een aantal nieuwe bezoekers
naar \'De Zeeuwse Stromen". Voor de op-
merkzame toeschouwer herkenbaar aan een
beter uitgeslapen blik en een ietwat soepeler
tred. De Algemene Vergadering bleek echter
in staat ook de meest fervente fuifnummers
wakker te houden.

Wederom besteedde voorzitter C. C. van de
Watering in zijn openingstoespraak veel aan-
dacht aan het 125-jarig bestaan van de Maat-
schappij. Op maatschappelijke congressen zal
de dierenarts een spiegel worden voorge-
houden door zijn doelgroep; of het nu de ge-
zelschapsdierensector, de veehouderij of de
volksgezondheid betreft. Op verschillende
manieren zal daarnaast de herkenbaarheid
van de dierenarts-leden van de KNMvD be-
vorderd worden.

Natuurlijk moest er weer heel wat gestemd
worden, waarbij het gebrek aan tegen-kan-
didaten de procedure aanmerkelijk versnelde.
Alleen het al dan niet opnemen van adverten-
ties van een zekere farmaceutische firma
riep nog wat reactie op, de stemming verliep
echter zoals verwacht.
Na de pauze kwam de wetgeving ter sprake.
Het lijkt erop dat de aanpak van de \'postor-
der\'-diergeneeskunde in Den Haag weinig
aandacht krijgt; de invoering van de zoge-
naamde \'kanalisatie-regeling\' zal nog tot 1 mei
1987 op zich laten wachten. De vergadering
besloot door middel van een motie nogmaals
een signaal aan de politiek te geven; de rol van
de Gezondheidsdiensten op bedrijven \'zonder\'
dierenarts staat nog ter discussie.

-ocr page 492- -ocr page 493- -ocr page 494-

De excursie op de zaterdagochtend bestond uit
een tochtje naar de Westenschouwse Dominale
Bossen, waar na een kopje Icoffie en een rond-
leiding, een kleine strandwandeling werd ge-
maakt, alweer onder prachtige weersomstan-
digheden.

Tot besluit

Het congres 1986 werd besloten met een ge-
meenschappelijke lunch, die een poging deed
het diner van de vorige avond te evenaren.
De nieuwe Veterinaire Inspecteurs voor de
Volksgezondheid voor Noord-Brabant en
Limburg, respectievelijk Zuid-Holland en
Zeeland; de collega\'s H. A. M, Elsinghorst en

.L Minderhoud, wier benoeming tijdens het
congres bekend werd gemaakt, werden nog
even voor het voetlicht gehaald.

Afdelingsvoorzitter M. P. Schaub sprak nog
een dankwoord uit; KNMvD-voorzitter C. C.
van de Watering kreeg, via een omweg langs
het komende lustrum, iedereen in de benen; en
de voorzitter van de Congrescommissie H. H.
F. M. van de Vijver kon na zijn allerlaatste
dankwoord, waarin de belangrijke betekenis
van dr, J. Goudswaard voor het wetenschap-
pelijk programma werd benadrukt, eindelijk
op zijn lauweren gaan rusten. Het was een

groots congres.....en dat voor de kleinste

afdeling der KNMvD!

G. J. Bosch

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Bothof, Mevr. M. E.; 1986; 3995 DB Houten, Schonenburgseind 87.

Dirven, P. M. M.; 1986; 3981 ZE Bunnik, Vletweide 30.

Hadar, L; 1962; 1054 GP Amsterdam, Vondelstraat 98.

Koch, M. J. M.; 1986; 3581 GD Utrecht, Wittevrouwensingel 42.

Leeuw, W. C. de; 1985; 3524 AR Utrecht, Texel 37.

Paling, Mevr. Y. M.; 1978; 3553 BJ Utrecht, Balderikstraat 68.

Prakken, H.; 1975; 1183 NA Amstelveen, M. Havelaarlaan 535.

Roelvink, Mevr. M. E. J.; Gent-1986; 4851 RH UIvenhout, Valkenburgseweg 14.

Ros, A.; 1985; 3571 AJ Utrecht, Gisbert Bromlaan 8.

Theeuwes, J. J. A.; Gent-1984; 4849 PS Dorst, Bavelstraat 12.

.lubilea:

1. C. Klok te Rockanje

H. B. F. Arink te Lintclo

G. J. J. Snelder te Laren

Dr. 1. Nathans te Amstelveen

Dr. J. M. van Leeuwen te Lelystad

J. P. van der Laan te Steenwijk

(afwezig) 35 jaar op 9 november 1986
(afwezig) 25 jaar op 15 november 1986
25 jaar op 15 november 1986
30 jaar op 16 november 1986
25 jaar op 27 november 1986
(afwezig) 25 jaar op 29 november 1986

Geslaagd voor hel dierenartsexamen op
29 augustus 1986:

H. AIbcrts

Mevr. H. C. M. Bekhoven
Mevr. E. C. Blekkenhorst
Mevr. W. B. M. Bluekens
Mevr. C. A. M. Bokhove
Mevr. N. W. Brommersma
Mevr. A. G. D. Burm

H. G. Damen
J. van Deldcn
P. M. M. Dirven

H. M. Ekker
G. J. van Essen
J. A. G. Gerards
Mevr. J. Hoitinga
R. Holle

Mevr. D. Jepsen

I. F. de Jong

J. M. Scheepens

-ocr page 495-

1\'. w. L. Schuurmans
H. M. Tiel
B. G. Tillema
.1. Timmerman
L. M. P. Voncken

Geslaagd voor het dierenarlsexamen op
26 september 1986:

A. .1. M. Antonissen
W. D. Bakkes
.1. Bosman
A. E. Braam

Mevr. M. W. P. van Burken

Mevr. H. R. Chalmers Hoynck van Papendrecht

H. R. C. Gostelie

G. J. R. Groenland

G. M. A. van Helden

Mevr. M. 1. C. de Jong

Mevr. P. E. de Jong

J. Kaisbeek

C. G. T. Kwint

A. F. M. Melissen

Mevr. J. M. Parleviiet

S. A. L. Reekers

J. P. A. Salet

P. H. M. Schmeitz

J. W. H. M. Strikkers

W. Swierstra

A. D. Vink

196

197

199

202

202

203

204

205

205

206

207

Adreswijzigingen, enz.:

196

Albens. H.; 1986; 3571 SK Utrecht, W. Schuy-
lenburchlaan 62; tel. 030-716427; wnd. d.
*Amhonissen. A. J. M.: 1986; 4881 GS Zundert,
Lavendelhof 14; tel. 01696-6639; d.
»Bakkes. W. D.: 1986; 3571 AR Utrecht, Fr.
Coerslaan 50; tel. 030-715585; d.
»Bekhoven. Mevr. H. C. M.; 1986; 3412 ZP IJs-
selstein, Lanceerplaats 48; tel. 03408-87279;
wnd. d.

»Blekkenhorst. Mevr. F.. C.: 1986; 3526 GP
Utrecht. Marco Pololaan 280; tel. 030-881168;
wnd. d.

»Bluekens. Mevr. W. B. M.: 1986; 3769 JN Soes-
terbcrg. Vliegtuiglaan 8; tel. 03463-1941; wnd.
d.

»Bokhove. Mevr. C. A. M.: 1986; 2023 XL Haar-
lem, Tetterodestraat 37; tel. 023-263157; wnd.
d.

Bos. M. FF M.: 1982; 3583 AC Utrecht, A. van
Ostadelaan 71 B; tel. 030-520575.
»Bosman. J.: 1986; 8286 SC Kampen, Dr. A.
Kuyperstraat 34; tel. 05202-27154; wnd. d.
»Braam. A. F.: 1986; 6605 CG Wychen, Hoog-
meer 2637; d., C.D.L. Nijmegen.
»Brommersma. Mevr. N. W..- 1986; 3515 BG
Utrecht, Van der Mondestraat 147; tel. 030-
733987; wnd. d.

Brouwer. Dr. H. A.: 1953; U-1963; Hoofddorp;
r.d.

208 »Burken. Mevr. M. W. P. van: 1986; 3511 NX
Utrecht, Oudegracht 294; d.

208 »Burm. Mevr. A. G. D.: 1986; 4535 AC Terneu-
zen, Evertsenlaan 28; d.

209 »Chalmers Hoynck van Papendrechi. Mevr. H.
R.:
1986; 3512 EZ Utrecht, Kloksteeg 87; d.

210 Corstjens. P. H. J.: 1982; Kerkrade; p., kleine
huisd.

21! »Damen. H. G.: 1986; 3511 HJ Utrecht, J. van
Effenstraat 21; d.

211 Dekker. A.: 1957; 4575 NJ Overslag (Z. VI.),
\'Lands End\', Verbindingsweg 5.

2U »Delden. J. van: 1986; 3582 DA Utrecht, Meer-
koethof 34; tel. 030-513578; wnd. d.

213 »Dirven. P. M. M.: 1986; 3981 ZL Bunnik, Vlet-
weide 30; tel. 03405-63748; wnd. d.

213 Dixhoorn. F W. van: 1978; 2500 EB \'s-Graven-
hage, c/o Min. v. Buitenlandse Zaken, Koe-
riersdienst, Postbus 20061.

216 »Ekker, H.M.:m6-.234l KB Oegstgeest, lange
Voort 44; d.

218 »Essen. G. J. van: 1986; 2013 TE Haarlem, Gast-
huislaan 178; tel. 023-310407; wnd. d.

222 »Gerards. J. A. G.: 1986; 3581 EK Utrecht, Ma-
liesingel 36; d.

222 Geurls. H. .1. P.: 1978; 5961 AJ Meterik, Don-
kerstraat 11.

224 *Goren-van Moppes. Mevr. M. C.: 1978; Nieu-
wegein; wnd. d.

224 Goebbels. J. H. G.: 1981; 3723 PA Bilthoven, P.
Breughellaan 17; tel. 030-782901 (privé), 070-
209269, tst. 3385.

224 »Goslelie. H. R. C.: 1986; 3512 NW Utrecht,
Korte Smeestraat 13; d.

22.5 Greup. D. M. F: 1947; Vörden; r.d.

225 »Groenland. G. .1. R.: 1986; 3523 XV Utrecht,
Oud Wulvenlaan 57-1; tel. 030-888368; wnd. d.

228 Hanenberg. E. R. O. M.: 1983; 5447 PH Boekei,
Goor 12.

229 Haspels. A. H.: 1972; 6001 GS Weert, Wilhel-
minasingel 247-249.

230 »Helden. G. M. A. van: 1986; 3564 HK Utrecht,
Saigondreef 14; tel. 0.30-612196; wnd. d.

233 Hilvering. J.: 1982; 7741 CL Coevorden, Les-
turgeonstraat 9; tel. 05240-17050 (privé), 13694
(prakt.).

234 »Hoilinga. Mevr. J.: 1986; 3526 JG Utrecht,
Livingstonelaan 680; d.

234 »Holle. R.: 1986; 3513 BB Utrecht. Weerdsingel
WZ 24; tel. 030-314339; wnd. d.

237 Huizing. Mevr. A. M.: 1985; 5301 AB Dongen,
Bolkensteeg8A; tel.01623-20881 (privé), 12346
(prakt.); p., ass. bij J. Th. M. Kraanen, F. T. M.
Otten en G. M. Sueters.

239 »Jepsen. Mevr. D.; 1986; 3571 SH Utrecht, W.
Schuyienburglaan 24; tel. 030-717839; wnd. d.

241 »Jong. /. E de: 1986; 2403 AL Alphen a/d Rijn,
Briljantstraat 276; tel. 01720-34285; wnd. d.

241 »Jong. Mevr. M. I. C. de: 1986; 3571 SC Utrecht,
W. Schuyienburglaan 45; tel. 030-711916; wnd.
d.

241 »Jong. Mevr. P. E. de: 1986; 3582 DA Utrecht,
Meerkoethof 34; tel. 030-513578; wnd. d.

-ocr page 496-

242 * Kabbeek. J.: 1986; 9402 HJ Assen, Oldenhof-
straat 27; tel, 05920-40629; wnd, d.

243 *Keereweer. R. M. C.: 1986; 9642 JP Veendam,
\'t Wad 10; tel, 05987-19070 (privé), 22234
(prakt,); p.. ass, bij J, G, W. Schrör en B, Prins.

245 *Klaver. P. S. J.: 1986; 3582 XX Utrecht, l.B.B.-
laan 145; tel. 030-523739; wnd. d.

251 »Kwint. C. G. T.: 1986; 3583 RR Utrecht, Vos-
senlaan 69; tel. 030-520011; wnd. d.

252 »Lange. G. A. de: 1986; 3581 PM Utrecht,
Schoolstraat 7; tel. 030-310945; wnd. d.

254 Lensvelt. Mevr. M. A. M.: 1972; 4225 PG Noor-
deloos, Noordzijde 10; tel. 01838-1314; d.

255 »Lommers. H.: 1986; Utrecht; tel. 030-730510;
wnd. d.

260 »Melissen. A. f. M.: 1986; 3512 VW Utrecht,
Keizerstraat 110; tel. 030-321762; d.

26! Misdorp. Prof. Dr. W.: 1954; U-1964; Amster-
dam; tel. 020-5122359 (bur); buitengew. hoog-
leraar F.d.D.

261 Moen. A. R.: 1979; Taworgha (Libié), p/a

H.V.A., 1017 PS Amsterdam, Leidseplein 29;
tel. 020-220088; vet. adv. H.V.A. Amsterdam.

265 Nijs. Mevr. M. /. de: 1984; 5017 HC Tilburg,
Boerhaavestraat 45.

269 »Parlevliet. Mèvr.J. M.: 1986; 3512 VWUtrecht,
Noorderstraat 3; tel. 030-319995; wnd. d.

271 Ploeg. Mevr. C. J. M. van der: 1984; 5664 HM
Geldrop, Heuvel 64; tel. 040-850379.

27/ Pluijm. Mevr. A. E. M. van der: 1986; 3572 VG
Utrecht, Klaverstraat 84; tel. 030-717873.

272 »Prakken. IL: 1975; Amstelveen; wnd. d.

273 »Reekers. S. A. L.: 1986; 3582 ZL Utrecht,

I.B.B.-laan 199; tel. 030-512202; d.

274 Reinders. R. D.: 1955; Dokkum; r.d.

316 Rooijakkers. J. W. P.: 1983; Esselte (Nicara-
qua), Casa nr. 3, 1/2 cuadra al sur. De la Te-
xaco.

27H »Salet. J. P. A.: 1986; 3512 KR Utrccht, Schalk-
wijkstraat 13; d.

278 Sehaeffer, E: 1984; 6041 JB Roermond, Kapel-
lenlaan 65; tel. 04750-33317 (prakt.); p., ass. bij
M. C. A. Rasenberg.

279 »Seheepens. J. M.: 1986; 3414 VL Utrecht, J. de
Bekastraat 63; d.

279 »Sehmeilz. P. H. M.: 1986; 6137 TJ Sittard, Aan
het Broek 43; tel. 04490-12060; wnd. d.

281 Sehuurmans. E W. L: 1986; 2811 ET Reeuwijk,
Zoutmansweg 34; tel. 01829-2652; wnd. d.

285 Sprang. A. P. van: 1982; 2716 SJ Zevenhuizen,
Kratonlaan 49; tel. 01802-3445 (pnvc), 070-
793070 (bur); adj. inspec. V.D.

287 »Strikkers. J. W. H. M.: 1986; 3572GN Utrecht,
Grietstraat 21 bis; tel. 030-731091; wnd. d.

288 »Swierslra. If..-1986; 3522 RK Utrecht, Nieuw-
ravenstraat 13 bis A; d.

289 »Tiel, H. M.: 1986; 3512 ES Utrecht, Ambacht-
straat 4; d.

289 »Tdlema. B. G.: 1986; 3583 ZA Utrecht, Anto-
niushof 13; tel. 030-522423; wnd. d.

291 »Timmerman. J.: 1986; 3514 EG Utrecht, Nw.
Koekoekstraat 54; d.

297 »Vink. A. D.: 1986; 3608 XR Maarssenbroek,
Bloemstede 605; d.

298 »Voneken. /.. M. P: 1986; 3581 GC Utrccht,
Wittevrouwcnsingel 30; tel, 030-340641; wnd.
d.

317 Voorst. J../. van: 1977; 4050 Mönchengladbach
1 (Duitsland), Karstra BE 70; tel. 02161-.3()570.

298 »Voorthuvsen. R. P. van: 1986; 3705 ZG Zeist,
Waranda 82; tel, 0.3404-51863; wnd. d.

300 Wagenaar-Sehaafsttia. Mevr. A. E.: 1963; 8191
LH Wapenveld, Flessenburgerweg 3,

303 Werken. P. H. v. d.: 1986; St. Annaparochie; tel.
05185-1433 (prakt.);p., ass. bij J. A. Ypenburg.

303 »Westendorp. S. T: 1986; 3524 GJ Utrecht,
Simplonbaan 549; tel. 030-887790; wnd. d.

303 Wette. E. C. van: 1984; 7512 BD Enschede,
Gertvertweg 26.

304 Wieringa. IL E: 1977; 8935 PK Leeuwarden,
Bastulp 22; tel, 058-887071.

305 »Willig. J.: 1982; 1742 BJ Schagen, Patrijzcnhol\'
100; tel. 02240-13.395.

307 Ypenburg. ./. A.: 1967; Menaldum; tel. 05185-
2063 (privé).

307 »Zandwijk. L. van: 1984; 4181 AH Waarden-
burg, Slimweistraat 8; tel. 04181-1668 (privé).

RECENT VERSCHENEN!!

"DE AVONTUREN VAN PAULTJE PIGGEL-

MEE". Alle verhalen van deze
jeugdige Griftgrol die jarenlang
in BRR-TUP/Fakulteitsnieuws de
meest drieste avonturen beleefde
samen met de prominenten uit;
Griftgrollenland zoals de beeld-
schone Aagje Akkens, de sluwe
Lepe Loewietje Lachgas en z\'n
handlanger Tinus Tomaat; zijn nu
in boekvorm verschenen.

De gebonden uitgave
bevat ca. 200 pagi-
na\'s. Achterin is
een namenlijst op-
genomen. Dit stan-
daardwerk mag in
geen enkele vete-
rinaire boekenkast
ontbreken!

Het boek is te verkrijgen a
ƒ 25,— bij de patiëntenadmini-
stratie van de Heelkunde of kan
besteld worden door overmaking
van ƒ 30,— op girono. 3173143
t.n.v. P.R. van Weeren te
Maarssen onder vermelding van
"Paultje Piggelmee".

-ocr page 497-

BOEKBESPREKING

Monographs on Pathology of Laboratory
Animals. Digestive system

Editors Jones T. C., Molir, U., and Hunt, R. D.

(Springer Verlag. 1985. 368 p. Prijs DM 292.-)

Deze monografie is de derde in een serie welke onder
auspiciën van het International Life Sciences Institute
tot stand kwam.

Het belangrijkste doel van deze publikatie is, de pat-
hologen die zich bezig houden met toxicologische en
oncologische studies te informeren over de pathologie
(spontaan en geïnduceerd) van het maag-darmkanaal
en de lever bij muis, rat en cavia. Daarbij wordt de
\'pathologie\' ruim geïnterpreteerd: Het gaat niet alleen
om diagnostiek en plaatjes kijken (overigens is het
boek zeer rijk geïllustreerd met 352 afdbeeldingen en
schema\'s van in het algemeen goede kwaliteit). Er
wordt ook aandacht besteed aan de normale anato-
mie en histologie (met uitzondering van dunne en
dikke darm). Van elke afwijking worden de bena-
ming, synoniemen, macroscopic, microscopie, ultra-
structuur (voor zover bekend), differentiatie, dia-
gnose, natuurlijke historie, pathogenese en vergelij-
kende aspecten besproken. Behalve van histologie
werd voor de diagnostiek ook gebruik gemaakt van
electronenmicroscopie en histochemie.
Per orgaansysteem zijn de ziekten ingedeeld in tumo-
ren, niet neoplastische lesies, virusinfecties en bacte-
riële infecties.

In de tekst is de belangrijkste literatuur verwerkt
welke aan het eind van elk hoofdstuk is samengevat.
Aan het eind van het boek is een praktische index van
de behandelde onderwerpen.

De stof is behandeld door een grote internationale
groep van auteurs. De Nederlandse vertegenwoor-
digers (medewerkers van TNO-Rijswijk) onderscheidt
zich door een vijftal gedegen bijdragen over de nor-
male en zieke lever.

Er is door een goede redactie een behoorlijke mate
van uniformiteit en wederzijdse verwijzingen bereikt.
Dit compact geschreven boek is een zeer waardevolle
bijdrage voor dierpathologen, dierenartsen, biologen
en artsen.

W. Misdorp.

Nahtverfahren bei tierärztlichen Operatio-
nen

K. Ammann und M. H. Becker

(Verlag Paul Parey. Berlin & Hamburg. 1985)

De derde editie van dit boekje over hechtmaterialen
en -technieken is helaas minder up-to-date dan men
zou mogen verwachten. Hoewel er niet onaardige
overzichten in worden gegeven, missen er te veel es-
sentiële gegevens, die juist in een dergelijk werkje niet
mogen ontbreken.

Zo vindt men niets over de \'crushing\' techniek bij het
hechten van de darm. Er wordt zelfs niet aangegeven
dat de submucosa van de darm de sterkste laag is, en
dat deze dus in ieder geval gehecht moet worden.
Nog steeds wordt aangeraden het peritoneum te hech-
ten, hoewel dit alleen maar een verhoogde kans op
adhesies geeft. Het hechten van de subcutis daaren-
tegen, wordt nauwelijks besproken; van \'walking su-
tures\' en andere mogelijkheden om de spanning op de
huidhechtingen te verminderen, wordt niet gerept.
Op blz. 13 wordt supramid als een pseudomonofil
hechtmateriaal beschreven. Dat dit gevlochten èn
\'coated\' hechtmateriaal een ideale plaats is, waarin
bacteriën zich kunnen verstoppen blijft onvermeld.
Op blz. 16 wordt wèl aangegeven, dat driehoekige
hechtnaalden de snijkant aan de buitenkant moeten
hebben (reverse cutting), maar zo onopvallend dat
slechts degene, die al weet waarom dit zo is, het op zal
vallen.

Door zijn onvolledigheid lijkt het weinig zinvol dit
boekje aan te schaffen.

J. E. Gajentaan.

Fertility and Obstetrics in Cattle
(Library of Veterinary Practice)

D. Noakes

(Blackwell ScienUfic Publications: Oxford: 1986)

Het hier te bespreken boek is er één uit de serie \'The
Library of Veterinary Practice\'. Deze serie beoogt
kort en bondig voor zowel studenten als praktici een
bepaald onderwerp (zoals bijvoorbeeld \'Skin disease
in the dog and cat\' en \'Avian medicine and surgery\') te
behandelen. De boeken (pocketformaat) variëren van
I4Ü tot 300 bladzijden. Ze zijn duidelijk ingedeeld, vrij
schematisch en \'tothfe point\'. Er is geen ruimtegelaten
voor discussie. Dc behandelde onderwerpen worden
kort samengevat, waarbij toch is getracht zo volledig
mogelijk te zijn. Dat dit lang niet altijd gelukt, zal
zonder meer duidelijk zijn. Ook het hier te bespreken
werkje is daar een voorbeeld van. Het is ondoenlijk
om in 140 bladzijden het gehele gebied van de verlos-
kunde en voortplanting te behandelen. Zo worden
aan de gehele verloskunde 17 bladzijden gewijd. De
rundcr-KI moet het met 6 bladzijden doen. Het on-
derwerp abortus wordt met 2 bladzijden afgedaan etc.
Helaas moet dan ook worden geconstateerd dat het
boek in zijn opzet niet is geslaagd. Het is door de grote
hoeveelheid van onderwerpen te summier. Dat de
schrijver ook niet geheel tevreden is, blijkt al direct uit
het voorwoord, waarin sterk wordt benadrukt dat
\'further reading\' beslist noodzakelijk is.
Hel boek is dus absoluut niet geschikt als naslagwerk.
Als leerboek is het slechts van belang voor studenten,
die te laat zijn begonnen met studeren en toch nog een
6 - voor hun examen hopen te scoren.

A. de Kruif

-ocr page 498-

Fasinex

Het enige leverbotmiddel dat
alle stadia

van de leverbot doodt.

Fasinex

is werkzaam tegen alle ontwikkelingsstadi
vanaf de week.

leeft de hoogste veiligheidsindex van alle

Destaande leverbot nniddelen.

geeft een significante productieverbetering

VETIN NEDERLAND BV - Boxtel

Telefoon 04116-73797

w

CIBA-GEIGY

Animal Heatth

-ocr page 499-

HET ENE UITERSTE

om paarden te beschermen tegen luchtweg-infecties.

HET ANDERE IS EENVOUDIGER.

De vacdns van Fort Dodge - effectief - veilig

Fluvac equine — geïnactiveerd influenza-vaccin, stammen Al en A2.
Start: 2 maal met 6-8 weken tussentijd; booster jaarlijks.
Dosis: steeds 1 ml, i.m. Fluvac equine-T: combinatievaccin
met tetanus-toxoid.

Verpakkingen: 10 ml en 25 x 1 ml in disposable spuitjes.
^ Pneumabort-K — geïnactiveerd vaccin tegen equine

S \' rhinopneumonitis, stam EHV1; beschermt

zow/el tegen de respiratoire vorm, als ook
tegen EHVI-abortus.

Schema: afhankelijk van doel; dosis steeds
2 ml i.m. Verpakking: 25 x 2 ml
in disposable spuitjes.

Fluvac*equlne-T

Equine influenza
en Tetanus vaccin

Pneumabort® - K mfH\'iÊtJfm

Equine rhinopneumonitis mi\'JLlÊU\'JU\'
vaccin

Fluvac*^ equine

Equine influenza vaccin

Gist-brocades Animal Health, Postbus 8, 3730 AA DE BILT, Tel. 030/76.00.45

(jist-brocades

Animal Health

-ocr page 500-

DELSUVAC HP EN (

Delsuvac hp was een monovalent vaccin, op basis van de klassieke
Nederlandse 5K98-stam. Omdat in het laatste jaar duidelijk is geworden dat in
Nederland in toenemende mate sprake was van Haemophilus-infecties door het
serotype 2, werd wijziging van de samenstelling gewenst Want juist de infecties,
verooraakt door serotypes 2 en 5K98, hebben een dodelijk domino-effect in de
varkensstal.

Dankzij de nu doorgevoerde wijziging in de samenstelling (antigene
componenten) immuniseert het nieuwe vaccin tegen Haemophilus pleuropneu-

Ambachtstraat 2, Postbus 8,3730 AA De Bilt. Telefoon 030 - 760045.

-ocr page 501-

T DOA/UNO-EFFKT

moniae-infecties, veroorzaakt door de serotypes 1,2,3,5K98,6 en 8.

Daarmee is Delsuvac hp momenteel in Nederland de entstof die het best
aansluit bij de hier bestaande situatie (ca. 60-70% van de infecties veroorzaakt door
krotype 5K98, ca. 30% van serotype 2).

DELSUVAC HP, NU MET SEROTYPE 2 BIJ ONVERANDERDE
DOSERINGEN, ENTSCHEAAA EN PRIJZEN.

* 5 K98 sinds eind \'84 genaamd type 9,

(jist-brocades

Animal Health

-ocr page 502-

EXTRA ZEKERHEID
ook voor medici
werkzaam in het buitenland

Extra risico\'s

bij arbeidsongeschiktheid

buiten Nederlïind.

Nederlandse medici die een vrije
praktijk uitoefenen in \'t buitenland
of daar gedurende korte of lanye lijd
in dien.stverband werken,
lopen meer
risico\'s dan
hun collega\'s die in Neder-
land blijven.

Voor de vrije praktijk zijn de geldelijke
gevolgen van arbeidsongeschiktheid
overduidelijk: geen recht op de Neder-
land.se AAW. geen recht op de iiil-
keringsniogelijkheden van het vesti-
gingsland èn dus geen enkel inkomen
bij ziekle ol een ongeval. De veelheid
van voorzieningen voor medici in
dienstverband maakt dc inkomens-
positie bij arbeidsongeschiktheid moei-
lijk le bepalen. De instellingen die
uitzenden naar hel buitenland zijn vaak
geen werkgevers in de zin van de
Nederlandse wetgeving. Daardoor
vervalt u in het sociale verzekerings-
stelsel van een ander land. Met name
in de oniwikkelingslanden lopen de
voorzieningen achter bij wat Neder-
landse werknemers gewend zijn.
Neem daarom voor de zekerheid de
BL-verzekeriiig van MOVIR-DTO in uw
bagage mee.

Nieuwe

verzekeringsvorm
voor medici
die in het buitenleuid
wonen en werken.

De BL-verzekering van MOVIR-DTO
biedt elke medicus een uitkerings-
niveau dat aansluit bij zijn individuele
situatie. Met te verzekeren daguit-
keriiigen van minimaal f 50,■ en
maximaal f 31(1,-. Zowel de startende
vrije ondernemer als de medicus in
loondienst vinden bij MOVIR-DTO
gedurende een lange reeks van jaren
hun arbeidsoiigeschiktheidsrisico
financieel gedekt: waardevast en vol-
ledig fi.scaal altrekbaar. Dal geeft uw
l)uitenlaiKls verblijl een gezonde
fiiiaiiciiMe basis.

Vraag uw assurantie-adviseur naar
de nieuwe BL-verzekering voor Neder-
landse medici ia het buitenland.
Of bel MOVIR-DTO voor meer
informalie.

De VerzekeriiigsINFO voor artsen,
tandart.sen en dierenartsen werkzaam
in het buitenland ligt voor u klaar.

ONDERLINGE ZEKERHEID ZONDER GRENZEN

-ocr page 503-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

De voor- en nadelen van een wormbehandeling
van ooien bij de partus

The Pros and Cons of Anthelmintic Treatment ofthe Lambing Ewe

J. Jansen, M. Eysker, J. H. Boersema, H. J. W. M. Cremers en
W. M. L. Hendrikx\'

SAMENVATTING Na een bespreking van de voordelen van een wormbehandeling van de ooien direct
na de partus, het preventief effect ten aanzien van worminfecties later bij de lammeren en de wellicht
iets betere conditie van de ooien gedurende de lactatie en de nadelen ervan, de kosten, een eventuele
verstoring van de immuniteitsopbouw en de risico\'s van antheimintica resistentie wordt geconcludeerd
dat de voordelen ruimschoots opwegen tegen de nadelen.

Mits men goed doseert, hetgeen wil zeggen liever over- dan onderdoseert. is samen met een juiste
beweiding een effectieve preventie van maagdarmworminfecties bij lammeren te bereiken. Een extra
voordeel is dat de gezondheidstoestand van de ooien zeker in een aantal gevallen nog zodanig verbetert
dat ook via de ooien, door bijvoorbeeld een iets hogere melkgift. een gunstig effect op de groei van de
lammeren kan optreden.

SUMMARY The advantages, prevention of gastro-intestinal worm infections in lambs, the improve-
ment in the condition of the ewes during lactation, and the disadvantages, the costs, a possible
interj\'erence with the build-up of immunity and the risks ofthe occurrence of anthelmintic resistance are
discussed. It is concluded that the advantages more than counterbalance the disadvantages. Providing
that the dosage of anthelmintics is correct, that is to .say that an overdosage is preferable to too low a
dosage, and safe pastures are used, post-lambing anthelmintic treatment of ewes is an effective
procedure in preventing gastro-intestinal infections in lambs. Moreover, treatment will eventually
improve the condition ofthe eivei so that, for instance, as the result of a slight I v higher milk yield, the
gain in weight of the lambs will be promoted.

INLEIDING

Het bekende fenomeen de \'spring rise\', of jaar geleden tot pogingen om door middel

correcter aangeduid de \'peri-parturient van het rond de partus toedienen van ant-

rise\', van eieren van het strongylus-type bij helmintica aan de ooi ernstige infecties bij

het schaap heeft een belangrijke epidemio- de lammeren te voorkomen (12). Sindsdien

logische betekenis. Door de verhoogde is ook in ons land dit profylactisch systeem

wormei-uitscheiding in de faeces van ooien wijd verbreid geraakt,

wordt immers de weide besmet, waardoor Naast het bovenbeschreven voordeel is er

lammeren zich daar late^ als de larven van de afgelopen jaren ook een aantal nadelige

het derde stadium zich ontwikkeld heb- kanten van dc behandeling gebleken. Het

ben, kunnen infecteren. Het onderkennen heeft daarom zin de waarde van het behan-

van de epidemiologische betekenis van de delen van de ooi rond de partus eens kri-

\'peri-parturient rise\' leidde reeds veertig tisch te beschouwen.

\' Dr. J. Jan.sen, dr. M. Eysker, drs. J. H. Boersema, drs. H. J. W. M. Cremers en dr. W. M. L. Hendrikx,
Vakgroep Veterinaire Helminthologie en Entomologie, Yalelaan 7, Utrecht.

-ocr page 504-

MOGELIJKE VOORDELEN ALS PREVENTIEF
MIDDEL

Voorwaarde voor een werkelijk profylac-
tisch effect is dat na de behandeling de
ooien en de lammeren geweid worden op
een stuk land waar geen overwinterde
worminfectie van betekenis verwacht mag
worden. De reden voor het stellen van deze
voorwaarde kan als volgt uitgelegd worden
(3, 4, 5).
Haemonchus contortus, die bij
lammeren tot ernstige haemonchose aan-
leiding kan geven, overwintert, praktisch
gesproken, geheel in de ooien. Van een
juiste behandeling van de ooien mag dan
ook een groot profylactisch effect voor de
lammeren verwacht worden.
Osteriagia
spp. en Trichostrongylus spp. daarentegen
overwinteren deels in de ooien en deels als
infectieuze larven op het weiland. Een be-
handeling van de ooien kan daarom ten
opzichte van deze wormen alleen een gun-
stig profylactisch effect hebben als tevens
geweid wordt op land waar zulke overwin-
terde larven niet verwacht worden. Hoewel
buiten het onderwerp van dit artikel val-
lend, kan nog toegevoegd worden dat een
behandeling van ooien geen profylactisch
effect heeft op Nematodirus-infecties, om-
dat Nematodirus praktisch geheel op het
weiland overwintert, hetgeen overigens ook
aangeeft dat een beweidingsplan noodza-
kelijk is.

Een op het land overwinterde worminfectie
is niet alleen direct voor de lammeren van
betekenis maar ook indirect, omdat ooien
enige tijd voor de partus en de eerste weken
van de lactatie een verlaagde weerstand
tegen herinfecties met Ostertagia hebben
(11). Daardoor raken de ooien na een even-
tuele wormbehandeling op een bestnet wei-
land toch weer geïnfecteerd met Osterta-
gia, zodat via de hernieuwde ei-uitscheiding
in de faeces de larvenvoorraad op het gras
ten nadele van de lammeren vergroot
wordt. Ook de latnmeren kunnen zich in-
fecteren met de overwinterde
Ostertagia
spp. larven en aldus in belangrijke mate
zelf bijdragen aan de weidebesmetting zoals
blijkt uit onderzoek in Noord-oost Enge-
land (14). Ook is vastgesteld dat zeer be-
langrijk is, in het bijzonder voor de preven-
tie van haemonchose, dat het effect van de
behandeling vrijwel 100% moet zijn; bij een
lager effect van een dergelijke behandeling
wordt het optreden van haemonchose bij
lammeren maar in zeer beperkte mate
beïnvloed (2).

Uit de volgende redenering volgt het zo
gunstig mogelijke tijdstip om zo veel moge-
lijk wormen te verwijderen. Rond de partus
hervatten nog veel larven hun ontwikke-
ling. Wacht men dus een tot twee weken na
de partus voor men de anthclmintica toe-
dient dan zal het anthelmintisch effect het
grootst zijn. Dit systeem kan uiteraard al-
leen toegepast worden wanneer de ooien
nog een of enkele weken binnen of op het
erf gehouden worden. Overigens heeft dit
systeem het volgende nadeel: voor veel
schapenhouders is het behandelen van de
ooien zodra de lammeren geboren zijn het
eenvoudigst; uitstel van behandeling kan
tot afstel leiden. Uitstel met een of twee
weken van behandeling is overigens niet
noodzakelijk als een anthelminticum ge-
bruikt wordt dat werkzaam is tegen geïn-
hibeerde stadia, zoals bijvoorbeeld iver-
mectine, oxfendazole, fenbendazole, alben-
dazole en febantel. Bovendien kan men
verdedigen dat een behandeling in een
vroeg stadium direct na de partus of moge-
lijk zelfs ervoor beter is dan een uitgestelde
behandeling (zie verder).

MOGELIJK GUNSTIG EFFECT OP DE OOI

Onder Nederlandse omstandigheden wordt
door de zeer pathogene, bloedzuigende
trichostrongylide
Haemonchus contortus
een belangrijke bijdrage geleverd aan de
\'peri-parturient rise\'. Desondanks gaal de
\'peri-parturient rise\' blijkens de literatuur
cn eigen ervaring dc ooien symptoomloos
voorbij. De afgelopen jaren hebben wij en-
kele pogingen ondernomen een eventueel
nadelig effect van Haemonchus en ccn
daariTiee samenhangend voordelig effect
van een wormbehandeling na de partus te
meten.

In 1970 werden van 19 Texelse lacterende
ooien er zeven negen maal behandeld met
thiabendazole in een dosis van ongeveer
3,3 gram per schaap van 70-80 kg lichaams-
gewicht gedurende een periode voor en na
de partus. Zes ooien werden op de dag na
de partus behandeld met een hoge dosis, 6
gram, thiabendazole en zes ooien dienden
als controle. In de beide behandelde groe-

-ocr page 505-

pen werd de \'peri-paturient rise\' vrijwel
onderdrukt, maar tussen de groepen ont-
stond geen enkel verschil in gewichtsver-
loop, wolopbrengst en lammeropbrengst
(7). Overwegende dat wellicht toch bij niet
behandelde ooien met meestal een bedui-
dende Hacmonchus-infectie een verlaging
van het haemoglobine gehalte in het bloed
te zien zou zijn, werden enkele proeven
hiernaar ingericht. In 1972 stonden acht
lacterende en negen guste oudere Texelse
ooien ter beschikking. Onder normale om-
standigheden zou men dan eventueel bij de
lacterende dieren een verlaging van het
haemoglobine gehalte mogen verwachten.
Dat voorjaar echter bleef de \'peri-partu-
rient rise\' bij deze lacterende ooien zeer
beperkt en bovendien was het aandeel van
Haemonchus van zeer weinig betekenis.

In 1973 werd gekozen voor een gelijksoor-
tige proef met zes lacterende en zes guste
dieren. Nu werd gekozen voor eenjarige
Friese melkschaapooien, ten eerste omdat
melkschapen gevoeliger voor een tricho-
strongyliden-infectie zijn dan Texelaars en
ten tweede omdat primipare schapen ho-
gere eitellingen laten zien gedurende de
\'peri-parturient rise\' dan multipare (6, 8).
Redelijkerwijs zou men nu een verlaging
van het haemoglobine gehalte kunnen ver-
wachten. Tot onze verrassing deden zich
dit jaar bij deze groep lacterende schapen
een van de uitermate zeldzaam voorko-
mende gevallen van klinische haemonchose
voor, gepaard gaande met conditieverlies,
anaemie, oedemen en sterfte (10). Niette-
min nog geen reden te stellen dat onder
normale omstandigheden Haemonchus bij
gezond lijkende ooien als regel toch enige
schade doet.

In 1978 werd een proef gedaan met 19 mul-
tipare Friese melkschapen waarvan er tien
na de partus behandeld werden met 5 mg
fenbendazole per kg lichaamsgewicht. Daar-
door werd de \'peri-parturient rise\' van
Haemonchus geheel onderdrukt. Verge-
leken met de controlegroep was er geen
verschil in gewichtsverloop of wolop-
brengst van de ooien, evenmin was er een
significant verschil tussen de haemoglo-
bine gehaltes, hoewel die in de onbehan-
delde groep de tendens tot dalen vertoon-
den. Ook waren in deze laatste groep de
serumpepsinogeengehaltes significant ho-
ger.

Een duidelijk verschil deed zich voor bij de
gewichtsverlopen van de lammeren van
beide groepen ooien. De lammeren van de
behandelde ooien groeiden de eerste zes
weken significant sneller. Dit laatste resul-
taat wordt, omdat beide tezamen weidden,
toegeschreven aan een hogere melkpro-
duktie van de behandelde ooien tegenover
de onbehandelde ooien (9).
In 1980 werd de proef herhaald met 26
multipare Texelaars en elf tweejarige mul-
tipare Friese melkschapen. Dertien Texe-
laars werden behandeld met 66 mg thia-
bendazole per kg lichaamsgewicht. De on-
derdrukking van de \'peri-parturient rise\'
was niet compleet en tussen de gewichtsver-
lopen van de twee groepen lammeren werd
geen verschil waargenomen. Zes Friese
ooien werden behandeld met 44 mg thia-
bendazole per kg lichaamsgewicht. Ook
hier werd de \'peri parturient rise\' lang niet
onderdrukt en werd er geen verschil gezien
tussen de gewichtsverlopen van de beide
groepen lammeren. Wel werd in beide
groepen ooien vastgesteld dat er een signi-
ficante daling van het haemoglobine ge-
halte optrad gecorreleerd met de hoogte
van het aantal haemonchus-eieren per gram
faeces (15). Een niet complete onderdruk-
king van de \'peri parturient rise\' met 44 mg
thiabendazole per kg lichaamsgewicht
werd wel vaker gezien (7) maar dat dit ook
niet het geval is met de hogere dosis van 66
mg per kg duidt achteraf gezien toch ook
op een verstoring van de proeven door het
optreden van resistentie van Haemonchus
tegen enkele benzimidazolen (1, 3).

MOGELIJKE NADELEN VAN DE
BEHANDELINCi

Gezien de literatuur en de eigen ervaringen
zijn er bij ooien, zeldzame uitzonderingen
(10) daargelaten, geen klinische verschijn-
selen of opvallende produktieverliezen
waar te nemen als gevolg van het optreden
van de \'peri-parturient rise\'. Daaruit zou
men mogen concluderen dat een behande-
ling rond de partus voor de ooien zelf on-
nodig of zelfs, gezien de kosten daaraan
verbonden, onwenselijk is. Toch wijst het

-ocr page 506-

hierboven besproken onderzoek (9, 15)
erop dat, onder omstandigheden, de be-
handeling van de ooi voordelen kan bieden,
zodat de uitspraak \'onnodig en onwense-
lijk\' niet zomaar gedaan mag worden.
Het is bekend dat het optreden en aflopen
van de \'peri-parturient rise\' gepaard gaat
met veranderingen in de titers circulerende
anti-lichamen gericht tegen trichostrongy-
liden (13). De titers stijgen sterk op het
einde van de periode. Speculerende zou
men dan een verstoring van een normale
weerstandsopbouw kunnen verwachten als
ingegrepen wordt met anthelmintica; be-
wijzen voor een zodanige verstoring zijn
echter nimmer gevonden. Overigens is de
immunologie van de trichostrongyliden-
infecties bij de ooi, afgezien van enkele se-
rologische waarnemingen, nog voor een
groot deel onontgonnen terrein.

Voorts kan een belangrijk nadeel van de
behandeling rond de partus de bevordering
van het ontstaan van anthelmintica-resis-
tente wormpopulaties zijn. Daarbij moet in
de eerste plaats gedacht worden aan Hae-
monchus omdat van deze trichostrongy-
lide praktisch de gehele populatie in winter
en vroege voorjaar in de volwassen schapen
voorkomt. Behandelt men de ooien in deze
periode dan is de selectiescherpte hoog.
Het is dan ook bijzonder belangrijk om bij
deze behandeling onderdoseringen te voor-
komen en het effect van een behandeling te
controleren door twee weken later een ei-
telling in de faeces uit te voeren. Indien
resistentie wordt vastgesteld dan is het ver-
standig de behandeling te herhalen met een
hogere dosering of over te stappen naar een
middel met een ander werkingsmechanis-
me.

Tenslotte kan de routinebehandeling van
de ooien rond dc partus er toe leiden dat
ten onrechte de neiging bestaat te geloven
dat door die ene behandeling trichostron-
gylose problemen niet meer kunnen voor-
komen.

Juist in combinatie met behandeling moet
bedacht worden dat weiden op veilige per-
celen, zoals hiervoor betoogd, nodig is.
Vooral ook daar waar de infectiedruk hoog
is zullen wellicht toch ook een of meer be-
handelingen van de lammeren later in het
seizoen nodig zijn.

AFWEGING

Behandeling van ooien rond de partus is
voor de preventie van vooral haemonchose
bij lammeren nogsteeds een van de belang-
rijkste maatregelen. Daarnaast is het dui-
delijk dat de trichostrongyliden, in het bij-
zonder Haemonchus, hoewel zelden klini-
sche ziekte tot gevolg hebbend bij ooien
blijkens literatuur en eigen ervaring, toch
een nadelig effect, gemeten aan haemoglo-
bine- of serumpepsinogeengehalte, op de
ooi kunnen hebben. Behandeling met an-
thelmintica vlak na de partus voorkomt dit
nadelig effect en laat in een deel van de
proeven een, ongetwijfeld door een betere
melkproduktie, snellere groei van de lam-
meren zien.

Interferenties van een behandeling met het
natuurlijk verloop van de immuunstatus
van de ooi zijn nimmer aangetoond.
Concluderend moet men dus vooralsnog
stellen dat het behandelen van ooien rond
de partus een goed systeem is. Bedacht
moet evenwel worden dat er vele omstan-
digheden zijn van bijvoorbeeld bedrijfstech-
nische aard, zoals beweidingsdichtheid,
voeding van de dieren, het ras van de
schapen enz. die bepalen of een dergelijke
behandeling meer of minder effect zal
hebben (15).

Voorwaarden voor een verantwoorde be-
handeling zijn: 1. Onderdoseringen dienen
voorkomen te worden. 2. Het anthelmin-
ticum moet effectief zijn tegen geïnhibeerde
stadia. Hieraan voldoen oxfendazole, fen-
bendazole, albendazole en ivermectine. 3.
Het is verstandig twee weken na de behan-
deling het effect te controleren door middel
van faecesonderzoek, zoals hierboven reeds
vermeld. 4. Steeds dienen besmette weiden
te worden vermeden. Indien dit niet moge-
lijk is zullen de lammeren zeker een of meer
keren ontwormd moeten worden (1,2, 3).

Daarbij moeten dan wel steeds de volgende
vier punten betrokken worden. Ten eerste
heeft een vroegtijdige behandeling, bijvoor-
beeld op de dag van de partus, het directe
voordeel van een mogelijk gunstig effect op
de melkgift. Voor de lammeren, zeker bij
meerlingen, is dat voordelig. Evenzeer is
dat het geval indien de schapen gemolken
worden om van de melk kaas te bereiden.

-ocr page 507-

In het laatste geval is er een extra reden
vroeg te behandelen om zo minder pro-
blemen te krijgen met residuen in de melk.
Dit is met het oog op consumptie door de
mens niet gewenst en schaadt mogelijk ook
de kaasbereiding, zeker indien schimmel-
kazen en dergelijke bereid worden.
Vervolgens, het zij nogmaals herhaald,
dient, om anthelminticum resistentie te
voorkomen en om een goed preventief ef-
fect tegen Haemonchus infecties te ver-
krijgen, eerder een overdosis dan een on-
derdosis gegeven te worden.
Ten derde blijft de noodzaak veilige wei-
landen te gebruiken ter vermijding van in-
fecties, bij ooi en lam, met op het weiland
overwinterde larven.

Tenslotte dient men erop bedacht te zijn,
dat afhankelijk van de bedrijfsvoering, be-
schikbaarheid van veilig land vooral voor
de gespeende lammeren, beweidingsdicht-
heid één of meeranthelmintische behande-
lingen van de lammeren nodig kunnen zijn
in de loop van het seizoen.

LITERATUUR

1. Boersema, J. H., Lewing-van der Wiel, P. J.,and
Borgsteede, F. H. M. Bcnzimidazole resistance in
a strain of
Haemonchus conlorlus in the Nether-
lands. The Vet. Rec. 1982; 110: 203-4.

2. Eysker, M., Jan.sen, J. en Wemmenhove, R.
Haemonchose bij lammeren en het profylactisch
effect van anthelmintische behandelingen; con-
sequenties van onderdosering en van het voor-
komen van bcnzimidazole resistente
Haemon-
chus
conformi-stammen in Nederland. Tijdschr.
Diergeneeskd. 1982; 107: 138-41.

3. Eysker, M., Jansen, J. en Wemmenhove, R.
Waarnetningen over het effect van enkele maat-
regelen ter preventie van maagdarmworm-infec-
ties bij het schaap. Tijdschr. Diergeneeskd. 1983;
108: 430-4.

4. Gibson, T. E. Failure to control the acquisition
of worm burden by lambs maternal anthelmintic
treatment during pregnancy. Folia Parasitol.
(Praha) 1969; 16: 177-81.

5. Gibson, T. E. Epidemiology of parasitic gastro-
enteritis in sheep. The Vet. Rec. I97l;98: 151-2.

6. Jansen, J. Differcntsusceptibility to trichostron-
gylids of Texel sheep and Frisian milksheep.
Summ. 2d Europ Multicoll. Parasitol. 1975; 84.

7. Jansen, J. The spring rise phenomenon in sheep,
and the effect of the administration of thiaben-
dazole on the egg-counts of ewes. Helmintholo-
gia 1977; 14: 277-83.

8. Jansen, J. The spring rise phenomenon in sheep:
the relation between worm-egg counts and lacta-
tion period numbers. Vet. Arhiv. 1981; 51: 15-
20.

9. Jansen, J. Einige Beobaclitungen zum Effekt von
f^enbendazol auf das \'spring rise\'-Phaenomen
und die Leistung von Schafen. Blauen Hefte L
Tierarzt. 1981; 63: 130-4.

10. Jansen, J. and Cremers, H. J. W. M. Clinically
manifest trichostrongylosisin lactating ewes. Pa-
rasitology 1974; 69: VIII.

11. Reid, J. F. S. and Armour, J. Studies in Scottish
hill sheep.
L Changes in the susceptibility ofthe
breeding ewe to
Osienagiaspp. J. Comp. Pathol.
1975; 85: 163-70.

12. Seghetti, L. and Marsh, H. Control of intestinal
parasitism in lambs by winter treatment of ewes,
as compared with the use of phenothiazine in salt
in summer. Am. J. Vet. Res. 1945; 6: 159-64.

13. Soulsby, E. J. L. Studies on the serological res-
ponse in sheep to naturally acquired gastro-intes-
tinal nematodes. 11. Responses in a low ground
flock. J. Helminthol. 1957; 31: 145-60.

14. Paton, G., Thomas, R. J., and Waller, P. J. A
prediction model for parasitic gastro-enteritis in
lambs. Int. J. Parasitol. 1984; 14: 439-45.

15. Vos, G. J. en Jansen, J. De invloed van een
anthelmintische behandeling na de partus op
ooien en hun lammeren. Tijdschr. Diergeneeskd.
1984; 109: 439-45.

CONGRESSEN

International Conference on
Veterinary Acupuncture

Beijing, China, 15-18 May, 1987

Sponsored by: Chinese Association of Animal Science
and Veterinary Medicine.

In cooperation with: the International Veterinary
Acupuncture Society, Japanese Society ofVeterinary
Acupuncture and Moxibustion.
Objective: is to provide an international forum for the
pre.sentation ofthe latest research results, both from
China and Abroad on Veterinary Acupuncture.
Topics: the topics to be covered are: Basic principles of
Veterinary Acupuncture, Acupoint, Meridian (or
Channel), Clinical applications and Acupunctural
anaesthesia, Laser acupuncture. Micro-wave acupunc-
ture etc.

Programme: ths four-day meeting will include lectures
by international kwown experts, research papers,
acupuncture demonstration, banquet and cultural
events, as well as a sightseeing tour of Beijing. There
will be special sightseeing and shopping tours for the
accompaniers. Post-conference excursions will also
be available.

Languages: the working languages of the Conference
will be English and Chinese.

Registration fees: US $ 250, the fee for accompanicrs
US.S 125.

Information:PTo[. Yu Chuan, Chairman ofthe Orga-
nising Committee (l.C.V.A.). College of Veterinary
Medicinc, Beijing Agricultural University, Beijing,
China.

-ocr page 508-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Botulismus type-C bij de hond

Type-C Botulism in Dogs

G. H. A. Borst\', G. M. Lambers\' en J. Haagsma^

SAMENVATTING Een uitbraak van botulismus type-C resulteerde in de dood van 12 honden, het
totale bestand van twee particuliere kennels. De bron van deze uitbraak was het voeren van kuiken-
kadavers. Een zeer hoge concentratie toxine werd aangetoond in de maaginhoud van deze honden.
Botulismus ten gevolge van
Clostridium botulinum type-C komt sporadisch voor bij de hond en
verloopt alleen fataal bij relatief hoge toxine-belasting.

SUMMARY Twelve dogs died from an outbreak oftype-C botulism. The origin of the outbreak was
found to consist in feeding the dogs broiler carcasses contaminated with
Clostridium botulinum
type-C.
High concentrations of toxin type-C could be detected in the stomach contents. Botulism in
dogs was only fatal when large amounts of toxin had been produced.

Botulismus bij de hond wordt slechts spo-
radisch waargenomen en in de literatuur
worden slechts spaarzaam goed gedocu-
menteerde gevallen beschreven (1). In een
recent verschenen pathologie-handboek (2)
wordt zelfs nog geschreven dat botulismus
waarschijnlijk niet voorkomt bij de hond
en de kat.

Uit een tweetal kennels die in eikaars na-
bijheid liggen, werden 5 gestorven honden
(ras Kuvasz) aangeboden voor onderzoek.
Beide kennels omvatten in totaal 12 dieren.
Binnen 4 dagen na de eerste klinische ver-
schijnselen stierven de eerste 5 honden.
Sectie leverde geen specifieke gegevens op,
maar bij één van de honden werd een res-
tant van een kuiken aangetroffen in de
maaginhoud. Bij de nog levende honden
deden zich dezelfde klinische verschijn-
selen voor waaraan de gestorven dieren
hadden geleden, nl. algehele verlammings-
verschijnselen. Van twee zieke dieren werd
alleen bloed afgenomen voor nader onder-
zoek op het moment dat ze .3 dagen ziek
waren geweest en totaal verlamd waren.
Het acute, verontrustende klinische ver-
loop was aanleiding om een onderzoek ten
aanzien van botulismus in gang te zetten.
Na verloop van één week waren alle honden
dood. Uitgebreid routinematig bacteriolo-
gisch en patholoog-anatomisch onderzoek
leverde geen specifieke informatie op.
Specifiek onderzoek ten aanzien van
Clos-
tridium botulinum
omvatte zowel de isola-
tie als het aantonen van het toxine. Dit
onderzoek werd volgens de beschreven
standaardmethode uitgevoerd (3).
In het volgende overzicht (tabel 1) worden
de resultaten weergegeven van dit onder-
zoek.

Drs. G. H. A. Borst en drs. G. M. Lambers, dierenartsen. Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel en
Flevoland, Postbus 13, 8000 AA Zwolle.

Dr. J. Haagsma, dierenarts-bacterioloog. Centraal Diergeneeskundig Instituut, Postbus 65, 8200 AB Lely-
stad.

-ocr page 509-

In alle gevallen ging het om Clostridium
botulinum
type-C. Bij hond 1 en 4 was de
toxine-eoncentratie in de maaginhoud zeer
hoog (± 12.000 muis i.p. LD50 type-C-to-
xine). In het bloed blijkt het toxine sneller
te zijn verdwenen dan in de lever en het
maagdarmkanaal.

De bron van de Clostridium botulinum
type-C besmetting was in beide kennels ge-
legen in het voeren van kuikenkadavers
afkomstig van de kuikenmesterij van één
van de eigenaren. De dode kuikens uit de
mesterij werden dagelijks verwijderd en
daarna deels direct na opslag in een me-
talen container (duur opslag maximaal één
dag) gevoerd aan de honden. Op het mo-
ment dat de catastrofe bij de honden als
mogelijk botulismus werd verdacht deed
zich geen abnormale sterfte voor op het
kuikenmest bedrijf.

ffet bewaren van de kuikenkadavers zou
een mogelijke verklaring kunnen zijn voor
het catastrofale verloop van deze uitbraak,
hoewel deze zich voordeed in begin no-
vember 1985, zodat er geen hoge buiten-
temperaturen werden bereikt. Een andere
mogelijkheid isdat het botulismustoxineal
gevormd was in de kuikenkadavers nog
voordat deze door de eigenaar uit het hok
waren verwijderd. Toxinevorming komt in
met
Clostridium botulinum type-C besmette
kadavers snel op gang door de vrij hoge
temperaturen in de hokken.
Deze uitbraak door
Clostridium botulinum
type-C maakte voor de eigenaren van de
kennels op zeer onaangename wijze een
einde aan hun liefhebberij.

Datum

Hond

Blood

Toxine
Lever

-onderzoek
t\'laa^inhoud

Faeces

Kueek van Clostridium botulinum
Maaginhoud Faoces

8-11-85

1

4.

n.d.

*

n.d.

11-11-85

2

n.d .

n.d.

n.d.

n.d.

n.d.

11-11-85

3

n.d .

n.d.

n.d.

n.d.

n.d.

12-11-85

\'1

-

-

*

12-11-85

5

-

-4-

4.

12-11-85

f,

-

-

-

4.

12-11-85

7

-

-

-

ll)-11-85

8

-

n.d.

n.d.

n.d.

*

LITERATUUR

1. Cornelissen, J. M. M., Haagsma, J., and Nes, J. J.
van. Type C botulism in five dogs. J. Am. An.
Hosp. Assoc. 1985; 21: 401-4.

2. Jones, T. C. and Hunt, R. D. Veterinary Patho-
logy. 5th Ed., 1983. Lea and Febiger, Philadel-
phia, p. 998.

3. Haagsma, J. Etiology and epidemiology of botu-
lism in waterfowl in the Netherlands. Ph. D.
Thesis Utrccht, The Netherlands, 1973.

CONGRESSEN

British Small Animal Veterinary
Association Annual Congress
London, 3-5 April 1987

The annual congress of the British Sinall Animal Vete-
rinary Assossiation will take place on april 3rd, 4th,
and 5th. at the Novotel, London, England. BSAVA
congress is the largest veterinary congress outside the
USA. with a wide ranging, five tier scientific pro-
gramme, extensive social activities and a huge com-
mercial exhibition.

BSAVA congress is particularly keen to encourage
overseas delegates to attend congress. There arc seve-
ral social events laid on especially to welcome our
colleagues and friends from other countries; we also
have a special overseas desk at congress to assist with
any problems or enquiries.

Why not savour the unique atmosphere of London in
the springtime, combined with a great scientific con-
gress?

Further details may be obtained by writing to:
The Registration Secrety, BSAVA Registration Of-
fice. 5. St. Georges Terrace, Cheltenham, Glos. GL50
3P1, England.

-ocr page 510-

OVERIGE ARTIKELEN

Aquacultuur in Nederland: problemen en
perspectieven

Fish Culture in the Netherlands: Problems and Prospects
H. Hogendoorn\'

SAMENVATTING De aquacultuur wordt in Nederland al gedurende meer dan 100 jaar beoefend.
Maar allengs komt de beheerste produktie van allerhande waterorganismen meer in de belangstelling.
Er zijn een groot aantal bedrijfsvormen bekend, die worden gekenmerkt door de mate van menselijkf e)
beheer(sing) van de voeding en van het milieu. De opbrengsten zijn dienovereenkomstig en variëren
tussen de 0,01 en 250 kg/mVjaar. De recent ontwikkelde zelfzuiverende recirculatiesystemen (40-80
kg/m^j hebben als voordeel dat ze klimaatsonafhankelijk zijn en een minimale verontreiniging van het
milieu geven.

Er zijn nog vele vragen o.a. betrekking hebbend op de verdere optimalisering van de voortplanting, de
huisvesting, de voeding, de groei, de gezondheidszorg en het vermarkten van de vis. Maar vooral het
ontbreken van een brede visteelttraditie vormt momenteel in Nederland een belangrijk knelpunt voor
verdere ontwikkeling, omdat de benodigde ambachtelijke kennis en ervaring bijgevolg beperkt aan-
wezig zijn. Ook de organisatie en de begeleiding van deze nieuwe loot aan de agrarische tak behoeven de
nodige aandacht.

Wanneer aan bovengenoemde knelpunten tegemoet wordt gekomen, zijn er zowel produktie- als
markttechnisch goede mogelijkheden voor de hoogintensieve teelt van enige duurdere zoet- en zout-
water vissoorten: forellen, zalmen, alen, tong, tarbot en tropische en subtropische vissen als tilapia,
meervallen, zeebaars en zeebrasem.

SUMMARY New interest isbeingfocussedon the more than 100-year-old f eld of fish culture in the
Netherlands. The systems of production available show varying degrees of control of the fish and their
environment, and they have a corresponding yield: 0.01-250 kg/mVyear. The recently developed
recirculation systems(40-80 kg/m^j make possible the commercial production nf luxury species offish,
independently of climatological conditions and having minimum effects on the environment.
Some technical aspects of reproduction, housing, nutrition, growth, health control and marketing of the
fish require further attention. But the absence of a solid tradition offish culture is the main problem in
the development of fish culture in the Netherlands today. Good fish stockmanship is required at
farmers\' level. And the organisation and governmental support, that turned agriculture into a highly
successful industry, are also essential.

For the moment, the most promising commercial prospects are provided by a nutnber of luxury fish
species: trout, salmon, eel, sole, turbot, tilapia, catfish, seabass and seabream. A joint effort may help to
overcome the remaining technical and logistical uncertainties.

\' Dr. ir. H. Hogendoori, Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Postbus 433, 3430 AK Nieuwegein.
Huidig adres: Trouw & Co. B.V. International, Postbus 1, 5830 MA Boxmeer.

-ocr page 511-

INLEIDING

De commerciële aquacuituur komt in Ne-
derland allengs meer in de belangstelling.
Dit blijkt o.a. uit de berichtgeving in de
media: dagbladen, vakbladen, radio en te-
levisie. Ook zijn in 1985 reeds drie sympo-
sia over aquacuituur gehouden, die door
meer dan 1.000 belangstellenden zijn be-
zocht. Daarnaast zijn er nogal wat stich-
tingen, verenigingen en bedrijven opgericht
met het doel de aquacuituur, of bepaalde
aspecten daarvan, in Nederland te bevor-
deren.

De geschiedenis van de aquacuituur in Ne-
derland gaat terug naar de tweede helft van
de vorige eeuw. In 1861 werden namelijk de
eerste kunstmatig bevruchte eieren van
zalm uitgebroed in Artis: het eerste begin
van visteelt in Nederland. Vervolgens zijn
in 1870 de oesterpercelen in de Zeeuwse
stromen verkaveld en in particulier beheer
gegeven: schelpdierenteelt.

De oester- en mosselteelt zijn sindsdien in
de kustwateren een factor van belang ge-
weest, zij het met de nodige schomme-
lingen. De visteelt heeft echter steeds een
wat kwijnend bestaan geleden. Lange tijd
was de Heidemaatschappij eigenlijk de
enige beoefenaar van visteelt in Nederland.
Nadien is deze rol vervuld door de N.V.
Nederlandse Forellenkwekerijen en de Or-
ganisatie ter Verbetering van de Binnenvis-
serij. De OVB legt zich toe op de produktie
van pootvis voor uitzetting in de Neder-
landse binnenwateren en het verbeteren
van de hiervoor benodigde produktieme-
thoden.

De laatste 10 jaar zijn er echter in Neder-
land 10-20 commerciële visteeltbedrijven
onstaan, en zijn de Landbouw Universiteit
en de Rijksuniversiteit van Utrecht be-
gonnen met wetenschappelijk onderzoek
en -onderwijs op het gebied van visteelt en
visziekten. In 1985 is het aantal leden van
de Vereniging Aquacuituur, de belangen-
vereniging voor deze sector, toegenomen
van 40 tot ruim 200. Deze recente toename
in de belangstelling voor commerciële vis-
teelt in Nederland heeft als achtergrond
dat:

Tabel I.
Rome).

Wereldproduktie (x 1000 ton) voor aquacuituur produktgroepen in 1979 en 1983 (gegevens; FAO,

Produkt

Jaar

1979

1983

Procentuele
ontwikkeling

Visteelt

3.490

4.448

27,4

Mollusken (mosselen, oesters)

3.450

3.246

-5,9

Crustaceeën (garnalen)

71

123

73,2

Waterplanten (wieren)

2.390

2.394

0,2

Totaal

9.400

10.211

1. Nieuwe bedrijven een oplossing kun-
nen bieden voor een deel van de heer-
sende werkloosheid.

2. De perspectieven voor verdere uitbrei-
ding van de conventionele dierhouderij
in Nederland beperkt zijn: superhef-
fing, overproduktie en mestprobleem.

3. De visteelt momenteel wereldwijd een
snelle ontwikkelingdoormaakt: de jaar-
lijkse toename is 7% (tabel 1).

4. Er technische ontwikkelingen zijn die
commerciële visteelt in Nederland mo-
gelijk kunnen maken: afvalwarmte, re-
circulatie.

Het bovenstaande vormt de aanleiding om
eens nader te bezien wat aquacuituur nu
eigenlijk is en welke de problemen en mo-
gelijkheden voor de aquacuituur in Neder-
land zijn.

AQUACULTUUR

Aquacuituur kan worden omschreven als
\'De beheerste produktie van waterorganis-
men\'.
Hieronder vallen dus alle systemen
waarin doelgericht en beheersmatig aqua-
tische produktie wordt nagestreefd: vissen,
schaal- en schelpdieren en planten enz. Mi-
nimaal beheer treffen we aan bij de exten-
sieve bedrijfsvoering op grote (natuurlijke)
visvijvers. Het onderscheid tussen visserij

-ocr page 512-

en aquacultuur is op dit niveau onduide-
lijk, omdat ook in de visserij steeds meer
beheer wordt toegepast: vangstregulatie,
quotering, uitzetten van pootvis en soms
zelfs bijvoedering. Maximaal beheer wordt
toegepast in de hoogintensieve doorstroom-
cultures en recirculatiesystemen. Tussen de
beide extreme situaties komen allerhande
intensiteitsniveaus voor, die gekenmerkt
worden door een min of meer beperkte
mate van menselijk(e) beheer(sing) en een
dienovereenkomstige opbrengst.

Intensiteitsniveaus in de aquacultuur
Een overzicht van de onderscheiden inten-
siteitsniveaus in de aquacultuur is weerge-
geven in figuur 1. De bezettingscijfers
gelden voor zoet water in een gematigd
klimaat.

Ondanks de in figuur 1 aangegeven ver-
schillen, zijn de onderscheiden teeltsyste-
men het best te vergelijken door middel van
hun gemeenschappelijke basis. Ze zijn na-
melijk alle gericht op het realiseren van
produktie door groei van de vis. Hoeveel
de vissen in principe kunnen groeien, is
afhankelijk van de vissoort en -grootte, de
temperatuur en de waterkwaliteit. Of deze
potentiële groei ook daadwerkelijk wordt
gerealiseerd, hangt dan vervolgens af van
de beschikbaarheid en de kwaliteit van het
voedsel. In het algemeen moet aan deze
facetten meer aandacht worden besteed,
naarmate de beoogde produktie toeneemt
c.q. het intensiteitsniveau hoger wordt. In
de oudste en meest extensieve vorm van
visteelt wordt een vijver met water gevuld
en wordt daar een geselecteerd visbestand
in aangebracht. Bij een voldoende hoge
temperatuur zal deze vis vervolgens gaan
groeien dankzij het voedsel, dat op natuur-
lijke wijze in het vijverwater beschikbaar
komt. Er komen in de vijver namelijk een
aantal voedselketens op gang, die geza-
menlijk een voedselweb vormen. Een een-
voudig voorbeeld hiervan is weergegeven
in figuur 2.

Zonder verder ingrijpen bedraagt de op-
brengst aan vis in een dergelijk systeem
100-200 kg/ha/jaar. Wanneer daarentegen
de basis van het voedselweb wordt ver-
sterkt bijv. door toediening van minerale
meststoffen, kan een verdubbeling van de
opbrengst worden gerealiseerd; 200-400
kg/ ha/jaar.

Dierlijke organismen maken in dit systeem
voor de vis het hoofdbestanddeel van het
voedsel uit. Het eiwitgehalte in het rant-
soen bedraagt daarmee wel 60% in de
droge stof. Vele vissoorten hebben evenwel
maar ca. 30% eiwit nodig. Er is dus een
eiwitoverschot. Dit biedt de mogelijkheid
om het koolhydraten-bestanddeel in het
rantsoen te verhogen, bijv. door middel
van het bij voederen van graan of een ander
zetmeelprodukt. Hiermee komt de op-
brengst op 1000-2000 kg/ha/jaar.
Een verdere opbrengstverhoging tot ca.
5000 kg/ha/jaar is in een vijver met stil-
staand water te realiseren door het vervoe-
deren van een volledig mengvoeder; inclu-
sief alle benodigde eiwitten, koolhydraten,
vetten, vitaminen en mineralen, enz. Dit is
echter slechts rendabel te maken bij een
voldoende hoge watertemperatuur en daar-
om niet van toepassing onder normale Ne-
derlandse omstandigheden. Bovendien
moet bij een dergelijk hoge bezetting aan
vis rekening worden gehouden met veront-
reiniging, waardoor de waterkwaliteit ver-
mindert. Doorgaans betreft dit een afname
in het zuurstofgehalte en/of/door een toe-
name van door de vis uitgescheiden afval-
produkten in het water. De groeimogelijk-
heden van vis worden hierdoor beperkt en
er kan ziekte en sterfte optreden ten ge-
volge van verstikking en/of vergiftiging.
Bovengenoemd probleem is te ondervan-
gen door de vijvers te beluchten danwel
met vers water te doorstromen. Omdat
hiermee een 20-40 maal hogere visdicht-
heid is tc realiseren, zijn de doorstroomde
tecltsystemen doorgaans kleiner in opper-
vlakte en omvang.

Nieuwe teeltsystemen

Een ander teeltsysteem bestaat uit kooien,
die in, al of niet stromend, water worden
geplaatst. Dit systeem vormt bijvoorbeeld
de basis van de snelle ontwikkeling van de
zalmteelt in Noorwegen en Schotland: 20-
50 kg vis/m\'.

Als alternatief voor de kooien in het water
kunnen ook bekkens of silo\'s op de vaste
wal worden toegepast, die continu met vers
water worden doorstroomd. Wanneer het
zuurstofgehalte van dit water met behulp

-ocr page 513-

Fig. I. Houderijsystemen en intensiteitsniveaus in de aquacultuur (zoet water in gematigd klimaat).

Conventionele vijverteelt

Nieuwe ontwikkelingen

Vissoorten

Karpers, forellen/zalmen

Karpers, forellen/zalmen, meervallen

Huisvesting

Vijvers

Doorstroomde
vijvers

Kooien

Bekkens
Silo\'s

Kooien

Bekkens
Silo\'s

Waterverversing

Stilstaand water
met bijvulling

Continue
doorstroming

Uitwisseling uit
de omgeving

Doorstroomd

Stromend
koelwater

Recirculatie
-(- zuivering

Aeratie

Natuurlijke
processen

Soms belucht

Soms belucht

Soms belucht

Beluchting
(zuivere O2)

Beluchting
(zuivere O2)

Voeding

Natuurvoedsel
bijvoeding

Volledige mengvoedermiddelen

Bezetting
(kg/m^ volume)

0,01-0,12

0,1-0,5

2-20

20-50

40-70

50-250

40-80*
20-40**

Intensiteit

Extensief

Intensief

Hoogintensief

O
vO

-ocr page 514-

Fig. 2. Voedselweb in een visvijver.

van zuivere zuurstof kunstmatig wordt
verhoogd, kan meer vis (40-70 kg/m\') met
minder doorstroming worden gehouden.
Versnelde groei door een verhoogde tem-
peratuur en hoge visdichtheden (50-250
kg/m\') kunnen worden gerealiseerd, wan-
neer de vis in kooien in verwarmd, stro-
mend koelwater wordt geteeld; bijvoor-
beeld in het uitstroomkanaal van een elec-
trische centrale: figuur 3.

-ocr page 515-

Om een zelfde effect via doelgerichte, con-
ventionele verwarming te bereiken, moet
een continue waterstroom worden ver-
warmd.

Dit is uiteraard zeer kostbaar en daarom
niet toepasbaar, tenzij de warmte in het
systeem kan worden gehouden. Dit laatste
is te realiseren via warmtewisseling tussen
de waterafvoer en de wateraanvoer of door
het kweekwater na gebruik te zuiveren en
vervolgens weer te gebruiken, via een zo-
genaamd recirculatiesysteem: figuur 4.
De eisen die aan de zuivering in een recircu-
latiesysteem worden gesteld, zijn:

— verwijdering van de organische stof
(mest);

— omzetting van ammonium in nitraat;

— verwijdering van nitraat;

— het weer op peil brengen van het zuur-
stofgehalte in het water;

— eventueel ontsmetting van het water.

Verschillende zuiveringssystemen zijn be-
schikbaar, die in meer of mindere mate aan
de genoemde eisen voldoen. De ontwikke-
lingen gaan nog voort. Zodra een goed en
bedrijfszeker recirculatiesysteem beschik-
baar is, geldt als groot voordeel dat veront-
reiniging van het milieu met afvalstoffen
wordt vermeden.

PROBLEMEN

De problemen met betrekking tot het be-
oefenen en de verdere ontwikkeling van de
aquacultuur in Nederland zijn velerlei. Het
belangrijkste knelpunt komt voort uit het
feit dat de omvang van met name commer-
ciële visteelt tot heden in Nederland zo ge-
ring is geweest. Bijgevolg is er geen visteelt-
traditie. Hierdoorontbreekt een buffer van
ambachtelijke kennis en ervaring; en zijn
ook de hoedanigheid, de mogelijkheden en
de beperkingen van de visteelt weinig be-
kend.

Visteelt en visserij

De commerciële visteelt komt in Neder-
land pas nu — dat wil zeggen 15 tot 25 jaar
later dan in de ons omringende landen — in
de belangstelling. Dit komt onder andere
omdat in Nederland weliswaar veel opper-
vlaktewater is, maar het is van matige kwa-
liteit en het wordt intensief voor allerlei
andere doeleinde gebruikt. Bovendien
werkt het klimaat niet mee: het is te koud
voor warmwater-vissen zoals bijvoorbeeld
de karper en \'s zomers is het te warm voor
koudwater-vissen zoals bijvoorbeeld de
forel. En belangrijk is ook dat de zeevisserij
traditioneel in Nederland een voorname
plaats inneemt. Hierdoor is continu veel vis
beschikbaar (geweest) tegen een relatief
lage prijs en zijn de Nederlanders ingesteld
op de smaak en het eten van vooral zeevis.
Pas nu de zeevis door vangstbeperkingen
en hoge energiekosten schaarser en duur-
der wordt en nieuwe ontwikkelingen de in-
tensieve teelt van enige duurdere zoet- en
zoutwater vissoorten mogelijk maken, kan
de teelt van de consumptievis in Nederland
een rol gaan spelen. Ook het goede imago
van gekweekte vis bij de voedingsbewuste
consument en veranderende voedingspatro-
nen dragen hiertoe bij.

-ocr page 516-

Nu dan de commerciële visteelt in Neder-
land mogelijkheden lijkt te hebben, vormt
het ontbreken van eerdergenoemde visteelt-
traditie een groot gemis. Hierdoor wordt
namelijk de visteelt in brede kringen vooral
gezien als een verlengstuk van de visserij.
Terwijl bij nadere beschouwing blijkt, dat
de verwerking, de distributie en de afzet
van de vis de enige punten van overeen-
komst zijn tussen de visteelt en de visserij.
De visserij houdt zich verder bezig met de
vangmiddelen voor en (het reguleren van)
de vangst van de vis zelf.
Maar de aandacht van de visteler gaat uit
naar de voortplanting, de huisvesting, de
voeding, de groei en het bewaken van de
gezondheid van de vis.
Al deze facetten zijn typisch voor de vee-
houderij en ze vereisen veeleer de deskun-
digheid en de benadering van een boer dan
die van een visser.

Bij een afname van de visserij lijkt het daar-
om misschien voor de handliggend dat ex-
vissers overschakelen op het beoefenen van
visteelt, maar het bovenstaande geeft aan
dat hiervoor nogal wat meer benodigd is.
Het typisch agrarische karakter van de (in-
tensieve) aquacultuur houdt ook in dat
deze sector goeddeels branche-vreemd is
voor de gevestigde visserij-instanties en
-onderzoekinstituten. Maar de begeleiding
en het stimuleren van de ontwikkeling van
de aquacultuur wordt tot nu toe wel tot de
taken van deze instanties gerekend. We
zien dan ook dat de commerciële visteelt
door de verantwoordelijke visserij-instan-
ties in Nederland met onzekerheid en een
afwachtend beleid tegemoet wordt getre-
den. Bijgevolg komt het één en ander nogal
aarzelend op gang.

Vis als landbouwhuisdier
Zoals dat in de veehouderij het geval is,
stelt ook de vishouderij zijn specifieke
eisen. In dit opzicht betekent het produce-
ren van vis vooral een manier van leven
naast het beoefenen van een vak: het dag-
schema van de rundveehouder is bekend,
en er zijn veehouders, die via een intern
televisiecircuit de stallen hebben verbon-
den met de echtelijke slaapkamer.
Voor de visteelt zijn deze voorbeelden wel-
licht wat ver gezocht, maar de aard van de
activiteit wordt er wel goed door weergege-
ven. Om tot goede resultaten te komen,
dient de dierlijke have een belangrijke
plaats in te nemen in het leven van de ver-
zorger: alle dagen van het jaar. Vooral
wanneer juist met de visteelt wordt be-
gonnen, is met de dagelijkse zorg en con-
trole veel tijd gemoeid, o.a. vanwege onbe-
kendheid met vis.

Het telen van vis houdt dus meer in dan het
zorgen voor voldoende voer, vers water en
een goede hygiëne. Weliswaar zijn dit zeer
belangrijke facetten, maar ook het gedrag
en de specifieke eigenschappen van de be-
treffende vissoort moeten bekend zijn.
Hieraan kan namelijk worden afgelezen
hoe de dieren zich voelen. Dit biedt de
mogelijkheid om problemen vroegtijdig te
onderkennen of zelfs te voorkomen.
Bij vissen is het interpreteren van het ge-
drag en gedragsafwijkingen doorgaans las-
tiger dan bij warmbloedige dieren, omdat
het vissegedrag voor ons mensen minder
herkenbaar is. Ze staan wat betreft hun
gedrag verder van ons af dan de gebruike-
lijke (landbouw)huisdieren. Ze zijn koud-
bloedig, hebben geen haar en gezichtsuit-
drukking en ze leven onder water. Het
benodigde gevoel voor de communicatie
van vissen moet door een beginnende vis-
teler daarom van voren af aan worden aan-
geleerd. Daar komt nog bij dat vissen in het
algemeen buitengewoon gevoelig zijn voor
stress. Ze reageren direct en nogal heftig op
allerlei verstoringen: waterkwaliteit, tem-
peratuur, lawaai, voerverandering, enz.
Ook het vangen en boven water halen
wordt door sommige soorten als bijzonder
traumatisch ervaren. Het gedrag verandert
en de voederopname kan gedurende dagen
daarna nog geremd zijn.

Technische problemen
De intensieve visteelt is een jonge bedrijfs-
tak en het ontwikkelen en optimaliseren
van de geëigende teeltmethoden is nog in
volle gang. Een aantal vissoorten kan mo-
menteel kunstmatig worden voortgeplant,
waardoor ze meer bedrijfszeker geprodu-
ceerd kunnen worden. Maar volledige be-
heersing van het voortplantingsproces is
nog een uitzondering en bij sommige soor-
ten lukt de kunstmatige voortplanting zelfs
nog nauwelijks of niet. Ook de genetische
verbetering of zelfs het vergelijken van ras-

-ocr page 517-

sen is nog goeddeels een onontgonnen ter-
rein.

Een overzicht van huisvestingssystemen is
gegeven in figuur 1. Maar op het gebied van
standaardisering en \'Turn-Key\' garanties
voor deze teeltsystemen is nog veel te doen.
Dit geldt met name voor de recirculatie-
systemen. Onder andere hiervoor worden
momenteel de zogenaamde \'low pollution
diets\' ontwikkeld: beter verteerbaar: min-
der verontreiniging; minder te zuiveren.
Naast de voersamenstelling is ook de voer-
en voederingstechnologie een punt van
aandacht: vochtigheid, watervastheid en
drijfvermogen van de korrels en automati-
sering van de voedering afgestemd op de
eetgewoonten en het groeivermogen van de
vis. Kortom, het voer en de voedering
(moeten) worden geoptimaliseerd; niet al-
leen naar de vis en de visproduktie, maar
ook naar het milieu.

Voorts is vooral in de intensieve visteelt de
gezondheidstoestand van de dieren een
punt van continu zorg. De virale, bacteriële
en parasitaire aandoeningen zijn veeltallig
en frequent en water is wat dit betreft geen
gemakkelijk medium. Wanneer de vishou-
derij, om welke reden dan ook enigszms
suboptimaal verloopt, zijn ziekten nauwe-
lijks te voorkomen en ook moeilijk te be-
strijden. Een grote uitval is dan vaak het
gevolg. In recirculatiesystemen moet erop
worden gelet, dat een te gebruiken (chemo)-
therapeuticum of desinfectans niet schade-
lijk is (kan zijn) voor de bacterieflora in het
zuiveringsgedeelte.

PERSPECTIEVEN

Uit het voorgaande kan worden afgeleid
dat de bedrijfsmatige teelt van consumptie-
vis in Nederland organisatorisch en prak-
tisch nog in de kinderschoenen staat; zeker
wanneer we een vergelijking trekken met
de ons omringende landen. Het is ook een
feit dat de klimatologische omstandighe-
den in ons land voor visteelt minder gun-
stig zijn.

Organisatie

Maar dezelfde klimatologische beperkin-
gen gelden bijv. voor de Nederlandse tuin-
bouw. Terwijl voor de gehele Nederlandse
landbouw geldt, dat kapitaalgoederen en
arbeid relatief duur zijn ten opzichte vande
overige EEG-landen. Desondanks is Ne-
derland de grootste exporteur van agrari-
sche produkten van Europa en kan de Ne-
derlandse landbouw blijkbaar goed con-
curreren. De genoemde nadelige omstan-
digheden worden dus blijkbaar in de land-
bouw voldoende gecompenseerd; o.a. door

— de goede ondernemerskwaliteiten van
de Nederlandse boer en z\'n gezin: toewij-
ding, deskundigheid en flexibiliteit;

— de goede en betrouwbare agrarische in-
fra-structuur: (coöperatieve) toelevering,
begeleiding en afzet;

— de goede ondersteuning door de Neder-
landse overheid: onderzoek, voorlichting,
onderwijs en financiële rugdekking;

— de goede wisselwerking tussen boven-
genoemde elementen.

Kortom, de Nederlandse landbouw is sterk
dankzij haar goede organisatie. En ook de
visteelt — als nieuwe loot aan de agrarische
tak — kan met een dergelijke organisatie
goede mogelijkheden hebben. Dit goede
perspectief wordt sinds kort onderschreven
door de overheid, die voornemens is om de
visteelt in Nederland volgens het zo succes-
volle landbouwkundige model te (gaan)
stimuleren en ondersteunen. Zeker nu de
hoogintensieve systemen een klimaatson-
afhankelijke en milieuvriendelijke visteelt
binnen bereik brengen, zou daarmee aan
enige belangrijke randvoorwaarden voor
de commerciële aquacuituur in Nederland
zijn voldaan.

Soorten

Vooralsnog valt bij de commerciële visteelt
te denken aan die vissoorten, waarvooreen
goede markt bestaat en waarvan de teelt-
methoden uitgewerkt en bekend zijn. Aan
deze twee voorwaarden voldoen zeker fo-
rellen en zalmen, waarvan de import in
1983 circa 7000 ton bedroeg ter waarde van
75 miljoen gulden. Weliswaar stellen deze
soortbn hoge eisen aan de kwaliteit van het
water, maar het behulp van de techniek zijn
veel problemen te ondervangen.
Ook voor aal, tong en tarbot bestaat in
Nederland een willige markt ter grootte
van 7000 respectievelijk 21.000 ton op
jaarbasis, waarvan 5000 respectievelijk
2000 ton worden ingevoerd. Voor deze
soorten geldt dat de teeltmethoden nog niet
(volledig) bekend en bedrijfszeker zijn. Het

-ocr page 518-

bezettingsmateriaal bij de teelt van aal
moet nog steeds uit wildvang worden be-
trokken, waardoor de produktie cyclisch
wordt en niet geheel zeker is te stellen.
Daarbij, of misschien daardoor, vertoont
de aal een weinig gedomesticeerd gedrag:
aarzelende acceptatie van mengvoeders en
een sterke groeispreiding. Desondanks ver-
loopt de aalteelt in Italië en in het Verre
Oosten zeer succesvol. Bij de teelt van tong
en tarbot is de rentabiliteit nog onzeker.
Een alternatieve mogelijkheid voor com-
merciële teelt is gebaseerd op enige tropi-
sche en subtropische vissoorten: o.a. tila-
pia, Afrikaanse meervallen, zeebaars en
zeebrasem. Hiervoor geldt het omgekeerde
als voor de aal, tong en tarbot: bedrijfs-
zekere, en visteeltkundig interessante teelt-
methoden zijn voorhanden, maar de markt
en de afzetmogelijkheden zijn nog ondui-
delijk.

Visteeltsector

Of, hoe snel en tot welke omvang zich in
Nederland een visteeltsector zal ontwik-
kelen is momenteel moeilijk te zeggen. De
mogelijkheden zijn aanwezig. De exten-
sieve en semi-intensieve teeltsystemen lij-
ken op basis van klimatologische en milieu-
hygiënische (lees economische) overwegin-
gen beperkte perspectieven te bieden. Het
zal dus moeten komen van de hooginten-
sieve teeltsystemen, te weten:

— doorstroomcultures in het koelwater
van industriële en agrarische verwerkings-
bedrijven; en

— klimaatbeheerste recirculatiesystemen.
Hoewel op deze gebieden nog de nodige
vragen te beantwoorden zijn, gaan de ont-
wikkelingen momenteel snel. Reeds nu is te
zien, dat een groot aantal Nederlandse
boeren — als intensieve veehouders bij uit-
stek — in deze ontwikkelingen willen par-
ticiperen. Maar een goede implementatie
van visteelt in de Nederlandse agrarische
praktijk is een voorwaarde om snel en ook
op termijn goede resultaten te bereiken.
Op basis van de eerdergenoemde import-
cijfers, en uitgaande van een gemiddelde
bedrijfsgrootte van 50-100 ton, is er in Ne-
derland plaats voor een visteeltsector van
150-300 bedrijven. Met een goede visteelt-
kundige infra-structuur, inclusief de on-
dersteuning door de overheid, kunnen de
afzetmogelijkheden in binnen- en buiten-
land mogelijk ook nog verder worden ver-
groot. Indachtig de situatie in de land-
bouw, is het zelfs niet uit te sluiten, dat
Nederland ook op het gebied van de aqua-
cultuur een belangrijke ro! in Europa kan
vervullen.

CONGRESSEN/CURSUSSEN

Cursus \'Opzet, verwerking en
interpretatie van veeteeitproeven\'
Wageningen, 2, 3, 17 en 18 december 1986

Afgestudeerden van het Hoger Landbouwonderwijs
(LU en HAO) en dierenartsen die werkzaam zijn op
het terrein van de zootechniek, kunnen op verschil-
lende niveaus te maken krijgen met wiskundige ver-
werking van veeteeltkundig proefmateriaal. De cur-
sus \'Opzet, verwerkingen interpretatie van veeteelt-
proeven\' is niet bedoeld voor de statistische expert of
voor hen die als onderzoeker al voldoende kennis
hebben om opzet, verwerking en interpretatie van
veeteeitproeven zelfstandig ter hand te nemen.
Hij is bestemd voor diegenen die bij hun onderzoeks-
werkzaamheden geadviseerd en gesteund moeten wor-
den door een statisticus of voor personen die regelma-
tig de resultaten van statistische analyses in de
literatuur moeten bestuderen en interpreteren.
De cursus beoogt de deelnemers voldoende kennis bij
te brengen om resultaten van de statistische verwer-
king van veeteeltkundig proefmateriaal beter op hun
waarde te kunnen beoordelen. Inzicht zal worden
verschaft in dc verschillende methoden en de wijze
waarop de resultaten moeten worden geïnterpreteerd
Uitdrukkelijk zal aandacht worden besteed aan de
relaties tussen doelstelling, proefopzet, verwerking cn
interpretatie van de resultaten.

Bij de deelnemers wordt elementaire kennis van de
statistiek voorondersteld.

De cursus (georganiseerd door de Stichting Post-
Academisch Onderwijs LU Wageningen) zal op 2, 3,
17 en 18 december 1986 in Wageningen worden ge-
houden. Aan de cursus kunnen 30 personen deel-
nemen.

De cursuskosten bedragen ƒ800,— per persoon,
waarbij kosten van syllabi,boek. lunches, koffie/thee
zijn inbegrepen.

Nadere inlichtingen en een intekenformulier zijn op
verzoek verkrijgbaar bij het bureau PHLO (ing. F.
Appel), tel. 08370-84094/84093.

-ocr page 519-

VETERINAIR JOURNAAL

Aantekeningen bij ingezonden
sectiemateriaal in het kader van
\'screening Afrikaanse varkens-
pest\'

Eind maart 1986ontvingde Gezondheidsdienst
voor Dieren in West-en Midden-Nederland van
een bedrijf uit Zoetermeer in 3 dagen 5 varkens
van ± 50 kg. voor sectie.

De dieren hadden een haemorrhagisch sep-
ticaemisch sectiebeeld met als meest kenmer-
kende afwijking sterk gezwollen en volledig
doorbloede lymfeklieren (niet gemarmerd),
bloedingen op de nierschors en in het nier-
bekken en op blaas, epicard, endocard en dar-
mucosa; voorts een sterk vergrote milt. In de
buikholte bevond zich bij 2 varkens zeer veel
bloed (3 a 4 liter). De dieren bleken geleden te
hebben aan Afrikaanse varkenspest.

Te vermelden is nog dat bij histologisch onder-
zoek van de hersenen geen laesies werden ge-
vonden zoals gebruikelijk bij klassieke varkens-
pest (endotheel-celproliferaties, infiltraten van
ontstekingscellen in Virchow-Robinse ruimten
of een lymfocytaire meningitis).

In het kader van de bestrijding dienden alle
gestorven varkens, ouder dan één week, in het
kerngebied en de bufferzone ( = provincie Zuid-
Holland en enkele delen van de aangrenzende
provincies) te worden onderzocht op mogelijke
aanwijzingen van Afrikaanse varkenspest. Deze
dieren werden door medewerkers van de Cie-
zondheidsdicnst opgehaald. Dit functioneerde
2\'/2 week.

Het gewicht cn de waargenomen orgaanafwij-
kingen werden genoteerd.

Hct CDI ontving van alle varkens, lijdende aan
wat genoemd kan worden een algemeen ontste-
kingbeeld, een tonsilitis, een uitgebreide pneu-
monie of een miltzwelling, orgaanmateriaal
voor nader onderzoek (± 300 maal). Deze or-
ganen bestonden uitdelen van tonsillen, longen
milt. Voorts werd vocht uit het hartezakjceven-
eens naar Lelystad verzonden. Bovendien vond
onderzoek plaats op het CDI van dieren afkom-
stig van klinisch verdachte bedrijven en van
dieren afkomstig van \'swill\' bedrijven.
Getracht werd een doodsoorzaak of vermoede-
lijke doodsoorzaak vast te stellen. Bacteriolo-
gisch onderzoek had incidenteel plaats.
IFT opTreponema hyodysenteriae werd verricht
bij dieren lijdende aan een enteritis van blinde-
en dikke darm. IFT op het virus van de ziekte
van Aujesky, waarvoor hersenen en tonsillen
werden verzameld, volgde bij het vaststellen van
obstipatie en blaasparalyse. Histologisch on-
derzoek van hersenen had plaats wanneer de
sectie geen aanknopingspunten bood om een
diagnose te stellen.

Er volgt nu een verslag van de meest opvallende
waarnemingen. Vooral het onderzoek van zeu-
gen en zware mestvarkens lijkt belangrijk, om-
dat deze dieren slechts incidenteel ter sectie
werden aangeboden.

Vermeld worden:

a. verdeling gewichtsklasse van de onderzochte
varkens;

b. doodsoorzaak zeugen;

c. doodsoorzaak zware mestvarkens;

d. de vijf meest voorkomende doodsoorzaken
in de diverse gewichtsklassen;

e. een analyse van veel voorkomende afwij-
kingen.

a. Verdeling gewichtsklas.se van de onderzochte var-
kens.

aantai

zeugen

43

mestvarkens > 50 kg.

109

lopers > 25 - < 50 kg.

167

biggen > 12 - ^ 25 kg.

117

jonge biggen > .1 - ^ 12 kg.

165

geen gewicht genoteerd

33

Totaal onderzocht

634

Biggen < 1 weck

± 200

b. Doodsoorzaak zeugen

liggingsveranderingen

van het maagdarmkanaal

11

baarmoederontsteking

5

endocarditis

3

baarmoederprolaps

2

darmontsteking

2

maagulcus

2

Van de overige afwijkingen kunnen genoemd
worden: darmafsnoering door ruptuur mesen-
terium, blaasontsteking, ruptuur endeldarm,
ruptuur lever etc.

-ocr page 520-

c. Doodsoorzaak mestvarkens > 50 kg.

catarrhale pneumonie

21

endocarditis

11

polyserositis

10

catarrhale pneumonie met abcessen

8

dysenterie

8

algeheel ontstekingsbeeld

6

fibrineuze pneumonie (H.p.p.)

6

maagtorsie

4

Hacmorrhagic bowel syndrome

4

verbloed uit lever of nier

4

Mciaglorsie

Als regel draait de curvatura major van ventro-
lateraal naar dorsomediaal, waarbij de milt na
opensnijden van de linker flank van de buik
vrijwel niet meer zichtbaar is en hel pars oeso-
phagica van de maag mecr ventraal komt te
liggen.

Meestal is de maag overvol, maar bevat geen
gas. De dunne darm is leeg; het rectum bevat
harde mest.

Voorts werden waargenomen; torsio intestini
(2); polyarthritis (2); acuut longoedeem (3);
buikvliesontsteking (3).

d. De vijf meest voorkomende doodsoorzaken in de diverse gewichtsklassen.

aantal (totaal)

liggingsveranderingen van het

maagdarmkanaal

baarmoederontsteking

endocarditis

maagulcera

baarmoederprolaps

fibrin, en/of catarrh, pneumonie

fibrin, en/of catarh. pneumonie

met abcessen

polyserositis

dysenterie

fibrineuze Pleuropneumonie
algemeen ontstekingsbecid
E. co/i infecties darm
polyarthritis
cachexie

aantal 5 meest voorkomende
afwijkingen

zeugen
43

11
5
3
2
2

21

10
11

10

24

19
15

19
18

49

12
67
12
9

114 84 95 58 23

(=79%) ( 72%) ( 57%) (-53%) (-53%)

>50
109

> 25 -<50
167

>12-<25
117

12 kg.
165

andere doodsoorzaken

20

20

27

22

15

e. Een analyse van enkele veel voorkomende afwij-
kingen.

Liggingsveranderingen
maag-darmtractus

maagtorsic darmdraaiing

10
4
O
O
O

1

2
11

2
1

zeugen
>50

>25 - < 50 kg.
>12 -<25 kg.
> 3-<12kg.

Bij één zeug werd éénmaal 8 ä 9 kg. meel in de
maag aangetroffen. Maagtorsies werden zowel
bij magere als vette dieren gezien; bij drachtige
als nict-drachtigc zeugen en éénmaal bij een
zeug
in partu.

Darmiorsie

Hier kan een drietal vormen worden onder-
scheiden;

a. een draaiing van het mesenterium bij de len-
dewervels. Deze draaiing is steeds naar
links.

-ocr page 521-

b. een draaiing van het eolon waarbij de apex
over Hnks van ventraal meer dorsaal komt te\'
liggen;

e. een draaiing van een lis van de dunne darm
met een draaiing van het mesenterium tus-
sen lymfeklieren en aanhechting. Het darm-
stuk was meestal >30 cm. lang.
Spoelwormen

Spoelwormen werden slechts bij 5 varkens van
25 - 50 kg. aangetoond; white spots in de lever
kwamen bij 2 dieren van 12-25 kg. vooren bij 1
dier van 25 - 50 kg.

Longontstekingen

Catarrhale of fibrineuze bronchopneumonieën,
al dan niet gepaard gaande met abcessen,
kwamen bij 214 varkens voor. In percentages is
dit 34%.

Vooral varkens in de gewichtsklasse 25 - 50 kg.
blijken hier vaak aan te lijden (93 van de 167 =
56%).

Blaasrupturen

Er werden blaasrupturen als gevolg van ulcera
vastgesteld bij 3 dieren(I x 25-50 kg.; 2x 12-25
kg.). Deze afwijking wordt bij dieren die norma-
liter ter sectie worden aangeboden eigenlijk
nooit waargenomen.

E. coli intoxicaties vanuit de darmen

Genoemde aandoening werd gevonden zowel
bij niet-gespeende als gespeende biggen, als-
mede bij mestvarkens van 25 - 50 kg. Deze die-
ren leden aan biggediarree, speendiarree of slin-
gerziekte.

Endocarditiden

Er is bacterioscopisch onderzoek gedaan van 13
aangetaste kleppen.

Zesmaal bleek de oorzaak een streptokokkenin-
fectie; vijf maal corynebacterium; één maal een
Gram negatief staafje, terwijl één maal geen
bacterien konden worden aangetoond.

Dc volgende localisatieplaatscn werden gevon-
den:

Bespreking

Opvallend is het frequent voorkomen van lig-
gingsveranderingen van de maag-darmtractus
bij zeugen. Het is hier de meest vastgestelde
doodsoorzaak.

Éénmaal werd het geconstateerd bij 2 dieren
van hetzelfde bedrijf (een zeug en een nog niet
gedekte geit). Er is één bedrijf bekend in Zuid-
Holland waar maagdraaiingen bij zeugen fre-
quent voorkomen. Op dit bedrijf wordt uitslui-
tend bulkvoer verstrekt. De oorzaak is ver-
moedelijk een abnormale darmperistaltiek.
Waardoor dit ontstaat is niet duidelijk. Geen
enkele maal werd bij zeugen die weivoeding
kregen een maagtorsie vastgesteld.
Liggingsveranderingen van de maag komen
hoofdzakelijk voor bij zware mestvarkens en
zeugen; liggingsveranderingen van de darmen is
hoofdzakelijk een probleem van mestvarkens
van 25 - 50 kg.

Endocarditiden ziet men hoofdzakelijk links.
Meestal is er longoedeem en worden infarcten
gevonden in de nieren.

Vlekziekte-endocarditiden werden niet vastge-
steld.

Op fokbedrijven wordt in het algemeen pro-
grammatisch geënt; op mestbedrijven daaren-
tegen niet. Overwogen zou kunnen worden met
het programmatisch enten tegen vlekziekte te
stoppen gezien o.m. het feit dat geen vismeel
(een belangrijke bron van vlekziektebacteriën)
meer wordt verstrekt.

Longontstekingen zijn zeer vaak de doodsoor-
zaak, vooral bij jonge mestvarkens.Vaak gaan
deze longaandoeningen gepaard met abcessen.
Wanneer dit wordt gezien blijkt dat er ook el-
ders in het lichaam purulente of necrotische
processen worden gevonden, zoals in de ge-
wrichten en de tonsillen.

Enkele malen kon gesteld worden dat één en
ander was uitgegaan van een beschadigde staart-
stomp (staartbijtcr) of van een verontreinigde
castratiewond.

aantal
20

bicuspedalis
tricuspedalis
valvulac art. pulmonalis
valvulae aorta

bicuspedalis en tricuspedalis
valvulae aorta en bicuspedalis 1

^12

<25
3

^50

7

I

^100

9

I

zeug
I

-ocr page 522-

Het voorkomen van E. coli enterotoxaemie in
de tweede helft van de zoogperiode is een aan-
wijzing dat de epidemiologie van deze aandoe-
ning veranderd is. Voorheen was deze waarne-
ming een zeldzaamheid bij de oudere \'zoogbig\'.
Verondersteld wordt dat als gevolg van het vac-
cineren van de zeugen tegen deze aandoeningde
infectie naar een later tijdstip is gedrongen. Een
tweede mogelijkheid zou zijn dat door een sa-
menspel van infecties zoals rotavirus, TGE
virus,
Clostridium perfringens, voedingsfacto-
ren (dysbacterie) en managementomstandig-
heden er een milieu ontstaat waarbij toxinen
producerende
E. co//-stammen zich gemakke-
lijk in de dunne darm kunnen nestelen.
Ulcera in de urineblaas alsmede blaasinfecties
bij dieren jonger dan 6 maanden werden tot
dusverre in het normale sectiemateriaal zelden
waargenomen. Een en ander lijkt meer een toe-
valstreffer.

Werden een dertigtal jaren geleden spoelwor-
men bij meer dan 50% van de ter sectie aange-
boden dieren waargenomen, thans is dit maar
incidenteel het geval. Het ontwormen lijkt op
veel bedrijven programmatisch te gebeuren met
goed werkzame preparaten.

Samenvatting

In het kader van een screeningsonderzoek naar
het mogelijk voorkomen van Afrikaanse var-
kenspest werden in 14 dagen 634 varkens gese-
ceerd. De afwijkingen werden geprojecteerd
tegen de diverse gewichtsklassen.
Bij zeugen was de meest voorkomende doods-
oorzaak ecn liggingsverandering van de maag-
darmtractus (25%); bij mestvarkens longaan-
doeningen en bij biggen rondom dc speenleef-
tijd
E. coli enterotoxaemieën. Ook polyserosi-
tiden werden zeer vaak als doodsoorzaak vast-
gesteld. Opvallend was ook het frequent vast-
stellen van endocarditiden van de bicuspedalis.
Ten aanzien van
E. coli enterotoxaemieën kan
nog worden vermeld dat deze aandoening meer
dan voorheen wordt waargenomen in de tweede
helft van de zoogperiode.

J. P. ff. M. Akkermans^

BOEKBESPREKING

Lehrbuch der Parasitologie. Band 3: Veteri-
närmedizinische Helminthologie

Th. Hiepe, R. Buchwalder, S. Nickel

(VEB Gustav Fischer Verlag. .Jena. 1985. 419 hlz.. 114
fig. Prijs: 65 DM)

Dit, derde, deel completeert Hiepe\'s \'Lehrbuch der
Parasitologie\' waarvan eerder de delen algemene pa-
rasitologie (1), veterinaire arachno-entomologie (4)
en veterinaire protozoölogie (2) in respectievelijk
1981, 1982 en 1983 verschenen.

Een eerlijke bespreking vergt een toetsing van om-
vang, indeling en kwaliteit van de inhoud van het
boek aan de bedoelingen die de schrijvers ermee
hebben. En daar brengen zij de recensent in moeilijk-
heden. Enerzijds noemen zij hun werk een \'leerboek\',
met andere woorden, geschikt om iemand, de veteri-
naire student bijvoorbeeld, in handen te geven om
zich de nodige kennis over wormziekten eigen te
maken, anderzijds spreken zij in hun \'voorwoord\' de
hoop uit dat het de studenten een \'overzicht\' over de
helminthologie zal verschaffen en voorts dat het die-
renartsen, biologen, medici en landbouwkundigen zal
aansporen tot wetenschappelijk en praktisch werken.
Gezien het gebruik, hoewel beperkt, van een klein
lettertype voor minder belangrijke tekstgedeelten en
het nadrukkelijk vermelden van bestrijdingsmoge-
lijkheden inclusief met name genoemde antheimintica
en hun doseringen, zal het werk zeker ook bedoeld
zijn als leerboek. Daarentegen pleiten de omvang, 419
blz. alleen voorde helminthologie, en de behandeling,
zij het vaak kort, van zeer veel weinig belangrijke of
weinig voorkomende parasieten voor het dienen als
naslagwerk.

Volgens de systematiek van de wonnen worden de
hclminthen en de aandoeningen bij de huisdieren en
soms proefdieren en wild beschreven. Daarbij gaan de
auteurs ver in het noemen van allerlei parasieten.
Door de zeer ver doorgevoerde indeling in paragrafeti
bij de beschrijving met zo compleet mogelijke vermel-
ding van gastheren worden getnakkelijk fouten ge-
maakt. liet hinderlijkst in dit opzicht is het ook in
gastheerlijsten opnetnen van gastheren die slechts bij
uitzondering geïnfecteerd zijn. Dit leidt ertoe dat het
begrip gastheerspecificiteit en de praktische betekenis
daarvan nauwelijks tot uiting komen. Overigens staan
er in dit boek, afgezien van een beperkt aantal druk-
fouten, weinig missers. Dezelfde ver doorgevoerde
indeling
van de tekst bevordert het plezierig lezen niet;
wil men over een bepaalde aandoening zijn licht op-
steken is terugzoeken in de tekst van steeds enkele
zinnen in vorige paragrafen noodzakelijk om een to-
taal beeld te krijgen.

Wanneer men over de hierboven genoemde bezwaren
heenstapt ziet men een gedegen, goed geïllustreerd
boek dat meer geschikt is als naslagwerk dan als
leerboek.

./. .lansen.

Dr. J. P. W. M. Akkermans, Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren m West- en Midden-Nederland.
Gouda.

-ocr page 523-

Mederantil^maaktvan
kieskauwers herkauweis

Mederantit®de eetlust\'prikker
voor koe en kalf

Een koe die niet eet is ziek. Alle reden om u als
dierenarts in te schakelen. Na onderzoek en
diagnose stelt u een - zo mogelijk causale -
therapie in. Maar daarmee heeft u het dier nog
niet aan het eten. Dus behandelt u de patiënt
tevens met MEDERANTIL® (\'ibrof/zo/a/r;
0,2mg/ml),
de nieuwe eetlustopwekker van Boehringer
Ingelheim. MEDERANTIL® wordt i.m. of i.v
toegediend en stimuleert vrijwel onmiddellijk het
eetlustcentrum in de hersenen. Gevolg: de koe
gaat eten! Zo bevordert
u het herstel en beperkt
het produktieverlies...

Boehringer
Ingelheim

Een nieuwe veterinaire voltreffer

van Boehringer Ingelheim met belangrijke

eigenschappen

• hoge werkingsscore

• activeert het eetlustcentrum
in de hersenen

• de patiënt gaat vaak at na vijf
minuten eten

• geen bijwerkingen

• kan Lm. of i.v. worden toe-
gediend

• geen wachttijd voor melk of
slacht

als vtBten moet

Boehringer Ingelheim BV, afdeling Vetmedica

Postbus 8037,1802 KA Alkmaar, tel. 072-618124, toestel 114

-ocr page 524-

wanneer een langdurige
penicilline-therapie
gewenst is;

duplocilline

H procaine penicilline G benzathine penicilline G

(jist-brocades

Animal Health

11njelitle, 4 dagen mst
11njeictle, 4 dagen rust
1 injeiftie, 4 dagen mst
1 injektie, 4 dagen mst
1 injektie, 4 dagen mst

-ocr page 525-

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly 1986: 8: 80-2

Electrocution of pigs infected with notifiable
diseases

E. Lambooy and N. van Voorst\'

SUIMMARY In order to combat certain notifiable diseases eradication programs have been developed,
which include the destruction of an infected or suspected herd Experiments were conducted to develop a
method for euthanasia of large numbers of pigs.

The electrocution experiments under laboratory conditions were performed in a wooden sided box with
a steel floor and a curtain of chains. When the pigs touched the chain curtain with their noses, they
received a current flow which lasted for more than 2 seconds, and they developed cardiac arrest or
fibrillation. Thepigswhich touched the chain curtain with their rumps vocalised and became recumbent
immediately.

An automatic electrocution unit was constructed with a conveyor (negative electrode) and 3 curtains of
chains (positive electrodes). Over 6000 pigs infected with a notifiable disease were killed with the
apparatus. Only 2 piglets younger than 1 week old were not killed by the current (1000 V,> 2 s.).
From the point of view of animal welfare the automatic electrocution apparatus is an efftcient method
for killing large numbers of pigs (older than 1 week of age) infected with a notifiable disease.

SHORT COMMUNICATIONS

INTRODUCTION

Euthanasia of large numbers of animals
may be necessary for the prevention and
control of notifiable diseases. A total of 15
diseases in cattle and swine are specified in
the Dutch Cattle Act in which euthanasia is
legally compulsory.

In the present situation euthanasia is car-
ried out upon arrival at the knacker\'s yard
where the animals are loaded into a closed
vehicle and forced to inhale exhaust gases
from deliberately badly-tuned petrol en-
gines. In addition to carbon monoxide the
exhaust gases contain carbon particles, ni-
trates, (hydro)carbonates, various oxides
and heat, which cause irritation to the mu-
cous membranes and a considerable degree
of excitation (2). Electrocution can be re-
commended when sufficient current passes
through both the brain and heart of the
animal (1, 3).

The purpose of the experiments described
in this paper was to examine the possibility
of electrocuting a large number of pigs of
different weight ranges within a short
period of time. A prerequisite was that the
method should be acceptable from the
point of view of animal welfare.

MATERIALS AND METHODS

Laboratory experiment

One day prior to the experiment 15 slaughter pigs with
a live weight of about 100 kg were fitted with EEG
(electroencephalogram) electrodes according to the
method described by Lambooy (3). A box of 2 x 0.6 x I
m. was constructed with wooden sides and a steel
floor. A curtain of chains hung from a rail within the
box acted one electrode, whilst the steel floor formed
the other electrode.

The experimental pigs were placed in the box indi-
vidually. .lust before the experiment the electrodes for
the ECG (electrocardiogram) recording were attach-
ed to each animal (3).

The EEG and ECG were monitored before and after
the current delivery\', the voltage used was 600 V (50
Hz). The duration of the current delivery varied, and
the current was delivered using an electrical stunning
apparatus^.

The current was administered via the nose and the feet
in seven animals and between the rump and feet in
eight animals. After the experiment the pigs were
slaughtered.

Research Institute for Animal Production \'Schoonoord\', P.O. Box 501, 3700 AM Zeist, The Netherlands.
Elema Schönander. Stockholm. Sweden.

Nijhuis BV, Abattoir Equipment, Winterswijk, The Netherlands.

-ocr page 526-

Automatic electrocution plant

A prototype of an automatic electrocution plant was
tested^

The apparatus was based on the box used in the
laboratory experiments, and a plan of the equipment
is shown in Figure 1. The pigs were automatically
transported from the unloading platform to 3 curtains
of chains which were fixed to the ceiling of the unit.
The voltage used was 1000 V and the duration of the
current flow lasted as long as the pigs maintained
contact with the curtain of chains (always over 3
seconds).

The pigs used in these trials had been infected with or
suspected of swine fever (from newly born piglets to
mature sows and boars). The carcasses were de-
stroyed after death had been confirmed.

RESULTS

Laboratory experiment
The pigs which touched the curtain of
chains with their noses became recumbent
immediatly after the current delivery. In 2
pigs the current delivery was less than 2
seconds and both animals showed a gen-
eral epileptiform insult (unconscious), but
consciousness returned afterwards.
With a current delivery of more than 2
seconds all pigs (including a repeat electro-
cution for the 2 pigs described above) show-
ed an isoelectric EEG trace (no brain
activity) immediately, and all pigs died.
The pigs which touched the curtain of
chains with their rumps vocalised and be-
came recumbent instantaneously after the
current delivery. In 4 pigs the EEG was
immediately isoelectric and in the other 4
pigs the EEG became isoelectric at 25 10
(s.d.) seconds after the current delivery.
The pigs showed some convulsions before
the appearance of the isoelectric line in the
EEG trace.

Before the current delivery heart rate was
on average 143 ± 32 beats per minute (n =
14). The ECG showed that cardiac arrest
occurred in 7 and cardiac fibrillation in 3
animals. The ECG cable became discon-
nected in 5 animals.

Automatic electrocution plant
At the knacker\'s yard the infected pigs
were unloaded onto the platform and trans-
ported by the conveyor to the curtain of
chains in groups of 1 to 7 animals depend-
ing on the size of the animals (Figure I).
Most pigs touched the curtain of chains
with their noses. Pigs of less than 50 kg live
weight were able to turn on the conveyor of
the electrocution unit. However, only a
small number of pigs actually turned and
made contact with the chain curtain with
their rumps. In these cases the pigs voca-
lised and became recumbent instantaneous-
ly. After the current delivery most pigs
showed some convulsions. A capacity of
360 pigs per hour could be achieved with
the apparatus.

-ocr page 527-

Approximately 6000 pigs were killed with
the electrocution apparatus. Two piglets
younger than 1 week old were not killed by
the current delivery.

DISCUSSION

Every method of euthanasia has its draw-
backs. The administration of gases may
cause considerable excitation and may be
expensive. Injection of liquid anaesthetics
is expensive and labour intensive (4). An
automatic electrocution plant that handles
a large number of animals is expensive, but
it has to be bought only once.
It is almost certain that pigs will die when
they touch the curtain of chains for more
than 3 seconds, as used in our experiments.
However, out of6000 pigs 2 piglets younger
than 1 week old were not killed. This phe-
nomenon might be explained by the fact
that in very young piglets the heart beats
very rapidly and is very small in size. It
seems very difficult to induce cardiac arrest
or fibillation in animals with a relatively
small heart and a high heart rate.
When the pig touched the curtain of chains
with the rump, the animal vocalised and
was not rendered immediately unconsci-
ous. However, the pig became recumbent
instantaneously. In comparison with eu-
thanasia with gases (5), the excitation
period was very short. Only a very small
proportion of the pigs initially contacted
the chain curtain with their rumps.
At present the electrocution apparatus is
built into an enclosed rear trailer. In doing
so, the electrocution unit can be moved to a
farm instead of transporting the live pigs to
euthanasia plant or knacker\'s yard.
We conclude that pigs infected with no-
tifiable diseases can be killed efficiently
and effectively in an automatic electrocu-
tion unit provided they are older than 1
week of age.

ACKNOWLEDGEMENTS

This study was supported by a grant from the Com-
mission on Animal Welfare in Agriculture.
Thanks are due to the directors of the knacker\'s yard
and the veterinary authorities for their co-operation.

REFERENCES

1. Blackmore, D. K., Newhook, J. C.,and Petersen,
G. V. Correspondence. Electrical stunning and
humane slaughter. New Zealand Vet. J. 1979; 27:
10. 223.

2. Carding, T. Euthanasia of dogs and cats: An ana-
lysis of experience and current knowledge with
recommendations for research. Anim. Reg. Stud.
1977; 1: 5-21.

3. Lambooy, E. Some neural and physiological
aspects of electrical and mechanical stunning in
ruminants. Diss. Utrecht.

4. Lambooy, E. Euthanasie van huisdieren. IVO-
Rapport B-251, 1984.

5. Lambooy, E. and Spanjaard, W. Euthanasia of
young pigs with carbon monoxide. Vet. Rec. 1980;
107: 59-61.

SAMENVATTING

Ten gerieve van de Nederlandse lezers volgt
onderstaand de samenvatting — uit het Engels
vertaald — van het in deze aflevering (pag. 1121)
opgenomen artikel uit The Veterinary Quarterly
1986; 8(1):

Electrocution of pigs infected with notifiable
diseases

Lambooy, E. and Voorst, N. van. The Veterinary
Quarterly 1986; 8: 80-2.

Samenvatting Om besmettelijke ziekten te bestrij-
den dienen volgens de Veewet van bepaalde ziekten
verdachte of besmette veestapels gedood te worden.
Er werd een onderzoek uitgevoerd om een methode te
ontwikkelen voor euthanasie van grote aantallen var-
kens.

Onder laboratoriumomstandigheden werden enkele
electrocutie-experimenten uitgevoerd in een houten
box met een stalen vloeren een gordijn van kettingen.
Wanneer de varkens het kettinggordijn met hun neus
aanraakten, liep er meer dan 2 s. stroom door het
lichaam. Na de stroomtoediening werd een hartstil-
stand of fibrillatie waargenomen. De varkens, die het
kettinggordijn met hun achterkant aanraakten
schreeuwden en vielen direct neer.
Een automatische electrocutie-installatie werd met
een lopende band (negatieve electrode) en 3 ketting-
gordijnen (positieve electroden) gebouwd. Meer dan
6000 varkens besmet met een in de Veewet genoemde
ziekte werden met het apparaat gedood. Slecht 2
biggen jonger dan 1 week oud werden niet gedood
door de stroom (1000 V, > 2 s.).
Uit oogpunt van dierenbescherming is het doden van
grote aantallen varkens (ouder dan I week), die be-
smet zijn met een in de Veewet genoemde ziekte, met
de automatische electrocutie-installatie een efficiëntie
methode.

-ocr page 528-

Kalkoen

Enting van kalkoenen tegen Haemorrha-
gische Enteritis

Fadly, A. M., Nazerian, K., Hagaraja. K. and
Below, G. Field vaccination against Hemo-
rrhagic Enteritis of Turkeys by a cell-culture
Live virus Vaccine. Avian Diseases 1985; 29:
768-77.

Haemorrhagische Enteritis (HE), in 1937 voor
het eerst beschreven in Amerika, is een acute
virusinfectie van jonge kalkoenen. De veroor-
zaker is een aviair adeno-virus, type II, het-
zelfde virus dat bij fazanten oorzaak is van de
zgn. Marble Spleen-disease. De sterfte kan.
binnen een periode van 5 tot 10 dagen na het
uitbreken van de ziekte, variëren van 1 tot 60%.
Ter bestrijding van HE werd in 2 praktijkproe-
ven, uitgevoerd in North Carolina en Minne-
sota, een enting toegepast. Het vaccin bestond
uit 2 componenten namelijk virulente HE-
stammen en avirulente; deze laatste afkomstig
van fazanten, en beide gekweekt in een celcul-
tuur van kalkoenen B-lymphoblastoid weefsel.
Dit vaccin werd toegediend via het drinkwater
aan 2 groepen kalkoenen, respectievelijk 9.839
cn 15.857 dieren opeen leeftijd van 4ä 5\'/2 week.
Een vergelijkbaar aantal kalkoenen werd niet
gevaccineerd en diende derhalve als controle-
groep.

In beide proeven was 88-97% van de geënte
kalkoenen 3 weken na enting positief volgens de
AGP-test ten opzichte van HE, terwijl de con-
trolegroepen op dat motnent negatief waren. Na
challenge in het laboratorium met een virulent
HE-virus, vertoonden de geënte kalkoenen bij
sectie geen HE-letsels, terwijl 16% van de con-
trolegroep binnen 7 dagen p.i. stierf, waarbij
typische HE-afwijkingen konden worden vast-
gesteld.

In één proefgroep werd gedurende de lOc le-
vensweek een besmetting van zowel geënte als
niet-geënte kalkoenen met
Escherichia coh vast-
gesteld. Ofschoon de sterfte ten gevolge van
deze colibacillosis bij de geënte kalkoenen signi-
ficant lager bleek te zijn dan bij de niet-geënte
groep, wordt door de onderzoekers hieraan
toch geen conclusie verbonden betreffende de
mogelijke invloed van deze HE-enting bij de
bestrijding van colibacillosis bij kalkoenen. De
slachtkwaliteit was bij de geënte kalkoenen
significant beter dan die van de ongeënte con-
trolegroep. Het gemiddelde eindgewicht was bij
beide groepen nagenoeg gelijk. Ofschoon field-
challenge met virulent HE-virus blijkens de uit-
slag van bloedonderzoek niet heeft plaatsgehad,
trekken onderzoekers uit de gegevens van de
proeven toch de conclusie, dat het betreffende
vaccin werkzaam is tegen HE en zonder be-
zwaar. wat betreft zuiverheid kan worden toe-
gepast.

J. A. M. ten Dam.

Kleine huisdieren

Drainage van wonden en lichaamsholten

Lee, A. H.,Swain,G. F., and Henderson,R. A.
Surgical drainage. Comp. Cont. ED 1986; 8:
94-103.

Het betreft hier een verzamelreferaat van 48
artikelen over de indicatie en de techniek van
het draineren van wonden en lichaamsholten.
Het is niet mogelijk ook maar enigszins een
volledig overzicht van deze materie in een refe-
raat te geven.

De schrijvers beginnen met de opmerking, dat
het inzicht omtrent het toepassen van drainage
nogal wisselend is, en dat een strenge richtlijn
speciaal wat het abdomen betreft moeilijk te
geven is. Als indicatie noemen ze inwendige en
uitwendige abcesholtes, gevallen waarin het niet
mogelijk is de anatomische verhoudingen te
herstellen door middel van serosa of door
Omentum, mesenterium of door in de nabijheid
liggende darmgedeelten (colon of rectum), of
om lekkage van gal of van pancreasenzymen of
van de prostaat te voorkomen, of om in de
thorax longatelectase bij trauma op te heffen, of
wanneer necrobiotisch materiaal niet verwij-
derd kan worden of wanneer infectie van het
operatieterrein onvermijdelijk is of wanneer cr
een dode ruimte ontstaat waarin wondsecretie
zich ophoopt.

Ecn ideale drain moet weinig reactie geven. Ecn
drain moet zacht zijn, röntgenschaduw geven en
mag nooit in de huidwond liggen. Alle drains
moeten bedekt worden door een steriel ver-
band om infectie te voorkomen. Bij een geïnfec-
teerde wond kan een locaal werkend antibio-
ticum geappliceerd worden.
Bij de zogenaamde passieve drainage vloeit het
wondsecreet uit zichzelf af, bij de actieve drain
wordt de inhoud afgezogen met behulp van een
plastic reservoir, of een fles, of een reservoir
voor bloedmonsters of met behulp van een spuit
waarin een negatieve druk wordt opgewekt.
Als drain worden buisjes of slangetjes gebruikt
van synthetisch materiaal of van rubber. Deze
slangetjes kunnen gefenestreerd zijn. Het kun-
nen ook plastic strookjes zijn. Zelfstandige
gaasdrains of als inwendig deel in buisjes (siga-

-ocr page 529-

retdrain) zijn ook bruikbaar. De drain wordt
met een enkel hechtinkje aan de huid of in het
lumen van de te draineren holte vastgezet met
resorbeerbaar materiaal. Veel wordt de zoge-
naamde Penrose drain gebruikt. De buisvor-
mige drains kunnen uit twee of meer buizen
bestaan. Deze maken irrigeren van de wond-
holte goed mogelijk. Er wordt in het artikel een
uitvoerig overzicht gegeven van de diverse soor-
ten van drains en van hun toepassing. Speciale
aandacht wordt besteed aan het draineren van
borst- en buikholte en de indicaties ervan. Ook
hiervoor worden speciale systemen beschreven.

G. H. B. Tennissen.

Rund

Doeltreffendheid van ivermectine en levami-
sole tegen onvolwassen
Dictyocaulus vivipa-
rus
bij rundvee

Pouplard, L., Lekeux, P., and Detry, M. Ef-
ficacy of ivermectin and levamisole against im-
mature
Dictyocaulus viviparus in cattle. The Ve-
terinary Record 1986; 118; 557-9.
(200
/Ug/kg). De dieren werden 39 dagen dage-

Achttien kalveren, ongeveer drie maanden oud
werden elk besmet met 30
Dictyocaulus vivipa-
/■«5-larven (L,) per kilogram. Zeven dagen later
werden de dieren aselect verdeeld over drie
proefgroepen; groep 1; onbehandelde controle-
dieren; groep 2; behandeld met levamisol 10
mg/kg; groep 3; behandeld met ivermectine
(200 ;iig/kg). De dieren werden 39 dagen dage-
lijks klinisch geobserveerd; de laatste 14 dagen
werd mest verzameld waarin volgens de metho-
de van Pouplard de aantallen larven van D.
viviparus werden bepaald. Op de 25e dag werd
een longfunctie-onderzoek gedaan zoals be-
schreven door Lekeux. 41 Dagen na de besmet-
ting werden alle kalveren geslacht en alle long-
wormen uit de longen verzameld.
Gedurende het verloop van de proef ontwik-
kelden zich bij de controledieren de typische
verschijnselen van een longworminfcctic. Ook
in de Icvamisolgroep werden deze verschijn-
selen hoewel ininder uitgesproken waargeno-
men. In de ivermectinegroep werden geen te-
kenen van een aandoening van de ademhalings-
wegen gezien. Ook bij het longfunctie-onder-
zoek bleken de bij de ivermectinegroep gevon-
den waarden in overeenstemming met dc waar-
den voor gezonde kalveren. In de beide andere
groepen werden duidelijke afwijkingen gevon-
den. Zelfs de dubbele dosering van levamisol
bleek niet in staat alle larvale stadia van
D.
viviparus
te elimineren, waardoor de slechtere
longfunctie en de verminderde gasuitwisseling
ontstonden. Waarschijnlijk is de snellere uit-
scheiding van levamisol de verklaring voor de
minder goede werking op de larven van het
vierde stadium.

Ivermectine in de normale dosering was doel-
treffender dan levamisol in dubbele dosering en
kon de nadelige invloed van de kunstmatige
longworminfectie voorkomen. Deze goede werk-
zaamheid moet worden verklaard uit de ver-
lengde werkingsduur van ivermectine, dat veel
langzamer wordt uitgescheiden dan levamisol.

H. Heinrich.

Persisterende BVD-infectie in een stier

Barlow, R. M., Nettleton, P. F., Gardiner, A.
C., Greig, A., Campbell, J. R., and Bonn, J. M.
Persistent bovine virus diarrhoea virus infection
in a bull. The Veterinary Record 1986; 118;
321-4.

Een BF-stier, geboren uit Kl en embryotrans-
plantatie, werd op éénjarige leeftijd als dekstier
verkocht. Al spoedig bleek dat het dier een vi-
susstoornis had en slechts één dier drachtig
werd. De overige pinken werden daarna drach-
tig van een Hereford-stier.
Het onderzoek op BVD-virus van bloed, neus-
en oogsecreta bleek positief; er werden geen
antistoffen in het serum aangetoond. Van de
ene nakomeling en van 14 kalveren van de Here-
ford-stier werden precolostrale bloedmonsters
verzameld.

Aan hct Moredun-instituut werd behalve in
bloed en sperma ook in de tonsillen, milt, ileum,
coecum, mesenteriale lymfklieren, testes, pan-
creas, nier en cerebellum non-cytopathogeen
BVD-virus geïsoleerd. Het vóór de sectie ver-
kregen sperma bleek van normale kwaliteit. Als
enige afwijking bij pathologisch onderzoek werd
locale atrofic van de retina gevonden en een
degeneratie van ganglioncellen en het ontbreken
van staafjes en kegels. In het corresponderende
cortcxgedeelte bleek het aantal pyramidale cel-
len met 40% verminderd.
Congenitale ooginfecties werden eerder beschre-
ven. Een lam, dat voor de sectie in contact was
gehouden met dc stier vertoonde op dag 21 en
28 een BVD-titcr van 1:32 respectievelijk 1:128
(pos. seroconversie!). De precolostrale sera van
de kalveren waren negatief
Uit deze bevindingen blijkt dat BVD-virus door
de stier bij sexueel en direct contact via sperma
en andere se- en excreta werd verspreid.
De stier zelf kan besmet zijn via het sperma of de
gesuperovuleerde moeder of door, wat het
meest voor de hand ligt, de dragerkoe. Controle
van Kl-stieren, donorkoeien en dragerkoeien
op BVD-virus is dus nodig;
Ref.

J. J. Koopman.

-ocr page 530-

Behandeling en economische aspecten van
\'Haemophilus\' bij mestvarkens

Desrosiers, R. Therapeutic control and econo-
mie aspect of porcine pleuropneumonia in
finishing units. The Veterinary Record 1986;
119: 89-90.

In Quebec neemt pleuropneunomie ten gevolge
van
Haemophilus {— Actinobacillus) pleuro-
pneumoniae
(Hpp) sinds 1980 epidemische vor-
men aan in de varkenshouderij met een sterfte
van 10 tot 30%.

De klassieke behandeling bestond uit antibio-
tica toegediend via voer of water. Uiteindelijk
bedroegen de medicijnkosten per varken meer
dan het dubbele van een groep varkens zonder
Hpp, het sterftepercentage bedroeg 11,4% ten
opzichte van 2,78% bij de controlegroep.
Vanwege dit teleurstellend behandelingsresul-
taat werd hierna gekozen voor een andere stra-
tegie waarbij Hpp-varkens direct bij het begin
van de klinische verschijnselen werden geïn-
jiceerd met een antibioticum waarvoor de be-
treffende Hpp-stam gevoelig bleek. De zieke
varkens werden tweemaal per dag geïnjiceerd
zolang de klinische verschijnselen aanhielden.
Bij deze behandelingsstrategie lagen zowel de
mortaliteit (2,34% ten opzichte van 1,92% bij
controlegroepen) als de medicinale kosten per
varken (3,03 ten opzichte van 1,97 Can. dollars)
op een duidelijk acceptabeler niveau dan bij
behandeling via voer of water.
In stallen met Hpp waren groei en voerconver-
sie niet ongunstiger dan bij de controlegroep.
De auteur merkt op dat dit gegeven strijdig is
met vele literatuurgegevens, maar dat het corres-
pondeert met de bevindingen van Hunneman in
zijn dissertatie van 1983.

W. A. J. Cromwijk.

Voedingsmiddelenhygiëne

Conversie van aflatoxine door melkvee

Price, R. L., Paulson, J. H., Lough, O. G.,
Gingg, C., and Kurtz, Y. G. Aflatoxin conver-
sion by dairy cattle consuming naturally-con-
taminated whole cottonseed. J. Food Prot.
1985: 48: 11-5.

De laatste jaren staan mycotoxinen sterk in de
belangstelling, onder andere vanwege de rol die
zij spelen in de carcinogenese. Een specifiek
carcinogeen is de sterk levertoxischestof aflato-
xine B. Door melkkoeien wordt aflatoxine BI
(AFBl) uit het voedsel omgezet in aflatoxine
M1 (AFM1), dat in de melk kan worden aange-
toond.

De auteurs onderzochten onder praktijkom-
standigheden in Arizona (USA) hoeveel AFMl
werd uitgescheiden met de melk van koeien die
werden gevoerd met een rantsoen bevattende
katoenzaad, dat op natuurlijke wijze was be-
smet met AFBl. Gelet op de ongelijkmatige
verdeling van aflatoxine in katoenzaad werden
de analyseresultaten van drie laboratoria ge-
middeld.

Ongebuild katoenzaad met AFBl-concentra-
ties van 5, 31, 104, 280 en 560 ng/kg werd als
15% van het totale rantsoen volgens een be-
paald schema gedurende 70 dagen gevoerd aan
een kudde geselecteerde Holsteins. De melk uit
de voorraadtank werd óf dagelijks óf na iedere
keer melken bemonsterd en eveneens door drie
laboratoria geanalyseerd.

Onder de gegeven proefomstandigheden was de
verhouding van AFBl in het rantsoen tot
AFM 1 in de melk gemiddeld 75 tot 1, waarbij er
geen constante samenhang bestond met de con-
centratie AFBl in het voer. Er werd een conver-
sie van ongeveer 1,6% vastgesteld gedurende de
gelijkmatige toestand van consumptie en secre-
tie. Gebruik werd gemaakt van koeien met hoge
melkprodukties, die meer AFB1 blijken te con-
verteren in AFMl dan koeien met een lage pro-
duktie.

De schrijvers concluderen, dat dc federale norm
van 0,5 /ng AFM 1/1 melk zou kunnen worden
bereikt door koeien die een rantsoen opnemen
met 15% ongebuild katoenzaad, dat is besmet
met ongeveer 250 /ug AFBl/kg.
Door dit artikel wordt nog eens duidelijk gewe-
zen op de rol die met aflatoxinen besmette vee-
voeders kunnen spelen bij de gezondheid van de
mens via consumptie van besmette melk. (In een
onlangs verschenen literatuuroverzicht. Dier-
geneeskundig Memorandum 1986; 33: 70-91,
wordt de problematiek van mycotoxicosen bij
landbouwhuisdieren uitvoerig beschreven. Hier-
uit kan worden geconcludeerd, dat de door my-
cotoxinen veroorzaakte schade ook in Neder-
land aanzienlijk zal zijn;
Ref.)

M. P. Smit.

-ocr page 531-

VAN HET CENTRAAL DIER-
GENEESKUNDIG INSTITUUT

In memoriam

Prof. dr. A. A. Ressang

Op 7 juU jl. overleed, midden in een zeer actief
leven, in Den Pasar Balt, collega Abdul Aziz Res-
sang.

Aziz voltooide zijn Indische veterinaire opleiding
in Bogor tijdens de Japanse bezetting. Al in die
periode za! hij zijn opgevallen als een begaafd en
zeer actief student. Dit zal er toe bijgedragen
hebben dat hij in 1948 de gelegenheid kreeg zijn
studie in Nederland voort te zetten. In 1951 ver-
wierf hij het Nederlandse dierenartsdiploma. Na
het bewerken van een proefschrift, verdere op-
leiding in de veterinaire pathologie bij J. H. ten
Thije en zijn huwelijk met Winnie Groenewegen,
volgde in 1956 een benoeming tot hoogleraar voor
het vakgebied veterinaire pathologie en veteri-
naire volksgezondheid in Bogor. Het verblijf aan
die Universiteit, dat tot 1964 duurde, werd onder-
broken door verschillende stages in het buiten-
land, o.a. in de Verenigde Staten en Duitsland.
Een belangrijk onderwerp van onderzoek was
Lepra bubalorum.

Mede onder invloed van de politieke situatie
keerde het gezin Ressang in 1964 naar Europa
terug. Een functie aan het Centraal Diergenees-
kundig Instituut, afdeling Virologie, werd ge-
combineerd met een medi.sche studie aan de V. U.
Beide waren zeer succesvol. Het veterinaire deel
leidde tot de introduktie van de immunofluorescen-
tie techniek voor de diagnostiek van klassieke
varkenspest, de basis voor de huidige bestrijding.
De ontwikkeling in Nederland diende tot voor-
beeld voor die in de buurlanden. Bij het uitdragen
van onze kennis leverde Aziz\' uitzonderlijke lin-
guistische kwaliteiten hun bijdrage.
De medische studie, gemotiveerd door de wens de
onder-geprivilegieerde bevolking, met name in In-
donesië, te helpen, voldeed aan een sterke inner-
lijke behoefte. Ze vergde grote inzet, maar dat
vormde nooit een probleem voor iemand die, bij
een ca. I6-urige werkdag zijn lunchpauze ge-
bruikte om de Russische grammatica onder de
knie te krijgen en daarbij ook zijn conditie op
hoog niveau hield. De medische opleiding werd

dan ook in 1970 voltooid. Zijn belangstelling voor
alternatieve geneeswijzen vergde echter voortge-
zette studie. De verworven kennis werd gebruikt
wanneer zich de mogelijkheid voordeed: na afloop
van de veterinaire loopbaan stond medische hulp-
verlening in Indonesië op het programma.
De carrière bij het CDI werd. na 1972 en de
verplaatsing van de afdeling Virologie naar Lely-
stad. voortgezet in Rotterdam. Onderwerp was
opnieuw een virusziekte: bovine leukose. De
eerder opgedane virologische ervaring werd snel
en effectief toegepast, de kweek van het virus
gerealiseerd en diagnostische technieken ontwik-
keld en geïntroduceerd. Ook nu werd de verwor-
ven kennis uitgedragen: hoogtepunt vormde de
organisatie, in opdracht van de EEG, van een
symposium over \'Serological Diagnosis of EBL\',
in Rotterdam (1978).

Tijdens het langdurige verblijf in Nederland werd
de band met Indonesië actief onderhouden. De
behoefte de in ons land beschikbare kennis ten
goede te laten komen aan het vaderland was per-
manent doel, hoewel in de praktijk moeilijk. Er
was veel onbegrip te overwinnen, maar de term
\'onmogelijk\' kwam niet in de vocabulaire voor.
Een bijdrage bestond in het schrijven van een
tweetal vakboeken voor Indonesische studeren-
den, de opbrengst werd bestemd voor hulp aan
minvermogende studenten.
Een mogelijkheid tot terugkeer naar Indonesië
deed zich voor toen het International Fund for
Agricultural Development een project startte
gericht op de bestrijding van Jembrana Disease.

-ocr page 532-

In 1982 aanvaardde Aziz de taal< van project-
leider. Het onderzoek werd uitgevoerd binnen de
Balt Cattle Disease Investigation Unit in Den
Pasar. De aanloopmoeilijkheden waren groot. De
technische mogelijkheden moesten van de grond
af worden opgebouwd, nieuwe technieken worden
geïntroduceerd, een effectief onderzoekteam werd
gevormd, eindeloze problemen, ten dele van per-
soonlijke, ten dele van politieke aard, worden
overwonnen.

Ze wérden overwonnen, zodat december 1985
gemeld kon worden dat de oorzaak van de ziekte,
een
Ehrlichia species was, die in vitro kon worden
gekweekt. Het zal de projectleider grote voldoe-
ning hebben geschonken dat IFAD medio 1986
besloot het Jembrana Disease project voor drie
jaar te prolongeren. Ongeveer tegelijkertijd werd
eindelijk ook een modus gevonden om vanuit Ne-
derland een beperkte bijdrage aan het project te
leveren. Deze ontwikkeling werd voortijdig afge-
sneden door zijn plotseling overlijden.

Aziz is volgens Islamitische ritus bijgezet in het
j\'amiliegraf op Celebes, in aanwezigheid van zijn
vrouw en vier zoons.

Aziz laat veel vrienden na in binnen- en buiten-
land, voor een deel oude, uit het begin van zijn
studietijd, maar ook veel van recentere datum.
Hij zal in hun herinnering voortbestaan als een
intelligent en dynamisch werker met een onvoor-
stelbaar groot doorzettingsvermogen.
Hij stelde zijn doelen hoog en eiste veel, mogelijk
te veel, van zichzelf Maar zijn streven leverde
ook grote resultaten. Wat kan een mens met deze
instelling meer verwachten?
Wij wensen zijn vrouw, Winnie, partner uit het
eerste uur, en kinderen de kracht om zich in de
nieuwe situatie in te leven. Aziz\' \'image\' zal hen
daarbij helpen.

R. M. S. WIRAHADIREDJA

J. G. VAN BEKKUM

P. H. BOOL

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Het Voortplantingsonderzoek bij landbouwhuisdieren in Neder-
land in de periode 1987-1991

1. INLEIDING

Binnen het diergeneeskundig handelen in de
praktijk neemt de fertiliteitsbegeleiding en de
obstetrie een belangrijke plaats in. Zij beide
dragen zorg voor een bepaalde tussen-werp-tijd
die indicatiefis voorde efficiëntie van de voort-
planting op een bepaald bedrijf
Zolang de tussen-werp-tijd nog te lang is ten
gevolge van vroeg-embryonale sterfte, pro-
blemen rond de partus en niet tijdig bronstig
worden of gezien worden na de partus is er
behoefte aan onderzoek om deze problemen te
elimineren.

De coördinatie van het voortplantingsonder-
zoek is onder andere onderdeel van de taak voor
de Nationale Raad voor Landbouwkundig On-
derzoek (NRLO). Deze heeft deze deeltaak ge-
delegeerd aan een coördinatiecommissie waarin
alle instituten die zich bezig houden met voort-
plantingsonderzoek binnen het DLO, de LU en
de FvD, zijn vertegenwoordigd.
Van tijd tot tijd wordt de status quo van het
voortplantingsonderzoek bij landbouwhuisdie-
ren geïnventariseerd en nieuwe plannen ge-
maakt, mede op aanwijzingen van de commis-
sies van overleg voor diverse takken van de
veehouderij en van de contactcommissies. De
coördinatiecommissie voornoemd heeft aldus
haar plannen voor de jaren 1987-1991 opge-
maakt en ingediend bij de NRLO als onderdeel
van het totale meerjarenplan van het land-
bouwkundig onderzoek. Zij wil die plannen ook
voorleggen aan hen die door professie met
voortplantingsproblemen bij landbouwhuisdie-
ren in de praktijk worden geconfronteerd.

Doel van de nota

1.1. Deze nota zal ingaan op de stand van
zaken van het huidige voortplantingsonderzoek
bij landbouwhuisdieren om van daaruit projec-
ties te maken op het onderzoek in de periode
1987-1991. Daarbij zal ook worden ingegaan op
de zwaartepuntvorming bij de instellingen en
instituten.

Karakter van het voortplantingsonderzoek

1.2. Bij het voortplantingsonderzoek gaat het
om een optimaal benutten van de normale fysio-
logische voortplantingspotenties om geschikte
afstammelingen te produceren. Bij de land-
bouwhuisdieren gaat het bovendien om een
maximale efficiëntie van de dierlijke produktie.

-ocr page 533-

Enerzijds is het onderzoek gericht op het op-
heffen van bestaande knelpunten die voor een
deel te wijten zijn aan fertiliteitsstoornissen en
problemen rond de geboorte, anderzijds houdt
het onderzoek zich bezig met het benutten van
nieuwe mogelijkheden welke worden aange-
reikt door ontdekkingen en ontwikkelingen op
andere terreinen van de wetenschap, zoals cel-
biologie, embryologie, immunologie, bioche-
mie en moleculaire genetica. Het voortplan-
tingsonderzoek is dus enerzijds probleem op-
lossend en anderzijds innoverend. Beide lijnen
bepalen voor een zeer belangrijk deel de grenzen
van de fokkerij.

Het voortplantingsonderzoek heeft de laatste
jaren kunnen profiteren van vele nieuwe moge-
lijkheden. Biochemische analysemethoden zijn
verbeterd en vereenvoudigd, hetgeen met name
voor de zogenaamde hormoonmonitoring van
groot belang is. Dit heeft het inzicht in de fysio-
logie en met name in de endocriene regulatie van
de voortplanting enorm vergroot. Naast de KI
is de embryotransplantatie (ET) ontwikkeld.
Daardoor is de artificiële voortplanting in een
stroomversnelling geraakt. Daardoor kunnen
ook oude en nog niet opgeloste problemen met
nieuw elan worden aangepakt. De ET heeft ook
reeds op beperkte schaal toepassing gevonden
bij de produktie van hoogwaardige stieren en
stiermoeders. De ET is daarmee echter nog geen
optimaal functionerende techniek. Aan veel
randvoorwaarden voor een goed draaiende ET
kan slechts gebrekkig worden voldaan. Is hier
dus sprake van het oplossen van nieuwe pro-
blemen, ook de oude zijn veelal nog niet opge-
lost. De vraag naar onderzoek binnen de dier-
lijke reproduktie is daardoor eerder toe- dan
afgenomen.

Organisatie van het oncJerzaek

1 ..3. Het onderzoek in Nederland heeft de laat-
ste jaren binnen het NRLO-kader organisato-
risch meer gestalte gekregen. Door wederzijdse
informatie binnen commissies en in de vorm
van rapporten (aanwezig bij het secretariaat van
de coördinatiecommissie!), zoals \'Vruchtbaar-
heid vrouwelijk varken\', \'Retentio Secundina-
rum\', \'Spermakenmerken en bevruchtend ver-
mogen\' en \'Dierlijke Biotechnologie\' kregen ge-
signaleerde problemen en nieuwe ontwikkelin-
gen beter gestalte en konden ze opgenomen
worden door en aansluiten bij de verschillende
onderzoeksgroepen. Per diersoort worden de
problemen bestudeerd binnen commissies en
aangepakt binnen werkgroepen. Gesteld kan
worden dat veel praktisch onderzoek wordt ver-
richt bij Kl-verenigingen, Gezondheidsdiensten
en proefboerderijen en dat het meer fundamen-
tele onderzoek naast toegepast, geconcentreerd
is bij het IVO te Zeist, de Vakgroep Verlos-
kunde, Gynaecologie en Kl te Utrecht, de
Werkgroep Vroege Dracht\' en de Vakgroep
Veevoeding en Veefokkerij te Wageningen, het
Centrum voor Onderzoek en Voorlichting voor
de Pluimveehouderij, \'Het Spelderholt\' te Beek-
bergen en het Proefstation voor de Rundvee-
houderij, de Schapenhouderij en de Paarden-
houderij te Lelystad.

De onderzoekscapaciteit in termen van mens-
jaren is evenwel de laatste jaren nauwelijks toe-
genomen. Het zal ook in de toekomst niet sterk
toenemen. Het Nederlandse voortplantingson-
derzoek vraagt derhalve enerzijds om taakver-
deling en intensivering van samenwerking tus-
sen genoemde instellingen, anderzijds om een
sterk researchmanagement op instituutsniveau
wil ze zich kunnen blijven meten met het inter-
nationale onderzoek. Het beleid moet zijn ge-
richt op concentratie van de aandacht op een
beperkt aantal onderzoeksthema\'s. Dit houdt
in prioritering en het voeren van een groei en
krimpbeleid. Groeigebieden kunnen gemakke-
lijk worden aangegeven maar het aanwijzen van
krimpgebieden zal in veel gevallen ongewenst
maar noodzakelijk zijn op basis van de geringe
onderzoekscapaciteit.

In deze werkgroep werken samen de LH-vakgroepen Dierfysiologie, Erfelijkheidsleer, Experimentele Dier-
inorfologie en C?elbioIogie en Veehouderij.

2. HUIDIGE ONDERZOEKSPROGRAMMA EN
AANWEZIGE TOERUSTING

2.1. Het voortplantingsonderzoek kan worden
gerubriceerd naar specifieke fysiologische pro-
cessen. Elk proces vraagt om eigen en diersoort-
specifieke analyses. De volgende processen kun-
nen worden onderscheiden:

1. geslachtelijke ontwikkeling/puberteit;

2. bronst, coïtus en bevruchting;

3. graviditcit;

4. partus;

5. puerperium.

In het algemeen wordt het onderzoek bepaald
door de problemen die zich binnen de diverse
rubrieken in de praktijk voordoen. In veel ge-
vallen komt het onderzoek dan neer op het ver-
garen van basale informatie omtrent de nor-
male fysiologie om daarmee hypothesen te for-
muleren, met behulp waarvan de problemen
meer adequaat kunnen worden aangepakt.

2.2. Binnen de aangegeven rubrieken zijn di-
verse problemen en vraagstellingen geformu-
leerd waarop het onderzoek zich heeft gericht.

-ocr page 534-

richt en zal richten. (De toekomstige prioriteit is
hier reeds geïndiceerd. * = groei, ** = stationair
en *** = krimpgebied. In paragraaf 3 zal deze
worden toegelicht.)

ad 2.1.1. Geslachtelijke ontwikkeling en puber-
teit

** De prepuberale periode: onderzoek wordt
gedaan naar parameters voor selectie op vrucht-
baarheid in latere jaren bij rund en varken en
naar mogelijkheden om het begin van de ge-
slachtsrijpheid te beïnvloeden.

ad 2.1.2. Bronst, coïtus en bevruchting

** De bronstselectie en bronst duur: de schaal-
vergroting binnen de runder- en varkenshoude-
rij heeft tot gevolg dat minder aandacht kan
worden gegeven aan het individuele dier en met
name aan de bronst. Onderzoek wordt gedaan
naar de relatie tussen management, huisvesting,
voeding en vruchtbaarheid en naar de moge-
lijkheden de bronstdetectie onafhankelijk te
maken van de permanente observatie van de
veehouder. Ondanks het vergrote inzicht in de
hormonale achtergronden van de bronst en
ovulatie blijft de bronstdetectie van zeer groot
belang om hetjuiste tijdstip voor KI of dekking
te bepalen. Dit geldt des te meer nu is waarge-
nomen dat het normaal gekoppeld optreden
van bronst en ovulatie ook ontkoppeld kan
voorkomen.

* De optimalisatie van de KI: de beperkte le-
vensduur van de gameten vereist een juiste af-
stemming van de inseminatie op de ovulatie. Dit
kan probleemloos worden gedaan wanneer goe-
de methoden voor het bewaren van sperma
voorhanden zijn. Al verdient het diepvriezen
van sperma bij het rund zelfs nog de nodige
verbetering, deze methode is volstrekt onvol-
doende ontwikkeld voor sperma van andere
diersoorten. Zolang diepvriezen nog niet moge-
lijk is, blijft voor diverse diersoorten een vergro-
ting van dc houdbaarheidsduur van vers sperma
een eerste vereiste.

Spermaconserveringbij pluimvee verdient apar-
te aandacht. De problemen bij pluimvee zijn
slechts ten dele vergelijkbaar met die bij andere
landbouwhuisdieren. Het behoud van het be-
vruchtend vermogen van de spermacellen gedu-
rende langere tijd na het insemineren is hier
essentieel voor de efficiëntie van de KI bij
pluimvee. Naast methoden voor goede houd-
baarheid van sperma blijft onderzoek noodza-
kelijk naar de relatie spermakenmerk en be-
vruchtend vermogen, zeker in aansluiting op
invriezen en ontdooien.

*** Bronstinduetie en-synchronisatie: in het kader
van een verkorting van de tussenwerptijd wordt
onderzoek gedaan naar bronstinduetie. Al zijn
er betrouwbare methoden voor bronstinduetie
en -synchronisatie ontwikkeld in de afgelopen
jaren, de embryotransplantatie vraagt om een
verfijning van de methoden. De bestaande me-
thoden beogen veelal een synchronisatie van de
corpus luteum regressie. De lengte van de
daarop volgende folliculaire fase wordt door
vele factoren zoals onder andere melkgift en
huisvesting beïnvloed. Zolang ET nog wordt
uitgevoerd met verse embryo\'s blijft een opti-
male synchronisatie van donor en recipiënt van
wezenlijk belang. Het onderzoek dient zich in
dit geval eerder te richten op het verbeteren van
de diepvriesmethoden ter conservering van em-
bryo\'s. De vraag om \'synchronisatie\' zal dan
afnemen.

* De ovarium fysiologie: het onderzoek van de
achterliggende jaren heeft enorm veel informa-
tie aangedragen over follikelgroei en ontwikke-
ling bij diverse diersoorten. Wat de hormonale
aspecten betreft is daarbij zeer veel aandacht
besteed aan de synthese van steroïde hormonen.
In de komende jaren zal de aandacht veel meer
verschuiven naar de synthese van niet-steroï-
dale factoren die via de perifere circulatie maar
meer nog via locale beïnvloeding de selectie van
de preovulatoire follikels en de daarin rijpende
eicellen mede bepalen.

In het kader van de inductie van multipele ovu-
latie (superovulatie) ten behoeve van de embryo-
transplantatie is dringend behoefte aan meer
inzicht in juist dit selectiemechanisme.

ad. 2.1.3 Graviditeit

* Vroeg-embryonalesterfte: het onderzoek richt
zich op de kwaliteit van het embryo en op de
relaties embryo - uterus en corpus luteum, de
endocriene regulatie van de vroege dracht en de
invloed van zoötechnisch handelen (externe
factoren) daarop. Essentieel binnen dit onder-
zoek, maar ook voor praktische toepassing, is
de ontwikkeling van een betrouwbare drach-
tigheidsbepaling.

* Drachtigheid.sdiagnostiek: het onderzoek richt
zich op een zo snel mogelijke detectie van
dracht, nog vóór de bestaande methoden kun-
nen worden aangewend. Gedacht wordt aan
isolatie van Early Pregnancy Factors (EPF\'s),
het vormen van antilichamen hiertegen en de
ontwikkeling van een eenvoudige immunologi-
sche test. Daarnaast wordt aandacht besteed
aan een verdere ontwikkeling en evaluatie van
een vroege drachtigheidsdiagnostiek door mid-
del van real-time echografie.

** Voeding en graviditeit: dit onderzoek richt
zich op de relatie tussen de voeding tijdens de
dracht en de lactatie en de vruchtbaarheid van
het moederdier na het spenen.

-ocr page 535-

* Endocrinologie van de late graviditeit en ge-
boorte

Het onderzoek richt zielt op de endoerinoiogi-
sche interacties van foetus, placenta en moeder-
dier voor zover die een rol spelen bij de matura-
tie van de vrucht en het opgangkomen van het
geboorteproccs. Hierbij wordt gebruik gemaakt
van het chronisch gecanuleerde kalf/«
utero.

ad. 2.1.4. Partus

* Perinatale fysiologie en perinatale sterfte
Dit onderzoek richt zich op factoren (uterus
contracties, afwijkende liggingen, gebruik me-
dicamenten) die van invloed zouden kunnen
zijn op een conditieverslechtering van de vrucht
in utero. Wanneer deze conditieverslechtering
vroegtijdig kan worden onderkend dan zou de
te verlenen verloskundige hulp hieraan kunnen
worden aangepast. Het voorkomen van asphy-
xie rond de geboorte heeft hoge prioriteit van-
wege de negatieve invloed hiervan op de overle-
vingskansen in de peri- en post-natale periode.

ad. 2.1.5. Puerperium

* Retentio secundinarum: Het onderzoek in het
Puerperium richt zich op de reductie van \'het
aan de nageboorte blijven staan\' van runderen.
Dit onderzoek zal onder andere langs immuno-
logische weg worden aangepakt. Oplossen van
dit probleem zal een grote bijdrage leveren aan
de verkorting van het partus-conceptie interval.

2.3. Aanwezige toerusting

De totale onderzoekscapaciteit voor het voort-
plantingsonderzoek bij landbouwhuisdieren be-
draagt nog geen 20 mensjaren W.P. Hierbij zijn
ook de tijdelijke arbeidsplaatsen gerekend. Van
dit potentieel wordt 40% ingezet op onderzoek
bij het varken, 50% bij het rund, 5% bij pluim-
vee en 5% bij de overige diersoorten. Aan paard
en geit wordt nauwelijks aandacht besteed, ter-
wijl ze in belangrijkheid duidelijk toenemen:
ook aan het fundamentele Kl-onderzoek werd
de laatste jaren vrijwel geen aandacht besteed.
De vraag naar onderzoek is derhalve vele malen
groter dan de onderzoekscapaciteit aan kan. Er
zal dus een prioriteit moeten worden aangege-
ven voor de periode 1987-1991.

3. TOEKOMSTIGE AANDACHTSGEBIEDEN
EN AANDACHTSVERSCHUIVINGEN

De intensivering en schaalvergroting op vee-
teeltbedrijven heeft een eigen effect op het toe-
komstig voortplantingsonderzoek. Deze richt
zich veeleer op problemen die bij een grote
groep dieren voorkomen dan op problemen bij
één enkel dier. Intensieve aandacht voor een
behandeling van het individuele dieren binnen
een groepsprobleem blijft daarbij geboden.

Echte bedrijfsproblemen bij het rund c.q. varken
zijn onder andere witvuilen, verwerpen, retentio
secundinarum, anafrodisie, cysteus ovarium
syndroom, vroeg-embryonale sterfte (ves) en
een lange tussen kalf- (of big)-tijd ten gevolge
van stille bronsten en/of ovariële inactiviteit.
Van de ene kant kunnen deze problemen ge-
makkelijk worden uitgedrukt in geldelijk verlies
(zie eerdergenoemde rapporten) en dus een di-
recte aanpak rechtvaardigen, van de andere
kant moet worden opgemerkt dat deze pro-
blemen al geruime tijd, nationaal en internatio-
naal, onderwerp van onderzoek zijn geweest
zonder dat oplossingen zijn gevonden. De com-
plexiteit van deze problemen is groot en vereist
een multidisciplinaire aanpak.
Nieuwe ontwikkelingen binnen de immunolo-
gie, de hybridomatechniek, de celbiologie, de
weefselkweek, de echografie en de embryologie
beloven een hernieuwde aanpak van het hier
bedoelde probleemoplossende onderzoek. Deze
nieuwe mogelijkheden moeten echter eerst nog
verder worden ontwikkeld (innoverend onder-
zoek). Dit kost veel tijd maar verdient de hoog-
ste prioriteit (groei-gebied) mede om de vol-
gende reden.

Naast genoemde nieuwe ontwikkelingen, die
van nut zullen zijn voor het oplossen van pro-
blemen binnen de reguliere voortplanting, heeft
zich ook de artificiële voortplanting ontwik-
keld. Deze is onlosmakelijk verbonden aan eer-
dergenoemde ontwikkelingen binnen de immu-
nologie, embryologie, celbiologie etc. Dit moge
blijken uit het volgende.

Met de komst van de embryotransplantatie is
het mogelijk geworden de genetische potentie
van vrouwelijke dieren beter te exploiteren. De
mate waarin deze nieuwe techniek tot snelle
uitvoering van speciale fokprogramma\'s kan
worden aangewend staat en valt met de moge-
lijkheden om het verlies van embryo\'s te reduce-
ren, de produktie van embryo\'s te verhogen en
de kwaliteit van embryo\'s te beïnvloeden.
Behalve dat de techniek van embryotransplan-
tatie zelf dienstig kan zijn in het onderzoek naar
niet-drachtig worden en vroeg-embryonale sterf-
te is ze grensverleggend binnen het voortplan-
tingsonderzoek. Het begrip \'embryotransplan-
tatie\' vraagt om een intensivering van onder-
zoek naar a) ovariumfysiologie (superovulatie),
b) kwaliteitsbeoordeling van gameten en em-
bryo\'s, c) diepvriezen van gameten en embryo\'s,
d) kwaliteitsbeoordeling van het moederdier, e)
karotypering van embryo\'s, om na te gaan of er
sprake is van chromosonale afwijkingen, f)
klieven van embryo\'s, g) sexen van embryo\'s, h)
in v/7romaturatieen fertilisatie van eicellen. Elk
van deze bovengenoemde onderzoekslijnen zal
leiden tot intensivering van de kennis omtrent

-ocr page 536-

de voortplanting bij landbouwhuisdieren en al-
dus een bijdrage leveren aan de eerdergenoemde
problemen die in het verleden veel onderzoek
vergden en in de toekomst zullen blijven vragen.
Ten opzichte van de meerjaren-visie 1982-1986
is in de probleemsignalering binnen de varkens-
en rundveehouderij niet veel veranderd. Ook
daarin werden de reductie van de vroeg-embryo-
nale en perinatale sterfte als zeer belangrijk ge-
noteerd, alsmede de verkorting van de tussen-
werp-tijd. In de komende periode wordt echter
door een intensieve exploratie van nieuwe voort-
plantingsmogelijkheden zoals deze zijn opgete-
kend in het NRLO-rapport \'dierlijke biotechno-
logie\', alsmede door intensivering van het onder-
zoek naar de relaties tussen moeder en embryo/
foetus in goedomlijnde projecten en met behulp
van de modernste technieken getracht boven-
genoemde problemen te reduceren. Deze keuze
heeft tot gevolg dat andere onderwerpen voor
onderzoek noodgedwongen minder aandacht
zullen krijgen.

Genetische manipulaties in de zin van toe-
voegen van vreemd en/of extra DNA in de
mannelijke pronucleus van de zygote tot vor-
ming van \'transgenedieren\' zullen in de planpe-
riode 1987-1991 worden voorbereid. Deze expe-
rimenten kunnen pas op grotere schaal worden
gepraktizeerd wanneer de
in vitro maturatie -
fertilisatie van eicellen routinezaken worden. In
de tussentijd zal de nodige aandacht moeten
worden besteed aan de inventarisatie en isolatie
van genen en allelen en aan micromanipulatie-
technieken. Hetzelfde geldt voor clonen door
middel van kerntransplantaties.
De introduktie van nieuwe genetische informa-
tie binnen de Nederlandse veestapel zal wel
langs de normale wegen der fokkerij worden
gepraktizeerd. Aan de LH te Wageningen wordt
overwogen bij varkens kruisingsexperimenten
met het Chinese varken uit te voeren om na te
gaan in hoeverre langs deze weg bestaande
voortplantingsproblemen, zoals de vroeg-em-
bryonale sterfte, genetisch zijn bepaald.
Terugziende op dat wat in paragraaf 2 is gezegd,
stelt de coördinatiecommissie voortplantings-
onderzoek NRLO voor de komende vijfjaar
binnen het fundamentele onderzoek van de in
paragraaf 1.3 genoemde stellingen drie zwaar-
tepunten (groeigebieden*) voor.

/. Follilcelrijping, ovulatie en bevruchting, in-
houdende:

a. Selectie van pre-ovulatoire follikels en super-
ovulatie.

b. In vitro maturatie van eicellen en in vitro
capacitatie van sperma.

c. Kwaliteitsbeoordeling van eicel en sperma-
cel met behulp van diverse technieken, waar-

onder de homologe eicelpenetratietest (in
vitro
fertilisatie),
d. Conservering van gameten (Cryobiologie).

2. Embryo-ontwil<keling en vroege dracht, in-
houdende:

A. Embryonale aspecten

1. kwaliteitsbeoordeling van embryo\'s;

2. sexen van embryo\'s;

3. klieven van embryo\'s;

4. diepvriezen van embryo\'s;

5. embryo-transplantatie.

B. Embryo-maternak interacties

1. interactie embryo-endometrium;

2. herkenning van de dracht (pregnancy pro
tein, early pregnancy factors, embryo deple-
tion platelet activating factor (EDPAF).

3. Peri- en postnatale problematiek, inhouden-
de:

A. de endocriene, functionele en pathofysiolo-
gische relaties tussen moeder en foetus aan
het einde van de graviditcit en tijdens de
geboorte;

B. de patho-fysiologie van de foetus tijdens en
kort na de geboorte;

C. de retentio secundinarum.

Voor een optimale uitvoering van het zwaarte-
puntonderzoek is een versterkte bijdrage vanuit
de immunologie (Ret. Sec., early pregnancy fac-
tors), de celbiologie (hybridoma-technologie,
Rec. DN A-technologie, weefselkweek) de echo-
grafie (ovum pick-up) en de embryologie nood-
zakelijk.

Blijvende aandacht (Stationair gebied**) zal
worden besteed bij landbouwhuisdieren aan:

1. testisfunctie (hormoonproduktie en licha-
melijke ontwikkeling);

2. externe (onder andere huisvesting) en in-
terne (onder andere voeding, immunisatie
tegen
Steroiden) factoren die de voortplan-
ting cn fertiliteit beïnvloeden;

3. bronstdetcctie;

4. drachtigheidsdiagnostiek (anders dan EPF);

5. endocriene parameters voor gewenste ken-
merken waaronder ook fertiliteit;

6. vervroeging van de geslachtsrijpheid;

7. verbeteren van broeduitkomsten;

8. gebruik zware hanen;

9. de voortplanting in algemene zin van pels-
dieren en konijnen.

Minder aandacht (krimpgebieden***) zal wor-
den besteed aan:

1. bronstsynchronisatieen inductie bij runden
varken;

2. praktische Kl bij rund en varken;

3. verkorting partus-conceptie-interval bij het
rund;

4. anafrodisie bij het varken;

-ocr page 537-

5. cysteus ovarium-syndroom (inclusief nym-
fomanie) bij het rund;

6. verwerpen bij rund en varken.
Overbodig nog eens te onderstrepen dat zeker
punt 3 t/m 6 niet behoren tot een wensehjk
krimpgebied. Deze problemen zijn in tegendeel
erg belangrijk, maar kunnen gezien de beperkte
onderzoekscapaciteit binnen het voortplantings-
onderzoek op dit moment niet worden aange-
pakt. Het wachten is op nieuwe wetenschappe-
lijke aanknopingspunten.

4. EVALUATIE VAN DE PLANNEN

De bovenstaande meerjarennota is ter evaluatie
voorgelegd aan twee vooraanstaande veteri-
naire voortplantingsdeskundigen, te weten:
prof dr. E. Grunert, directeur vande Klinik für
Geburtshilfe und Gynäkologie des Rindes der
Tierärztlichen Hochschule Hannover en
prof dr. G. H. Arthur, Emeritus Professor of
Vet. Obstetrics and diseases of Reproduktion,
University of Bristol.

Kort samengevat komt hun mening neer op het
volgende:

Het meerjarenplan is een ambitieus programma.
Het omvat een groot terrein dat zeer veel moge-
lijkheden biedt vooronderzoek.
Als het dan toch aankomt op het maken van
keuzes, moet datgene aangepakt worden dat
economisch aantrekkelijk is en zich leent voor
financiële ondersteuning. Daarbij moeten de
diverse instituten datgene kiezen waartoe ze qua
personele bezetting, expertise en accommodatie
het beste toe uitgerust zijn. De keuze van de
zwaartepunten kon door beide deskundigen
worden onderstreept. Daarbij maakten zij zich
geen problemen over de voortgang van het on-
derzoek binnen het le en 2e zwaartepunt. Deze
problematiek kan zowel door landbouwkun-
digen, veterinairen en zoölogisch georiënteerde
biologen worden aangepakt. Speciale aandacht
werd door beide deskundigen gevraagd voor de
problemen tijdens de graviditeit, rond de ge-
boorte en puerperium, omdat daarin onder-
zoeksactiviteiten en expertises gevraagd wor-
den die direct de veterinairen regarderen. Be-
pleit werd meer aandacht te besteden aan
problemen als abortus, anafrodisie, distocia, as-
fyxie en retentio secundinarum.
De zienswijze van de buitenlandse deskundigen
onderstreept de gemaakte keuzes. Waarom ana-
frodisie desondanks niet direct in een zwaarte-
punt is opgenomen, is in het rapport gemoti-
veerd.

Th. A. M. Kruip.

W. Sybesma\'.

Biotechnologie in de Veehouderij
Wageningen, 13 januari 1987

Ter ere van het 25-jarig bestaan van de studiever-
eniging \'de Veetelers\' van de richting Zootechniek van
de Landbouw Universiteit te Wageningen wordt er
een symposium georganiseerd met de titel \'Biotechno-
logie in de Veehouderij\'. Dit symposium zal plaats-
vinden op dinsdag 13 januari 1987 in het Congres-
centrum de Reehorst te Ede.
Het programma ziet er als volgt uit:
9.30: Ontvangst met koffie.
10.15: Opening.

10.30: Inleiding prof. dr. A. Brand (Diergeneeskunde,
Utrecht):

— Korte terugblik 25 jaar biotechnologie in de vee-
houderij.

— Weergave van de huidige stand van zaken en een
toekomstschets van biotechnologisch onderzoek.

11.15: Inleiding doordr. ir. A. J. van der Zijpp (Vak-
groep Veehouderij, Wageningen):
Verbetering van de ziekteresistentie van landbouw-
huisdieren.

— Consequenties voor de praktijk in de toekomst.

— Relatie met het buitenlands onderzoek.
12.00: Inleiding door ir. P. Booman (IVO, Zeist):
Monoclonale antistoffen voor het diagnostiseren van
zwangerschap en het sexen van runderembryo\'s.

— Consequenties voor de praktijk in de toekomst.

— Relatie met buitenlands onderzoek.
12.45: Lunch.

14.00: Inleiding door ir. J. H. Peltjes (Directeur
Mengvoeders Cebeco):
Veevoederbedrijfsleven en biotechnologie.

— Betekenis van de industrie voor de veehouderij.

— Problemen met upscaling van onderzoeksresulta-
ten.

— Gevolgen van het op de markt brengen van nieuwe
produkten.

14.45: Inleiding door prof. dr. ir. D. de Zeeuw (Voor-
zitter van College van Bestuur van de Landbouw
Universiteit):

— Plaats van de Landbouw Universiteit en speciaal
van de zoötechnische vakgroepen op het gebied
van biotechnologisch onderzoek in Nederlanden
in het buitenland.

— Belang van de \'derde\' geldstroom ter financiering
van biotechnologisch onderzoek en het standpunt
van de Landbouw Universiteit hierover.

15.30: Thee.

16.00: Forumdiscussie, waaraan alle inleiders deel-
nemen.

17.00: Sluiting.

De dagvoorzitter is prof. dr. ir. H. Bakker (Directeur
Hendrix International).

Inlichtingen en inschrijvingsformulieren kunnen wor-
den aangevraagd op het adres: Lustrumcommissie
\'De Veetelers\', p/a Zodiac, Marijkeweg 40, 6709 PG
Wageningen.

Dr. Th. A. M. Kruipen dr. W. Sybesma, secretaris, respectievelijk voorzitter van de Coördinatie Commissie
Voortplantingsonderzoek NRLO.

-ocr page 538-

MEDEDELINGEN

Veterinaire Hoofdinspectie
van de Volksgezondheid

Het vraagstuk Furazolidon

In 1980 is de registratie van furazolidon, nadat
deze stof voor ratten carcinogeen was gebleken,
als humaan geneesmiddel geschrapt. Dit houdt
in dat het middel niet meer bij de mens mag
worden toegepast. Vanwege het carcinogeen-
zijn is furazolidon als veevoederadditief niet
meer toegelaten. Furazolidon is een antimicro-
bieel middel dat nog uitsluitend in de veterinaire
sector wordt toegepast als profylacticum en the-
rapeuticum onder andere in gemedicineerde
voeders. Over de inschatting van het risico voor
de consument, met betrekking tot de residuen in
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong na
therapie met furazolidon, lopen de meningen
nogal uiteen. Dit komt omdat na toediening
furazolidon al snel niet meer aantoonbaar is in
vlees en in bloed, maar daarentegen wel talloze
onbekende metabolieten van furazolidon zijn
aan te tonen. Over de toxicologische betekenis
van deze metabolieten zijn nog geen gegevens
beschikbaar.

Furazolidon behoort tot de groep nitrofuranen.
Dit is een groep van synthetische verbindingen
met een breed antimicrobieel spectrum. Deze
zijn effectief tegen veel Gram-positieve en
Gram-negatieve bacteriijn. Enkele nitrofuranen
zijn zelfs werkzaam tegen protozoën, schimmels
en enkele grote virussen (pokachtigen). Het
werkingsmechanisme is niet precies bekend. Er
zijn aanwijzingen voor één of meer aangrij-
pingspunten bij stofwisselingsprocessen op cel-
lulair niveau.

Furazolidon wordt vooral toegepast bij darm-
infecties, zoals infectieuze hemorrhagische en-
teritis bij varkens, colibacillose en salmonellose
bij kalveren. Bij pluimvee zijn de indicaties
onder andere coccidiosis, histomoniasis, hexa-
mitiasis. Furazolidon blijkt in de praktijk wei-
nig aanleiding te geven tot resistentievorming.
Het streven naar een zo \'schoon\' mogelijk voe-
dingsmiddel van dierlijke oorsprong, dus een
produkt met zo weinig mogelijk residuen, zal
altijd overwogen moeten worden. Het is de
wens van het beleid, gezien het advies van de
Gezondheidsraad, carcinogene en mutagene
agentia te weren uit de voedingen uit het milieu.
Evenwel in het geval van furazolidon doet zich
de vraag voor welke alternatieve diergenees-
middelen er voorhanden zijn met een gunstige
risico evaluatie, die qua prijs, werkzaamheid en
resistentie ontwikkeling furazolidon kunnen
vervangen.

Als vervangende diergeneesmiddelen komen in
aanmerking polymyxinen, aminoglycosiden,
breed spectrum penicillinen, tetracyclinen, ap-
ramycine, spectinomycine en nog een aantal i
andere. Een reëel probleem bij deze alternatieve
middelen is de ontwikkeling van resistentie. Er
bestaat het vermoeden dat multiresistentie zal
optreden zelfs bij goed veterinair en alternerend
gebruik van deze middelen. Deze vervangende
middelen zullen in het algemeen hoger in prijs
zijn. Bovendien heeft de toxicologische evalua-
tie van de meeste van deze middelen nog niet
plaats gevonden.

Ondanks het feit dat er thans geen reële alterna-
tieve middelen beschikbaar zijn, was de Recep-
tuurcommissie Landbouwkwaliteitsbesluit ge-
medicineerde voeders toch de mening toegedaan
dat het gebruik van furazolidon in standaard
gemedicineerd voeder moest worden terugge-
drongen. Zij heeft als eerste aanzet de toepas-
sing van furazolidon in de varkenshouderij be-
perkt tot de eerste 16 weken voor de indicatie
speendiarree en slingerziekte. Voorts heeft zij de
wachttermijn gesteld op 30 dagen. Dit was vol-
gens de commissie de maximale termijn, die uit
een oogpunt van veterinaire praktijk viel te ver-
dedigen. In de slachtkuikensector ligt het moei-
lijker om het gebruik van furazolidon in stan-
daard gemedicineerde voeders terug te dringen,
aangezien er geen andere antibacteriële mid-
delen in standaard gemedicineerde pluimvee-
voeders zijn toegelaten. De Receptuurcommis-
sie heeft geadviseerd het recept te handhaven
met een wachttermijn van 3 weken.
Intussen is op de laatst gehouden vergadering te
Brussel van het \'Committee for Veterinary Med-
icinal Products\' (CVMP) i.e. dc \'Working
Group on the Safety of Residues\' (29/30 sep-
tember, 1 oktober) ten aanzien van nitrofu-
ranen de volgende verklaring opgesteld:
\'The nitrofurans are a therapeutically import-
ant group of veterinary medicines which
cannot
easily be replaced at the present time, particu-
lary in the treatment of young animals. On the
other hand they have mutagenic and carcino-
genic properties associated with the reduction
of the 5 nitro group and the generation of reac-
tive metabolites. The available toxicological
data do not allow a threshold level to be estab-
lished without carcinogenic risk, and residues of
intact 5 nitro group containing substances
should only be tolerated at the lowest possible
level. A residue level in the region of 1 ppb
(/Mg/kg) appears to be appropriate for consumer
protection in the absence of full toxicological
data.

The group recommends that the pharmaceu-
tical industry be asked to develop a suitable
analytical method within three years and to

-ocr page 539-

provide complete residue toxicological data.
Thereafter a reassessment of the use of the nitro-
furans in veterinary medicine should be under-
taken.\'

Gebruik van onder de opiumwet
vallende middelen

Codinovo (2)\'

Codeïne geldt als het prototype van de hoeston-
derdrukkende stoffen. Nog niet geheel opgehel-
derd is de wijze waarop dit tot stand komt.
Waarschijnlijk worden centra in de medulla
spinalis geremd. De eigenschappen van sede-
ring en pijnstilling van deze stof dragen bij tot
hoestonderdrukkend effect door de verhoging
van de prikkeldrempel voor het optreden van de
hoestreflex.

In de voor pijnstilling gebruikelijke hoge dose-
ring van codeïne ziet men onaangename bijwer-
kingen als sufheid, misselijkheid, braken en
constipatie. Dit komt bij de lage doseringen
voor hoestonderdrukking niet voor.
Het verslavend vermogen van codeïne is aan-
merkelijk geringer dan dat van morfine. Bij de
mens is bekend, dat het effect van codeïne bij
pijn boven 60 mg niet meer toeneemt. Voor het
effect bij hoest wordt bij de mens algemeen een
bovengrens van 30 mg aangehouden, waarbo-
ven niet meer effect valt de verwachten.
Als alternatieven voor codeïne en codinovo zijn
niet-narcotische centraal werkende hoestdem-
pende stoffen voorhanden, zoals onder andere
dextromethorfan en noscapine. Het hoeston-
derdrukkende effect van deze stoffen is gelijk
aan dat van codeïne, ook voor wat de overige
eigenschappen betreft, is er weinig verschil, be-
halve dat niet is gebleken dat zij verslavende
eigenschappen bezitten.

Perifeer aangrijpende farmaca als alternatief
voor codeïne en codinovo zijn onder andere
benzonataat, natrium dibunaat cn oxolamine.
Zij onderdrukken de hoest door remming van
perifere receptoren. Hiernaast hebben deze stof-
fen een ontstekingsremmend en spasmolytisch
effect, zonder dat zij verslavende eigenschappen
bezitten.

Bij een produktieve hoest dienen stoffen als
broomhexine (Bisolvon)de voorkeur te krijgen.
De viscositeit van het geproduceerd slijm wordt
verlaagd, waardoor verlichting van het hoesten
optreedt. Deze stof kan zo nodig gecombineerd
met een antimicrobiële therapie worden toege-
past. De enige bekende onaangename bijwer-
kingen zijn geringe maagstoornissen. Een niet-
produktief lijkende hoest is vaal wel produktief.
Resumerend kan gesteld worden, dat het ge-
bruik van hoestonderdrukkende middelen in
het algemeen gecontraïndiceerd is. Indien een
dergelijk middel wel moet worden toegepast, is
codeïne te prefereren boven codinovo in ver-
band met het sterk verslavend effect van de
laatste stof. Nog beter is dan het gebruik van
bestaande, even goed werkende, farmaca, welke
geen verslavende effecten bezitten.
Uit mededelingen van praktizerende dierenart-
sen is ons gebleken, dat om der wille van de
toedieningswijze, dosering of prijsverschil er
ook geen voorkeur voor codinovo behoeft te
bestaan.

De nodige terughoudendheid ten aanzien van
bovengenoemd middel is noodzakelijk om ver-
keerd gebruik te voorkomen.

Vijf jaar \'Zo doende\'

Het jaarverslag \'Zo doende 1985\' van de Sectie
dierproeven van de Veterinaire Hoofdinspectie
is de vijfde dat in de reeks \'Zo doende\' wordt
uitgegeven.

Evenals in de vorige jaren maakt de registratie
van dierproeven en proefdieren een belangrijk
deel uit van de verslaglegging. Zo zijn in het
verslagjaar 67.197 minder dieren voor proeven
gebruikt dan in het jaar 1984. Het totaal aantal
dieren is in 1985 daarmee teruggebracht tot
1.175.088. Sinds de aanvang van de registratie is
het aantal dierproeven gedaald met 25,3%.
Met dieren, die volgens de Wet op de dierproe-
ven extra moeten worden ontzien, apen, hon-
den, katten en paarden, zijn vorig jaar 5.169
proeven verricht.

Van alle dieren is 47% gebruikt voor het ont-
wikkelen, testen en fabriceren van preparaten
ter voorkoming, behandeling en genezing van
ziekten. Van onderzoek naar bestrijding en ge-
nezing van ziekten werd 32,5% van de dieren
gebruikt. Voor onderzoek naar schadelijke bij-
werkingen van stoffen, die onder andere worden
gebruikt in landbouw, industrie of huishouden,
waren 66.970 dieren nodig of wel 5,7%.
In de verslaglegging komen naast gegevens over
aantallen bij proeven gebruikte dieren ook ac-
tuele gebeurtenissen op het gebied van dier-
proeven aan de orde zoals ontwikkelingen met
betrekking tot alternatieven voor dierproeven
en inspectiezaken. De Sectie is gaarne bereid,
indien mogelijk, nadere inlichtingen te verstrek-
ken over dit verslagen over andere zaken die op
dierproeven betrekking hebben.

Tot 20 november is het adres Veterinaire Hoofd-
inspectie, Sectie dierproeven. Postbus 439,
2260 AK Leidschendam, telefoon 070 - 209260
toestel 3374. Na deze datum wordt dat: Postbus
5406, 2280 HK Rijswijk, telefoon 070 - 407911.

Vervolg op een eerder gepubliceerde mededeling, Tijd.schr. Diergeneeskd. 1986; lil: 708-9.

-ocr page 540-

MEDEDELINGEN

Directie van de
Veterinaire Dienst

Diergeneesmiddelenwet

Verpakking en etikettering
In het Staatsblad \\s het \'Besluit verpakking en
etikettering\' (Stb. 1986, 511) gepubliceerd dat
aangeeft aan welke eisen de verpakking en eti-
kettering van diergeneesmiddelen moet vol-
doen. Het besluit treedt gefaseerd in werking.
Voor de door de dierenarts \'magistraal\' bereide
diergeneesmiddelen wordt het op 1 mei 1987
van kracht. Op het etiket van dergelijke mid-
delen moet dan worden vermeld:

de naam van de bereider;
de naam en samenstelling van het middel;
de naam van de houder van dieren waarvoor
het bestemd is;

de dosering en de wijze van toediening;
de eventuele wachttermijn;
de datum van bereiding;
eventuele aanbevelingen over gebruik en be-
waring;

— eventuele veiligheidsmaatregelen voor de
gebruiker;

— de uiterste gebruiksdatum, als deze minder
is dan drie jaar.

In het Besluit worden ook voorschriften gege-
ven voor verpakking en etikettering van geregi-
streerde en niet-geregistreerde diergeneesmid-
delen. Gekanaliseerde diergeneesmiddelen zul-
len de afkorting UDD respectievelijk UDA op
het etiket voeren (zie kanalisatieregeling).

Kanalisatieregeling

Zoals reeds vermeld, is de kanalisatieregeling
gepubliceerd. (\'Kanalisatieregeling diergenees-
middelen en -gemedicineerde voeders\' (Stcrt.
1986, 187)). De regeling wordt op I mei 1987
van kracht.

De regeling geeft aan welke middelen via de
dierenarts moeten worden verstrekt en welke
diergeneesmiddelen de dierenarts niet uit han-
den mag geven. In de regeling worden groepen
aangegeven, die in bijlagen nader worden ge-
specificeerd.

Het volgende overzicht geeft de inhoud van de
kanalisatieregeling weer, waarbij UDA bete-
kent dat het middel uitsluitend (U) door de
dierenarts (D) of door een apotheek (A) op
recept van een dierenarts aan de houder van
dieren mag worden geleverd en UDD betekent
dat het middel uitsluitend (U) door (D) de
dierenarts (D) mag worden toegepast en dus
niet mag worden afgeleverd:

Middelen

Kanalisatievorm

a.

antimicrobiele middelen\'

UDA

b.

resistentie inducerende middelen\'

UDA

c.

hormoonpreparaten^

UDA/UDD

d.

sera, entstoffen, diagnostica\'

UDA/UDD

e.

middelen voor injectie s.c., i.m., intramammair

vrij

f.

middelen voor injectie op andere wijze dan bij e.\'

UDD

g-

anesthetica en lokaal anesthetica voor injectie

UDD

h.

spierrelaxantia

UDD

i.

therapeutica voor ziekten van zenuwstelsel, circulatie-apparaat, immuunsysteem

UDA

j-

thcrapeutica voor inwendige nieuwvoriningen

UDA

k.

middelen in humaan toepasbare vorm die humaan receptplichtig zijn

UDA

Uitgezonderd van kanalisatie (en dus niel UDA) zijn middelen in een verpakking van ten hoogste 5 gram die
uitsluitend bestemd en geschikt zijn voor aquarium- en terrariumdieren. Ook zijn uitgezonderd verpakkingen
van ten hoogste 5 gram die uitsluitend geschikt en bestemd zijn voor kooi- en siervogels, duiven en kleine
knaagdieren en die als werkzame stof
uitsluitend tetracycline, chloortetracycline of sulfonamiden bevatten.
Hormonen zijn in het algemeen UDA, met uitzondering van gestagenen, androgenen en oestrogenen voor
zover deze niet gebruikt worden voor anticonceptie, bronstsynchronisatie of voor orale toepassing bij hond
en kat in kleinverpakking. Deze zijn UDD.

Sera, entstoffen en diagnostica zijn UDD, behalve entstoffen voor vissen en pelsdieren. Deze zijn UDA. Ook
onder het UDA-regime vallen entstoffen voor kanariepokken en entstoffen die door de directeur VD zijn
aangewezen voor georganiseerde (pluimvee) entingen. Voor vissen, pelsdieren en kanaries moet echter een
ontheffing worden verleend van art. 6 van de WUD.

Kopziektevloeistoffen voor i.v.-toediening zijn onder het UDA-regime gebracht.

-ocr page 541-

Dierverloskundigen mogen voor eigen gebruik
(dus niet voor aflevering) beschikken over de
volgende gekanaliseerde middelen:

a. oxytetracycline, chloortetracycline of tetra-
cycline voor intra-uteriene toediening;

b. hormonen die uitsluitend de contractiliteit
van de uterus beïnvloeden;

c. prcthcamide.

Castreurs mogen beschikken over antimicro-
biéle en resistentie inducerende middelen uit-
sluitend geschikt voor wondbehandeling, met
uitzondering van chlooramfenicol.

BESMETTEL1.IKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 19 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 1 t/m 15 oktober vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

BESMETTELIJKE LONGZIEKTEN
BIJ RUMDEREN

Portugal

In de priode van I t/m 8 oktober werden in Portugal
weer 3 uitbraken van besmettelijke longziekte bij run-
deren geconstateerd, waarmee het totaal op 215
kwam.

MOND- EN KLAUWZEER
Italië

De mond- en klauwzeerepidemie in Italië blijft
voortduren. Per 21 oktober was het aantal gevallen
gestegen tot 127. Ook de 7 meest recente gevallen
waren van het type A.

Zij werden vastgesteld in de provincies Cuneo, Vicen-
za, Milano en Mantova.

Rotkreupel

Totaal 8 gevallen in I
Groningen
Friesland
Drenthe
Noord-Holland
Zuid-Holland

gemeenten

2 gevallen
1 geval

1 geval

3 gevallen
1 geval

Vogelcholera

\'l\'otaal I geval in Groningen.
Amerikaans vuilbroed
Totaal 1 geval in Gelderland.

VARKENSPEST
West-Duitsland

In de periode van 6 t/m 22 oktober deden zich in de
Bondsrepubliek weer 4 gevallen van varkenspest
voor, wat het totaal dit jaar op 29 brengt.
Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt en gcdestrueerd.

Italië

Sinds dc uitbraak van 17 september, heeft zich in
Italii; nog een geval van varkenspest voorgedaan, en
wel op 13 oktober in de gemeente Monteverdi Marit-
timo, provincie Pisa, regio Toscane. Hct betrof een
wild zwijn dat dood werd aangetroffen.
Veterinair-politionele maatregelen zijn opgenomen
overeenkomstig EG-richtlijn 80/217.

AFRIKAANSE VARKENSPE.ST
Italië

In Italië was het aantal gevallen van Afrikaan.se var-
kenspest per 14 oktober opgelopen tot 16. Ook dc
laatste 6 werden alle op Sardinië gemeld. Vier hiervan
als gebruikelijk in de provincie Nuoro; de laatste 2
echter in de provincie Oristano.

Spanje

Het aantal constateringen van Afrikaanse varkens-
pest in Spanje was per 10 oktober opgelopen tot 338
en in Portugal per 8 oktober tot 235.

DOORLOPENDE AGENDA

1986

November:
15

18

18

19

20

20
21
22

16 Kurs \'Flomöopathie für Tierärzte\' (A), Cel-
le.

PAO-D: Klinische les Kleine Huisdieren: Hepa-
tologie (pag. 964).

Ned. Ver. v. Dierenartsvrouwen, afd. Noord-
Flolland. Excursie Antwerpen t.g.v. 20-jarig be-
staan.

18—21 Internationale Fachmesse für intensive Tier-
haltung (VIV\'86), Utrecht.
PAO-D: Patiëntendemonstratie (pag. 964).
PAO-D: Klinische les Kleine Huisdieren: Hepa-
tologie (pag. 964).

Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering varkens, aanvang 20.00 uur.
Afscheidscollege drs. F. J. Mcutstege, Utrecht
(pag. 982).

18. Internat. Arbeitstagung \'Angewandte Etho-
logie bei Haustieren\' (A), Freiburg (Brsg.).
24—28 Kurs für leitende Tätigkeiten in Schlacht-
stätten/Fleischbeschauärmten (A), Karlsruhe.
Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gez.d. v. Die-
ren, Zwolle.

PAO-D: cursus Praktische Pathologie van het
Varken.

Kring Breukelen.

Mini-symposium Ethiek en Dierproeven, Utrecht
(pag. 1063).

December:

1—4 I7th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

2 Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering runderen, aanvang 20.00 uur.

2—3 PAO-D: cursus Produkttechnologie (pag.
964).

3 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.
4—7 Weltkongreß der WSAVA (A), Paris.

-ocr page 542-

9 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

9—10 PAO-D: cursus Produkttechnologie (pag.
964).

9—10 PAO-D: cursus Ademhalingsziekten bij
jonge runderen (pag. 964).
Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering runderen, 14.00 uur.
Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. We-
tenschappelijke bijeenkomst.
Groep Gezondheids-en Kwaliteitszorg KNMvD.
Ledenvergadering.
—12 Colloquium: Helminth zoonoses with parti-
cular reference to the tropics, Antwerp (pag.
262).

Emergency Medicine, congres, Antwerpen (pag.
551 en 633).

14—19 AO VET Osteosynthese, Davos (pag. 869 en
947).

Afd. Zuid-Holland KNMvD. Ledenvergadering.
Societeit Standvastigheid, Delft; aanvang 20.00
uur.

Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergadering.
Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.
Afd. Friesland KNMvD. Ledenvergadering,
Leeuwarden; 20.00 uur.

Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot te Akersloot; 8.30 uur.
Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

1987

Januari:

6 Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering pelsdieren, aanvang 20.00 uur.

6 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gez.d. v. Die-
ren, Zwolle.

13 Symposium \'Biotechnologie in de Veehouderij\'.
Studiever. \'de Veetelers\' LU, Ede (pag. 1133).

18—22 4th Annual Eastern States Veterinary Con-
ference, Orlando, USA.

22 Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Studiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

22 Gez.d. v. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering schaap/geit, aanvang 20.00 uur.

24 Ver. Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming.
Lezing over kleine en grote marterachtigen in
Nederland: van otter tot wezel. Utrecht.

13

16

16
16

17

18
24

Gez.d. v. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering paarden, aanvang 14.00 uur.
Werkgroep PluimveeNoord-Oost, Gez.d. v. Die-
ren, Zwolle.

Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergadering.
Ned. Ver. v. Dierenartsvrouwen, afd. Noord-
Holland. Lezing Kralen - klederdracht - tassen.
Heemskerk. Tevens jaarvergadering.
Groep Geneeskd. v/h Kleine Huisdier KNMvD.
Jaarvergadering, Hoog-Brabant, Utrecht, 20.00
uur.

Groep Vet. Homeopathie KNMvD. 10-jarig lus-
trum (pag. 1145).

Gez.d. v. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering kleine huisdieren, aanvang 20.00 uur.
24—25 CLO-Studiedagen, Jaarbeurs Congrescen-
trum, Utrecht.

Maart:

5—7 Europäische Tagung \'Vogelkrankheiten\'.
Utrecht.

5—6 DVG Fachgruppe\'Tierschutzrecht\', Hohen-
heim.

10 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gez.d. voor
Dieren, Zwolle.

11 —17 Equitana\'87, Essen.

10—12 Gemeinsames Symposium der Fachgruppe
\'Lebensmittelchemie und gerichtliche Chemie\' in
der GDCh und der Deutschen Tierärzte.schaft
(A). Würzburg.

Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering vleeskalveren, aanvang 14.00 uur.
Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Studiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.
12—13 DVG Tagung\'Physiologie und Pathologie
der Fortpllanzung\', Rosenheim.
Ned. Ver. v. Dierenartsvrouwen, algemene le-
denvergadering, Utrecht; 10.30 uur.
Gez.d.
V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering varkens, aanvang 20.00 uur.

12

17

24

Mededeling van de Vakgroep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier

Van 25 december 1986 tot 5 januari 1987 zal
dc polikliniek gesloten zijn cn is de dienstver-
lening tot het weekend-niveau beperkt.

Prettige 1\'cestdagen,

Dagelijks Bestuur

Februari:

5
10

11

12

21

24

12

Op korte termijn in centraal Nederland ter overname aangeboden
GOED LOPENDE GEMENGDE PRAKTIJK

(% kleine huisdieren, Ys rundvee)
Goede uitbreidingsmogelijkheden op het gebied van paarden en kleine huis-
dieren. Zeergeschikt voor dierenartsechtpaar. Enig eigen vermogen van belang.
Brieven onder nummer 71 /B6 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 543-

U wilt een

lijfrenteverzekering
die de meeste
voordelen biedt.

Vraag \'tWAA.

De Vandaag-voor-morgen-verzekermg van de
WAA biedt de mogelijkheid om uw lijfrente-
verzekenng precies op uw wensen af te stemmen.
Een aanvulling op uw pensioen, de mogelijkheid
om uw eigen VUT-regeling op te bouwen en
voorzieningen voor nabestaanden kunnen met de
Vandaag-voor morgen-verzekering worden
verzorgd.

Deze verzekering biedt heel veel voordelen:

• vrijheid om jaarlijks te beslissen of u al dan niet
een koopsom stort

• de mogelijkheid om de hoogte van de koopsom
jaarlijks aan te passen

• diverse keuzemogelijkheden in de verzekerings-
vorm

• een uitstekende winstdelingsregelmg

• de mogelijkheid om bij arbeidsongeschiktheid
vrijstelling van storting te verzekeren.

De jaarlijks te storten koopsom is fiscaal aftrek-
baar (in 1986 tot een maximum van f 16.697,-).
De fiscus helpt u dus mee
Met de Vandaag-voor-morgen-verzekering neemt
u vandaag een zeer goede beslissing voor morgen.

Vraag daarom bij WAA
vrijblijvend een offerte
of informatie aan.
Dat kan ook telefonisch:
bel (030) 454911 en
binnenkort profiteert
ook u van de bijzondere
voordelen van de WAA
Vandaag-voor-morgen-
verzekering.

r 7»!

Stuur mij gedetailleerde informatie over de
Vandaag-voor-morgen-verzekering van WAA.

----->i

SwAA.

Verstand van de praktijk.

-ocr page 544-

De totale

Nederlandse
Veé\'stapel kan overal en

altija beterschap
verwachten van Brocacef

Met haar komplete
veterinair,
farmaceutisch en
paramedisch
assortiment in
goed-geoutilleerde
filialen op 10
centrale plaatsen
in Nederland.

Brocacef kan méér voor u doen

-ocr page 545-

KNMvD

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Julianalaan 10, Utrecht. Postbus 14031. 3508 SB Utrecht. Telefoon 030 - 51 01 II.

Hoofdbestuur

Secretariaat

Chef de Bureau

C. C. van de Watering, voorzitter; W. H. Kapsenberg,
vice-voorzitter; L. Nauta, penningmeester; W. J. Nijhof,
lid; A. J. Plaisier, lid;dr. W. F. G. A. Immmk, lid; J. C. M.
van Dijck, lid; M. A. Moons, adviseur.

A. P. Wijgergangs, algemeen secretaris; M. Bosman, se-
cretaris; T. W. te Giffel, secretaris.

Marij Schuurman Hess

Bureau Waarnemingen Jacqueline de Ru.

-ocr page 546-

133e Algemene
Vergadering

Hoewel alle leden een uitvoerig verslag zullen
ontvangen, volgen onderstaand de openings-
woorden van de voorzitter van de KNMvD,
drs. C. C. van de Watering

Dames en heren.

Op deze 133e Algemene Vergadering van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde mag ik u uit naam van het
Hoofdbestuur van harte welkom heten.
Gisteren hebben wij kennis kunnen nemen op
welke manier de mens zich in — mogelijk wel
het meest principiële van het leven — de erfe-
lijke eigenschappen heeft weten binnen te
dringen en ook hier weer is de mens aan het
manipuleren. Niets is voor hem ook meer hei-
lig. Na dit buitengewoon boeiende maar toch
wel zware programma was het een verademing
om in zo\'n ontspannende sfeer te kunnen ge-
nieten van diner en avondfeest. De leden van
de Congres Commissie moeten van harte ge-
complimenteerd worden met de resultaten van
hun inspanningen. Zij hebben sfeer en entou-
rage zodanig weten te scheppen dat wij als
congresgangers wederom ontdekten en daar-
door bevestigden dat er veel is dat ons onder-
ling bindt.

Hedenochtend dan onze Algemene Vergade-
ring als brug tussen hetgeen dat in het afge-
lopen jaar was èn ons in het komende jaar
wacht. Ook dit jaar is gekozen voor een ruime
gedrukte toelichting bij de algemene onder-
werpen onder agendapunt 11, waardoor ik mij
ontslagen acht ze allen in dit openingswoord
uitvoerig te betrekken. Nadere informatie zal
zonodig bij de onderwerpen afzonderlijk ge-
geven kunnen worden.

Een groot aantal vraagstukken heeft in het af-
gelopen jaar veel tijd gevergd zonder dat ze
tot een finale afronding zijn gekomen. In één
jaar tijd gebeuren er geen wonderen, toch is
het niet zo dat — als de eeuwige wisseling van
de getijden — er niets verandert. Vraag-
stukken die zich aandienen en eerst in verken-
nende zin ook in een Algemene Vergadering
aan de orde worden gesteld, maken gedachten
los en vragen om inventarisatie en afwegingen
die dan weer opnieuw in discussie worden ge-
bracht. Zo ontwikkelen zich nu eenmaal me-
ningen en rijpen inzichten. Ook moeten we
constateren dat de problemen principiëler van
aard worden. Ik wil u er een paar noemen
zonder in detail te treden.
Het vestigingsbeleid met de vraag actief, cen-
traal, dirigistisch? Dat niet, maar het \'wat dan
wel\' zal tijd en overleg vergen. Toch heeft het
aan de orde stellen van de problematiek en de
discussie er over een positief effect op de op-
name van jonge dierenartsen in bestaande
praktijken.

Een ander terugkerend onderwerp, met name
vanwege de kosten, vormt de Ereraad. Naar
aanleiding van vragen over de Ereraad in Al-
gemene Vergaderingen van voorgaande jaren
heeft, zoals bekend, in het Hoofdbestuur in-
tern maar ook samen met de Ereraad een ge-
dachtenwisseling plaats gevonden. Zonder te-
rughoudendheid zij hier gesteld dat het
Hoofdbestuur voor de zorgvuldigheid en des-
kundigheid dic het functioneren van dit Col-
lege kenmerkt veel lof heeft.
Het wisselen van de secretaris nu, en straks de
mutatie in het voorzitterschap, vormen een
goede aanleiding om werkwijze en reglemen-
ten aan een nader onderzoek te onderwerpen.
Hiervoor is reden te meer nu in de Wet op de
Uitoefening van de Diergeneeskunde het
tuchtrecht voorzien is. Het Hoofdbestuur is
zeer gelukkig dat voor de opvolging van col-
lega Hage een zo\'n goede kandidaat gevonden
werd die ook de gelegenheid zal hebben zich
in te zetten voor deze voor de KNMvD zo be-
langrijke taak. Ook over de opvolging van de
huidige voorzitter, mr. E. G. James, die de
wens te kennen heeft gegeven om in 1987 niet
meer voor een herbenoeming in aanmerking te
willen komen, heeft veel overleg plaatsge-
vonden. Wij zijn samen met de Ereraad thans
zover gevorderd, dat mogelijk op de komende
vergadering van het Algemeen Bestuur de op-
volging ter finale behandeling kan worden
geagendeerd. Zo spoedig mogelijk wil het
Hoofdbestuur met dc nieuwe secretaris en een
benoemde toekomstige voorzitter van de Ere-
raad, in overleg met respectievelijk de afge-
treden en huidige functievervuilers over aan-
passingen in de werkwijze nader van
gedachten wisselen, met daarbij op de achter-
grond een beperking van de middelen die voor
de Ereraad telkcnjare gereserveerd moeten
worden.

In verband met de steeds stijgende kosten wil
het Hoofdbestuur haar zorgen over de slui-
pende toename van de werklast voor het Bu-
reau van onze organisatie u niet verhelen.
Deze toename vindt ook zijn weerslag in het
tijdsbeslag dat het op de bestuursleden doet.
Vele activiteiten begonnen als goede initiatie-

-ocr page 547-

ven in het verleden doch groeiden uit tot door-
lopende omvangrijke projecten die substan-
tieel beslag leggen op het arbeidspotentieel
van het personeel. Ook een toename van per-
soonlijk individueel ervaren problematiek bij
de leden, die hiervoor een beroep doen op het
Secretariaat, valt te constateren. Voeg daar
nog de gecompliceerde beleidsaspecten van de
huidige vraagstukken bij dan komt u al een
heel eind in de richting van de zorg van het
Hoofdbestuur. Het Hoofdbestuur is zich er
terdege van bewust, dat van een belangrijke
uitbreiding van Secretariaat en/of Bureau
geen sprake kan zijn gezien de financiële con-
sequenties die dit met zich mee zou brengen.
Ik denk dat wij moeten erkennen dat we de
grenzen van onze mogelijkheden reeds gepas-
seerd zijn. Daar van een nadere bezinning op
een efficiëntere wijze van werken nauwelijks
enige veriichting valt te verwachten, heeft het
Hoofdbestuur enige maanden geleden zich
voorgenomen om aan de taakverdeling en aan
de werkbelasting in overleg met Algemeen Se-
cretaris en secretarissen nader aandacht te
besteden. Door het Hoofdbestuur zal worden
afgewogen waar de prioriteiten moeten liggen.
Reeds nu kan gesteld worden dat, wil de
werkkracht evenredig verdeeld zijn over de
verschillende sectoren van de beroepsuitoefe-
ning, er bepaalde activiteiten van het Secreta-
riaat en Bureau beperkt, zo niet afgestoten
moeten worden.

Hoewel urgent, gelet met name op de overbe-
lasting van het Secretariaat, zal op het afstoten
van taken eerst geleidelijk zicht komen, gezien
ook de zorgvuldigheid die een dergelijke af-
weging vereist. Volstrekt duidelijk is evenwel
dat er beperkingen moeten worden aange-
bracht.

Aan het slot van dit openingswoord wil ik uw
aandacht vragen voor het jaar 1987, het jaar
waar wij het 125-jarig bestaan van onze Maat-
schappij herdenken.

Het zou een reden kunnen zijn nadrukkelijk in
onze historie te blikken. Het zou een reden
kunnen zijn met elkaar plechtig te vieren dat
het goed is lid te zijn van onze organisatie die
125 jaar bestaat.

Na rijp beraad is de gedachte opgepakt dat
het een uitgelezen aanleiding vormt om de
diergeneeskunde nog eens nadrukkelijk in de
aandacht van de bevolking te plaatsen. Het
Comité ter herdenking van het 125-jarig be-
staan van de Koninklijk Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde, kortweg Cé
125, heeft de principe-instemming op haar
plannen van het Hoofdbestuur gekregen. Het

gaat om een jubileum van de KNMvD. Het
accent zal liggen op de diergeneeskunde dicht
bij boer en burger.

Wij willen per hoofdsector van ons beroep op
niveau het gesprek met betrokkenen aangaan
over de betekenis van ons beroep. We willen
ook luisteren naar de verwachtingen die er
leven ten aanzien van onze beroepsbeoefening.
Wij willen de samenleving vertellen wat wij
kunnen en willen betekenen, maar wij willen
ook antwoord. We willen de spiegel best
voorgehouden krijgen. De spiegel in handen
van onze cliënten.

We zijn overtuigd van de kwaliteit van ons
vakmanschap, we zijn overtuigd van onze
deskundigheid, we geloven in onze inzet voor
mens en dier, welaan dan moeten wij ook die
ontmoeting met de samenleving, met het pu-
bliek aan kunnen. Na 125 jaar moeten we dat
als organisatie weten te hanteren, waarbij we
de leden van de KNMvD betrekken.
De publieke belangstelling voor ons vak is
overweldigend: kort geleden een open dag op
de Kliniek voor Kleine Huisdieren; 4000 men-
sen in bewondering voor wat er allemaal voor
het gezelschapsdier gedaan kan worden. Afge-
lopen zaterdag open dag van de Faculteit in
het kader van 350 jaar Rijksuniversiteit; tegen
de 5000 getelde bezoekers en 6 minuten televi-
sietijd. En dat is dan allemaal centraal in
Utrecht. De belangstelling voor ons beroep en
zijn functie is een gouden omstandigheid voor
de promotie van onze doelstellingen. Dit in
schrille tegenstelling tot de onzinnige publici-
teit die soms in de media geproduceerd wordt.
Zij zijn niet wijzer.

Wat wij in 1987 willen bieden als jaarpro-
gramma hebt u opde jubileumposters kunnen
lezen en horen toelichten door mevrouw Pau-
line Krikke, die wij als professionele kracht
voor de PR-functie en andere activiteiten
hebben aangetrokken. Binnenkort zult u de
plannen in Tijdschrift en per post nader onder
ogen krijgen. Het programma wil ik nog kort
op een rij zetten.

Drie congressen voor de drie hoofdsectoren
van ons beroep, gericht op die doelgroepen in
de samenleving en wel:

1. Een maatschappelijk congres voor de ge-
zelschapsdierensector onder andere gericht
op eigenaren, fokkers, dierambulance-or-
ganisaties en middenstand.

2. Een maatschappelijk congres voor de
veehouderij. Ook hier weer bedoeld voor
de organisaties uit die wereld, het groene
front. Op deze bijeenkomst willen we ook
vooral luisteren naar de verlangens en

-ocr page 548-

verwachtingen die daar leven ten aanzien
van ons beroep.
3. Een maatschappelijk congres over de func-
tie die ons beroep heeft in het kader van
de Volksgezondheid en kwaliteitsbewa-
king.

Aan deze drie willen wij een vierde bijeen-
komst toevoegen voor onze kandidaatleden:
over de ontwikkeling van het vrije beroep in
het algemeen, en meer in het bijzonder aan-
dacht besteden aan de beroepsmogelijkheden
van ons vak bij de overheid, het bedrijfsleven
en in de praktijk.

Naast deze bijeenkomsten willen we u als
leden, en daarom u uitsluitend, betrekken in
de bevestiging van de functie die u vervult in
de samenleving. Dit doen we door middel van
u in de eerste plaats herkenbaar te maken als
lid van de KNMvD en vervolgens in te scha-
kelen voor een aantal activiteiten die lokaal
zullen starten en centraal landelijk tenslotte
zullen worden afgesloten.

Dit alles kost natuurlijk veel geld. Gezien de
ruime belangstelling die ons beroep geniet,
is een aantal manifestaties commercieel inte-
ressant voor een aantal grote bedrijven. Wij
hebben dan ook voor de weg van de sponso-
ring gekozen om één en ander te realiseren en
de fondsenwerving uitbesteed aan een op dit
merkwaardige terrein gespecialiseerde profes-
sionele organisatie. Afhankelijk van de resul-
taten, die nu nog niet te overzien zijn, zullen
we het voorgenomen programma kunnen rea-
liseren. We zullen de tering naar de nering
moeten zetten. Ook van de leden van de
KNMvD zal een éénmalige bijdrage gevraagd
worden om de gelegenheid te benutten die wij
nu hebben, ons beroep, ook dat van u, naar
buiten te brengen. Het verzoek zal u bereiken
deze bijdrage te storten op een apart reke-
ningnummer, zodat deze gelden duidelijk als
ledenbijdragen herkenbaar blijven.
En tot slot zal in plaats van een jaarcongres
een jubileumvergadering georganiseerd
worden die naast een herdenkingskarakter
ook de aanloop tot een groots feest moet zijn
waar wij onder elkaar tnet recht ons jubileum
vieren zullen. Noteert u maar vast 9 oktober
1987 in Nijmegen.

Ik wil u een goede Algemene Vergadering
1986 toewensen en u voorstellen tot de orde
van de dag over tc gaan.

Algemene Vergadering 1986

Samenstelling Algemeen Bestuur

Door verkiezing in de betreffende Afdelingen
en Groepen zijn de volgende collegae herko-
zen c.q. gekozen als lid van het Algemeen Be-
stuur:

R. V. d. Berg, afgevaardigde van de Afdeling
Friesland;

G. Rakhorst, afgevaardigde van de Afdeling
Gelderland;

C. Wegman, afgevaardigde van de Afdeling
Utrecht;

O. M. Verhorst, afgevaardigde van de Afde-
ling Noord-Brabant;

H. Vaarkamp, afgevaardigde van de Groep
Praktici Grote Huisdieren.

Samenstelling Tarievencommissie

Voorgedragen voor herbenoeming c.q. be-
noeming tot lid van de Tarievencommissie zijn
de volgende collegae:
J. Binnema, door Afdeling Overijssel;
G. J. G. de Jong, door Afdeling Gelderland;
L. O. Scholma, door Afdeling Limburg;
M. K. Buth, door Afdeling Zeeland.

Samenstelling Hoofdredaktie Tijdschnft
voor Diergeneeskunde

In de vacature die ontstaan is door het af-
treden van collega prof dr. A. Brand is in de
Hoofdredaktie van het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde
mevr. I. van der Gaag door het
Hoofdbestuur op voordracht van de Afdeling
Utrecht als lid benoemd.
Prof dr. W. Misdorp is door het Hoofdbe-
stuur herbenoemd.

Samenstelling Financiële Commissie

In de vacature die ontstaan is door het regle-
mentair aftreden van de collega C. W. Moons
zijn door de Regio Oost en West de collegae J.
Stevense re,spectievelijk J. H. Scheper geko-
zen.

Het Hoofdbestuur heeft namelijk besloten dc
Financiele Commissie uit te breiden van 3 tot
4 leden, zodat alle Regio\'s vertegenwoordigd
zijn.

Samenstelling Hoofdbestuur

Collega C. C. van de Watering is herkozen als
voorzitter van het Hoofdbestuur.
Collega dr. W. F. G. A. Immink is herkozen
als landelijk representant van het Hoofdbe-
stuur.

-ocr page 549-

In de vacature, ontstaan door het reglementair
aftreden van collega L. Nauta is collega mevr.
E. Lindenhovius-Zijderveld gekozen als lid
van het Hoofdbestuur.

Samenstelling Ereraad

Als leden van de Ereraad, in de vacatures van
.1. E. Hage en I. H. Harms, zijn gekozen de
collegae J. J. Aukema respectievelijk J. van
Dobbenburgh.

Collega dr. C. D. W. König is herkozen als lid
van de Ereraad.

Paritaire Afvaardiging van de Tarieven-
commissie

Als opvolger van collega H. A. M. Elsinghorst
is gekozen collega C. M. W. Augustijn.
Collega S. J.
V. d. Anker is herkozen.

Contributie 1987

De Algemene Vergadering heeft het contribu-
tievoorstel zoals vermeld in de agenda voor de
Algemene Vergadering 1986, goedgekeurd.
Dit betekent een verhoging van de contributie
met 3%.

Groep Veterinaire
Homoeopathie

Lustrum

In het jaar waarin de KNMvD 125 jaar zal
bestaan, vieren wij, de groep Veterinaire Ho-
moeopathie, het feit dat de contactgroep 10
jaar geleden is opgericht.
U zult begrijpen dat we dat op gepaste wijze
zullen doen! En wel op zaterdag 21 februari
1987. De lustrumcommissie heeft daartoe het
oog laten vallen op Bergen op Zoom, alwaar we
in dc recent gerestaureerde Markiezenhof over-
dag voor allen een wetenschappelijk pro-
gramma zullen presenteren,
\'s Avonds zal er voor de leden van de groep in
de zeer sfeervolle Hofzaal van het Markiezaat
een feest gehouden worden.

Dus noteert u vast,.....

zaterdag 21 februari 1987
Hominum Animaliumque Saluti.

Lustrumcommissie van de Groep
Veterinaire Homoeopathie.

Van de Hoofdredaktie

De Hoofdredaktie stelt het zeer op prijs dat
voor het eerst een vrouwelijke collega lid
wordt van de Hoofdredaktie. In de vacature
die is ontstaan door het reglementair aftreden
van collega prof. dr. A. Brand is namelijk
door het Hoofdbestuur op voordracht van de
Afdeling Utrecht mevr. drs. Ingrid van der
Gaag benoemd.

Collega 1. van der Gaag is geboren in 1940 te
Den Haag, momenteel is zij woonachtig te
Nieuwegein.

Na de middelbare school is collega Van der
Gaag in i960 de studie diergeneeskunde gaan
volgen die zij in 1967 met goed resultaat
beëindigde. Hierop aansluitend heeft zij de
opleiding tot patholoog-anatoom gevolgd.
Zij ontwikkelde een grote affiniteit met het
onderwijs en organisatorische werkzaamheden
(is lid van Onderwijscommissie; Diacommissie
van de Vakgroep en was lid van de
Bibliotheekcommissie).
Zij was betrokken bij de organisatie van het
Veterinair Pathologen congres in 1976 en het
Wereld Veterinair Pathologen congres in 1984
te Utrecht.

Van 1977-1981 was zij actief als Redaktielid
van het
Fakulteits Nieuws: als Hoofdredak-
tricc van 1981-1983 en gedurende het laatste
jaar heeft collega Van der Gaag de gehele lay-
out op zich genomen (o.a. de rubrieken \'ken
de dieren van uw stad\'; \'het dier in de kunst\';
en diverse andere artikelen).
Mevr. Van der Gaag is mede-oprichtster van
de Commissie V.D.A., met in portefeuille de
coördinatie van regionale contactpersonen.

De Hoofdredaktie heet haar gaarne in haar
midden hartelijk welkom!

-ocr page 550-

Jaarcongres 1986

Niet-wetenschappelijk programma

Ai op donderdag 9 oktober waren er uit alle
windstreken congresgangers naar Renesse ge-
komen, waar men \'s avonds rond het zwem-
bad tijdens de \'warming-up party\' alvast in de
juiste stemming kon komen.
Wie op vrijdag 10 oktober arriveerde werd
welkom geheten door twee stoere Zeeuwse
trekpaarden, die, de manen mooi ingevloch-
ten, met hun veulens in het prille herfstzon-
netje op het bordes van de Zeeuwse Stromen
stonden.

Het Zeeuwse trekpaard werd de leidraad van
deze ochtend. Dierenarts H. H. F. M. van de
Vijver, die de verschillende sprekers inleidde,
wist telkens weer een nieuw aspect van dit
edele dier naar voren te brengen. Na het wel-
komstwoord van de voorzitter van de afdeling
Zeeland, M. P. Schaub, kwam dc officiële
opening door de Commissaris van de Konin-
gin in de provincie Zeeland, dr. C. Boertien,
die ook tien jaar geleden, in Vlissingen, deze
handeling verrichtte. Daarna leidde de con-
gresvoorzitter de voorzitter van de KNMvD, C.
C. van de Watering in, waarbij hij de KNMvD
met een trekpaard vergeleek, een trekpaard met
een intelligent hoofd, en vervolgens \'het hoofd\'
het woord gaf voor de jaarrede. Deze jaarrede
heeft u in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde\'
kunnen lezen, maar toch wil ik één lyrische
ontboezeming uit deze rede citeren, handelend
over de hard werkende prakticus:
\'De dierenarts voor dag en nacht, die boven-
dien als bedrijfsbegeleider zich inzet voor de
produktie en de gezondheid van het bedrijf, is
maar een klein stukje van ons beroepsspec-
trum, dat even veelkleurig is als het spectrum,
opbloeiend in de zon, van het op de basalt-
keien aan de voet van de zeedijk tot een zilte
nevel verspattende water uit de Zeeuwse
stromen.\' Na de uitreiking van de Jaarprijs
van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, werd
ons verteld dat het trekpaard het mooiste is in
draf. Tijdens de draf is er een zweefmoment,
een moment van rust. Dat moment was nu
ook voor de congresgangers gekomen: koffie-
pauze; en de deelnemers aan het niet-weten-
schappelijk gedeelte begaven zich hiervoor
naar boven.

Daar werd de bijeenkomst geopend met een
welkomstwoord van de landelijk presidente
van de Nederlandse Vereniging van Dieren-
artsvrouwen, mevr. E. Lindenhovius-Zijder-
veld. Zij deed dit bij ontstentenis van een
afdelingsvoorzitster in de organiserende pro-
vincie. Immers, in Zeeland is, door de moei-
lijke verbindingen, geen afdeling van de
NVvD. Een bijzonder woord van welkom
gold de spreker van deze ochtend, prof. dr. A.
G. M. van Melsen en zijn echtgenote, de heer
M. A. Moons, geestelijk vader van de NVvD en
mevr. J. Schuiling-van Es, vertegenwoor-
digster van de IWA.

Hoewel deze bijeenkomst, door het aanwezig
zijn van zowel leden als niet-leden van de
NVvD, niet de plaats is om huishoudelijke
zaken te behandelen, wilde de presidente haar
gehoor toch met enige algemene zaken con-
fronteren, die alle vrouwen van dierenartsen
aangaan.

Ten eerste de problemen die zich voordoen bij
de ouder wordende dierenarts die zijn werk
langzaam wil gaan afbouwen. De vorige pre-
sidente, mevr. M. Litjens-Brünig heeft zich er
erg voor ingezet deze problematiek bespreek-
baar te maken. Het bestuur van de KNMvD
besteedt momenteel volop aandacht aan deze
materie en in enkele afdelingen heeft de heer
T. W. tc Giffel hierover een voordracht ge-
houden. Duidelijk is geworden dat het belang-
rijk is ook de echtgenote in deze bespre-
kingen te betrekken.

Ten tweede: het is heel belangrijk contact te
blijven houden met de weduwen van over-
leden collega\'s. Vooral voor de ouderen onder
hen, die zelf heel actief aan het werk in de
praktijk hebben deelgenomen, is het prettig de
sfeer van vroeger weer te ervaren door ge-
sprekken met de dierenartsvrouw van nu. Hier
ligt een taak voor ons allemaal!
Het derde punt dat de presidente aanroerde,
was de vaak moeilijke verhouding tussen de

-ocr page 551-

... aandachtig
luisterend...

-ocr page 552-

vrouw van een dierenarts en een vrouwelijke
dierenarts, vooral in groepspraktijken. Zij
roept op tot een beter begrip voor elkaar.
Ten vierde komt de gift, groot ƒ 1000,—, ter
sprake, die elk jaar wordt geschonken door de
NVvD aan een niet-gesubsidiëerde vereniging,
die zich bezighoudt met het wei en wee van
één of meer diergroepen en die actief is in de
provincie waar het congres wordt gehouden.
Dit jaar gaat de gift naar de Vereniging Jeugd,
Natuur- en Vogelwacht, afdeling Schouwen-
Duiveland.

Dan geeft de presidente het woord aan prof
van Melsen voor zijn lezing: \'Ethische aspec-
ten van de Biotechnologie\'. In een bijzonder
boeiend en vooral begrijpelijk betoog gaat
deze in op de zo kwetsbare ethiek, juist wan-
neer het vorderingen in de biotechnologie be-
treft. De grote vraag is of mensen wel mogen
ingrijpen in het fundament van het leven. Aan
de hand van voorbeelden die ieder aan-
spreken, zoals abortus, euthanasie, bevruch-
ting
in vitro, wordt de langzame verschuiving
van waarden van de laatste decennia geschil-
derd. Duidelijk wordt dat het niet mogelijk is
op alle vragen een pasklaar antwoord te
geven, ook ethisch niet, omdat er geen stan-
daard-ethiek bestaat. Mensen kunnen dezelfde
waarden koesteren, maar bij beslissingen een
andere waarde-prioriteit stellen. Men moet
positief staan tegenover de kennis, die de bio-
technologie oplevert, maar vraagtekens zetten
bij de toepassing. Bij controverses is het be-
langrijk naar elkaar te luisteren en vooral ook
naar de traditie te kijken, voor men zich een
oordeel vormt.

Gelukkig was er nog enige tijd voor discussie,
waarvan dan ook gebruik werd gemaakt. Een
bewijs dat deze lezing bijzonder in de smaak
viel, was wel de verzuchting van een toehoor-
ster: \'Naar deze man had ik nog wel een uur
kunnen luisteren\'.

Na apéritief en lopende lunch met vele
Zeeuwse specialiteiten (mosselen, garnalen,
palingbrood) werd het tijd in de bussen te
klimmen voor de excursie naar het werkeiland
Neeltje Jans in de Oosterschelde. Medewerk-
sters van het VVV gaven onderweg uitleg. Op
Neeltje Jans werd een bezoek gebracht aan het
Ir. Topshuis. Jammer dat die dure maquette
bij onder-water-zetten een wat al te realistisch
beeld van de ramp van 1953 zou geven! Ook
een bezoek aan de stormvloedkering zelf
stond op het programma, zowel te voet als
later per boot. Heel wat mensen zullen mis-
schien wat besmuikt gegniffeld hebben over
het bericht van de congrescommissie in het

Tijdschrift van 1 oktober 1986 (pag. 963),
waarin gesteld werd dat men zich geen zorgen
maakte over het weer, omdat dat gewoon
goed zou zijn. Nou, ze hebben gelijk gekregen,
het was stralend en warm! Opvallend was het
grote aantal spijbelaars van het wetenschappe-
lijk programma. Maar, zoals een van deze
spijbelaars zei: \'De lezingen kan ik later in het
Tijdschrift lezen, Neeltje Jans niet\'.
Er was nog een mogelijkheid een andere ex-
cursie te maken, wat door een twaalftal deel-
nemers werd gedaan. Dit groepje bezocht
Dreischor en het landbouwmuseum aldaar en
werd voorgelicht over meekrap- en vlasteelt.
Vervolgens bracht men een bezoek aan Zie-
rikzee en keerde weer, tevreden, naar Renesse
terug.

Tijd om te verkleden voor diner en avond-
feest. Compliment aan de congrescommissie:
de koffie werd precies om tien uur geserveerd!
Hierna bracht ieder de avond verder op eigen
wijze door: pratend aan de bar, gezellig klet-
send in de wintertuin of zich uitlevend op de
dansvloer. Alleen een vraag aan de organisatie
van 1987: mag alstublieft de muziek wat zach-
ter!

Op zaterdagmorgen kon men, na een ritje in
de toch nog gearriveerde bus, uitwaaien op
het strand en nog wat kennis over de natuur
opdoen in de duinen. Tijdens de koffie-na
werd de gift van de NVvD uitgereikt door
mevr. A. Terlouw-Kersbergen aan Rita de
Light van de afd. Schouwen-Duiveland van de
Jeugd, Natuur- en Vogelwacht. Deze ver-
eniging probeert schoolkinderen bewust te
maken van wat rond hen leeft en organiseert
regelmatig excursies, waarbij allerlei facetten
van de natuur belicht worden. Op deze wijze
probeert men lagere school leerlingen, door
kennismaking met de eigen omgeving, het gro-
tere verband in de natuur te laten zien. De ge-
meente heeft een ruimte ter beschikking ge-
steld voor dit werk en het geld van de gift zal
besteed worden aan voorlichtingspanelen voor
deze ruimte.

En dan rest alleen nog apéritief en af-
scheidslunch. Wat gaat zo\'n congres toch snel
voorbij! (Zeker als je weet wat eraan vooraf
gaat!) Tijdens de lunch maakt de voorzitter
van de KNMvD op ludieke wijze de plannen
bekend voor de viering van het 125-jarig be-
staan in 1987. Iedereen wordt gemaand om
voorzichtig te zijn, want wij willen elkaar al-
lemaal weer terug zien, op 9 oktober 1987!

Heieen Borsje-Hiltebrancl.

-ocr page 553-

Van het Hoofdbestuur

KNMvD 1862-1987

Op het Jaarcongres 1986 in Renesse heeft een
groot aantal collegae het embleem waaronder
onze KNMvD haar 125-jarig bestaan zal vie-
ren en zich vooral buiten eigen kring wil pre-
senteren in groot formaat kunnen aanschou-
wen.

Het briefpapier in ons jubileumjaar en ook de
aankondigingen van de activiteiten welke
georganiseerd zullen worden — kort geleden
werd een overzicht van de plannen rondge-
zonden aan de leden — zullen gesierd worden
door dit jubileumvignet.

De tijden schreden voort en met deze de ont-
wikkeling van de diergeneeskunde; in Neder-
land onverbrekelijk verbonden met de activi-
teiten van onze beroepsorganisatie. En ziet,
anno 1987 kan het randschrift van het em-
bleem van de KNMvD niet meer het werkter-
rein van ons vakgebied omvatten. Het is te
krap geworden voor het zich steeds meer uit-
breidende terrein van ons vak.
Gegroepeerd rond het vertrouwde hulpverie-
nende beeld van Absyrtus met de nog steeds
geldende spreuk dat onze inspanningen ten
goede mogen komen aan het welzijn en het
welbevinden van de mens en zijn huisdieren
heeft de ontwerper de groei van de dierge-
neeskunde en de verbreding van het werkter-
rein van de KNMvD treffend weergegeven.
Veelsoortig zijn de dieren waarvoor wij ons
willen en kunnen inzetten immer nog onder
een devies dat ons motiveert. Zo treden we
1987 tegemoet.

Dank aan de ontwerper van dit jubileum-
vignet, die artistiek begaafd feilloos de ideolo-
gie en doel van de viering van ons 125-jarig
jubileum aanvoelde. Wie zou dit anders
kunnen zijn dan de redakteur-secretaris van
ons
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Jan de
Geus.

C. C. V. d W.

Dit logo, om een modern woord te gebruiken,
symboliseert op zeer oorspronkelijke wijze de
ontwikkeling die de diergeneeskunde in de
laatste 125 jaar heeft doorgemaakt en waar-
aan de eigen beroepsorganisatie een niet onbe-
langrijke bijdrage heeft geleverd. Die dierge-
neeskunde, startend met paardenartsen ter
ondersteuning van de slagvaardigheid van het
leger, tooide zich met Absyrtus en het Paard
als embleem, een beeldparafrase op het ver-
haal van Androklos en de Leeuw van de hand
van de Romeinse prozaschrijver Aulus Gel-

IlSjaai V^^

Kon. Ned. Maatscha
DIergenee

Veewet

Zojuist is verschenen de 15e druk van de Veewet e.a..
deel 111 uit de Hditie Schuurman en Jordens Neder-
landse Staatswetten.

De Veewetgeving is in drie delen gesplitst. In deel I
zijn opgenomen dc Veewet, enige samenhangende
wetten, tnet een deel van de uitvoeringsbesluiten en
verschillende veterinaire verdragen. In deel II zijn
opgenomen de overige uitvoeringsbesluiten en enkele
van belang zijnde voorschriften van lichamen van de
Publieke Bedrijfsorganisatie.

In de zojuist verschenen herdruk van deel III van de
Veewet zijn de belangrijkste op 1 januari 1986 van
kracht zijnde richtlijnen en beschikkingen van de
Europese Gemeenschappen op veterinair gebied op-
genomen. De richtlijnen en beschikkingen die ver-
werkt zijn inde Nederlandse wetgeving zijn niet opge-
nomen.

Het deel is bewerkt door mevrouw mr. Y. E. T. M.
Gerner, Hoofdambtenaar bij het Ministerie van land-
bouw en Visserij en is bijgewerkt tot 1 januari 1986.
De prijs van de uitgave bedraagt ƒ37,—.

-ocr page 554-

Vaste Commissies

Het Bestuur van het Orgaan PAO-Dierge-
neeskunde heeft een drietal Vaste Commissies
ingesteld die tot taak hebben ieder hun deel
van de diergeneeskunde te overzien en aan te
geven op welke terreinen er behoefte is aan
PAO en op welke terreinen er nieuwe ontwik-
kelingen zijn die ruimere bekendheid ver-
dienen bij de betreffende beroepsgroep.
In deze Vaste Commissies vindt de afweging
plaats en de prioriteitstelling, zodat het pro-
gramma zo evenwichtig mogelijk aansluit op
vraag en aanbod. Omdat het wenselijk is dat
deze Vaste Commissies, en de leden daarvan,
herkenbaar en aanspreekbaar zijn voor alle
beroepsgenoten volgt hier de samenstelling
van de Commissies.

De Vaste Commissie Gezelschapsdieren PAO-
Diergeneeskunde
bestaat uit:
Prof dr. J. E. Gajentaan - voorzitter namens
het Orgaanbestuur.

Dr. C. D. W. König - secretaris PAO-D.

Voor de Groep Geneeskunde van het Kleine
Huisdier:

Dr. F. C. Stades - lid.

Mevr. drs. A. M. van Muiswinkel-Bracht -

plaatsvervangend lid.

Voor de vakgroep Geneeskunde van het

Kleine Huisdier:

Prof dr. J. E. Gajentaan;

Mevr. dr. P. G. van Ooijen.

Voor de Commissie Voorjaarsdagen:
Dr. H. A. W. Hazewinkel.

Voor de Vakgroep Pathologie, afdeling Bij-
zondere Dieren:
Drs. G. M. Dorrestein.

De Vaste Commissie (PAO-Diergeneeskunde)
Dierlijke Produktie en Volksgezondheid
bestaat
uit:

Prof dr. J. E. Gajentaan - voorzitter namens
het Orgaan PAO-D.

Dr. C. D. W. König - secretaris PAO-D.

Voor de Vakgroep VVDO (Voedingsmiddelen
van Dierlijke Oorsprong):
Prof dr. J. G. van Logtestijn.

u

Voor de Groep Gezondheid- en Kwaliteits-
zorg:

Drs. A. P. van Sprang.

Voor de Veterinaire Dienst:
Drs. A. P. van Sprang.

Voor de Stichting Kennisoverdracht Vee en
Vleessector:

De heer N. A. Trügg (Hoofd Personeelszaken
van de NCB te Boxtel).

Voor de Rijksdienst voor de Keuring van Vee
en Vlees:

Dr. J. F. Westendorp.

Voor de Veterinaire Inspectie van de Volksge-
zondheid:

Dr. J. H. M. Nieuwenhuijs.

De Vaste Commissie Landbouwhuisdieren
PAO-Diergeneeskunde
bestaat uit:
Prof dr. J. E. Gajentaan - voorzitter namens
het Orgaan PAO-D.

Dr. C. D. W. König - secretaris PAO-D.

Voor de Groep Kl en Zoötechniek:
Dr. D. J. Peterse.

Voor de Groep Paardenpraktici:
Drs. E. Offereins.

Voor de Groep Pluimveewetcnschappen:
Drs. .). H. H. van Eek.

Voor de Groep Geneeskunde van het Rund:
Drs. R. Back;
Dr. Tj. Jorna.

Voor de Groep Geneeskunde van het Varken:
Drs. C. A. H. de Waal;
Drs. K. Sijssens.

Voor de Groep Praktici Grote Huisdieren:
Drs. J. K. Prins.

Voor de Vakgroep Algemene Heelkunde:
Drs. L. J. E. Rutgers.

Voor de Vakgroep Zoötechniek, de Vakgroep
Gynaecologie, Verloskunde en Kl, alsmede de
Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskundc en Buiten-
parktijk:
Drs. L. Elving.

Vakgroep Inwendige Ziekten der Grote Huis-
dieren: vacature.

^ERCENEESKUNDE

-ocr page 555-

De viering van het 100-jarig
bestaan van de afdeling Fries-
land van de KNMvD

Op 9 juli 1886 werd de afdeling Friesland
door een twaalftal veeartsen te Leeuwarden
opgericht. Nu, in 1986, is het aantal leden 170.
In de loop van deze eeuw is het aantal dieren-
artsen, dat zijn domicilie in Friesland heeft,
gestegen van 15 tot 186. Meer dan 90% van
hen is dus afdelingslid. Daarom is er alle
reden toe om het honderdjarig bestaan te vie-
ren cn dit is in de loop van deze zomer uitge-
breid gebeurd.

Op 29 mei begon het met een drafsportdag te
Drachten. Naast een negental andere koersen
werd de \'hynstedokterskoers\' gereden met die-
renartsen op de sulky. Collega De Nooij uit
Gorredijk behaalde de zege. Deze dag werd
gesponsord door de firma\'s Duphar Neder-
land en Boehringer Ingelheim.

Op 21 augustus volgde een watersportdag in
samenwerking met Smith-Kline. Op het Sne-
kermeer werd gestreden om het Nederlands
kampioenschap surfen voor dierenartsen. Ook
bestond onder andere de mogelijkheid om een
tochtje te maken op een Fries \'skütsje\'. Er
werd zelfs ccn wedstrijd gevaren tussen de
skütsjes grotendeels bemand door dierenart-
sen. Geheel volgens de verwachting won het
Jouster skütsje want Hoofdbestuur, DSK-be-
stuur en bestuur van de afdeling zetten geza-
menlijk de koers uit en Collega Jorritsma
stond aan het roer. De zeer geslaagde dag
werd besloten met een barbecue, waaraan
meer dan 400 personen deelnamen.
De hoogtepunten van de viering vielen in de
week van 15 tot 20 september.
Op 16 september werd aan de leden en hunne
dames door het Provinciaal Bestuur van Fries-
land een receptie aangeboden in het Provin-
ciehuis te Leeuwarden.

Bij die gelegenheid sprak de voorzitter van de
afdeling, collega L. van der Zee een herden-
kingsrede uit, met de volgende inhoud:
\'Er bestaan op velerlei terreinen interessante
grafieken over de versnellingen die in ontwik-
kelingen optreden. In de veehouderij en de
diergeneeskunde is het al niet anders. Wan-
neer wij oudere veehouders en dierenartsen
omstreeks 1945 hadden laten voorspellen hoe
hun eigen wereld er in 1986 uit zou zien, dan
was onze situatie van nü daar niet in te her-
kennen geweest. De veeteelt heeft een storm-
achtige ontwikkeling doorgemaakt en de dier-
geneeskundige kennis en mogelijkheden zijn
met sprongen vooruitgegaan. Het is een
turbulente tijd geweest met weliswaar hier en
daar ook een dissonant, maar het was een be-
levenis dit mee te maken.
Enkele voorbeelden uit de veehouderij —
Friesland is toch de provincie bij uitstek daar-
voor — kunnen dat illustreren.
In de naoorlogse jaren heeft de veehouderij
om te beginnen de georganiseerde ziektebe-
strijding te verwerken gekregen en met succes:
de rundertuberculose en de abortus Bang zijn
uitgeroeid en mond-en klauwzeeruitbraken
behoren praktisch tot het verleden. Dit alles
was mede mogelijk door de bereidheid van de
veehouders mee te werken aan de opgestelde
programma\'s, waarbij zij zich bovendien ook
nog grote financiële offers getroostten.
Dat in de diergeneeskunde overigens nooit de
aandacht mag verslappen, blijkt uit de ziek-
teuitbraken die onverhoeds kunnen optreden,
enkele jaren geleden het mond- en klauwzeer
en nu heel recent de abortus Bang in Limburg.
Waakzaamheid wil echter niet zeggen dat be-
strijdingsprogramma\'s ongewijzigd voortgezet
moeten worden ook wanneer de reden daar-
voor geheel of nagenoeg geheel achterhaald is
Het tuberculose-onderzock op de bedrijven
bijvoorbeeld dreigt in de huidige vorm wel-
haast een lachertje te worden. De KNMvD
heeft daar dan ook reeds een aantal jaren ge-
leden op gewezen.

Sprekend over de georganiseerde dierziekte-
bcstrijding moet direct ook de Gezond-
heidsdienst voor Dieren worden genoemd.
Vijf en twintig jaar geleden was het nog \'onze
dienst\' met aan het hoofd collega Sjollema,
momenteel ons enige Erelid. De herstructure-
ring op basis van het rapport Berenschot
maakte, ondanks fel verzet, een einde aan
onze dienst. Dat ik over \'onze dienst\' spreek,
wil benadrukken welke vertrouwensrelatie wij
in ons werk met deze boerenorganisatie
hadden.

-ocr page 556-

In 1979 ging de Gezondheidsdienst voor Die-
ren in Friesland door fusie op in die voor
Noord-Nederland te Drachten.
Hoewel dc verhouding van de praktici met
deze dienst uitstekend is, kan toch niet aan het
feit voorbijgegaan worden, dat over de positie
van de gezondheidsdienst ten opzichte van de
veehouder en de dierenarts verschillend wordt
gedacht. Het is de oprechte wens van de die-
renartsen in deze provincie, dat de gezond-
heidsdienst de voortrekkersrol, die zij op ve-
lerlei gebied heeft gespeeld, op eenzelfde vast-
beraden wijze zal blijven vervullen met name
ook met betrekking tot de voortplantingspro-
blematiek en de steriliteit.
Na het welslagen van bovengenoemde pro-
gramma\'s en feitelijk reeds vanaf het moment,
dat men het succes kon zien aankomen, kwam
een ontwikkeling op gang van wat ik zou
willen noemen intensivering van de veehoude-
rijbedrijven. Hierin liggen verschillende ont-
wikkelingsprocessen besloten, waarvan die op .
het gebied van de diergeneeskunde niet de ge-
ringste zijn.

Het houden van grotere koppels dieren en het
opfokken van evenredig groter aantallen jonge
dieren werd een noodzaak voor een rendabel
bedrijf Voor beide groepen dieren nam echter
het gevaar voor ziekte sterk toe, zowel voor
parasitaire- als voor infectie-ziekten. Opnieuw
bleek, dat bij een goed samenspel en weder-

zijdse openheid in informatie, beheersing van
deze bedreigingen mogelijk is.
Een naar het zich laat aanzien essentiële ont-
wikkeling in de verhouding veehouder-dieren
arts is de uitbouw van de bedrijfshegeleiding.
Veelal gestart als een programma van vrucht-
baarheidsbegeleiding is deze nu uitgegroeid
tot een planmatige bespreking van velerlei
zaken zowel van diergeneeskundige als van
zoötechnische aard, dit alles met het doel de
rentabiliteit van het bedrijf optimaal te doen
zijn. Dat samenwerking met andere disciplines
zoals bijvoorbeeld de bedrijfsvoorlichting dit
doel alleen maar ten goede kan komen,
spreekt voor zich.

-ocr page 557-

Op enkele aspecten hiervan zal nu nader
worden ingegaan. Na de geslaagde eliminatie
van de ziekten genoemd bij de georganiseerde
dierziektebestrijding vormen andere, nieuwe,
ziekten nu een bedreiging voor het rendement
van dc intensieve bedrijven met grote veesta-
pels. Het betreft met name de IBR en de
BVD, beide virusziekten waarbij met therapie
slechts twijfelachtige resultaten worden be-
reikt.

Bij de bestrijding komt de nadruk veel meer te
liggen op de preventie waarbij in de advisering
van de entprogramma\'s samenspraak in de
driehoek veehouder-gezondheidsdienst-diere-
narts onontbeerlijk is.

Onder de tegenwoordige bedrijfsomstan-
digheden, waarin vaak het maximum van onze
dieren wordt gevraagd, kunnen stofwisselings-
stoornissen dikwijls grote gevolgen hebben
voor de productie. Vastgesteld mag worden
dat voederdeskundigen en dierenartsen in
goede samenwerking met de veehouder als
regel in staat blijken de problemen de baas te
worden,

Eén van de belangrijkste pijlers van een goed
lopend veehouderijbedrijf is een goede
vruchtbaarheid. Controle van de cyclus na de
partus totdat drachtigheid is vastgesteld en
tijdige behandeling van geconstateerde afwij-
kingen zijn een wezenlijk onderdeel van de
begeleiding door de dierenarts.
Wanneer men het terrein van bevoegdheden
en andere wetmatigheden overziet, zou men
ook in de veehouderij en de diergeneeskunde
van modellen kunnen spreken, een harmonie-
en conflict-model. Het zal u duidelijk zijn
welk model wij voorstaan.

Het is echter nict alleen dc veehouderij die aan
grote veranderingen onderhevig is geweest.
De gebruikelijke vleeskeuring door dierenart-
sen, waar wij sinds 1923 uitvoering aan geven,
is sedert 1983 dooreen ingrijpende reorganisatie
op geheel andere leest geschoeid. Wij hebben
in het verleden kunnen zien dat de eisen voor
export van zowel vlees als slachtdieren
strenger zijn geworden. Dit en de steeds toe-
nemende mogelijkheden en noodzaak tot on-
derzoek naar residuen hebben de vleeskeuring
zodanig duur gemaakt, dat aan een reorgani-
satie niet viel te ontkomen. Eén en ander ging
gepaard met overheveling van de uitvoerings-
verantwoordelijkheid van het ministerie van
Volksgezondheid naar het ministerie van
Landbouw en met opoffering van een groot
aantal gekwalificeerde arbeidsplaatsen.

De KNMvD heeft tot het laatst toe gepleit
voor een andere haars inziens betere oplossing
zowel op principiële als op uitvoeringstechni-
sche gronden. Eén aspect van deze gehele
problematiek is het gegeven, dat de overheid
streeft naar medeverantwoordelijkheid van de
producent — de veehouder dus — voor de
kwaliteit van het geleverde product.
Getracht wordt voor dit aspect een oplossing
te vinden door invoering van de \'Integrale
Keten Bewaking\' de IKB. Hiervan is ons be-
roep een warm voorstander, bewaking en be-
geleiding van het produkt van de boerderij tot
en met de slachtplaats. In deze keten is de
praktiserende dierenarts een voorname scha-
kel. Om tot een werkelijk effect te komen,
vooral voorzover het minder goede produkten
betreft, zal een goed samenspel van de respec-
tievelijke schakels opnieuw van essentieel be-
lang zijn.

De afdeling Friesland neemt zelf deel aan een
studie over dit vraagstuk.

Uit het voorgaande heeft u misschien de in-
druk gekregen, dat Friesland alleen uit runde-
ren bestaat. Niets is echter minder waar. Een
bijna even grote populatie honden en katten
kan diergeneeskundige verzorging vragen. De
mogelijkheden om deze groep dieren adequaat
te behandelen zijn de laatste vijf en twintig
jaar in nog meerdere mate toegenomen dan in
de veeteeltsector. Het aantal specialisten dat
alleen zijn krachten wijdt aan het kleine huis-
dier — gezelschapsdier — is sterk uitgebreid.
De moeilijkheid, die zich hierbij voordoet is
niet van technische maar van financiële aard.
Momenteel is men in staat de meest moeilijke
operaties te realiseren, maar het budget van de
eigenaar van de patiënt is vaak niet voldoende
om zelfs maar de kostprijs te betalen. Een
soort calamiteitenverzekering, waarop in het
verleden reeds is gestudeerd, zou hier uit-
komst kunnen bieden.

Dames en heren, 100 jaar afdeling Friesland is
een beetje terugblikken en er de lessen uit-
halen, die er te vinden zijn. Dat leert ons, dat
solisten solitair blijven, maar dat samenwer-
king met collegae, samenwerking met mensen
uit andere disciplines en niet in de laatste
plaats samenwerking met, informatieuitwisse-
ling met, onze directe opdrachtgevers in een
harmonieuze context, een goede basis is en
altijd zal blijven voor een goede
diergeneeskundige verzorging in onze
provincie.\'

-ocr page 558-

Tijdens de receptie werd tevens het eerste
exemplaar van een door een viertal Friese col-
legae samengesteld gedenkboekje met als titel:
\'100 Jaar diergeneeskunde in Friesland\', aan-
geboden aan de Commissaris der Koningin,
de heer H. Wiegel. Dit kreeg een bijzonder ac-
cent, daarjuist op 16 september de grote
postkoetsen-\'race\' van Groningen naar Leiden
zijn eindpunt in Leeuwarden had. Een door de
firma Gist-Brocades gesponsorde fraaie post-
koets leverde symbolisch het gedenkboek af
bij het provinciehuis.

Des avonds bood dezelfde firma de afdeling
een diner aan te Roodkerk, waar meer dan
150 deelnemers van genoten.
Op 19 september volgde een hoogtepunt van
geheel andere aard, een feestavond te Drach-
ten met het \'cabaret der kringen\'. Onder
leiding van Durk van der Zee brachten leden
van de vier Friese kringen op melodieën van
Mozart tot Bannink en op teksten van eigen
kringleden een enthousiast ontvangen cabaret.
Hoe verschillend van aard de bijdragen van de
kringen ook waren, de slotcoupletten, ge-
zongen door alle deelnemers en begeleidende
musici, symboliseerden op treffende wijze de
eenheid in de afdeling een eenheid in ver-
scheidenheid die voor de toekomst het beste
doet hopen.

Geheel op de toekomst gericht was tenslotte
de Agrarische Dag met als thema \'automatise-
ring op het bedrijf, die op 21 oktober door de
afdeling aan de Friese veehouders werd aan-
geboden.

De slotconclusie mag luiden: een uitstekend
geslaagde viering in ecn prettige collegiale
sfeer.

D. Talsma

Banden Tijdschnft voor
Diergeneeskunde
1986

De banden voor het Tijdschrifi voor
Diergeneeskunde
1986zijn verkrijgbaar
tegen betaling van
f 22.50 op post-
rekening nr. 51 I606t. n.
V. KNMvD te
Utrecht. Wilt u in de omschrijving
vermelden \'Banden 1986"?

-ocr page 559-

Stichting Pensioenfonds
voor Dierenartsen

Verhoging van de pensioenaanspraken per
1 januari 1986

De algemene vergadering van deelnemers van
23 september j.1. heeft haar goedkeuring ge-
hecht aan de verhoging van de pensioenaan-
spraken per 1 januari 1986. De verhoging be-
treft ondermeer:

— 2,4% voor de ingegane pensioenen

— 5,3% voor de aanspraken van de actieve èn
gewezen deelnemers.

Met de verhoging van de ingegane pensioenen
is rond
f 495.000 - gemoeid, met de verhoging
van de aanspraken van de actieve en gewezen
deelnemers ruim ƒ
5,8 miljoen.
Met nadruk is in het bovenstaande vermeld
dat ook de pensioenaanspraken van de gewe-
zen deelnemers met 5,3% worden verhoogd.
Uit de praktijk blijkt namelijk dat men vaak
niet op de hoogte is dat de pensioenaan-
spraken van gewezen deelnemers ook in aan-
merking komen voor de jaarlijkse toeslagver-
lening.

Voorts heeft de algemene vergadering van
deelnemers haar goedkeuring gehecht aan het
financieel verslag over 1985. In genoemd
boekjaar werd een reridement behaald van
8,88%. In het voornoemde rendement ad
8,88% zijn niet begrepen de in 1985 gerealis-
eerde koerswinst op aandelen ad ƒ527.664,—
en een niet gerealiseerde koerswinst op aan-
delen ultimo 1985 ad ƒ6.674.421,—. (Houdt
men rekening met de gerealiseerde koerswinst,
dan komt het rendement uit op 9,30%.)
Het jaarverslag 1985 is in september j.1. aan de
deelnemers gezonden. Wie ook als gewezen
deelnemer het jaarverslag 1985 wenst te ont-
vangen, stuurt even een kaartje naar: Bureau
Van Spaendonck, t.a.v. secretariaat Stichting
Pensioenfonds voor Dierenartsen, Postbus
90154, 5000 LG Tilburg.

Stichting Pensioenfonds
voor Dierenartsen.

Gelezen:

In \'Weten\' aug. 1986-No. 83/84/X240/24I:

Commercieel Proefdierenbedrijf

Minister Deetman heeft een principe-overeen-
komst ondertekend met het Amerikaanse be-
drijf Sprague Dawley Inc. (HSD) over het op-
richten van een centrale faciliteit voor het
fokken van proefdieren. Dit bedrijf zal voor
31 januari 1988 met een voorstel komen over
de opzet van een Nationaal Proefdierenbedrijf
in Limburg. Tegelijkertijd zijn de Nededandse
Organisatie voor Toegepast Natuurweten-
schappelijk Onderzoek (TNO) en HSD in
principe overeengekomen dat HSD in augus-
tus 1986 het Centraal Proefdierenbedrijf van
TNO in Zeist overneemt.
De nu genomen stappen zijn gebaseerd op een
eerder genomen kabinetsbesluit om het
fokken van proefdieren te centraliseren en te
komen tot een nationale proefdierenvoorzie-
ning ten behoeve van universiteiten, onder-
zoekinstellingen en industriële laboratoria. Bij
het nemen van deze beslissing speelde ook een
rol dat TNO inmiddels had besloten het Cen-
traal Proefdierenbedrijf-TNO op te heffen. De
keuze voor een vestiging in Limburg heeft te
maken met het regionale spreidingsbeleid van
de overheid.

Het bedrijf, Harlan Sprague Dawley, is het op
één na grootste proefdierenbedrijf ter wereld,
dat zijn hoofdvestiging heeft in Indianapolis
in de Verenigde Staten. Het voorstel dat dit
bedrijf zal doen over de opzet van een Natio-
naal Proefdierenfokbedrijfzal onderanderc
zijn gebaseerd op een haalbaarheidsonderzoek
naar de kosten van verplaatsing naar Lim-
burg, de infrastructurele kosten en de bouw-
kosten van het nieuwe bedrijf. De totale kos-
ten zullen niet hoger mogen zijn dan ƒ25
miljoen gulden. Hierin zijn ook opgenomen de
extra-investeringen voor aanpassing aan de
richtlijnen voor huisvesting en verzorging van
proefdieren van de Raad van Europa. Aan de
bouwkosten zal de overheid onder bepaalde
voorwaarden maximaal de helft meebetalen.
Als er geen overeenstemming wordt gevonden
over de opzet van het NPB, zal er een bindend
oordeel worden gevraagd van onafhankelijke
financiële experts. Als het voorstel positief
uitvalt en er een akkoord gesloten wordt, zal

\' Reeds kort vermeld in Wcten-Extra-lnlb.

-ocr page 560-

HSD de bouw van het nationaal proefdieren-
bedrijf trachten af te ronden voor 1 januari
1990,

Mestoverschot

Er is overleg gaande om het mestoverschot-
tenprobleem op te lossen. De samenstelling
van het veevoeder moet veranderd worden om
de verontreinigende werking van mest tegen te
gaan, de verspreiding moet beter geregeld en
als derde maatregel zou een fabriek uit de
mest een droogkorrelig mestprodukt kunnen
maken. Qua prijs moet het concurrerend zijn
met kunstmest en milieutechnisch heeft het
zelfs voordelen boven kunstmest. Het investe-
ringsbedrijf wordt geschat tussen de 20 en 100
miljoen gulden.

BOEKBESPREKING

Der Igel

Wintergast und Patiënt
M. Schicht

(Gustav Fisher Vertag, Jena, 1985)
Een egel is een diertje dat met zijn zwarte kraaloogjes,
zijn stekels en zijn korte pootjes belangstelling en
vriendelijke gevoelens opwekt. Er bestaat een duide-
lijke discrepantie tussen de interessen in, en de weten-
schappelijk gefundeerde kennis over de egel als dier-
soort. Dit heeft er zelfs toe geleid dat er over de egel
veel fabeltjes in omloop zijn. Dr. Maartje Schicht
rekent in de inleidende hoofdstukken van haar boek
af met de vertelsels en het bijgeloof om vervolgens in
het wetenschappelijke gedeelte over te gaan op de
afstamming, verbreidingen het biotoop van de egel.
Van directe interesse voor de dierenarts zijn de hoofd-
stukken over de voedingskeuze die de egel in het wild
maakt en over de egel als beschermd dier. In Neder-
land is de egel beschermd, met als uitzondering dat
zieke exemplaren, of dieren die te licht zijn, ter tijde-
lijke verzorging gehouden mogen worden. Belang-
rijker echter is het maatregelen te helpen bevorderen
die het biotoop voor de egel beschermen. Ook maat-
regelen om het verdrinken van dieren in vijvers of
zwembaden te voorkomen of door het tevoren ver-
plaatsen van te verbranden materiaal egels van een
ellendige verbrandingsdood te redden, dragen bij tot
het instand houden van de populatie.
In de vrije natuur worden egels waarschijnlijk niet
ouder dan 3-4 jaar. In gevangenschap 4-6 jaren.
Tegen natuurlijke vijanden is de egel goed beschermd.

Slechts grote roofvogels, uilen en honden kunnen
egels ernstig beschadigen of zelfs doden. (Het los uit-
laten van honden vormt naast de verstoring en be-
dreiging van andere diersoorten, vooral een gevaar
voor egels;
Ref.).

Welke egels hebben behoefte aan verpleging door de
mens? Dit zijn volgens de autrice — ondersteund door
uw referent — vooral dieren die te licht zijn om de
winterslaap in te gaan (minder dan 100 g), duidelijke
klinische klachten hebben of open wonden vertonen.
De autrice geeft aanwijzingen voor het onderbrengen
van egels onder huiselijkeomstandigheden, voorvoe-
ding en verzorging van jonge en halfvolgroeide of
volwassen exemplaren, voor een verlate winterslaap
en over de relatie egel — mens.

Aan de egel als patiënt op het spreekuur van de die-
renarts wordt de helft van het boek gewijd. Basis voor
het boek zijn de doorde autrice persoonlijk opgedane
ervaringen, wat het geheel een zeer actuele dimensie
geeft. Aanwijzingen worden gegeven over het klinisch
onderzoek — waarbij een methode om egels te
strekken door hun rughuid te spannen, afgewezen
wordt vanwege de daaraan verbonden risico\'s. In een
beperkt aantal gevallen is een grondig onderzoek al-
leen onder sedatie mogelijk.

Het zwaartepunt bij de kliniek van egels ligt bij de
parasitaire aandoeningenen hun behandeling. Daar-
bij spelen vlooien (herhaald afdouchen of in ernstige
gevallen een contactinsecticide), teken (manueel ver-
wijderen na verdoven), vliegenmaden (uitspoelen met
veel water), mijten (lindaanpreparaten) en endopa-
rasieten een belangrijke rol.

Bij de endoparasieten zijn het vooral de longwormen
en longcapillariën (beiden: Mebenvet 100-200 mg/kg
ged. 5 dg), naast Trematoden en Cestoden (Droncit
10-15 mg voor dieren tot 500 g Iich. gew.) en coccidiën
(Sulfadimidine 100 mg/kg lich. gew. ged. 5 dg. — kan
soms door de bittere smaak tot voedselweigering
leiden) die van belang zijn.

Verdere belangrijke ziekten zijn: Trichophytie (Gri-
seofulvine 30 mg/kg ,3-5 wk. lang) en bacteriële infec-
ties(Ther.: antibiose volgens antibacteriogram).
Onder de orgaanziekten spelen wonden (met secun-
daire myiasis), verlies van stekels en oogaandoe-
ningen. naast pneumonieën (Ther.: breedspectrum
antibiotica) ecn belangrijke rol. Zeer belangrijk zijn
voorts aandoeningen van mond en darm.
De overige aandoeningen spelen een incidentele rol.
Van de resistentie van egels tegen gifstoffen wordt een
goede indruk gegeven.

Als kleine kanttekening kan worden aangemerkt dat
het beeldmateriaal beperkt is.

Samenvattend is het boek van collega M. Schicht een
deugdelijk, met literatuur ondersteund overzicht van
eigen ervaringen die met de nodige relevantie en te-
rughoudendheid worden gepresenteerd. Men be-
merkt van zin tot zin de directe betrokkenheid van de
autrice bij haar patiënten.

Voor praktizerende dierenartsen kan dit boek van
harte aanbevolen worden. Zij zullen daarin zeker een
belangrijk deel van de hen aangeboden patiënten her-
kennen en tot een juiste behandeling kunnen komen.

P. Zwan

-ocr page 561-

Personalia

1

I\' Voor hct hdmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Bours, P. L. F,: 1986; 5038 VB Tilburg, Bisschop Zwijssenstraat 16.
Bromniersma, N. W.; 1986; 3515 BG Utrecht, van der Mondestraat 147.
Dijkstra, T.; 1986; 3981 BK Bunnik, Pr. Beatrixstraat 34.

Pinxten, E. P. H. M. C.; Gent 1986; 5271 AS Sint Michielsgestel, Ceintuurweg 20.
Wolf, A.
V. d.; 1986; 4475 PB Wilhelminadorp, Katseveerweg 2.

Als lid van de Koninklijke Nededandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Mutsaers, C. W. A. A. M.; 1986; 3531 ER Utrecht, J. P. Coenstraat 115A.
Spanje, J. G. v.; 1986; 3513 GB Utrecht, D. v. Mollemstraat 4 bis A.
Ver.schurcn, J. M.; Gent 1986; 2018 Antwerpen (België), Boudewijnstraat 75.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

A. Bos, Brederoplein 12 bis, 3521 XA Utrecht.

E. A. Damen, Gareelstraat 27. 4851 TG UIvenhout.

P. E. A. v. Gasselt, Goedestraat 37 bis, 3572 RM Utrecht,

E, Gerritse, Bentinckstraat 13A, 2582 SR Den Haag.

M. ,1, V. Hellemond, Ina Boudier Bakkerlaan 83, 3582 XB Utrecht.

B. Kuiper, Stevinlaan 30, 7002 HD Doetinchem.

R. Peletier, Amsterdamsestraatweg 130, 3513 AL Utrecht.

Jubilea:

Dr. 1. Nathans te Ainstelveen

Dr. J. M. van Leeuwen te Lelystad

J. P. V. d. Laan te Steenwijk

Dr. J. S. Reinders te Grouw

Prof dr. J. Hendrikse te Utrecht

L. A. Oord te Oudega

.1. Hovenier te Nibbixwoud

P. Ambagtsheer te Zwolle

Prof. dr. H. C. A. M. Frens te Oisterwijk

A. Jongbloed te Kollumerpomp

F. Broersma te Metslawier

P. R. Fulner te Gorredijk

H. 11. F\'. M. V. d. Vijver te IJzendijke

P. G. J. Franssen te Uden

D. Louwes te Groningen

.1. J. V. d. Sluijs te Broek te Waterland

Overleden:

Prof dr. A. A. Ressangop 7 juli 1986
.1. W. Bussink op 6 .september 1986

.\\dreswijzigingen, enz.

195 Ackermans. Mcw. P. H.: 1985; 3524 BW Utrecht,

Hondsrug 135; tel. 030-890393; wnd.
198 Ranels, J. W. A. M.; 1983; 7027 NH Borner-

broek, Pepershaar 1; tel. 05408-923.
20! *lilaauhoer. C. J.: 1986; 3981 ZM Bunnik, Vlet-
weide 64; tel, 03405-64788; wnd. d.
202 *Blekkenhorst. Mevr. E. C.: 1986; 8051 JP Hat-

tem. De Reest 7; tel, 05206-46151; wnd. d.
20J *Bokma.J. D.: 1984; 7865 PB Tjerk werd. Ark um
3; tel. 05157-9748; d.

16 november 1986
27 november 1986
29 november 1986
4 december 1986
7 december 1986
11 december 1986
11 december 1986
15 december 1986

18 december 1986

19 december 1986

19 december 1986

20 december 1986

20 december 1986

21 december 1986

21 december 1986

22 december 1986

20H

Brumme/man. B.: 1969; 8471 WH Wolvega
Wollegras 17.

Bussink. M. J. W.: 1984; 7271 XX Borculo, v
Coeverdenstraat 16; tel. 05457-4386 (privé).
Derksen. A. G. P.: 1985; 3596 CM Leersum
Rijksstraatweg 175; tel. 03434-53160 (privé)
03430-14582 (prakt.); ass. bij S. Bakker.
»Dijkstra, T.: 1986; 3981 BK Bunnik, Pr, Bea
trixstraat 34; tel. 03405-61816 (privé); wet
medew. R.U. (F.d.D. Vakgroep Bedrijfsdierge
neeskunde en Buitenpraktijk).
Donders, E. L. P. €.: 1985; 6942 TP Didam
Lijsterbes 44.

Dop, Mevr. A. M. J. v. rf.; 1981 ; 3582 EB Utrecht
Gansstraat 3 bis-l.

208

211

213

213

214

30 jaar op
25 jaar op
(afwezig) 25 jaar op
(afwezig) 55 jaar op
(afwezig) 40 jaar op
(afwezig) 35 jaar op
(afwezig) 55 jaar op
(afwezig) 25 jaar op
(afwezig) 55 jaar op
(afwezig) 30 jaar op
(afwezig) 35 jaar op
25 jaar op
(afwezig) 25 jaar op
(afwezig) 35 jaar op
(afwezig) 35 jaar op
(afwezig) 30 jaar op

-ocr page 562-

Eijk. P. V. d.: 1965; Ridderkerk; p., geass. met
W.
V. Erk, P. J. H. M. Meeus, R. de Rooij.
*Ekker, H. M.: 1986; Oegstgeest; tel. 071-
172448; wnd. d.

Erk, W.: 1973; Hendrik Ido Ambacht; p.; geass.
met P. V. d. Eiujk, P. J. H. M. Meeus, R. de
Rooij.

*Hadar, I.; 1962; 1054 GP Amsterdam, Vondel-
straat 98; tel. 020-180277; wnd. d.
Hage. J. E; 1954; Heiloo; r.d.
Hatzmann. H.: 1977; 9451 KL Rolde, Lotting-
laan 11; tel. 05924-1261; p.; geass. met mevr. P.
Hatzmann-de Koning.

Hatzmann-de Koning. Mew. P.: 1980; 9451 KL
Rolde, Lottinglaan II; p.; geass. met H. Hatz-
mann.

Having. K.; 1977; 8271 RJ IJsselmuiden, Son-
nenberg 4.

Hubert. Mevr. E. M.: 1983; 7627 NH Borner-
broek, Pepershaar I; tel. 05408-923.
Hurkens. E. J.; 1983; Zoetermeer; tel. 079-
510424; wnd. d.

Eeendertse. Mevr. I. P.: 1974; Diplomate Ame-
rican College of Theriogenology, Ostbevern
(West-Germany).

*Meer. Dr C. v. d; 1975; U-1980; Den Dolder.
Meeus. P. J. H. M.: 1983; Ridderkerk; p.; geass.
met P.
V. d. Eijk, W. v. Erk, R. de Rooij.

263

216

216

263
265

269

218

227

227
229

273
276

278

285

285

229

236

236

317

237

314

297

299

259
259

Mutsaers. C. W. A. A. M.; 1986; 3531 ER
Utrecht, J. P. Coenstraat 115A; tel. 030-94903?
(privé), 531323 (bur.); wet. medew. R.U.
F.d.D., vkgr. Heelkunde).
Nauta. P.: 1951; Drogeham; r.d.
Noren-Herschel. Mevr D. A.; 1976; Palm Har-
bor, FL 33563, USA, 3489 Shoreline Circle.
Pa.s. G. J. ten: 1957; Winterswijk; tel. 08340-
24555 tst. 30 (bur.); k.d., h. pluim.veekeuring
RVV kring 7; plv. i. VD.
Reerds. B. W.: 1964; Gouda; tel. 01820-16227.
"Rooij, R. de: 1975; Ridderkerk; p.; geass. met
W.
V. Erk, P. v. d. Eijk, P. J. H. M. Meeus.
"Salet, J. P A.: 1986; 3512 KR Utrecht, Schalk-
wijkstraat 65; tel. 030-340875; wnd. d.
Spanje, J. G. v.: 1986; 3513 GB Utrecht, D. v.
Mollemstraat 4 bis A; tel. 030-321139; wnd. d.
Stam, D. R.: 1984; 5913 HD Venlo, Herunger-
weg 172; tel. 077-16231 (prakt.); p.; ass. bij P. F.
S. Stassen en G. H. M. Stassen-Pouwels.
Verschuren, Mevr. J. M.: Gent 1986; 2018 Ant-
werpen, Boudewijnstraat 75; tel. 09-
3232387687.
Visser, Mevr. N. A. P. C. de: 1980; Putten; tel.
03419-1997 (privé), 05770-9911 t.st. 209 (bur.).
"Vries, G. de: 1959; Wassenaar; tel. 070-547170
(bur.).

Gevraagd:

DIERENARTS

in een overwegend grote huisdierenpraktijk in het zuiden des lands.
Belangstelling voorde moderne varkens- en rundveehouderij is vereist. Erva-
ring daarin wordt als positief aangemerkt. Na gebleken geschiktheid behoort
associatie tot de mogelijkheden.

Sollicitaties binnen 10 dagen na verschijnen in dit blad onder nummer 67/86
aan de redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508
SB Utrecht.

Gevraagd

ENERGIEKE JONGE DIERENARTS

liefst met ervaring in gemengde praktijk in het midden van het land.
Brieven uiterlijk 14 dagen na verschijning van dit blad onder nummer 70/86
aan de Redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht.

Een welvaartsvast tot ƒ 620,— in geval van
ARBEIDSONGESCHIKTHEID

is thans mogelijk voor waarnemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit, onder algehele fiscale aftrek.

Vrijblijvend gesprek bij U thuis.

Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën

6812 AB Arnhem — Tel. 085 ■ 45 58 22
Utrechtseweg 145/F88

-ocr page 563-

E10%/

OEN UIT EEN FLES.

De Long Acting-Dosering
10-20 mg/kg, i.m.
eveneens met prima bloed\'
spiegels en kortere wacht-
tijden dan andere OTC-LA-
formuleringen.

emycine 10% LA geeft minimale
fsel irritatie.

emycine 10%/LA heeft daardoor een
male biologische beschikbaarheid.

3RDE OXYTETRACYCLINE IA PREPARAAT

(fist-brocades

Animal Health

-ocr page 564-

FINABIOTIC

De dubbele aanpak
van luchtweg!n%ties
uit één injectie

De anti-inflammatoire
component Finadyne
beschermt de longen:

- door beperking van de acute
ontstekingsreactie,

- zonder immunosuppressieve
neveneffecten.

- door beperking van het
longfunctie-verlies.

Dit laatste blijkt uit een versnelde
terugkeer van de normale adem-
frequentie, dankzij betere door-
bloeding en oxygenatie.

De tevens aanwezige analgetische
en antipyretische werking geeft een
sneller herstel van de eetlust en de
algemene toestand.

De antibiotische component
oxytetracycline is bijzonder
geschikt voor de behandeling
van luchtweginfecties.

Beide stoffen handhaven ruim-
schoots therapeutische spiegels
gedurende vele uren. Een injectie
per 24 uur is voldoende.

FINABIOTIC

Finadyne ^
oxytetracycline
in één injectie

Ambachtstraat 2, Postbus 8,3730 AA De Bilt. Telefoon 030 - 760045.

(jist-brocades

Animal Health

-ocr page 565-

ORTHOPEDIE

Ten Geleide

yoor u ligt het eerste van twee afleveringen van ons Tijdschrift met als thema
\'Orthopedie\'. Twee leden van de KNMvD hebben ter gelegenheid van het
afscheid van drs. F. J. Meutstege van de Vakgroep Geneeskunde van het Kleine
Huisdier (zie ingezonden brief op pag. 1209), het initiatief genomen om een
aantal auteurs te verzoeken om de voor u liggende bijdragen te leveren.
De onderwerpen van de artikelen zijn een brede doorsnede van een deelgebteduit
ons beroep. Zij geven een inzicht in de visie van auteurs op technische oplos-
singen voor lichamelijke klachten, maar zijn ook een signaal inzake een discus-
sie die in de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde op
dit moment in vele geledingen gevoerd wordt. De Hoofdredaktie hoopt dat lezing
van de bijdragen niet alleen interessante informatie zal geven inzake de ortho-
pedie als zodanig, maar de meningsvorming rond specialisatie binnen ons beroep
zal stimuleren.

HOOFDREDAKTIE

-ocr page 566-

ORTHOPEDIE!

Oorspronkelijke artikelen

Intra-articulaire kniestabilisatie met
synthetisch materiaal
Een op de praktijk gerichte stabilisatie-
techniek

Intra-Articular Stabilisation of the Knee using Synthetic Material.
A Method of Stabilisation Directed Towards Practice

N. H. Lieben\'

SAMENVATTING Beschreven wordt een intra-articulaire methode om het kniegewricht te stabilise-
ren met behulp van synthetisch maieriaaP na een ruptuur van de voorste kruisband.
De resultaten worden beschreven aan de hand van 40 honden en 2 katten, die in de periode van 1980 tot
1985 volgens deze methode behandeld werden. Van één patiënt worden de pathohog-anatomi.sche
bevindingen vermeld, 14 maanden na de operatie.

Afstotingsreacties van de band zijn nimmer waargenomen. Indien naast een voorste kruisbandlaesie
tevens een habituele of stationaire patellaluxatie naar mediaal aanwezig is, blijkt de patella niet meer te
luxeren na stabilisatie van het kniegewricht. De klinische resultaten blijken matig tot goed, aßankelijk
van de mate van arthrose en de aanwezige meniscuslaesies. De techniek vergt weinig tijd en is daardoor
kostenbeperkend.

SUMMARY An intra-articular method designed to stabilise the knee joint using synthetic material
after rupture of the anterior cruciate ligament is described.

The results obtained in forty dogs and two cats treated by this method during the period from 1980 to
1985, are reported. The morbid-anatomical findings within fourteen months after surgery are referred
to in one case.

Rejection of the ligament was not observed in a .single case. When habitual or stationary medial
dislocation ofthe patella was present in addition to a lesion ofthe anterior cruciate ligament, the patella
was no longer found to be subject to dislocation j\'ollowing stabilisation ofthe knee joint.
Clinical results ranged from moderate to satisfactory, varying with the degree of arthrosis and the
lesions of the meniscus which were present.

This technique does not take up much time and consequently saves expenses.
INLEIDING

De kruisbanden zijn verantwoordelijk voor Vooral bij de oudere honden van kleine
de voor-achterwaartse stabiliteit van het rassen wordt frequent een habituele patel-
kniegewricht en verhinderen dat de tibia laluxatie naar mediaal waargenomen, naast
endoroteert ten opzichte van de femur. De een ruptuur van de voorste kruisband (5).
voorste kruisband voorkomt de voor- De meeste kruisbandlaesies ontstaan ten
waartse beweging van de tibia ten opzichte gevolge van een plotselinge rotatie van de
van de femur en voorkomt overstrekking. tibia, waarbij het kniegewricht 20-50° is
De achterste kruisband voorkomt de ach- gebogen (9).

terwaartse beweging van de tibia ten op- Een ruptuur van de voorste kruisband zal
ziehte van de femur en eveneens deendoro- resulteren in een voor-achterwaartse insta-
tatie van de tibia. biliteit en een abnormale vergroting van de

\' Drs. N. H. Lieben, Julianaparklaan 9, 3553 HK Utrecht, medewerker in de orthopedie van de Vakgroep

Geneeskunde van het Kleine Hui,sdier van 1971-1974.
2 Halteband EH 396 Ethicon, AW, Cuijk.

-ocr page 567-

endo-rotatic van de tibia. Instabiliteit van
het kniegewricht ten gevolge van een voor-
ste kruisbandlaesie leidt tot het ontstaan,
van arthrose alsmede tot het laederen van
de mediale meniscus (4, 7) en kan daardoor
een functioneel herstel van de locomotie
verhinderen.

Dat de stabilisatie van het kniegewricht bij
honden, de diergeneeskundige orthopae-
den nog steeds bezig houdt, blijkt wel uit de
veelheid van publikaties, die hierover in de
loop der jaren zijn verschenen. Dit geeft
ook aan, dat de meest bevredigende tech-
niek nog niet is ontwikkeld en dat geldt
zeker voor een op de praktijk gerichte
techniek. De bestaande \'Over the Top\'-
technieken voldoen goed (4), maar zijn tijd-
rovend en dus kostbaar en daardoor min-
der aantrekkelijk.

Gelet op de goede ervaringen die ik had
met het Halteband bij de tunneltechniek
volgens Paatsma (9) en gezien de resultaten
van het onderzoek van Arnoczky (2), dat
een intra-articulairestabilisatietechniek tot
betere klinische resultaten leidt dan de ex-
tra-articulaire, is gekozen voor een intra-
articulaire stabilisatietechniek met synthe-
tisch materiaal \'Over the Top\'.

DIAGNOSTIEK

Na een kruisbandruptuur is de patiënt
acuut kreupel en bij inspectie zien we een
vrijwel onbelaste achterpoot in half ge-
bogen positie. In een veel later stadium valt
de spieratrofie op en een verbreding van
het kniegewricht ten gevolge van botnieuw-
vorming langs de condylen en verdikking
van het gewrichtskapsel (7).
Het tibiaplateau is verbreed en het kniege-
wricht is overvuld. De uiteindelijke dia-
gnose wordt gesteld indien de tibia ten op-
zichte van de femur naar craniaal is te
verplaatsen door het opwekken van het
schuiffenomcen, of door het positief uit-
vallen van de tibiacompressietest. Soms is
sedatie noodzakelijk om deze verschijn-
selen te kunnen opwekken. Dit is zeker het
geval bij honden van de grotere rassen (7).

RÖNTGENOLOGISCHE VERSCHIJNSELEN

Onder sedatie wordt een medio-laterale
opname gemaakt, waarbij het kniegewricht
90° en het tarsaalgewricht maximaal ge-
bogen wordt. Door het tibiatarsaalgewricht
te buigen, is het in sommige gevallen moge-
lijk de tibia ten opzichte van de femur naar
voren te verplaatsen (tibiacompressietest)
en zo de instabiliteit radiologisch zichtbaar
te maken. Tevens wordt een posterior-an-
terior opname van de knie gemaakt, met de
stralenbundel gecentreerd op de gewrichts-
spleet. Deze beide opnamerichtingen kun-
nen een indruk geven over de mate van
arthrose (osteofytvorming en overvulling)
en over het voorkomen van corpora libera,
osteochondritis dissecans etc. (6).

BEHANDELING

Om een optimale functie van het kniege-
wricht te bewerkstelligen, dient in verreweg
de meeste gevallen chirurgisch te worden
ingegrepen en het liefst in een vroeg sta-
dium.

Bewegingsbeperking met een schema voor
revalidatie geeft onvoldoende resultaten,
terwijl dit, al of niet tezamen met het geven
van analgetica, een arthrosis deformans
induceert.

De voorkeur gaat uit naar een intra-articu-
laire stabilisatietechniek met een minimale
weefselbeschadiging.

De nu volgende nieuwe techniek is een va-
riant op de bestaande \'Over de Top\'-me-
thode volgens Arnockzy en de op de daar-
van afgeleide \'Utrechtse\'-methode volgens
Van Oosterom (7).

BESCHRIJVING VAN DE OPERATIE

De patiënt wordt gepremediceerd met pal-
fium®\' (\'/2-I mg/kg), vetranguil®^ (0,25
mg/kg) en atropine®^ (0,1 mg/kg). Ver-
volgens wordt epiduraal anaesthesie toe-
gediend met Xylocaine®" cum adrenaline
(\'/2-I ml/5 kg).

Intraveneus wordt pré-operatief ampicilli-
num aqua gegeven (20 mg/kg). De patiënt
wordt in rugligging gebracht, het betref-
fende kniegewricht ruim rondom gescho-
ren en gedesinfecteerd, waarna de behaarde
huid steriel wordt afgedekt.
— De huidsnede verloopt van proximo-la-
teraal naar distomediaal midden over de
kniepees, te beginnen proximaal van de la-
terale femurcondyl tot net distaal van de
crista tibiae.

-ocr page 568-

— De subcutis wordt gekliefd over de-
zelfde lijn.

— Een laterale parapatellaire snede klieft
de tenor fasciae latae en het gewrichtskap-
sel, zodat het kniegewricht open ligt.

— De patella wordt naar mediaal gelu-
xeerd, waarna het kniegewricht en de me-
nisci geïnspecteerd en gecleaned kunnen
worden.

— Binnen het gewrichtskapsel wordt met
een mosquito een gaatje geprikt ter hoogte
van de laterale fabella, waarna de bek ge-
spreid wordt.

— De kniehaak volgens Van Oosterom (8)
wordt juist proximaal van de laterale fa-
bella geplaatst en doorgedrukt door de sul-
cus, uitkomend midden in het kniege-
wricht, vóór de achterste kruisband langs
(fig. 1).

— De \'Halteband\' wordt, al of niet met
doortrekdraad (fig. 7) \'Over the Top\' ge-
trokken (fig. 2) en zo ontstaat een late-
raal en een mediaal \'einde\' van de nieuwe
band (fig. 3).

— Met een puntmesje (nr 11) wordt me-
diaal bij de aanhechting van de kniepees
aan de crista tibiae, een gaatje geprikt,
waar het mediale \'bandeinde\' wordt door-
getrokken (fig. 3).

\' Palfium®: Dextromoramidum 5 mg per I ml. ACF Chemiefarma N.V. Maarssen.

^ Vetranguil®: Acepromazine 10 mg per 1 ml. Aigin B.V. Maassluis.

\' Atropine®: Atropinesulfaat I ing per 1 ml. AUV Cuijk.

" Xylocaine® cum Adrenaline: Xylocaine 2% Adrenaline 1:80.000. Astra Pharmaceutica B.V. Rijswijk.

-ocr page 569-

— Ter hoogte van de proximale punt van
de crista tibiae wordt de IMusc. tibialis
ant. over ca. één cm stomp losgeprepareerd,
waarna met een Kirschnerdraad\' ter dikte
van de nieuwe band, een gat loodrecht
door de crista tibae van lateraal naar me-
diaal wordt geboord (fig. 4).

— Met behulp van een stompe naald wordt
het laterale \'einde\' van de Halteband via de
schede in de Musc. tibialis anterior (zie
verloop van de sonde in fig. 4) onder de
pees van de Musc. extensor digitalis longus
getrokken en vervolgens door het boorgat
naar mediaal gebracht (fig. 5).

— De beide \'uiteinden\' worden bij exten-
sie en flexie stevig aangetrokken en in flexie
met een platte knoop aan elkaar verbonden
(fig. 6).

— De platte knoop wordt met een mersi-
lene draad^ extra \'geborgd\'.

— Na controle van de stabiliteit en de pas-
sieve bewegingen van het kniegewricht,
wordt het op de bekende wijze gesloten (6).

— Als regel wordt als nabehandeling voor
5 dagen ampicilline voorgeschreven.

DE KEUZE EN HET VLECHTEN VAN DE
NIEL\'WE BAND

Halteband wordt geleverd als een platte
band met een lengte van 75 cm en een
breedte van 4 mm. De band kan enkel en
dubbel gebruikt worden en daarnaast \'dub-
belgevlochten\' en \'driedubbelgevlochten\'
(fig. 7). De keuze van de band is afhanke-
lijk van het gewicht en het temperament
van de patiënt en de omvang van het knie-
gewricht.

Pees Musc. ext.
dig. longus-h\'

Het vlechten van de band gebeurt om een
stukje mersilene draad^ van 25 cm lengte,
de zogenaamde \'doortrekdraad\'. Ook zou
dit kunnen rond een stukje cerclagedraadl
Na het vlechten worden de banden verpakt
en geautoclaveerd gedurende 40 minuten
bij 120° C.

\' Krischnerdraad: Kirschnerbeenpen met trocartpunt. Animed B.V. Barneveld.
^ Mers:lene draad: EH 456 Ethicon. AUV Cuijk.
\' Cercbgedraad: SMO-staal 0 0,4 mm. Animed B.V. Barneveld.

-ocr page 570-

Fig. 7b. Driedubbel vlechten.

Globaal kunnen bij de keuze van de nieuw
in te brengen band de volgende richtlijnen
aangehouden worden:
Tot een gewicht van 7 kg: Een enkele of
dubbele \'niet gevlochten\' band; van 7 kg
tot 20 kg: Een dubbele \'gevlochten\' band;
van 20 kg tot 40 kg; Een driedubbel \'ge-
vlochten\' band.

Boven de 40 kg is de genoemde methode
maar één keer toegepast met een onbevre-
digend resultaat. Voorlopig gaat de voor-
keur dan uit naarde \'Over the Top\' volgens
Arnoczky (4) of volgens Van Oosterom (7).

PATIËNTENONDERZOEK
Materiaal en methoden

In een periode van 5 jaar werd bij 42 patiënten de
diagnose voorste kruisbandlaesie gesteld. Het betrof
40 honden van verscheidene rassen (tabel 1) en 2
Europese korthaar katten, waarvan het gemiddelde
van lichaamsgewicht en leeftijd per ras werd bepaald.
Bij 7 poedels en een Yorkshire terrier bleek bij onder-
zoek tevens een habituele patellaluxatie naar mediaal
aanwezig bij het betreffende kniegewricht.

Fig. 7a. Dubbel vlechten.

Alle 42 patiënten werden operatief behandeld. Na
arthrotomie van het kniegewricht werd de mate van
osteofytvorming rond de patella, de trochlearanden
en het tibiaplateau bepaald en gewaardeerd met geen,
lichte of ernstige arthrose.

De mediale meniscus werd geïnspecteerd en indien
gelaedeerd werd (partiële) meniscectomie uitgevoerd
(7). Alle 42 kniegewrichten werden op bovenbeschre-
ven wijze gestabiliseerd.

Eén poedel werd aangeboden met de tibia 180° ge-
draaid onder de femur, waarbij de beide kruisbanden
en de collaterale banden gescheurd waren. Tevens was
de mediale meniscus halverwege afgescheurd. Alleen
de voorste kruisband en de beide collaterale banden
werden vervangen door Halteband.
Bij post-operatieve controles werd de eigenaar ge-
vraagd, wanneer de patiënt de betreffende extremiteit
begon te belasten (aantippen) en wanneer volledig
herstel was opgetreden. Het eindresultaat werd in 33
gevallen door de auteur beoordeeld door de hond te
laten monsteren in stap en draf en tijdens springen.
Vertoonden de honden na het rennen een verkorte pas
of durfden ze niet goed te springen, dan kregen ze de
beoordeling \'gering kreupel\' (tabel I). Dit onderzoek
werdop3,6en 12 weken na de operatie uitgevoerd. In
19 gevallen werd het eindresultaat telefonisch ver-
kregen. Tevens werd van de eigenaar vernomen of
verandering in weersgesteldheid invloed bleek te
hebben op verandering in het gebruik van het betref-
fende been. Tenslotte werd telefonisch geïnformeerd
hoe de locomotie één tot vijfjaar na de operatie was.
Patholoog-anatomisch onderzoek (drs. 1. van der
Gaag, Instituut voor Veterinaire Pathologie van de
Faculteit der Diergeneeskunde) werd verricht op één
kniegewricht van een 12-jarige poedel, 14 maanden na
de operatie. Deze poedel was 8 weken na de operatie
volkomen rad doch werd ziek en is op verzoek van de
eigenaar geëuthanaseerd.

RESULTATEN

Bij de honden van de kleine rassen en bij de
twee katten bleek, dat de geopereerde poot
binnen één maand gering werd belast (tabel

De poedels en de zwaardere rassen blijken
meer tijd nodig te hebben voor een volledig
functioneel herstel, terwijl dit bij de andere
kleine rassen en de twee katten vrij voor-
spoedig verliep (tabel 1).

Bij de Yorkshire terrier is de ingebrachte
enkele band na 3 maanden gescheurd en
vervangen door een dubbelgevlochten
band.

Bij 7 poedels, de pincher en de Yorkshire
terriër, waarbij tevens een habitiaele of sta-
tionaire patella-luxatie naar mediaal aan-
wezig was, bleek dat deze luxatie na de
beschreven operatie opgeheven was.

-ocr page 571-

r3e honden, die als eindresultaat \'gering
kreupel\' scoorden bleken die honden te
zijn, waarbij in verband met een meniscus-
laesie een partiële meniscectomie was uit-
gevoerd.

Vrijwel alle honden, die tijdens de operatie
een lichte arthrose vertoonden, blijken bij
veranderende weersomstandigheden, zoals
het invallen van een koudeperiode of re-
genperiode, licht kreupel te gaan. De be-
handelde Bouvier belast het geopereerde
poot wel, maar is erg kreupel.
De behandeling van de poedel met de
kruisband- en collateraalbandlaesies en de
halverwege afgescheurde meniscus, resul-
teerde uiteindelijk in een geringe kreupel-
heid 5 maanden na de operatie. Deze hond
is niet meegerekend bij de bepaling van de
gemiddelde tijdsduur, die nodig was voor
een optimale belasting.

De uitslag van de patholoog-anatomisch
onderzoek luidde: \'Een ca 2 mm dikke
\'hechtkabel\' liep vrijwel \'koud\' door het
gewricht. Ook het boorgat zag er vol-
komen rustig uit. Aan de zijkant van de
laterale condyl is de hechtkabel ingebed in
bindweefsel, dat er straf omheen ligt. Bij
microscopisch onderzoek lijkt direct op de
\'hechtkabel\' enig rondcellig infiltraat aan-
wezig te zijn, omgeven door celarm bind-
weefsel\'.

Tabel 1. Patiëntengegeveas, operatiebevindingen en resultaten na behandeling door middel van de \'Over the
Top\'-lïxatie met Halteband®.

Iku

ö

\'i

CS

s

•5

(1)"
s

§mncL van

OAjJlAOyie. bij

opeyinJj e.

rt.

E 3

S \'g

^ s

O)-«\'
-.O Q

{jLndA.eyiuJJxiai

g
y

CS

1

1 1

i

1 w 1 c

al e q) tt

ToecLel

15

S,3

8

7

ó

9-12

12

3

7

ßcuJnn/uL

7

9

8,1

6

1

1

2-3

6-10

6

1

1

ßeagle.

5

18

8

k

1

1

7-10

k

1

finclieA.

2

6

5

2

3

7

2

Vji/ikólhiA-e.
1 eAAj-SA.

2

3,5

7

1

1

1,5

6

1

CocJ^eA.
jpanLeJ.

2

2k

%5

2

1

5

11

2

HoiJuJelyLeA.

2

2,5

2

1

k

16

1

1

toK /e/uiyLeyi

1

9

2

1

1

2

5

1

1

BouvLeA.

1

58

1

1

7

1

1

HoUjIeAdeA.

1

28

6

1

li

10

1

(jhuui leyuiieA.

1

11

10

1

1

3

6

1

Qiotv (JlOW

1

16

2

1

1

5

9

1

1

Kcd. (CKH)

2

5

6,5

2

1

2

\'f

2

-ocr page 572-

Het kniegwricht was niet overvuld. Afsto-
tingsreacties werden in geen der behan-
delde gewrichten waargenomen.

DISCUSSIE

De aangegeven methode om het kniege-
wricht te stabiliseren, blijkt in de praktijk
goed uitvoerbaar te zijn. Een eventueel ge-
lijktijdig aanwezige patellaluxatie naar
mediaal wordt met deze methode opgehe-
ven.

De beschreven methode geeft de beste re-
sultaten, indien ze in een vroeg stadium na
het ontstaan van de kruisbandlaesie wordt
toegepast en wel het liefst binnen één week.
De arthrosevorming is dan minimaal en er
is in de regel nog geen meniscuslaesie aan-
wezig.

Deze beide factoren bepalen in belangrijke
mate het postoperatief herstel. De beschre-
ven methode geeft een goed herstel bij kat-
ten en bij honden van de kleine en de
middelgrote rassen.

De resultaten van deze behandelings-
methode mogen niet zonder meer vergele-
ken worden met die van anderen (3, 4, 6),
omdat het gemiddelde gewicht van de
patiënten hierbij veel hoger lag en omdat
die patiënten pas in een veel later stadium
geopereerd werden. Ook bij behandeling
volgens deze methode blijkt de mate van
arthrose, dc aanwezigheid van een meniscus-
laesie naast een goed post-operatief regiem,
belangrijke factoren die de prognose bepa-
len van een gestabiliseerd kniegewricht.

CONCLUSIE

De \'Over the Top\'-methode met Halte-
band blijkt in de praktijk erg goed te vol-
doen: de operatie is uit te voeren door één
chirurg en vereist een kleine operatiewond,
hetgeen bijdraagt tot een korte operatie-
tijd.

De operatie dient in een vroeg stadium na
de kruisbandlaesie uitgevoerd te worden
om meniseuslaesies en zoveel mogelijk ar-
throsevorming te vermijden.
Afstotingsreacties zijn bij deze methode
niet waargenomen. Ook de resultaten na
een aantal jaren blijken goed te zijn.

DANKBETUIGING

Ik wil graag Ingrid vanderGaag bedanken, omdat zij
de patholoog-anatomische bevindingen voor mij heeft
willen beschrijven. Germaine de Saint Aulaire ben ik
veel dank verschuldigd, omdat zij spontaan bereid
bleek om de illustraties zo schitterend tc verzorgen.

LITERATUUR

1. Arnoczky, S. P. and Marshall, J. L. The cruciate
ligaments of the canine stifle: An anatomical and
functional analysis. Am. J. Vet. Res. 1977; II:
1807-14.

2. Arnoczky, S. P.,Torzilli, P. A., and Marshall, J.
L. Biochemical evaluation of anterior cruciate
repair in the dog: An analysis ofthe instant cen-
ter of motion. J. Am. Anim. Hosp. Assoc. 1977;
13: 553-8.

3. Arnoczky, S. P., Tarvin, G. B., Marshall, J. L.,
and Saltzman, B. The over-the-top procedure: A
technique for anterior cruciate ligament substitu-
tion in the dog. J. Am. Anim. Hosp. .^ssoc. 1979;
15: 283-90.

4. Denny, H. R. and Barr, A. R. S. An evaluation of
two \'Over the Top\' techniques for anterior cru-
ciate ligament replacement in the dog. J. Small
Anim. Pract. 1984; 25: 759-69.

5. Flo, G. Modification of the lateral retinacular-
imbrication technique for stabilising cruciate
ligament injuries. J. Am. Anim. Hosp. Assoc.
1975; 2: 570-6.

6. Meinen, J, J, en Verbeek,M. Voorste kruisband-
laesies bij de hond. Een evaluatie van therapie,
klinisch en röntgenologisch verloop bij 215 pa-
tiënten. Referaat april 1980. Vakgroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier en Vakgroep Ra-
diologie.

7. Mcutstege, F. .1., Arnoczky,S. P., Hazewinkel, H.
A. W., and Oosterom, R. A. A. van. Canine
cruciate and meniscal problems. Proceedings.
Voorjaarsdagen 1980, PAO no. 12; 68-74.

8. Oosterom, R. A. A. van. Intra-articular graft
passer. Vet. Surg. 1982; 11: 132.

9. Paatsama, S. Ligament injuries in the canine
stiOc joint: A clinical and experimental study.
Diss. Helsinki, 1952.

10. Spencer, Cr. D. Radiographic diagnosis of joint
disease. Scientific Proceedings Am. Anim. Hosp.
Assoc. 1975; 1: 417-8.

-ocr page 573-

Onderzoek en behandeling van sesam-
beenfracturen in de ondervoet van de hond

Examination anclTreatment of Fractures of Sesamoid Bones in the Feet of Dogs
Y. Krooshof\' en H. A. W. HazewinkeP

SAMENVATTING Gedisloceerde fragmenten van sesamheentjes van de Mm. Intereossei icunnen bij
de hond oorzaal< zijn van icreupeiheid. Fragmentatie zou iiunnen optreden ten gevolge van direct trauma
of herhaalde stress van normale sesamheentjes. terwijl osteochondrose ook een roi zou kunnen spelen in
de ethiologie. Multipleaanleg van een sesamheentje zou het heek! kunnen geven van fragmentatie. Het
combineren van resultaten van gericht klinisch en röntgenologisch onderzoek is van belang alvorens tot
behandeling over te gaan. Zowel in chronische gevallen, als in geval van niet genezen van een verse
fractuur na immobilistaie. zal tol chirurgische extirpatie van fragmenten worden besloten.
Resultaten van chirurgische behandeling van zeven van de elf verwezen honden met één of meer
gefragmenteerde sesamheentjes wordt beschreven. In alle gevallen trad volledig herstel op van de
locomotie na operatie. Dit herstel werd des te sneller bereikt naar mate de chirurgische behandeling
eerder werd uitgevoerd.

SUMMARY Dislocated fragments of sesamoid hones of the interosseous muscles may cause lameness
in dogs.

Fragmentation could he due to direct injury or the fact that normal sesamoid bones are subjected to
repeated stress. Osteochondrosis could also be a factor in aetiology. Muhiple primordia of a fragmented
sesamoid hone could produce a picture offragmentation. Combining the results of selective clinical and
radiological examination is of importance prior to proceeding to treatment. Both in chronic cases and in
the event of failure of a recent fracture to heal after immobdisation. the decision will consist in surgical
excision of fragments. The results of surgical treatment in seven out of eleven dogs having one or several
fragmented sesamoid hones, which were referred for surgery, are reported- Locomotion u\'Oi fully
restored to normal following surgery in every case. When surgical treatment
iva.? carried out earlier,
recovery was attained more rapidly.

INLEIDING

Sesamheentjes zijn bij de hond paarsgewijs
gelocaliseerd in de insertiepezen van de
Mm. intcrossei ter hoogte van de metacar-
pophalangealc en metatarsophalangeale
gewrichten van de vier gewichtdragende
tenen. Eén enkel sesambeentje bevindt zich
aan de volaire c.q. plantaire zijde van de eer-
ste digit indien deze aanwezig is. De se-
samheentjes worden van 1 tot en met 8
genummerd te beginnen bij het mediaal ge-
legen sesambeentje van de tweede teen (6)
(fig. 1).

Fragmentatie van één of meer van deze
sesamheentjes is beschreven (1, 2, 3, 4, 5,
13, 14, 16). Het betreft hier veelal race-
honden met fracturen van het tweede en/of
zevende sesambeentje. Bij de racende
Greyhound, die linksom gaat, betreft het

Mevr. drs. Y. Krooshof, werkzaam in dc orthopedie van de Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier,
Rijksuniversiteit Utrecht van 1979 tot 1985. Huidige adres: Van Kinsbergenlaan 17, I2I5 RN Hilversum.
Dr. H. A. W. Hazewinkel, Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier, Postbus 80.154, 3508 TD
Utrecht.

-ocr page 574-

bijna zonder uitzondering de realiter voor-
poot (2).

Fragmentatie van sesambeentjes bij hon-
den van andere rassen komt aanmerkelijk
minder vaak voor waarbij ook fragmenta-
tie van het eerste, derde, zesde of achtste
sesambeentje van voor- of achtervoet is
beschreven (1, 3).

Indien fragmentatie van de sesambeentjes
tot kreupelheidaanleidinggeeft, zal de the-
rapie in het acute stadium bestaan uit be-
handelen met een spalkverband (3).
Indien genezing uitblijft dan wel in chroni-
sche gevallen zal de patient chirurgisch be-
handeld moeten worden. Indien een stuk
minder dan een derde deel is afgebroken,
zou alleen dit stuk verwijderd kunnen
worden {12). Indien in twee helften of mul-
tiple gefractureerd, dan worden alle frag-
menten verwijderd (12).
In dit artikel worden de resultaten vermeld
van klinische en röntgenologische bevindin-
gen van elf honden met fragmentatie van
sesambeentjes, alsmede van de resultaten
van chirurgische behandeling. De ethiolo-
gie en de mogelijke rol van
Osteochondrose
worden bediscussieerd.

MATERIAAL EN METHODEN

ln de periode van mei 1982 tot juni 1983 werden elf
honden naar de Universiteitskliniek voor Kleine
Huisdieren te Utrecht verwezen die kreupelheid ver-
toonden ten gevolge van één of meer gefragmenteerde
sesambeentjes.

Van deze elf honden bleken er 4 Rottweilers, 2 Boxers,
2 Labrador Retrievers tc zijn, alsmede 3 honden van
andere rassen. Van de elf honden waren 8 reuen en 3
teven, variërend in leeftijd van
I tot 6 jaar (zie tabel I).
Bij alle honden werd een grondig onderzoek verricht
van het locomotieapparaat met speciale aandacht
voor:

— een abnormale mate van beweeglijkheid, de aan-
wezigheid van crepitatie, en het optreden van even-
tuele pijnreactie van het dier bij passieve beweging
van de metacarpo- en metatarsophalangeale ge-
wrichten;

— pijnreactie van het dier als de tenen één voor een
overstrekt werden terwijl druk werd uitgeoefend ter
hoogte van de sesambeentjes van de betreffende teen
(fig.2).

In alle gevallen worden anterioposterior en laterome-
diale röntgenopnamen gemaakt, terwijl in 3 gevallen
ook de oblique projecties van de sesambeentjes wev
den gemaakt. Bij een patiënt (no. 8) werd botscin-
tigrafisch onderzoek, met behulp van een gamma ca-
mera drie uur na intraveneuze toediening van met
techneticum gelabeled disfosfonate, uitgevoerd.
Chirurgie werd bij alle honden uitgevoerd onder alge-
hele narcose (NjO.O;, halothanejen nadat het opera-
tieveld geschoren cn grondig gedesinfecteerd was. Een
incisie van 4-5 cm lengte werd gemaakt parallel aan
het grote zooikussen (fig. 3A)aan de mediale zijde om
sesambeentjes
I t/m 4 te bereiken en aan de laterale
zijde voor sesambeentjes 5 t/m 8. De pees van de
oppervlakkige biiiger werd in de lengterichting inge-
sneden (fig. 3B) waarna de pees van de diepe buiger en
beide sesambeentjes zichtbaar werd (fig. 3C). De pees
van de diepe buiger werd met behulp van een Allis-
klem in de richting van het intacte sesambeentje gere-
traheerd. Met een puntmesje (no. 11) werd het gefrac-
tureerde sesambeentje losgeprepareerd en totaal ver-
wijderd. Bij één patiënt (no. 3) werd alleen het distale
fragment verwijderd. De fragmenten van de sesam-
beentjes bij twee honden (no. 5 en 6) waren beschik-
baar voor histologisch onderzoek.
De pees van de oppervlakkige buiger, de subcutis en
de huid werden gesloten met enkelvoudige knoop-
hechtingen met resorbeerbaar hechtmateriaal
(Vicryl®)\'.

Post-operatief werd een elastisch verband (Gaso-
fix®)^ aangelegd dat na 3 dagen werd verwijderd.
Gedurende 2 weken werd dc beweging beperkt waarna
deze geleidelijk vermeerderd mocht worden.

RESULTATEN

De resultaten worden samengevat in tabel
1.

In de anamnese van hond no. 4 en 6 werd
trauma vermeld, terwijl bij tenminste 5
(no. 1, 2, 5, 7 en 8) honden de kreupelheid
plotseling was opgetreden. Crepitatie cn
pijnreactie trad bij de meeste honden op bij
passieve beweging, waaronder hyperexten-
sie van de betreffende teen. In twee ge-
vallen (no. 1 en 5) werd zwelling in het
betreffende gebied waargenomen. Het rech-
ter tibiotarsaalgewricht van hond no. 10 en
het rechter ellebooggewricht van hond no.
11 bleken pijnlijk bij passieve beweging,
beide ten gevolge van een röntgenologisch
aantoonbare osteochondrotische laesie.
Bij klinisch onderzoek vertoonde hond no.
8 onvoldoende reactieom de pijnlijkheid te
localiseren, reden waarom botscintigra-
fi.sch onderzoek werd uitgevoerd. Ver-
hoogde opname in de rechter ondervoet en
aansluitende röntgenopnamen toonden een
sesambeenfractuur aan.
In alle andere gevallen werden röntgenop-
namen gemaakt van het betreffende gebied
op basis van het lichamelijk onderzoek en
kon de waarschijnlijkheids-diagnose wor-
den bevestigd (fig. 4A en 4B). Bij 10 van de
11 honden werd fragmentatie van sesam-
beentje 2 en/of 7 aangetroffen (tabel 1).

I Vicryl® 3.0, Norderstedt, G.F.R.
^ Gasofix®, BDE Beiersdorf AG, Hamburg, G.F.R.

-ocr page 575-

Bijzonderheden

l^jxnr

C

V

3

R7 »

0.6

euthanasie na 10 maanden

I.-ibrador

3

m

1.5

\\J>.

2

liiixnr

llerdor

4
8

m
m

12
1 week

7

tratiivi

L7 t
LI,2 *

5

1 week

alleen distale fragment
verwijderd

wer M=rkzaam als politiehof

5

Rottweiler

1

m

3

*

1.2,6,7 ♦

2

alleen L2 en 7 verwijderd

6

Airedale torr.

1

V

4.5

trcAJTÖ

R4 »

1

7

Rottweiler

1

m

5

R2,3,7 L2 -

n.v.t.

eigenaar vreigerde therapie

8

ttouvier

2.5

m

4

*

R7 *

2

9

Rottweiler

2

V

4.5

?

R7 L2

n.v. t.

kreupelheid was goring

10

Rottweiler

1

m

?

7

R2

n.v.t.

osteochondrosis in tibio-
tarsaal gewricht

11

1^-jbrador

3

m

7

7

R2,7

n.v.t.

ernstige arthrose R elleboog

o> c
C Ü

il

a

5c I -J

CS 3 IÄ

I li

II

l\'ig. 2 Passieve bewegingvan
de teen terwijl druk wordt uit-
geoefend op de sesambeentjes
van de betreffende teen is voor
de diagnostiek van sesambeen-
fraeturen van belang.

Naast de twee trauma-patiënten (no. 4 en
6) werden alleen bij twee Rottweilers (no. 5
en 7) andere aangetaste sesambeentjes
aangetroffen. Twee Rottweilers (no. 7 en 9)
vertoonden fragmentatie van sesambeen-
tjes in beide voorbenen.
In geen der gevallen was een sesambeentje
van de ondervoet van een achterbeen be-
trokken. Bij röntgenologisch onderzoek
vertoonden de betreffende metacarpopha-
langeale gewrichten weinig tot geen ken-
merken van arthrose.
Post-operatief vertoonden alle honden een
verbetering van de loeomotie van het be-
treffende been. Eén hond (no.
4) die kreu-
pel was sinds één week herstelde volledig
binnen een week na operatie. Eén hond
(no. 1) was goed hersteld doch werd geëut-
haniseerd in verband met een nierlijden.
Alle andere honden die werden geopereerd,
herstelden
4-8 weken (gemiddeld 7 weken)
na operatie.

-ocr page 576-

Vier honden werden niet geopereerd in
verband met geringe kreupelheid (no. 9),
ernstiger problemen in andere gewrichten
(no. 10 en 11) of weigering van de eigenaar
(no. 7).

Histologisch onderzoek van de betrokken
sesambeentjes van de honden no. 5 en 6
vertoonden tekenen van reparatie en ac-
tieve modellering van bot en kraakbeen.

DISCUSSIE

Alle elf patiënten, met in totaal 14 sesam-
beenfracturen, bleken honden van grote
rassen hetgeen overeenkomt met bevin-
dingen van anderen (3, 12).
Arbesser (1) en anderen (13) veronder-
stellen dat osteochondrose de belangrijkste
rol speelt in de ethiologie van sesambeen-
fracturen. Slechts in enkele gevallen kon
door hen direct trauma of ontwikkeling
van meerdere fragmenten uit een multiple
aanleg niet mct zekerheid als oorzaak
worden uitgesloten (1). Bij histologisch
onderzoek van de gefragmenteerde sesam-
beentjes werd sterke kraakbeen proliferatie
als bij osteochondrose, ter hoogte van de
fractuurlijnen, waargenomen (14).
In de histologisch onderzochte sesambeen-
tjes van de honden 4 en 5 bleek geen aan-
wijzing voor osteochondrose aanwezig.
Door Davis (4) wordt aangetoond dat de
pezen van de oppervlakkige buiger grotere
druk uitoefenen op de sesambeentjes no. 2
en 7 dan op de overige sesambeentjes. Dit
zou de voorkeurslocalisatie van sesam-
F,g.4A. Mechelse herder (hond no. 4) met fracturen beenfracturen kunnen verklaren. Deze
van sesambeentje I en 2. theorie wordt door anderen onderschreven

-ocr page 577-

(2, 5) en als stress-fracturen gekwalificeerd
(2,14, 16). In deze gevallen zou de fractuur-
lijn transversaal verlopen, zodanig dat on-
geveer twee even grote delen ontstaan (2).
Door Berg wordt verondersteld dat direct
trauma een rol speelt bij fracturen van alle
andere sesambeentjes dan no. 2 en 7, terwijl
fracturen van no. 2 en 7 zouden optreden
door herhaalde stress (3).

Bij twee honden (no. 4 en 6) was trauma
voorafgaande aan de kreupelheid bij de
eigenaar bekend; bij beide zijn ook andere
sesambeentjes dan no. 2 en 7 gefractureerd.
Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of
er een mogelijke analoge ethiologie voor
sesambeenfracturen bij de hond bestaat
met het \'Equine Arthrosis Syndrome\'. Hier-
bij wordt een locale insufficiëntie van de
arteriële bloedvoorziening als een belang-
rijke ethiologische factor in de pathogenese
van degeneratieve veranderingen in sesam-
beentjes bij het paard beschouwd (10).
Er wordt verondersteld dat niet-gedislo-
ceerde fragmenten van gefragmenteerde
sesambeentjes niet tot klinische klachten
aanleiding geven (2). Pas na dislocatie der
fragmenten treedt kreupelheid op. Het zou
mogelijk kunnen zijn dat bij multiple aan-
gelegde sesambeentjes ook pas kreupelheid

-ocr page 578-

optreedt na dislocatie. Dit zou dan een
verklaring kunnen zijn voor het feit dal
gefragmenteerde sesambeentjes worden
aangetroffen, zonder dat de hond hierbij
kreupel loopt. Zo werd bij één hond (no. 5)
het zesde gefragmenteerde sesambeentje
niet verwijderd omdat er geen dislocatie en
pijnlijkheid bij palpatie aanwezig was, ter-
wijl volledig herstel optred na verwijderen
van twee andere, wél gedisloceerde sesam-
beentjes.

De therapie bestond bij deze groep van elf
honden in zes gevallen uit chirurgische ex-
cissie van alle fragmenten van betrokken
sesambeentjes. Alleen bij hond no. 3 werd
slechts het distale fragmentje verwijderd.
Ook door anderen (4, 12) worden goede
resultaten vermeld als een fragment kleiner
dan een derde gedeelte van het intacte se-
sambeentje wordt verwijderd met achterla-
ting van het grootste deel.
In het acute stadium kan de behandeling
bestaan uit immobilisatie middels een
spalkverband, gedurende drie weken (3,
12).

Locale applicatie van corticosteroïden te-
zamen met rust en ultrasone behandeling
leidt niet tot verbetering (3). Indien immo-
bilisatie niet tot genezing leidt of indien de
diagnose laat wordt gesteld, zal tot chirur-
gisch ingrijpen besloten moeten worden (3,
12).

Het sesambeentje kan ook benaderd wor-
den door zowel de pees van de oppervlak-
kige als van de diepe buiger naar opzij te
verplaatsen, doch met de hier beschreven
methode wordt een beter overzicht ver-
kregen.

In alle gevallen tradeen verbetering van dc
locomotie op na verwijdering van gcfrac-
turcerde sesambeentjes.
Herstel trad sneller op naar mate de klach-
ten korter aanwezig waren. Een vroege
diagnostiek lijkt dan ook voor de prognose
van vecl belang.

4. Davis P. E., Bellcnger C. R. and Turner D. H.:
Fractures of ttic seanioid bones in thc Cjrcy-
hound. Austr. Vet..I. 1969; 45: 15-9.

5. Dee Jon F.: F\'ractures in thc racing Greyhound.
In: Bojrab M. J. Pathophysiology in Small Ani-
mal Surgery. Philadelphia. Lea and Febiger
1981; 812-24.

6. Evans H. E. and Christensen G. C.: Miller\'s Ana-
tomy of the Dog. 2nded. 1979; 195-7. Philadel-
phia, W. B. Saunders.

7. Kealy K.: Diagnostic Radiology of the Dog and
Cat, Philadelphia, W. B. Saunders, 1979; 275-6.

8. Köhler A. und Zimmer E. A.: Grenzen des nor-
malen in Anfänge des pathologischen in Rönt-
genbilder des Skelettes, 11 Auflage. Georg
Thieme Vedag, Stuttgart, 1967; 671-7.

9. Morgan J. P.: Radiology in Veterinary Orthope-
dics. Philadelphia, Lea and Febiger, 1972.

10. Nemeth F.: The Pathology ofsesamoiditis, Tijd-
schr. Diergeneeskd., 1973; 98: 100.3-24.

11. Owens J. M. and Biery D. N., Radiographic in-
terpretation for thesmall animal clinician. Mi.s-
souri, Ralston Purina Corp.. 1982.

12. Piermattei D. L., Practical orthopedics of the
long bones and lower forelimb in: Scientific pro-
ceedings. Am. Anim. Hosp. Assoc. 1978; 369-80.

13. Pobisch R.: Zur Lahmheitsdiagnostiek beim
Hund. Kleintier Praxis 1969; 14: 37.

14. Punzet G., Grundschober F. und Mayrhofer E.:
Zur Ätiologie und Therapie der geteilter Sesam-
beine beim Hund, Kleintier Praxis 1979; 24: 30.3-
12.

15. Schinz H. R., Baensch W. E., Friedl E. und Uch-
linger E.: Lehrbuch der Röntgendiagnostik, 5.
Auflage, bd 11, Skelett, Stuttgart, Georg Thieme
Vedag, 1952.

16. Wind A.: Scientific Proceedings of the 43rd
Annual Meeting of the J. Am. Anim. Hosp.
Assoc. 1976; 12: .3437.

LITERATUUR

1. Arbes.ser E.: Sesambeinteilung als Lahmheits-
ursachc beim Hund. Wien, tierärztl. Mschr.
1974; 5: 144-50.

2. Bateman J. K.: Fractured Sesamoids in the
Greyhound, Vet. Rec. 1959; 71:101-5.

3. Berg A.: Fractures of palmar and plantar sesa-
moid bones as a cause of lameness in the dog. J.
Am. Vet. Med. Assoc. 1973; 163: 968-70.

-ocr page 579-

Mederantil maakt van
kieskauwers herkauwers

Mederantilfde eetlusfprikkel\'
voor koe en kalf

Een koe die niet eet is ziek. Alle reden om u als
dierenarts in te schakelen. Na onderzoek en
diagnose stelt u een - zo mogelijk causale -
therapie in. Maar daarmee heeft u het dier nog
niet aan het eten. Dus behandelt u de patiënt
tevens met MEDERANTIL®
(brotizolam 0,2mg/ml),
de nieuwe eetlustopwekker van Boehringer
Ingelheim. MEDERANTIL® wordt i.m. of i.v
toegediend en stimuleert vrijwel onmiddellijk het
eetlustcentrum in de hersenen. Gevolg: de koe
gaat eten! Zo bevordert u het herstel en beperkt
het produktieverlies...

Boehringer
Ingelheim

Een nieuwe veterinaire voltreffer

van Boehringer Ingelheim met belangrijke

eigenschappen

Mpriprantil® * ® werkingsscore
ivicuciaiiui , activeert het eetlustcentrum

in de hersenen

• de patiént gaat vaak at na vijf
minuten eten

• geen bijwerkingen

• kan i.m. of i.v. worden toe-
gediend

• geen wachttijd voor melk of
slacht

als vreten moet

Boehringer Ingelheim BV, afdeling Vetmedica

Postbus 8037,1802 KA Alkmaar, tel. 072-618124, toestel 114

-ocr page 580-

Podotrochieose...
met Podovetsem komt het
paard er (weer) overheen.

Podovetsem heeft een organo-
trope werking op een bursitis,
tendinitis, slechte doorbloeding
van de ondervoet en osteo-
porose. De behandeling met
Podovetsem kan plaatsvinden
in combinatie met een geschikt
orthopedisch beslag.

Een heilzaam effect is te ver-
wachten bij paarden tot 10 jaar
en bij niet al te oude processen.
Tijdens de medicatie verdient
het aanbeveling het paard aan
de hand of onder de miter af te

stappen of met mate te laten
draven, maar niet aan de longe.

Voor homeopathische dier-
geneesmiddelen geldt, dat zij
uitgezonderd zijn van het
registratie-regiem.

Samenstelling

Bryonia D4, Ginkgo biloba D2,
Hekla lava D8, Rhus toxico-
dendron D4, Viscum album D4,
aa p. Alcoholgehalte 55% (v/v).

Verpakking

Dmppelflacon a 25 en 100 ml.

^^^^ homeopathie en fytotherapie

VSM Geneesmiddelen bv

-ocr page 581-

Röntgenologisch onderzoek van de
wervelkolom bij kleine huisdieren

Myelografie\' deel 2

Spinal Radiography in Small Animals
Myelography pan 2

W. Th. C. Wolvekamp^

SAMENVATTING Dit artikel beschrijft de techniek en interpretatie van het myelografisch onderzoek
van het ruggemerg bij kleine huisdieren. De praktische toepassing van de cervicale myelografie wordt
uitvoerig beschreven, terwijl de meer specialistische lumbale methode in het kort wordt behandeld.
Naast het normaalbeeld wordt een overzicht van myelografische afwijkingen inclusief een differentiaal
diagnose aangeboden. Een uitgebreide collectie röntgenbeelden illustreert normale en abnormale
bevindingen.

SUMMARY The technique and interpretation of myelography in small animals are described in the
present paper. The practical use of cervical myelography is di.Kus.ied in detad, and the more specialist
lumbar method is introduced. Myelographic changes, including a differential diagnosis, are reviewed in
addition to normal X-rays. An extensive collection of radiographic instances is used to illustrate normal
and abnormal findings.

INLEIDING

Myelografie is een röntgenologische tech-
niek welke dient als aanvulling op het rou-
tine-onderzoek van de wervelkolom en het
ruggemerg. Tijdens dit specialistisch con-
trastonderzoek wordt een contrastmiddel
geïnjiceerd in de spinale subarachnoïdeale
ruimte rond het ruggemerg teneinde ruim-
te-innemende processen welke druk uit-
oefenen op het ruggemerg aan te tonen.
Doel van dit onderzoek is het verkrijgen
van exacte informatie over plaats, ernst, en
uitgebreidheid van een spinale laesie als
gevolg van ruggemergcompressie veroor-
zaakt door een proces van extradurale, in-
traduraal-extramedullaire, of intramedul-
laire oorsprong. Deze gegevens zijn van
groot belang bij de besluitvorming voor het
al of niet uitvoeren van decompressie-chi-
rurgie bij dieren met een klinisch beeld van
ruggemergcompressie.

Indicaties voor dit onderzoek zijn:

1. negatieve bevindingen van het natieve
onderzoek bij dieren met een duidelijk
klinisch beeld van ruggemergcompres-
sie - al of niet typisch voor een hernia
nuclei pulposi;

2. de onmogelijkheid om met zekerheid
aan de hand van de natieve röntgenfo-
to\'s de exacte plaats van een tussenwer-
velschijfprolaps aan te duiden wanneer
meerdere plaatsen verdacht zijn èn de-
compressie-chirurgie wordt overwogen;

3. de wens tot precieze inventarisatie van
de mate en ernst van ruggemergcom-
pressie bij honden met het \'cervicale
instabiliteits\' syndroom.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat
nauwkeurige en systematische beoordeling
van de natieve röntgenfoto\'s veelvuldig een
myelografisch onderzoek overbodig zal ma-
ken. De aanwezigheid van een duidelijk

\' Röntgenologisch onderzoek van de wervelkolom bij kleine huisdieren, deel 1: het routine-onderzoek.

Tijdschr. Diergeneeskd. 1984; 109 alL (12): 507-15.
^ Drs. W. Th. C. Wolvekamp, Vakgroep Veterinaire Radiologie, Postbus 80153, 3508 TD Utrecht, Nederland.

-ocr page 582-

gelokaliseerde afwijking op de natieve rönt-
genfoto\'s welke past bij het klinisch beeld
van het betreffende dier geldt als een con-
tra-indicatie voor een dergelijk uitgebreid
en specialistisch onderzoek. Ook in ge-
vallen van een mogelijke meningo-myelitis
is een myelografisch contrastonderzoek
gecontra-indiceerd.

Myelografie wordt uitgevoerd met de hond
of kat onder algehele narcose, en met in
acht neming van de gebruikelijke regels
van asepsis gedurende de puncties.
De standaard-opnamerichtingen bij een
myelografisch onderzoek zijn de laterale en
ventrodorsale projecties, eventueel aange-
vuld met schuine uitprojecties vanuit rug-
ligging ter verdere detaillering van gevon-
den abnormaliteiten (fig. la, b).
Voor een verantwoorde technische uitvoe-
ring en een maximum aan diagnostisch
rendement is fluoroscopisehe controle c.q.
TV-monitoring met beeldversterking ge-
durende het myelografisch onderzoek on-
ontbeerlijk. Het zal duidelijk zijn dat dit de
praktische toepasbaarheid van dit onder-
zoek sterk beperkt.

Con trastm iddelen

Contrastmiddelen welke voor myelogra-
fisch onderzoek mogen worden gebruikt
zijn speciale niet-ionogeen, laag-osmolaire
trijoodverbindingen, met een lage toxiciteit
en prikkelingsgraad ten opzichte van rug-
gemerg en meningen. De osmolariteit van
deze injectievloeistoffen is geheel of nage-
noeg gelijk aan die van de cerebrospinale
liquor, terwijl het jodium-gehalte varieert

-ocr page 583-

tussen 170 en 200 mg per cc hetgeen vol-
doende is voor de diagnostiek.
Tot voor kort was
metrizamide\\ een tri-
jood-glucose-verbinding, het enig betrouw-
bare middel. Dit middel heeft twee na-
delen. Op de eerste plaats is het duur, en op
de tweede plaats wordt het afgeleverd in
gevriesdroogde vorm samen met een flacon
oplosmiddel, en dient pas kort vooraf-
gaand aan het onderzoek te worden aan-
gemaakt.

Dit middel is nu vervangen door een nieuwe
generatie contrastmiddelen welke minder
duur zijn en als stabiele injectievloeistof
worden afgeleverd. De belangrijkste verte-
genwoordigers zijn
iopamidoP, bevattende
200 mg jodium per cc, en
iohexoP, bevat-
tende 180 mg jodium per cc.
Maar ook deze middelen zijn niet zonder
gevaar, en dienen uiterst voorzichtig te
worden toegepast. Krampaanvallen en con-
vulsies kunnen nog steeds aansluitend aan
een myelografisch onderzoek optreden,
zeker wanneer een grote hoeveelheid con-
trastmiddel intracraniaal is weggevloeid of
wanneer gebruik wordt gemaakt van een
kortdurende narcose tijdens het onderzoek.
Het is dan ook altijd aan te bevelen het
myelografisch onderzoek en een eventueel
volgende chirurgische ingreep in één zitting
te plannen zodat de verlengde narcoseduur
aansluitend aan het myelografisch onder-
zoek deze ongewenste neveneffecten on-
derdrukt. Voor dit laatste kan ook gebruik
gemaakt worden van
diazepam\'^.
Intramedullaire injectie van deze contrast-
middelen leidt tot ernstige ruggemergbe-
schadiging mct ontsteking cn necrose van
het ruggemerg als gevolg. Ook hier speelt
fluoroscopische controle een belangrijke
rol!

De hoeveelheid benodigd contrastmiddel
is afhankelijk van de grootte en het type
van de hond of kat, en van de myelografi-
sche route welke wordt gekozen om de sub-
arachnoïdealc ruimte rond het ruggemerg
röntgenologisch zichtbaar te maken (opa-
cificatie). Voor opacificatie van het cervi-
cale of thoraco-lumbale deel van de sub-
arachnoïdcale ruimte is \'/(-\'/j cc per kg

\' Amipaque®, Pharmachemie B.V., Haarlem.

^ lopamiro®, Dagra N.V., Diemen.

\' Omnipaque®, Pharmachemie B.V., Haarlem.

\'\' Valium®, ed.

lichaamsgewicht voldoende. Voor vulling
van de totale subarachnoïdeale ruimte is
meestal Vi cc per kg lichaamsgewicht be-
nodigd.

TECHNIEK

Het contrastmiddel kan op twee verschil-
lende manieren in de subarachnoïdeale
ruimte worden aangebracht:

1. cervicaal (occipitaal), met punctie van
de dorsale cisterna magna tussen occi-
put en atlas;

2. lumhaal, met punctie van de ventrale
subarachnoïdeale ruimte tussen L4 en
L3.

In beide gevallen wordt de punctie uitge-
voerd met de hond in zijligging op de rönt-
gentafel.

Cervicale myelografie

Punctie van de cisterna magna wordt uit-
gevoerd met het hoofd in 90-graden ge-
bogen stand ten opzichte van de cervicale
wervelkolom, met een exacte mediane po-
sitie van de naald (fig. 2). De punctie is
geslaagd wanneer heldere cerebrospinale
vloeistof uit de naald druppelt. Excentrisch
positioneren van de naald resulteert in een
bloeding doordat de vertebrale veneuze
sinus wordt aangeprikt. De punctie dient
dan opnieuw uitgevoerd te worden.
Voorafgaand aan de injectie van het con-
trastmiddel kan eerst liquor worden afge-
nomen voor eventueel laboratorium on-
derzoek. De nu volgende injectie van het
contrastmiddel in de cisterna magna dient
langzaam te geschieden teneinde intracra-
niaal wegvloeien van het contrastmiddel
tot een minimum te beperken (fluoroscopi-
sche controle!). Hierbij dient de uitstroom-
opening van de naald naar caudaal gericht
te zijn. Hierna kan de totale cervicale, en
aansluitend thoracale en lumbale subarach-
noïdeale ruimte röntgenologisch zichtbaar
gemaakt worden door middel van een
kortstondige elevatie van hoofd en hals, in
combinatie met draaibewegingen van de
hals, waardoor de relatief zware contrast-
vloeistof zich passief vanuit de cisterna
magna in caudale richting verspreidt (fig.
3,4). Deze techniek geeft goede resultaten
bij de diagnostiek van cervicale ruggemerg-
compressie ten gevolge van een
hernia nu-
clei pulposi
(fig. 5,6) en cervicale vertebrale

-ocr page 584- -ocr page 585-

instabiliteit (fig. 7). Ook ruimte-innemende
processen
van benige of weke delen aard in
het cervicale deel van de wervelkolom
kunnen goed worden aangetoond (fig. 8,

9).

\'V

i

Fig. 8. Cervicaai myelogram, met extradurale com-
pressie van het ruggemerg binnen de contouren van
C4 (pijltjes) veroorzaakt door een metastatische tumor
in de dorsale anulus van C4 (grote pijl).

Echter, voor diagnostiek van problemen in
het thoraco-lumbale gedeelte van de wer-
velkolom is deze techniek minder geschikt.
Dit laat zich als volgt verklaren. Ten ge-
volge van de relatief grote vrije ruimte rond
het ruggemerg binnen het cervicale deel
van het benige wervelkanaal zal het con-
trastmiddel in de meeste gevallen over de
plaats van compressie heenvloeien, en op
deze wijze zowel de craniale als ook de
caudale begrenzing van de comprimerende
laesie aantonen. Deze vrije ruimte is echter
niet aanwezig binnen het thoraco-lumbale
deel van de wervelkolom waar het rugge-
merg veel strakker tegen de benige begren-
zing van het wervelkanaal aanligt. Com-

Fig. 7. Cervicaai myelogram, met zeer lokale com-
pressie van het ruggemerg ter hoogte van de C^-C,
overgang (kleine pijl). Chronische instabiliteit tussen
Ct en C, heeft geleid tot vormverandering van C, met
begeleidende impressie van het cranio-dorsale deel
van het wervellichaam van C, op het ruggemerg (grote
pijl).

-ocr page 586-

Fig. 9. Ccrvicaal myelogram in ventrodorsale pro-
jectie, met een scherp-begrensd vuldefect van dc sub-
arachnoïdeale ruimte ter hoogte van Cj zonder bege-
leidende compressie van het ruggemerg (pijlen). Het
betrof hier een intraduraal-extramedullair proces, een
neurofibroom.

pressie van het ruggemerg, met begeleidend
oedeem en bloeding, gaat hier dan ook
meestal gepaard met een volledig dicht-
drukken van de omliggende subarachno-
ideale ruimte. Een eervicaal myelogram zal
in deze gevallen dan ook sleehts de craniale
begrenzing van het onder druk staande ge-
bied aantonen (fig. 10a). Injectie van meer
contrastmiddel of toepassing van verhoog-
de injectiedruk resulteert alleen maar in
wegvloeien van het contrastmiddel de
schedel in, met niet zelden neurologische
nevenverschijnselen als gevolg.

Deze tekortkoming van het cervicale my-
elogram wordt ondervangen door de
lum-
bale techniek.

-ocr page 587-

Lumbale myelografie

Het wervelkanaal wordt tussen L4 en L5
gepuncteerd waarbij de naald in schuine of
rechtstandige richting door de kleine ope-
ning tussen de wervelbogen van L4 en L5
wordt gestoken, om dan vervolgens dwars
door het ruggemerg heen doorgeduwd te
worden tot de punt van de naald de benige
bodem van het wervelkanaal in de me-
diaanlijn raakt (fig. 11). Doorprikken van
het ruggemerg resulteert altijd in een kort-
durende, krampachtige reactie van de ach-
terpoten. De punctie is geslaagd wanneer
heldere liquor uit de naald druppelt. Bij
aanwezigheid van bloed in de liquor dient
de punctie herhaald te worden (eventueel
L5-L6 overgang).

Zowel het lumbaal puncteren als het injice-
ren van het contrastmiddel dienen fluoro-
scopisch gecontroleerd te worden. Hierdoor
kunnen een accidentele intramedullaire in-
jectie of ongewenste epidurale applicatie
van het contrastmiddel tijdig worden op-
gemerkt.

In gevallen van een twijfelachtige punctie
wanneer bloed noch liquor uit de naald
druppelt kan onder fluoroscopische bege-
leiding een testinjectie van \'/2-I cc contrast-
vloeistof worden uitgevoerd.
Bij de lumbale myelografie wordt het con-
trastmiddel door middel van de injectie-
druk craniaalwaarts verspreid. Afhanke-
lijk van de toegediende hoeveelheid kan de
totale subarachnoïdealc ruimte vanaf L^ tot
het occiput zichtbaar gemaakt worden.
Daar ruggemerg en subarachnoïdealc ruim-
te ter hoogte van L^ eindigen zal verhoging
van de injectiedruk en de hoeveel con-
trastvloeistof het contrastmiddel craniaal-
waarts stuwen, zelfs indien de subarach-
noïdealc ruimte lokaal is gecomprimeerd.
Door middel van deze lumbale techniek
kan dan ook in de meeste gevallen de
exacte uitgebreidheid van een comprime-
rende laesie worden aangetoond, met zowel
aanduiding van de caudale als ook craniale
begrenzing van het proces (fig. 10b).

«■■ ,.\' , - SÉ^ mm

Fig. lOb. Lumbaal myelogram in laterale projectie, met onderbreking van decontrastkolom tussen T12 enT,o
(zwarte pijlen). Verhoogde injectiedruk na lumbale punctie dwong het contrastmiddel over de comprimerende
laesie heen. Het betrof hier een acute hernia nuclei pulposi T,,-T|2, met begeleidend oedeem en bloeding van het
ruggemerg. Door de verhoogde lumbale injectiedruk kwam een gedeelte van het contrastmiddel epiduraal
terecht (witte pijltjes).

Het normale myelogram
De met contrastmiddel gevulde subarach-
noïdealc ruimte toont zich op de röntgen-
foto\'s als een stel scherp gedefinieerde
grenslijnen rond het ruggemerg; op de late-
rale opnamen als dorsale en ventrale lijnen
(fig. 3,4,11), op de ventrodorsale opnamen
als bilaterale lijnen (fig. Ib, 10b).
Bij grote hondenrassen hebben deze con-
trastlijnen een recht verloop dankzij de re-
latief grote epidurale ruimte rond het rug-
gemerg. Bij kleine hondenrassen, bijv. de
tackel, kunnen de contrastlijnen een gol-
vend verloop hebben doordat bij deze die-
ren de subarachnoïdeale ruimte direct
tegen de benige wand van het wervelkanaal
aanligt en als zodanig de contouren daar-
van volgt (fig. 12). Dit myelografisch beeld
dient niet verward te worden met het rönt-
genbeeld dat ontstaat na een foutieve con-
trastinjectie in de epidurale ruimte. Ook
hierbij ontstaat een beeld van golvende
contrastlijnen welke echter
niet de contou-
ren van het ruggemerg vertegenwoordigen,
en als zodanig
geen diagnostische waarde
hebben (fig. 10b).

-ocr page 588-

In enkele gevallen kan naast de normale
contrastlijnen in de ventrodorsale projectie
nog een derde contrastlijn zichtbaar zijn.
Deze contrastlijn in het midden van het
ruggemerg duidt op de aanwezigheid van
contrastmiddel in het centrale kanaal van
het ruggemerg (fig. 13). Het is een onge-
wenste complicatie veroorzaakt door een
foutief uitgevoerde punctie en injectie waar-
bij contrastmiddel via het punctiekanaal
door het ruggemerg in het centrale kanaal
is terecht gekomen. Het kan echter ook
duiden op lekkage van contrastmiddel va-
nuit de subarachnoïdeale ruimte naar het
centrale kanaal ter plaatse van een zeer
ernstige ruggemerglaesie. In beide gevallen
zullen vaak convulsieve nevenverschijnse-
len optreden na afloop van het myelogram.

Het abnormale myelogram
Druk van buitenaf (extraduraal of intradu-
raal-extramedullair) of van binnenuit (in-
tramedullair) zal al naar gelang de ernst
en uitgebreidheid ervan van invloed zijn op
het verloop, de vorm, en de dikte van de
contrastlijnen rond het ruggemerg.

Dit geldt ook voor de positie van het rug-
gemerg binnen het wervelkanaal, en voor
de vorm en diameter van het ruggemerg ter
plaatse van een comprimerend proces (fig.
14).

Verdunning of geheel onderbreken van con-
trastlijnen, in combinatie met
dislocatie
van het ruggemerg in dezelfde projectie-
richting,
duidt op een proces met extradu-
rale druk
op subarachnoïdeale ruimte en
ruggemerg (fig. Ia, b, 5, 6, 7, 8, 13, 15).

-ocr page 589-

I

Fig. 14. Schematische voorstelling van de sub-
arachnoïdeale contrastlijnen van het normale en ab-
normale myelogram.

a. Normaal myelogram, met strak verlopende con-
trastlijnen rond ruggemerg met normaal verloop en
een normale diameter.

b. Abnormaal myelogram, met een extradurale laesie:
verdunning van de subarachnoïdeale contrastlijnen
en dislocatie van het ruggemerg.

c. Abnormaal myelogram, met een intraduraal-ex-
tramedullaire laesie: gelokaliseerd vuldefect in ver-
wijde subarachnoïdeale ruimte, met compressie en
dislocatie van het ruggemerg.

d. Abnormaal myelogram, met een intramedullaire
laesie: spoelvormige expansie van het ruggemerg
zonder dislocatie.

Hierbij zal in vele gevallen in de andere
projectierichting
een spoelvormige verwij-
ding
van het ruggemerg met verdunning
van de begrenzende contrastlijnen optre-
den, veroorzaakt door afplatting van het
ruggemerg over het comprimerend proces
heen.

Bij zeer ernstige extradurale compressie
kan een totale obstructie van dc versprei-
ding van het contrastmiddel plaatsvinden,
met als gevolg een ophoping van het con-
trastmiddel aan de injectiezijde van de lae-
sie.

Fig. 15. Lumbaal myelogram, met lokale onderbreking van de contrastkolom èn compressie en dislocatie van
het ruggemerg ter hoogte van Lj-L, (pijlen). Het betrof hier een chronische hernia waarbij een gedeelte van de
verkalkte tussenwervelschijf nog in de tussenwervelruimte was achtergebleven. De tussenwervelruimte is niet
vernauwd.

-ocr page 590-

Ophoping van contrastmiddel rondom een
vuldefect in een
verwijde subarachnoïdeale
ruimte, in combinatie met deviatie van het
ruggemerg over deze plaats heen, duidt op
de aanwezigheid van een ruimte-innemend
proces van
intraduraal-extramedullaire oor-
sprong
(fig. 16). In de tweede projectie-
richting zal dan slechts afplatting van het
ruggemerg met begeleidende verdunning
van de begrenzende contrastlijnen zicht-
baar zijn.

Spoelvormig uit elkaar lopen van verdun-
nende en onderbrekende contrastlijnen
in
beide projectierichtingen
duidt op een ruim-
te-innemend proces van
intrameduHaire oor-
sprong (üg.
17).

Fig. 17. Lumbaal myelogram, met uiteenwijken van
verdunnende contrastlijnen rondom een spoelvor-
mige expansie van het ruggemerg (witte pijlen). Het
betrof hier een tumor van het ruggemerg, een glioma,
tussen T| en C,.

Differentiaal diagnostiek van het abnormale

myelogram

Extradurale laesies:

compressie van subarachnoïdeale ruimte
en ruggemerg in één of meerdere projecties,
dislocatie van hct ruggemerg.

— hernia nuclei pulposi;

— cervicale instabiliteit;

— extradurale processen uitgaande van
benige of weke delen structuren rond het
ruggemerg, bijv. tumoren, ontstekingspro-
\'cessen, (sub)luxaties en dergelijke.
Intraduraal-extramedullaire laesies:
gelokaliseerd vuldefect of scherp-begrens-
de contrastonderbreking in verwijde sub-
arachnoïdeale ruimte, compressie en dislo-
catie van het ruggemerg.

— tumoren uitgaande van meningen en
zenuwscheden.

IntrameduHaire laesies:
spoelvormige expansie van ruggemerg in
beide projecties, compressie van subarach-
noïdeale ruimte in beide projecties, geen
dislocatie ruggemerg.

— ruggemergoedeem, -bloeding;

— intrameduHaire tumor.

CONGRESSEN

Cursus \'Voorlichting in de landbouw\'

\'Extension at the cross-roads\', landbouwvoorlichting
op de tweesprong, zo heette een voordracht over de
Europese landbouwvoorlichting die onlangs in Italië
werd gehouden. Daarmee wordt de snelle verande-
ring, waar dc voorlichting voor staat, goed aangege-
ven.

De cursus richt zich op een aantal gebieden van ver-
nieuwing in de landbouwvoorlichting en besteedt
aandacht aan het invoeren van deze vernieuwingen in
het eigen werk. De eerste twee dagen van de cursus
staan \'ontwikkelingen in de voorlichtingskunde\' en
\'management en organisatie van voorlichting\' cen-
traal. De laatste twee cursusdagen komen vernieu-
wingen op het gebied van methoden van voorlichting
aan de orde. Na de verschillende inleidingen zal er
tijdens de cursus ruimschoots gelegenheid zijn voor
discussie.

De cursus is bedoeld voor leidinggevenden uit de
landbouwvoorlichting, zowel uit de particuliere als
overheidssfeer (vereiste opleiding: WO of HBO). Ge-
dacht wordt aan hoofden voorlichtingszamen en ma-
nagers van sociaal-economische voorlichtingen com-
merciële voorlichting. Voorts wordt gedacht aan
docenten voorlichtingskunde uit het HAO.
Theoretische kennis omtrent voorlichtingskunde op
het niveau van de \'Inleiding tot de voorlichtings-
kunde\' van A. W. van den Ban is een vereiste.
De cursus (georganiseerd door de Stichting Post-
Academisch Onderwijs LU Wageningen)
\'Voorlich-
ting in de landbouw\'
wordt in Wageningen gehouden
op
29, 30januari en 3, 4 februari 1987. Aan de cursus
kunnen
30 personen deelnemen.
De cursuskostcn bedragen ƒ
800.-per persoon, waar-
bij kosten en syllabi, lunches, koffie/thee zijn inbe-
grepen.

Belangstellenden kunnen zich opgeven door een inte-
kenformulier in te vullenen uiterlijk
2januari 1987tc
zenden aan: Bureau PHLO, De Leeuwenborch, Hol-
landseweg 1, 6706 KN Wageningen.
Nadere inlichtingen en een intekenformulier zijn op
verzoek verkrijgbaar bij het Bureau PHLO Wage-
ningen (ing. F. Appel), tel. 08370-8409.1/84094.

-ocr page 591-

Electrospinogram bij de hond

Electrospinograms in Dogs
M. A. van Gestel\'

SAMENVATTING De techniek waarhij spinale potentialen worden geregistreerd na stimulatie van een
perifere zenuw kan hij de hond. net als bij de mens. van belang zijn om de (rest) junctie van verschillende
spinale structuren bij laesies zoals hernia\'s, haemotomen en wervelfracturen nauwkeurig te beoordelen,
zowel pre-, per-, als post-operatief. De uitvoering en de resultaten van het electrospinogram bij tien
honden wordt be.u-hreven.

SUMMARY The recording of spinal action potentials following stimulation of peripheral nerves may
he as useful in dogs as it found to be as a diagnostic tool in man.
Technique and results of electrospinograms in ten normal dogs are reported.

INLEIDING

Bij Inonden met ruggemerglaesies (hernia
nucleus pulposis, wervelfracturen, haema-
tomen) zijn het aantal onderzoeksmetho-
den om tot een gedetailleerde diagnose en
prognose bij diverse behandelingen te ko-
men, beperkt tot het neurologisch en radio-
logisch onderzoek. Het neurologisch on-
derzoek geeft de mogelijkheid de mate van
functieverlies globaal te beoordelen en de
laesie in grote lijnen te lokaliseren. Met het
radiologisch onderzoek (natief en contrast)
worden de aard en de exacte plaats van de
laesie soms duidelijk. Beide methoden lenen
zich niet voor een nauwkeurige beoorde-
ling van de kansen op herstel van functie.
De voortgeleiding van zenuwprikkels in
het ruggemerg gaat gepaard met poten-
tiaalvcranderingen. Deze potentiaalvcran-
dcringen kunnen opgewekt worden met
perifere stimulatie en kunnen worden gere-
gistreerd met behulp van een signaalmidde-
laar (3, 4, 7, 16, 17).

De klinische toepassing van deze electrofy-
siologische technieken bij de mens zijn
mede gebaseerd op normaalstudies bij
proefdieren, waaronder aap, hond en kat
(II, 12).

Bij registratie op de hersencortex (cortical
evoked potentials = CEP) zou vooral de
activiteit van de dorsale ruggemergbanen
gemeten worden (5, 12). Voor wat betreft
de spinaal geregistreerde potentialen (spi-
nal evoked potentials = SEP) kan de activi-
teit van verschillende functionele onder-
delen zichtbaar worden gemaakt (9, 14).
Bij dierexperimenten zijn tevens CEP\'s en
SEP\'s gemaakt nadat specifieke spinale
structuren onder compressie waren ge-
bracht of zelfs vernietigd: de SEP gaven de
afwijkingen zeer gevoelig aan, dit in tegen-
stelling tot de CEP (12).
Bij humane patiënten met bekende rugge-
merglaesies zijn SEP gemeten: correlaties
konden worden gevonden tussen de afwij-
kingen in het potentiaalpatroon en de ernst
van de ruggemerglaesie (2, 13,14,17). Ook
durante operationcm werden SEP gemeten
bij scoliosischirurgie: op grond hiervan
konden onmiddellijk bijstellingen van de
wervelkolomcorrectie worden doorge-
voerd (8, 15, 16).

De ervaringen in de humane neurofysiolo-
gie en de neurologie en de behoefte aan een
nauwkeurige diagnose en prognose bij spi-
naal trauma van de hond, hebben geleid tot
een onderzoek naar de uitvoerbaarheid

Mevrouw drs. M. A. van Gestel, verbonden aan Dierenziekenhuis Limburg te Neerbeek, werkzaam in de
orthopedie van de Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier van I979-I986.

-ocr page 592-

van de techniek van SEP-meting en zijn
diagnostische waarde.
In dit artikel worden de resultaten vermeld
van metingen van SEP bij tien honden.

MATERIAAL EN METHODEN

Bij lOvolwassen.gezondehonden werden onderinha-
latie-anesthesie (O2, N2O en halothane) SEP geregi-
streerd. De premedicatie bestond uit symoron\', dro-
peridol^ en atropine\'. De inleiding tot algemene
narcose had plaats gevonden met Nesdonal. Dc
lichaamstemperatuur werd op peil gehouden met be-
hulp van een warm watermatras.
Stimulalie: De N. tibialis werd subcutaan ter hoogte
van het fibulakopje gestimuleerd met een Teflon ge-
coate naaldelectrode 4. De intensiteit van de stimulus
werd zo gekozen dat ecn motorische reactie (strekken
van de ondervoet) duidelijk zichtbaar was (40 V,
\'square wave\' 0,2 milisec.) De stimulus werd geleverd
door een geïsoleerde unit.

Registratie: Registraties werden gedaan van de over-
gang van de zesde naarde zevende lumbaalwervel (Lj
L7) tot dc overgang van de achtste tot de negende
thoracaalwervel (Th, Th,), zowel percutaan als epi-
duraal. Voor de percutane methode werd de naaldelec-
trode^ (in soort gelijk aan de stimulatie-electrode)
op de dorsale lamina gebracht. Voor epiduraal meten
werd een tot aan de top met Teflon gecoate draad-
electrode via de lumbosacrale overgang door het
ligamentum supraspinale gestoken en naar craniaal
opgeschoven (ondercontrole van doorlichting).
De referentie-naaldelectrodc werd paravertebraal in
de rugmusculatuur geprikt op een afstand van ten-
minste 3 cm van dc registratieplaats.
Aarding vond plaats door middel van een met klitte-
band bevestigd en met NaCl 0,9% bevochtigd metalen
bandje dat net proximaal van de tarsus werd aange-
bracht.

De registratie electroden werden verbonden met een
versterker\'. Middelingen van 125 tot 625 responsen
werden fotografisch vastgelegd.
Potentiaal \'pieken\' onder de basislijn zijn P-toppen.
Pieken naar boven zijn N-toppen.

RESULTATEN

Dezelfde potentiaalpatronen keerden
steeds terug. Ter hoogte van L4 L5 L^ geeft
het electrospinogram een trifasisch pa-
troon te zien: PN. Dit geeft de passage van
een zenuw-actiepotentiaal door de cauda
equina weer. De amplitude van deze \'spike\'
is het grootst ter hoogte van L4 L5 (fig. 1).
Midden lumbaal bestaat het SEP-patroon
uit de trifasisische potentiaal die gevolgd
wordt door een breed negatief N-complex.

Dit laatste wijst op activatie van een grote
groep neuronen in een kort tijdsbestek en
wel in de directe nabijheid van de registre-
rende electrode, flet gaat hier om synapse-
en interneuronaetiviteit (fig. 2).
Thoracaal zien we verschillende opeenvol-
gende N-toppen; hierin zou de postsynap-
tische voortgeleiding in de dorsolateral en
tragere dorsale acsenderende banen weer-
spiegeld zijn (fig.3).

Bij stimulatie aan een teen, en daarmee van
de N. digitalis dorsalis communis, zien we
een overeenkomstig potentiaalpatroon ver-
der op de x-as; dit komt overeen met ge-
leiding over een langere afstand. De over-
eenkomst geeft aan dat de SEP uit over-
wegend sensibele, dus afferente responsen
bestaat (fig. 4).

De voortgeleidingssnelheden van perifeer
naar centraal bedroeg ongeveer 80 m/s. De
voortgeleidingssnelheden in de dorsolate-
rale en dorsale ascenderende banen be-
droeg resp. ongeveer 55 en 70 m/s.

DISCUSSIE

Uit dit deel van het onderzoek blijkt dat na
stimulatie van de N. tibialis een registratie
van de potentiaalveranderingen over het
ruggemerg mogelijk is. De spinal evoked
potentials (SEP) geven de electrische ver-
anderingen in volgorde weer.
Van caudaal tot midden lumbaal is de pas-
sage van de actiepotentiaal in cauda equina
en ruggemerg als een spike waar te nemen.
Deze spike is vaak complexer dan een ze-
nuwactiepotentiaal die perifeer wordt af-
geleid.

Midden lumbaal over enkele ruggemerg-
segmenten is de synaptische- en interneu-
ronaetiviteit dooreen brede en hooggevol-
teerde N-top vertegenwoordigd; de synap-
tische overschakeling ter hoogte van L3 L4
L5 neemt een aanzienlijk deel van de x-as/
tijd-as in beslag. Ter hoogte van de synapse
treedt vertraging van de voortgeleidings-
snelheid op alsmede verdeling van de po-
tentialen over spinale ascenderende banen
met verschillende functies.

Methadon hydrochloride. Gist Brocades, Delft, Nederland.

Dehydrobenzpcridol,-lanssen Pharmaceutica, Bcerse, België.

Atropini sulfas, ACF Chemiefarma, Maarssen, Nederland.

Disa Elektronik. A/S DK-2730, Helcv, Denmark, sensory nerve electrode 13 L62.

Draadeicctrode voor intra-arterieel gebruik, fa. Hiclekes, Almere, Nederland. 19/1000 inch.

Sensory amplifier 15 C02 l^antek, Disa.

-ocr page 593-

200pv

2 msec

Fig. 3. Percutaan geregistreerde SEP ter hoogte van
Th 12/Th! 3

opeenvolgende N-toppen
stimulatie N. tibialis

200 jjv

2 msec

Fig. 4. Percutaan geregistreerde SEP ter hoogte van
Th 12/Th 13

opeenvolgende N-toppen
stimulatie aan de teen

Craniaal lumbaal en thoracaal wordt de
voortgeleiding in de ascenderende banen
door opeenvolgende N-toppen weergege-
ven.

De post-synaptische voortgeleiding gaat
aanmerkelijk trager dan de perifere voort-
geleiding. Deze bevinding stemt overeen
met SEP-inetingen uitgevoerd door ande-
ren (6). De epidurale registraties leverden
steeds een gedetailleerder beeld met hogere
amplituden op (fig. 5). Het inbrengen van
de draadelectrode kostte veel tijd. Het op-
schuiven in het thoracale gebied leidde tot
ernstige vagotonic.

De electrische verschijnselen in het rugge-
merg na stimulatie van de N. tibialis kun-
nen tot op grote afstand van de stimulatie-
plaats geregistreerd worden. Nadat een
perifere electrode eenmaal is aangebracht
kan de ruggemergfunctic over grote lengte
worden gecontroleerd.

De SEP van de hond vertonen gelijkenis
met die van de mens: overwegend ascende-
rende functies worden gemeten (17). Ver-
wacht mag worden dat, zoals bij de mens,
de SEP een bruikbare klinische parameter
kan zijn om tot een gedetailleerde, functio-
nele diagnose en prognose van ruggemerg-
laesies te komen. Hiervoor is het noodza-
kelijk dat correlaties worden gelegd tussen
bekende laesies en veranderingen in het po-
tentiaalpatroon. De peroperatief gemeten
SEP zouden ook bij wervelchirurgie van de
hond van belang kunnen zijn.
Vooraan lumbaal en thoracaal wordt bij de
hier beschreven techniek vooral de functie
van de dorsale spinale structuren gemeten.

-ocr page 594-

Het is daarom de vraag of de SEP vol-
doende houvast bieden om een prognose
bij herniapatiënten te kunnen uitspreken.
De epiduraal geregistreerde SEP geven een
veel gedetailleerder beeld van de rugge-
mergpotentialen dan de percutaan geregi-
streerde SEP. Bovendien zijn de poten-
tialen epiduraal hoger gevolteerd.
Het ligt dan ook in de lijn der verwach-
tingen dat epiduraal gemeten SEP functie-
veranderingen veel duidelijker en in een
eerder stadium zullen kunnen aangeven.
Echter, het inbrengen van de epidurale
electrode is een invasieve procedure. Wel
lijkt het een zeer bruikbare techniek voor
intra-operatieve controle van de rugge-
mergfunctie.

LITERATUUR

1. Brodkey J. S. Reversible spinal cord trauma in
cats. J. Neurosurgery 1972; 37: 591.

2. El-Negamy E. Delayed cervical somatosensory
potential in cervical spondylosis. J. of Neuro-
logy, Neurosurgeryand Psychiatry 1979;42: 238.

3. El-Negamy E. Properties of a spinal somatosen-
sory evoked potential recorded in man. J. of
Neurology, Neurosurgeryand Psychiatry 1978;
41: 762.

4. Holliday T. A. Percutaneous Recording of Evo-
ked Spinal Cord Potentials of Dogs. American
Journal of Veterinary Research 1979; 40: 3: 326.

5. Halliday A. M. Cerebral evoked potentials in
patients with dissociated sensory loss. J. of Neu-
rology, Neurosurgery and Psychiatry 1963; 26:
211.

6. Illingsworth R. D. Spontaneous and electrically
evoked activity in the anterolateral column of the
spinal cord in dogs. J. Neurosurgery 1974; 40: 58.

7. Jones S. J. Short latency potentials recorded
from the neck and scalp following median nerve
stimulation in man. Electroencephalography and
Clinical Neurophysiology 1977; 43: 853.

8. Jones S. J. A system for thc electrophysiological
monitoring of the spinal cord during operations
for scoliosis. J. Bone Joint Surgery 1983;65-B. 2:
1.34.

9. Jones S. J. Sensory nerve conduction in the
human spinal cord. Journal of Neurology, Neu-
rosurgery and Psychiatry 1982; 45: 446.

10. Morrison G. Electrospinogram and spinal and
cortical evoked potentialsin experimantal spinal
cord trauma. J. Neurosurgery 1975; 43: 737.

11. Sarnowsky R. J. Spinal evoked response in the
cat. J. Neurosurgery 1975; 43: 329.

12. Schramm J. Experimental spinal cord injury
produced by slow, graded compression. J. Neu-
rosurgery 1979; 50: 48.

13. Sedwick E. M. Spinal cord potentials in trauma-
tic paraplegia and quadriplegia. J. of Neurology,
Neurosurgery and Psychiatry 1980; 43: 823.

14. Shiniizu H. Slow cord dorsum potentials elici-
ted by desconding volleys in man. J. Neurology,
Neurosurgery and Psychiatry 1979; 42: 242.

15. Tamaki T. The Prevention of Iatrogenic Spinal
Cord Injury Utilising the evoked Spinal Cord
Potential. Int. Orthopaedics 1981; 4: 313.

16. Tamaki T. Spinal cord monitoring as a clinical
Utilisation of the Spinal evoked potential. Clin.
Orthop. Related Research 1984; 184: 58.

17. Tsuyama N. Clinical Application of Spinal Cord
Action Potential Measurement. Int. Orthopae-
dics 1978; 2: 39.

CURSUSSEN

Cursus \'Pluimveehouderij\'
Wageningen

De PHLO-cursus \'Pluimveehouderij\' is opgezet om
de deelnemers op de hoogte te brengen van de nieuw-
ste inzichten binnen diverse disciplines die zich met de
pluimveehouderij bezighouden.

Tegelijkertijd wordt in de cursus per discipline aan-
dacht besteed aan een aantal actuele zaken. Dit heeft
geleid tot een programma van drie dagen waarop
telkens één van de drie vakgebieden: de voeding, de
houderij en de fokkerij, aan de orde wordt gesteld.
Daarbij zal steeds eerst worden ingegaan op basisbe-
grippen cn nieuwe inzichten daaromtrent, cn vervol-
gens op de actuele zaken: efficiëntieverbctering, kwa-
liteitsbeoordeling, ziektebc-strijding en milieuproble-
matiek.

De cursus is bestemd voor afgestudeerden van de
Landbouwuniversiteit, het hoger agrarisch onderwijs
en voor dierenartsen, werkzaam op het gebied van de
pluimveehouderij.

De cursus (georganiseerd door de Stichting Post-
Academisch Onderwijs, LU Wageningen)
\'Pluimvee-
houderij\'
wordt in Wageningen gehouden op 10. 11 en
J2 februari 1987.

Aan de cursus kunnen 30 personen deelnemen. De
cursuskosten bedragen
f 675.- per persoon, waarbij
kosten van syllabi, lunches, koffie/thee zijn inbe-
grepen.

Belangstellenden kunnen zich opgeven door ecn inte-
kenformulier in te vullen en uiterlijk
2 januari 1987 tc
zenden aan Bureau PHLO, Hollandseweg 1,6706 KN
Wageningen.

Nadere inlichtingen en een intekenformulier zijn op
verzoek verkrijgbaar bij het Bureau PHLO Wage-
ningen (ing. F. Appel), tel. 08370-84093/84094.

-ocr page 595-

Overzichtsartikelen

Update of Fundamentals on Application of the
External Fixator

W. O. Brinker\'

SAMENVATTING Na een kort historisch onderzicht worden de indicaties en voordelen vermeld van
de fixaieur externe. Basale principes van toepassing van deze techniek, verkregen op grond van recent
verricht onderzoek en klinische ervaring, worden besproken. De volgende grondbeginselen komen
hierbij aan de orde: de plaats van aanbrengen, het zonodig toepassen van aanvullende fixatietechnieken,
wijze van plaatsen van de pennen, localisatie van de pennen in de fractuurfragmenten, het aantal pennen
per botj\'ragment, doorboren van beide cortices, de maat van pennen en verbindingsstang, configuratie
van de jixateur, indicaties voor bottransplantatie, afstand van de huid tot de klemmen alsmede de
nabehandeling van de patiënt waarvan een fractuur gestabiliseerd is met een fixaieur externe.

SUMMARY The paper covers a brief history of the external fixator, its uses and advantages. The
various fundamentals in the application of the external fixator are presented and discussed in light of
newer knowledge gained through research and clinical experience. These fundamentals include: aseptic
technique, proper application site, use of auxiliary internal fixation when indicated, mode of pin
insertion and plane of pin insertion, location of pins in main bone fragments, number of pins per bone
fragment, insertion of pins through both cortices, size of pins and connecting bar. configuration of
splint, bone grafting of architectural deficits, distance between the skin and the fixation clamps, and
aftercare.

INTRODUCTION

In 1853, Malgaine (15) devised an external
fixation device for the reduction and fix-
ation of patellar fractures. This was follow-
ed by many variations of the device with
expanded capabilities. In 1898, Parkhill
(17), a United States surgeon, and in 1902,
Lambotte (14) of Belgium, independently
developed similar systems for the fixation
of long bone fractures in man. These were
followed by the works of Anderson (1, 2),
Stader (20) and others (19).
In veterinary medicine in the United States,
the external fixator has been in common
use for fracture fixation since the late thir-
ties and forties (4, 5, 10, 11, 20). Some
veterinarians dropped the use of it due to
complications which included loosening of
the fixation pins, pin tract infection, see-
page around the pins, intolerance by the
animal, delayed unions and nonunions.
Most of the complications listed resulted
from not adhering to the basic fundamen-
tals in their application. Since the seven-
ties, there has been a resurgence of interest,
both in experimental work and clinical use
of the splint.

This paper will cover the basic fundamen-
tals in the application of the external fixa-
tor in light of newer knowledge gained
through research and clinical experience.

USES AND ADVANTAGES

The external fixator is adaptable to both
stable and unstable fractures, open fractu-
res, gunshot fractures, osteotomies, delay-
ed unions and non-unions.
The advantages of this device include: it is
easy to apply, it can be applied to open or
closed reduced fractures, if applied in con-
nection with an open approach the latter
can be kept minimal, if there is an open
wound the pins can usually be applied pro-
ximal and distal thus making the wound
readily accessible for dressing, it can be
used in conjunction with other internal fi-
xation devices, it is well tolerated by the
animal, its cost is reasonable particularly if
the simpler configurations are used, and in
most cases it can be removed at the time of
clinical union without placing the animal
under general anaesthesia.

\' Prof. dr. W. O. Brinker, DVM, Diplomate ACVS, Department of Small Animal Clinical Sciences, College of
Veterinary Medicine, Michigan State University, East Lansing, Michigan, 48824.

-ocr page 596-

Basic Fundamentals in Applying the
External Fixator

The basic fundamentals in application in-
clude; aseptic technique, proper applica-
tion site, reduction of fracture prior to and
during application, use of auxiliary inter-
nal fixation when indicated, mode of pin
insertion, angle and plane of pin insertion,
location of pins in main bone fragments,
number of pins per bone fragment, inser-
tion of pins through both cortices, size of
pins and connecting bar, configuration of
splint, bone grafting of architectural defi-
cits, distance between skin and the fixation
clamps, and aftercare. The above will be
discussed as individual points.

1. Aseptic technique

Proper aseptic surgical technique must be
adhered to, including preparation of the
patient, the operating room, the equip-
ment, and the surgeon.

2. Proper application site

Complications can be minimised if the
splint is located on the bone surface that
allows insertion of the fixation pins through
skin directly into bone. This minimises the
length of pin between the fixation clamp
and bone thus keeping maximum pin stiff-
ness. It also minimises soft tissue irritation;
pins penetrating muscle and skin are more
irritating than skin alone. The proper sur-
face on the tibia is medial, the radius is
craniomedial or medial, the humerus is
craniolateral and the femur is lateral (Fig.
1). In order to insert the pins in the hume-
rus and femur, it is nccessary to go through
the skin and underlying musclc; however,
the surface indicated above keeps muscle
thickness to a minimum.

3. Reduction of fracture prior to and during
application of splint

With the fracture reduced, soft tissues are
restored to their normal anatomical posi-
tion and the pins can be inserted without
binding the soft tissues. This helps to mi-
nimise tissue irritation and discomfort to
the animal. If reduction is lost during pin
insertion, it should be regained before pro-
ceeding.

4. Use of auxiliary fixation where indicated
The goal of fracture treatment should be
early ambulation and full return of func-
tion. To accomplish this goal, rigid unin-
terrupted stabilisation of the main fracture
fragments must be accomplished. Auxi-
liary fixation may include one or several of
the following: intramedullary pin; cerclage,
hemicerclage or one of the various wire
configurations; lag screw; diagonally inser-
ted Kirschner pin (Fig. 2). Auxiliary fix-
ation may also be used to help maintain
reduction during insertion of fixation pins.
Rigid stabilisation should be accomplished
at the time of the initial surgery.

5. Mode of pin insertion

For the past 40 years, use of the hand pin
chuck has been favored over the power
drill (high speed) for insertion of the fix-
ation pins (4,5). The latter creates an undue
amount of heat, which is followed by bone
necrosis and pin loosening. Recently, it has
been reported that pins inserted with a low
speed power drill (150 r.p.m. or less)vs. the
hand pin chuck have slightly more pull out
resistance when initially inserted and ap-
proximately the same, 8 weeks post inser-
tion (9, 13). The difference is thought to be
due primarily to pin wobble that occurs at
time of insertion. It is important to insert
pins with a minimum of wobble. Trocar
pointed pins are preferred. Pins with a rela-
tively long point are preferred over the
short point as they penetrate the bone ea-
sier and faster.

6. Insert at an angle of 70° to the long axis
of the bone

In 1979, Evans carried out an experiment
to determine if the stiffness of the fixator
could be improved by angling the pins (12).
The optimal angle found was 70° to the
long axis of the bone. He also reported that
inward (central) angling of the pins in the
individual bone segment increased stiffness
compared to outward angling towards the
bone ends (Fig. 4). These findings are also
borne out in clinical use, both in relation to
fracture stability and tendency towards
premature pin loosening. In clinical prac-
tice, pins inserted approximately at right

-ocr page 597-

angles to the long axis of the bone loosen
frequently and either back out, penetrate
deeper or both.

7. Insertion of all fixation pins in the same
plane

Insertion of all fixation pins in the same
plane in the bone has two advantages: l)all
of the pins can be attached to a common
connecting bar (Fig. 1) thereby decreasing
the weight ofthe apparatus and decreasing
the number and types of clamps needed.
2) if post-operativeswelling occurs, the fix-
ation clamps can be loosened and readjust-
ed without affecting reduction of the frac-
ture site.

-ocr page 598-

Fig. 3. Trocar points. Tlie relatively long point is
preferred over the short point; it penetrates faster and
easier.

8. Location of pins in the bone fragment
Results of experimental studies carried out
by Boltz
et al. on the bilateral configura-
tions (3) and by Brinker
et al. on the unila-
teral configurations (7), clearly indicate
that maximal stability is accomplished by
inserting the pins near the proximal and
distal ends of each bone fragment (Fig. 5c,
5f) in preference to both pins near the pro-
ximal and distal end of the bone (Fig. 5a,
5d) or both near the fracture site (Fig. 5b,
5e). However, since the cortex is normally
thinner near the ends, it is advantageous to
avoid placing pins in this area if possible
(Fig. 6). Cancellous bone has very little
holding power on pins.

9. Number of pins per fragment

Up until the early seventies, 2 pins per bone
fragment was used in most cases. Studies
since that time definitely indicate that 3 or
4 pins per fragment increases the stiffness
of the fixator (Fig. 7 and 8) (6, 8, 16).
Clinically, it appears that one of the real
advantages of using more than 2 pins per
fragment is better distribution of the forces
to which the pins are subjected during the
healing period. This appears to hold true in
clinical use as bent pins and loosening are
much less frequently encountered when 3
of 4 pins per fragment are used. Clinically,
the number of pins per segment is increased
with larger dogs, or with decreased in-
herent stability of the fracture.

10. Size of the fixation pins and connecting
bar

The size of both will vary primarily with
the size of the animal, the size of the bone
and the bone involved. In the United
States, the Kirschner splint, is the type of
apparatus used almost exclusively in small
animals.

The medium size fixation clamps accom-
modate a 4.7 mm connecting bar. The use
of 2 connecting bars approximately doubles
the stiffness of the splint and may be in-
dicated for use in some of the very large or
giant breed dogs. The medium size fixation
clamps accommodate 3.1 mm and 2.3 mm
fixations pins. The 3.1 mm pins are used
most frequently; however, the 2.3 mm pins
may be used on animals weighing 9-12 kg.

-ocr page 599-

The small clamps accommodate a 3.1 mm
connecting bar and pins ranging up to 1.6
mm diameter. In clinical use, the largest
usable pin size is used as this gives stiffness
to the apparatus, bends less at the pin-
bone interface on cyclic loading and is less
apt to loosen during the healing period.

11. Insert pins through both cortices
Invariably any pin which is not inserted
through both cortices loosens and thus
does not accomplish its mission (Fig. 1).
With few exceptions, the pin point can be
palpated on penetration of the far cortex.

Pins should penetrate the length ofthe tro-
car point beyond the far cortex. If they are
inserted too far they should be backed to
the proper depth.

12. Configuration of the splint

The four most common configurations
used in veterinary orthopedics are the uni-
lateral (Fig. 7), biplanar (Fig. 9), bilateral
(Fig. 8) and the original Kirschner design
(Fig. 10). The original Kirschner design
and unilateral configuration can be used
on all the long bones and the mandible.

-ocr page 600-

The biplanar and bilateral configurations
are limited in use to fractures of the radius,
ulna, tibia and mandible due to inter-
ference by the body wall. Based on static
strength and stiffness, starting from the
lowest, the four configurations rank in the
following order: original Kirschner design,
unilateral, biplanarand bilateral. This can-
not be made as a definite statement as
stiffness and clinical performance are de-
pendent on the diameter and number of
connecting bars, diameter and number of
pins, angle and location of pins in cortical
bone, length of pins from the fixation
clamps to the bone, and inherent stability
at the fracture site (6, 8, 16, 18). The latter
can be increased significantly by the use of
auxiliary internal fixation (4, 5, 6, 18).
Past clinical experience would support the
statement that the stiffness produced by
the original Kirschner configuration with
two connecting bars and that produced by
the unilateral, oneconnecting bar with two
to four pins per bone fragment is adequate
in most eases (4, 5, 6). It remains to be
proven clinically or experimentally if heal-
ing can be improved by increasing the
stiffness beyond this capability. Since frac-
tures vary widely in type, stability, condi-
tion of soft tissue, activity, and size of the
patient, it becomes obvious that no one
configuration is best suited for all frac-
tures.

13. Bone grafting of architectural deficit.s
Since rigidity of fixation using the external
fixator is less than when plates are used, the
body is stimulated to lay down more
bridging callus, ffowever, if there are defi-
nite architectural deficits present, they
should be filled with bone graft. This is
particularly true in mature and older ani-
mals, certain osteotomies and non-unions.

14. Distance between the skin and fixation
clamps

The distance at the time of the original
application will vary with the size of the
animal and the anticipated post-surgical
swelling. The distance is usually 6-12 mm.
If the clamps are initially placed greater
than this distance, fixator stiffness may be
inadequate, as well as vulnerable to exter-
nal environmental trauma. Post-surgical
swelling. The distance is usually 6-12 mm.
first 10
days) may necessitate readjustment
of the fixation clamps outward on the pins
as contact pressure will result in necrosis of
the soft tissue.

-ocr page 601-

AFTERCARE

Following application, the external fixator
is covered by a dressing consisting of cot-
ton (particularly between the skin and fixa-
tion clamps), gauze and tape. This prevents
skin movement around the pins and lessens
skin necrosis. Redressing is usually indicat-
ed in one week or less and at two week
intervals therafter. If seepage develops
around any of the pins, the dressing is re-
moved and left off. This prevents the ani-
mal from bothering the splint while at-
tempting to \'clean\' the dressing and also
avoids trapping seepage in the soft tissues
surrounding the pin. Some limitation of
activity is indicated depending on the over-
all evaluation of the patient and the frac-
turc area.

CONCLUSION

Most of the complications which have been
connected with use of the external fixator
can be minimised or eliminated if the basic
fundamentals in its application are meticu-
lously adhered to and it has not been used
on fractures beyond its capability. My
closing comments are 1) keep it simple, and
2) accomplish rigid uninterrupted stabi-
lisation at the time of the original surgery.

-ocr page 602-

13. Gumbs, J. and Brinker, W. O. Comparison of
acute and chronic pull out resistance of pins u.sed
for external splint fixation. Annual Veterinary
Orthopedic Society Conference, Steamboat
Springs, Colorado, 1986.

14. Lambotte, A. L. Intervention opératoire dans les
fractures. Lamertin, Brussels, 1907.

15. Malgaine, J. F. Traize de Fractures et de Luxa-
tions, 1847 (Treatise on Fracturs) J. B. Lippin-
cott Co, Philadelphia, 1859.

16. McCoy, M. T., Chao, E. Y. S., and Kasman, R.
A. Comparison of mechanical performance in
four types of external fixators. Clin. Orth. Rel.
Res. 1983; 180; 23-33.

17. Parkhill, C. A new apparatus for the fixation of
bone after resection and in fractures with a
tendency to displacement. Am. Surg. Assoc.
Trans. 1897; 15; 251-8.

18 Seligson, D. and Pope, M. Concepts in external
fixation. Grune & Stratton, Inc. New York. pp.
41-65, 219-45.

19. Shaar,C. N. andKreuz, F. P. Manual of fracture
treatment by external skeletal fixation. W. B.
Saunders, Co., Philadelphia, 1943.

20. Stader, O. A preliminary announcement of a new
method of treating fractures. North. Am. Vet.
1937; 18-37.

REFERENCES

1. Anderson, R. Fractures of radius and ulna - A
new anatomical treatment. J. Bone & Joint Surg.
1934; 16; 379-93.

2. Anderson, R. Anambulatory methodoftreating
fractures of the shaft of the femur. Surg. Gyne-
col. Obst. 1936; 62; 865-73.

3. Boitze, N. H., Chiquer, C. und Niederev, P. G.
Der Fixateur Externe (Rohrsystem) Stabilitäts-
profung Berne, AO Bulletin, 1978.

4. Brinker W.O. Canine Surgery, Fractures in ca-
nine surgery, Chapt. 1952; 29;548-643, Chapt.
1957; 29; 548-640, Chapt. 1965; 32; 777-849,
Chapt. 1975; 24; 957-1048. American Veterinary
Publication, Inc. Santa Barbara, CA.

5. Brinker, W. O. and Flo, G. L. Principles and
application of external fixation. Vet. Clin. Nor.
Am. 1975; 2; 197-208.

6. Brinker, W. O., Verstraete, M. C., and Soutas-
Little, R. W. Stiffness studies on various configu-
rations and types of external fixators. J. A. A. H.A.
1985; 21; 801-8.

7. Brinker, W. O., Verstraete, M. C., and Soutas-
Little, R. W. Unpublished data, 1985.

8. Egger, E. L. Static Strength evaluation of six
external skeletal fixation configurations. Vet.
Surg. 1983; 12; 130-6.

9. Egger, E. L., Histand, M. B., Blass, C. E., and
Powers, B. E. Effect ofpin insertion on the bone
pin interface. Vet. Surg. 1986; 15; 246-52.

10. Ehmer, E. A. Bone pinning in fractures of small
animals. J.A.V.M.A. 1947; 110; 14-19.

11. Ehmer, E. A. Traumatic injuries in small ani-
mals. J.A.V.M.A. 1948; 112; 246-53.

12. Evans, M. The Oxford external fixator. The 6th
Annual Report of the Oxford Orthopoedic Engi-
neering Centre, 1979.

-ocr page 603-

Calciummetabolisme bij de hond^

Calcium Metabolism in Dogs
H. A. W. HazewinkeP

SAMENVATTING De calciumhomeostase wordt zowel direct als hormonaal geregeld. Direct doordat
calciumopname uit de darm en de afgifte van darm, nieren en skelet goed op elkaar zijn afgestemd.
Vooral hij het jonge dier vindt naast actieve calciumabsorptie een proces van calciumdiffusie door de
darmwand plaats. Calciumexcretie door de nieren bedraagt bij de hond maximaal 1% van de hoeveel-
heid circulerend calcium. Het skelet fungeert als een calciumhuffer waar 99,5% van het Hchaamscal-
cium aanwezig is. Hormonaal zijn de calciotrope hormonen (PTH, CT en Vd. D) het meest van belang
waarbij met name de processen van calciumabsorptie, -resorptie en -accretie beïnvloed worden. De
invloeden op de calciumexcretie zijn zeer gering.

Dit systeem van calciumhomeostase is er op gericht een normocalcemie (hond< I jaar: 2,5-2,9 mmol/l,
hond> I jaar: 2,2-3,0 mmol/l) te handhaven. Een langdurige afwijkende calciuminname zal vooral bij
de jonge hond, leiden tot skeletafwijkingen. Zo werd bij Duitse Doggen met een hoge calciuminname
een geremde remodellerende ombouw van het skelet en een gestoorde enchondrale ossificatie waarge-
nomen. hetgeen zich ondermeer klinisch manifesteert in respectievelijk het Canine Wobbler syndroom
en osteochondritis dissecans. Een lage calciuminname bij Duitse Doggen leidde tot osteoporose met
pathologische fracturen zonder dat hierbij stoornis in de enchondrale ossificatie werd waargenomen.
Mede ajhankelijk van de voedersamenstelling, zal met een gehalte van El% calcium in de droge stof de
calciumvoorziening ruim voldoende zijn voor groei en onderhoud van honden van verscheidene rassen.
Zowel verhoogde als verlaagde calciuminnamen hebben bij de jonge hond ernstige afwijkingen van de
skeletontwikkeling tot gevolg.

SUMMARY Calcium homeostasis is controlled both directly and by hormones. Directly as a result oj
the fact that the uptake of calcium from the intestine and its excretion by the intestine, kidney and
skeleton are well attuned to one another. A process of diffusion of calcium through the intestinal wall
occurs in addition to active absorption of calcium, particularly in young animals. The maximum
excretion of calcium by the kidneys is one per cent ofthe amount of circulating calcium. The skeleton
acts as a calcium buffer in which 99.5 per cent oflhe body calcium is present. As regards hormones, the
calciotropic hormones (parathormone, calcitonin and vitamin D) are the most important factors, which
particular I y affect the processes of absorption, resorption and accretion of calcium. The effects on the
excretion of calcium are very slight. The system of calcium homeostasis is designed to maintain a
nortnal level of calcium in blood (dog < twelve months: 2.5-2.9 mmol/l: dog > twelve months: 2.2-3.0
mmol/l). A prolonged abnortnal calcium intake will result in skeletal changes, particularly
in young dogs. Inhibition of remodelling reconstruction of the skeleton and disturbance of enchondral
ossification, which became clinically apparent, among other things, in the canine Wobbler syndrome
and osteochondritis dissecans, were observed in Great Danes dogs having a high calcium intake. A low
calcium intake in Great Danes dogs resulted in osteoporosis and pathological fractures without any
impairment of enchondral ossification being observed. Also varying with the composition ofthe diet, a
concentration of 1.1 per cent of calcium in dry matter will be amply sufficient to ensure growth and
sustain dogs of various breeds. Increased as well as reduced calcium intakes in young dogs will result in
.severe disturbances of .skeletal growth.

\' Dit artikel bevat de klinisch meest relevante informatie die vermeld staat in de dissertatie \'Influences of
different calcium intakes on calcium metabolism and skeletal development in young Great Danes\'. Op dit
onderwerp promoveerde de auteur in mei 1985 (promotores prof. dr. A. Rijnberk, prof. dr. A. Th. van \'t
Klooster en prof. dr. J. M. V. M. Mouwen).

^ Dr. H. A. W. Hazewinkel, Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier, Postbus 80.154, 3508 TD
Utrecht.

-ocr page 604-

INLEIDING

Vooral bij jonge honden van grote rassen
worden veelvuldig afwijkingen in het skelet
waargenomen die leiden tot kreupelheid.
Naast trauma, wordt veelal de interaetie
van de voedersamenstelling en de snelle
groei bij deze dieren hiervoor verantwoor-
delijk gesteld (4, 14, 28, 29, 35, 60). Van-
ouds wordt hierbij het aceent gelegd op de
ealciumvoorziening in het voer. Getuige
het grote scala van calciumpreparaten die
in de handel zijn, wordt aan de behoefte,
die bij hondeneigenaren leeft met betrek-
king tot het voorkomen van tekorten, ruim
tegemoet gekomen.

Verhoogde of verminderde calciumopna-
me door de hond zal directe gevolgen
hebben voor het ealciummetabolisme. Een
overzicht wordt gegeven van de huidige
kennis op het gebied van het ealciummeta-
bolisme, in het bijzonder over wat hiervan
bij de hond bekend is. Er zal nader inge-
gaan worden op de caleiumbehoefte, en de
gevolgen die afwijkende calciumopnamen
hebben op de skeletontwikkeling van de
jonge hond.

CALCI UMHOMEOSTASE

Calcium is betrokken bij veel biologische
proeessen zoals spiercontractie, bloedstol-
ling en het vrijkomen van verschillende
hormonen. Het is tevens een essentiële
component van het hydroxyapatietkristal
(Ca,O
(PO4) 6(OH)2), een belangrijke com-
ponent van het anorganische bestanddeel
van bot. Ongeveer 40% van het circule-
rende calcium is gebonden aan serumeiwit-
ten (voornamelijk albumine), circa 10% is
min of meer hecht gebonden aan andere
ionen. De overige 50% is de biologisch be-
langrijke, geïoniseerde fractie. Voor de
praktijk is echter de concentratie van het
totale calciumgehalte in plasma goed bruik-
baar, mits de eiwitsamenstelling en de pH
normaal zijn. Bij de individuele hond va-
rieert de plasmaconcentratie van calcium
binnen nauwe grenzen: bij de volwassen
hond tussen de 2.2-3.0 mmol/1 en bij de
jonge hond tussen de 2.5-2.9 mmol/1 (28,
59).

Om de bepaalde calciumconcentratie te
corrigeren voor de heersende albumine-
concentratie kan gebruik gemaakt worden
van de volgende formule: gecorrigeerde
Ca-concentratie = totale plasma Ca-con-
centratie (in mmol/1) 0.875-0.025 x al-
bumineconcentratie (in g/1) (44), Bij vol-
wassen honden varieert de gecorrigeerde
Ca-concentratie tussen de 2.2-2.8 mmol/1
(44), bij jonge honden tussen de 2.7-3.1
mmol/1 (28, 44).

De calciumconcentratie in plasma en weef-
selvloeistof is één van de best geregelde
grootheden van het organisme. De effecti-
viteit van het regelmechanisme van de cal-
ciumconcentratie is zéér groot, zodat de
term \'homeostase\' gebruikt kan worden.
Zelfs bij een groot verlies van het totale
lichaamscalcium (tot zo\'n 30%), zal de cal-
ciumconcentratie in plasma niet meetbaar
afwijken van de normale waarden (56). Om
de bloedcalciumconcentratie in de ex-
tracellulaire vloeistof (EVC) binnen nauwe
grenzen te houden, zijn opname en afgifte
van calcium goed op elkaar afgestemd.
Hierbij zijn drie orgaansystemen betrok-
ken: het maagdarmkanaal, de nieren en het
skelet.

DIRECTE CALCIIJMREGULATIE

Na calciuminname zal een deel van het cal-
cium door passieve diffusie en door een
actief transportproees door het darmepi-
theel worden opgenomen.
De diffusie is belangrijker bij jonge indi-
viduen (1), en is groter naarmate de con-
centratie van geïoniseerd calcium in het
darmlumen hoger is. De absorptie wordt
geremd door stoffen die met calcium on-
oplosbare verbindingen vormen zoals fyta-
ten (uit graanprodukten),
Oxalaten (uit
spinazie en andere groenten) en langketen
verzadigde vetzuren. Een geringe hoeveel-
heid calcium verlaat dagelijks met de verte-
ringssappen het lichaam. Deze hoeveelheid
is vrijwel onafliankelijk van de calciumop-
name en bedraagt bij jonge honden onge-
veer 45 mg/kg lichaamsgewicht per dag
(28) en bij volwassen honden ongeveer 20
mg/kg lichaamsgewicht per dag (30) (fig. 1).
Bij de hond is ongeveer 60% van het circu-
lerende calcium ultrafiltrabel en passeert
de glomerulusmembraan. In de proximale
tubulus wordt hiervan ongeveer 70% ge-
reabsorbeerd; in de lis van Henle wordt
nog eens 15
ä 20% van de \'filtered load\'
gereabsorbeerd. Tenslotte wordt bijna al

-ocr page 605-

^Endogeen

fecale excretie
10-30

mg/kg I g Urine

1-7
mg/kg 1 g"

Fig. 1. De dagelijkse calcium turnover van de
volwassen hond in milligrammen per kilogram
lichaamsgewicht (mg/kg Ig.).

het resterende calcium in het distale nefron
actief gereabsorbeerd (55). Hierdoor is het
dagelijks verlies van calcium met de urine
zeer gering en bedraagt, mede afhankelijk
van de calciumopname, ongeveer 4 mg/kg
lichaamsgewicht bij jonge honden en on-
geveer 7 mg/kg lichaamsgewicht bij vol-
wassen honden (28, 30)(fig. 1).
Het skelet vormt een zeer grote buffervoor-
raad voor calcium: 99,5% van het totale
lichaamscalcium is hier aanwezig. Het bot
is omgeven dooreen cellaag, voornamelijk
gevormd door Osteoblasten, die de ECV
scheidt van de botvloeistof. Calcium komt
door diffusie en door actief transport van-
uit de ECV via de cellaag naar de botvloei-
stof. Hierin ontstaan een fysico-chemisch
evenwicht tussen de calcium- cn fosfaat-
ionen en de caiciumfosfaatkristallen. Een
deel kan weer, actief en passief, in de ECV
terugkeren en behoort tot de uitwisselbare
calciumpool. Een deel wordt in de minerale
fase vastgelegd en behoort tot de stabiele
calciumpool, dat na botafbraak ook weer
in de ECV terecht kan komen (56). Na
calciuminfusen blijkt bij jonge honden het
calcium sneller uit de ECV naar het bot te
verdwijnen dan bij volwassen honden (15).

HORMONALE CAIXIUM REGULATIE
Behalve de directe effecten van calcium op
de absorptie in de darm, de excretie in de
nier en de opname in het skelet (accretie).

zijn ook hormonale regulatoren bij de cal-
ciumhomeostasis betrokken. De belang-
rijkste hormonale regulatoren zijn parat-
hormoon (PTH), calcitonine (CT) en Vi-
tamine D (Vit. D) metabolieten. Deze
calciotrope hormonen hebben gemeen dat
hun produktie en secretie onder invloed
staan van de plasmacalciumconcentratie
en dat zij op hun beurt de calciumabsorp-
tie, -excretie, -resorptie en -accretie beïn-
vloeden. De produktie van respectievelijk
PTH, CT en Vit. D-metabolieten, alsmede
hun effecten op de darm, nieren en skelet
worden hieronder kort besproken.
Ten behoeve van de overzichtelijkheid
wordt niet nader ingegaan op de onder-
linge beïnvloeding van de calciotrope hor-
monen. Ook blijven de overige hormonen
die (direct of indirect) de groei van de bot-
homeostasis beïnvloeden, buiten beschou-
wing.

Parathormoon (PTH)

PTH wordt gevormd in de hoofdcellen van
de bijschildklieren. Bij de hond zijn beider-
zijds twee bijschildkheren aanwezig: één
binnen het kapsel van de schildklier en één
tegen de mediocraniale pool van de schild-
klier. Behalve intact hormoon worden ook
biologisch inactieve fragmenten gesecer-
neerd. Synthese en secretie staan voorna-
melijk onder invloed van de plasmacal-
ciumconcentratie, terwijl ook CT en moge-
lijk ook Vit. D-metabolieten de secretie
kunnen beïnvloeden (5,7,16,33). Mogelijk
wordt bij jonge honden de PTH-secretie
tevens gecontroleerd door de opname van
calcium door de darmwand (66). Langdu-
rige neiging tot hypocalcemie verhoogt de
synthese en secretie van PTH door de ca-
paciteit per hoofdcel en het aantal hoofd-
cellen te doen toenemen (7, 28). Ook bij
chronische hypercalcemie blijft een basale
secretie van biologisch actieve en inactieve
fragmenten van PTH bestaan (28, 42, 45,
58).

Bij de hond wordt het circulerende PTH
door de nier op twee manieren geëlimi-
neerd. Ten eerste door reabsorptie uit glo-
merulusfiltraat en afbraak van biologisch
actieve en inactieve fragmenten van PTH
door de tubuluscellen. In de tweede plaats
door peritubulaire opname van biologisch
actieve fragmenten van PTH (18, 41). Bij

-ocr page 606-

een verminderde glomerulaire filtratie, zo-
als bij de hond kan optreden onder invloed
van hypercalcemie (15), zal daardoor de
concentratie van circulerende PTH-frag-
menten toenemen. Inzicht in de nierfunctie
is dan ook vereist voor een juiste interpre-
tatie van de bepaalde PTH-concentratie
(28). Miswijzing kan ontstaan bij chroni-
sche hypercalcemie en bij chronische nier-
insufficiëntie. PTH heeft waarschijnlijk
geen direct effect op de calcium en fosfaat-
absorptie (63).

Onder invloed van PTH veranderen de Os-
teoblasten van vorm waardoor de osteo-
clasten in contact kunnen komen met het
botoppervlak (8, 57). Door locale biolo-
gisch actieve factoren worden de osteoclas-
ten actiever. Tevens worden er meer osteo-
clasten gevormd. De osteoclasten zullen
het mineraal oplossen en matrixcollageen
afbreken waardoor de concentratie cal-
cium, fosfor en hydroxyapatiet in de ECV
zal stijgen. Tevens zullen
Osteoblasten on-
der invloed van PTH gaan prolifereren en
matrixcollageen gaan vormen. De ver-
hoogde PTH-concentratie zal aldus resul-
teren in een verhoogde skeletmodellering.
Verstoring van dit proces kan consequen-
ties hebben voorde skeletontwikkeling bij
de jonge hond (zie aldaar). De fosfaturie
neemt onder invloed van PTH toe, terwijl
de calciumreabsorptie verhoogd wordt.
Tevens bevordert PTH de 1-a hydroxyle-
ring in de mitochondria van de nier van het
25 hydroxycholecalciferol tot de actieve
1,25 Vit. D-metaboliet (19).

Calcitonine (CT)

CT wordt gesynthetiseerd in de C-cellen
die bij de hond voornamelijk in de schild-
klier en interne bijschildklier zijn gelocali-
seerd, doch ook in andere organen worden
gevonden (12,34). CT wordt bij normocal-
cemie gesecerneerd, terwijl synthese en se-
cretie stijgen onder invloed van intrave-
neuze en orale calcium toediening (28).
Langdurige calciumovermaat leidt tot C-
cel hyperplasie (23, 24, 50). Ook andere
factoren zoals (penta-) gastrine bevorderen
de CT-secretie (17).

CT wordt na filtratie en reabsorptie afge-
broken in de niertubuli (17). CT heeft bij de
hond geen direct effect op de absorptie van
calcium of fosfor (13). Wel heeft CT effect
op de voedselopname; subcutaan of intra-
cerebellair geïnjiceerd bij ratten doet het
hun voedselopname verminderen (21, 38).
De effecten van CT-toediening bij de hond
zijn verminderde botresorptie en een ten-
dens tot daling van de plasmaconcentraties
van calcium en fosfor (2, 9, 10).
In vitro
onderzoek heeft aangetoond dat CT bij os-
teoclasten de brush border, alwaar de bot-
resorptie plaatsvindt, verandert van vorm.
Tevens bleek het aantal en de mobiliteit
van de osteoclasten te verminderen (8, 25),
ook in aanwezigheid van PTH of 1,25 Vit.
D (11). CT stimuleert de chondrogenese
door verhoogde proliferatie van de germi-
natieve cellen (65). Toediening van CT bij
honden leidt tot een verhoogde calciumex-
cretie via de nieren als de calciumconcen-
tratie in het plasma constant wordt ge-
houden (52).

Vitamine D (Vit. D)

De belangrijkste en mogelijk enige bron
van Vit. D voorde hond is het voer(27,66).
Hierin bevindt het zich als cholecalciferol
(Vit. D3) in dierlijke produkten en als ergo-
calciferol (Vit. Dj) in plantaardige produk-
ten. Na absorptie wordt het in de lever
gehydroliseerd tot 25-hydroxycholecalci-
ferol (25 Vit. D) waarna een tweede hydro-
xylering in de nier kan volgen tot 24,25 Vil.
D of 1,25 Vit. D. De vorming van deze
laatstgenoemde, meest actieve metaboliet
wordt gestimuleerd door PTH, een lage
concentratie van het circulerende anorga-
nische fosfaat en mogelijk ook door lage
calciumconcentraties, door groeihormo-
nen, calcitonine en de groeisnelheid (20, 36,
37, 67). De synthese van 1,25 Vit. D is
maximaal bij Vit. D-deficiëntie (19), zodat
ook onder experimentele omstandigheden
van Vit. D-deficiëntie bij de hond nog 1,25
Vit. D-spiegels kunnen worden aangetoond
(27). Een hoeveelheid van 450 IE Vit. D
zoals aanwezig in volledige hondenvoe-
ders, lijkt ruim voldoende te zijn om in de
behoefte te voorzien.

In vivo blijken de osteoidrijping en de mi-
neralisatie van osteoidpositief beïnvloed te
worden door 24,25 Vit. D (24, 33), terwijl
1,25 Vit. D de botcollageensynthese remt
(54). De botresorptie wordt door 1,25 Vit.
D, tezamen met PTH, bevorderd waardoor

-ocr page 607-

de plasmaconcentraties van calcium en fos-
faat toenemen. Hierdoor komen deze ionen
beschikbaar voor mineralisatie van osteoid
en kraakbeen (51). Voor de normale diffe-
rentiatie van kraakbeencellen is 24,25 Vit.
D van belang (33).

In de nieren wordt de reabsorptie van cal-
cium en fosfor verhoogd door 25 Vit. D en
1,25 Vit. D (53).

Uit het voorgaande blijkt dat directe en
hormonale processen erop gericht zijn de
calciumhomeostasis zo goed mogelijk te
handhaven. Bij acute fluctuatie, na de
maaltijd of bij het op gang komen van de
lactatie, zal het calcium geplaatst worden
in of onttrokken worden aan de uitwissel-
bare calcium pool. Bij langdurige tekorten
of overmaat zal het calcium respectievelijk
onttrokken worden aan of opgeslagen wor-
den in het skelet. Dit zal, vooral bij het zich
ontwikkelende skelet, kunnen leiden tot
abnormaliteiten (28). Om deze te voor-
komen zal het voer zoveel mogelijk aan de
behoefte moeten worden aangepast.

CALCIUM BEHOEFTEN VAN DE HOND
De calciumbehoefte wordt bepaald door
de grootte van de onvermijdelijke verliezen
via faeces, urine en huid en de hoeveel-
heden nodig voor groei, melkproduktie of
dracht. Bij de volwassen hond wordt een
positieve calciumbalans al bereikt bij 50-85
mg Ca/kg lichaamsgewicht per dag (30,40)
(fig. 1). Bij de jonge, groeiende hond van
een bepaald ras is de behoefte het grootst
wanneer de gewichtstoename per dag het
grootst is. Tevens zal natuurlijks voor pups
van grote rassen, in absolute zin, deze be-
hoefte groter zijn dan voor pups van kleine
rassen. Voor kleine rassen is de behoefte
het grootst in de tweede levensmaand, bij
de grote rassen duurt dit voort in de derde
levensmaand (46). Omdat de voedselin-
name gerelateerd is aan de groeisnelheid
zal cen snellere groei gepaard gaan met een
hogere voedselinname. Indien het calcium-
gehalte van het voeder constant wordt ge-
houden, zal dit resulteren in een hogere
calciuminname. Onder praktische omstan-
digheden zal de vraag hoeveel calcium de
groeiende hond moet innemen dus ver-
vangen kunnen worden door de vraag, wat
is het optimale calciumgehalte in het voe-
der. Omdat verschillende nutriënten de be-
schikbaarheid van het calcium in het voer
kunnen beïnvloeden, zullen deze ook be-
schouwd moeten worden.

VoedersamenstelHng

Vooral als fytaat in het voer voorkomt, kan
het de beschikbaarheid van het opgenomen
calcium (31) verminderen. De invloed van
de resorbeerbaarheid van calcium bij een
geringe fosforovermaat is niet groot (40).
Een hoeveelheid vet tot 20% van de droge
stof zal de calciumopname niet negatief
beïnvloeden. Bij hogere percentages vet in
het voer, of ingeval van malabsorptie van
vet, kunnen calciumzepen gevormd wor-
den. De vorming van zepen vindt vooral
plaats bij een hoog percentage onverza-
digde vetzuren (62).

Bepaalde aminozuren (in het bijzonder ly-
sine en arginine) verhogen de calciumab-
sorptie (64) en zouden de route van de en-
dogene calciumexcretie kunnen verleggen
van endogeen faecale naar renale excretie
(3). De beschikbaarheid van calcium, ver-
strekt als calciumcarbonaat (43), calcium-
lactaat (61), of calciumfosfaat (32) blijkt
niet te verschillen (45). Ook verstrekt als
beendermeel wordt calcium nog goed geab-
sorbeerd (46). Vitamine D in het voer is
essentieel voor de absorptie vooral bij lage
gehaltes aan calcium in het voeder (6).

Behalve de voedersamenstelling, wordt het
absorptiepercentage van calcium beïnvloed
door de leeftijd. Bij groeiende honden kan
dit percentage variëren van 90 tot 27% bij
een calciumgehalte van 0,11-1,23% (22,
70).

Bij twee groepen jonge Duitse Doggen ge-
voederd met droogvoeders met verschil-
lend calciumgehalte (1,1% en 3,3%), be-
droeg het absorptiepercentage van calcium
bij beide groepen ongeveer 45% (28). Dit
laat zich verklaren door het feit dat pas-
sieve diffusie door het darmepitheel bij het
jonge individu een grote rol speelt (1). Bij
een laag voedercalciumgehalte (0,55%), bij
overigens identiek droogvoer, werd bij
Duitse Doggen een absorptiepercentage
van 80% gevonden (28).
Hieruit blijkt dus dat de jonge Duitse Dog
geen mechanisme heeft om zich te be-
schermen tegen een verhoogde calciumin-
name, in tegenstelling tot de adaptatie bij
verlaagde calciuminname (28).

-ocr page 608-

INVLOED VAN CALCIUMINNAME OP DE
SKELETONTWIKKELING

Bij ad libitum voedering van Duitse Doggen
met voedsel dat rijk is aan diverse nutriën-
ten, waaronder calcium, of bij beperkte in-
name van voedsel dat aangevuld werd met
calciumcarbonaat tot 3,3% Ca van de
droge stof, werden ernstige stoornissen in
de skeletontwikkeling waargenomen (28,
29). Histologisch werden bij honden met
hoge calciuminname hypercalcitoninisme
en hypoparathyroïdie aannemelijk ge-
maakt (23, 50). Deze hormonale verande-
ring gaat gepaard met een geremde osteo-
clasie. De door calciummetabool onder-
zoek aangetoonde verhoogde accretie en
verminderde botresorptie komen tot uiting
in geremde remodellerende ombouw. Zo
houdt de expansie van het cervicale rugge-
mergkanaal geen gelijke tred met de groei
van het ruggemerg (fig. 4a). Dit leidt tot
ruggemergcompressie met degeneratie, die
zich klinisch openbaart als het Canine
Wobbler syndroom: ataxie en spierzwakte
van de achterste en zelfs van de voorste
extremiteiten. Tevens gaat deze hormonale
verandering gepaard met een gestoorde
enchondrale ossificatie. Klinisch en rönt-
genologisch wordt dit gekenmerkt door
frequent voorkomen van osteochondrose

in gewrichtskraakbeen, kraakbeenzuilen in
groeischijfkraakbeen alsmede door ver-
traagde skeletrijpingen verminderde leng-
tegroei (23, 28). Dit kan aanleiding geven
tot de veelvuldigbij jonge honden waarge-
nomen verschijnselen van osteochondritis
dissecans en het \'Radius Curvus Syndroom\'
(fig. 2a en 2b).

-ocr page 609-

Duitse Doggen die een voeder met een laag
ealeiumgehalte (0,55%), maar met een nor-
maal fosfaatgehalte verstrekt kregen, ver-
toonden verhoogde aceretie èn resorptie
resulterend in een verlaagde calciumba-
lans. Dit resulteerde uiteindelijk in ernstige
oesteoporose met pathologische fracturen
in het corticale en spongiosa gebied. Zo
werden respectievelijk \'greenstick\'-fractu-
ren en compressiefracturen waargenomen.
Bij deze honden werden echter géén ver-
nauwingen van het cervicaal ruggemerg-
kanaal en géén kenmerken van Osteochon-
drose of van het \'Radius Curvus Syndroom\'
waargenomen (fig. 3a, 3b en 4b).

Fig. 4a. Laterale opname van een occipitaal myelogram van een D. Dog (reu, 6 maanden oud) die vanaf de
leeftijd van 6 weken geplaatst werd op een voeder met verhoogd calciumgehalte (3.3% van de droge stoQ.
Ernstige vernauwing van de craniale opening van de halswervels is zichtbaar (pijlen).

Fig. 3a. D. Dog (reu, 3 maanden oud) die vanaf de
leeftijd van 6 welcen geplaatst werd op een voeder met
een laag calciumgehalte (0,55% van de droge stof)
vertoonde een pijnlijlce loeomotie met abnormale
stand van voor- en achterbenen.

Fig. 3b. Op de röntgenopname van radius cn ulna
van deze hond op de leeftijd van 16 weken, is de
buiging van de radius waarneembaar met een dunne
cortex en een greenstick fractuur in de diafyse (witte
pijl). Tevens is een compressiefractuur in dc distale
epifyse zichtbaar (zwarte pijl). De groeischijven van
de radius en ulna vertonen géén onregelmatige belij-
ning.

-ocr page 610-

Uit voornoemde onderzoekingen blijkt dus
dat de gestoorde remodellerende ombouw
van het skelet en de ontwikkeling van
Os-
teochondrose bij de jonge hond nauw ge-
correlleerd zijn met het ealciumgehalte van
het opgenomen voeder. Zowel uit bereke-
ningen (46) als uit gecontroleerde balans-
studies (28, 30) blijkt dat er geen enkele
indicatie bestaat om voeders met hogere
Ca-gehalten dan 1,1 % van de droge stof te
voeren ongeacht de leeftijd en het ras van
de hond. Dit percentage wordt gehaald, of
zelfs overschreden, bij nagenoeg alle in
Nederland bekende volledige voeders (26).
Overvoedering en voedering van commer-
cieel voer waaraan calciumpreparaten wor-
den toegevoegd, heeft ernstige gevolgen
voor de skeletontwikkeling bij jonge hon-
den van grote rassen (28, 29) en dient
daarom ook ontraden te worden.

LITERATUUR

Literatuuropgave is op aanvraag bij de au-
teur verkrijgbaar.

BOEKBESPREKING

Innere Krankheiten der Haustiere

Band 1: Organkrankheiten

N. Rossow und Z. Horväth, herausgeber

(Gustav Fischer Vertag, .lena 1985)

De toenemende tendens tot specialiseren in de dierge-
neeskundige praktijk heeft geleid tot de vraag naar
gespecialiseerde handboeken. Als antwoord hierop is
de afgelopen twintigjaar een aantal handboeken ver-
schenen waarin de ziektekunde van slechts één dier-
soort behandeld wordt. De belangstelling voorhoeken
die de ziektekunde van al onze huisdiersoorten om-
vatten neemt aL In dit licht bezien is de opzet van
\'Innere Krankheiten der Haustiere\' opmerkelijk. De
inwendige ziekten van herkauwers, varken, paard,
hond en kat worden ondergebracht in twee delen van
een handzaam kwarto-formaat. Deel 1 \'Organkrank-
heiten\' is verschenen, deel II \'Stoffwechselstörungen\'
wordt volgend jaar verwacht.

In dit eerste deel wordt door 14 auteurs van Oost-
Europese universiteiten en onderzoeksinstituten onder
redaktie van prof. Rossow uit Berlijn en proL Har-
vath uit Boedapest de ziektekunde per orgaansysteem
in 600 pagina\'s behandeld, leder hoofdstuk begint
met een algemene inleiding, gevolgd door enige pa-
thofysiologische en symptomatologische beschouwin-
gen. Het digestiekanaal wordt onderverdeeld in vier
hoofdstukken, terwijl ook bloed- en bloedvormende
organen, het bewegings-apparaat, het zenuwstelsel en
de huid aan bod komen.

Per hoofdstuk worden in een strikt logische volgorde
de verschillende ziektebeelden behandeld, waarbij
veelal per diagnose de verschillende relevante dier-
soorten de revue passeren. Het resultaat hiervan is
eerder een pathologische benadering van de ziekte-
kunde dan een klinische. Voor de klinicus-prakticus
die geconfronteerd is met een patiënt en het boek als
naslagwerk wil gebruiken zal deze indeling niet altijd
overzichtelijk zijn en enig zoekwerk met zich mee-
brengen.

Het is duidelijk dat de omvang van het werk beper-
kingen inhoudt ten aanzien van de uitgebreidheid van
de behandelde materie. Dit geldt vooral voorde hond
en de kat, die soms wat summier behandeld worden.
Van de ziekten van de grote huisdieren worden kort
en bondig de voorde praktijk relevante aspecten be-
handeld, doorgaans zonder dat dit tot onvolledigheid
leidt. De behandelde stof is up to date, ook nieuwe
inzichten omtrent achtergronden en therapieën kan
men erin vinden. Het geheel is rijkelijk geïllustreerd
met foto\'s die helaas niet alle even fraai en vaak wat
klein zijn. Een wat veelvuldiger toepassing van kleu-
renfoto\'s zou het geheel ten goede zijn gekomen.
Een goed bruikbaar boek met een wat verouderde
opzet voor een redelijke prijs. De meesten zullen ech-
ter kiezen voor een uitgebreidere, diersoortgerichte
behandeling van de ziektekunde.

R. Kuiper.

Fig. 4b. Laterale opname van lumbaal wervels van een D. Dog (teeL 3\'/2 maand oud) die vanaf de leeftijd van 6
weken geplaatst werd op een voeder met een laag ealciumgehalte (0.55% van de droge stof). Contrastverlies en
compressiefracturen van lumbaalwervels (pijlen) is zichtbaar.

-ocr page 611-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

BVD en IBR: serologisch onderzoek op 35
bedrijven

BVD and IBR: Serological Examination on 35 Farms

P. Franken\', J. SoP en G. H. Wentink

SAMENVATTING Op 35 bedrijven, verdeeld over de provincies Noord-Brabant, Gelderland en
Overijssel, werden 1099 vrouwelijke runderen door middel van een serumneutralisatietest onderzocht
op de aanwezigheid van antistoffen ten aanzien van BVD en IBR.

Van de onderzochte bedrijven was er 1 seronegatief ten aanzien van BVD en waren er 11 seronegatief
ten aanzien van IBR. Op de seropositieve bedrijven bleek dat ca. 50% van de dieren dragend van het
eerste kalf de beide infecties nog niet had doorgemaakt c.q. seronegatief was (BVD: 51,2%, IBR:
48,3%). Na het afkalven was het percentage seronegatieven aanzienlijk lager (BVD: 19,6%, IBR:
28,6%f

De oorzaak en de betekenis op de bedrijven worden bediscussieerd evenals de mogelijkheden voor
preventie (vaccinatie).

SUMMARY 1099 female cattle from 35 farms in the provinces of North Brabant, Gelderland and
Overijssel were examined for the presence of antibodies against Bovine Virus Diarrhoea (BVD) and
Infectious Bovine Rhinotracheitis (IBR) by serum neutralisation tests. One of the farms examined was
seronegative for BVD and 11 farms were seronegative for IBR.

On the seropositive farms about 50% of cattle carrying their first calf had not experienced infection i.e.
were .seronegative (BVD 51.2%, IBR 48.3%). After calving the percentages of seronegative cows were
considerably lower (BVD 19.6%. IBR 28.6%). The cause, implications, and prospects of prevention
(vaccination) of the diseases are discussed.

INLEIDING omdat dit vaccin als zodanig niet op de

Bovine virus diarree (BVD) staat sedert markt is gebracht.

cnigetiidweerstcrkindebelangstelling(l, In het onderzoek werden in totaal 1099
3, 4). Zo is onlangs door De Leeuw en drachtige vrouwelijke runderen betrokken.
Straver een kort verhelderend review in het De bedrijven waren over de drie provincies
\'Tijdschrift voor Diergeneeskunde (3) gepu- verdeeld, te weten 7 in Noord-Brabant, 14
bliceerd. De belangstelling voor IBR is se- in Gelderlanden 14 in Overijssel. Een vier-
dert dc introductie van dit virus in 1973 in tal bedrijven behoorde tot de categorie
Nederland nooit verflauwd. kalveropfokbedrijven.

De verzamelde sera werden onderzocht op
ONDERZOEK antistoffen tegen BVD- en IBR-virus door

In 1984 werd door de Gezondheidsdien- middel van 24-uurs serum neutralisatie-
sten in Noord-Brabant, Gelderland en tests (SNT)^ De onderzochte dieren wer-
Overij.ssel en Duphar BV op 35 bedrijven den in drie categorieën mgedeeld te weten:
een serologisch onderzoek ten aanzien van 1. runderen dragend van het eerste kalf, 2.
BVD en IBR verricht. Dit gebeurde in het runderen die minimaal één maal hadden
kader van een vaccinatieproef die hier gekalfd op melkveebedrijven en 3. dra-
verder buiten beschouwing kan blijven gende vaarzen op kalveropfokbedrijven.

\' Dr. P. Franken, Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland, Postbus 10, 6880 BD Velp Gld.
^ Drs. J. Sol. Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel.
\' Dr. G. H. Wentink, Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Brabant.
Uitgevoerd door Duphar BV te Weesp.

-ocr page 612-

Categorie runderen

totaal
getest

BVD
seronegatief

IBR

seronegatief

dragend van het
eerste kalf
( 2 jaar)

één of meer malen
gekalfd

2 jaar)

kalveropf okbedrijven
2 jaar)

326

602
171

167 = 51,2%

206 = 63,2%

ii8 = i9,6$é

296 = ^ 9,2%

100 =

=

Deze indeling houdt verband met het al
dan niet intensief contact hebben met ou-
dere melkgevende dieren.
De resultaten van dit serologisch onder-
zoek staan vermeld in tabel 1.
Op één van de 35 bedrijven waren alle on-
derzochte dieren seronegatief ten aanzien
van BVD en op 11 bedrijven waren alle
onderzochte dieren seronegatief ten aan-
zien van IBR.

Op 15 van de resterende 24 IBR-seroposi-
tieve bedrijven werden zowel dieren dra-
gend van het eerste kalf als dieren die een of
meer malen hadden gekalfd onderzocht.

De resultaten van dit onderzoek staan
vermeld in tabel 2.

DISCUSSIE

Bij de interpretatie van de gegevens kan
men er van uitgaan dat het ontbreken van
een titer erop wijst dat het betreffende dier
de infectie met het agens (nog) niet heeft
doorgemaakt. Eehter van BVD is bekend
dat bij het ontbreken van een titer er ook
sprake kan zijn van BVD-virusdragers die
immuuntolerant zijn. Naar verwachting
zal dit echter bij niet meer dan enkele pro-
centen van de populatie het geval zijn (1).

Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de
infectie zeer recent is doorgemaakt zodat er
nog geen titer is opgebouwd.

BVD

Bij beschouwing van bovenvermelde resul-
taten valt op dat een aanzienlijk percentage
(51,2%) van de dieren, dragend van het
eerste kalf, seronegatief is, met andere
woorden nog geen BVD-infectie heeft door-
gemaakt. De kalveropfokbedrijven verto-
nen een overeenkomstig beeld. Het is be-
langrijk te bedenken dat deze grote groep
van seronegatieve dragende dieren nog tij-
dens deze dracht geïnfecteerd kan worden.
Dit
kan voor de vrucht een scala van ge-
volgen hebben variërend van een letale in-
fectie, gevolgd door abortus, tot de vor-
ming van antistoffen later tijdens de dracht.
Ook kunnen immuuntolerante BVD-virus-
dragers c.q. uitschciders ontstaan, die de
infectie in stand houden en die bovendien
de potentiële mucosal disease slachtoffers
kunnen zijn (1, 2).

Bij de groep dieren die minimaal éénmaal
had gekalfd bleek 19,6% seronegatief ten
aanzien van BVD. Het verschil met de
51,2% seronegatieve dieren, dragend van
het eerste kalf, wijst er op dat na de eerste
partus, dat wil zeggen na de introduktie in

Tabel 2. Serologische gegevens ten aanzien van IBR op 15 IBR-seropositieve bedrijven.

Categorie

IBR seronegatief

- dragend van het Ie kalf
( 2 j aar )

- een of meer malen gekalfd
( > 2 jaar)

99/205 = 1 8,3%
87/30\'t = 28,6%

-ocr page 613-

de melkvcekoppcl, nog steeds BVD-infec-
ties plaatsvinden. Deze infecties kunnen
ook tijdens de daaropvolgende tweede of
latere dracht optreden met mogelijk de-
zelfde consequenties voor de vrucht.
Het merendeel van de infecties verloopt
subklinisch. Er zijn echter bedrijven, waar
klinische verschijnselen (diarree, verwer-
pen) worden waargenomen.
De ervaringen met een vaccinatie tegen
BVD zijn nog te beperkt om hierover te
adviseren.

IBR

Bij het jongvee, dragend van het eerste kalf,
bleek niet minder dan 63,2% seronegatief
te zijn, met andere woorden ca 2/3 van
deze leeftijdsgroep had nog geen IBR-virus-
infectie doorgemaakt. Na de eerste partus
was dit percentage maar iets lager, te weten
49,2%.

Conclusies over het niet-doormaken van
een IBR-virusinfectie na introduktie in de
melkveekoppel laten deze getallen echter
niet toe, omdat (in tegenstelling tot de si-
tuatie bij BVD) een belangrijk deel van de
bedrijven bij het onderzoek geheel sero-
negatief ten aanzien van IBR was (11 op
35).

Uit de resultaten van de 15 bedrijven waar
het IBR-virus \'inheems\' is blijkt dat van het
jongvee dragend van het eerste kalf nog
steeds ca de helft (48,3%) geen IBR-virus-
infectie had doorgemaakt.
Bij de groep dieren die één of meer malen
had gekalfd bleek nog slechts 28,6% sero-
negatief. Hieruit kan worden geconclu-
deerd:

1. Dat bij ca de helft van het jongvee het
eerste contact met het IBR-virus nog
voor of tijdens de eerste dracht plaats-
vindt. Met name een infectie tijdens de
dracht kan aanleiding geven tot ver-
werpen.

2. Dat het eerste contact mct IBR-virus
nogal eens na de introduktie in de
melkveekoppel plaatsvindt. Naast hei
risico voor de volgende dracht speelt
ook het risiso op produktiedaling hier
een rol.

Deze gegevens in aanmerking genomen is
een systematische IBR-preventie door vac-
cinatie met name van het jongvee vóór de
eerste dracht dat wil zeggen dus voor de 15e
levensmaand, zeker op IBR-seropositieve
bedrijven te adviseren. Voor een screening
van de bedrijven op IBR biedt het in ont-
wikkeling zijnde (tank)melkonderzoek
mogelijk perspectieven.

LITERATUUR

1. Duffell, S. J. and Harkness, J. W. Bovine virus
diarrhoea-mucosal disease infection in cattle. Vet.
Rec. 1985; 117: 240-5.

2. Harkness, J. W., Sands, J. J., and Richards, M. S.
Serological studies of mucosal disease virus in
England and Wales. Res. Vet. Sci. 1978; 24: 98-
103.

3. Leeuw, P. W. de en Straver, P. J.: Nieuwe in-
zichten in een oud probleem: BVD. Tijdschr.
Diergeneeskd. 1985; 110: 104-6.

4. Stöber, M. Current kwodledge of the BVD Syn-
drome of cattle: Agent, Immune Response, Course
and Spread, Control. Bovine Practitioner 1984;
19: 49-59.

-ocr page 614-

Algemeen

Een rationele benadering van diagnose en
therapie van osteomyelitis

Rudd, R. G. A rational approach to the diagno-
sis and treatment of osteomyelitis. The com-
pendium on continuing education 1986; 8: 225-
32.

Het onderhavige artikel is een gedegen en uitge-
breid literatuuroverzicht, waarin op alle moge-
lijke facetten van het osteomyelitis-probleem
wordt ingegaan. Hieronder volgt slechts een be-
scheiden selectie uit de zeer interessante inhoud.

Osteomyelitis ontstaat in de meerderheid van de
gevallen als gevolg van osteosynthese van frac-
turen. Het is gemakkelijker te voorkomen dan
te genezen.

Zowel de anaerobe als aerobe bacteriën kunnen
een rol spelen. Geenenkele therapie is succesvol
zonder voorafgaande verwijdering van seques-
ters. Stevige interne of externe fixatie moet
plaats gevonden hebben voordat genezing über-
haupt kan geschieden. Immers, tengevolge van
het ontbreken van bloedvoorziening van de se-
quester kunnen antilichamen noch antibiotica
in het gebied doordringen. Disc-spondylitis
zou verward kunnen worden met primaire os-
teomyelitis van de wervels, maar onderscheidt
zich door specifieke en steeds aanwezige be-
trokkenheid van een tussenwervelschijf, aan-
grenzende vertebrale gewrichtsuitstecksels en
wervellichamen.

Osteomyelitis kan ook een complicerende fac-
tor vormen bij likgranulomen en decubitus.
Röntgenfoto\'s kunnen dan goede aanvullende
informatie verschaffen.

Bij osteosynthese is een steriele techniek impe-
ratief

Zorgvuldige hantering van weke delen cn rigide
fixatie zijn eveneens belangrijke voorwaarden
om osteomyelitis te voorkomen. Uitstel van
wondsluiting na trauma levert vaak een drama-
tische vermindering van de infectiekans. Bij
open fracturen geniet de Kirschner-methode
(fixateur externe) duidelijk dc voorkeur. Bij in-
terne fixatie liefst zo snel mogelijk opereren,
dan is in ieder geval nog een betrekkelijk gering
aantal bacteriën aanwezig. Profylactisch ge-
bruik van antibiotica bij orthopedische opera-
ties is zeer nuttig. Helaas worden ze volgens de
schrijver zelden op de juiste wijze gebruikt. Ze
behoren 1 -2 uur voor het begin van de operatie
te worden toegediend en slechts gedurende 24-
72 uur. Passende bloedspiegels zijn uiteraard
van belang en de antibiotica worden het beste

toegediend in betrekkelijk kleine hoeveelheden
oplosmiddel.

Gevoeligheidsbepaling na cultuur is vanzelf- j
sprekend het beste. Indien dit niet mogelijk is,
dan geven in het algemeen
Cephalosporinen en
aminoglycosiden alleen of in combinatie de
beste bescherming.

Bij eenmaal bestaande Osteomyelitis dienen an-
tibiotica uitsluitend als aanvullende therapie en
nooit als enige. In die gevallen is clindamycine
gemiddeld een uitstekende keus, als bacteriolo-
gisch onderzoek niet mogelijk is.

ü. M. Smits.

Hond

Ventrale of dorsale blaassnede?

Crowe, D. T. Ventral versus dorsal cystotomy:
an experimental investigation. Journal of the
American Animal Hospital Association 1980; 3
(21): 382-6.

In handboeken wordt voor een blaasoperatie de
dorsale benadering geadviseerd. In vergelijking
met een ventrale snede zou er minder kans zijn
op het lekken van urine en op adhaesies aan de
ventrale buikwand met mogelijk problemen bij
de blaaslediging. Ook zouden kristallen zich
ventraal gemakkelijk afzetten op wond en hecht-
materiaal.

In een experiment met 75 reuen werden beide
methoden vergeleken. De honden werden 1 of 2
weken na de operatie geseceerd. Hieruit bleek
dat:

1. Bij de ventrale benadering de ureterope-
ningen en het trigonum vesicae (waar im-
mers de meeste stenen zitten) veel beter
zichtbaar en bereikbaar zijn.

2. Er bij geen enkele hond urinelekkage op-
trad.

3. Er statistisch geen verschil was in het voor-
komen van vergroeiingen.

4. De dorsale snede meer risico\'s opleverde
voor de urcteropeningen.

Bij een aantal honden werd een stuk van het
omentum over de blaaswond gehecht. Deze
methode leek een positief effect te hebben op het
voorkómen van adhaesies, hoewel het verschil
niet significant was. Het omentum kan ook nut-
tig zijn bij de revascularisatie alsmede bij hct
opruimen van eventuele contaminatie en debris
in het woudgebied door zijn goede lymfevoor-
ziening.

De conclusie van de auteur luidt dan ook dat het
aanprijzen van de dorsale blaassnede louter
theorie is en dat de ventrale benadering een
goed, zo niet beter, alternatief biedt.

A. Zuring.

-ocr page 615-

INGEZONDEN

(Buiten verantwoordelijl<heid van de redaktie)

Afscheid collega Meutstege

Geachte Redaktie,

Drs. F. .1. Meutstege heeft per 1 december 1986,
gebruik makend van de zgn- 55-plus regeling,
afscheid genomen van de Vakgroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier.

Vele generaties studenten in de diergeneeskunde
hebben onderwijs van hem genoten. In de jaren
zestig was collega Meutstege hoofdzakelijk be-
trokken bij het onderwijs en de patiëntenbe-
handeling van chirurgische en dermatologische
patiënten. Hiertoe werden door hem nauwe
contacten onderhouden met de afdeling Der-
matologie van het Academisch Ziekenhuis te
Utrecht. Dit heeft onder meer tot het ver-
schijnen van enkele publikaties op het gebied
der dermatologie en tot het gereedkomen van
een handleiding voor de klinische diagnostiek
van dermatologische patiënten geleid. Nadat de
bouw van de Kliniek in de Uithof, waarbij col-
lega Meutstege nauw betrokken is geweest, in
1970 was voltooid, werd twee jaar later tot een
differentiatie van de geneeskunde van het kleine
huisdier in verschillende disciplines besloten.
Het lag toen ook in de rede dat collega Meut-
stege, in het gedenkboek \'75 jaar Geneeskunde
van Gezelschapsdieren in Nederland\' omschre-
ven als de man met de gouden handen, zich
volledig op de orthopedie zou toeleggen.

Onder zijn leiding heeft de orthopedie van het
kleine huisdier zich op de Kliniek tot een hoog
niveau ontwikkeld. Zijn kennis, kunde en edu-
catieve gave worden zeer gewaardeerd in bin-
nen- en buitenland. Deze capaciteiten hebben er
mede toe geleid dat hij frequent wordt geconsul-
teerd voor orthopedische probleempatiënten,
uitgenodigd wordt voor het houden van voor-
drachten op kleine huisdier congressen en cur-
sussen van de Arbeitsgemeinschaft für Osteo-
synthesefragen (AO), en gevraagd wordt een
bijdrage te leveren aan vakliteratuur zoals het
recent verschenen \'Manual of Internal Fixation
in Small Animals\'. In dit boek beschrijft drs.
Meutstege de techniek voor bottransplantatie.
Naar dit onderwerp heeft hij onderzoek verricht
tijdens zijn verblijf als visiting professor aan de
Michigan State University (prof dr. W. O.
Brinker) in 1976.

In de Commissie voor Heupdysplasie-onder-
zoek bij de Hond, waarvan hij sinds de op-
richting in 1965 deel uitmaakt, geeft drs. F. J.
Meutstege mede leidingaan het onderzoek naast
klinische follow-up studie van HD-positief be-
oordeelde honden. Sinds 2 jaar verricht hij, in
samenwerking met de afdeling Chirurgische
Oncologie van het Academisch Ziekenhuis te
Groningen (prof dr. H. Schraffordt Koops)
onderzoek naar de resultaten van perfusie van
ledematen bij honden lijdend aan een osteosar-
coom.

Door zijn stijlvolle omgang met patiënten, pa-
tiënten-eigenaren, studenten en collegae en ook
door zijn zorgzame \'tissue handling\' en toepas-
sen van basisprincipia tijdens operatieve be-
handelingen, heeft drs. Meutstege bij allen die
nauw met hem hebben samengewerkt veel be-
wondering afgedwongen. Om vorm te geven
aan deze bewondering hebben velen van hen
dan ook enthousiast aan het verzoek verhoor
gegeven een bijdrage te leveren aan een serie
artikelen die de orthopedie betreft. Tevens was
zijn goede vriend prof dr. W. O. Brinker, een
orthopeed waar hij veel respect voor heeft,
gaarne bereid een overzichtsartikel te schrijven.

Alle auteurs beschouwen hun bijdrage als een
hommage aan drs. F. J. Meutstege die zo\'n
duidelijke invloed heeft op de behandeling van
orthopedische patiënten van hen en van vele
anderen.

Wij wensen Freek Meutstege, tezamen met zijn
vrouw en kinderen, veel geluk in deze nieuwe
levensfase toe.

H. A. W. Hazewinkel en P. H. A. Poli

-ocr page 616-

MEDEDELINGEN

Directie van de
Veterinaire Dienst

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 20 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t/m 31 oktober vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 11 gevallen in 11 gemeenten

3 gevallen
6 gevallen
2 gevallen

Groningen

Friesland

Noord-Holland

VARKENSPEST
West-Duitsland

In de periode van 23 t/in 28 oktober deden zich in de
Bondsrepubliek weer 5 gevallen van varkenspest
voor, wat het totaal dit jaar op 34 brengt.
Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt en gedestrueerd. De noodzakelijke veterinair-
politionele maatregelen zijn genomen.

België

Sinds de vorige in het Tijdschrift voor Diergeneestiunde
vermelde uitbraken deden zich in België opnieuw 10
gevallen van varkenspest voor, alle in de provincies
Brabant, Luik en Antwerpen. De laatste twee werden
geconstateerd te Neu-Moresnet en te Lontzen, beiden
in de provincie Luik en op 4 november. Het totaal
voor 1986 is hiermee op 70 gekomen.
Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen.

Italië

De drie meest recente meldingen van varkenspest in
Italië hadden plaats op 13 en 22 (2 x) oktober in de
gemeenten Belvedere en Campaglia Marittima (bei-
den regio Toscane) en in de gemeente Dorgali (pro-
vincie Sardinië). De Toscaanse uitbraken betroffen
beiden een wild zwijn.

Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen over-
eenkomstig EG-richtlijn 80/217.

Oostenrijk

Van de Oostenrijkse Veterinaire Dienst werd bericht
ontvangen, dat op 27 oktober een geval van varkens-
pest was vastgesteld in de gemeente Gallneukirchcn
provincie Boven-Oostenrijk. Dit was de eerste mel-
ding sinds juni. De oorsprong van de besmetting is tot
dusverre niet achterhaald.

Alle varkens op het besmette bedrijf zijn afgemaakt en
gedestrueerd. De noodzakelijke veterinair-politionele
maatregelen zijn genomen.

MOND- EN KLAUWZEER
Italië

Sedert de uitbraak van 21 oktober hebben zich in
Italië nog 15 gevallen van mond- en klauwzeer voor-
gedaan — alle van het type A — waarmee het totaal
per 3 november was gestegen tot 142.
Recente concentraties zijn gelegen in de provincies
Milaan, Cremona en Ravenna.

AFRIKAANSE VARKENSPEST

In Italië was het aantal gevallen van Afrikaanse var-
kenspest per 22 oktober opgelopen tot 17. Het laatste
hiervan werd als gebruikelijk weer geconstateerd in de
Sardijnse provincie Nuoro.

Het aantal positief-bevindingen op Afrikaanse var-
kenspest in Spanje was per 29 oktober opgelopen tot
349 en in Portugal tot 287.

PSEUDO-VOGELPEST
Italië

Van de Veterinaire Dienst te Rome werd bericht ont-
vangen over 2 meldingen van pseudo-vogelpest in de
gemeente Savona, regio Ligurië, op 28 oktober.

BESMETTELIJKE LONGZIEKTE BIJ
RUNDEREN

Vanaf 9 t/m 29 oktober zijn in Portugal weer 5 ge-
vallen van besmettelijke longziekte bij runderen ge-
meld. Het totaal is hiermee op 220 gekomen.

MEDEDELINGEN

Veterinaire Hoofdinspectie
van de Volksgezondheid

Verhuizing

De Veterinaire Hoofdinspectie van de Volksge-
zondheid is op 20 novetnber 1986 van Leidschen-
dam naar Rijswijk verhuisd.
Bezoekadres: Sir Winston Churchilllaan 362,
gebouw Hoogvoorde (H), 8c etage, Rijswijk.
Postadres: Ministerie van Weizijn, Volksge-
zondheid en Cultuur, Veterinaire Hoofdinspec-
tie, Postbus 5406,2280 HK Rijswijk.
Telefoon: 070-407911 Centrale

070-407033 Sectie dierproeven.
Telex: 32347 en 31680 WVC RW NL.
Telefax: 201703.

-ocr page 617-

Flumiquil®
geeft

Gram-negatief
geen kans

(tfsr)

Deze Gram-negatieve
bacteriën veroorzaken de
meeste gastro-intestinale en
respiratoire infecties bij
pluimvee, kalveren en
varkens. Verontrustende
infecties nu steeds meer
multiresistente
bacteriestammen ontstaan.
Flumiquil, ontwikkeld door
3M Riker, is zeer effectief tegen
alle Gram-negatieve bacteriën
en wellicht het meest
effectieve middel tegen E.coli.
Flumiquil werkt bovendien
snel en is eenvoudig via het
drinkwater toe te dienen. Zo is
ook een planmatige
behandeling een zeer
effectieve en economisch
verantwoorde behandeling.

Coopers Agrovet BV
Postbus 149
1380 AC W/eesp
Telefoon: 02940-80422

-ocr page 618-

Tetagripiffa

Vaccin tegen griep en tetanus
bij paarden

Uit onderzoekingen is gebleken dat op dit ogenblik
3 serotypes bij paarden voorkomen;

• A equil Praag/56 (H7N7)

• Aequi2Miami/63 (H3N8)

• A equi 2 Fontainebleau/1/79 (H3N8)

Tetagripiffa bevat de volgende virusstammen;

• A equi 1 Praag/56 (H7N7)

• A equi 2 France/1/79 {= Fontainebleau) (H3N8)

Omdat het serotype A equi 2 Fontainebleau een
kruisimmuniteit geeft tegen A equi 2 Miami, biedt
Tetagripiffa een uitstekende bescherming tegen de
3 influenza serotypes

Tetagripiffa is dus volledig aangepast aan de huidige
epidemiologische omstandigheden.

Tetagripiffa bevat bovendien ook nog tetanus toxoid.

Een bivalent vaccin
met multivalente werking
.

VETERINAIRE DIVISIE van RHÔNE-POULENC NEDERLAND b.v.

Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-5473911

-ocr page 619-

KNMvD

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Julianalaan 10. Utrecht. Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon 030 - 51 Ol 11.

Hoofdbestuur

Secretariaat

Chef de Bureau

C. C. van de Watering, voorzitter; W. H. Kapsenberg,
vice-voorzitter; W. J. Nijhof, penningmeester; mevr. E.
Lindenhovius-Zijderveld, lid; A. J. Plaisier, lid; dr. W. F.
G. A. Immink, lid; J. C. M. van Dijck, lid; M. A. Moons,
adviseur.

A. P. Wijgergangs, algemeen secretaris; M. Bosman, se-
cretaris; T. W. tc Giffel, secretaris.

Marij Schuurman Hess

Bureau Waarnemingen Jacqueline de Ru.

-ocr page 620-

VOORZITTERSCOLUMN

Functioneren van de
Afdelingen binnen de KNMvD

Hel bestuur van de Afdeling Gelderland heeft
onlangs het functioneren van \'de Afdeling\'
binnen de KNMvD ter discussie gesteld.
Allereerst werd nagegaan welke vergaderingen
in het verleden druk bezocht werden. Het bleek
dat wanneer het bestuur een praktijkgericht on-
derwerp in de vorm van een lezing op de agenda
plaatste, zij op een hoge opkomst van de leden
kon rekenen. Met name onderwerpen als de
röntgenologie van de jonge hond, injicieerbare
anaesthetica en pensioenfonds van de dierenarts-
prakt leus scoorden hoog. Eigenlijk onder-
werpen die op een vergadering van een Groep
ook besproken zouden kunnen worden.

Afdelingen

1977

1985

Groningen/Drenthe

125

138

-1-

13

Friesland

119

156

-F

37

Overijssel

159

189

-F

30

Gelderland

164

221

-1-

57

Utrecht

135

86

49

Noord-Holland

92

94

2

Zuid-Holland

135

150

15

Zeeland

32

41

-F

9

Noord-Brabant

205

282

-F

77

Limburg

93

110

17

Totaal

1259

1467

-F

208

Groepen

1977

1985

F/—

Volksgezondheid

167

149

18

Pluimveewetenschappen

64

93

-F

29

KI en Zootechniek

107

98

9

Dierenartsen werkzaam

in het bedrijfsleven

40

45

-F

5

Geneeskunde van het

Kleine Huisdier

330

496

-F

166

Praktici Grote Huisdieren

487

618

131

Geneeskunde van

het Varken

184

249

-F

65

Geneeskunde van het Rund

124

310

-F

186

Paardenpraktici

240

240

Veterinaire Homoeopathie

199

199

Totaal

1503

2497

-F

994

Totaal aantal leden KNMvD

2258

2809

-F

551

Vervolgens werd het ledenbestand van de Afde-
lingen en de Groepen met elkaar vergeleken.
Hiervoor werden de cijfers van de jaarboeken
van 1977 en 1985 gebruikt. Enkele opmerke-
lijke verschillen kwamen boven water.

Uit de cijfers blijkt dat het ledenbestand van de
KNMvD met 25% toenam. De Afdelingen
maakten een groei van 16% door. Het aantal
dierenartsen dat zich bij een Groep aansloot
steeg met 66%. Deze sterke aanwas is mede te
danken aan het oprichten van de Groepen Paar-
denpraktici en Veterinaire Homoeopathie. Het
bestuur van de Afdeling Gelderland is van me-
ning dat de onevenredige groei van de Groepen
zich ook de komende jaren zal voortzetten.
De Afdelingsvergaderingen brengen dierenart-
sen van verschillende disciplines bij elkaar. Het
is de vraag of dit op afdelings- c.q. provinciaal
niveau moet blijven plaatsvinden. Veel Maat-
schappij problemen (zoals code, tarieven, wet-
geving) en zaken als vestigingsbeleid zouden
mogelijk op Kringniveau beter behandeld
kunnen worden. Vertegenwoordigers van de
Kringbesturen zouden het afdelings- of provin-
ciaal bestuur kunnen vormen. Het nieuwe be-
stuur krijgt dan een sterkere coördinerende
functie tussen Algemeen Bestuur en Kringen.
Éénmaal per jaar kunnen de Kringen een geza-
menlijke vergadering uitschrijven als voorbe-
reiding op de Jaarvergadering van de KNMvD.
Het voordeel van dit systeem is dat la! van pro-
blemen een meer regionale aanpak krijgen. Met
name de Vestigingscommissies zullen hierdoor
betere injörmatie kunnen vergaren over de lo-
kale omstandigheden van te behandelen ge-
schillen.

Hel invoeren van deze verandering zal voor veel
Afdelingen geen eenvoudige aangelegenheid
zijn. Niet iedere A fdeling beschikt over vol-
doende Kringen om de provincie regionaal in te
delen. Toch lijkt het ons zinvol om deze ge-
dachte nader uit te werken.

Namens Afdeling Gelderland.
G. Rakhorst,
voorzitter.

De KNMvDkentthans 11 Groepen:per3juni l986isdeoprichtingvandeGroep VeterinaireSpecialisteneen
feit. Het aantal leden van de Groep bedraagt op dit moment 39.

T

-ocr page 621-

Jubileumjaar 1987

Rond deze tijd heeft u een brief bereilct waarin
wij u vroegen om een extra financiële onder-
steunmg voor het 125-jarig bestaan van de
KNMvD.

Deze brief heeft wellicht vragen bij u opge-
roepen. Hebben ze dan niet genoeg sponsors?
Moet het dan allemaal zoveel geld kosten?
Heeft het allemaal wel zin?

Om met de laatste vraag te beginnen: ja.
Het 125-jarig bestaan van de KNMvD biedt
de gelegenheid het functioneren van de die-
renarts met alle mogelijkheden voor het voet-
licht te brengen. Een jubileum is er niet alleen
om terug te kijken op het verleden, maar ook
om een blik te werpen in de toekomst. Veel-
vuldig is het functioneren van de dierenarts in
de eigen kring geëvalueerd. In een snel veran-
derende samenleving, waarin ook de eisen die
aan de dierenarts gesteld worden wijzigen, is
evaluatie in bredere kring nodig. Deze evaluatie
leidt er toe dat we op de hoogte raken van de
wensen en verlangens die de satnenleving heeft
ten aanzien van de diergeneeskunde. Hierop
kunnen wij dan op onze beurt de strategie voor
dc toekomst bepalen.

Het op grote schaal organiseren van activitei-
ten biedt ook de gelegenheid otn meer mensen
de mogelijkheden van de dierenarts duidelijk
te triaken. In cen tijd waarin het beroep van de
dierenarts vanuit verschillende kanten onder
druk staat, is het nodig de vakkundigheid en
zorg van de dierenarts nadrukkelijker te be-
lichten.

Over de sponsoring het volgende. Wij zijn erg
blij de industrie geïnteresseerd gevonden te
hebben in onze plannen. Niet alleen zijn we
verheugd over hun financiële bijdrage, maar
ook over de positieve houding die tegenover
onze plannen is ingenomen. Het geld dat via
fondsenwerving binnen is gekomen, zal
worden gebruikt voor realisatie van de
plannen zoals u die onder andere in de folder
hebt kunnen lezen.

Het geld dat via de ledenactie binnenkomt
wordt gebruikt voor de verdere uitbouw van
dit programma.

Een voorbeeld. Vooreen congres blijkt een
spreker uit het buitenland de meest geschikte.
Het sponsorgeld laat deze uitgave echter niet
toe. De bijdragen van de leden worden dan
aangewend om het toch mogelijk te maken
dat deze spreker komt.

De middelen die door de leden worden opge-
bracht zullen apart beheerd worden door het
Hoofdbestuur, dat zal beslissen op welke wijze
het geld gebruikt mag worden.

Wij hopen dat bovenstaande de reden van de
vraag om extra financiële ondersteuning vol-
doende toelicht. En zeg nu zelf: één gulden
voor ieder jaar dat de KNMvD bestaat is ab-
soluut natuurlijk wel veel geld, maar relatief
valt het best mee.
 Pauline Krikke,

Publiciteit en Coördinatie.

Actualiteiten

Benoemingen bij het Centraal Dier-
geneeskundig Instituut

Naar verwachting zal met ingang van 1 maart
1987 prof dr. C. J. G. Wensing in functie
treden als directeur van het Centraal Dierge-
neeskundig Instituut (Lelystad). Met zijn be-
noeming wordt voorzien in de opvolging van
dr. P. H. Bool, die in september vervroegd is
uitgetreden. Momenteel wordt het waarne-
mend directeurschap vervuld door dr. J. M.
van Leeuwen.

Cornelis J. G. Wensing (48) studeerde dierge-
neeskunde in Utrecht, waar hij in 1964 pro-
moveerde. Hij was onder meer wetenschappe-
lijk hoofdmedewerker bij het instituut voor
anatomie van de Faculteit Diergeneeskunde in
Utrecht; in 1970 werd hij benoemd tot lector
in de veterinaire anatomie en embryologie. In
1976 volgde zijn benoeming tot hoogleraar.
Van 1971 tot 1974 was hij tevens voorzitter
van de Faculteit der Diergeneeskunde.
De heer Wensing bekleedt een aantal be-
stuursfuncties, zowel in nationale als in inter-
nationale verbanden. Hij heeft tal van publi-
katies op zijn naam staan.

-ocr page 622-

Tevens is per 5 september j.1. een nieuwe di-
recteur onderzoek bij dit instituut benoemd,
dr. P. Vv\'. de Leeuw. Deze volgt prof. dr. J. G.
van Bekkum op, die eerder dit jaar gebruik
heeft gemaakt van de regeling tot vervroegde
uittreding.

Peter W. de Leeuw (42) studeerde eveneens
diergeneeskunde in Utrecht en promoveerde
in 1980 op het onderwerp MKZ-bestrijding.
In 1973 trad hij bij het CDI in dienst, aanvan-
kelijk als wetenschappelijk medewerker bij de
afdeling virologie; sinds 1982 is hij hoofd van
de open sectie virologie. In de laatste functie
heeft hij actief deelgenomen aan hct overleg
en onderzoek inzake toepassing van verschil-
lende vaccins en een belangrijke bijdrage gele-
verd in de ontwikkeling van de virologische
diagnostiek bij de regionale gezondheidsdien-
sten voor dieren.

De heer De Leeuw heeft gepubliceerd op het
gebied van MKZ, diarree bij kalf en big,
ziekte van Aujeszky, IBR etc.

Zwitserse onderscheiding voor
prof. dr. A. Rijnberk

Aan prof dr. A. Rijnberk (vakgroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier, faculteit Dier-
geneeskunde RUU), is de \'Waker Frei-Preis
1986\' toegekend.

De Walter Frei-prijs wordt eens in de één ä
twee jaar toegekend aan een onderzoeker, die
op diergeneeskundig gebied internationaal
aanzien heeft verworven; de prijs bestaat uit
een geldbedrag.

De prijs is prof. Rijnberk toegekend voor zijn
endocrinologisch onderzoek bij gezelschaps-
dieren, het aangeven van het belang van spon-
tane diermodellen in fundamenteel en verge-
lijkend medisch onderzoek en het verder
ontwikkelen van de wetenschappelijke basis
van de klinische diergeneeskunde van gezel-
schapsdieren.

De prijs wordt verleend door de \'Walter Frei-
Stiftung Zürich\' uit de nalatenschap van pro-
fessor Walter Frei, die aan de Diergeneeskun-
dige faculteit in Zürich pathologie,
bacteriologie en fysiologie doceerde. De prijs
wordt nu voor de zevende keer verleend.
Prof. Rijnberk is de eerste Nederlander, die de
prijs ontvangt.

De uitreiking was 13 november 1986 in Zü-
rich, Zwitserland.

Bedrijfschap Slagersbedrijf

De heer drs. L. Th. de Vogel, secretaris van
het Bedrijfschap Slagersbedrijf, heeft te
kennen gegeven per 1 maart 1987 gebruik tc
willen maken van de mogelijkheid tot ver-
vroegd uittreden.

In haar vergadering van 30 oktober 1986 heeft
het Bestuur van het Bedrijfschap Slagersbe-
drijf besloten, dat tot zijn opvolger wordt be-
noemd mevrouw drs. F. Ooms-van Rossem.

Mevrouw Ooms is op 1 september 1981 in
dienst getreden bij het Bedrijfschap Slagersbe-
drijf als deskundige op vleestechnologisch
gebied. Op 1 januari 1985 is zij benoemd tot
adjunct-secretaris. Mevrouw Ooms is afgestu-
deerd in de Vrije Studierichting Levensmidde-
lenhygiëne van Voedingsmiddelen van Dier-
lijke Oorsprong aan de Rijksuniversiteit
Utrecht, Faculteit der Diergeneeskunde.
Mevrouw Ooms zal de eerste vrouwelijke
secretaris worden in de PBO-sector sinds hel
van kracht worden van de Wet op dc Publiek-
rechtelijke Bedrijfsorganisatie in 1954.

Bevoegdheid uitoefening
diergeneeskunde

Aangezien voldaan is aan het bepaalde in art.
3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 13
februari 1984, Stcrt. 46, laatstelijk gewijzigd
bij koninklijk besluit van 12 oktober 1984,
Stcrt. 214, zijn bevoegd tot de uitoefening van
de diergeneeskunde in haar volle omvang:
Miriam Roelvink, geboren 1 februari 1962 te
\'s-Gravenhage en wonende te UIvenhout.
Ivo van Oosterhout, geboren 14 september
1961 te Fttcn en Leuren wonende te Ftten en
Leur.

Petronella van Pinxten, geboren 25 december
1961 te Sint Michielsgestel en wonende te Sint
Michielsgestel.

Gijsberta Barbier, geboren 11 mei 1960 te
Zoetermeer en wonende te Zoetermeer.

-ocr page 623-

Veehouder en Dierenarts

In augustus hebben alle dierenartsten, leden
van de KNMvD, het kennismakingsnummer
van
Veehouder en Dierenarts ontvangen. Dit
kwartaaltijdschrift, dat in de plaats komt van
de Bedrijfsadviezen, is een veterinair voor-
lichtingsblad dat door de Nederlandse dieren-
arts wordt aangeboden aan de houders van
rundvee, schapen, geiten, varkens, pluimvee
en paarden. Het blad wordt uitgegeven door
de KNMvD. Op 1 oktober waren er 14.000
abonnementen door praktizerende dierenart-
sen besteld. Hoewel dit aantal niet groot ge-
noeg was om een sluitende begroting op te
stellen, meenden wij gezien de overwegend po-
sitieve reacties het initiatief tot het oprichten
van
Veehouder en Dierenarts niet te moeten
laten stranden. Door actieve werving hopen
wij tegen het einde van het jaar op een oplage
van 20.000 exemplaren. Het aantal abonne-
menten op 1 november bedroeg 16.000. De
abonnementsprijs voor 1987 is_vastgesteld op
/■ 10.- (dus ƒ2.50 per nummer).
Op advies van de Redaktiecommissie heeft het
Hoofdbestuur van de KNMvD op 22 oktober
jl. besloten tot het uitgeven van
Veehouder en
Dierenarts.
Dat betekent dat in januari 1987
het eerste officiële nummer van
Veehouder en
Dierenarts
zal verschijnen. Een van de leden
van dc redactiecommissie, collega L. J. E.
Rutgers, zal in deeltijdfunctie (2/10) worden
belast met de eindredactie van het tijdschrift.
Wij doen een dringend beroep op die collegae
die het antwoordformulier, dat bij hct kennis-
makingsnummer van
Veehouder en Dierenarts
was gevoegd, nog niet hebben ingevuld, dit zo
spoedig mogelijk te doen, opdat Veehouder en
Dierenarts in januari kan verschijnen in een
oplage van minimaal 20.000 exemplaren.

De Redal<tiecofnmissie.

IKB-Voorlichting

Arnhem, 22 januari 1986

De Afdeling Gelderland, de Groep Gezond-
heid- en Kwaliteitszorg (GKZ) en de Groep
Praktici Grote Huisdieren organiseren op 22
januari 1987 een voorlichtingsmiddag over het
IK B-project.

Een aantal sprekers zal elk vanuit zijn eigen
gezichtspunt informatie geven over de onlangs
van start gegane IKB-proef, waarna een fo-
rumdiscussie zal plaatsvinden.
Belangstellenden zijn van harte welkom.
Datum: 22 januari 1987.
Plaats: Crest-Motel te Arnhem.
Aanvang: 14.00 uur.
Het definitieve progamma volgt in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1 januari
1987.

N.B. In verband hiermee komt de le-
denvergadering van de Groep GKZ,
gepland voor 11 december 1986, te ver-
vallen.

Wist u dat:

— Er ook vrouwelijke dierenartsen zijn?

— Dat in de praktijk gebleken is dat zij zeer
geliefd zijn als waarneemsters vanwege
kook-, was-, strijkkunst en kinderopvang?

— Bij de VDA-regio Utrecht op aanvraag
eenvoudige recepten te verkrijgen zijn
waarmee zelfs mannelijke collega\'s uit de
voeten kunnen?

— Lidmaatschap van de Maatschappij voor
Diergeneeskunde geen garantie is voor je
kwaliteiten als dierenarts?

— Er dierenartsen schijnen te zijn die part-
time willen werken?

— Ongehuwde vrouwelijke dierenartsen niet
eng zijn?

— Waarnemers ruime ervaring moeten
hebben, omdat ze anders niets kunnen?
Potentiële associé\'s niet te lang geleden
moeten zijn afgestudeerd omdat ze anders
getuigen van weinig initiatief? Dat poten-
tiële associé\'s dus niets kunnen?

— Je trouwboekje mee moet naar het sollici-
tatiegesprek?

— Er een grote markt is voor representatief
uitziende mannelijke telefonisten?

— Vrouwen van dierenartsen ook een beroep
kunnen hebben?

-ocr page 624-

utrecht, 21 januari 1987

Op woensdag 21 januari 1987 vindt in Utrecht
het symposium \'Vissen (naar) de toekomst\'
plaats.

De organisatie hiervan is in handen van de
Symposiumcommissie van de Diergeneeskun-
dige Studenten Kring (DSK), en het wordt ge-
houden in het hoofdgebouw van de Faculteit
der Diergeneeskunde, Yalelaan 1 te Utrecht.
Het symposium bestaat uit twee blokken; \'s
ochtends zal de commerciële kweek van o.a.
de Afrikaanse meerval besproken worden, \'s
middags zal aandacht gegeven worden aan de
problemen rond aquarium-vissen.
Doel van het symposium is dierenartsen, stu-
denten diergeneeskunde en andere belangstel-
lenden informatie te verschaffen over deze
onderwerpen.

Commerciële kweek van vis kan een goed al-
ternatief zijn voor andere dierlijke eiwit pro-
dukten. Voor dierenartsen is vooral belangrijk
of zij ook een rol in dit geheel kunnen spelen.

Programma:

Vanaf 09.00 uur sprekers van de Vakgroep
Visteelt en Visserij.

Prof Huisman zal een algemeen inleidend
verhaal houden over viskwekerij.
Dierenarts Boon zal visziekten bespreken.
Dr. Richter behandelt de voortplanting van
vissen in gevangenschap.
Dr. Goos van de vakgroep Biologie uit
Utrecht zal het verhaal over de voortplanting
endocrinologisch toelichten.
Tot slot zal een forum onder leiding van prof
Huisman dringende vragen beantwoorden,
\'s Middags zal eerst de heer Dc Graaf, conser-
vator van de Artis aquaria, cen inleiding
houden over aquarium-vissen en iets vertellen
over de relatie dierenarts — aquariumhouder.
Tenslotte gaat de Belgische dierenarts Lam-
bregchts in op pathologie van aquarium-vis-
sen.

Belangstellenden voor dit symposium kunnen
zich voor nadere inlichtingen en reservering
wenden tot de Symposiumcommissie van de
DSK, tel. 030- 713576. Entree/3.—.

DSK — Symposium \'Vissen
(naar) de toekomst\'

Cursus Praktische Algemene
Chirurgie Gezelschapsdieren

Plaats: Universiteitskliniek voor Kleine Huis-
dieren, Utrecht.

zaterdag 17 januari 1987,8.30-16.00

uur.

Doelgroep: le lijns praktici in de gezelschaps-
dieren- cn gemengde praktijk.

Programma

2 X 1 uur theorie: instrumentarium, hecht-ma-
teriaal en methoden, steriliteit, wondgenczing,
voorbespreking prakticum,
2x2 uur prakticum op dode honden, zoals
teen- en staartamputatie, extirpatie speeksel-
klier, anaalzakjes, lipplooi, totale ablatio,
tracheotomie, castratie, urethrostomie, explo-
ratieve laparotomie, gastrotomie, cystotomie,
ovariohysterectomie.

Cursusleiders: mevr. drs. T. I. Bunte-van Hof,
prof dr. .1. E. Gajentaan, mevr. dr. A. A. M.
E. Lubberink.

Maximum aantal deelnemers: 20.
Cursusprijs: f 1,15,—, inclusief lunch.
N.B. De deelnemers dienen
zelf ecn dode
hond van 15-25 kg mee te nemen. Eventueel
kan deze reeds eerder naar de Kliniek ge-
bracht worden om aldaar in de vriesruimte
bewaard te worden. Nadere inlichtingen bij dc
Opttame van de Kliniek, tel. 030-531773.
Opgave en aanmelding dienen schriftelijk dan
wel telefonisch te geschieden vóór 15 de-
cember 1986. Tevens dient het ctirsusbedrag te
worden gestort op bankrekeningnummer
55.56.71.100 t.n.v. PAO-Diergeneeskunde bij
de ABN te Utrecht (giro ABN: 1412),
onder
duidelijke vermelding van de naam van de cur-
sist(en) en cursusnummer (87/2).

Annulering

Bij annulering vóór 6 januari 1987 ontvangt u
het cursusgeld retour, verminderd met ƒ 40,—
administratiekosten. Bij annulering na 6 ja-
nuari vindt
geen restitutie plaats.
Inlichtingen over deze cursus kunt u verkrijgen
bij het secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 140.31, 3508 SB Utrecht. Telefoon:
030-517374. bij geen gehoor: 030-510111.
Het secretariaat PAO-Diergeneeskunde is ge-
sloten van maandag 22 december 1986 tot en
met vrijdag 2 januari 1987.

D

UERGENEESKUNDE

-ocr page 625-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Baselmans, A. H. C.; 198.3; 3431 VK Nieuwegein, J. v. Herwijnenplantsoen 52.
Bluekens. Mevr. W. B. M.; 1986; 3531 XE Utrecht, Bataviastraat 24.
Bouman. Mevr. M.;Gent 1986:2081 EN Santpoort-Zuid. Vinkenbaan 29.
Braam, A. E.; 1986:6605 CG Wijchen. Hoogmeer 2637.
Damen. H. G.; 1986; 3511 HJ Utrecht, J. v. Effenstraat 21.
Gerards, J. A. G.; 1986:5731 PK Mierio, Kasteelweg 16.
Groenland. G. J. R.; 1986; 3523 XV Utrecht, Oud Wulvenlaan 57-1.
Hijfte, Mevr. M. A.; Gent 1986; 3584 ZT Utrecht, .1. Buziaulaan 19.
Holle. R.; 1986; 3513 BB Utrecht, Weerdsingel WZ 24.

Hob-hauer-Viets. Mevr. C.; 1984; 7861 BM Oosterhesselen, Waterveensweg 7.

Jansen. R. F.; 1985; 2133 KJ Hoofddorp, Stoholm 60.

Kremer. W. D. J.; 1986; 3572 RL Utrecht, Goedestraat 1.

Kwint, C. G. Th.; 1986; 6602 TG Wijchen, Aalsburg 1230.

Parlevliet, Mevr. J. M.; 1986; 3512 VW Utrecht, Noorderstraat 3.

Ponte. J.; 1973; 1398 BA Muiden, Zeestraat 18.

Poot, Mevr. C.; 1982; 7771 EN Hardenberg, Plutolaan 7.

Reekers, S. A. L.; 1986; 3581 KP Utrecht, Burg. Reigerstraat 79.

Salet, J. P. A.; 1986; 3512 KR Utrecht, Schalkwijkstraat 65.

Scheepens, C. J. M.; 1986; 3514 VL Utrecht, J. de Bekastraat 63.

Sollie. K.; 1986; 6561 KC Groesbeek, Biesseltsebaan 12.

Strikkers, J. W. A. M.; 1986; 3572 GN Utrecht, Griftstraat 21 bis.

Tiel. II. M.; 1986; 3844 LN Harderwijk, Stortemelk 79.

Tillema, B. G.; 1986; 3583 ZA Utrecht, Antoniushof 13.

Timmerman, J.; 1986; 8375 AA Oldemarkt, Kon. Julianaweg 3.

Vink, A. D.; 1986; 7625 PE Zenderen, Hoofdstraat 26a.

Vossen. Mevr. C. M. C.; 1986; 6088 NT Roggel, Heldensedijk 13.

De Vries-Chalmers Hovnck van Papendrecht, Mevr. H. R.; 1986; 3512 EZ Utrecht, Kloksteeg
89.

Westendorp, S. Tj.; 1986; 3524 GJ Utrecht, Simplonbaan 549.
Wiethoff, Mevr. E.; 1979; 7006 HD Doetinchem, Slotlaan 4.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergcnee-skunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Bergevoet, R. H. M.; 1986; 6192 CM Urmond, Grotestraat 19.
Tiemessen. Mevr. 1.: 1986; 3581 KP Utrecht, Burg. Reigerstraat 79.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

G. J. Bijvoet, Park Voorn IB, .3453 JR De Meern.

Mevr. C. v. d. Bunt, Bol.straat 103, 3581 WV Utrecht.

Mevr. 1. M. F. J. Gulikers, Goedestraat 4b, 3572 RT Utrecht.

R. J. Kramer, Stadhouderslaan 60, 3583 JL Utrecht.

J. G. Neuteboom, M. H. Trompstraat 9 bis, 3572 XT Utrecht.

Mevr. M. G. M. de Nijs, Westerweg 29, 1906 EH Limmen.

J. H. Robben, Oudenoord 92, 3513 EV Utrecht.

P. J. G. M. Steverink, Buys Ballotstraat 33 bis, 3572 ZT Utrecht.

Mevr. M. W. M. Vendrig, Bekkerstraat 138, 3572 SM Utrecht.

Mevr. P. J. M. J. Wennekes, J. W. Frisostraat 5 bis, 3583 JR Utrecht.

Mevr. M. C. Wortelboer, Ina Boudier Bakkerlaan 197, 3582 ZL Utrecht.

Benoeming:

L. Nauta; 1951; Drogeham; R.O.N.

-ocr page 626-

Jubilea:

Dr. J. S. Reinders te Grouw (afwezig) 55 jaar op 4 deeember 1986

Prof. dr. J. Hendrikse te Utrecht (afwezig) 40 jaar op 7 deeember 1986

E. A. Oord te Oudega (afwezig) .15 jaar op 11 december 1986
J. Hovenier te Nibbixwoud (afwezig) 55 jaar op 11 deeember 1986
P. Ambagtsheer te Zwolle (afwezig) 25 jaar op 15 deeember 1986
Prof. dr. h.c. A. M. Frens te Oisterwijk (afwezig) 55 jaar op 18 deeember 1986
A. Jongbloed te Kollumerpomp (afwezig) 30 jaar op 19 deeember 1986

F. Broersma te Metslawier (afwezig) 35 jaar op 19 deeember 1986
P. R. Tulner te Gorredijk 25 jaar op 20 deeember 1986
H. H. F. M.
V. d. Vijver te IJzendijke (afwezig) 25 jaar op 20 deeember 1986
P. G. J. Franssen te Uden (afwezig) 35 jaar op 21 deeember 1986

D. Louwes te Groningen (afwezig) 35 jaar op 21 deeember 1986
J. J.
V. d. Sluijs te Broek in Waterland (afwezig) 30 jaar op 22 deeember 1986

Het bestuur van de Diergeneeskundige Studenten Kring heeft zich als volgt samengesteld:

Bert van Dijk - Praeses

Maarten Willemen - Ab-actis

Esther Sjouke - Fiscus

Erik van der Sommen - Vice-praeses

Rik Hendriks - Vice-Ab-actis

Luc Udding - Assessor

Het bestuur van de Velerinaire Studenten Rijvereniging „de Solleyscl" heeft zich als volgt samengesteld:

Trudy van der Goes - Praeses

Constance Nijman - Ab-actis

Lutz Göhring - Fiscus

Harm Borgmans - Commissaris Paarden

Annemarijke Bootsma - Commissaris Materiaal

Theo Rijkenhuizen - Vice-praeses

Het bestuur van het Veterinair Dispuut Veritas heeft zich als volgt samengesteld:

Luc Flamand - Praeses
Yvinne Rockland - Ab-actis
Bart Wille - Fiscus
Alfons Geerts - Vice-praeses
Jeanneke Beersma - Vice-Ab-actis

Het bestuur van het Veterinair Dispuut der UVSV/NVVSU \'Mastitis\' heeft zich als volgt samengesteld:

Marcellen Baerveldt - Oppertiet
Joan Vandehoek - Schrijftiet
Hannie Meijerink - Pegeltiet
Desiree Dieben - Vierde Kwartier

Hel bestuur van het Veterinair Gezelschap van het Utrechtsch Studenten Corps \'Cerberus\' heeft zich als volgt
geconstitueerd:

E. T. Steerenberg - Praesident

E. A. A. C. Geinmeke- Ab-actis
A. E. T. van Goor - Fiscus
C. G. M. Jonkers - Vice-Praesident
A. A. Nolte - Commissaris

Geslaagd voor het dierenartsenexamen op 31 oktober 1986:

C. J. Blaauboer C. P. Timmers

Mevr. J. Helder C. J. Uyterwaal

Mevr. J. N. M. den Hertog Mevr. J. J. Veenland

Mevr. C. Karens Mevr. M. L. Vendrig

P.S.J. Klaver C. J. M. Vissink

Mevr. S. C. Kramer R. P. v. Voorthuysen

L. J. den Otter Mevr. C. M. C. Vossen

E. G. M. Poels S. T. M. Westendorp

Mevr. G. J. Verwoert E. J. H. J. Wiertz

-ocr page 627-

Adreswijzigingen, etc.:

M6 Ball-Rutgers. Mevr. H. C; 1978: L64 5Th. Bur-
ton. South Wirr a!. Cheshire (Engeland): Church
fartn cottage: tel. 051-336-l048(privé), 051-709-
6022 ist. 2589/2686 (hur.).

200 Berg. R. v. d.: 1979; Dokkum; geass. met K.
Dijkstra. P. V. E. Fortuin, R. C. v. Giessen, M.
P. Kwakernaak, S. Wietsma, M. A. v. Wijck.

200 Bergevoet. R. H. M.: 1986; 6129 CM Urmond,
Grotestraat 19: tel. 04495-1287; toev. als lid.

200 Bergh. Mevr. M. B.: 1983; 3461 CA Linschoten,
Polanerzandweg 10; tel. 03480-20817.

20! Biesheuvel. Mevr. M. H.: 1983; 3515 EL Utrecht,
Draaiweg 109; tel. 030-714575.

202 *Bluekens. Mevr. W. B M.: 1986; 3531 XE Ut-
recht. Bataviastraat 24; tel. 030-939419.

203 »Bongers. J. H.: 1980; 3712 AC Huis ter Heide,
Pr. Alexanderweg 86; tel. 03404-31993.

205 »Braam. A. E.: 1986; Wijchen; tel. 08894-21220
(privé), 080-516439 (bur.).

211 »Damen. G. H.: 1986; Utrccht, wnd. d.

213 Dijkstra. K.: 1971; Metslawier; p.; geass. met R.
v. d. Berg, P. V. E. Fortuin, R. C. v. Giessen, M.
P. Kwakernaak, S. Wietsma, M. A. v. Wijck.

313 Dwinger. Dr. R. H.: 1976, U-1985; Banjul, The
Gambia.

218 »Enckevoort. H. G. G. M. v.: 1986; 5066 CL
Moergestel, Hild 5; tel. 0424.3-3580 (privé), 1465
(prakt.); p.; ass. bij N. W. F. A. Grimme, H. J.
F. M.
V. Heivoort, L. A. M. Tinnemans.

313 *Ende-v. Ditmarsch. Mevr. A. v. d.: 1967; Mon-
rovia-Liberia; 2809; p.

219 »Evers, A. A. M.: 1986; Utrecht; wnd. d.

219 Faassen, //. v.; 1984; 3435 BB Nieuwegein,
Braamsluiper 29; tel. 03402-43533 (privé), 030-
463718 (bur.).

220 fortuin. P. V. E.: 1979; Damwoude: p., geass.
met R.
V. d. Berg, K. Dijkstra, R. C. v. Giessen,
M. P. Kwakernaak,S. Wietsma, M. A. v. Wijck.

222 Giessen. R. C. v.: 1975; Metslawier; p.; geass.
met R.
V. d. Berg, K. Dijkstra, P. V. E. Fortuin,
M. P. Kwakernaak,S. Wietsma, M. A. v. Wijck.

224 Gils. J. A. M. v.: 1984; 5066 AX Moergestel,
Rootveen 50; tel. 04243-3782.

225 »Groenland. G. J. R.: 1986; Utrecht; \'toege-
voegd onderzoeker" bij fac. DGK.

2.W »Helder. Mevr. ./.,• 1986; 3514 TV Utrecht. Ie
Spechtstraat 14 bis; tel. 030-732089; wnd. d.

232 »Hertog, Mevr. J. N. M. den: 1986; 3514 TC
Utrecht. Lijsterstraat 109; d.

230 Heymans. J. E.: 1984; 3435 GB Nieuwegein,
Condor 37; tel. 03402-40259; d. bij SGD te
Gouda.

234 »Hoitinga. Mevr. J.: 1986; Hiroshima-City. Hi-
roshima 733;,3-8-20, Niski-Ku (Japan); d.

236 l/ornix. L. H. /..; 1982; Boxtel; p. kl. huisd.

237 »Huurne. Mevr. A. A. H. M. ter: 1981; 3712 AC
Huis ter Heide, Pr. Alcxanderweg 86; tel.
0,3404-31993.

238 Imkamp. H. A.: 1983; 2871 CE Schoonhoven,
Scheepmakershaven 16; tel. 01823-2458;ass. bij
J. P. W. M.
V. d. Putten, W. .1. M. v. d. Putten.

238 »Jacobs. Mevr. R. C; 1985; 3435 GB Nieuwe-
gein, Condor 37; tel. 03402-40259; wnd. d.

239 Jansen. ./. R.: 1986; Zeewolde; ass. bij H. W.
Griesen.

239 »Janszen. B. P. M.: 1985; 3524 TE Utrecht, Be-
tuwe 127; tel. 030-897102 (privé), 531040 (bur.);
wet. medew. R.U. (F.d.D., Vkgr. Verloskunde
en Kl).

241 »Jong. /. E de: 1986; 3512 NP Utrecht, Ham-
burgerstraat 27 bis.

244 Kissels. W. P. M. l..: 1985; Druten; tel. 08870-
16687; wnd. d.

249 »Kramer, Mevr. S. C.: 1986; 3583 XE Utrecht,
Nassaustraat 4a; tel. 030-516671; wnd. d.

249 Krediet. Mevr. T. A. J.: 1983; 3206 EN Spijke-
nisse, Donk 54; tel. 01880-41160 (prakt.); p. kl.
huisd.

251 Kuilboer. A. C. M.: 1986; 1115 BA Duiven-
drecht. De Hazelaar 311; tel. 020-952978.

251 Kwakernaak, M. P.: 1966; Dokkum; geass. met
R.
V. d. Berg, K. Dijkstra, P. V. E. Fortuin, R.
C.
V. Giessen, S. Wietsma, M. A. v. Wijck.

252 Labes. Mevr. H. L. P.: 1980; 1323 AG Almere
Stad. Montevideostraat 10; tel. 03240-60133
(privé), 60160 (prakt.); p.

252 Lamberts. E ./.; Gent 1985; 5701 R,l Helmond,
Markt 135; tel. 04920-29027.

253 Leeuw. Dr P. W.: 1973; Lelystad; tel. 03200-
73911 (bur.); dir. onderz. C.D.I.

253 »Leloup. M. R. P.: 1986; 3524 ZA Utrecht, Fur-
kabaan 31; tel. 030-896919; wnd. d.

254 Linden. B. v. d: 1982; Brielle; tel. 01810-16001
(privé), 12004 (prakt.); p.; geass. met A. Menk-
veld.

260 Menges. G. Th. A.: 1974; Woerden; d.

260 Menkveld A.: 1975; Brielle; tel. 01810-13203
(privé), 12004 (prakt.); p.; geass. met B. v. d.
Linden.

261 Minderhoud. J.: 1967; Rhoon; vet. i.V.G. Zuid-
Holland en Zeeland.

268 »Otter, L. ./. den: 1986; 3171 TP Poortugaal,
Wclhoekscdijk 40; d.

268 »Oving. L: 1985; 5236 AC \'s-Hertogenbosch,
Burg. Godschalxstraat 42.

27/ »Poeh, E G. M.: 1986; 3524 X.I Utrccht, Hima-
laya 152; wnd. d.

273 »Reekers. S. A. L.: 1986; 3581 KP Utrecht,
Burg. Rcigerstraat 79; tel. 030-512451; wnd. d.

276 Roerink. B.: 1983; 7731 VC Ommen, Elzen-
straat 22; tel. 05291-3237.

276 Roerink-Goudberg. Mevr. H.: 1983; 7731 VC
Ommen, Elzenstraat 22; tel. 05291-3237.

278 Rutteman. G.R.: 1978;3581 BP Utrecht, Malie-
singel 53; tel. 030-319841; wet. medew. R.U.,
Universitair docent klin. kl. huisd.

280 Schreinmachers, J. J. A.: 1962; Roermond; tel.
04750-19043 (privé).

284 Soest. H. v.: 1952; Wezep; r.d.

289 »Tief H. M.: 1986; 3844 LN Harderwijk, Stor-
temelk 79; tel. 03410-18090 (privé), 15765
(prakt.); ass. bij M. J. Bakker.

289 Tiemes.sen. Mevr. L: 1986; 3581 KP Utrecht,
Burg. Reigerstraat 79; tel. 030-510839; wnd. d.;
toev. als lid.

-ocr page 628-

291 *Timmers. C. F.: 1986; 4835 KG Breda. Burg.
Passtoorsstraat 48; tel. 076-652517; wnd. d.

293 *Veenlancl. Mevr../.1986; 3571 AD Utrecht.
V. LieHandlaan 64; d.

294 *Vemlrig. Mevr. M. L.: 1986; 3981 ZM Bunnik,
Vletweide 64; tel. 03405-64788; wnd. d.

294 Verboom. W. L: 1985;4401 CP Yerseke,Schut-
tershof 13; tel. Ol 131-3455 (privé).

298 *Vos. P. L. A. M.: 1986; 3572 KS Utrecht, A.
Numankade 45; tel. 030-71.3472; wnd. d.

299 »Vossen. Mevr. C. M. C.: 1986; 3981 ZR Bunnik,
Vletweide 182; d.

301 Weeda. J. Th.: 1980; 6029 PN Sterksel, Albert-
laan 14; tel. 04907-4176 (privé), 1349 (prakt.);
ass. bij G. J. Molenkamp, H. de Haan.
318 Wiersma. S. H.: 1983; Senanga Zambia; District
Veterinary Office Box 920034; tel. 07-230047
(privé), 230177 of 230148; Distr. Vet. Officer.
304 »Wiertz. E. J. H. J.: 1986; 3583 AG Utrecht. A.
V. Ostadelaan 157-111; tel. 030-523663 (privé),
742601 (bur.); wet. medew. R.l.V.M. Bilthoven.

304 Wietsma. S.: 1984; Damwoude; p.; geass. met
R.
V. d. Berg. K. Dijkstra, P. V. E. Fortuin, R.
C.
V. Glessen. M. P. Kwakernaak. M. A. v.
Wijck.

305 Wijnbergen. Mevr. A. v.,- 1986; Lelystad; p.; ass.
bij H. Fruithof.

306 »Wolf. Mevr. A. v. d: 1986; 4484 RB Kortgene.
Botterlaan 75; tel. 01108-1888; wnd. d.

307 Zandstra. F K.: 1949; 9204 KC Drachten.Synd-
wende 61; tel. 05120-19141; r.d.

Diergeneeskundig
Jaarboek 1987

Het diergeneeskundig jaarboek gaat
weer ter perse. Als er nog wijzigingen in
uw personalia aangebracht moeten
worden dient u dat per omgaande doch
uiterlijk 10 december door middel van
de in uw jaarboek 1986 aanwezige mu-
tatiekaart in tc sturen.
Door uw medewerking zal dan een
jaarboek kunnen worden uitgegeven
waarin de gegevens correct zijn opge-
nomen-

Vacature

Department of Large Animal Clinical Sciences
College of Veterinary Medicine, Michigan State
University, East Lansing, Michigan

A faculty position is currently available in the food
animal division in the Department of Large Animal
Clinical Sciences of Michigan State University,
USA. Candidates are invited to apply.

.lob description
Position

Tenure Stream Faculty Position in Food Animal
Division Assistant or Associate Professor.

A vailable
.luly 1, 1987.

Requirements

D.V.M. degree or equivalent, licensed to practice
veterinary medicine in Michigan or qualified to pass
Michigan board examination, advanced degree
and/or certification in medicine or surgery desir-
able. Clinical teaching experience in a veterinary
college desirable.

Position description

Primary responsibilities include teaching, classroom
and laboratory instruction, clinical services to
clients and veterinarians, residency training and
graduate student training, and research.
Participation in seminars, rounds, continuing edu-
cation and extension programs will be encouraged.

Salary

Commensurable with qualifications and experience.
Contact person

Dr. Edward C. Mather, Chairperson, Department
of Large Animal Clinical Sciences. Veterinary Clini-
cal Center, Michigan State University, T.ast Lan-
sing, Michigan 48824 (517)-.355-9593.

Mededeling van de Vakgroep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier

Van 25 december 1986 tot 5 januari 1987 zal
de polikliniek gesloten zijn en is de dienstver-
lening tot het weekend-niveau beperkt.

Prettige Feestdagen,

Dagelijks Bestuur

Vacatures
veterinairen

Veterinair Advies Centrum
Ontwikkelingssamenwerking

KAO - Rome

Senior Officer - Animal Health

Voor nadere informatie kunt u zich telefonisch in
verbinding stellen met het VACO, tel. 070 - 793292.

4

VAHvCO

-ocr page 629-

DOORLOPENDE AGENDA

1986

December:

1—4 |7th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

2 Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werl(ver-
gadering runderen, aanvang 20.00 uur.

2—3 PAO-D: cursus Produl<ttechnologie (pag.
964).

3 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.
4—7 Weltkongreß der WSAVA (A), Paris.

9 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

9—10 PAO-D: cursus Produkttechnologie (pag.
964).

9—10 PAO-D: cursus Ademhalingsziekten bij

jonge runderen (pag. 964).
II Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
avond, Jaarbeursgebouw, Utrecht; aanvang 20.00
uur.

I I Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-

gadering, aanvang 20.00 uur.

II Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. We-
tenschappelijke bijeenkomst.

11 Groep Gezondheids-en Kwaliteitszorg KNMvD.

Ledenvergadering.
11 — 12 Colloquium: Helminth zoonoses with parti-
cular reference to the tropics, Antwerp (pag.
262).

13 Emergency Medicine, congres, Antwerpen (pag.
551 en 633).

14—19 AO VET Osteosynthese, Davos(pag. 869 en
947).

16 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Ledenvergadering.
Societeit Standvastigheid, Delft; aanvang 20.00
uur.

16 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergadering.

16 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.

17 Afd. Friesland KNMvD. Ledenvergadering,
Leeuwarden; 20.00 uur.

18 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot te Akersloot; 8.30 uur.

24 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

1987

Januari:

6 Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering pelsdieren, aanvang 20.00 uur.

6 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gez.d. v. Die-
ren, Zwolle.

13 Vergadering Kring Dierenartsen Gelderse Vallei.

13 Symposium \'Biotechnologie in de Veehouderij\'.
Studiever. \'de Veetelers\' LU, Ede (pag. 1133).

17 PAO-D: cursus Praktische algemene chirurgie
gezelschapsdieren. Utrecht (pag. 1218).

18—22 4th Annual Eastern States Veterinary Con-
ference, Orlando, USA.

21 DSK-Symposium \'Vissen (naar) de toekomst\'.
Utrecht (pag. 1222).

22 IKB-Voorlichting, Crest Motel Arnhem, 14.00
uur (pag. 1217).

22 Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Studiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

22 Gez.d. v. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering schaap/geit, aanvang 20.00 uur.

24 Ver. Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming.
Lezing over kleine en grote marterachtigen in
Nederland: van otter tot wezel. Utrecht.

Februari:

5 Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering paarden, aanvang 14.00 uur.

10 Werkgroep PluimveeNoord-Oost,Gez.d. v. Die-
ren, Zwolle.

11 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergadering.

12 Ned. Ver. v. Dierenartsvrouwen, afd. Noord-
Holland. Lezing Kralen - klederdracht - tassen.
Heemskerk. Tevens jaarvergadering.

17 Vergadering KringDierenartsen Gelderse Vallei.

18 Groep Geneeskd. v/h Kleine Huisdier KNMvD.
Jaarvergadering, Hoog-Brabant, Utrecht, 20.00
uur.

21 Groep Vet. Homeopathie KNMvD. lO-jarig lus-
trum (pag. 1145).

24 Gez.d. v. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering kleine huisdieren, aanvang 20.00 uur.

24—25 CLO-Studiedagen, Jaarbeurs Congrescen-
trum, Utrecht.

Maart:

5—6 Europees Symposium Vogelziekten, Beerse
(België).

5—6 DVG Fachgruppe \'Tierschutzreeht\', Hohen-
heim.

12 Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering vleeskalveren, aanvang 20.00 uur.

10 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gez.d. voor
Dieren, Zwolle.

11 — 17 Equitana\'87, Essen.

10—12 Gemeinsames Symposium der Fachgruppe
\' Lebensmittelchemie und gerichtliche Chemie\' in
der GDCh und der Deutschen Tierärzteschaft
(A), Würzburg.

12 Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Studiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

12—13 DVG Tagung \'Physiologie und Pathologie
der Fortpllanzung\', Rosenheim.

17 Ned. Ver. v. Dierenartsvrouwen, algemene le-
denvergadering, Utrecht; 10.30 uur.

24 Gez.d. v. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering varkens, aanvang 20.00 uur.

April:

1—4 17th Congress of the DVG, Bad Nauheim
(pag. 214).

2—4 PAO-D: cursus Ademhalingsziekten varkens.

3—5 Annual Congress BSAVA, London (pag.
1105).

9 Groep Pluimveewetenschappen KNMvD. Leden-
vergadering.

10—12 \'Voorjaarsdagen 1987\', RAI-Congrescen-
trum, Amsterdam.

14 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gez.d. voor
Dieren, Zwolle.

-ocr page 630-

De meeste honden hebben
wormen!!

Dit wormenprobleem bij honden
wordt opgelost door Lopatol.

Lopatol

Éénmalige toediening
tegen lint-, haak- en spoelwormen
voor honden van elke leeftijd.

w

Vetin Nederland bv

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
Telefoon 04116-73797

CIBA-GEIGY

Animal Health

-ocr page 631-

HET ENE UITERSTE

om paarden te beschermen tegen luchtweg-infecties.

HET ANDERE IS EENVOUDIGER.

t ^

De vacdns van Fort Dodge - effectief - veilig

Fluvac equine — geïnactiveerd influenza-vaccin, stammen Al en A2.
Start: 2 maal met 6-8 weken tussentijd; booster jaarlijks.
Dosis: steeds 1 ml, i.m. Fluvac equine-T: combinatievaccin
met tetanus-toxoid.

Verpakkingen: 10 mi en 25 x 1 ml in disposable spuitjes.

Pneumabort-K — geïnactiveerd vaccin tegen equine
j\'®-; \' ~ \' rhinopneumonitis, stam EHV1; beschermt
zowel tegen de respiratoire vorm, als ook
tegen EHV1-abortus.

Schema: afhankelijk van doel; dosis steeds
2 ml i.m. Verpakking: 25 x 2 ml
in disposable spuitjes.

Fluvac®equine-T

Equine influenza
en Tetanus vaccin
Pneumabort® - K

Equine rhinopneumonitis
vaccin

Fluvac® equine Fort Dodge Laboratories U.S.A.

Equine influenza vaccin

Gist-brocades Animal Health, Postbus 8, 3730 AA DE BILT, Tel. 030/76.00.45

(jist-brocades

Animal Health

-ocr page 632-

DoxymixlOO laat
kalveren en
varkens
weer opgelucht

ademhalen

Doxymix 100
is ccn welkome uitbreiding van hel
A.U.V. assortiment voor
massamedicatie. Dit breedspectrum
antibioticum met bacteriostalischc
werking verdient speciaal
aanbeveling bij pasteurella infecties.
De bewezen werkzaamheid bij
bacteriële infecties van hel respiratie
apparaat van kalveren en varkens
ontleent Doxymix 100 aan
Doxvcvcline.

Toediening door
water of voer resulteerl in een vrijwel
volledige resorptie cn een goede
weefseldiffusie. \'loediening via
kunstmelk heefl geen negatieve
invloed op de werkzaamheid.
De wachttijd voor varken en kalf
is 8 dagen.

Méér weten over Doxvmix 100? Hel
bekende nummer: 08850-94444 geeft
u snel alle gewenste informatie.

Doxvmix 100 doet infecties de das om

mum

Beversestraat 23, 5431 SL Ctiiik, tel. 08850-94444

-ocr page 633-

ORTHOPEDIE II Oorspronkelijke artikelen

Avulsie fractuur van de oorsprongspees van de
musculus extensor digitorum longus bij een
paard en een kat

Avulsion Fracture of the Tendon of Origin of the Extensor Digitorum Longus
Muscle in a Horse and a Cat

G. Voorhout\', W. R. Klein^ en F. J. Meutstege^

S A M f£N VAT\'tl NG A vutsiefractuur van de oorsprongspees van de musculus extensor digitorum longus
wordt beschreven bij een paard en een kat. Bij beide dieren was de avulsie fractuur het gevolg van
trauma. Er was een opvallende gelijkenis in de bevindingen hij röntgenologisch onderzoek bij deze
dieren met betrokkenheid van de laterale richel van de trochlea femoris en de laterale condylus femoris.
Het paard werd geslacht in verband met de ongunstige prognose als rijpaard. Bij de kat leidde fixatie
van het avulsie fragment met twee Kirschner draden tot volledig functioneel herstel

SUMMARY An avulsion j\'racture of the tendon of origin of the extensor digitorum longus muscle is
reported in a horse and a cat. This avulsion fracture was due to injury in both animals. There was a
striking similarity of radiographic findings in these animals, with involvement of the lateral trochlear
ridge and lateral condyle of the femur.

The horse was slaughtered because of a poor prognosis as a riding-horse. Fixation of the avulsed
fragment with two Kir.schner wires resulted in complete recovery in the cat.

INLEli:)lNG lus extensor digitorum longus beschreven

De musculus extensor digitorum longus ^ij een paard en een kat.
ontspringt in de fossa extensoria van de
Patiënt I

femur, doorkruist het femorotibiaalge- Een 2 jaar oude Nederlands Warmbloed
wricht en verloopt door de sulcus muscula- merrie werd aangeboden met een 14 dagen
ris van de proximale tibia. De spierbuik ligt bestaande kreupelheid van het linker ach-
aan de dorsolaterale zijde van de tibia en terbeen, ontstaan na een vechtpartij met
gaat juist proximaal van de tarsus over in een ander paard. Bij monsteren werd een
de eindpees welke aan de dorsale zijde van ernstige bewegingskrcupelhcid vastgesteld,
de
tarsus verloopt en aan de derde phalanx Bij inspectie en palpatie werd een geringe
insereert. Verloop en functie van deze spier zwelling van dc weke delen rond de knie
(strekken van de gewrichten van de onder- gevonden en bij passief bewegen van de
voet cn buigen van de tarsus) zijn bij alle knie werd crepitatie gevoeld. De knie kon
huisdieren gelijk (6). gebogen worden zonder de tarsus te buigen

Avulsie van de oorsprongspees van de hetgeen kemnerkend is voor een ruptuur
musculus extensor digitorum longus is be- van de musculus peroneus tertius.
schreven als kreupelhcidsoorzaak bij jonge Er werden röntgenfoto\'s gemaakt van de
honden van grote rassen (2, 3, 5, 7). In de linker knie bij het staande dier in laterome-
literatuur werd geen vermelding gevonden dialc cn caudocraniale richting. Aan de la-
van deze aandoening bij andere diersoor- terale zijde van de distale fcmur werden
ten. In dit artikel wordt een avulsie frac- meerdere losse botfragmcntcn gevonden,
tuur van de oorsprongspees van de muscu- afkomstig van het distale deel van de late-

\' Drs. Ci. Voorhout, Vakgroep Radiologie;

Drs. W. R. Klein, Vakgroep Algemene Heelkunde cn Heelkunde der Grote huisdieren en
\' Drs. F\'. J. Meutstege, Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier, Faculteit der Diergeneeskunde,
Rijksuniversiteit Utrecht.

Voor correspondentie en overdrukken: drs. G. Voorhout, Vakgroep Radiologie, Faculteit der Diergenees-
kunde, Yalelaan 10. 3584 CM Utrecht.

-ocr page 634-

rale richel van de trochlea femoris en het
craniale deel van de laterale condylus fe-
moris (figuur 1)

In verband met de ongunstige prognose als \\
rijpaard werd besloten het paard te laten
slachten.

Bij dissectie van de linker knie werden de
röntgenologische bevindingen bevestigd.
De losse botfragmenten waren afkomstig
van dat gebied van de femur waar zowel de
pees van de musculus extensor digitorum
longus als de pees van de musculus pero-
neus tertius ontspringt.

Patiënt 2

Een 3 jaar oude, gecastreerde Europese
Korthaar kater werd aangeboden met een
kreupelheid van het linker achterbeen na
de dag tevoren te zijn aangereden door een
auto.

Bij het lopen werd het betreffende been met
belast. Algemeen klinisch onderzoek le-
verde geen afwijkingen op. Bij palpatie van
de knie waren geen afwijkingen te voelen
maar bij passief bewegen van het gewricht
uitte de kat pijn. Andere afwijkingen wer-
den bij orthopedisch onderzoek niet ge-
vonden.

Er werden röntgenfoto\'s gemaakt van de
linker knie, in mediolaterale en caudocra-
niale richting. Aan de laterale zijde van de
distale femur werd een los botfragment ge-
vonden, afkomstig uit het distale deel van
de laterale richel van de trochlea femoris en
het craniale deel van de laterale condylus
femoris (figuur 2).

Via ecn para-patellaire snede werd het
kniegewricht operatief benaderd. Het ge-
wrichtskapsel bleek door het botfragment
geperforeerd te zijn. Na dislokeren van de
patella naar mediaal kon het fractuurfrag-
ment met daaraan de oorsprongpees van
de musculus extensor digitorum longus
goed worden overzien en zonder moeite
worden gereponeerd. Het fragment werd
gefixeerd met behulp van 2 Kirschner dra-
den. Het gewricht werd routinematig ge-
sloten en post-operatief werd een licht,
elastisch verband\' aangelegd.
Bij post-operatief röntgenologisch onder-
zoek bleek een optimale repositie van het
botfragment bereikt. Bij controle na 2
weken werd het been weer goed belast en

\' Gazofix®, Beiersdorf AG, Hamburg.

-ocr page 635-

B.

l\'ig. 2. Mediolaterale (A) en caudocraniale (B) röntgenfoto van de linker knie van patiënt 2 (3 jaar oude
Iiurope.se Korthaar kater). Aan de laterale zijde van de distale femur is een los botfragment aanwezig, afkomstig
uit de laterale richel van de trochlea femoris en de laterale condyus femoris (pijlen). Let op de laterale fabella en
het .sesambeentje van de musculus popliteus (asterix).

l\' ig. 3. Mediolaterale (A) en caudocraniale (li) röntgenfoto van de linker knie van patiënt 2, 1 jaar na operatie.
Het losse botfragment is volledig vergroeid met de femur, na fixatie met Kirschner draden. Aan de laterale zijde
van de fossa intcrcondylaris is osteophytvorming opgetreden (B, pijl) en aan de craniale zijde van de knie, tussen
femur en tibia, is ccn zeer klein geïsoleerd botfragmentje aanwezig (A, pijl).

zag het wondgebied er volledig rustig uit.
Bij passief bewegen van de knie was crepi-
tatie te voelen. Eén jaar na operatie be-
stonden geen klinische klachten. De knie
was normaal beweegbaar en de kat uitte
geen pijn bij overbuigen of overstrekken
van het gewricht.

Bij röntgenologisch onderzoek bleek het
botfragment volledig vergroeid met de
femur. Aan de laterale zijde van de fossa
intcrcondylaris was osteophytvorming
zichtbaar en aan de craniale zijde was tus-
sen tibia en femureen zeer klein, geïsoleerd
botfragmentje zichtbaar (figuur 3).

-ocr page 636-

DISCUSSIE

Avulsie van de oorsprongpees van de mus-
culus extensor digitorum longus is bcschrc-
ven als kreupclhcidsoorzaak bij honden
van grote rassen op een leeftijd van 4 tot 7
maanden, waarbij in de meeste gevallen
trauma als oorzaak kon worden aangege-
ven (3, 5, 7). Bij een 1 jaar oude Flatcoated
Retriever werd een avulsie van de musculus
extensor digitorum longus en een gedeelte-
lijke avulsie van de musculus popliteus
toegeschreven aan continue trauma aan
deze structuren door een chronisch naar
lateraal geluxeerde patella (2). De therapie
bestaat bij de hond uit repositie van het
fragment en fixatie met behulp van een
schroef of uit fixatie van de pees aan het
gewrichtskapsel (5, 7). Bij een 14 maanden
oude Duitse Dog, waarbij avulsie van de
musculus extensor digitorum longus bij
toeval werd ontdekt, was functioneel her-
stel opgetreden zonder chirurgische correc-
tie (8). In de literatuur werd geen vermel-
ding gevonden van avulsie van de musculus
extensor digitorum longus bij andere dier-
soorten.

Zowel het paard als de kat waren met 2
respectievelijk 3 jaar ouder dan wat bij de
hond werd beschreven. In beide gevallen
was trauma bekend waarbij plotselinge
tractie aan de pees en/of direct inwerkend
trauma tot de avulsie fractuur geleid kan
hebben. Opvallend bij deze dieren was de
overeenkomst in de bevindingen van rönt-
genologisch onderzoek, met betrokkenheid
van de laterale richel van de trochlea femo-
ris en de laterale condylus femoris, in te-
genstelling tot dc bevindingen bij de hond
waarbij de avulsie zich beperkt tot de late-
rale epicondylus zonder betrokkenheid van
gewrichtsvlakten (5, 7). Overigens is on-
duidelijk of in de bij de hond beschreven
gevallen sprake was van cen echte avulsie
fractuur waarbij bot ter plaatse van de
peesoorsprong is uitgebroken danwel van
een avulsie van dc pees waarbij de pees is
losgescheurd van het bot met secundaire
tendinitis calcinosa, daar in meerdere ge-
vallen het vermeende avulsie fragment bij
chirurgie groter bleek te zijn dan het defect
in de femur (5, 7). Er is geen verschil in de
plaats van oorsprong van de musculus ex-
tensor digitorum longus aan de femur tus-
sen de hond enerzijds en paard en kat an-
derzijds, waarmee het verschil in verloop
van de avulsie fractuur verklaard zou kun-
nen worden (4, 6).

Bij het paard bleek het mogelijk de knie te
buigen zonder de tarsus te buigen, hetgeen
kenmerkend is voor een ruptuur van de
musculus peroneus tertius (1). In dit geval
werd het beeld veroorzaakt door avulsie
van de pees van deze spier, die een gemeen-
schappelijke oorsprong heeft met de pees
van de musculus extensor digitorum lon-
gus (6).

Bij het paard werd, gezien de ongunstige
prognose als rijdier, van behandeling afge-
zien. Bij de kat leidde repositie van de frac-
tuur en fixatie van het botfragment met
Kirschner draden tot volledig functioneel
herstel.

LITERATUUR

1. Adams, O. R. Lameness in Horses. Philadelphia:
Lea and Febiger 1974; 317-8.

2. Bardet, J. F. and Piermattei, D. L. Long digital
extensor and popliteal tendon avulsion associated
with lateral patellar luxation in a dog. .1. Am. Vet.
Med. Assoc. 1983; 183: 465-6.

3. Denny, H. R. and Minter, H. M. The long term
results of surgery of canine stiOe disorders. .1.
Small Anim. Pract. 1973; 14: 695-713.

4. Evans, H. E. andChristensen, G. C. Miller\'s Ana-
tomy of the Dog, 2nd ed. Philadelphia: W. B.
Saunders, 1979; 39.3-4.

5. Lammerding, J. .1., Noser, G. A.. Brinker, W. O.,
and Carrig, C. B. Avulsion fracture ofthe origin
ofthe extensor digitorum longus muscle in three
dogs. J. Am. Anim. Hosp. Assoc. 1976; 12: 764-7.

6. Nickel, R., Schummer, A. und Seiferle, E. Leht-
bueh der Anatomieder Haustiere. Band 1. Berlin:
Paul Parey, 1968; 420-53.

7. Pond, M. .1. Avulsion of the extensor digitorum
luiigus muscle in the dog: a report of four cases. .1.
Small Anim. Pract. 1973; 14: 785-96.

8. Stickle, R. L. and Birchard. S. .1. What is your
diagnosis? ,1. Am. Vet. Med. Assoc. 1981; 179:
715-6.

-ocr page 637-

Eenvoudige operatieve behandeling van
heupluxaties bij hond en kat door middel van
een gemodificeerde toggle

Simple Surgical Treatment of Dislocations of the Hip in Dogs and Cats, by a
Modified Toggle

;i2

Th. R. F. Ottenschot\' en D. Gil

SAMENVATTING Operatieve behandeling van heupluxaties door middel van een gemodificeerde
toggle-methode volgens Knowles geeft als regel een zeer snel en blijvend functieherstel. Essentieel
hierbij is een gering chirurgisch trauma. Dit wordt bereiict door het gebruik van een relatief kleine
toggle en dunne boren. De operatietechniek en de resultaten van behandeling van 18 katten en 10
honden worden beschreven.

SUMMARY Surgical treatment of dislocations of the hip by a modified toggle as described by
Knowles (1953) usually results in a very rapid and permanent restauration of function to normal. An
essential feature of this method is the slight .surgical injury. This is achieved by using a relatively small
toggle and drills with small diameter. The .surgical technique and the results of treatment in 18 cats and
10 dogs are reported.

INLEIDING

Zowel bij de hond als bij de kat, maar
vooral bij de laatste, komen luxaties van
heupgewrichten voor, die na repositie en
retentie door middel van verbanden toch
recidiveren.

In de orthopedische handboeken worden
verschillende operatieve methoden aange-
geven om recidief te voorkomen (1, 7, 9).
Eén van de methoden die wij hiervoor ge-
bruiken is een modificatie van de techniek
volgens Knowles(1953). Knowles gebruik-
te bij deze ingreep kunststof of eigen li-
chaamsmateriaal om het ligamentum teres
te herstellen, zodat het heupgewricht in de
juiste positie gefixeerd is, maar toch de
normale lichaamsbewegingen kan uitvoe-
ren (5).

Omdat de band aan slijtage onderhevig is,
moet de duurzaamheid hiervan voldoende
zijn om de repositie te handhaven tot het
gewrichtskapsel en periarticulair weefsel
sterk genoeg is om deze taak over te nemen.
Wij hebben daarom ter vervanging van het
ligamentum teres voor deze band gevloch-
ten staaldraad gekozen.
Er zijn vier indicaties(l, 5,6, 6,9) voor het
verrichten van deze operatie: de belang-
rijkste indicatie is een recidiverende luxatie
van het heupgewricht. Een andere indicatie
is de reeds langer bestaande luxatie waarbij
onbloedige repositie niet meer mogelijk is.
Een derde indicatie kan zijn het samengaan
van heupluxatie met fracturen van het
bekken, waarbij de dorsale acetabulum-
rand gefractureerd is. Ten vierde, indien de
heupluxatie gecombineerd voorkomt met
fracturen van de hetero-laterale achterpoot
kan deze fixatietechniek een vroege mobi-
lisatie toestaan.

Drs. Th. R. F. Ottenschot, Centraal Dierenlaboratorium, Academisch Ziekenhuis Utrecht (van 1970 tot 1974
medewerker Kliniek voor Kleine Huisdieren f-aculteit der Diergeneeskunde. Rijksuniversiteit Utrecht).
Drs. D. Gil, Centraal Dierenlaboratorium, Academisch Ziekenhuis Utrecht.

-ocr page 638-

c:

Fig. I. Schematisclie tekening van de toggle,
■iiiiiiiil^

Fig. 2. De toggle zoals die gebruikt is bij de hond.

DIEREN, MAÏERIAAI. EN METHODEN
/inplan laai

In figuur 1 en 2 is het complete implantaat, zowel
schematisch als opde foto afgebeeld. Er werden twee
maten gebruikt:

1. Eén voor grote en middelgrote honden tussen 15 en
35 kg. Voor deze patiënten werd een gevlochten staal-
draad\' nr. 3 genomen en voor de toggle een roestvrij
stalen pen^ met een lengte van 20 mm en een diameter
van 3 min.

2. Voor katten en honden tot 15 kg werd gevlochten
staaldraad\' nr. 1 genomen en een toggle^ met een
lengte van 15 mm en ecn doorsnede van 2 mm.

De gevlochten staaldraad werd heen en terug door 2
gaatjes in de toggle gevoerd. De toggle is, zoals
zichtbaar op de schematische tekening, op twee plaat-
sen iets afgeplat, zodat de totale dikte van tweemaal
de gevlochten staaldraad cn het afgeplatte deel van de
toggle nict groter is dan de doorsnede van het ronde
gedeelte van de toggle. De uiteinden van de staal-
draden werden aan elkaar gesoldeerd en op ongelijke
hoogte aan elkaar vastgezet, om zo gemakkelijk door
dc boortunnel in de femur te kunnen voeren. De
diameter van het boorgat in dc femurkop kan op deze
manier zeer klein gehouden worden. Verder werd een
roestvrij stalen plaatje\' met 2 gaten gebruikt, waar de
twee draadeinden doorheen werden geleid om aan de
basis van de trochanter major tc worden geknoopt.
De maat van dit plaatje werd voor alle dieren identiek
gehouden met dc volgendeafmetingen: lengte 10 mm,
breedte 5 mm en dikte 1 mm.

Opcralie

Het heupgewricht werd van craniolaterale zijde bena-
derd (8). Bij exoroteren van de knie werden caput
femoris en daarmee restanten van het gescheurde
ligamentum teres aan de fovea capitis zichtbaar.
Door de femurkop naar caudaal te hevelen, kon het
acetabulum worden geïnspecteerd en fibrine en
blocdstolsels hieruit worden verwijderd, zodat de res-
tanten van het ligamentum teres zichtbaar werden.
Om de kunstband op de goede plaats te krijgen is hct
belangrijk de boorgaten te maken op de aanhech-
tingsplaatsen van het ligamentum teres: de fossa ace-
tabularis en de fovea capitis.

De eerste tunnel werd in de femur geboord. Hiervoor
werd een boor met een diameter van 1,5 of 2 mm
genomen, afhankelijk van de dikte van de staaldraad\'
in de gekozen toggle. De boor werd aangezet op dc
fovea capitis van het caput femoris en de boorrichting
zo gekozen dat vanaf dit punt, door hct midden van de
femurhals de boor uitkwam aan de basis van de tro-
chanter major aan de laterale zijde van de femur (fig.
3). De tweede tunnel werd geboord door het acetabu-
lum vanaf de plaats waar nog een restant van hct
ligamentum teres te zien was. De boordiameter hier-
voor was 2 of 3 mm, afhankelijk van de gekozen
toggle.

Was het restant van hct ligamentum teres niet meer te
vinden, dan werd een tweede techniek toegepast.
Hierbij boorden we met dc 1,5 of 2 mm boor doorde
femur vanaf de basis van de trochanter major door de
reeds aanwezige boortunnel bij de gcreponeerde heup.
Op hct moment dat dc boor de femurkop verlaat,
werd de poot in een positie gehouden evenwijdig aan
het vlak van de operatietafel bij het dier in zijligging
cn werd dan pas verder door het acetabulum geboord.

\' Polyfil Stahidraht 1 en 3 - Ethicon, W. Duitsland.
\' Zelfgemaakt uit roestvrij stalen pennen van 2 en 3 mm.
^ Zelfgemaakt uit roestvrij stalen plaat.

-ocr page 639-

Na verwijderen van de boor werd de lieup weer gelu-
xeerd en het boorgat in het acetabulum aangepast aan
de grootte van de toggle.

Vervolgens werd de toggle met draad door dc opening
in het acetabulum gevoerd. Met een pen ter dikte van
de toggle, werd deze doorgeschoven tot in de bekken-
holte. Door aantrekken van de draden kantelt de
toggle 90 graden en zit verankerd. De 2 draden
werden via de fovea capitis door de boortunnel in de
fcmur geschoven. De draadeinden die bij de trochan-
ter major naar buiten kwamen, werden verder doorge-
trokken waarna de heup werd gereponeerd.
De draden werden daarna op de las van elkaar losge-
sneden en apart van elkaar door de 2 gaatjes in het
metalen plaatje gevoerd. Nadat enkele draaibewe-
gingen met het heupgewricht werden gemaakt, werden
de draaduiteinden verder aangetrokken en geknoopt.
Indien mogelijk werd het gewrichtskapsel zo goed
mogelijk gesloten met resorbeerbaar materiaal\'. Hier-
na werden spieren, fascie, subcutis en huid gesloten
door knoophechtingen met hetzelfde materiaal.
Absolute steriliteit bij de operatie is noodzakelijk om
infectie en fisteling, van de in de bekkenholte achter-
gelaten toggle, te voorkomen.

Dieren

De fixatiemethode werd toegepast bij 18 katten en bij
10 honden waarvan één hond beiderzijds. Bij alle
patiënten werden post-operatieve röntgenopnamen
gemaakt. Klinische en röntgenologische controle
werd uitgevoerd 6 weken, 6 maanden en 2 jaar post-
operatief.

RESULTATEN

Van de 28 geopereerde dieren die werden
vervolgd, zijn er vier patiënten waarbij de
afloop slecht was. Eén kat overleed de dag
na de operatie.

Bij één kat was de mislukking een gevolg
van een sterk beschadigd heupgewricht
door het trauma. Na draadbreuk, ongeveer
6 weken post-operatief, trad recidief op.
Op de röntgenfoto was een sterk gedefor-
meerde heupkop zichtbaar.
Bij één van de honden, die was aangeboden
met een beiderzijdse heupluxatie na uit-
glijden, trad 6 weken éénzijdig recidief op.
De operatieve ingreep is daarna nogmaals
uitgevoerd met weer een recidief en op-
treden van deformatie van dit gewricht. De
andere heup is wel goed genezen.
Bij een Basset was het resultaat bij post-
operatieve controle al slecht. Op de rönt-
genfoto was subluxatie zichtbaar. Bij deze
hond trad ook een recidief op na enkele
weken.

Bij de overige 24 patiënten was 6 maanden
na operatie klinisch de functie en stabiliteit
van het geopereerde heupgewricht goed en
vertoonde de röntgenfoto geen abnormali-
teiten (tabel 1). Tien patiënten die 2 jaar na
operatie klinisch en röntgenologisch ge-
controleerd konden worden, waren onver-
anderd goed gebleven (tabel 1).

l abel 1. Resultaten van klinische en röntgenologische controle van 18 katten en 10 honden, waarbij luxatie
van hct heupgewricht behandeld door middel van de be.schreven toggle-techniek.

katten post-oper,

resultaat
na 2 jaai:

resultaat
na 1/2 jaar

resultaat
na 6 weken

goed
goed
goed

1 goed

Honden

10
6
1

goed
goed

overleden
na 1 dag
geluxeerd
deformatie

goed
goed

niet gecontr.
goed

goed
goed
goed
slecht
(sublux.)

goed
goed

goed
goed

recidief
recidief

niet gecontr,
goed

Vicryl 3,0 - Ethicon, W, Duitsland,

-ocr page 640-

DISCUSSIE

Onbloedige repositie van een geluxeerd
heupgewricht is niet altijd mogelijk. Het
afgescheurde gewrichtskapsel en/of fibrine
kan het acetabulum opvullen en repositie
onmogelijk maken dan wel recidicf veroor-
zaken. Incongruentie van het heupgewricht
ten gevolge van hcupdysplasie of door frac-
turen van de dorsale acetabulumrand kan
handhaving van de repositie bemoeilijken.
Verschillende technieken zijn beschreven
om na bloedige repositie van het heupge-
wricht de repositie te handhaven (1, 2, 3,4,
5, 6, 7, 9, 10, 11). Indien voldoende ge-
wrichtskapsel aan het acetabulum en de
femurkop aanwezig is, kan volstaan wor-
den met dit stevig aan elkaar te hechten (1).
In andere gevallen zal voor ecn aanvul-
lende techniek gekozen moeten worden.
Vele van de beschreven methoden geven
kans op complicaties, zoals beschadiging
van dc N. ischiadicus of het losraken van
de pennen (4,7,9), of het vroegtijdig scheu-
ren van de kunstband (11).

De hier beschreven gemodificeerde me-
thode volgens Knowles (5) laat vroege mo-
bilisatie van het geopereerde heupgewricht
toe zonder voorgenoemde problemen. Snel

J

*r

4b.

-ocr page 641-

gebruik van het gewricht post-operatief,
voorkomt arthrose en is tevens essentieel in
die gevallen waarbij een getraumatiseerd
hetero-lateraal achterbeen ontlast moet
worden.

Het gebruikte staaldraad is soepel en sterk
genoeg om alle gewone lichaamsbewegin-
gen 5 a 7 weken te doorstaan. De tijdsduur
blijkt voldoende te zijn voor het herstel van
het gewrichtskapsel om recidief te voor-
komen.

Avasculaire necrose van de femurkop zou
vooral kunnen optreden bij het toepassen
van deze techniek bij jonge dieren met open
groeischijven (1).

Bij alle door ons geopereerde dieren was de
groeischijf al gesloten. Avasculaire necrose
ten gevolge van het vervaardigen van de
boorgaten en het plaatsen van de toggle is
in ons materiaal niet duidelijk waarneem-
baar geweest. Wel is bij de kat, waarbij de
operatie mislukt is, het reeds aanwezige
trauma (bestaande uit een sterke aantas-
ting van het kraakbeen van de heupkop)
samen met de beschadiging van de boor-
tunnel mogelijk de aanleiding geweest tot
het ontwikkelen van arthrose en een sterke
deformatie van de heup. Mogelijk heeft de
beschadiging van bloedvaten in dit gebied
toch een rol gespeeld.
Bij de hond met de beiderzijds opgetreden
heupluxatie kan overbelasting de oorzaak
van de hcrluxatie zijn geweest. Na de
tweede ingreep ontstonden ook arthroti-
schc veranderingen met deformatie van de
heupkop, waarschijnlijk ten gevolge van
herhaaldelijke beschadiging van de ge-
wrichtsvlakten en het kapsel. Bij de Basset,
waarbij recidief optrad, is ecn ondiep ace-
tabulum waarschijnlijk de oorzaak geweest
van de mislukking. Bij heupdysplasie is het
dikwijls onmogelijk om de heupkop goed
te reponeren in het acetabulum, zoals ook
bij deze hond het geval was. Dit geeft extra
aanleiding tot beschadiging en het ont-
staan van arthrose.

Gebruik van deze zelfgemaakte toggle met
de eraan bevestigde staaldraad biedt het
voordeel boven het gebruik van de toggle
vervaardigd uit Kirschnerpennen, beschre-
ven door Whittick (9) en Brinker (1),
omdat zowel in acetabulum als in de femur
een relatief dunne boor gebruikt kan wor-
den. Dit betekent minimaal bottrauma en
minder kans op avasculaire necrose.
Recidief van de heupluxatie kan optreden
door bijv. vroegtijdige breuk van het ar-
tificiële ligamentum teres. Heroperatie,
expectatieve therapie mct inductie van near-
throse, femurkop- en halsresectie of het
plaatsen van een heupprothese kunnen dan
worden overwogen.

De stabilisatie van het gereponeerde heup-
gewricht door een gemodificeerde toggle-
pin-techniek leidt veelal tot een spoedig en
goed functioneel herstel bij katten en hon-
den tot 35 kg.

DANKBETUIGING

Onze bijzondere dank gaat uit naar de heer Gerard
Schoonderwoerd, hoofd Mechanische Werkplaats
Inwendige Geneeskunde van het Academisch Zie-
kenhuis te Utrecht, voor het vervaardigen van de
toggle.

LITERATUUR

1. Brinker, W. O., Piermattei, D. L., and Flo, G. L.
Handbook of small animal orthopedics and frac-
turc treatment. W. B. Saunders Company IQS.I.
Philadelphia.

2. Campbell,.I. R.,Lawson, D. D.,and Wyburn, R.
S. Coxofemoral luxation in the dog. The Vet.
Rec. 1965; 77; 1I7.V7.

3. De Angelis, M. and Prata, R. Surgical Repair of
coxofemoral luxation in the dog. J. Am. Anim.
Hosp. Ass. 1973; 9: 175-9.

4. DeVita. ,1. A. A method of pinning for chronic
dislocation of the hip joint. .1. Am. Vet. Med.
Assoc. Proc. Book 1952; 191-2.

5. Knowles, A. T., Knowles, .1. 0..and Knowles, R.
P. An operation to preserve the continuity of the
hip joint. .1. Am. Vet. Med. Assoc. 1953; 123:
508-15.

6. Lawson. D. D. Toggle fixation for recurrent dis-
location of the hip in the dog. J. Small Animal
Pract. 1965; 6: 57-5.

7. Newton, C. D. andNunamaker, D. H. Textbook
of small animal orthopedics. J. B. Lippincott
Company Philadelphia, 1985.

8. Piermattei, i;). L,. and Circeley, A. G. An atlas of
surgical approaches of the dog and cat. 2nd Ed.
Saunders Philadelphia, 1979.

9. Whittick, F. Canine orthopedics. Lea and Fe-
biger, Philadelphia, 1974.

10. Stadcr, O. The reduction of coxofemoral lux-
ations in the dog. N. Am. Vet. 1955; 36: 1026-8.

11. Zahiewicz, M. Recurrent hip luxation in the dog.
Skin as a substitute ligament. The Vet. Rec. 1967;
81: 538-9.

-ocr page 642-

Onderzoek en behandeling van het losse
processus coronoïdeus medialis bij de hond

Examination and Treatment of Ununited Media! Coronoid Processes in Dogs

H. A. W. Hazewinkel\' en G. Voorhout^

SAMENVATTING Het losse processus coronoideus medialis (PCM) is de meest voorkomende ont-
wikkelingsstoornis in het ellebooggewricht van jonge honden van grote en middelgrote rassen. De
klinische en röntgenologische verschijnselen van het losse PCM worden beschreven bij 39 honden
waarbij door middel van arthrotomie een los PCM werd vastgesteld. Deze honden, voornamelijk
Rottweilers, Retrievers en Berner Sennenhonden, vaker reuen dan teven, werden voor het eerst kreupel
gezien op een leejiijd van 4-6 maanden. Zij vertoonden een geringe tot ernstige kreupelheid waarhij het
been frequent geabduceerd en geëxoroteerd werd gehouden. Het betreffende ellebooggewricht was
veelal overvuld en pijnlijk bij hyperflexie en/of hyperextensie.

Osteofyten, soms uitsluitend aanwezig langs de proximale rand van het processus anconeus, konden op
de mediolaterale röntgenopnamen goed worden beoordeeld.

Het aspect van het PCM variërend van normaal tot los, was het best op de mediolaterale en anteroposte-
rior mediaal oblique opname te beoordelen. Deze beide opnamen waren ook waardevol voor het
diagnostiseren van een eventueel gelijktijdig aanwezig los processus anconeus dan wel osteochondro.se
van de mediale humeruscondyl.

In enkele gevallen gingen de klinische verschijnselen niet gepaard met röntgenologisch waarneembare
afwijkingen. Bij arthrotomie van de ellebogen bleek dat bij deze honden de gehele apex, of één dan wel
meerdere fragmenten van het PCM waren afgebroken, die dan veelal ingeklemd liggen tussen de radius
en ulna.

Post-operatief wordt veelal een spoedige verbetering van de locomotie gemeld. Preventieve en diagnos-
ti.sche maatregelen gericht op een vroegtijdig instellen van de chirurgische therapie, worden bediscus-
sieerd.

SUMMARY An ununited medial coronoid process (MCP) is the most common developmental distur-
bance in the elbow joint of young dogs of large and medium-sized breeds. The clinical and radiological
symptoms of ununited medial coronoid processes in thirty-nine dogs are reported, the presence of an
ununited medial coronoid process being established by arthrotomy in these cases. Lameness was
observed for the first time in these dogs, mainly Rottweilers, Retrievers and Berner Sennenhunde, and
more often male dogs than bitches, when they were from four to six months of age. They showed
lameness ranging from slight to .severe, and the leg was frequently held in a position of abduction and
outward rotation. The elbow joints involved often showed abnormal accumulations of fluid, hyperfle-
xion and/or hyperextension being painful.

Osteophytes, only occuring along the proximal border of the anconeal process, could be well assessed on
the mediolateral radiographs.

The appearance of the MCP, varying from normal to ununited, could best be evaluated in the
mediolateral and anteroposterior medial oblique radiographs. These two radiographs were also of value
in diagnosing an ununited anconeal process which ivai present at the same time as osteochondrosis of
the medial condyle of the humerus in two dogs.

The clinical symptoms were not as.sociated with radiologically perceptible changes in some cases.
Arthrotomy ofthe elbows showed that the entire apex or otherwise one or several fragments of the
MCP, which are often wedged between the radius and ulna in these cases, may break off
Rapid post-operative improvement of locomotion is frequently reported. Preventive and diagnostic
procedures carried out to make possible early institution of surgical treatment are di.scussed.

\' Dr. H. A. W. Hazewinkel, Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier en

\' Drs. G. Voorhout, Vakgroep Radiologie van de Faculteit der Diergeneeskunde, Rijksuniversiteit Utrecht.
1234 Tijdschr. Diergeneeskd., deel Hl, ajl. 24. 1986

-ocr page 643-

INLEIDING

Arthrose van het ellebooggewricht bij jon-
ge honden van grote en middelgrote rassen
wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door ont-
wikkelingsstoornissen zoals het losse pro-
cessus anconeus (4), osteochondritis disse-
cans van de mediale humerus condyl (18)
cn het losse processus coronoïdeus media-
lis van de ulna (PCM) (18, 24). Van deze
ontwikkelingsstoornissen wordt het losse
PCM het meest frequent waargenomen (6,
17, 19).

Het PCM vormt een integraal onderdeel
van het ellebooggewricht door de articula-
tie van het PCM met het laterale aspect van
de mediale humerus condyl (24) (Figuur 1).
Het PCM ossificeert via het proces van
enchondrale ossificatie vanuit de basis in
de richting van de apex. De ossificatie is
voltooid op een leeftijd van 20-22 weken
(20). Een verstoring van de enchondrale
ossificaties zoals dit optreedt bij Osteo-
chondrose, zou het PCM kwetsbaar maken
voor mechanische belasting (8, 18). Me-
chanische overbelasting van het PCM kan
optreden indien de lengtegroei van de ra-
dius (tijdelijk) achterblijft bij die van de
ulna, zoals werd aangetoond bij Berner
Sennenhonden op een leeftijd van 4/2 tot 6
maanden (26). Erfelijk predispositie van
het losse PCM bij de Berner Sennenhond is
gesuggereerd doch niet bewezen (3).
Eén of meerdere fragmenten kunnen af-
breken van het PCM; deze zullen meestal
ingeklemd blijven tussen radius en ulna.
Tevens is het mogelijk dat de gehele apex
van het PCM afbreekt.
Het losse PCM zal in dc regel verbonden
blijven met gcvasculariseerd fibreus bind-
weefsel waardoor het PCM verder kan os-
sificercn (6, 7, 20) en zal zelden als corpus
librum in het ellebooggewricht worden
aangetroffen (20). Het losse PCM leidt tot
beschadiging van het groeiend gewrichts-
kraakbeen van de tegenovergelegen me-
diale humerus condyl en geeft tenslotte
aanleiding tot het optreden van arthrose
van het ellebooggewricht (7). Behalve de
pijnlijkheid door het losse PCM zal dan
ook de opgetreden arthrose het klinisch
beeld gaan bepalen.

In dit artikel worden de klinische en rönt-
genologische verschijnselen alsmede de
operatieve en post-operatieve bevindingen
bij 39 honden met een los PCM in één of
beide ellebooggewrichten beschreven.

DIEREN, MATERIAAL EN METHODEN
In dit onderzoek werden 39 honden opgenomen die in
het jaar 1984 naarde Universiteitskliniek voor Kleine
Huisdieren werden verwezen en waarbij in 47 elle-
bogen klinisch en röntgenologisch aanwijzingen wer-
den gevonden voor een los PCM en de diagnose bij
arthrotomie van de elleboog werd bevestigd.
Het betrof 15 ellebogen en 14 Rottweilers, 14 elle-
bogen van 11 Retrievers (9 Labrador Retrievers en 2
Golden Retrievers), 8ellebogen van 5 Berner Sennen-
honden alsmede 10 ellebogen van 9 honden van an-
dere rassen: 3 Sint Bernards, 3 Duitse Herders, 1
Bouvier, I New-Foundlander (beiderzijds) en 1 Me-
chelse Herder. De geslachtsratio, de leeftijd waarop
de eerste verschijnselen van kreupelheid werden waar-
genomen en waarop de honden voor onderzoek
werden aangeboden (beide met mediaan en spreidings-
breedte) en de localisatie zijn weergegeven in tabel 1.
Het
klinisch onderzoek bestond uit monsteren in stand
en gang, palpatie en passieve bewegingen. Hierbij
werd erop gelet of het onderbeen van de betreffende
voorpoot iets geabduceerd en geëxoroteerd werd ge-
houden (\'pointeren\'). Tevens werd de mate van kreu-
pelheid geregistreerd waarbij onderscheid werd ge-
maakt in I) \'matig\' kreupel (vooral startpijn en wel
belasten van het betreffende been) en 2) \'ontlasten\'
(het betreffende been werd voornamelijk ontlast).
Bij palpatie ter hoogte van de Musculus anconeus
werd gevoeld of het ellebooggewricht was overvuld.
Pijnreactie bij respectievelijk hyperflexie en hyperex-
tensie van het ellebooggewricht werd gecontroleerd.
Het
röntgenologisch onderzoek bestond uit een inedio-
laterale opname van het halfgebogen gewricht (ML)
bij de hond in zijligging en een anteroposterior op-
name van het gestrekte gewricht (AP) bij de hond in
borstbuikligging. Dit onderzoek werd aangevuld met
één of meer van de volgende opnamen: mediolaterale
opname van het volledig gebogen gewricht (ML, ge-
bogen) bij de hond in zijligging, mediolaterale op-
natne van het volledig gestrekte gewricht waarbij het
antebrachium 10 tot 15° werd geëxoroteerd (ML, ge-
strekt) bij de hond in zijligging, en een oblique ante-
roposterior opname van het gestrekte gewricht waar-
bij het antebrachium 45° werd geëndoroteerd (antero-
posterior mediaal oblique, APMO) bij de hond in
borstbuikligging. Alle opnamen werden gemaakt zon-
der sedatie of anaesthesie, met de cassette op tafel
direct onder het been en zonder strooistralenrooster.
De röntgenopnamen werden beoordeeld op
f de af-
of aanwezigheid van osteofyten in het kader van ar-
throse, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen 1)
osteofyten uitsluitend aanwezig langs de proximale
rand van het processus anconeus en 2) osteofyten op
meerdere plaatsen langs de randen van het gewricht, •
normale aftekening van het PCM, waarbij onder-
scheid werd gemaakt tussen I) normale aftekening
van het PCM, 2) geen normale aftekening van het
PCM maar geen losse fragmenten zichtbaar, en 3)
los.se fragmenten van het PCM, • het al dan niet
vergroeid zijn van net processus anconeus met de ulna
en • de aanwezigheid van subchondrale botdefecten
langs de gewrichtsvlakte van de mediale humerus-
condyl in het kader van
Osteochondrose.

-ocr page 644-

Fig. F Mediaal- en vooraanzicht van de rechter proximale radius (R) en ulna (U) met het tuber olecrani (T.
olecr.). Het processus coronoideus medialis (PCM) is meer geprononceerd dan het processus coronoideus
lateralis (PCL) en vormt onder andere tezamen met de radius en het processus anconeus (pr. anc.) dc articulatie
met de humerus. De stippellijn geeft het aspect weer van een losse apex van het PCM; het kader komt overeen
met fig. 2.

Fig. 2. Geëxarticulecrde radius (R) en ulna (U) van een 7 maanden oude Rottweiler reu, direct na euthanasie.
Binnen het gebied van kraakbeenverkleuring tekent zich de fragmentatielijn ) in het PCM af; hct fragment
ligt ingeklemd tussen radius en ulna.

-ocr page 645-

Fig. 4. ML (gebogen)opname van de linkerelleboog van Rottweiler (reu, 2 jaar). Uitgebreide osteofytvorming
hings de proximale rand van het proce.ssus anconeus en dc proximale radius (pijlen).

Ook is een kraakbeenflap (OCD) aan de
mediale humerus condyl zichtbaar ( —). FCR =
Musculus llexor carpi radialis. MHC = mediale
humerus condvl.

-ocr page 646-

Tabel 1. 39 Honden waarbij na arthroloniie van het ellebooggewricht een los PCM werd vastgesteld verdeeld
naar ras. Geslachtsverdeling, leeftijd waarop de kreupelheid zich voor het eerst manifesteerde en de leeftijd
waarop de hond voor het eerst voor onderzoek werd aangeboden en tevens of het losse PCM in één of twee
ellebogen en aan welke zijde werd aangetroffen, zijn weergegeven.

Leeftijd (maanden)
eerste ver-

Ras

Geslacht
(ƒ :0

(aantal honden)

aanbod

sch i j nse1 en

Loka1i sat i e

L : R

een- twee-
zijdig z i j d i g

Rottweiler 9 : 5

(n=l4)

Retrievers 8 : 3

{n=Il)

B. Sennenhond 5 : O

(n=5)

Overige rassen 6 : 3

(n=9)

9 : 6

8 : 6

k : 4

2 : 8

13

(7 - 30)

13

(3i - 18)

(3i - 10) (5 - 31)

4

(3 - 7)

11

(8 - 15)

ih - 14) (7 - 22)

Voor de anhrotomie werd het ellebooggewricht van
mediaal benaderd tussen de Musculus pronator teres
en de Musculus flexor carpi radialis waarna het gc-
wrichtskapsel in de lengterichting werd ingesneden
(22). Speciale aandacht werd besteed aan de Nervus
medialis die het operatiegebied doorkruist. Na abduc-
tie en endorotatie van het antebrachium ten opzichte
van de humerus werden humcruscondyl en PCM
geïnspecteerd. Bij onvoldoende overzicht werd tevens
de mediale collaterale band of het ligamentum annu-
lare partieel ingesneden. Losse fragmenten van het
PCM werden verwijderd, de laesie gecurrettccrd en
het gewricht gespoeld met steriele 0,9% NaCL-oplos-
sing. Eventueel aanwezig los kraakbeen in geval van
osteochondritis dissecans (OCD) van de mediale hu-
merus condyl, werd overeenkoinstig behandeld.
Indien ingesneden, werd de collaterale band of het
ligamentum annulare gehecht volgens Bunnell. Ach-
tereenvolgens werden gewrichtskapsel, spierfascie en
subcutis gesloten met knoophechtingen met atrauma-
tisch resorbeerbaar materiaal\'. De huid werd gesloten
met niet-resorbeerbaar hechtmateriaal- dat 8-10 da-
gen na operatie werd verwijderd.
Bij twee ellebooggewrichten waarbij
Icven.\'i ccn los
processus anconeus was gediagnostiseerd, werd aan-
sluitend een laterale arthrotomie verricht (21) cn het
processus anconeus verwijderd.

Vanaf de tenen tot en met het ellebooggewricht werd
ecn elastisch verband\' aangelegd dat 3 dagen na ope-
ratie definitief werd verwijderd.
Geadviseerd werd dc beweging van de hond gedu-
rende een post-opcratieve periode van 3 weken te
beperken waarna geleidelijk meer beweging kon wor-
den toegestaan. Van honden die beiderzijds aanwij-
zingen vertoonden van een los PCM, werd bij 8
honden dc operatie van de andere elleboog 6 weken
later uitgevoerd.

Van 33 honden kon door middel van een telefonisch
uitgevoerde enquête informatie worden verkregen
over het resultaat van operatie. Het betrof hierbij 25
honden die aan één zijde en 8 honden die beiderzijds
werden geopereerd. De enquête werd 20-32 maanden
(mediaan 26 maanden) na operatie uitgevoerd, waar-
bij werd geïnformeerd (1) of de locomotie verbeterd,
onveranderd of verslechterd was ten opzichte van de
situatie vóór de operatie (2), hoe het patroon van dc
eventuele kreupelheid was (arthrosebceld dan wel vol-
ledig ontlasten), en (3) indien de hond klachtcnvrij
was hoeveel dagen na operatie deze situatie werd be-
reikt.

RESULTATEN

De resultaten van het klinisch onderzoek
van de 47 ellebooggewrichten zijn, onder-
verdeeld per ras, vermeld in tabel 2.
Pointeren van het voorbeen werd 28 maal
waargenomen. Bij monsteren vertoonden 9
honden een volledig ontlasten van één
voorbeen waarbij het in 2 gevallen honden
betrof die beiderzijds een los PCM bleken
te hebben. De overige 38 honden waren in
meer of mindere mate \'matig kreupel\'. Bij
palpatic bleken 42 van de 47 elleboogge-
wrichten overvuld, terwijl pijnreactie werd
waargenomen bij hyperflexie en/of hyper-
extensie van 39 van de onderzochte elle-
bogen. Géén pijnreactie werd waargeno-
men bij hyperflexie èn hyperextensie van de
8 (wel overvulde)ellebooggewrichten van 1
Rottweiler, 3 Retrievers, 3 Berner Sennen-
honden en 1 Sint Bernard.

\' Vicryl® 2.0. Ethicon. Norderstedt, W. Duitsland.
^ Mersilene® 3.0, Ethicon, Norderstedt, W. Duitsland.
\' Gasofix®, BDF Beiersdorf AC}, Hamburg. W. Duitsland.

-ocr page 647-

Tabel 2. Resultaten van het klinisch onderzoek van 47 extremiteiten van 39 honden, zoals vermeld in tabel 1.

Ras

Pijnreactie bij
Mate van kreupelheid Poi nteren Overvuld hyperflexie en/of

hyperextens i e

(aantal ellebogen) matig ontlasten

Rottweiler
{n=15)

Retrievers
(n=l\'i)

B. Sennenhond
(n=8)

Overige rassen
(n=10)

5

13

6

12
13
7
6

3

1 1
5
9

12

10

Bij 7 van de 46 ellebogen werd röntgenolo-
gisch geen arthrose gevonden. Bij 12 elle-
bogen werden osteofyten uitsluitend aan-
getroffen langs de proximale rand van het
processus anconeus en bij 28 ellebogen
werden osteofyten aangetroffen op meer-
dere plaatsen langs de randen van het ge-
wricht (tabel 3). Aanwezigheid en uitge-
breidheid van arthrose waren het best te
beoordelen op ML-opnamen omdat hierop
zowcl de proximale rand van het processus
anconeus als andere gewrichtsranden te
beoordelen waren (figuur 4).

Bij 10 van de 47 ellebogen was röntgenolo-
gisch een normale aftekening van het PCM
zichtbaar. Bij 16 ellebogen was geen nor-
male aftekening van het PCM zichtbaar,
maar werden ook geen losse fragmenten
van het PCM gevonden. Bij 21 ellebogen
werden losse fragmenten van het PCM ge-
vonden (tabel 3). Informatie over de afte-
kening van het PCM werd verkregen van
ML, ML (gestrekt) en APMO opnamen
(figuren 5, 6, 7). De ML (gebogen) en AP
opnamen leverden hiertoe geen bijdrage.

Tabel 3. Röntgenologische bevindingen van de47 ellebogen met een los PCM waarbij aangegeven de mate van
arthrose met respectievelijk geen osteofytvorming, uitsluitend op het proc. anconeus zichtbaar en osteofytvor-
tning op meerdere plaatsen van het gewricht (ernstig). Aangegeven wordt of het aspect van het PCM respectieve-
lijk normaal was, geen normale aftekening vertoonde doch waarbij géén losse fragmenten zichtbaar waren
(abn.) dan wel fragmenten van het PCM zichtbaar waren (los). Tevens worden de overige bevindingen op de
röntgenopnamen vermeld.

Ras

Mate van arthrose Aspect P.C.H. Overige bevindingen

(aantdl oroc

,, , vgeen ^ ^ " ernstignorm. abn. los
ellebogen}^ anconeus

Rottweiler 1

(n=)5)

10

k

7

-

Retrievers 3
(n=lM

-

11

1

7

6

osteochondrose medial
humerus condyl : 6 x

e

B. Sennenhond 3
(n=8)

3

2

5

1

2

-

Overige rassen

5

5

6

los proc. anconeus :
osteochondrose media\'
humerus condyl
; 2 x
korte radius : 1 x

2 x
le

-ocr page 648-

Tabel 4. Bevindingen bij 47 arthrotomiën verricht bij dc honden vermeld in tabel I, alsmede het klinisch
resultaat van behandeling waarbij aangegeven hoeveel van de vervolgde honden vrij waren van kreupelheid dan
wel waren verbeterd (t), stationair waren gebleven (—) of verslechterd (l) 26 maanden na operatie.

Ras Los proc. coron. medialis Overige bevindingen Kl i n i sch resu I taat\'

(ellebogen) ingeklemd gefragm. apex vrij ->■

Rottwe i1 er

10

3

2

1 1

1

l{

(n=15)

Retr i evers

3

2

9

3

X

OCD (met apex)

6

3

(n=lit)

1

X

CCD (gefragm.)

B. Sennenhond

2

2

k

3

1

(n=8)

Overige rassen

2

1

7

2

X

OCD (met apex;

3

2

2

(n=10)

Newfound 1.)

2

X

los proc.anconeus

(met apex; St. B.

en M. herder)

Fig. 5. Ml.-opname van de linker elleboog van een
New-l-"oundlander (reu, 6 maanden). Geringe osteo-
fytvorming langs de proximale rand van het processus
anconeus (witte pijl). Geprojecteerd over de epifyse
van de radius zijn losse fragmentjes van het PCM
zichtbaar (zwarte pijlen).

Fig. 6. ML (gestrekt) opname van de rechter elle-
boog van een Rottweiler (reu. I jaar). Osteofyten
langs de proximale rand van het processus anconeus
(zwarte pijl). Craniaal is tussen humerus en radius een
los botfragment aanwezig (witte pijl) en geprojec-
teerd over de radius is ecn niet-gedisloceerd los frag-
ment van het PCM zichtbaar (zwarte pijltjes).

-ocr page 649-

E^ij 2 van de 47 ellebogen werd een los
processus anconeus waargenomen (tabel
3), hetgeen in beide gevallen op alle be-
schikbare ML opnamen te zien was (figuur
8).

Bij 8 van dc 47 ellebogen werd een sub-
chondraal botdefcct gezien langs dc gc-
wrichtsvlakte van de mediale humeruscon-
dyl (tabel 3), in 6 gevallen op zowel de AP
als de APMO opname, in 2 gevallen uitslui-
tend op de APMO opname (figuur 9). Bij
een Duitse Herder werd een incongruentie
van het ellebooggewricht waargenomen
ten gevolge van een groeistoornis van de
radius.

Vier van de 47 ellebogen vielen zowel
binnen de groep van 7 ellebogen waarbij
geen arthrose werd gevonden als binnen de
groep van 10 ellebogen waarbij een nor-
male aftekening van het PCM werd ge-
vonden. Bij deze ellebogen werden ook
geen nevenbevindingen gedaan zodat, in
tegenstelling tot het klinisch beeld, het
röntgenologisch beeld volledig normaal
was (figuur 10).

In 17 ellebogen werd bij arthrotomie een
fragment aangetroffen dat ingeklemd lag
tussen dc radius en ulna (figuur 2), in 8
ellebogen werden meerdere fragmenten aan-
getroffen, terwijl in 22 ellebogen de apex
van het PCM geheel los werd aangetroffen
(figuur 1). Bij 2 Retrievers werd in 3 elle-
bogen een losse kraakbeenflap van de me-
diale humerus condyl als osteochondroti-
sche laesie (OCD) tezamen met een losse
apex aangetroffen (figuur 3). Eén Retriever
vertoonde OCD tezamen met meerdere
fragmenten van het PCM. Eén New-Found-
lander vertoonde beiderzijds OCD en een
losse apex. Bij één Sint Bernard en êén
Mechelse Herder werd een los processus
anconeus en een losse apex verwijderd
(tabel 4).

-ocr page 650-

Van 13 van de 14 Rottweilers werden gege-
vens verkregen over de resultaten van de
operatie. Twaalf honden vertoonden een
verbeterde locomotie waarvan één hond
nog duidelijke starlpijn vertoonde en 11
geheel klachtenvrij waren aan het geope-
reerde been. Eén hond, die aan beide elle-
bogen werd geopereerd, was verslechterd
waarbij één been regelmatig wordt ontlast.
Twee honden waren inmiddels kreupel aan
het niet-geopereerde been.
Van 9 van de 11 Retrievers werden gege-
vens verkregen over de resultaten van dc
operatie: 6 honden (waarvan 3 beiderzijds
geopereerd) waren klachtenvrij, 3 honden
waren verbeterd doch vertoonden nog kreu-
pelheid.

Van de 4 Berner Sennenhonden waarover
gegevens konden worden verkregen, bleken
er 2 van de 3 die beiderzijds geopereerd
waren geheel klachtenvrij en 1 éénzijdig
regelmatig kreupel. De vierde Berner Sen-
nenhond vertoonde nu alleen nog kreupel-
heid aan het niet geopereerde been. Twee
van de 3 Sint Bernards waren niet verbe-
terd cn vertoonden nog regelmatig kreu-
pelheid. Eén Sint Bcrnard waarbij ook het
processus anconeus werd verwijderd, was
klachtenvrij.

Van 2 van de 3 Duitse Herders (inclusief dc
hond met de korte radius) konden gege-
vens verkregen worden: beide waren verbe-
terd doch niet geheel klachtenvrij. De Bou-
vier cn New-Foundlander bicken geheel
klachtenvrij te zijn.

De eigenaren van de honden waarbij post-
operatief een volledig ongestoorde loco-
motie was opgetreden, vermeldden dat
deze situatie 14 dagen (2 dagen-13 weken)
na operatie werd bereikt (respectievelijk
mediaan en spreidingsbreedte).

Fig. 10. ML-opnamevan de linkerelleboogvan een
Golden Retriever (teef, 8 maanden). Er zijn geen aan-
wijzingen voor arthrose. Er is een normale aftekening
van het PCM zichtbaar (pijltjes). Bij arthrotomie
bleek een los fragment ingeklemd tussen radius en
ulna (fig. 2) aanwezig.

-ocr page 651-

DISCUSSIE

In analogie met de bevindingen in andere
Europese landen en de Verenigde Staten
van Amerika (3, 6, 7, 17, 18, 19), wordt het
losse processus coronoïdeus medialis
(PCM) ook in Nederland regelmatig ge-
diagnostiseerd als oorzaak van kreupel-
heid bij jonge honden van grote en middel-
grote rassen.

De diagnose wordt gesteld op grond van de
klinische en röntgenologische bevindingen,
waarbij het ras en de leeftijd waarop de
kreupelheid zich het eerst manifesteert in
beschouwing worden genomen.
Het losse PCM werd vooral aangetroffen
bij Rottweilers, Retrievers en Berner Sen-
nenhonden vanaf de leeftijd van 4-6 maan-
den, hetgeen overeenkomt met de bevin-
dingen van anderen (3, 6, 19).
De dieren vertonen een \'pointeren\' van het
betreffende voorbeen alsmede overvulling
en pijnlijkheid bij passieve beweging van
het ellebooggewricht.
Als verklaring voor het frequent voor-
komen van het losse PCM bij de Rottweiler
en de Retrievers wordt de mechanische
overbelasting van het PCM vermeld, die bij
deze honderassen zou optreden ten gevolge
van de brede borstkas met als gevolg een
relatief grote afstand tussen de elleboog-
gewrichten (7). Bij de Berner Sennenhond
wordt een tijdelijke groeistoornis in de dis-
tale groeischijf van de radius voor de over-
belasting van het PCM verantwoordelijk
gesteld (26).

Deze situatie zou een rol gespeeld kunnen
hebben bij één van de Herders in onze serie
met een traumatisch geïnduceerde groei-
vertraging van de radius. Door Olsson (18)
worden het losse PCM, evenals het losse
processus anconeus en osteochondritis dis-
secans, beschouwd als onderdelen van het
osteochondrose complex. In dit onder-
zoek werd naast het losse PCM bij 2
honden een los processus anconeus waar-
genomen en in 6 gevallen (2 maal beider-
zijds) osteochondritis dissecans van de me-
diale humeruscondyl.
In de elleboog kunnen diverse verkregen
afwijkingen of ontwikkelingsstoornissen
voorkomen. Routine ML- en AP-opnamen
zijn geschikt vooreen eerste inventarisatie
en deze opnamen behoren altijd gemaakt te
worden. Een ML-(gebogen) opname wordt
over het algemeen aanbevolen bij de ver-
denking op een losprocessus anconeus(15)
of voor de beoordeling van oestofyten
langs de proximale rand hiervan (1, 13, 16,
20, 23), doch deze veranderingen waren
ook op de routine ML-opnamen zichtbaar.
Naast de AP-opname is de APMO-op-
name belangrijk voor de beoordeling van
osteochondrose van de mediale humerus-
condyl. Tevens kan op de APMO-opname
informatie verkregen worden omtrent het
PCM, zeker indien dislocatie van losse
fragmenten is opgetreden ofde fragmenten
groot zijn.

Het PCM ligt niet exact in het sagittale vlak
maar wijst iets naar mediaal (figuur 1).
Door geringe verschillen in rotatie van het
been op de ML-opnamen wordt het PCM
soms wel en soms niet exact zijdelings ge-
troffen. Hoe beter zijdelings het PCM ge-
troffen wordt, hoe duidelijker de afbeel-
ding ervan op de röntgenfoto zal zijn. De
ML- (gestrekt) opname levert over het al-
gemeen, door de geringe exorotatie van het
antebrachium, een goede zijdelingse af-
beelding van het PCM op en daardoor is,
ondanks overlapping van de proximale ra-
dius, op deze opname het PCM het best te
zien.

Ter behandeling van het losse PCM wordt
algemeen de chirurgische extirpatie van
losse fragmenten als de geëigende therapie
beschouwd (15). Meerdere benaderingswij-
zen van het mediale compartiment van het
ellebooggewricht zijn beschreven, zoals de
transolecranon
Osteotomie (27), de triceps
tenotomie (2), de
Osteotomie van de me-
diale epicondyl (12), transectie van de pro-
nator teres en flexor carpi radialis alsmede
desmotomie van de mediale collaterale
band (19). De door ons uitgevoerde tech-
niek volgens Robin (22) heeft als groot
voordeel dat geen additioneel chirurgisch
trauma wordt aangebracht. Partiële des-
motomie, indien noodzakelijk, dient ade-
quaat te worden gehecht omdat instabili-
teit van het ellebooggewricht arthrose indu-
ceert (6). Op deze wijze geopereerd, werd
de extremiteit 3 dagen post-operationem
weer belast en na 2 weken beter belast dan
voor de operatie. Behalve door de operatie-
techniek, wordt de mate van osteofytvor-
ming ook bepaald door het eventueel ge-
lijktijdig voorkomen van osteochondritis

-ocr page 652-

dissecans of een los processus anconeus (6,
7). De Retriever zou eerder arthrose ont-
wikkelen dan de Rottweiler (6) hetgeen
niet overeenstemt met onze röntgenolo-
gisch verkregen bevindingen.
Ons materiaal laat geen conclusie toe ten
aanzien van de mate van klinisch herstel in
relatie tot de mate van arthrose of overige
bevindingen zoals waargenomen op de
preoperatieve röntgenopnamen. Een even-
tueel aanwezige incongruentie als oorzaak
van blijvende kreupelheid (Olsson 1986,
persoonlijke mededeling) werd in ons ma-
teriaal niet gevonden.

In 2 ellebogen bleken de röntgenologische
waarneembare subchondrale botdefecten
langs de mediale humcruscondyl bij opera-
tie niet te berusten op osteochondritis dis-
secans. In deze ellebogen werd ter plaatse
wel erosie van kraakbeen gevonclen. In
deze gevallen kan het beeld mogelijk zijn
veroorzaakt doorsubehondrale uitbreiding
van een \'kissing lesion\' (2) dan wel door
verdikt gewrichtskraakbeen in het kader
van Osteochondrose (18).

Indicatie voor arthrotomie van de elleboog
zal worden gesteld op grond van signale-
ment, klachtenpatroon, klinische en rönt-
genologische bevindingen.
Het röntgenologisch onderzoek van elle-
bogen van jonge honden van middelgrote
en grote rassen dient te bestaan uit routine
ML- en AP-opnamen, een ML-opname
van het gestrekte gewricht bij een 10 tot 15°
geëxoroteerd antebrachium en een APMO-
opname. Gedetailleerde beoordeling zal al-
leen dan mogelijk zijn wanneer deze op-
namen van optimale kwaliteit zijn. Bij
ontbreken van röntgenologisch waarneem-
bare afwijkingen kan de diagnose los PCM
niet worden uitgesloten. Bij dergelijke pa-
tiënten dient het klinisch en röntgenolo-
gisch onderzoek na ongeveer 6 weken te
worden herhaald ter controle van de ont-
wikkeling van arthrose (20).
Arthrotomie bij jonge honden met verden-
king op een los PCM op grond van de
klinische verschijnselen, doch zonder rönt-
genologische bevestiging hiervan, is alleen
gerechtvaardigd indien de klinische bevin-
dingen evident zijn en andere oorzaken van
kreupelheid klinisch en röntgenologisch
zijn uitgesloten.

Preventieve maatregelen zullen het losra-
ken van (een deel van) het PCM moeten
voorkomen. Tot de preventieve maatre-
gelen kunnen behoren: adequaat voederre-
giem (10, II), regelmatige training met
voorkómen van overmatige inspanning (7)
en foktechnische maatregelen indien erfe-
lijkheid is bewezen (3, 7). Voor een vroeg-
tijdige diagnose en het opsporen van een
erfelijke predispositie van het losse PCM
wordt in Zweden bij Rottweilers op de leef-
tijd van 12 maanden gelijktijdig met de
röntgenopnamen van de heupgewrichten,
opnamen van de ellebooggewrichten ter
beoordeling ingestuurd (14). Een dergelijk
systeem zou wellicht in Nederland bij de
Rottweiler en Retrievers nagevolgd kunnen
worden.

Een toename van de kennis van de klini-
sche en röntgenologische verschijnselen
veroorzaakt door het losse PCM bij de
jonge hond, zal kunnen leiden tot het
stellen van de diagnose en het instellen van
de therapie in een vroegtijdig stadium,
zodat een eerder herstel van de loeomotie
bereikt kan worden.

DANKBETUIGING

Voor de klinische evaluatie werd tevens dankbaar
gebruikt gemaakt van patiëntengegevens van dc col-
legae M. A. van Gestel, Y. Krooshof en F. J. Mcut-
stege.

LITERATUUR

1. Bennet, D., Duff.S. R. L, Kcne, R. O.,and Lee,
R. Osteochondritis dissecans and fragmentation
of the coronoid proccss in the elbow joint of the
dog. Vet. Rec. 1981: 109: 329-,%.

2. Benzon, J. L. and Quick, C. B. Fragmented co-
ronoid proccss: anatomical, clinical, and radio-
graphic considerations with case analysis..). Am.
Anim. Hosp. Assoc. 1980; 16: 241-51.

3. Bienz, H. A. Klinische und radiologische Unter-
suchungen über den fragmentierten Proce.ssus
coronoideus medialis im Ellbogengelenk der
Berner Sennenhundes und der anderen Sennen-
hunde-rassen. Irniger, Baar, 1985.

4. Cawley, A. .1. and Archibald, .1. Ununited anco-
neal process of the dog. .1. Am. Vet. Med. Assoc.
1959; 134: 454-8.

5. Denny, FL R. and Gibbs, C. The surgical treat-
ment of osteochondritis dissecans and ununited
coronoid process in the canine elbow joint. .1.
Small Anim. Pract. 1980; 21: 323-31.

6. Gr^ndalcn, J. Arthrosis with special reference to
the elbow joint of youngrapidly growing dogs- a
review of the literature. Nord. Vet. Med. 1979a;
31: 62-75.

-ocr page 653-

7. Grandalcn, J. Arthosis in the elbow joint of
young rapidly growing dogs 111. Nord. Vet.
Med. 1979b; .11: 520-7.

8. Grondalen, .1. Arthrosis in the elbow joint of
young rapidly growing dogs; occurrence in the
Rottweiler breed. Nord. Vet. Med. 1982; 34: 76-
82.

9. Hayes, H. M., Selby, L. A., Wilson, G. P., and
Hohn, B. R. Epidemiologic observations of ca-
ninc elbow disease (emphasis on dysplasia). J.
Am. Anim. Hosp. Assoc. 1979; 15: 449-53.

10. Hazewinkel. H. A. W., Goedegebuure, G. A.,
Poulos, P. W., and Wolvekamp, W. Th. C. In-
fluences of chronic calcium excess on skeletal
development of growing Great Danes. .1. Am.
Anim. Hosp. Assoc. 1985; 21: 377-91.

11. Hedhammer, A., Wu, P. M., and Krook, L. cs.
Overnutrition and skeletal disease: an experi-
mental study in growing Geat Dane dogs. Cor-
nell Vet. 1974; 64 suppl. 5: 11-160.

12. Henry. W. B., Wadsworth. P. L.,and Melhaff, C.
.1. Medial approach to elbow joint with osteo-
tomy of medial epicondyle. J. Am. Coll. Vet.
Surg. 1979; 8: 46-9.

13. Henry, W. B. Radiographic diagnosis and sur-
gical management of fragmented medial coro-
noid process in dogs. J. Am. Vet. Med. Assoc.
1984; 184: 799-805.

14. Klingeborn. B. Hereditary disposition for chro-
nic joint innammation in the elbow of young
rapidly growing dogs. Progress Report, Swedens
Veterinary College, 1983.

15. Lenehan, T. M. and Sickle, D. C. van. Ununited
anconeal process, ununited medial coronoid pro-
cess, ununited medial epicondyle, patella cubiti,
and sesamoidal fragments of the elbow Ch. 85 in:
Textbook of Small Animal Orthopaedics (New-
ton. C. D. and Nunamaker, D. M. eds), Lippin-
cot Co., Philadelphia, 1985.

16. Mason, T. A.,Lavelle, R. B., Skipper, S. C.,and
Wrigley, W. R. Osteochondrosis of the elbow
joint in young dogs. J. Sinall Anim. Pract. 1980;
21: 641-56.

17. McCurnin,D.M.,Slusher,R.,andGrier,R. 1.. A
medial approach to the canine elbow. .1. Am.
Anim. Hosp. Assoc. 1976; 12: 475-80.

18. Olsson, S. E. A new type of elbow dysplasia in the
dog? A preliminary report. Sv. Vet. Tidn. 1974;
26: 152-6.

19. Olsson, S. E. Lameness in the dog: a review of
lesions causing osteoarthrosis of the shoulder,
elbow, hip, stille and hockjoint. Proceedings
Am. Anim. Hosp. Assoc. 1975; 42: 363-70.

20. Olsson, S. E. The early diagnosis of fragmented
coronoid process and osteochondritis dissecans
of the canine elbow joint. .1. Am. Anim. Hosp.
Assoc. 1983; 14: 37-44.

21. Piermattei, D. and Greeley, R. G. An Atlas of
surgical approaches to the bones of the dog and
cat, ed. 2. W. B. Saunders, Philadelphia, 1979.

22. Robins, A. M. Osteochondritis dissecans in the
dog. Austr. Vet. Journ. 1978; 54: 272-9.

23. Robins, G. M. Some aspects of the radiographic
examination of the canine elbow joint. J. Small
Anim. Pract. 1980; 21: 417-28.

24. Tirgari, M. Clinical, radiographical and patho-
logical aspects of arthritis of the elbow joint in
dogs. J. Small Anim. Pract. 1974; 15: 671-9.

25. Tirgari, M. Clinical, radiographical and patho-
logical aspects of ununited medial coronoid pro-
cess of the elbow joint in dogs. J. Small Anim.
Pract. 1980; 21: 595-608.

26. Wind, A. P. Incidence and radiographic appea-
rance of fragmented coronoid process. Califor-
nian Veterinaria 1982; 36: 19-26.

27. Wood, A. K. W., Bath, M. L., and Mason, T. A.
Osteochondritis dissecans of the distal humerus
in a dog. Vet. Rec. 1975; 96: 489-90.

-ocr page 654-

Klinische lessen

Hyperostosis van de mandibulae bij een
West Highland White Terrier

Hyperostosis ofthe Mandibles in a West Highland White Terrier
J. Gutteling\' en H. A. W. HazewinkeP

SAMENVATTING De resultaten van onderzoek en behandeling van een 7 maanden oude West
Highland White Terrier met craniomandibulaire osteopathie wordt beschreven. Een overzicht wordt
gegeven van de ethiopathogenese, de klinische en röntgenologi.sche verschijnselen alsmede van de
therapie en prognose van deze aandoening.

SUMMARY A clinical case of craniomandibular osteopathy in a 7-month-old West Highland White
Terrier is reported. The literature on the pathogenesis, clinical and radiological symptoms as well as the
treatment and prognosis are briefly reviewed.

INLEIDING

Juli 1984 werd een 7 maanden oude West
Highland White Terrier reu aangeboden
met de volgende anamnese:
De hond had sedert ruim 3 maanden pro-
blemen bij het oppakken van voedsel en het
kauwen. Bij klinisch onderzoek bleek het
passieve bewegen van de hals extreem pijn-
lijk. Overigens werden geen afwijkingen
gevonden.

In eerste instantie kon geen diagnose wor-
den gesteld, reden waarom de waarschijn-
lijkheidsdiagnose distorsie van de halswer-
velkolom werd gesteld. Een behandeling
met deltabutazolidine^ (2 maal daags 50
mg) werd ingesteld. Hierop verdwenen de
klachten in zeer korte tijd volledig. Zodra
de ingestelde therapie na 10 dagen echter
werd gestaakt, kwamen de klachten terug.

Bij hernieuwd klinisch onderzoek 2 weken
later maakte de hond geen zieke indruk.
Het meest opvallend was, dat wanneer ge-
tracht werd de kop te palperen de hond dit
op alle mogelijke manieren probeerde te
voorkomen. Als palperen dan toch lukte
gilde de hond het uit van dc pijn. Het
openen van de bek was absoluut onmoge-
lijk wegens verzet.

Besloten werd nader onderzoek onder se-
datie van de hond uit te voeren. Voldoende
sedatie werd bereikt met oxycodon (1 mg
per kg lichaamsgewicht i.m.) HCL-acepro-
mazine (0,1 mg per kg lichaamsgewicht
i.m.) en atropinesulfaat" (0,05 mg per kg
lichaamsgewicht i.m.).
Onder sedatie bleek de bek slechts ten dele
te openen. De kaaktakken voelden bij pal-
patie onregelmatig aan. Besloten werd een
zijdelingse röntgenopname van de schedel
te maken (zie fig. 1).

Gezien de hyperostosis van dc mandibulae
en de sterk verdikte wand van de bulla
tympanicae en mede gezien leeftijd en ras
van de patiijnt kon de diagnose
cranioman-
dibulaire osteopathie
worden gesteld. Be-
sloten werd cen behandeling met 50 mg
phenylbutazon -l- 1,25 mg prednison in te
stellen gedurende 1 maand, waarna afda-
lend en intermitterend gedurende aanvan-
kelijk 2 maanden. De klachten verdwenen
hierop zeer snel en recidiveerden af en toe
in lichte mate waarop de dosering tijdelijk
werd verhoogd tot de aanvangsdosering.

\' Drs. J. Guttcling, W. Wissesstraat 36, 8401 RE Gorredijk; medewerker in de orthopedie van de Vakgroep

Geneeskunde van de Kleine Huisdier van 1975-1978.
^ Dr. H. A. W. Hazewinkel, Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier, Postbus 80-154, 3508 TD
Utrecht.

\' Phenylbutazonum comp. II, Kombivet Etten-Lcur.
Narcosemiddel hond, A.U.V., Cuijk.

-ocr page 655-

Telefonisch deelde de eigenaar ons 1 jaar
na het stellen van de diagnose mede, dat de
hond normaal is uitgegroeid en op een leef-
tijd van 11 maanden zonder medicatie
klachten vrij was en sedertdien is gebleven.

Craniomandibulaire osteopathie (CMO) is
een proliferatieve botaandoening, die niet
van infectieuze of neoplastische oorsprong
is. Bij deze aandoening zijn voornamelijk
de mandibulae, de bulla tympanicae en
soins ook andere schedelbeenderen be-
trokken zoals de maxilla, het os frontalis cn
de crista parietalis (10). In twee gevallen
wordt de betrokkenheid van pijpbeenderen
beschreven (10, II).

Er is nog weinig bekend over de etiopatho-
gcncse. Zo werden vroeger neoplasic (5) en
infectie (10, 12, 13) verondersteld. Het
voorkomen van CMO bij bepaalde rassen
cn nestgenoten suggereert een aangeboren
of zelfs genetische afwijking (8). Een over-
matige osteoclasie zou gevolgd worden
door heftige proliferatie van Osteoblasten,
waardoor een overmatige hoeveelheid cor-
ticaal bot wordt gevormd (7) dat later door
lamellair bot wordt vervangen (II).
De onregelmatige, en veelal symmetrische,
botproliferatie van de beide onderkaak-
helften vindt plaats vanaf het gebied van
het middelste foramen mentale aan de me-
diale, laterale en ventrale zijde, doch niet
rond of tussen de alveoli. De sterkste woe-
keringen zijn gelegen in het gebied van het
processus angulare. Ook beide bulla tym-
panicae kunnen in omvang toenemen en
tevens volwoekcren met botweefsel (11).
De woekeringen van de mandibulae en bul-
lae kunnen het openen van de kaak be-
lemmeren en zelfs, indien vergroeid, geheel
onmogelijk maken (10).

CMO is beschreven bij de Schotse Terrier
(3), West Highland White Terrier (9), Cairn
Terrier (10), Boston Terrier (9), Duitse
Dog (4), Labrador Retriever (14), Boxer
(12), en een atypisch geval bij de Dober-
mann Pincher (15). Er is geen geslachts-
predispositie bekend.

De eerste klachten treden op een leeftijd
van 3-7 maanden op (1, 11). Hierbij wordt
pijn bij kauwen, excessief speekselen, som-
nolentie cn temperatuursverhoging ver-
meld (2,11). Palpatie van de kaaktakken is
in het acute stadium pijnlijk doch later valt
een stevige en pijnlijke zwelling van de
kaaktakken op (I, 2, II).

-ocr page 656-

Met de patiënt onder narcose kan een in-
druk worden verkregen of de kaak meclia-
nisch belemmerd wordt om voldoende ver
te openen.

Differentiaal diagnostisch moet behalve
met tumor of callusvorming (11), vooral
met myositis van de kauwspieren rekening
worden gehouden omdat ook hierbij
atrofie van de kauwspieren kan optreden
en het openen van de bek pijnlijk is. Rönt-
genologisch onderzoek van de kaaktakken
en van de bulla tympanicae zal de diagnose
kunnen bevestigen (2, 11).
Pijnlijkheid en temperatuursverhoging
kunnen iedere 2-4 weken terugkeren tot op
een leeftijd van 11-13 maanden (2, 11). Op
deze leeftijd wordt het aspect van de woe-
keringen rustiger en kunnen de woeke-
ringen in volume afnemen of zelfs groten-
deels verdwijnen (9, 11).
De prognose is alleen ongunstig als ook
onder narcose de kaak niet te openen is ten
gevolge van ankyloserende woekeringen.
Er is geen therapie bekend die prolifera-
tieve woekeringen voorkomt. Er is geen
succesvolle chirurgische methode beschre-
ven om de ankylose van het kaakgewricht
op te heffen (7). De therapie zal symptoma-
tisch moeten zijn: goede verpleging, zacht
voedsel en analgetica of corticosteroïden
(11, 13).

7. Pool, R. R. and Leighton, R. L. Craniomandibu-
lar osteopathy. In: Textbook ol\'Small Animal
1%9; 154: 657-9.

8. Putman, P. W. and Archibald, ,1. Skeletal di.s-
eases in the dog. Mod. Vet. Pract. 1968;49:59-70.

9. Riser, W. H. What is your diagnosis? Cranio-
mandibular osteopathy. J. Am. Vet. Med. Assoc.
1966; 148: l54.-!-4.

10. Riser. W. H., Parkes, L. .1.. and Shirer,.!. F. Ca-
nine craniomandibular osteopathy. J. Am. Vet.
Radiol. Soc. 1967; 8: 23-7.

11. Riser, W. H. and Newton, C. D. Craniomandibu-
lar osteopathy. In: Textbook ol\' Small Animal
Orthopaedics, C. O. Newton and D. M. Nunu-
maker (eds), Lippincott, Philadelphia. 1985.

12. Schulz, S. A case of craniomandibular osteo-
pathy in a Boxer. J. Small Anim. Pract. 1978; 19:
749-57.

13. Vries, H. W. de en Watering, C. C. van de. Cra-
niomandibulaire osteopathie bij de hond, be-
handeld met
Prednison. Tijdschr. Diergeneeskd.
1972; 97: 457-65.

14. Watkins, J. D. and Bradley, R. Craniomandibu-
lar osteopathy in a Labrador Puppy. Vet. Rec.
1966; 79: 262-4.

15. Watson, A. D. J., Ffuxtable, C. R. R., and Far-
row, B. R. H. Craniomandibular osteopathy in
Dobermann Pinchers. J. Small Anim. Pract.
1975; 16: 11-6.

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE

LITERATUUR

1. Alexander. ,1. W. Orthopedie diseases. In: Text-
book of Small Animal Surgery vol. Il.chapt. 165,
H. Slattcr (ed.) W. B. Saunders. Philadelphia
1985; 2312.

2. Alexander, J. W. Selected skeletal dysplasias:
Craniomandibular osteopathy, multiple cartil-
laginous exostoses, and hypertrophic osteo-
dystrophy. Vet. Clin. Nth. Am.. Small Anim.
Pract. 1983; 13 : 55-70.

3. Battershell, D. Craniomandibular osteopathy. .1.
Am. Vet. Med. As.soc. 1969; 155: 1735-8.

4. Burk, R. H. and Broadhurst. .1. .1. Cranioman-
dibular osteopathy in a Great Dane. J. Am. Vet.
Med. A,ssoc. 1976; 169: 635-9.

5. Littlcwort. M. C. G. I\'umor-Iike exostoses on the
bones of the head in puppies. Vet. Rec. 1958; 70:
977-81.

6. Newton. C. D. Skeletal diseases. In: Textbook of
Veterinary Internal Medicinc, S. Ettinger (ed.)
W. B. Saunders, Philadelphia 1983; 22.36-60.

Cold-Flex koudverband

In een persbericht vestigde BrocaMed B.V., Amster-
dam de aandacht op Cold-Flex koudverband (ver-
krijgbaar bij de apotheek).

Het Cold-Flex koudverband is ccn pijnverzachtcr bij
hoofdpijn, bij (sport Iblessures (als bijv. verstuikte
enkels en verrekte pezen) en bij die lichamelijke on-
gemakken, die met een koudetherapie behandeld
moeten worden. Het bestaat voor 90% uit water. Dit
water, in combinatie met een aantal chemische toe-
voegingen, verdampt als het met de warmte van de
huid in aanraking komt; deze verdamping zorgt voor
de koelende werking(blijft in totaal 6 uur lang koelen;
ter voorkoming van spicrverstijving of vernauwing
van de bloedvaten, dient de koeling na een uur gedu-
rende 15 minuten te worden onderbroken).
Hel werkt zeer gelijkmatig en is gemakkelijk aan te
brengen; het hecht zich vanzelf (geen veiligheidsspel-
den en pleisters). Het is elastisch waardoor een lichte
druk aan de koelte wordt toegevoegd, zodat het de
pijn verlicht, de zwelling voorkomt en tegelijkertijd
beschermend werkt.

-ocr page 657-

Behandeling van een groeischijf fractuur van de
distale tibia bij een kalf

Treatment of Fracture of the Epiphysis of the Distal Tibia in a Calf
R. C. Nap\'

samenvatting Casuitielx van een type II groeischijf trauma van de distale tibia bij een l<alf
post-partum. Na open reductie vond stabilisatie plaats door middel van \'cross-pins\', aangevuld met
gipsverband gedurende 4 weken.

Bij klinische en radiologische controles gedurende 5 maanden post-operatief werden geen complicaties
waargenomen.

summary Case report of a post-partum type II epiphyseal fracture of the distal tibia in a calf.
Following open reduction, the fracture was stabilised by cross-pins. A plaster of Paris cast was used as
an additional support for four weeks. A clinical and radiologicalfoUow-up for five months after surgery
did not reveal any cotnplications.

inleiding

Groeischijf fracturen bij het rund worden
het meest frequent gezien op de leeftijd van
3-12 maanden. Deze zijn meestal gelokali-
seerd in de proximale en distale femur, de
proximale tibia en de distale metacarpus en
metatarsus (1).

Minder frequent is de groeischijf fractuur
van de distale tibia. Deze werd in de pe-
riode 1982 tot en met januari 1986 op de
kliniek voor Heelkunde der Grote Huis-
dieren der RfJLJ bij 3 kalveren gezien.
In de literatuur wordt deze fractuur bij
grote huisdieren niet beschreven en een
specifieke behandeling niet aangegeven (1,
2,3,4,5).

Brinker e. a. (6) geven aan dat bij kleine
huisdieren in geval van dergelijke fracturen
gebruik kan worden gemaakt van fixatie
met behulp van zogenaamde \'cross-pins\',
twee korte Kirschner pennen die vanuiteen
malleolus, schuin door de fysis, naar de
overliggende cortex worden aangebracht en
elkaar dus kruisen. Deze adaptatie-osteo-
synthese is onvoldoende belastingsstabiel
zodat voor aanvullende stabiliteit zorgge-
dragen dient te worden. Hiervoor komen
in aanmerking een immobiliserend verband
(\'gips\'), een loopbeugel (7) of een Thomas-
spalk (8).

Dit artikel beschrijft de succesvolle toepas-
sing van de \'cross-pinning\' techniek in
geval van een distale groeischijf fractuur
van de tibia bij een kalf.

casuïstiek

Een Belgisch blauw stierkalf werd in stuit-
ligging verlost door extraction forcée. Di-
rect post-partum werd door de eigenaar
abnormale beweeglijkheid vastgesteld in
het gebied van de linker hak. Een spalkver-
band werd aangebracht tot aan de knie en
het dier werd dezelfde dag (dag 1) op de
Kliniek voor Heelkunde der Grote Huis-
dieren der Rijksuniversiteit te Utrecht ter
behandeling aangeboden. Bij klinisch on-
derzoek bleek abnormale beweeglijkheid
mogelijk ter hoogte van de linker distale
tibia gepaard gaande met crepitatie. De
huid was intact. Röntgenologisch onder-
zoek toonde een gesloten groeischijf frac-
tuur Salter-Harris type II (9) van de distale
tibia aan (fig. l)_Op dag 3 werd besloten
tot operatief ingrijpen, nadat bij röntgeno-
logische controle was gebleken dat de
onder hoge epiduraal anesthesie (10) uitge-

Drs. R. C. Nap, dierenarts verbonden aan de afdeling ortliopedic van de Vakgroep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier, Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan 8, Utrecht.

Voorheen: Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren. Faculteit der Diergenees-
kunde, Yalelaan 12. Utrecht.

-ocr page 658-

voertje repositie tot twee maal toe binnen
het gipsverbantj niet behouden bleef.
Na het aanbrengen van een hoge epiduraal
anesthesie werd bij het kalf in linker zij-
ligging, het gebied van tarsus en distale
tibia circulair geschoren en lege artis chi-
rurgisch voorbreid. Benadering werd uit-
gevoerd van de fractuur via een 10 cm
lange, van proximaal naar distaal verlo-
pende rechte huidsnede over het mediale
aspect van de distale tibia. Subcutis en fas-
cia werden in dezelfde richtinggckliefd. De
repositie was na zorgvuldige verwijdering
van het hematoom en fibrine van de frac-
tuurstukken eenvoudig uitvoerbaar, doch
de bereikte reductie ging bij passief be-
wegen van het tibiotarsaal-gewricht ge-
makkelijk weer verloren. Een Kirschner
pen (diameter 2.0 mm) werd met behulp
van een Jacobsklauw van dc mediale mal-
leolus in proximolaterale richting door de
fysis geboord, totdat de punt de over-
liggende cortex juist had geperforeerd en
onder de huid palpabel was. Een tweede
pen (zelfde diameter) werd geplaatst in dis-
to-laterale richting van de mcdio-proxi-
malc metafyse naar de laterale mallcolus
distaal op geleide van een beeldversterker.
Tenslotte werd een derde pen geplaatst van-
uit de mediale malleolus naar proximaal
(fig. 2). Na het aanbrengen van iedere pen
werd het tibiotarsaal-gewricht zorgvuldig
op crepitatie gecontroleerd. De pennen
werden omgebogen, kortgeknipt en tegen
de tibia vlak gelegd. De punt van de tweede
pen bleek bij controle na ombuigen iets
naar proximaal verplaatst te zijn.
Een vacuumdrain werd in het wondgebied
aangebracht. De fascia en subcutis werden
gesloten door middel van knooptechnieken
met resorbeerbaar hechtmateriaal, de huid
werd met knoophechting met niet-resor-
beerbaar materiaal gesloten. Het kalf werd
gedurende 72 uur preventief behandeld
met een breedspectrum antibioticum.
Post-operatief werd een gepolsterd, met
een aluminium U-strip verstevigd, gips-
verband aangebracht tot aan dc knie oplo-
pend na zorgvuldige polstering van tussen-
klauwspleet en bijklauwtjes.
Het functioneren van de drain werd iedere
6 uur gecontroleerd en deze werd na 36 uur,
in verband met beëindigd functioneren,
verwijderd. Individueel gehuisvest, werd
het dier dagelijks door de eigenaar en weke-
lijks door de verwijzend dierenarts gecon-
troleerd op mogelijke complicaties ten ge-
volge van de operatie en/of de immobili-
satie in relatie tot de snelle groei van hel
kalf.

Het post-operatieve verloop was onge-
compliceerd en na 4 weken werd het gips
verwijderd. Er bleek klinische genezing tc
zijn bereikt. De poot werd zonder spalk
belast en bij passief bewegen werd geen
crepitatie gevoeld en vertoonde het dier
geen pijnreactie. Het bcwegingsbereik be-
droeg slechts ca. 15° waarbij met name de
llexie sterk was beperkt. Röntgenologisch
onderzoek toonde een goed verloop van de
fractuurgcnezing(fig. 2). Besloten werd de
poot niet opnieuw in te gipsen. De eigenaar
werd geadviseerd het dier nog twee weken
uit de koppel te houden.

-ocr page 659-

Een week na het verwijderen van hct gips
was hct bewcgingsbereik reeds toegenomen
tot ca. 80°. Acht weken post-operatief
werden dc drie pennen onder hoge epidu-
raal anaesthesie verwijderd. Röntgenologi-
sche controle toonde een stabiele fractuur-
genezing met zowel endostale als periostale
callus.

Vijf maanden post-operatief was het dier
niet kreupel en was het bewegingsbereik
van de linker tarsus normaal (ca. 160°). Er
leek een geringe varus deviatie aanwezig te
zijn ter hoogte van de tarsus, hetgeen bij
röntgenologisch onderzoek werd beves-
tigd. Verkorting van de linker tibia leek
klinisch niet aanwezig doch werd röntge-
nologisch niet gecontroleerd.
Bij navraag, 15 maanden post-operatief,
deelde de eigenaar mee dat het dier zich
voorspoedig ontwikkelde en nooit meer
kreupel was gezien.

discussie

Bij de beschreven patient bleek de door de
pennen toegevoegde stabiliteit essentieel
voor het behouden van de verkregen reduc-
tie. Deze ervaring wordt gedeeld door
Firth (11). Wanneer men niet de beschik-
king heeft over een beeldversterker voor de
controle van de positie van de naar distaal
in tc brengen pen, kan deze ook via een
tweede, laterale benadering, à vue worden
geplaatst. De derde pen heeft, hoewel niet
behorend tot het principe van de cross-
pinning techniek, bij de beschreven patient
wellicht toch wezenlijk bijgedragen tot de
stabiliteit, in verband met de geringe ver-
plaatsing naar proximaal van de tweede
pen.

Gegevens over de termijn waarop bij het
rund klinische fractuurgenezing bij groei-
schijf fractuur mag worden verwacht, wor-
den in de literatuur niet vermeld (1,2). De

-ocr page 660-

door Brinker e.a. (12) voor de hond verza-
melde gegevens kunnen slechts als een in-
dicatie worden gehanteerd.
De periode van 4 weken bleek voldoende
voor het bereiken van klinische genezing.
De kans op het optreden van groeivertra-
ging en angulaire deviatie na groeischijf
fracturen en transfysaire fixatie-methoden
is bekend, doch geen van beide vormden bij
deze patient een klinisch probleem. Bij dit
kalf is een pre-operatief trauma aan de
groeischijf de meest waarschijnlijke oor-
zaak van de opgetreden angulaire varus
deviatie. De inmiddels pre-operatief ern-
stig getraumatiseerde weke delen ter
plaatse van de fractuur, vormden de in-
dicatie tot het gebruik van zowel antibio-
tica als vacuumdrain (13, 14).
De indicatie voor chirurgische fixatie wordt
gesteld na afweging van voor-en nadelen
van operatie versus conservatieve of zelfs
niet-behandeling. Voordelen van operatie
zijn de overzichtelijke reductie, het geringe
trauma aan de groeischijf bij repositie en
het bereiken van goede en ononderbroken
stabiliteit. Als nadelen kunnen worden ge-
noemd de risico\'s van anesthesie en infectie
samen met de bijzondere specifieke eisen
aan werkomstandigheden, kennis en vaar-
digheden van de chirurg en dc kosten van
de behandeling. Ook het verwijderen van
de pennen moet, hoewel eenvoudig uit te
voeren, hierbij worden betrokken.
Op grond van het klinisch herstel van dit
kalf en ook op grond van ervaringen van
anderen (11) kan worden geconcludeerd
dat \'cross-pinning\' van de distale epifysair
schijffractuur van de tibia bij het kalf leidt
tot een voorspelbaar goed resultaat.

6. Brinker, W. O., Holin, R. B. and Prieur. W. D.
Manual if internal fixation in .small animals, p.
235 Springer Verlag, Berlin 1984.

7. Nemeth, F., en Numans, S. R. De \'loopbeugeP
als mogelijkheid van fraktuurbehandeling bij
grote huisdieren. Tijdschr. Diergeneeskd. 1972:
97: 1059-69.

8. Adams, S. B. The role of external fixation and
emergency fracture management in bovine ort-
hopedics. In: Vet. Clinics of North America:
Food Animal Practice 1985: 109-29.

9. Salter, R. J., and Harris, R. Injuries involving the
epyphyseal growth plate. J. Bone Joint Surg.
1963; 45a: 587-622.

10. Lumb, W, v., and Jones, E. W. In: Veterinarv
Anaesthesia, e.ed 400-3. Lea and Febiger, Phila-
delphia 1984.

11. Firth, E. C. Niet-gepubliceerde waarneming
1986.

12. Brinker, W. O., Piermattei, D. C., and Flo, G. L.
Handbook of small animal orthopedics and frac-
ture treatment, p 6. W. B. Saunders Company,
Philadelphia 1983.

13. Hampel, N. L.,and Johnson, R. G. Principles of
surgical drains and drainage. J. Am. Anim.
Hosp. Assoc. 1985; 21: 21-8.

14. Lee, A. H., Swain, S. F. and Henderson, R. A.
Surgical drainage. Comp. Cont. Ed. 1986; 8: 94-
103.

LITERATUUR

1. Greenough, P. R., MacCallum. F. J., and Wea-
ver, A. D. Lameness in cattle. 2. ed. Wright-
Scientechnica, Bristol 1981.

2. Fackelinan, G. E., en Nunamaker, D. M. Ma-
nual of internal fixation in the horse. Springer
Verlag, Berlin 1982.

3. Ferguson. J. G. Management and repair of bo-
vine fractures. Comp. Cont. Ed. 1982; 4: SI28-
SI36.

4. Turner. A. G. Largeanimal orthopedics. In: The
practice of large anitnal surgery. Ed. Jennings
PB. Vol. 11 768 886-891. W. J. Saunders
Company, Philadelpia 1984.

5. Verhaar, W. M. Operatieve fraktuurbehandeling
bij grote hui.sdieren. Proefschrift Utrecht 1965.

-ocr page 661-

Behandelingsmogelijkheden van de
probleemheup bij de hond

\'Problem Hips\' in Dogs

P. H. A. Poll\'

samenvati\'ing Bij honden is de prohleemheup een frequent voorkomende klacht. Er zijn vele klinische
verschijningsvormen, en vele factoren die de symptomatologie in posUieve of negatieve zin beïnvloeden. Een
probleem-georiënteerd schema wordt gepresenteerd om behulpzaam te zijn bij de therapie-keuze.

summary Problem hips are a common condition in dogs. The clinical features are extremely varied
and there are several factors which have negative or po.silive effects on the symptoms A problem-oriented
scheme is presented as an aid in choosing a method of treatment.

INLEIDING

Het heupgewricht bij de hond is een focus
voor vele afwijkingen van de normale toe-
stand, vrijwel allen leidend tot arthrose. Deze
arthrose gaat gepaard met pijn, die wisselend
van ernst kan zijn en die tot variërende beper-
kingen in het functioneren van de patiënt kan
leiden. Aan deze beperkingen draagt ook de
mechanische belemmering van de gewrichts-
functie bij.

In de loop der jaren zijn vele behandelings-
methoden voor de problematische heup ge-
propageerd. In dit artikel wordt getracht de
diverse verschijningsvomien van heupklach-
ten te relateren aan bestaande behandelings-
methoden en zodoende tot een indicatie-
schema te komen.

KLINIEK

Arthrose van het heupgewricht ontwikkelt
zich, uitgezonderd in het geval van septische
arthrose, hetgeen hier buiten beschouwing
wordt gelaten, ten gevolge van een incon-
gruentie van de gewrichtsvlakken. Deze in-
congruentie kan ontstaan tijdens de groei in
het eerste levensjaar, of later in het leven van
de patiënt ten gevolge van een trauma. De
incongruentie, gepaard met instabiliteit, welke
ontstaat in de groeifase, staat bekend als
heupdysplasie (HD). Deze aandoening kent
als risicofactoren het lichaamstype (zware,
ronde honden), de groeisnelheid (snel groeiend
tot groot gewicht in het eerste levensjaar), erfe-
lijke invloed (bepaalde lijnen binnen een ras
hebben een hogere incidentie HD dan het
gemiddelde voor dat ras) en omgevingsfacto-
ren (leren lopen op een gladde ondergrond)
(6). Traumata welke tot incongruentie en ar-
throse kunnen leiden zijn heupluxatie, fractu-
ren in aeetabulum en/of femurkop en stoor-
nissen in de doorbloeding van de femurkop.

\' Dr. P. II. A. Poll. Zijpendaalseweg 71, 6814 CE Arnhem.
Tijihchr. Diergeneeskd.. deet UI. afl. 24. 1986

De dysplastische aandoeningen zullen zich
meestal voor het eerst bij jonge dieren tussen 5
en 12maandenmanifesteren(l). De biome-
chanische instabiliteit leidt tot klachten ten
gevolge van overbelasting van het ge-
wrichtskapsel en spasme van de heupmus-
culatuur. Mogelijke symptomen zijn een
abnormale, licht waggelende gang, spier-
atrofie, snel gaan zitten of liggen, lopen
met gebogen rug en geen grote afstanden
kunnen lopen.

Lichamelijk onderzoek kan sterke aanwij-
zingen voor de diagnose geven. Extreem
strekken, buigen of abduceren van de heup
leidt tot pijnuitingen, en ook druk op de heup
kan onaangenaam zijn. In zijligging is het
soms mogelijk, eventueel na een sedatie met
analgesie, de heup te subluxeren en te repone-
ren, waarbij een duidelijk ploffend geluid kan
worden waargenomen. Een meer definitief
oordeel over de anatomische veranderingen

-ocr page 662-

kan slechts met behulp van röntgenfoto\'s (zie
figuur 1 t/m 6) worden verkregen. De zoge-
naamde \'HD positie 1\' opnamen tonen de
hoek tussen femur-as en -hals, de vorm en
belijning van kop en acetabulum, en de mate
van aansluiting tussen deze twee gewrichts-
vlakken. Bedacht moet worden dat bij derge-
lijke röntgenfoto\'s ccn twee-dimensionale pro-
jectie van een drie-dimensionaal object is
gemaakt in een voor de hond hoogst onfysio-
logische positie. Er is dus wel sprake van een
diagnostisch hulpmiddel, niet echter van een
getrouwe afspiegeling van de functionele inte-
griteit of stoornissen.

-ocr page 663-

Is de biomechanische instabiliteit niet van zo-
danige aard dat er duidelijke klachten waar-
neembaar zijn, dan zullen de problemen mo-
gelijk in een latere levensfase manifest worden
ten gevolge van de zich ontwikkelde arthrose.
Bij dergelijke dieren staat pijn bij onderzoek
op de voorgrond, terwijl het röntgenonder-
zoek ondubbelzinnig uitsluitsel geeft over al of
niet bestaande benige veranderingen.

BEHANDELING

De behandeling van het heupgewricht met
problemen richt zich op het bestrijden van pijn
en het mobiliseren van de patiënt. Sommige
behandelingsmethoden zijn er tevens op ge-
richt het ontstaan van arthrose, of de progres-
sie daarvan, te voorkomen.

NIET-CHIRURGISCHE THERAPIE
Voor de pijnbestrijding komen in de eerste
plaats dieetmaatregelen om het lichaainsge-
wicht te beperken en trainingsactiviteiten om
de spierontwikkeling te bevorderen in aan-
merking. Als training kan vaak per dag kleine
wandelingen, zwemmen en in een later sta-
diuin volgen naast de fiets worden aanbe-
volen. Soms is het nodig een dergelijk pro-
gramma te ondersteunen met analgetica, waar-
bij prostaglandineremmers, als salicylaten en
bijv. Ibuprofen\', een belangrijke plaats in-
nemen. Een dergelijke therapie dient in het
algemeen gedurende 1-3 maanden te worden
toegepast; is dan geen aanvaardbaar resultaat
bereikt dan moeten andere behandelingsme-
thoden overwogen worden. Het gebruik van
anabole- en corticosteroïden moet worden af-
geraden. Deze middelen gaan bij gebruik in
effectieve doseringen gepaard met aanmerke-
lijke bijwerkingen, waarbij in het bijzonder de
nadelige invloed van corticosteroïden op kraak-
been moet worden vermeld.

CHIRURGISCHE THERAPIE
Voor de pijnbestrijding is een pectincus myec-
tomie te overwegen. Daarbij dient bedacht te
worden dat het effect vrijwel altijd een tijde-
lijke pijnverlichting is met een te verwachten
duur van 1 è 2 jaar (9). Deze behandelings-
vorm zou daarom gereserveerd moeten wor-
den voor oudere dieren met arthrose, die bij
onderzoek een contractuur c.q. fibrosering
van de M. pcctineus vertonen; hct is een in-
greep die de progressie van de aandoening niet

\' Brufen®.

beïnvloedt en het dysplastisch gewricht
niet geneest.

Een andere, effectieve methode van pijnbe-
strijding is de rc.sectie van de femurkop en
-hals (3). Met deze techniek wordt de bron van
de pijn weggenomen, maar de afwijkende lo-
comotie wordt niet gecorrigeerd of verer-
gert zelfs. Voor dieren tot ± 25 kg is de be-
handeling vaak een succesvolle; bij de
zwaardere rassen zijn de resultaten niet zo
bevredigend.

De beide boven.staande chirurgische thera-
pieën zijn zowel bij de mens als in de dierge-
neeskunde als — overigens zeer nuttige —
noodoplossingen beschouwd, aangezien de
reconstructie van de gewrichtsfunctie als the-
rapeutisch ideaal wordt gezien. Met dat doel
voor ogen zijn correctie-osteotomiën ontwik-
keld waarvan in de diergeneeskunde er op dit
moment twee in zwang zijn. De intertrochan-
taire Osteotomie met behulp van het door
Prieur volgens de AO-ASIF principes ont-
wikkelde instrumentarium (2) heeft als doel
een beter contact tussen kop en kom te be-
reiken, waarbij het tevens mogelijk is een cor-
rectie van een afwijkende anteversie van de
femurhals tc bereiken (5, 8).
De drievoudige bekkenosteomie volgens Slo-
cum tracht een betere overkapping van de
femurkop door het acctabulum te bereiken.
Vooral door dc mogelijkheid om de antever-
siehoek te corrigeren maar ook omdat de ope-
ratie minder traumatiserend is voor de weke
delen, verdient dc intertrochantaire
Osteoto-
mie in vele gevallen de voorkeur.
Een uitzondering moet gemaakt worden voor
jonge, nog groeiende dieren waar de open
cpifysairlijn van de trochanter major een be-
lemmering vormt voor het gebruik van de, bij
de fixatie van de Osteotomie noodzakelijke,
haakplaat. Overigens is de discussie over de
indicaties voor deze twee operaties nog volop
aan de gang.

Als laatste mogelijkheid kan gewezen worden
op de totale heupvervanging. Vanuit thera-
peutisch oogpunt is dit een bijna ideale in-
greep; cr wordt een goede gewrichtsstabiliteit
bereikt, gecombineerd met pijnvrijheid (7).
Als nadelen moeten worden genoemd de zeer
hoge kosten en de grote risico\'s met name
voor infectie. Op die gronden wordt de opera-
tie gereserveerd voor honden met ernstige
klachten, ernstige röntgenologische afwijkin-
gen en een redelijk lange levensverwachting.

-ocr page 664-

Klacht:

Geen pijn

Lange wandelingen
mogelijk

Behandeling:

alle leeftijden

Klacht:

Matige pijn

Korte wandelingen

mogelijk

Behandeling:

0-1 jr. 1-10 jr. overige

Klacht:

Ernstige pijn
Wandelingen moeilijk

Behandeling:

0-1 jr. 1-10 jr. overige

Röntgenbeeld:

Geen
afwijkingen (-)

Overgangs-
beeld (Tc)

Gering ( )

Matig (4-)
Ernstig (-(--(-)

O

na 1 jaar opnieuw
beoordelen

na 1 jaar opnieuw
beoordelen

O/A A/B B

O/A A/B B/C

E F B/C E

E F B/C E
X G B/C X

X

X
X

F

F
O

X
X

B/C

B/C
B/C

Behandeling:

O = geen

A = dieet beweging
B = pijnstillende/

ontstekingsremmende
middelen
C = pectineusmyectomie

D = femurkopresectie
E = bekkenosteotomie
F = intertrochantaire

Osteotomie
G = kunstheup
X = onwaarschijnlijk

l ïguur 7. Probleem-georiënteerd indicatiesehema.

Men kan dus zeggen dat zich bi j de hond met
heupproblemen een grote variatie voordoet in
de symptomatologie, in de factoren die de
symptomen beïnvloeden en in de mogelijk-
heden van behandeling. In een schema is de
onderlinge relatie van deze gegevens weerge-
geven, zodat enige lijn in de indicatiestelling
kan worden gebracht (zie figuur 7).

LITERATUUR

1. fJarden.s, .1. W. and Hardwick, H. New observations
on the diagnostis and cause of hip dysplasia. Vet.
Med./Small Animal Clin. 1968; 63: 238.

2. Brinker, W. O.. Hohn, R. B., and Prieur, W. D.
Manual of internal Fixation in Small Animals. New
York Springer Veriag, 1984.

Gendrean, C. G. and Cawley, A. .1. Excision of the
femoral head and neck. .1. Am. Anim. Hosp. Assoc.
1977; 13: 605.

Hohn, R. B. and .lames, J. M. Pelvic o.steotomy in thc
treatment of canine hipdysplasia. Clin. Orthop. 1969;
62: 70.

Nunamaker, D. M. Surgical correction of large femo-
ral antcversion angles in the dog. J. Am. Vet. Med.
A
.SSOC. 1974; 165: 1061.

Nunamaker. D. M. und Newton, C. D. Hüftge-
lenkserkrankungen des Hundes. In Bojrab. M. .1.
(ed.). Praxis der Kleintierchirurgie Stuttgart,
Ferdinand Enke Verlag 1981; 477-84.
Olmstead, M. L., Hohn, R. B., and Turner, T. M. A
five-year study of 221 total hip replacements in the
dog. ,1. Vet. Med. Assoc. 1983; 183: 191.
Prieur, W. D. The technique of Intertrochanteric os-
teotomy. Synthes Bulletin Veterinary Bone Surgery I.
Wallace, L. K. Pectineus tendonectomy or tenotomy
for treating clinical canine hip dysplasia. Vet. Clin.
North. Am. 1971; 1: 455.

-ocr page 665-

Avulsie van de tuberositas tibiae bij de hond

A vuhion of the Tuberosity of the Tibia in Dogs

J. Th. Goverts\'

SAMENVATTING Wanneer een jonge hond (tot ca. JO maanden) wordt aangeboden met een l<reupel
achterbeen, met een zwellmg in het kniegebied zonder merkbare crepitatie, dan verdient het aanbeve-
ling direct röntgenopnamen te maken in plaats van af te wachten. Dit teneinde een groeischrijf-trauma
uil le sluiten, dan wel te bevestigen.

In dit artikel wordt aandacht besteed aan de klinische en röntgenologische verschijnselen alsmede aan
de pathofysiologische en chirurgische behandeling van de avulsie van de tuberositas tibiae bij de hond.

SUMMARY Whenever a young dog (up to ten months of age) is presented showing lameness of one of
the hind legs, as well as a swelling in the region of the knee without perceptible crepitation, it is
advisable to take X-rays immediately, rather than to wait.

These X-rays serve to verify or rule out injury of the epiphysis. Attention is paid to the clinical and
radiological features as well as to the pathophysiology and surgical treatment of avulsion of the
tuberosity of the tibia in dogs in the present paper.

KLINIEK

Een aantal malen werden jonge honden
van 4-8 maanden naar ons verwezen met
als klacht kreupelheid van een achterbeen
ten gevolge van een avulsie van de tuberosi-
tas tibiae. In het algemeen is er sprake van
een avulsie als een pees of ligament een
stukje bot van de insertieplaats lostrekt (2).
Uit de anamnese was meestal geen duide-
lijk trauma als oorzaak van de kreupelheid
aan te wijzen. Bij onderzoek van het betref-
fende been viel een zwelling in het kniege-
bied op, terwijl bij passieve bewegging van
het kniegcwrichteen duidelijke pijnreactie,
doch géén crepitatie optrad. Op grond van
de combinatie van een anamnese die geen
trauma vermeldt en de afwezigheid van
crepitatie bij passieve bewegingen, bleek
nogal eens een expectatieve therapie te zijn
ingesteld.

Bij die verwezen patiënten, waarbij nog
geen diagnose was gesteld dan wel een ex-
pectatieve therapie was ingesteld, bleken
de klinische klachten binnen een week on-
verminderd te blijven bestaan. In alle ge-
vallen kon door middel van röntgenolo-
gisch onderzoek de diagnose worden ge-
steld (fig. 1).

Op de mediolaterale opname is een kante-
ling naar dorsaal waar te nemen van de
tuberositas tibiae. Indien over de diagnose
twijfel bestond, werden aanvullende op-
namen gemaakt zoals:

1. hyperflexie van het kniegewricht als
\'stress\'-opname;

2. een opname in \'HD-positie 1\' om de
verplaatsing naar proximaal van de pa-
tella aan te tonen.

Een röntgenopname van het heterolaterale
been kan als normaalbeeld worden ge-
bruikt ter bepaling van de mate van os-
sifieatie en eventuele dislocatie van de apo-
fyse. Differentieel diagnostisch moet onder
meer gedacht worden aan osteochondritis
dissecans van een femur condyl, een avulsie
van de M. extensor digitorum longus of
van één van de kruisbandinserties, dan wel
aan een groeischijf-fractuur van de proxi-
male tibia al dan niet gecombineerd met
een avulsie van de tuberositas tibiae.

tJrs. J. Th. Goverts. Scholekstcriaan 26, .■!645 KC Vinkeveen, werkzaam in de orthopedie van de Vakgroep
Cieneeskunde van hct Kleine Huisdier van 1972-1976, thans prakticus tc Amsterdam.

-ocr page 666-

PATHOFYSIOLOGIE

Dit soort laesies treedt op na trauma bij
rennen, springen, etc. ten gevolge van
sterke tractie van de M. quadriceps femoris
bij een gebogen stand van het been, waarbij
de voet op de grond staat (4). Hén cn ander
treedt op bij jonge honden niet ouder dan
10 maanden (2), waarbij de groeischijf
tussen tuberositas en tibia nog niet is
gesloten. Die verbinding is immers de
zwakste schakel in de lijn: aanhechting
van de M. quadriceps-spiervezels zelf- lig.
patellae-insertievan lig. patellaeaan tube-
rositas - groeischijf - tibia.
Wanneer bij aanspannen van de M. qua-
driceps het onderbeen niet wordt gestrekt,
dan zal dit systeem op het zwakste punt,
de groeischijf dus, geheel of partieel af-
scheuren (I).

Wat betreft de raspredispositie lijkt uit
eigen ervaring de Buil Terrier hoog te sco-
ren (zware bcspiering, te veel en te vroeg
actie bij deze modehond?). Withrow
e! al.
(5) onderkennen geen duidelijke ras- of ge-
slachtspredispositie. Wel noemen zij het
opmerkelijk, dat bij de 27 honden van deze
studie geen grote rassen zijn vertegen-
woordigd.

BEHANDELING

De behandeling van dit type laesies gebeurt
veelal met behulp van de tension band
techniek of met behulp van ecn trekschroef
(1,3,5).

-ocr page 667-

Voortijdige sluiting van de groeischijf tus-
sen tuberositas en tibia met doorgroei van
de proximale groeischijf van de tibia geeft
bij kleine rassen in de regel geen moeilijk-
heden. Bij zeer jonge dieren van grote ras-
sen zou een groeistop van de apofyse
kunnen leiden tot een te distale plaats van
de tuberositas. Bij de door ons behandelde
honden leidde de geringe verplaatsing naar
distaal niet tot klinische problemen (foto 2).
Een vroegtijdige behandeling heeft als voor-
deel, dat de repositie en fixatie van het nog
erg zachte bot gemakkelijk verloopt, door-
dat dc dislocatie door de spiercontractie
nog niet zo hevig is.

De implantaten kunnen snel, dat wil zeggen
binnen een periode van 2 maanden, wor-
den verwijderd. In vrijwel alle gevallen
leidt deze chirurgische behandeling tot een
uitstekend functioneel herstel (4).

triERATUUR

1. Brinker, W. O. and Braden, T. D. In: \'Manual of
Internal Fixation in Small Animals, edited by
Brinker. W. O., Hohn, R. B., and Prieur, W. D.
Springer Verlag, 1984; 235.

2. Brinker, W. O.. Piermattei, D. L., and Flo Gret-
chen. L. In: \'Handbook of Small Animal Ortho-
pedics and Fracture Treatment\', Saunders, 1983;
110.

3. Pond, M. .1. \'Management of Avulsion and Ar-
ticular Fractures\'. Vet. Clinics North Amer. 1975;
5: 241-50.

4. Withrow, S. J. In: \'Pathophysiology in Small
Animal Surgery\' by M. Joseph Bojrab, Lea &
1-ebiger 1981; 801.

5. Withrow, S. J., De Angelis, M., Arnoczky, S., and
Rosen. H. \'Treatment of Fractures of the Tibial
Tuberosity in the Dog\'. J. Am. Vet. Med. Ass.
1976; 168:\' 122-4.

BOEKBESPREKING

Boophilus microplus. The common cattle
tick

J. L. Nufiez, M. E. Munoz-Cobenas, and H. L. Mol-
tedo

(Springer-Verlag, Berlin. Heidelberg. I9H5. 204 blz.
ISBN 3-540-15146-X.)

Dit boek verscheen oorspronkelijk in 1982 in Argen-
tinië in het Spaans, en is later in het Engels vertaald.
Boophilus microplus, een ééngastherige soort, is de
meest wijd verspreide teek van vee in de wereld en
komt voor in Azië, Centraal- en Zuid-Amerika,
Afrika en Australië. Afhankelijk van de aantallen,
veroorzaakt deze parasiet aanzienlijke produktiever-
mindering door bloedverlies, maar is minstens even
belangrijk als vector van bovine babesiose en anaplas-
mose. De auteurs becijferen een jaarlijkse economi-
sche schade van US $ 112 miljoen voor Argentinië
alleen.

De uit- en inwendige anatomie en fysiologie van de
teek worden redelijk en gedetailleerd beschreven. De
levenscyclus van de teek krijgt nogal wat aandacht, en
is uiteraard van zeer veel belang voor de bestrijding.
Verwonderlijk in dit verband is het feit dat ecologie en
populatie-dynainiek heel weinig worden besproken.
De meeste bekende acariciden die in gebruik zijn ge-
weest, of dat nu nog zijn, worden adequaat behan-
deld. Resistentie van de teek tegen acariciden wordt in
een apart hoofdstuk behandeld, over het algemeen op
een bevredigende wijze.

Opgemerkt kan worden dat de auteurs geen duidelijk
onderscheid maken tussen resistentie tegen de lin-
daan-groep en de DDT-groep, in werkelijkheid strikt
gescheiden, hoewel beiden behoren tot de gechlo-
reerde koolwaterstoffen. Slechts aangestipt worden
de methoden om acariciden te gebruiken (dip, spray,
systemische toediening) met hun verschillende pro-
blemen.

Bestrijdingsmethoden, al dan niet theoretisch, waar-
bij geen acariciden te pas komen worden kort be-
sproken. Het gebruik van tekenresistent vee wordt in
veel meer detail behandeld, terecht, want deze oplos-
sig voor het probleem van resistentie tegen acariciden
(en eveneens van de hoge kosten van bestrijding met
acariciden) is huidig, samen tnet rotatiebeweiding,
eigenlijk de enige die tot nu toe praktisch bruikbaar is
gebleken.

Storend is de kaart met de geografische verspreiding
van
B. microplus op pag. 3, die met wel zeer los.se hand
is gemaakt, en vooral bijzonder onnauwkeurig is wat
betreft Afrika en het Nabije Oosten.
Samenvattend kan men stellen dat het boek van veel
nut kan zijn voor dierenartsen en veetelers in de
tropen, die in de praktijk met teken op vee te maken
krijgen, en wel speciaal waar het vooral gaat om teken
van het genus
Boophilus. Indien men wat dieper op
bepaalde onderwerpen wil ingaan, dan zijn de vrij
uitgebreide literatuurlijsten zeker van nut, waarbij
men uiteraard wel moet bedenken dat het boek reeds
in 1982 is geschreven.

G. Uilenberg.

-ocr page 668-

Uit en voor de pral<tijl<

Luxatie van een hoektand met fractuur van de
alveolaire wand van het os maxillare bij een
hond

Displacement of a Canine Tooth Associated with Fracture ofthe Alveolar Wall
of the Maxilla in a Dog.

P. Kraaijenhagen\'

SAMENVATTING In dit artikel wordt beschreven hoe bijeen alveolaire fractuur van het os maxillare
de hoektand met behulp van een spalk ter hoogte van de giazuurcement grens der elementen gejixeerd
wordt, evenals de wijze waarop compressie is aangebracht op de fractuurplaats.

SUMMARY The method of treatment used in a case of alveolar fracture ofthe maxilla is reported in
the present paper. Using a splint, the canine tooth was fixed at the level ofthe enamel-cement border of
the teeth. The method employed in applying compression at the site of the fracture is reported.

CASUS

De 10 jaar oude Duitse herder van de fami-
lie H. werd aangeboden op het spreekuur
met de vraag of de hoektand in de rechter
bovenkaak was \'gebroken\'. De hond had
de vorige dag gevochten. Zijn neus was
vooral rechts sterk gezwollen, de rechter
bovenlip bleef wat opgetrokken naar boven
en de hoektand stak onder een hoek van ±
30° naar buiten. Op enige afstand was reeds
een foetor ex ore waarneembaar. Bij palpa-
tie bleek de geluxeerde hoektand sterk be-
weeglijk naar labiaal, welke beweging hef-
tige pijnreactie veroorzaakte. De gingiva
was rostraalen caudaal van de alveolus van
de hoektand gedeeltelijk ingescheurd cn
palatinaal was in de alveole debris zicht-
baar. Labiaal was de alveolaire botwand
uitgebroken. Voor de hand lag de hoek-
tand te extraheren, echter dc uitdrukkelijke
wens van de eigenaar was de tand tc be-
houden.

WERKWI.IZE

Onder totale anaesthesie werd voorzichtig
het debris uit de alveolaire ruimte verwij-
derd. Vervolgens is getracht manueel een
anatomische repositie te bewerkstelligen,
welke naar apicaal niet geheel meer lukte.

De stand van het zichtbare gedeelte van de
hoektand was in de bek aanvaardbaar en
de occlusie was goed.
Fixatie van het element is verkregen door
middel van een spalk, die verkregen werd
door een Kirschner draad (1,8 mm 0) pas-
send te buigen.

De spalk liep van de eerste molaar (M\')
rechtsboven, voor het front langs, naar dc
M\' linksboven ter hoogte van de glazuur-
cementsgrens van de elementen. Fixatie
van de spalk werd verkregen door middel
van 4 cerclages (Aesculaap osteosynthese
draad 0,6 mm 0) rond de halzen van de
tweede snijtand (P) links en rechts en de
caudale wortels van de vierde premolaar
(FM\'*) links en rechts. De cerclages rond de
incisicven werden aangebracht door de
gingiva te doorboren inet ecn disposable
canule 18G zo dicht mogelijk tegen het
labiale en palatinale bot aan. Na het door-
voeren van de cerclage draad werd de ca-
nule teruggetrokken. Bij dc PM"* werd met
de canule de bifuratie tussen de labiale
wortels aangeboord evenals de ruimte tus-
sen de PM" en M\'.

Om de zijdelingse compressie tc verhogen
zijn in de mondholte twee dwars-cerclagcs

Drs. P. Kraaijenhagen, praktizerend dierenarts, van Alkcmadelaan 20, 2597 AM Den Haag.

Van 1970 tot 1974 werkzaam in de Kliniek voor Kleine Huisdieren, ondertiieer op de afdeling Orthopedie.

-ocr page 669-

l-\'ig. 1. Röntgenopname na fixatie van een alveolair-
wand fractuur.

aangebracht tegen het palatum rostraal en
caudaal van de hoektanden (zie fig. 1). ffet
gebit werd na voltooien van de fixatie ul-
trasonisch gereinigd. De hond is met een
antibioticum kuur (Spiramycine 25 mg per
kg lichaamsgewicht) en een dieet-advies
(uitsluitend slappe kost) naar huis gegaan.

RESULTAAT

Na 5 weken werden laesies waargenomen
in dc gingiva ter hoogte van de spalk en in
het palatum ter hoogte van de dwarseer-

Fig. 2. Röntgenopname van de bovenlcaal< vier
maanden na repositic van de rechter hoektand.

clagcs. Omdat deze laesies 6 weken post-
operatief in omvang waren toegenomen,
werd toen besloten de fixaties te verwijde-
ren. De hoektand zat redelijk goed vast.
Ruim 4 maanden post-operatief bleek de
hoektand rotsvast te zitten en de hond weer
met stenen en stokken te spelen. Op fig. 2 is
te zien hoe het os maxillare zich weer om de
hoektand heeft aangepast. De tijdige be-
handeling en langdurige fixatie van de uit-
gebroken hoektand leidden tot een volledig
functioneel herstel.

\'Voorjaarsdagen 1987\'

Amsterdam, 10-12 April 1987

The International \'Voorjaarsdagen\' Congress 1987 is
ajuhilec-congress.The Royal Netherlands Veterinary
Association is celebrating its 125th anniversary, the
Netherlands Small Animal Veterinary Association its
40th and our Congress its 20th anniversary.
Because of these three special occasions the Congress,
which will take place on April I0th-12th 1987 in the
RAl-Congressccntre in Amsterdam, Holland, will be
a very special one: even more excellent speakers from
different countries are invited.

The lectures presented during the Congress are of
interest to every practitioner concerned with small
animals. The lectures cover subjects in the fields of
gastroenterology, clinical pathology, surgery, radio-
logy, dentistry and many other subjects.
There will be two Wet Labs, one concerning denti-
stry and the other reconstructive surgery.
During the Congress there will be a meeting of the
European Society ol Veterinary Nephrology and Uro-
logy (ESVNU), which is also open to all \'Voorjaars-
dagen\' participants.

The general program is presented primarily in English
with simultaneous translations available in German
and Dutch (and English when necessary). All other
lectures will be presented in English.
Additionally, there will be displays from many ofthe
industries important for veterinary practice in the
exhibition-hall to further inform you.
There is a social program which includes a visit to
Madurodam. the Keukenhof Flowergarden and the
Rembrandt House. On Saterday night the Congress
party will take place.

For information or registration, please write to:
\'Voorjaarsdagen 1987\', P.O. Box 14031, 3508 SB
Utrecht, Holland. Tel. 0.30-510111.

-ocr page 670-

Chirurgische behandeling van een Dobermann
Pinscher met cervicale spondylopathie

Surgical Treatment of a Dobermann Pinscher with Cervical Spondylopathy

R. Janssen\'

SAMENVATTING Beschreven wordt de succesvolle hehandeling van een Dobermann Pinscher met
cervicale spondylopathie door verbreden van de betreffende tussenwervelschijfruimte en fusie van de
aangrenzende wervels.

SUMMARY The successful treatment of a Dobermann Pinscher affected with cervical spondylopathy
by decompression of the intervertebral disc involved and fusion of the adjacent vertebrae is reported.

INLEIDING

Cervicale spondylopathie en de myelopa-
thic die er door ontstaat worden steeds re-
gelmatiger herkend en gediagnostiseerd.
De naam voor dit fenomeen, cervicale
spondylopathie, is gekozen omdat er niet
een specifieke oorzaak voor is aan te geven.
Andere namen zijn min of meer synoniem
geworden, zoals: wobbler syndroom, cer-
vicale vertebrale instabiliteit (CVl) en \'cer-
vical vertebral malformation\'.
Hoewel er vele variaties bestaan in het ziek-
te-beeld, hebben ze gemeen, dat er een laag
cervicale abnormaliteit bestaat, die com-
pressie van het myelum tot gevolg heeft.
De etioiogie is nog steeds onbekend, hoe-
wel het vermoeden bestaat dat langdu-
rige instabiliteit en/of degeneratieve pro-
cessen in de tussenwervelschijf resulteren
in proliferatie van de dorsale annulus fi-
brosus, het ligamentum longitudinale en
dorsaal het ligamentum flavum. Door pro-
liferatie van deze ligamenten wordt het
ruggemerg gecomprimeerd (1,4, 5).

CASUS

In april 1986 werd een 10 jaar oude Do-
bermann Pinscher teef plotseling tetrapa-
ralytisch en kon derhalve niet meer staan of
lopen. De hond was in een goede lichame-
lijke conditie, was mentaal alert en maakte
een gezonde indruk.

\' Drs. R. Janssen, Chirurgische Kliniek voor Dieren te Amsterdam, Rietwijkerstraat 27, 1059 VV Amsterdam.
1262 Tijdschr. Diergeneeskd., deel Hl. aß. 24. 1986

De behandelend dierenarts verwees de pa-
tiënt vanwege het dramatisch beeld, dat
niet verbeterde in de volgende 48 uur, voor
onderzoek en behandeling naar onze kli-
niek.

Anamnese

Volgens de eigenaar was de patiënt reeds
vele maanden wat onzeker in dc achter-
hand. Dit werd steeds aan de leeftijd gewe-
ten. Er waren nooit pijnuitingen waarge-
nomen.

Onderzoek

Er bestond een tetraparalyse waarbij de
achterbenen zeer slap waren, terwijl de
voorbenen meer spastisch waren. Het dier
kon de achterbenen nog wel bewegen maar
volledig onwillekeurig. De spinale reflexen
in voor- en achterbenen waren normaal tot
iets versterkt. Dc correctierellexen waren
totaal afwezig. Dc pijnperceptie was nor-
maal in de voorbenen en in de achterbenen
sterk verminderd. Het dier hield de nek wat
stijf maar er waren geen aanwijzingen voor
erge pijn.

-ocr page 671-

Röntgenologisch onderzoek
Het dier werd onder algehele anaesthesie
gebracht om een betrouwbaar röntgenon-
derzoek van de halswervelkolom te kunnen
uitvoeren. Tevens werd een infuus aange-
bracht met 2 mg. per kg. lichaamsgewicht
dexamethason. Op de natieve foto\'s kon-
den geen afwijkingen worden gevonden,
hoogstens leek ereen lichte \'tipping\'van de
wervels waarneembaar te zijn (fig. 1). Ver-
volgens is via een lumbaalpunctie een mye-
logram met lopamiro-200®\' tot in het
cervicale gebied gemaakt. Het myelogram
vertoonde het typische beeld van een zand-
lopervormige vernauwing ter hoogte van
de overgang van de zesde en zevende cer-
vicale wervel (C^-Cj) tengevolge van de
proliferatie van de ligamenten (1,5) (fig. 2).
Tevens werd een röntgenopname gemaakt
terwijl er tractie aan de kop werd uitge-
oefend.

Nu ziet men de ligamenten \'verstrijken\', de
contrastkolom gaat weer recht lopen. De
intervertebrale ruimte C^- C, wordt twee
keer zo breed en op dat moment is er geen
druk meer op het myelum (fig. 3). De dia-
gnose spondylopathie is nu gesteld.

IHERAPIE

Aansluitend op het röntgenologisch on-
derzoek werd het dier voorbereid voor
operatie. De ventrale zijde van de hals,
sternum cn de beide proximale humeri
werden geschoren. Daarna werd het dier in
rugligging op de operatietafel vastgebon-
den en het gehele geschoren gebied grondig
gedesinfecteerd. Uit de beide proximale
humeri werd een voldoende hoeveelheid
spongiosa verwijderd en tussen, met fysio-
logische zoutoplossing bevochtigde, gazen
bewaard tot een later tijdstip. Via een lon-
gitudinale halssnede werd volgens de stan-
daardprocedure van ventraal de wervelko-
lom benaderd (I). Nadat de juiste tussen-
wervelruimte werd gelokaliseerd, werd met
een hoogtoerige boor in de mediaanlijn in
het caudale deel van C^ en in het craniale
deel van C, een rechthoekige sleuf gemaakt
met een breedte van ongeveer 2/3 van de
totale breedte van het wervellichaam. In
tegenstelling tot de procedure die bij de
ventrale decompressietechniek geldt, werd
de gleuf niet verdiept tot in het wervelka-
naal. Het is niet nodig de annulus fibrosus
te verwijderen. Het is slechts nodig de nu-
cleus pulposus te verwijderen en de tus-
senwervelruimte te verbreden tot in het
spongiosa van de beide wervellichamen.

Daarna werden craniaal en caudaal van het
defect twee Steinmann-pennen in de wer-
vellichamen geplaatst, die onder een hoek
van ca. 25 graden met de verticale lijn diver-
geerden en dorsaal weer net uit de wervel
kwamen, zodat elke pen twee maal door
een cortex ging. De sleuf van ca. 1 cm.
breedte werd vervolgens volgepakt met
spongiosa. Wanneer er aan de kop tractie
werd uitgeoefend, werd de sleuf ca. 3 mm.

\' lopamiro-200®, Dagra, Diemen.

-ocr page 672-

langer. Daarna werden de uiteinden van de
vier pennen in botcement\' ingebed. Na het
uitharden van het botcement kon de tractie
aan de kop worden opgeheven en werd de
operatiewond op de gebruikelijke wijze ge-
sloten.

VERLOOP

Het dier werd gehospitaliseerd en kreeg
gedurende 48 uur een intraveneus infuus
met dexamcthason (2,5 mg per kg li-
chaamsgewicht per dag). De eerste vier
dagen leek er geen duidelijk zichtbare
verbetering te bespeuren. Daarna ging het
snel beter en na acht dagen kon de eigenaar
zijn, weliswaar nog wat atactische , hond
komen ophalen voor verdere revalidatie
thuis. Na drie weken kon het dier vrijwel
normaal lopen.

\' CMW botcement 1, Synthes. Zwitserland.

DISCUSSIE

Het doel van de operatie was cen decom-
pressie en bovenal een stabiliteit te bewerk-
stelligen. De decompressie werd bereikl
door het verwijden van de betreffende tus-
senwervelruimte en de aangrenzende wer-
vels te fixeren (fig. 4a cn 4b). Dc stabilisatie
op langere termijn ontstaat door de ver-
groeiing van de twee wervels. Door de sta-
bilisatie die wordt geïnduceerd, zullen dc
verdikte ligamenten weer atrofiëren en de
kans op (blijvende)compressie van het my-
elum zal gering zijn (1, 2, 3, 6).

Deze hond heeft geen borst-halscorset aan
gekregen, voornamelijk omdat zij dit niet
tolereerde. Het was opmerkelijk hoeveel en
hoe gemakkelijk zij de hals bewoog vanaf
de eerste dag. De kans dat eens bij deze
hond dezelfde problemen in één van de

-ocr page 673-

l \'ig. 4a. Post-operatievc röntgenopname in laterale
richting.

voorliggende tussenwervelruimten zal op-
treden, lijkt zeer voor de hand te liggen,
maar op welke termijn dat gebeurt zal moe-
ten worden afgewacht.

literatuur

Gage, E. D. en Hoerlein. B. F. Surgical repair of
cervical subluxation and spondylolisthesis in the
dog. .1. Am. Anim. Hosp. Assoc. 1973; 9; 385.

2. Hoerlein, B. F. Spinal Fractures, Luxations and
Fusion. In: Canine Ncurologv. Bv B. F. Hoerlein.
Philadelphia, W. B. Saunders, 1978.

3. Hurov, L. 1. Treatment of cervical vertebral in-
stability in the dog. ,1. Am. Vet. Med. Assoc. 1979;
175: 278.

4. Selcer, R. R.. and Oliver, J. E.. Cervical spondy-
lopathy, wobbler syndrome in dogs. J. Am. Anim.
Hosp. Assoc. 1975; 11: 175.

5. Trotter, E. .1., DcLahunta, A., Geary, J. C. and
Brasmer, T. H. Caudal cervical vertebral malfor-
mation-malarticulation in Great Danes and Do-
bcrmann Pinschcrs. .1. Am. Vet. Med. Assoc.
1976; 168: 917.

6. Rouse, G. P.. Miller, .1. L. The use of methyl
methacrylate for spinal stabilisation. .1. Am.
Anim. Hosp. Assoc. .lul/Aug. 1978 vol. 11.

1.

Fig. 4b. Postoperatieve röntgenopname in ventro-
dorsale richting.

-ocr page 674-

Overige artilcelen

Aansprakelijkheid in de diergeneeskunde^

Liability in Veterinary Medicine
H. A. W. HazewinkeF

SAMENVATTING Ter bevordering van een optimale beroepsuitoefening heeft de beroepsgroep eigen
tuchtrechtelijke normen ontwikkeld. Ter bescherming tegen maat.schappelijk onbetamelijk handelen,
tegen wanprestatie en tegen de gevolgen hiervan heeft de samenleving burgerrechtelijke normen
ontwikkeld. Indien de dierenarts onvoldoende is toegerust voor adequate behandeling van een patiënt,
zat de patiënt verwezen worden naar een dierenarts die zich in het betreffende deelgebied nader heeji
bekwaamd: aan deze dierenarts zullen hoge eisen met betrekking tot de bekwaamheid worden gesteld.
Dat de verwijzende dierenarts en de dierenarts naar wie verwezen wordt elk hun eigen verantwoorde-
lijkheden houden, wordt met voorbeelden geïllustreerd.

Een en ander zal kunnen leiden tot een verdere toename van de kwaliteit van de veterinaire gezond-
heidszorg in Nederland.

SUMMARY In order to promote the optimum exercise of the profession, the occupational group
developed disciplinary standards of its own. To protect itself from socially improper procedures, from
default and from its consequences, society developed standards of civil law. When a veterinarian is
insufficiently equipped for adequate treatment of a patient, this patient will be referred to a veterinarv
surgeon who has acquired the necessary accomplishments in the section concerned: high standards of
attainment wiU be imposed on this veterinarian. The fact that the referring veterinarian and the one to
whom the patient was referred each retain their own responsibilities, is illustrated in examples.
All this may result in a further improvement in quality of veterinary health care in the Netherlands.

INLEIDING jgr bevordering van een optimale beroeps-

De dierenarts is in de uitoefening van het uitoefening heeft de beroepsgroep eigen,/«-

beroep verantwoordelijk voor zijn of haar terne tuchtrechtelijke normen ontwikkeld,

gedragingen. Elke gedraging kan getoetst Leden of bepaalde bestuursorganen van de

worden aan bestaande normen, te weten Koninklijke Nederlandse Maatschappij

aan strafrechtelijke, tuchtrechtelijk of bur- voor Diergeneeskunde (KNMvD), maar

gerrechtelijk normen (1). ook niet-leden (waaronder begrepen eige-

De samenleving heeft zeer wezenlijke nor- naren van behandeldedieren), kunnen klach-

men, waarop — bij overtreding — straffen ten met betrekking tot het functioneren

z\\]ngts\\.t\\d, ét zgn. strafrechtelijke normen. van een dierenarts ter beoordeling voor-

Het openbaar ministerie kan, als verte- leggen aan het Afdelingsbestuur, de Afde-

genwoordiger van de samenleving, door lingsraad of de Ereraad van de KNMvD.

haar geconstateerde strafbare feiten aan de Deze instanties (in de praktijk de Ereraad)

strafrechter ter beoordeling voorleggen. beoordelen of er is gehandeld in strijd met

De strafrechter beoordeelt vervolgens of er Statuten, Reglementen of Bindende Beslui-

sprake is van verwijtbare overtreding van ten van de KNMvD, de waardigheid van dc

bestaande strafwetten en zal, indien zulks diergeneeskundige stand, de belangen van

het geval is, (bijv. vrijheids- of geld-)straf de KNMvD of haar leden. Indien een dic-

kunnen opleggen. renarts in strijd heeft gehandeld met de

Naareen voordracht door mr. J. G. P. M. van Rensch, advocaat te Utrecht, gehouden op het Voorjaarsdagen
1985 congres tijdens het seminar \'Verwijzen van l<leine huisdieren\'.

Dr. H. A. Hazewinkel, Vakgroep Geneeskunde van het Kleitie Huisdier, Yalelaan 8, Utrecht.

-ocr page 675-

geldende regelen dan kunnen tuchtmaatre-
gelen worden opgelegd, waartegen ove-
rigens geen beroep mogelijk is.
Ter bescherming tegen maatschappelijk
onbetamelijk handelen en/of tegen wan-
prestatie dan wel tegen de gevolgen daar-
van, zijn
burgerrechtelijke normen ontwik-
keld (3,8). Degene die schade heeft geleden
kan aan de civiele rechter verzoeken de-
gene die de schade heeft veroorzaakt te
veroordelen om die schade te vergoeden.
De civiele rechter zal hiertoe, mits er
sprake is van burgerrechtelijke aansprake-
lijkheid, besluiten (2).

bekwaamheid en aansprakelijkheid

In principe heeft elke in Nederland afge-
studeerde dierenarts een algemene bevoegd-
heid om de diergeneeskunde in haar volle
omvang uit te oefenen. Een ieder is er ech-
ter van overtuigd, dat de diergeneeskunde
te veelomvattend geworden is om nog van
een algemene bekwaamheid te kunnen blij-
ven spreken (7).

Differentiatie tijdens de studie, evenals na-
dere bekwaming in een deelgebied middels
vervolgopleiding of middels ervaring, vindt
volop plaats. Zowel ten behoeve van de
ontwikkeling van de onderscheidenlijke
vakgebieden, als ten behoeve van de ver-
ruiming van de arbeidsmarkt, zal de ten-
dens tot specialisatie, zoals deze in de hu-
mane geneeskunde reeds vóór de Tweede
Wereldoorlog begon, zich ook in de dierge-
neeskunde geleidelijk voltrekken.
Sedert 1931 is het, maatschappelijk gezien,
nauwelijks meer voorgekomen, dat een
arts in de humane geneeskunde, anders dan
in een incidenteel geval, de grenzen van zijn
vakgebied overschrijdt. In 1959 is de pro-
cedure met betrekking tot de specialisten
dan ook in het Huishoudelijk Reglement ar-
tikelen 1011 tot 1050 van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij tot bevordering
der Geneeskunst vastgelegd (5). Uit studie
naar de gevolgen van specialisatie in de
humane geneeskunde op de drie soorten
aansprakelijkheden, alsmede op de kwali-
teit van de gezondheidszorg, kunnen ver-
wachtingen uitgesproken worden over de
consequenties van differentiatie c.q. spe-
cialisatie in de diergeneeskunde.
Specialisatie in de humane geneeskunde
heeft op de strafrechtelijke aansprakelijk-
heid geen invloeden uitgeoefend, welke
voor de veterinaire geneeskunde van be-
lang zijn. Specialisatie heeft op de tucht-
rechtelijke aansprakelijkheid echter wel
een duidelijke invloed gehad. Indien een
arts, uitgezonderd het geval waarin on-
middellijk ingrijpen noodzakelijk is, bij het
ontbreken van een bijzondere bekwaam-
heid handelingen verricht, waarvoor bij de
tegenwoordige stand der wetenschap een
bijzondere bekwaamheid noodzakelijk
wordt geoordeeld, zullen hiertegen tucht-
rechtelijke stappen kunnen worden onder-
nomen. Dientengevolge worden deze han-
delingen, welke door de beroepsorganisatie
als onbetamelijk worden beschouwd, in de
civiele rechtspraak eerder als maatschap-
pelijk onbetamelijk gekwalificeerd. Alge-
meen wordt aanvaard, dat invoering van
het systeem van specialisatie in de humane
geneeskunde gewenst was en dat door in-
voering van specialisaties de kwaliteit van
de gezondheidszorg in niet onbelangrijke
mate is verhoogd.

Naarmate de diergeneeskunde in Neder-
land zich meer en meer voorziet van colle-
gae met specifieke bekwaamheden, zullen
in toenemende mate ook de normen in het
intern tuchtrecht wijzigingen ondergaan.
Kon in het verleden een beroep gedaan
worden op een niet voorhanden zijn van
voldoende kennis en vaardigheid op be-
paalde deelgebieden (species- c.q. orgaan-
gebonden), nu en in de toekomst zal ver-
wijzing naar collegae, die zich in een deel-
gebied nader bekwaamd hebben, eerder
plaatsvinden c.q. dienen plaats te vinden.
Foutieve behandeling van een bepaalde pa-
tiënt zal, bij het ontbreken van specifieke
bekwaamheden bij de behandelend dieren-
arts, eerder tot aansprakelijkheidsstelling
leiden, indien de specifieke bekwaamheden
wel waren in te roepen (3, 4, 8). Anderzijds
zullen hogere eisen gesteld mogen worden
aan de collega naar wie verwezen wordt (1,
2, 3). Dat elk der echelons hierbij een eigen
verantwoordelijkheid behoudt voor een
optimale uitoefening van de diergenees-
kunde moge blijken uit de volgende voor-
beelden:

Voorbeeld 1:

Een eigenaar van een zojuist aangereden
hond gaat naar diernarts A. Deze dia-

-ocr page 676-

gnostisecrl een gesloten, middiafysaire frac-
tuur van de tibia en fibula. Dierenarts A
belt collega B die zich heeft bekwaamd in
de orthopedie, met de vraag of de hond
naar hem verwezen kan worden. B deelt
mee, dat de hond de volgende dag bij hem
kan komen. Bij het in de auto zetten van de
hond door de eigenaar, bungelt de poot
van de hond dermate ongelukkig dat een
open fractuur ontstaat.
Dierenarts B diagnostiseert een open mid-
diafysaire tibia- en fibulafractuur en gaat
tot behandeling over. De rekening van die-
renarts B is, nu het een behandeling van een
open fractuur betreft, veel hoger dan de
rekening van een gesloten fractuur geweest
zou zijn. De eigenaar van de hond wil het
verschil in prijs bij dierenarts A verhalen. A
. beroept zich op het feit dat B geen medede-
ling heeft gedaan dat beschermende maat-
regelen nodig waren.

Beroept dierenarts A zich terecht op het
feit dat dierenarts B, die zich heeft be-
kwaamd in de orthopedie, geen medede-
ling heeft gedaan omtrent de wenselijkheid
van beschermende maatregelen?
Hiertoe dienen eerst de volgende vragen
beantwoord te worden: 1. Is het gevaar
voor het ontstaan van een open fractuur,
wanneer er al sprake is van een gesloten
fractuur, door een dierenarts, zonder spe-
cifieke bekwaamheden in de orthopedie, te
voorzien? en 2. Is dierenarts B gehouden
dierenarts A te wijzen op beschermende
maatregelen? De ant woorden op deze twee
vragen zullen resp. kunnen zijn dat (1) van
elke EHBO\'er cn dan zeer zeker van elke
gemiddelde dierenarts mag worden ver-
wacht dat bij een fractuur beschermende
maatregelen genomen dienen te worden
om het ontstaan van een open fractuur bij
een bestaande gesloten fractuur van de
tibia cn fibula tc voorkomen (2). Omdat
het onderkennen van de noodzaak tot het
treffen van beschermende maatregelen bij
iedere gemiddelde dierenarts bekend ver-
ondersteld mag worden was dierenarts B
niet gehouden dit expliciet aan dierenarts
A mee te delen, alhoewel dit blijkbaar wel
wenselijk was geweest.
De antwoorden (1) en (2) rechtvaardigen
de conclusie dat dierenarts A zich in casu
niet mag beroepen op het feit dat B geen
mededeling heeft gedaan van de wenselijk-
heid tot het treffen van beschermende
maatregelen. Door geen beschermende
maatregelen te treffen maakt dierenarts A
een fout.

Dierenarts A is burgerrechtelijk aanspra-
kelijk en hij zal de schade, hct verschil in
prijs tussen behandeling van een open frac-
tuur en van een gesloten fractuur, aan de
eigenaar van de hond dienen te vergoeden.

Voorbeeld 2:

Een eigenaresse komt met haar twee maan-
den oude dwergpoedel bij dierenarts A en
vertelt dat het hondje drie dagen geleden
van haar arm is gesprongen en sindsdien
kreupel is. Dierenarts A diagnostiseert een
kreupelheid van het rechter voorpootje
zonder dat hij hiervoor een oorzaak aan
kan duiden. Voorde zekerheid verwijst hij
de patiënt naar dierenarts C die zich heeft
bekwaamd in de orthopedie.
Dierenarts C maakt een anterioposterior
en een mediolaterale opname van de rech-
ter voorpoot van de patiënt en ziet na be-
studering der röntgenfoto\'s geen afwijkin-
gen. Hij deelt de eigenaresse mede dat
waarschijnlijk \'het pootje is verstuikt\' en
dat dit vanzelf wel over zal gaan.
Het hondje begint na tien dagen het pootje
alweer goed te belasten, doch na 3 weken
blijkt de ondervoet naar lateraal te devië-
ren. De eigenaresse gaat terug naar dieren-
arts A die een radiuscurve syndroom dia-
gnostiseert ten gevolge van een vroegtijdige
sluiting van de distale groeischijf van de
ulna. Hij deelt haar mee dat, behalve ccn
ulncctomie nu ook een correctieve ostco-
tomie en fixatie van de radius noodzakelijk
is.

De eigenaresse stelt middels haar advocaat
dierenarts C aan.sprakelijk voor de hogere
kosten dic nu gemaakt inocten worden
voor correctieve behandeling van de in-
middels afwijkende stand van de radius.
Dierenarts C verweert zich met de stelling
dat een aantasting van de groeischijf niet in
een vroegtijdig stadium opeen röntgenfoto
te constateren is.
Is dat verweer terecht?

Dierenarts C behoort op grond van zijn
bekwaamheid ter zake te weten dat groei-
schijven zonder en met trauma (salter type
V) zich niet van elkaar laten onderscheiden
in het acute stadium.

-ocr page 677-

Het gegeven dat het een zeer jonge hond
betrof, waarbij juist de groeischijf de zwal<-
ste plelc van de extremiteit is en dat de
röntgenfoto verschillende mogelijkheden
open laat die de orthopeed had dienen te
onderkennen, kan tot de volgende conclu-
sie leiden:

Dierenarts C heeft een inschattingsfout
gemaakt, die hij op grond van zijn be-
kwaamheid niet had behoeven en behoren
te maken. Dierenarts C zal onder meer
burgerrechtelijk aansprakelijk zijn en hij
zal in geval van rechtelijke beoordeling de
kosten van de standcorreetie van de radius
aan de eigenaresse dienen te vergoeden (7).

Voorbeeld 3:

De Bullterrier van de heer C wordt aange-
reden en kan het rechter achterbeen niet
belasten. De heer C gaat terstond naar zijn
dierenarts D, die nog bezig is met het
avondspreekuur. Bij een klinisch en rönt-
genologisch onderzoek wordt een enkel-
voudige middiafysaire femurfractuur ge-
diagnostiseerd. In overleg met de eigenaar
besluit de dierenarts tot onmiddellijke be-
handeling over te gaan. De hond wordt
onder narcose gebracht en het betreffende
dijbeen gedeeltelijk geschoren. Een pen,
hamer en zigzag watten worden uit de lade
genomen en een operatieset uit de sterilisa-
tor.

De dierenarts opereert de hond op de be-
handeltafel nadat hij handen, pen, hamer
en zigzag watten door een saflonoplossing
heeft gehaald. De femur wordt operatief
benaderd, de pen in het proximale frag-
ment ingebracht en de weke delen gesloten.
De hond wordt met de eigenaar naar huis
meegegeven.

Drie dagen post-operatief vertoont de Bull-
terrier ernstige lusteloosheid en zwelling
van het betreffende dijbeen. De eigenaar,
die met stijgende verbazing de operatieve
behandeling had aanschouwd, wendt zich
nu met zijn zieke hond tot een dierenarts,
die zich in de orthopedie van het kleine
huisdier heeft bekwaamd. Deze constateert
snelle ademhaling en pols, verhoogde li-
chaamstemperatuur en sterke zwelling en
roodheid van de dijbeen-musculatuur.
Röntgenologisch onderzoek van de rechter
femur maakt zichtbaar, dat de pen alleen in
het proximale, doch niet in het distale
fragment was geplaatst.
Besloten wordt de fragmenten in dit geïn-
fecteerde gebied maximaal stabiel te fixe-
ren middels plaatosteosynthese. Behalve
de pen worden ook nog achtergebleven
watten verwijderd, alvorens de osteosyn-
theseplaat wordt geplaatst. Antibiotica
worden verstrekt. De verbolgen eigenaar
wendt zieh tot de Ereraad van de KNMvD.
De Ereraad verwijst naar een eerder ge-
dane uitspraak waarin werd gesteld dat een
dierenarts zieh zal moeten houden aan de
regels, welke voor botoperaties gelden, in-
dien hij meent \'botoperaties.... te kunnen
en te willen blijven uitvoeren\' (4). De Ere-
raad veroordelt dierenarts D tot enkele
tuchtmaatregelen.

Indien de eigenaar van de Bullterrier nu
met deze uitspraak van de Ereraad in de
hand overgaat tot het instellen van een ge-
rechtelijke procedure, waarbij hij onder
meer terugbetaling van gemaakte kosten
van onderzoek en behandeling eist van die-
renarts D, dan zal deze procedure naar
verwachting dan ook leiden tot een ver-
oordeling door de civiele rechter.

conclusie

Dierenartsen zijn in hun beroepsuitoefe-
ning verantwoordelijk voor hun gedra-
gingen (1,6, 8). De hoofdverplichting van
de dierenarts is de nodige zorg, toewijding
en inspanning aan te wenden, die nodig zijn
om het behoud of herstel van de gezond-
heid van de patiënt te bereiken, daarbij
gebruikmakend van de wetenschap waar-
van hij/zij wordt geacht op de hoogte te
zijn (2, 8). Door een differentiatie in de
post-doctorale fase van de studie en door
nader bekwamen in een deelgebied na het
afstuderen als dierenarts, doet de dierge-
neeskunde in Nederland pogingen, binnen
het kader van de algemene bevoegdheid,
specifieke bekwaamheden te waarborgen.
De dierenarts zal, evenals de medicus, dan
ook een verwijt treffen wanneer hij/zij na-
laat zijn/haar patiënt naar een collega te
verwijzen die zich nader in het betreffende
deelgebied heeft bekwaamd, indien de
kennis en kunde waarover hij/zij beschikt
onvoldoende is om de patiënt adequaat te
kunnen helpen en de mogelijkheden daar-
toe wel bij een gespecialiseerd collega zou

-ocr page 678-

kunnen worden gevonden (7, 8). Ofschoon
niet exphciet in de veroordeling van de Ere-
raad vermeld, is aannemelijk dat de Ere-
raad in haar uitspraak (\'indien hij botope-
raties meende te kunnen en te willen blijven
uitvoeren, zich te houden aan de regels die
gelden voor dit soort operaties\') kenbaar
heeft willen maken, dat kennis, kunde, ou-
tillage en uitvoering van behandeling naar
behoren dienen te zijn bij het verrichten
van botoperaties (4, 6). Het valt te ver-
wachten dat één en ander ook geldt op de
andere deelgebieden waarop collegae zich
in het bijzonder hebben bekwaamd (7).
Indien doorzenden naar een collega, die
zich heeft bekwaamd in een betreffend
deelgebied, onmogelijk is, bijvoorbeeld
door geografische omstandigheden of door-
dat het tijdsverloop de risico\'s evenredig
doet toenemen, dan zal de geconsulteerde
dierenarts toch tot behandeling dienen
over te gaan (3, 6). Indien de levensbe-
dreigende c.q. orgaanbedreigende situatie
is geweken, kan de patiënt vervolgens, met
inachtname van de noodzakelijke voor-
zorgsmaatregelen, worden doorgezonden.

Indien een patiënt wordt behandeld door
een dierenarts die naar buiten doet blijken
in het bijzonder bekwaam te zijn in het
betreffende deelgebied, dan zullen aan de
bekwaamheden van deze dierenarts hogere
eisen kunnen worden gesteld dan aan een
zich niet nader bekwaamd collega (1,2, 3).

Uit het bovenstaande moge blijken, dat bij
toename van de bekwaamheid van dieren-
artsen in deelgebieden van de diergenees-
kunde er verschillende eisen zullen worden
gesteld aan collegae, die zich niet en colle-
gae die zich wel bekwaamd hebben in een
betreffend deelgebied. De dierenarts die
zich niet in een betreffend deelgebied heeft
bekwaamd, zal bepaalde patiënten niet
verder behandelen, indien voor die behan-
deling bepaalde \'regels\' in acht genomen
dienen te worden, doch waaraan hij/zij
niet wil of kan voldoen. Aan de dierenarts
die zich wel in een bepaald deelgebied heeft
bekwaamd, zullen hoge eisen gesteld kun-
nen worden met betrekking tot zijn/haar
handelen op dit deelgebied.
Hoewel uit het bovenstaande de conclusie
gerechtvaardigd lijkt, dat bij een systeem
van nadere bekwaamheid op een deelge-
bied de behandelend dierenarts eerder tucht-
rechtelijk en burgerrechtelijk aansprake-
lijk gesteld zal kunnen worden, leert be-
schouwing van de situatie bij de humane
geneeskunde dat door specialisaties de
kwaliteit van de gezondheidszorg is toege-
nomen en daarmee het aantal beroepsfou-
ten is afgenomen. Hetgeen rest is een hoge
kwalitatieve diergeneeskundige gezond-
heidszorg uitgeoefend door meerdere die-
renartsen op verschillende deelgebieden
van de beroepsuitoefening.

LITERATUUR

1.

Dingemans, P. A. M. M. Hoofdzaken Gezond-
heidsrecht, 3e druk, Gouda Quint B. V., Arnhem
1980.

HR 14 april I950,NJI951, 17,\'Röntgen-arresf.
IVlichiels van Kessenich-Hoogendam, J. P. Be-
roepsfouten, deel II Studiepocket privaatrecht,
Tjeenk Willink, Zwolle 1982.
N.N. Van de Ereraad. Tijdschr. Diergeneeskd.
1984; 109: 109-10.

N.N. Statuten en Huishoudelijk Reglement van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot be-
vordering der Geneeskunst, 1981.
N.N. Code voor de Dierenarts. Periodieke publi-
katie 84-3 der Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde, 1984.
Wouda, L. H. Beroepsaansprakelijkheid voor
praktizerende dierenartsen. Tijdschr. Diergenees-
kd. 1981; 106: 25-37.

Wijshoff-Vogelzang, R. Enige juridische aspecten
van de relatie arts-patiënt. Advocatenblad 1980;
60-3; 61-5.

-ocr page 679-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Een kleine epidemie van salmonellose
veroorzaakt door boerenmetworst

A Minor Outbreak of Salmonellosis Caused by Fermented Pork Sausage

P. van Netten\', J. Leenaerts\', G. M. Heikant^ en D. A. A.
MosseP

SAMENVATTING Eind augustus 1985 tradeen explosie van salmonellose op. die werd veroorzaakt
door consumptie van ambachtelijk geproduceerde boerenmetworst.

Uit vijf gezinnen werden bij 17 personen in de leeftijdscategorie 3-40 jaar ziekteverschijnselen waarge-
nomen. De incubatietijd varieerde van 6-9 uur. De \'attack rate\' was 100%; er traden geen complicaties
op. De geïncrimineerde boerenmetworst had een pH van 5.7 en een a^ van 0.99, terwijl de pH van droge
worsten van onverdachte origine varieerde van 4.5-5.0 en de waarden van 0.92 tot 0.99. De
geïncrimineerde worst bleek gekoloniseerd door W k.v.e. van thermotrofe Enterobacteriaceae per 1
gram. waaronder c. iO*\' k.v.e.
S. iyphimurium per gram. c. 10^ k.v.e. Staph. aureus en 10" k.v.e. C.
perfringens
per l gram.

Dergelijke explosies kunnen worden voorkomen door \'good manufacturing en distribution practices\' te
volgen ondersteund door controle van trajectmonsters op pH, a^ en
Staph. aureus en thermotrofe
Enterobacteriaceae k.v.e. bepaling.

SUMMARY Late in august 1985, seventeen subjects in the 3-40 year range contracted salmonellosis
which was associated with the consumption of fermented pork sausage prepared by a butcher. The
incubation period variedfrom 6 to 9 hours, the attack rate was a hundred per cent; there were no deaths
or complications. The pH of the incriminated sausage was 5.7 (the pH of controls ranged from 4.5 to
5.0). and the a^, was 0.99 (vs. 0.92-0.97 in the controls), a colony count ofthermotrophic Enterobacte-
riaceaewas 10^ per Ig. includingc.
/O\'^o/Salmonella typhimurium, c. 70\'Staphylococcus aureus
c. 10* cj\'u «ƒ Clostridium perfringes per I g. These outbreaks may be prevented by ensuring good
practices during production and distribution, supported by monitoring line samples by determining the
pH and and cfu assessment
o/Staphylococcus aureus and thermotrophic Enterobacteriaceae.

\' Drs. P. van Netten, hoofd van de afdeling microbiologie en .1. Leenaarts, coördinator buitendienst. Keurings-
dienst van Waren tc \'s-Hertogenbosch.
\' Dr. G. M. Heikant, arts GGD Breda.

\' Prof. dr. D. A. A. Mossel, hoogleraar Medische Levensmiddelenmicrobiologie, Rijksuniversiteit, Faculteit

der Diergeneeskunde, afd. Hygiëne, Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong, Utrecht.
Correspondentieadres: drs. P. van Netten.

-ocr page 680-

EPIDEMIOLOGIE

Op 26 augustus 1985 werden te Wijk en
Aalburg enkele gevallen van salmonellose
geconstateerd. Zij konden, op grond van
een menu-anamnese en de toepassing van
de oriënterende microscopische diagnos-
tiek volgens Bouwer-Herzberger (1) wor-
den gecorreleerd met de consumptie van
een boerenmetworst. Deze bleek, na enig
speurwerk, afkomstig te zijn van een slager
die zich aan de controle van de Rijksdienst
van Vee en Vlees en de Keuringsdienst van
Waren had onttrokken. Het uitventen van
de vleesprodukten verliep buiten de regu-
liere kanalen om via familie van de produ-
cent en verdere bekenden. De ontoeganke-
lijkheid van het distributiekanaal bemoei-
lijkte de opsporing. Niettemin werd de
producent op 28 augustus achterhaald, de
boerenmetworst in beslag genomen en de
bedrijfsvoering stil gelegd.
Op 30 augustus bleek het aantal patiënten
beperkt te zijn tot 17. De \'attack rate\' was
100%. Tabel 1 geeft een overzicht van de
geziene symptomen. De incubatietijd was 6
tot 9 uur. Gemiddeld bleven de patiënten
vijf dagen ziek. De ziekteduur bij kinderen
was 1-2 dagen langer dan bij volwasssenen.
De leeftijd van de zieken was 3 tot 40 jaar.
Complicaties deden zich niet voor. Geen
der patiënten behoefde te worden opge-
nomen en geen enkele patiënt overleed.

Uit de faeces van alle patiënten kon Salmo-
nella typhimurium,
serotype 502, gekweekt
worden. In de faeces waarin grote aan-
tallen
Clostridium perfringens (c. lO"" per 1
gram) werden aangetroffen kon geen toxi-
ne worden aangetoond.

De boerenmetworst was visueel niet be-
dorven en leek geproduceerd door een
vakman.

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK VAN DE
BOERENMETWORST

Geen enkel epidemiologisch onderzoek
van voedselbesmetting is compleet zonder
identificatie en navolgend onderzoek van
een representatief specimen van het aetio-
logisch betrokken voedingsmiddel (1). De
identificatie van het causale micro-organis-
me en de bepaling van het antibiogram is
echter niet het einde van het onderzoek
naar aanleiding van een epidemie. De le-

Tabel L Overzicht van de bij de patiënten waarge-
nomen symptomen.

Symptomen

misselijkheid

braken

buikkrampen

diarree

koorts

vensmiddel-microbiologie heeft tot taak
daarna de informatie aan te reiken die in-
terventie mogelijk maakt (7). Hiertoe dient
de microbiologische status van het ver-
dachte voedingsmiddel vergeleken te wor-
den met die van dezelfde voedingsmidde-
len, waarvan de ervaring leert dat deze niet
tot ziekte leiden. Daarom werden, naast
monsters van de verdachte worst, ook
monsters van een soortgelijk type rauwe
worst van onverdachte origine uitvoerig
onderzocht.

Het onderzoek is schematisch in figuur 1
afgebeeld. Het omvatte:
1. Meting van de antimicrobiële parame-
ters van veilige worsten i.e. pH en waterac-
tiviteit; 2. bepaling van de kolonisatie met
Enterobacteriaceae als verklikker organis-
men (6) en van Salmonella; 3. kwantita-
tief-differentieel onderzoek naar de ove-
rige, ecologische relevante bacteriologische
parameters:
Staphylococcus aureus tn Clos-
tridium perfringens
als ongewenste Gram-
positieve kolonisatie en Lactobacillaceae,
als gewenste bactcriesoort. Dc daarbij toe-
gepaste methoden van onderzoek werden
onlangs elders uitvoerig beschreven (7).

RESULTATEN EN DISCUSSIE

De resultaten van het uitvoerige bacterio-
logisch onderzoek zijn in tabel 2 tezamen
gebracht en in figuur 1 samengevat. De
Salmonella die uit de verdachte worst werd
geïsoleerd, was van hetzelfde serotype als
de faeces-isolaten.

Het valt wel zeer duidelijk op wat de sal-
monellose epidemie voerde. De geïncrimi-
neerde worst was gekoloniseerd door Ente-
robacteriaceae naast Lactobacillaceae. Pa-
rallel leidde de hoge wateractiviteit (a^) en
pH tot een, in deze epidemie overigens kli-
nisch niet relevante, simultane ontwikke-
ling van
Staphylococcus aureus en Clo-
stridium perfringens.

aantal personen

17

15
17

16
1 1

nil

-ocr page 681-

RESULTATEN

1, Ecologische criteria
(■predictive modelling")

Referentie materiaal

Beschikbaar.
na(h)

0.5

5.7

4.5 - 5.0

2 - 6

0.92 - 0.97

0.99

veel Gram-positieve
korte staven

<102
<10^
<10

108- 109

2. Bacterioscopie

0.5

Gram-positieve
korte staven>
Gram-positieve
lange ,(orse
staven^

Gram-negatieve
kleine staven

t07
103
10"
10®

3. Bacteriologisch
onderzoek

18

1 ig. 1. .Aanbevolen analyse-gang toe tc passen bij bacteriologisch na-onderzoek van gevallen van vocdscl-
mlcctics zoals hel onderhavige (Naar S. A. Boiiwer-Hcrtzbcrgcr (1)).

De pH-waarde van de besmette worst was
beduidend hoger dan die van het reguliere
produkt. Daarnaast kon geen nitriet wor-
den aangetoond en was het nitraatgehalte
beneden 0,005%. De groei van pathogene
bactericn
Salmonella spp., Staphylococcus
aureus
en Clostridium perfringens wordt in
een gefermenteerde rauwe worst geremd
door de combinatie van pH-daling (< 5.3)
en a^-verlaging (<0.94) (4). f)e pH-verla-
ging komt tot stand door de zuurproduktie
door melkzuurbacteriën al of niet in com-
binatie met toegevoegd zuur en zout (16).
Het microbiologische déraillement vond
vermoedelijk zijn oorzaak in een te hoge
wateractiviteit te weten ca. 0.99 en de hoge
pH namelijk 5.7. Bij de onverdachte wor-
sten varieert de a^^ van 0.92 tot 0.97. Een
goede gerijpte worst is gekenmerkt door
een lactobacillen kolonie-aantal in de orde
van 10® per gram en een pH in de orde van
4.8 tot 5.0; cf tabel 2. Een hoog aantal
melkzuurbacteriën zorgt er normaliter
voor dat, ook zonder aanzuring, de pH
beneden 5.3 daalt wat secundair de groei
van
Staphylococcus aureus {i, 9), salmonel-
lae (4, 5, 11, 17,18) en
Clostridium perfrin-
gens
(18) belet; zie ook tabel 2.

RICHTLIJNEN VOOR INTERVENTIE
Salmonellose veroorzaakt door rauwe
worst, waarvan de melkzuurgisting niet
normaal verliep, is eerder in de literatuur
beschreven (4). Recent werd in Nederland
een geval gezien van staphylo-enterotoxi-
cose veroorzaakt door de consumptie van
boerenmetworst (2).

Het isoleren van salmonellae uit rauwe ge-
fermenteerde worst is evenmin een unicum.
Schmidt & Leistner (13) isoleerden deze uit
4% van de onderzochte gefermenteerde
worsten, terwijl Genigeorgis (4) ecn per-
centage van 28 meldt. Het aantal Salmo-
nella kolonies was in deze gevallen echter
minder dan 2 logio eenheden per gram. In
schril contrast hiermee staat het aantal van
logio = 6,3 per gram geteld in de varkens-
worst die de epidemie veroorzaakte.

De oorzaak van voedselinfectie door boe-
renmetworst of vergelijkbare worstsoorten
moet worden gezocht in: (1) grove fabrica-
gefouten zoals te laag zout- c.q. coloroso-
zout-gehalte; (2) gebruik van vlees met een
te hoge initiële (post-mortem) pH; (3) ver-
koop van niet volledig gerijpte worst (4,12,
15); (4) infectie van grondstoffen met bac-

-ocr page 682-

teriofagen van melkzuurbacteriën (Sirvo et
al.
1977).

Preventie van dit soort incidenten is niet
moeilijk. Deze berust op 1) gebruik van
vlees met een pH in de orde van 6.0 en een
lage kolonisatie van niet-fermentatieve
Gram-negatieve bacteriën, waardoor melk-
zuurbacteriën geen sterk antagonisme van
meer proteolytisehe bacterietypen onder-
vinden (10, 14); 2) een juiste proceskeuze
(4, 17, 18); 3) uitstekende bedrijfshygicnc,
die infectie van productielijnen met bactc-
riofagen voorkomt; 4) controle van het ver-
loop van pH, a^ en bacterioscopisch beeld
(1), later gevolgd door eenvoudig bacterio-
logisch onderzoek (8).
Deze casuistiek illustreert weer overduide-
lijk dat wanneer het publiek een voedselin-
fectie oploopt dat geenzins een onvermijd-
bare situatie is. De consument beschermt
zich het beste door via gereguleerde dis-
tributiekanalen worst te kopen, die ge-
produceerd worden in regelmatig geïnspec-
teerde bedrijven, met inachtneming van
bovengenoemde preventie-voorschriften.

Tabel 2. Differentieel-bacteriologisch onderzoek naar de microbiële associatie van de boerenmetworst die de
kleine epidemie veroorzaakte, in vergelijking met niet-geïncrimeerde, controle specimina uit de reguliere
handel.

-1

Log N
10

SALM

SPECIMINA

pH

aw

ae roob

ENT

LACT S

. AUR

CL.PERF

per g

P/

referentie matriaal

F

4.3

0.97

8.6

<2

7.8

2.3

<1

<2

0

F

4.9

0.92

8.5

<2

8.0

<2.0

<1

<2

0

S

5.0

0.97

8.3

<2

8.2

<2.0

<1

<2

0

S

4.9

0.92

8.5

<2

8.0

2.0

<1

<2

0

S

4.8

0.97

7.8

<2

7.8

2.3

<1

<2

0

S

4.5

0.96

8.9

<2

8.7

<2.0

<1

<2

0

S

4.6

0.97

4.5

<2 7.9

<2.0

<1

<2

0

* boerenmetworsten

die de

sa tmoneI lose

veroorzaakte:

1)

S

5.7

0.99

8.2

7.3

8.2

3.3

4.3

6.2

1) gemiddetde van 5 verdachte boerenmetworsten

N = aantal kolonie vormende eenheden (k.v.e.) per 1 gram worst

F = fabrieksmatig geproduceerde worst

S = door slager bereide worst

aëroob = totaal aëroob k.v.e.

Ent = Enterobacteriaceae k.v.e.

Lact = Lactobacittaceae k.v.e.

S.aur = Staph, aureus k.v.e.

Cl. perf = Clostridium perfringens k.v.e.

Satm = Salmonella k.v.e.

P/A = Aanwezigheid/Afwezigheid van Salmonella per 25 g worst

De resterende verantwoordelijkheden van
het publiek bestaan slechts uit het volgen
van de instructies van de fabrikant met
betrekking tot de temperatuur en de uiter-
ste duur van bewaring voor consumptie en
eventueel ook de lege artis wijze van toebe-
reiding.

Het zou wenselijk zijn, dat ter ondersteu-
ning van het controlesysteem en advisering
omtrent de wijze van produktie, zoals de
Keuringsdienst van Waren die voor ver-
duurzaamde vleesprodukten hanteert, wet-
telijke microbiologische normen worden
uitgewerkt. Dit zou veroorloven sneller en
effectiever op te treden in probleemsitua-
ties, zoals in deze publicatie beschreven.

LITERATUUR

1. Bouwer-Hertzberger, S. A. Food transmitted dis-
ease of microbial origin. The pathogenesis of
foodtransmitted diseases, mainly of microbial
aetiology in the region of Haarlem, The Nether-
lands. Dissertatie, Utrecht, 1982.

2. Bruins, B.. Dolfing, A. HoL J.. cn Beckers. H.
J. Voedselvergiftiging door boerenmetworst.
Tijdschr. Diergeneeskd. 1985; 110: 487-9.

-ocr page 683-

3. Daly, C., Lachange, M., Sadine, W. E., and
Eliker, P. R.
Conlro\\o[Staphylococcusaureusm
sausage by starter cultures and chemical acidula-
tion. J. Food Sci. 1973; 38: 426-30.

4. Genigeorgis, C. A. Quality control for fermented
meats. J. Am. Vet. Med. Assoc. 1976; 169: 1220-
8.

5. Goepfert, J. M. and Chung, K. C. Behaviour of
Salmonella during the manufacture and storage
of a fermented sausage product. J. Milk Food
Techn. 1970; 33: 185-91.

6. Mossel, D. A. A. In: Microbiology of foods. The
ecological essentials of assurance and assessment
of safety and quality. Utrecht University Press,
1982; 70-9.

7. Mossel, D. A. A.,Zee, H. van der, Corry, J. E. L.,
and Netten, P. van. Microbiological quality
control. In: Quality control in the food industry
Editor. S. M. Herschdoerfer. Academic Press,
1984; 79-168.

8. Mossel, D. A. A., Zee, H. van der, Hardon, A. P.,
and Netten, P. van. The enumeration of thermo-
trophic types amongst the Enterobacteriaceae
colonizing perishable foods. J. Appl. Bacterioi.
1986; 60: 289-95.

9. Niskanen, A. and Nurmi, E. Effect of starter
cultures on Staphylococcal enterotoxin and ther-
monuclease production. Appl. Microbiol. 1976;
31: 11-20.

10. Reuter, G. Untersuchungen zur antagonisti-
schen Wirkung der Milchsaurebacterien auf an-
dere Keimgruppen der Lebensmittelflora. Zbl.
Vet. Med. B. 1972; 19: 320-34.

11. Rohr, W. Zum Vegetationsvermogen van Sal-
monellen in Rohwursten. Mh. Vet. Med. 1965;
20: 351-3.

12. Scheibner, G. Beobachtungen über das Verhal-
ten von Salmonellen beim Rauchern van Roh-
wurst. Monatsch. Vet. 1969; 24: 388-91.

13. Schmidt, U. und Leistner, L. Salmonellen in fri-
schen Mettwürsten. 1. Mitteilung: Vorkommen
von Salmonellen in frische Mettwürsten. Fleisch-
wirtsch. 1985; 65 (9): 1045-8.

14. Seminiao, E. N. and Frazier, W. C. Effect of
Pseudomonas and Achromobacters on growth
of Staphylococcus aureus. J. Milk FoodTechnol.
1966; 29: 161-4.

15. Sinell, H. J. und Levetzow, R. Untersuchungen
zur Haltbarkeit von \'frischen Mettwurst\'. Fleisch-
wirtsch. 1966; 46: 123-7.

16. Sirvo, P., Nurmi, E., Puolanne, E. und Niini-
vaara, F\'. P. l^er einlluss van Starterkulturen und
verscheidenen Zusatzstoffen auf das Wachstum
von
Salmonella.u\'n/ienberg\\n Rohworst. Fleisch-
wirtsch. 1977; 57: 1007-12.

17. Smith, J. 1... Huhtanen, C. N. Kissinger, J. C.,
and Palumbo, S. A. Survival of Salmonellae
during Pepperoni manufacture. Appl. Micro-
biol. 1975a; 30: 759-63.

18. Smith, J. L., Palumbo, S. A., Kissinger, J. C.,
and Huhtanen, C. N. Survival
of Salmonella du-
blin
and Salmonella typhimurium in Lebanon Bo-
longa. J. Milk FoodTechnol. 1975b; 38: 150-4.

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Bestuur Landbouwschap: Pijnlijke maatre-
gelen zijn onvermijdelijk

Zuivelvoorraden

Naar het oordeel van het bestuur is het weg-
werken van de zuivelvoorraden een zaak van de
Europese Commissie. Maar dat neemt niet weg
dat daarnaast ingrijpende maatregelen nodig
zijn om te voorkomen dat er weer nieuwe ont-
staan. Verlaging van de interventieprijzen is
voor een meerderheid van het bestuur bespreek-
baar, evenals het op termijn afschaffen van de
verevening, het verhogen van de superheffing,
het gebruik van de medeverantwoordelijkheids-
heffing voor het wegwerken van de voorraden
en het korten van de melkquota met nog eens
drie procent. KNLC-woordvoerder A. van
Leeuwen voorspelde overigens dat de werke-
lijke korting veel hoger zal uitvallen door het
schrappen van de verevening en het vastleggen
van het vetgehalte van de melk.
Het Landbouwschap blijft een premie op vrij-
willige vermindering van de melkproduktie en
een goede opkoopregeling van groot belang
vinden voor het indammen van de melkplas.
Voor de opkoopregeling voor oudere melk-
veehouders hebben zich inmiddels 300 veehou-
ders gemeld.

(Uit: persbericht Landbouwschap)

Landbouwschap in brief aan Braks:

Schapenhandel lijdt onder
Franse acties

Ook Nederlandse schapenhouders dreigen de
dupe te worden van acties in Frankrijk tegen
goedkoop schapenvlees uit andere lidstaten van
dc Europese Gemeenschap. Het Landbouw-
schap heeft minister Braks van Landbouw in
een brief gevraagd bij zijn Franse ambtgenoot
Guillaume te eisen dat hij maatregelen neemt en
de schade veroorzaakt door de acties vergoed.
Al enkele weken uiten Franse schapenhoudcrs
hun boosheid tegen de import van goedkoop
vlees uit vooral het Verenigd Koninkrijk. Maar
ook Nederlandse schapen z.ijn gegijzeld. De ac-
ties van de Fransen zijn volgens het Landbouw-
schap in strijd met het beginsel van de gemeen-
schappelijke landbouwmarkt.

(Uit persbericht Landbouwschap)

-ocr page 684-

Algemeen

Mycotoxinen: een probleem?

Het Diergenee.si<undig Memorandum van juni
1986 bestaat uit dit zeer lezenswaardig artikel.
Het is samengesteld door de heren De Vries,
Wensing en Schotman van het Klinisch Toxico-
logisch Informatie Centrum van de Faculteit
voor Diergeneeskunde te Utrecht.
In een dertiental paragrafen wordt de sympto-
matologie, de diagnostiek, de pathologie, de
economische betekenis van mycotoxinen be-
handeld.

In tegenstelling tot Israël, Oostenrijk, Honga-
rije en de USA is er in Nederland geen goed
geoutilleerd laboratorium waar de dierenarts en
de veevoederdeskundige terecht kunnen om het
bestaan van een mycotoxine te kunnen vast-
stellen of te kunnen uitsluiten. Men komt niet
verder dan tot het uitspreken van een ver-
moeden op basis van anamnese, symptomen en
klinisch verloop en het ontbreken van een an-
dere duidelijke ziekte-oorzaak.
Men moet aan mycotoxicose denken wanneer
groepen dieren verschijnselen vertonen van pro-
duktiedaling (runderen), een verminderde groei
(varkens, kippen) al dan niet gepaard gaande
met verschijnselen van voedsel weigering, darm-
ontsteking, Icterus, incoördinatic etc.
Als gevolg van celbeschadigingen zijn de cyto-
plasmatische leverenzymen vaak verhoogd.
Deze vermoedelijke diagnose krijgt steun wan-
neer bij slachten (sectie) de lever en de nieren
blijken te zijn aangetast en wanneer het bestaan
van een microbiële infectie kan worden uitge-
sloten.

Summier wordt ingegaan op dc afwijkingen ver-
oorzaakt door de meest voorkomende schim-
meltoxinen zoals aflatoxine, trichotheeene, zea-
ralenone, vomitoxine etc. Gewezen wordt op
het in pathologisch opzicht synergistisch effect
van subtoxische concentraties van bepaalde
mycotoxinen wanneer deze tegelijk aanwezig
zijn. Het is gebleken dat mycotoxinen carcino-
gene potenties kunnen hebben.
Publikaties vanuit Engeland stellen dat 10%
van het rundveckrachtvoer mycotoxinen bevat.
Ook vanuit de U.SA zijn mededelingen bekend
over belangrijke economische verliezen veroor-
zaakt door met mycotoxinen gecontamineerde
maïs.

Er worden in Nederland bepaalde normen voor
de toelaatbare gehalten van mycotoxinen in
veevoer gehanteerd, die meer ingegeven zijn
door politieke compromissen dan door resulta-
ten van verantwoord onderzoek. Dierenartsen
en vee\\\'ocderdeskundigen dienen over kennis te
beschikken hoe cn wanneer schimmelinfecties
kunnen optreden, over de klimatologische om-
standigheden die dit kunnen veroorzaken en
over de factoren die van invloed zijn op de
toxineproduktic van schimmels.
(Recensent is in het verleden regelmatig gestuit
op vermoedelijke sehimmelintoxicaties bij var-
kens. Meestal kon een slecht schoongemaakte
silo als \'schuldige\' worden aangewezen. Ook
silo\'s waarin regenwater kon binnendringen
gaven problemen. Opvallend was steeds dat de
microbiële groei in de silo van niveau tot niveau
vaan sterke verschillen toonde; sterfte werd
meestal niet waargenomen. Consultatie werd
meestal gevraagd na het waarnemen van ver-
schijnselen als verwerpen al dan niet gepaard
gaande met bloedarmoede, veel drinken, braken
en een dor-grauw uiterlijk. Bij slachten werden
soms grote nieren gevonden (interstitiële nefri-
tis) en een lever met een afwijkende kleur (gal-
ganghypertrophie en hyperplasie). Onderzoek
op mycotoxinen had slechts incidenteel plaats
en was kostbaar. Hoewel bij baterioscopisch
onderzoek vaak grote aantallen schimmeldra-
den waargenomen werden, gelukte het kweken
op geëigende voedingsbodems lang niet altijd.
Wel werden steeds grote aantallen bacteriën per
gram meel of pellets gevonden: 10\'a 10\'".

./. P. W. M. Akkermans.

Rund

Hulpmiddelen bij de oestrus-detectie

Pennington, J. A. and Callahan, C. J. Use of
mount detectors plus chalk as an oestrous de-
tection aid for dairy cattle. .1. Dairy Sci. 1986;
69: 248-52.

Aan de ontwikkeling van hulpmiddelen bij de
oestrusdetectic wordt veel aandacht geschon-
ken. Vooral op de grote rundveebedrijven is
tochtigheids-waarneming een moeilijke en tijd-
rovende bezigheid. Tot op heden worden hulp-
middelen cchtcr maar sporadisch gebruikt. De
reden is dat niet alleen de tochtige koeien
worden \'ontdekt\', doch dat ook een hoog per-
centage koeien door het gebruikte hulpmiddel
als tochtig wordt aangemerkt, terwijl ze het in
werkelijkheid niet zijn (zogenaamde vals posi-
tieven).

Schrijvers onderzochten in hun experimenten
dc effectiviteit van een combinatie van twee veel
gebruikte hulpmiddelen, te weten de Kaniar
heat detector en kleurkrijt. Met het kleurkrijt
werd op dc staartwortel een 7 cm brede en 25 cm
lange streep gegeven.

-ocr page 685-

De resultaten waren als volgt: tochtigheids-
waarneming door de veehouder 3 keer daags
gedurende 30 minuten (!) leidde tot 60% ont-
dekte oestri en 0% valse positieven; bij gebruik
van alleen de Kamar heat detector waren deze
percentages respectievelijk 91 en 85%; bij ge-
bruik van de combinatie heat detector plus krijt
bedroegen de percentages 90 en 10%.
Bovengenoemd experiment werd op 3 grote
praktijkbedrijven herhaald. Het percentage ont-
dekte oestri bedroeg voor de tochtigheids-waar-
neming door de veehouder 42%, voor de Kamar
heat detector 56% en voor de combinatie heat
detector en krijt 64%. (Het aantal vals positie-
ven wordt helaas niet vermeld;
Ref.) Het drach-
tigheidspercentage van de uitgevoerde insemi-
natie was respectievelijk 39, 37 en 52%.
Schrijvers concluderen dat het gebruik van of
alleen Kamar heat detector of alleen kleurkrijt
onvoldoende resultaten heeft. Combinatie van
beide is noodzakelijk, wil het aantal vals posi-
tieve dieren binnen de perken worden gehouden.

A. de Kruif

Rund

Leptospira hardjo bij het rund

Brieger, C. und Brack, A. Leptospira interrogans
Serovar hardjo
beim Rind: Prävalenz und Be-
deutung als Aborterreger in der Schweiz. Dis-
sertatie Zürich, 1985.

Van 200 runderen werden op een slachthuis
nier-, urine- en bloedmonsters genomen. De
nier- en urinemonsters werden bacteriologisch
(EM.JH-medium) en serologisch onderzocht.
Uit dc nieren van 10% der dieren kon
L. hardjo
worden geïsoleerd. Bij 29% van de koeien werd
ecn agglutinatie-titerten opzichte van
hardjo
gevonden tussen 1:100 en 1:12800. Bovendien
werden van 1 12 rundveebedrijven 133 geabor-
teerde kalveren, 103 nageboorten en 104 se-
rummonsters op het voorkomen van
L. hardjo
onderzocht. Noch met het EMJH-medium noch
met ecn volgens Ellis gemodificeerd medium
konden Leptospiren uit de organen van de kal-
veren worden aangetoond. Ook het buikholte-
vocht was negatief. Serologisch waren zowel de
organen als de nageboorten negatief. Bij geen
van de kalveren kon een titer > 1:100 worden
gevonden. Daarentegen reageerde 43% van de
geaborteerde koeien met
hardjo (hoogte van
de titer tussen 1:100 en 1:3200).
Daarnaast werden 500 andere runderen, die
hadden geaborteerd, serologisch onderzocht.
Hiervan reageerde 41% met
L. hardjo tn 2% met
andere serotypen.

Bij 156 dierenartsen die serologisch werden on-
derzocht waren geen antilichamen tegen
L.
hardjo
aanwezig.

Schrijvers concluderen dat L. hardjo. ondanks
het veelvuldig voorkomen op rundveebedrijven
geen grote rol speelt als veroorzaker van abor-
tus.

A. de Kruif

Rund

Partusinduetie met een combinatie van elo-
prostenol en dexamethason

Lewing, F. J., Proulx, J., and Mapletoft, R. J.
Induction of parturition in the cow using clo-
prostenol and dexamethasone in combination.
Can. Vet. J. 1985; 26: 317-22.

Partusinduetie bij het rund is mogelijk met
Prostaglandinen of met Cortisonen. Schrijvers
onderzochten het effect van een combinatie van
deze middelen op het interval injectie-partus en
op het percentage retentio secundinarum.
Alle 19 vleesrunderen, die op de 280e dag van de
dracht met 500 g cloprostenol en 25 mg dexa-
methason werden ingespoten, kalfden binnen
72 uur.

Het gemiddelde interval behandeling-partus be-
droeg 34,6 ± 1,4 uur. Van de 19 dieren die alleen
met dexamethason waren behandeld, kalfden er
17, met een gemiddeld interval van 43,3 ± 2,4
uur. Van de 16 met cloprostenol ingespoten die-
ren kalfden er 14 met een interval van 44,9 ± 2,1
uur. Van de controlekoeien kalfden er geen
binnen 72 uur.

Het percentage retentio secundinarum bedroeg
50% bij de geïnduceerde koeien. Van de contro-
lekoeien bleef er geen enkele aan de nageboorte
staan.

Bij een ander experiment, waarbij de koeien
werden behandeld op de 276e dag van de gra-
viditcit, bedroeg het interval injectie-partus
voor dc cloprostenol- dexamethason-groep,
voor de cloprostenol-groep en voor een groep
runderen die met een interval van 12 uur twee
keer met cloprostenol was geïnjiceerd respectie-
velijk 39,1 ± 1,0; 51,9 ± 3,4 en 52,6 ± 3,3 uur.
De effectiviteit van de behandeling was ook bij
dit experiment weer 100%) in de cloprostenol- -l-
dexarnethason-groep, terwijl 12% uit de andere
groepen niet binnen 72 uur afkalfde. Het reten-
tio percentage bedroeg 55%. Tussen de verschil-
lende groepen bestond wat dit betreft geen ver-
schil.

Schrijvers concluderen, dat een combinatie van
Prostaglandinen en Cortisonen leidt tot een ef-
fectieve partusinduetie met een betrekkelijk
kort interval injectie-partus.

A. de Kruif

-ocr page 686-

Varken

Effectiviteit van een oraal rotavirus vaccin
tegen speendiarree

Hoblet K. H. e.a. Efficacy of an orally adminis-
tered modified — live porcine — origin rotavi-
rus vaccine against postweaning diarrhea in
pigs. Am. J. Vet. Res. 1986; 47: 1697-1703.

Bij het ontstaan van speendiarree speelt naast
voedingen bedrijfsvoering ook
E. colim rotavi-
rus een rol.

In dit artikel wordt de effectiviteit beoordeeld
van een commercieel rotavirus vaccin. Dit vac-
cin wordt oraal toegediend en bevat gemitigeerd
varkens-rotavirus.

Vaccinatie vónd tweemaal plaats en wel op de
leeftijd van ca. 1 en 3 weken. De biggen werden
op ca. 4 weken gespeend.
De effectiviteit werd beoordeeld aan de hand
van de volgende parameters: groei, faeceseon-
sistentie,
E. coli- en rotavirusantigeen in de fae-
ces. Rotavirus-antilichamen werden bepaald in
zeugenmelk en sera van biggen en zeugen.
Op basis van de genoemde parameters bleek het
rotavirus-vaccin geen significant effect te sco-
ren.

Het falen van dit orale vaccin wordt geweten
aan het gegeven dat het vaccinvirus zich niet
vermeerderde in het darmkanaal. Dit werd
hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door de an-
tistoffen in de biest.

W. A. J. Cromwijk.

Mycotoxicosis bij mestvarkens

Dykes, M. D. Evaluating the effects of mycoto-
xicosis in finishing swine. Vet. Med. 1986; 81:
182-3.

In het voer van mestvarkens werd onderzoek
naar het aflatoxinengehalte gedaan, omdat de
klachten (heftige jeuk, slechte groei, anorexie,
sloomheid) na een intensieve schurftbehande-
ling bleven bestaan.

Aflatoxinen zijn de toxische stoffen die worden
geproduceerd door de
Aspergillu.s jlavus die
onder andere maïs als substraat gebruikt (/?e/).
Dc aflatoxinengehalten waren: B,, 2000 p.p.b.;
Bj, 225 p.p.b.; G„ 70 p.p.b. en G^, 10 p.p.b.
Naast bovengenoemde klachten vertoonden som-
mige varkens ook een rectum prolaps en hae-
morrhagieën. Bij de zeugen, die het voer kregen,
daalde de worpgrootte met 50% en de zeugen
\'deden het niet\'.

Bij de sectie van 2 mestvarkens viel het anae-
misch kadaver, de vergrote gele lever op en
werden abcessen in de longen gevonden. Een
maand nadat een ander voer werd gebruikt was
de groei van de mestvarkens weer nonnaal.

L. Vellenga.

Voedingsmiddelenhygiëne j

Microbiologische consequenties van de che- s
mische conserveringstechnieken \'

Debevcre, J. Voedingsmiddelentechnologie -
1986; 19: 12-6.

1

Door conservering van bederfelijke voedings-
middelen, door een verantwoorde bewaarme-
thode kan bederf van levensmiddelen en het
optreden van voedselvergiftigingen voorkomen
worden. Goede bewaarmethoden voorkomen
respectievelijk beperken de groei van micro-or-
ganismen. Voorde groei van micro-organismen
zijn de volgende intrinsieke factoren van be-
lang: de redoxpotentiaal, de pH-waarde en de
wateractiviteit. Verschillende chemicaliën staan
ons ter beschikking om deze factoren te beïn-
vloeden. Zout en suiker kunnen de wateraetivi-
teit verlagen en voedingszuren hebben invloed
op de pH-waarde. Zelfs bij een a^ lager dan
0,60 kan er nog bederf optreden en bij een a^
lager dan 0,93 kunnen nog voedselinfecties re-
spectievelijk -intoxicaties optreden.
De pH kan verlaagd worden door fermentatie
of door het toevoegen van bijv. citroenzuur,
melkzuur, azijnzuur etc. Deze voedingszuren
zijn in het algemeen zwakke zuren die naast een
pH verlagende werking ook een inhiberende
werking hebben. Deze inhiberende activiteit is
toe te schrijven aan de ongedissocieerde mole-
cule. Het gebruik van deze stoffen is sensorisch
aanvaardbaar aangezien ze de pH niet te sterk
verlagen. Veel voedingszuren worden als zout
aan levensmiddelen toegevoegd.
Debevere heeft een nuttige werking van een
mengsel van tnelkzuur/azijnzuur op
Yarrowia
lipolynca(cen
gist) cn op Lactohacillu.s hrevis
bij een pH van 4,2 aangetoond. Dit onderzoek
werd
in vitro uitgevoerd. Salades met pH van 4,8
waren bij 6° C 8 weken houdbaar. Deze salades
waren geconserveerd met 1% azijnzuur/ace-
taat, 1% melkzuur/lactaat, 0,1% sorbinezuur
en 0,1% benzoëzuur. Op klassieke wijze aangc-
zuurde salades waren tnaar 4 a 5 weken houd-
baar. Verschillende pathogene micro-organis-
men stierven af binnen 14 dagen bij de beschre-
ven conserveringsmethode.

./. M. de Kruijf.

-ocr page 687-

(Buiten vcrantwoordciijl<heid van de redal<tie)

Canine parvovirusinfectie bij de
hond: een beschouwing

(Icachle redaktie,

Met zeer veel belangstelling en genoegen liebben
wij kennis genomen van het artikel \'Canine par-
vovirusinfectie bij de hond: een beschouwing\'
doorG. F. Rimmelzwaan era/, in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde 1986; 111: 847-59 (15
september j.1.).

Op verschillende bijeenkomsten zoals die van
de Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier
en de werkvergadering Kleine Huisdieren van
de Afdeling Noord-Brabant, blijkt dat de CPV-
infectie ook in Nederland een probleem is.
Genoemd artikel voldoet zeker aan de behoefte
naar een duidelijk overzicht van de huidige
stand van zaken, waarbij de prakticus in eerste
plaats geïnteresseerd zal zijn in de mogelijk-
heden tot bestrijding.

Vanuit deze achtergrond .willen wij enige op-
merkingen en aanvullingen maken:

a. In 1982 stelde dr. Thompson (Glasgow Uni-
versity) reeds dat met name Rottweilers moei-
lijker te immuniseren waren dan andere rassen
en dat verhoudingsgewijs CPV in Rottweilers
een hoge sterfte gaf, ondanks eerdere vaccina-
ties. Een verschijnsel waar wij t)ok door enkele
praktici in Nederland op gewezen zijn.

In een onderzoek van T. Glickman et ai. (1)
bleek dat tuet name Dobermanns, Rottweilers
en Engelse Springer Spaniels een verhoogd
risico lopen om door parvovirus aangetast te
worden. Doordat de enting bij deze rassen min-
der aansloeg?

b. Met betrekking tot dc aanbevolen strategie
om CPV-infecties te voorkomen in kennelsitua-
ties het volgende (zie tabel 1 in de publikatie).

ad I: Wc zien niet in waarom teven niet tijdens
de drachtigheid gevaccineerd zouden kunnen
worden.

ad 2: Hoe kan er op toegezien worden dat alle
pups in gelijke mate colostrum opnemen?
Wij kennen geen andere methode om de colos-
trumopname van de pup te controleren dan het
moederdier te melken en de pup ecn nauwkeu-
rige afgewogen hoeveelheid colostrum te ver-
strekken. We achten dit in de praktijk niet haal-
baar.

ad 4a: Mede gezien de onmogelijkheid om nauw-
keurig eenzelfde hoeveelheid colostrum aan
iedere pup te verstrekken, heeft het bepalen van
anti CPV-titers van de teef vlak voor de partus
weinig zin. Herhaaldelijk is gebleken dat de
CPV-titers in een nest aanzienlijk variëren en de
titer van de teef daarom geen leidraad kan zijn
voor vaccinatie van de individuele pup.

ad 41): Ook titerbepaling bij de pup moet ten-
minste met enige voorzichtigheid gehanteerd
worden om tot een correct entadvies te komen.
Onder andere uit de uitvoerige briefwisseling
in
The Veterinary Record najaar 1985 blijkt dat
de titer van een serummonster, bepaald door
verschillende laboratoria, aanzienlijk kan varië-
ren (Vet. Rec. 16-11-1985, Vet. Rec. 19-10-1985,
Vet. Rec. 7-9-1985). Bovendien wordt er in het
entadvies van uitgegaan dat alle vaccins bij een-
zelfde titer zouden aanslaan.
Aangetoond is dat het door Intervet ontwik-
kelde vaccin Nobi®-vac Parvo-c bij hogere ti-
ters aanslaat dan met een aantal andere vaccins
het geval is. Het resultaat hiervan is dat vaccina-
tie op 12 weken leeftijd reeds een afdoende be-
scherming biedt. Bij vaccinatie op 6 weken leef-
tijd is 75% van de pups reeds beschermd.

ad 7: Revaccinatie van pups op een leeftijd van
minimaal 16 weken:

Eén entadvies voor verschillende vaccins is in
het algemeen onmogelijk. Zo toonden O\'Brian
et al. aan dat 7 van 28 pups na 3 vaccinaties
(waar van de laatste op een leeftijd van 14-16
weken) met een veel gebruikt homoloog vaccin
geen beschermende titer ontwikkeld had.
Uit onderzoekingen met Nobi®-vac Parvo-c
blijkt, dat een laatste vaccinatie op 12 weken een
beschermende titer geeft.

Deze resultaten zijn weergegeven in het blad
Internieuws. Bovendien zijn resultaten van veld-
onderzoek gepresenteerd tijdens de \'Voorjaars-
dagen 1986\' (5).

P. A. M. van Aarle\'

1 iteratuur

1. Olickman, T., Uomanski, L. M., Patronek, G. J..
and Visintainer, F. Breed-related risk factors for
canine parvovirus enteritis. J. Am. Vet. Med.
A
.SSOC. 1985; 187: 589-94.

2. Thompson, 11. Vet. Rec. 1982; 111: 498.

3. Thompson, H. Vet. Rec. 1984; 115: .340.

4. O\'Brien, S. E., Roth, .1. A., and Hill, B. t.. Res-
ponse of pups to modified-live canine parvovirus
component in a combination vaccine. .1. Am. Vet.
Med. Assoc. 1986; 188: 699-701.

5. Van Aarle. P. A. M. and Geary, M. R. Up to date
data on a new canine parvo vaccine. Tijdschr.
Diergeneeskd., vol. Ill, 1986; 111: 15S-16S
(suppl. 1, Proceedings Voorjaarsdagen).

\' Drs. P. A. M. van Aarle, Intervet Nederland B.V.,
Boxmeer.

-ocr page 688-

Naar aanleiding van de reactie van drs. P. A. M.
van Aarle op ons artikel \'Canine parvovirus-
infectie bij de hond: een beschouwing\' in dit
tijdschrift hierbij enige kanttekeningen onzer-
zijds:

ad.a.: Inderdaad is gebleken dat bij bepaalde
rassen (o.a. Rottweiler, Dobermann Pinscher)
CPV infecties ernstiger verlopen, danwel dat
deze rassen moeilijker door preventieve vacci-
natie te beschermen zijn. Een genetische predis-
positie lijkt inderdaad te bestaan. Of hierbij
sprake is van een genetisch bepaalde minder
goed functionerendeimmuunrespons is voorals-
nog onduidelijk.

ucLb: 1. Alhoewel voor bepaalde levende CPV
vaccins geen nadelige invloed op het verloop
van de drachtighcid kon worden aangetoond,
lijkt het als algemeen principe aan te bevelen om
drachtige dieren niet met levende vaccins te vac-
cineren. Dit enerzijds omdat in principe abso-
lute veiligheid onderalle omstandigheden moei-
lijk aantoonbaar is en anderzijds omdat vete-
rinaire handelingen bij gravide dieren tot een
minimum dienen tc worden beperkt.
Het vaccineren voor de loopshcid, zoals aange-
geven in genoemd schema, lijkt ons dan ook het
beste alternatief

Wanneer dit om welke reden dan ook niet is
geschied, zou het aanbeveling kunnen verdie-
nen om met één van de CVP vaccins waarvan
aangegeven wordt dat ze géén schadelijke in-
vloed op teef en/of foetus hebben, tijdens de
tweede helft van de dracht alsnog te vaccineren.

2. De mate van colostrumopname kan eenvou-
dig door middel van periodieke weging van pups
worden bepaald. De behandeling is een goede
gewoonte die door vele fokkers routinematig
wordt uitgevoerd om de gewichtstoename te be-
palen. \'Melken van het moederdier\' hiertoe is
overbodig.

4. Ook in het artikel wordt erop gewezen, dat
de maternale antistoftiters bij verschillende
pups uit één nest — mede als gevolg van onge-
lijke colostrumopname — aanzienlijk kunnen
verschillen. Daarom wordt ook door ons de
voorkeur gegeven aan de individuele bepalingen
per pup. Een goede standaardisatie van serolo-
gische tests is bij deze benaderingswijze essen-
tieel. Overleg met,en betrouwbaarheid van, het
uitvoerende laboratorium zijn hierbij van groot
belang.

\' Drs. G. F. Rimmelzwaan. dr. I-. G. C. M. UytdeHaag, dr. A. D. M. E. Osterhaus. RIVM, Bilthoven.
1280

Zoals gesteld, kunnen honden pas met succes
gevaccineerd worden wanneer dc tuers van de
maternale antistoffen onder bepaalde waar-
den zijn gedaald. t)at dit eveneens geldt voor
het genoemde Nobi-vac Parvo-c, wordt gesug-
gereerd door hct feit dat op 6 weken \'slechts\'
75% van de pups worden beschermd.
Uitsluitend een vergelijkend onderzoek, waar-
bij in één experiment verschillende vaccins wor-
den getest met dezelfde methoden, kan betrouw-
bare gegevens opleveren over ccn geclaimde
\'superieure protectieve waarde\' van één dezer.
Bij de resultaten gemeld in
Iniernieuws{een vete-
rinaire publikatie van Intervet Nederland BV)
en tijdens de \'Voorjaarsdagen 1986\' is daarvan
géén sprake.

7. Dat een universeel entadvies niet mogelijk is
en elk advies medeafhankelijk moet zijn van de
kwaliteit van het gebruikte vaccin zal duidelijk
zijn. Het door ons gegeven advies richt zich dan
ook op de inductie van een optimale protetie,
gebruikmakend van de thans meest gangbare
vaccins. Ook de aangehaalde experimenten van
O\'Brian
et ai. toonden aan dat door aanwe-
zigheid van maternale antistoffen, onder be-
paalde omstandigheden, revaccinatie op 16 we-
ken noodzakelijk kan zijn.
Ten overvloede zij opgemerkt dat de inductie
van virusneutraliserende antistoffen (niet per
definitie identiek aan Hl antistoffen alsgcnoem
in
Internieuw) mogelijk slechts één van dc me-
chanismen vormen voor dc inductie van be-
scherming.

Ci. F. Riminelzwuan.

F. (;. C. M. UytdeHaag.

A. 1). M. E. O.sterhaus\'.

-ocr page 689-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Vogelziekten

Verslag van de 5e \'Tagung über Vogelkrank-
heiten\' georganiseerd door het Institut für
Geflügelkrankheiten
van de Ludwig Maxi-
milian Universiteit te Münehen en de Deut-
sehe Veterinärmedizinische Gesellschaft, ge-
houden op 6 en 7 maart 1986 te München.

Tijdens dit twee dagen durende congres, onder
leiding van prof Kosters uit München, lag de
nadruk op duiven en roofvogels. In totaal
werden 31 voordrachten gehouden, waardoor
het programma erg vol was. Dit had tot gevolg
dat de pauzes eigenlijk te kort waren om onder-
ling gegevens en ervaringen uit te kunnen wis-
selen. Dit werd echter voor een deel gecompen-
seerd door het goed georganiseerde nevenpro-
gramma waarin contacten met collegae beter
tot hun recht kwamen. Dankzij de gastvrijheid
van collega Grimm uit München was er op de
laatste avond een treffen bij hem thuis van de
klinici van de faculteiten uit München en Han-
nover en de sprekers van de Utrechtse faculteit,
alsmede enkele vertegenwoordigers van de Ne-
derlandse Vereniging van Dierenartsen voor
Duiven. Tijdens deze avond werd van gedach-
ten gewisseld over een mogelijke invulling van
het congres over vogelziekten dat in 1987 ge-
houden zal worden in Utrecht. Tevens werden
voorlopige plannen gemaakt voor een werkbe-
zoek van de stalleden van de afdeling kleinere
gezelschapsdieren, vogels en bijzondere dieren
van de Vakgroep Geneeskunde van het Kleine
Huisdier aan de vogelklinieken in München cn
Hannover.

Vanwege het grote aantal, zal ik mij in het on-
derstaande beperken tot de bespreking van de in
mijn ogen voor de Nederlandse praktijk belang-
rijkste voordrachten.

Kummerfeld uit Hannover had een goede voor-
dracht over narcose bij duiven met dc combina-
tie ketamine/climazolam. In tegenstelling tot de
doorgaans nogal oppervlakkige benadering van
anaesthesie bij vogels (wel of niet te opereren en
al of geen sterfte na de narcose) werden gege-
vens gepresenteerd over de effecten op respira-
toire en circulatoire parameters zoals artericle
bloeddruk en arteriéle bloedgassen.

Grimm uit München presenteerde gegevens
over effecten van loodhagelimplantatie in de
pectoraalspieren bij duiven op loodconcentra-
ties in het bloed en remming van het enzym
delta-aminolevulinezuurdehydratase. Hij had
ook een voordracht over percutane Osteosyn-
these bij vogels met een gemodificeerde \'Fixa-
teur externe\'. Voor vogels tussen 600 en 2000
gram werd aanbevolen gebruik te maken van
een regelapparaat bestaande uit staven van
koolstofvezels en verbindingsstukken van alu-
minium. Het totale gewicht van de voor een
fractuurbehandeling benodigde materialen kon
op deze wijze tot 1/3 worden teruggebracht in
vergelijking met het gebruik van conventionele
materialen.

Ungemach uit Berlijn presenteerde op heldere
wijze de gebrekkige Duitse wetgeving (par. 60
en par. 4 Arztneimittelgesetz) inzake dierge-
neesmiddelen bestemd voor het gebruik bij
\'Heimtieren\' (volgens definitie par. 60 AMG:
Zierfische, Zier & Singvögeln, Brieftauben,
Terrariumtiere, Kleinnägern).
Om de veterinaire (sic) verzorging van \'Heim-
tieren\' zeker te stellen heeft de Duitse wetgever
gemeend aan medicijnen bestemd voor het ge-
bruik bij deze diersoorten geen toelatingseisen
te moeten stellen. Dit zou de medicijnen moge-
lijk te duur maken, waardoor de dieren van
medicijnen onthouden zouden worden. Medicij-
nen bestemd voor het gebruik bij deze diersoor-
ten zijn vrij verhandelbaar. Ungemach liet zien
dat door de verschillende farmacokinetiek en
toxiciteit van de diverse geneesmiddelen bij de
verschillende diersoorten een goede veterinaire
verzorging van deze diersoorten juist niet zeker
was gesteld door geen toelatingseisen te stellen
en deze middelen vrij verhandelbaar te maken.
Aanbevelingen werden gedaan ter verbetering
van deze wetgeving.

Dorrestein uit Utrecht presenteerde hct verloop
van geneesmiddelconcentraties in het bloed na
drinkwatermedicatie bij postduiven. Amoxycil-
line en Trimetoprim/sulfadiazine bleken bruik-
baar voor deze applicatievorm bij de duif. Bij
flumequine werden geen therapeutische con-
centraties bereikten bij chloortetracycline werd
dc MIC slechts gedurende 2.8 uur bereikt, het-
geen voor een bacteriostatisch antibioticum on-
voldoende lijkt.

Krieg uit München presenteerde de farmacoki-
netiek van amoxycilline na parenterale toedie-
ning. Zijn conclusie luidde dat amoxycilline-
trihydraat suspensie subcutaan toegediend in
een dosis van 100-150 mg/kg bij de duif bruik-
baar is.

Kirsch uit München presenteerde resultaten van
enting van duiven met een sub-unit vaccin tegen
salmonellose. Zijn gegevens waren echter te be-
perkt om statistisch verantwoorde conclusies te
kunnen trekken. Met betrekking tot PMV-1 in-
fecties bij duiven zijn twee voordrachten het
vermelden waard.

-ocr page 690-

Frese uit Giessen toonde uitgebreide histologi-
sche veranderingen in hersenen, ruggemerg, pe-
rifere zenuwen en nieren tengevolge van PMV-1
infecties.

Vindevogel uit Brussel liet hoopgevende resul-
taten zien van de enting van duiven met een
waterige suspensie van een geïnactiveerd NCD-
virus ter protectie van duiven tegen PMV-1 in-
fecties. Na eenmalige enting op een leeftijd van 6
weken werd een bescherming gedurende 1 jaar
verkregen (Onverklaarde titerstijgingen bij de
proefduiven tijdens de experimentele periode
vragen echter om opheldering;
Ref.).

Glünder en Termes uit Hannover presenteerden
respectievelijk de gegevens over sectiebevindin-
gen en gegevens over belasting met zware me-
talen bij in het wild gestorven roofvogels uit
Noord-Duitsland.

Stauber uit Moscow (Idaho, USA) gaf een uit-
eenzetting over de manier waarop hij zijn dier-
geneeskundige studenten onderwijst in het be-
handelen en revalideren van zieke, in het wild
gevonden roofvogels.

Gerriets uit Hamburg presenteerde methoden
en resultaten van het uitzetten van in gevangen-
schap gekweekte slechtvalken ten behoeve van
repopulatiedoeleinden in Duitsland.

Trommer uit Coburg liet enkele gevallen zien
van gelocaliseerde tuberculose in en rond het
kniegewricht bij roofvogels (een beeld dat ook
in Nederland werd beschreven (Tijdschr. Dier-
geneeskd. 1982; 107: 56.3-72)).

Leipold uit München presenteerde een lijst van
differentieel diagnostische mogelijkheden bij
nerveuze verschijnselen bij vogels en gaf aan
wat de klinicus voor mogelijkheden heeftom tot
een diagnose te komen. Hoewel het een goede
aanzet was voor een klinisch protocollaire aan-
pak voor het onderzoek van nerveuze verschijn-
selen bij vogels was de lijst van differentieel
diagnosti.schc mogelijkheden niet complect, even-
min als de lijst van diagnostische mogelijk-
heden.

Müller uit Giessen liet zijn onderzoeksresulta-
ten zien met betrekking tot de Budgerigar Fled-
gling Disease (BFD). Dit is een acuut verlo-
pende dodelijke ziekte welke bij parkieten wordt
waargenomen rond het tijdstip van uitvliegen.
Oudere dieren kunnen drager zijn en het virus
transovarieel op de embryo\'s overdragen. Er
werd aangetoond dat deze ziekte wordt veroor-
zaakt door een polyomavirus. Dit virus is het
eerste polyomavirus van niet-zoogdieren en het
eerste aviaire polyomavirus. Er werd gespecu-
leerd over een mogelijke relatie tnet \'French
molt\' en tnet dc hoge tumorfrequentic welke bij
parkieten wordt waargenomen.

Ondergetekende presenteerde een voordracht
over de klinische toepassing van electrocardio-
grafie bij de postduif en tevens werd een voor-
dracht gepresenteerd over de verhoogde morta-
liteit die werd gezien bij ketamine/xylazine
anaesthesie bij haviken. Het effect van ketami-
ne/xylazine anaesthesie op corticosteron pro-
duktie en op het optreden van hartritmestoor-
nissen bij postduiven en een havik werd ge-
toond.

Proceedings kunnen worden besteld bij het In-
stitut für Geflügelkrankheiten der Ludwig Ma-
ximilians-Universität München, Mittenheimer-
strasse 54, D-8042 Oberschleissheim, Duitsland.
De volgende \'Tagung\' zal worden gehouden in
de le week van maart 1988 met als hoofdthema
watervogels.

J. T. Lumeif

4

Drs. J. ï. Lumeij, Afd. Kleinere Gezelschapsdieren, Vogels en Bijzondere Dieren, Vakgroep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier, Rijksuniversiteit te Utrecht.

Vacatures

veterinairen vaS^co

Velerinair Advies Cenirum
Oniwil\\kelingssamenwerliing

Niger

Ministry of Animal Resources

— livestock policy advisor

— veterinary epidemiologist

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot het
VACÜ-.Secretariaat, tel. 070-79.3292.

-ocr page 691-

MEDEDELINGEN

Veterinaire Dienst

Uitbreiding varkensstapel belast
perspectief sector

\'Sinds de inwerkingtreding van de Interimwet is
de varkensstapel nog gegroeid met meer dan
20%. Het betreft hier overigens een geoodoofde
uitbreiding door veehouders, die in het bezit
van de vereiste vergunningen waren voordat de
Interimwet in werking trad. Dit neemt ove-
rigens niet weg, dat ik deze uitbreiding in feite
als zéér ongewenst beoordeel. De prijzen zullen
mede als gevolg van het te grote aanbod onder
druk komen. De uitbreiding belast bovendien
het perspectief van de instandhouding van de
sector, dat voor de regering steeds uitgangspunt
is geweest bij het nemen van haar mestmaatre-
gelen. Daarmee wil ik overigens niet gezegd heb-
ben, dat ik sombergestemd ben overde perspec-
tieven. Wel zal erin een periode met verzadigde
markten meer van de ondernemers gevraagd
worden.\' aldus minister Braks op 18 november
1986 in Utrecht, waar hij de Vakbeurs voor de
Intensieve Veehouderij opende.
Volgens de bewindsman wenst de consument,
meer nog dan in het verleden, produkten van
goede kwaliteit. Dat geldt zeer zeker ook voor
de produkten van de intensieve veehouderij.
Bewaking van de kwaliteit dient tot de primaire
zorg in het produktieproces te behoren. Daarbij
gaat het om kwaliteitsbewaking vanaf de bron
— dat wil zeggen de voortbrenging in de pri-
maire sector — toten met de aandacht voor het
eindprodukt na verwerking en distributie.
Minister Braks wees er in dit verband op, dat het
bewaken van de kwaliteit niet alleen een zorg
van de overheid kan en mag zijn. Het bedrijfsle-
ven zelf is daar in hoge mate verantwoordelijk
voor. Daar hoort in feite ook de keuring van
produkten bij.

Een ander belangrijk aspect van de kwaliteit
vormt de gezondheidstoestand van de dieren.
Preventieve bedrijfsgezondheidszorg moet daar-
bij sterker de nadruk krijgen. Hierbij is de on-
dernemer zelf verantwoordelijk voor het voor-
komen van de insleep van dierziekten op zijn
bedrijf. Het voorkomen van insleep van dier-
ziekten krijgt nog een extra accent door de re-
cente voorstellen van de Europese Commissie
tot wijziging van de Bestrijdings- en Uitroei-
ingsrichtlijn inzake klassieke varkenspest. In
die voorstellen krijgt de opvatting van de Euro-
pese Commissie gestalte, dat entingen alleen
moeten worden toegepast wanneer de bestrij-
ding van een ziekte deze noodzakelijk maken.
De Europese commissie wil met andere woorden
af van de preventieve enting. De voorstellen
betekenen onder meer, dat levende geënte var-
kens en vlees van dergelijke varkens gedurende
een half jaar na een entcampagne niet meer uit
het entgebied mogen.

Minister Braks: \'Ik ben daar geen voorstander
van, maar we moeten heel goed beseffen, dat
Nederland maar één van de 12 lidstaten van de
EG is\'. Zonder op de uiteindelijke resultaten
van het besluitvormingsproces vooruit te willen
lopen, merkte hij op, dat Nederland, wanneer
de voorstellen van de Commissie worden ver-
ankerd in de richtlijn, gedwongen is om inen-
tingen van varkens tegen klassieke varkenspest
geen onderdeel meer te laten uitmaken van de
varkenspestbestrijding. Dit om onze export, die
relatief groot is, niet in gevaar te laten brengen.
In die situatie zal het nemen van andere preven-
tieve maatregelen in de plaats moeten komen
van het voeren van een preventief entbeleid.
Ook ging de beleidsman in op mogelijke wel-
zijnsverbeteringen voor dieren in de intensieve
veehouderij. Naar zijn mening hoeven die be-
paald niet altijd via wettelijke bepalingen te
worden afgedwongen, hoewel dat soms toch
onvermijdelijk is.

Als voorbeeld noemde hij de scharreleieren,
waarbij de vraag uit vooral West-Duitsland op
dit momen het aanbod overstijgt. \'Wat ik met
dit voorbeeld wil aangeven is, dat goed inspelen
op een veranderende vraag de positie van de
ondernemers en de sector als geheel kan ver-
sterken. Bij goed ondernemerschap past het om
\'over de haag\' heen te kijken en oog te hebben
voor maatschappelijke ontwikkelingen\', aldus
minister Braks.

BliSMETTF.LI.lKE DIERZIEKTEN
Dierziektenbulletin nr. 21 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak I t/m 15 november vermeldt het vol-
gende aantal van aangifteplichtige besmettelijke dier-
ziekten in Nederland.

I geval
2 gevallen

Rotkreupel

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten

Friesland

Drenthe

Dierziekten buitenland

VARKENSPEST
West-Duitsland

ln de periode tot 15 november j.1. deden zich in Bay-
ern en Nordrhein Westfalen weer 6 gevallen van var-
kenspest voor, wat het totaal dit jaar op 40 brengt.
Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt en gedestrueerd. Veterinair-politionele maat-
regelen zijn genomen.

-ocr page 692-

België

Sinds de vorige in het Tijdschrifi voor Diergeneesicunde
vermelde tiitbraken deden zich in België opnieuw 3
gevallen van varkenspest voor te weten in de gemeen-
ten Lovendegem en Lokeren (provincie Oost-Vlaan-
deren) en in Rijkevoorsel (provincie Antwerpen). Het
totaleaantal is hiermeegekomen op 73. Sanitair-poli-
tionele maatregelen zijn opgenomen.

Italië

De meest recente melding van varkenspest had plaats
in de provincie Pisa, waardoor het totaal aantal ge-
vallen in 1986 gekomen is op 26. Veterinair-politio-
nele maatregelen zijn genomen.

Frankrijk

Van de Franse VD is bericht ontvangen dat varkens-
pest is geconstateerd op een fok/mestbedrijf met 651
varkens in het departement Bas-Rhin, wat het totaal
dit jaar op 18 brengt.

MOND- EN KLAUWZEER
Italië

Het blijft onrustig in Italië. Er zijn opnieuw 5 gevallen
geconstateerd; alle van het type A in de provincies
Milaan en Alessandria. Het totaal is hierdoor ge-
stegen tot 147.

AFRIKAANSE VARKENSPEST
Spanje/Portugal

Het aantal positief bevindingen op Afrikaanse var-
kenspest in Spanje is opgelopen tot 363 en in Portugal
tot 332.

BESMETTELIJKE LONGZIEKTEN
BIJ RUNDEREN

Portugal

Er zijn weer 5 gevallen gemeld van besmettelijke long-
ziekte bij runderen. Het totaal aantal is hiermee ge-
komen op 225.

DOORLOPENDE AGENDA

1986

December:

14—19 AO VETOsteosynthese, Davos (pag. 869 en
947).

16 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Ledenvergadering.
Sociëteit Standvastigheid, Delft; aanvang 20.00
uur.

16 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergadering.

16 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel \'Bergzicht\', Hellendoorn; 20.00 uur.

17 Afd. Friesland KNMvD. Ledenvergadering,
Leeuwarden; 20.00 uur.

18 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring. Motel Akersloot te Akersloot; 8.30 uur.

24 Hoofdbestuur KNMvD. Vergadering.

1987

.lanuari:

6 Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering pelsdieren, aanvang 20.00 uur.

6 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gez.d. v. Die-
ren, Zwolle.

Vergadering Kring Dierenartsen Gelderse Vallei.
Symposium \'Biotechnologie in de Veehouderij\'.
Studiever. \'de Veetelers\' LU, Ede (pag. 1133).
PAO-D: cursus Praktische algemene chirurgie
gezelschapsdieren, Utrecht (pag. 1218).
-22 4th Annual Eastern States Veterinary Con-
ference, Orlando, USA.

DSK-Symposium \'Vissen (naar) de toekomst\'.
Utrecht (pag. 1222).

IKB-Voorlichting, Crest Motel Arnhem, 14.00
uur (pag. 1217).

Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Studiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering schaap/geit, aanvang 20.00 uur.
Ver. Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming.
Lezing over kleme en grote marterachtigen in
Nederland: van otter tot wezel, Utrecht.
Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Neder-
land, vergadering werkgroep Varken. Aanvang
14.00 uur.

Februari:

5 Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering paarden, aanvang 14.00 uur.

10 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gez.d. v. Die-
ren, Zwolle.

11 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergadering.

12 Ned. Ver. v. Dierenartsvrouwen, afd. Noord-
Flolland. Lezing Kralen - klederdracht - tassen,
Heemskerk. Tevens jaarvergadering.

17 Vergadering Kring Dierenartsen Gelderse Vallei.

18 Groep Genceskd. v/h Kleine Huisdier KNMvD.
Jaarvergadering, Hoog-Brabant, Utrecht, 20.00
uur.

21 Groep Vet. Homeopathie KNMvD. 10-jariglus-
trum (pag. 1145).

24 Gez.d. v. D. en afd. Noord-Brabant. Werkver-
gadering kleine huisdieren, aanvang 20.00 uur.

24—25 CLO-Studiedagen, Jaarbeurs Congrescen-
trum, Utrecht.

Maarl:

5—6 Europees Symposium Vogelziekten, Beerse
(België).

5—6 DVG l-\'achgruppe \'Tierschutzrecht\', Hohen-
heim.

12 Gez.d. V. D. en afd. Noord-Brabant. Vv\'erkver-
gadering vleeskalveren, aanvang 20.00 uur.

10 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gez.d. voor
Dieren, Zwolle.

11 —17 Equitana\'87, Essen.

10—12 Gemeinsames Symposium der Fachgruppe
\'Lebensmittelchemie und gerichtliche Chemie\' in
der GDCh und der Deutschen Tierärzteschaft
(A), Würzburg.

12 Groep Vet. Homoepathie KNMvD. Studiever-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht;
aanvang 19.30 uur.

13
13

17

18-

21

22

22

22

24

28

-ocr page 693-

KNMvD

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Julianalaan 10, Utrecht. Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon 030 - 51 01 11.

Hoofdbestuur

C. C. van de Watering, voorzitter; W. H. Kapsenberg,
vice-voorzitter; W. J. Nijhol", penningmeester; mevr. E.
Lindenhovius-Zijderveld, lid; A. J. Plaisier, lid; dr. W. F.
G. A. Itnmink, lid; J.
C. M. van Dijck, lid; M. A. Moons,
adviseur.

Secretariaat

A. P. Wijgergangs, algemeen secretaris; M. Bosman, se-
cretaris; T. W. te Giffel, secretaris.

Chef de Bureau

Marij Schuurman Hess

Bureau Waarnemingen

.lacquelinc de Ru.

-ocr page 694-

Van het Hoofdbestuur

Uit de vergadering van het Hoofdbestuur
d. d. 18 juni; 9 juli; 20 augustus; 10 sep-
tember; 1 oktober en 22 oktober 1986.

Schapen KI

Het Hoofdbestuur neemt mede op advies van
de Groep Praktici Grote Huisdieren het
standpunt in dat een groot deel van de hande-
lingen bij schapen KI door de prakticus ge-
daan dienen te worden. Uit latere perspublika-
ties is gebleken dat buiten de proeven met
schapen KI, ook gezondheidsdienst medewer-
kers KI bij schapen verrichten. Het Hoofdbe-
stuur zal de gezondheidsdiensten verzoeken zo
spoedig mogelijk praktizerende dierenartsen
in te schakelen.

Geschiedschrijving gemeentelijke slacht-
huizen en vleeskeuringsdiensten

Bij de opheffing van de Vereniging van Direc-
teuren van gemeentelijke slachthuizen en
vleeskeuringsdiensten in Nederland is door de
Vereniging besloten de bezittingen en de
gelden van de Vereniging over te dragen aan
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde. Hieraan was het ver-
zoek gekoppeld van de gelden een bedrag van
f 10.000,— te willen bestemmen voor het op
schrift stellen van de geschiedenis van de ge-
meentelijke slachthuizen en van de gemeente-
lijke vleeskeuringsdiensten in de 19e en 20e
eeuw.

Het Hoofdbestuur van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft de overdracht geaccepteerd en besloten
aan het gestelde verzoek te voldoen.
Ten einde de uitgifte mogelijk te maken zal er
een aanvullende financiering gevonden moe-
ten worden, waartoe contact opgenomen zal
moeten worden met betrokken organisaties en
instellingen. Wanneer er in grote kringen (en
gemeenten) belangstelling zou bestaan voor
dit gedenkboek, kan wellicht ook een grotere
oplage worden uitgebracht.
Door een goede samenwerking tussen Ver-
eniging, Vakgroepen KNMvD, zal de samen-
stelling en uitgave van een gedenkboek moge-
lijk worden.

FVE

Het Hoofdbestuur gaat er in principe mee
accoord dat voor de periode 1991-1995 het
voorzitterschap en het secretariaat van de
FVE (Federation of the Veterinarians of the
EEC) door Nederland zullen worden vervuld.

Koopcontract voor honden

Het Hoofdbestuur is van mening dat een goed
contract belangrijk is; over de vraag in hoe-
verre en op welke wijze de KNMvD hierbij be-
trokken wil zijn, zal nog nader worden ge-
sproken.

Vleesonderwijs en Vleesonderzoek

Het Hoofdbestuur staat positief tegenover de
plannen om in gezamenlijk overleg tussen de
Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke
Oorsprong, Bedrijfsleven en de Gemeente
Utrecht te komen tot een Universitair Cen-
trum van Vleesonderwijs en Vleesonderzoek.

SRGN

Het Hoofdbestuur benoemt als opvolger van
collega Bosman in het bestuur van de SRGN,
collega G. Th. A. Menges te Woerden.

Pensioenfonds

Het Hoofdbestuur kan instemmen met dc door
het bestuur van het Pensioenfonds voorge-
stelde aanpassingen van het reglement betref-
fende part-time werkzaamheden en de pro-
blematiek van de ongehuwden.
Het bestuur van het Pensioenfonds zal deze
regeling voorleggen aan de deelnemersverga-
dering, die deze wijzigingen inmiddels heeft
goedgekeurd.

Afrikaanse Varkenspest

Het Hoofdbestuur neemt met instemming
kennis van de mededeling van de Directeur
van de Veterinaire Dienst:
\'Mede dankzij uw medewerking hebben wij
deze ziekte binnen een korte termijn en op
doeltreffende wijze weten te bestrijden.
Gezien de ernstige gevolgen die de Afrikaanse
Varkenspest met zich mee kan brengen is het
bij beperkte maatregelen gebleven.
Nogmaals wil ik u langs deze weg bedanken
voor de inzet die u tijdens deze periode heeft
getoond.\'

Het Hoofdbestuur wil op zijn beurt graag alle
dierenartsen die hun medewerking hebben ge-
geven hiervoor dankzeggen.

Begeleidingscommissie Vleeskalverenbe-
drijven

Het Hoofdbestuur neemt kennis van de na-
volgende wijzigingen in de industriedelegatie:
C. L. van Limborgh wordt opgevolgd door
mevr. M. H. Buijnink; dr. H. J. Postema
wordt opgevolgd door F. J. M. M. Dankers;
ir. J. Jorna wordt opgevolgd door mevr. N. P.
A. C. de Visser.

-ocr page 695-

Inkomensontwikkeling

Naar aanleiding van een gesprek tussen een
aantal gezelschapsdierenpraktici uit de grote
steden en een delegatie van het Hoofdbestuur
besluit het Hoofdbestuur een gericht onder-
zoek door middel van een enquête in te stellen
naar de inkomensontwikkeling.
Alleen als iedereen die een dergelijke enquête
ontvangt de gevraagde gegevens invult, is er
inzicht in de ontwikkelingen te verkrijgen.

Preventie varkensziekten

Het Hoofdbestuur neemt met instemming
kennis van de conceptnota \'Advisering Pre-
ventie Varkensziekten\' opgesteld door een
daartoe door de Stichting Gezondheidszorg
voor Dieren ingestelde werkgroep. De nota is
een erkenning van het werk van de praktici en
werkt stimulerend voor de varkensgezond-
heidszorg.

Automatisering

Tussen de AUV en de KNMvD is een over-
eenkomst gesloten over de gezamenlijke opzet
van een voorstudie ten behoeve van de op-
richting van een bedrijf voor de automatise-
ring van dierenartsenpraktijken. Het Hoofd-
bestuur heeft hierbij als KNMvD-adviseur
benoemd J. M. van Nieuwburg.

Vergaderschema 1987

Het Hoofdbestuur heeft voor 1987 het navol-
gende vergaderschema vastgesteld:

7 januari;
14 januari;

4 februari;
25 februari;
18 maart;

8 april;
29 april
20 mei;
10 juni;

1 juli;
22juh;

12 augustus;

2 september;
23 september;
14 oktober;

4 november;
25 november;
16 december.

Lidmaatschap

Het lidmaatschap van 72 nieuwe leden is be-
krachtigd. Daarnaast zijn er 210 kandidaat-
leden bijgekomen.

Personeelsadvertenties in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde

Het Hoofdbestuur besluit op advies van het
Algemeen Bestuur met ingang van 1 januari
1987 geen personeelsadvertenties van niet-
leden meer op te nemen in het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde.

XXIII World Veterinary
Congress

Montreal, Canada, 16-21 augustus 1987

Al enkele malen zijn er in dit tijdschrift mede-
delingen gedaan over het XXIII World Vet-
erinary Congress, dat van 16 tot 21 augustus
1987 gehouden wordt in Montreal, Quebec te
Canada.

Inmiddels is er een uitstekend verzorgd boek-
werk verschenen, waarin het voorlopige pro-
gramma is opgenomen en waarin ruime in-
formatie wordt verstrekt tnet betrekking tot
dit congres. Belangstellenden kunnen deze
publikatie opvragen bij het bureau van de
Maatschappij (tel. 030-5101II, Els van de
Nieuwenhuis). Behalve algemene informatie in-
zake het congres wordt in de publikatie ook in-
formatie verschaft over een aantal symposia, die
in samenhang met het congres worden ge-
houden, over de mogelijkheid van het be-
zoeken van een aantal instituten alsmede over
de mogelijkheid tot deelname aan een tweetal
acht-daagse zogenaamde \'post congress tours\'.
Door het secretariaat van de Maatschappij
worden thans dc mogelijkheden nagegaan van
het organiseren van een gezamenlijke reis naar
Montreal en een vijftien-daagse pre-congres
tour.

Belangstellenden voor cen gezamenlijke reis
en een eventuele gezamenlijke tour worden
vriendelijk verzocht zich te melden bij het bu-
reau van de Maatschappij (030-510111 Els van
de Nieuwenhuis).

-ocr page 696-

Pensioenfonds presenteert zich
\'in mensentaal\'

\'Het tweede lustrum van een randverschijnsel
als het pensioenfonds is geen reden om kost-
bare festiviteiten tc organiseren\' schrijft col-
lega E. K. Dolfijn, voorzitter van de Stichting
Pensioenfonds voor Dierenartsen in een
voorwoord.

Voorwoord tot wat? Tot een geïllustreerd ma-
gazine
dat het pensioenfonds dezer dagen aan
al zijn deelnemers en gepensioneerden zal
toesturen. \'Als (toch) een kleine lustrumdaad\',
aldus Dolfijn die er verder op wijst dat vooral
jongere praktici de voorgeschiedenis van het
pensioenfonds — opgericht op 1 december
1975 na lange voorbereiding en vaak levendige
discussies — niet kennen. Deze jonge deelne-
mers, maar ook veel anderen blijken nog met
vragen rond te lopen over het hoe en meer
nog het waarom van een
verplicht pensioen-
fonds.

Professioneel

Het magazine, Tien jaar toekomst genaamd,
memoreert de ontwikkelingen die in de op-
richtingsdaad van 1 december 1975 resul-
teerden en vertelt hoe het pensioenfonds
\'werkt\' voor de deelnemers.
En dat \'vertellen\' gebeurt nu eens niet in de
juridisch ongetwijfeld waterdichte, maar mens-
onvriendelijke taal van de statuten en het regle-
ment.....maar in gewone
mensentaal. In een

logische samenhangen met duidelijke reken-
voorbeelden. Zó, dat iedere deelnemer en ge-
pensioneerde er zijn eigen situatie in kan te-
rugvinden. Om dit te verwezenlijken heeft het
stichtingsbestuur een professionele schrijver
aan het werk gezet. Een jurist die een meester
was gebleken in de vertaalslag: juridische mn-
teric voor een groot publiek\'.
Een even professionele grafische vormgever
maakte het ontwerp en de lay out voor het
magazine. En collega Henk Vrieselaar uit
Lemmer tekende er cartoons bij.

Bewaren

Het magazine graaft niet alleen in de historie
en verklaart niet alleen de feiten die u al moest
kennen. Er staat ook nieuws in. Over de
nieuwe faciliteiten voor part-timers bijvoor-
beeld, en over dc komst van een partnerpen-
sioen. En van verschillende collega\'s zijn \'bons

mots\' en/of persoonlijk \'pensioenherinne-
ringen\' opgenomen.

In het eerder genoemde voorwoord laat voor-
zitter Dolfijn nog doorschemeren dat
Tien jaar
toekomst
bedoeld is om tc bewaren. Als na-
slagwerkje. In dat licht is het bescheiden tref-
woordenregister in het magazine heel functio-
neel.
 Mr. P. P. van Oosten de Boer.

INGEZONDEN

(Buiten verantwoordelijkheid van dc redaktie)

Praktici

Geachte redaktie.

De voorzitterscolumn van I oktober 1986
bevat een artikel van collega Vaarkamp dat
de moeite van het lezen alleszins waard is.
In originele stijl die bij eerste lezing wat sprin-
gerig aan doet, raakt hij zowat alle facetten,
dic het gedachtcnieven van de Nederlandse
prakticus bepalen en die kort samengevat
kunnen worden als gevoelens van hoop en
vrees.

Dc vraag dringt zich op: Voor wie de hoop
voor wie de vrees?

a. Voor degenen, die de op gang zijnde ont-
wikkelingen met open oog waarnemen en
daarom adequaat en onafliankelijk van
traditionele normen, inspelen, binnen de
wettige mogelijkheden?

b. Voor degenen, die bedreven zijn in het
toepassen van junglewetten?

c. Voor degenen dic hun belangenbehartiging
toevertrouwd hebben aan de diverse gele-
dingen van dc KNMvD, aan de beslis-
singen waarvan ze al dan niet actief deel-
nemen?

d. Degenen die de drie genoemde mogelijk-
heden op een handige manier weten te
combineren?

Made

/.. Tolhuv.sen

Mr. P. F. van Oosten de Boer, auteur van o.m. \'Eigen huis, pas op?\'. \'Kinderen - rechten en plichten\' en \'tJw
vereniging het recht en de fiscus\', redacteur van o.a. \'De ondernemerswijzer door de Nederlandse papier-
winkel\'.

-ocr page 697-

Personalia

Voor het hdmaatschap van de Koninkhjke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Blekkenhorst, Mevr. E. C.; 1986; 8051 JP Hattem, De Reest 7.
Brombacher, B. T. C.; 1986; 1215 JX Hilversum, Loosdrechtseweg 50.
Burken, Mevr. M. W. P.; 1986; 6721 HM Bennekom, Laarweg 141.
Burm, Mevr. A. G. D.; 1986; 4535 AC Terneuzen, Evertsenlaan 28.
Kik, Mevr. M. J. L.; 1986; 8051 BG Hattem, Beukenlaan 2.
Maanen, C. van; 1986; 8251 HR Dronten, De Overloper 397.
Poels, E. G. M.; 1986; 3524 XJ Utrecht, Himalaya 152.
Wijnands, M. V. W.; 1986; 3571 SM Utrecht. W. Schuylenburglaan 96.

Jubilea:

Prof. dr. H. C. A. M. Frens te Oisterwijk (afwezig) 55 jaar op 18 december 1986

A. Jongbloed te Kollumerpomp (afwezig) 30 jaar op 19 december 1986

F. Broersma te Metslawier (afwezig) 35 jaar op 19 december 1986

P. R. Tulner te Gorredijk (aanwezig) 25 jaar op 20 december 1986

H. H. F. M. V. d. Vijver te IJzendijke (afwezig) 25 jaar op 20 december 1986

P. G. J. Fransen te Uden (afwezig) 35 jaar op 21 december 1986

D. Louwes te Groningen (afwezig) 35 jaar op 21 december 1986

J. J. v. d. Sluijs te Broek in Waterland (afwezig) 30 jaar op 22 december 1986

Het bestuur van het Veterinair Dispuut van Unitas
heeft zich als volgt samengesteld:

Jac Jenniskens praeses
Tekla Kok ab-actis
Joris Robben fiscus
Paul Steverink vice-praeses
Rob van der Louw vice-ab-actis

Adreswijzigingen, enz.

198

204

207

207

208

213
216

219

220
222

222

197

Bakker, Mevr. J. J.: 1965; Sneek; p.; geass. met
J. Gutteling.

*Baselmans, A. H. C.: 1983; 3431 VK Nieuwe-
gein, J.
V. Herwijnenplantsoen 52; tel. 03402-
49106; wnd. d.

Bosch. G. J.: 1986; Utrecht; tel. 035-48528
(prakt.); p.; ass. bij P. A. Geerling.
*Brombacher. B. T. C; 1986; 1215 JX Hilver
sum, Loosdrechtseweg 50; tel. 035-13037; wnd
d.

Brouwer, Dr. H. A.; 1953; U-1963; Hoofddorp
r.d.; oud-universitair hoofddocent V.U. Am
sterdam (F.d.D.).

\'Burm, Mevr. A. G. D.: 1986; Terneuzen; tel
01150-12639 (privé), 19628 (prakt.); p.; ass. bij
J. P. de Vos.

Dongen, F. J. M. van: 1980; Heesch; wnd. d.
*Eijk. P. A. van der: 1977; Utrecht; wnd. d.
*Evers, E J. H. M.: 1986; 3582 BD Utrecht,
Abstederdijk 117; tel. 030-514995; wnd. d.
Fielen, J. H. E.: 1983; Wierden; tel. 05496-75295
(prakt.).

\'Gerards, J. A. G.: 1986; 5731 PK Mierio, Kas-
teelweg 16; tel. 04927-63172 (privé), 04920-
40953 (prakt.); p.; ass. bij H. J. M. T. Jonker-
gouw.

Gestel, Mevr. M. A. van: Gent 1978; 6191 GP
Neerbeek, Oldenhofstraat 13; tel. 04402-76700
(bur.); dir. Dierenziekenhuis Limburg.

222 Gijsman, P. H.: 1984; Beusichem; ass. bij W. J.
H. Oskam en C. Lenten.

226 Gulteling, J.: 1975; 8604 EH Sneek, Grosse-
palen 107; tel. 05150-12112 (prakt.); p.; geass.
met mevr. J. J. Bakker.

232 Henstra, S. ].: 1962; Tijnje; p.; geass. met J. R.
de Nooij, G. Siebinga, P. R. Tulner en J. B.
Velema.

233 *Hijfte. Mevr. M. A. v.: Gent 1986; 3584 ZT
Utrecht, Joh. Buziaulaan 19; tel. 030-514396
(privé), 534331 tst. 4331 (bur.); wet. medew.
F.d.D.

233 Hilvering, J.: 1982; Coevorden; tel. 05240-17050
of 17314 (privé), 13694 (prakt.).

234 Hoeve, Mevr. A. E. v.; 1985; Voorschoten; tel.
01717-332076; wnd. d.

235 Hontelez, Mevr. L. C. M. P.: 1986; Utrecht; wnd.
d.

236 Hove, J. T. J. ten: 1974; Breugel; p.; geass. met
W. H. M.
V. lersel, G. J. Toxopeus, J. C. Valk,
P. D. Verhuist en A. J. M. Vermeulen.

238 lersel, W. H. M. v.; 1958; St. Oedenrode; p.;
geass. met J. T. J. ten Hove, G. J. Toxopeus, P.
D. Verhuist, J. C. Valken A. J. M. Vermeulen.

239 \'Jansen, R. E.: 1985; 2133 KJ Hoofddorp, Sto-
holm 60; tel. 02503-32419 (privé), 37350
(prakt.); p.

245 Klarenbeek, A.: 1977; Klazienaveen;d. bij Noor-
derdierenpark te Emmen.

315 Kleinjan, A. A.: 1970; Invercargill (New Zea-
land), 53 Albertstreet; tel. 21-86797 (privé),
59099 tst. 8745 (bur.); d. bij Min. of Agr. and
Fisheries Meat Division.

245 knijff, P. C.: 1974; 3641 TP Mijdrecht, Water-
hoen 23; tel. 02979-85786 (privé), 020-440911
tst. 136 (bur.).

251 \'Kuil, H.: 1955;3981 EX Bunnik, Kampweg 10;
tel. 03405-62658.

-ocr page 698-

Küsters, R. F. M.: 1985; Arnhem; p.

Lamberti, G. J. M. Th.; 1979; 3981 ET Bunnik,

Langstraat 1; tel. 03405-61494; p. kl. huisd.

*Mensinga, J. H. J.; 1985; Utrecht; d.

Nijs, Mevr. M. L; 1986; 4561 HR Hulst, Wilhel-

minalaan 11; tel. 01140-13004.

Nooij, J. R. de; 1974; Gorredijk; p.; geass. metS.

J. Henstra, G. Siebinga, P. R. Tulner en J B.

Velema.

Okkerse, C. J.; 1942; 5216 AC \'s-Hertogen-
bosch, M.
V. Bourgondiësingel 26; tel. 073-
146751; R.O.N.; r.d.

Oyen, P. W. C. M. v.; 1985; 5384 RC Heesch,
Hooge Wijstraat 3a; tel. 04125-4804 (privé),
04124-1166 (prakt.); p.; ass. bij R. v. d. Linde.
Picard, H. W. R; 1963; Wierden; tel. 05496-
75295 (prakt.).

Putker, P. H. M.; 1982; 8141 ND Heino.
Roos, S. R.; 1978; 5473 CK Heeswijk-Dinther,
Zijlstraat 9; tel. 04139-3292 (privé).
Rozendaal, M. G.: 1977; Marum; tel. 05120-
13435 (bur.); d. G.v.D. Noord-Nederland.
Schrooyen, J. A. M.; 1964; Liempde; tel. 01608-
37800 (bur.); manager Cyanamid Animal
Health.

Schuitemaker, Mevr E. A. J.; 1985; 9471 BH
Zuidlaren, Esweg 19; tel. 05905-5762.
Siebelink, J.; 1955; Wierden; tel. 05496-75295
(prakt.).

Siebinga, G.; 1951; Gorredijk; p.; geass. met S.
J. Henstra, J. R. de Nooij, P. R. Tulner en J. B.
Velema.

"Sollie-Verwoert, Mevr G. J.; 1986; 6561 KC
Groesbeek, Biesseltsebaan 12; tel. 08891-6485
d.

*Tillema, B. G.; 1986; 9243 JZ Bakkeveen
Foarwurkerwei 6; tel. 5169-1510 (privé), 1260
(prakt.); p.; ass. bij E. K. Dolfijn, J. W. Hesse
link en J. H. Lambers.

Toxopeus, G. J.; 1978; St. Oedenrode; p., geass
met J. T. J. ten Have, W. H. M. v. lersel, J. C
Valk, P. D. Verhulsten A. J. M. Vermeulen.
Tulner, P. R.; 1961; Gorredijk; p.; geass. met S
J. Henstra, J. R. de Nooij, G. Siebinga en .1. B
Velema.

Valk,J. C.; 1983; Breugel; p.; geass. met J. T. J
ten Hove, W. H. M. v. lersel, G. J. Toxopeus, P
D. Verhulst en A. J. M. Vermeulen.
Velema, J. B.; 1979; Terwispel; p.; geass. met S
J. Henstra, J. R. de Nooij, G. Siebinga en P. R
Tulner.

251

252

260
265

265

266

268

270

273

276

277
281

281

282

282

284

289

291

291

292

293

Verhulst, F. D.; 1968; St. Oedenrode; p.; geass.
met J. T. J. ten Hove, W. H. M. v. lersel, G. J.
Toxopeus, J. C. Valk en A. J. M. Vermeulen.
Vermeulen, A. J. M.; 1958; St. Oedenrode; p.;
geass. met J. T. J. ten Hove, W. H. M. v. lersel,|
G. J. Toxopeus, J. C. Valk en P. D. Verhulst.
Wassink, G.; 1972; Wierden; tel. 05496-75295
(prakt.).

Wondergem, E.; 1984; 4316 AR Zonnemaire,,
Rietdijk 29.

Lijst van dierenartsen waarvan nadere gegevens
onbekend zijn:

C. Favéjee, 1953
A. de Koning, i960

.1. F. M. Koridon, 1976
M. Meijers, 1978
M. van der Nagel, 1954

D. Perelman. 1968
G. Wensvoort. 1982
D. K. Vap. 1977

Aanbod advies en hulp bij eventuele
praktijkuitoefening in de USA

Geachte collegae,

Gaarne maak ik van deze gelegenheid gebruik
om tc informeren naar een collega die in staat
is om naar de USA te emigreren
(visa) en een
USA-liccntie heeft om hier te praktizeren.
Mijn opvolger is wegens invaliditeit (gevolgen
van kindervcrlamrning) verplicht om de prak-
tijk over te doen, wat tot nu toe niet gelukt is,
hoewel hij nog tnet een lielLiebber aan het on-
derhandelen is. 13c vele vrije vestigingen zijn
ook hier een probleem.
Hoewel ik niet in staat ben beloften te doen,
zou ik gaarne
inthendc mogelijkheid nog aan
mezelf is, ccn Hollandse collega adviseren en
behulpzaam zijn.

S. Lotnan\'

\' Drs. S. Loman. 1959 Rockhoff Rd. Escondido
California 92026, USA.

295

295

301

306

Gevraagd;

ONDERIMEMEIMDE DIERENARTS

voorlopig voor part-time, in een gemengde praktijk (vnl. kleine huisdieren) in het
zuiden.

Brieven onder nummer 78/86 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.