-ocr page 1-

DE BESIEÏTELIJKHEID DEË LEPEA AEABÜI,
h bewezen door de geschiedenis dezer ziekte in suriname.

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT,

OP GEZAG VAN DEN RICTOB, MAGNIFI0Ü8

D\\W. KOSTER,

1 GEWOON HOOQLBEEAAI! IN DE GENEESKUNDE ,

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

EN

VOLGENS BESLUIT DER GENEESKUNDIGE FACULTEIT,

tek vebkbijging van den geaad van

! ÖOCTOR IN DE GENEESKUNDE,

AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,

m het openbaar te verdedigen

CHARLES LOUIS DROGNAT LANDRÉ,

GEBOREN TE PAKAMAKIBO ,

op Vrijdag 14 Junij 1867, des namiddags ten 2 ure.

UTRECHT,
j. l. beijers.
1867.

-ocr page 2-

fr

• C-

Wtë

\'ft\'-, ■\'f:-.

Or-\'

-ocr page 3-

By het verlaten der academie is het miß een aangename
pligt mijnen hartelißen dank aan u, hooggeleerde en zeef
geleerde beeren! te mogen brengen mor het onderwijs, dat

%k van u genoten hel.

Vooral u, hooggeachte promotor, prof. KOSTER, dank
ik in het hijzonder voor de welwillendheid, waarmede gij
mij bij let bewerken van mijn proefschrift, hebt bijgestaan.

-ocr page 4-

\'si-"" \' » ^ ■ \'W

-ocr page 5-

INLEIDING.

Eene ziekte waartegen men voorheen in ons vader-
land zoo algemeen te velde is getrokken, en die ten
slotte na eenen hevigen strijd is geweken, woedt
helaas! nog steeds in onze overzeesclie bezittingen:
ik bedoel de melaatscbbeid.

Nu en dan zien wij bare ongelukkige slagtoffers
naar het moederland terugkeeren; en zoo verspreidde
zich ook onlangs het gerucht, dat de melaatscbbeid
zich van eenige uit de kolonie teruggekeerde mili-
tairen in het Invalidenhuis te Bronbeek op gezonde
personen had overgeplant. Het bestuur gedachtig
aan. hare vroegere verwoestingen, achtte het daarom
noodzakelijk hieromtrent eenige zekerheid te erlangen,
ten einde de noodige voorzorgsmaatregelen tegen hare
verdere verbreiding in acht te kunnen nemen.

-ocr page 6-

Op den 23®*^®" Jamiarij 1867 had daartoe een onder-
zoek op Bronheek plaats, waaruit bleek, dat bij
7 personen, die allen in Oost-Indië hadden gediend,
de melaatschheid werd waargenomen, dat bij twee
van deze lijders, hoezeer zij in de meening verkeer-
den of misschien ook voorwendden, dat hunne ziekte
hier te lande ontstaan is, met genoegzame zekerheid
mag worden aangenomen, dat zij de kiem of de eerste
yerschijnselen dezer ziekte uit Oost-Indië hebben mede-
gebragt, dat tevens met genoegzamen grond kan
worden bevestigd dat deze ziekte zich in het Inva-
lidenhuis niet van lijdende op gezonde personen had
overgeplant.

Doch niet slechts voor Nederland, maar het meest
voor onze overzeesche bezittingen zal de vraag aan-
gaande hare wijze van ontstaan een belangrijk punt
blijven.

Het is ons immers bekend, hoe deze ramp de
bevolking in onze overzeesche bezittingen teistert,
hoe reeds sedert geruimen tijd de aandacht van het
bestuur op haar gevestigd was.

Om haar evenwel met goed gevolg te bekampen
is het eene allereerste vereischte te trachten de oor-
zaken der ziekte op te sporen. Doch op dit punt
treffen wij bijna niets dan duisternis aan; ieder
lichtpunt in deze onmetelijke duisternis, hoe zwak

-ocr page 7-

ook , kan niet dan met welgevallen worden be-
schouwd.

In de gelegenheid zijnde eene kleine bijdrage tot
hare aetiologie mede te deelen, waartoe evenwel naar
mijne meening de geschiedenis der lepra in de kolonie
Suriname hare behulpzame hand kan bieden, scheen
mij de behandeling dezer vraag, juist op een tijdstip,
waarin hare beantwoording van zooveel gewigt is,
niet ongepast. Doch ik moet het bekennen, ik waag
mij met zekeren angst aan de oplossing van een
vraag\'stuk , waarover de geniale V i r c h o w zich
uaauwelijks uitliet.

Aangezien ik later van eenige op de oorzaken der
lepra betrekking hebbende gegevens, uit-verschillende
landen verzameld, zal gebruik maken, acht ik het
noodig te doen opmerken, dat de ziekte zich in alle
oorden waar zij is waargenomen, onder hetzelfde
karakter vertoont, afgezien van eenige kleine wijzi-
gingen betreffende de hevigheid-, het verloop en bet
meer of minder op den voorgrond treden van deze
of gene symptomen. Evenzoo is dit het geval met
de lepra der middeneeuwen, zooals uit de ziekte-
geschiedenissen dier tijden blijkt.

Het kan evenwel geene verwondering baren dat
men dikwijls deze ziekte in de verschillende landen
als verschillende van elkander afwijkende vormen

-ocr page 8-

beschouwde, want teregt zegt Duchassaing in
zijne beschrijving der spiloplasie (Elephantiasis Grae-
corum) „11 n\'est peut-être pas de maladie, sans même
en excepter la vérole, qui soit susceptible de se mani-
fester sur un plus grand nombre d\'organes et de pré-
senter des formes plus variées"; terwijl hij iets later
bij het geven eener algemeene beschrijving der ziekte
zich aldus uitlaat : „Le plus souvent la maladie ne se
présente pas avec les mêmes formes", en zelfs eindigt
met zeven vormen te onderscheiden. Voegt men nog
hierbij de vreeselijke verwarring, die door hare ver-
schillende benamingen is ontstaan, dan kan het ons
niet bevreemden dat eerst in deze eeuw het ziekte-
beeld der lepra met meerdere juistheid is bekend
geworden.

De zeven gevallen op Bronbeek, benevens twee
die zich onlangs in het civiel- en militair-hospitaal te
Utrecht voordeden, waren voldoende om mij een
algemeen begrip der lepra te geven; de lijders be-
vonden zich in verschillende stadia, die zich derhalve
onder verschillende verschijnselen voordeden. Eene
beschrijving dezer ziekte te geven ligt niet in het
plan dezer regelen ; dit is reeds zoo naauwkeurig en
uitgebreid door geleerden als Boeck, Danielssen,

\') Archiv. de méd. 1855. vol. 1.

-ocr page 9-

Vircllow en anderen verrigt, dat de bescliriiving
van de door mij waargenomene gevallen slechts eene
nuttelooze en zeer onvolledige herhaling zoude zijn.

Ik moet nog met een enkel woord gewag maken
van de verwarring tusschen de Elephantiasis Arahum
en Elephantiasis Graecorum in gewesten waar deze
beide ziekten te zamen voorkomen. Alhoewel zij onder
zeer van elkander verschillende symptomen verloopen,
hield men ze aldaar sedert geruiinen tijd voor iden-
tische ziekten. In de gematigd warme en koude
gewesten, waar de Elephantiasis Arabum slechts spo-
radisch voorkomt, kon dit misverstand niet zoo
gemakkelijk insluipen, alhoewel het er toch ook niet
vreemd bleef. Zelfs Duchassaing die met zulk een
helderen blik deze twee ziekten afzonderlijk beschreef,
verloor somtijds deze onderscheiding uit het oog.

In de laatste jaren is echter zooveel over dit onder-
werp geschreven, en heeft men zoo duidelijk uit
elkander gezet, dat deze twee ziekten geheel van
elkander afwijken, dat ik het niet noodig acht er
hier ter plaatse nog eens .op terug te komen, en een-
voudig verwijs naar hetgeen in Vir chow\'s Krank-
haften Geschwülste i) daarover geboekt staat.

In Suriname heeft deze verwisseling steeds plaats

1) Erster Band. s. 296.

-ocr page 10-

gehad, tengevolge waarvan het in de vroegere en heden-
daagsche wetgeving is ingeslopen, en zelfs personen
aan Elephantiasis Arahnm lijdende naar de lepreusen-
etablissementen worden vervoerd. In vele statistieke
opgaven der kolonie zijn dan ook deze twee ziekten
met elkander verwisseld, en daarom vooral achtte ik
het niet onraadzaam er hier met een enkel woord
melding van te maken; ik zal later bij het gebruik
maken dezer opgaven, zooveel mogelijk deze onnaauw-
keurigheid trachten te ontgaan.

m

-ocr page 11-

HOOFDSTUK I.

Geschiedenis der Melaatschheid in de kolonie Suriname.

De kolonie Suriname is een gedeelte van de onder
den naam Guyana bekende strook lands, op de Noord-
Oostelijke kust van Zuid-Amerika; zij ligt ongeveer
tusschen 57° en 54° W. L. van G-reenwich en tus-
schen 6° en
2° N. B., en heeft ongeveer eene uitge-
strektheid van 2800 □ geographische mijlen, waarvan
slechts 700 bekend zijn.

De oorspronkelijke bewoners van Guyana zijn de
zoogenaamde Bokken of Indianen; deze zijn verdeeld
in een groot aantal stammen, van welke de Warrauw^s,
de Caraïben en de Arrowakka^s in Suriname de meest
bekende zijn.

De pogingen der Europeanen om zich in deze
streken neder te zetten, werden in den aanvang niet
alleen door de ongezondheid der toen met digte wou-
den en met moerassen bedekte kusten, maar vooral
ook door de aanhoudende gevechten met de oorlog-
zuchtige Indianen zeer bemoeijelijkt. De eerste gere-
gelde vestiging van Europeanen in Snriname vond

-ocr page 12-

plaats in 1630: het waren circa 60 Engelschen, die
onder kapitein Maréchal zich aan de Parakreek,
. eene tak van de rivier Suriname, nederzetteden.

Van het jaar 1644 begonnen ook de Portugeesche
Israëliten, die in Brazilië zeer vervolgd werden, zich
aan de Boven-Suriname te vestigen; het schijnt dat
een vrij groot aantal slaven, uit Brazilië medegebragt,
den voornaamsten rijkdom van deze nederzetting uit-
maakte.

Hoewel het niet uitdrukkelijk vermeld is, blijkt het
uit den loop der geschiedenis, dat ook de Engelschen
toen reeds slaven (Indianen, of negers ?) in hunnen
dienst hadden. Op welk tijdstip de regtstreeksche
invoer van negers uit Afrika in Suriname het eerst
heeft plaats gehad, kan niet met juistheid worden
aangegeven; het is evenwel zeker dat dit reeds onder
de regering van Karei II, koning van Engeland,
geschied is, weshalve men met genoegzame zekerheid
mag aannemen, dat de suikerplantages, die door de
Engelschen waren aangelegd en waarvan het aantal
in 1665 reeds tot 40 a 50 was geklommen, door
negers bewerkt werden.

De inwoners der kolonie hadden voortdurend veel
te lijden door de geheel onvoorziene en ongeregelde
aanvallen der Indianen, vooral van den stam der
Caraïben, zoodat in 1679 door eenige belanghebbenden
in Suriname, een krachtig smeekschrift aan de Alge-
meene Staten werd ingezonden, waarin sterk werd
aangedrongen op hulp en bijstand tegen deze drukkende
invallen. In 1684 echter werden zij met goed gevolg
aangevallen en tot aan de Ooppename teruggedreven;
dit had eene zoodanige uitwerking, dat er vrede met

-ocr page 13-

hen werd gesloten, waarbij de drie reeds gemelde
stammen als
vrije lieden werden erkend.

Bij deze oorspronkelijke inwoners van Guyana was
de
melaatschheid geheel onbekend, want naar het
oordeel van alle schrijvers die over de lepra m Bun-
name gehandeld hebben, is deze ziekte met de negers
uit Afrika aangebragt, en wanneer er ook in het
vervolg van tijd onder de Indianen nu en dan geval-
len van lepra zijn waargenomen, dan moet de oorzaak
daarvan gezocht worden in den omgang met de negers.
Schilling O zegt dienaangaande: „Endeminm Ame-
ricae morhum fuisse non puto. Nam Heet hodie ipsi
Aborigines eo passim lahorent, sunt tamen mtegrae
gentes
ab eo prorsus immunes; atque in illis etiam
tribubus, quas lam attigit, eos tantum infectos esse
deprehendimus, qui cum Aethiopibus corpora^ sua
miscent, aliarumve rerum commercio iunguntur .

In 1682 was door de Algemeene Staten, bij het
octrooi van den 23^^- September aan de West-Indische
Compagnie verleend, haar bij uitsluiting het regt toe-
o-ekend, om negers uit Afrika te vervoeren en hen in
Lriname te verkoopen, maar haar tevens de verplig-
ting opgelegd, deze steeds in genoegzame getale te
leveren, omdat men tot het in cultuur brengen der
kolonie „niets anders wist of wilde dan zwarte slaven
of negers."

Dit regt, waarop echter door den ter sluikschen
invoer van negers, door anderen
veelvuldig werd
inbreuk gemaakt, behield de Compagnie totml7dU,

1) G. G. ScMllingii de lepra commentatioaes, recens,
J. D. Hahn. Lugd. Bat. 1778.

-ocr page 14-

in welk jaar het invoeren van negerslaven ook voor
particulieren werd opengesteld; de Compagnie bleef
niettemin tot den jaarlijkschen aanvoer van 2500
Afrikanen verbonden.

Gedurende het bestuur van den Gouverneur van
So mm els dijk (1683—1688) begonnen er
slaven
van de plantages weg te loopen, en zich in de bos-
schen neder te zetten,- en reeds in den aanvang der
IS*^« eeuw schijnen deze tot gevaarlijke benden te zijn
aangegroeid, die van tijd tot tijd eene vijandige hou-
ding aannamen; zij legden den grondslag tot eene in
de kolonie geheel op zich zelve levende bevolking,
onder den naam van boschnegers (Marrons)
bekend.
Wij zullen later op hen terugkomen.

Onder de uit Afrika aangevoerde negers, waren er
die met melaatscbbeid (Boasie), Yaws en andere
ziekten, die men voor besmettelijk hield
, behebt
waren; meer en meer werd men daarop indachtig,
toen het aantal der aangetaste negers meer in het
oog liep, en begon men vrees te koesteren voor de
overbrenging van, die ziekten "op gezonde personen.
De Gouverneur de Cheusses, die op den No-
vember 1728 het bestuur in de kolonie aanvaardde,
achtte het toch raadzaam, nog in diezelfde maand,
bij placaat van den 30®\'®" November, het verkeer van
besmette negers op de straten en openbare wegen te
verbieden. Yan lieverlede werd dit verbod vergeten
en daarop zoo veelvuldig inbreuk gemaakt, dat in
.1761 de toenmalige Gouverneur-G-eneraal W. Cr om-
me li n het noodig achtte aan de vroeger gemaakte
verbodwet bij het hier volgende placaat (hetwelk niet
vermeld is in eenige van de in latere jaren uitgege-

-ocr page 15-

"^ene bundek, en uit dien hoofde hier in zijn geheel
door ons wordt medegedeeld) te herinneren.

Wy W. CHOMMELIN , GouVEENEua Geneeaal over de colonie
van SUKINAMB Eivieren en Districten van dien Mitsgaders
CotoNüL over de gesamenthjcke MiHtie deeser landen &c.&c.&c.
en

de Raaden van Politie en Cbimineele Justitie,
der voorsz. CoioïirE &c. &c.

Allen den geenen die deze zullen zien ofte hoeren leezen,
salnit: Doen te weeten, dat wy dagelyks koomen te onder-
vinden, dat \'er veele Slaaven zoo roode i) als swarte, alhier aan
Paramaribo, langs de straaten en waar veel passagie van blanke
menschen is, gaan wandelen of rusten, welke Slaven dikwils
besmet zyn met de Jaes, Boazie, leelyke zeere en andere be-
sinettelyke en contagieuse Siektens, waar door niet alleen aan
bejaarde blanke Menschen, maar ook aan onkundige en niet
weetende blanke kinderen, zig by of omtrent zodanige Slaaf of
Slaaven naderende, groot kwaat zoude kunnen overkoomen.

SOO IS \'T, Dat wy nodig geoordeelt hebbende, daar inne te
voorzien, dat dier gelyken ongelukKen in \'t vervolg werden
gepraevenieert, het Placaet ten dien opzigte op den 30 Novem-
ber 1728. ge-emaneert te renouvelleeren, en mitsdien te statn-
eeren en vast te stellen, gelyk statueeren en vast stellen by
deezen, dat een ieder ingezeeten alhier aan Paramaribo, of
Planter in de Eivieren woonende en Slaven hebbende die met
do Jaes, Boazie, lelyke zeere en andere besmettelyke en conta-
gieuse ziektens bezet en geinfecteert zijn, dezelve thnys zal
moeten houden, en wel expresselyk zorg draagen, dat zodanige
Slaaf niet op straat koome, of op pubheqne weegen wandele of
ruste, op poene dat de Meester of Meesteresse van
zoodanige
Slaaf of Slaaven, zonder aanzien van perzoon of perzoonen, voor
de eerste ryse zullen verbeuren een Somma van ƒ 30: —, voor

1) Afrikanen, niet te verwisselen met de Indianen, elders ook
roodhuiden genaamd.

-ocr page 16-

voor de tweede ryse een Somma van ƒ50: —, en voor de derde
ryse daar over geattrapeert werdende een Somma van/100:—,
en daar en boven arbitralyk na esigentie vaa zaaken werden
gecorrigeert, zullende de gemelde boete werden bekeurt, een
derde voor den Heer Raad Piscaal, een derde voor de Cassa
der modicque lasten, en een derde voor den aanbrenger.

Werdende den Heer Raad Fiscaal gelast, zyn bediendens te
injungeren om daar op te vigileren.

Waar na een iegelyk zig. zal kunnen reguleeren.

En op dat niemand hier van eenige ignorantie zoude kunnen
pretendeeren, zal deeze alomme werden gepubliceerd en geaiB-
geert, daar ende zo men gewoon is publicatie en aäictie te doen.

Aldus gedaan, geresolveert, ende gearresteert, in onze Ver-
gadering, gehouden alhier aan Paramaribo, dezen 4e February
1761.

(toas get) W. CROMMELIN.

{onder stond) Ter ordonn. van den Ed. Hove
{en get.) F. E. Beckbe.

Accordeert met zijn origineel
T. E.
VlEIBA.

Te Amsterdam, by PETRUS SCHOUTEN, Boekverkooper in <le Kalverstraat.

Omstreeks de jaren 1763 en 64 begon men voor
bet eerst de uitbreiding te bespeuren, die de me-
laatschheid gemaakt had. Meermalen had de regering
verboden, om de Afrikanen die ingevoerd werden en
aan de boasie lijdende waren, te verkoopen \'). Doch
er bestonden geene bepalingen, waarbij de nieuw

1) De daartoe betrekking hebbende placaten zijn mij onbekend
gebleven. Reeds in 1718 was voor de Fransche colonien de
bekendé
code noir verschenen, waarbij de regtbanken in de
koloniën gemagtigd werden, den verkoop van eiken door lepra
aangetasten slaaf, die uit Afrika werd ingevoerd, nietig te
verklaren.

-ocr page 17-

ingevoerde negers aan eene achouwirig zonden onder-
worpen worden, en de iiebzuclit voerde er menigeen
toe, om voor een geringen prijs besmette slaven te
koopen, zoo ze slechts in staat waren veldarbeid te
verrigten.

De misbrniken welke er in de uitoefening der ge-
neeskunde plaats vonden, schijnen dit kwaad in de
hand\' te hebben gewerkt; althans werd op den 14\'^®"
Mei 1763 door den gouverneur bepaald, dat voortaan
niemand als heelmeester zoude mogen optreden, dan
na het afleggen van een examen, ten overstaan van
personen door het Hof benoemd, of na overlegging
van een bewijs wegens in de Nederlanden afgelegd
examen. Doch reeds spoedig daarna schijnt men het
noodig geacht te hebben de visitatie van de nieuw
aangebragte negers uitsluitend aan een med. doctor
en aan den chirurgijn-majoor te moeten\'opdragen.

Niettegenstaande dit betere toezigt op den invoer
van besmette negers, maakte deze ziekte allengskens
meerderen voortgang onder de bevolking; niet alleen
werden er meerdere negers maar ook vele kleurlingen
en verscheidene blanken \') aangetast, zoodat in 1790

ï) Op den 9^en Maart 1790 droegen de Curatoren van de
nieuwe Wees- en Onbeheerde Boedelkamer, aan Commissarissen
voor : om „alle de kleederen van wijlen den Chir.-majoor
„Heij sier, die volgens verklaring van den Med.- en hospitaal-
„doctor Schilling reeds sedert lange jaren suspect is geweest
„van verborgen Lepra of Boasie" te verbranden, evenals bij die
van den onder den naam Gram man Qnassi bekenden neger
is gehandeld. (Register der ordinaire notulen; gehouden bij den
gonvernenr en raden van Policie en Crimmeele Justitie der
colonic Suriname.)

-ocr page 18-

de gouverneur-generaal Wichers het raadzaana achtte
de volgende nieuwere en strengere verordeningen uit
te vaardigen, waarbij voor het eerst sprake is van
het verwijderen van lepreuzen uit de bevolking en
hunne overbrenging naar eene daartoe bestemde plaats.
(Ook deze verordeningen laten wij in baar geheel
volgen).

PLACAAT.

Wy Mr. JAN GERHAED WICHERS generaal majok bij de
Infanterye, ten dienste van de Hoog Mogende Heeren
Staaten Generaal der Vereenigde Neederlanden, en
gotjVek-
neue geneeaal
over de Colonic sxjeiname Rivieren en
Districten van dien. Mitsgaders
collonel en chef over
de Gezaamentlijke Militie dezer Landen &c. &c. &c.
en

be Raaden van Politie en Ceimineele Justitie
der voorsz. Colonie &c. &c.

Allen den Geenen, die dezen zullen zien ofte hooren leezen,
salut: doen te weeten :

Alzo Wy, tot onze grievende Smerten, zyn ontwaar geworden,
dat de jamnierlyke Ziekte, in deze Lugtstreek bekend onderden
Naam van
Boasie zeedert eenige tyd meerdere Voortgangen met
haare besmettingen begint te maaken, zodanig dat daar door •
niet alleen veel meerdere Slaaven of Lieden van gemengde Cou-
leur dan voorheen werden aangetast, maar dat zelfs daar meede
verscheide Blanken Ingezeetenen zyn bezogt geworden. Eu liet
dus noodzaakelyk geworden is, dat de verdere vorderingen van
deze elendige Kwaal onder \'s Hemels Zeegen worden gestuit en
afgekeert, en, voor zo verre zulks doenlyk zal zyn de overige
goede Ingezeetenen der
Colonie met hunne Eigendommed voor
besmetting bevryd.

ZO IS \'T, dat Wy dien aangaande hebben goed gevonden te
gelasten en vast te stellen, gelyk gelast en vastgesteld word
mits dezen. *

-ocr page 19-

Eerstelyk dat alle Meesters ofte die derzelver Plaats in deze
Colonie bekleeden, zo dra zig onder hunne Slaaven zullen bevin-
den een ofte eenige hunner aan
Faramaribo, die met de Ziekte
van
Boasie zyn besmet, daar van ten eersten kennisse zullen
geeven aan het
Oßciaal-Iiseaal der Colonie, op verbeurte van
Vyff Honderd Giddens voor ieder Slaaf voor de eerste Reize, en
van
Een duizend Guldens voor ieder Slaaf, voor de tweede Reize,
mitsgaders van
Een Buizend Guldens voor de derde Reisen, met
arbitraire Correctie daar en boeven, te verbeuren de voorsehreeve
Boetens een derde gedeelte ten behoeven van het
Oßoie-Fiscaal,
een derde gedeelte ten behoeven van den Aanbrenger, en het
laatste derde gedeelte ten behoeven van de
Casse der Armen van
de Gereformeerde Neederduitsche Gemeente.

Ten Tweede, dat het ten dien einde aan een iegelijk Meester
of die hun Plaats bekleed, welke zig dien aangaande in eenige
twyfPeling mogte bevinden, vry zal staan zyne Slaaf of Slaaven
ten fine van onderzoek te zenden aan den
President van het
Collegium Medioum., als uit welke CoUegie Twee Leeden by beurte
zullen zyn en blyven
gecommitteerd om alle diergelyke Slaaven
te examineeren en te visiteeren zonder eenige Kosten voor den
Meester, als zullende dezelve voor hunne moeite uit de Casse
der
Modicq^ue Lasten worden beloond, welke Leeden van het
CoUegie Medicum eene Attestatie op den Eede by hun gedaan
zullen afgeeven, of zy de Slaaven by hun gevisiteerd met de
Ziekte
v&n Boasie hebben besmet gevonden dan wel niet.

Ten Derde dat wanneer dusdanige Slaaven zullen zyn bevon-
den, met die ongelukkige Ziekte te zyn bezogt, dezelve na een
bekwaame Plaats aan de
Riviere van Saramaca daar toe by ons
in gereedheid doen brengen, zullen worden vervoerd, alwaar zy
zullen blyven afgezondert, en voor hun Onderhoud en bezorgingen
de noodige voorzieningen zyn genomen j zullende zodanige Slaaven
by provisie alleen van
Faramaribo kunnen werden getransporteerd
na de Post
Ephraimszeegen op \'t Fad van Wanica, alwaar dezelve
onder Reeepis zullen worden overgenomen en verder na hunne
destinatie vervoert.

-ocr page 20-

Ten Yierde dat inmiddels zo lange die aangestokene Slaaven
nog niet derwaards zyn gebragt, de Meesters of die bnnne Plaats
bekleeden zullen moeten zorgen, dat deze Slaaven zig nogte op
de Straaten van
\'Paramaribo vertonen nogte bnyten de Grenzen
der Plantagien waar toe zy behooren, en op welke zy geduurende
dien tyd van de overige Negers afgezondert zullen moeten worden
gehouden. Terwyl die geenen welke hier van zullen blyven in
gebreeken telkens zullen verbenren eene Boete van
Twee Honderd
Vyftig Guldens
voor ieder Slaaf te verdoelen op dezelve wyze als
die geene welke by het 1ste Art. is vast gesteld.

Ten Vyfde dat ook alle Vrye Mulatten of Neegers van welke
op die zelfde wyze, en by dezelve visitatie zal zyn gebleeken,
dat zy Lyders van de
Boasie zyn naar de voorsz. plaats zullen
worden getransporteerd, en ook aldaar afgezondert. En znllen
die geene welke zig intnssehen en tot de tyd van hunne afzon-
deringe op de Straaten van
Paramaribo komen te vertonen ofte
wel buiten de grenzen der Plantage alwaar zy zig onthouden,
telkens verbeuren een Somma van
Drie Honderd Guldens te ver-
deden als de vorige, en by onvermoogen van Betaaling, het zy
door incareeratie het zy anderzints worden gestraft.

Ten Zesde dat voorts alle Blanke Ingezeetenen, dewelke door
het ongeluk zo verre mogte zyn getroffen, van met deeze Ziekte
te worden bezogt, zig zo dra zulks door de voorsz. Visitatie zal
zyn geconstateert, buyten de Stad van
Paramaribo zullen hebben
te begeeven, en zig aldaar van alle omgang met andere Personen
voor zo verre die tot hunne onvermydelyke bezorginge niet nodig
is, af te zonderen terwyl die geenen, dewelke zig daarna verto-
nen het zy op de Straaten van
Paratnaribo, het zy buiten de
Plantage door liun bewoond, ofte wel zig met minachting van
deeze wet niet behoorlyk op de
Plantage afzonderen, telkens dat
zy hier in zullen komen te overtreeden, zullen verbeuren een
Somma van
Vier Honderd Guldens, te verdeden zo als hier
booven, en by onvermoogen van Betaaling na exigentie van
zaaken het zy door incareeratie het zy anderzints worden
gestraft.

Ten Zevende dat verder de lioctor en Chirurgijn Majoor aan

-ocr page 21-

welke de Visitatie der aankomeade Slaaven is bevoolen, daar
iaue hunne oplettendheid zullen hebben te verdubbelen, en telkens
na de Visitatie van ieder Schip aan het
Oßcie Fiscaal der Colouie
doen Eapport, op den Eed by hun gedaan, of zy eenige Slaaven,
ea zo ja hoeveel met
Boasie besmet hebben gevonden, dan wel
niet; terwyl die aangekomene Slaaven, welke zig in dit geval
zouden mogen bevinden, directelyk van Boord van het Schip
zullen wordeu vervoerd na Bramspunt, en aldaar ten kosten van
den Schipper verblyven, tot zyn vertrek, als wanneer hy gehouden
zal zyn dezelve weederom meede te neemen, ofte wel voor de
kosten van hun onderhoud aldaar, Borge te stellen; zullende
zoodanige Schipper welke eenige dusdanige Slaaven zonder voor-
zieninge agtergelaaten mogte hebben, verbeuren voor ieder Slaaf
eene Somme van
Vyff Honderd Guldens te verdeden zo als hier boven.

Eeven gelyk aan alle Schippers welke met Slaaven in de üolonie
zullen aankoomen, wel scherpelyk word aanbevoolen, omme by
de voorsz. Visitatie geenen Slaaf hoe genaamt ofte om welke
reedenen zulks ook zoude moogen zyn, agter te houden, op ver-
beurte van
Buieend Guldens voor ieder aangebragte Slaaf welke
mogte worden bevonden niet te zyn gevisiteerd weederom te
verdeelen als vooren.

Ten Achtste en ten einde des te beeter te moogen hoopen dat
deeze zo heilzaame als jammerlyke voorzieningen het bedoelde
oogmerk zullen bereiken, zo word niet alleen de handhavinge
van dit PLACAAT in alle zyne leeden en deelen aan de byzondere
zorgen en waakzaamheid van het
Oßcie-Mscaal deezer Colonie
aanbevoolen, maar zal het ook aan een iegelyk Ingezeeten in
dezelve vrystaan.

Eerstelyk omme alle die geenen, zo Slaaven, als Vrije Mulat-
ten ofte Negers, of wel Blanken Ingezeetenen, welke zy mogten
oordeelen met de dikwils gem. Ziekte te zyn besmet, aan te
geven aan het voorsz.
Officie-Mseaal, het welke daar na de noo-
dige orders zal stellen, dat dezelve op de wijze in \'t 2de Articul
van dit PLACAAT bepaald, worden gevisiteert en vervolgens
daar mede volgens de voorschriften van \'t zelve gehandeld.

2

-ocr page 22-

Anderzints oinme aan het zelve Oßeie-Fiscaal aan te brengen
alle die geenen, zo Meesters over Slaaven, en die hunne plaatse
in de
Colonie bekleeden, als Vrye Mulatten en Neegers, en
laatstelyk alle Blanke Ingezeetenen of wel Scliippei-s van Slaaven
Scheepen, welke zy mogte verineenen teegens eenige Articul van
dit PLACAAT te hebben gezondigt, en zulks ten einde de over-
treeders diensvolgende worden gemulcteerd.

JEn op dat Niemand hier van eenige Ignorantie zoude kunnen
Pretendeeren, zal deeze alomine worden Gepubliceerd en Geaffi-
geerd zo des gebniikelyk is.

Aldus gedaan, Geresolveert, en Gearresteerd in onze Vergade-
ring gehouden\' alhier aan
Paramaribo dezen 28 Maij 1790 en
Gepubliceert den 4 Junij 1790.

GeteekentJ WICHERS.
Ter Ordonnantie van den Hove
{Get:) J. J. WOLHFAHET.

Wy Mr. JAN GERHARD WICHERS, generaal majoor by de
Infanterye in Dienste van de
hoog mogende Heeren Staaten
generaal der Vercenlgde Neederlanden, gouverneur generaal
der Colonie Suriname, Rivieren en Districten van dien, Mits-
gaders
collonel en chef over de Gezaainentlyke MiHtie dezer
Landen &c. &c. &c.

Gezien en Geëxamineerd hebbende zeker PLACAAT de dato
28 May 1790 aan ons door
gouverneur en raaden voorge-
dragen, hebben, als daar toe Geauthoriseerd zynde door
haar
edele groot ACHTBAARE
de HEEREN directeuren en regeer-
ders
dezer colonie. Goedgevonden en verstaan, hetzelve te
Approbeeren en Ratificeeren gelyk Geapprobeerd en Geratifi-
ceerd word mits deezen.

Actum paramaribo den 31 May 1790.

{Was Qeteehend) WICHERS.
(Onderstond) Ter Ordonnantie van den Heer Gouverneur
{en Geteekend) H. Stenhuys,

Eerste Clercq.

Gedrukt te PARAMARIBO by Wj^^ H. P O P P E L M A N N ter Gepriviligeerde
Drukkery iTer Ed. Directie en \'t Land. 1700.

-ocr page 23-

Bij de publicatie van 20 Mei 1791 en van 29
Februarij 1792 werd ook voor de scMppers de gelegen-
lieid opengesteld om de door hen aangevoerde slaven,
die bevonden mogten worden met Lepra behebt te zijn,
naar het afzonderingsoord aan de Saramacca te doen
Vervoeren.

Het aantal lepreuzen op het etablissement Voorzorg,
dat in het 1790 nog slechts uit zeven hoofden be-
stond, nam weldra zoo zeer toe, dat reeds in 1792
de Gouverneur Generaal J. ƒ. de Frederici het
etablissement deed vergrooten en de eerste opzigter
Siger het omtrent het jaar 1795 met 200 hoofden
overgaf. In 1797 was hun aantal tot 300, in 1808
tot 400 en reeds in 1812 tot ruim 500 geklommen.
Het is echter niet waarschijnlijk, dat zich onder dit
aantal blanken zullen bevonden hebben, dewijl het
art. van het placaat van 1790 bij voortduring,
en zelfs vele jaren later, op hen werd toegepast.

Alvorens de geschiedenis der Lepra te vervolgen,
moet ik terugkomen op de boschnegers, waarvan ik
op bl. 10 gewag maakte. Gedurende vele jaren voerden
zij vernielende oorlogen tegen de kolonie, en het was
eerst in het jaar 1776 dat men deze als geëindigd

\') Deze getallea geput uit de aanteekeningen gehouden door
de R. C. geesteüjken, die onder de besinetteUngen aldaar eene
gemeente hadden gesticht, werden door den bisschop G. Schepers
aan mijnen vader medegedeeld.\'

2) Op den 5aen ^ebr. 1812 werd door het Hof van Politie en
crimineele Justitie geresolveerd, dat de sollieiteur J. C. de
Mattos, uithoofde hij bevonden was te zijn laborerende aan de
Lepra, zich uit de stad Paramaribo zou verwijderen.

-ocr page 24-

kon beschouwen. Op verschillende tijden was met hen
vrede gesloten, tengevolge waarvan zij verdeeld zijn
in drie stammen, en als onafhankelijke volken zijn
erkend.

Deze allen aan de bovenrivieren zich ophoudende
stammen, zijn: de Aucaners, de Saramaccaners en de
Becoenegers. De woonplaatsen dezer drie stammen zijn
zeer moeijelijk te hereiken, doordien het vaarwater in
de bovenrivieren zoodanig met klippen en ondiepten
is bezet, dat zij zelve meestal niet dan met levens-
gevaar , in uitgeholde boomstammen (corjalen) de
rivieren kunnen bevaren. Men schat den afstand van
hun land tot aan zee, hemelsbréedte, ongeveer op
50 uren gaans.

Onder al deze boschnegerstammen, die sedert eene
eeuw in onafhankelijkheid en van elkander en van de
slaven verwijderd, geleefd hebben, is naar men in de
kolonie algemeen beweert de Lepra sterk heerschende.
Dr. Hostmann die in 1840 de Aucanerboschnegers
bezocht, nam onder hen de Lepra tuberculosa waar.

Tot nu toe hebben wij alleen van de Boasi (Lep-a
Arabum, Mephanüasis Graecomm)
gesproken; de Me-
pJianüasis Arabum,
in Suriname onder den naam van
MierhoorU, Boos of Boosbeen bekend, die in het begin
dezer eeuw, vooral in de stad Paramaribo zulk eene
verontrustende uitbreiding heeft gekregen, vond men
toenmaals nergens in officiele stukken vermeld. Dit
moet ons echter niet verwonderen, omdat het met
bijna genoegzame zekerheid is aangetoond, dat deze
ziekte in de vorige eeuw niet of misschien zeer zeld-
zaam in Suriname en in de toenmaals Hollandsche
kolonie Berbice, is waargenomen en eerst meer bekend

-ocr page 25-

is geworden na 1799, in welk jaar de kolonie Suri-
name onder het Engelsche bestuur kwam en vele met
Elephantiasis behebte slaven van Barbados werden
ingevoerd. Door het Engelsche bestuur werd dit
niet te keer gegaan; het is trouwens bekend, dat in
de naburige Engelsche bezittingen, waar de wetgever
van het beginsel uitging, dat noch aan de Elephan-
tiasis Arabum, noch aan de Elephantiasis Graecorum
een besmettingsvermogen moest worden toegekend,
toen ter tijde evenmin als tegenwoordig, voor zoo-
verre ik heb kunnen nagaan, eenige wettelijke bepa-
lingen te deze bestaan.

In 1816 kwam de kolonie Suriname wederom in
het bezit der Nederlandsche regering en werd op den
27sten February van dat jaar door den Gouverneur
Generaal W. B. van Panhuijs, van de Engelschen
overgenomen. Panhuijs, die reeds tijdens het En-
gelsche bestuur de betrekking van raad in het hof

1) West-In die, bijdragen tot de kennis jder Ned. West-Ind.
koloniën, II deel, bl. 23é. Bij de daar ter plaatse aangehaalde
getuigenis van verschillende geneeskundige schrijvers in Suriname
en in Essequebo, kan ik nog die voegen van Bajon, die in
zijne
Mémoires j)our servir a Vhisioire de Cayenne et de la Ouiane
Française, Faris
1777, melding maakt van de ziekten, die hij in
Cayenne bij de negers waarnam en eene omstandige beschrijving
geeft van
Ie mal rouge (Elephantiasis Graecoriirrî) terwijl Mj niet het
minste gewag maakt van de Elephantiasis Arabum. Bij C a m p e t,
die in 1802 over de ziekten van Cayenne schreef, vindt men echter
die ziekte vermeld, wanneer Mj zegt :
1\'Eléphantiasis ou la lèpre
des Grecs est moins commune a Cayenne que le mal rouge ; je ny ai
vu que trois nègres qui en fussent affligés.
Traité pratique des maladies
graves, etc. Faris
1803, page 296.

-ocr page 26-

van Justitie had bekleed, doch in 1813 Suriname
verlaten had, was in de gelegenheid geweest den treu-
rigen toestand der kolonie ten opzigte van de meerdere
verspreiding der melaatscbbeid, te leeren kennen;
reeds bij den aanvang zijner regering stelde hij nieuwe
maatregelen voor, waarvan wij het volgende in het
register der ordin. Notulen vinden aangeteekend:

„Niettegenstaande alle tot dusverre heilzame voor-
„zorgen tegen den voortgang der besmetting door de
„boasie veroorzaakt, genomen, dezelve echter zoozeer
„de overhand neemt, dat er een aantal huisgezinnen
„zoo onder de kleurlingen als voornamelijk onder de
„Joden, mede besmet zijn, acht ik het noodzakelijk daar
„tegen de meest efficacieuse voorzorgen te gebruiken,
„en in het bijzonder établissementen voor de besmet-
„ telingen dier beide Natiën te doen oprigten, daartoe
„geschikt rekenende de Jode Savane voor de Portu-
,„geesche Joodsche natie en de Sarakreek voor die
„van de Hoogduitsche gemeente.

„Wijders voorstellende het benoemen eener Oom-
„missie, om onder de hand serieuselijk naar zoodanige
„besmettelingen te doen onderzoeken en om de Hoofden
„der beide Joodsche natiën, voor zich te doen komen
„en van dezelve eene praecise opgave deswegen te
„requireren, met ernstige bedreiging, dat zoo deze
„opgaaf niet juist wordt gedaan, en daarna nog eenige
„besmetten mogten worden gevonden, alsdan li,et Hof
„zelf tot geregtelijke demarches van opligting zoude
„moeten procederen.

„Waarop is goedgevonden aan beide natiën voor te
„slaan, om ieder voor zich en op hunne eigene kosten
„op gezegde plaatsen een lokaal te doen „approprieren."

-ocr page 27-

Hoezeer het mij niet gebleken is, dat aan dit voor-
stel zelfs een begin van uitvoering is gegeven, schijnt
het echter uit deze voordragt, dat onder het Engelsche
bestuur de Boasie meerdere uitbreiding onder de vrije
bevolking gekregen had. Ik moet evenwel doeii op-
merken , dat hier wel is waar alleen van Boasie sprake
was, maar dat daarbij desniettemin gedacht moet
worden aan de Elephantiasis Arabum, die zich in de
stad vooral onder de Israëlieten en Kleurlingen zeer
snel verbreid had. Het etablissement Voorzorg, bleek,
toen men bespeurd had dat verscheidene der aldaar
aanwezige lepreuzen naar de plantagiën en naar de
stad Paramaribo wegliepen, niet meer aan het oogmerk
te beantwoorden, waarom de Grouverneur A. de Veer
in 1823 besloot het etablissement naar de Coppename
te doen verplaatsen, langs welke rivier slechts eenige
Indiaansche dorpen werden aangetroffen, doch welke
streek overigens geheel onbewoond en afgescheiden was
van het overige gedeelte der kolonie, terwijl de ge-
meenschap daarmede alleen over zee kon plaats hebben.

Op den Juni] 1823 werden 43 negers van

Voorzorg, die tot werken geschikt waren, naar de
Coppename gezonden, om het oord, waaraan de naam
van Batavia werd gegeven, van het bosch te ontdoen
en voor de vestiging van het nieuwe etablissement
in gereedheid te brengen. Op den 17«®" December
werd aan het Hof van policie en criminele justitie
berigt gegeven, dat het grootste gedeelte der besmette
negers van Voorzorg naar Batavia was getransporteerd.

Keeds spoedig nadat het overbrengen van de be-
smettelingen naar Batavia had plaats gehad, begon
zich het gerucht te verspreiden dat er onder hen vele

-ocr page 28-

negers zich bevonden die niet besmet waren. Het
zenden der 43 tot werken geschikte negers tot ont-
ginning van den grond voor het nieuwe etablissement
bestemd, schijnt de eerste aanleiding tot dit gerucht
geweest te zijn. Alle die negers waren vóór hunne
overbrenging naar het afzonderingsoord op verschil-
lende plantages werkzaam geweest, waarom het niet
te verwonderen was, dat hunne meesters, bij de over-
tuiging dat hunne slaven niet hesmet waren, dit
verlies van hunne werkkrachten met leede oogen aan-
zagen. Dit gerucht won meer en meer veld en gaf
aanleiding dat er bij het bestuur in het moederland
eene menigte klagten van de eigenaren van plantages
tegen het koloniaal gouvernement werden ingebragt,
die gepaard gingen met de reclame van verscheidene
zich op den Boasie-grond bevindende slaven. Om deze
grieven \') uit den weg te ruimen, gelastte het bestuur
in Nederland in het jaar 1827"^ dat er eene naauw-
keurige hervisitatie van alle zich op het etablissement
Batavia bevindende personen moest plaats hebben,
ten einde men zich zoude kunnen overtuigen of de
ingebragte klagten al of niet gegrond waren.

Tot het doen van dit onderzoek werd door den
gouverneur de Veer eene commissie van vier personen
benoemd, waaronder 2 geneeskundigen n.1. „de twee
visitateurs der lepreuzen," zijnde de chirurgijn-majoor
en stads-physicus en de stads-cMrurgijn. Hoezeer zich
onder de ruim 200 personen, die aan dit onderzoek
onderworpen werden, er zich 10 bevonden bij welke

1) Hasselaar noemt ze schijnbare grieven. Beschrijving der
Eleph. en Lepra. Amst. 1835. bl. 41,

-ocr page 29-

geene de minste uiterlijke kenteekenen van Lepra
werden waargenomen \'), besloot de commissie, uit-
lioofde het naar haar oordeel beschouwd moest worden,
^at bij deze laatsten de kiem der ziekte aanwezig was,
om. al de personen, die op het etablissement zich
lievonden, in staat van besmetting te verklaren
Er werden derhalve geene slaven van het etablisse-
ment aan de eigenaren teruggegeven; wij zullen echter
zien dat er reeds in 1830 onder *het bestuur van den
volgenden gouverneur maatregelen werden genomen,
om voortaan dergelijke klagten voor te komen.

In 1828 aanvaardde ue schout bij nacht P. ß. Cantz\'-
laar als gouverneur-generaal het bestuur der kolonie.
Bij publicatie van 7 Sept. 1830 werden nieuwe voor-
zieningen tot onderdrukking en beteugeling dezer nood-
lottige ziekte uitgevaardigd. Het is in deze publicatie
voor de eerste maal dat men in eenig officieel stuk
gewag vindt gemaakt van de Elephantiasis Arabum.

\') In de zitting van het hof van Policie en criminele Justitie
van den S^en Sept. 1827, werd overgelegd eene verklaring van
de plaats gehad hebbende inspectie op \'s lands etablissement
Batavia, door den med. doet. en off. van gez. F. W. Wig and,
als extra ordinaire assessor bij het collegium medicum en de
stads chirurg... A. van Hasselaar afgegeven, waaruit blijkt
dat door hen zijn gevisiteerd een getal van 200 personen, allen
in
eenen meer of minderen graad besmet gevonden, met uitzonde-
ring van tien personen, die geene de minste uiterlijke kenteekenen
van met Lepra besmet te zijn, bij zich droegen.

2) Nadere bijzonderheden betreffende dit onderzoek en den
toenmaligen toestand van het etablissement Batavia vindt men
bij Hasselaar, bL 41.

-ocr page 30-

In art. 1 \') lezen wij dat alle personen tot den slaven-
stand behoorende, zoodra zij verklaard zijn als besmet
„met de ongelukkige ziekte der Melaatschbeid, inde
„kolonie bekend onder den naam van Lepra of Boasie,
„of met de daarmede gelijkstaande Elephantiasis,
„wanneer deze den hoogen graad bereikt heeft van
„besmettelijk te zijn" naar het etablissement Batavia
zullen worden overgebragt.

Bij art. 2 en 3 wordt aan de eigenaren van slaven
de verpligting opgelegd, om zoodra zij eenigen twijfel
mogten voeden, dat een hunner slaven door deze ziekte
(in de publicatie worden blijkens deze en andere uit-
drukkingen de beide genoemde ziekten als eene en
dezelfde beschouwd) is aangetast, daarvan aan het
hoofd der policie kennis te geven, met de bedreiging
tevens van bestraffing met geldboete bij het niet na-
komen dezer bepaling.

Bij art. 5 en 6 wordt bepaald, dat alle aangetaste
personen, die in staat van vrijheid verkeeren, onder
de strengste verpligting worden gebragt, om zich van
alle menschelijke zamenleving af te zonderen, zooda-
nig -dat zij zich buiten alle gemeenschap met anderen
zullen behooren te stellen en het hun niet geoorloofd
zal zijn zich buiten hunne woning te begeven; en

1) Deze publicatie, die nog tegenwoordig met uitzondering
van eenige weinige later daarin gemaakte wijzigingen, in Suri-
name van volle kracht is, nemen wij als alom verkrijgbaar, hier
niet in haar geheel over.

Wijzigingen en ampliatiën op deze wet vindt men in de publi-
catiën van 1831 n». 12, 1834 n». 7, 1845 n». 13, 1853 n» 2
1855 n". 8.

-ocr page 31-

ingeval zij op de openbare straten mogten worden aan-
getroffen, zij zullen gebragt worden voor de commissie
tot onderzoek, en bij eene besmetverklaring naar bet
etablissement Batavia zullen worden overgebragt.

Dadelijk na het in werking treden dezer wet, wer-
den aan de meeste daarin vervatte bepalingen, streng
de hand gehouden en vond men ook van de zijde der
ingezetenen\'hetzij uit overtuiging van het nut dier
maatregelen, hetzij uit vrees voor straf, vele mede-
werking. Zoo zien wij bijv. dat in het jaar 1831 voor
de commissie tot onderzoek werden gebragt 320 per-
sonen, waarvan 194 werden besmet verklaard; deze
cijfers hebben later nimmer weder die hoogte bereikt,
zooals verder zal blijken. In het vervolg van tijd wer-
den echter niet alleen genoemde bepalingen meer en
meer door de ingezetenen overtreden, maar ook wer-
den de verpligtingen, die aan de policie, aan de
burgerkapiteins, aan de onderwijzers, aan de genees-
kundigen en aan de commissie die belast was met
het onderzoek, naar deze ziekten, opgelegd waren,
of minder naauwgezet of dikwijls in het geheel niet
nagekomen. Het verdient vooral opmerking dat zelfs
door het koloniaal gouvernement het bij art. 35—39
voorgeschrevene ten opzigte van het terugbrengen in
de maatschappij van gezonde personen die op het
etablissement Batavia mogten gevonden worden, als
mede van gezonde
kinderen uit besmette ouders, die
hun tweede levensjaar waren ingetreden, nimmer werd
voldaan, niettegenstaande het weldra uit de rapporten,
die jaarlijksch aan het gouvernement werden ingediend,
bleek, dat zich aldaar een .groot aantal gezonde per-
sonen bevond.

-ocr page 32-

Omstreeks het jaar 1844 had het gerucht zich
verspreid dat er zich besmette kinderen op de scholen
te Paramaribo bevonden; de commissie van genees-
kundig onderzoek en toevoorzigt wendde zich bij
missive van 17 Febr. 1845 tot den Grouverneur met
nieuwe voorstellen, die ten gevolge hadden dat er bij
resolutie van den April van dat jaar „maatregelen
„van voorzorg ter wering van besmettelijke huidziekten
„op de openbare schoolinrigtingen"
Averden genomen \')•
De geneeskundige commissie kwam meer en meer
tot de overtuiging, dat in vele andere opzigten de
bestaande wetten verbetering vereischten; zij besloot
derhalve, bij gelegenheid dat op het einde van het
jaar 1846 door het Grouvernement haar oordeel ge-
vraagd werd over eenige lijders aan Elephantiasis
Grraecorum, die aan eene geneeskundige behandeling
waren onderworpen geweest hare zienswijze dien-

Bij publ. van 1847, n«. 7, en van 1853, n". 3, werden deze
voorscliriften gewijzigd.

2) De hier bedoelde lijders waren gedurende ruim drie jaren
door Dr. G.
C. Berch Gravenhorst, voor rekening van het
kol. gouvernement, behandeld. (Nieuw prakt, tijdsch. voor geneesk.
1849 bl. 546 en volg.). Heeds in het jaar 1828 werd door het
Hof van Pol. en crim. Justitie het verzoek van den
homoiopaath
Dr. He ring, „om een etablissement tot genezing der in de
„kolonie heerschende onreine ziekten, als Lepra, Jas, enz. in
„de voorstad Zeelandia te mogen oprigten", in hare zitting van
30 Jan. toegestaan.

In 1843 werden er proeven genomen, voor rekening van het
Gouvernement, op eenige door Elephantiasis Graecorum
aangetaste
personen, door Dr. T. W. Nol te. Later nog werden herhaalde
malen aan verschillende personen (niet geneeskundigen), die zich

-ocr page 33-

aangaande aan het koloniaal bestuur kenbaar te maken,
zoodanige voorstellen te doen, als zij noodig mogt
oordeelen. Mijn vader aan wien de behandeling
dezer
zaak door de commissie werd opgedragen, zette in
uitvoerig rapport de oorzaken uiteen, die tot de
algemeene uitbreiding der kwaal, naar zijne meening,
aanleiding hadden gegeven.

De Gouverneur doordrongen van de waarheid van
door de geneesk. comm. aangevoerde, zond dit
rapport aan den minister van koloniën, daarbij aan-
springende op het nemen van meer krachtige dan de
bestaande maatregelen. Dit schrijven van den Gouver-
ïieur naar aanleiding van het rapport van de com-
Diissie werd door den minister in handen gesteld van
Kon. Ned. Instituut met verzoek hare beschou-
wingen te doen kennen: 1" aangaande hetgeen zoude
tunnen gedaan worden tot genezing en stuiting van
den voortgang der Lepra, 2° omtrent de vraag naar
middelen die zonden moeten worden aangewend
fJöi haar overbrengen naar Nederland te verhoeden.

Het instituut zette daarop in een uitvoerig schrijven
aan den minister de maatregelen door het Gouverne-
Dient te nemen, uiteen. Om niet te breedvoerig te
■woorden, verwijs ik hieromtrent naar de verslagen
over de Lepra te Suriname, ingediend aan het depar-

^aartoe aanmeldden,, door het Gouvernement toegestaan geheime
i\'n-iddelen
tegen genoemde ziekte aan te wenden.

Niet een der hier vermelde pogingen tot genezing dezer ziekte
had eene blijvende gunstige uitwerking.

Zie rapport van de geneesk. commissie, d.d. 38 Jan. 1847
13, in het Ned. prakt, tijdschr. voor gen. 1849 bl 554.

-ocr page 34-

tement van koloniën den Dec. 1847 en den
Maart 1851, door de eerste klasse van liet
Koninklijk
Ned. Instituut

Het resultaat dezer bemoeijingen bleef evenwel uit;
alleen was daarvan bet gevolg, dat er een geneesheer
op het etablissement Batavia, van welke het vroeger
steeds verstoken was geweest, werd aangesteld. Hier-
door heeft men meer uitvoerige statistieken verkregen.
Omtrent proeven echter tot genezing, waarvan in het
verslag sprake was, is tot op heden niets gebleken.

Zooals ik vroeger reeds heb medegedeeld, begon
de „commissie tot onderzoek naar de ziekte der
melaatschheid" reeds spoedig na de uitvaardiging der
wet van 1830, de verpligtingen haar opgelegd, te
verzaken; de bepalingen bij art. 10 en 11 dier wet
immers luidden: dat de commissie iedere voor haar
gebragte persoon aan een naauwkeurig onderzoek
zoude onderwerpen, en dat zij de redenen die tot het
al of niet besmet verklaren geleid hadden, uitvoerig
zoude opgeven en daarvan in de notulen aanteekening
worden gehouden. Hieraan werd echter nimmer vol-
daan; niet het minste is aangaande den aard der ziekte
of omtrent de verschijnselen, waaronder deze zich bij
de voor de commissie gebragte personen voordeed,
in de notulen aangeteekend, hoezeer dit duidelijk
door den wetgever was voorgeschreven. Het gevolg
daarvan was, dat van personen die suspect waren
verklaard nimmer eene toe- of afname der ziekte na
een zeker tijdsverloop met zekerheid "kon worden ge-

Zie Tijdschrift voor wis- en natunrk. wetenschappen, nitgeg.
door de eerste kl.\' van het Koninkl. Ned. Instituut, dl. IV. bl S33.

-ocr page 35-

constateerd, dat men alzoo ligtvaardig oordeel velde
over het al of niet verbannen van personen uit de
lüaatschappij. Op aandrang van den in 1856 benoem-
eersten stads-geneesheer werd aan dit schromelijk
verzuim een einde gemaakt, en hoezeer dit wenschelijk
■^as, bleek reeds spoedig uit het volgende voorval:
De Heer P. 50 jaar oud, bij wien duidelijke blijken
voorhanden waren, dat hij in zijne jeugd aan Lepra
lijdende was geweest (hij miste reeds verscheidene
"^vingerkootjes van de regterhand), werd omstreeks het
jaar 1851 door de commissie besmet verklaard. In
liet jaar 1856 eischte hij op grond van eene onwettige
liandeling der commissie, op nieuw voor haar gebragt
te worden, — en het bleek nu uit de aanteekeningen,
l>ij een herhaald onderzoek gehouden, dat zijne ziekte-
tot stilstand was gekomen, tengevolge waarvan hij
in het jaar 1858, na zeven jaren uit de maatschappij
te zijn verwijderd geweest, op grond van spontane ge-
nezing daarin terugkeerde. Dit was de eerste maal dat
er bij de commissie, alhoewel zeer te laat, van spontane
genezing sprake is geweest. Tijdens de emancipatie
bebben er meerdere dergelijke uitspraken plaats gehad.

Op den Julij 1863 had de emancipatie der

slaven plaats, en is men daardoor voor het eerst in
staat gesteld het totale getal der lepreuze en suspecte
slaven in de kolonie te leeren kennen. Alle slaven
werden toen aan een geneeskundig onderzoek onder-
worpen, omdat bij art. 9 van de Wet van 8 Aug.
1869 , (Staatsblad n". 164) bepaald was, dat voor
tegemoetkoming in gelden niet in aanmerking kwa-
men : „slaven die wegens besmetting, uit de zamen-
leving zijn of moeten worden verwijderd."

-ocr page 36-

Met dit tijdstip zal ik de geschiedenis der Lepra
eindigen en haar nog trachten toe te lichten door
eenige statistieke opgayen.

Naauwkeurige cijfers van het aantal melaatschen
in de kolonie Suriname aanwezig, heeft men nimmer
gehad. De eerste daartoe betrekking hebbende werden
door mijnen vader in het rapport der gen. comm.
van 28 Jan. 1847 geleverd en later door hem ver-
volgd. Zij bevatten eene opgave der personen die van
1831—1859 ter visitatie voor de commissie werden
gebragt: \')

In het jaar 1831 voorgebragt 320, besmet verklaard 194

«

>1

1832

»

193,

»

n

53

»

»

1833

»

100,

»

35

»

»

1834

»

73,

»

32

»

»

1835

»

■78,

»

»

31

»

»

n

1836

}>

103,

}}

V

41

n

»

»

1837

})

85,

!)

}>

48

jj

n

»

1838

w

85,

»

»

52

«

r>

»

1839

»

192,

!>

»

66

w

»

»

1840

189,

1)

»

63

n

1841

»

121,

}>

»

53

w

}}

}!

1842

123,

i>

«

51

)}

»

}}

1843

f>

172,

}}

59

»

J!

})

1844

82,

»

»

27

n

«

1845

»

81,

»

48

»

1846

»

126,

»

»

^ 57

1) Onder de voorgebragte personen zijn ook begrepen de suspect
verklaarde, die eens of meermalen voor de commissie zijn terug
gebragt.

-ocr page 37-

In het jaar 1847 voorgebragt 224, besmet verklaard 150

» »

„ 1848

68, „

29

" »

„ 1849

„ 100, „

49

" »

„ 1850

44, „

26

" }>

„ 1851

46, „

24

" }>

„ 1852

63, „

37

" }>

„ 1853

ö3, ,)

24

» ,j

„ 1854

45, „

18

" »

„ 1855

47, „

22

" »

„ 1856

31, „

12

» })

„ 1857

79, „

26

>> }>

„ 1858

31, „

6

" »

„ 1859

32, „

11

Hieruit blijkt dat gedurende 29 jaren, van 1831—
1859, gemiddeld jaarlijks 103 personen ter visitatie
zijn gebragt, waarvan 46 werden besmet verklaard.
Voorts blijkt nog, dat het aantal ter visitatie gebragte
lepreuzen meer en meer afnam.

Aangezien echter in het register, waaruit deze sta-
tistieken geput zijn, geene melding is gemaakt van
den toestand, waarin de suspect of besmetverklaarden
verkeerden, zelfs niet eens of zij door Elephantiasis
Arabum, (dit aantal was evenwel zeer gering) ofwel
door Elephantiasis Graecorum waren aangetast, konden
deze statistieken niet anders dan hoogst gebrekkig zijn.

Yan het jaar 1856 af werden door de leden der
commissie tot onderzoek, bij hunne uitspraken steeds
de ziekte-verschijnselen, die bij de voorgebragte per-
sonen werden waargenomen, uitvoerig omschreven en
aangeteekend, waardoor van dien tijd af een naauw-
keurig statistisch overzigt zal kunnen geleverd worden.

-ocr page 38-

waaruit niet sleclitB de verhouding tusschen het aantal
lijders aan Elephantiasis Arabum en Elephant. Grraeco-
rum zoude blijken, maar ook licht verspreid worden
over de vormen, waaronder deze ziekte zich gewoon-
lijk in Suriname uit, en tevens over hare wijzigingen
in het verloop van tijd.

Het ware echter ook wenschelijk geweest, dat men
eenige opgaven der lijders, wat betreft hunne maat-
schappelijke verhoudingen etc., had aangeteekend, om
later eenige meerdere gegevens aangaande de oorzaken
der ziekte te erlangen.

Ik ben nog in staat gesteld het volgende overzigt om-
trent de verhouding van het aantal lijders aan Elephant.
Graec. en Elephant. Arab., die in de jaren 1856—1859
besmet werden verklaard, mede te deelen:

Jaren.

Aantal
voorgebragte
personen.

Besmet verklaard.

Suspect verklaard.

Eleph.
Graee.

Eleph.
Arab.

Totaal.

Eleph.
Graec.

Eleph.
Arah.

Totaal.

1856

31

8

4

12

8

8

16

1857

79

20

6

26

31

12

43

1858

31

6

6

17

17

1859

32

11

11

9

3

12

Onder de in deze opgave vermelde personen kwamen
vier malen gevallen voor, waarbij Eleph. Graec. en
Eleph. Arab, bij denzelfden persoon werden waargeno-
men , zonder dat het bleek, dat de eene ziekte op het
verloop der andere, eenigen invloed had uitgeoefend.
De benaming van Eleph, paralytica, die Duchassaing
aan deze complicatie geeft, is daarom af te keuren.

-ocr page 39-

Het dient ook nog opgemerkt te worden, dat de in
deze tabel vermelde lijders aan Elepb. Arab. meeren-
deels niet tot den slavenstand bekoorden, en derhalve
niet naar bet lepreuzen-etablissement werden opge-
zonden : het aantal lijders aan Eleph. Arab. is daar
steeds betrekkelijk zeer gering geweest.

Omtrent het Lepreuzen-etablissement Batavia zijn
mij de volgende statistieken bekend.

Dr. Deutschbein/) onderwierp in 1857, van de
461 op het etablissement aanwezige personen, 433 aan
een onderzoek; 28 werden niet onderzocht.

Van die 433 was meer dan een vierde gedeelte (121)
op het etablissement geboren , hetzij uit besmette ,
hetzij voor een klein gedeelte uit gezonde ouders; allen,
hadden evenwel uit den aard der zaak lepreuze voor-
ouders gehad. Bij 100 van deze 121 aldaar geborenen
(16 man., 28 vr., 38 jongens en 39 meisjes), vond
hij bij het onderzoek: gezond 54, aan andere ziekten
lijdende 46; onder de overige 21 trof hij slechts wei-
nigen uitgedrukt lepreus, de overigen suspect aan.

Dr. O O ij kaas leverde de volgende opgave van
de individuen, in 1853 in het etablissement aanwezig.

Totaal 448 pers. (216 m. en\'232 vr.), waaronder zich
112 (104 gezonden, 8 aan andere ziekten lijdende)
niet
lepreuzen bevonden, 315 lepreuzen en 21 suspecten.
Ik behoef naauwelijks te herhalen, dat ook al deze ge-
zonden lepreuze ouders of voorouders gehad liebben.

\') Weekblad voor Geneesk. 1852. bl. 95.

Verslagen der Koninkl. Acad. Jaargang 1854,

-ocr page 40-

ö ts

3 O

fC O

O ^

g a ^

cS O fi-
eri- >-! co

^ a I-S

® M
^
CT? ^

02 P ^

EB.P O S
SP ^ S

r g g p

O g

O
g g

O
Cfq

Beneden
de 10 jaren.

van 10—18 jaren.

p 0.3

van 18—30 jaren.

O
fi

fp
H

P

O

? <
P Q

P- S

van 30—50 jaren.

van 50—60 jaren.

van 60—70 jaren.

g O
^ §

S3 P

van 70—80 jaren.

Mannen.

to
O

Vronwen.

g-

Europeanen, j ^\'

--re-

West-Indische \' o\'
eilanden. Ig.P

^ S-

Q

®

O
O

H

®

P

e>

et-

m

to

re

^ ^

si CD

^ t/5

g p

g ë

® l-J

O, n

C3 CD
cl-

—ï fct\' I—I to co ox- -

ijo
O

Afrikanen.

Stad
Paramarilio.

Voorzorg aan
de Saramacca.

Verscheidene

Etahlissement
Batavia.

Man.

Vronw.

Beiden gezond-

Sic

H-J O O
at h-1 QD

OCJStS\'CK OStOOJt-J

O
®

H

(P

O O

j3 Ö

CL, CL,

CD q

§ 1

p . CQ

Beiden hesmet door
Lepra.

Alleen vader.

00 cD O to HJ h-j lOS

Alleen moeder.

ï te Ol fcfk

Beiden hesmet door \\
Lepra.

P

5 CD

II

CD CD

S ï a co s ï

Q

O
O

ct-

0

1

cc
H
m

Scnto SÏSCO Sïï

CQ

Alleen
grootvader.

Alleen
grootmoeder.

Mannen.

Vrouwen.

-ocr page 41-

I^e volgende getallen geven een overzigt van de
geboorte, de sterfte en de opname in bet etablisse-
ment, gedurende de volgende (de eenige mij bekende)
iaren:

G"eboren. . .
Overleden . .
Opgenomen. .

dus gemiddeld bedroeg de geboorte in deze 4 jaren,
jaarlijks 9,5, de opname 25, de sterfte 35.

De toename 34,5 (geboorte en opname) was dus
bijna gelijk aan de afname (35).

De sterfte overtreft overigens verreweg de geboorte,
betgeen niet zoozeer te wijten is aan het minder
Voorttelingsvermogen van lepreuzen, maar aan het
feit, dat zij eerst dan naar het gesticht worden op-
gezonden, wanneer zij reeds in een vergevorderd
stadium der ziekte verkeeren en door hunne meesters
tot den arbeid ongeschikt worden geacht.

Ik ben ten slotte in staat gesteld de volgende be-
langrijke en zeer juiste opgave van het aantal lepreuze
slaven, op den Jan. 1863 in de kólonie aanwezig,
te geven.

Het geheele aantal der in de kolonie , op dat
tijdstip zich in de maatschappij bewegende slaven

bedroeg...............33560

1849

1862

186S

1864

11

12

9

6

58

16

34

32

25

13

47

15

op het lepreuzen-etablissement . . . 362

33922

Totaal

-ocr page 42-

Van deze 362 werden eenigen tijd daarna, 89 als
gezond verklaarden in de maatschappij teruggebragt;
er bleven dus 273 lepreuzen op het etablissement
over.

Onder de 33560 negers werden 107 bevonden
lepreus te zijn, zoodat het totaal der in de kolonie
besmette slaven = 273 107 = 380 bedraagt,
d.i. l,lo/„.

Tevens blijkt het, dat niet minder dan 89 gezonde
individuen in het etablissement aanwezig waren.

Hoe groot het cijfer is der lepreuzen, die zich
onder de 21987 vrijlieden bevinden, is onbekend;
doch zekerlijk is dit aantal niet minder dan dat der
slavenbevolking.

-ocr page 43-

HOOFDSTUK II.

Beschouwingen OTer de Aetiologie der Lepra Arabum.

De duisternis die steeds de kennis der melaatscb-
beid ombnlde, is op geen gedeelte meer in bet oog
vallend, dan in dat barer aetiologie. Het is ook geene
gemakkelijke taak, om bij eene ziekte als deze — die
sedert overoude tijden in de meeste landen gebeerscht
beeft, in sommige ten slotte, zonder dat men naauw-
keurige feiten betreffende bare verbreiding en haar ver-
dwijnen wist op te geven, verdween — eenig oordeel
over de oorzaken van haar ontstaan te vellen. Nog
veel moeijelijker wordt deze taak, indien men nagaat:
aan hoe vele bezwaren het verbonden is, over het al
of niet autocbthoon ontstaan eener ziekte te oordeelen,
wanneer deze bijna over de geheele aarde, onder de
meest verschillende verhoudingen, wat bodem, kli-
maat, voedsel enz. betreft, wordt aangetroffen; hoe
lastig het wordt zekerheid te erlangen over het al of
niet bestaan van besmettelijkheid, als én de mogelijk-
heid van spontane ontwikkeling, én de herediteit, én
de individuele praedispositie om het snelste wedijveren
om over zoodanige
belangrijke vraag zoo veel mogelijk
een sluijer te werpen.

-ocr page 44-

Voegt zicli Mer nog bij, dat de Lepra bijna nooit con-
genitaal is waargenomen, en dat alzoo de beoordeeling
over al of niet herediteit ten zeerste wordt bemoeije-
lijkt, dan kan het volstrekt geene verwondering baren,
dat, zoowel sedert de oudste tijden, als op heden, de
meest niteenloopende en vreemde begrippen omtrent
hare verbreiding in het leven zijn geroepen. Het moet
tevens als eene verzwarende complicatie worden be-
schouwd, dat deze ziekte zich vooral in de minder
beschaafde \'maatschappijen endemisch voordoet, en
hierdoor zoodoende een streng onderzoek naar de
oorzaken veelal onmogelijk gemaakt wordt.

Bij eene beschouwing over de aetiologie der Lepra
moeten drie momenten in aanmerking komen:

1». Herediteit.

2". Autochthoon ontstaan.

3". Oontagiositeit.

Het komt mij niet raadzaam voor, deze drie ver-
schillende quaestien afzonderlijk te behandelen, omdat"
de meeningen der schrijvers over dit onderwerp hier-
door te veel uit hun verband zouden worden gerukt,
en deze oorzaken dikwijls zoodanig met elkander in
zamenhang beschouwd worden, dat eene scheiding
slechts eene nuttelooze herhaling en onduidelijkheid
zoude te weeg brengen.

Werpen wij het eerst een blik op het voorkomen
der Lepra in het Noorden van Europa, hetwelk zoo
treurig door deze ramp wordt geteisterd, doch tevens
rijk is aan goede waarnemers, vervuld met ijver voor
deze zoo belangrijke zaak en die daarom ook het eerst
wetenschappelijk licht over haar verspreid hebben.

-ocr page 45-

DB LEPBA IN HBT NOORDEN VAN EUROPA.

Danielssen en Boeck die gezegd kunnen
worden het eerst grondig deze ziekte te hebben nage-
gaan, die in staat waren gesteld over een groot aan-
tal lepreuzen in goed ingerigte hospitalen eene rijke
ondervinding ■ op te doen, verklaren de herediteit,
zonder dat eenige gelegenheidgevende oorzaak buiten-
dien behoeft in te werken, als eene der voornaamste
oorzaken van de verbreiding der Spedalskhed.

Zij trachten hunne meening te staven door de
volgende statistiek, opgemaakt uit 213 ziektegevallen
in het St. Georges-Hospitaal te Bergen (ik neem deze
tabel in haar geheel over, uithoofde de monographie
zelve zoo schaarsch hier te lande verkrijgbaar is):

Hérédité chez les spêdalsgues tuberculés à Vlôpital de
Saint-Georges.

Dans la ligne directe et
descendante.

Dans la hgne collatérale.

hJ a>

^ s
S &

« œ

§

II

h

Série

des générations de cette
ligne des deux côtés.

3

§
s-

L

11
A cS

ÛO g

Série

des générations de cette
ligne des deux côtés.

P
1
s

» â
<D XP

m o
^

Vi


û

s ^

© o

M p!

r

o
gl

■S

bD

d
o

<S> cS
Ö
■a

S

O o3

n

feD

s
o

Oi 03
fi

||

i:
S\'ö

o
^

<o

s a

gtö
ê

o

c

to

1
(ï. c3
GO^

i

1 O câ

a

145

17

26

13

35

1

4

40

44

38

40

6

10

par hérédité.

1) Traité de la Spédalskhed. Paris, 1848.

-ocr page 46-

Hérédité chez les spédalsques anaesthétiques à Vhopital de
Saint-Georges.

Dans la ligne collatérale.

s:

Dans la ligne directe et
descendante.

Série

des géne\'rations de cette
ligne des deux côtés.

■äS

II

S s

Série

des générations de cette
ligne des deux côtés.

<o

05 O

<o

g o
■2 =

20 10

12

14

15

12

18

Ainsi, sur 68 spédalsques anaesthétiques, 58 Ie sont devenus
par hérédité.

Bij 185 beschouwen zij dus de ziekte hereditair te
zijn ontstaan, bij 28 spontaan. Bovendien zoude uit
deze opgave blijken, dat de herediteit meer in de
zijdelingsche dan in de regte linie nawijsbaar is; dat
de ziekte zich veel meer in de tweede en vierde, dan
in de eerste en derde generatie voordoet. Sprong zij
het eerste geslacht over, dan zoude zij meest alle
leden van bet tweede aantasten, en deze haar weder
door erfelijkheid verder voortplanten. Dikwijls zoude
zij ook het tweede en derde geslacht voorbijgaan, om
later des te heviger onder bet vierde te woeden.
Voorts beschuldigen zij verschillende meteorische en
tellurische invloeden, benevens slechte hygienische
toestanden, waaronder vooral gebrekkige voeding, als
medeoorzaken die de ziekte zeer in de hand werken.
Het zij mij vergund eenige opmerkingen over hunne
beschouwingen te maken.

-ocr page 47-

Het komt mij voor, dat van eene erfelijkheid in de
zijdelingsche linie volstrekt geen sprake kan zijn; waar-
door dns 84 (57Vo) tuhercnlens- en 32 (47Vo) anaes-
thetisch lepreuzen, tot het bewijzen van de herediteit
•ier Spedalskhed niet in aanmerking kunnen komen.
Ook eene voortplanting door overspringen van ge-
slachten in de regte neerdalende linie, 30 (2öy„)
tuberculeus- en 19 (280/0) anaesthetisch melaatschen,
6n dit nog wel opgevoerd tot in het derde en vierde
geslacht, is nog op verre na niet door deze schrijvers
ïûet eenige zekerheid bewezen. Wanneer zij zeggen :
«Quand la disposition à la spédalskhed est présente,
qu\'elle soit héréditaire ou acquise, il est évident que
tôt ou tard elle se convertit en maladie, sans se
comporter, ni d\'après le climat, ni d\'après d\'autres
relations", en dit door talrijke feiten bewijzen, dan
blijkt uit deze opmerking ten duidelijkste , dat,
indien bijv. grootvader en kleinzoon lepreus zijn en
âe zoon gezond, de laatste alsdan volgens deze schrij-
vers geene praedispositie mag bezitten ; want naar
hun oordeel zoude deze zich in dat geval hebben
moeten uiten.

Ik kan mij zeer moeijelijk een denkbeeld vormen
van eene zoodanige opvatting van herediteit; ware
bij den zoon de praedispositie verondersteld geweest,
doch nog niet in die mate ontwikkeld, om zich door
zigtbare symptomen te verraden, dan had men van
herediteit bij den kleinzoon met eenig regt kunnen
spreken.

Er blijkt voorts uit deze statistiek — de mogelijk-
heid van overerving aangenomen —, dat de intensi-
teit waarmede de herediteit plaats heeft, zeer gering

-ocr page 48-

is, omdat in de regte neêrdalende linie slechts weinige
lepretizen in het eerste geslacht voorkomen, de meeste
daarentegen in het tweede.

Eene overerving tot in het derde en vierde geslacht
> mag wel eene nadere overweging verdienen, als men
bedenkt hoe de kruising met gezonden door dit aantal
generatien heen, het overerven van dezelfde abnormale
toestanden zeer in den weg staat.

Bij iedere endemische ziekte, al berust deze geheel
en al op autochthoone ontwikkeling, zal men zoo-
danige statistiek verkrijgen, en daarom is het niet
geoorloofd op grond daarvan de verbreiding eener
ziekte door hereditaire voortplanting te verklaren.

Het ware wenschelijk geweest, dat Danielssen
en Boeck hadden aangegeven, of de spedalsken in
de regte neerdalende linie, geboren waren vóór of na
het uitbreken der Lepra bij hunne ouders of voor-
ouders; om niet eens te spreken over de kansen van
onjuistheid, als individuen (vooral uit de lagere standen)
zich moeten te binnen brengen, of hunne over- of over-
overgrootouders
voor of na het verwekt hebben van
hun nageslacht lepreus waren. Ik heb gemeend deze
opmerking te mogen in het midden brengen, omdat
de Lepra zich in Noorwegen dikwijls — zooals uit de

tabel op bl. 330 van reeds genoemd werk blijkt_

eerst op lateren leeftijd (30®^®—60®\'« jaar) vertoont,
en omdat later, uit de opgaven van Ho lm sten blij-
ken zal, dat bij nader onderzoek, van 12 lepreuzen
slechts
een overbleef, van welke kon aangetoond wor-
den, dat zijne ouders of voorouders wof zijne geboorte
lepreus waren.

Ik meen dat er eene natuurlijke reden bestaat (mits

-ocr page 49-

men contaginm of spontane ontwikkeling aanneme),
waarom het aantal lepreuzen in de tweede generatie
zoo aanzienlijk is: men heeft slechts in aanmerking
te nemen, dat, aangezien ieder individu vier groot-
ouders en slechts twee ouders heeft, de kans dubbel
zoo groot is om de ziekte onder grootouders, als
ouder ouders aan te treffen. Het aantal lepreuzen in
derde en vierde generatie is in deze statistieken zoo
gering, dat uit deze getallen moeijelijk eene onder-
linge verhouding kan worden opgesteld.

Doch Danielssen en Boeck sluiten de conta-
giositeit der Spedalskhed voor zeker uit; zij zeggen
dien aangaande: „parmi la foule des spédalsques, que
nous avons observés par centaines et que nous avons
.iournellement fréquentés, il n\'existe pas un seul
exemple, que le mal se soit étendu par la contagion;
nous connaissons beaucoup de mariés, dont l\'un a été
spédalsque, qui ont vécu beaucoup d\'années ensemble
et conjugalement, sans que l\'autre ait été attaqué de
la maladie. De même à l\'hôpital de Saint-Georges, il
a vécu beaucoup d\'individus sains en compagnie de
spédalsques, plus de trente ans, sans être affectés de
cette maladie. C\'est aussi en vérité, un bonheur pour
notre pays que la spédalskhed n\'y soit pas contagieuse,
car s\'il en eût été autrement, elle aurait immolé un
bien plus grand nombre de victimes. D\'après nos
observations nous ne pouvons que nier la contagion
de la spédalskhed."

De mogelijkheid van spontane ontwikkeling moest
dus overblijven: zij zagen immers meermalen bij
individuen uit gezonde ouders, in wier geheele familie
nooit melaatschheid geheerscht had, die elders gebo-

-ocr page 50-

ren waren, doch zich längeren of korteren tijd in
streken hadden opgehouden, waar de ziekte ende-
misch was, en onder omstandigheden gunstig aan
haar ontstaan, eene spontane ontwikkeling plaats
grijpen. Indien deze dus niet uitgesloten is, blijft
de mogelijkheid bestaan, dat de Lepra bij de indi-
viduen in hunne statistiek vermeld, zich niet ten-
gevolge van erfelijkheid, doch spontaan heeft ont-
wikkeld; te meer daar het grootste gedeelte dezer
individuen onder dezelfde omstandigheden als die
hunner ouders of voorouders verkeerden, en door
genoemde tabel bewezen wordt, dat het aantal dier
spontaan ontwikkelde gevallen (die uit de zijdelingsche
linie medegerekend), zeer aanzienlijk is, d. i. 103
(70yo) tuberculeus- en 42 (627o) anaesthetisch me-
laatschen.

Ware nevens de contagiositeit, de spontane ont-
wikkeling eveneens door deze schrijvers uitgesloten,
dan had hunne bewering een geheel ander aanzien
verkregen.

Doch ook hunne positieve uitspraak ten opzigte der
contagiositeit is aan eenige twijfel onderhevig: is het
niet denkbaar, dat juist die gevallen van spontane
ontwikkeling, die zij meenden waar te nemen,
— vooral wanneer men in het oog houdt, dat steeds
het autochthoon ontstaan plaats greep in streken,
waar de ziekte endemisch heerschte, en dat bij de
menigte overige gevallen, waar de besmetting uitbleef,
de vatbaarheid daartoe ontbrak — van contagium af-
hankelijk waren geweest ?

Het Noorweegsche gouvernement, ingelicht door
de uitspraak der twee beroemde schrijvers en alzoo

-ocr page 51-

Van de herediteit der Spedalskhed overtuigd, grondde
hierop al hare maatregelen tegen de verdere verbrei-
ding dezer ramp, maar trof om deze reden eenen
geduchten tegenstander aan in Dr. ïljort, welke
beweerde: dat de erfelijkheid eene ondergeschikte rol
speelde onder de oorzaken die de ontwikkeling en
verbreiding der Spedalskhed bevorderlijk zijn; dat
daarentegen de uitwendige invloeden, die alleen deze
ziekte kunnen teweegbrengen, als de meest gewigtige
oorzaken voor het verder toenemen moesten worden
opgevat; dat bijgevolg de maatregelen der Noorweeg-
sche regering doelloos en verwerpelijk waren.

Prof. Conradi trachtte Hjort te wederleggen
en wees hem op de waarneming van Dr. Hjatelin
op IJsland, dat in 1837 onder 125 lepreuzen ter
naauwernood één was aan te wijzen, die niet tot eene
familie door Lepra aangetast, behoorde; en beweerde
voorts: dat de meeste Zweedsche geneeskundigen, de
gevallen waarin de Lepra zelfstandig voorkomt, zon-
der overgeërfd te zijn, zeldzaam noemen; dat de
statistieken van Boeck bewijzen, dat onder 130 zieken
94 (727o) tot geslachten moesten gerekend worden,
waaronder de Spedalskhed zich vertoonde, waarvan
bij 35 (27Vo) de ziekte zich in regte, bij 59 (457«) in
zijdelingsche linie had voortgeplant, en bij 36 (28"/o)
zich spontaan had ontwikkeld; dat de reeds vroeger
vermelde statistiek van Danielssen en Boeck ook
voor de herediteit pleitte; dat de tabellen van Da-
tielssen en Löberg melding maakten van 114

Norsk Magazin 1857. é.

-ocr page 52-

Spedalsken, waaronder 82 (72%) van lepreuzen-fami-
lien (van deze weder
46 (407o) in regte, 36 (327o)
in zijdelingsche linie) afstamden, en bij 32 (28Vo) de
ziekte antocbtboon was ontstaan.

Yerder wees Conradi op eene door hem vervaar-
digde tabel, waaruit bleek, dat van 114 gevallen, 62
(54%) tot lepreuzen-geslachten behoorden ; op de
tabellen van Hoëgh, die 34 aangetasten waarnam,
waaronder 15(44%) van lepreuzen afstamden, en wel
11 (32%) in regte, 4 (127o) in zijdelingsche linie,
terwijl bij 19 (56%) eene zelfstandige ontwikkeling
had plaats gegrepen; op de getallen van Holmeijer,
loopende over 93 Spedalsken, waaronder 55 (597o) uit
lepreuzen geboren waren (12 (137o) in regte, 43 (46%)
in zijdelingsche) en waaronder hij 38 (41%) de ziekte
spontaan ontstaan was.

Hij bezigde voorts als argument voor de hereditaire
ontwikkeling der Lepra, het verdwijnen dezer ramp
tijdens de middeleeuwen, door het oprigten van le-
prozenhuizen.

De wederlegging van Prof. Conradi met behulp
van de door hem aangevoerde cijfers, mag volstrekt
niet afdoende heeten. Ik moet hier gedeeltelijk het-
zelfde opmerken, hetgeen ik reeds bij de beoordeeling
der tabellen van Danielssen en Boeck heb aan-
gevoerd. Bij de waarneming van Dr. Hjatelin wordt
geene melding gemaakt van het al of niet mede
begrepen zijn van lepreuzen in zijdelingsche linie,
onder genoemd cijfer; dus hierover kan bezwaarlijk

Het aantal in regte en zijdelingsche linie vind ik niet
opgegeven.

-ocr page 53-

een oordeel uitgesproken worden. Op de getallen van
Boeck kan hetzelfde worden aangemerkt, waarop
ik reeds bij die van Danielssen en Boeck wees;
evenzoo op die van Danielssen, Löberg en

Hoëgh.

Daarentegen spreken de \'cijfers door Holme ij er
aangevoerd, zeer sterk tegen overerving.

Wat bet laatste argument van Conradi betreft,
dat het afnemen van melaatschen gelijken tred hield
met het oprigten van leprozen-huizen, dit zoude even
zoo voor de contagiositeit der Spedalskhed kunnen
pleiten.

Holmsten trok op grond zijner statistieken
over de Noorweegsche Lepra, de herediteit dezer ziekte
zeer in twijfel, en wel te regt.

Zijne waarnemingen liepen over 93 lijders (43
mannen en 50 vrouwen). Hij vond bij deze 93 slechts
bij 12 (ISVo), dat de Lepra in regte linie, bij hunne
ouders of grootouders was voorgekomen. Bij 43 (477o)
scheen er in zijdelingsche linie Lepra te hebben ge-
heerscht; bij 38 (407o) had zij
zich spontaan ontwikkeld.
Om dus de erfelijkheid te bewijzen, zegt Holmsten
■— en wij stemmen het hem ten volle toe —, kan
naen zich slechts op deze 12 individuen, die lepreuze
ouders of grootouders gehad hebben, beroepen.

Deze verder nagaande, bemerkte hij, dat slechts één
in de mogelijkheid geweest was, deze ziekte van zijne
ouders of grootouders over te erven, aangezien die der
elf overigen eerst na de geboorte hunner kinderen door

\') Norsk Magazin 1857, Heft 3.

-ocr page 54-

de Spedalskhed werden aangetast. Hij komt dus tot
het besluit, dat aan de erfelijkheid niet dat
gewigt
mag gehecht te worden, als doorgaans geschiedt.
Holmsten voert verder als bewijsgronden voor zijne
meening aan : dat de Lepra somwijlen in enkele
streken een epidemisch karakter verkrijgt, op andere
plaatsen daarentegen snel afneemt,
niettegenstaande
de bevolking dezelfde blijft: en dat de Spedalskhed
zoo zeldzaam in de eerste jaren — gewoonlijk
eerst
op eenen leeftijd van 20 tot 40 jaren — wordt waar-
genomen.

Hij komt ten slotte tot de overtuiging, dat er
een spedalskhed-miasma bestaat, hetwelk zich op de
Noorweegsche kusten zoude ontwikkelen. De statistiek
van Holmsten bewijst ten duidelijkste, dat de uit-
spraak van Danielssen en Boeck over de here-
diteit, — welke na deze schrijvers door zoo vele
anderen werd aangenomen als onvoorwaardelijk vast-
gesteld — nog alles behalve door feiten is
bevestigd.

Ook de districtsgeneesheer Tollum ontwikkelde,
in zijn Yerslag van 1857, de meening, dat vooral de
invloed van het klimaat en hygienische verhoudingen
als oorzaken der Spedalskhed zijn op te vatten. Hij
wil niet geheel en al ontkennen, dat erfelijkheid en
misschien ook.overdraging van eenige beteekenis zijn;
doch men gaat zijns inziens te ver om hierin de
wezenlijke oorzaken te willen zoeken.

Kierulf, die in Virchow\'s Archiv \') eene belang-
rijke bijdrage tot de kennis der Spedalskhed in Noor-

») 1853. Bd. Y. s. 13.

-ocr page 55-

wegen leverde, en de oorzaken dezer ziekte uitvoerig
behandelde, beschouwt de erfelijkheid als den voor-
naamsten grond van de sterke verbreiding dier ziekte
in Noorwegen (in 1850: 1500; in 1862 op eene
bevolking van nog geen 2,000,000: 2119 lepreuzen).
Zijne meening door de statistieken van Danielssen,
Boeck en Oonr&di, bevestigende, wijst hij er
tevens op , dat vele lepreuzen in het huwelijk treden
(in een district bijv. waren van 373 lijders, 107 gehuwd)
om zoodoende later van verpleging verzekerd te zijn.
Voorts bespreekt hij de causae occasionales, die bij
eene hereditaire praedispositie de Spedalskhed doen
uitbreken; hoe men gewoonlijk als oorzaken van de
spontane ontwikkeling bij individuen, wier ouders
gezond waren, denzelfden schadelijken invloed beschul-
digde, als die, welke bij hereditaire praedispositie
werkte, en hoe men hierdoor in eene ongerijmdheid
verviel: de bewoners der "Westkust van Noorwegen
zijn immers overal aan dezelfde schadelijke invloeden
blootgesteld, en des niettegenstaande vertoont zich
daar de spontane ontwikkeling steeds op plaatsen
waar de ziekte endemisch is, en nooit in streken
waar
zij onbekend is. Door deze ongerijmdheid, zegt
Kierulf, is men genoopt geworden zijnen toevlugt
in bet contagium te zoeken. Ook het Noorweegsche
volk begint meer en meer de meening van de
besmettelijkheid der Spedalskhed aan te kleven, niet-
tegenstaande de meeste deskundigen van een tegen-
overgesteld gevoelen zijn; hierop maakt het Noor-
weegsche medicinaal-comité evenwel eene uitzondering,
want ook dit comité verwerpt de
mogelijkheid van het
bestaan van een lepra-contagium niet geheel en al.

-ocr page 56-

Verder geeft de sclirijver eenige beschouwingen over
de waarnemingen van Dr. Holmsen te Fosen,
waaruit blijken zoude, dat vóór 50 jaren de Spe-
dalskbed op dit schiereiland zeer zeldzaam was, doch
tegenwoordig de goedgevoede bevolking over het ge-
heele district, zoowel visschers als landbouwers, zeer
teistert; dat zij steeds bij wijze van accumulatie op de
kusten, fiorden (baaijen) en in het binnenland ver-
spreid is. De Spedalskhed zoude volgens Holmsen
\'de neiging vertoonen, om in haren vrijen natuurlijken
toestand (?) afgeslotene brandpunten te vormen. Door
hereditaire voortplanting en spontane ontwikkeling
zoude een zoodanig brandpunt zich uitbreiden, om na
zekeren tijd zich met sprongen ver buiten het eerste
focus, — evenwel steeds door een lepreus individu
overgehragt— te vertoonen; terwijl de ziekte op de
oorspronkelijke plaats langzamerhand zoude uitsterven.

Slechts binnen de hier beschrevene plaatsen nam
Holmsen eene spontane ontwikkeling (waarover
later) waar. Nooit heeft deze schrijver een uitgestorven
focus zich weder op nieuw zien vormen, terwijl hij
ook niet gelooft dat dit geschieden kan; steeds be-
speurde hij eene gradueele toename of vermindering
in zoodanig brandpunt. Was de ziekte op deze plaatsen
in hare periode van vermindering, dan was zelfs de
erfelijke aanleg niet in staat haar te voorschijn te
roepen.

Holmsen en evenzoo Kierulf besluiten, door
deze feiten gesteund, tot het aannemen van een spe-

») Norsk Mag. Bd. V, p. 433.

-ocr page 57-

dalskhed-contagium, hetwelk daarin van alle andere
verschilt, dat het,
alleen op het ligchaam inwerkende,
niet hij magte is deze ziekte, doch slechts den
aanleg
daartoe te doen ontstaan, en dat er alzoo nog eene
uitwendige invloed noodig is, om het te voorschijn
treden van symptomen te doen plaats hebhen; deze
gelegenheidgevende oorzaak zonde voornamelijk in het
vatten van koude bestaan. Deze omstandigheid, bene-
vens de locale verhoudingen, — waaraan men op grond
van het uitsterven der Spedalskhed in een focus, zelfs
bij hereditaire praedispositie, niet allen invloed mag
ontkennen — , hebben Holmsen tot het besluit ge-
leid, om de Lepra als eene miasmatische ziekte te
beschouwen, waarbij evenwel de lijders schadelijk voor

de gezonden zijn.

Kierulf is van meening, dat de Spedalskhed zich
op twee wijzen kan verbreiden: 1° door herediteit,
2° door
contagiositeit, beiden ondersteund door een
miasma. De schrijver is het dus in zijne eerste be-
schouwing bijna met Danielssen en Boeck eens,
slechts daarin van hen verschillende, dat hij boven-
dien nog eene causa occasionalis aanneemt.

Het is mij evenwel niet duidelijk, waarom hij tot
de tweede door hem geopperde zienswijze geraakt is:
waarom hij het contagium slechts als eene causa
praedisponens beschouwde, en een miasma als causa
occasionalis noodig achtte om zijne waarnemingen te
verklaren.

Virchow \')\' die op verzoek van het Zweedsche

1) Die Krankhaften Gescliwülste. Berlin, 1863. Bd. II,

-ocr page 58-

gouvernement, — naar aanleiding van de hevige
tegenkanting van eenige Noordscke geneesheeren tegen
voorgedragene wetten tot uitroeijing der Lepra (allen *
gegrond op hare hereditaire ontwikkeling) —, zich
in 1859 naar Noorwegen hegaf, om onderzoekingen
over deze ziekte in het werk te stellen, kon zich over
zijne nasporingen betreffende de aetiologie niet be-
vredigd achten, en zegt om deze reden in het slot
van het hierover handelende hoofdstuk: „Ich kann
daher nur sagen, dass nach meiner Kenntniss noch
gegenwärtig nicht sicher anzugeben is, was die eigent-
lich bestimmende Ursache der Krankheit sei."

Eij meent evenwel, dat één punt reeds sedert ge-
ruimen tijd vaststaat, n.1. de erfelijke voortplanting
der Lepra, of naauwkeuriger uitgedrukt „de overer-
ving der praedispositie", omdat de ziekte bijna nooit
congenitaal voorkomt, doch zich eerst in het verloop
van tijd pleegt te ontwikkelen; hij voegt er tevens
bij, dat deze wijze van verbreiding, overal, waar de
Lepra heerscht, door talrijke feiten is bewezen.

Maar ook nadat hij eene oproeping aan de genees-
kundigen in de verschillende landen gerigt had, om
onderzoekingen naar de Lepra te doen, en zoodoende
veel stof bijeen verzameld had, laat hij zich uit als
volgt: „Aber auch noch jetzt reicht das vorliegende
Material zur Aburtheüung der Ursachen des Aussatzes
nicht aus".

Het bleek uit de aan Virchow ter hand gestelde
antwoorden, dat onder alle volken en in alle landen,
slechts ééne stem heerscht over de hereditaire voort-
planting, of liever over het veelvuldig optreden van
Lepra in sommige geslachten.

-ocr page 59-

De in nieuweren tijd bekend geworden onderzoe-
l^^ingen van Bidenkap bebben voor Noorwegen aan-
getoond, dat de praedispositie tot in bet vierde ge-
slacht kan worden overgeërfd; doch tevens is uit de
nasporingen van dien zelfden schrijver en uit die van
H 0 ë g h gebleken, dat slechts bij een vierde der
Noorweegsche melaatschen, de ziekte in de regte op-
stijgende linie aangetoond kan worden.

Bij de overweging dezer opgave, doet Virchow
echter met klem opmerken, dat slechts de praedis-
positie wordt overgeërfd, omdat ook Bidenkap de
ziekte, op eenige weinige uitzonderingen na, steeds
eerst op lateren leeftijd zag optreden; weshalve men
altijd zijne toevlugt tot bijzondere gelegenheidsoorzaken
zou moeten nemen: vooral omdat de Lepra bij de
in Amerika gevestigde Noordsche emigranten, niet
alleen een veel goedaardiger karakter aanneemt, maar
ook, zooals dit door Dr. J. A. Holmboe \') voor
eenige jaren is aangetoond, aldaar door uitsterving
spoedig een einde neemt. Ook het groote histori-
sche feit, dat de melaatscbbeid voorheen bijna overal
heerschte, thans evenwel bij de meeste beschaafde
volkeren bijna spoorloos verdwenen is, dient Y i r c h o w
vooral tot staving zijner meening. Doch de schrijver
zegt later teregt, dat de hereditaire praedispositie op
veri*e na niet de eenige oorzaak is der verbreiding
dezer ziekte, en beroept zich hierbij op de zoo\'^even
gemelde statistiek van Hoëgh en Bidenkap, en op
die van van Someren in Madras, waarin onder31

1) Den Spedalske sygdom blandt de Norsk i Amerika. Chikago
1863.

-ocr page 60-

lepreuzen slechts 2 van melaatschen afstammende,
worden aangetroffen.

Het aannemen van een contagium kan bij Yir-
chow geen ingang vinden, omdat men in den jong-
sten tijd geen enkel voorbeeld van verbreiding dezer
ziekte in landen, waar geene Lepra heerschte°, heeft
waargenomen, ofschoon de gelegenheid zich hiertoe
dikwijls aanbood; en men evenmin (op enkele uitzon-"
deringen na) gevallen van Lepra door besmetting van
mdividuen in hospitalen als elders, heeft zien ont-
staan.

Ik wil hier slechts in het voorbijgaan, — om er
later uitvoeriger op terug te komen, - aanstippen:
dat, zoo men ten minste de 17^« eeuw ook nog tot
den nieuweien tijd mag rekenen, de voorbeelden van
importatie dezer ziekte in voorheen van .Lepra be-
vrijde landen, niet ontbreken; en dat, naar mijne
meening, Virchow ten onregte de reeds vermelde
waarnemingen van Holmsen niet van belang acht,
en ze, bij het bespreken van de aetiologie der Lepra
in groote trekken, meent ter zijde te kunnen stellen
Juist kunnen deze schijnbaar onbeduidende waarne-
mingen misschien eenig licht verspreiden, omdat zij
onder goedbekende maatschappelijke verhoudingen zijn
gadegeslagen.

Vooral hij de behandeling van de vraag of eene
ziekte al of niet contagieus is, moet men het van het
hoogste belang achten tot in de geringste sociale
bijzonderheden af te dalen.

Yirchow is verder geneigd, de slechte diaeteti-
sche verhoudingen, waaronder vooral het gebruik van
slechte vischspijzen, niettegenstaande de van vele

-ocr page 61-

Zijden geopperde tegenkantingen, onder de oorzaken
sier Lepra van hoog gewigt te achten. Hij maakt
ook gewag van eenige gevallen van melaatschheid,
•iie zich in den laatsten tijd nu en dan in Engeland
en iu Duitschland hebben voorgedaan, doch voegt er
uiet bij, of deze personen ook in de gelegenheid ge-
weest waren, juist met de zeldzaam in deze landen
Voorkomende lepreuzen uit andere streken, in contact
te komen. In Nederland behoort eene dusdanige om-
gang volstrekt niet tot de zeldzaamheden, daar som-
tijds militairen uit de overzeesche bezittingen lepreus
naar Nederland terugkeeren, zonder er zelf van bewust
te zijn, en zich in de maatschappij bewegen; ik moet
hier evenwel bijvoegen, dat voor zooverre bekend is,
nog geen geval van besmetting hier te lande is
waargenomen.

Uit de voorafgaande beschouwing der Spedalskhed
in het Noorden, blijkt ten duidelijkste, dat bijna alle
Noordsche geneeskundigen veel gewigt hechten aan
de hereditaire voortplanting, die hetzij alleen, hetzij
met behulp eener gelegenheidgevende oorzaak in staat
is de ziekte te doen uitbreken, en dat zij daarbij
tevens eene spontane ontwikkeling, die onder ver-
schillende verhoudingen tot stand kan komen, aan-
nemen ; terwijl de verbreiding door contagium door
bijna allen wordt ontkend.

DB LBPHA IN HET ZUIDEN VAN EUROPA , IN AZIB EN APRIKA.

Niet slechts in het Noorden, maar ook in het
Zuiden van Europa, in Azie en Afrika, treft men

-ocr page 62-

weinige voorstanders van het contaginm aan: nit eenige
beschouwingen van
in genoemde landen gevestigde
geneeskundigen, die hier laten volgen, zal dit
ten duidelijkste blijken.

In Portugal, waar de melaatschheid steeds zeer
sterk heerschende is, bevonden zich in 1821 nog
800 lepreuzen, die voornamelijk onder de behoeftige
klassen, zoowel bewoners van kusten, als van meer
landwaarts gelegen streken (het dal van Lafoês),
voorkwamen.

Dr. B. von Kessler die de Lepra in Portugal
en hare koloniën naauwkeurig gadesloeg, vermeldt:
dat de meeste geneeskundigen in de provincie Algar-
vien, waar de ziekte zeer verbreid is, van hare niet
contagiositeit overtuigd zijn, op grond zij vele lepreuze
mannen aantroffen, bij welker vrouwen en kinderen
niet het minste symptoom dezer ziekte waar te nemen
was; dat weder andere lepreuzen in voortdurenden
en vertrouwelijken omgang met familiebetrekkingen
en vrienden verkeerden, zonder daarvan ooit nadeelige
gevolgen te hebben bespeurd; dat daarentegen de
meeste geneeskundigen voornamelijk in de hygienische
verhoudingen de oorzaak der ziekte zoeken.

Belangrijker is het overzigt van de beschouwingen
der geneeskundigen, die op verschillende tijdperken
aan het hospitaal St. Lazaro te Lissabon, werkzaam
waren. Het uitgebreidste verslag is afkomstig van
Dr. Beiräo (1851), die verscheidene jaren als direk-
teur-geneesheer aan genoemd hospitaal geplaatst was,

\') Yirchow\'s Archiv. 1865. Bd. XXXII, s. 257.

-ocr page 63-

en die, na 43 gevallen aan een naanwkeurig onder-
zoek te hebben onderworpen, tot bet besluit kwam,
dat de Lepra niet beriditair was, omdat naauwelijks
5 der gemelde 43 bjders in staat waren te bewijzen,
dat
eenig lid hunner familie aan deze ziekte had ge-
beden; en omdat latere waarnemingen Beirao hadden
aangetoond, dat slechts bij uitzondering een lepreuze
weet aan te geven, dat zijne familiebetrekkingen met
de ziekte behebt waren.

Aan invloeden door klimaat teweeggebragt schrijft
hij evenwel eene groote beteekenis toe. En ofschoon
in die streken waar de Lepra endemisch voorkomt,
uitsluitend visch en schaaldieren, die in eenen slechten
toestand verkeeren, genuttigd worden, is de schrijver
toch geenszins geneigd eene bepaalde voeding, bijv.
de zoo even genoemde, als de eenige, ja zelfs als
eene contribuerende ziekte-oorzaak te beschouwen,
omdat:

1° in zeer vele gevallen van melaatscbbeid eene
dusdanige voeding niet aan te wijzen is;

in verscheidene streken van Portugal vele in-
woners bijna uitsluitend van gezouten visch leven,
zonder ooit aan eene huidziekte te lijden, en er zelfs
religieuse secten, zooals de Karthuizers en Oarmeliten
in Portugal bestaan, aan welke uitsluitend visch-
spijzen zijn voorgeschreven, en die toch nooit met
Lepra behebt worden.

Evenmin is deze schrijver de meening van de conta-
giositeit der ziekte toegedaan. Ook is men in Portugal
bijna algemeen tegen de meening van de verbreiding
der Lepra door contagium, gestemd.

Over het voorkomen der melaatscbbeid op Oreta

-ocr page 64-

werd eene belangrijke mededeeling geleverd door den
daar te lande ge vestigden geneesheer Dr. Smart
Greta biedt een belangrijk veld aan tot het doen van
waarnemingen over dit onderwerp.

In 1852 bedroeg aldaar het aantal der uit de
maatschappij verbannene lepreuzen niet minder dan
628, — niet medegerekend verscheidene die hunne
ziekte wisten geheim te houden, en die minstens één
derde van alle de op Greta aanwezige lepreuzen uit-
maakten —, zoodat op eene bevolking van 250.000
inwoners, ongeveer 900 (d.i. bijna der geheele
populatie) aan Lepra lijdende waren.

Zooals wij het in het Noorden reeds hebben aan-
getroiïen, en hetgeen later nog dikwijls blijken zal,
houdt de bevolking van Greta de ziekte voor besmet-
telijk. Smart is deze meening niet toegedaan: hij
doet opmerken, dat op de Lepra-dorpen gezonde vrou-
wen met hunne besmette mannen in zamenleving zijn,
en dat desniettegenstaande de eerstgenoemden gezond
blijven. Evenzoo trof het Clot-Bey 2), dat hij op
zijne reis door Greta, nooit van eene mededeeling der
ziekte door contagium iets had vernomen, alhoewel,
door het groote aantal op dit eiland aanwezige lepreuze
vrouwen, die zich aan prostitutie overgaven, de gele-
genheid zich daartoe ruimschoots aanbood. Smart
vond daarentegen de erfelijke verbreiding zeer in het
oog vallend:- in sommige geslachten had hij de Lepra
zich op deze wijze reeds door verscheidene genei atien
zien voortplanten; in eenige geslachten was zelfs niet

Schmidt\'s Jahrb. ]857, Bd. 96, S. 116.
ä) Séance de l\'académie de Médecine de Paris, 20 Mai 1851.

-ocr page 65-

één lid verschoond gebleven. De gelegenheidgevende
oorzaak meent hij meer in sociale verhoudingen, dan
wel in invloeden door klimaat teweeggebragt, te moeten
zoeken.

Ook Prof. Rigler te Gonstantinopel ontkent,
voor het meerendeel der door hem waargenomene
, gevallen, den invloed van het contagium; hij deelt
mede hoe kinderen, van lepreuze ouders gezond ter
wereld gekomen, meestal tusschen het 25®\'® en 40®\'®
levensjaar, door de ziekte hunner ouders, hetzij door
herediteit of door spontane ontwikkeling, — terwijl
hem de causae occasionales geheel onbekend zijn — ,
aangedaan worden.

Tob]er 2) te Jeruzalem en Polak in Perzië,
waren dezelfde meening toegedaan.

Daarentegen verklaart de gewezen chef der genees-
kundige dienst in Egypte, Clot-Bey dat de
melaatschheid niet noodwendig erfelijk is, noch op
eenigerlei wijze kan overgeplant worden, en staaft
dit door zijne veelvuldige te dien opzigte gedane
waarnemingen. Nimmer heeft hij een kind gezien,
dat door zijne min besmet was; in verscheidene huis-
gezinnen zag hij de ziekte niet van aangetasten op
gezonden overgaan, in anderen daarentegen wel.

Griesinger kon nog geene bepaalde mededeelin-
gen over de aetiologie der Lepra in Egypte doen.

1) Wiener Zeitschrift. Eebr. 1847.

2) Schmidt\'s Jahrb. 1857. Bd. 95, s. 253.

„ „ „ » „ s. 116.

*) féanee de l\'académie de Médecine de Paris, 20 Mai 1851.

-ocr page 66-

Dr. Carl Wolf O deed Vircliow een uitvoerig
berigt over de verbreiding der Lepra op Madeira
toekomen, en verklaarde zich daarin tegen het aan-
nemen van een contagium, doch ten sterkste voor de
herediteit. Onder 23 lepreuzen in het hospitaal, trof
hij er 3 aan, wier beide ouders, en 9 wier vader of
moeder door de melaatschheid waren aangetast.

Op de Oanarische eilanden vond men hetzelfde
bevestigd. De Lepra was aldaar tot het jaar 1860
nog sterk toenemende, zooals uit het volgende blijkt:
in bet jaar 1788: 195, in 1831: 346, in 1857: 500,
in 1860 : ruim 600 lijders. Volgens wettelijke bepa-
lingen was op deze eilanden het huwelijk aan de
lepreuze verboden, doch werd daarop veel inbreuk
gemaakt. Het afzonderingssysteem (door middel van
leprozenhuizen) wordt er bijna niet toegepast.

Dr. Domingo®) I Navarro te Palmas, op Gran
Canaria, en Dr. Bolle te Berlijn, welke laatste
eenen geruimen tijd op de Oanarische eilanden heeft
doorgebragt, zijn hetzelfde gevoelen over de aetio-
logie der melaatschheid toegedaan; ook zagen zij,
dat zoowel armen als rijken door deze plaag werden
geteisterd, zoodat de slechte hoedanigheid der voedings-
middelen alleeo., niet kan geacht worden haar voort
te brengen.

Bazin die de herediteit der Lepra constateert

1) Yirch. arehiv. 1862, Bd. XXYI s. 44—78.

2) „ „ 1861, Bd. XXII s. 340.

3) „ „ „ „ „ s. 362.
„ ,, „ „ s. 367.

®) Leçons théoriques et cliniques sur les affections cutanées et,
artificielles et sur la lèpre etc. Paris 1863.

-ocr page 67-

— voornamelijk op grond der statistieken van Da-
nielssen en Boeck — en liare besmettelijkheid,
ontkent, werpt de zonderlinge vraag op: of er niet
tusschen de Lepra aan de eene, en de jicht en kanker
aan de andere zijde, een zeker verba.nd bestaat, daar
hij drie lepreuzen aantrof, die elders de kiem der
ziekte hadden opgedaan, wier vaders allen aan jicht,
en moeders aan kanker li_jdende waren geweest!

Iets verder buiten het Europeesch gebied wordt er
eenigzins meer aan de contagiositeit der melaatscb-
beid geloofd, doch meestal in eene beperkte mate;
terwijl de voorstanders van de meening der heredi-
taire voortplanting steeds de bovenhand houden.

Ir, China, waar de Lepra door het geheele land
voorkomt, — B. Hobson\') nam haar daar waar,
en geeft ons daarvan eene uitvoerige beschrijving —
heerscht heden ten dage onder het volk hetzelfde
gevoelen omtrent de oorzaak dezer ziekte, waarvan in
het oude Testament reeds sprake was, d. i. men houdt
haar voor aanstekelijk, doch tevens voor eene straffe
des hemels voor gepleegde zonden; de lepreuzen,
worden om deze reden door de Chinezen verafschuwd.
Daarbij houden zij het voor een bewezen feit, dat de

1) Yirch. Arch. Bd. XXII, 1861, s 336. — Ik kan hier niet
onvermeld laten, dat Dr. Dumontier, in Suriname, mij on-
langs mededeelde, dat hij in de gelegenheid is geweest de Lepra
bij Chineesche • immigranten, die met deze ziekte behebt in de
kolonie waren ingevoerd, waar te nemen ; en dat het hem
gebleken is, dat de verschijnselen hunner ziekte geheel en al
overeenkwamen met die, welke bij de Lepra in Suriname worden
waargenomen.

-ocr page 68-

ziekte zicli door herediteit voortplant, dat ieder kind
van lepreuze ouders een erfelijk aandeel dezer abnor-
miteit verkrijgt, dat dit evenwel in de derde generatie
een goedaardiger karakter aanneemt, en in het vierde
geslacht uitsterft.

Men veroorlooft in China geene huwelijken tusschen
kinderen van gezonde en lepreuze individuen. Openbaart
zich de Lepra in eene vroeger gezonde familie, dan
houden alle de te voren aangegane verlooyingen op
en worden de huwelijkscontracten als nietig beschouwd.
Slechts wanneer beide de verloofden of gehuwden in
denzelfden graad van verwantschap tot hunne besmette
ouders of voorouders staan, en de ziekte bij hen in
dezelfde hevigheid bestaat, blijft het contract geldig.
Lepreuzen uit eene bepaalde generatie mogen slechts
met individuen uit die zelfde generatie huwen: aan
een lepreuze bijv. uit de vierde generatie, al draagt
hij niet de minste sporen van het euvel bij zich, is
het slechts vergund eene vrouw uit die zelfde gene-
ratie tot echtgenoote te nemen;
de hinderen uit het
vierde geslacht gesproten worden als gezond beschouwd,
en weder in de maatschappij toegelaten.

Zooals ik reeds even te voren vermeld heb, erkennen
de Chinezen ook een lepra-contagium; de wet neemt
dit evenzeer als beginsel aan.

De melaatschen, die arm zijn, worden naar de etablis-
sementen vervoerd; de rijken zijn genoodzaakt zich aan
het maatschappelijk verkeer te onttrekken, op straffe
van naar de leprozenhuizen gebragt te worden. Doch
niettegenstaande deze wettelijke bepalingen, schijnen
vele vrouwen, die van lepreuzen afstammen, zich in
de publieke huizen te Canton op te houden, endaar-

-ocr page 69-

door gelooven de Chinezen, dat de ziekte maar al te
veel op gezonden wordt overgeplant.

Ook de regering staat oogluikend toe, dat deze
ongelukkigen, die naauwelijks eene toereikende hoe-
veelheid voedsel ontvangen, door bedelen in hun
onderhoud voorzien; het behoeft dus niet te worden
aangetoond, hoe inconsequent het afzonderings-systeem
in China wordt toegepast.

De oudste lepreuzen op het Lepra-dorp nabij Canton
bevestigden: dat de melaatschheid niet altijd door de
kinderen van hunne ouders wordt overgeërfd; dat
zich bij eenige gehuwde vrouwen op het dorp geene
Verschijnselen van Lepra voordoen; dat het verdwijnen
dezer ziekte in de en 4\'^® generatie niet zonder
uitzonderingen plaats vindt.

De Chinesche geneesheeren nemen de hereditaire
voortplanting en alleen contagiositeit per coïtum aan.

Ik heb het voorkomen der melaatschheid in China
met opzet eenigzins uitvoeriger behandeld, dan dit
met andere landen het geval was. Ofschoon het wen-
schelijk ware geweest, dat Hobson\'s mededeeling
met meer helderheid ware geleverd, zoo kan zij mijns
inziens toch tot eene belangrijke opmerking aanlei-
ding geven.

Alhoewel men niet veel gewigt aan de opvatting
van het oningewijde volk over oorzaken van ziekten
kan hechten, vooral niet van eene ziekte als de Lepra,
waarvan de aetiologie zoo bezwaarlijk is op te sporen, —
zoo kan men toch wel geloof hechten aan het volks-
oordeel omtrent het al of niet lepreus verklaren van
individuen.

Wel is waar schijnen de Chinezen, te oordeelen

5

-ocr page 70-

naar de eigendommelijke proceduren die zij, volgens
de mededeelingen van H o b s o n, de individuen, aan-
gaande wier gezondheid zij twijfel koesteren, doen
ondergaan, — alles behalve in staat te zijn de
melaatschheid in hare eerste stadia te herkennen;
doch wat de herkenning van de ziekte in haar later
verloop, wanneer zij meestal met zeer
kenschetsende
verschijnselen gepaard gaat, betreft, daaraan behoeft
wel niet getwijfeld te worden.

• Ik meen dus zeker te mogen veronderstellen, dat
er veel waarheid moet gelegen zijn in het door hen
waargenomene feit, dat individuen uit eene derde of
vierde lepreuzen-generatie afstammende, meestal ge-
zond zijn, en in de maatschappij mogen terugkeeren.

Naar alle waarschijnlijkheid zullen ook vele personen
uit de eerste en tweede lepreuzen-generatie afstam-
mende, gezond zijn — hetgeen volgens de Chinezen
nooit kan plaats hebben —, maar de sterk ingekan-
kerde meening over herediteit zal zekerlijk hunne
oogen voor deze feiten gesloten houden.

Ik heb te meer regt om dit te beweren, omdat in
Suriname, waar men dezelfde meening als die der
Chinezen is toegedaan, zich iets dergelijks op het
lepreuzen-Etablissement heeft voorgedaan, hetgeen ik
in de geschiedenis reeds met eenige woorden heb aan-
gestipt. Men was ook daar zóódanig van de hereditaire
voortplanting overtuigd, dat men niet wilde toestaan,
een groot aantal gezonde personen, aldaar uit lepreuze
ouders of voorouders geboren, uit het etablissement
te ontslaan; men hield steeds vol, dat zij de kiem
der Lepra bij zich droegen.

De Chinezen, met eenen vreesselijken afschuw voor

-ocr page 71-

Lepra bezield, zouden niet toestaan, dat afstamme-
lingen van melaatscben uit de derde en vierde gene-
i\'atie zich in hunne maatschappij bewogen, indien zij
\'liet van het verdwijnen hunner ziekte overtuigd waren;
de zooeven vermelde waarneming zal dus zekerlijk op
eene juiste ervaring berusten.

De maatschappelijke verhoudingen waaronder de
lepreuzen in China gedwongen worden te verkeeren,
en van wier nakoming men verzekerd kan zijn, doen.
ben tot eene proefneming op groote schaal dienen,
Waarnaar men bijna te vergeefsch in andere landen
zal zoeken, en waarvan de resultaten ook even ver-
rassend en verblijdend mogen beeten.

Iedere hereditaire ziekte zal zich des te heviger uit-
breiden , boe meer de door haar aangetaste individuen
onderling huwen (huwelijken tusschen bloedverwanten
als anderszins bewijzen genoegzaam, hoe in zoodanige
gevallen de physiologische en pathologische toestanden
zich in eene hooge mate voortplanten en tevens duide-
lijker te voorschijn treden).

De Lepra zoude derhalve, indien zij hereditair ware,
zoo al niet moeten verergeren dan toch minstens
onder hetzelfde karakter bij de nakomelingschap moeten
te voorschijn treden, aangenomen dat de overige toe-
standen (als voedsel, klimaat enz.), die op het ontstaan
of verloop dezer ziekte invloed kunnen uitoefenen,
onder de verschillende generatien dezelfde zijn gebleven,
hetgeen met alle zekerheid in een land als China, het-
welk zich op geen enkel gebied met reuzenschreden
pleegt te ontwikkelen, zeker het geval zal zijn.

Onderstellen wij eens, dat alleen de praedispositie
werd overgeërfd en er eene gelegenheidgevende oor-

-ocr page 72-

zaak vereischt werd om den abnormalen toestand
zoodanig in intensiteit te doen stijgen, dat zij ziekte
kon genoemd worden, — ook dan zou de vorige be-
schouwing hierop van toepassing zijn.

Met genoemde gegevens gewapend, meen ik der-
halve de bewering, dat de Lepra zich in China voor-
namelijk door herediteit zoude verbreiden, zeer in
twijfel te mogen trekken.

De Japansche geneesheeren hebben de vragen
door Yirchow over de aetiologie opgeworpen, be-
antwoord als volgt:

a. de erfelijke dispositie houden zij voor bewezen,
somwijlen eene generatie overspringende;

h. de voeding waaronder vooral gezouten, bijna
ontbonden visch, die in groote hoeveelheid door de
Japanezen wordt verbruikt, beschouwen zij als eene
medewerkende oorzaak ;

c. de ziekte is over geheel Japan verbreid: het
meest in het Zuidelijk gedeelte en aan de zeekusten,
vooral in de moerassige streken;

d. huwelijken en coïtus hebben geenen infecteren-
den invloed;

e. de ziekte verschoont geen stand, rijken noch
armen;

ƒ. geene gevallen van zeker geconstateerde en direkte
besmetting zijn hun bekend;

g. de Lepra treedt in Japan steeds sporadisch op;

h. er bestaan in Japan geene leprozenhuizen, noch
hospitalen of hygienische voorschriften en wettelijke
verordeningen ten opzigte der melaatschen.

1) Virch. Archiv. 1861, Bd. XXII, S. 336.

-ocr page 73-

Dr. Macnamara \') die zeer vele Lepreuzen te
Mozufferpore in Bengalen, heeft behandeld, gaf hier-
over een belangrijk aper^n. Zijne waarnemingen
loopen over drie verschillende volken: Indiërs (Hin-
does), Muzelmannen en Europeanen, waarvan ik in
het kort datgene zal vermelden, wat op ons doel be-
trekking heeft.

De Indiërs voeden zich bijna uitsluitend met planten-
voedsel; de Muzelmannen gebruiken dagelijks vleesch,
en leven op dezelfde wijze als de aldaar woonachtige
Europeanen.

Wetten ten opzigte der lepreuzen zijn in Bengalen
niet ingevoerd; de ziekte is bij de inboorlingen zoo-
danig verafschuwd, dat zij iederen lepreuzen geheel
en al verlaten en zich steeds van hem verwijderd hou-
den, waarom men het onnoodig heeft geacht wetten
tegen de verspreiding dezer kwaal uit te vaardigen.

Ten opzigte van deze verspreiding merkt Macna-
mara op, dat de Indiërs, zoo rijke als arme, en
evenzoo de Muzelmannen, met deze ziekte behebt zijn,
zoodat de schrijver niet het minste verband van Lepra
met voedsel en maatschappelijke verhoudingen weet
op te geven; niet
ee% der door hem waargenomen
lijders had ooit gezouten voedsel tot zich genomen.

De schrijver doet tevens opmerken, dat hij slechts
een geval heeft waargenomen van een Europeaan, die
in Indie lepreus was geworden; dat echter de ge-
mengde bevolking evenzoo door deze ziekte werd aan-
getast als de inboorlingen.

Deze mededeeling is voor ons oogmerk hoogst be-

1) Yirch. Archiv. 1861, Bd. XXII. S. 313.

-ocr page 74-

langrijk: er blijkt ten duidelijkste uit, welke eene
betrekkelijk ondergeschikte rol, bij de oorzaken der
Lepra, aan het voedsel moet worden toegekend; hoe
toch vooral niet aan een bepaald voedsel, bijv. ge-
zouten visch, bij de ontwikkeling dezer dyscrasie,
eenige beteekenis mag toegekend worden.

In de meeste in beschaving teruggeblevene landen,
waar veeteelt en landbouw niet op groote schaal wor-
den uitgeoefend, wordt gezouten voedsel veelvuldig
gebruikt, en zal dit, ondersteund door eene menigte
andere schadelijke invloeden, die aan de armoede ver-
bonden zijn, nadeelig op den algemeenen gezondheids-
toestand inwerken; doch daarom bestaat er geene reden
om juist de ichthyophagie als eene der voornaamste
medeoorzaken van de ontwikkeling der Lepra te be-
schuldigen.

Evenzoo is het veelvuldig voorkomen van Lepra
op sommige kustlanden van Europa, te verklaren:
daar schuilt zij nog als overblijfsel der middeleeuwen,
tierende onder voor haar gunstige verhoudingen.

Dat zij ook in het binnenland kan woeden, indien
de omstandigheden voor hare ontwikkeling gunstig
zijn, wordt genoegzaam door hare verbreiding over
misschien geheel Europa in de middeleeuwen beves-
tigd, en nog heden door haar voorkomen in de overige
werelddeelen.

"Wij moeten daarom voorzigtig zijn, in het toekennen
van eenen specifieken invloed van kuststreken op het
ontstaan der melaatscbbeid. Bij de behandeling der
Lepra Arabum\'in Suriname, zal ik met een enkel
woord hierop terugkomen.

Ik kan niet ontveinzen, dat het zeldzaam voorkomen

i-P\'i

iS:, ■

Si ■

I p \'\'

i

Iii

li i!\'

li

_Ji

-ocr page 75-

<iezer ziekte bij de in Bengalen aanwezige Europeanen,
mij gebeel en al onverklaarbaar toeschijnt, te meer
daar Macnamara van contagium en van gekruiste
rassen melding maakt, waaruit dus genoegzaam blijkt,
dat er wel omgang tusschen de Europeanen, de inboor-
lingen en de Muzelmannen moet bestaan; en al ware
dit niet vermeld, dan zoude men reeds a priorihebben
kunnen hesluiten, dat deze omgang onvermijdelijk
nioet plaats hebben. Doch ik wil liever, uit onbe-
kendheid met de onderlinge verhouding dezer ver-
schillende inwoners, dit punt ter zijde laten.

Bengalen kan een uitgebreid veld, tot het opdoen
van de kennis der Lepra in haren geheelen omvang,
aanbieden; vooral door het aanwezig zijn van drie
verschillende nationaliteiten, met de aan elk hunner
eigenaardige levenswijze. Het zoude overigens zeer
belangrijk zijn om na te sporen, waarin de grond
gelegen is, dat de Europeanen in deze streek van de
ziekte genoegzaam geheel bevrijd zijn gebleven.

Dr. P. Bleek er % die de Lepra in onze Oost-
Indische bezittingen waarnam, en die het niet waar-
schijnlijk en niet .beweren achtte, dat die ziekte be-
smettelijk of erfelijk is, op grond der vele gevallen
waarin dit niet gebleken was, werpt de vraag op:
waarom men den toestand der reeds zoo ongelukkige
lepreuzen, nog verergert door hen als misdadigers
op te sluiten, terwijl hunne landgenooten hunnen om-
gang vreezen, noch mijden.

1) Reis door de Minahassa en den Molukschen Archipel in het
jaar 1855. Batavia, 1856.

-ocr page 76-

Dl LEPRA IN AMERIKA; DB VRAAG OMTRENT DB MOGBLIJK-
HEID VAN SPONTANE ONTWIKKELING, CONTAGIO-
SITEIT EN HEREDITEIT DEZER ZIEKTE.

Ik zal nu tot de beschrijving der verbreiding van
de Lepra in Amerika overgaan, waarbij ik voorna-
melijk over haar voorkomen in Suriname zal kunnen
handelen, omdat ik door mijnen vader, die aldaar
gedurende bijna 25 jaren als praktiserend geneesheer
werkzaam was, in staat ben gesteld met hare ver-
houding in deze kolonie naauwkeuriger kennis te maken.

Zooals wij reeds in de geschiedenis der Boasie in
Suriname vermeld hebben, voegden zich in het begin
der 17\'^® eeuw Europeanen bij de oorspronkelijke be-
woners (Indianen). Omstreeks de helft dier eeuw
begon ook de invoer van Afrikanen plaats te grijpen,
en zooals wij toen reeds opmerkten, met de Afrikanen
ook de Lepra.

In geheel Amerika schijnt dit het geval geweest te
zijn, want Schilling zegt op pag. 20 van zijn reeds
door ons aangehaald werk: „Igitur non dubito, quin
ex Afrika in novum orbem primum venerit", en Cam-
pet \'): „Le mal rouge est endémique dans la Nigritie,
c\'est une maladie contagieuse, qui règne dans le nou-
veau monde depuis que le commerce a commencé à
j faire passer des nègres".

Wij zagen voorts dat deze ziekte bij de inboorlingen
onbekend was, doch dat zij zich in enkele gevallen
aan hen, door den omgang met negers, mededeelde.

1) Traité pratique des maladies graves qui régnent dans les
contrées, situées sous la zone torride etc. Paris, 1802.
p. 290.

-ocr page 77-

Tot op den huidigen dag is de Boasie bij de meeste
Indiaanscbe stammen gebeel onbekend, hetgeen ons
trouwens niet kan verwonderen, als wij doen opmerken,
dat de Indianen zich geheel afgezonderd\' in de binnen-
landen ophouden, en de weinigen, die gedurende korten
of geruimen tijd in het meer bevolkte gedeelte der
kolonie vertoeven, uit
zekeren afschuw voor de negers,

nooit met hen omgaan.

Wij hebben dus alle regt om te besluiten, dat eene
spontane ontwikkeling der Lepra onder Europeanen
en Indianen in Suriname,
nooit heeft plaats gegrepen;
want vóór den invoer der negers was de ziekte niet
onder genoemde volkeren heerschende. De placaten
uit het begm der stichting dezer volkplanting bewijzen
genoegzaam, dat die ziekte zich langzamerhand onder
de Europeanen begon te vertoonen, eerst langen tijd
nadat de invoer van besmette negers reeds had plaats
gevonden, en hoe men reeds toen van oordeel was,
dat de melaatsche Afrikanen hunne ziekte aan de

Europeanen mededeelden.

De Lepra was in de 17=^® eeuw bijna geheel uit het
meer beschaafde gedeelte van Europa verdwenen, zoo-
dat men den invoer van lepreuze Europeanen toen
ten tijde, met allen grond mag uitsluiten.

In de binnenlanden van Suriname leven bijna sedert
eene eeuw de zoogenaamde boschnegers, van inge-
voerde Afrikanen afstammende, doch sedert dien tijd
van de overige bevolking geheel afgezonderd, terwijl
onderlinge vrees ze van de slavenbevolking verwijderd
hield. Ook deze boschnegers zijn met Lepra behebt

1) Dr.P.W. Hostmaan, over de beschaving dernegers in Amerika.

-ocr page 78-

Hunne levenswijze verschilt weinig van die der
Indianen; zij voorzien in hun onderhoud door jagt,
vischvangst en een weinig landbouw. Het is blijk-
baar, dat ook zij, of hunne voorouders, deze ziekte
uit Afrika hebben medegehragt.

Nu rijst natuurlijk de vraag op, op welke wijze de
Europeanen, en de uit Europeesche ouders in de kolonie
geborenen, door deze ziekte worden aangetast.

Yan herediteit kan, zooals duidelijk is, hier geen
sprake zijn; van eene autochthone ontwikkeling kan
volgens mijn inzien, bij individuen, die onder de meest
gunstige levens-omstandigheden verkeeren, en waarbij
noch het klimaat, noch de gesteldheid van den bodem,
noch hygienische verhoudingen, zooals gebleken is,
kunnen beschuldigd worden, hier evenmin reden zijn.
De Indianen, die eveneens onder gunstige verhou-
dingen leven, kennen immers zelfs heden ten dage,
de Lepra niet; dat deze volkstam eene vatbaarheid
voor Boasie kan bezitten, is echter duidelijk genoeg
bewezen door de weinige gevallen, die zich nu en
dan hebben voorgedaan bij die Indianen, die met negers
omgang hadden gehad, en ook door het voorkomen
dezer ziekte in Brazilië, waar de roodhuiden zeer
sterk door haar worden geteisterd.

Doch de omgang met lepreuzen in de kolonie is
door de Europeanen naauwelijks te vermijden, en of-
schoon de aangetasten zich uit de maatschappij moeten
verwijderen, wordt hiertegen veel gezondigd, en is
men niet zelden er aan blootgesteld om met lepreuzen
in aanraking te komen, vooral wanneer de ziekte
zich hij hen onder weinig zigtbare symptomen voor-
doet; waarbij nog gevoegd moet worden, dat het

-ocr page 79-

meerendeel der daar aanwezige Europeanen zicli met
de vrouwelijke negerbevolking vermengt.

Een contact tussclien Europeanen en lepreuzen kan
dus steeds worden aangetoond; tusschen Indianen en
lepreuzen bijna nimmer. Niet zelden worden jonge
kinderen van Europeesche ouders, die nimmer Lepra
in hunne familie gekend hebben, door deze ziekte
aangetast; het is echter van de meeste aan te toonen,
dat zij, zonder voorkennis der ouders of uit onwetend-
heid, met lepreuzen in aanraking zijn geweest, of
door melaatsche minnen zijn gezoogd.

Bij deze kinderen kan, dunkt mij, op geene andere
wijze dan door contagium, het ontstaan hunner ziekte
verklaard worden.

Suriname, een land waar de Lepra voor betrekkelijk
korten tijd geïmporteerd is geworden, en waar ge-
noemde drie volksstammen in zulke eigenaardige ver-
houdingen tot elkander staan, is het meest in staat,
eenig licht over het al of
niet bestaan van bet Lepra-
contagium te verspreiden.

In oorden, waar de melaatschheid sinds overoude
tijden reeds aanwezig was, en waar men dus met
geene genoegzame zekerheid het spontaan ontstaan
door den invloed van het klimaat of van eene slechte
voeding te weeg gebragt, kan uitsluiten, kan de
mogelijkheid van infectie moeijelijk beslist worden, en
nog minder de vraag of de ziekte door herediteit of
door contagium ontstaan is.

De geschiedenis der Lepra in Suriname biedt ons
daarom een vast steunpunt aan, en hiervan uitgaande,
laten zich de andere oorzaken met meerdere ze^ser-
heid beoordeelen.

-ocr page 80-

Wat kan de reden zijn, dat niettegenstaande zulke
sprekende feiten, zoo velen zich tegen het aannemen
van het Lepra-contagium verklaren?

Ik meen dat deze reden voor de hand ligt. Men
heeft steeds uit het oog verloren, dat de vatbaarheid
voor Lepra zeer gering is: men zag den dagelijkschen
omgang met lepreuzen ongestraft geschieden, en be-
speurde naauwelijks de schijnbaar spontane ontwikke-
ling, omdat men meestal door de meening over
herediteit geheel en al bevangen was; waarbij zich
nog voegde dat men met geene genoegzame zekerheid
de autochthone ontwikkeling kon uitsluiten. Bijna alle
schrijvers maken gewag van den talrijken omgang
tusschen lepreuzen en gezonden, zonder nadeelige
gevolgen na zich te sleepen, en ontkennen op dien
grond de contagiositeit; doch zij bedachten niet, dat
juist de spontane gevallen konden gesteld worden
tegenover de zoodanige, waarbij geene treurige ge-
volgen werden waargenomen, en dat men slechts bij
de meeste individuen eene zeer geringe vatbaarheid
had aan te nemen, om op deze wijze genoemde daad-
zaken te verklaren.

Het is verwonderlijk, dat men niet meer de aan-
dacht op contagiositeit in den ruimsten zin gevestigd
heeft, daar men toch zag, dat in die streken, waar
de Lepra niet heerschende was, en waar alle verhou-
dingen gelijk waren aan die van naburige oorden,
waar de ziekte zeer inheemsch was, er nooit een geval
van spontane ontwikkeling voorkwam; en dat de ziekte
zich daar eerst begon uit te breiden, wanneer zij er was
ingevoerd! Wij vragen het, zoude men wel sprekender
bewijzen voor de contagiositeit kunnen aanvoeren?

-ocr page 81-

Het is belangrijk om op te merken, boe de onge-
knnstelde volksmeening, bijna over de gebeele aarde,
zoowel van voorbeen als thans, steeds tot het aan-
nemen van besmettelijkheid der melaatschheid geneigd
is geweest.

Het gebruik van slecht, vooral van gezouten voedsel,
in streken waar de ziekte heerscht, heeft zeker ook
niet weinig bijgedragen, om dien chaos van verwar-
ring nog grooter te maken, en om aan deze omstan-
digheid eene der oorzaken toe te schrijven van het
ontstaan en de verbreiding dezer ziekte; doch bij eene
nadere beschouwing blijkt het reeds, spoedig hoe weinig
beteekenis aan dezen invloed mag worden toegekend.
De Lepra doet zich immers in zeer hevige mate voor
op vele plaatsen alwaar geen slecht, evenmin als
gezouten voedsel, verbruikt wordt, zooals in Noor-
wegen (fiorden), op de Oanarische eilanden, in Ben-
galen, China, Japan (de meer gegoede standen), in
Brazilië (waar varkensvleesch het hoofdvoedsel is),
in Suriname (Europeërs en boschnegers); terwijl in
vele streken waar voortdurend slechte voedingsmiddelen
genuttigd worden, niet de geringste sporen van Lepra
worden waargenomen, zooals op vele kustlanden van
Europa en elders.

Het ligt veel meer voor de hand om aan te nemen
— zooals ik vroeger reeds aantoonde — dat niet het
slechte en gezouten voedsel de oorzaak van spontane
ontwikkeling van Lepra kan zijn, maar dat dit de
algemeene voedingstoestand ondermijnende, op deze
wijze oorzaak kan worden van eene betrekkelijk grootere
vatbaarheid voor het contagium: zooals trouwens
ieder slecht gevoed\' individu voor de meeste conta-

-ocr page 82-

gieuse ziekten meer vatbaarheid vertoont, dan zoo-
danige die goed gevoed zijn. Dit blijkt ook ten
duidelijkste bij den Surinaamschen neger, die zich bijna
uitsluitend met gezouten visch (dikwijls tot
ontbinding
overgegaan) en onrijp plantaardig voedsel, pleegt te
onderhouden % en ook in zeer hooge mate, vatbaar-
heid voor Lepra vertoont.

Evenzoo moet het verband van Lepra met de overige
hygienische verhoudingen verklaard worden. Ook
atmospherische, kosmische en tellurische invloeden
mogen niet beschuldigd worden van eene spontane
ontwikkeling der Lepra te kunnen veroorzaken: deze
ziekte komt immers onder de meest verschillende
natuur-verhoudingen voor; dat deze momenten, evenals
de gebrekkige voeding hare ontwikkeling kunnen be-
vorderen, is misschien niet van allen grónd ontbloot.

Er doet zich eene andere vraag op, die misschien
meer ingewikkeld en moeijelijker is om te beant-
woorden, namelijk: of het contagium onder de ver-
schillende luchtstreken, zoowel in de koude als in de
tropische, zijn actief karakter behoudt. Ik zal deze
quaestie later, bij het behandelen van de aetiologie der
Lepra in de overige werelddeelen, bespreken. Voor-
loopig zij gezegd, dat ik niet zal overhellen tot de
meening van Fuchs die aannam, dat de Lepra
in Azie, Afrika en Australië besmettelijk is, doch deze
eigenschap der melaatschheid, in Europa ontkent, en

1) G. J. Mulder, de voeding van den neger in Suriname.
Rotterdam, 1847.

2) De ziekelijke veranderingen der lii^id enz. Uit liet Hoog-
duitsch. Leiden, 18M. Deel II p. 614.

-ocr page 83-

die het gemis der smetstof als het klaarste bewijs
doet gelden, dat de Lepra in Europa niet meer zooals
vroeger bestaat, haar vergelijkende met eene plant,
die op eenen vreemden bodem wel wortels en bladeren
verkrijgt, doch niet bloeit, noch zaad voortbrengt.

Nemen wij nu kennis van het oordeel van eenige
West-Indische schrijvers over de contagiositeit der
melaatschheid:

Schilling, de oudste schrijver over de Lepra in
Suriname, laat zich in zijn reeds hierboven vermeld
klassiek werk (op pagina 31) aldus uit: „Superfluum
videri posset de contagio Leprae disputare, de quo
nemo fere dubitat,"
en een weinig verder: „Stat igitur
sententia, contagiosum esse leprae virus, atque de.
pareutibus in liberos, de nutricibus in alumnos, de
coniuge in coniugem transire; quin etiam persuaseum
babeo ex diuturno contubernio absque intima illa cor-
porum miscela per spiritum oris et hircina ulcerum
effluvia hanc luem cum aliis communicari."

Hasselaar zegt dienaangaande: „deze ziekte is
besmettelijk, niet zoozeer door enkele aanraking als wel:

1°. door vleeschelijke vermengingen;

2°. door bijslaap of te gemeenzamen omgang;

3°. door het zuigen aan besmette minnen."

Nog heden ten dage stemmen de meeste genees-
heeren in West-Indie, metf het oordeel dezer twee
schrijvers volkomen in. In bet naburige Brazilië,
waar zich dezelfde toestanden, wat klimaat, verschil-

1) Beschrijving der in de kolonie Suriname voorkomende Ele-
phantiasis en Lepra. Amsterdam, 1835.

-ocr page 84-

lende inwoners (importatie van negers) enz. betreft,
voordoen, en waar evenzoo eene transitoire Bnropee-
scbe bevolking wordt aangetroffen, vertoont zicb de
Lepra onder de drie gemelde rassen, over bet gebeele
land: docb in vele streken, zooals bijv. in de pro-
vincie St. Paulo, een overigens zeer gezond oord,
meer dan op andere plaatsen. Dr. Lallemant
beschrijft ons, hoe aldaar het contact met lepreuzen
zeer wordt gevreesd, voornamelijk door de lagere
volksklasse, doch merkt tevens op hoe moeijelijk het
in het algemeen is, den invloed van het contact bij
eene endemische ziekte aan te toonen.

Evenmin kon Dr. J. d\'A quino Fonseca\'\'\') een
bepaald oordeel over de al of niet contagiositeit der
■melaatscbheid uitspreken.

In het Noorden van Amerika werd de Lepra in
Kamschatka door Dr. I n o s e m z\'o f f en in Nieuw-
Brunswijk (Canada) door Dr. S k e n e \'■) gadegeslagen;
beiden besluiten tot het bestaan van een lepra-conta-
gium en tevens tot hereditaire ontwikkeling.

In Nieuw-Brunswijk deed zich het eerste geval van
Lepra voor in 1817 bij een gezond individu (impor-
tatie?); na dien tijd nam de ziekte daar zeer toe.

Uit het behandelde is genoegzaam gebleken, dat
wij met allen grond geregtvaardigd zijn tot de mee-
ning, dat de Lepra in Arnerika contagieus is.

») Yireh. Archiv. 1861, Bd. XXII, S. 341.
2) Virch. Archiv. 1861, Bd. XXII, S. 344.
ä) Schmidt\'s Jahrb. 1844, Bd. 44, S. 194.
* LoHd. med. Gaz. Juni 1844.

-ocr page 85-

Is evenwel deze ziekte ook in de andere wereld-
•ieelen onder andere verhoudingen contagieus ? De be-
antwoording dezer vraag zal op dit oogenblik het
onderwerp onzer beschouwing uitmaken.

Het feit, dat de Lepra overal waar zij endemisch
Voorkomt, steeds onder dezelfde symptomen verloopt,
is reeds voldoende om aan te toonen, dat haar con-
tagium zich ook overal onder de meest verschillende
Verhoudingen zal kunnen ontwikkelen; ziekten die
aan eene bepaalde temperatuur, klimaat, gesteldheid
Van den bodem, nationaliteit enz. gebonden zijn, zul-
len bij omstandigheden ongunstig voor hare ontwik-
keling, haar endemisch of epidemisch karakter verlie-
zen. De importatie in welke streek der aarde het ook
nioge zijn, schijnt op de Lepra niet den minsten in-
vloed uit te oefenen; steeds verloopt zij onder de haar
eigendommelijke symptomen, steeds blijft zij conta-
gieus, en levert hier van het bewijs, indien zij slechts
individuen aantreft, vatbaar voor haar contagium.
Voor zoo verre ons bekend is, schijnt zelfs de me-
laatschheid in de oude tijden zich onder dezelfde ver-
schijnselen als de tegenwoordige, te hebben geuit. Zij
verdween in sommige landen spoorloos, doch onder-
ging nooit eene metamorphose, zooals sommige schrij-
vers hebben beweerd; dat de syphilis de veranderde
Lepra zoude zijn, daarvan is bij nadere beschouwing
niets gebleken.

Ik zal, zonder dat ik van de verbreidingswijze dezer
ziekte in Amerika behoef gebruik te maken, uit het
voorkomen der Lepra in de landen buiten genoemd
werelddeel, waar zij zich endemisch vertoont, het be-
wijs trachten te leveren, dat zij ook daar contagieus

6

-ocr page 86-

is. Een zoodanig bewijs laat zich slechts geven voor
streken, waar zij meer uitvoerig een onderwerp van
beschouwing geweest is. Van vele landen buiten
Eu-
ropa waren mij geene genoegzaam uitgewerkte he-
rigten bekend, om op deze eene oordeelvelling over
hare aetiologie te kunnen gronden. Doch ik meen,
dat, indien èn in de tropen, èn in het Noorden haar
contagieus karakter is geconstateerd, alsdan met ge-
noegzame grond tot het bestaan van dezelfde eigen-
schap dezer ziekte in de gematigde luchtstreek mag
worden besloten.

Om deze vraag evenwel met goed gevolg te kunnen
beantwoorden, wil ik eerst trachten aan te toonen,
dat de Lepra zich in het Noorden van Europa even-
min spontaan ontwikkelt als in Amerika. Voor deze
meening pleit het volgende:

1°. Het Noorden van Europa is te beschouwen als
in eenen toestand te verkeeren ten opzigte van de
verbreiding der Lepra, gelijk die van bijna het overige
Europa tijdens de Middel-eeuwen.

In het grootste gedeelte van Europa verdween de
melaatschheid omstreeks de en eeuw; het

eerst uit Italië, vervolgens uit Frankrijk, toen uit
Nederland (IV\'^^eeuw)en eindelijk uit Noord-Duitsch-
land, d.i. zooals Vinkhuyzen teregt opmerkt,
langs de rigting waarin zich ook de beschaving door
Europa verbreidde.

1) Israels, Bijdragen tot de geschiedenis der Lepra in de
Noordelijke Nederlanden. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, 1857.

Geneeskundige opmerkingen op eene reis door het Noorden.
Leiden, 1865.

-ocr page 87-

Van waar dat verdwijnen?

ö\' door de consequente toepassing van gedwongene
afzondering.

door verbetering der maatscliappelijke toestanden.

De eerste oorzaak werkte ontegenzeggelijk sterker
dan de laatste; aan deze alleen is het te wijten, dat
de ziekte
spoorloos uit bijna gebeel Europa verdween:
de verbetering der maatschappelijke toestanden zoude
nooit eenen zoodanigen radikalen invloed bewerk-
stelligd hebben, want deze gaat toch steeds met zeer
langzame schreden voorwaarts; nog heden ten dage
IS in vele streken de volkstoestand zekerlijk niet beter
dan in de middeleeuwen, en hoevele vreesselijke ziekten
hierdoor ook ontstaan: nimmer de Lepra. Doch als
^ij bedenken met hoe groote energie de verbanniiig
der lepreuzen uit de maatschappij werd toegepast,
betgeen het duidelijkst blijkt uit de duizende leprozen-
buizen tijdens de middel-eeuwen in Europa, en uit de
hevige vervolgingen, ingesteld met het doel om die
ongelukkigen uit te roeijen, dan verkrijgt deze be-
schouwing een geheel ander aanzien. Op alle plaatsen,
Waar de afzondering, hetzij in het geheel niet, hetzij
Onvoldoende werd toegepast, zien wij nog heden die
ziekte met al hare woede de volken teisteren (Noor-
wegen, Portugal, de Oanarische eilanden, Oreta,
Egypte, China, Japan, Suriname, Brazilië enz.); ver-
dween zij niet in de middeleeuwen — toen bijna overal
de afzondering met meerdere of mindere gestrengheid
bevolen werd — dan geschiedde haar terugtogt ook
ii^iet in den nieuweren tijd, sedert men bijna overal
hare contagiositeit ontkent en om deze reden het af-
zonderings-systeem niet noodig acht.

-ocr page 88-

In Noorwegen is de Spedalskhed nooit vervolgd en
heeft de regering eerst op het einde der 18\'^® en het
begin der 19*^® eeuw, zich dit belangrijk vraagstuk
aangetrokken; terwijl zelfs nog in den
tegenwoordigen
tijd de gedwongene afzondering niet wordt toegepast.
Het kan ons daarom geene verwondering baren, dat
de Lepra in Noorwegen zoo sterk verbreid is!

Zoo de melaatschheid zich spontaan kon ontwikkelen ,
dan zoude zij zich ongetwijfeld nog heden, in
landen
waar zij thans spoorloos verdwenen is, niettegenstaande
de verbeterde maatschappelijke toestanden en de door
deze te weeg gebragte mindere vatbaarheid, toch nog
hier en daar sporadisch moeten vertoonen. Maar ik
herhaal het: de ellende der middeleeuwen, op alle
verhoudingen toegepast, bestaat ook thans op sommige
punten van Europa, en zoude zoodoende ook nu nog
steeds individuen opleveren, die eenen geschikten
bodem voor Lepra zouden aanbieden.

Ik meen dus te mogen besluiten, dat de melaatsch-
heid in Europa zich nooit spontaan heeft ontwikkeld,
en dat dit autochthoon ontstaan evenmin heden plaats
vindt — daargelaten de vraag over het allereerst op-
treden dezer ziekte.

2°. Bewijzen de door Holmsen en de overige in
Noorwegen waargenomen feiten, dat de invoering van
Lepra in vroeger van haar verschoonde streken, steeds
door tusschenkomst van lepreuzen plaats vond.

Door de beschrijving van de verbreiding der ^.Spe-
dalskhed over de fiorden wordt dit ten duidelijkste
bewezen. Op plaatsen waar de verhoudingen geheel
en al dezelfde zijn , ziet men in de
eene Lepra woeden,
en de
andere niet; werd zij evenwel in het van haar

-ocr page 89-

tevrijd zijnde oord ingebragt, dan zag men steeds
eene accumulatie yan lijders plaats grijpen.

Ik kan dus volstrekt niet met Danielssen en
Boeck instemmen, dat de Spedalskhed zicb spontaan
zoude kunnen ontwikkelen.

Docb tot welke kategorie moeten nu die gevallen,
waarbij deze schrijvers een autocbthoon ontstaan ver-
onderstelden , gerekend worden ? Het kan niet anders
of men moet ze tot de door contagium aangetasten
terugbrengen.

Ik kan mij natuurlijk evenmin v ere enigen met de
bewering van Dr. Hjort, dat uitwendige invloeden
(behalve het contagium) in staat zouden zijn deze
ziekte te weeg te brengen.

Ik heb reeds daar ter plaatse er de aandacht op
gevestigd, dat een groot aantal lepreuzen, in de door
Conradi vermelde statistieken (in sommige bijna
de helft), uit niet melaatsche ouders of voorouders
waren afgestamd; bij deze moet dus het contagium
zijn invloed hebben doen gelden.

De statistiek van Holmsten is een der gewigtigste
voor het bewijs van de besmettelijkheid der Spe-
dalskhed. Wij zagen immers, dat van 93 lepreuzen,
slechts één in de gelegenheid was geweest, deze ziekte
door herediteit te verkrijgen. De overblijvende 92
moeten haar dus door contagium hebben verworven,
en niet zooals de schrijver meent, door een miasma,
dat zich op de Noorweegsche kusten zoude ontwikke-
len. Naar mijn inzien moeten ook de waarnemingen
van Dr. Holmsen te Fosen voor onze beschouwings-
wijze pleiten. Wel is waar heeft men in den nieuwe-
ren tijd geen enkel voorbeeld van besmetting waar-

-ocr page 90-

genomen in Europeesche landen, waar nu en dan
Lepra geïmporteerd werd, doch door deze omstandig-
heid is nog niet het hewijs van de niet contagiositeit
der melaatschheid geleverd, want ik moet weder doen
opmerken, dat de vatbaarheid voor Lepra uiterst ge-
ring is, en dat dit genoegzaam bewezen wordt door
het geringe aantal zieken, dat jaarlijks de statis-
tieken pleegt te vermeerderen.

Wij mogen niet uit het oog verliezen, dat de ge-
middelde leeftijd der lepreuzen zeer hoog is (in China
zoude de Lepra de levensduur in het geheel niet ver-
korten, in Noorwegen bedroeg het gemiddeld verloop
der tuberculeuse: 9—10, der anaesthetische melaatsch-
heid: 18—20 jaren), zoodat dezelfde lepreuzen gedu-
rende geruimen tijd steeds weder op de statistieken
verschijnen.

Ook in West-Indie merken wij op, dat de omgang
met lepreuzen veelal ongestraft kan geschieden, waar-
uit blijkt dat ook daar de vatbaarheid verre van al-
gemeen is.

In de berigten der waarnemers uit andere landen,
heb ik evenmin eenige gronden kunnen vinden, die
tegen de besmettelijkheid der Lepra getuigen.

Thans overgaande tot de beschouwing van de mo-
gelijkheid van hereditaire voortplanting der Lepra in
West-Indie, zal ik trachten dit vraagstuk ook voor
de overige gewesten op te lossen.

Aan het einde van de geschiedenis der Boasie in
Suriname, heb ik eenige opgaven vermeld, die reeds
met vlugtigen blik beschouwd, alles behalve voor
hereditaire voortplanting getuigen.

-ocr page 91-

Wij zagen: dat onder 121 individuen, allen uit
lepreuze ouders of grootouders op het Etablissement
Batavia geboren, zich niet minder dan 100
(82Vo) niet
Hielaatschen bevonden;

dat twee jaren later (1853) onder 448 zich op het
Etablissement bevindende individuen, 112
niet lepreu-
zen werden aangetrotfen (allen onder dezelfde voor-
waarden, als te voren vermeld, verkeerende); terwijl
Dr.
O O ij kaas tevens bespeurde, dat onder de overige
336 melaatscben, slechts 33 (17 man. en 16vr.,d. i.
9,8°/^) uit besmette ouders of voorouders gesproten
waren;

dat in 1857, van de 144, die op Batavia en het
vorige gesticht Voorzorg geboren waren, 12 (87o) le-
preus, 20 (147o) suspect, en 112 (787o) gezond werden
bevonden.

Voorts zién wij: dat onder 245 lepremen, 221 (907o)
gezonde ouders en grootouders hadden; 7 (37o) van
welke de ouders,
3 (l,27o) de vader, 12 (57o) de moe-
der,
1 (0,47o) de beide grootouders, en 1 (0,4Vo) de
grootvader lepreus waren;

dat onder 115 gezonden: van 25 (227o) beide ouders,
en grootouders gezond, van
30 (26%) beide ouders,
van
18 (16\'\'/o) de vader, van 29 (267o) de moeder, van
4 (37o) beide grootouders, van 2 (%) de grootvader
en van 7
(67o) de grootmoeder lepreus waren.

Uit het aantal suspecten valt weinig op te maken,
uithoofde van hunnen onzekeren toestand.

Ik behoef deze statistieken niet nader toe te lichten;
de conclusie is duidelijk. Doch men zal mij misschien
tegenwerpen, dat op de lijst der gezonden zich 68
kinderen beneden 18 jaren bevinden, en dus de mo-

-ocr page 92-

gelijkheid bestaat, dat de ziekelijke aanleg eerst later
bij hen tot realiteit kan worden.

Wij zien evenwel, dat van de overblijvende 58 vol-
wassenen (boven 18 jaren) in de gestichten geboren,
slechts
4 (77J lepreus zijn geworden, 9 (I60/0) suspect
zijn,
45 (77»/o) gezond zijn gebleven, en vestigen tevens
de aandacht op het feit, dat in Suriname de
Lepra
zich op zeer vroegen leeftijd kan openbaren, en dat
het te wijten is aan de eigenaren der lepreuze slaven,
of aan de ouders, dat besmette kinderen bijna nimmer
op jongen leeftijd naar het Etablissement worden ge-
zonden (beneden de 10 jaar zien wij immers niet één
op het gesticht aanwezig), en niet aan de neiging dezer
ziekte om zich op lateren leeftijd te openbaren.

Wij zagen verder: dat in het jaar 1863, 89 indivi-
duen in het Etablissement geboren, als gezonden weder
in het maatschappelijk leven terugkeerden.

Het is spijtig, dat wij geene volledige opgaven be-
zitten omtrent de geboorte in de gestichten, doch
reeds a priori kan men aannemen, dat er betrekkelijk
weinig kinderen in de eerste levensjaren kunnen ge-
storven zijn, omdat het aantal nog in leven zijnde,
aanzienlijk en de geboorte in het Etablissement be-
trekkelijk gering is.

Op jongen leeftijd — ik beroep mij hier op hetgeen
door mijnen vader dienaangaande is waargenomen —
sterven er in Suriname geene kinderen ten gevolge
van de Lepra (hierdoor zou het cijfer ten nadeele van
het bewijs der hereditaire voortplanting zijn uitgeval-
len); lepreuze kinderen van Europeanen, die vroeger
dan die van negers of van mulatten aan de ziekte
bezwijken, bereiken, bij het trage verloop dezer ziekte,

-ocr page 93-

Ulinstens de puberteitsjaren: gewoonlijk sterven deze
op eenen leeftijd van 17 tot 25 jaren, terwijl de
laatstgenoemden in den regel eenen boogeren- ouder-
dom bereiken.

Het kan niet betwijfeld worden, dat de Lepra in
West-Indie als niet hereditair moet beschouwd wor-
den, en dat aan hen, die in het Etablissement gebo-
ren en later lepreus zijn geworden, de ziekte door
contagium is medegedeeld.

De statistieken van het Etablissement Batavia zijn
daarom zoo belangrijk, omdat — evenals ik dit reeds
bij de bespreking van de Lepra bij de Chinezen op-
merkte — de proef aangaande de hereditaire voort-
planting, aldaar onder verhoudingen, zeer gunstig voor
dit oogmerk, genomen wordt; en omdat bij statistie-
ken uit andere landen verkregen, waarbij het mogt
blijken, dat weinige der aanwezige lepreuzen uit
zieke ouders of voorouders afstamden, de mogelijkheid
bestaat, dat het huwen van lepreuzen door maatschap-
pelijke aangelegenheden, in die landen met bezwaren
gepaard gaat, en het derhalve geene verwondering
zoude mogen baren, indien onder een groot aantal
lepreuzen slechts weinigen melaatsche ouders of voor-
ouders gehad hadden.

Doch men zal mij welligt tegenwerpen, dat deze
statistieke opgaven evenzoo tegen het contagium der
Lepra getuigen! Ik moet hierop antwoorden: dat —
zooals reeds vroeger door mij ter loops is opgemerkt —
de vatbaarheid voor het contagium der Lepra
zeer
gering
is; en dat, nu wij eens het bestaan van be-
smetting hebben aangetoond, het voor de hand ligt
om bij die weinigen, die op het Etablissement gebo-

-ocr page 94-

ren en later lepreus zijn geworden, eene ontwikke-
ling van Boasie door infectie veroorzaakt, aan te
nemen.

Doch al was het bestaan van eene lepra-smetstof
nog niet aangetoond, dan zoude in deze gevallen toch
nimmer van herediteit sprake kunnen zijn. Eene wer-
kelijk hereditaire ziekte zoude, onder de voor haar
zoo gunstige omstandigheden, als op het Etablisse-
ment worden aangetroffen, steeds nieuwe slagtoffers
eischen en zich niet tot een zoo gering aantal indivi-
duen bepalen. Wij bemerken, dat bij andere erfelijke
ziekten, niettegenstaande slechts één der ouders lij-
dende is en niettegenstaande de veelal genomene
voorzorgsmaatregelen (tuberculose, jicht enz.), toch
dikwijls de neiging bestaat zich in het nageslacht te
openbaren; het zoude dus zeer wonderbaarlijk zijn,
indien de melaatschheid, zoo alle omstandigheden
gunstig voor haar te voorschijn treden blijven voort-
bestaan , zich niet evenzoo, — aangenomen dat zij
hereditair ware ~ , onder het nageslacht in eene
hooge mate openbaarde!

Er blijkt voorts uit de 107 lepreuze slaven (om niet
van de vrijlieden te spreken) die tijdens de emanci-
patie in de maatschappij werden aangetroffen, hoe
allertreurigst het afzonderings-systeem in Suriname
wordt toegepast.

De meeste West-Indische schrijvers (Schilling,
Hasselaar, Ter Beeck enz.) zijn de meening over
het bestaan van hereditaire voortplanting toegedaan;
de eerste is evenwel van gedachte, dat het spoedig
wegvoeren der kinderen van lepreuze ouders, naar
gezonde en gematigde luchtstreken, gepaard met goede

-ocr page 95-

voeding, het uitbreken der ziekte zoude belemmeren
(de ondervinding van latere jaren beeft dit echter niet
bevestigd). Hasselaar spreekt zelfs van congenitale
Lepra, (die evenwel nooit door vertrouwde hedendaag-
sche geneeskundigen in West-Indie is waargenomen)
en deelt verschillende rariteiten ten opzigte der here-
diteit mede

O O ij kaas maakt evenwel eene uitzondering op de
schrijvers in W.-Indie, en wil op grond zijner reeds
vermelde waarnemingen, niet dat gewigt aan de here-
diteit toekennen, hetgeen haar doorgaans wordt toe-
geschreven.

Trachten wij nu ook voor de overige gewesten aan
te toonen, dat de. Lepra aldaar evenmin hereditair is.
Wij zouden dit trouwens a priori reeds kunnen vast-
stellen , doch het geval zoude zich kunnen voordoen,
dat in Suriname de uitwendige invloeden niet voor-
handen waren, om de hereditaire praedispositie tot
ziekte te doen overgaan. Maar men gevoelt duidelijk
dat zoowel in West-Indie als op andere plaatsen waar
de Lepra endemisch is\', de uitwendige invloeden ge-
noegzaam voorhanden moeten zijn, en dat dus, indien
het bewijs van de niet hereditaire voortplanting der
melaatschheid, voor Suriname geleverd is , dit evenzoo
voor die andere streken geldig moet zijn.

Ik heb reeds bij de behandeling der Lepra in het
Noorden gewag gemaakt van de weinige bewijsgron-
den, waarmede Danielssen
en Boeck hunne meening
hadden gestaafd;
ik verwijs dus, om herhalingen te
voorkomen, daarheen (p. 41). Hetzelfde geldt ten

1) Zie Hasselaar, pag. 39,

-ocr page 96-

opzigte der statistieken door Conradi vermeld (p. 47);
niet genoeg echter kan ik de aandacht vestigen \'op de
waarnemingen van Holm sen (p. 52), en op de sta-
tistiek van Holmsten (p. 49). Evenmin heb ik uit
de rapporten der geneeskundigen in andere gewesten,
eenige bewijzen voor het hereditaire karakter der Le-
pra kunnen ontdekken.

Ik wil evenwel niet ontkennen, dat kinderen van
lepreuzen, meestal uit den aard der zaak slecht ge-
voed, misschien eenige meerdere vatbaarheid voor het
contagium vertoonen.

Ten slotte dien ik nog met een enkel woord van
de eigenschappen van het contagium gewag te maken.

Of de smetstof vast of vlugtig is, daarover zijn de
schrijvers het geenszins eens; eenigen (Schilling,
Arnoldus en de geneeskundigen in de middel-
eeuwen) houden ■ de lucht, Kichter daarentegen
het contact (vooral de coïtus) voldoende om besmetting
te veroorzaken; Hasselaar en anderen meenen, dat
deze op de meest zamengestelde wijze (zelfs door
latent melaatschen) kan plaats grijpen. Volgens de
waarnemingen van mijnen vader zoude er veel waar-
schijnlijkheid bestaan, dat de besmetting alleen door
contact kan plaats hebben.

Ik geloof echter, dat er tot nu toe, aangezien de
meeste deskundigen zoo weinig acht op de mogelijk-
heid van besmetting geslagen hebben, nog geene
goed geconstateerde feiten, omtrent de wijze waarop
de infectie plaats grijpt, bekend zijn.

Deze onbekendheid is ook van toepassing op de
vraag aangaande het stadium der Lepra, hetwelk in
staat zoude zijn, het contagium voort te brengen.

-ocr page 97-

Schilling meent, dat een enkel lepreus vlekje vol-
doende is, om aan eene menigte andere individuen
de melaatschheid in eenen hevigen graad mede te
deelen, niettegenstaande bij de oorspronkelijke drager
van het contagium, de ziekte een goedaardig karakter
kan bezitten, ja zelfs voor genezing vatbaar is.

Hensier, en de meesten met hem, zijn van oordeel
dat de Lepra een zekeren graad van hevigheid moet bereikt
hebben, om zich door contagium te kunnen mededeelen.

Ik behoef ter naauwernood te vermelden, hoe moeije-
lijk de taak is, om dien aangaande
zelere gegevens
te verzamelen, daar eigenlijk niets omtrent het incu-
batie-tijdperk bekend is.

Naar enkele gevallen te oordeelen, zoude dit tijdperk
zeer lang moeten zijn: in twee gevallen door Da-
nielssen en Boeck medegedeeld, zoude bet incu-
batie-tijdperk minstens 6 en 9 jaren hebben bedragen.
Ook hier te lande zoude zich het geval hebben voor-
gedaan, dat eerst na een terugkeeren van ongeveer
8 jaren uit Oost-Indie, de ziekte uitbrak; in West-
Indie daarentegen behoort het niet tot de zeldzaam-
heden, dat kinderen van gezonde Europeesche ouders
reeds op zeer vroegen leeftijd (tweejarigen) de eerste
langzaam voortsluipende verschijnselen van Lepra ter
beschouwing aanbieden,

. Doch juist dit sluipend verloop, wanneer de ziekte
zich dikwijls jaren achtereen door een klein vlekje
verraadt, maakt het verkrijgen van positieve gegevens
uiterst moeijelijk; en om deze reden mag niet veel
geloof geschonken worden aan de verklaringen der
lijdende individuen, dewijl zij gewoonlijk de eerste
symptomen over het hoofd zien.

-ocr page 98-

Over de tenaciteit of capaciteit van het contagium
is natuurlijkerwijze nog veel minder
hekend; evenmin
over de wijze waarop of de weg waar langs de
smet-
stof wordt opgenomen.

Het is niet gebleken, dat de Lepra eene bepaalde
voorliefde, om zich bij de mannelijke sexe te ontwik-
kelen, aan den dag legt. Wel is waar bleek het
uit de statistieken, opgemaakt in het lepreuzen-hos-
pitaal te Funchal op Madeira, dat gedurende het
tijdsverloop eener eeuw 526 mannen, en slechts 373
vrouwen, de slagtoffers dezer ramp waren , en spraken
de geneesheeren bij de ouden en inde middel-eeuwen
deze meening reeds uit: doch uit het aantal spedals-
ken in het St. G-eorges-hospitaal, die opgenomen
werden gedurende de jaren 1841—1847 (n. 1. 445
vrouwen en 461 mannen), is deze voorliefde naauwe-
lijksch bevestigd gevonden, evenmin als uit de statis-
tieken van Batavia.

Om een overzigt te hebben van den leeftijd, waarop
zich de Lepra vertoont, diene de volgende tabel, aan
het werk van Danielssen en Boeck ontleend:

10 individuen.
30
46
51
69
42
19

Van de geboorte af, tot den leeftijd van 5 jaren

Van den leeftijd van....... 5 tot 10

. -----10 „ 15 "

......15 „ 20 ,

•-.... 20 „ 30 ,

......30 „ 40 ,

......40 „ 50 ,

......50 „ 60 ,

De eigenaardige maatschappelijke verlioudingen der beide
sexen op Madeira mogen misschien dit verschil verklaren.

-ocr page 99-

Ook de statistiek van ket Etablissement Batavia,
loopende over bet jaar 1857, kan ten dien einde ge-
raadpleegd worden; ik moet evenwel als correctie
daar aan toevoegen, dat zooals reeds te voren vermeld
, de Lepra reeds op zeer jeugdigen leeftijd in West-
Indie voorkomt, doch dat men deze ongelukkige kin-
deren eerst op lateren leeftijd naar het Etablissement
doet vertrekken.

En zoo omhelzen wij weder de meening der middel-
eeuwen , dat de Lepra Arabum zich slechts door
<^ontagium verbreidt.

-ocr page 100-

;

■ V.

-ocr page 101-

STELLINGEN.

I.

De Lepra Arabum verbreidt zich noch door spontane
ontwikkeling, noch door hereditaire voortplanting,
doch slechts door contagium.

IL

Br is slechts ééne soort van Lepra, n. 1. de Lepra
tuberculosa.

III.

De Trichinose behoort onder de acute contagieuse
ziekten gerangschikt te worden.

-ocr page 102-

IV.

De zelfstandig optredende Angina maligna moet tot
de acute infectie-ziekten gerekend worden.

V.

In het eerste stadium van chronischen Morbus Brigh-
tii, is het geindiceerd, de huidwerkdadigheid zooveel
mogelijk de nierfunctie te doen vervangen.

VI.

Doelmatige gymnastische oefeningen, toegepast op
het ademhalings-apparaat, kunnen het uitbreken van
chronische rniliair-tuberculose der longen, hij aanwezige
praedispositie, voorkomen.

VIL

Bij Tetanus rheumaticus, is het gebruik van calomel
en kampher, in groote giften, boven alle de tot nu
toe aangeprezene middelen te verkiezen.

VUL

Chinine werkt specifiek op de oorzaak der malaria-
infectie.

-ocr page 103-

IX.

Het toedienen van alcohol bij Pbtbisis tuberculosa,
is afkeurenswaardig.

X.

De verwerping der therapeutische Syphilisatie berust
op vooroordfeeL

XI.

Bij normaal verloopende baring, wende men, indien
geene bepaalde contra-indicatien aanwezig zijn, de
chloroform-narcose aan.

XH.

Bij recente Solutio retinae beproeve men steeds de
ontlasting der vloeistof, achter het losgelaten gedeelte
van het netvlies, te bewerkstelligen.

xni.

Het toestel van J a v a 1 verdient zoowel in praktisch
als theoretisch opzigt, de voorkeur boven de andere
methoden ter bepaling van het Astigmatisme.

-ocr page 104-

XIV.

Teregt zegt Lebert (Handbuch der praktischen
Medicin, I, s. 135): „Der sorgsame Arzt sollte in der
Privatprasis ein Thermometer ebenso gut wie Stethoskop
in
der Tasche tragen."

XV.

Bij Laryngitis crouposa kan, zoowel uit het oogpunt
van behandeling als van prognose, niet genoeg de aan-
dacht op, het intreden der huid-anaesthesie,
gevestigd
worden.

XVI.

Sieb er fs verklaring van het wrijvings-geruisch bij
Pleuritis is onjuist.

XVH.

Men spreke niet langer van Pyaemie, doch van
Septichaemie en Embolia.

XVHI.

Hersen-apoplexie ontstaat slechts bij zieke vaatwanden.

-ocr page 105-

XIX.

Teregt zegt Virchow (Cell. Path. s. 347): „Die
geologische Versteinerung ist der Pathologischen ganz
gleich."

XX.

De grondstelling van de Dualiteits-leer der Syphilis
wordt niet omvergeworpen, doch veeleer gesteund door
de uitkomsten, hij de Syphilisatie verkregen.

XXI.

De woorden van Hen Ie (Handbuch der rationellen
Pathologie, I. s. 146): „Vielleicht gibt es kein anderes
constantes Zeichen aus dem Habitus, als das Zeichen
des Beginnes der Krankheit" zijn maar al te zeer waar.

XXII.

De etter is het bloed der Pathologie.

xxm.

Het onderzoek naar bloedvlekken, door middel der
Spectraal-analyse, is te verkiezen boven de methode
van Teichmann.

-ocr page 106-

XXIV.

Homo sapiens behoort tot de orde der Quadrumana.

XXV.

De verdeeling der Eetina door Henle, in eene
inwendige „nervöse" en eene uitwendige „musivische"
laag, is kunstmatig,

XXVI.

De huid is de moderator der dierlijke warmte.

XXVII.

De theorie van Helmholtz over de accomodatie,
in hare hoofdtrekken beschouwd, heeft opgehouden
eene hypothese te zijn,

xxvra.

Alleen de kegels der Retina kunnen kleuren per-
cipieren,

XXIX.

De binnenleden van de kegels en staafjes der Retina
zijn de percipierende elementen.

-ocr page 107-

XXX.

Door de toepassing van het natuurkundig\' examen,
voorgeschreven in art. 3 der .wet, regelende de voor-
waarden tot verkrijging der bevoegdheid van genees-
kundige, zal niet anders dan eene oppervlakkigheid
in kennis der natuurkundige studiën, worden te weeg
gebragt.

-ocr page 108-

-