-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT
VOOR
DIERGENEESKUNDE

UITGEGEVEN DOOR

KONINKLIJKE NEDERLANDSE
MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

ONDER REDACTIE VAN

(jcàc^^\'s

Dr. W. SYBESMA, Voorzitter,
Dr. J.M. DE KRUIJF, Penningmeester,
Mw. Dr. I. VAN DER GAAG, Prof. Dr. W. MISDORP,
Prof. Dr. G.H. WENTINK, Drs. N.J.G.J. VAN DER WIELEN,
Dr. Tj. JORNA, Leden.

Redacteur

J.C. DEGEUS/ R.G.J.M. Haring (01-07-1992)

HONDERDENZEVENTIENDE DEEL

G. VAN DIJK B.v. - UREUKELEN - 1992

BtBUOTHE«K DER
RIJKSUNIVERSITEIT
ai/ÏF.CHT

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

1926 0136

-ocr page 2-

IIMDEX VAN NAMEN

Akkermans, J.P.W.M., 284. 375
Alsma. G.,296
Amerongen, W.E. van, 319
Atsma. J.,363
Aukema,J.J., 540

Baars, A.J., 78. 589
Back, W., 5, 735
Bais,J
.T.,41
Bax, H.A.D.,25S
Benders, H.W.Th., 573
Berg, G. van den, 284
Berger, J.M., 629
Bergh,S.G.vanden, 188
Berrocal, A., 727,25S
Bethlehem, M., 82
Beynen, A.C., 655
Bijlsma,J.G.,627
Binkhorst, G.J., 5, 534
Blauw, P., 664
Blok. M.C., 707
Boer, E. de, 235
Boer,G.F.de, 735
Boersema,J.H.,463,727
Bogaard, A. van den, 124
Bogaerts, A.F.J.,246
Bomers, R.B.M., 716
Boon,J.H., 110
Boone, G., 694
Bootsma, R., 332
Borg, J A. van der,51S
Borgsteede, F.H.M.,296
Borsje-Hillebrand, H.,253
Bos,J.H.,22S
Bosnia, G.J., 269
Braamskamp, J., 259
Bradshaw,J.W.S.,50S, 54S
Brand, A., 573
Branden, J. Van den, 133
Braunius. W.W., 390
Bredie,W.L.P.,235
Brouwer, H.A., 305, 364
Brown, S.L., 54S
Bruin, G , 452
Bruins Jzn,B., 187,533
Bruyn,A.A. de,41
Burrows, C.F.,8S, 9S

Cohen. Ph., 246
Cohen, R.0.,214
Coops, W.J.P., 59
Comelis, C., 694
Comelissen, A.H.M.,498
Counotte,G.H.M., 627
Crane, S.W., 44S,46S
Cremers, F., 363
Cromwijk, W.A.J.,41
Crowe Jr., D.T., 19S,47S

Damen, C.P.R.N.,497
Davelaar, F.G.,453
Dellinger, S.E., 6S, 7S
Dercksen, D P , 629
Derks, H.l.G.M.,525
Dijkhuizen, A.A., 259
Dijkshoorn, N.A., 470

De informatie is in onderwerpen opgesplitst. Naslag van de index geschiedt
hoofdzakelijk langs twee hoofdgangen:

1. de naam van de auteur(s) in een apart auteursregister;

2. de onderwerpen, gebaseerd op trefwoorden afgeleid uit de titels van de
publikaties, zoveel mogelijk per hoofdonderwerp gegroepeerd.

Verklaring der tekens:

S: verwijzing naar supplement (Proceedings \' Voorjaarsdagen 1992\').

Dijkstra, Th., 269, 296
Doom, A.J. van, 61 1
Dorrestein, G.M., 636, 5S
Dubey,J.P.,599
Duerinck, J., 193,366
Duijkeren, E. van, 450
Edel, W., 218,283
Egberink, H.F.,25S
Eibers, A.R.W., 41,208
Endenburg, N., 49, 175,568
Ensink,J.M.,450
Enting, J., 588
Erken, A.H.M., 470
Erp, J. van, 682
Exsel, A.C.A. van, 208

Foreest, Jhr. A.W. van, 150, 199,
277,319,356, 560
Fowler, M.E., 22S
Frankenhuis, M.T., 206

Gaag, l.van der, 452,315
Gajcntaan,J.E.,49, 176
Garretsen,J.W.,479, 534
Geudeke, M.J.,445
Geuke,G.H.M.,38
Gic,sscn, J.W.U. van der, 691, 730
Golde, L.M.G. van, 188
Goren, E., 125
Gotink, W.M.,436
Grommers, F.J.,497
Gruys, E., 165

Gulick, P. van, 534, 568, 664

Haaftcn, B. van, 229, 265
Haagsma, J., 165
Haarlem, D. van, 278
Haarsma, J., 565
Haas, R. de. 284
Hadderingh, H.K.,402
Haeringen, H. van, 680
Hagendijk, J.,473
Haijer, R., 86
Hamstra, S.. 741
Harbers, A.H.M.. 291
Haringsma, P.C.,485
Hart,A.A.M.,2
Hartman, E.G., 354
Hazewinkel, H.A.W., 244, 5S,
32S,35S

Hees, R.A. van, 746
Heida.J.,639

Heijn, A., 479,498, 558, 675, 713
Heins, P.M.M., 180
Hellebrekers, L.J., 18, 150, 18S
Hennet, Ph.R., 38S
Hemiclink,E.J.W., 109
Hessing, M.J.C., 445
Hönning, L.,499
Horzinek, M.C.,25S
How,Th.,35S
Huyben, M.W.C.,323

lngh,Th.S.G.A.M.vanden, 145,
599,691, 16S,25S

Jansen, M.A.M., 175
Janssen, H.W., 470

Jong, M.C.M.de,259
Joosten, A., 165

Kaaden, J.vander, 188

Kahimann, F.R., 129

Kampelmacher, E.H., 23, 574

Keg, P.R.,244

Kersjes, A.W., 91

Kessels, B.G.F., 548

Kimman, T.G., 704

Klein, W.R.,5

Klooster, A.Th. van \'t, 105

Knapen, F. van, 599, 740

Knol,B.W., 175

Koch. D.A.,35S

Koeman, J.P., 599

Kolk, F R. van der, 78

Komijn, R.E., 259

Kooijman, P.J.C.,474

Kooistra, H.S., 38

Kop,J.J.L.M., 180

Kreeft, H.J., 375

Kremer,W.D.J.,414

Kroes, R., 547,587, 595

Krooshof, Y., 631

Kruif, A. de, 7, 133, 149, 179, 210,

239,273, 354, 642

Kruip, Th.A.M., 435

Leeuw, W.A. de, 296
Lexmond, Th.M.,519
Lieshout, J.A.H. van, 54
Linde-Sipman, J.S. van der, 727
Löe, M.L.L.E. Baron de, 60
Logtenstijn, J.G. van, 508
Lotan, E.,214
Lubberink, A.A.M.E.,479
Lumeij, J.T., 636
Lutz,H.,414

Maanen, C. van, 735

Malestein, A., 425

Mathijsen,A.H.H.M.,221,745

Meij, B.P.,35S,37S

Menges, G.Th.A., 67

Meyer, H.P., 8, I4S

Miert, A.S.J.P.A.M. van, 120, 324

Mijs,A.,283

Misdorp, W.,2, 148,530

Moennig, V., 413

Molenkamp, G.J., 300

Mosel, M. van, 105

Mouwen, J.M.V.M., 277,485

Muiswinkel, K. van, 379

Mulder, A , 655

Nap,A.M.P.,38

Nap, R.C..34S,35S

Németh, F., 748

Nes, A. van, 691

Netto,W.J.,51S

Nickel, R.F., 229,265, 355, 464,

31S,32S

Nie,G.J.van,57,332
Nieuwenkamp, A.E., 655
Nicuwstadt, R.A. van, 159
Nijhof, W.J.,648
Nijman,C.J.C., 175
Noordhuizen, J.P.T.M., 259
Notermans,S.H.W., 165

Odink, J., 208
Okkens, A.C., 229, 265
Oldenkamp,E.P.,87, 178
Opsomer, G., 133
Osinga,A.. 180,513,514
Otto, L.M.,339,432
Overduin, L.M., 298, 747,27S

Palen, J.G.P. van der, 655
Peeters, H., 165
Peeters, M.E., 30S
Pennis, M.G.,409
Peperkamp, N.H.M.T., 165
Peters, H , 58
Peterse, D.,602
Poel, W. van der, 490
Poll, P.H.A.,479
Putten. S. van der, 145
Ramsay, E.C., 22S
Ridderbeks, W.G.M.,49
Rigter, l.A.T.,416
Rijkenhuizen, A.B.M., 450
Ritsema, P., 592
Robijns, K.G., 283
Romijn, A., 2

Rooij, Sj.G. de, 603, 61 1, 612,674,
683

Rooijen, G.H. van, 655
Rossum, F. van, 214,428
Rothuizen, J., 12S, 14S. 16S
Ruiter, A., 551
Rutgers, H.C.,658
Rutgers, L.J.E., 18
Rutteman,G.R.,7l,43S

Sehaik, P.V.,252
Scheepens, C.J.M., 445
Schilder. M.B.H., 53S
Schmidt, M.L., 8,438
Schoenmaker, G., 284
Scholma-van der Perk, D., 752
Schonewille, J.Th., 105
Schoubroek, L. van, 694
Schouten, W.G.P.,445
Schukken, Y.H., 120,259
Schuttelaar, M.R.J.,594
8chuyt,Ci.,121
Seinen, W., 590
Siebcnga, J.T.,735
Simons, H.J.,515
Sjollcma,B.E., 271,298
Slappendel, R.P.,38, 168
Siegers, J.F., 518
8loet van Oldruitenborgh-
Oo.stcrbaan, M.M., 450, 645
8luijs, F.J. van,298,31S
Sluyter, F.J.II.,599
Smak, J., 283
8mit, M.P.. 187,533,697
8niil, W.,716
Snijdelaar. M., 664
8ol,J.,323

Stades, F.C., 1.56,479
Steltenpool. B., 256
Steneker. P., 17
Stokhof, A.A., 8
Straatman, Th.J.D , 92
Strien, G. van, 188
Sybesma, J.,165

Sybesma, W., 15,37,53,90, 102,
114, 147,218.241.242,244,275,
276, 302, 303, 353,359,462,467,
490, 573,639, 674. 681, 704, 708

Tap.D.N.,252

Teil, L.A., 228

Terpstra. C., 238, 623

Teske,E., 138,328

Teunissen.G.H.B., 156

Tholhuijsen, L., 92

Tielen, M.J.M., 41, 208,445, 664

Tiemessen, I., 8,428

Timmerman, J.. 401

Todd, B., 228

Togtema. J., 160,361

-ocr page 3-

INDEX VAN ONDERWERPEN

Ubbink,G.,31S

Veen. H.S. van, 414
Veen, M., 730
Veenhof, J., 500
Veld, P.T.van\'t, 14
Velden, M.A. van der, 462
Veldman, A., 345
Veling, J., 269
Vellema, P., 568
Vellenga, L., 386
Verburg, H., 516
Verhaegh,G.,4l
Verhcijdcn,J.H.M.,259
Verhoeff, J.,354, 673
Vernooij,J.C.A.,644
Vernooy. J.C.M.,259
Verschueren, C., 26S
Verzij lenberg. F., 145
Viehoft". F.W., 139
Vijverberg, H.P.M., 188
Visser, G., 218
Visser, I.J.R.,35,78.82,730
Visser,M.H.,319
Voorhout, G., 634
Voorst, P.H. van de, 41
Vries, H.W. de, 156,421
Vries, T.S. dc,283
Vries, W. de, 296
Vrieselaar, H., 59
Vrieze.J.D.,58
Vrij,J.P.. 109
VrooiTi, M.W.,479
Vulto, A.G.,497

Wagenaar, (i., 221

Walter, J.H.,25S

Weerdl, D.H.J.vandc,554

Wcijden,G.C., 180

Wensing, Th., 173,343,548

Wentink, G.H., 151.428,455, 487,495, .548, 741

Werf, P.J. van der, 541

Wemars, K..235

Westerhof, I., 325, 38S

Westerhuis, A.H., 729

Wickens, S.M., 50S

Wielen, N.J.G.J. van der, 48

Wiepkema, P.R., 141,445

Wijbenga, A.,78,517

Wijngaard. J.C. van den, 283

Wi\'llemse, A., 23S

Wit, W.dc, 169

Wolvekamp, P.Th.C., 35S, 40S, 43S
Wouda, W., 35, 599

^ penburg, .I.A.. 389

Zaaijer-Smit, J.E., 644
Zalsman, C., 35
Zarnkc, R.L., 181
Zoun, P.E.F., 58
Ziitphen, L F.M. van, 435
Zwart, D., 389
Zuart,P.,458

Abortus, rund, 375, 599
ACTUALITEITEN

Benoeming drs. T. de Ruijter, 300
Schothorst-prijs voor de eerste keer uitgereikt, 300
Praktijkproef PC-project op de rails, 417
Zie ook BERICHTEN EN VERSLAGEN
Acute sepsis, biggen, 691
Acuut soporeus kalf, 498
Ademhalingsproblemen, slachtkuikens,390
Aktieprogramma\'s Veterinaire In.spectie, 429
Alfachloralose-intoxicatie, 57
Algemene betalingsvoorwaarden, 26
Alternatieven, dierproeven, 53
Antibioticumbeleid, veterinair, 611
ANTIMlCROBIcLE THERAPIE

Antibioticumbeleid, veterinair, 611
Baytril~®-gebruik, vleeskalveren, 694
Neopen®-gebruik, vlecskalveren, 694
Veterinair antibioticumbeleid, 611
Antistoftiters, Ziekte van Aujeszky, slachtbloed, vleesvarkens, 208
Aquacultuur, welzijn, 278
Arbeidsmarkt, dierenartsen, 192, 365
Ascaris sinim, rund, 296
Asielen, tarieven, 221
Atresia ani et recti, kalf, 462
Aujeszky, ziekte van, 700

Aujeszky, ziekte van, antistoftiters, slachtbloed, vleesvarkens, 208

B

Baas en hond, 175
BACTERIOLOGIE

Escherichia coli ÜI57:H7,235
Pasleiirella haemolyticu. 35
Salmonella Jiihlin. 730
Salmonella enteriliili.s, 281
Spirilvomiige bacteriën, 485
Streptococcus suis type 1, 691
Streptococcus suis, 118
Zieook MICROBIOLOCilE
Baytrih^-gebruik, vleeskalvcren, 694
Bedrijfsgeleiding, veterinaire, 212
BERICHTEN EN VERSLAGEN
Afscheid van dr. C. Holzauer, 14
Van keten naar kwaliteitsbewaking, 52
Platform alternatieven voor dierproeven, 53

\'KI Zuid Nederland\' gaat met een rijdend laboratorium de boer op, 53

Buitenlandse dierenartsen bij de RVV, 54

25 Jaar Dierenkliniek Emmeloord, 87

Een geval van \'Doggie Care", 87

Gabor ontvangt video, 88

International Veterinary Student Association, 88

Nederlandse prijswinnaar voor wetenschappelijke Ciba-Geigy

Diergezondheidsprijs, 88

Fl DIN Buitengewone Algemene Ledenvergadering, 115
Professional touch for talks on \'bleu ear\', 118
Nieuw perspectief voor bestrijding bacterie
Streptococcus suis bij
varkens, 118

Uitreiking van de Schomagel-legpenningen de Schimmel-Viruly
prijs op 6 februari 1992, 146

Terugzien en vooruitblikken van de produktschappen, 147
Virussen in het wild; meer zorgen voor morgen, 148
RIVM aangewezen tol EG-referentie-laboratorium, 148
Archaeopteryx, 149

Nieuwe drachtigheidstest voor rundvee, 149

2nd World Veterinary Dental Congress, 149

Dr. J.L. van Os, Ridder in de Orde van Oranje Nassau, 178

Moratorium on BST, 178

The largest veterinary audio-visual library in Europe, 187

-ocr page 4-

Veterinaire bedrijtsbegeleiding effieiënter met uniforme l^engetallen\'.\',
212

Sehaduwprogramma VcKuSoft-UNlFORM voordicrenartsen.213
Presentatie eindrapport proefproject IKB-legpluimvee en afscheid
drs. II.P. Daniels, 240

Diergeneesmiddelen een kwestie van kwaliteit of mentaliteit?, 241

Dierlijke produktie ruime aandacht in DLO-onderzoek, 242

Richtlijn vleesprodukten aangenomen, 243

Hebben diergeneesmiddelen invloed op het milieu?, 274, 332

HBO-studie diermanagcment van start, 275

"Op zoek naar een bock\' - Drs. A.H.H.M. Mathijsen 25 jaar

bibliothecaris bij de Faculteit der Diergeneeskunde, 276

Post Academisch Onderwijs krijgt nieuwe directeur. 301

Management van de verwachting. Maatschappelijke aspecten van de

(dierlijke) biotechnologie, 302

Voorlopige commissie Ethische toetsing genetische modificatie

ingesteld (Commissie Schroten II), 303

Regerings.standpunt over biotechnologie bij dieren, 326

Reactie op het regeringsstandpunt over het rapport van de Commissie

an advies ethiek en biotechnologie bij dieren (de Commissie

Schrotcn)(dd.4/2/92), 330

\'Milieu-dier-mens, een keten, die aandacht vraagt", 352

Nieuwe technologieën en verslechterende markt leiden niet

automatisch tot minder boerenbedrijven, 353

The association of Veterinairy Teachers and Research Workers

(AVTRW),354

Newcastle Disease, 354

Waltham Award toegekend aan drs. J. de Beer, 382
Landbouwschap wil harmonisatie diergeneesmiddelen, 382
Erfelijke afwijkingen bij honden en katten onder de loep, 383
Minder varkensslachtingen en meer levende export, 383
Samenvoeging PPE en PVV definitief, 383
Specifiek ziekenhuisafval, 384

Huidige dodingsmethoden van palingen, meervallen en forellen leiden

niet altijd direct tot de dood, 384

Geest en beest (1,2,3,4), 385

\' 1991; Een bijzonder jaar voor CDl-DLO",386

Verslag van het 34*^ internationale symposium over ziekten van dieren

uit dierentuinen en het wild, 457

Damen Directeur Ciezondheidsdienst, 458

Gezondheid van biggen, 458

Dierenartsen met geweer in de aanslag, 459

Heropening van varkensproefbedrijf, 459

Biotechnologie in de landbouw, 459

Milieudoelstellingen op bedrijfsniveau, 461

Nieuw kwaliteitsvignet voorde veehandel, 461

Telefonische conferentie per satelliet, 461

Jaarverslag RVV \'91 belicht interessante ontwikkelingen. 462

\'Wie zal beslissen wat beter is". 489

Jaarverslag 1991 van de VVDO. 489

Jaarverslagen "90 en "91 van dc Gezondheidsdienst voor pluimvee in

Doom en het verslag "91 van het praktijkonderzoek pluimvee, 489

Ameland IBR-vrij, 490

Succesvolle proef met koelen kadavers, 490

Gcwichtscur\\\'e voor vleesstieren, 490

11 -Jarige Sandra roept om hulp, 491

Uitvoering Veterinaire controles per 1 juli 1992 in de Europese
Gemeenschap in verband met de totstandkoming van de open EG-
markt, 491

\'Enige ambitie is mij niet vreemd", 492
Dick Vervoom. Mens en functionaris, 529
Oproep, 531

From back to the roots to bok on the rock, 560
Veterinaire Ruiterdag, 564

Nieuwe FIDIN publieksfoldcrs voor wachtkamer en praktijk, 565

Stamboeken moeten kiezen, 603

Kwartaalrapport AID: Er wordt wat aangerommeld, 605

Proefbedrijven gesloten, 605

Tentoonstellingsverbod voor vogels, 604

Herman merkt er niets van. 606

Vijftiende Veterinaire Almanak, 606

Rapport \'Beperking stik.stofverliezen", 606

Fusie GvP en Gezondheidsdienst, 606

(ieen tuberculinaties meer, 607

Spreekuur gewijzigd, 607

Kluyvcrprijs stimuleert jonge wetenschappers, 607
Oormerk nu ook voor oudere runderen, 609

Preventie van pseudovogelpest bij vogels anders dan bij commercieel

gehouden pluimvee, 636

Vleeskeuringsdienst in Kenya zoekt microscopen, 638
Bavianisatie van de mens voorlopig mislukt. 639
Kleine landen krijgen nieuwe diergeneesmiddelen het laatst, 639
Amsterdainse dierenartsen richten spoedkliniek voor dieren op. 640
Het XII th International Congress on Animal Production (ICAR)
(23-29 augustus 1992). 641

Leverbotvoorspelling voor het najaar van 1992.642
EDI-dap voor de varkenshouderij, 642
Verlenging exportverbod uit ingesloten gebied, 643
Rol van de dierenarts in veranderde dierhouderij, 668
Driemaal is scheepsrecht, 673
Oprichting SNVA, 675
Veterinairen draven door, 675

Cytogenetica Congres trekt deelnemers uit 25 landen, 679

Sioux Indianen hebben veren nodig, 680

Mijn lab heeft vlooien, 680

Een Nederlandse veterinaire primeur, 680

Nieuwe regels voor varkenshouders, 681

Ziekte van Aujeszky, 700

De varkenshouderij maakt moeilijke tijden door, 705
Nieuwe DVE-normen voor melkproduktie, 706
Een goede hoogleraar is nooit weg, 707

Definitieve leverbotvoorspelling voor najaar en winter 1992-1993, 708

Utrechtse dierenkliniek praktijk van het jaar 1992, 708

Genetische modificatie bij dieren, mag dat?, 709

Uitvoering vaccinatie tegen NCD, 709

Tweede Kamer tegen wijziging Bestrijdingsmiddelenwet, 714

W.K. Hirschfcld Stichting nieuwe stijl, 742

Poezen in werk van kunstenaar Jean-Paul Vroom in Galerie Aquadraat
Heusden, 743

Veterinaire Veefokkers vieren eerste lustrum, 744
EVDS ziet levenslicht, 744

Decaan opent European Veterinary Dissertation Center, 744
Medische behandeling en verzorging egelopvang, 745
Nieuwe prijzen voor medicijnen, 745

Zieook ACTUALITEITEN, GELEZEN, FACULTEIT, KNMvD-
Algemeen en VARIA
Beroeps(on)geschiktheid, dierenarts, 110
Beroepsuitoefening, dierenarts, 664
Bestrijdingsmiddelen, bloembollen, rundveevoeding, 165
Beta-hydroxybutyraat, rund, 627
Betalingsvoorwaarden, algemene, 26
Bijenziekten, 500
BIJZONDERE DIEREN
Bijen, 500

Damherten, 180,332
Egel, 745
Kaketoe, 183
Papegaai, 55
Schildpad, 325

Zieook KONIJN en VOGELS
BIOTECHNOLOCilE
BST, 178,338
Commissie Schroten II, 303
Genetische manipulatie, 606, 709
Maatschappelijke aspecten, 301
NlPO-peiling,606
Publiek debat, 709

Reactie op regeringsstandpunt, biotechnologie, 330
Referaten, 90
Regeringsstandpunt, 326
Blaasjesziekte, varkens, 623,643, 647, 720, 747
Bloembollenvoedering. rund. 165
BOEKBESPREKING

Atlas der Röntgendiagnostik bei Heimtieren. 48

Atlas zur Röntgenanatomie und Röntgendiagnostik derZiervogcl,534

Beesten van mensen, 741

Biologische stalapotheek, 416

Bovine Medicine: Diseases and Husbandry ofCattle, 740
De toekomst van wilde hoenderachtigen in Nederland, 389
DieTierartzhelferin, 176

Grundlagen der Pharmakotherapie bei Haus- und Nutztieren, 324

Grundlagen der Röntgenologie in der Veterinärmedizin, 634

Grundlagen der Tierseuchenbekämpfung, 602

Handbook of small animal dentistry, 277

Het varken en zijn stal, anno 1992,467, 681

Hygiëne der Rinder- und Schweincproduktion, 497

-ocr page 5-

Immunoassays in food and agriculture. 219

Kompendium der allgemeinen Medizin und Pathofysiologie für

Tierärzte,494

Krankheiten des Wirtschaftsgeflügels, 453

Kwaliteitszorg in de varkenshouderij: Van voer tot vlees, 568

Manual for the Production of Anthrax and Blackleg Vaccines, 172

Manual of small animal dentistry, 355

Mest- en ammoniakmaatregclen, 467

Nutrient requirements of horses, 453

Octrooiering genetisch gemodificeerde dieren: feiten en meningen,435

Pathologische Histologie der Haustiere, 277

Revue scientifique technique, 120

Small animal gastroenterology, 452

Sub-acute spongioform encephalopathies, 455

The European Meat Industry in the nineties, 214

The technology of traditional milk products in developing

countries, 388

The Merck Veterinary Manual, 428

The Veterinary Fonnulary en het Veterinary Drug Handboek. 495
Training manual for embryo transfer in waterbuffaloes, 435
Training manual on artificial insemination in sheep and goats, 568
Transmissible Spongioform Encephalopathies of Animals, 487
Tretmiststall für Rinder: Kuratorium für Technik und Bauwe.sen in der
Landwirtschaft, 497
Varkens gezond houden, 534
Veterinär-Homöopathie, 729
Veterinärmedizinische Parasitologie, 740
Veterinary applied phannacology and therapeutics, editie, 120
Viral haemorrhagic disease of rabbits and the European brown hair
syndrome. 461

Welzijn en computergestuurde veehouderij, 37
Zorgen voorde gezondheid van individu en maatschappij stimuleren
de snelle vooruitgang in toxicologie, 244
Boviene Spongiofomie Encefalopathie (BSE), 535
Brakende hond, 298
BST, 178,338
BTW. 129

Cadmiuni-toxicileil, rund, 548

Cadmiumresiduen, slachtrunderen, 548

C\'aecum-amputatie, stier, 5

Calciuni-fosforverhouding, geitelaninieren, 629

Carpaal bandletsel, hond, 631

Case-control studie, 2

Chirurgie, gezelschapsdieren, 479

Code of practice, 61

Colectomie, kat, 271

Colibacillose, pluimvee, 124

ColotoiTiie, kat, 271

Computerprogramma VeKuSoft-UNIFORM, 213
CONGRESSEN/CURSUSSEN

15,62, 88. 122, 152, 181,216, 249.279, 306, 334, 386.420,455, 502,
530.-566,608, 646. 675,714
Conjunctivitis, konijn, 498, 567
Constipatie, kal, 271
Corpus alienum, hond, 109
Corpus alienum, pony, 450
Corticale necrose, kalveren, 534
Creatinefosfokinase (CPK)-bepaling, rund en paard, 173
Cysteus ovarium, rund, 179

Dierenartsen, arbeidsmarkt, 192, 365
Dierenartsen, EG-, 609
Dierenartsennetwerk, 612,614

Dicrenartsinstructie voor exportvoorbereiding fok- en gebnüksrunderen,
421

Diergeneeskundig Jaarboek, 221, 585,653
Diergeneeskundige opleiding, 206

Diergeneesmiddelen, 274, 332, 337, 382,393,397,473,506, 639
Dierproeven, alternatieven, 53
Doden eendagskuikens, ethische aspecten, 756
Dodingsmethoden, palingen, meervallen en forellen, 384
Doorlopende Agenda

21, 63, 95, 127, 132, 154, 164, 197,226, 251,289, 315,335, 341,356,
391,441,477, 508, 543, 586, 620,653, 690, 723, 761
Drachtigheidstest, rund, 149

Echografisch onderzoek, hartpatiënt, 8
Eczema solare, rund, 645

EG-dierenartsen. Vrijstellingsregeling Diergeneeskunde, 609
EG-regelgeving, 185
Egelopvang, 744

Erfelijke afwijkingen, hond en kat, 383
Eschcrichia coli 0157:117,235
Ethiek, veterinaire, 17

Ethische aspecten, doden eendagskuikens, 756
Euthanasie, 92

Euthanasie, gezelschapsdieren, 717
Exodontia, hond, 199

Extractie-instrumentarium, gezelschapsdieren, 319

FACULTEIT

Oproep scrapie schapen, 15

Oratie prof dr. A.D.M.E. Osterhaus, 15

Uitreiking Schornagel legpenning en Schimmel-Viruly prijs, 15

Workshop moleculaire biologie en recombinant-DN A-technologie, 15

Universiteitskliniek voor Gezelschap.sdieren (UKG), 62, 244

De \'Veulenbrigade\' van de Vakgroep inwendige ziekten en voeding,

119

Oproep. 179

Fysiotherapie bij dieren, 243
Scholarship uitgereikt, 607
Zie ook BERICHTEN EN VERSLAGEN
Fcliene infectieuze anemie, 409
FELINFO

Aanvulling, 530
Felinfo,409
Felinfo glossarium, 412
Vraag en antwoord Felinfo, 413
FeLV,413

Fertiliteitsproblemen, hond, 229
Fertiliteitsproblemen. kat, 265
FIP, 483

Forellen, dodingsmethoden, 384
Fractuurbehandeling, kalf, 748
Fysiotherapie, dieren. 243

Dacryocystitis, 558
Damherten, ijzervergiftiging, 180, 332
Darmperforatie, pony, 450
Destructiewet, 153
Diagnostiek, hartpatiënt, 8
Diarree, kat, 658

Dierenart.sassistente, motivatie, 49
Dierenart.sassislente, pensioenregeling, 26, 160
Dierenartsassistente, salaris, 49

Gasvorming, mestkelder, 13
GEIT

Calcium-fosforverhouding, geitelaninieren, 629
Rachitis, geitelammeren. 629
GELEZEN

Onderzoek naar welzijn in aquacultuur, 278
Zie ook BERICHTEN EN VERSLAGEN
Genetische manipulatie bij dieren. 606, 709
Geschiedenis, zie VETERINAIRE HISTORIE

-ocr page 6-

GEZELSCHAPSDIEREN
Chirurgie. 479
Dacryocystitis. 558
Diagnostiek, hartpatiënt, 8
Echografisch onderzoek, hartpatiënt, 8
Euthanasie, 717
Extractie-inslrumentarium, 319
Fysiotherapie, 243
Glaucoom, 480
Gonioscopie,480
Hartpatiënt, 8

Instrumentarium, extractie-, 319
Referaten, 433,502

Röntgenologisch onderzoek, hartpatiënt, 8
Softwarepakketten, 221
Tandheelkunde, 148, 199,319,560
Tarieven asielen, 221

Zie ook HOND, KAT en VOORJAARSDAGEN
Gezondheid, dierenarts, 664
Gezondheidszorg, intensieve veehouderij, 169
Glaucoom, gezelschapsdieren, 480
Glaucoom, hond, 675
Gonioscopie, gezelschapsdieren, 480
GVP-positieve lijst, diergeneesmiddelen, 337

H

HD-Ex-gebruik. hond, 420, 746
Hematologisch onderzoek, paard, 343
Hernia pcrinealis, kat, 271
Herziene vleeskeuring, 291
Hirschfeld Stichting, 742
HOND

Baas en hond, 175
Brakende Cocker reu, 298
Carpaal bandletsel, 631
Corpus alienum, 109
Erfelijke afwijkingen, 383
Exodontia, 199
Fertiliteitsproblemcn, 229
Glaucoom, 675
HD-Ex-gebruik, 420. 746
Hirschfeld Stichting, 742
Hormonen, 71
Incontinentia urinae, 464
Ivemiectine-intoxicatie, 38, 145,246
Jaarlijkse cocktail-enting, 644
Kreupelheid, 109
Laten braken, 747
Mammatumor, 71
Pannus, 713

Prostaataandocningen, 481

Referaten, 18,215,280. 304, 333,433, 530, 567,677, 711, 749
Strangurie, teef, 139
Tandheelkunde, 148, 199
Tiletamine/zolazepam/atropine sedatie, 148
Zie ook GEZELSCHAPSDIEREN en VOORJAARSDAGEN
Hond en baas, 175
Hooiverstrekking, konijn, 655
Homionen, hond, 71
Hormonen, kat, 2
Huidproblemen, kat, 483
Huisvesting legkippen, 283
Hypertrofische gastritis, kat, 727
Hypomagnesemic, rund, 105

Identificatie en registratie, runderen, 184
IJzervergiftigIng, damherten, 180, 332
Incontinentia urinae, hond, 464
Influenza, 735

Informatievastlegging boerderij-fase, vleesvarkens, 291
Informatievastlegging slachterij-fase, vleesvarkens, 291

INGEZONDEN

Alfachloralose^^ Naschrift, 57

Attentie verzekerden bij de MOVIR-DTO, 91

Colibacillose bij pluimvee Naschrift, 124

De behandeling van de lebmaagdislocatie naar links bij hel rund, 214
De ethicus als een \'roepende in de woestijn"? Naschrift, 17
Een mogelijke ijzervergiftiging bij damherten. 180, 332
Euthanasie, 92

Herinneringen aan de de jaren van de Shoah (Holocaust) van een

Jood.se student aan de Veeartsenijkundige Hogeschool, 245

Het venijn zit bij de kastelein. 246

Hormonen, ouder worden en kanker. 59

Hulp aan Roemeense dierenartsen (1), 150

Hulp aan Roemeense dierenartsen {2), 150

Jaarlijkse cocktail-enting voor hond en kat, 644

■ Koeien met opgezette anus en vulva"; een soortgelijk geval bij

varkens, 332

Nogmaals; het niouwke, 91
Off course, 305
Onderzoeken met HD-Ex, 746
Oorlogsherinneringen (2), 305
Over solidarideit gesproken Naschrift, 58
Prolaps van de urineblaas bij het rund, 180
Revolutionaire ontdekking, 420
Sticker, 59

Tiletamine/zolazepam/atropine sedatie bij tandheelkundige
behandeling van de hond, 148
To whom it may concern, 180 Naschrift, 181
Instruinentarium, extractie-, gezelschapsdieren, 319
Integrale kwaliteitszorg, intensieve veehouderij, 169
Integrale Keten Beheersing (1KB), vleesvarkensbedrijven, 41,291
Intensieve veehouderij, gezondheidszorg, 169
INTERVIEW

Een nieuwe hooglcraarin de pathologie van de bijzondere dieren en de
spontane pathologie van de proefdieren, 114
INTOXICATIES

Alfachloralose-intoxieatie, 57
IJzervergiftiging, damherten, 180, 332
Ivermectine-intoxicatie, hond, 38, 145, 246
Lood-intoxicatie, rundvee, 78
Schimmel-intoxicatie, rundvee, 165
Taxiix haccata, lammeren, 697
Zwavelwaterstofgas-intoxicatie, varkens, 13
Zie ook RESIDUEN
Ivermectine-intoxicatie, hond, 38, 145, 246

Jaarboek. Diergeneeskundig, 221, 585, 653
Jaarlijkse cocktail-enting, hond en kat, 644
Jubilea 1992, 29

K

Kalfzie RUND en VLEESKALVEREN

Kalkoen zie PLUIMVEE

KAT

Colectomie, 271
Colotomie, 271
Constipatie, 271
Diarree, 658

Erfelijke afwijkingen, 383
Felicne infectieuze anemie, 409
FELINFO, 409,412,413,5.30
FeLV,413

Fertiliteitsproblemen, 265
FIP, 483

Hernia perinealis, 271
Hormonen, 2
Huidproblcmcn. 483
Hypertrofische gastritis, 727
Jaarlijkse cocktail-enting. 644
Laten braken, 747
\'Mad cow disease", 412

-ocr page 7-

Mammacarcinoom, 2
Oestrischc cyclus,
265
Olliilaniis rriciispis-\'mtccUc, 727
Ovariëctomie, 2
Progcslaliva, 2

Referaten, 215, 247, 567, 608, 678, 711
Urolithiasis, 355

Zie ook GEZELSCHAPSDIEREN en VOORJAARSDAGEN
Kengetallen, veterinaire bedrijfsgeleiding, 212
Keuringsbeslissing, 499.697
Klassieke vogelpest, 735
KNMvD-Afdelingen

AfdelingGelderland,287,581
Afdeling Groningen-Drenthe, 580, 649
Afdeling Zeeland,541
Afdeling Zuid-Holland. 402
KNMvD-Algemeen

Voorlichting Wet uitoefening diergeneeskunde, 26
Pensioenregeling voor de dierenartsassistent(e), 26, 190
De algemene betalingsvooruaarden, 26
Vierde besturendag van de KNMvD. 64
Mijmeringen bij een afscheid, 67
\'The Veterinary Quarterly\' tegen gereduceerd tarief, 99
Grenzen en perspectieven voorde rundveehouderij, 100
Congresreis Groep Geneeskunde van het Rund, 102
Veterinaire goltVampioenschappen 1992, 102,253,431
Bezoek aan Staatssecretaris (iabor, 128
Een heuglijk feit, 128

Schimmel-Virulyprijs voor Wensvoort, 129
Levend Vee- en vleeskeuring, 129
BTW, 129

Landelijke bijeenkomst VDA 1991, 159

(iroep Praktici Grote Huisdieren 25 jaar, 160

Dierenartsen naar Amerika, 160

Veterinaire reis naar Hongarije. 160

Veterinaire volksgezondheid en levend vee, 190

Kadervorming voor vrouwelijke dierenartsen, 193

Erratum Diergeneeskundig Jaarboek 1992,221

Inventarisatie softwarepakketten gezelschapsdierenpraktijk, 221

Tarieven voor werkzaamheden in asielen, 221

Leasen van auto\'s, 223

Collectief lidmaatschap bij de Unie BLHP, 253
Klinische avond, 283, 314, 585,675

Uitspraak beroepsprocedure complementaire schalenmaatregel, 285
Jubileumboek 75 jaarCMHF, 285
Klacht van een veehouder, 285

Op excursie met de Afdeling Gelderland naar het Centraal

Diergeneeskundig Instituut te Lelystad, 287

Afscheid De (ieus als redacteur-secretaris van het Tijdschrili voor

Diergeneeskunde en The Veterinary Quarterly, 287, 358

Animal Reproduction Congress: ICAR 1992, 287,337,474, 641

Wcekenddienstregeling voor orthopedische spoedgevallen Zuid West

Nederland, 314,439

GVP-positieve lijst diergeneesmiddelen, 337
Almanak uitgereikt aan KNMvD, 338
BST, 338

Symposium veterinair specialisme, 338
Kadercursus voor beginners, 338
Dierenartsenpraktijk \'Oost-Drenthe\', 339
Hoe het was, hoe het is, hoe het worden zal, 358
Dierenartsen houden ook van boeren, 362
Vlaggen Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde, 371,439, 755
Model stage overeenkomst, 371

Aanvullende toetsingscriteria voor diergeneesmiddelen, toegepast bij
dieren voor merkvleesproduktie, 393
Jaarverslag 1991, KNMvD, Afdeling Zuid-Holland. 402
35 Jaar afgestudeerd, 402

The European Society of Veterinary Oncology (ESVONC), 403
Jaarverslag Raad voor het vrije beroep, 405
Veterinary Continuing Education, 406

Dr. Grady Young Veterinary Acupuncture Grant and Scholarship, 406
Dierenarts op weg naar een Europa, 427
Hoe bij (de tijd) blijven, 437

Solliciteren op advertenties onder nummer in het Tijdschrift voor
Diergenee.skunde, 437

Presentatietechnieken voor dierenartsen, 438
Minimumloon 1,4% omhoog, 438

Veterinair Journalist versterkt redactie, 472

Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde, 473

Positieve lijst diergeneesmiddelen, 473

Restanten entstoffen, 474

Bijeenkomst I iteratuurinformatie-systemen, 474

Uitponden van diergeneesmiddelen, 507

Kees de Tippelaar - Het Femur, 508

Derde lustrum Ciroep Veterinaire Homoeopathic, 530

Vakbeurs Intensieve Veehouderij, 541

Landelijke middag voor vrouwelijke dierenartsen verschoven naar
28 november, 541

Afdelingsvergadering KNMvD-Zeeland, 541
Najaarsdag 1992 rond thema \'Geregeld\', 544,616
Voorjaarsdagen 1992,579
Klankbordgroep RVV, 580

KNMvD Afdeling Groningen-Drenthe viert 150-jarig bestaan,
580,649

Symposium brengt de dierenarts-specialist onder de aandacht, 581
Cursus gebitsverzorging, 581
Diergeneeskundig Jaarboek 1993, 585,653
Conflict? Even het netwerk bellen!, 612

Call for posters and short communications Voorjaarsdagen 1993,
616, 651
Aanvulling, 649

Landelijke middag voor vrouwelijke dierenartsen, 650
Overstekend wild, 650, 758
De Veer benoemd tot inanagcr takorganisatie, 651
International Veterinary Congress, 651
Uw auto leasen of kopen\'.\', 716
Presentatie? Uw eigen creatie! 717
Euthanasie bij gezelschapsdieren, 717
Stafmedewerker publiciteit, 720
Testrapport Fysicom softwarepakket, 720
Veterinair Tuchtcollege en Beroepscollege, 753
Sluitingstijden bureau KNMvD, 754
Ongebruikt kapitaal: De beroeps(on)niogelijkheden van de
vrouwelijke dierenarts: een inventarisatie, 754
Zie ook BERICHTEN EN VERSLAGEN
KNMvD-Bureau

Van het bureau, 223
KNMvD-Commissies

Commissie BDVZO, 26
Commissie Dierenartsen in Dienstverband, 286
Commissie Ethiek, 756
Commissie VDA, 159,310, 541, 650. 754
KNMvD-Dierenartsennetwerk
Installatie, 612
Lijst van deelnemers, 614
KNMvD-Ereraad
Ereraad, 158
Van de Ereraad, 536
Jaarverslag Ereraad 1991,539
KNMvD-Federation of Veterinarians of the EC (FVE)
FVE,311

KNMvD-Financicle Dienstverlening

Adviseurschap W.L.C. Ruiten, 254
KNMvD-Groepen

Groep Veterinaire Specialisten, 8, 139,271, 379,479, 581, 631
Groep Praktici Grote Huisdieren, 160,358
Groep Veterinaire Homoeopathic, 455, 530
Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren, 255,405, 544, 616
Ciroep Geneeskunde van het Rund, 100, 102,400
GrocpGKZ,310
KNMvD-ln Memoriam
Angelino, A., 252
Bant, S., 284
Beek, D.M.J. van, 363
Bereken, Prof dr. J.M.M. van den. 188
Boom, J., 364
Claessens, Dr. J.P.C., 610
Dufour,E.M.,648
Hoogerbrugge, A., 572
Jong, P. de, 469
Krijger, J., 682
Leopold, B.L.,22ü
Scholma, D.A., 752
Timmerman, J., 401
Ulsen, Dr. F.W. van, 436

-ocr page 8-

Veen, D.W.van,716
Verwer.Dr. M.A.J.. 156
KNMvD-Jaarcongres en Algemene vergadering

Jaarcongres 1991; Congresthema:\'Dier(en)arts....uit balans?!\',
110,141,169,206

Jaarcongres 1992,99, 161,223,287,312, 366,404,440,471, 506,
536, 560

- Sportdag KNMvD 1992, 339, 366,404,439,473, 541,683
-Jaarrede 1992,574,649

- Onthulling Feniur, 687

139e Algemene Vergadering 1992

- Vacatures in besturen en commissies, 157

- Kandidaatstellingen voor Ereraad, Hoofdbestuur, Financiële
Commissie en Hoofdredactie, 505

Buitengewone Algemene Vergadering, 99, 189

- Verslag van de Buitengewone Algemene Vergadering, 189
Jaarcongres 1993,754

KNMvD-Jubilea

Jubilea 1992,29
KNMvD-Nederlandse Vereniging van Dierenartsvrouwen

Bestuurssamenstelling, 253
KNMvD-NOVAD Coöperatie Ideëel

Tak-organisatie diergeneeskunde en dierenartsenpraktijken, 336
Op weg naar NOVAD Coöperatie Ideëel, 440
Besluit takorganisatie, 649
KNMvD-PAO-Diergeneeskunde
PAO-Diergenceskunde, 160, 196

Cursus Veterinaire Apotheek Gezelschapsdieren: \'Een aanrader\', 564
Cursussen Voorjaar 1992,27,70, 104, 129,225,257,288,314, 340
Cursussen Najaar 1992,373,406,442,476,510, 542, 582, 617,
653,689

Cursussen Najaar 1992, Voorjaar 1993, 722, 760
Jaarverslag 1991,470

Post Academisch Onderwijs krijgt nieuwe directeur, 301
KNMvD-Personalia

28,69, 103, 130, 160, 193,225,256,288,313,340,373,407,442,475,
509, 542, 583,618, 652, 688, 721, 759
KNMvD-Raad voor Specialisatie Diergeneeskunde
Openstelling Registers, 188

Het gecombineerde jaarverslag van de Raad voor Specialisatie en de
Registratieconimissie Diergeneeskunde, 367,438
Jaarverslag Commissie Registratie Proefdierpathologen, 753
KNMvD-Stichtingen

Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen, 59, 473
Stichting Regi.stratic Gezelschapsdieren Nederland, 88
KNMvD-Studentenverenigingen
Cerberus, Professorenborrel, 129

DSK, 12« lustrum. Bok on the roek, 256, 312, 366,404,440,471, 506,
536, 560

DSK, Peerdepieten, 255

DSK, XIV<= Veterinaire Studenten Almanak, 99, 338
DSK, XV^ Veterinaire Studenten Almanak. 606
Mastitis, bestuurssamenstelling, 194
Veterinair Dispuut Unitas, bestuurs,samenstclling, 130
Veterinaire Motor Club, 256

Veterinaire Studenten Kegelclub \'Duim in \'t gat\',bestuurssamen-
stelling, 194

Veterinaire Vee Fokkers Club \'De Uithof, 744
KNMvD-Vacaturebank, 256

Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt van dierenartsen, 192, 365
Vacatures in het buitenland, 226, 303,431, 569, 714
KNMvD-Voorzitterseolumn
Voorzitter KNmVD, 23
KNMvD-Wie is wie en wie doet wat?
Algemeen Bestuur, 22

Commissie Dierenartsen in Dienstverband, 286
Commissie VDA, 310
Ereraad, 158

Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren, 254
Groep Geneeskunde van het Rund, 400
Hoofdbestuur, 98
Hoofdredactie. 191
Secretariaat KNMvD, 24
Koliek, pony, 450
KONIJN

Conjunetivitis, 498, 567
Hooiverstrekking, 655
Pelsbijten, 655

Referaten. 304, 749
Voeding, 655
Koninklijke Onderscheiding

Dr. J.L. van Os, 178
Krachtvoeropname, slechte, rund, 269, 298
Kreupelheid, hond, 109

LANDBOUWHUISDIEREN

Beroeps(on)geschiktheid dierenarts, 110

Computerprogramma VeKuSoft-UNIFORM, 213

Diergeneesmiddelen, 274,332, 337, 382, 393,397

Fysiotherapie, 243

Gezondheidszorg, 169

Integrale kwaliteitszorg, 169

Intensieve veehouderij, 169

Merkvleesproduktie, 393

Milieucontaminatie, 517, 519, 525,548, 551, 554

Rol dierenarts, 674

Stress, 141

Verantwoordelijkheid dierenarts, 110
Veterinaire bedrijfsgeleiding, 212

Zie ook GEIT, PAARD, PLUIMVEE, RUND, SCHAAP. VARKEN
en VLEESKALVEREN
Landbouwkwaliteitsbesluit voederverbod afgebroeide bloembollen, 165
Laten braken, hond en kat, 747
Lebmaag-ulcus, rund, 485
Lebmaagdislokatie naar links, rund, 214
Logboekregistratie, vleesvarkensbedrijven, 41
Longwormvaccinatie, zoogkalveren, 463
Lood-intoxieatie, rundvee, 78

M

Maatschappelijke aspecten, biotechnologie, 303
\'Mad cow di.sease", kat, 412
Magnesiumbe.schikbaarhcid, rund, 105
Magnesiumvoorziening, rund. 425
Mammacarcinoom, kat, 2
Mammatumor, hond, 71
Mastitis, mycotische, rund, 414
Meervallen, dodingsmethoden. 384
Melkproductie, verminderde, rund, 269,298
Merkvleesproduktie, 393
Mestkelder, gasvomiing, 13
MICROBIOLOGIE
Referaten, 387

Milieu, 274, 332, 352, 513,517,519, 525, 547, 548, 551, 554, 587, 588,

589, 590, 592, 594, 595

Milieucontaminanten, voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, 548,
550,554,592, 594

Milieucontaminatie, landbouwhuisdieren, 517, 519, 525, 548, 551, 554
Milieu-dier-mens, 513, 517, 519, 525, 547, 548, 551, 554, 587,588, 589,

590, 592, 594, 595
Moratorium, BST, 178
Motivatie, dierenartassistente, 49
Mouwke, 7,91

Mycotische mastitis, rund, 414
Mycotoxicose, rund, 165

N

Neopen®-gebruik, vleeskalveren, 694
Neospora-abortus, rund, 599
N iet-tochtigheid, rund, 210
NIEUWS VAN DE INDUSTRIE

21,59,91, 126, 182, 216, 278,307, 335, 355, 388,432,456,565, 646,
678,710, 746

-ocr page 9-

Oestrische cyclus, kat, 265
Olliilaniis Iriciispis-mfecUe. kat, 727
ONCOLOGIE

Mammacarcinoom, kat. 2
Mammatumor. hond. 71
Referaten, 387
Onderwijs, Veterinaire milieuhygiëne, 590
Oorlogsherinneringen, 245, 305
OP VERWIJZING

Diagnostische beeldvonning bij cardiologische patiënten, 8
Met kleine beetjes, 139

Chronische constipatie bij de volwassen kat, 271
Een paard met Osteochondrose. Wat nu\'?, 379
Wees wijs - verwijs! Feit of fantasie?, 479
Carpaal bandletsel; een onderschat probleem bij de hond, 631
Opleiding, diergeneeskundige. 206
Osteochondrose, paard. 379
Ovariëctomie. kat. 2

PAARD

Corpus alienum, pony, 450
C\'reatinefosfokinase (CPK)-bepaling, bloed, 173
Darmpcrforatie, pony, 450
Hematologisch onderzoek, 343
Koliek, pony, 450
Osteochondrose, 379
Paru/ilaria miillipapillosa, 3Ü0
Referaten, 151,333
Reflotron\'"-, 173
Veulenbrigade, 119
Zie ook LANDBOUWHUISDIEREN
Palingen, dodingsmethoden, 384
Papegaai, 55

Pcinifiluriu nnillipapiUosa, paard, 300

Pars oesophagea, slijmvliesveranderingen, varken, 445

Pasleurelhi huemutityca, serotypen, rund. 35

Pathologie, geaborteerde rundervruchten, 375

Pathologie, mestvarkens, 82

PEARS, 238,259

Pelsbijten, konijn, 655

Pensioenregeling, dierenartsassistente, 26, 160
Persen post partum, schaap, 121
Personeel, 49
PLUIMVEE

Ademhalingsproblemen, slachtkuikens,390
Colibacillose, 124
Doden eendagskuiken.s, 756
Huisvesting legkippen, 283
Kalkoen, 121, 182.280

Referaten, 215, 333,387,434.465, 502, 532, 644
Salmonellu enleriliclis. 281
Zie ook LANDBOUWHUISDIEREN en VOGELS
Pneumonie, vleeskalveren, 694

Positieve lijst diergeneesniidelen, varkensbedrijven, 397,473

Preventie pseudovogelpest, vogels, 636

Probiotica, 345

Progestativa, kat. 2

Prolaps urineblaas, rund, 180

Prostaataandoeningen, hond, 481

Prostaglandinen, rund, 179

o

Pseudovogelpest, preventie, vogels, 636

Q

QUARTERLY zie THE VETERINARY QUARTERLY

Raaigras \'staggers\', opgestalde pinken, 323
Rachitis, geitelammeren, 629
Reactie op regeringsstandpunt, biotechnologie, 330
Rectificatie. 4, 298, 332,438,490, 567, 720
Retlotron®, 173

Regeringsstandpunt, biotechnologie, 326

Reiniging en ontsmetting, slachtkuikenbedrijven. 218

RESIDUEN

Cadmiumresiduen, slachtrunderen, 548
Zie ook ANTlMlCROBlëLE THERAPIE, INTOXICATIES en
VLEESKEURING
Richtlijn vleesprodukten, 243
Richtlijnen full colour foto\'s en illustraties, 161
Richtlijnen voor auteurs:\' Vancouver Style\', 31
Rol dierenarts, veranderde dierhouderij, 668
Röntgenologisch onderzoek, hanpatiënt, 8
Rubrieken, Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 317
RUND

Abortus, 375, 599
Acuut soporeus kalf, 498
Ascaris siiiim, 296
Atresia ani et recti, kalf, 462

Bestrijdingsmiddelen, bloembollen, rundveevoeding, 165

Beta-hydroxybutyraat, 627

Bloembollenvoedering, 165

Boviene Spongioforme Encefalopathie(BSE), 535

BST, 178.338

Cadmium-toxiciteit. 548

Caecum-amputatic, stier, 5

Corticale necrose, kalveren, 534

Creatinefosfokinase (CPK)-bepaling, bloed, 173

Cysteus ovarium, 179

Dierenartsinstructie voor exportvoorbereiding fok- en gebruiks-

runderen, 421

Drachtigheidstest, 149

Eczema solare, 645

Fractuurbehandeling, kalf, 748

Hypomagnesemie, 105

Identificatie en registratie, 184

Krachtvoeropnanic, slechte, 269,298

Landbouwkwaliteitsbesluit voederverbod afgebroeide bloembollen,
165

Lebmaag ulcus, 485
Lebmaagdislokatie naar links, 214
Longwormvaccinatie, zoogkalveren, 463
Lood-intoxicatie, 78
Magnesiumbeschikbaarheid, 105
Magnesiumvoorziening, 425
Mastiti.s, mycotische, 414
Melkproductie, verminderde, 269,298
Mouwke, 7,91
Mycotische mastitis, 414
Mycotoxicose. 165
Niet-tochtigheid.210
Paxleiirella haemolvlica, serotypen, 35
Pathologie, geaborteerde rundervruchten, 375
Prolaps urineblaas, 180
Prostaglandinen. 179

Raaigras \'staggers\', opgestalde pinken. 323
Referaten 183, 247,354,434,465,678, 749
Retlotron®. 173

Salmonella (/»/»/»/-infecties, 730
Schimmel-intoxicatie. 165
Seleniumtekort, 151
Slechte krachtvoeropname, 269, 298
Spirilvomiige bacteriën, 485
Torsio caeci, stier, 5
Toxiciteit, cadmium, 548
Urineblaas-prolaps, 180
Varkensdrijfmest, 296
Verminderde melkproductie, 269, 298
Verslikpneumonie, 86
Voederbietenvoedering, 627
Zinkprotoporfyrinc, lood-intoxicatie, 78
Zwelling anus en vulva, 269,298

R

-ocr page 10-

Zie ook LANDBOUWHUISDIEREN
RVV-Mededelingen

Dierenartsinstructie voor exportvoorbereiding fok- en gebruiks-
runderen, 421

Salaris, dierenartassistente, 49
Salmonella Jw/)//n-infecties, rund, 730
Salmonella enterilidis. pluimvee, 281
SCHAAP

Persen post partum, 121
Zie ook LANDBOUWHUISDIEREN
Schildpad, vitamine-A-gebrek, 325
Schimmel-intoxicatie, rundvee, 165
Sectiebevindingen, mestvarkens, 82
Seleniumtekort, rund, 151

Serologische monitoring systemen, vleesvarkens, 208

Serotypen, Pasteurella haemolylica, rund, 35

Slachtbloed, vleesvarkens, 208

Slachtkuikenbedrijven, reiniging en ontsmetting, 218

Slechte krachtvoeropname, rund, 269, 298

Slijmvliesveranderingen, pars oesophagea, varken, 445

Softwarepakketten, gezelschapsdierenpraktijk, 220

Specifiek ziekenhuisafval, 384

SPF-varkenshouderij, 186

Spirilvormige bacteriën, rund, 485

Sterfte, mestvarkens, 13, 82

Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen, 59,473

Stichting Registratie Gezelschapsdieren Nedeland, 88

Strangurie, teef, 139

Sireptococeiix suis type 1, biggen, 691

5;/-e/)toc«c( i(.v,sH/.s-bestrijding, varken, 118

Stress, landbouwhuisdieren, 141

Stress, varken, 445

STUDENTENREFERATEN

Studentenreferaten september t/m december 1991, 16
Studentenreferaten januari t/m april 1992, 308
Studentenreferaten 1992 (april-nu), 503
Acute hemorragische enteritis bij het volwassen rund, 93
Alleen is maaralleen. Welzijn van mestkalveren, 570
CAE, 62

Caseous Lymfadenitis bij het schaap, 570

De rol van a-pathogenen in de beschenning van de uier tegen infectie
met pathogenen, 217

De epidemiologie en klinische symptomen van pinkengriep, 426,490
De lebmaagsdislocatie naar rechts: een evaluatie, 677
De Veterinäre controle op samengestelde menwedstrijden, met een
concept vooreen veterinair regcleinent, 388
De latentie van
Brucella ahoruis: een probleem in de gerichte
bestrijding, 637

De winterslaap in het bijzonder bij de egel, 466

Dilatatio et torsio ansae proxitnalis coli et caeci bij het rund, 179

Effecten van enkele opiaten bij paarden: een literatuuroverzicht, 677

Equine granulomatueze enteritis, 334

Follikel, ovulatie en inseminatie, 426

Gespleten gehemelte bij de hond: ontstaanswijze en oorzaken, 750
Heupdysplasie bij de Sint Bernhard: van ouder tot nageslacht, 150
Leeftijd en uterienc functie, 466
Maagdarmontstekingen bij de kat, 93

MDV een studie naar de Pathogenese van het Maagdilatatie-Volvulus-
Syndroom bij Duitse Doggen in relatie tot erfelijkheid, voeding en
leefgewoonten, 249
Middenoorpoliepen bij de kat, 570
Oestron-sulfaat en worpgrootte, 467

Paratuberculose bij rundvee in Nederland hardnekkig en springlevend,
16

Perinatale sterfte bij Witte Nieuwzeelanders op enkele Nederlandse
commerciële konijnenfokkerijen, 308
Postoperatieve paralytische ileus bij het paard, 712
Probleemgedrag bij de kat, 124

Pseudogravidltelt en de behandeling met metergoline. 465
Rhodococcus t\'</i//-pneumonie bij veulens, 249
Rotavirus- en Cryptosporidium-infecties bij lammeren. Een literatuur-
onderzoek en eigen onderzoek, 277

Taurine-deficiëntie bij de kat: een literatuuronderzoek, 677
To be or nor to be..! Wat zijn de gevolgen van een castratie voor het
gedrag en de gezondheid van een hond, 503
Van harmonisatie naar unificatie; beperking van Nederlandse
regelingsbevoegdheden door EEG-hamionisatie richtlijnen op
veterinair terrein, 217
Tandheelkunde, veterinaire, 149, 199,319,560
Taxus /jötcüto-intoxicatie, lammeren, 697
Terugkomers, varken, 273
Terugkoppeling info-varkenshouder, 291
Tiletamine/zolazepam/atropine sedatie, hond, 148
Torsio caeci, stier, 5
Toxiciteit, cadmium, rund, 548
Tuchtrecht, veterinair, 60
TIJDSCHRIFT voor DIERGENEESKUNDE

Banden Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1991,24,27,48,70, 102,
129, 160, 188,224,403,443

Banden Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1992,467, 506, 516, 540,

586,617, 651,720, 743

Editorial,513,547,587

Hoofdredactie, 1, 161, 191,492,513,587

Ingezonden, 16,57,58,59,91,92, 124, 149, 150,214,245,246,305,
332,420, 644,746

Nieuws van de industrie, 21, 59, 91, 126, 182,216, 248, 278, 307, 335.

355, 388,432,456,501, 565,646, 678, 710, 746

Op verwijzing, 8, 139, 271, 379,479,631

Rectificatie, 4, 298, 332,438,490, 567

Redactie, 547, 564

Redactionele Kolom, 1,317

Richtlijnen voor auteurs, full colour foto\'s en illustraties, 31, 161
Rubrieken, 317

Studentenreferaten, 16, 62, 124, 150, 179,217,249,276, 308, 334,
389,426,465,466,467,490, 503, 570, 637, 677, 712, 750
Vraag en antwoord, 7, 55, 86, 121. 151, 179,210,238,239,273,298,
325, 355, 390,425,462,463,464,498,499, 500, 558, 645,675, 713,
747,748

u

Uitponden diergeneesmiddelen, 507
Urineblaas-prolaps, rund, 180
Urolithiasis, kat, 355

V

VARIA

A goat was found dead and was destroyed, 179
Medici aan de meet, 426
WRSA moedigt studenten aan, 428
Zie ook BERICHTEN EN VERSLAGEN
VARKEN

Acute sepsis, biggen, 691

Antistoftiters, Ziekte van Aujeszky, slachtbloed. 208
Blaasjesziekte, 623. 643, 647, 720, 747
Gasvorming, mestkelder, 13
Influenza, 735

Integrale Keten Beheersing (1KB), vleesvarkensbedrijven, 41, 291

Logboekregistratie, vleesvarkensbedrijven. 41

Mestkelder, gasvorming, 13

Pars oesophagea, slijmvliesveranderingen, 445

Pathologie, mestvarkens, 82

PEARS, 238,259

Positieve lijst diergeneesmidelen, 397,473
Sectiebevindingen, mestvarkens, 82
Serologische monitoring systemen, 208
Slachtbloed, 208

Slijmvllesveranderingen, pars oesophagea, 445
SPF-varkenshouderij, 186
Sterfte, mestvarkens, 13, 82
5»\'t7;toaxr».s-.y»/.y-bestrijding, 1 18
Streptococcus suis type I, biggen, 691
Stress, 445

-ocr page 11-

Terugkomers, 273

Vesiculaire varkensziekte, 623, 643, 647, 720, 747
Ziekte van Aujeszky, 700

Ziekte van Aujeszky, antistoftiters, slachtbloed, 208
Zwavelwaterstofgas-verstikking, 13
Zie ook LANDBOUWHUISDIEREN
Varkensdrijfmest, rund, 296
VD-Bcsmetteiijke Dierziekten

20, 94, 186,219, 250,283, 356,460, 535,713
VD-Mededelingen

Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde, 19

Uitwisseling keuringsdierenartsen met andere EEG-landen, 20

Het veterinair tuchtrecht, 60

Antigeenbanken MKZ in dc EEG, 94

Twaalfjaar varkenspestbestrijding in de EG, 94, 250

Voorlichting nieuwe EG-regelgeving, 185

Geen inenting tegen exotische ziekten, 219

Seminar over huisvesting legkippen, 283

Beknopt verslag van de 60^ algemene jaarlijkse bijeenkomst van het
Office International des Epizootics in Parijs, 418
Honorary Associateship drs. .1. Janssen, 460
BSE in Denmarken, 535

Vrijstellingsregeling Diergeneeskunde voor EG-dierenartsen, 609
Swine Vesicular Disease (SVD), 647. 747
Uitbraak pseudovogelpest in Noord-Limburg, 647
VEEHOUDER EN DIERENARTS 20. 224,403, 615, 755
Verantwoordelijkheid, dierenarts, 110
Verminderde melkproductie, rund, 269,298
Verotoxinen, £.
coli. 235
Verslikpneumonie, rund, 86
Vesiculaire varkensziekte, 623,643, 647, 720, 747
Veterinair tuchtrecht, 60
Veterinair antibioticumbeleid, 611
Veterinair Tuchtcollege en Beroepscollege, 753
Veterinaire bedrijfsgeleiding, 212
Veterinaire ethiek, 17
VETERINAIRE HISTORIE
Joodse student, 245
Oorlogsjaren, 245,305
Veeartsenijkundige Hogeschool, 245
Veterinaire tandheelkunde, 149, 199,319, 560
Veterinaire milieuhygiëne, 588, 590
THE VETERINARY OUARTERI.Y
Samenvattingen 1990, 349

\'The Veterinary Quarterly" tegen gereduceerd tarief, 99
VHI-Mededelingen
Code of practice, 61

Vergadering Codex Comité Vleeshygiëne, 125
Nieuwe medewerker Sectie Dierproeven, 125
Nieuwe medewerker Sectie Good Laboratory Practice, 126
Voorgenomen wijziging van de Destrutiewet, 153
Mogelijkheden van SPF-varkenshouderij in Noord-Nederland, 186
Resultaten van een 1991 verricht onderzoek naar reiniging en
ontsmetting in slachtkuikcnbedrijven, 218
Wetenschappelijke vergadering, 244

Sulmonelki e/i/e;7//<//.v-bewaking en -bestrijding bij pluimvee in 1991,
281

Aktieprogramma\'s Veterinaire In.spectie eerste kwartaal 1992,429
Consumentenvoorlichting als afstudeeropdracht, 533
Virusreservoir, 735
Vitamine-A-gebrck, schildpad, 325
VLEESKALVEREN
Baytril®-gcbruik, 694
Corticale necrose, 534
Gewichtscurve vleesstieren. 490
Neopen®-gebruik, 694
Pneumonie, 694
Voortplanting vleesvee, 133
Vruchtbaarheid vleesvee, 133
Zie ook LANDBOUWHUISDIEREN
VLEESKEURING

Herziene vleeskeuring, 291

Informatievastlegging boerderij-fase, vleesvarkens, 291
Informatievastlegging slachterij-fase, vleesvarkens, 291
Integrale Keten Beheersing (1KB), vleesvarkensbedrijven, 41, 291
Keuringsbeslissing, 499, 697
Terugkoppeling info-varkenshouder, 291
Zie ook RESIDUEN

Vlcesstieren, gewichtscurve, 490
Vleesvee, zie VLEESKALVEREN
Voederbietenvoedering, rund, 627
Voeding, konijn, 655
VOEDINGSMIDDELENHYGIëNE

Aktieprogramma\'s Veterinaire Inspectie, 429
Escherichia coli 0157:H7,235

Milieucontaminanten, voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, 548,
550,554, 592,594

Referaten, 122, 183,215, 247, 280, 304,434, 532, 567, 644
Reiniging en ontsmetting, slachtkuikcnbedrijven, 218
Salmonella enteriiidis, pluiinvee, 281
Verotoxinen,
E. coli, 235
Voed.selinfecties, 235
Voedselinfecties, 235
VOGELS

Influenza, 735
Klassieke vogelpest, 735
Preventie pseudovogelpest, 636
Virusreservoir, 735
Watervogels, 735
Zie ook PLUIMVEE
Volksgezondheid, 513,517, 519, 525, 547, 548, 551, 554
VOORJAARSDAGEN

Proceedings, Voorjaarsdagen 1992, contents, 3S
Voorjaarsdagen 1992,89, 123, 152,579
Voorjaarsdagen 1993,616,651
Voortplanting, vleesvee, 133
VRAAG EN ANTWOORD
Acuut soporeus kalf, 498
Ademhalingsproblemen bij slachtkuikens,39ü
Bijenziekten in Nederland, 500
Conjunetivitis bij konijnen, 498
Corticale necrose, 534
Dacryocystitis, 558
De benauwde papegaai, 55
Eczema solare, 645

Een 3-4 maanden oude kat met urolithiasis, 355
Faeces bij kalveren, 462
Het mouwke, 7

Het mislukken van een ingestelde fractuurbehandeling, 748

Het hevig persende schaap, wat doen we er aan?, 121

Hoe vaak komt incontientia urinae voor als complicatie na

ovariohystercctomie bij de hond?, 464

Hond of kat laten braken?, 747

Keuren en herkeuren, 499

Lucht onder huid, 239

Oorzaken primair en secundair glaucoom bij de hond, 675
Pannus, 713
PEARS, 238

Rund wil niet tochtig zijn, 210
Terugkomers, 273

Therapie en prognose bij brakende Cocker reu, 298

Toepassen van longwormvaccinatie bij ernstige longwonti-

besmetting,463

Verslikpneumonie. 86

Vitamine-A-gebrek bij de schildpad, 325

Wat is de juiste therapie voor een seleniumtekort bij jongvee en

volwassen rundvee?, 151

Wat ging er fout in de magnesiumvoorziening?, 425

Wat zijn de risico\'s van een \'blinde\' PCi-injectie bij koe inet cysteus

ovarium, 179

Vrijstellingsregeling Diergeneeskunde, EG-dierenartscn, 609
Vruchtbaarheid, vleesvee, 133

w

Watervogels, influenza, 735
Welzijn, aquacultuur, 278
WETGEVING

Destrcutiewet, 153
EG-regelgeving, 185
Hel veterinair tuchtrecht, 60
Richtlijn vleesprodukten, 243

Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde, 19, 26,473

-ocr page 12-

Ziekenhuisafval, 384
Ziekte van Aujeszky, 700

Ziekte van Aujeszky, antistoftiters, slaehtbloed, vleesvarkens, 208
Zinkprotoporfyrinc. lood-intoxicatie, rundvee, 78
Zwavelwaterstofgas-verstikking, varkens, 13
Zwelling anus en vulva, rund, 269,298

Inlegger P.A.O. Diergeneeskunde \'Zeister
Dagen\'

Losse inleggers in 1992

T.v.D. 1 september 1992

Samengesteld door drs. G.Th.A. Mcngcs, oerdcn

-ocr page 13-

Redactionele kolom

TIJDSCHRIFT VOOR
DIERGENEESKUNDE IN
EEN NIEUWE JAS!

Het is zover, een voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
in zekere zin historisch mo-
ment. Want voor het eerst sinds 1863 verschijnt
het Tijdschrift in een groter, het A4-formaat.
Er is lang gewikt en gewogen. Over de jaren heen
bleken er evenzovele voor- als tegenstanders te
vinden te zijn, maar men voelde niet zo zeer de
noodzaak voor veranderingen. De knoop werd
tenslotte doorgehakt, omdat de redactie, mede
aangemoedigd door de Redactie Advies Raad,
meent het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde aan
de eisen des tijds te moeten aanpassen.
Wat zijn nu de argumenten geweest, zult u
wellicht vragen, die deze veranderingen wense-
lijk maakten.

Redenen — praktische, esthetische en financiële
— die pleiten voor de overschakeling naar A4-
formaat zijn feitelijk bekend; zo biedt de grotere
bladspiegel meer mogelijkheden qua grafische
vormgeving, zoals variatie tekstkolommen en
betere plaatsing van illustraties. Bovendien wor-
den de formaten uit de A-reeks internationaal
steeds meer als standaard geaccepteerd. Ook
adverteerders kunnen hun advertentiemateriaal
(goedkoper) afstemmen op dit standaardfor-
maat.

Verder is er, zoals u hebt kunnen vernemen uit de
jaarrede van de voorzitter van de KNmvD, het
Hoofdbestuur veel aan gelegen om de communi-
catie met de leden verder te verbeteren. Dat is
eveneens een argument. De redactie is daarenbo-
ven van mening dat een aanpassing van het
\'gezicht\' van de Maatschappij in de vorm van een
moderne uitgave de leesbaarheid van het Tijd-
schrift zal verbeteren. Dat snijdt alleen hout als
ook de inhoud qua indeling en berichtgeving
wordt aangepast, waar in de komende maanden
het nodige aan zal worden gedaan.
Nadat het Hoofdbestuur het licht voor de over-
schakeling op A4-formaat definitief op groen
had gezet, zijn de voorbereidingen met spoed
aangepakt. Ondanks de onvermijdelijke \'ups en
downs\' en onzekerheden vond de redactie het
nieuwe \'bouwwerk\' voldoende stevig in de
steigers staan om daarmee in ieder geval op 1
januari 1992 in A4-formaat uitgevoerd, met een
nieuwe lay-out en een geheel nieuw uiterlijk van
start te gaan.

Dit nieuwe uiterlijk heeft een geheel andere
opmaak met de omslag in de traditionele paarse
kleur van de diergeneeskunde, terwijl druktech-
nisch de lettertypes en de kolomindeling gewij-
zigd zijn. De nieuwe lay-out werd uitgewerkt
door \'Wissink Visuals\' - Grafische Vormgeving,
te Nijmegen.

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is een
verenigingstijdschrift dat eveneens gelezen wordt
buiten onze eigen kring. In feite gaat het bij onze
berichtgeving om drie zaken:

— De ontwikkelingen op het vakgebied met
name gestalte gegeven door de publikatie van
wetenschappelijke artikelen.

— De gebeurtenissen rond onze leden en andere
activiteiten binnen de KNMvD in het zoge-
naamde \'Maatschappij-gedeelte\'. Het Hoofdbe-
stuur geeft in deze rubriek, zoals dat thans
overigens ook al het geval is, zijn visie op het
beleid en dat van de overheid.

— De veterinaire aspecten van het algemene
nieuws op het gebied van de politiek en de
wetgeving.

Een vernieuwing daagt de lezer uit tot lezen en de
redactie tot het op peil houden van een zo hoog
mogelijke standaard ten aanzien van de actuali-
teit (met uiteraard de beperking van een veertien-
daagse verschijning) alsmede die van de weten-
schappelijke publikaties.
Het aantrekken van een stafmedewerker publici-
teit in de naaste toekomst moet de redactie
helpen deze uitdaging waar te maken. We gaan
er van uit dat de vergrote belangstelling ook zal
resulteren in reacties van lezers, een wisselwer-
king dus, waardoor het blad aan levendigheid
geducht zal winnen.

The Veterinary Quarterly ondergaat eveneens
een \'face lift\'. Door tezelfdertijd op A4-formaat
over te schakelen, wordt de produktie van beide
tijdschriften, TvD en VQ, vergemakkelijkt.
Het kopij-aanbod voor de VQ ontwikkelt zich
positief. Er gaan hier en daar zelfs stemmen op
die pleiten voor een verhoging van de verschijn-
singsfrequentie van de VQ. Ook een eventueel
samenwerkingsverband inzake
The Veterinary
Quarterly
met onze collega\'s van het Vlaams
Diergeneeskundig Tijdschrift
lijkt — gezien ook
tegen de achtergrond van het Europa na 1992 —
niet geheel ondenkbaar. De redactie zal deze
ontwikkelingen nauwlettend volgen en trachten
hierop adequaat in te spelen.
Met de introductie van het A4-formaat heeft de
redactie dus een nieuwe aanzet — een ruim
kader waarbinnen het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde
zich verder kan ontwikkelen —
willen geven. De verdere uitwerking/invulling
zal tijdens de rit, in fasen, worden uitgevoerd
zodat op 1 januari 1993 het hele vernieuwings-
proces zal zijn voltooid. De steun en inbreng van
de lezers zijn hierbij onontbeerlijk. De redactie
doet daarom graag een beroep op de lezers van
het
Tijdschrift voorDiergeneeskundehxmn \'mee
te denken\' en nieuwe ideeën en suggesties ter
verbetering aan te dragen.
Tenslotte wensen de Hoofd-^edactie en de Weten-
schappelijke Redactie de lezers, de auteurs, en de
medewerkers een voorspoedig 1992 toe!

HOOFDREDACTIE

T I .1 l> S C H R 1 h T VOOR D I E R ü E N E F S K IJ N I) F. . D F. E 1. 117, A I- l, E V F R I N (i

-ocr page 14-

Oorspronkelijke artikelen

□ver de betekenis van
□var
Tectomie en progestativa voor het

ontstaan van het mammacarcinoom bij de kat

The significance of ovariectomy and progestogens in the development of mammary carcinoma in the cat

W.MisdGrpi.2. Antoinette Ronnijn 3 en A.A.M.Hart
Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:2-4

Samenvatting

Het mammacarcinoom bij de kat heeft een slechte prognose. Vanwege de locale
maligniteit en de metastasering heeft deze tumorziekte niet alleen betekenis voor
de veterinaire praktijk, maar ook voor vergelijkend modelonderzoek, zowel voor
wat betreft experimenteel-therapeutische mogelijkheden als voor bestudering
van etiologie en pathogenese.

Er is tot dusver weinig bekend over het ontstaan van mammacarcinomen bij
mens en huisdieren. Om meer te welen te komen over de rol van endogene en
exogene geslachtshormonen werd een case-controlstudie verricht Het bleek dat
bij de kat ovariëctomie (RR 0.36) een duidelijke beschermende werking had ten
opzichte van het optreden van mammacarcinoom, terwijl progestativa na
regelmatige toediening een duidelijk verhoogd risico gaven (RR 2.81). Onze
bevindingen geven aan dat voorwat betreft het optreden van mammacarcinoom
oestruspreventie via ovariëctomie de voorkeur verdient boven de toediening van
progestativa.

Summary

Mammary carcinoma in the cat has a poor prognosis. Because of metastasis and
local malignity, these tumours are of relevance not only to veterinary practice but
also to comparative research as a model to study possible therapies and the
aetiology and pathogenesis of the disease. Little is known about the development
of mammary tumours in humans and companion animals. A case-control study
was carried out to learn more about the role of endogenous and exogenous sex
hormones. In the cat, ovariectomy (RR 0.36) had a clear protective effect against
the development of mammary carcinoma, whereas regular administration of
progestogens clearly increased the risk of carcinoma development (RR 2.81).
Our results show that with regard to the evidence of mammary carcinoma,
oestrus prevention by ovariectomy is to preferred to the administration of
progestogens.

Inleiding

Het matnttiacarcinoom van de kat is een vrij frequent voorko-
mende tumorziekte. De incidentie in Californië is vastgesteld op
12,8 per 100.000 dieren per jaar (1). Deze tumorziekte wordt
vooral in de veterinaire praktijk (Ie lijn) behandeld met
chirurgie. Door de sterk infiltrerende en destruerende groeiwijze
(fig. 1 en 2) bestaat een grote kans op locaal recidief en
metastasering. Uit een vanuit het Nederlands Kankerinstituut, in
samenwerking met 8 veterinaire praktijken uitgevoerd follow-
up onderzoek bleek dat de prognose bij katten met mammacar-
cinoom met een diameter groter dan 1 cm, zeer ongunstig was.
Met een multivariante analyse werden 7 onafhankelijke prog-
nostische factoren geïdentificeerd (2).

1-2 Afdeling Pathologie, Nederlands Kankerinstituut te Amsterdam, vakgroepen Genees-
kunde van Gezelschapsdieren en Veterinaire Pathologie, Faculteit der Diergeneeskunde
te Utrecht

\' Studente Diergeneeskunde te Utrecht

* Afdeling Radiotherapie, Nederlands Kankerinstituut te Amsterdam

Mede omdat de groei en de functie van de normale mamma
worden beïnvloed door een aantal hormonen, wordt ook
gedacht aan een rol van geslachtshormonen bij het ontstaan en
de groei van mammacarcinomen bij mens en dier.
Uit onderzoek in de Verenigde Staten was gebleken dat
ovariëctomie een beschermende functie heeft ten opzichte van
het optreden van mammacarcinoom bij de kat en de hond (3).
Hoewel het sporadisch voorkomen van mammacarcinoom bij
katten die met progestativa waren behandeld, is gerapporteerd
(4,5,6) werd in een recente retrospectieve studie (7) geen relatie
tussen progestativa en mammacarcinoom, maar wel met
goedaardige mammatumoren, waargenomen.
Het doel van het hieronder gerapporteerde case-control epide-
miologische onderzoek was na te gaan:

1. Hoe de leeftijdsverdeling is bij katten met mammacarci-
noom.

2. Of ook in de Nederlandse situatie ovariëctomie een bescher-
mende functie heeft met betrekking tot het ontstaan van
mammacarcinoom.

3. Of er een verband bestaat tussen de toediening (regelmatig of
onregelmatig) van progestativa en het optreden van mam-
macarcinoom.

In deze publikatie staat de rol van ovariëctomie en progestativa
ten opzichte van het ontstaan van het mammacarcinoom
centraal. Over de invloed van pariteit, over de relatie van
ovariëctomie en progestativa met benigne mammalesies en
inzake de pathogenese wordt elders gepubliceerd (8).

-ocr page 15-

Materiaal en methoden
Door de samenwerking tussen het Nederlands Kankerinstituut
en 8 veterinaire praktijken in Amsterdam, Zaanstad en het Gooi
konden wij beschikken over gegevens van 1128 katten. Van
deze katten hadden 229 een mammacarcinoom (MC), 55 een
benigne mammalesie (BMT) en 844 waren controlekatten (C).
Alleen van katten (N: 700: 154 MC katten, en 546 controles)
waarover de informatie compleet was, werden de gegevens
gebruikt voor statistische analyse. De gegevens over de tumor-
katten waren verkregen tussen 1983 en 1988. De gegevens van
de controlekatten waren afkomstig van alle vrouwelijke katten
die in september 1988 in de 8 deelnemende praktijken werden
gezien (geen katten met mammatumoren).
Aan de deelnemende praktijken werden voor dit onderzoek de
volgende eisen gesteld:

1. Alle chirurgisch verwijderde mammalaesies moesten wor-
den ingestuurd voor histologisch onderzoek.

2. Op het registratieformulier van tumorkatten en controlekat-
ten moesten leeftijd en gegevens over ovariëctomie (ja/nee),
en behandeling met progestativa (regelmatig, onregelmatig,
niet) zijn ingevuld.

Progestativa werden meestal gebruikt voor oestruspreventie en
soms voor huidaandoeningen. Wanneer dieren regelmatig
werden behandeld, geschiedde dit door subcutane injecties
(iedere 3-4 maanden) of door wekelijkse orale toedieningen.
Vooral preparaten op basis van Medroxyprogesteronacetaat
werden gebruikt: Depopromone® (Upjohn), Perlutex® (Leo)
en Anovulin® (Apharmo). Minder frequent werden gebruikt:
Multado® (Megestrolacetaat, Kombivet) en Delvosteron®
(Proligeston, Intervet).

Om de in de inleiding genoemde vragen te kunnen beantwoor-
den werden de gegevens uit de tumorgroep en controlegroep
met elkaar vergeleken. Door middel van de \'conditional
regression analysis\' (9) werd de statistische significatie van de
verschillen onderzocht. Er werd gestratificeerd voor veterinaire
praktijk en gecorrigeerd voor leeftijd. Onderzochte variabelen
waren: leeftijd, ovariëctomie, en behandeling met progestativa.
Het relatieve risico en de significantie van iedere variabele
werden gecorrigeerd voor alle andere variabelen.

Resultaten

Leeftijd

Mammacarcinomen werden vooral gevonden bij katten van 8-
16 jaar (tabel 1). Vanw^e het feit dat de leeftijdsverdeling van
katten met mammacarcinoom en van de controlegroep sterk
uiteenloopt werd bij de statistische analyse van ovariëctomie,
pariteit en progestativa gecorrigeerd voor leeftijd.

Ovariëctomie

De meerderheid van de katten van onze statistische studie had
ovariëctomie ondergaan, meestal in combinatie met hysterecto-
mie. Het betrof 114 katten met mammacarcinoom en 455
controlekatten. Ovariëctomie bleek een beschermendewerking
te hebben, ten aanzien van het mammacarcinoom, tot uitdruk-
king komend in een risicoreductie van 65% (Relatief Risico:
0.36, P<0.001).

Tabel 1 Leeftijdsverdeling van katten met maligne en benigne mammatumo-
ren en controlekatten.

Leeftijd/jaar

Carcinomen
n

%

Controles
n

%

1

0

0.0

62

11.5

2

1

0.6

51

9.3

3

0

0.0

53

9.7

4

2

1.3

45

8.2

5

1

0.6

32

5.9

6

1

0.6

37

6.8

7

6

3.9

26

4.8

8

10

6.5

26

4.8

9

12

7.8

22

4.0

10

26

16.9

14

2.6

11

21

13.6

34

6.2

12

12

7.8

29

5.3

13

21

13.6

33

6.0

14

17

11.0

26

4.8

15

14

9.1

14

2.6

16

5

3.2

12

2.2

17

1

0.6

14

2.6

18

3

1.9

5

0.9

19

0

0.0

6

1.1

20

1

0.6

5

0.9

Totaal

154

100%

546

100%

-ocr page 16-

Progestativa

Van de katten met mammacarcinoom waren 43 regelmatig en
16 onregelmatig met progestativa behandeld en 95 in het geheel
niet. Voor de controlegroep waren deze getallen 70, 56 en 420.
Regelmatige toediening van progestativa resulteerde in een
risicoverhoging van 280% (Relatief Risico: 2.81, P<0.001).
Onregelmatige toediening van progestativa gaf geen risicover-
hoging (RR: 1.04, P: 0.093).

De gemiddelde leeftijd van katten met mammacarcinoom
welke regelmatig behandeld, onregelmatig behandeld of niet
met progestagenen waren behandeld, was gelijk (9 jaar).

Discussie

Wat is de betekenis van de uitkomsten van onze risico-analyse?
In de eerste plaats wordt in de door ons onderzochte populatie
een bevestiging gevonden van de in Californië (1) waargenomen
vermindering van het risico op mammacarcinoom na ovariëcto-
mie. Ook bij de hond (10) werd na ovariëctomie een verminde-
ring van het risico voor mammatumoren waargenomen.
Dit betekent dat bij het ontstaan van het mammacarcinoom van
de kat en de hond endogene, vanuit het ovarium afkomstige
hormonen een rol spelen. Daarnaast blijkt bij de kat veel
duidelijker dan bij de hond door regelmatige behandeling met
progestativa in de veterinaire praktijk een zeer aanzienlijke
risicoverhoging plaats te vinden met betrekking tot het optreden
van mammacarcinomen. De incidentie van goedaardige mam-
matumoren bij de kat bleek niet beïnvloed te zijn door
ovariëctomie, echter wel door regelmatige toediening van
progestativa (RR. 5.28 zie ref. 8). Kennelijk spelen exogene
hormonen bij de ontwikkeling van benigne tumoren bij de kat
een grotere rol dan endogene hormonen. Gezien de duidelijke
risicoverhoging voor mammacarcinoom bij de katten van onze
studie na regelmatige toediening en niet na onregelmatige
toediening van progestativa is er kennelijk sprake van een
dosiseffect. Over het werkingsmechanisme van progestativa op
het mammaweefsel weten wij nog weinig. Veelal wordt
uitgegaan van een promoverende werking van geslachtshormo-
nen door vermeerdering van het aantal gevoelige, al of niet
genetisch veranderde cellen (11). De promoverende werking
kan tot uitdrukking komen in zowel een hogere frequentie van
tumoren als in het eerder optreden daarvan.
Enigszins tot onze verrassing waren katten met mammacarci-
noom, die regelmatig waren behandeld met progestativa niet
jonger dan onbehandelde katten. In een praktijkstudie bij de
hond (10) bleek dit wel het geval.

De waargenomen invloed van progestativa geeft nieuwe moge-
lijkheden tot pathogenetisch onderzoek met name voor wat
betreft de relatie van progestativa enerzijds en proliferatie en
differentiatie van mamma-epitheel anderzijds.

Voor de veterinaire praktijk zijn onze resultaten van belang bij
het afwegen van voor- en nadelen van ovariëctomie en
progestativa in relatie tot oestruspreventie. Het is duidelijk dat
ovariëctomie valt te verkiezen boven regelmatige toediening van
progestativa voor wat betreft het risico op het optreden van
mammatumoren (maligne en benigne).
Progestativa geven ook een verhoogde kans op cysteuze
endometriumhyperplasie, pyometra, diabetes mellitus (12),
polyurie, polydipsie, atrofie van de epidermis (13) en onder-
drukking van de bijnierschors (14).

Nadelen van ovariëctomie zijn onder meer het definitieve
karakter van de ingreep, de kans op complicaties na de operatie
en mogelijke veranderingen in het gedrag. Een totale afweging
van alle argumenten pro en contra ovariëctomie respectievelijk

progestativa is nog niet te geven vanwege het nu nog ontbreken
van kwantitatieve gegevens over alle bovengenoemde risico\'s.

Dankbetuiging

Deze studie was alleen mogelijk door de goede medewerking van de volgende
praktici:

E. Bolland, K. van Eeden, J. Th. Goverts, M. R. J. Heun, E. C. Osinga, 0. A. H.
M. Oudehengel, F. Santen, G. M. Smits en R. J. M. van der Waarden te
Amsterdam, F. J. van der Kamp, H. C. J. Schoenmaker en E. R Snuif te
Zaanstad en C. A. A. M. Mol en R. Muller te Hilversum.
Els de Roos wordt bedankt voor het typen van het manuscript.

Literatuur

1. Dorn CR, Taylor DON, Freye FL, Hibbard HH. Survey of neoplasms in
Alameda and Contra Costa County, California IL Methodology and
description of cases. J Natl Cancer Inst 1968; 40: 295-305.

2. Weyer K, Hart AAM. Prognostic factors in feline mammary carcinoma. J
Natl Cancer Inst 1968; 70: 709-16.

3. Dorn CR, Taylor DON, Schneider R, Hibard HH, Klauser MR. Survey of
neoplasms in Alameda and Contra Costa Country II. Cancer morbidity in
dogs and cats from Alameda Country. J Natl Cancer Inst, 1968; 40:317-8.

4. Hernandez FJ, Chertack M, Gage PA. Feline mammary carcinoma and
progestagens. Feline Pract, 1975: 5; 45-8.

5. Oen EO. The oral administration of megestrol acetate to postpone oestrus in
cats. Nord Vet Med, 1977: 29: 287-91.

6. Tomlinson MJ, Barteaux L, Ferns LE, Angelopoulos E. Feline mammary
carcinoma: a retrospective evaluation of 17 cases. Canadian Vet J 1984:25:
435-9.

7. Hayden DW, Barnes DM, Johnson KH. Morphologic changes in the
mammary gland of megestrol acetate-treated and untreated cats. A
retrospective study. Vet Pathol 1989; 26: 104-13.

8. Misdorp W, Romijn A, Hart AAG. Feline mammary tumors: A case control
study of hormonal factors: Anticancer Res 1991: 11 (in press).

9. Breslow NE, Day NE. Statistical methods in Cancer Research vol.1: The
analysis of case-control studiœ. WH and ARC Publ. Lyon France 1980: no
32.

10. Misdorp W. Canine mammary tumours: protective effect of late ovariec-
tomy and stimulating effects of progestins. Vet Quart 1988: 1: 26-33.

11. Rutteman GR. Hormones and mammary tumour disease in the female dog:
an update. In Vivo 1990: 4: 33-40.

12. Feldman EC, Nelson RW. Canine and feline reproduction. WB Saunders
Comp. Philadelphia 1987: 545-6.

13. Henik RA, Olson PN, Rosychuk RAM. Progesterone therapy in cats.
Compend Cont Educ 1985; 7: 132-44.

14. Chastain CB, Graham (X, Niçois CE. Adrenocortical suppression in cats
given megestrol acetate. Am J Vet Res 1981; 42: 2029-35.

Aanvaard op 9 oktober 1991.

Rectificatie

Uw hond heeft TEN
Toxische epidermale necrolyse bij de hond
Bij het bovengenoemde artikel (Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116 (21): 1072-5)
werden de antecedenten van de auteur per abuis weggelaten; deze luiden: mevr.
drs. P. J. Roosje, Specialist Dermatologie in opleiding, vakgroep Geneeskunde
van Gezelschapsdieren.

Tl.II) SCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DeEL 117, Ahl. EVERINO

19 9 2

-ocr page 17-

Klinische lessen

Caecumamputatie bij een blonde
d\'Aquitaine stier

Typhlectomy in a blonde D\'Aquitaine bull
W. Backi, G.J. Binkhorst2 en W.R. Kleini

Tijdschrift Diergeneeskd 1992; 117: 5 - 7

Samenvatting
Bij een anderhalf-jarige blonde d\'Aquitaine stier werd een torsio caeci van 720°
geconstateerd. Een partiële amputatie van het caecum moest worden verrichL De
diagnostiek en de operatie van deze patiënt worden beschreven tegen de
achtergrond van de gebruikelijke dilataties en rotaties van caecum en ansa
proximalis.

Summary

A caecal torsion of 72CP was diagnosed in a one-and-a-half-year-old blonde
d\'Aquitaine bulL A partial amputation of the caecum had to be performed The
diagnosis and surgery of this case are described against the background of the
usual dilatations and rotations of the caecum and ansa proximalis.

Casuïstiek

In mei 1990 werd aan de Faculteit een waardevolle anderhalf-
jarige blonde d\'Aquitaine stier aangeboden met de klacht
koliek. De avond tevoren was het de eigenaar opgevallen dat de
stier met een kromme rug stond en vaak ging liggen. De
praktizerende dierenarts constateerde een normale temperatuur
en polsfrequentie en, bij rectaal onderzoek, enkele overvulde
darmlissen. Op verdenldng van een meteorismus werd hyos-
cine-N-butylbromide3 gegeven. Hierop trad geen verbetering
op.

Bij aankomst op de Kliniek, maakte de stier een (te) rustige
indruk en stond met een opgetrokken buik. Ademhalings- en
polsfrequentie waren niet verhoogd (resp. 12 en 76 per minuut).
De temperatuur was 37.8°C en de slijmvliezen waren iets bleek.
De pens lag vrijwel stil en er kon geen steelband effect worden
opgewekt. Er was geen duidelijke défense musculaire. Bij rectale
exploratie bevond zich nog slappe faeces in het rectum. Behalve
een kleine pens, werd een sterk overvuld caecum gevonden
waarvan de caudale punt tot in het bekken lag met craniaal
daarvan in de buikholte nog een enkele niet overvulde darmlis.
Ventraal van het caecum was crepitatie te voelen; derhalve werd
een buikpunctie verricht. Het peritoneaalvocht was heldergeel
en niet stinkend en het aantal leucocyten was sterk verhoogd,
namelijk.: 11.6 Giga/L. De bloedwaarden: hematocriet, pH en
leucocytenaantal lagen binnen de normale grenzen: resp. 0.38
L/L, 7.42, en 6.2 Giga/L. In overleg met de eigenaar werd tot
een proeflaparotomie besloten.

üperatiebevindingen en -verloop

Bij het staande dier werd een paravertebrale verdoving uitge-
voerd van de rechter flank door middel van een blok van steeds
20 ml lidocaine
2% cum adrenaline\'\' van de 13e thoracale

1 Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren, Yalelaan 12,
Postbus 80.153, 3508 TD Utrecht, De Uithof.

2 Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren, Yalelaan 16, Postbus
80.153, 3508 TD Utrecht, De Uithof

3 Buscopan®, Boehringer Ingelheim.
^ Apharmo

(Th 13) en Ie (LI) en 2e (L2) lumbale zenuw. Vervolgens werd
de buikholte geopend via een partiële wisselsnede. Er bleek een
grote hoeveelheid peritoneaalvocht in de buik aanwezig te zijn.
Via behoedzaam manipuleren werd de punt van het caecum
buiten de laparotomiewond gebracht. Het gedilateerde caecum
was 720° rond de longitudinale as gedraaid en had een
groenblauw, necrotisch aspect (fig. 1). Na terugdraaien bleek de
torsieplaats zich enkele centimeters distaal van de ileocaecale
overgang te bevinden en werd besloten het niet levensvatbare
deel te amputeren. Om de amputatie te vergemakkelijken, werd
eerst een enterotomie in de caecumpunt verricht, waardoor een
forse hoeveelheid, stinkende darminhoud kon worden afge-
voerd. Proximaal van de torsieplaats werd over het caecum een
darmklem geplaatst. Van distaal af werd het ligamentum
ileocaecale gekliefd en werden de daarin verlopende vaten
geligeerd. Voorts werd het caecum distaal van de darmklem
geamputeerd (fig.2). De sluiting van de caecumwond vond
plaats met synthetisch resorbeerbaar hechtmateriaal, polyglac-
tin5, in 2 doorlopende hechtlagen (resp. Schmieden en Lem-
bert). De laparotomiewond werd lege artis gesloten eveneens
met polyglactin voor de spieren en monofilament hechtmateri-
aal, polyamide^ voor de huid. Per operationem werd (lOmg/

5 Vicryl®, Ethicon
\' Suturamid®, Ethicon

-ocr page 18-

kg) Na-ampicilline\' intra-abdominaal gegeven. Post operati-
onem en voorts nog tweemaal met een tussenpauze van zes uur,
werd nog eens dezelfde dosering ampicilline intramusculair
gegeven. Na één dag vasten en gerantsoeneerde watergift van
elke 2 uur 2 liter, kon het rantsoen van de stier langzaam worden
verhoogd. Tien dagen na de operatie mocht hij naar huis. Bij
follow-up na 3 maanden, bleek ons dekstiertje reeds één week
na ontslag uit het hospitaal met goed resultaat weer aan het werk
gestuurd te zijn in de weide tussen de koeien.

Discussie

WETENSCHAP

Reeds gedurende langere tijd zijn overvullingen en draaiingen
van het caecum en/of de ansa proximalis van het colon bij het
rund beschreven, zowel individuele gevallen (4, 10, 18) als
groepen patiënten (1,7,21). In Nederland vermeldden Hesse en
Middelkoop in 1950 als eerste het ziektebeeld (9),waarna in de
loop der tijd meerdere publikaties uit het Nederlandse taalge-
bied volgden (16,17,20). Inderdaad worden de laatste jaren aan
de Faculteit steeds meer patiënten aangeboden met dilataties
en/of draaiingen van het caecum-colon convoluut. Naast de
intensivering van de veehouderij, zal wellicht het sneller
herkennen van de aandoening door de praktici een rol spelen
(1). Meestal gaat men uit van twee verschijningsvormen:
enerzijds de eenvoudige dilatatie, anderzijds de dilatatie met
rotatie linksom (anti-clockwise) of rechtsom (clockwise) (6)
(fig.3). Voorts wordt nog onderscheiden of de punt van het

©

Figuur 3. Caecum en ansa proximalis a) normale situatie, b) dilatatie, c)
rotatie rechtsom/clockwise, d) rotatie linksom/anti-clockwise (naar Dirksen
1962),

caecum binnen of buiten de recessus intestinalis is gelegen
(fig,4). Zelden heeft men te maken met een draaiing van alleen
het caecum om de longitudinale as, zoals de bovengenoemde
stier had. Een dergelijke draaiing van
alleen caecum noemt
Whitlock \'torsio\' ter onderscheid van een draaiing van
caecum
en colon
welke hij \'volvulus\' noemt (21), Draaiingen van
caecum-colon convoluut zijn beschreven bij zowel drachtige als
niet drachtige koeien (I, 7), jonge (22) en oude dieren, als ook
bij stieren (4). Bovendien is deze aandoening ook bij andere
herkauwers zoals de geit (5) en het schaap (15) waargenomen.
Als algemene oorzaak wordt in principe nog steeds uitgegaan
van \'de lebmaagpathogenese\': de (relatieve) overvoedering met
koolhydraten met vorming van een overmaat aan vluchtige
vetzuren -met name het butyraat- zou aanleiding geven tot
atonie en meteorismus, resulterend in dilatatie en torsie van
aangetaste (dikke) darmdelen. Een duidelijke oorzaak voor een
draaiing van alleen het caecum is niet aan te geven. De stier liep
met een koppel koeien in de wei en werd niet bijgevoerd met
krachtvoer. De hele koppel had al een aantal dagen diarree.

\' Kombivet

Twee dagen tevoren had de stier nog gedekt. De dekactie, in
combinatie met de dunne inhoud in het caecum, zou de
mogelijke aanleiding geweest kunnen zijn van deze zeldzaam
optredende draaiing.

De diagnose van de klassieke dilataties en rotaties van het
caecum-colon convoluut wordt gesteld door auscultatie en
percussie van de rechter flank met toegenomen buikomvang,
waar dan een positief zogenaamd \'steelband-effect\' en klotsen
kan worden gehoord (8, 19). Differentieel diagnostisch denkt
men dan aan problemen van lebmaag of caecum-colon convo-
luut. De aanwezigheid van een leverpercussie sluit de lebmaag-
dislocatie en -torsie naar rechts in principe uit. Bij rectale
exploratie voelt men een gedilateerde lebmaag als een ballon
rechts ver naar craniaal in de buikholte en een gedilateerd
caecum als een ballon caudaal in de buikholte; indien ook het
colon convoluut is uitgezet, voelt men meerdere ballonnen
ventro-caudaal in de buikholte (1, 7). Indien slechts sprake is
van een dilatatie, vindt men een normale APT en bloedwaarden.
De aanwezigheid en ernst van een tordering van darmdelen
wordt aangegeven door een stijgende polsfrequentie, rode
slijmvliezen en diepliggende ogen, hetgeen zich in het bloed-
beeld uit in een stijgende hematocriet en een dalende pH (2). De
peritoneale reactie aan de serosazijde veroorzaakt een leucope-
nie door het uittreden van leucocyten naar de peritoneale holte.
In een later stadium stijgt het aantal leucocyten in het bloed weer
en wordt een leucocytose gevonden. Koliekverschijnselen in de
vorm van onrust (herhaaldelijk liggen en opstaan) en naar de
buik slaan worden vaak alleen in het eerste, acute stadium
waargenomen (1).

Bij het onderhavige stiertje kon geen steelband of klotsen
worden gereproduceerd. De bloedwaarden waren binnen de
normale waarden. Op grond van de grote hoeveelheid buik-
vocht met een verhoogd aantal leucocyten, met een normale
hoeveelheid leucocyten in het bloed, mag worden aangenomen,
dat de aandoening vermoedelijk al langer bestond maar nog
geen aanleiding had gegeven tot extreme klinische of hematolo-
gische afwijkingen. Ondanks het \'normale\' klinisch onderzoek
(A, P, T, Ht, leucocyten, pH) en een weliswaar gedilateerd, maar
een norifiaal gelocaliseerd caecum, gaf het \'knisteren\' in
combinatie met een eveneens op peritonitis wijzend buikpunc-
taat de doorslag voor een operatief ingrijpen.
Hoewel ook de conservatieve therapie succesvol kan zijn bij de

-ocr page 19-

klinisch gezonde koeien met slechts een dilatatie ten gevolge van
meteorismus van het caecum (3,7), zal zeker wanneer sprake is
van een draaiing van het caecum-colon convoluut, een laparot-
omie in de rechter flank gevolgd door een caecotomie moeten
worden uitgevoerd (11). Indien caecum- en/of colon wand
ernstig zijn aangetast, kan afhankelijk van de grootte van het te
reseceren stuk darm, een amputatie, zoals in dit geval, levensred-
dend zijn (3,13,18). Ook kan eventueel, in combinatie met een
amputatie, een jejuno- of ileocolostomie worden uitgevoerd (7,
14, 21). Bij ongeveer 10% van de aan een rotatie geopereerde
koeien wordt een recidive gevonden; door enkele auteurs wordt
aangegeven dan een partiële typhlectomie te doen (7, 21).
Hoewel het de voorkeur verdient antibiotica preventief te
verstrekken, leidt dit tot een verlies van de slachtwaarde indien
de aandoening niet chirurgisch te corrigeren blijkt te zijn. Uit
praktische overwegingen werd bij dit dier antibiotica verstrekt,
direct nadat vastgesteld was dat de aandoening chirurgisch te
behandelen was. Het intra-abdominaal verstrekken van Na-
ampicilline is dan een goede keus (12).
Over het algemeen is de prognose van een aan een rotatie van
het caecum-colon convoluut geopereerd rund na operatie goed,
mits uiteraard de algehele conditie preoperatief niet al te slecht is
(bijv. acidose) en zich postoperatief geen fatale peritonitis
ontwikkelt (3, 7, 21).

Het stiertje bleek dus uiteindelijk een torsie van alleen het
caecum te hebben, hetgeen naar onze ervaring als een bijzonder
geval mag worden aangemerkt. Als zodanig is deze patiënt dan
ook geplaatst binnen het kader van de normaal voorkomende
rotaties van caecum en ansa proximalis. Bovendien geeft het
voorspoedige post-operatieve verloop weer eens aan, dat de
buikchirurgie van het rund een uiterst dankbare affaire kan zijn.

Dankbetuiging
Wij danken de heer P. van Miltenburg voor de technischc assistentie tijdens de
operatie en dr. M.A. van der Velden voor het kritisch doorlezen van het
manuscript.

Literatuur

1. Braun U, Eicher R, and Hausammann K. Clinical findings in cattle with
dilatation and torsion of the caecum. Vet Ree 1989; 125: 265-7.

2. Braun U, Hermann M, and Pabst B. Haematological and biochemical
findings in cattle with dilatation and torsion of the caecum. Vet Ree 1989;
125: 396-8.

3. Braun U, Steiner A, and Bearth G. Therapy and clinical progress of cattle
with dilatation and torsion of the caecum. Vet Ree 1989; 125: 430-3.

4. Dehghani S and Townsend HGG. Caecal torsion in a 6-month-old HF steer.
Can Vet J 1982; 23: 217-8.

5. Deshpande KS, Diwan JG, and Wakankar CC. Dilatation and displace-
ment of caecum in a goat - a case report. Indian Vet J 1979; 56 (2): 144-6.

6. Dirksen G. Die Blinddarmerweiterung und -drehung beim Rind. Dtsch
Tierärztl Wschr 1962; 69: 409-15.

7. Fubini SL, Erb HN, Rebhun WC, and Hörne D. Caecal dilatation and
volvulus in dairy cows: 84 cases (1977-1983). J Am Vet Med Assoc 1986;
189: 96-9.

8. Hajer R, Hendrikse J, Rutgers UE, Sloet van Oldruitenborgh-Oostei\'iaan
MM, and Weyden GC van der. Het klinisch onderzoek bij grote huisdieren.
Bunge, Utrecht 1985: 86-112.

9. Hesse NCW en Middelkoop AR Torsio intestini bij het rund. Tijdschr
Diergeneeskd 1950; 76: 156-60.

10. Iyer GR, Ringe SV, and Chaudhary SN. Caecal dilatation and torsion in a
she-buffalo. Indian Vet J 1980: 57: 76-8.

11. Kersjes AW, Németh F, and Rutgers LIE. Atlas of large animal surgery.
Bunge, Utrecht 1985; 36-7 en 43.

12. Klein WR, Firth EC, Kievits JMCA and Jager JC de. Intra-abdominal
versus intrasmusculair application of two ampicillin preparations in cows. J
Vet Pharmacol Therap 1989; 12: 141-6.

13. Kostyra J and Tarkiewicz S. Clinical observations of cows after experimen-
tal caecectomy. Proc 9th Int Congress on Diseases of Cattle, Paris 1976:85-
8.

14. Maala CP, Smith DF, Hintz HF, and Sack WO. Removal of the cecum,

including the ileocecocolic junction, and its effect on digestibility in cattle.
Am J of Vet Res 1983; 44: 2237-43.

15. Modransky PD, Welker FH, Scarratt WK and Rashmir AM. Caecal
volvulus in a ewe. J Am Vet Med Assoc 1989; 194: 1726-7.

16. Moor A de, Bouckaert JH en Oyaert W. Acute darmobstructies bij het rund.
Vlaamsch Diergeneeskd Tijdschr 1962; 31: 193-210.

17. Numans SR. Erfahrungen mit der operativen Reposition von Lageverände-
rungen des Labmagens und im Dikdarmcomplex des Rindes. Dtsch
Tierärztl Wschr 1961; 68: 12-7.

18. Singh J, Sharma SK, and Singh M. Total typhlectomy for treatment of
necrosed caecum following its torsion in a bullock. Haryana Veterinarian
1983; 22: 26-7.

19. Smith DF, Erb HN, Kalaher KM, and Rebhun WC. The identification of
structures responsible for the right side tympanic resonance (\'ping\') in adult
cattle. Cornell Vet 1982; 72: 180-99.

20. Wagenaar G. Koliek bij het rund. Tijdschr Diergeneeskd I960; 85: 1515-
36.

21. Whitlock RH. Cecal volvulus in dairy cattle. Proc. 9th Int. Congress on
Diseases of Cattle, Paris 1976; 69-74.

22. Wolf M und Vogel O. Torsio caeci beim Kalb. Pract Tierarzt 1978; 59:415-

6.

Aanvaard op 6 september 1991.

Vraag en antwoord

Het müuwke

Naar aanleiding van onderstaande bij de redactie ontvan-
gen vraagstelling vond zij prof. dr A. de Kruif (Faculteit
Diergeneeskunde, Gent) bereid om voor de lezers een
antwoord te formuleren

Vraag

Bij jonge kalveren komt vlak na de geboorte een afwijking voor
die men bij ons \'het mouwke\' noemt.
De kalveren zakken door het betreffende achtereen en bij
onderzoek blijkt de patella naar lateraal gedisloceerd.
De afwijking komt voor, zowel bij kalveren die in kopligging als
in stuitligging zijn geëxtraheerd.

Wat is de oorzaak van deze afwijking, de prognose en de
eventuele therapie?

Antwoord

Naar mijn mening wordt deze afwijking vrijwel altijd veroor-
zaakt door een zware partus. Doordat het kalf naar verhouding
te groot is wordt de knie bij het passeren van de bekkeningang
beschadigd. Deze beschadiging is soms zeer ernstig, bijvoor-
beeld als de patella totaal gedisloceerd is en soms gering.
Uiteraard is de prognose geheel afhankelijk van de ernst van de
ontstane afwijking. Is deze ernstig dan blijft het kalf door het
achterbeen zakken en is herstel uitgesloten. Zijn er slechts
geringe veranderingen ontstaan dan treedt meestal een zeer
langzaam verlopend herstel op, hetgeen maanden kan duren.
Met behulp van goed klinisch onderzoek is het mogelijk de ernst
van het trauma vast te stellen en kan een gefundeerde prognose
worden gegeven.

Bij mijn weten is er geen therapie mogelijk.

-ocr page 20-

WETENSCHAP

Op verwijzing

Diagnostische beeldvorming bij

cardiologische patiënten

Diagnostic imaging in companion animal cardiology
M.L Schmidt\\ H.P. Meyer^, I. Tiemessen\\ A.A. Stokhof^
Tijdscnr Diergeneeskd 1992; 117:8-11

Samenvatting

De diagnostische waarde van röntgenologisch en echografisch onderzoek wordt
geïllustreerd aan de hand van de beschrijving van de ziektegeschiedenis, de
bevindingen bij het lichamelijk onderzoek en de röntgenologische en echografi-
sche onderzoeksresultaten bij vier hartpatiënten.

Summary

The diagnostic value of radiographic and ultrasonographic examination is
illustrated by reporting the case history, physical findings and examination
results in four dogs with cardiac disease.

Inleiding

Het stellen van de diagnose bij gezelschapsdieren met een
hartafwijking, is vaak lastig. Naast lichamelijk onderzoek en een
electrocardiogram (ECG) kunnen zowel röntgenologisch als
echografisch onderzoek een essentiële bijdrage leveren aan de
diagnostiek. Door middel van de bespreking van enkele
patiënten zal een beeld geschetst worden van de waarde van
röntgenologisch en echografisch onderzoek bij hartpatiënten
Het lichamelijk onderzoek en de bijbehorende differentiële
diagnose worden slechts kort belicht. Therapieën zullen niet
worden besproken.

Patiënt 1.

Een 6 jarige Golden Retriever (gecastreerde reu) wordt aange-
boden aan de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren te
Utrecht (UKG) met als problemen verminderd uithoudingsver-
mogen, slechte eetlust, veel drinken en een toename van de
buikomvang. De problemen zijn geleidelijk in de loop van
enkele weken verergerd.

Bij het lichamelijke onderzoek valt op dat de buik sterk in
omvang is toegenomen en dat er oedeem aanwezig is onder de
buik en rond de hakken. De polsfrequentie is 120 slagen per
minuut, de pols is zwak, regelmatig, equaal, symmetrisch en
synchroon met de hartslag. De slijmvliezen zijn rood en de
capillary refill time (CRT) is langer dan 1 seconde (s). Er is
sprake van veneuze hypertensie, gezien de gezwollen venae
jugulares. De undulatieproef van het abdomen is positief. Bij
buikpalpatie worden geen afwijkingen waargenomen, omdat de
buikwand sterk onder spanning staat. Bij auscultatie is de
intensiteit van de hartetonen sterk verlaagd. Links noch rechts is
de ictus cordis te voelen. Het dempingsveld van het hart is
vergroot, zo blijkt bij de percussie van de thorax.
De gevonden afwijkingen deden sterk denken aan het bestaan
van een pericardovervulling, reden waarom besloten werd tot

Vakgroep Radiologie.

Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Faculteit Diergeneeskunde, Rijksuni-
vetsiieit Utrecht, Yalelaan 10, 3584 CM Utrecht

Fig. 1 a Patiënt. 1. Dorsoventrale opnanne. De hartschaduw is gegenerali-
seerd vergroot en afgerond. (R= rechts)

-ocr page 21-

een röntgenologisch en echografisch onderzoek van de thorax.
Op röntgenfoto\'s van de thorax is een vergrote, afgeronde
hartschaduw zichtbaar (fig. la). De trachea is naar dorsaal
gedisloceerd. Er zijn geen aanwijzingen voor longstuwing. De
vena cava caudalis is breed.

Echografisch onderzoek toont binnen de pericardiale begren-
zing, rondom het hart, een echoloze zone, hetgeen wijst op
aanwezigheid van vloeistof in de pericardiale holte (fig. Ib). Aan
het hart zelf zijn geen afwijkingen zichtbaar en er zijn geen
aanwijzingen voor een ruimte innemend proces in de pericardi-
ale holte.

De diagnose pericardovervulling werd dus door middel van
echografisch onderzoek van het hart bevestigd.

Patiënt 2.

Een 4 maanden oude Landseer teef wordt aangeboden met als
problemen een slecht uithoudingsvermogen, apathie, matige
eetlust en achterblijven in groei ten opzichte van de nestgenoten.
Bij opwinding treden flauwtes op. Bij lichamelijk onderzoek zijn
de relevante bevindingen: polsfrequentie 140 slagen per minuut
en een normale polskwaliteit. De slijmvliezen zijn bleekroze, de
CRI is kleiner dan 1 s. Er worden geen stuwingsverschijnselen
aangetroffen. Een fremitus is voelbaar op de linker thoraxwand
in de 2^ tot en met de 5« intercostale ruimte. Bij auscultatie wordt
een holosystolische soufflé waargenomen waarvan het punctum

maximum ter hoogte van de pulmonaliskleppen ligt. Het ECG
vertoont een sinusrythme met een rS configuratie in afleiding II,
een diepe S in afleidingen
II en CVgLU, een W-vormig complex
in afleiding Vjo. De hartas (MEA) is
137° (asdraaiïng naar
rechts). Het ECG laat dus zien dat er een drukbelasting bestaat
van het rechter hart. Op grond van de bevindingen bij het
lichamelijk onderzoek en het ECG wordt de hond verdacht van
een pulmonalisstenose.

Röntgenologisch onderzoek toont op de dorsoventrale opname
een forse hartschaduw met uitbochting van de rechter hartehelft
(fig. 2a). Craniolateraal van de aortaboog is een ronde uitpuiling
zichtbaar buiten de hartcontour. Dit betreft een gedilateerde
truncus pulmonalis, ook wel \'pulmonaalknop\' genoemd. Hier-
mee overlappend is een restant van de thymus zichtbaar. Op de
laterale opname is een ondervuld longvaatbed zichtbaar. Deze
combinatie van afwijkingen past bij het beeld van een pulmona-
lisstenose.

Bij echografie is dilatatie en hypertrofie van de rechter ventrikel
zichtbaar. Helaas wordt de l^eldvorming van de pulmonalis-
kleppen bij deze hond verhinderd door luchthoudend longweef-
sel. Supravalvulair is wel een dilatatie van de truncus pulmonalis
zichtbaar.

Hartkatheterisatie gevolgd door contrastinjectie in de rechter
ventrikel toont een vernauwing in de uitstroomopening van de
rechter ventrikel ter hoogte van de pulmonaalkleppen (fig. 2b).
Er is dus een valvulaire pulmonalisstenose aanwezig. Supraval-
vulair treedt een verwijding op van de truncus pulmonalis, de
zogenaamde poststenotische dilatatie.
De diagnose valvulaire pulmonalisstenose met poststenotische
dilatatie is hiermee gesteld. De diagnose is bij postmortaal
onderzoek bevestigd.

Patiënt 3.

Een 10 jaar oude poedel reu hoest al sinds twee jaar. Overigens
zijn de eigenaar geen afwijkingen opgevallen. Zeer plotseling
echter is de hond sloom en benauwd geworden.Hij wordt in
liggende toestand aangeboden aan de UKG. Bij lichamelijk
onderzoek vallen de volgende waarnemingen op: het dier is in

-ocr page 22-

ernstige dyspnoe en heeft cyanotische slijmvliezen. De polsfre-
quentie is 124 slagen per minuut, de pols is zwak, regelmatig,
equaal, symmetrisch en in fase met de hartslag. Bij auscultatie
van het longveld worden over het hele gebied te duidelijke
ademgeruisen waargenomen, alsmede muzikale rhonchi. Er zijn
geen aanwijzingen voor veneuze hypertensie. Op het hart is een
holosystolisch bijgeruis hoorbaar met het punctum maximum
ter hoogte van de mitraliskleppen. Het ECG vertoont een
sinusrythme met in afleiding II een verhoging en verbreding van
de P- top, een high voltage QR-complex, een diepe Q-top, en
een MEA van 63°. Het ECG is suggestief voor een vergroting
van zowel linker als rechter atrium en een volumebelasting van
de linker ventrikel. Op grond van het lichamelijk onderzoek en
het ECG wordt de hond verdacht van een hartdecompensatie,
mogelijk ten gevolge van een mitralisinsufficiëntie. Voor het
vaststellen van de ernst van de toestand wordt röntgenologisch -
en echografisch onderzoek van de thorax verricht.
Bij een eerste serie röntgenfoto\'s (niet getoond) valt een vergrote
hartschaduw op, waardoor de trachea naar dorsaal is gedislo-
ceerd. Tevens is een gemengd interstitieel-alveolair infiltraat in
diverse longkwabben aanwezig. De infiltraten zijn het meest
uitgebreid in het perihilaire gebied. Er zijn aanwijzingen voor
longstuwing en stuwing van de vena cava caudalis. De lever is
vergroot, waardoor de maag naar caudaal is verplaatst. Er wordt
geconcludeerd dat er waarschijnlijk sprake is van longoedeem
op basis van een cardiaal probleem. Na behandeling met een
diureticum gedurende 3 dagen zijn de longen weer voldoende
luchthoudend en is geen longstuwing meer zichtbaar (fig. 3a).

Op dezelfde opname valt verder op dat de hartschaduw vergroot
is, waardoor de linker hoofdbronchus naar dorsaal wordt
gedrukt. Er is een duidelijke uitbochting van het hart zichtbaar
in het gebied van het linker atrium. De vena cava caudalis is
verbreed.

Echografie levert de volgende bevindingen op (fig. 3b): een sterk

diastolische diameter linker venlrikel-systolische diameter linker vetrikel

\'FS=--- X 100

diastolische diameter linker vetrikel
Referentiewaarden: 27 - 35%

gedilateerd linker atrium, een vrij hoge \'fractional shortening\'
(FS)\' van de linker ventrikel (38%) en grove, knobbelig verdikte
mitraliskleppen. De genoemde waarnemingen passen bij insuffi-
ciëntie van de mitraliskleppen.

Patiënt 4.

Een Dobermann reu van 5 jaar oud wordt aangeboden met de
volgende anamnese: al 3 maanden heeft de hond een krachte-
loze hoest. De hond is tijdens deze periode ook geleidelijk
slomer geworden, heeft een verminderd uithoudingsvermogen,
afgenomen eetlust en hij vermagert. De laatste week is de hond
steeds benauwder geworden.

Bij lichamelijk onderzoek blijkt dat de slijmvliezen bleek-grauw
van kleur zijn en de CRT langer dan 1 s is. De ademhaling
verloopt geforceerd in een frequentie van 96 respiraties per
minuut. De polsfrequentie bedraagt 136 slagen per minuut, de
pols is matig krachtig, regelmatig, equaal, symmetrisch en
synchroon aan de hartslag. De ictus cordis is op de linker
thorax wand voelbaar in de 5« tot en met de 7«, rechts in de en
7« intercostale ruimte. Bij percussie wordt een vergrote hartdem-
ping gevonden. Bij auscultatie van het longveld hoort men
dorsaal te luide en ventraal bronchiale ademgeruisen. Er is op
het hart een systolisch bijgeruis waarneembaar, waarvan het
punctum maximum niet goed te bepalen is. Het ECG laat een
sinustachycardie zien met een verbreding van de P-top. In
afleiding II is er een high voltage QR-complex met een hoge T-

-ocr page 23-

f rr ,

a

Fig. 4b c Patiënt 4. Lange as doorsnede (bi. br is ernstige dilatatie van het
Imker atriunn en de linker ventrikel. Een M-nnode registratie gemaakt langs de
lijn. zoals zichtbaar in hg. 4b. geeft de bewegingen van het hart uitgezet tegen
de tijd weer. De FS is verlaagd, hetgeen afgeleid wordt uit de geringe
veranderingen m diameter van het lumen van de ventrikel tijdens de
hartcyclus. (1= ventrikel septum, 2= linker ventrikel lumen, 3= linker
ventrikel achterwand, 4= ECG-registratie, 5= diastolische diameter, 6=
systolische diameter).

top waarneembaar. Deze waarnemingen wijzen op een vergroot
linker atrium en een verwijd linker ventrikel. Om de ernst van
de afwijkingen vast te stellen wordt röntgenologisch en echogra-
fisch onderzoek van de thorax verricht.
Het röntgenologisch onderzoek toont een sterk vergrote hart-
schaduw (fig. 4a). De caudale begrenzing van het linker hart is
steil en er is een uitbochting van het linker atrium. Er zijn, met
name perihilair, uitgebreide alveolaire infiltraten zichtbaar en er
is stuwing van de longvaten aanwezig. De longveranderingen
zijn waarschijnlijk het gevolg van longoedeem. Bij echografisch
onderzoek wordt een verwijding van linker atrium, linker
ventrikel (fig. 4b) en rechter hartehelft gevonden. De linker
atrio-ventriculaire ring is verwijd en de septale mitralisklep reikt
tijdens diastole niet meer tot het septum. De FS van de linker
ventrikel is
9%, dus sterk verlaagd (fig. 4c). De diagnose
congestieve cardiomyopathie is hiermee bij deze patiënt beves-
tigd.

Discussie

Bovengenoemde patiënten illustreren de waarde van zowel
röntgenologisch als echografisch onderzoek.
Een afgeronde vorm van de hartschaduw op de röntgenfoto, kan
een aanwijzing zijn voor pericardovervulling, doch de uiteinde-
lijke diagnose kan pas met zekerheid via echocardiografie
gesteld worden. In geval van pulmonalisstenose, kunnen hier-
voor vaak sterke aanwijzingen gevonden worden op de röntgen-
foto, zoals een vergroot rechterhart, een \'pulmonaalknop\' en
ondervulling van de longvasculatuur. Met echocardiografie kan
de door hypertrofie verdikte wand van de rechter ventrikel en de
poststenotische dilatatie aangetoond worden. Helaas komt de
truncus pulmonalis zelf niet altijd goed in beeld, omdat het
acoustisch venster bij sommige honden te klein is. Differentiëren
tussen een subvalvulaire, valvulaire of supravalvulaire pul-
monalisstenose is dan ook niet altijd mogelijk. De zekerheids-
diagnose kan dan verkregen worden via angiocardiografie. Met
behulp van een katheter wordt contrastmiddel ingespoten,
waardoor de truncus pulmonalis in beeld wordt gebracht.
I^et röntgenologisch beeld van mitralisinsufficiëntie en conges-
tieve cardiomyopathie vertoont een aantal overeenkomsten. Het
hart is vaak gegeneraliseerd vergroot met uitbochting van het
linker atrium. In beide gevallen kan longstuwing en longoedeem
aanwezig zijn, evenals een gestuwde vena cava caudalis.
Signalement en lichamelijk onderzoek spelen bij het opstellen
van de differentiële diagnose dan ook een belangrijke rol. Met
behulp van echografie worden vooral de gevolgen van een
mitralisinsufficiëntie zichtbaar, zoals sterke dilatatie van het
linker atrium en een verhoogde FS. De mitraliskleppen zijn
meestal knobbelig verdikt. Echocardiografie bij patiënten met
congestieve cardiomyopathie laat dilatatie van diverse compar-
timenten zonder hypertrofie zien en een sterk verlaagde FS.
In het algemeen kan gesteld worden, dat de röntgenfoto\'s een
overzicht geven van grootte, vorm en plaats van het hart én
belangrijke informatie verstrekken over de longen. Dit laatste is
met name belangrijk in verband met het uitsluiten van longaan-
doeningen en het vaststellen van longstuwing en longoedeem in
het kader van hartafwijkingen. Met echografisch onderzoek
worden de diverse hartcompartimenten en kleppen in beeld
gebracht. Behalve morfologische evaluatie kan ook een indruk
gekregen worden van de mechanische prestaties van het hart.
Voor beide technieken geldt dat er een goede kwaliteit
beeldvorming noodzakelijk is. Bij röntgenfoto\'s is hiervoor een
apparaat nodig van voldoende vermogen, waarbij gebruik
gemaakt kan worden van een hoge kV-instelling (bij voorkeur
hoger dan 100 kV) en een relatief lage m As-waarde. Verder is
het gebruik van een (bewegend) strooistralenrooster nodig.
Echografisch onderzoek dient bij voorkeur te geschieden met
een sectorscanner. Sectorscanners produceren een divergerende
geluidsbundel, hetgeen een waaiervormig beeld oplevert waar-
bij de geluidsbundel aan de oppervlakte van het te onderzoeken
object aanzienlijk smaller is dan in de diepte. Lineaire transdu-
cers produceren geluidsgolven welke zich evenwijdig aan elkaar
voortplanten. Hierdoor ontstaat een rechthoekig beeld waarbij
de geluidsbundel aan de oppervlakte van het object even breed is
als in de diepere delen. De lineaire transducers zijn minder
geschikt voor onderzoek van de thorax omdat een groot deel
van de bundel reeds aan de oppervlakte volledig door de ribben
zal worden weerkaatst. Voor onderzoek van het hart moet zowel
M-mode registratie als videoregistratie mogelijk zijn. Ook een
camera om stilstaande beelden fotografisch vast te leggen is
onontbeerlijk. Om echografische beelden te kunnen relateren
aan de elektrische hartactie is het noodzakelijk simultaan een
ECG te registreren.

WETENSCHAP

Samenvattend moet worden geconcludeerd dat, röntgenolo-
gisch en/of echografisch onderzoek in combinatie met een goed
uitgevoerd lichamelijk onderzoek een belangrijke bijdrage
leveren aan de diagnostiek bij de beschreven patiënten.

Aanvaard op 10 december 1991.

Op verwijzing namens de

Groep Veterinaire Specialisten

coördinatie R.C. Nap, spec chir gezelschapsdieren

-ocr page 24-

IMOCOLIPOR^-5

Geboortediarree heeft een ingrijpende invloed op het resultaat in de
varkensfokkerij. Groeivertragingen verminderde weerstand maken
de biggen vatbaar voor andere ziekten en verhogen het
sterftepercentage. Tijdige vaccinatie van de zeugen biedt biggen
een optimale bescherming omdat lmocollpor-5 als een van de
weinige vaccins ook hetColi-antigeen K88ad bevat, waarvoor 30%

van de zeugenstapel gevoelig blijkt. (TvO (1985): 110,23,1025-27)

Daarnaast onderscheidt lmocollpor-5 zich door:

gebruiksgemak

goed inspuitbaar bij elke temperatuur
veiligheid

géén spuitplekken en géén algemene reaktles

RHÓNEMÉRIEUX

Voorsprong in de bescherming tegen geboortediarree

WHÓNE MÉRIEUX b.v. Postbus 338 1180 AH Amstelveen Tel. 020-5473933

-ocr page 25-

Inleiding

Op een aantal varkensbedrijven worden
natte bijprodukten, zoals wei en tarwe-
indampconcentraat, beter bekend onder
de merknaam Bondatar, gevoerd naast
een aangepast droogvoer. Bondatar is
een bijprodukt van de tarwezetmeel- en
tarweglutenproduktie. Bondatar bevat
resteiwitten en een aanzienlijke hoeveel-
heid zetmeel in ingedikt proceswater.
Het nat afgezette produkt wordt aange-
zuurd met zoutzuur tot een zuurgraad
van circa drie.

De verschillende weisoorten hebben een
relatief hoog lysine-gehalte, waardoor
het relatieve tekort aan lysine in Bonda-
tar wordt gecompenseerd.
De combinatie van wei en Bondatar kan
als drinkmengsel worden verstrekt,
waarbij het drinkwater geheel of gedeel-
telijk wordt vervangen.

Bedrijf

Op een vleesvarkensbedrijf werd boven-
staande combinatie als drinkwaterver-
vangend mengsel aan alle dieren op het
bedrijf verstrekt via een pompinstallatie,
aangesloten op drinknippels.
Daarnaast werd een aangepast vleesvar-
kensvoer verstrekt. Regelmatig werden,
ten hoogste enkele dagen oude, droog-
voerresten uit de diverse voersilo\'s afge-
tapt en verdeeld over een of twee afde-
lingen.

In verband met de plotselinge sterfte op
het bedrijf van vrijwel alle zeventig
dieren in één afdeling met zware vlees-
varkens, werden praktizerend dierenarts
en Gezondheidsdienst in consult geroe-
pen.

Verschijnselen
Aan het einde van de ochtend waren bij
controle van de afdeling twee dode en
twee trage dieren aangetroffen. Deze
trage dieren waren vervolgens op de
voergang geplaatst. De dwarsstaande
afdeling werd direct van buiten over de
voergang op natuurlijke wijze geventi-
leerd door aan weerskanten volledig
openstaande deuren, welke in verband
met de twee dieren op de voergang
gedeeltelijk moesten worden afgesloten.
Afzuiging van de lucht vond plaats via
ventilatiekokers. De hokken hadden
dichte, relatief hoge hokafscheidingen
en een halfroostervloer.
Bij een volgende controle, ongeveer
twee uur later, bleken alle varkens in de
afdeling dood, op de twee dieren op de
voergang na. Op de rest bij de dieren in
de andere afdelingen van het bedrijf
werden geen problemen geconstateerd.
De dode varkens lagen verspreid in de
hokken, de kadavers waren bleek van
kleur, en grote hoeveelheden wit schuim
waren uit de neusgaten gelopen. In de
afdeling hing een zeer doordringende
geur van zwavelwaterstof. Met spoed ter
sectie aangeboden varkens vertoonden
cyanose, zeer ernstig longoedeem, bloe-
dingen op de epi- en endocard, leverstu-
wing, nierzwelling, hartspierdegeneratie
en een ernstige degeneratie van de ske-
letspieren.

Oorzaak
De combinatie van anamnese, ver-
schijnselen en sectiebeeld wees in de
richting van een intoxicatie. Verdenking
bestond aanvankelijk ten aanzien van
een droogvoerrest van onbekende ou-
derdom, die vanaf deze ochtend in
alleen de betreffende afdeling was ver-
strekt. Het voer vertoonde echter geen
afwijkingen aan kleur en geur, en was
niet ontmengd, vochtig of klonterig.
Verder bleken de ter sectie aangeboden
varkens zeer weinig voer te hebben
opgenomen. Van de voerrest, en voor de
volledigheid ook van de wei en van
Bondatar die overigens wel aan alle
varkens op het bedrijf werden verstrekt,
werden monsters achtergehouden.
Een \'indicator-varken\', waaraan nog
enkele dagen langer de aanvankelijk
verdachte voerrest werd verstrekt, on-
dervond geen nadelige gevolgen. De
voerrest kon via deze weg derhalve als
oorzaak worden uitgesloten.

Veterinair journaal

Een geval van sterfte bij

vleesvarkens ten gevolge
van vorming van z wav el-wa-
terstofgas in de mestkelder

Bij een verdere controle in de afdeling
bleek echter een drinknippel in een van
de hokken afgebroken te zijn. De afde-
ling heeft een gescheiden mestkelder, en
staat alleen via een klein stroomgat
onderin in verbinding met de kelder van
de aangrenzende afdeling. Aangenomen
mag worden dat de nacht en ochtend
tevoren via de defecte nippel een zeer
grote hoeveelheid wei/Bondatar-meng-
sel in de mestput van de afdeling is
gestroomd.

Het op deze wijze aangeboden substraat
van eiwit- en koolhydraatverbindingen
is door de in de mest aanwezige aërobe
en anaërobe bacterieflora in zeer korte
tijd omgezet. Bij deze omzetting wordt,
naast kooldioxyde, een mengsel van
schadelijke gassen, zwavelwaterstof en
blauwzuur, gevormd. De vorming van
ammoniak wordt bij excessieve vor-
ming van zwavelwaterstofgas geblok-
keerd. Zwavelwaterstofgas is, op grond
van de te verwachten concentraties van
gassen in het mengsel, het meest toxische
component.

Het deels afsluiten van de deuren na het
plaatsen van de twee trage dieren op de
voergang heeft, door vermindering van
de ventilatie in de afdeling, de effecten
van het vrijkomen van de gassen ver-
sneld.

Ten aanzien van zwavelwaterstof geldt
voor de mens een maximaal aanvaard-
bare concentratie op de werkplek van
10 dpm. In stallucht zijn nadelige effec-
ten te verwachten bij concentraties bo-
ven 50 dpm. Verstikkings- en intoxica-
tieverschijnselen treden op vanaf 150
dpm. Genoemd worden bemoeilijkte
ademhaling, cyanose, lusteloosheid, ver-
dwijnen van de reflexen, en terminale
krampen gevolgd door de dood. Bij
concentraties boven 200 tot 300 dpm
kan in zeer korte tijd de dood intreden.
Bij metingen, uitgevoerd op de volgende
dag met behulp van Drager-apparatuur,
werd in de bewuste afdeling een zwavel-
waterstof-concentratie van meer dan
200 dpm vastgesteld, tegen een concen-
tratie van minder dan 1 in een controle-
afdeling met even zware vleesvarkens.
De kooldioxyde-concentratie bedroeg
0,3 volumeprocent in de bewuste afde-
ling, tegen 0,15 volumeprocent in de
controle-afdeling. De norm ligt rond de
0,2 volumeprocent. De ammoniak-con-
centratie was verwaarloosbaar klein,
tegen 5 dpm in de controle-afdeling.

(lees verder op de volgende pagina)

-ocr page 26-

\'Er is geen toekomst voor IBR in de EG\'
zou een wenkend perspectief kunnen
zijn, zo stelde drs. J. A. Smak, Hoofd
afdeling Dierziektebestrijding van de
Veterinaire Dienst, in zijn inleiding van
het symposium: \'Luchtweginfectie bij
rundvee\'.

Dit symposium werd op 29 oktober
1991 georganiseerd ter gelegenheid van
het afscheid van dr. C. Holzhauer als
dierenarts bij de Stichting Gezondheids-
dienst voor Dieren in Gelderland.
Het handelde over IBR en andere virus-
sen maar ook bacteriële longaandoenin-
gen waaronder pasteurella kregen de
aandacht.

De belangstelling van Holzhauer voor
deze aandoeningen bij rundvee werd
eerder in 1979 tot uiting gebracht in zijn
proefschrift over pinkengriep. Zijn pro-
motoren prof. dr. G. Wagenaar en prof.
dr. J. G. van Bekkum waren overigens
deze dag eveneens aanwezig.
Zijn stelling van destijds dat pinkengriep
niet hetzelfde agens is als IBR kan
volgens een andere inleider prof. dr. J. T.
van Oirschot nog steeds als juist worden
beschouwd. Deze hield een uitvoerig
betoog over de genensamenstelling van
IBR en andere herpesvirussen alsmede
over de epidemiologie, de pathogenese
en de bestrijding.

In Denemarken is men er na een ge-
richte campagne en een bedrag van 170
miljoen gulden in geslaagd IBR uit te
roeien. Dr. V. Bitsch van het Deense
Productschap voor Zuivel gaf een helder
exposé over de stap voor stap aanpak
van het vrijmaken van deze ziekte in de
periode 1984-1991.

In Nederland is daar voorlopig nog lang
geen zicht op. Tijdens de discussie na de
drie IBR-inleidingen stelde dr. P. de
Leeuw, directeur van de Stichting Ge-

(Vervolg van pagina 13)

De waargenomen verschijnselen, het
sectiebeeld, en de resultaten van de
gasmetingen leiden tot de diagnose van
verstikking door vorming van schade-
lijke gassen, met name zwavelwaterstof-
gas in de mestkelder.

Berichten en verslagen

Afscheid dr. C. Holzhauer

P. T. van \'t Veld\'

I Dre. P. T. van \'l Veld, dierenarts bij de Gezondheids-
dienst voor Dieren in Gelderiand.

zondheidsdienst voor Dieren, dat gezien
de recente teleurstellingen bij de bestrij-
ding in de Kl-centra allereerst een inven-
tarisatie van de situatie in Nederiand zal
moeten plaats vinden. De daarop vol-
gende strategie hangt af van de resulta-
ten van de kosten/baten-analyse die
daarmee annex is maar zeker ook van
wat de EG zal gaan doen.
Drs. Smak had al laten blijken dat in
Brussel men er nog lang niet uit is. Er is
dus nog steeds een toekomst voor IBR in
Europa.

Een rigoreuze regelgeving zou wel eens
zeer nadelige gevolgen kunnen hebben
voor de genetische waarde van onze
veestapel.

Dat sperma overigens een uitstekende
besmettingsbron kan zijn werd door de
Deense inleider geïllustreerd met voor-
beelden van de eerste uitbraken van deze
ziekte in 1969 vanuit Kl-stations.
Er zit voor Nederiand voorlopig niets
anders op dan te blijven vaccineren, al
waarschuwde prof van Oirschot voor al
te veel voortvarendheid in dit opzicht.
Welke preparaten je daar het beste voor
kunt gebruiken was te vernemen uit de
folders die de sponsoren van deze dag,
de firma\'s Duphar Animal Health en
Smith Kline Beecham Animal Health,
iedere bezoeker ter hand stelden, samen
met de gebundelde tekst van de lezingen
die, zeer prijzenswaardig, reeds verkrijg-
baar waren in de lunchpauze.
Na de IBR-sessie kwamen dr. E. F. G.
Vanopdenbosch uit het NIDO te Brussel
en dr, A. Wiseman van Smith Kline
Beecham Biologicals aan het woord
over respectievelijk \'BRS en virale
luchtweginfecties bij het kalf en Pasteu-
rella en andere bacteriële luchtweginfec-
ties bij het rund\'.

Het Bovine Respiratoire Syncitiaal Vi-
rus in de wandelgangen het RS-virus
kan verwoestend optreden vooral bij de
Belgische witblauwen in de herfstmaan-
den in de leeftijd van 2 tot 15 maanden.
Klimaatinvloeden zoals depressies spe-
len een belangrijke bevorderende rol
Het rasgebonden zijn van dit fenomeen
zou er mee te maken hebben dat deze
ziekte in Nederland niet of sporadisch
voorkomt.

Dr. A. Wiseman tenslotte maakte aan
de hand van een historisch overzicht
duidelijk dat de bacteriologische infec-
ties van begin af aan maar ook nu nog
een belangrijke oorzaak kunnen zijn van
luchtweginfecties. Vooral de pasteurel-
la\'s zoals de
P. haemolytica en de P.
multocida
zijn zeer te vrezen. Vaccineren
heeft weinig of geen zin.
Haemophilus
somnus
is een andere bacteriële infectie-
ziekte waarvan de exacte oorzaak nog
niet gans duidelijk is maar die wel de
nodige sterfte oplevert.
Dit symposium was zeer goed uitgeba-
lanceerd wat betreft de tijd van de
informatie door de sprekers, de tijd voor
discussie en de tijd voor koffie en lunch.
Dit schema werd strak en plezierig in de
hand gehouden door de dagvoorzitter
drs. J. C. Knijn, directeur van de Ge-
zondheidsdienst waardoor de receptie
volgens plan van start kon gaan. Al met
al een zeer geslaagde bijeenkomst voor
de organisatoren, de ongeveer tweehon-
derd bezoekers maar ook als een mooi
afscheidscadeau voor de scheidende me-
dewerker.

-ocr page 27-

Op de receptie met vele vrienden en
bekenden maakte de voorzitter van het
bestuur, de heer D. J. G. van der Kolk,
er geen geheim van hoe Holzhauer
gewaardeerd werd als deskundige maar
zeker niet in de laatste plaats als een
medewerker die de taal van de veehou-
der sprak waardoor de communicatie
altijd optimaal was. Mevrouw M. Holz-
hauer werd middels toepasselijke woor-
den en een prachtige bloemencomposi-
tie in de hulde betrokken.
Drs. R. W. M. Ikink voorzitter van de
afdeling Gelderland van de KNMVD
schetste de rol die Holzhauer gespeeld
had in de Maatschappij. Altijd actief in
de afdeling nooit te beroerd om artikelen
te schrijven voor het Tijdschrift die zich
vooral richtten op de praktici.
Het aangeboden cadeau bestond uit een
CD-speler en een videorecorder.
Kortom een zeer waardevol lid van de
KNMVD verlaat helaas de actieve
dienst.

Zoals gezegd de gedrukte tekst van de
inleidingen was al tijdens de bijeen-
komst beschikbaar. Nog enkele exem-
plaren zijn op de dienst aanwezig voor
diegenen die niet in staat waren naar
Oosterbeek in Hotel de Bilderberg te
komen. Het adres is:
Stichting Gezondheidsdienst voor Die-
ren in Gelderland, mevrouw Jacqueline
van Braam, Tel.:085-629304, tst 24,
Postbus 10, 6880 BD Velp.

Sybesma

Uitreiking
Schürnagel leg-
penning en
Schimmel-Viruly

prijs

De Stichting Jubileumfonds der Veeart-
senijkundige Hoogeschool 1921 deelt
mee dat op donderdag 6 februari 1992
zal worden overgegaan tot uitreiking
van de Schornagel legpenning en de
Schimmel-Viruly prijs.
De plechtigheid vindt plaats om 14.30
uur in het hoofdgebouw van de Faculteit
der Diergeneeskunde, Yalelaan 1, de
Uithof te Utrecht.
Het programma is als volgt:
14.30 Introductie door de voorzitter
van de Stichting Jubileumfonds,
prof. dr. A Ruiter.
14.35 Argumentatie voor de toeken-
ning van de Schornagel legpen-
ning door prof. dr. C. J. G.
Wensing.

14.55 Argumentatie voor de toeken-
ning van de Schimmel-Viruly
prijs door prof. dr. M. C. Horzi-
nek.

15.15 Uitreiking van de prijzen door
Zijne Excellentie de Staatssecre-
taris van het Ministerie van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij,
drs. J. D. Gabor.
Receptie.

Belangstellenden zijn van harte welkom.

Workshop mole-
culaire biologie en
recombinant-dna
technologie

Van 27 april tot en met 8 mei 1992
wordt in Utrecht een workshop gehou-
den voor onderzoekers die de recombi-
nant-DNA technologie in hun eigen
onderzoek willen gaan toepassen. Er is
geen voorafgaande kennis in de molecu-
laire biologie vereist. De nadruk ligt op
laboratoriumwerk; hier wordt ca. 6 uur
per dag aan besteed. Verder zijn er elke
dag lezingen en discussiebijeenkomsten,
waarin de theoretische achtergronden
en de biotechnologische of medische
toepassingen worden besproken.
Inlichtingen verstrekken: dr. J. A. Len-
stra en prof. dr. B. A. M. van der Zeijst,
Faculteit Diergeneeskunde, Postbus
80.165, 3508 TD Utrecht, tel. 030-
534888; telefax 030-540784.

Congressen

Elektronische

identificatie en
registratie
van vogels

de faculteit

Oproep scrapie

schapen

Het DLO-Centraal Diergeneesk^indig
Instituut (CDI-DLO) te Lelystad roept
hierbij uw medewerking in. Voor een
aantal aspecten van voorgenomen BSE/
scrapie - onderzoek hebben wij dringend
behoefte aan scrapie - positieve schapen,
liefst drachtige ooien en liefst Texelaars!
Voor geschikte dieren wordt een goede
prijs betaald. Vervoer kan worden gere-
geld. Mogelijk kunt u uw cliënten in
voorkomende gevallen op deze moge-
lijkheid wijzen (\'discretie verzekerd\'!).
Nadere informatie: tel. 03200-73359
(drs. B. E. C. Schreuder) of 03200-
73424 (dhr. Sloetjes, Hoofd Proefdier-
verzorging en Techniek).

Oratie prof. dr.

a. d. m. e. üsterhaus

Dr. A. D. M. E. Osterhaus, bij besluit
van het College van Bestuur per 1
september 1990 benoemd tot hoogle-
raar in de Faculteit der Diergenees-
kunde aan de Rijksuniversiteit te
Utrecht, om werkzaam te zijn op het
vakgebied van de Milieuvirologie is
voornemens op vrijdag 24 januari 1992,
te 16.15 uur, in de aula van het acade-
miegebouw, Domplein 29 te Utrecht,
zijn ambt te aanvaarden met het houden
van een oratie, getiteld:
\'Virussen in \'l
wild- meer zorgen voor morgen\'.

Op 20 februari 1992 wordt te Utrecht
(Hoofdgebouw Faculteit Diergenees-
kunde, Yalelaan 1, \'De Uithof) een
symposium georganiseerd over \'Elek-
tronische identificatie en registratie van
vogels in Nederland\'. Getracht is om alle
belanghebbende partijen op deze avond
bijeen te krijgen om de problematiek in
een breed verband te kunnen bespreken.
De op het symposium gevoerde discus-
sies moeten de basis vormen voor na-
dere afspraken over een centraal regi-
stratiesysteem voor vogels.
Nadere inlichtingen en opgave voor het
symposium (schriftelijk):
Dr. J. T. Lumeij, Afdeling Vogels en
Bijzondere Dieren, Vakgroep Genees-
kunde van Gezelschapsdieren, Faculteit
der Diergeneeskunde, Yalelaan 8, 3584
CM Utrecht, tel. 030-534443.

-ocr page 28-

Paratuberculose bij rundvee in

nederland hardnekkig en spring-
levend

J. Meulenberg, vakgroep Infectieziekten
en Immunologie

(augustus 1991) SR/67/91: 39 pp.

Ondanks jarenlange bestrijding op basis
van immuun-diagnostiek en microsco-
pisch faeces onderzoek is het niet gelukt
de rundveebedrijven in Nederiand vrij te
krijgen van paratuberculose. Dit was
vooral te wijten aan de toegepaste dia-
gnostische technieken welke ontoerei-
kend bleken te zijn.

Uit de resultaten van een tussentijds
onderzoek, 4 jaar na de start van de
landelijke vaccinatieproef in 1984,
bleek dat met behulp van vaccinatie
goede resultaten te behalen waren.
Vaccinatie heeft echter ook duidelijke
beperkingen; ook na vaccinatie kunnen
er dragers/uitscheiders en klinische lij-
ders ontstaan.

Het ontstaan van dragers na infectie met
Mycobacterium paratuberculosis speelt
in de bestrijding van paratuberculose
een belangrijke rol. Het zoeken naar de
dragers/uitscheiders is als het zoeken
naar een speld in een hooit)erg waarbij
de beschikbare immuun-diagnostische
technieken maar h)eperkt nuttig zijn.
Door gebruik te maken van DNA-
probes in combinatie met de Polymerase
kettingreactie kan een feecesonderzoek
betrouwbaar en in ongeveer 2 dagen
uitslag geven of een dier uitscheider is
van M
paratuberculosis. Deze methode
is echter nog niet beschikbaar om op
grote schaal in de praktijk te worden
toegepast, maar kan in de toekomst een
goed hulpmiddel zijn om uitscheiders
van M
pataruberculosis op te sporen.
In combinatie met vaccinatie en goed
bedrijfsmanagement kan hiermee para-
tuberculose op een rundveebedrijf wel-
licht beter worden bestreden.
De dragers blijven echter een groot
probleem bij de bestrijding van paratu-
berculose.

Om een indruk te krijgen van het
voorkomen en de verspreiding van para-
tuberculose in Nederland is het aantal
rundveebedrijven per provincie geïn-
ventariseerd dat de in de periode 1983-
1991 heeft deelgenomen aan de georga-
niseerde bestrijding en/of is gaan vacci-
neren.

Fotokopieën van studenlenreferaten
kunnen worden besteld via het redactie-
secretariaat (teL 030-510111). De kosten
(inclusief portokosten) bedragen (afhan-
kelijk van de omvang per referaat):
< 30 pagina\'s f 10,-
30-60 pagina\'s f 15,-
> 60 pagina\'s f 20,-

In verband met ruimt^ebrek, worden
samenvattingen van studentenreferaten
alleen op
selectieve basis opgenomen.
Dat wil zeggen alleen samenvattingen
van die studentenreferaten, die voor de
lezers de meest relevante, met name
klinische, onderwerpen bevatten wor-
den dus gepubliceerd.
Wel worden regelmatig overzichten ge-
geven van de titels van de in de afgelo-
pen periode verschenen studentenrefera-
ten, teneinde geïnteresseerden in de
gelegenheid te stellen desgewenst fotok-
opieën daarvan bij het Bureau van de
KNMvD te bestellen (voor het vorige
overzicht zie Tijdschr Diergeneeskd
1991; 116(18): 924).
(N.B. Aangezien niet alle auteurs een
exemplaar beschikbaar hebben gesteld
zijn de met asteriks (*) gemerkte studen-
tenreferaten niet meer na te bestellen en
wordt voor nadere informatie hierover
naar de Bibliotheek Diergeneeskunde
verwezen.) —
Red.

1991 (september tot december)

Dreigt er bij een hond met pneumonie gevaar voor
Siadh?; S. E. Spiekermann (SR/59/91: 19 pp).
Jongvee-opfok. Een speurtocht naar een bedrijfs-
diergeneeskundig beslissingsmodel; G. Esveld
(SR/60/91: 26 pp).

Screening op subklinische slepende melkziekte; M.
Aarts en A. Jonkers (SR/61/91: 56 pp).
Het gebruik van de niet-chirui^ische lasers in de
heelkunde; J. C. Sybesma (SR/62/91: 28 pp).
Septic Pleuritis in the dog; A. E. Smit (SR/63/91:
19 pp).

Spontane radiculoneuropathie bij de oude gedom-
esticeerde rat; N. Reens (SR/64/91: 29 pp).
Maagdarmontstekingen bij de kat; L. F. van
Kuilenburg (SR/65/91: 26 pp).
Lyme borreliose bij honden in Nederland; A. H.
Nibbelke, S. F. M. Posthuma en W. T. J. Kraan
(SR/66/91: 62 pp).

Paratuberculose bij rundvee in Nederland, hard-
nekkig en springlevend; J. Meulenberg (SR/67/
91:39 pp).

Primordial follicles of the cow; R. Peletier (SR/
68/91:23 pp^

Narcolepsie bij het paard; K. van der Want (SR/
69/91: 28 pp).

Pneumoconiose bij vogels; M. van Ewijk*.

Studentenreferaten

Het effect van infectie met zwoegerziektevirus op

de groei van lammeren; G. J. Veenink*.

Wat en Hoe: GnRH bij de koe; R. Dijk en J. de

Vries (SR/87/91: 125 pp).

Klinische aspecten van infectie met het feline

immunodeficiëntie virus; A. L. Wildeman (SR/

86/91: 27 pp).

Rabiesbestrijding bij de vos in Nederland; R.
Klaver (SR/85/91: 28 pp).
De Overhydratietherapie. In de strijd tegen

C.O.PD, bij het paard; J. H. A. A. Smeets (SR/
84/91:30 pp).

Vaccinatie tegen de ziekte van Aujeszky en mater-
nale immuniteit; F Ooms en H. Schorn (SR/83/
91:56 pp).

De invloed van de luchtkwaliteit in het bijzonder
van bacteriën en endotoxinen, gebonden aan de
stof op de gezondheid van varkens en varkenshou-
ders; M. Verlinden*.

Leptospira interrogans serovar hardjo - Rund.
Serum of melk. Een vergelijking van een ELISA in
serum en een ELISA in melk; P. Hereweijer (SR/
82/91: 27 pp).

Gassen in varkensstallen en de invloed daarvan op

de gezondheid van varkens en varkenshouders; M.

de Bont (SR/81/91:28 pp).

Caprine Arthritis encefalomyelitis en eradicatie;

M. Vendrig (SR/80/91: 32 pp).

Acute hemorragische enteritis bij het (volwassen)

rund (literatuurstudie); F Spiertz (SR/79/91: 43

PP)-

Case studie over de neonatale periode van een
grijze zeehond; L. Berghout (SR/78/91: 27 pp).
Torisio ansaproximalis coli bij het rund; M.
Wieten en S. Deleu*.

Melkziekte bij hel rund: therapie, nabehandeling
en prophylaxe; R. H. J. Huijbers (SR/77/92: 44
PP)-

Avasculaire femurkopnecrose bij de hond; C. J.
Piek*.

Kunstmatige inseminatie bij het paard, een litera-
tuuroverzicht; J. Evenhuis (SR/76/91: 49 pp).
De conservatieve therapie bij heupdisplasie; F. de
Klerk*.

Enkele beschouwingen over Staphylococcus au-
reuj-mastitis bij het rund; H. G. Salomons (SR/
75/91: 34 pp).

Grondreactiekrachtpatronen van paarden die een
last trekken; S. Greven en M. van Steveninck-
Nooteboom (SR/74/91: 25 pp).
Endocrinologie van de voortplanting van de grote
tuimelaar; dhr. Hennecken*.
Probleemgedrag bij de kat; G. van de Wetering
(SR/58/91: 31 pp).

De rol van Mycoplasmata in de Enzoötische
Pneumonie bij het kalf; C. Ritsema van Eek, M. C.
Wortelboer (SR/73/91: 40 pp).
To be or not to be...! Wat zijn de gevolgen van een
castratie voor het gedrag en de gezondheid van een
hond; R. Maarschalkeerdweerd en J. van Setten-
Arns*.

De laterale symmetrische gangen, in het bijzonder
die van het paard; M. C. Zyderveld (SR/88/91:
56 pp)**.

Differential diagnosis of bovine dermatophilosis,
with some field observations in Kalabo district.
Western Province of Zambia; J. Laarakker (SR/
72/91:35 pp).

Spelregels van besmettelijke Spaanse restjes; H. J.

D. Brussaard (SR/71/91: 49 pp).

Kilham rat v\' us in Nederland; A. Bos (SR/70/91:
22 pp).

Niet door ons leverbaar. Inlichtingen: Bibliotheek
Faculteit Diergeneeskunde.
Alleen bijbehorende video-tape op leenbasis be-
schikbaar (bestellen bij auteur of dhr. H. W. Mer-
kens)

-ocr page 29-

Ingezonden

(Builen verantwoordelijkheid van de redactie)

De ethicus

als een
\'roepende in
de woestijn\'?

Zolang iedere dierenarts in zijn beroeps-
uitoefening zich zou beperken tot het
gezond houden en/of gezond maken
van het (zieke) dier, zou geen enkele
redactie van het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde\'
zich geroepen voelen be-
roepsethische beschouwingen, zoals van
L. J. E. Rutgers in de aflevering van 1
april 1991, pag. 331, te plaatsen. Geen
enkele dierenarts zou dan \'grensover-
schrijdend\' bezig zijn. Zijn handelen zou
dan volledig ingebed zijn in een alge-
meen aanvaard normen- en waardenpa-
troon.

Deze ideële situatie bestaat echter niet.
Iedere dierenarts doet immers ingrepen
op fïnancieel-economisch en/of estheti-
sche gronden. Is hij, dit doende, dan
\'grensoverschrijdend\' bezig? Handelt hij
daarmee onethisch?
Er moge dan een aantal, zelfs een
toenemend aantal filosofen zijn gaan
nadenken over de intrinsieke waarde
van het dier als reactie op de antropo-
centrische visie, die het dier primair als
instrument ziet, feit is — dit geldt zeker
op het terrein, waarop de dierenarts
werkzaam is — dat de traditionele
opvatting nauwelijks terrein verliest.
Dierentuinen (recreatie, educatie), huis-
dieren (recreatie, nuttigheid, affectiebe-
hoefte), de bio-industrie (commercie),
het zijn evenzo vele voorbeelden van de
instrumentele denkwijze. Dat de over-
heersende antropocentrische opvatting
geleidelijk is verschoven naar een meer
biocentrische benadering, zoals Rutgers
stelt, lijkt een te ideële voorstelling van
zaken, meer wens dan werkelijkheid.
Het zou onethisch zijn, wederom aldus
Rutgers, de intrinsieke waarde van het
dier, zijn integriteit aan te tasten. Ogen-
schijnlijk een goed uitgangspunt voor
het denken over het ethisch handelen
met betrekking tot het dier. Dit stellende
breekt echter de discussie in alle hevig-
heid los. Wordt de integriteit van een
hond aangetast, wanneer men zijn af-
hangende oren coupeert tot spits op-
staande? Is dat misschien niet het geval,
wanneer men zijn staart inkort?
De kat \'ontnagelen\', is dat een vorm van
onethisch handelen? Hij is immers van
nature een roofdier, dat die nagels niet
kan missen om zijn prooi te kunnen
vasthouden. Of zou men mogen redene-
ren: de kat is geen roofdier meer, maar
een huis- of troeteldier, dat zijn voedsel
aangeboden krijgt en dus zijn nagels best
kan missen? Wordt dan nog inbreuk
gedaan op zijn integriteit?
Gelijksoortige vragen zijn te stellen in-
zake sterilisatie, castratie, genetische
manipulaties, bepaalde fokmethodes
(dikbil!).

De ethische toelaatbaarheid van be-
paalde (operatieve) ingrepen ter discus-
sie stellen, doet echter zeer eenzijdig, zo
niet hypocriet, aan, wanneer men voor-
bij gaat aan de in ethisch opzicht veel
fundamentelere vraag: is het de mens
vanuit ethisch standpunt geoorloofd de
kat als roofdier \'om te turnen\' tot huis-,
tot troeteldier; tijgers en leeuwen te laten
optreden als circusattractie; de kip te
denatureren tot pure ei-producent (ga zo
maar door!)? Dit goedkeurende on-
derschrijft men toch in wezen volledig
de antropocentrische visie en doet men
toch wel in heel sterke mate afbreuk aan
de integriteit van het dier.
In ieder geval is het duidelijk, dat de
norm: niet toegestaan is de inbreuk op
de integriteit van het dier, een zeer
discutabele norm is. Door deze norm
stringent door te voeren in zijn beroeps-
handelen zou menig dierenarts op slag
brodeloos maken.

Wanneer worden — om de vraag nog
eens anders te stellen — veterinaire
ingrepen mensonwaardig en dus(?)
onethisch?

Dierenmishandeling is mens-onwaar-
dig, maar is dieren-misvorming dat per
definitie ook? Volgens de vanuit de bio-
centrische visie denkende ethicus zou
die vraag bevestigend moeten beant-
woorden. Maar hij zal dan stellig als een
\'roepende in de woestijn\' worden erva-
ren.

Ethisch gezien is in deze discussie slechts
één vraag werkelijk relevant. Mag de
mens als superieur wezen in de schep-
ping het dier \'gebruiken\' uit en tot
eigenbelang (recreatie, commercie, edu-
catie etc.)?

Wordt deze vraag positief beantwoord,
dan zijn er aan het handelen van de
dierenarts nauwelijks algemeen-gelden-
de grenzen te stellen, die als onethisch,
als grensoverschrijdend moeten worden
gekwalificeerd. Het enig ethisch dictaat,
dat men hem kan opleggen is, dat hij zijn
ingrepen op menswaardige wijze ver-
richt. De beoordeling daarvan dient aan
iedere dierenarts persoonlijk te worden
overgelaten, wijl het een gewetensafwe-
ging betreft.

Zijn dan beschouwingen, zoals die van
Rutgers, volkomen zinloos? Natuurlijk
niet! Op zich genomen is het een goede
zaak, dat ook de dierenarts zicht af-
vraagt: waarmee en hoe ben ik bezig?
Ook hij dient aan gewetensvorming te
doen.

Blijft echter staan dat ook de dierenarts
een \'kind van zijn tijd\' is. Ook ten
aanzien van zijn handelen hebben be-
paalde principes geen eeuwigheids-
waarde en zijn als zodanig beïnvloed-
baar vanuit het algemeen-maatschap-
pelijk denken.

De ethicus — het zij nogmaals herhaald
— die iedere ingreep in de integriteit van
het dier als onethisch bestempelt zal in
dierenartsenland als een \'roepende in de
woestijn\' worden gezien. Niet de dier-
waardigheid, maar de mens-waardig-
heid zou zijn ethisch uitgangspunt die-
nen te zijn.

Dus toch maar een \'laissez-faire, laissez-
aller\'-evangelie gepredikt? Reflectie op
eigen handelen dient de dierenarts de
weg te wijzen in zijn complexe vakge-
bied. Wanneer die reflectie bij hem
\'innerlijke schaamte\' oproept, dan zal hij
zichzelf moeten bekennen onethisch be-
zig te zijn.

Haelen P. Steneker (psycholoog).

Naschrift
Als \'roepende in de woestijn\' voel ik mij
geroepen te reageren op de ingezonden
brief van R Steneker. Helaas moet ik
concluderen dat zijn betoog nauwelijks
heeft bijgedragen aan verheldering van
de ethische discussie over het gebruik
van en de omgang met dieren. Vele van
zijn beweringen en veronderstellingen
geven aanleiding tot weerwoord. Als ik
naar volledigheid zou streven zou mijn
repliek vele pagina\'s druks beslaan. Ik
beperk me daarom tot die zaken die de
kern van de discussie het meest raken.
Tot aan drie maal toe stelt Steneker dat
ik het \'onethisch\' zou vinden als de
intrinsieke waarde of de integriteit van
het dier wordt aangetast. Afgezien van
het feit dat ik gruwel van het woord
\'onethisch\' is dit een volstrekt onjuiste
weergave van mijn ethisch uitgangs-
punt. Daarover straks meer.
De norm dat het niet is toegestaan de
integriteit van het dier aan te tasten vindt
Steneker een zeer discutabele norm:
\'Door deze norm stringent door te voe-

-ocr page 30-

ren zou menig dierenarts op siag orode-
loos maken\'. Twee opmerkingen hier-
over. In de eerste plaats gaat Steneker er,
mijns inziens ten onrechte, van uit dat er
geen diergebruik mogelijk is waarbij de
integriteit van het dier wordt gerespec-
teerd. In de tweede plaats rijst de vraag
of Steneker het dan acceptabel vindt,
voor wie dan ook, om problematische
situaties in stand te houden ter wille van
de werkgelegenheid.
Steneker betoogt dat niet de dier-waar-
digheid, maar de mens-waardigheid het
ethisch uitgangspunt zou dienen te zijn.
Het enige ethisch dictaat(!), aldus Stene-
ker, dat een dierenarts kan worden
opgelegd is dat hij zijn (be)handelingen
op
menswaardige wijze verricht. Als
met menswaardigheid bedoeld is dat het
handelen \'de mens waardig\' behoort te
zijn, dan is daarmee enig moreel besef
verondersteld dat inherent is aan het
mens zijn. In mijn artikel \'Operatieve
ingrepen bij dieren: een veterinair-ethi-
sche beschouwing\' heb ik enkele uitvoe-
rig gedocumenteerde fundamentele ethi-
sche principes genoemd aan de hand
waarvan de mate van menswaardigheid
kan worden getoetst (p. 337-339): het
principe van goed doen, het principe van
geen kwaad doen; het principe van
rechtvaardigheid en het principe van
respect voor de integriteit van het dier.
Ik erken volmondig dat ik aan het
laatstgenoemde principe hoge prioriteit
toeken. Daarmee sluit ik doelbewust
aan op een ontwikkeling van de laatste
drie decennia, namelijk het groeiend
besef in de samenleving dat dieren om-
wille van henzelf gerespecteerd en be-
schermd dienen te worden. Dat \'om-
wille van henzelf heb ik tot uitdrukking
willen brengen in het begrip integriteit
van het dier, waaronder ik versta de
heelheid en de gaafheid van het dier en
de evenwichtigheid van het soortspeci-
fieke wezen waarmee het dier zich
autonoom kan handhaven in het leefmi-
lieu. In mijn artikel heb ik deze definitie
nader toegelicht (p. 336). Respect voor
de integriteit van het dier houdt meer in
dan de morele plicht een dier niet
nodeloos pijn of leed te berokkenen of in
zijn welzijn te benadelen.
Het principe van respect voor het dier is,
evenals de andere principes geen
abso-
luut
plichtsprincipe. Het zijn wat men in
de ethiek noemt
prima facie plichtsprin-
cipes. Een prima facie plicht is een plicht
die aangeeft wat wij in concrete situaties
feitelijk zouden behoren te doen voor
zover deze plicht niet door andere mo-
rele overwegingen onmogelijk wordt
gemaakt. Als deze andere morele over-
wegingen zwaarder wegen, dan leidt de
prima facie plicht niet tot onze feitelijke
plicht.

Redenerend vanuit de vier genoemde
principes luidt mijn ethisch uitgangs-
punt: handen af van dieren, tenzij wij
daar gegronde redenen voor hebben.
Een volgende stap in de ethische discus-
sie is dat wij het met z\'n allen eens
moeten zien te worden over welke
redenen goede redenen zijn.
Het doordenken van ethische proble-
men in het licht van ethische principes
kan ons aanwijzingen opleveren hoe wij
in concrete situaties mogen of behoren te
handelen. Dit heb ik in mijn artikel
uitgewerkt voor operatieve ingrepen bij
dieren, één van de vele ethische vraag-
stukken waarmee dierenartsen in hun
beroepsuitoefening worden geconfron-
teerd. Door mij te concentreren op
ingrepen bij dieren ben ik niet eenzijdig
of hypocriet bezig, zoals Steneker stelt.
Alle andere relevante ethische vragen
die het diergebruik oproept zouden bin-
nen het door mij geschetste ethisch
toetsingskader behandeld kunnen wor-
den. Een ieder kan dan beoordelen of
het zo vanzelfsprekend is als wij katten
ombouwen tot levende knuffels, tijgers
gebruiken als circusattractie, proefdie-
ren gebruiken als meetinstrument en
kippen, varkens en koeien zien als tech-
nisch manipuleerbare produktiemachi-
nes.

Tenslotte wil ik nog een kanttekening
maken bij de constatering van Steneker
dat ook de dierenarts een \'kind van zijn
tijd\' is. Ons handelen wordt inderdaad
beïnvloed door het algemeen maat-
schappelijk denken, dat vooralsnog
wordt gedomineerd door een streven
naar meer welvaart en technologische
beheersing. Als een dierenarts zich hier-
door laat meeslepen (tot welke prijs?)
zijn er, zoals Steneker stelt, nauwelijks
ethische grenzen te stellen aan het dier-
geneeskundig handelen. Maar iedereen
weet, ook dierenartsen, dat het eenzijdig
technisch-materialistisch denken scha-
duwkanten heeft. De milieuproblema-
tiek en het dierlijk welzijnsvraagstuk zijn
de meest duidelijke voorbeelden. Uit
bezorgdheid over de toekomst is het niet
verwonderiijk dat velen, binnen en bui-
ten de beroepsgroep, dierenartsen aan-
sporen zich blijvend kritisch te bezinnen
op hun handelen. Ik ben liever \'een
roepende in de woestijn\' in de hoop dat
mijn roep ooit nog eens wordt gehoord
dan iemand die \'huilt met de wolven in
het bos\'.

Utrecht

L J. E. Rutgers.

Referaten

Hqnd

Antagonisme van de xylazine -

sedatie bij de hond
Jarvis N and England GCW. Reversal of
xylazine sedation in dogs. Vet Ree 1991;
128: 323-5.

De auteurs beschrijven de resultaten van
een gecontroleerde studie naar de ge-
schiktheid van atipamezole (Antise-
dan®, SmithKline Beecham;
ref.) en
doxapram (Dopram®, Rorer;
ref.) voor
gebruik als antagonist(en) van xylazine
bij de hond. Zowel het antagonisme van
de xylazine-geïnduceerde sedatie als van
de xylazine-geïnduceerde cardiopulm-
onaire veranderingen werden bestu-
deerd in een groep van 6 honden die
volgens een Latin-Square design, de
verschillende behandelingen (atipame-
zole, doxapram, fysiologisch zout) on-
dergingen op 15 minuten na de toedie-
ning van xylazine (2 mg/kg
im).
Toediening van atipamezole (200 ßg/
kg,
im) induceerde een herstel van het
bewustzijn vanaf 5 minuten na toedie-
ning bij alle honden. Binnen 14 minuten
na de toediening van atipamezole trad er
een duidelijke toename van de ademfre-
quentie op, terwijl het hartritme norma-
liseerde. De hartfrequentie na atipame-
zole-toediening nam toe, waarbij de
frequentie ( 75 slagen/minuut) wel
onder de uitgangsfrequentie (± 105
slagen/minuut) van vóór de sedatie
bleef. Binnen 12-15 minuten na atipa-
mezole-toediening konden alle honden
weer staan, waarbij 30% van de honden
kortdurend (2-7 minuten) een geringe
ataxie vertoonde. Spiertremoren wer-
den niet waargenomen.
Herstel van het bewustzijn zoals waarge-
nomen bij atipamezole trad niet op na
toediening van doxapram (2,5 mg/kg,
im). Wel werd een toename van adem-
frequentie en ademdiepte waargeno-
men, 15 tot 20 minuten na doxapram-
toediening.

Concluderend wordt gesteld dat atipa-
mezole, in tegenstelling tot doxapram,
goed toepepast kan worden als antago-
nist van xylazine, waarbij met name de
sedatie, en in mindere mat alle cardio-
vasculaire effecten worden geantagon-
eerd.

L. J. Hellebrekers.

-ocr page 31-

Dit is het tweede artikel in de serie
waarin aandacht besteed wordt aan de
Wet op de uitoefening van de dierge-
neeskunde 1990 (Stb. 214) getiteld:

Beroepsbeoefenaren naast de
dierenarts
Dierverloskundige en castreur
In de memorie van toelichting van de
Wet op de uitoefening van de dierge-
neeskunde 1990 (Stb. 214), verder aan
te geven met WUD 1990, wordt gesteld
dat diergeneeskundige handelingen in
beginsel door of onder verantwoorde-
lijkheid van een dierenarts moeten wor-
den verricht. Ingevolge de WUD 1990
zullen geen nieuwe vergunningen aan
dierverloskundigen en castreurs meer
afgegeven worden. Dat heeft op zijn
beurt weer tot gevolg dat het beroep van
dierverloskundige/castreur langzaam zal
uitsterven. De huidige vergunninghou-
ders zullen hun beroep mogen blijven
uitoefenen op grond van de artikelen 6
en 7 van de WUD 1990. Het uitgangs-
punt daarbij is om de dierverloskundi-
gen en castreurs datgene toe te staan dat
voor een zorgvuldige beroepsuitoefe-
ning noodzakelijk is.

De paraveterinair

Uitgangspunt van de wet is dat het niet
toelaatbaar is dat een dierenarts via de
zogenaamde verlengde armconstructie
bepaalde diergeneeskundige handelin-
gen laat verrichten door personen die
daarvoor de vereiste kwaliteit niet bezit-
ten. Niettemin mogen bepaalde hande-
lingen ingevolge artikel 4 van de wet
ook door anderen als beroep worden
verricht. Het gaat daarbij om een be-
perkte toelating van anderen dan dieren-
artsen tot de uitoefening van de dierge-
neeskunde die vanuit een ondersteu-
nende, somstijds aanvullende functie ten
opzichte van de dierenarts moeten wor-
den uitgeoefend. Het al genoemde arti-
kel 4 van de WUD 1990 schept de
mogelijkheid om bij of krachtens alge-
mene maatregel van bestuur regelen te
stellen omtrent de toelating van anderen
dan dierenartsen tot de uitoefening van
de diergeneeskunde in beperkte om-
vang. Invulling van dat artikel heeft
geresulteerd in het Besluit paraveterinai-
ren (1991 Stb. 526).
Naar gelang de aard van de handeling
geldt dat de relatie van een paraveteri-
nair tot een dierenarts meer of minder
intensief is. Allereerst de meest sterke
binding \'onder leiding\' en vervolgens de
zwakkere \'op aanwijzing en onder con-
trole\' met tenslotte de lichtste vorm de
\'verwijzing\'. In alle drie de gevallen
dient er dus steeds een relatie met een
dierenarts te bestaan. De paraveterinair
wordt bevoegd de diergeneeskunde in
beperkte omvang uit te oefenen door het
volgen van een erkende opleiding, met
goed gevolg een examen af te leggen en
een toelating aan te vragen. Het Besluit
paraveterinairen voorziet in een ruime
overgangsregeling met voor iedere cate-
gorie paraveterinairen aparte eisen. In
het besluit worden vier groepen parave-
terinairen onderscheiden.

Mededelingen VD

Wet gp de uitoefening van de

diergeneeskunde

1. De fysiotherapeut bij dieren
De fysiotherapie bij dieren verkeert
thans nog in een fase van ontwikkeling.
Fysiotherapie bij dieren vindt tot dusver
voornamelijk plaats bij gezelschapsdie-
ren, met name honden, en bij wed-
strijdpaarden. Deze activiteit wordt
doorgaans buiten de praktijk van een
dierenarts om uitgeoefend. De verwach-
ting is dat het aantal fysiotherapeuten
dat zich met de fysiotherapie bij dieren
bezighoudt, thans ongeveer honderd,
verder zal toenemen. Tussen de dieren-
arts en de fysiotherapeut bij dieren dient,
op grond van het Besluit paraveterinai-
ren, altijd een relatie te bestaan. Er is
namelijk altijd een verwijzing van een
dierenarts nodig voordat een behande-
ling kan worden uitgevoerd. Daarmee
wordt voorkomen dat ten onrechte fy-
siotherapie plaatsvindt in die gevallen
waarbij een aandoening een andere
vorm van diergeneeskundig handelen
zou vereisen.

2 De embryotransplanteur
In Nederland is een toenemende aan-
dacht te constateren voor de embry-
otransplantatie bij rundvee. Onder em-
bryotransplantatie wordt verstaan het
gehele complex van handelingen dat
nodig is om een bevruchte eicel (em-
bryo) uit de baarmoeder van een donor
over te brengen in de baarmoeder van
een recipiënt (gastmoeder). Op grond
van het Besluit paraveterinairen krijgt,
naast de dierenarts, ook de opgeleide
embryotransplanteur de bevoegdheid de
niet-operatieve methode van de embry-
otransplantatie bij rundvee uit te voeren.
De embryotransplantatie wordt daarbij
onderverdeeld in twee deelhandelingen
namelijk het winnen van de embryo\'s en
het overzetten ervan. De onmiddellijke
aanwezigheid van een dierenarts bij
zowel het winnen als het overzetten
door een embryotransplanteur wordt
niet noodzakelijk geacht Voldoende is
het vereiste dat het winnen en het
overzetten uitgevoerd wordt op de aan-
wijzing en de controle van een dieren-
arts. Zulks te meer omdat de dierenarts
in het kader van de te geven aanwijzin-
gen zorgvuldig dient af te wegen of het
noodzakelijk is bij de behandeling zelf
aanwezig te zijn. Bij de regeling van de
paraveterinaire activiteiten in het kader
van de embryotransplantatie is zoveel
mogelijk aangesloten bij de bestaande
praktijk. Daartoe zullen de embry-
otransplanteurs, middels het Besluit pa-
raveterinairen, de bevoegdheid krijgen
epiduraal-anesthesie uit te voeren.

3. De dierenarts-assistent
In de dierenartsenpraktijk wordt reeds
sinds jaar en dag een aantal handelingen
door dierenartsassistenten uitgeoefend
die onder de begripsomschrijving van
uitoefening van de diergeneeskunde val-
len. Indien in het Besluit paraveterinai-
ren geen voorziening zou zijn getroffen,
zouden deze dierenartsassistenten deze
handelingen niet meer mogen uitvoeren.
Om welke handelingen het gaat, wordt
in het Besluit paraveterinairen aangege-
ven. Uitgangspunt met betrekking tot de
dierenartsassistent is dat hij volledig
functioneert als hulpkracht van de die-
renarts. Het toepassen van een verdo-
ving, het helpen bij de geboorte of het
steriliseren van een dier zal alleen mogen
geschieden in de aanwezigheid, dat wil
zeggen onder de directe leiding van een
dierenarts. Andere operatieve ingrepen
mogen niet verricht worden, zelfs niet
onder leiding van een dierenarts.
Bepaalde handelingen vereisen soms
niet de directe aanwezigheid, maar wel
de constante bemoeienis van een dieren-
arts. Uiteraard zal een dierenarts bij elke
handeling vooraf dienen uit te maken of
het uit diergeneeskundig oogpunt nood-
zakelijk is dat hij de handeling zelf
verricht.

-ocr page 32-

4. De persoon die handelingen verricht
in het kader van de poätionele en geor-
ganiseerde dierziektebestrijding
In het kader van de wering en bestrijding
van dierziekten, bestaande uit de pre-
ventieve en poHtionele dierziektebestrij-
ding, is het denkbaar dat in een korte
periode zeer veel dieren behandeld moe-
ten worden. Daarbij kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan studentenhulp bij
de uitbraak van dierziekten, zoals mond-
en klauwzeervaccinaties bij rundvee.
Om deze massale hulpverlening moge-
lijk te maken is in het Besluit paraveteri-
nairen de mogelijkheid geopend om
dergelijke aktiviteiten door hulpkrach-
ten te laten uitvoeren.

Conclusie
Uit het voorgaande is ondermeer duide-
lijk geworden dat de paraveterinair
moet worden gezien als een hulpkracht
van de dierenarts. De verhouding tussen
de hulpkracht en de dierenarts is in het
ene geval wat losser en in het andere
geval wat hechter. De paraveterinair
krijgt een gedegen opleiding waarna ze
zelfstandig de bevoegdheid krijgen be-
paalde taken uit te voeren. Het is de
dierenarts echter die de centrale spil is
van de veterinaire zorg.

In het derde en laatste artikel zal door de
Directie Juridische en Bedrijfsorganisa-
torische Zaken van het Ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
aandacht besteed worden aan het veteri-
nair tuchtrecht.

Uitwisseling

keuringsdie-
renartsen
met andere
eeg-landen

De laatste jaren is de Europese integratie
in een stroomversnelling gekomen. De
toenemende integratie van de landen
van de Europese Gemeenschap, waarbij
in feite de binnengrenzen tussen de
landen vervagen en in sommige opzich-
ten geheel vervallen, heeft grote gevol-
gen voor het uitvoeren van controles van
dieren en dierlijke produkten. De Euro-
pese Gemeenschap vormt binnenkort
één grote binnenmarkt waarbij goede-
ren vrijelijk, dat wil zeggen zonder
grenscontroles zich over het territorium
van de Gemeenschapslanden kunnen
bewegen. De noodzakelijke controles
zullen dan plaatsvinden op de plek van
oorsprong en eventueel op de bestem-
ming, maar niet meer bij het passeren
van een landsgrens. Bij verzending van
produkten naar een land in de EG wordt
niet meer gesproken van export, maar
van \'op de markt\' brengen.
Het uitgangspunt \'controle op de plek
van oorsprong\', betekent voor produk-
ten uit niet tot de EG behorende landen,
de zogenaamde derde landen: controle
op de plaats van binnenkomst in de
Gemeenschap. Aangezien de binnenko-
mende produkten vrijelijk op de EG-
markt verplaatst kunnen worden, moet
de controle bij binnenkomst grondig en
systematisch zijn. De inspecteur moet
kijken of de documenten kloppen, over-
eenstemmen met de partij en de partij
zelf aan alle eisen voldoet, hetgeen onder
meer het nemen van monsters en uitvoe-
ren van testen inhoudt. De nieuwe
benadering van de controle zal van
invloed zijn op de goederenstroom, het-
geen noodzaakt tot praktische voorzie-
ningen teneinde zo min mogelijk hinder
te veroorzaken. Tot op heden worden
containers met vlees uit derde landen
alleen gekeurd als ze bestemd zijn voor
Nederland, terwijl containers bestemd
voor bijvoorbeeld Duitsland of Noord-
Italië onder verzegeling als transito-
vracht worden doorgestuurd. Met het
bedrijfsleven in de havens is reeds inten-
sief overleg gestart over de invoering van
het nieuwe systeem.
In Nederland bevinden zich enkele be-
langrijke buitengrensposten waar veel
goederen uit derde landen de EG bin-
nenkomen, te weten Rotterdam, het
Amsterdamse havengebied en Schiphol.
De Rijksdienst voor de keuring van Vee
en Vlees in de kringen Noord-Holland
en Zuid-Holland zal dan ook spoedig
een taakverzwaring krijgen, wanneer zij
belast is met deze nieuwe keuringswijze.
Teneinde de keuringstechnieken en de
controles op ingevoerde produkten (uit
derde landen) gelijk te doen zijn en het
wederzijdse vertrouwen te doen toene-
men, voorziet de Richtlijn controle in-
voer derde landen in een uitwisselings-
programma van keuringsdierenartsen
uit de verschillende Lid-Staten.
Ofschoon het nieuwe keuringspatroon
nog niet operationeel is, hebben de Lid-
Staten toch besloten alvast met dit uit-
wisselingsprogramma te beginnen. In dat
verband verblijven momenteel vijf keu-
ringsdierenartsen uit Frankrijk, Duits-
land, Italië, Spanje en België bij de RVV-
kringen te Alkmaar en Rotterdam. Een
drietal Nederlandse keuringsdierenart-
sen zijn tijdelijk gestationeerd in Duits-
land, Italië en Spanje.
Deze eerste uitwisselingsronde wordt
door de Commissie gezien als een proef
om ervaring op te doen voor de toekom-
stige uitwisseling van keuringsdierenart-
sen.

Besmettelijke

dierziekten

In Nederland kwamen in de periode van
18 november t/m 1 december 1991 de
volgende gevallen van besmettelijke
dierziekten, waarvan aangifte verplicht
is, voor:

Rotkreupel

Totaal 1 geval in Friesland
Schurft

Totaal 1 geval in Friesland
Miltvuur

Totaal 1 geval in Overijssel

müi

\'»1!

Inhoud van het januarinummer van

Veehouder en Dierenarts (6e jaargang

nr. 1):

— Bemoedigende resultaten entproef
tegen ziekte van Aujeszky; drs. J. A.
Stegeman.

— Doe-het-zelf-KI bij varkens wint aan
populariteit; dr. F. W. van Schie.

— Embryotransplantatie bij het rund:
een luxe artikel?; mevr. drs. J. M. C.
Reinders.

— Stichting Kwaliteitsgarantie Vlees-
kalversector (SKV) wenst \'schoon\'
kalfsvlees; dr. A. E. van de Braak.

— Zwakke en dode lammeren rond de
geboorte; drs. G. SchuijL

— Dikke Koppenziekte bij pluimvee:
een mys-
terieuze aandoening; dr. Adr. C. Voe-
ten.

— Prof. Kersjes neemt afscheid van
heelkundige kliniek: \'In de heel-

-ocr page 33-

kunde zullen we het moeten doen
met kleine stapjes vooruit\'; drs. L. J.
E. Rutgers.
^ De rubriek \'Veterinaire bedrijfsad-
viezen\'.

Veehouder en Dierenarts is zijn zesde
jaargang ingegaan. De oplage is 21.000

ALLERDERM - PRURICALM
SHAMPOO EN CONDITIONER

Wederom zijn nieuwe aanvullingen van
de Allerderm-reeks geïntroduceerd;
Pruricalm, zeepvrije shampoo is een
natuurlijk produkt op basis van haver-
meel, speciaal ontwikkeld voor het ver-
zachten en reinigen van de gevoelige
huid. Pruricalm helpt bij het herstel van
de natuurlijke huidvetten, is vochtin-
brengend en geschikt als ondersteuning
van de behandeling van dermatologi-
sche aandoeningen gepaard gaande met
een jeukende, droge en/of schilferige
huid. Indicaties zijn bijvoorbeeld atopie

Januari

7 PAO-D: BTW (92/46)

8 Cursus: \'Verantwoord en doelmatig antibio-
ticagebruik, georganiseerd door Gez.D. v.
Dieren West en Midden Ned, De Meern
(pag. 976).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15
uur.

9 Voorlichtingsbijeenkomst WUD (pag. 26)

11 PAO-D: Prakticum Algemene Chirurgie
(92/28).

11 PAO-D: Assistentie röntgenologisch onder-
zoek GD en Paard (92/02).

13—15 PAO-D: Veterinaire apotheek 1 Ge-
mengde praktijk (92/11).

14 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

16 PAO-D: Melkmachine - mastitis (92/21).

18 PAO-D: Praktische echografie GD (92/03).

21 Voorlichtingsbijeenkomst WUD (pag. 26)

23 Voorlichtingsbijeenkomst WUD (pag. 26)

24 Oratie Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus,
Utrecht (pag. 15),

23—24 PAO-D: Diergeneeskundige en begelei-
ding melkveebedrijven (92/16).

27—29 PAO-D: Diergeneeskundige en begelei-
ding melkveebedrijven (92/16).

28 Voorlichtingsbijeenkomst WUD (pag. 26)

30 Vet. Acupuncture Accreditation Course, San
Diego, USA.

exemplaren. Maar deze kan en moet
hoger. Dierenartsenpraktijken die geïn-
teresseerd zijn in abonnementen op dit
unieke veterinair voorlichtingsblad kun-
nen voor inlichtingen terecht bij het
redactiesecretariaat. Bel Geesje Rotgers:
tel. 030-510111 (Bureau van de
KNMvD).

en behandeling van de huidklachten
tijdens een hyposensibilisatiekuur.
Pruricalm Conditioner wordt gebruikt
als nabehandeling van het wassen met
een ontsmettende (bijv. Etiderm), kera-
tolytische (bijv. Sebolytic) of verzach-
tende shampoo (bijv. Pruricalm). De
conditioner heeft door de bijzondere
samenstelling, eveneens op basis van
havermeel een jeukstillend effect, bevor-
dert een luchtiger vacht, voorkomt klit-
ten en geeft het haar meer glans.
Een overzichtelijk indicatieschema en
uitgebreide produktinformatie kan aan-
gevraagd worden bij Virbac Nederland
B.V in Barneveld (tel. 03420-93008, fax
03420-90164).

30 Voorlichtingsbijeenkomst WUD (pag. 26)

31 Werkvergadering, Afd. N. Brabant KNMvD.
Boxtel/avond/Agrocom.

31 PAO-D: De benauwde patiënt (92/12).

Februari

1 PAO-D: Praktische diagnostiek Schimmelin-
fecties (92/29).

2 Vet. Acupuncture Accreditation Course, San
Diego, USA.

4—5 PAO-D: Praktijkmanagement (92/23).

6 Uitreiking Schornagel legpenning en Schim-
mel-Viruly prijs. Utrecht (pag. 15)

8 PAO-D: Praktische echografie GD (92/05).

11 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

12 PAO-D: Voeding melkvee II (92/31 en 92/
32).

12—13 PAO-D: Klinische bacteriologie (92/
36)

13 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring.

13 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Boxtel/avond/Paard.

14 PAO-D: De benauwde patiënt (92/13).

15 International Workshop: \'Village Animal
Healthcare, Nairobi, Kenia (inl. John Young,
tel. -1-44.788.560631, fax -1-44.788-540270,
Uk.)

18 Afd. Groningen-Drenthe KNMvD, leden-
vergadering.

Nieuws van de Industrie

Doorlopende agenda

18 Afd. Limburg KNMvD. Ledenvergadering.

18 Voorlichtingsbijeenkomst WuD (pag. 26)

19 PAO-D: Voeding melkvee II (92/31).

19—20 PAO-D: Klinische bacteriologie (92/

37).

20 Symposium: \'Elektronische identificatie en
registratie van vogels\', Utrecht (pag. 15)

20 PAO-D: Klinische les GD (92/33).

20 Groep Geneeskd. Gezelschapsdieren
KNMvD. Symposium \'Elektronische identi-
ficatie en registratie van vogels in Nederland\',
Utrecht (pag. 1210).

20 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/middag/Rund.
Someren/avond/Rund.

20 Afd. Noord-Holland KNMvD. Udenverga-
dering.

22 PAO-D: Basiscursus tondheelkunde (92/
01).

26 PAO-D: Voeding melkvee II (92/32).

28 First European Symposium on Faecal Ste-
roid Monitoring in Zoo Animals, Rotterdam
(pag. 1147).

Maart

4—7 Vlllth Congress on Avian Diseases, Mu-
nich (inl. tel. (089) - 3154029/3159117,
Oberschleissheim (BRD).

5 Internat. Course Serological Diagnostic
Techniques. (Inl.: Trop. Inst. A\'dam, Dr. E. R
Wright, tel.: 020-5688305/5688457, fax
020-5688434).

5—6 PAO-D: Diergeneeskundige begeleiding
melkveebedrijven (92/17).

5—7 Internat. Conference on \'Science and the
Human-Animal Relationship\' (inl.: Dr. E. K.
Hicks, SISWO, tel. 020-5270600).

5—8 Vet. Acupuncture Accreditation Course,
San Diego, USA.

7 PAO-D: Assistentie bij operaties (92/45).

8—11 36th Annual Am Institute of Ultra
Sound Convention, San Diego, U.S.A. (inl.
tel. (301)881-2486).

9—11 PAO-D: Diergeneeskundige begelei-
ding melkveebedrijven (92/17)

10 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/middag/Var-
ken. Boxtel/avond/Varken.

10 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

13 PAO-D: Vaccins bij hond en kat (92/22).

14 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/
06).

17 PAO-D: Preventie worminfecties rundvee
(92/27).

21 PAO-D: Praktische röntgenologie Paard
(92/07).

24 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/avond/in Gez.
D.

24 PAO-D: Cytologie en tumoren bij gezel-
schapsdieren (92/34).

24—25 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/09).

27 PAO-D: de benauwde patiënt (92/14).

27—29 3rd. Hellenic Symposium in Small Ani-
mal Medicine, Athene (inl.: tel.
(301)7771056, fax (301)7711289, Athene)
(pag. 1260).

27 PAO-D: Elektrochirurgie en cryotherapie
(92/39).

April

1 PAO-D: Bloedonderzoek bij gezelschapsdie-
ren (92/38).

4 PAO-D: Praktische echografie GD (92/40).

-ocr page 34-

AUasan

DIERGEMESMIDDELEN B.V.

INJECTIEPREPARATEN

ORALE PREPARATEN/tabletten

INJECTOREN

HUIDMIDDELEN

OOG- EN OORMIDDELEN

Alfasan - een volledig Nederlandse
Farmaceutische onderneming - is een
gevestigd producent en distributeur
van een breed scala diergeneesmidde-
len voor zowel grote als kleine huisdie-
ren.

Behalve eigen produkten distribueert
Alfasan ook op exclusieve basis de
gerenommeerde Parke-Davis dierge-
neesmiddelen.

Alfasan Diergeneesmiddelen B.V., Postbus 78, 3440 AB Woerden, tel. 03480-16945

-ocr page 35-

voürzitterscolumn

EEN NIEUWE JAS

Voor u ligt ons tijdschrift gestoken in een
nieuwe, grotere jas. Het ligt in het voornemen,
slap voor stap, ook de inhoud van de jas te ver-
nieuwen en te vergroten. Behalve aan de ver-
dere uitbouw van het wetenschappelijk ge-
deelte, wordt hierbij vooral gedacht aan het
snel en zo uitvoerig mogelijk overbrengen naar
de leden toe van het KNMvD-nieuws in de
breedste zin van het woord Hiermee wordt,
naar wij hopen, tegemoet gekomen aan de
vraag om informatie en versterking van de
communicatie, zoals in het PR-rapport duide-
lijk is aanbevolen De nieuwe jas is in deze pas
het begin, maar het Hoofdbestuur wil reeds
hier een bijzonder welgemeend woord van dank
richten aan de Hoofdredactie die aan de ver-
nieuwing van ons
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
reeds veel tijd heeft besteed en zal beste-
den

Jassen worden van tijd tot tijd vernieuwd, maar
het is zaak ook steeds dat te vernieuwen, c.q. te
verbeteren - waarbij overigens niet iedere ver-
nieuwing een verbetering behoeft te zijn - wat
in de jas zit Dit laatste is wat onze structuur en
ons \'produkt\' betreft, in de afgelopen jaren met
kracht ter hand genomen, met als voorbeeld het
secretariaat, dat met veel inzet en enthousiasme
zijn taken verricht en steeds meer waardering
van de leden ondervindt; ook een beter en veel-
vuldiger contact met Afdelingen en Groepen en
het functioneren van het Hoofdbestuur en het
Algemeen Bestuur zijn hiervan voorbeelden
Ten behoeve van de meningsvorming van
laatstgenoemde besturen wordt deze menings-
vorming sterk bevorderd door de Besturendag,

die het afgelopen jaar voor de vierde maal werd
gehouden en waarover binnenkort een verslag
zal worden gepubliceerd Deze studiedagen vor-
men steeds meer een belangrijke ondersteuning
van de beleidsvorming van de KNMvD zonder
dat daarmede de gevestigde overlegstructuur
wordt doorkruist

Ook om ons heen worden \'nieuwe jassen\'aan-
getrokken, bijvoorbeeld door het inwerking tre-
den van nieuwe wetten op hel gebied van de
diergeneeskunde. Zo treedt de Wet op de uit-
oefening van de diergeneeskunde (WUD) bin-
nenkort in werking, waarbij naast een aantal
bepalingen ter bevordering van onze beroepsuit-
oefening ook het reeds lang gewenste tucht-
recht realiteit is geworden
Terugkijkende op de wel zeer negatieve be-
richtgeving betreffende enkele dierenartsen in
het afgelopen jaar en de schade die zij ons al-
len daarmede hebben berokkend, is, naar wij
vurig hopen, het tuchtrecht misschien één van
de mogelijkheden voor preventie van verwerpe-
lijk handelen van \'collegae\'. Een andere moge-
lijkheid blijft het steeds weer benadrukken van
onze verplichting voor een correct en deskun-
dig uitoefenen van ons beroep. Soms is een
nieuwe \'jas\' in bestelling maar blijkt dan niet
te \'passen\'. Dit laatste moet helaas gezegd wor-
den over automatisering in diergeneeskundig
Nederland Iedereen is overtuigd van de nood-
zaak ervan en iedereen is bereid om er zijn of
haar schouders onder te zetten Maar de ene
\'jas\', waar wij toch als één organisatie naar
streven, wil nog niet passen Veel inventiviteit,
goede wil en collegialiteit zullen in het ko-
mende jaar van allen die hierbij zijn betrokken,
worden gevraagd, om deze jas alsnog passend
te maken. Ook in internationaal opzicht zijn
nieuwe \'jassen\' verschenen. Zowel de FVE, als
de WVA hebben nieuwe besturen gekregen en
zullen in de nabije toekomst pogen onze ge-
meenschappelijke interesse zoveel mogelijk te
bundelen en namens de Europese c.q. wereld-
dierenartsengemeenschap naar buiten brengen
Er is veel goeds te melden, maar er blijven ge-
noeg wensen over - gelukkig maar!
Nieuwe jassen zijn pas een begin, aan de in-
houd moet voortdurend worden gewerkt. Dat
zo velen binnen onze KNMvD bereid zijn hier-
aan mede te werken, stemt tot grote voldoening.
Laten wij op deze weg ingeslagen in het nieuwe
jaar voortgaan! Gaarne wens ik u en de uwen
een in ieder opzicht gezond, vreedzaam en
voorspoedig 1992 toe!

Prof dr. E. H. Kampelmacher
voorzitter Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde.

-ocr page 36-

WIE IS WIE EN WIE
DÜET WAT ?

Het secretariaat ondersteunt de KNMvD in al haar
activiteiten. Naast de twee secretarissen die de leiding
geven aan de KNMvD, zijn er 18 secretariaats-medewerk-
(st)ers. In dit artikel stellen we alle medewerk(st)ers voor
en vermelden we hun belangrijkste werkzaamheden.

De heer T.W. te Giffel (4) is secretaris van de
KNMvD en behartigt alle niet-diergeneeskun-
dige belangen. Een belangrijke taak is bijvoor-
beeld het adviseren van dierenartsen over good-
will, associatie, overname en dissociatie. Ook
wordt zijn hulp ingeroepen bij het oplossen van
conflictsituaties in praktijken. Hij is tevens orga-
nisator van de diverse kader- en management-
cursussen.

De heer J.C. de Geus (8) is redacteur en tegelijk
secretaris van het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
en tevens managing editor van The
Veterinary Quarterly.
Dit houdt onder andere in:
redigeren en samenstellen van beide tijdschriften,
voorts het onderhouden van contacten met de
Hoofdredactie, Wetenschappelijke Redactie en
auteurs, alsmede de drukkerij en advertentie-
exploitatie.

Allereerst willen we de secretarissen voorstellen.
Dr Tj. Joma (20) is algemeen secretaris en
dierenarts. Hij behartigt de diergeneeskundige
belangen van Groepen, Afdelingen en Commis-
sies binnen de KNMvD. Ook is hij betrokken in
talloze overlegsituaties, met bijvoorbeeld de mi-
nisteries en de Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren. Daarnaast geeft hij de algemene leiding
aan het secretariaat.

Mw. drs. M.C. van Oostrum-Schuurman Hess
(16) heeft de leiding over het secretariaat als Chef
de Bureau. Daarnaast geeft zij onder andere
dierenartsen advies over het in dienst nemen van
personeel en het werken in dienstverband. Zij is
het aanspreekpunt op de Maatschappij voor de
dierenarts-medewerker in de praktijk en onder-
steunt de activiteiten van de Commissie voor
Advies voor de Beroepsuitoefening van de Vrou-
welijke Dierenarts (Commissie VDA).
Desiree Raasing (9) is plaatsvervangend Chef de
Bureau. Zij coördineert rondzendingen (mail-
ings) en verzorgt de administratieve ondersteu-
ning ten behoeve van de Afdelingen en Groepen.
Tevens verzorgt zij onder andere de tarievenpu-
blikatie en de Commissieklapper.
De heer S.L. Oostindiën (13) is administrateur en
is verantwoordelijk voor de gehele financiële
administratie van de KNMvD. Dit houdt onder
andere in: de financiële kant van het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Veehouder en Dieren-

-ocr page 37-

arts, publieksfolders en het maken van salarisbe-
rekeningen op verzoek. Ook de financiën van de
fondsen van de Maatschappij worden door de
heer Oostindiën verzorgd.

Mw. Mr. P. S. van Egmond (1) is juriste en
ondersteunt op velerlei gebied de beide secreta-
rissen. Zij beantwoordt vragen van dierenartsen
over bijvoorbeeld de veterinaire wetgeving.
Voorts beoordeelt zij contracten en houdt zij
onder andere de wetgeving en het verenigings-
recht bij. Ook voert ze het secretariaat van de
Commissie van Beroep.

Drs. L. J. E. Rutgers (7) is eindredacteur van het
veterinair voorlichtingsblad
Veehouder en Die-
renarts.
Hij is hiervoor ongeveer een dag in de
week beschikbaar. De heer Rutgers is dierenarts.
Mw. ing. Geesje Cirkel-Rotgers (5) is de rechter-
hand van de algemeen secretaris en heeft de
Agrarische Hogeschool als vooropleiding. Ze
assisteert de heer Jorna en heeft ook nog andere
taken. Ze ondersteunt een aantal commissies van
de KNMvD en houdt de mappen bedrijfsbegelei-
ding varkenshouderijen en rundveebedrijven bij.
Daarnaast verzorgt ze het redactiesecretariaat
van het blad Veehouder en Dierenarts in samen-
werking met eindredacteur de heer Rutgers.

Jacqueline Duerinck (3) \'bemant\' de Vacature-
bank en heeft als vooropleiding de Hogeschool
voor Economie & Management, studierichting
Communicatie. Zij verzorgt de waarnemingen
en vaste betrekkingen (vraag en aanbod). Daar-
naast houdt ze statistieken bij over de werkgele-
genheid van de dierenartsen (verdeeld naar
geslacht, differentiatie, etc.).
Birgit Broenink (11) is de secretaresse van de
heer Jorna. Daarbij vervult ze een aantal taken,
zoals secretariële ondersteuning van het Hoofd-
bestuur, Registratie Commissie en de Raad voor
Specialisatie. Tevens houdt ze het specialistenre-
gister bij.

Bertie Koekkoek-Klaassen (12) is secretaresse
van de heer Te Giffel. Tot haar taken behoren
onder andere: afwerking correspondentie van de
heer Te Giffel met betrekking tot contributie,
lidmaatschap, modelcontracten, kader- en
managementcursussen en het Jaarcongres.

Jolanda Antonie{H) is secretaresse van de heer
Te Giffel en houdt zich bezig met: salaris,
opleiding en modelcontracten van dierenartsassi-
stenten, administratieve ondersteuning van de
Groep Praktici Grote Huisdieren en notuleren
van diverse vergaderingen.
Ageeth Furman-Koning {10) is secretaresse van
de Voorjaarsdagen Commissie, zij is iedere
dinsdag en donderdag aanwezig op het secreta-
riaat. De Voorjaarsdagen Commissie organiseert
het jaarlijks internationaal Gezelschapsdieren-
congres.

Mw. H.C. Tuynenburg Muys-Lanzing (19) on-
dersteunt de secretaris van de Ereraad bij alle
administratieve handelingen die er zijn, zoals
verslagleggen van de zittingen. Zodra de Wet op

Uitoefening van de Diergeneeskunde in werking
treedt, zal alles rondom de Ereraad gaan veran-
deren.

Francis Zouteriks (6) is administratief mede-
werkster. Een aantal taken zijn: verzorging van
de abonnementen en verzending van het Leesge-
zelschap voor Dierenartsen; bijhouden van de
wijzigingen van de organisaties en instellingen
die in het diergeneeskundig jaarboek genoemd
worden; ondersteuning bij werkzaamheden voor
de Commissie Vooijaarsdagen, onder andere
Dierenarts Assistenten Nascholingsdag (DANS);
verzorging van nota\'s voor de financiële admini-
stratie.

Sandra Tummers (2) doet de administratieve
ondersteuning van het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde
(TvD). Ze verzorgt onder andere: de
studentenreferaten, de personeelsadvertenties, de
post, de rubriek vraag en antwoord, proefexem-
plaren van het TvD, registratie van de artikelen
voor het TvD en
The Veterinary Quarterly.
Ronald van Ringelestijn
(18) is archiefmedewer-
ker. Hij archiveert alle inkomende en uitgaande
stukken van de KNMvD en beheert ook het oud-
archief van zowel de KNMvD als het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde.
Tevens beheert hij de
huisbibliotheek.

Anne Marie van Soomeren (17) is telefoniste en
receptioniste van de KNMvD. Daarnaast houdt
ze de personalia van alle dierenartsen bij ten
behoeve van het Diergeneeskundig Jaarboek en
de verzending van het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde
en andere stukken.
Ingrid Boer-Zeiler (15) is de gastvrouwe van de
KNMvD. Zij verzorgt de inwendige mens van de
gasten op de Maatschappij, bijvoorbeeld tijdens
vergaderingen en lunches. Daarnaast voorziet zij
het hele secretariaat van koffie en thee en ziet zij
erop toe dat de Maatschappij er representatief
uitziet.

Alle medewerk(st)ers van het secretariaat wen-
sen u een voorspoedig 1992 toe.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991

De banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991 zijn verkrijgbaar
tegen betaling van
f 22,50 op poslrcke-
ning nr, 511606 ten name van
KNMvD te Utrecht. Wilt u in de om-
schrijving vermelden \'Handen 1991\'.

-ocr page 38-

VOORLICHTING WET
UITOEFENING DIER-
GENEESKUNDE

Op 1 februari 1992 treedt de Wet uitoefening
diergeneeskunde in werking. Ook de registratie
van dierenartsen en het veterinair tuchtcollege
vangen dan aan. In het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde
van 15 december 1991 en 1 januari
1992 zijn en in het Tijdschrift van 15 januari
1992 a.s. worden door de Veterinaire Dienst van
het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij drie aspecten van de Wet Uitoefening
Diergeneeskunde beschreven. Wij nodigen de
dierenartsen in Nederland uit voor een aantal
voorlichtingsbijeenkomsten betreffende de Wet
uitoefening diergeneeskunde. Tevens zullen een
aantal aspecten van de Diergeneesmiddelenwet
(logboek en administratieve verplichtingen) be-
sproken worden.

Daarnaast willen we als KNMvD de dieren-
artsen graag voorlichten over Goede Veterinaire
Praktijkuitoefening (GVP) en het Apotheek-
recht.

De voorlichtingsbijeenkomsten worden gehou-
den op:

9 januari 1992 14.00 uur Overijssel/Gelderland,
Apeldoorn

21 januari 1992 14.00 uur Utrecht/Noord-
Zuid-Holland, De Meem
23 januari 1992 14.00 uur Noord-Brabant/
Zeeland, Boxtel

28 januari 1992 14.00 uur Groningen/Fries-
land/Drenthe, Drachten
30 januari 1992 20.00 uur, extra bijeenkomst
(voor iedereen toegankelijk). Utrecht
18 februari 1992 Afdelingsvergadering Limburg,
Heythuysen.

Er worden korte inleidingen gehouden door mr.
drs. H. Lommers, mr. drs. J. Staman en dr. Tj.
Jorna. Daarna is er volop gelegenheid tot het
stellen van vragen.

DE ALGEMENE

(BETALINGSIVOOR-

WAARDEN

Op 1 januari 1992 zal het Nieuw Burgeriijk
Wetboek in werking treden. Eén van de gevolgen
van dit nieuwe recht is, dat er een gedetailleerde
regeling ontstaat met betrekking tot de toepasse-
lijkheid van algemene voorwaarden. Alhoewel
de wetgever voor reeds bestaande voorwaarden
een overgangstermijn heeft gesteld van één jaar,
is het toch aan te bevelen reeds in 1992 te
handelen conform het nieuwe recht.
De belangrijkste verandering is, dat op de
gebruiker van algemene voorwaarden een grote
informatieplicht komt te rusten. De gebruiker
dient namelijk zijn wederpartij een redelijke
mogelijkheid te bieden tot kennisname van de
algemene voorwaarden. Deze verplichting houdt
in dat de gebruiker vóór of bij het sluiten van de
overeenkomst de algemene voorwaarden aan
zijn wederpartij ter hand moet stellen. Dit houdt
tevens in dat het in beginsel niet meer voldoende
is als men enkel melding maakt van het feit dat
men algemene voorwaarden hanteert.
Met het oog op deze informatieplicht is het aan te
bevelen, dat u uw vaste cliënten een exemplaar
van de door u gebruikte algemene voorwaarden
toestuurt en bij volgende facturen naar deze
voorwaarden verwijst. In de kleine huisdieren-
praktijk en bij nieuwe cliënten is het verstandig
om de algemene voorwaarden ter hand te stellen.
In het kader van de boven omschreven informa-
tieplicht, kunt u de algemene voorwaarden
dierenartsen leden van de KNMvD bestellen
door overmaking van ƒ10,- per blok van 100
exemplaren, op banknummer 69.93.61.443 of
gironummer 511606 onder vermelding van \'al-
gemene voorwaarden\'. Voor verdere vragen en
informatie kunt u contact opnemen met het
bureau van de KNMvD, tel. 030-510111, mevr.
mr. P. S. van Egmond.

PENSIOENREGELING
VOOR DE DIEREN-
ARTSASSISTENT(E)

In het overleg tussen de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde en de Ver-
eniging van Dierenartsassistenten (VEDIAS) is
reeds herhaalde malen gesproken over een pensi-
oenregeling voor dierenartsassistenten. Zowel
van de kant van de prakticus-werkgever als van
de dierenartsassistent-werknemer blijkt behoefte
te bestaan aan een pensioenregeling voor dieren-
artsassistenten.

Inmiddels is een pensioenregeling ontworpen,
die uitgaat van een vrijwillige deelname vanaf de
leeftijd van 25 jaar. De regeling omvat een
levenslang ouderdomspensioen vanaf 65 jaar,
een tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 60 tot 65
jaar, een nabestaandenpensioen en een invalidi-
teitspensioen. De pensioenregeling is onderge-
bracht bij Avéro Pensioen te Leeuwarden. De
werkgever neemt 2/3 deel van de kosten voor zijn
rekening, de werknemer betaalt \'/a deel. On-
langs is u nadere informatie over de regeling
toegezonden. Per 1 januari 1992 kunt u gebruik
maken van de pensioenregeling.
Het Hoofdbestuur van de KNMvD en het
Bestuur van VEDIAS zijn van mening dat deze
pensioenregeling een goöie aanvulling vormt op
de arbeidsvoorwaarden van de dierenartsassis-
tent. Wij bevelen de regeling van harte bij u aan
en hopen dat veel werkgevers en werknemers
hiervan gebruik gaan maken. Mocht u nadere
informatie wensen of extra brochures willen
bestellen, dan kunt u contact opnemen met het
Bureau van de KNMvD.

-ocr page 39-

PAÜ-Diergeneeskunde

CiE. BDVZO

Die Commissie Bevordering Dierge-
neeskundig en Vergelijkend Ziektekun-
dig Onderzoek (Cie. BDVZO) deelt
hierbij mede, dat in totaal ± ƒ 10.000,-
beschikbaar gesteld kan worden ter on-
dersteuning van onderzoek dat dient te
liggen op de gebieden van de Dierge-
neeskunde dan wel van de Vergelij-
kende Ziektekunde.

Overeenkomstig de doelstellingen wor-
den de gelden uitsluitend ter beschikking
gesteld van het onderzoek zelve en niet
van publikatie van resultaten, reiskosten
of andere bijkomende kosten.

Zij die hiervoor in aanmerking wensen
te komen worden uitgenodigd zich vóór
15 februari 1992 schriftelijk aan te
melden bij de secretaris van de Cie.
BDVZO. Hierbij dient opgave te wor-
den gedaan van de aard van het te
verrichten onderzoek of de op de aan-
vrage betrekking hebbende onderdelen
daarvan en tevens een beknopt werk-
schema alsmede een begroting te wor-
den overgelegd.

Namens de Cie. BDVZO

De voorzitter prof. dr E. H. Kampelma-

cher.

De secretaris, prof. dr P. Zwart,
Burg. V. d. Weijerstraat 16,
3981 EK Bunnik.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1991

De banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991 zijn verkrijgbaar
tegen betaling van ƒ 22,50 op postreke-
ning nr. 511606 ten name van
KNMvD te Utrecht. Wilt u in de om-
schrijving vermelden \'Banden 1991\'.

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anesthesie gezelschapsdieren

(/•930,-)

2 aaneengesloten dagen op afepraak (92/04)

Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/■4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/19)

Veterinaire apotheek 1 gem. praktijk (ƒ 1.000,-)

13, 14 en 15 januari 1992 (92/11)

13, 14 en 15 mei 1992 (92/44)

De cursus 92/11 is volgeboekt

Assistentie bij röntgenologisch onderzoek GD

en paard (ƒ365,-)

11 januari 1992 (92/02)
Cursus BTW (ƒ265,-)

7 januari 1992 (92/46)

Prakticum algemene chirurgie (ƒ400,-)

11 januari 1992 (92/28)

Melkmachine mastitis (f 265,-)
16
januari 1992 (92/21)
Praktische echografie gezelschapsdieren
(/"390,-)

18 januari 1992 (92/03)

8 februari 1992 (92/05)
4
april 1992(92/40)

De cursussen Echogra6e zijn volgeboekt, opgave
voor de wachtlijst is mogelijk.

De benauwde patiënt (/\'290,-)
31
januari 1992 (92/12)
14
februari 1992 (92/13)
27
maart 1992 (92/14)

Diergeneeskundige begeleUing van melkvee-
bedrijven (ƒ 2.500,-)

23, 24, 27, 28 en 29 januari 1992 (92/16)
5, 6, 9, 10
en 11 maart 1992 (92/17)
Praktische diagnostiek schinunelinfecties
(/■280,-)

1 februari 1992 (92/29)

Praktijkmanagement (ƒ 550,-)
4 en 5 februari (92/23)

Voeding melkvee II

12 en 19 februari 1992 (92/31)

19 en 26 februari 1992 (92/32)
De cursus 92/31 is volgeboekt

Klinische bacteriologie in de praktijk (/\'400,-)

12 en 13 februari 1992 (Gelderland) (92/36)

19 en 20 februari 1992 (Utrecht) (92/37)
Klinische les gezelschapsdieren (ƒ 100,-)

20 februari 1992 (92/33)

Basiscursus praktische tandheelkunde (f 400,-)
22 februari 1992 (92/01)
Assistentie bij operaties (/"300,-)
7 maart 1992 (92/45)

Vaccins bij hond en kat (ƒ210,-)

13 maart 1992 (92/22)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(/\'400,-)

14 maart 1992 (92/06)

16 mei 1992 (92/41)

De cursus 92/06 is volgeboekt
Praktische röntgenologie paard (f 485,-)
21 maart 1992 (92/07)

Preventie worminfectie rundvee {f 255,-)

17 maart 1992 (92/27)

Praktische anesthesie paard (/" 930,-)
24 en 25 maart 1992 (92/09)
6 en 7 mei 1992 (92/10)

Cytologie en tumoren bij gezelschapsdieren

(ƒ345,-)

24 maart 1992 (92/34)
Elektrochirurgie en cryotherapie (ƒ235,-)

27 maart 1992 (92/39)

Bloedonderzoek bij gezelschapsdieren {f 300,-)

I april 1992 (92/38)

Embryo transplantatie rund (/" 3.500,-)

6 t/m 10 april 1992 (92/26)

Sectiebeelden bij de kal (ƒ240,-)

7 april 1992 (92/35)

Veer- en huidproblemen bij vogels (f 160,-)

II april 1992 (ochtend) (92/24)

De benauwde papegaai (ƒ 175,-)
11 april 1992 (middag) (92/25)

Huisvesting en voedermethoden rund (f 530,-)

28 en 29 april 1992 (92/30)

Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren
(/■lOO,-) 19 mei 1992(92/42)

IKB pluimveevleesproduktie (ƒ265,-)
20 mei 1992 (92/43)

Verbanden en spalken (ƒ 435,-)
23 mei 1992 (92/08)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/• 2.500,-) 21, 22 en 23 mei 1992 (92/15)

Stafylokokken mastitis rund (/\'300,-)
26 mei 1992 (92/20)

Epidemiologie II (/" 2.950,-)
1 t/m 5 juni 1992 (92/18)
14 t/m 18 september 1992 (92/50)
De cursus 92/18 is volgeboekt

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
vooijaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax: 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; gironummer
van de ABN 1412.

Cursussen voorjaar 1992

-ocr page 40-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde heb-
ben zich aangemeld de volgende collegae:

Been, R.L.; 1991; 3628 EG Kockengen; Portengen
66.

Bosker, E.; 1991; 3532 BZ Utrecht; Cremerplein
17.

HoOand-Spiekermann, Mevr. S.E.; 1991; 3581
VC Utrecht; Van Limburg Stirumstraat 24 B.
Klaver, R.; 1991; 3524 KM Utrecht; Tirol 80.
Klerk, P.F. de; 1991; 3218 AK Heenvliet; Leeuwe-
steijn 8.

Kraan, Mevr. W.T.J.; 1991; 3615 AB Westbroek;
Kooidijk 24.

Ruijter, Mevr. H.M. de; 1991; 3181 SG Rozen-
burg (ZH); Grote Stern 183.
Tiemessen, Mevr. I.; 1986; 3581 LP Utrecht;
Bankstraat 52.

Verkerk, H.J.P.; 1991; 7548 PV Enschede; Becku-
merstraat 448.

Weele, M.G. van der; 1988; 5076 NH Haaren;
Holleneind 14.

□verleden;

Op 24 november 1991 Dr. M.A.J. Verwer te
Heelsum.

Op 1 december 1991 Drs. B.L. Uopold te
Voorschoten.

Promoties ru te utrecht
op 4 december 1991 Mevr. M.A. Dijksterhuis te
Boxtel (Biologie).

Op 11 december 1991 Mevr. E.Ch. de Boer te
Mijdrecht (Biologie).

Op 12 december 1991 H.F. Egberink te Nieuwe-
gein.

Op 12 december 1991 Mevr. M. van Mosel te
Nieuwegein.

Jubilea:

J.F. de Haas te Winterswijk, afwezig, 35 jaar, 6
jan. 1992

C.L. van Willenswaard te Woudenberg, afwezig,
35 jaar, 8 jan. 1992

A.L.J.M. Heirman te Wilnis, aanwezig, 40jaar, 14
jan. 1992

A. Dekker te Lelystad, afwezig, 35 jaar, 16 jan.
1992

J. Bruins te Haren (Gr), afwezig, 50 jaar, 26 jan.
1992

Dr. E.J. Voûte te Amersfoort, afwezig, 50 jaar, 26
jan. 1992

A. Zegwaard te Lichtenvoorde, afwezig, 40 jaar,
26 jan. 1992

A.M. van Schaik te Puerta de Hierro(Spanje),
aanwezig, 25 jaar, 27 jan. 1992

Mutaties

207 Baaien, WJ. van; 1966; 3632 VJ Loenen a/d
Vecht; Oud Over t.o. 108, Woonark "De
Libelle"; tel. 02943-3323 privé, 070-
3547170 bur.; weL medew. St G.v.D.
210 Beer, E.C.M. de; 1989; 5571 XH Bergeyk;
Witryt 4; tel. 04970-12088 privé, 12100
prakt.; p., ass. bij R.M.M. Hoekstra,
M.A.PM. Kappen en M.M, Volwerk.
350 Bluekens, Mevr. W.B.M.; 1986; Great Glen,
Seicester LE8 OEB (Engeland); 123 Cover-
side Road; tel. 09-44-533-592004 privé,
831314 prakL; p., ass. bij Piggott, King &
Orpin.

222 Buijsse, WA.; Gent-1987; 5374 JL
SCHAIJK; Maalstoel 34; tel. 08866-3057
privé, 3636 prakt.; fex 08866-3353; p., geass.
met R.H.M. Bergevoet en Th.F Krabben-
borg.

223 Buurma, H.J.; 1973; 9601 EN Hoogezand;
Hoofdstraat 252; tel. 05980-97867 privé,
96555 prakt.; p., geass. met EN.J, Hettinga.

233 Eek, A.E van; 1975; 7991 RH Dwingeloo;
Dwingelderdijk 21; tel. 05219-1210 prakt.;
p., geass. met H.W. Hessel.

234 *Egberink, Dr. H.F; 1983; U-1991 ; 3431 EH
Nieuwegein; Prof. Dr. Bakkerlaan 55; tel.
03402-32482 privé, 030-532487 bur.; wet.
medew. R.U. (F.D., vkgr. Infectieziekten en
Immunologie).

237 Fentener van Vlissingen, Mevr. Dr. J.M.;
1981; U-1988; 3921 AD Eist (U); Rijks-
straatweg 143; tel. 08384-2766 privé, 03404-
44447 bur.; hoofd Sectie Exp. Biologie,
T.N.O.- Voeding te Zeist.
242 Goes, Mevr. G.J.C. van der; 1990;8607 ED
Sneek; Duizendblad 55; tel. 05150-26811;
wnd.d.

242 Goudeketting, S.H.; 1984; 8017 DR Zwolle;
Hora Bilderbeekstraat 67; tel. 038-654003
privé, 661025 prakt.; p., gezelschapsd., geass.
met H.J. Timmers.

243 Greydanus-van der Putten, Mevr. S.W.M.;
1987; 5814 AH Veulen; De Vlies 26; tel.
04780-88967 privé, 030-513195 bur.; wet.
medew. R.U. (F.D., vkgr. Pathologie).

243 Groeneveld, A.G.H.M.; 1988; 7665 AZ Al-
bergen; Calligrafiestraat 5; tel. 05494-2202
privé, 05419-92537 prakt.; p., ass. bij
K.C.H.M. Meijers.

244 Groot, S.J. de; 1987; 7641 EG Wierden;
Kervellaan 14; tel. 05496-76641 privé,
75295 prakt.; p., geass. met J.H.E. Fieten,
H.W.F Picard, J. Siebelink en G.J. Stam.

248 Hazelaar, B.; 1989; 4908 AM Oosterhout;
Herendam 27; tel. 01620-34522; p., ass. bij
R.R.M.M. Visser

249 Heins, PM.M.; 1990; 4281 LD Andel; Dr.
Oosteromstraat 12; tel. 01832-3919; p., ass.
bij A.Baks en M. de Jonge.

250 Hens, Mevr. I.M.; 1990; 8607 ED Sneek;
Duizendblad 55; tel. 05150-26811 privé,
12714 prakL; p., ass. bij A.J.A. Lobsteyn, B.
Reitsma, A. v.d. Schaaf, R.D. Terwisscha van
Scheltinga en K.D. Vink.

251 Hessel, H.W; 1987; 7991 AZ Dwingeloo;
Egbert Nijstadlaan 4; tel. 05219-3402; p.,
geass. met A.F. van Eek.

256 »Huijbers, R.H.J.; 1991; 6904 AV Zevenaar;
M. de Ruyterstraat 60; tel. 08360-34139
privé, 08367-63167 prakt.; p., ass. bij R.
Pouw.

259 Jansen, Mevr. W.A.M.; 1982; 3051 JN
Rotterdam; Schiebroekseweg 20; tel. 010-
4613741 privé, 070-3611852 bur.; stafme-
dew. R.V.V.- centraal.

260 *Joling, R.G.; 1977; 7231 EH Warnsveld;
Bieshorstlaan 71 ; lel. 05750-21190; p., gezel-
schapsd.

270 Kraanen-Huizing, Mevr. A.M.; 1985; 5087
VG Diessen; Ontginningsweg 18; tel. 04254-
2688; d.

278 *Lok, F.J.; 1982; 8252 EH Dronten; De
Telgang 6; tel. 03210-17275; p., E.T. specia-
list.

281 *Meerkerk, A.T.; 1987; 6744 WT EDER-

VEEN; Schras 59; tel. 08387-2407; p.
283 *Meijer, G.; 1976; 5476 VL Vorstenbosch;
Brakkensedijk 17; tel. 04130-50645 privé,
42423 prakt.; p.,geass. met C.W.W.M. Goos-
sens.

283 Meijer-Schallenberg, Mevr. E.M.; 1959;

2584 EN \'s-Gravenhage; Com. Jolstraat 85;
tel. 070-3558370; p., gezelschapsd.

286 Mosel, Mevr. Dr. M. van; 1984; U-1991;
3438 XA Nieuwegein; Mahlersingel 23; tel.
03402-37132; d.; weL medew. R.U. (FD.,
vkgr. Zootechniek).

289 Nieuwendijk, H.A.; 1988; 8932 NS Leeu-
warden; Verlengde Schrans 116; tel. 058-
155033 privé, 123891 prakt.; p., gezel-
schapsd., geass. met H.F. Wieringa.

291 *Nossek, M.A.; 1990; 5502 AK Veldhoven;
Heuvel 16; tel. 040-571517; p., gezel-
schapsd., geass. met Mevr. C.M.J. Verheij-
den,

294 Ormel, H.J.; 1983; 7255 ED Hengelo (Gld);
Julianalaan 33; tel. 05753-4119; p., ass. bij
H. Eil en A.R.J. van Ingen.

295 Overbeek, J.R, van; 1988; 4143 AR Uer-
dam; Sperwerlaan 139; tel. 03451-11107
privé, 12270 prakt.; p., geass. met A.E. van
Bekkum, K.J. Broekhuizen en M.J. Ver-
burgh.

295 Overgaauw, PA.M.; 1985; 3772 U Barne-
veld; Molecaten 57; tel. 03420-21533 privé,
93008 bur.; fax 03420-90164; technical
manager Virbac Nederland B.V.

295 Parlevliet, Mevr. J.M.; 1986; 3572 SJ
Utrecht; Bekkerstraat 38 A; tel 030-733211
privé, 531056 bur.; wet. medew. R.U. (FD.,
vkgr. Bedrijfsdierg. en Voortpl.).

296 Peeters, Mevr. M.E.; 1982; 3994 CR Houten;
Barbiersgilde 16; tel. 03403-52780 privé,
030-531696 bur.; Univ. docent, kliniek v.
Gezelschapsd.; wet. medew. R.U. (F.D.,
vkgr, Geneesk. van Gezelschapsd.); specialist
Chirurgie der Gezelschapsdieren.

297 »Piek, Mevr. C.J.; 1991; 3572 CJ Utrecht;
Kapelstraat 43; tel. 030-735691; wnd.d.

301 Putten, Mevr. S.W.M. van der; 1987; zie:
Greydanus-van der Putten, Mevr. S.W.M,

307 Salet, J.PA.; 1986; 2561 AP \'s-Gravenhage;
Columbusstraat 48; tel. 070-3620790;
wnd.d.

310 Scholten, B.J.; Gent-1990; 3441 XH Woer-
den; Prins Bernhardlaan 8; tel. 03480-15085
privé, 13157 prakt.; p., ass. bij S. Somers en
C.Th.A, Straver

312 Segers-van Noort, Mevr. P.G.M.; 1983; 7443
KC Nijverdal; Valeriaan 5; tel. 05486-17099;
wnd.d.

358 Solleveld, Dr. H.A.; 1976; U-1981; Glen-
moore, PA 19343 (U.S.A.); 10 Kiloran
Wynd; tel. 09-1-215-4588331 privé,
2707483 bur.; Dir. of Pathology, Smith
Kline Beecham Pharmaceuticals; specialist
Veterinaire Pathologie.

317 Stam, G.J.; 1985; 7641 CV Wierden; Kamil-
lelaan 11; tel. 05496-77301 privé, 75295
prakt.; p., geass. met S.J, de Groot, J.H E.
Fieten, H,W.F Picard en J. Siebelink.

318 «Steur, K.C.; 1977; 5311 CP Gameren;
Prinsenstraat 3; tel. 04186-2496 privé,
08370-23355 bur.; fax 08370-24770; hoofd
v.d. afd. Internationalisering bij STOAS.

319 »Stolp, A.C.; 1987; 3145 XM Maassluis;
Spechtstraat 120; tel. 01899-24620 privé,
21978/20696 prakt,; p., ass. bij H.J. v.d.
Kamp, E.C. Scholten, A, Slikkerveer en
H,W Wagenaar.

359 Tacoma, H.W; 1985; Inglewood (New Zea-
land); 4 Totara TCE; lel. 09-64-06-7567038
privé, 7567228 prakt.; fex 09-64-06-
7567996; p., bij Inglewood Vet. Group.

324 Trompen, H.M.; 1988; 3151 AE Hoek van
Holland; Prins Hendrikstraat 175; tel. 01747-
86443 prakt.; p., ass. bij R.J, Opmeer,

326 Velden, E,W.H.M. van der; 1988; 5467 CT
Veghel; Plevierdonk 22; tel. 04130-64456

-ocr page 41-

privé, 64589 prakt.; p., ass. bij M.C.M.
Bossers, P.J.M. van Huiten, A.M.C. Kuypers
en A.H.M. Winters.

328 Verhaegh, A.M.; 1976; 6026 EC Maarheeze;
Vogelsberg 29; tel. 04959-1831 privé,
08850-94321 bur.; vet. adv. bij A.U.V.

328 Verheijden, Mevr. C.MJ.; 1989; 5502 AK
Veldhoven; Heuvel 16; tel. 040-571517; p.,
gezelschapsd., geass. met M.A. Nossek.

331 \'Vis-Hanstede, Mevr. H.M.; 1979; 3881 LN
Putten (GId); Schoonderbeeklaan 39; tel.
03418-52225; d.

335 Vrouenraets, R.M.M.I.; Gent-1989; 7132
CD Lichtenvoorde; Vogelkersstraat 8; tel.
05443-77639 privé, 71600 prakt.; fax
05443-72255; p., ass. bij G.T. ter Heijden,
W.W.A.M. Kruysen, H.W van Ruitenbeek,
W. Schuurman en A.J.W.G. Vos.

336 *Want, C.J. van der; 1991; 7451 ZJ Holten;
Canadastraat 43; tel. 05483-65082 privé,
62835 prakt.; p., ass. bij S. Minnema.

360 Weeren, Dr. PR. van; 1983; U-1989; 3000
Heredia (Costa Rica); Apdo 304, Escuela de
Med. Vet.; tel. 09-506-374579 privé, 377833
bur.; fax 09-506-602155; docent; Univ. Sa-
menwerkingsverband; wet. medew. bij Escu-
ela de Medicina Veterinaria.

360 Weeren-Keverling Buisman, Mevr. Dr. A.
van; 1983; U-1989; 3000 Heredia (Costa
Rica); Apdo304, Escuela de Med. Vet.; tel.
09-506-374579 privé, 377833 prakt.; fax 09-
506-602155; docent; Univ. Samenwerkings-
verband; wet. medew. bij Escuela de Medi-
cina Veterinaria.

343 Woltr, N.R.; 1988; 3524 WT Utrecht; Vesu-
vius 23; tel. 030-886928 privé, 020-6947578
prakt.; p., gezelschapsd., ass. bij L. Elenbaas.

344 Wouda, L.H.; 1952; 7931 TV Fluitenberg;
De Santbrincke 30; tel. 05280-72016;
r.d. Jubilea 1992

29

Jubilea

25 jaar (1967)

A.M. van Sehaik, Puerta de Hierro

(Spanje), 27-01-1992, aanwezig

M.H. Pol, Langelo (D), 10-02-1992, afwezig

J.C.M. van Dijck, Broekhuizenvorst, 13-02-1992,

afwezig

O.J.J. de Clerck, Breda, 13-02-1992, aanwezig
Dr. J.E. van Dijk, Hierden, 14-04-1992, afwezig
W. de Haan, Midsland, 14-04-1992, aanwezig
J.C. van der Sar, Borculo, 14-04-1992, afwezig
A.W. Udo, Aalten, 14-04-1992, afwezig
Mevr. A.B. Zwartenkot- Klaasesz, Sleen, 14-04-
1992, afwezig

A.H.M. Erken, Amsterdam, 27-04-1992, afwezig
PJ. Goedhart, Haarlem, 19-05-1992, afwezig
Dr. Tj. Jorna, Drachten, 19-05-1992, aanwezig
H.G. Pelgrum, Almen, 19-05-1992, afwezig
H.J. Nederhorst, Haarlem, 20-05-1992, aanwezig
R. Back, Lochem, 16-06-1992, aanwezig
Jhr. A.W. van Foreest, Doorwerth, 24-06-1992,
afwezig

J. Atsma, Tolbert, 07-07-1992, afwezig
J. Minderhoud, Rotterdam, 07-07-1992, aanwe-
zig

E.C. Osinga, Kockengen, 07-07-1992, afwezig
J.PW.M. van der

Putten, Benschop, 07-07-1992, afwezig
PA J. Rops, Breda, 07-07-1992, afwezig
J.PJ. v.d. Vijver, Oostburg, 07-07-1992, afwezig
Dr. J.G. Vos, Maarn, 07-07-1992, afwezig

A. Slikkerveer, Vlaardingen, 07-09-1992, afwezig
O.M. Verhorst, Herpt, 07-09-1992, aanwezig
Mevr. Dr. A.J. Venker- van Haagen, Utrecht, 07-
10-1992, afwezig

J.F.A. Heitkamp, Haaksbergen, 09-11-1992, aan-
wezig

Dr. FW. van Schie, Oosterbeek, 09-11-1992,
aanwezig

Mevr. Dr. I. van der Gaag, Nieuwegein, 01-12-
1992, afwezig

Dr. J.P Koopman, Bemmel, 01-12-1992, aanwe-
zig

H.G.A. Koek, Oldenzaal, 09-12-1992, afwezig
T. Cuperus, Gramsbergen, 17-12-1992, afwezig
C.I.M.M. Achten, Haaren, 22-12-1992, aanwezig
L. Elving, Vleuten, 22-12-1992, afwezig
G.C.M. Jansen, Wehl, 22-12-1992, afwezig
E.J. Jedema, Maarssen, 22-12-1992, afwezig
W. Pons, Vianen (Z.H.), 22-12-1992, afwezig
J.A. Ypenburg, Menaldum, 22-12-1992, afwezig

30 jaar (1962)

J.S. Kalisvaart, Haaften, 05-02-1992, afwezig
Prof. Dr. A.S.J.PA.M. van Miert, De Bilt 28-02-
1992, aanwezig

Mevr. L.A. von Frijtag Drabbe KunzelPoot,
Nieuwleusen, 08-03-1992, afwezig
Prof. Dr. A. Rijnberk, Bosch en Duin, 21-03-
1992, afwezig

Prof. Dr. E.J. Ruitenberg, Bosch en Duin, 21-03-
1992, afwezig

K.D. Vink, Sneek, 21-03-1992, afwezig
S.J. Henstra, Tijnje, 17-04-1992, afwezig
Dr. R Leeflang, Alphen a.d. Rijn, 17-04-1992,
afwezig

G. Vogelzang, Eext, 17-04-1992, aanwezig
N.M. van Huiten, Kaatsheuvel, 03-05-1992, afwe-
zig

H.J.J.M. Hamers, Zieuwent, 21-05-1992, afwezig
J.S. Ariëns, Dongen, 27-06-1992, afwezig
Mïvr. Dr. A.A.M.E. Lubberink, Amersfoort (?),
02-09-1992, afwezig

H.C.M. Oerlemans, Nuenen, 17-09-1992, afwezig
A.A. Hesen, Gennep, 26-09-1992, afwezig
FE. de Groot, Ede, 27-09-1992, afwezig
J.J.A. Schreinemachers, Roemiond, 27-09-1992,
aanwezig

W. van Arkel, Emmen, 21-10-1992, afwezig
A.J.W. Bolscher, Tilligte, 22-10-1992, afwezig
Dr. R.J. Slappendel, Driebergen, 23-10-1992,
afwezig

Dr. A.Th.M. Verdijk, Cuijk, 23-10-1992, afwezig
J.PG. Vermeer, Deurne, 23-10-1992, aanwezig
e.G. Vervoorn, Gouda, 27-11-1992, afwezig

35 jaar (1957)

J.E de Haas, Winterswijk, 06-01-1992, afwezig
C.L. van Willenswaard, Woudenberg, 08-01-
1992, afwezig

A. Dekker, Lelystad, 16-01-1992, afwezig
Dr. R.G. Dijkstra, Leeuwarden, 25-02-1992, af-
wezig

J.H. Neuteboom, Sittard, 09-03-1992, afwezig
E.F Oldenkamp, Leidschendam, 23-03-1992, af-
wezig

U.H.P. Hardeman, Assen, 12-04-1992, afwezig
J.PC. Kruijne, \'s-Gravenhage, 22-05-1992, afwe-
zig

A.P van der Linden, Nijmegen, 03-07-1992,
afwezig

C.W.J.M. van der Riet, Wanroy, 03-07-1992,
aanwezig

M.H.G. Maessen, Heel, 12-07-1992, afwezig

Prof Dr. G.J.W. van der

Mey, Hoog Soeren, 12-07-1992, afwezig

Dr. J.L. van Os, Voorburg (Z.H.), 12-07-1992,

afwezig

KONINKI. IJKE NEDERI. ANIJSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

H. van der Ree, Dordrecht, 12-07-1992, aanwezig
J.J.M. Tuerlings, Vught, 12-07-1992, afwezig
C.W. Moons, Reeuwijk, 26-07-1992, afwezig
W.R.J. Rasenberg, Berkel-Enschot, 07-10-1992,
afwezig

R. Muller, Uren (N.H.), 15-10-1992, afwezig
G.J. ten Pas, Winterswijk, 16-10-1992, afwezig
Dr. PJ. Veen, Doorn, 18-10-1992, afwezig
R. Kommerij, Dronten, 19-11-1992, afwezig

C. Ruijgh, Cuijk, 20-12-1992, afwezig

R Zandstra, Drachten, 20-12-1992, afwezig
Dr. J.W. Zantinga, Baarn, 20-12-1992, afwezig

40 jaar (1952)

A.L.J.M. Heirman, Wilnis, 14-01-1992, aanwezig
A. Zegwaard, Lichtenvoorde, 26-01-1992, afwe-
zig

S. Begeman, Dinxperio, 12-02-1992, afwezig

G. Roorda, Zuidhorn (Gr.), 12-02-1992, afwezig
K. Claij, Wassenaar, 23-02-1992, aanwezig
O.R. Wichers, Zuidwolde, 28-02-1992, afwezig

A.G. de Moor, Houten, 08-04-1992, afwezig
N.P. Saathof, Nijeveen, 12-04-1992, afwezig
Dr. J. van Walsum, Zeist, 19-04-1992, afwezig
WH. Kremer, Venray, 31-05-1992, afwezig

J. de Vries, Leeuwarden, 31-05-1992, afwezig
Sj. Zuidhof, Drachten, 31-05-1992, afwezig
E.H. den Breeje, Amersfoort, 30-06-1992, afwezig

B. Roem , Meppel, 10-07-1992, afwezig
J.RM.E. van Beek, Deume, 11-07-1992, afwezig
S. Brandsma, Zuidlaren, 11-07-1992, afwezig
Ph.G.M. Kraanen, Oss, 11-07-1992, afwezig

H.H.J.C. Maillie, Bronneger, 11-07-1992, afwezig
W. van der Sluis, Damwoude, 16-09-1992, afwe-
zig

PF van den Eijnde, Asten, 07-10-1992, afwezig
Dr. J.J. Koopman, Alkmaar, 07-10-1992, afwezig
H. Ottevanger, Hoorn, 07-10-1992, afwezig

D.W. Smallegange, Hilversum, 07-10-1992, afwe-
zig

J. Wechgelaer, Vörden, 07-10-1992, afwezig
J.H. Staal, Sleen, 11-10-1992, afwezig
S. Bruggeling, Spijkenisse, 03-11-1992, afwezig
R.G. Detmers, Coevorden, 03-11-1992, afwezig
J.H. van Dunnewold, Winterswijk, 03-11-1992,
afwezig

J.A. Engel, Hippolytushoef, 03-11-1992, afwezig
L.J.J.A. Roppe, Boxmeer, 03-11-1992, afwezig
Dr. J.F Westendorp, Heesch, 03-11-1992, afwe-
zig

H. Timmerman, Oldemarkt, 04-11 -1992, afwezig
Dr. J.PW.M. Akkermans, Vlaardingen, 06-11-
1992, afwezig

A. Rinses, Sint Maartensdijk, 27-11 -1992, afwezig
U. Dijkstra, IJhorst (O), 04-12-1992, afwezig
L.H. Wouda, Wageningen, 04-12-1992, aanwezig
G.C. Doggen, Wouw, 19-12-1992, afwezig
S.A. Holzmüller, Borculo, 19-12-1992, aanwezig

G. Jongeneel, Middelburg, 19-12-1992, aanwezig
Dr. E.E. Kemperman, Wouw, 19-12-1992, afwe-
zig

PJ. Mus, Hoorn, 19-12-1992, afwezig

L. J.Th. Tholhuysen, Made, 19-12-1992, aanwezig

^5 jaar (1947)

J.C.A. van der Maas, Heiloo, 18-02-1992, afwezig
Dr. J.PC. Claessens, Roosendaal, 11-03-1992,
afwezig

K.H. Bouwman, Wolvega, 27-03-1992, afwezig
D.M.F Greup, Vörden, 27-03-1992, afwezig
A.E. Burggraaff, Vlissingen, 19-04-1992, afwezig
S. Bant, Gouda, 03-05-1992, afwezig
Dr. J.H.M. Richter, Boxmeer, 03-05-1992, aan-
wezig

A.R. de Vries, Schagen, 03-05-1992, afwezig
A.J. van Doorn, Deventer, 23-05-1992, onbekend

H.H.A. Mager, Gieten, 23-05-1992, afwezig

-ocr page 42-

Tj. Sinnema, Hardenberg, 23-05-1992, afwezig
H. Zantinge, Geesteren (O), 23-05-1992, afwezig

A.J. Bruin, Gorssel, 07-06-1992, afwezig

G.J. van Arragon, Apeldoorn, 12-07-1992, afwe-
zig

Th. van der Kooi, Oud-Beijerland, 15-09-1992,
afwezig

B.M. Bogaerts , Heesch, 20-10-1992, afwezigDr.
J. Tesink, Goes, 27-11-1992, afwezig

50 JAAR (1942)
J. Bruins, Haren (Gr.), 26-01-1992, afwezig
Dr. E.J. Voûte, Amersfoort, 26-01-1992, afwezig
J.P. de Boer, Leersum, 18-02-1992, afwezig
G. van der Kolk, Rheden, 03-10-1992, afwezig

C. J. Okkerse, \'s-Hertogenbosch, 03-10-1992, aan-
wezig

R.J. Kummel, Bennebroek, 12-10-1992, afwezig

D.W. de Groot, Hellendoorn, 03-11-1992, afwe-
zig

Prof. W.J. Roepke, Driebergen, 08-12-1992, af-
wezig

Mevr. H.A. Timmenga-Hannema, Hattem, 08-12-
1992, afwezig

55 jaar (1937)
Joh. Kraai, Bilthoven, 19-03-1992, afwezig
K. van der Poel, Brielle, 19-03-1992, afwezig

E. Bakema, Velp, 14-04-1992, afwezig

Prof. Dr. G. Wagenaar, Houten, 17-12-1992,
afwezig

Dr. J.H.P. Verweij, Rozendaal (Gld), 27-12-1992,
afwezig

60 JAAR (1932)
L.J. Kas, Hilversum, 04-06-1992, afwezig
J. van der Waal, Heemstede, 28-06-1992, afwezig
S. Makkinga, Westwoud, 02-07-1992, afwezig
W. van Veen, Oostburg, 02-07-1992, afwezig
A.J. Eikelboom, Hattem, 19-12-1992, aanwezig

65 JAAR (1927)
J.R de Vries, Stadskanaal, 24-06-1992, afwezig

ACHTERSTALLIGE BETALINGEN

Naarmate de tijd verstrijkt worden ze oninbaar en een bron van ergernis,
nog afgezien van de financiële nadelen.

Tijdige aanpak is geboden!

Wij werken
betrouwbaar en efficiënt

Bemiddelings- en Adviesbureau Valynco BV

Mr. G. J. Teerink
Albrechtlaan 3 - 1404 AH Bussum - Tel. 02159 - 42018

Gevraagd door ervaren dierenarts

Associatieplaats of eenmanspraktijk

ter overname in het zuiden van het land. De voorkeur gaat uit naar een gemengde praktijk. Uw reactie zie ik
gaarne tegemoet. Sollicities s.v.p. binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht onder nummer 2/91.

Dierenartsenpraktijk Uden zoekt in verband met het vertrek van een collega op korte termijn een

dierenarts-varkenspeciaiist

m/v

Na gebleken geschiktheid behoort associatie tot de mogelijkheden.

Brieven met curriculum vitae binnen 14 dagen te richten aan P. Goedendorp, Drossaard 9, 5403 EV Uden.

Gevraagd in een overwegend landbouwhuisdierenpraktijk in het zuiden van Brabant

een dierenarts m/v

De werkzaamheden liggen voor ongeveer 50% rundvee en 50% varken. Ervaring en achterwacht hebben de
voorkeur. Bij gebleken geschiktheid en goede samenwerking is associatie de bedoeling. Sollicitaties s.v.p. binnen
14 dagen na verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus
14031, 3508 SB Utrecht onder nummer 1/91.

30

K O N I N K I. I J K E N E o E R 1. A N D S E MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 43-

Richtlijnen voor auteurs:
\'Vancouver Style\'

Uniforme voorschriften voor inzenders van manuscripten naar biomedische tijdschriften

Onder de titel \'Uniform requirements for manuscripts submitted
to biomedical journals\' hebben in 1979 voor het eerst de
redacties van toonaangevende tijdschriften in Engeland en de
Verenigde Staten de voorschriften bekend gemaakt die zij
voortaan gemeenschappelijk zouden laten gelden voor de hun
aangeboden kopij (de zogenaamde Vancouver-regels). Over-
eenkomstig de bedoelingen van de initiatiefiiemers zijn de
uniforme regels nadien door meer dan 400 belangrijke tijd-
schriften overgenomen, zodat het in feite internationale stan-
daardregels zijn geworden.

Hieronder volgt een Nederlandse versie gebaseerd op de
vertaling van de derde versie (gemaakt door en met toestem-
ming van de Redactie overgenomen uit het
Nederlands Tijd-
schrift voor Geneeskunde )
van de Vancouver-regels, voor
gebruik door het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde. De inlei-
ding ervan, waarin de wordingsgeschiedenis wordt beschreven,
is weggelaten. Het stuk geeft globale aanwijzingen voor de opzet
van een artikel en zeer gedetailleerde voor het klaarmaken van
kopij voor inzending, in het bijzonder wat literatuurverwijzin-
gen betreft. Het is opgesteld om te dienen als uniform raamwerk,
waar binnen tijdschriftenredacties aanvullende regels kunnen
passen naar gelang hun eigen aard. Sommige voorschriften zijn
een opsomming van mogelijkheden waaruit redacties hun keuze
kunnen maken. In onderstaande teksten is in die gevallen
weggelaten wat niet voor dit tijdschrift van toepassing is. Waar
aanvullende regels van dit tijcfechrift zijn ingevoegd, zijn deze
geplaatst tussen haakjes of door middel van voetnoten.

Samenvatting van de voorschriften

Tik het gehele manuscript met dubbele regelafstand: titelblad, samenvatting,
tekst, dankbetuiging, literatuurlijst, tabellen en onderschriften van figuren. Begin
elk onderdeel van het manuscript op een nieuwe bladzijde, in deze volgorde:
titelpagina; samenvatting/summary en trefwoorden; tekst; dankbetuiging;
literatuurlijst; tabellen (elke tabel op een afzonderlijke pagina, compleet met
opschrift en voetnoten); onderschriften van figuren.

Het gehele manuscript dient bij voorkeui te worden getikt met een standaardlet-
ter (courier, prestige elite, pica, etc,) met 10 of 12 letters per inch (10 of 12 pitch).
Indien een printer wordt gebruikt, dient de tekst te worden aangeleverd met
dubbele regelafstand, in 10 of 12 pitch, niet uitgevuld en ten minste in \'near letter
quality\'.

De figuren moeten van goede kwaliteit zijn; foto-afdrukken op glanzend papier,
niet opgeplakt.

Zend manuscript en figuren (in drievoud), in een stevige envelop. Kopij dient
vergezeld te gaan van een aanbiedingsbrief, nader omschreven \'aanbieding van
kopij\', en van toestemmingen voor het reproduceren van eerder gepubliceerd
materiaal, of van afbeeldingen waarop personen herkenbaar zijn.
Volg de regels die het tijdschrift geeft voor de overdracht van het \'copyright\'.
Schrijvers dienen een kopie te bewaren van alles wat zij aanbieden.

Herhaalde en parallelpublikatie

De meeste tijdschriften zullen niet de publikatie overwegen van artikelen voor
onderzoek dat al eerder werd gepubliceerd of van artikelen die aan een ander
tijdschrift zijn aangeboden of door een ander tijdschrift voor publikatie zijn
aanvaard. Dit redactionele beleid sluit beoordeling niet uit van een artikel dat
door een ander tijdschrift is afgewezen of van een volledig verslag nadat de
voorlopige bevindingen, meestal in de vorm van een samenvatting, reeds elders
zijn gepubliceerd. Wanneer een artikel wordt ingezonden, dient de auteur altijd
een volledige verklaring aan de redactie te geven over alle inzendingen aan
andere tijdschriften van hetzelfde artikel en over gepubliceerde artikelen
waardoor het aangeboden artikel kan worden beschouwd als herhaalde of
parallelpublikatie van hetzelfde of nagenoeg hetzelfde werk. Kopieën van
dergelijk materiaal moeten worden meegezonden met het aangeboden artikel
om de redactie behulpzaam te zijn bij haar besluitvorming.
Herhaalde publikatie, het meer dan één maal publiceren van hetzelfde
onderzoek, ongeacht of de woordkeus dezelfde is of niet, is zelden gerechtvaar-
digd. Parallel- of dubbelpublikatie (in het Nederlands of in een andere taal) kan
worden toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan.

1. De redacties van beide tijdschriften moeten volledig op de hoogte zijn
gebracht (en hun schriftelijke toestemming hebben gegeven); de redaktie van het
tijdschrift dat de tweede maal publiceert, dient een fotokopie, een overdruk of
het manuscript van de eerst gepubliceerde veiïie te ontvangen.

2. De tweede publikatie mag niet eerder de eerste volgen dan na ten minste twee
weken.

3. Het artikel bestemd voor dubbelpublikatie dient te zijn geschreven voor een
andere lezersgroep en is (bij voorkeur) geen vertaalde versie van het eerste
artikel; een bekorte of aangepaste versie zal meestal voldoende zijn.

4. De tweede versie dient waarheidsgetrouw de gegevens en verklaringen van
de eerste weer te geven.

5. Een voetnoot op de titelpagina van de tweede versie geeft aan dat het een
dubbelpublikatie betreft. Een dergelijke voetnoot luidt: Dit artikel werd eerder

gepubliceerd met als titel\'.....\' in tijdschrift, jaartal, jaargang (volume)nummer,

nummers van eerste en laatste pagina.

Herhaalde publikatie op andere wijze dan vermeld, is voor redacties niet
aanvaardbaar. Indien auteurs deze regels niet in acht nemen, kunnen zij
verwachten dat redacties passende maatregelen zullen nemen.
Voortijdig openbaar maken, meestal aan de publiekspers, van wetenschappe-
lijke informatie uit een aanvaard maar nog niet gepubliceerd artikel, is een
schending van de beleidslijn (de zogenaamde Ingelfinger-regel) van vele
tijdschriften. In enkele gevallen kan voortijdige bekendmaking aanvaardbaar
zijn, bijvoorbeeld om het publiek voor gezondheidsrisico\'s te waarschuwen,
maar alleen in overleg met de redactie.

(De redactie van dit tijdschrift plaatst gaarne voor de Nederlandse lezerskring
een vertaalde en (of) aangepaste versie van belangrijk Nederlands onderzoek dat
in het buitenland is gepubliceerd, mits aan genoemde voorwaarden is voldaan.)

De vervaardiging van een manuscript

Gebruik wit papier van goede kwaliteit formaat A4, met rondom een marge van
tenminste 2,5 cm breedte. Beschrijf slechts één kant van het papier. Houd vooral
dubbele regelafstand: titelblad, samenvatting, tekst, dankbetuiging, literatuur-
lijst, tabellen en onderschriften van figuren. (Gebruik bij typen van het
manuscript bij voorkeur een standaardletter (courier, prestige elite, pica, etc.)
met 10 of 12 letters per inch (10 of 12 pitch). Bij gebruik van een printer dient het
manuscript te worden aangeleverd met dubbele regelafstand, in 10 of 12 pitch,
met niet uitgevulde regels en tenminste in \'near letter quality\'. Begin elk van de
volgende onderdelen van het manuscript op een nieuwe bladzijde: titelpagina;
tekst; dankbetuiging; literatuurlijst; tabellen (elke tabel op een afzonderlijke
pagina, compleet met opschrift en voetnoten); onderschriften van figuren.
Nummer de bladzijden doorlopend, te beginnen met de titelpagina.
Zet de
bladzijdenummers in de rechter boven- of onderhoek.

Titelblad

Op het titelblad moeten staan: (a) de titel van het artikel, die beknopt moet zijn
maar informatief; (b) voorietteiï en achternaam van elke auteur met vermelding
van de academische graden (en van faculteit of vakgebied als de kwalificatie van
de auteur buiten de Faculteit Diergeneeskunde zijn verworven) en de instelling
waar de auteur thans werkzaam is; (c) naam van de afdeling of instelling
waaraan het onderzoek waarvan in het artikel verslag wordt gedaan, kan
worden toegeschreven; (d) eventuele uitsluiting van een toeschrijving als onder
(c) bedoeld; (e) naam en adres van de auteur met wie de correspondentie over
het stuk moet worden gevoerd; (O vermelding van hulpbronnen waaruit het
onderzoek steun ontving in de vorm van financiën, instrumentarium en (of)
medicamenten.

Wie is de auteur

Allen die als auteur worden genoemd, moeten bevoegd zijn voor het
auteurschap. Iedere auteur moet voldoende hebben bijgedragen om verant-
woordelijk te zijn voor de inhoud.

-ocr page 44-

goedkeuring van de gegevens en conclusies zouden kunnen afleiden. (Personen
die administratief aan de tot stand koming van het artikel hebben bijgedragen,
kunnen niet worden bedankt.)

Literatuurverwijzingen

Geef een verwijzing naar de literatuur aan met een nummer; de volgorde waarin
in de tekst naar literatuur wordt verwezen, bepaalt het nummer; daarbij telt de
eerste maal dat naar een bepaalde bron wordt verwezen (in dit tijdschrift wordt
de voorkeur gegeven aan een in alfabetische volgorde opgestelde literatuurop-
gave). In tekst, tabel of onderschrift wordt de verwijzing aangegeven door de
vermelding van het nummer als een tussen haakjes geplaatst cijfer. Wordt op
dezelfde plaats naar meer dan één literatuurbron verwezen, tik deze dan
gespatieerd, met komma\'s; vormen de nummers een doorlopende reeks,
vermeld dan alleen het laagste en het hoogste, verbonden door een koppelteken.
De juiste plaats van de verwijsnoot in de zin is na de punt aan het eind van de zin,
of na een leesteken indien de verwijzing in de zin moet worden geplaatst.
Verwijzingen die alleen in tabellen of figuren voorkomen, krijgen het nummer
dat overeenkomt met de plaats in de tekst waarin voor het eerst naar de
desbetreffende tabel of figuur wordt verwezen.

Gebruik in de literatuurlijst voor een referentie de vorm zoals die is aangegeven
door de US National Library of Medicine in de Index Medicus. (De achternaam
zonder voorvoegsels wordt gevolgd door de voorletters zonder interpunctie
(eventueel gevolgd door de voorvoegsels); hoofdletters, cursieve letters of andere
vormen van onderscheid tussen delen van de verwijzing zijn niet toegestaan). De
namen van tijdschriften moeten worden afgekort zoals dat in de Index Medicus
gebeurt. In het addendum bij deze vertaling zijn enkele afliortingen voor de
meest geciteerde tijdschriften opgegeven. Voor andere tijdschriften raadplege
men de \'List of Journals Indexed in Index Medicus\' die ieder jaar daarin wordt
afgedrukt. (Indien de afkorting van een tijdschrift niet in de Index Medicus is
opgenomen, moet de naam van het tijdschrift voluit worden vermeld.)
Vermijd zo veel mogelijk naar een samenvatting of \'abstract\' als bron te
verwijzen; een \'niet gepubliceerde waarneming\' of een \'persoonlijke medede-
ling\' kunnen niet als bron in de literatuurlijst worden opgenomen; wel mag een
schriftelijk vastgelegde — geen mondelinge — mededeling in de tekst worden
vermeld, tussen haakjes (met vermelding van titel, voorletters en naam van de
betrokkene, en van het jaar waarin de mededeling werd gedaan). In de
literatuurlijst kunnen artikelen worden opgenomen die, ofschoon nog niet in
druk verschenen, wel reeds voor publikatie zijn aanvaard; noem in dat geval de
naam van het tijdschrift met de toevoeging \'ter perse\' tussen haakjes. Gegevens
uit artikelen die wel aan een tijdschrift zijn aangeboden maar nog niet voor
publikatie zijn aanvaard, kunnen in de tekst als \'niet gepubliceerde waarneming\'
worden aangehaald.

De auteur dient elke verwijzing naar de literatuur te verifiëren aan de
oorspronkelijke publikatie.

Voorbeelden voor bibliografisch correcte verwijzing volgen hierna.
Tijdschrift

1. Artikel van één of meer met name genoemde auteurs.

Noem alle schrijvers als het er 6 zijn of minder; zijn er 7 of meer, noem dan
alleen de eerste 3 gevolgd door
\'et al\'.
You CH, Lee KY, Chey RY, Menguy R. Electrogastrographic study of
patients with unexplained nausea, bloating and vomiting. Gastroentero-
logy 1980;79:311-4.

2. Artikel van een collectieve auteur

The Royal Marsen Hospital Bone-Marrow Transplantation Team.
Failure of syngeneic bone-marrow graft without preconditk>ning in post-
hepatitis marrow aplasia. Lancet 1977; ii: 242-4.

3. Artikel zonder auteur

Anonymus. Coffee drinking and cancer of the pancreas (editorial). Br
Med J 1981; 283: 628.

4. Supplement van een tijdschrift

Mastri AR. Neuropathy of diabetic neurogenic bladder. Ann Intern Med
1980; 92 (2 pt 2): 316-8.

Frumin AM, Nussbaum J, Esposito M. Functional asplenia demonstra-
tion of splenic activity by bone marrow scan (abstract). Blood 1979; 54
(suppl I): 26a.

5. Tijdschrift dat per aflevering is genummerd

Seaman WB. The case of the pancreatic pseudocyst. Hosp Pract 1981; 16
(sep): 24-5.

Boek of monografie

6. Een persoon als auteur

Eisen HN. Immunology: an introduction to molecular and cellular
principles of the immune response. 5e dr. New York: Harper and Row,
1974: 406.

7. Een redacteur, coinpilator of voorzitter als auteur

32

Dausset J, Colombani J, ed. Histocompatibility testing 1972. Copenha-
gen: Munksgaard, 1973: 12-8.

8. Een hoofdstuk uit een boek

Weinstein L, Swartz MN. Pathogenic properties of invading micro-
organisms. In: Sodeman WA jr, Sodeman WA, eds. Pathologic
physiology: mechanisms of disease. Philadelphia: Saunders, 1974: 457-
72.

9. Een \'abstract\' uit een congresverslag

DePont B. Bone marrow transplantation in severe combined immunode-
ficiency with an unrelated MLC compatible donor. In: White HJ, Smith
R, eds. Proceedings of the third annual meeting of the International
Society for Experimental Hematology. Houston: International Society
for Experimental Hematology, 1974: 44-6.

10. Een monografie uit een serie

Hunninghake GW, Gadek JE, Szapiel SV, el aL The human alveolar
macrophage. In: Harris CC, ed. Cultured human cells and tissues in
biomedical research. New York: Academic Press, 1980: 54-6. (Stober
GD, red. Methods and perspectives in cell biology; vol 1.).

11. Een publikatie van een instantie

Ranofsky AL. Surgical operations in short-stay hospitals: United States-
1975. Hyattsville, Maryland: National Center for Health Statistics, 1978;
DHEW publication no. (PHS)78-1785. (Vital and health statistics; series
13; no. 34).

12. Een proefschrift

Cairns RB. Infrared spectroscopic studies of solid oxygen (..). Berkeley,
California: University of California, 1965. 156pp.

Andere artikelen

13. Krantenartikel

Shaffer RA. Advances in chemistry are starting to unlock mysteries of the
brain: discoveries could help cure alcoholism and insomnia, explain
mental illness. How the messengers work. Wall Street Journal 1977 Aug
12: l(col 1), 10(col I).

14. Artikel in week- of maandblad

Roueche B. Annals of medicine: the Santa Claus culture. The New
Yorker 1971 Sep 4: 66-81.

Tabellen

Til elke tabel uit op een afzonderlijke bladzijde, ook met dubbele regelafstand.
Zend tabellen niet in de vorm van foto\'s. Nummer de tabellen in de volgorde van
eerste maal voorkomen in de tekst en voorzie elke tabel van een bondig
opschrift. Voorzie elke kolom van de tabel van een kopje waarin zonodig
aflcortingen kunnen worden gebruikt. Nadere uitleg van een tabel wordt
gegeven in voetnoten, niet in het opschrift. Verklaar de in de tabel gebruikte, niet
algemeen gangbare afkortingen in voetnoten. Gebruik voor de noten de tekens:
*, en vervolgens andere drukkerstekens, zwaard, dubbel kruis, etc.\'\'

Geef steeds op welke statistische spreidingsmaat is gebruikt, bijv. de standaard-
deviatie (SD) of de standaardafwijking van het gemiddelde (standard error of
the mean, SEM). (Gebruik geen notatie met ±, noteer het gemiddelde gevolgd
door de SD of SEM tussen haakjes.)

Gebruik geen (of zo min mogelijk) horizontale of verticale lijnen in een tabel.
Ga na of iedere tabel in de tekst is aangegeven.

Als in een tabel gepubliceerde of ongepubliceerde gegevens van anderen zijn

gebruikt, vermeld dan de bron en verzeker u van toestemming.

Als er te veel tabellen zijn in verhouding tot de tekst, kan dit de opmaak der

bladzijden bemoeilijken. Ga in het tijdschrift waarin u wenst te publiceren na

voor hoeveel tabellen er ruimte is per 1000 woorden tekst.

Een redactie zal soms een artikel aanvaarden met de aanbeveling dat de auteur

extra tabellen met belangrijk documentatiemateriaal, maar te uitvoerig voor

publikatie, beschikbaar houdt voor belangstellenden door deze op aanvraag

verkrijgbaar te stellen bij de auteur. In dat geval wordt een mededeling van die

strekking aan de tekst van het artikel toegevoegd. Bied dergelijke tabellen samen

met het artikel aan de redactie ter beoordeling aan.

Illustraties

Zend een volledig stel figuren (in drievoud) in. Figuren moeten vakkundig zijn
vervaardigd en gefotografeerd; belettering in handschrift of met de schrijfma-
chine wordt niet geaccepteerd. Stuur in plaats van de originele tekening of
röntgenopname een scherpe foto-afdruk in zwart-wit op glanzend papier;
gewoonlijk van de afmeting 12,7 x 17,3 cm, maar in geen geval groter dan 20,3 x
25,4 cm. (Dit tijdschrift laat ook van een kleurendia door de drukkerij een
zwart-wit opname maken). Letters, cijfers en tekens moeten duidelijk en van
gelijke grootte zijn, en groot genoeg om leesbaar te blijven na verkleining tot het

1 Sluit één set oorspronkelijke tabellen en 2 seis duplicaten in.

2 Als tabellen zich lenen voor reproduktie langs fotografische weg, dienen deze zo compact
mogelijk te worden getikl.

5 Voor dil tijdschrift gebruike men bij voorkeur noten van de vorm i. 2. J, enz.

T I .1 13 S < H R 1 I T VOOR D I E R Ci E N E E S K IJ N 13 E . D E E 1. 117. A F L E V E R I N (i 1 . 1992

-ocr page 45-

Om auteur te worden genoemd moet men een aanmerkelijke bijdrage hebben
geleverd aan (a) ontwerp en opzet, of aan beschouwing en verklaring van
gegevens en aan (b) het concept van het artikel of kritische beoordeling van de
wetenschappelijke inhoud ervan; en (c) de uiteindelijke te publiceren versie
hebben gelezen en goedgekeurd. Aan al deze drie voorwaarden moet zijn
voldaan. Alleen deel hebben aan het verkrijgen van financiële steun of het
verzamelen van gegevens is onvoldoende om het auteurschap te wettigen. Ook
het hebben van de algemene supervisie over de onderzoeksgroep is onvoldoende
grond voor het auteurschap.

Bij een bijdrage van een gemeenschappelijk (collectief) auteurschap dienen
degenen die voor het artikel verantwoordelijk zijn, precies te worden vermeld;
aan anderen die hebben bijgedragen, dient afzonderlijk erkentelijkheid te
i^orden betuigd (zie Dankbetuiging).

Redacties kunnen auteurs verzoeken de toekenning van auteurschap nader te
verklaren.

(Dit tijdschrift geeft de voorkeur aan zes auteurs als maximaal aantal, onder
andere gebaseerd op het feit dat in literatuurreferenties en in sommige
databanken ten hoogste zes auteurs worden vermeld. Eén of enkele auteurs
kunnen namens een groep van medewerkers rapporteren, die dan in een
voetnoot worden vermeld. Het is ook mogelijk hen die aan de tot stand koming
van het artikel hebben bijgedragen te danken (zie boven)).

Samenvatting en trefwoorden

Gebruik het tweede blad vooreen samenvatting van ten hoogste 150 woorden.
Schrijf boven de samenvatting de volledige titel. De samenvatting moet de
doelstellingen van het onderzoek vermelden, de gebruikte methoden (selectie
van de proefdieren; toegepaste waarnemings- of bepalingsmethoden), de
voornaamste bevindingen (de specifieke uitkomsten noemen zo mogelijk met
hun statistische significantie of met hun betrouwbaarheidsintervallen), en de
voornaamste conclusies. Leg de nadruk op wat nieuw en belangrijk is in het
onderzoek.

Geef onder de samenvatting, onder een afzonderlijk kopje, 3-10 trefwoorden op,
of korte begripsaanduidingen (voor het jaarregister). Gebruik daarvoor zoveel
mogelijk de termen uit de meest recente jaarregisters van dit tijdschrift.
Abstract of summary. Geef op een afzonderlijk blad na de samenvatting een
vertaling daarvan in het Engels, onder de eveneens in het Engels vertaalde
volledige titel. De vertaler van dit tijdschrift gebruikt deze als leidraad.

Tekst

De tekst van artikelen over waarnemingen of experimenten wordt gewoonlijk
maar niet noodzakelijk, onderverdeeld in de paragrafen: Inleiding, Materiaal en
methoden. Resultaten en Discussie. In lange artikelen zal een paragraaf ter
verduidelijking van de inhoud soms verder moeten worden onderverdeeld, in
het bijzonder geldt dit voor Resultaten en Discussie. Andere soorten artikelen,
zoals redactionele en bijzondere Hoofdartikelen, Overzichtsartikelen, Klinische
Lessen en Overige Artikelen, hebben als regel een andere vorm. Men raadplege
daarvoor het desbetreffende tijdschrift.

De redactie van dit Tijdschrift aanvaardt ter beoordeling uitsluitend artikelen
geschreven in de Nederlandse taal. Zij volgt de (voorkeur)spelling uit de officiële
Woordenlijst van de Nederlandse Taal, uitgegeven door de Staatsdrukkerij; in
gevallen waarin de Woordenlijst niet voorziet, is Van Dale\'s Groot Woorden-
boek der Nederlandse Taal haar vervanger; voor de spelling van medische
vaktermen de jongste editie van Pinkhof-Hilfman\'s Geneeskundig Woorden-
boek; voor die van geneesmiddelnamen het Informatorium Medicamentorum,
uitgegeven door de Koninklijke Nederiandse Maatschappij ter bevordering der
Pharmacie.

Inleiding. Omschrijf duidelijk het doel van het artikel. Geef kort weer wat
aanleiding gaf tot het onderzoek. Beperk literatuurverwijzingen tot de strikt
noodzakelijke en geef geen uitgebreid overzicht van het onderwerp. Vermeld
geen gegevens of conclusies uit het onderhavige artikel.
Methoden. Beschrijf duidelijk hoe de groep waarin de waarnemingen of
experimenten zijn verricht, werd samengesteld (hetzij patiënten, proefpersonen
of proefdieren, de controles daarbij inbegrepen). Beschrijf methoden van
onderzoek, apparatuur (naam en plaats van de fabrikant tussen haakjes
vermelden) en bepalingstechniek voldoende gedetailleerd om andere onderzoe-
kers in de gelegenheid te stellen de resultaten te bevestigen. Voor gevestigde
methoden, ook statistische, kan met literatuurverwijzingen worden volstaan;
betreft het een methode die weliswaar gepubliceerd is maar die weinig
bekendheid geniet, geef dan behalve de verwijzing ook een korte beschrijving; is
een nieuwe of sterk gewijzigde methode gebruikt, beschrijf deze dan uitvoeriger,
noem de reden waarom deze werd toegepast, en bespreek de beperkingen ervan.
Vermeld nauwkeurig alle gebruikte medicamenten en chemicaliën; geneesmid-
delen met de algemene (generieke) naam, met de dosering en wijze van
toediening. (Als de merknaam vermeld moet worden, dan gebeurt dat door deze
één maal te noemen, tussen haakjes geplaatst en met een beginhoofdletter, na de
eerste vermelding van de algemene naam (niet in de titel van het artikel), naam
fabrikant etc. door middel van een voetnoot vermelden. De merknaam dient
slechts vermeld te worden, als misverstand kan ontstaan over hetzelfde
geneesmiddel van andere fabrikanten, zoals bij het vermelden van bijwerkin-
gen.)

Ethiek. Vermeld in een verslag van experimenteel onderzoek bij mensen of dit
werd uitgevoerd in overeenstemming met de normen van de ethische commissie
van het onderzoekinstituut of van de regio in kwestie, of met de Verklaring van
Helsinki uit 1975, gereviseerd in 1983. Vermeld bij dierproeven of de richtlijnen
van de landelijke instellingen voor dierenbescherming zijn gevolgd\'.
Statistiek. Beschrijf de gebruikte statistische methoden gedetailleerd genoeg om
het de kundige lezer met gebruik van de oorspronkelijke gegevens mogelijk te
maken de gerapporteerde resultaten te controleren. Druk zo mogelijk bevindin-
gen in getallen uit en presenteer ze met passende maten van meetfouten of
onbetrouwbaarheid (zoals betrouwbaarheidsintervallen). Vermijd het louter
vermelden van uitslagen van statistische toetsen, bijvoorbeeld alleen overschrij-
dingskansen, waardoor belangrijke kwantitatieve gegevens niet bekend worden
gemaakt. Beschrijf welke personen in aanmerking kwamen om in het onderzoek
te worden opgenomen. Vermeld de wijze van randomiseren. Beschrijf de
methoden van \'blind maken\' van waarnemingen en het resultaat ervan. Vermeld
de complicaties die bij behandeling zijn ontstaan. Geef het aantal waarnemin-
gen. Vermeld uitval van waarnemingen (zoals uitsluiting van patiënten
gedurende een clinical trial). Referenties omtrent onderzoeksopzet en statisti-
sche methoden dienen zo mogelijk naar standaardwerken te verwijzen (met
vermelding van de bladzijdenummers) in plaats van naar de oorspronkelijke
publikaties. Specificeer eventueel gebruikte computerprogramma\'s.
Vermeld algemene beschrijvingen van gebruikte methoden in de paragraaf
Materiaal en methoden. Vermeld bij de gegevens in de paragraaf Resultaten de
statistische methoden die bij de bewerking ervan zijn gebruikt. Beperk het aantal
tabellen en figuren tot die welke strikt noodzakelijk zijn om de argumenten van
het artikel te verklaren en de bewijsvoering te ondersteunen. Gebruik grafieken
als alternatief voor tabellen met veel ingangen; vermeld gegevens niet tegelijk in
een tabel en een grafiek. Vermijd oneigenlijk gebruik van statistische termen,
(zoals \'significant\' voor duidelijk, \'correleren\' voor verband hebben met,
\'incidentie\' voor vóórkomen, frequentie). Definieer statistische termen, vermeld
afkortingen de eerste maal voluit en verklaar symbolen.
Resultaten. Beschrijf de resultaten in logische volgorde in de tekst, tabellen en
figuren. Herhaal in de tekst niet alleen alle gegevens uit de tabellen en (oO
figuren; leg alleen op de belangrijkste de nadruk of vat deze samen.
Discussie. Leg in de beschouwing de nadruk op de nieuwe en belangrijke
aspecten van het onderzoek en de daaruit getrokken conclusies. Verval niet in
gedetailleerde herhaling van wat onder
Resultaten (of overige paragrafen) reeds
is medegedeeld. Betrek in de beschouwing de betekenis en de beperkingen van
de uitkomsten, met de gevolgen voor toekomstig onderzoek. Breng deze in
verband met de bevindingen van anderen. Leg tussen de conclusies en het doel
van het onderzoek verband, maar vermijd daarbij gevolgtrekkingen en
uitspraken die niet ten volle op de eigen bevindingen kunnen steunen. Vermijd
aanspraken op prioriteit en verwijs niet naar onvoltooid (of voorgenomen)
onderzoek. Als er gegronde redenen zijn om een nieuwe hypothese op te stellen,
doe dat dan onder de uitdrukkelijke vermelding dat het om een eigen, nieuwe
hypothese gaat. Aanbevelingen kunnen worden gedaan als daar aanleiding toe

Dankbetuiging

Op de daarvoor bestemde plaats in het artikel (bij dit tijdschrift aan het einde van
de tekst) dienen één of meer vermeldingen te worden opgenomen over (a)
bijdragen waarvoor bedankt moet worden, maar die auteurschap niet rechtvaar-
digen, zoals algemene ondersteuning van een hoofd van een afdeling; (b)
dankbetuigingen voor technische hulp; (c) dankbetuigingen voor financiële of
materiële hulp, met beschrijving van de aard van de hulp; (d) financiële
betrekkingen die een belangenconflict zouden kunnen veroorzaken.
Personen die intellectueel aan het artikel hebben bijgedragen maar wier
bijdragen mede-auteurschap niet wettigen, mogen worden genoemd en hun
functie of de aard van hun bijdrage kan worden vermeld - bijvoorbeeld
\'wetenschappelijk adviseur\', \'kritische beoordeling van de onderzoeksopzet\',
\'het verzamelen van de gegevens\', \'deelname aan de clinkal trial\'. Dergelijke
personen moeten hun toestemming hebben gegeven om te mogen worden
genoemd. De auteurs zijn verantwoordelijk voor het verkrijgen van schriftelijke
toestemming van degenen die zij met name bedanken, omdat lezers hieruit hun

1 De Redactie van dit tijdschrift stelt zich op hel sundpunt, dat publikaties van onderzoek
waarin ongerief of leed aan dieren wordt toegebracht in principe alleen worden
opgenomen, indien het onderzoekprogramma getoetst is aan de volgende criteria:

a. dal de (te verwachten) uitkomsten van de proeven van belang kunnen zijn voor het
welzijn, de gezondheid en de voeding van mens en dier dan wel een belangrijke bijdrage
kunnen leveren aan het wetenschappelijk inzicht;

b. dal de proeven niel kunnen worden vervangen door wetenschappelijk verantwoord
onderzoek, waarbij geen dieren worden gebruikt;

c. dal het gebruik van dieren beperkt blijft tol een wetenschappelijk verantwoord aantal;

d. dat met inachtneming van het bovenstaande door de keuze van de diersoort dan wel
door de toepassing van (hulp) technieken hel aan dieren berokkende ongerief of leed zo
veel mogelijk beperkt blijft.

-ocr page 46-

formaat waarin ze zullen worden gedrukt. (In dit tijdschrift worden figuren als
regel afgedrukt op de breedte van een kolom (85 mm)). Titels en nadere uitleg
horen niet in de figuur zelf te staan, maar in het onderschrift.
Aan de achterkant van elke figuur moet een etiket zijn geplakt met het nummer
van de figuur, de namen van de schrijvers, en een pijl om de bovenkant van de
figuur aan te geven. Schrijf niet direct op de achterkant van de figuren en plak ze
niet op karton; bekras of kreuk ze niet door ze met paperclips samen te houden.
Op foto\'s van microscopische preparaten moet een lijnstuk met schaalverdeling
zijn aangebracht waaruit de vergrotingsfactor kan worden afgelezen. Pijlen,
letters en dergelijke moeten helder (in zwart of wit) tegen de achtergrond
afsteken.

Bij afbeeldingen van personen moet er voor gezorgd worden dat deze
onherkenbaar zijn gemaakt; zo niet dan dient de foto vergezeld te gaan van de
schriftelijke toestemming tot publikatie van de afgebeelde (of diens wettige
vertegenwoordiger).

Nummer de figuren in de volgorde van eerste maal voorkomen in de tekst. Is een
figuur eerder gepubliceerd, vermeld dan de bron (in het onderschrift) en zend de
schriftelijke toestemming van de houder van het \'copyright\' (en van de
oorspronkelijke auteur) mee in de aanbiedingsbrief. Een dergelijke toestemming
is altijd vereist, onverschillig wie de auteur of de uitgever is, behalve als het een
overheidspublikatie betreft.

Figuren in kleurendruk. (Dit tijdschrift publiceert figuren in kleurendruk slechts
bij uiuondering. Elk geval wordt door de redactie beoordeeld; aan de auteur zal
worden gevraagd in de extra kosten voor kleurenreproduktie te voorzien.)

Onderschriften van figuren

Neem voor de onderschriften van de figuren een afzonderlijk blad en beschrijf
dat met dubbele regelafstand; begin elk onderschrift met het nummer van de
figuur. Als in de figuur om onderdelen aan te duiden telkens tekens, pijlen, cijfers
of letters zijn gebruikt, verklaar die dan in het onderschrift. Verklaar bij foto\'s
van micxroscopische preparaten de schaalverdeling en vermeld de toegepaste
kleurmethode.

Meeteenheden

Metingen van lengte, hoogte, gewicht en inhoud moet worden uitgedrukt in
metrische eenheden (meter, kilogram, liter) of de decimale afgeleiden ervan.
Temperaturen moeten worden gegeven in °C, bloeddrukwaarden in mmHg.
Alle laboratoriummetingen moeten worden uitgedrukt in het metrische systeem
volgens het International System of Units (Sl-eenheden).

Afkortingen en symbolen

Gebruik alleen erkende standaardafkortingen. Vermijd afkortingen in de titel, de
samenvatting (en de summary). De eerste maal dat een afkorting in de tekst
wordt gebruikt, moet deze worden voorafgegaan door de voluit geschreven
term, tenzij het om een standaard meeteenheid gaat.

Aanbieding van kopij

Verzend het door het tijdschrift verlangde aantal exemplaren van het manuscript
in een stevige envelop; om kreuken tijdens transport te voorkomen, kan men
manuscript en foto\'s tussen steunbladen van karton leggen. Sluit foto\'s en
dergelijke in een afzonderlijke envelop in bij het manuscript.
Kopij dient vergezeld te gaan van een aanbiedingsbrief (van de schrijver die voor
de verdere correspondentie over het stuk verantwoordelijk is). De aanbiedings-
brief moet bevatten: a. informatie over eerdere publikatie, dubbelpublikatie, of
aanbieding aan een ander tijdschrift van (een deel van) het ingezonden artikel; b.
een verklaring van financiële of andere betrekkingen die tot een belangenconflict
kunnen leiden; c. een verklaring dat het manuscript is gelezen en goedgekeurd
door alle auteurs; en d. naam, adres en telefoonnummer van de auteur die voor
de correspondentie verantwoordelijk is en die tevens overleg voert met de
andere auteurs over wijzigingen en de goedkeuring van (zetterijversie en)
drukproef De brief dient voorts aanvullende informatie te bevatten die nuttig
kan zijn voor een redactie, bijv. de tijds;;hriftenrubriek waarvoor het artikel
bedoeld is, of dat de schrijvers willen bijdragen in de kosten van kleurenrepro-
duktie.

Sluit alle benodigde toestemmingen in voor het reproduceren van eerder
gepubliceerd materiaal, voor het gebruik van illustraties of het vermelden van
persoonlijke gegevens van herkenbare personen, of voor het noemen van
personen in de dankbetuiging.

Addendum

Enkele voorbeelden van afkortingen van namen voor vaak aangehaalde
tijdschriften:

Acta Medica Scandinavica Acta Med Scand

American Journal of Clinical Nutrition Am J Clin Nutr
American Journal of Clinical Pathology Am J Clin Pathol
American Journal of theMedkal Sciences Am J Med Sci
American Journal of Medicine Am J Med

löT^

WETENSCHAP

American Journal of Physiology Am J Physiol

American Journal of Public Health Am J Publ Health

American Journal of Tropical Medicine and

Hygiene Am J Trop Med Hyg

Annals of Internal Medicine Ann Intern Med

Annals of Surgery Ann Surg

Archives of Surgery Arch Surg

Blood; Journal of Hematology Blood

British Journal of Radiology Br J Radiol

British Medical Journal Br Med J

Canadian Medical Association Journal Can Med Assoc J

Clinical Toxicology Clin Toxicol

Deutsche Medizinische Wochenschrift Dtsch Med Wochenschr

European Journal of Respiratory Diseases Eur J Respir Dis

JAMA; Journal of the American Medical

Association JAMA

Journal of the American Veterinary

Association (JAVMA) J Am Vet Med Assoc

Journal of Biological Chemistry J Biol Chem

Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde Ned Tijdschr Geneeskd

Netherlands Journal of Medicine Neth J Med

New England Journal of Medicine N Engl J Med

Physiological Reviews Physiol Rev

Radiology Radiology
Schweizerische Medizinische Wochenschrift Schweiz Med Wochenschr

The Veterinary Record Vet Ree

The Veterinary Quarterly Vet Quart

Tijdschrift voor Diergeneeskunde Tijdschr Diergeneeskd

Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift Vlaams Diergeneeskd Tijdschr

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Tel. 030 - 51 15 20 Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Dix voor een
deskundige diagnose

Vindt u verzekeringen en financieringen
ondoorzichtig? Da\'s jammer. Maar nog spij-
tiger wordt \'t als u zich daarbij neerlegt.
Want dan mist u — bijvoorbeeld — de
deskundige diagnose van Dix & Co. Een
diagnose, die uitmondt in haarscherpe ad-
viezen.

Maak geen brokken en kies tijdig één advi-
seur, niet meer. Eén adviseur, die onafhan-
kelijk is en uw héle financiële bescherming
verzorgt. En die daardoor uw persoonlijke
situatie op spannende momenten helder en
snel in beeld kan brengen. Omdat hij het
totale overzicht heeft.

^ Laat Dix uw éne adviseur zijn

DIX& CO

-ocr page 47-

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the royal Netherlands veterinary association
Deel 117. aflevering 2.15 januari 1992

Inhoud

Voor de praktijk

Pasleurella haemolytica serotypen bij runderen; /. J. R. Visser, C. Zalsman en fV. Wouda
Ivermectine intoxicatie bij een hond; A. M. P. Nap, G. H. M. Geuke, H. S. Kooisira
en R. J. Slappendel

Oorspronkelijke artikelen

Logboekregistratie op vleesvarkensbedrijven in het project Integrale Keten Beheersing (1KB).
II Medicijngebruik in relatie tot klinische waarnemingen, bedrijfsomstandigheden en de
prevalentie van slachtbevindingen;
A. R. W. Eibers, M. J. M. Tielen, tV A. J. Cromwijk,
R H. v.d Voorst, J. T. Bais, G. Verhaegh en A. A. de Bruyn

Overige artikelen

Het profiel van de dierenartsassistente; J. E. Gajentaan, N. Endenburg en fV G. M. Ridderbeks

WETENSCHAP

35

38

41

49

Berichten en verslagen

Van keten naar kwaliteitsbewaking; W. Sybesma
Platform alternatieven voor dierproeven

\'KI Zuid Nederland\' gaat met een rijdend laboratorium de boer op; J. A. H. van Lieshout
Buitenlandse dierenartsen bij de RVV; Michelle van Hees en Carmen Sweerls

Boekbespreking
Vraag en antv^oord

De benauwde papegaai; G. M. Dorrestein

Ingezonden

Alfachloralose; G. J. van Nie - P E. E Zoun. H. Peters
Over solidariteit gesproken; J. D. Vrieze
Sticker; H. Vrieselaar

Hormonen, ouder worden en kanker; W. J. P Coops
nieuw(s) van de industrie

Mededelingen VD

Het veterinair tuchtrecht; Mr M. L. L E. Baron de Löe

Mededelingen VHI

Code of practice

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

ACTUA

52

53

53

54

37, 48

55

57

58

59
59
59

60

61

Orale rehydratie bij kalveren:

het enige rehydratiepreparaat met Lactoserum* voor een natuurlijk herstel.

• isotoon ÜW^flrV^

• uitgebalanceerde natrium/substraatverhouding WÊÊ A^EK^

• bevat kalium en bevat bicarbonaat precursors diergeneesmiddelen

-ocr page 48-

colofon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Jorna

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Genl, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. w. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Slorrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F. de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (UUechl)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Mieri (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr, R F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

Redacteur-Secretaris

J. C. de Geus

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 I I/fax 030-51 17 87).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift mor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederiandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, UtrechL

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V, Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. P. Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

(vervolg omslag)

62
62

63
62

Chef de bureau Marij van Oostrum - Schuurman Hess
Vacaturebank Jacqueline Duerinck
Administrateur s. l. Oostindiën

Inhoud

Studenten referaten
Congressen/cursussen
Van de faculteit

Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren (UKG)
Doorlopende agenda

64
67

69

70

KNMvD

Algemeen

Vierde Besturendag van de KNMvD. Structuur, communicatie, informatie en achterban!
Mijmeringen bij een afscheid;
G. Th. A. Menges

Personalia

PAÜ-Diergeneeskunde

35

38

41

Contents

The veterinary scene

Pasteurella haemolytica serotypes in cattle; I. J. R. Visser, C. Zatsman, and W. Wouda
The use of ivermectin in companion animals; A. M. P. Nap, G. H. M. Geuke, H. S. Kooistra,
and R. J. Slappendel

Original papers

Logbook recording on pig finishing farms in an Integrated Quality Control (IQC) project.
11 Use of veterinary drugs in relation to clinical observations, management, housing and
climatic conditions and prevalence of pathological findings;
A. R. tV Elbers, M. J. M. Tielen,
W. A. J. Cromwijk, P H. v.d Voorst, J. T. Bais, G. Verhaegh, and A. A. de Bruyn

Other papers

Profile of the veterinary technician/receptionist in the Netherlands; J. E. Gajentaan,
N. Endenburg, and W. G. M. Ridderbeks

49

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (7ie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

Secretariaat

-ocr page 49-

Clostridium welchii B, Clostri-
dium welchii C, Clostridium
welchii D, Clostridium chau-
voei, Clostridium septicum,
Clostridium oedematiens B,

ens

, ..... ...-\'.M

Covexirf-8 kon ze alle 8 oon

•Beschermt schapen tegen 8 verschillende Clostridium-infecties,
waaronder het Bloed en Tetanus.

•Veilig en betrouwbaar vaccin, ook voor drachtige ooien.

•Geeft lammeren van geënte ooien 3 maanden bescherming
tegen o.a. lammeren-dysenterie en het Bloed.

Voorkom Clostridium-infecties
bij schapen,...geef Covexin-8.

^^Pitman-Moore

Pilman-Moore Nederland B.V.
Emrikweg 11 2031 BT Haarlem
Tel 023-319536

-ocr page 50-

NAAR DE DIERENARTS OM
HONDEVOER ???

De dierenarts is er niet alleen om te genezen, maar ook om
gezond te houden. Omdat gewoon voer bij veel honden kans
geeft op darmstoornissen, voedingsallergieën of andere
klachten, is er een speciale voeding ontwikkeld die deze
problemen tegengaat. BINGO HOND SUPERIEUR,
verkrijgbaar bij uw dierenarts. Met precies die eiwitten,
vetzuren, koolhydraten, vitaminen en mineralen die uw hond
in optimale conditie houden, in exact de juiste verhouding. In
konstant dezelfde samenstelling, *
want ook daar kunnen honden
gevoelig voor zijn. Na korte tijd
gaat u het verschil zien; aan de fraaiere vacht, aan een betere
conditie (en kenners natuurlijk aan de consistentere faeces).
BINGO HOND SUPERIEUR, ontwikkeld door dierenartsen,
voedingsdeskundigen en hondespecialisten. Uitgebreid
beproefd. Uitstekend van smaak. ZONDER toevoeging van
kunstmatige kleur-, geur of smaakstoffen. Zonder
conserveermiddelen en streng gecontroleerd op zware
metalen, chemische verontreinigingen en schimmeltoxines.
Zonder gerommel dus en zonder rommel: slachtafval komt in
BINGO niet voor.

NIEUW: BIl^
HOND SUPERIÉÜR

Met BINGO kiest u bewust voor beter. Bingo is volkomen
kompleet, klaar voor gebruik, puur natuur.
Verkrijgbaar in milieuvriendelijke meeneembox van
3 kg of handige thuisbrengbaai van 12,5 kg.
Uw dierenarts weet er alles van.

Met Bingo kiest u Bewust voor Beter!

In de BINGO fitvoer-lijn zijn ook verkrijgbaar: Bingo Hond
Vegetarisch, Bingo Papegaai-achtigen en Bingo Cavia.

Uitsluitend
verkrijgbaar via uw
dierenarts

Gratis thuisbrengservice: 12,5 kg verpakkingen, bij uw dierenarts besteld, worden gratis thuis afgeleverd.

Voor Nederland: Bochringer ingelheim bv, Alkmaar

-ocr page 51-

Voor de praktijk

Pasteurella haemolytica serotypen bij

runderen

Pasteurella haemolitica serotypes in cattle
I. J. R. Visser, C. Zalsman en W. \\Nouöa\\

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 35-7

Samenvatting

Van iweëentachtig Pasteurella haemolytica-itómme/i, afkomstig van runderen
werd een nadere serotypering uitgevoerd

De stammen waren geisoleerd uit pathologisch afwijkende organen van
gestorven kalveren en pinken (n= 78). Er werden acht verschillende serotypen
aangetoond Serotype Al kwam het meest frequent voor met 37.8 procent,
gevolgd door serotype A2 met 20.7 procent Fibrineuze pneumonie was de
voornaamste sectiebevinding. In enkele gevallen werd een pleuritis geconsta-
teerd en éénmaal een sepsisbeeld Daarnaast werd P. haemolytica uit drie
geaborteerde vruchten geïsoleerd

Ongeveer de helft van de stammen bleek resistent te zijn voor sulfonamide,
tetracycline en penicilline. De resultaten van de suiker fermentatie van
respectievelijk arabinose en trehalose bleken niet in overeenstemming met de
vaak gebruikelijke koppeling van biotype aan serotype per stam.

Summary

Eighty-two bovine Pasteurella haemolytica strains were serotyped The majority
of the strains were isolatedfrom calves which had diedfromfibrinous pneumonia
and small numbers from cases of pleuritis, sepsis and abortion. A total of eight
different serotypes were noticed Serotype A1 ivas found to be the most prevalent
37.8 per cent, followed by serotype A2 with 20.7per cent Antibiotic resistance
was found for sulfonamid, tetracyclin and penicillin in about half of all strains.
Con ventional combination of biotype to serotype per strain was not confirmed by
the results of arabinose and trehalose fermentation.

Inleiding

Pasteurella haemolytica kan bij runderen van alle leeftijden een
ernstige fibrineuze pneumonie veroorzaken, veelal met fatale
afloop (12, 18). Daarnaast komen andere ziektebeelden voor,
zoals pleuritis, sepsis en abortus (11). Predisponerende factoren
voor de ontwikkeling van de pneumonie door
P. haemolytica
zijn stress, shipping fever en infecties met onder andere bovine
herpes virus, parainfluenza-3 virus of
Mycoplasma spp. (6,9,12,
17, 18), Eveneens zijn in logaritmische groeifase verkerende
P.
haemolytica
A1 -bacteriën en ongezuiverde toxinen van serotype
Al in staat een longontsteking op te wekken (8, 16). De
onderverdeling in twee biotypen berust op fermentatie van resp.
arabinose (A-biotype) en trehalose (T-biotype) (14).
Tot nu toe werden 16 verschillende serotypen aangetoond (5,
11). In combinatie met de twee biotypen worden de serotypen
onderverdeeld. Binnen biotype A worden onderscheiden de
serotypen: I, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14 en 16; biotype T
omvat de serotypen: 3, 4, 10 en 15. Serotype Al is voor
runderen het meest pathogeen (2,11). Een aantal isolaten bleek
niet nader te typeren met de indirecte haemagglutinatie reactie,
maar was met immuno-elektroforese alsnog te onderscheiden
(3).

Met uitzondering van een pilotstudie verricht bij isolaten
afkomstig van schapen (15) werden geen typeringen uitgevoerd
van bij runderen voorkomende stammen in Nederland. In het

1 Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland. Postbus 361,9200 AJ Drachten.

volgende overzicht worden de serotypen weergegeven van P.
haemolytica,
die in 1990 werden geïsoleerd uit runderen in de
regio Noord-Nederland.

Materiaal en methoden
De onderzochte bacteriën waren geïsoleerd uit sectiemateriaal,
dat was aangeboden aan de Gezondheidsdienst voor Dieren in
Noord-Nederiand, Het sectiemateriaal betrof voornamelijk
fokkalveren en pinken (n=68) en enkele vleeskalveren (n= 10).
Afwijkende organen werden volgens routine procedure geënt
op een bloedagar (Oxoid CM 331, met toevoeging van 5%
schapen-erythrocyten). Voor
biotypering werd een korte bonte
rij bestaande uit arabinose en trehalose ingezet.
De suikeroplossing was samengesteld uit een basis medium:2.4
g Lab Lemco (Oxoid CM 129), 5 g NaCl, 10 g pepton (Difco
0119-01), 10 g tryptose (Difco 64-012) per liter met broomcre-
solpurper als indicator. Hieraan werd respectievelijk arabinose
(Merck 1492) en trehalose (Merck 8353) toegevoegd tot een 5
% oplossing.

De serotypering werd uitgevoerd volgens de indirecte hemag-
glutinatie-test (4) met antisera afkomstig van het Moredun
Research Institute, Edinburgh, Schotland. Het
antibiogram
werd verricht volgens de richtlijnen van de werkgroep Antibio-
tica van de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek
(NRLO).

Bevindingen

De verschillende serotypen zijn weergegeven in tabel 1. Tevens
zijn hierin de resultaten van het antibiogram opgenomen. Van de
onderzochte pasteurellae bleek 37,8% tot serotype Al en 20,7 %
tot serotype A2 te behoren. In twee dieren werd een menginfec-
tie met A2 en T4 geconstateerd. Daarnaast werd éénmaal een
menginfectie van A2 met A9 en éénmaal een menginfectie van
Al met A6 gevonden. Eenentwintig stammen bleken niet
typeerbaar (= 25,6%). Uit de
gevoeligheidsbepalingen bleek
57,3% van de isolaten resistent tegen sulfonamide en 51,2%
resistent tegen tetracycline. Slechts 3,7% van de stammen bleek
resistent tegen trimethoprim/sulfa en 9,8% was resistent ten
opzichte van neomycine. De biochemische reacties van de
stammen zijn in tabel 2 vermeld.

Tijdens de sectie bleek de fibrineuze pneumonie de meest
voorkomende bevinding, soms vertoonde de longontsteking een
catarrhaal karakter. Twee maal werd uitsluitend een ernstige
pleuritis geconstateerd, resp. door het serotype A2 en A6. Bij
drie verworpen vruchten werd
P. haemolytica uit de lebmaagin-
houd en de longen gekweekt. Bij twee vruchten was dit serotype
A2 en één vrucht serotype A1. Eén dier vertoonde het beeld van

-ocr page 52-

sepsis met bloedinkjes in de sereuze vliezen, splenitis en bleke
gedegenereerde nieren en lever: zowel serotype A2 als T4 werd
uit de organen van dit dier gekweekt. De 10 vleeskalveren
vertoonden allen een fibrineuze Pleuropneumonie en de geïso-
leerde
P. haemolytica -bacteriën behoorden alle tot het serotype
Al.

Beschouwing
Bij 78 gestorven kalveren en pinken werden in pathologisch
afwijkend weefsel 8 verschillende serotypen aangetoond van
P.
haemolytica
namelijk: Al, A2, T3, T4, A5, A6, A9 en All. De
prevalentie van serotype Al (37,8%) bleek lager dan Quirie
et
aL
(11) in Engeland hadden gevonden, terwijl het percentage
van serotype A2 (20,7%) hoger was. Quirie
et al. (11) vonden
55,9% serotype A1 en 8,5% serotype A2 bij bovine
P. haemoly-
«cfl-isolaten. Het aantal niet typeerbare stammen was ongeveer
vergelijkbaar. Van de door ons getypeerde stammen bleek 25,6%
niet typeerbaar, in Engeland was dit 24,2%.Uit de gevoeligheids-
bepalingen bleek dat de huidige
P. haemolytica-%iamme.x\\ een
hoog resistentiepatroon vertonen. Dit is in overeenstemming
met de bevindingen van Kremer en Overgoor (10). Vanwege de
geringe aantallen werden de resistentiepatronen niet in percenta-
ges omgerekend. De stammen van serotype A1 bleken vooral
voor sulfonamide, penicilline en tetracycline resistent te zijn. De
10 isolaten afkomstig van de vleeskalveren waren alle gevoelig
voor neomycine en 9 maal gevoelig voor trimethoprim/sulfa.
Daarentegen was slechts één stam gevoelig voor tetracycline en
penicilline.

Allan et aL (1.2) constateerden dat P. haemolytica-iso\\di\\.tn van
pathologisch veranderd weefsel een ander resistentie patroon
kunnen bezitten dan isolaten afkomstig van niet afwijkend
weefsel binnen één dier. Zij raden dan ook af om via neusswabs,
monsters te nemen ter isolatie en bepaling van het antibiogram
van
P. haemolytica bij dieren met longontsteking. Zimmerman

Tabel 2. Suiker fermentatie van P. haemolytica-iso\\aten

suikeroplossing

arabinose
trehalose

arabinose trehalose
geen fermentatie

fermentatie van aantal isolaten in

%

23
39
3

35

T

SXT

N = neomycine (120 ^g)
Chi = chlooramphenicol (60 /ig)
Am = ampicilline (33 ^g)

Tabel 1. Pasteurella haemolytica-serotypen bij runderen, 1990.

serotype

aantal

in %

s

N

antibiotica resistentie
Chi Am

P

t

sxt

AI

31

37,8

23»

5

6

15

22

22

3

A2

17

20,7

8

1

3

2

4

5

T3

1

1,2

1

1

1

T4

2

2,5

A5

1

1,2

1

1

1

I

A6

5

6,0

3

1

3

3

A9

2

2,5

All

2

2,5

2

2

1

1

2

ontypeerbaar

21

25,6

9

2

5

6

7

8

totaal

82

47

8

17

25

39

42

3

in %

57,3

9,8

20,7

30,5

47,6

51,2

3,7

* = aantal stammen resistent, — = geen stammen resistent
S = Sulfonamide (240 P

= penicilline (10 IE)
= tetracycline (80 Mg)

= trimethoprim/sulfonamide (5.2 IE 240 jig)

en Hirsch (19) toonden de aanwezigheid aan van een R-
plasmide gebonden multiresistentie in virulente
P. haemolytica-
stammen afkomstig van vleesvee. Ten aanzien van de biotypen
indeling volgens Smith (14) in biotype-A en biotype-T kan
opgemerkt worden dat de fermentatie van de suikers arabinose
en trehalose niet geheel correleert met de gekoppelde serotype-
ring. Shreeve
et aL (13) constateerden dit eveneens: slechts 16
van de 30 door hun geteste stammen bleken arabinose te
fermenteren. Xylose daarentegen werd wel door de 30 zoge-
naamde A-biotypen-stammen omgezet. Beter lijkt het de
biotypering van
P. haemolytica niet te koppelen aan de
serotypering en de serotypering alleen door de cijfers 1 t/m 16
aan te geven.

Smith (14) en Gilmour (7) geven aan dat de twee biotypen bij
schapen verantwoordelijk zijn voor een verschil in de Pathoge-
nese bij het tot stand komen van de infectie. De T-biotypen
zouden een septicemisch beeld veroorzaken en voornamelijk in
het najaar voorkomen. Bij runderen wordt dit beeld niet zo
expliciet beschreven. Door ons werden drie T-typen aange-
toond, éénmaal T3 en tweemaal T4. Slechts één dier vertoonde
een sepsisbeeld tijdens de sectie. Uit dit dier werd naast de T4
stam een A2 stam geïsoleerd.

Geconcludeerd kan worden dat een grote variatie aan P.
Aaewo/vw\'ca-serotypen is gevonden. Omdat bescherming sero-
specifiek is dienen vaccins behalve serotype 1 ook andere
serotypen te bevatten (7.11).

Literatuur

1. Allan EM, Gibbs HA, Shoo MK, Dalgleish R, Selman IE, and Wiseman A.
Antimicobial sensitivities
of Pasieuretla haemolytica Al from beef calves.
Vet Ree 1985; 117: 506-7.

2. Allan EM, Wiseman A, Gibbs HA, Selman IE. Pasleurella-species isolated
from bovine respiratory tractus and their antimibrobial sensitivity patterns.
Vet Ree 1985; 117: 629-31.

3. Donachie W, Eraser J, Quirie M, Gilmour NJL. Studies on strains of
Pasleurella haemolytica not typable by the indirect haemagglutination test.
Res Vet Sci 1984; 37: 199-03.

4. Eraser J, Donachie W, Quirie M, and Gilmour NJL. Rapid Indirect
Haemagglutination Test for serotyping
Pasteurella haemolytica. J Clin
Microbiol 1983; 18: 206-7.

5. Fodor L, Varga J, Donachie W and Gilmour NJL. Characterization of a
new serptype of
Pasteurella haemolytica isolated in Hungary. Res Vet Sci
1988; 44: 399.

6. Gibbs HA, Allan EM, Selman IE & Wiseman A. Experimental bovine
pneummonic pasteurellosis. Vet Ree 1983; 113: 144.

-ocr page 53-

7. Gilmour NJL. Pasleurella haemolytica infections in sheep. Vet Quart 1980;
2: 191-8.

8. Ingh TSGAM van den, Visser IJR, Hendricks PAJ, and Binkhorst GJ.
Pulmonary lesions induced
hy Pasleurella haemolytica cy\\.o\\ax\\n in calves. J
Vet Med 1990; 37: 297-08.

9. Jericho KWF and Langford EV. Pneumonia in calves induced with aerosols
of bovine herpes virus 1 and
Pasleurella haeamolytica Can J Comp Med
1978; 42: 267-77.

10. Kremer WDJ and Overgoor GHA. Resistentiepatroon van enkele uit vlees-
en fokkalveren geïsoleerde bacteriën. Tijdschr Diergeneeskd 1988; 113:
1298-303.

11. Quirie M, Donachie W, and Gilmour NJL. Serotypes of Pasteurella
haemolytica
from cattle. Vet Ree 1986; 119:93-4.

12. Shoo MK. Experimental bovine pneumonie pasteurellosis: A review. Vet
Ree 1989; 125: 141-5.

13. Shreeve BJ, Ivanov IN, and Thompson DA. Biochemical reactions of
different serotypes of
Pasleurella haemolytica. J Med Microbiol 1970; 3:
356-8.

14. Smith GR. The characteristics of two types of Pasteurella haemolytica
associated with different pathological conditions of sheep. J Pathol Bacteriol
1961;81:431-40.

15. Visser IJR, Vellema P, Wouda W, Donachie W, and Gilmour NJL.
Pasteurella haemolylica-seTotypenng. Tijdschr Diergeneeskd 1990; 115:
345-7.

16. Whiteley LO, Maheswaran SK, Weiss DJ, and Ames TR. Immunohisto-
chemical localization
of Pasteurella haemolytica A1-derived endotoxin,
leukotoxin and capsular polysaccharide in experimental bovine
Pasteurella
pneumonia. Vet Pathol 1990; 27: 150-61.

17. Wilkie BN and Shewen P. Defining the role that Pasteurella haemolytica
plays in shipping fever. Vet Med 1988; 1053-8.

18. Yates WDG. A review of infectious bovine rhinotracheitis shipping fever
pneumonia and viral-bacterial synergism in respiratory disease of cattle.
Can J Comp Med 1982; 46: 225-63.

19. Zimmerman Ml and Hirsch DC. Demonstration of a R plasmid in a strain
of
Pasteurella haemolytica isolated from feedlot cattle. Am J Vet Res 1980;
41: 166-8.

Aanvaard op 6 september 1991.

Boekbespreking

Welzijn en

computergestuurde
veehouderij

1 2e Rapport van de Studiecommissie Intensieve
Veehouderij van de Nederlandse Vereniging tot
Bescherming van Dieren

Het rapport is getiteld: \'Welzijn en Computergestuurde Veehou-
derij\' en gaat dan ook over de problematiek van de verder
voortschrijdende automatisering op de veehouderijbedrijven.
De diverse belangrijke onderdelen worden uitvoerig behandeld
zoals de achtergrond van het gebruik en de toepassing in de
veehouderij, de ethische overwegingen die bij de invoering van
de automatisering een rol zouden moeten spelen en de relatie
tussen de economie in de toekomst en de verdere ontwikkeling
van de elektronica in de veehouderij.
De bedoeling van deze publikatie is vierledig, te weten: een
uitvoerige inventarisatie te geven van de huidige stand van
zaken, kijken of de ontwikkelingen op dit gebied het welzijn van
de dieren gunstig kan beïnvloeden mede gezien de relatie mens-
dier hierbij, de vraag overwegen of deze technische verbeterin-
gen tevens perspectieven bieden voor alternatieven voor de
huidige huisvestingssystemen en tenslotte nagaan wat de ethi-
sche en economische consequenties zullen zijn. Daarbij beperkt
men zich uitsluitend tot de rundvee- en varkenshouderij.
Het valt niet mee om al deze pretenties in een rapport van 87
bladzijden waar te maken. De belangrijke vraag is altijd voor
wie maak je zoiets. Een korte invoering in de problematiek van
de technische ontwikkeling vraagt een reeds aanwezige kennis
van die materie, hetzelfde is het geval bij de problematiek van de
ethische begrippen, al worden de in zwang zijnde begrippen
duidelijk toegelicht. Want die laatste begrippen vormen het
fundament waarop de standpuntbepaling van de commissie en
daarmee die van de vereniging rust. Vrij vertaald komt het er op
neer dat de betreffende nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen
aan niet-utilistische voorwaarden dat wil zeggen toetsing zou
vooraf plaats moeten vinden op basis van de huidige normatieve
principes.

Invoering van nieuwe automatische bedrijfssystemen zou pas
mogen plaats vinden als de betreffende houderij er als zodanig
op vooruit zou gaan, want stilstand betekent in dit opzicht
intolerabele achteruitgang. Er zou in navolging van de gang van
zaken in de milieusector waar een Milieu Effect Rapportage
(MER) van technische apparatuur verplicht is, hier een Dier
Effect Rapportage (DER) verplicht moeten worden gesteld. Dit
zou het karakter krijgen van wat men noemt een \'bezinningscir-
cuit\'.

Veel aandacht wordt besteed aan de melkveehouderij, de
kalvermesterij, de varkenshouderij met apart de groepshuis-
vesting van zeugen. Wat kan de veterinair die qualitate qua in
deze materie is geïnteresseerd met deze studie verder doen? Het
is zonder meer duidelijk dat voor de ziektebestrijding de
individuele dierherkenning zeker in de toekomst in de EG een
must is. Veel, zo niet alle elektronische geautomatiseerde
bedrijfssystemen berusten daarop. Bij de ontwikkeling naar
groepshuisvesting zoals bij de vleeskalveren en de zeugen is het
stellen van de diagnose er niet gemakkelijker op geworden.
Elektronische signalering die gekoppeld zou zijn aan pathologi-
sche verschijnselen lost dan al veel op.
Het rapport vermeldt al enige aanknopingspunten in deze
richting zoals het gebruik van de temperatuurregistratie maar
wijst tevens op de behoefte om op dit gebied verder onderzoek te
gaan doen. Dit nu is duidelijk nog een braakliggend gebied voor
het diergeneeskundig onderzoek.

Het veeteeltkundig onderzoek heeft belangrijk bijgedragen in
het verhelpen van de negatieve effecten die zich voordeden bij de
invoering van de krachtvoerstations vooral bij zeugen. De
terugloopvoerstations waren uit welzijnsoogpunt ongeschikt
vanwege vulvabijten en zijn dientengevolge vervangen door
doorioopvoerstations.

In het algemeen kan men stellen dat de grotere mogelijkheden
van de geautomatiseerde apparatuur ingebed in computersyste-
men de houderij hebben verbeterd, zowel voor de veehouder als
het dier. Als zorgen in dit opzicht voor de toekomst ziet de
commissie onder meer de ontwikkeling rond het geautomati-
seerde melken, terwijl voorts de eventuele inbreuk op de relatie
tussen mens en dier goed in de gaten moet worden gehouden. Er
wordt daarbij aangedrongen op meer financiële ondersteuning
van het onderzoek in dezen.

Het zeer goed gedocumenteerde rapport eindigt optimistisch
met de zinnen: \'Eindelijk kan een omwenteling worden gereali-
seerd waardoor er niet langer tegen het dier, maar met het dier
wordt gewerkt. Deze vaststelling biedt voldoende reden om de
komende ontwikkelingen met vertrouwen tegemoet te zien.\'
Het rapport is te verkrijgen bij de NVTBvD, na overmaking van
ƒ7,50 per stuk op giro 25685.

fV. Sybesma.

T I .1 I) S C M R M 1 VOOR Dl i: K Ci t; N V F S K IJ N O F . D F E

37

17, A F 1

F V F R I N (i 2 . 19 9 2

-ocr page 54-

vermectine intoxicatie bij een hond

Het gebruik van ivermectine bij gezelschapsdieren

The use of ivermectine in companion animals
A. M. P. Napi, G. H. M. Geuke^, H. S. Kooistras en R. J. Slappende^
Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 38 - 40

Samenvatting

Aan de hand van de ziektegeschiedenis van een Canadees-Amerikaanse witte
herder die na behandeling met een normale dosering ivermectine (200 /jig per
kilogram lichaamsgewicht) intoxicatieverschijnselen met fatale afloop ver-
toonde, wordt gewezen op de gevaren die het gebruik van ivermectine bij honden
en katten met zich meebrengt en worden richtlijnen gegeven voor de toepassing
van dil aniiparasilicum. Ook wordt beschreven hoe patiënten met een ivermec-
tine-intoxicatie behandeld kunnen worden.

Summary

In this paper the problems that may arise when ivermectin is used in small animal
medicine are discussed A case-report is presented concerning a Canadian-
American White Shepherd showing symptoms of fatal ivermectin poisoning
following a normal dosage of ivermectin (220ng per kilogramme of body
weight). The treatment of dogs with ivermectin poisoning is described and some
guide lines concerning the use of ivermectin are given.

Inleiding

Ivermectine, het meest potente antiparasiticum dat tot nu toe is
ontdekt (9), bestaat uit een mengsel van verschillende avermec-
tines die worden geproduceerd door de actinomyceet
Slrep-
tomyces avermitilis
(5). In de Verenigde Staten is het middel
sinds 1983 geregistreerd voor gebruik bij landbouwhuisdieren
en sinds 1987 is maandelijkse
orale toediening van een lage
dosering (éénmaal per maand 6 Mg/kg) bij de hond toegestaan
ter preventie van dirofilariasis. In Nederland is het middel sinds
1987 voorlopig geregistreerd voor gebruik bij landbouwhuisdie-
ren maar niet voor gebruik bij gezelschapsdieren.
Ivermectine lijkt een aantrekkelijk middel voor de bestrijding
van parasieten. Het heeft een breed werkingsspectrum, de
toediening is eenvoudig, de werking langdurig (bij parenterale
toediening twee a drie weken) en de toxiciteit voor de meeste
zoogdieren gering. Dit wekt de indruk dat het goed bruikbaar is
bij gezelschapsdieren en het wordt dan ook regelmatig en met
succes toegepast.

In dit artikel willen wij, mede aan de hand van een ziektege-
schiedenis, er op wijzen dat gebruik van ivermectine bij
gezelschapsdieren niet zonder risico is. Niet alleen overdosering,
maar ook idiosyncrasie kan tot ernstige intoxicatieverschijnse-
len leiden.

\' Drs. A. M. P. Nap, specialist in opleiding, Interne Geneeskunde van
Gezelschapsdieren, vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Faculteit
Diergeneeskunde, Rijksuniversiteit Utrecht, Yalelaan 8, 3584 CM Utrecht.
Scholar van Trouw Nederland B.V. 1989.

2 Drs. G. H. M. Geuke destijds student diergeneeskunde. Rijksuniversiteit
Utrecht.

3 Drs. H. S. Kooistra, specialist in opleiding, vakgroep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren, Faculteit Diergeneeskunde, Rijksunivereiteit Utrecht.
Dr. R. J. Slappendel, specialist Interne Geneeskunde van Gezelschapsdieren,
vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Faculteit Diergeneeskunde,
Rijksuniversiteit Utrecht.

Casuïstiek

Een 3 jaar oude Canadees-Amerikaanse witte herder, reu,
lichaamsgewicht 35 kg, werd op 22 september 1990 verwezen
naar de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren (UKG) te
Utrecht in verband met neurologische verschijnselen die vijf uur
eerder waren begonnen en snel verergerden. De verwijzend
dierenarts had een sterk vermoeden dat de hond aan een
ivermectine-intoxicatie leed.

De hond had nooit eerder ziekteverschijnselen vertoond. Hij
kwam nooit in contact met varkens, had geen rauw varkensvlees
gegeten en was niet buiten het zicht van de eigenaar geweest,
hetgeen de ziekte van Aujeszky of een orale intoxicatie onwaar-
schijnlijk maakte.

De patiënt was de voorafgaande dag in de praktijk gevaccineerd
met een cocktail-enting\' en ontwormd door middel van een
subcutane toediening van een ivermectine-preparaat^, in een
dosering van 200 /xg per kilogram lichaamsgewicht. Zestien uur
later werd door de eigenaar ataxie van de achterhand waargeno-
men. De conditie van de hond verslechterde in de loop van
enkele uren. Het dier werd 21 uur na de injectie ernstig soporeus
aan de UKG aangeboden.

Bij het algemeen lichamelijk onderzoek werden behalve ernstige
neurologische verschijnselen geen afwijkingen vastgesteld. De
neurologische verschijnselen bestonden uit sopor, cerebellaire
ataxie, schrikachtigheid, speekselvloed, blindheid en mydriasis.

Uitgebreid bloedonderzoek bracht geen afwijkingen van beteke-
nis aan het licht. Het ontstaan van de genoemde symptomen
binnen 24 uur na toediening van een ivermectine-preparaat
zonder aanwijzingen voor een andere oorzaak, ondersteunde de
waarschijnlijkheidsdiagnose \'Ivermectine-intoxicatie\'.
De patiënt werd opgenomen in de Intensive Care afdeling van
de UKG. Hier werd een symptomatische behandeling ingesteld.

Deze bestond in de eerste plaats uit de intraveneuze toediening
van Ringerlactaat (70 ml per kilogram lichaamsgewicht per 24
uur). In verband met de sterke speekselvloed werd meer vocht
gegeven dan nodig is voor het onderhouden van de normale
vochtbalans (50 ml/kg/24 uur). Ter voorkoming van hypostase
en doorliggen werd de patiënt regelmatig omgelegd en omdat de
hond geen spontane mictie meer vertoonde werd de blaas
regelmatig gecatheteriseerd. Daarnaast werd een behandeling
gestart met dexamethason (3 x daags 0,25 mg/kg, iv), aneurine
(1
x daags 15 mg/kg, sc), trimethoprim (TMP)-sulfadiazine^

\' Dohyvac® cocktailenting, Duphar, Amsterdam.

\' Ivomec® = ivermectine 1%-oplossing voor gebruik bij schapen/runderen;

MSD AGVET, Haarlem.
\' Tribrissen® 48%, Coopers Agrovet, Haarlem.

-ocr page 55-

(2 x daags 5 mg TMP/kg, sc) en Cimetidine\' (4 x daags 2\'/2 mg/
kg, sc). Daar de hond ook recidiverend bradycardie ging
vertonen, werd bij een hartfrequentie minder dan 50 slagen per
minuut glycopyrrolaat^ (0.01 mg/kg, iv) toegediend.
Ondanks de behandeling ging de conditie van de hond verder
achteruit en op 23 september was de patiënt comateus. Na
langzame intraveneuze toediening van 1 mg fysostigmine^ nam
de activiteit van de ogen iets toe, kwam de slikreflex terug en
stegen de ademhalings- en hartfrequentie, doch verder reageerde
de hond nauwelijks.

In de nacht van 23 op 24 september ontstond een onverklaard
sublinguaal oedeem en trad een sterke verdikking van de tong
op. De behandeling bestond uit een éénmalige toediening van
het antihistaminicum clemastine" (2 mg,
im), koeling van de
tong met ijs en het open houden van de bek met behulp van een
mondsperder. Daar de ademwegen ondanks de tongzwelling
voldoende vrij bleven, werd geen tracheostomie uitgevoerd. De
tongzwelling nam na de behandeling wat in omvang af, maar de
sublinguale zwelling bleef In de loop van 24 september ademde
de hond steeds oppervlakkiger, raakte steeds dieper in coma en
overleed tenslotte.

Bij patholoog-anatomisch onderzoek, uitgevoerd bij de Vak-
groep Veterinaire Pathologie van de Faculteit Diergeneeskunde,
werden longoedeem, sublinguaal oedeem en een steroid-
geïnduceerde hepatopathie aangetoond. De tong vertoonde
geen afwijking. Ook werden geen andere afwijkingen gevonden
en werd geen doodsoorzaak vastgesteld. De waarschijnlijk-
heidsdiagnose luidde: ivermectine-intoxicatie. Bepaling van de
ivermectineconcentratie in het centrale zenuwstelsel is niet
uitgevoerd.

Discussie

Ivermectine blokkeert bij nematoden (Toxocara, Toxascaris en
Trichuris) de interneuron-motorneuron overdracht (1). Deze
blokkade wordt verkregen via stimulatie van gamma-aminobo-
terzuur (GABA)-erge receptoren. Ivermectine stimuleert zowel
de afgifte van GABA door het interneuron, als de binding van
GABA aan de GABA-erge receptoren van het motorneuron.
Stimulatie van een GABA-receptor, vergroot de negatieve
lading van de postsynaptische vezel. Deze \'hyperpolarisatie\'
bemoeilijkt depolarisatie en dus het stimuleren van de zenuw
(1). Bij de meeste arthropoden
{Sarcoptes, Cheyleliella, Notoë-
dres en Otodectes
(6, 7)) werkt ivermectine in principe op
dezelfde manier, maar het blokkeert daar de neuromusculaire
transmissie in plaats van de interneuron-motorneuron over-
dracht. Beide mechanismen veroorzaken echter paralyse van de
parasiet, die daardoor sterft (5). Naast paralytische effecten heeft
ivermectine een negatieve invloed op de voortplantingsproces-
sen van de gevoelige parasieten. Waarschijnlijk heeft ivermec-
tine nog andere, onbekende werkingsmechanismen, want er zijn
meer parasieten gevoelig voor ivermectine dan voor een GABA-
agonist als piperazine (4).

Ivermectine is niet werkzaam tegen trematoden en cestoden
omdat GABA bij deze parasieten waarschijnlijk geen neurotran-
smitter is (4). Ook tegen
Demodex is het middel niet werkzaam
(13).

Hoewel GABA ook bij zoogdieren een remmende neurotran-
smitter is, blijkt ivermectine voor deze dieren veel minder
toxisch te zijn dan voor nematoden en arthropoden. Bij
zoogdieren zijn de GABA-receptoren uitsluitend in het centrale

1 Tagamet®, SmithKline BV, Rijswijk.

2 Robinul®, Robins; Pharbil, Rotterdam.

3 Fysostigmine oplossing 0,4%, Apotheek Faculteit Diergeneeskunde, Utrecht.
" Tavegil®; Wander Pharma, afd. Sandoz B.V, Uden.

39

zenuwstelsel gelokaliseerd, met name in het cerebellum, het
extra-pyramidale motorsysteem en de cerebrale en limbische
cortex (2,10). Ivermectine zou de bloed-hersenbarrière nauwe-
lijks passeren, hetgeen de relatieve veiligheid van het middel kan
verklaren. Uit de hier beschreven ziektegeschiedenis en uit de
literatuur (9) blijkt echter dat sommige honden idiosyncrasie
(\'hooggevoeligheid\') voor ivermectine kunnen vertonen. Expe-
rimenteel is aangetoond dat er bij collies die na toediening van
ivermectine hersenverschijnselen gaan vertonen méér ivermec-
tine in het centrale zenuwstelsel (hersenen en cerebrospinal
vloeistof) aanwezig is dan bij honden die geen bijwerkingen
vertonen. Dit is toegeschreven aan een verhoogde doorlaatbaar-
heid van de bloed-hersenbarrière bij deze dieren (10). Het zou
echter ook op een verhoogde binding van ivermectine aan
receptoren in de hersenen kunnen berusten (sequestratie in de
hersenen) (9).

Symptomen van ivermectine-intoxicatie kunen reeds ontstaan
zonder dat de geadviseerde dosering van 200 jug per kilogram
lichaamsgewicht wordt overschreden. Afgezien van de boven-
vermelde idiosyncrasie bij collies en collie-achtigen, waarbij
doseringen boven 100 ng/kg al toxisch kunnen zijn, bestaat
waarschijnlijk tevens een verhoofd risico bij:

— pups (M.A. Wisselink, Vakgroep Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren, mondelinge mededeling, 1990);

— leverlijden (ivermectine wordt voor 98% via de lever
uitgescheiden (5));

— dracht (13);

— gelijktijdige behandeling met andere middelen die de
GABA-receptoren stimuleren, zoals benzodiazepinen en
barbituraten (4);

— aandoeningen van het centraal zenuwstelsel waarbij de
integriteit van de bloed-hersenbarrière is verstoord (7).

De incidentie van ivermectinevergiftigingen bij gezelschapsdie-
ren in Nederland is niet precies bekend. Bij het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) te Bilthoven
zijn in de laatste 6\'/2 jaar 12 honden (waarvan 4 pups uit één
nest) en 3 katten met een ivermectinevergiftiging aangemeld.
Het is niet bekend om welke rassen het ging en of er sprake is
geweest van een overdosering. Ook over de afloop van deze
intoxicatiegevallen zijn geen gegevens beschikbaar.
In de Verenigde Staten zijn in 2\'/2 jaar (van januari 1986 tot
augustus 1988) meer dan 150 honden en 40 katten met
vermoedelijke ivermectinevergiftiging aangemeld bij het Illinois
Animal Poison Information Center (lAPIC) (5). Precieze
gegevens over gebruikte doseringen ontbreken. Onder de
honden bevonden zich 42% collie-achtigen, waaronder onder
andere 12% Australische herders, naast verschillende niet aan
collies verwante rassen als Duitse herder, poedel. Labrador
retriever en verschillende soorten terriers. Ook is een Old
English Sheepdog beschreven die intoxicatieverschijnselen ver-
toonde na het toedienen van een laag-normale dosering (150
/Hg/kg) ivermectine (2).

Katten lijken minder gevoelig en krijgen meestal pas problemen
bij hoge overdosering, zoals na behandeling met ivermectinepa-
sta bestemd voor gebruik bij paarden (4, 5). Voor idiosyncrasie
zijn bij katten (nog) geen aanwijzingen.
De klinische symptomen van een ivermectinevergiftiging bij de
hond zijn: ataxie, mydriasis, onrustig gedrag, tremoren, zwakte,
hersenblindheid, speekselvloed, lethargie, coma, toevallen,
ademhalingsstoornissen, braken, hyperthermic en dood (5). De
intoxicatieverschijnselen beginnen in het algemeen binnen 24
uur na toediening van ivermectine. De verschijnselen bij de kat
komen hier vrijwel mee overeen, alleen worden katten meestal
hypotherm.

7 , A F I E V F R I N Cl 2 . 19 9 2

T I J I) S C H R I I T VOOR D I F. R (i F. N i: E S K U N D E , D E

-ocr page 56-

De prognose is gereserveerder voor dieren die binnen twee uur
na toediening verschijnselen beginnen te vertonen dan voor
dieren waarbij de symptomen zich langzamer ontwikkelen.
Behandeling kan zeker succesvol zijn (2, 8,10,11, 12), maar is
dan in het algemeen langdurig en intensief. De duur van het
coma kan variëren van 4 dagen tot 7 weken.
Bij een ivermectinevergiftiging is de symptomatische en onder-
steunende therapie belangrijk (5,9). Deze bestaat voornamelijk
uit vloeistoftherapie, het voorkomen van hypostase en longoe-
deem en het voorkomen van doorligplekken en blaasovervul-
ling. Indien de patiënt gedurende langere tijd niet in staat is zelf
te eten, dient toediening van vloeibaar voedsel via een sonde of
parenterale voeding te worden overwogen. Ter preventie van
secundaire bacteriële infecties wordt het toedienen van antibio-
tica aangeraden. Bij een bradycardie wordt toediening van
atropine of glycopyrrolaat aanbevolen. In ernstige gevallen zou
dexamethason hersenoedeem en aneurine polio-encefalomala-
cie kunnen voorkomen (9).

Er is weinig bekend over ivermectine-antagonisten of specifieke
methoden om een ivermectinevergiftiging te bestrijden. In
verschillende gevallen van ivermectine-intoxicatie is gebruik
gemaakt van fysostigmine. Deze choline-esterase remmer doet
de acetylcholine-concentratie in de synaptische spleet stijgen,
hetgeen de postsynaptische zenuwvezel stimuleert (12). Fyso-
stigmine wordt langzaam intraveneus toegediend in een dose-
ring van 2 X daags I mg per dier. Dit verhoogtgedurende 30 tot
90 minuten het bewustzijn, de spieractiviteit en de ademhalings-
frequentie en het dier wordt aangezet tot eten en drinken. Het
nuttig effect van fysostigmine is bij mild aangetaste dieren
minimaal en het kan juist bij deze dieren convulsies induceren.
Derhalve wordt aanbevolen deze therapie uitsluitend toe te
passen bij comateuze dieren (5). Gebruik van Picrotoxine, een
partiële GAB A-antagonist is eveneens beschreven (11). Theore-
tisch zouden ook de GABA-antagonist bicuculline (4) en
benzodiazepine-antagonisten een gunstig effect kunnen hebben
(3). Nadelen van de genoemde stoffen zijn de hoge kosten, mede
gezien de korte halfwaardetijd, en de kans op ongewenste
neveneffecten.

Omdat het gebruik van ivermectine niet is toegestaan bij
gezelschapsdieren, kan de behandelend dierenarts wettelijk
aansprakelijk worden gesteld indien een intoxicatie optreedt na
toediening van het middel bij een gezelschapsdier. Het is dan
ook af te raden ivermectine te gebruiken ter bestrijding van
parasitaire aandoeningen waarvoor veiliger middelen in de
handel zijn. Het gebruik bij gezelschapsdieren dient beperkt te
blijven tot die gevallen waarbij geen alternatieve behandeling
mogelijk is of gefaald heeft. Collies en collie-achtigen mogen in
geen geval met ivermectine worden behandeld, tenzij de
dosering onder de 100 Mg/kg blijft, hetgeen het geval is bij de
preventie van dirofilariasis.

De eigenaar dient bij het toedienen van een ivermectineprepa-
raat tevoren op de hoogte gesteld te worden van de (kleine) kans
op bijwerkingen.

Hoewel niet bevestigd via toxicologisch onderzoek, staat de
diagnose \'Ivermectine-intoxicatie\' bij de door ons beschreven
patiënt vrijwel vast gezien de anamnese, de karakteristieke
symptomen en het ontbreken van klinische of patholoog-
anatomische bevindingen die tot een andere diagnose zouden
kunnen leiden. Voor de sublinguale zwelling van de tong hebben
we geen verklaring. Oedeem kan ontstaan door stuwing of/en
overhydratie. Stuwing als oorzaak is niet vastgesteld. Het
halsinfuusverband zat tamelijk los. Bovendien veroorzaakt een
te strak halsverband in het algemeen een verdikking van de
gehele kop met onder andere oedeem van de lippen. Ook
overhydratie is niet aannemelijk. De patiënt kreeg iets meer dan
een onderhoudsdosering vocht toegediend om het verlies van
vocht door de speelselvloed te corrigeren. De centraal veneuze
druk is gedurende de behandeling echter stabiel gebleven. Om
dezelfde reden kan het post mortem gevonden longoedeem
waarschijnlijk als agonaal oedeem worden beschouwd.
De gevonden steroïd-geïnduceerde hepatopathie is waarschijn-
lijk veroorzaakt door de toegediende corticosteroïden.
Het is niet duidelijk waarom de patiënt is gestorven. Over het
algemeen zou de prognose voor dieren die langzaam verschijn-
selen gaan vertonen, zoals onze patiënt, redelijk gunstig zijn.
Gegevens over de mortaliteit in dergelijke gevallen ontbreken
echter.

Dankbetuiging
De auteurs willen de heer J. P. Koeman van de afdeling Veterinaire Pathologie
danken voor het verrichten van de sectie. Ook de heer Hofstee van het RIVM,
Bilthoven, willen zij danken voor zijn bijdrage aan dit artikel.

Literatuur

1. Campbell WC and Benz GW. Ivermectin: a review of efficacy and safety. J
Vet Pharmacol Ther 1984; 7: 1-16.

2. Houston DM, Parent J, and Matushek KJ. Ivermectin toxicosis in a dog. J
Am Vet Med Assoc 1987; 191: 78-80.

3. Hoyumpa AM. The unfolding GABA story. Hepatology 1986; 5: 1042-4.

4. Hsu WH, Wellborn SG, and Schaffet CB. The safety of Ivermectin. Comp
Cont Educ 1989; 11: 584-9.

5. Lovell RA. Ivermectin and Piperazine Toxicoses in dogs and cats. Vet Clin
of North Amer, Small Animal Pract 1990; 20: 453-66.

6. Muller GH, Kirk RW, and Scott DW. Small animal dermatology, chapt 4.
4th ed, WB Saunders comp, Philadelphia 1989: 182-3.

7. Paradis M. Ivermectin in Small Animal Dermatology. In Kirk RW (ed).
Current Veterinary Therapy X, Small Animal Practice sect 5, WB Saunders
comp, Philadelphia 1889: 560-3.

8. Paul AJ, Tranquilli WJ, and Seward RL et aL Clinical observations in
Collies given ivermectin orally. Am J Vet Res 1987; 48: 684-5.

9. Paul AJ, Tranquilli WJ. Ivermectin. In Kirk RW (ed). Current Veterinary
Therapy X, Small Animal Practice, sect 5, WB Saunders comp, Philadel-
phia 1989: 140-2.

10. Pulliam JD, Seward RL, and Henry RT et aL Investigating ivermectin
toxicity in Collies. Vet Med 1985; 80: 33-50.

11. Sivine F et aL Picrotoxin, the antidote to ivermectin in dogs? Vet Ree 1985;
2: 195-6.

12. Tranquilli WJ, Paul AJ, and Seward Rl et aL Response to physostigmine
administration in collie dogs exhibiting ivermectin toxicosis. J Vet
Pharmacol Ther 1987; 10: 96-100.

Aanvaard op 23 maart 1991

-ocr page 57-

Oorspronkelijke artikelen

Logbüekregistratie üp
vleesvarkensbedrijven in het project
Integrale Keten Beheersing (1KB).

I Medicijngebruik in relatie tot klinische waarnemingen,

bedrijfsomstandigheden en de prevalentie van

slachtbevindingen

Logbook recording on pig finishing farms in an Integrated Quality Control (IQC] project
Use of veterinary drugs in relation to clinical observations, management, housing and climatic conditions

and prevalence of pathological findings

A.R.W. Elbersi.2, M.J.M. Tieleni.2, W.A.J. Cromwijks, RH. v/d Voorsti, J.T. Baiss,

G. Verhaeghi en A.A. de Bruyns.

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 41-8

Samenvatting
In he! kader van het project Integrale Keten Beheersing (1KB) - vleesvarkens
werd op 75 vlees varkensbedrijven het medicijngebruik geregistreerd met behulp
van een logboek. Onderzocht werd in hoeverre het diergeneesmiddelengebruik
samenhangt met klinische waarnemingen, bedrijfsvoering en stalklimaat op de
boerderij en in welke mate het diergeneesmiddelengebruik samenhangt met het
voorkomen van afwijkingen bij varkens aan de slachtlijn.
De resultaten geven aan dat naarmate er meer klinische bevindingen zijn op het
vlees varkensbedrijf er meer diergeneesmiddelen worden gebruiki Dit geldt met
name in het najaar-winter seizoen. Van de bedrijven met een hoger diergenees-
middelengebruik, worden aan de slachtlijn ook meer dieren met een patholoog-
anatomische afwijking gevonden. Naarmate het tijdstip van behandeling tegen
respiratoire aandoeningen dichter bij de slachtdatum ligt, is er een hoger
percentage varkens met longontsteking aan de slachtlijn. Bedrijven die in de
eerste maand na opleg de varkens behandelen tegen darmstoornissen, hebben
een duidelijk hoger percentage varkens met longontsteking aan de slachtlijn. Er
blijken minder medicijnen te worden gebruikt op bedrijven met een aantal
specifieke huisvestings- en management karakteristieken.

Summary

During an Integrated Quality Control (IQC) project for finishing pigs, the
application of veterinary drugs was registered by means of a logbook on 75 pig
finishing farms. In vestigated is as to how far the application of veterinary drugs to
animab is linked up with clinical observations, management and climatic
conditions on the farm and to what extent the application of veterinary drugs is
linked up with the occurrence of pathological findings in pigs at the
slaughterhouse.

The results indicate that more veterinary drugs are used as there are more
clinical findings on a pig farm. This is particularly true for the autumn-winter
period

Farms that use more veterinary drugs have a higher percentage of pigs with
pathological findings at the slaughterhouse. As the point of time of treatment of
respiratory disorders is closer to the slaughter date, there is a higher percentage
of pigs suffering from pneumonia at the slaughterhouse. Farms treating pigs in
the first thirty days of the finishing period against intestinal disorders have a
distinct higher percentage of pigs suffering from pneumonia at the slaughter-
house. It appears that less veterinary drugs are used at farms having specific
housing and management characteristics.

1 Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland, Postbus 4,5280 AA Boxtel.

2 Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting, Faculteit Diergeneeskunde, Rijks
Universiteit Utrecht.

3 Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland, Velp.

Inleiding

In het kader van het project Integrale Keten Beheersing (IKB)
(11, 26) in de vleesvarkenshouderij is een logboek bijgehouden
op vleesvarkensbedrijven, waarin het diergeneesmiddelenge-
bruik per mestperiode is vastgelegd (5). Alle individuele
behandelingen aan dieren en alle uitgevoerde groepsbehandelin-
gen werden genoteerd. In het eerste verschenen artikel in een
vervolgserie over logboekregistratie van medicijngebruik in het
IKB-project (5) is verslag gedaan van de omvang en aard van
medicijngebruik op vleesvarkensbedrijven in het IKB project.
Daarbij kwam naar voren dat er een duidelijke seizoensinvloed
bestond in de mate van behandeling tegen bepaalde aandoenin-
gen. Daarnaast werd duidelijk dat er grote verschillen waren
tussen de verschillende vleesvarkensbedrijven in de mate waarin
specifieke aandoeningen met diergeneesmiddelen werden be-
handeld.

Omdat een gestructureerde registratie van het medicijngebruik
op varkensbedrijven nog erg weinig wordt toegepast, is er in de
literatuur weinig bekend over variatie in diergeneesmiddelenge-
bruik tussen varkensbedrijven. Solignac en Le Foll (19) stelden
in een epidemiologisch onderzoek op 46 gesloten bedrijven vast
dat op 24% van de bedrijven geen medicijnen hoefden worden
toegediend aan de varkens, terwijl op 24 % van de bedrijven
gemiddeld meer dan 15 keer medicijnen per varken toegediend
werden. Jörgensen (9, 10) stelde in Denemarken een grote
variatie vast in medicijngebruik tegen respiratoire aandoeningen
en darmstoornissen bij varkens: het gemiddeld aantal medicijn-
toedieningen per varken liep tussen vijf verschillende conventi-
onele proefstations uiteen van 0.2 tot 2.0, terwijl op vier SPF
proefstations het gemiddeld aantal medicijntoedieningen per
varken uiteenliep van O tot 0.4,

De dierenarts heeft lange tijd geprobeerd de balans tussen de
infectiedruk van dierziektekiemen en het weerstandsvermogen
van de dieren in evenwicht te houden door een toenemend
gebruik van diergeneesmiddelen (13, 24, 28). Het gebruik van
diergeneesmiddelen brengt echter het gevaar van residuen van

-ocr page 58-

diergeneesmiddelen met zich mee (7,17), en consumentenorga-
nisaties wijzen erop dat er een steeds verdergaande vraag zal
komen naar garanties voor de afwezigheid van residuen van
diergeneesmiddelen. Daarbij moet men tevens het feit onder
ogen zien dat het gebruik van diergeneesmiddelen in de
vleesvarkenshouderij veelal een vorm van symptoombestrijding
is, die in veel gevallen belangrijke bronnen van de slechte
gezondheidstoestand ongemoeid laat, zoals niet-optimale be-
drijfsomstandigheden en een slecht stalklimaat (4, 6, 21, 23).
De bevindingen in de eerste publikatie over logboekregistratie
van het medicijngebruik op vlees varkensbedrijven (5), en
bovenstaande kanttekeningen bij het gebruik van diergenees-
middelen zijn aanleiding geweest om in deze tweede publikatie
nader in te gaan op de relatie tussen medicijngebruik en
klinische bevindingen, bedrijfsomstandigheden, klimaatspara-
meters en bevindingen aan de slachtlijn.

Materiaal en methode
Vleesvarkensbedrijven

Binnen het IKB-project vleesvarkens werd gedurende een
periode van meer dan een jaar het medicijngebruik vastgelegd
met een logboek door 100 vleesvarkensbedrijven (15). Zoals
naar voren kwam in de eerste publikatie over logboekregistratie
van medicijngebruik (5) bleken er in totaal 81 bedrijven in staat
om betrouwbare gegevens te produceren. Voor het onderzoek
van deze tweede studie werden logboekgegevens van 75
vleesvarkensbedrijven, aangesloten bij twee integratiegroeperin-
gen, gebruikt. Een integratiegroepering is een samenwerkings-
verband tussen fok-, vermeerderings-, en vleesvarkensbedrijven
en een slachterij-organisatie. De logboekgegevens van 6 vlees-
varkensbedrijven, aangesloten bij een derde integratiegroepe-
ring, werden niet in de analyses betrokken omdat de mate van
medicijnverstrekking sterk afweek van de vleesvarkensbedrij-
ven, aangesloten bij de twee andere integraties. Voor dit kleine
aantal bedrijven is het niet zinvol om een aparte analyse te
maken van de relaties tussen bedrijfsomstandigheden en medi-
cijngebruik.

Wat betreft niveau en spreiding van de mate waarin medicijnen
werden gebruikt, bleken er geen duidelijke verschillen te bestaan
tussen de in deze studie participerende vleesvarkensbedrijven
aangesloten bij de twee verschillende integraties.
Voor de relatie tussen medicijngebruik enerzijds en klinische
bevindingen en bedrijfsomstandigheden anderzijds werd ge-
bruik gemaakt van gegevens van de bovengenoemde 75
bedrijven. Voor de analyse van de relatie tussen medicijngebruik
en slachtbevindingen werd gebruik gemaakt van gegevens van
39 bedrijven, aangesloten bij één integratie. De registratie van
slachtbevindingen verliep namelijk niet betrouwbaar bij de
andere integratie in de gekozen onderzoeksperiode.

Logboekgegevens

In het logboek werden onder andere de volgende gegevens
vastgelegd: medicijngebruik tegen staartbijten, kreupelheid,
darmstoornissen en respiratoire aandoeningen. Medicatie is
gedefinieerd als zijnde een behandeling met antibiotica en/of
chemotherapeutica. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen
individuele en groepsbehandelingen. Individuele behandelingen
zijn behandelingen per injectie aan het individuele dier. Groeps-
behandelingen zijn behandelingen via het voer, drinkwater of
per injectie, met als kleinste eenheid van behandeling een hok
binnen een afdeling. Meestal werden groepsbehandelingen aan
een gehele afdeling gedurende enkele dagen toegediend. Het
medicijngebruik is voor individuele behandelingen uitgedrukt in
injectiepercentage en voor groepsbehandelingen in medicijnda-
gen (5). Voor een uitgebreide beschrijving van de logboekregi-
stratie wordt verwezen naar de eerste verschenen publikatie
over logboekregistratie van medicijngebruik op vleesvarkensbe-
drijven (5).

42

Klinische waarnemingen

De bedrijven werden vanaf oktober 1986 om de ongeveer twee
maanden in totaal vier keer bezocht. Waarnemingen werden
steeds uitgevoerd in een stal met een huisvestingssysteem waar
minimaal 40 % van de dieren gehuisvest waren. Een huisve-
stingssysteem werd gekarakteriseerd door vloertype (gedeelte-
lijk/ volledig rooster), opstelling van de stal (dwars/lengte) en
ventilatiesysteem (natuurlijk/mechanisch). In deze zgn. referen-
tiestal werden zo mogelijk drie afdelingen met verschillende
leeftijdscategorieën beoordeeld: begin, halverwege en einde van
de mestperiode. Klinische waarnemingen werden uitgevoerd
door 4 buitendienstmedewerkers van de Gezondheidsdiensten
voor Dieren in Gelderiand en Zuid-Nederland, die telkens op
dezelfde bedrijven hun metingen verrichtten. Daarbij werden de
volgende begrippen gehanteerd:

_^ hoest\' ^"tal keren hoesten per vijf minuten x 100;

" aantal aanwezige dieren

— % niezen:

T I I n S ( H R I I T VOOR D I F, R ti K N E E S K U N D E , D E E L 117, AFLEVERING 2 , 1992

. aantal keren niezen per vijf minuten x 100;
aantal aanwezige dieren

— % hokken met diarree: als hokken met diarree werd
aangemerkt hokken met dunne mest op de vloer;

— % pootaandoeningen: hieronder vielen de dieren met een
open wond of abces aan de achterpoten boven de klauw, of
dieren die op één of meerdere achterpoten niet meer konden
staan; voorpoten werden niet in de beoordeling meegenomen;

— % achterblijvers: als achterblijver werd aangemerkt een dier
dat in negatieve zin 15 % of meer in geschat gewicht afwijkt van
het gemiddelde geschatte gewicht van zijn soortgenoten in de
afdeling.

Slachtbevindingen

Aan de slachtlijn werden van de slachtvarkens de volgende
bevindingen geregistreerd: ontstoken poot, gewrichtsontsteking,
atrofische rhinitis, ontstoken huid, ontstoken staart, longontste-
king, \'longen niet te beoordelen\', longabces, en de bevinding na
het slachten \'dier in bacteriologisch onderzoek\'. De bevinding
\'longen niet te beoordelen\' komt meestal overeen met een
ernstige vorm van borstvliesontsteking, waarbij door vergroeiin-
gen delen van de longen in het dier achterblijven in het karkas bij
het verwijderen van de longen tijdens het slachtproces. De
longen zijn dan vaak dermate beschadigd, dat de longen niet
meer te beoordelen zijn. De wijze van registratie en de daarbij
gehanteerde beoordeling van de slachtafwijkingen is beschreven
door Snijders
et aL (18).

Stalklimaatsmetingen

Tijdens het eerder genoemde bedrijfsbezoek zijn ook stalkli-
maatsmetingen verricht in de referentiestal van een bedrijf. Deze
metingen zijn bij de vier bezoeken uitgevoerd in één en dezelfde
afdeling per huisvestingssysteem, en werden uitgevoerd tussen
ll.OOh en 14.00h. De metingen werden uitgevoerd in de
hokken op dierhoogte. De volgende metingen zijn meegenomen
in de analyses: (a) temperatuur en relatieve vochtigheid buiten
de stal, in de eventuele voorruimte en in de stal werden gemeten
met een aspiratiepsychrometerzoals beschreven door Tielen
(22); (b)
C02-concentratie in volume % en NH3-concentratie in
ppm werden gemeten met de Drager gasdetector^, zoals

-ocr page 59-

beschreven door Tielen (22); (c) de gemiddelde luchtsnelheid (4
meetplaatsen in stal) in cm/sec, gemeten met de thermische
anemometer^, zoals beschreven door Tielen (22); (d) de hoogst
gemeten luchtsnelheid op één van de 4 meetplaatsen in de stal in
cm/sec; (e) de berekende gemiddelde tochtwaarde: (staltempe-
ratuur-temperatuur binnenkomende lucht in de stal)» gemid-
delde luchtsnelheid in °C»cm/sec.

Bedrijfsvoeringskarakteristieken

Karakteristieken met betrekking tot de bedrijfsvoering werden
per huisvestingssysteem en per bedrijf vastgelegd. Per bedrijf
waren er gemiddeld twee of meer huisvestingssystemen aanwe-
zig.

Op huisvestingsniveau werden de volgende gegevens vastge-
legd: een consistent\'all in-all out\' systeem of tussendoor ver-
plaatsen van de varkens; verwarmingssysteem in voorruimte of
de stal aanwezig of niet; ventilatiesysteem (natuurlijk of
mechanisch); bij mechanische ventilatie de wijze van luchtinlaat
(direct/indirect); bezettingsdichtheid (< of ^ 0.7 mVvarken);
ligruimte (^ of > 0.25 mVvarken).

Op bedrijfsniveau werden de volgende gegevens vastgelegd:
gesloten bedrijf of aanlevering van de biggen via één of meerdere
vermeerderaars; aantal varkens per bedrijf; frequentie van
reiniging en ontsmetting van afdeling na leeg komen; de mate
waarin personen anders dan de dierverzorger, dierenarts of
voorlichter in de stal komen; de mate waarin de afscheiding
tussen afdelingen op en onder de roosters is uitgevoerd; de mate
waarin gebruik wordt gemaakt van bedrijfskleding - desinfectie-
bak - ongediertebestrijding; de totale hygiënische indruk van het
bedrijf; de frequentie van bedrijfsbegeleiding via de dierenarts;
de frequentie van voorlichting via voerleverancier, consulent-
schap of studieclub.

Aangezien in de eerste publikatie over logboekregistratie van
medicijngebruik naar voren kwam dat er een duidelijke
seizoensinvloed aanwezig was in de mate van medicijngebruik
(5), zijn de gegevens ten aanzien van klinische bevindingen,
klimaat en slachtbevindingen opgedeeld naar een voorjaar-
zomer periode en een najaar-winter periode. Uitgangspunt van
deze indeling was om de groepen waarnemingen voor wat
betreft de tijd waarin ze hebben plaatsgevonden zo veel mogelijk
te laten overlappen. De volgende (arbitraire) indeling is daarbij
gebruikt:

GROEP 1 (\'warme\' periode):

- logboekgegevens: medicijngebruik bij dieren die zijn opge-
legd in de periode 1 maart - 1 juli 1987;

- slachtbevindingen: van de varkens geslacht in de periode van
1 juni - 1 november 1987;

- stalklimaat: metingen uitgevoerd tijdens bedrijfsbezoeken,
waarbij de temperatuur van de buitenlucht ^ 10 °C bedroeg;

- klinische waarnemingen: tijdens bedrijfsbezoeken in de
periode 1 mei - 1 oktober 1987.

GROEP 2 (\'koude\' periode):

- logboekgegevens: medicijngebruik bij dieren die zijn opge-
legd in de periode 1 oktober 1986- 1 februari 1987;

- slachtbevindingen: van de varkens geslacht in de periode van
1 december 1986- 1 juni 1987;

- stalklimaat: metingen uitgevoerd tijdens bedrijfsbezoeken,
waarbij de temperatuur van de buitenlucht < 10 °C bedroeg;

1 N.V. Apparatenfabriek Van Doorn, De Bilt

2 Dragerwerk A.G., Lübeck

3 Wilh. Lambert A.G., Göltingen. Statistische verwerking

- klinische waarnemingen: tijdens bedrijfsbezoeken in de
periode 1 oktober 1986- 1 mei 1987.

Omdat de metingen ten aanzien van kliniek en klimaat in één
referentiestal per bedrijf hebben plaatsgevonden, werden de
gegevens van het medicijngebruik, behorend bij dat specifieke
huisvestingssysteem van de referentiestal, daaraan gekoppeld.
Voor de analyse van de relatie tussen medicijngebruik enerzijds
en klinische waarnemingen, stalklimaatsmetingen en slachtbe-
vindingen anderzijds is gebruik gemaakt van multiple lineaire
regressiemodellen met polynomen van de graad 2. Met een
gebruikelijke selectieprocedure (RSQUARE) (16) werden die
variabelen gekozen in één model, die een zo groot mogelijke
verklaring gaven voor de variatie in medicijngebruik. Voor de
relatie tussen medicijngebruik en klinische bevindingen werd dit
per leeftijdscategorie (be^in, halverwege en einde mestperiode)
uitgevoerd. Op basis van de verdeling van de verwachte
waarden en de residuen, zijn de statistische effecten van
medicijngebruik bestudeerd op grond van logaritme-getransfor-
meerde waarden.

De relatie tussen medicijngebruik en bedrijfsvoering is onder-
zocht met behulp van variantie-analyse (GLM) (16). Alle
bedrijfvoeringsvariabelen zijn in één model opgenomen en
getest. Met een gebruikelijke selectieprocedure (RSQUARE)
(16) werden die variabelen gekozen in één model, die een zo
groot mogelijke verklaring gaven voor de variatie in medicijnge-
bruik.

Omdat er meerdere huisvestingssystemen per bedrijf waren,
bestond het gegevensbestand uit gegevens van 75 bedrijven met
gemiddeld twee of meer huisvestingssystemen per Ijedrijf
Het tijdstip van toediening van groepsbehandelingen tegen
darmstoornissen en respiratoire aandoeningen in relatie tot de
mate waarin longontsteking bij varkens aan de slachtlijn
voorkwam is op mestronde-niveau geanalyseerd in een apart
gegevensbestand. Daarbij werden in circa 900 mestrondes de
tijdstippen van groepsbehandeling gekoppeld aan de slachtbe-
vindingen van die koppels varkens. Alleen statistisch significante
relaties worden in de resultaten weergegeven.

Resultaten

Medicijngebruik in relatie tot klinische waarnemingen
De resultaten in tabel 1 laten zien dat de verbanden tussen
medicijngebruik en klinische waarnemingen in alle gevallen
positief zijn: naarmate er meer klinische signalen zijn, is er meer
gemedicineerd. In onderzoeksperiode I (de \'warme\' periode) is
er alleen bij behandelingen tegen darmstoornissen sprake van
een verband met het klinisch beeld.
In onderzoeksperiode 2 (de \'koude\' periode) komen wat meer
verbanden naar voren. Dan treden er ook verbanden op tussen
het medicijngebruik tegen respiratoire aandoeningen en het
percentage hoesten tijdens de mestperiode, medicijngebruik
tegen kreupelheid en het percentage pootaandoeningen bij de
varkens tijdens de mestperiode, en het medicijngebruik tegen
staartbijten gaat samen met meer klinische verschijnselen als
hoesten en darmstoomissen.

Medicijngebruik in relatie tot slachtbevindingen

De resultaten in tabel 2 laten zien dat de verbanden tussen
medicijngebruik en slachtbevindingen in alle gevallen positief
zijn: op bedrijven waar meer gemedicineerd wordt zijn ook
meer dieren met één of meerdere aandoening(en) aan de
slachtlijn. Behandelingen tegen darmstoornissen gaan samen
met een verhoogd percentage dieren met een longontsteking of
dieren die in bacteriologisch onderzoek gaan.

-ocr page 60-

Tabel 1. Medicijngebruik in relatie tot klinische waarnemingen tijdens de mestperiode.

onderzoeksperiode 1 ("war«" periode)

Range uaarde
Klinische waamening

Ln (INJDARM 1) =

0.25®(0.07)

0.004®(0.001)*DB^

0 -

50

Ln (MEDDARM 1) =

0.21®(0.08)

0.03\'\'(0.008)*DB

0 -

50

onderzoeksperiode Z

("koude" periode)

Ln (INJRESP * 1) =

1.05°(0.16)

0.06®(0.01)-HM - 0.006°(0.0001)*HM^

0 -

109

Ln (INJPOOT 1)

0.79®(0.10)

0.22°(0.07)*PE

0 -

4

Ln (INJSTAART ♦ 1) =

0.35°(0.06)

0.007®(0.003)*DB

0 -

50

0.001®(0.0002)*HB^

0 -

122

Ln (HEORESP 1) =

0.76^(0.U)

0.02®(0.01)*HB - 0.002®(D.0001)*HB^

0 -

122

Ln (MEDDARM 1) =

0.53°(0.09)

0.02®(0.007)*DH

0 -

50

Ln: natuurlijke logaritme.

( ) : standaardfout van de geschatte regressiecoëfficient.
regressiecoëff icienten: a : p < 0.05; b : p < 0.01; c : p < 0.001.

INJDARH :injectie percentage tegen darmstoornissen;

INJRESP :injectie percentage tegen respiratoire aandoeningen;

INJSTAART:injectie percentage tegen staartbijten;

INJPOOT :injectie percentage tegen kreupelheid;

MEDOARM :aantal medicijn dagen tegen darmstoornissen;

HEORESP :aantal medicijndagen tegen respiratpire aandoeningen;

DB: X hokken met diarree op de vloer aan het begin van de mestperiode;

DM: X hokken met diarree op de vloer halverwege de mestperiode;

HB: X hoesten aan het begin van de mestperiode;

HH: X hoesten halverwege de mestperiode;

PB: X dieren met pootaandoeningen aan het einde van de mestperiode.

De resultaten in tabel 3 laten zien dat naarmate het tijdstip van
een groepsbehandeling tegen respiratoire aandoeningen dichter
bij de slachtdatum ligt, het percentage varkens met een
longontsteking aan de slachtlijn duidelijk stijgt. Voor behande-
lingen tegen darmstoomissen is er precies een tegengestelde
tendens : bedrijven die vrijwel direct na opleg de varkens een
koppelbehandeling geven tegen darmstoornissen hebben een
duidelijk hoger percentage varkens met longontsteking aan de
slachtlijn.

Medicijngebruik in relatie tot stalklimaat

De resultaten in tabel 4 geven aan dat vooral hoge luchtsnelhe-
den, en dientengevolge een grotere tochtwaarde, samengaan
met een toename van behandeling van staartbijten en darm-
stoomissen. Bij het C02-gehalte bestaat er een positieve
samenhang met het aantal behandelingen tegen respiratoire
aandoeningen.

Medicijngebruik in relatie tot bedrijfsvoering

Slechts in het geval van de relatie tussen het injectie % tegen
darmstoornissen en bedrijfskarakteristieken bleek het resultaat
voor bedrijven van de twee verschillende integraties overeen-
komstig. Voor de andere relaties tussen medicijngebruik en
bedrijfsvoeringskarakteristieken bleken er alleen verbanden te
bestaan, bewerkt binnen één integratie.

De resultaten in tabel 5 laten zien dat de volgende bedrijfsvoe-
ringskarakteristieken op vleesvarkensbedrijven samen gaan met
minder medicinale behandelingen tegen aandoeningen: een
gesloten bedrijfsvoering, het aanwezig zijn van een verwar-
mingssysteem in de stal of mogelijkheid van voorverwarmen
van de binnenkomende lucht, mechanische ventilatie in plaats
van natuurlijke ventilatie, een redelijke bezettingsdichtheid (0.7
m2 netto hokruimte per varken), het reinigen en ontsmetten van
de afdeling nadat de afdeling leeg is gekomen, het bestrijden van
ongedierte in de stal, een goede hygiënestatus, bedrijfsbegelei-
ding via de dierenarts en het gebruik maken van voorlichting ten
aanzien van de varkenshouderij via een studieclub.

Discussie

Dit onderzoek geeft aan dat naarmate er meer dieren zijn
waarbij klinische afwijkingen worden waargenomen (diarree,
hoesten, pootaandoeningen) er ook duidelijk meer wordt
gemedicineerd tegen deze aandoeningen. Dit is niet verwonder-
lijk omdat medicinale behandelingen vooral bij klinische
problemen worden toegepast. Dit komt in een duidelijk grotere
mate voor in de najaar-wiiilerperiode in vergelijking met de
voorjaar - zomerperiode. Dit betekent dat in de koude periode
de klinische problemen veelal ernstiger zijn, waardoor er meer
wordt gemedicineerd.Naarmate er meer wordt gemedicineerd,
is er ook een hoger percentage dieren met een bepaalde

-ocr page 61-

Tabel 2. Medicijngebruik in relatie tot het percentage varkens met slachtbevindingen.

onderzoeksperiode 1 ("uar»e" periode).

Range waarde
X slachtbevindingen

Ln (INJRESP 1) = 0.8A\'(0.22) 0.06®(0.03) * PN

0 - 18.2

Ln (INJDARH 1) = 0.20\'^(0.05) 0.07®(0.03) * BO^

0 - 3.3

Ln (INJSTAART 1) = 0.30\'\'(0.11) 0.31®(0.13) * SO -

0.05®(0.02) \'

» SO^ 0 - 3.8

Ln (MEDDARM 1) = 0.20®(0.08) 0.44®(0.13) * BO

0 - 3.3

onderzoeksperiode 2 ("koude" periode).

Ln (INJSTAART ♦ 1) = 0 0.18\'\'(0.07) * LB -

0.01®(0.004)

• LB^ 0 - 12.0

Ln (INJRESP ♦ 1) = 1.54®{0.11) 0.01®(0.004) * LB

0 - 12.0

Ln (MEDDARM 1) = 0.23\'\'(0.09) 0.03®(0.007) • PN

0 - 31.3

Ln: natuurlijke logaritme

( ) : standaardfout van de geschatte regressiecoëfficient.
regressiecoëfficienten: a : p < 0.05; b : p < 0.01; c : p < 0.001.

INJRESP : injectie % tegen respiratoire aandoeningen;

INJSTAART: injectie X tegen staartbijten;

INJPOOT : injectie X tegen kreupelheid;

INJDARM : injectie X tegen darmstoornissen;

MEDDARM : aantal medicijn dagen tegen darmstoornissen;

SO: X varkens met staartontsteking;

BO: X varkens in bacteriologisch onderzoek;

LB: X varkens met longen niet te beoordelen;

PN: X varkens met een longontsteking.

Tabel 3. Het tijdstip van groepsbehandelingen tegen darmstoornissen en respiratoire aandoeningen in relatie tot de
mate waarin longontsteking bij varkens aan de slachtlijn voorkomt.

Groepsbehandeling tegen
Respiratoire aarxjoeningen Darmstoornissen

* longontsteking X longontsteking

aan de slachtlijn aan de slachtlijn

Tijdstip toedoening
Groepsbehandeling :

geen groepsbehandeling

0-30 dagen na opleg

30 - 60 dagen na opleg

60 - 90 dagen na opleg

90 - 120 dagen na opleg

> 120 dagen na opleg

8.0 X®

[740]

8.0 X®

[740]

7.2 X®

C152J

11.2 X\'\'

[101]

8.7 X®

[ 79]

8.5 X®

[ 47]

12.8 x\'\'

[ 67]

7.3 X®

[ 10]

16.5 X\'\'

C 9]

1.6 X®

[ 3]

[ ] : aantal mestrondes

binnen een kolom : a - b en b - c : p < 0.05 ; a - c : niet significant.

45 T I J O S C H R I (■ T VOOR D I F. R Ci K N F. E S K II N [) E . D E E 1 117, A F 1. E V E R I N ü 2 . I •» 9 2

-ocr page 62-

Tabel 4. Medicijngebruik in relatie tot de waarden van stalklimaatsparameters.

Range uaarde

Kli-

onderzoeksperiode 1

(»nar»e" periode)

BaatsparaaiE

ster

Ln (INJSTAART 1)

= 0 0.004®(0.001)*GT

30 -

195

onderzoeksperiode 2

("koude- periode).

Ln (INJSTAART 1)

0 a.02\'\'(0.007)*HL

7 -

52

Ln (INJDARM 1)

= 1.41*^(0.21) 0.000l\'=(0.00003)*HL^

7 -

52

Ln (INJRESP 1)

0 0.04^(0.01)»C02

10 -

39

Ln: natuurlijke logaritme

regressiecoëfficienten: a : p < 0.05; b : p < 0.01; c : p < 0.001.
( ) : standaardfout van de geschatte regressiecoëfficient.
INJRESP: injectie X tegen respiratoire aandoeningen;
INJSTAART: injectie X tegen staartbijten;
INJDARM: injectie X legen darmstoornissen;

GT: gemiddelde tochtwaarde;

HL: hoogst gemeten luchtsnelheid op één van de vier meetplaatsen in de stal;
COg: COg concentratie in volume X.

Tabel 5. Het gemiddelde injectiepercentage tegen respiratoire aandoeningen (inj.R), kreupelheid (inj.K). darmstoornis-
sen linj.D) en staartbijten (inj.S) en medicijndagen tegen respiratoire aandoeningen (nned.R) en darmstoornissen (med.D)
in relatie tot bedrijfsomstandigheden (verschillen minimaal p < 0.05.)

BEDRIJFSKARAKTERISTIEK

Inj.R

Inj.K

Inj.D

Inj.S

Hed.R

Med.D

gesloten bedrijf
geen gesloten bedrijf

2.6 (32)
4.6 (56)

0.5 (32)
1.6 (56)

0.3 (42)
0.6 (129)

0.4 (32)
0.9 (56)

verwarmingssysteem - ja
- nee

2.4 (26)
4.1 (62)

1.0 (26)
1.7 (62)

ventilatie - mechanisch
- natuurlijk

1.1 (59)
2.3 (29)

bezetting

- <0.7 m /varken

- > 0.7 m /varken

0.9 (32)
0.3 (56)

ongedierte t>estr. - ja
- nee

0.5 (50)
1.3 (38)

studieclub - ja
- nee

1.9 (69)
5.6 (19)

0.3 (69)
1.6 (19)

bedrijfsbegeleiding - ja
dierenarts - nee

1.0 (22)
2.4 (68)

ontsmetten/reinigen - ja
afdeling - nee

0.4 (26)
1.5 (62)

hygiene-status - slecht

- matig

- goed

1.7 (10)
0.8 (55)
0.1 (18)

( ): aantal bedrijven met huisvestingssystemen.

-ocr page 63-

afwijking aan de slachtlijn. In het bijzonder de slachtbevindin-
gen \'dier in bacteriologisch onderzoek\' en longontsteking
komen meer voor bij de varkens als er tijdens de mestperiode
gemedicineerd is tegen darmstoornissen. De bevinding \'dier in
bacteriologisch onderzoek\' heeft voor de slachterij grote finan-
ciële consequenties door extra handelingen aan het karkas en
afkeuringen van geslachte dieren. Darmstoornissen kunnen
weerstand verlagend werken, waardoor andere ziektekiemen de
kans krijgen om subklinische infecties te veroorzaken (1,10,12,
29).

Uit epidemiologisch onderzoek van Aalund et aL (1) en
Willeberg
et aL (29), blijkt dat er een duidelijk verband bestaat
tussen het optreden van darmstoornissen en respiratoire aandoe-
ningen. Veelal gaan darmstoornissen vooraf aan problemen aan
het ademhalingsapparaat. Onze onderzoeksresultaten geven aan
dat behandeling tegen darmstoornissen in de eerste maand na
opleg samen gaat met een verhoogd aantal varkens met
longontsteking aan de slachtlijn.

De toename van het percentage dieren met een longontsteking
naarmate het tijdstip van behandeling tegen respiratoire aandoe-
ningen dichter bij de slachtdatum ligt, is in overeenstemming
met onderzoek van Jörgensen (10). Naarmate de behandelin-
gen, en dus de respiratoire aandoeningen, eerder in de mestperi-
ode plaatsvinden, bestaat er de mogelijkheid dat het ontstekings-
weefsel zich normaliseert en daardoor minder aanwezig zal zijn
aan de slachtlijn (14).

De relaties die zijn gevonden tussen enerzijds het medicijnge-
bruik en anderzijds klinische bevindingen en slachtbevindingen
zijn uitgedrukt in regressievergelijkingen, waarbij de regressie-
coëfficienten de richting en de grootte van de relatie weergeven.
De gevonden relaties zijn over het algemeen niet erg groot
(verklaarde variantie van de modellen van 0.10 tot 0.25).Bij het
onderzoek naar de relaties tussen klinische bevindingen en de
mate van voorkomen van slachtbevindingen bij varkens in het
IKB-project, werden ook al geen grote relaties gevonden (3,27).
Dit geeft aan dat periodiek uitgevoerde klinische waarnemin-
gen, zoals beschreven in dit onderzoek, een beperkte waarde
hebben ten aanzien van het inschatten van de ziektesituatie op
bedrijven. De relaties tussen het medicijngebruik en de mate van
voorkomen van slachtbevindingen bij varkens zijn over het
algemeen ook niet erg groot. In het intensieve deelproject van
het IKB-project vleesvarkens (3) was dit ook niet het geval. Dit
geeft aan dat de registratie van het medicijngebruik op de
boerderij en de registratie van slachtbevindingen op de slachterij
naast elkaar gebruikt zouden moeten worden als signaalfunctie
voor een niet-optimale gezondheidssituatie bij vleesvarkens.
Uit dit onderzoek komt verder naar voren, dat er bedrijfsom-
standigheden zijn aan te wijzen die het medicijngebruik tijdens
de mestperiode kunnen verminderen.
Allereerst kunnen daarbij klimaatomstandigheden een belang-
rijke rol spelen. Dit komt met name in de \'koude\' periode van
het jaar tot uitdrukking. De klimaatsfactoren die te maken
hebben met tocht bij de dieren, zoals een verhoogde tocht-
waarde als gevolg van hoge luchtsnelheden gaan samen met
meer behandelingen tegen staartbijten en darmstoornissen. Men
zou verwachten dat ook het aantal behandelingen tegen
respiratoire aandoeningen zou toenemen. Dit is echter niet het
geval. De relatie tussen het stalklimaat en respiratoire aandoe-
ningen verloopt blijkbaar veel meer via subklinische infecties
ten gevolge van het slechte stalklimaat. Een te hoog COj-
gehalte, vooral een gevolg van te geringe luchtverversing (22),
gaat samen met meer behandelingen tegen respiratoire aandoe-
ningen. Uit andere onderzoeken is reeds gebleken, dat men door
verbetering van de klimaatomstandigheden het optreden van
klinische ziekteverschijnselen en de aanwezigheid van longaf-
wijkingen bij varkens aan de slachtlijn sterk kan verminderen (6,
8, 20, 22, 23).

Naast het stalklimaat blijken ook nog een aantal andere
bedrijfsomstandigheden een rol te spelen bij de mate waarin
diergeneesmiddelen worden gebruikt. Meestal betreft het daar-
bij factoren, die te maken hebben met de bedrijfsvoering en de
keuze van huisvesting en stalklimaatsregeling. Zo blijkt het
medicijngebruik lager te zijn op bedrijven met: een gesloten
bedrijfsvoering, een verwarmingssysteem in de voorruimte of de
stal, mechanische ventilatie in plaats van natuurlijke ventilatie,
een varkensbezetting in het hok die aan de norm voldoet (^ 0.7
m2/varken), reinigen en ontsmetten van de afdeling na leegko-
men, bestrijding van ongedierte in de stal, een goede hygiëne-
status en bedrijfsbegeleiding via de dierenarts.
Samenvattend kan gesteld worden dat er een aantal duidelijke
indicaties zijn dat er minder medicijnen behoeven te worden
ingezet indien er optimale bedrijfsomstandigheden en bedrijfs-
voering worden gerealiseerd. In deze studie zijn een aantal
specifieke huisvestings- en managementfactoren naar voren
gekomen die samenhangen met een duidelijk lager medicijnge-
bruik. Dat er onder optimale bedrijfsomstandigheden minder
medicijnen hoeven te worden gebruikt is waarschijnlijk het
gevolg van het minder optreden van ziekteproblemen onder
deze omstandigheden (2, 21, 22, 25).
De relaties tussen enerzijds het medicijngebruik en anderzijds
klinische bevindingen en de mate van voorkomen van slachtbe-
vindingen bij varkens zijn niet erg groot. Dit geeft aan dat de
registratie van het medicijngebruik op de boerderij en de
registratie van slachtbevindingen op de slachterij naast elkaar
gebruikt zouden moeten worden als signaalfunctie voor een
niet-optimale gezondheidssituatie bij vleesvarkens.

Dankbetuiging

De auteurs willen graag hun dank betuigen aan staf- en keuringspersoneel van de
toenmalige R VV-kringen Oss, Nijmegen en Doetinchem voor het verrichten van
de slachtlijnregistratiewerkzaamheden in het kader van het IKB-project
vleesvarkens.

Referenties

1. Aalund O, Willeberg P, Mandrup M, and Riemann H. Lung lesions at
slaughter: associations to factors in the pig herd. Nord Vet Med 1976; 28:
487-95.

2. Bäckström L and Bremer H. The relationship between disease incidences of
fatteners registered at slaughter and environmental factors in herds. Nord
Vet Med 1978; 30: 526-33.

3. Blocks GHM, Vernooy JCM en Verheyden JHM. Deelproject boerderijfase
Intensief. In \'Integrale Keten Beheersing bij vleesvarkens\'. Eds. LA den
Hartog, AAM Kloosterman, ATM Verdijk en SD Duives-Cahuzak.
Proefstation voor de Varkenshouderij, Rosmalen, 1990: 31-38.

4. Boon CR and Wray C. Building design in relation to the control of diseases
of intensively housed livestock. J Agric Engng Res 1989; 43: 149-61.

5. Elbers ARW, Cromwijk WAJ, Hunneman WA en Tielen MJM. Logboe-
kregistratie op vleesvarkensbedrijven in het integrale keten beheersing
(1KB) project. I. Gebruik van medicijnen en vaccins. Tijdschr Diergeneeskd
1990; 115: 249-61.

6. Haaring H, Tielen MJM en Verstegen MWA. Stalklimaat en stalbouw in
relatie tot de gezondheid van de dieren op varkensmestbedrijven. Tijdschr
Diergeneeskd 1978; 103: 573-82.

7. Hapke HJ. Rückstandsprobleme durch Arzneimitteltherapie. Tierärztl
Praxis 1981; 9: 15-22.

8. Hunneman WA. Voorkomen, ekonomische betekenis en bestrijding van
Haemophilus pleuropneumoniae-inftclies bij varkens. Dissertatie, Faculteit
Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, 1983: 124 pp.

9. Jörgensen B. Epidemiological analyses of disease records from the Danish
Pig Breeding stations. I. The material and descriptive part. Dansk Vet
Tidsskr 1987; 70: 1209-19.

-ocr page 64-

10. Jörgensen B. Epidemiological analyses of disease records from the Danish
Pig Breeding stations. II. Analytic part. Dansk Vet Tidsskr 1988; 71: 9-23.

11. Logtestijn JG van. De 1KB en de keuring van slachtdieren. Tijdschr
Diergeneeskd 1984; 109: 283-5.

12. Marois P, DiFranco E, Boulay G, and Assaf R. Enzootic pneumonia in
feeder pigs: association with transmissible gastroenteritis virus infection.
Can Vet J 1989; 30: 328-30.

13. Martin B. Farm animal disease: veterinarian and antibiotics. In \'Antibiotics
and Antibiosis in Agriculture\'. Ed. Woodbine M. Butterworths Publ.,
London, Boston, Sydney, Wellington, Durban, Toronto, 1977: 210-16.

14. Noyes EP, Feeney D and Pijoan C. A prospective radiographic study of
swine pneumonia. Proc Int Rg Vet Soc 1988, Rio de Janeiro, Brasil: 67.

15. Projectgroep Integrale Keten Beheersing vleesvarkens. In \'Integrale Keten
Beheersing bij vleesvarkens\'. Eds. LA den Hartog, AAM Kloosterman,
ATM Verdijk en SD Duives-Cahuzak. Proefstation voor de Varkenshoude-
rij, Rosmalen, 1990; 72 pp.

16. Statistical Analysis Systems (SAS), SAS Institute, Cary, NC, U.S.A. 1985.
Basics and Statistics Manual.

17. Schothorst M van, and Nouws JFM. Public health aspects of antibiotic
usage in animal husbandry. In: \'Animal production and environmental
health\'. Ed. D. Strauch. Elsevier Science Publishers, Amsterdam, Oxford,
New York, Tokyo, 1987: 265-79,

18. Snijders JMA, Harbers AHM, en Smeets JFM. Deelproject keuring. In:
\'Integrale Keten Beheersing bij vleesvarkens\'. Eds. LA den Hartog, AAM
Kloosterman, ATM Verdijk en SD Duives-Cahuzak. Proefstation voor de
Varkenshouderij, Rosmalen, 1990: 16-30.

19. Solignac T et Le Foll R Practique et coûts des interventions thérapeutiques
et prophylactiques dans un réseau d\'elevages porcins. Techni-Porc 1987; 10:
7-15.

20. Stichting Klimaatstal Brabant. Temperatuur, luchtsnelheid en gezondheid
bij varkens. Verslag van de studiedag naar aanleiding van 5 jaar klimaatstal-
onderzoek te Boxtel. 29 Nov. 1989: 10 pp. Gezondheidsdienst voor Dieren
in Zuid-Nederland.

21. Thomas P The influence of housing design and some management systems
on the health of the growing pig, particularly in relation to pneumonia. Pig
News and Information 1984; 5: 343-9.

22. Tielen MJM. De frequentie en de zoötechnische preventie van long- en
leveraandoeningen bij varkens. Dissertatie, Mededelingen Landb. Hoge-
school Wageningen. Pudoc Uitgeverij 74-4 1974: 141 pp.

23. Tielen MJM, Truijen WT, Groes CAM van de, Verstegen MAW, Bruin
JJMde, en Corbey RAPH. De invloed van bedrijfsstructuur en stalbouw op
varkensmestbedrijven op het voorkomen van long- en leveraandoeningen
bij slachtvarkens. Tijdschr Diergeneeskd 1978; 103: 1155-65.

24. Tielen MJM und Brus DHJ. Praktische Erfahrungen mit Hygienemassnah-
men in der Tierproduktion. Vorträge des DLG-Kolloqiums über spezielle
umwelttoxikologische Fragen in der Tierproduktion in Bonn-Röttgen, 23
april 1985. D.L.G. Forschungsberichte nr. 538027; 1985:87-98.

25. Tielen MJM. Respiratory diseases in pigs: incidence, economic losses and
prevention in the Netherlands. In: \'Energy Metabolism in Farm Animals.
Effects of housing, stress and disease\'. Eds. Verstegen MWA and Henken
AM. Current Topics in Vet. Med. and Anim Sei, 1987: 321-36. Martinus
Nijhotf Publ., Dordrecht, Boston, Lancaster.

26. Tielen MJM and Elbers ARW. Experience with Integrated Chain Control
for pig production in the Netherlands. Proc Int Congr on Animal
Hygiene, 14-17 June 1988, Skara, Sweden. Vol.1: 227-31. Ed. I. Ekesbo.

27. Tielen MJM, Cromwijk WAJ, en Elbers ARW. Deelproject boerderijfase
(Semi-)Extensief. In: \'Integrale Keten Beheersing bij vleesvarkens\'. Eds. LA
den Hartog, AAM Kloosterman, ATM Verdijk en SD Duives-Cahuzak.
Proefstation voor de Varkenshouderij, Rosmalen, 1990: 39-49.

28. Wierup M, Löwenhielm C, Wold-Troell M and Agenäs I. Animal
consumption of antibiotics and chemotherapeutic drugs in Sweden during
1980, 1982 and 1984. Vet Res Comm 1987; 11:397-405.

29. Willeberg P, Gerbola M, Madsen A, Mandrup M, Nielsen EK, Riemann H
and Aalund O. A retrospective study of respiratory disease in a cohort of
bacon pigs. I. Clinico-epidemkjlogical analyses. Nord Vet Med 1978; 30:
513-25.

Aanvaard op 6 september 1991.

Boekbespreking

Atlas der
Röntgendiagnostik bei
Heimtieren

Kleinsäuger, Vögel, Reptilien und Amphibien

G. Alexander Rübel, Ewald Isenbügel, Pim Wolvekamp

(Uitg. Schlutersche Hannover ISBN 3-87706-3-7-1)

De laatste jaren is het houden van exotische huisdieren — kleine
zoogdieren, vogels, reptielen en amfibiën — enorm toegeno-
men. Het röntgenologisch onderzoek van deze dieren wordt
daarmee steeds belangrijker want het is een welkome aanvulling
van de diagnostiek.

Terwijl in andere standaardwerken deze diersoorten meestal
slechts terloops worden genoemd, behandelt dit boek met 224
pagina\'s waarin 370 röntgenfoto\'s, uitsluitend de genoemde
diersoorten. Het zwaartepunt van de atlas ligt op de normaal-
opnamen en op de meest voorkomende typische veranderingen
bij de verschillende ziektes.

De opnametechniek wordt in elk hoofdstuk besproken, waarbij
ook doseringen worden opgegeven van preparaten die soms
voor sedatie noodzakelijk zijn. Tevens worden belichtingswaar-
den genoemd en ook het gebruik van contrastmiddelen komt
aan de orde.

Het boek behandelt achtereenvolgens de cavia, het konijn, de
hamster, de chinchilla, de eekhoorn, de muis, de rat, de gerbil, de
fret en de egel. Daarna komen zeer uitgebreid de vogels aan de
beurt (22 pagina\'s), papegaaien, roofvogels, de beo, de duif (11
foto\'s), sierkippen, watervogels en steltlopers.
Het laatste hoofdstuk behandelt de reptielen en de kikkers en
omvat bijna 50 pagina\'s. Aan de orde komen de schildpad (28
foto\'s), de hagedis, de slang en het boek besluit met de kikvors.
De kwalitatief zeer goede foto\'s worden afzonderlijk besproken
(Duitstalig) en met grote regelmaat voorzien van schematische
tekeningen, daar waar de auteurs dat nodig achtten. De
prachtige atlas is een aanwinst voor de dierenarts die met de
genoemde diersoorten te maken krijgt en is daarom van harte
aanbevolen.

N. J. G. J. van der Wielen.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991

De banden voor het Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1991
zijn verkrijgbaar tegen betaling vin ƒ 22,50 op postrekening nr.
511606 ten name van KNMvD te Utrecht. Wilt u in de
omschrijving vermelden \'Banden 1991\'.

-ocr page 65-

Overige artikelen

Het profiel van de dierenartsassistente

Profile of the veterinary technician/receptionist in -he Netherlands
J. E. Gajentaani, N. Endenburg"! en W. G. M. Ridderbekss

Tijdschr Diergeneeskd J992; 117: 49 - 51

Samenvatting

Mel gebruik van de gegevens van een in 1990 gehouden enquête onder
dierenarts-assistentes wordt een projiel van de Nederlandse assistente geschetst.
Er worden demograjische. motivationele en financiële aspecten besproken.

Summary

From a survey covering 338 employees in veterinary practices the profile of the
veterinary technician/receptionist in the Netherlands is drawn. Demographic,
motivational and financial features of this profile are discussed

Inleiding

Hoe oud het beroep van dierenarts-assistente is, is niet goed vast
te stellen, maar in ieder geval bestond het in Nederland al vóór
de tweede wereldoorlog (2). Met de geweldige groei, vooral van
de geneeskunde van gezelschapsdieren, is het aantal dierenarts-
assistentes sterk toegenomen. Toch is er over deze beroepsgroep
heel weinig bekend. Er doen wel verhalen de ronde over hun
opleiding en beloning, maar harde cijfers ontbraken tot nu toe.
Een artikel over de samenstelling van deze beroepsgroep en hun
motivatie in de Verenigde Staten (3) vormde de aanleiding tot
het doen van een dergelijk exploratief onderzoek (5) in
Nederland. Daartoe werd een enquête^ met vragen van demo-
grafische, motivationele en financiële aard verstuurd. Voorts
werden in deze enquête vragen gesteld over de praktijkvorm, de
werkomstandigheden en het functioneren van de assistentes in
de praktijk.

Ter wille van de leesbaarheid zal in dit artikel steeds gesproken
worden van
assistentes, als ware deze beroepsgroep uitsluitend
uit personen van het vrouwelijk geslacht opgebouwd.

Onderzoeksopzet
In de herfst van 1990 werd een schriftelijke enquête aan
dierenarts-assistentes naar 700 praktizerende dierenartsen ge-
zonden. De adressen werden aselect getrokken, namelijk ieder
derde adres uit het adressenbestand van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD). Om
twee redenen werd gekozen voor een benadering via de
dierenarts. Ten eerste bestaat er geen volledig adressenbestand
van dierenarts-assistentes. Ten tweede om te voorkomen dat
werknemers (assistentes) achter de rug van hun werkgever (de
dierenarts) over hun werksituatie worden benaderd.
Het enquêteformulier, met open en gesloten vragen, werd
vergezeld van twee brieven, één aan de dierenarts en één aan de
assistente.

In de brief aan de dierenarts werd het doel van de enquête
uitgelegd; de dierenarts werd verzocht de enquête aan de

1 Prof. dr. J. E. Gajeniaan en drs. N. Endenburg, Universileitskliniek voor Gezelschapsdie-
ren, Yalelaan 8, 3584 CM Utrecht.

2 Drs. W. G. M. Ridderbeks. dierenarts te Doenrade.

3 Voor de volledige resultaten van de enquête verwijzen wij naar hel referaat (5) van drs.
W. 0. M. Ridderbeks. U kunt dit referaat bestellen door het overmaken van ƒ25,- op
postgirorekening no. 4218052 t.n.v. W. G. M. Ridderbeks te Utrecht.

assistente door te geven. In de andere begeleidende brief werd
het doel van de enquête aan de assistente uitgelegd.
Om een zo hoog mogelijke respons te krijgen werd de Dillman-
methode (I) gebruikt. Hierbij wordt door herhaalde oproepen
aan de tot op dat moment \'niet-beantwoorders\' geprobeerd hen
alsnog de enquête te laten invullen en retourneren.
Na ontvangst werden de enquêtes in de computer ingevoerd en
bewerkt met het statistisch programma Spss pc (Statistical
package for the social sciences). De statistische analyses die zijn
gebruikt zijn Chi^, Pearson\'s R en variantie-analyses. Er werd
een significantie-niveau van p < 0,05 gehanteerd.
Antwoorden betreffende het inkomen werden als volgt ver-
werkt: het netto inkomen werd procentueel uitgezet tegen het
netto wettelijk minimumloon. Helaas werd geen rekening
gehouden met de werkervaring van de assistentes, iets dat wel
gebeurt in de advies-salarisschaal van de KNMvD.

Resultaten

Drie weken nadat voor de derde maal de enquête was verstuurd
werd de verwerking van nog binnenkomende gegevens gestopt.
De stand van zaken was toen als volgt:

338 geretourneerde ingevulde enquêteformulieren;
120 geretourneerd wegens \'geen assistente in dienst\';

8 geretourneerd wegens andere redenen;
243 non-respons.
Bij elkaar 709 enquêteformulieren. Het groter dan verwachte
aantal geretourneerde formulieren kwam doordat praktijken
waar meer dan één assistente werkte soms het formulier zelf
kopieerden.

Onder de non-respons bevinden zich ook dierenartsen, die hun
assistente met een collega delen.

1«.

50

15
leeftijd

Figuur 1. Leeftijdverdeling.

20

25

30

35

40

45

55

30

20

10

I 11.11.

60

Figuur I laat een zeer grote spreiding in de leeftijd van de
assistentes zien: gemiddeld ruim 27 jaar, standaard-deviatie
(SD) 7,6 jaar.

-ocr page 66-

Van de assistentes woont 27% thuis bij de ouders,
getrouwd of woont samen; 15% woont alleen en zelfstandig.
Veertien procent van de assistentes heeft kinderen thuis; bij 3%
zijn de kinderen al het huis uit.

Vijf van de 338 respondenten waren van het mannelijk geslacht.
De door de assistentes genoten hoogste (voor)opleiding en
beroepsopleiding lopen nogal uiteen:

De som van de percentages komt niet precies op 100% uit
doordat sommigen meer dan één opleiding volgden en doordat
cijfers achter de komma werden afgerond.
Hoe de geënquêteerde assistentes verdeeld zijn over verschil-
lende praktijktypen (G = Gezelschapsdieren, L = Landbouw-
huisdieren, P = Paarden), is in tabel 3 te zien.
Vijftien procent van de respondenten werkt in een plaats met
meer dan 100.000 inwoners, 43% in een plaats van 20.00-
100.000 en 42% in een plaats met minder dan 20.000 inwoners.

Tabel 1.

Hoogste (voor)opleiding %

MAVO

33

HAVO

19

LBO

19

MBO

16

VWO

6

HBO

6

WO

2

Tabel 2.

Specifieke beroepsopleiding %

Door dierenarts opgeleid

52

LOI (Leidse Onderwijs Instellingen)

31

Opl. dierenverzorging Barnevdd

8

Dierenart-ass. Bameveld

6

Dokters-, apoth.-, tandarts-ass.

3

Dierenarts-ass. Oudenoord

2

Anders

3

Tabel 3.

Alleen G

30%

Veel G, weinig L

10%

Evenveel G als L

34%

Veel L, weinig G

24%

Alleen L en/of P

2%

Tabel 4.

Aantal dierenartsen/praktijk

%

één f.t.e.

21

twee

26

drie

15

vier

16

vijf

9

zes of meer

15

Tabel 5.

Aantal assistentes/praktijk %

één f.t.e.

45

twee

35

drie

11

vier

6

vijf

2

zes of meer

2

f.t.e. = full time equivalenl

Tabel 6. Taken.

Telefoon beantwoorden
Schoonmaken
Assistentie bij operaties
Assistentie in spreekkamer
Ontvangst cliënten
Verzorgen opgenomen dieren
Röntgen-assistentie
Anesthesie-assistentie
Laboratorium-werk

In 55% van de praktijken met één of meer assistentes bleek een
balie/receptie aanwezig te zijn.

Zesenveertig procent van de assistentes werkt fiill-time. Van de
assistentes die in deeltijd werken, werkt ongeveer de helft 21 -35
uur per week, 38% geeft op 11-20 uur per week te werken en
12% minder dan 11 uur per week.

De motivatie om dierenarts-assistente te worden was bij 88% het
kunnen werken met dieren, maar door 66% werd ook het
omgaan met mensen aangegeven als motivatie om dit beroep te
kiezen (er kon voor meer dan één optie gekozen worden). De
derde belangrijke reden was \'geld willen of moeten verdienen\'
(17%).

Verder bleek dat assistentes die zelf huisdieren houden signifi-
cant vaker hun beroep hadden gekozen wegens het omgaan met
dieren dan de groep die thuis geen huisdier heeft. Een andere
Ëictor die van invloed is op de motivatie is de leeftijd van de
assistente. Hoe ouder de assistente, hoe minder vaak het omgaan
met dieren als motivationele factor werd aangegeven.
Welke taken verricht de dierenarts-assistente?
Op deze vraag, met de mogelijkheid meerdere antwoorden te
geven, werd zo gereageerd:

Elf procent moet ook het woonhuis van de prakticus (gedeelte-
lijk) schoonhouden; zes procent heeft in het geheel geen
schoonmaaktaak. Dit schoonmaken wordt door 31% als de
vervelendste taak aang^even; het scoort van alle vervelende
aspecten van het beroep het hoogst. Andere als negatiefervaren
aspecten zijn euthanasie (23%) en onregelmatig en/of avond-
werk (13%). Als de leukste aspecten van het beroep worden
aangegeven: omgaan met dieren (44%), omgaan met mensen
(39%), afwisseling (35%) en meehelpen bij operaties (19%).

Figuur 2. Salarissen

In figuur 2 zijn de salaris-categorieën te zien. De netto
maandsalarissen zijn aangegeven als een percentage van het
netto wettelijke minimum-maandinkomen, waarbij deeltijd-
salarissen naar volle maandsalarissen zijn herrekend. De hoogte

97%
94%
89%
87%
78%
76%
66%
51%
42%

-ocr page 67-

van het salaris blijkt onafhankelijk te zijn van de vooropleiding,
zoals MAVO of VWO. Bij specifieke beroepsopleidingen werden
de dagopleidingen (Barneveld, Oudenoord en Rotterdam), de
opleiding bij de Leidse Onderwijs Instellingen (LOI) en
opleiding door de eigen dierenarts met elkaar vergeleken. Het
salaris blijkt niet afhankelijk te zijn van de gevolgde opleiding.
De hoogte van het salaris blijkt ook niet afhankelijk te zijn van
de plaats waar de praktijk gevestigd is. Overwerk krijgt 51 % van
de assistentes betaald, waarvan twee van de drie in hun normale
uurloon.

Zevenentwintig procent wordt gecompenseerd met vrije tijd;
22% ontvangt voor hun overwerk helemaal niets.
Éénenzestig procent van de assistentes is tevreden met het
ontvangen salaris, 39% is dat niet. De hoogte van het salaris
bleek niet gerelateerd aan de mate van (on)tevredenheid
daarover. De onderstaande factoren zijn dit wèl:

— Leeftijd. Onder de 19 jaar zijn zij het vaakst tevreden, tussen
de 20 en 25 jaar het minst vaak.

— Soort praktijk. In praktijken met alleen of hoofdzakelijk
landbouwhuisdieren zijn assistentes vaker tevreden over hun
salaris dan in praktijken waar voornamelijk gezelschapsdie-
ren behandeld worden.

— Vestigingsplaats. In de grote steden (> 100.000 inwoners)
zijn de assistentes het minst tevreden over hun salaris.

— Verwachtingspatroon. Assistentes die in hun baan vonden
wat ze tevoren verwachtten zijn het meest tevreden.

Een andere factor die kan meespelen in de waardering van het
salaris is het krijgen van extra\'s. Van de geënquêteerden krijgt
76% een attentie met de feestdagen en 54% vrije behandeling of
behandeling tegen gereduceerd tarief voor eigen dieren; negen-
enveertig procent krijgt medicijnen tegen gereduceerd tarief en
19% gaat een dagje uit met de praktijk. Vier procent krijgt geen
enkel emolument. Ook bij deze vraag konden meerdere opties
aangekruist worden. Er kon geen relatie gevonden worden
tussen de tevredenheid met het salaris en de extra\'s.

Discussie

Uit de beschikbare cijfers kan een ruwe schatting van het aantal
assistentes in Nederland gemaakt worden. Eén-derde deel van
de doelgroep is btenaderd en bijna de helft van de enquêtes is
geretourneerd. Wanneer men er van uitgaat dat de niet-
geretourneerde enquêteformulieren eenzelfde beeld gegeven
zouden hebben, dan zou het aantal assistentes in Nederland 2x3
X 338 is
ongeveer 2000 zijn. Bij deze schatting is geen rekening
gehouden met mogelijk lagere respons van praktijken zonder
assistentie. Tevens bestaat de mogelijkheid dat het sturen via de
prakticus tot verlies aan respons geleid heeft.
Hoewel vergeleken met het landelijk percentage van huisdierbe-
zitters (51%) het aantal assistentes dat thuis geen dieren heeft
gering is (11,5%), lijkt het gezien de werkkring van de groep toch
eerder hoog te noemen. Waar hebben deze assistentes de zo
nodige ervaring in het omgaan met dieren opgedaan?
Het blijkt dat behalve de motivationele factor \'beroepsmatig met
dieren omgaan\' ook \'het omgaan met mensen\' een belangrijke
factor is. Wanneer we de werkzaamheden die assistentes
verrichten bezien, valt het op dat het omgaan met mensen en
communicatie tenminste zoveel arbeidstijd in beslag neemt als
het omgaan met dieren. Opvallend is dat met het stijgen van de
leeftijd de assistentes vaker aangeven dat hun motivatie om in dit
beroep te gaan werken \'omgaan met mensen\' was. De oudere
assistentes zullen gemiddeld al langer in de praktijk gewerkt
hebben en gemerkt hebben hoe belangrijk de communicatie met
cliënten is, waardoor zij nu misschien hier anders tegenaan
kijken.

Opvallend is dat zo veel assistentes part-time werken. Juist in de
dierenarts-praktijk met zijn naar hedendaagse maatstaven vaak
uitzonderlijk lange werktijden zou verwacht kunnen worden,
dat ook de assistente hele lange dagen maakt. Blijkbaar is het
organisatorisch geen groot probleem het werk in deeltijd te
verrichten, in tegenstelling tot de werkzaamheden van vrouwe-
lijke dierenartsen (4).

Een andere opvallende constatering is dat het gevolgd hebben
van beroepsonderwijs niet resulteert in een hoger salaris.
Het gemiddelde salaris is 110% van het minimum-loon. Dat is
niet hoog wanneer men kijkt naar de veelzijdigheid van het
werk; assistentes zijn echte duizendpoten. Bovendien worden
overuren lang niet altijd uitbetaald, en slechts aan één van de zes
assistentes met een toeslag.

Ook de extra\'s zijn niet overdadig. Slechts de helft heeft vrije
behandeling van eigen huisdieren of gereduceerd tarief daar-
voor. En voor medicamenten moet dikwijls de volle prijs
betaald worden.

In vergelijking met het eerder genoemde onderzoek in de
Verenigde Staten (3) zijn er een aantal opvallende verschillen.
Zo is in de VS ongeveer 40% van de assistentes ouder dan 35
jaar, tegen slechts 24% in Nederland, en is daar 12% van het
mannelijk geslacht. Komt dit misschien omdat het beroep \'over
there\' al veel langer bestaat? Voorts heeft 70% van de Ameri-
kaanse assistentes een specifieke vaktechnische opleiding, ter-
wijl in Nederiand 52% als enige opleiding die van de eigen
dierenarts heeft.

Amerikaanse assistentes geven bij \'vervelende aspecten\' aan dat
zij ontevreden zijn over de geringe kansen om hoger op te
komen.

Alle respondenten in Amerika gaven aan dat \'het werken met
dieren\' een belangrijke motivationele factor was bij de keuze van
hun beroep, terwijl maar 58% het \'omgaan met mensen\' als
belangrijk zag in dezen (percentages in Nederland respectieve-
lijk 88 en 66).

Dankbetuiging

Het in het referaat beschreven onderzoek kwam tot stand met financiële steun
van Smith-Kline Beecham.

Literatuur

1. Dillman DA. Mail and telephone surveys. The total design method. Wiley,
New York, 1978.

2. Gajentaan J. Volgende Patient. Andries Blitz, Amsterdam, 1940.

3. Gavzer K. How do employees feel about working in a veterinary practice? J
Am Vet Med Assoc 1989; 2: 182-3.

4. Kampelmacher EH. Jaarrede Jaarcongres KNMvD 1990. Tijdschr Dierge-
neeskd 1990; 115: 987-95.

5. Ridderbeks WGM. Referaat: Profielschets van de dierenartsassistente,
1991.

Aanvaard op 27 maart 1991.

-ocr page 68-

Verslag van het \'91 Agri Seminar van
Misset op 21 november 1991 in de \'Blije
Werelt\' te Lunteren.

Dit door Misset georganiseerde IKB-
varkensvleescongres concentreerde zich
op het uitgangspunt dat de integrale
ketenbeheersing (1KB) nieuwe markt-
mogelijkheden zou kunnen scheppen.
Hierover lieten sprekers van diverse
pluimage hun licht schijnen. Alhoewel
het nog wel minstens een jaar zal duren
alvorens er IKB-vlees op de markt zal
komen waren verschillende sprekers het
er over eens dat deze regeling een
belangrijke rol zal vervullen bij de ver-
betering van het imago van het varkens-
vlees bij de consument. Deze sprekers
waren ing. J. den Hartog, Secretaris van
het Produktschap voor Veevoer, ir. B. J.
Odink, Secretaris van het Produktschap
voor Vee en Vlees, ir. J. van der Vleuten,
Marketing Manager van Hendrix\' Vlees,
J. J. de Visser, Inkoopmanager Varkens-
vlees van Albert Heijn, dr. G. Eikelen-
boom, Wetenschappelijk Onderzoeker
van het Instituur voor Veeteeltkundig
Onderzoek \'Schoonoord\', mr. A. S.
Brederode, Directeur van het Voorlich-
tingsbureau Vlees, prof. dr. ir. J. Viaene,
hoogleraar aan de vakgroep Agro-Mar-
keting van de Rijksuniversiteit te Gent
en last but not least de algemeen secreta-
ris van de KNMvD, dr. Tj. Jorna.

Veevoer

Aan deze regeling zitten echter een groot
aantal toeters en bellen alvorens er
sprake kan zijn van een full-proof sys-
teem. Het begint al bij het veevoer. Het
bestuur van het Produktschap voor Vee-
voeder heeft in oktober \'91 een kwali-
teitsplan vastgesteld met als kern een
\'Good Manufacturing/Managing Prac-
tice\'-systeem (GMP). Hier gaat het om
waarborgen voor de samenstelling maar
ook voor het produceren van het vee-
voer.

Zonder GMP in de veevoersector geen
IKB-vlees. Het Produktschap voor Vee
en Vlees is de instantie die uiteindelijk
over de certificering beslist. Een IKB-
vignet wordt echter aan de produktie
bedrijven gegeven en is dus geen mer-
kindicatie als zodanig. Maar voor het
zover is, namelijk op I juli 1992, zal de
identificatie en registratie sluitend moe-
ten zijn (I & R-regeling).

Gooo Veterinary practice
Niet alleen zal de veevoedersector hun
garanties in dit beheersingssysteem waar
moeten maken indien men mee wil
doen, maar ook de dierenarts zal zich
aan de regels moeten houden anders
staat hij buitenspel. De GVP of \'Good
Veterinary Practice\' is hier uitdrukkelijk
in het geding. Deze Goede Veterinaire
Praktijkuitoefening vraagt een wat men
zou kunnen noemen transparante werk-
wijze dat wil zeggen deze is aan alle
kanten controleerbaar. Dit geldt voor de
deskundigheid, de organisatie van de
praktijk of kliniek maar ook voor de
registratie van de gebruikte geneesmid-
delen volgens een logboek en volgens
protocollen van de Diergeneesmiddelen
Advies Commissie. De GVP-Apotheek
is in dezen van cruciaal belang.

Al deze moeite is gericht op het verbete-
ren van het imago van varkensvlees. Het
vertrouwen van de consument zal dan
hopelijk toenemen hetgeen dan de afzet
ten goede zal komen. Momenteel wordt
er zo\'n 44 kg per persoon per jaar
verorberd.

De vraag is dan wel wat de varkens-
vleeseter op z\'n bord verwacht.
Marktonderzoek maakt duidelijk dat
varkensvlees als onderdeel van het ge-
hele vleesassortiment onderhevig is aan
allerlei opvattingen en verwachtingen
ten aanzien van gezondheid, bereidings-
gemakkelijkheid en diervriendelijkheid.
Een IKB-regeling kan in dezen als basis
dienen om de consument duidelijkheid
te verschaffen op die punten die eventu-
eel ter discussie staan. Daarnaast is de
regeling bedoeld (en potentieel erg effec-
tief) om de marktopvattingen terug te
koppelen naar de producent van het
varken.

De supermarkt c.q. detailhandel is de
doelgroep waar in eerste instantie de
IKB-regeling voor ontworpen is, daar-
om zijn haar wensen eveneens van zeer
groot belang als feed-back leverancier.

Berichten en verslagen

Van keten naar kwaliteits-
bewaking

Voor de AH-supermarkt bijvoorbeeld is
vlees als produkt erg interessant omdat
het een belangrijk deel van de totaalom-
zet uitmaakt, een hoge kassa-aanslag per
produkt heeft en tevens wezenlijk bij-
draagt tot de totaaluitstraling van het
winkelbeeld.

De strategie voor de toekomst is er op
gericht om op basis van IKB, vleesvari-
aties voor speciale segmenten aan te
bieden zoals:

— scharrelvarkensvlees voor de kriti-
sche consument met daarnaast

— een topkwaliteitmerk (in dit geval
Farmers Best) ten aanzien van smaak en
malsheid voor de echte liefhebber.

Kwaliteitsaspecten
Met dit laatste zijn we beland in de
sector van de kwaliteitsaspecten. We
denken daarbij aan diverse aspecten van
slachtkwaliteit, sensorische kwaliteit,
hygiënische kwaliteit, voedingswaarde
en \'ethische kwaliteit\'.
Zowel genetische als omgevingsinvloe-
den zoals klimaat, transport, etc. zijn
hierbij erg belangrijk. Het is vooral de
uniformiteit met name voor de door de
consument herkenbare sensorische kwa-
liteit die nagestreefd moet worden. Uni-
formiteit op een bepaald gewenst niveau
wel te verstaan.

Hier is nog veel te verbeteren hetgeen
met de noodzakelijke begeleiding van
uit de wetenschap zeker te verwezenlij-
ken valt.

IKB

IKB is slechts het begin in het streven om
de varkensvleeskwaliteit in de toekomst
verder te verbeteren. IKB is in feite een
garantie voor de zogenaamde generieke
kwaliteit dat wil zeggen het geeft garan-
ties omtrent produktiesystemen en om-
standigheden van het massa- respectie-
velijk bulkprodukt. Meer niet. Om te
komen tot een echt merkprodukt moe-
ten nog diverse stadia doorlopen wor-
den zoals herkomstteken, kontrolemerk
en label. Ieder stadium heeft zo zijn
criteria.

Met name voor de export is de IKB
slechts een opstapje en kan gebruikt
worden om collectief te pleiten voor het
Nederiandse produkt. Het is als kwali-
teitsonderscheiding niet voldoende als
het gaat om de promotie van de speciale
kwaliteit van het Nederlandse varkens-
vlees. IKB is defensief van aard in
tegenstelling tot merkvlees dat een meer
offensieve aanpak van de markt moge-
lijk maakt.

Het IKB-systeem heeft het voordeel dat
het de uitwisseling van de gegevens

-ocr page 69-

tussen de verschillende schakels in het
produktieproces verplicht stelt hetgeen
de communicatie geweldig lievordert.
Toch is dat niet voldoende om automa-
tisch een betere produktkwaliteit te krij-
gen tegen een lagere kostprijs. Hendrix\'-
organisatie is daarom een \'Total Quality
Management\'-campagne begonnen, ge-
richt op een uniforme en constantere
kwaliteit, een lagere kostprijs en een nog
grotere betrokkenheid van de mede-
werkers.

Dit IKB/TQM-systeem gaat uit van een
exclusieve samenwerking tussen Hypor,
Hendrix\' Voeders en Hendrix\' Vlees en
mondt uit in een produktconcept ge-
naamd \'Het Gulle Varken\' met vlees dat
alleen te koop is bij de Keurslager,
lekkerder en malser is en bovendien op
\'natuurlijker\' wijze is geproduceerd.
Daarvoor wordt dan wel 10 tot 15%
meer geld gevraagd.

De dagvoorzitter, dr. ir. L. A. den
Hartog, directeur van het Proefstation
voor de Varkenshouderij leidde de bij-
eenkomst voorbeeldig.
De discussie maakte duidelijk dat door
de vele bomen de zichtbaarheid van het
nieuwe bos nog niet optimaal is. De
verzuchting gemaakt door één van de
deelnemers tijdens die discussie, dat in
het verleden het toch ook wel mogelijk
was zonder al de bovengenoemde syste-
men een lekker stukje varkensvlees te
produceren was daar een uiting van.
In de huidige moderne veehouderij is
voor nostalgie echter geen plaats het-
geen betekent dat ook de Nederlandse
dierenarts zijn positie in dit complexe
systemencluster van al die drieletterige
afkortingen zal waar moeten maken. De
varkenshouder zal in het nieuwe sys-
teem middels te sluiten overeenkomsten
minder vrijheid van handel(en) krijgen
is de vrees van sommige critici. De
dierenarts is niet noodzakelijkerwijze
gebonden aan een contract gezien het
feit dat zijn GVP-status garant staat voor
de gevraagde bijdrage in de keten.

De tekst van de lezingen is te verkrijgen
voor diegenen die nog meer in detail
kennis willen maken met dit interessante
overzicht bij: Agri Seminar, Postbus 4,
7000 BA in Doetinchem, tel. 08340-
49656 ä ƒ 75,- exclusief BTW.
Het is uit het oogpunt van informatie-
voorziening jammer dat een dergelijke
uitgave niet op enigerleiwijze in de één
of andere gemakkelijk toegankelijke se-
rie verschijnt. Voor Misset als uitgever
moet dat toch niet zo moeilijk zijn.

fff Sybesma.

Platform

alternatieven
voor

dierproeven

Eind augustus 1986 heeft de staatssecre-
taris van het ministerie van Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur het Plat-
form alternatieven voor dierproeven of-
ficieel geïnstalleerd.

Taak van het Platform is onder meer het
adviseren van de overheid en andere
subsidieverleners over subsidiëring van
alternatieven. Bepalend is daarbij de
relevantie van het projectvoorstel in het
kader van vervanging, vermindering en
verfijning van het proefdiergebruik.
Hieronder worden verstaan onderzoeks-
methoden die leiden tot besparing van
het proefdiergebruik alsmede tot mini-
malisering van de aantasting van het
welzijn van proefdieren. De nadruk zal
liggen op de ontwikkeling en validatie
van methoden.

Het Platform bestaat uit vertegenwoor-
digers van de overheid, van industriële
ondernemingen die met dierproeven
werken en van dierenbeschermingsorga-
nisaties.

Voor subsidiëring van alternatieven is
per jaar ruim 1,5 miljoen gulden be-
schikbaar. Gedurende de afgelopen ja-
ren zijn in totaal ongeveer zestig project-
voorstellen voor subsidie in aanmerking
gekomen.

\'KI Zuid Nederland\' is een coöperatie
van rundveehouders in Noord-Brabant
en Limburg, die zich voornamelijk toe-
legt op kunstmatige inseminatie bij run-
deren. Vanaf 1981 is daar als reproduk-
tietechniek embryotransplantatie (ET)
bij gekomen.

Tot voor kort werden alle handelingen
ten behoeve van ET op het bedrijf van

Um het zoeken naar alternatieven te
bevorderen streeft het Platform ernaar
onderzoek op diverse gebieden te subsi-
diëren.

Voor de komende ronde worden vooral
voorstellen voor de ontwikkeling en
validatie van alternatieven op de vol-
gende gebieden tegemoet gezien:

— controle, produktie en ijking van
geneesmiddelen;

— farmacologisch onderzoek en onder-
zoeksmodellen;

— kankeronderzoek.
Belangstellenden worden uitgenodigd
projectvoorstellen die voldoen aan de
bovengenoemde doelstelling in te die-
nen bij de secretaris van het Platform.
Projectvoorstellen die naar het oordeel
van het Platform voldoen aan de doel-
stelling zullen worden doorgezonden
naar de Nederlandse organisatie voor
wetenschappelijk onderzoek (NWO)
voor een wetenschappelijke beoorde-
ling.

Na ontvangst van het advies van de
betreffende NWO-conunissie alterna-
tieven stelt het Platform een definitief
advies vast over de toekenning van een
subsidie.

Wanneer men in aanmerking wenst te
komen voor subisidiëring in 1993 dient
het projectvoorstel vóór 15 maart 1992
door het Platform te zijn ontvangen. In
het najaar van 1992 zal het advies aan de
subsidieverleners worden vastgesteld.
Formulieren kunnen worden aange-
vraagd bij:

Drs. P. de Greeve, secretaris Platform
alternatieven voor dierproeven, p/a Ve-
terinaire Hoofdinspectie, Postbus 5406,
2280 HK Rijswijk, tel. 070-3407032.

\'KI zuid nederland\' gaat met
een rijdend laboratorium de
boer op

de veehouders zelf uitgevoerd, waarbij
de keuken van de boerin als provisorisch
laboratorium ingericht werd. Voor de
embryo\'s die getransplanteerd worden
in runderen van hetzelfde bedrijf, waar
ook de donorkoe staat, is dit een verant-
woorde werkwijze. Voor embryo\'s die
geëxporteerd gaan worden of die vanaf
1 januari 1993 het bedrijf van herkomst

-ocr page 70-

verlaten, is deze werkwijze in de keuken
niet meer toegestaan. De embryoricht-
lijn van de EEG stelt dan eisen aan het
laboratorium, waaraan de boerderijkeu-
ken niet voldoet. Alle embryobehande-
lingen moeten uitgevoerd worden in een
permanent of mobiel laboratorium.
Door de uitgestrektheid van het werkge-
bied van \'KI Zuid Nederland\' is het niet
mogelijk om van één permanent labora-
torium gebruik te maken en is gekozen
voor een
mobiel laboratorium. Het labo-
ratorium bestaat uit truckcabine met
chassis, waarop het hele laboratorium is
bevestigd. Het kan op een nieuw chassis
worden overgebouwd. Het laborato-
rium bestaat uit twee aparte afdelingen:

— Een schone afdeling voor onderzoek
en behandeling van embryo\'s.

— Een afdeling voor apparatuur en
materialen die bij gebruik in contact
komen met de donordieren.

De wagen is voorzien van volautomati-
sche elektronisch bedienbare stabilisato-
ren, zodat de werkvlakken volkomen
horizontaal onbeweegbaar gesteld kun-
nen worden. Verder is de laboratorium-
wagen uitgerust met airconditioning,
verwarming en de benodigde laborato-
riumfaciliteiten voor het be- en verwer-
ken van embryo\'s, een invriesmachine
en een stikstofbewaarvat.

Het embryoteam van \'KI Zuid Neder-
land\', dat een erkenning heeft volgens de
EEG-embryorichtlijn heeft reeds enkele
maanden ervaring met deze werkwijze
en is zeer tevreden. Een tweede mobiel
laboratorium is in bestelling. Tevreden
zijn ook de boerinnen, die hun keuken
niet meer hoeven af te staan.

J. A. H. van Lieshout.

Daarna hebben de buitenlandse dieren-
artsen een introductieprogramma van
zeven weken gevolgd. De eerste week
van het introductieprogramma waren ze
in Den Haag, alwaar ze kennis maakten
met de diverse werkgebieden van de
RVV (vee, vlees, pluimvee, vis, groente
en fruit).

De rest van het introductieprogramma
bestond uit afwisselend theorie en prak-
tijk. De theorieweken waren in Barne-
veld, in de school waar ook de aspirant-
keurmeesters hun opleiding volgen. Tij-
dens de praktijkweken werd veel na-
druk gelegd op de keuring, de controle
en de verschillende methodieken van
bedrijfsbeoordeling. Na het introductie-
programma zijn de dierenartsen naar de
Kring gegaan.

Door het introductieprogramma zijn de
dierenartsen goed bekend met de RVV
en is hun beheersing van de Nederlandse
taal heel redelijk.

De motivatie van deze dierenartsen is
bijzonder groot. Verwacht wordt dat zij,
mede door middel van intensieve scho-
ling en begeleiding, hun taken goed
zullen uitoefenen.

Eén van de buitenlandse dierenartsen.
Anke Sitter, is enthousiast over de cur-
sus Nederlands en over de opvang in een
gastgezin: \'Het introductieprogramma
was door het praktijkgedeelte zeer inte-
ressant en het was heel nuttig om het
keuringspersoneel in de bedrijven aan
het werk te zien. Het was een grote
overstap van Duitsland naar Nederland,
maar het ging toch gemakkelijker dan ik
dacht. Dit kwam vooral door de onder-
steuning die ik heb gekregen van mijn
Nederlandse collega\'s\'.

Buitenlandse

dierenartsen
bij de rvv^

Door: Michele van Hees en Carmen
Sweerts(RVV)

Bij de Rijksdienst voor de keuring van
Vee en Vlees zijn de afgelopen maanden
6 Duitse dierenartsen aangesteld. Dit is
gedaan in verband met het tekort aan
dierenartsen in Nederland. Op het ogen-

\' Overgenomen uilA/«Name Weekbladd.d.6/ll/199l.

blik werken totaal 13 buitenlandse die-
renartsen bij de RVV, van wie er 7 uit het
voormalige Oost-Duitsland komen, 4
uit West-Duitsland, 1 uit België en 1 uit
Engeland.

De dierenartsen uit Duitsland hebben
een cursus Nederlands gevolgd van drie
weken. In deze cursus werd in de eerste
plaats aandacht besteed aan spreek- en
schrijfvaardigheid in de Nederlandse
taal. Daarnaast werd een poging gedaan
de dierenartsen de Nederlandse bedrijfs-
cultuur en omgangsvormen aan te leren.
Gedurende deze curus logeerden de
dierenartsen bij Nederlandse gastgezin-
nen.

-ocr page 71-

Naar aanleiding van onder-
staande bij de redactie ontvangen
vraagstelling, vond zij dr. Gerry
M. Dorrestein (vakgroep Patho-
logie, afd Laboratorium en Bij-
zondere Dieren) bereid om voor
de lezers een antwoord te formu-
leren.

Vraag

\'Wat is de therapie bij een benauwde
papegaai ten gevolge van aspergillose?\'

Antwoord

Inleiding

Een therapeutische benadering van een
benauwde papegaai, verdacht van
aspergillose, heeft diverse ingangen.
De ervaring heeft geleerd dat de klini-
sche diagnose aspergillose erg vaak ge-
steld wordt zonder dat dit bij sectie
bevestigd kan worden. In 1983/84 wer-
den 466 psittaciden (papegaaien en par-
kieten) postmortaal onderzocht. Hierbij
bleek in 28/466
(6%) gevallen een
Aspergillus sp. en 13 maal (3%) een
Mucor sp., Absidia sp., c.q. andere
schimmels geïsoleerd te worden (2).
Beperken we ons tot de grote pape-
gaaien (kakatoes, grijzeroodstaarten,
amazones en ara\'s) dan bleek uit 18%
vogels een schimmel (24x
Aspergillus
sp.) te groeien, waarvan 23/110 (21%)
bij grijzeroodstaarten en amazones. Niet
al deze papegaaien vertoonden klinisch
benauwdheidsverschijnselen.
Schimmelinfecties (aspergillose en can-
didiase) kunnen bij een slechte hygiëne
of zoötechnische fouten, problemen ge-
ven. Veel vaker echter is door de eenzij-
dige voeding de weerstand van de pape-
gaai zo verminderd, dat deze infecties
gemakkelijk aanslaan. Bij 85% van de
grote papegaaien met een chronische
schimmelinfectie werd tevens een meta-
plasie van het epitheel van de speeksel-
klier vastgesteld. Hierbij was dus sprake
van een deficiënte voeding (1).

Figuur 1. Een lengte-doorsnede van de trachea met syrinx van een grijzeroodstaartpapegaai met een
mycotische syringitis.

a. trachea; b. syrinx-musculatuur; — prop mycotish materiaal.

Een zeer acute en heftige benauwdheid
Een zeer acute en heftige benauwdheid,
vaak eindigend met de dood van de
vogel, wordt gezien bij een metaplasti-
sche verandering van de syrinx en/of
hoofdbronchiën, vaak geïnfecteerd met
Aspergillus sp. (3). Deze patiënten zijn
plotseling of aangevalsgewijs acuut en
heftig benauwd, vaak stikken ze na korte
tijd. Het acute beeld kan worden veroor-
zaakt doordat het mycotisch materiaal
door afstoting van het onderliggende
epi\'heel los raakt en door verplaatsing
het lumen van de trachea ter plaatse van
de vernauwing in de syrinx afsluit (fi-
guur I). In andere gevallen wordt een
krampreactie door de syrinx op basis
van de aanwezige schimmelprop ver-
moed.

De therapeutische behandeling dient
gericht te zijn op de directe luchtvoorzie-
ning van de patiënt en het verwijderen
van de prop uit de luchtwegen. Levens-
reddend is het aanprikken van de ach-
terste thoracale of abdominale luchtzak
met een trocard, zoals ook wordt aange-
geven voor endoscopie. Via deze ope-
ning kan de patiënt l^demd, en indien
nodig genarcotiseerd worden (5). Ver-
volgens kan via tracheoscopie de oor-
zaak van de acute benauwdheid worden
vastgesteld. Een zichtbare \'prop\' kan
soms door afzuigen verwijderd worden.
Als een andere mogelijkheid wordt ook
aangegeven de prop met een endoscoop
voorzichtig dieper in de hoofdbronchus
te duwen. Ook een chirurgische benade-
ring wordt aangegeven. In alle gevallen
wordt aanbevolen intratracheaal amfo-
tericine B (1 mg/kg in 1-2 ml steriel
water) toe dienen (4). Als behandel-
schema wordt aangehouden: éénmaal
daags 1 mg/kg in 1-2 ml steriel water
gedurende 12 dagen, gevolgd door de-
zelfde dosis elke tweede dag gedurende
5 weken (7).

Vraag en antwoord

De benauwde papegaai

Een andere mogelijkheid van acute my-
cotische problemen is de inhalatie van
grote aantallen schimmelsporen. Dit
beeld wordt zelden onderkend bij indi-
viduele dieren. Voorbeelden die bij post-
mortaal onderzoek gezien werden zijn
problemen met beschimmelde bodem-
bedekking, pellets of nestmateriaal.
Vaak betreft het vogels in een goede
voedingstoestand. Bij sectie werd een
heftige, acute pneumonie gezien met
door de gehele long verspreid kleine
mycotische haardjes. Histologisch werd
vooral een heftige reactie met macrofa-
gen en reuscellen rond spruitende schim-
melsporen gezien.

De ervaring heeft geleerd dat, in geval
van verder gezonde vogels, de sterfte
meestal 10 dagen na infectie ophield,
ook zonder speciale behandeling. De
overlevende vogels waren vermoedelijk
in staat de infectie door een optimale
afweer te overwinnen en/of waren min-
der massaal geïnfecteerd.
Essentieel is in dit geval de oorzaak
opsporen om herhaling te voorkomen.
In een aantal gevallen ontwikkelt zich
een chronische aspergillose die zich be-
perkt tot de longen (figuur 2).

Chronische schimmelinfecties
Chronische schimmelinfecties geven zel-
den primair ademhalingsproblemen,
tenzij door directe mechanische obstruc-
ties. Alleen in het eindstadium wordt
soms een benauwdheid gezien. Meestal
zijn vooral vermagering en matheid de
belangrijkste symptomen.
In vele gevallen waarbij schimmelinfec-
ties worden gediagnostiseerd of ver-

-ocr page 72-

moed is er een andere primaire oorzaak.
Gedacht kan worden aan anemiën ver-
oorzaakt door een voedingsdeficiëntie.
Ook immunosuppressieve werking van
antibiotica (met name tetracyclines) kan
de afweer tegen mycotische infecties
verlammen.

De diagnostiek bij het levende dier is
vaak moeilijk, en vaak gebaseerd op niet
specifieke klinische verschijnselen,
bloedbeeld, niet reageren op antibiotica
(contra-indicatie), röntgenfoto\'s, posi-
tieve
Aspergillus-]^vittV uit de trachea
(dubieus criterium), serologisch onder-
zoek (niet routinematig mogelijk in Ne-
derland), etc. Een definitieve diagnose
kan gesteld worden via endoscopie
waarbij men de processen kan zien,
gevolgd door cytologisch en/of histolo-
gisch onderzoek en een kweek van
verzameld materiaal uit de processen.
In geval van een verdenking van een
chronische schimmelinfectie zal, na een
drastische dieetverbetering, een medica-
menteuze therapie gewenst zijn. De
gerichte therapeutische mogelijkheden
zijn tot nu toe zeer beperkt. De behande-
ling dient vooral gericht te zijn op een
verbetering van de algehele conditie van
de patiënt. Het opheffen van mogelijke
deficiënties is essentieel.
Vaak is er bij een chronische infectie
sprake van een infectie met
Aspergillus
fumigatus.
De resultaten van een gevoe-
ligheidstest van 21
A. fumigatus-%tm\\-
men en 20 C. a/Z>(ca/iy-stammen is te
zien in tabel I.

Gebaseerd op deze gegevens lijkt er geen
zinvolle of praktisch haalbare medica-
menteuze therapie beschikbaar te zijn
voor toepassing bij mycotische respira-
toire aandoeningen. Ook al omdat de
is de luchtzakwand door schimmeldra-
den, necrose en purulent materiaal ver-
dikt of zelfs het lumen opgevuld (figuur

3).

Met uitzondering van ketoconazole en
5-fluorocytosine worden de antimyco-
tica niet in voldoende mate uit het
darmkanaal geresorbeerd.
Slechts één
Aspergillus fumigatus-sXam
was gevoelig voor een fermacotherapeu-
tisch bereikbare bloedspiegel van keto-
conazole. Bij 10 andere
Aspergillus-
stammen trad een geringe, doch aan-
toonbare remming op. De gebruikelijke
dosis voor ketoconazole is 20-30 mg/kg
2-maal daags gedurende minimaal 2
weken. Bij langdurige toediening kan
regurgitatie en een (reversibele) leverbe-
schadiging optreden.
5-Fluorocytosine (Ancoban®, Roche)
geeft een duidelijk beter beeld. De aan-
bevolen dosering is 100-250 mg/kg per
os, elk 12 uur gedurende 14 (21) dagen

(7).

Een inhalatietherapie, waarbij het anti-
mycoticum verneveld wordt, wordt ook
als mogelijkheid aang^even. Mede op
grond van farmacodynamische overwe-
gingen moet een direct therapeutisch

chronische mycotische processen in de
longen veelal bestaan uit schimmeldra-
den met necrosemateriaal omgeven
door een weinig doorbloede bindweef-
sellaag met heterofielen en macrofagen.
In de luchtzakken liggen de mycotische
processen als schotels op de wand; vaak

Tabel 1. Gevoeligheidstest van Aspergillus sp. (21) en C. albicans (20) uitgedrukt in %.

Fluorocytosine

81

1(X)

Clotrimazole

95

30

Ketoconazole

5

30

Miconazole

29

35

Amfotericine B

29

15

Griseofulvine

5

0

Nystatin

57

55

-ocr page 73-

effect betwijfeld worden. Lokale effec-
ten op de voorste luchtwegen zijn niet
helemaal uit te sluiten.
Indien er al door een medicamenteus of
anderszins therapeutisch ingrijpen een
effect optreedt, dan mag toch op grond
van de vaak uitgebreide chronische ver-
anderingen niet gerekend worden op
een indrukwekkend herstel op korte
termijn. Men dient de eigenaar altijd
voor te bereiden op een lange herstelpe-
riode.

Ongeacht voor welke klacht een pape-
gaai op het spreekuur komt, zorg ervoor
dat de eigenaar ervan overtuigd wordt
dat het dieet goed moet zijn.

Literatuur

1. Dorrestein GM. Vitamin A deficiency and
mycotic infection in parrots. In: Boerhaave
Course: Human and animal mycosis. Med. Fac.
of Leiden University, 1978: 51-5.

2. Dorrestein GM, Buitelaar MN, Hage MH van
der, Zwart P. Evaluation of a bacteriological
and mycological examination of Psittacine
birds. Avian Diseases 1985; 29: 951-62.

3. Dorrestein GM, Kaal GThF. De papegaai;
therapeutische mogelijkheden. Diergeneeskd
Memorandum 1982; 29: 52-97

4. Redig PT. Aspergillosis. In: Kirk RW (ed):
Current Veterinary Therapy VIII. Small Ani-
mal Practice. Philadelphia, WB Saunders
Company 1983; 611-3.

5. Rode JA, Bartholow S, Ludders JW. Ventila-
tion through an air sac cannula during tracheal
obstruction in ducks. Journal of the Associ-
ation of Avian Veterinarians 1990; 4: 98-102.

6. Westerhof I, Lumeij JT. An introduction to
avian therapeutics. In: Proc 2nd European
Symposium on Avian Medicine and Surgery,
Utrecht 1989; 55-78.

7. Yearout DR, Aspergillosis. Treatment and pre-
vention. In: Proc Basic Avian Medicine Sym-
posium. Association of Avian Veterinarians
Annual Conference 1988 Houston, Texas
1988; 49-57.

Ingezonden

(Buiten verantwoordelijkheid van de redactie)

Alfa-

chloralüse

Geachte Redactie,

Zoun en Peeters vermeldden een geval
van alfachloralosevergiftiging bij wilde
vogels en kippen (Tijdschr Dierge-
neeskd 1991; 18: 887-8)

In de valkerij zijn voor de training van
jonge jachtvogels soms levende prooi-
dieren nodig. Tussen 1947 en 1953 hield
ik me enkele malen bezig met het levend
vangen van kraaien door middel van
alfachloralose (Corbodor, een aardige
woordspeling van de Belgische fabri-
kant: corbeau d\'or of Ie corbeau dort?).
De stof is een condensatieprodukt van
glucose en chloralhydraat (verwarmd au
bain-marie). Het is mij onbekend dat het
\'enkele generaties geleden als verdo-
vingsmiddel ook voor paarden werd
gebruikt\'. Bedoelen schrijvers het nog
steeds gebruikte choralhydraat? De do-
sering voor oraal gebruik bij het levend
vangen van kraaien is 0,27% en van
duiven 1,5% (in graan). Letale doses
voor deze soorten zijn respectievelijk 40
mg (15 g graan a 0,27%) en 80 mg (5 g
graan a 1,5%) en voor de ekster 200 mg.
De concentratie in het lokvoer is afhan-
kelijk van de te vangen soort in verband
met verschillende eetgewoonten en de
per soort verschillende effectieve dosis.
Dat niet-bedoelde soorten wilde vogels
van het behandelde lokvoer eten is in de
praktijk erg moeilijk te voorkomen.
Dat de te vangen soort teveel eet kan
met aanpassing van de concentratie
alleen niet volledig voorkomen worden.
Hiervoor is ook continue controle bij de
voerplaats nodig (verwijdering van de
vogels die door klinische verschijnselen
als ongecoördineerde gang aangeven dat
het gewenste effect bereikt is). Het le-
vend vangen met alfachloralose werkt
prima. De veiligheid is te regelen door
de concentratie in het lokaas en door
zeer arbeidsintensieve controle.
Ik ben het met Zoun en Peeters eens dat
het middel om deze laatste reden beter
niet gebruikt kan worden voor dit doel.
Geheel oneens ben ik het met de centrale
plaats die zij in hun wel erg summier
gedocumenteerde artikel geven aan een
verkeerde keus van middel en dosering.

Dat middel is niet zo verkeerd en over
een dosering wordt gezwegen.
Centraal hoort te staan als oorzaak van
de droevige nevenverschijnselen in hun
\'opmerkelijk praktijkgeval\', de absoluut
onprofessionele aanpak. Kippen die
voer met alfachloralose geacht worden
op te nemen lusten ook onbehandeld
kippevoer. Dit kan gestrooid worden in
een vangkooi. Contact met een plaatse-
lijke WBE (Wildbeheereenheid) of ja-
gersvereniging zou tot de keuze van een
andere vangmethode (vangkooi) geleid
hebben: eenvoudiger, met minder
neveneffecten en beter resultaat.
G. J. van Nie\'

Naschrift
Wij zijn collega Van Nie zeer erkentelijk
voor zijn aanvullingen en commentaar
op onze beschrijving van een geval van
alfachloralosevergiftiging bij wilde vo-
gels (1).

Hij heeft waarschijnlijk volkomen gelijk
als hij stelt dat in de onderhavige situatie
sprake is van een weinig professionele
aanpak. Echter, het is niet onze taak om
een oordeel te vellen over de mate van
deskundigheid waarin gepoogd wordt
om overlast door vogels te beperken.
Onze taak is om ondubbelzinnig de
doodsoorzaak vast te stellen, en daar-
naast te waarschuwen c.q. te adviseren
inzake maatregelen om herhaling te
voorkomen.

Alfachloralose is inderdaad een conden-
satieprodukt van glucose en choralhy-
draat. Het heeft zowel stimulerende als
dempende effecten op het centraal ze-
nuwstelsel. Dat alfachloralose in het
verleden wel werd gebruikt als narcoti-
cum kan in de (oudere) handboeken
worden nageslagen, zie bijvoorbeeld (2).
Het middel wordt snel geabsorbeerd, en
is dan ook in het algemeen snel werk-
zaam. In dat opzicht kan men spreken
van een \'goed\' produkt. Voor een uitvoe-
rige behandeling van de farmacologie en
toxicologie van alfachloralose wordt
overigens verwezen naar het overzichts-
artikel van Lees (3).
Onze opmerking betreffende de geringe
therapeutische marge is gebaseerd op
het gegeven dat men in situaties zoals
door ons beschreven altijd geconfron-
teerd wordt met meer vogelsoorten (en
zelfs ook andere diersoorten) dan die
welke men wenst te verwijderen. Aan-
gezien de effectieve dosering van alfach-
loralose voor de meeste kleine dieren
inclusief vogels gelegen is tussen de 40
en 100 mg per kg lichaamsgewicht, en

\' G. J. van Nie, praktizerend dierenarts. Broek-
straat 9, 7223 Baak.

-ocr page 74-

de LD50 tussen de 100 en 500 mg per kg
lichaamsgewicht, is het naar onze me-
ning gerechtvaardigd om hier te spreken
van een (te) geringe therapeutische
marge. Daarenboven is het toepassen
van een inderdaad zeer arbeidsinten-
sieve controle heden ten dage nauwe-
lijks mogelijk. Wij twijfelen trouwens
aan de praktische uitvoerbaarheid in
dergelijke gevallen. In een klinische
situatie, waarbij één of enkele dieren van
één soort genarcotiseerd moeten wor-
den, ligt dat uiteraard geheel anders.
Collega Van Nie heeft overigens zelf
geruime tijd geleden in dit tijdschrift een
vergiftiging van roofvogels door alfa-
chloralose beschreven (4), daarbij con-
cluderend dat dit middel als afweermid-
del voor vogels niet gebruikt zou mogen
worden. Inmiddels zijn, zoals bekend, de
toelatingen van alfachloralose als af-
weermiddel én als bestrijdingsmiddel
ingetrokken.

Dat wij in onze beschrijving (1) zwijgen
over de toegepaste dosering wordt ver-
oorzaakt door het gegeven dat de ge-
bruikte dosering ons niet bekend was.
Niettemin hebben wij moeten vaststel-
len dat niet alleen de bedoelde kippen,
maar ook andere vogels aan een alfa-
chloralosevergiftiging zijn gestorven.
Derhalve is, alle aspecten overwegende
ons inziens de conclusie gerechtvaardigd
dat hier een onjuist middel op een
onjuiste manier werd toegepast.
Wij onderschrijven de opmerking van
collega Van Nie dat het in dergelijke
gevallen aanbeveling verdient om che-
mische middelen te vermijden. Zijn
opmerking dat kippen ook onbehandeld
voer lusten is in dat kader zeer behar-
tenswaardig.

Als onze beschrijving van de casus,
samen met de reactie van collega Van
Nie, tot resultaat heeft dat de lezer zich
meer bewust wordt van de risico\'s van
het al te snel toepassen van chemische
middelen, dan zijn naar onze mening hij
zowel als wij in die opzet geslaagd.
P.E. F. Zoun en H. Peters\'
Literatuur

1. Zoun PEF en Feelers H. De dader ligt niet
altijd op het kerkhof - een geval van alfachlo-
ralosevergiftiging bij wilde vogels. Tijdschr
Diergeneeskd 1991; 116: 887-8.

2. (Dettingen WF van. Poisoning - a guide to
clinical diagnosis and treatment. WB Saun-
ders Cy, Philadelphia 1958: 289-90.

3. l.ees B. Pharmacology and toxicology of
alfachloralose - a review. Vet Ree 1972; 91:
330-3.

4. Nie GJ van. Mogelijke chloralosevergiftiging
bij buizerds. Tijdschr Diergeneeskd 1975;
100: 1052-3.

I Centraal Diergeneeskundig Instituut, LeIysUd.

□ver

solidariteit
gesproken

Geachte Redactie

Hoeveel invloed een vraag in een een-
voudige enquête op een velletje papier
met alleen ja of nee op het leven van een
toekomstige dierenartsenweduwe/wees
kan hebben bleek mij bij een bezoek aan
de jaarvergadering van het bestuur pen-
sioenfonds dierenartsen op 30 septem-
ber 1991. De uitslag van een onder
praktizerende dierenartsen gehouden
enquête bleek te worden besproken.
Maar liefst 80% van de praktizerende
dierenartsen bleken hun \'stem\' te heb-
ben uitgebracht voor uitbreiding van
hun eigen pensioen met 15%, ten koste
van het pensioen van de overlevende
partner, die al dan niet met kinderen
onverwacht alleen zal komen te staan.
Een reductie van maar liefst 30% (effec-
tief 20%). Over solidariteit gesproken of
hebben we allemaal bewust met onze
partner overlegd?

Het bestuur was verrast dat de vrouwe-
lijke geënquêteerden ook in zo grote
getalen voor het voorstel hadden ge-
stemd. Waarom eigenlijk. Zij zijn name-
lijk in de praktijk (lees maatschappij)
meestal de dupe. Een vrouw boven de
40 zeker met kinderen, komt moeilijk
meer aan de slag en landelijk gezien
komt de vrouw wel degelijk in het
geweer, nu de nieuwe algemene nabe-
staandenwet op stapel staat.
Drie mogelijkheden voor dit enquête-
gedrag:

1. De vrouwelijke collegae, zijn toch
gehuwd met een werkende partner,
die zich best zal kunnen redden
(inclusief kinderen).

2. Zij denkt net zo egoïstisch als haar
mannelijke collega,

3. Of zij realiseert zich niet dat haar
partner of kinderen dit ook kan
overkomen.

Laat ik het op dit laatste houden; ook
voor wat betreft de mannelijke geënquê-
teerden die ik even buiten schot hield. Er
moet mijns inziens ook niet zozeer bij
het man- of vrouwelijke geslacht ge-
zocht worden voor dit stemgedrag als
wel bij het pensioenfonds welke de
enquête mogelijk te lichtzinnig heeft
geïnterpreteerd.

Of is de 100% uitkering gewoon te duur
voor het pensioenfonds, en was de
vraagstelling te suggestief! Het was toch
niet voor niets dat er bij de oprichting
van het pensioenfonds ak bijzonderheid
voor een 100% uitkering is gekozen voor
de nabestaanden van de overieden die-
renarts. Een eveneens op de vergadering
aanwezige partner van een dierenarts en
een gepensioneerde collega toonden ook
hun ongerustheid en op ons aandringen
zullen alle leden pensioengerechtigden
nog eens geattendeerd worden op het
feit en invloed van deze enquête, die
meer als een hoofdelijke stemming is
verwerkt.

Twijfel heb ik, hoeveel leden collega\'s
bij het invullen van deze enquête zich
hebben gerealiseerd dat zij hiermee een
vonnis uitspraken over mogelijk hun
partner en/of kinderen.
Ik was als alleenstaande hierover nogal
verbaasd, je zou gaan vermoeden dat er
meer alleenstaanden dan gebonden col-
lega\'s op deze enquête hebben gere-
ageerd.

Aangezien ook de aanspraken op de
AWW staan te wankelen met de invoe-
ring van de nieuwe Algemene Nabe-
staanden Wet, lijkt het me zaak om de
leden van het pensioenfonds en met
name de mogelijke nabestaanden nog
eens extra op deze wijziging te attende-
ren.

Almere J. D. Vrieze

Naschrift
Het bestuur van het pensioenfonds
waardeert de betrokkenheid van de heer
Vrieze ten aanzien van de eventuele
wijziging van het nabestaandenpensioen
van het pensioenfonds. Diens presenta-
tie is echter eenzijdig en zijn weergave
van de benadering door het bestuur is
niet correct, waardoor een verkeerde
beeldvorming kan ontstaan over de op-
zet en de bespreking van de enquête. Zo
is bijvoorbeeld de bespreking van de
enquête op 30 september jongstleden
bepaald niet uit de lucht komen vallen.
In de daaraan voorafgaande maanden
zijn alle deelnemers uitvoerig geïnfor-
meerd, door middel van circulaires en
het artikel in het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde.
De uitslag van de enquête is
vervolgens in de deelnemersvergadering
besproken, waarbij in de daaraan voor-
afgaande agenda de beleidsvoornemens
en de verdere procedure zijn toegelicht.
In genoemde deelnemersvergadering is
ondermeer aan de orde geweest dat ook
een meerderheid van de vrouwelijke
deelnemers voor wijziging van het nabe-
staandenpensioen was. Het bestuur heeft
daar geen verdere conclusies of diep-
gaande analyses aan verbonden.

-ocr page 75-

De vraagstelling van de heer Vrieze \'of
de 100%-uitkering gewoon te duur voor
het pensioenfonds is\', en het gesugge-
reerde verband met de enquête is mis-
plaatst en wijst op gebrek aan inzicht in
de opzet van de pensioenregeling voor
dierenartsen. Het pensioenfonds is van
en voor de deelnemers, gewezen deelne-
mers en hun nagelaten betrekkingen.
Een eventueel toekomstig lager nabe-
staandenpensioen wordt vertaald in een
hoger ouderdomspensioen en/of lagere
koopsom ten behoeve van de deelne-
mers zelf De in het verleden opge-
bouwde aanspraken en de reeds inge-
gane pensioenen blijven voorts
ongewijzigd gehandhaafd.
In hoeverre de deelnemers zich de con-
sequenties van een eventuele wijziging
hebben gerealiseerd en of zij al dan niet
overleg hebben gepleegd met hun part-
ner is door het bestuur moeilijk vast te
stellen. Het bestuur heeft in elk geval het
nodige gedaan om die consequenties
onder de aandacht te brengen. In een
tweede circulaire is expliciet gewezen op
het belang van overleg met de eventuele
partner. Ook het door de heer Vrieze
verwoorde vermoeden, dat er meer al-
leenstaanden dan gebonden collega\'s op
de enquête hebben gereageerd, is niet
juist. Het pensioenfonds telt ruim 2100
deelnemers, waarvan er ruim 400 niet
gehuwd zijn en geen partnerpensioen
hebben, 1389 deelnemers retourneerden
de enquête.

Zoals in de agenda van de deelnemers-
vergadering reeds eerder aangegeven,
zullen bij verdere bespreking van dit
onderwerp in de deelnemersvergadering
van september 1992, eventuele voorstel-
len verder uitgebreid gemotiveerd en
met cijfervoorbeelden worden toege-
licht. Ook mogelijke nieuwe ontwikke-
lingen op het gebied van de huidige
weduwen- en wezenwet zullen daarbij
zeer zeker worden betrokken.

Het bestuur van de Stichting
Pensioenfonds voor Dierenartsen.

Sticker

Geachte Redactie,

De reactie van de Commissie voor
Advies voor de Beroepsuitoefening van
de Vrouwelijke Dierenarts en de Neder-
landse Vereniging van Dierenartsvrou-
wen in het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
van 1 december 1991 (pagina
1212), naar aanleiding van de door mij
vervaardigde sticker, illustreert op een
werkelijk onnavolgbare wijze het onver-
mogen om een cartoon als cartoon te
beoordelen.

De letterlijke interpretatie van zowel de
tekst als de afbeelding op de sticker
getuigen van een volstrekte humorloos-
heid, alsmede een gebrek aan relativer-
ingsvermogen bij beide groepen.
Overigens, als we het dan serieus moe-
ten houden, komt het vrouwbeeld van
de Commissie VDA en de NVvD zeer
eenzijdig en aanmatigend op mij over:
immers, wat is er mis met de vrouw op
de tekening?!

Wat jammer tenslotte, dat beide groepen
niet om zich zelf kunnen lachen! Ik doe
dat als (vrouwvriendelijk) prakticus en
lid van de KNMvD bijna dagelijks, dus

ik weet waarover ik spreek,..... eh.....

teken.

Lemmer

H. Vrieselaar

Hormonen,

ouder
worden en
kanker

Geachte Redactie,

De bijdrage van W. Misdorp en J.
Rothuizen in de aflevering van 1 decem-
ber 1991 (Tijdschr Diergeneeskd 1991;
116: 1194-5) over hormonen, ouder
worden en kanker ontlokt mij twee
ongewone reacties. In het symposium,
aan dit onderwerp gewijd op 20 septem-
ber aan de Faculteit kwam de relatie ter
sprake tussen de \'pil\' en borstkanker bij
de Qonge) vrouw.

Laat nou net onze huisarts mijn 17-
jarige dochter ongevraagd(!) (waar-
schijnlijk goedbedoeld) het gebruik van

de pil warm aanbevolen hebben.....

Zou mijn voorschrijfgedrag ook weieens
vergelijkbaar zijn, vroeg ik mij niet
zonder schrik af

Aan het einde van het artikel wordt de
laatste spreker op het symposium in
herinnering geroepen: \'Dr. J. Meites
(USA),
de eminence grise van het gezel-
schap gaf een fraai overzicht van.....\'.

Daarmee wordt gesuggereerd, dat Mei-
tes met zijn voordracht op de voorgrond
trad.

De betekenis van \'eminence grise\' gaat
terug naar Père Joseph, vertrouweling
van Richelieu; een intimus, die juist
opereerde op de achtergrond (grise!) en
wiens belangrijke rol in de beeldvor-
ming van Richelieu (vooralsnog) ver-
borgen bleef

Aangezien wij Nederlanders de onder-
scheiding \'eminence grise\' vaak ver-
keerd gebruiken is het wellicht aardig
om de origine en goede betekenis ervan
te kennen.

W.J.P Coops,
Capelle a/d IJssel.

Nieuw[s] van

de industrie

Droogvoer voor de hond
Een nieuw jasje voor een vertrouwde
product-range

Het begin van het nieuwe jaar brengt
tevens een aantal vernieuwingen voor de
Waltham-dieetrange. Het huidige assor-
timent wordt uitgebreid met drie droog-
voer-variëteiten voor de hond, te weten
het Canine Low Protein, het Canine
Low Fat en het Canine Calorie Control
dieet.

De nieuwe droogvoer-variëteiten bie-
den het voordeel van gebruiksgemak in
combinatie met extra variatie-
mogelijkheden en zijn met name voor
grote honden de ideale aanvulling op het
bestaande Waltham assortiment.
Tegelijkertijd is de huidige range in een
nieuw jasje gestoken en nu verkrijgbaar
in praktische stevige (recyclebare, mi-
lieu- en gebruiksvriendelijke) blikken.
Tenslotte hebben de Waltham-diëten
een nieuwe signatuur gekregen: Pedi-
gree voor de hond en Whiskas voor de
kat.

De vernieuwde Waltham-range wordt
ondersteund door een uitgebreid infor-
matiepakket. Gedetailleerde weten-
schappelijke informatie is verwerkt in
een nieuw compendium en kort samen-
gevat in een handige dieetwijzer. Voor
de huisdiereigenaren is een serie pro-
duktfolders, verpakt in een overzichte-
lijke folderbox, beschikbaar.
Voor meer informatie, inclusief aanvra-
gen van bezoeken en/of inhouse trainin-
gen, kunt u contact opnemen met de
Waltham Veterinaire Service, Ant-
woordnummer 10013,5460 VB Veghel,
telefoonnummer 04130-49555.

-ocr page 76-

1. Algemeen
Het veterinair tuchtrecht neemt in de
Wet op de uitoefening van de dierge-
neeskunde 1990 (WUD) en daarmede
in de benadering van de gezondheids-
zorg voor dieren een zeer belangrijke
plaats in.

De gezondheidszorg voor dieren is niet
alleen voor dieren en hun eigenaren,
maar ook nationaal-economisch van
grote betekenis. Een verantwoord uitge-
voerde gezondheidszorg is van direct
belang voor de volksgezondheid en een
goede kwaliteitsbewaking van dierlijke
Produkten voor binnen- en buitenland.
Een verantwoorde gezondheidszorg is
echter ook van grote betekenis voor de
dierziektenbestrijding alsook voor een
adequate uitoefening van diergenees-
kunde in de eerste lijn met name daar
waar het gaat om het voorschrijven en
toepassen van gekanaliseerde dierge-
neesmiddelen en andere wachttermijn-
middelen.

De dierenarts, de dierverloskundige en
kastreur alsook de paraveterinair, ver-
vullen op al de zoeven genoemde terrei-
nen een verantwoordelijke rol. Hun
handelen kent een grote verscheiden-
heid. Het is van belang dat deze hande-
lingen kunnen worden getoetst aan alge-
mene normen van verantwoord en
zorgvuldig beroepshandelen. Daarvoor
is een tuchtrecht bij uitstek geschikt. Het
biedt de mogelijkheid om slagvaardig bij
concrete situaties normerend te kunnen
optreden.

Bij de invulling van het tuchtrecht is de
wetgever er van uitgegaan dat het tuch-
trecht zich alleen diende uit te strekken
tot gedragingen die ontoelaatbaar zijn
uit een oogpunt van algemeen belang.
Het wettelijk gecreëerde tuchtrecht heeft
derhalve niet de bescherming van de
belangen van een specifieke beroeps-
groep op het oog. In de hiernavolgende
paragrafen zal aandacht worden besteed
aan diverse aspecten van het tuchtrecht
voor de dierenarts.

Mededelingen VD

Het veterinair tuchtrecht

Directie juridische en

bedrijfsürganisatürische zaken

Mr. M. L L. E. Baron de Löe

2. Het tuchtvergrijp
Het tuchtrecht is voor wat betreft dieren-
artsen in principe zowel van toepassing
op de praktizerende als niet-praktize-
rende dierenarts voor zover hij dierge-
neeskundige handelingen verricht.
Zo merkt artikel 14 in onderdeel a
ondermeer als tuchtvergrijp aan het
door enig handelen of nalaten te kort
schieten in de diergeneeskundige zorg
die een dierenarts in zijn hoedanigheid
behoort te betrachten ten opzichte van
een dier met betrekking tot welk zijn
hulp is ingeroepen. Hieronder vallen
niet alleen bijvoorbeeld de zogenaamde
kunstfouten maar ook het lichtzinnig of
onzorgvuldig voorschrijven, verstrek-
ken of toepassen van diergeneesmidde-
len. Ook kan daaronder worden ge-
bracht het nalaten van het stellen van
een diagnose.

Deze bepaling is op zich ook van toepas-
sing op een niet-praktizerend dierenarts
bijv. een prakticus in ruste of een keu-
ringsdierenarts. Maatstaf is of er sprake
is van uitoefening van de diergenees-
kunde in de zin der wet, dat wil zeggen
het als beroep verrichten van in artikel 1
van de wet opgesomde handelingen.
Daarvan kan al worden gesproken in-
dien die handelingen bij een dier of
dieren van een ander, hetzij een of meer
malen tegen betaling, hetzij meermalen
gratis worden verricht.
De keuringshandeling sec van een keu-
ringsdierenarts valt er uiteraard niet
onder. Alleen op de praktizerende die-
renarts — dus de \'echte beroepsbeoefe-
naar\' van de diergeneeskunde — heeft
het bepaalde in artikel 14, onderdeel b,
betrekking. Hierin wordt namelijk als
tuchtvergrijp aangemerkt het op andere
wijze zodanig te kort schieten in hetgeen
van een dierenarts als beoefenaar van de
diergeneeskunde mag worden verwacht,
dat daardoor voor de gezondheidszorg
voor dieren ernstige schade kan ont-
staan.

Dit betekent dat ook tuchtrechtelijk kan
worden opgetreden te^en gedragingen
die los staan van zijn daadwerkelijke
uitoefening van de diergeneeskunde. Zij
kunnen de beroepsuitoefening in ruime
zin raken en een verwijtbare gedraging
zijn wegens schadelijke gevolgen voor
de gezondheidszorg voor dieren. Te
denken valt hierbij aan bijv. het weige-
ren mee te werken aan een entingspro-
gramma, het niet zorg dragen voor een
adequate vervanging bij ziekte of afwe-
zigheid, slechte bereikbaarheid, het ach-
terhouden van informatie omtrent infec-
tiehaarden of het stelselmatig in
discrediet brengen van de gezondheids-
zorg. Eén en ander houdt in, en dat geldt
in het bijzonder ten aanzien van het
voorschrijven, verstrekken en toepassen
van diergeneesmiddelen dat een toetsing
aan algemene normen van verantwoord
en zorgvuldig beroepshandelen zal
plaatsvinden. Een preciesering van die
normen zal geschieden door het veteri-
nair tuchtcollege en veterinair beroeps-
college.

3. Samenloop tuchtrecht en
strafrecht
Een gedraging kan aanleiding geven tot
zowel straf- als tuchtrechtelijke afdoe-
ning. Er bestaat geen \'natuurlijke\' rang-
orde bij de keuze voor straf- of tucht-
rechtelijke toetsing van een gedraging.
In principe is het mogelijk dat er zowel
strafrechtelijke afdoening door de straf-
rechter als een tuchtrechtelijke afdoe-
ning door de tuchtrechter plaatsvindt,
doch dit zal meer uitzondering zijn dan
regel waarbij dan bovendien rekening
zal worden gehouden met de reeds
elders opgelegde maatregel.

4. De op te leggen maatregelen
Indien een dierenarts zich naar het
oordeel van de tuchtrechter heeft schul-
dig gemaakt aan een tuchtvergrijp dan
kan het desbetreffende tuchtcollege een
straf, maatregel genoemd, opleggen. In
artikel 16 van de WUD 1990 worden
deze genoemd:

a. een waarschuwing;

b. een berisping;

c. een geldboete van ten hoogste
ƒ5000,-;

d. een gehele of gedeeltelijke schorsing
voor ten hoogste een jaar van de
bevoegdheid de diergeneeskunde te
mogen uitoefenen;

e. een gehele of gedeeltelijke ontzeg-
ging van de verleende bevoegdheid.

De maatregelen genoemd onder a-d
kunnen, die onder e moeten ingevolge
de WUD bekend worden gemaakt in de
Staatscourant en andere door de tuch-
trechter aan te wijzen nieuwsbladen.

-ocr page 77-

5. De tuchtcolleges
De wet kent een: veterinair tuchtcollege
en een veterinair beroepscollege. Indien
de klacht gericht is tegen een dierenarts
houdt het veterinair tuchtcollege zitting
in een samenstelling bestaande uit vijf
leden, te weten een rechtsgeleerd voor-
zitter en vier dierenartsen. Het veterinair
beroepscollege in een samenstelling van
drie rechtsgeleerden en twee dieren-
artsen. De zittingen van beide genoemde
colleges zijn in principe openbaar. Een
beslissing op een klaagschrift wordt ook
in het openbaar uitgesproken.

6. De klachtgerechtigde
Tot het indienen van een klacht bij het
veterinair tuchtcollege zijn bevoegd:

— degene die rechtstreeks in zijn belang
is getroffen;

— de door de Minister van landbouw,
natuurbeheer en Visserij aangewezen
ambtenaar, de zogenaamde artikel
29-ambtenaar. Hiertoe is inmiddels
aangewezen de Directeur van de
Veterinaire Dienst.

Het is mogelijk dat in een bepaald geval
niet iemand rechtstreeks in zijn belang is
getroffen doch er wel degelijk van een
tuchtvergrijp sprake lijkt te zijn. Deze
situatie kan zich voordoen in het geval
dat een dierenarts met instemming van
een veehouder onnodig of te veel dierge-
neesmiddelen toedient of weigert mede
te werken aan een entingsprogramma.
Ook is denkbaar dat iemand geen klacht
indient doch het vanwege het algemeen
belang wenselijk is dat de klacht aan-
hangig wordt gemaakt bij het tuchtcol-
lege. In dergelijke gevallen is de artikel
29-anibtenaar tot het indienen van een
klacht bevoegd.

Tot het indienen van een klacht bij een
veterinair beroepscollege zijn bevoegd:

— de persoon over wie geklaagd is;

— de klager;

— de artikel 29-ambtenaar.

7. Het voorlopig onderzoek
De behandeling van een klacht vangt
aan met een door de voorzitter in te
stellen voorlopig onderzoek. De artikel
29-ambtenaar moet hem desgewenst
daarbij medewerking verlenen. Indien
blijkt dat iemand niet bevoegd was tot
het indienen van een klacht dan ver-
klaart het veterinair tuchtcollege de
klacht zonder nader onderzoek niet ont-
vankelijk. Blijkt dat de klacht kennelijk
ongegrond is, omdat de feiten waarop zij
rust niet tot toepassing van artikel 14
kunnen leiden, dan kan de klacht zonder
verder onderzoek worden afgewezen.

8. Beroep
Tegen een beslissing van het veterinair
tuchtcollege op een klacht kan binnen
twee maanden na de dag van verzending
van de aangetekende brief inhoudende
de beslissing, beroep worden aangete-
kend.

9. Samenvatting
Het wettelijk veterinair tuchtrecht ver-
vangt grotendeels het tuchtrecht van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde. Het nieuwe
tuchtrecht is ook van toepassing op de

Code of practice

Voor de routinediagnostiek ten behoeve
van het herkennen of opsporen van
ziekten werden in Nederland in 1989
ongeveer vijfentwintigduizend proefdie-
ren gebruikt. Het aantal gebruikte proef-
dieren is in de afgelopen jaren sterk
verminderd door verbetering van de
laboratorium-diagnostiek.
Door de Veterinaire Hoofdinspectie is
een Codecommissie Diagnostisch On-
derzoek ingesteld met als opdracht:

— een evaluatie uit te voeren naar de
waarde van de bestaande diertesten
en
in vitro methoden in het diagnos-
tisch onderzoek;

— inzicht te verkrijgen in de mogelijk-
heid van een verdere beperking van
het proefdiergebruik;

— regels op te stellen die een verdere
beperking van het proefdiergebruik
zullen bewerkstelligen.

In het uitgebrachte rapport worden voor
de diagnostiek van tuberculose, toxo-
plasmose en rabies de indicatiegebieden
aangegeven, waarvoor naar de huidige
inzichten nog dierproeven noodzakelijk
(kunnen) zijn.

De aanbevelingen zijn vervat in een
zogenoemde \'Code of practice\' (onder-
staand afgedrukt) voor het herkennen en
opsporen van ziekten met behulp van
proefdieren.

Voor de diagnostiek van botulinum-
toxinen wordt aangegeven dat veel aan-
dacht dient te worden geschonken aan
het ontwikkelen van alternatieve testen.

niet-leden van de KNMvD. Het tucht-
recht biedt de mogelijkheid om het
handelen van de dierenarts in al die
specifieke situaties waarmee hij in zijn
beroepsuitoefening geconfronteerd wordt
te toetsen aan een verantwoord en zorg-
vuldig handelen. In dit stuk is niet
ingegaan op het tuchtrecht voor dierver-
loskundigen, kastreur en paraveterinai-
ren, doch opgemerkt zij daaromtrent dat
de verschillen uitsluitend zitten in de
omschrijving van het tuchtvergrijp en de
samenstelling der colleges.

Op aanvraag is het volledige rapport te
verkrijgen bij de Veterinaire Hoofdin-
spectie, Postbus 5406, 2280 HK Rijs-
wijk.

Code of practice voor het her-
kennen en opsporen van ziekten
met behulp van proefdieren
Ten behoeve van de routinediagnostiek
van tuberculose, toxoplasmose, rabies
en botulinum-toxine worden in Neder-
land proefdieren gebruikt.

Tuberculose

Voor de diagnostiek dient het gebruik
van cavia\'s te worden beperkt tot de
volgende situaties:

— wanneer het onderzoeksmateriaal
betreft dat moeilijk voor een tweede
maal kan worden verkregen;

— bij een klinisch duidelijke indicatie
voor tuberculose terwijl bij herhaald
onderzoek het Ziehl-Neelsen preparaat
en de
in vitro kweek n^atief zijn.

In een dergelijke situatie wordt de cavia
gebruikt om
Mycobacterium sp. op te
hopen of om in zeer verdachte gevallen
een infectie met deze bacterie te kunnen
uitsluiten.

Toxoplasmose

Voor de diagnostiek is het gebruik van
muizen nog slechts geïndiceerd in de
volgende situaties:

— diagnostisch onderzoek naar conge-
nitale toxoplasmose waarbij direct na de
geboorte placentamateriaal wordt on-
derzocht;

(Lees verder op de volgende pagina)

Mededelingen VHI

-ocr page 78-

Studenten

referaten

Cae

Margret Vendrig, vakgroep Inwendige
Ziekten en Voeding der Grote Huisdie-
ren

(september 1991) SR/80/91: 32 pp.

CAE (caprine arthritis encephalomyeli-
tis) is een bij geiten voorkomende chro-
nische infectieziekte veroorzaakt door
een niet oncogeen retrovirus. Het kli-
nisch beeld verloopt progressief en kan
variëren van een arthritis/synovitis,
leuco-encephalomyelitis, mastitis en/of
een pneumonie. Het virus komt in zeer
veel landen voor en met name in de
intensieve geitenhouderij zijn veel geiten
ermee besmet (76%).
Besmetting met dit virus vindt voorna-
melijk plaats door verticale transmissie
via de colostrum/melk. Daarnaast kan
ook door direct contact horizontale
transmissie van het virus optreden. Hier-
bij is het wel van belang dat dit contact
langdurig en intensief is, deze voorwaar-
den doen zich met name voor in de
intensieve geitenhouderij. Experimen-

Fotokopieën van sludenlenreferalenm
kunnen worden besteld via ha redactie-
secretariaat (tel 030-510111). Dekasten
(inclusief portokosten) bedragen (afhan-
kelijk van de omvang per referaat):
< 30 pagina\'s f 10,-
30-60 pagina\'s f 15.-
> 60pagina\'s f20.-

(Vervolg van pagina 61)

— onderzoek op toxoplasmose bij pa-
tiënten met een ernstig verminderd af-
weermechanisme.

Rabies

Het gebruik van pasgeboren muizen
voor de diagnostiek dient te worden
beperkt tot uitsluitend de gevallen waar-
bij sprake is van direct contact van de
mens met een van rabies verdacht dier
en waarbij de Immunofluorescentietest
(IFT) negatief is.

Botulinum toxine

Voor het diagnostisch onderzoek is geen
alternatieve methode beschikbaar.
Kritisch dient steeds vooraf te worden
gewogen waartoe een positieve of nega-
tieve bevinding leidt.

teel is men er in geslaagd het virus over
te dragen naar schapen, echter natuur-
lijke besmetting van geiten naar schapen
is van geen betekenis.
Bestrijdingsprogramma\'s berusten voor-
al op:

I. Regelmatige serologische controles.

II. Kunstmatige opfok van lammeren.

III. Saneren/elimineren van seroposi-
tieve dieren en hun nageslacht.

Congressen/

cursussen

Symposium
indigenous

technologies

Donderdag 30 januari 1992 organiseert
de Stichting Diergeneeskunde in Ont-
wikkelingssamenwerking een Engelsta-
lig symposium over inheemse technie-
ken en de relevantie hiervan voor
ontwikkelingssamenwerking. Sprekers
zijn onder andere dr. Paul Leeflang en ir.
Leo Roepen, die respectievelijk over de
veterinaire en veeteeltkundige aspecten
zullen spreken.

Plaats: Collegezaal Heelkunde, Facul-
teit Diergeneeskunde, Yalelaan 12,
Utrecht (te bereiken met buslijn 11 of 12
vanaf CS Utrecht. Uitstappen bij halte
\'Bestuursgebouw\').
Tij± 19.00 uur.
Inlichtingen: 030-532032.

Parasieten bij de
hond - lezing

De Werkgroep Veterinaire Kynologie
organiseert een lezing over parasieten bij
de hond. Hierbij zal aandacht besteed
worden aan parasieten die voorkomen
bij de hond zoals onder andere spoel-
wormen, vlooien en demodex. Sprekers
zijn dr. J. H. Boersema en drs. W. M. L.
Hendrikx, beide werkzaam bij de afde-
ling Parasitologie van de Faculteit der
Diergeneeskunde en dr. B. H. Rep,
werkzaam in het ziekenhuis \'De Wesen-
landen\' te Zwolle als arts-parasitoloog
bij de afdeling medische microbiologie.
De lezing vindt plaats op 4 februari
1992 om half 8 op het hoofdgebouw van
de Faculteit Diergeneeskunde, Yalelaan
1, De Uithof, Utrecht. De toegang is
gratis en iedereen is van harte welkom.

Applicatiecursus
dierenarts-
assistenten
lil

Op donderdag 20 februari 1992 start de
Commissie Dierverzorging Cursussen
Barneveld de Applicatiecursus voor
Dierenartsassistenten III.
Gedurende acht opeenvolgende donder-
dagen worden tal van onderwerpen, die
een dierenartsassistente in de praktijk
tegenkomt, behandeld.
Deze cursus, op MAS-A-niveau, is pittig
en uitgebreid.

Van de deelnemers wordt dan ook een
MAVO-diploma of vergelijkbaar ge-
vraagd.

De cursus wordt met een examen afge-
sloten.

In de cursus worden onder andere de
volgende onderwerpen behandeld: de
ziekteleer van de hond, de ziekteleer van
de kat, de ziekteleer van het paard en
eerste hulp bij gezelschapsdieren.
Wanneer u belangstelling heeft voor
deze cursus, dient u zich zo spoedig
mogelijk te melden bij de Commissie
Dierverzorgings Cursussen Barneveld,
telefoon 03420-90585. Cursusleidster
mevr. M. Buijnink of regionaal cursus-
coördinator de heer C. J. Janse zullen u
graag als cursist inschrijven of van ver-
dere informatie voorzien.

Faculteit

Universiteitskliniek voor gezel-
schapsdieren (ukg)
Ten gerieve van eigenaars van patiënten
heeft de UKG een nieuwe voorlichtings-
folder gemaakt. Hierin staat in grote
lijnen wat eigenaars mogen en kunnen
verwachten als ze via hun eigen dieren-
arts worden doorgestuurd naar de UKG.
Dierenartsen in den lande kunnen de
folder bestellen via het vakgroepsbureau
(tel. 030-531589). Bovendien zal de
komende maanden aan de uitgaande
brieven naar collegae die een patiënt
hebben ingestuurd, een formulier wor-
den toegevoegd voor het bestellen van
deze (gratis te verkrijgen) publieksfol-
der.

-ocr page 79-

Januari

16 PAO-D: Melkmachine - mastitis (92/21).

18 PAO-D: Praktische echografie GD (92/03).

21 Vooriichtingsbijeenkomst WUD (pag. 26)

23 Vooriichtingsbijeenkomst WUD (pag. 26)

24 Oratie Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus,
Utrecht (pag. 15).

23—24 PAO-D: Diergeneeskundige en begelei-
ding melkveebedrijven (92/16).

27—29 PAO-D: Diergeneeskundige en begelei-
ding melkveebedrijven (92/16).

28 Voorlichtingsbijeenkomst WUD (pag. 26)

30 Vet. Acupuncture Accreditation Course, San
Diego, USA.

30 Vooriichtingsbijeenkoinst WUD (pag. 26)

30 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
vergadering, Beatrixgebouw, Jaarbeursplein,
Utrecht; 19.30-22.30 uur; over \'Homoeop-
athische behandeling van koliek bij het

30 Symposium Indigenous Technologies, Stich-
ting DIO, Utrecht (pag. 62).

31 Werkvergadering, Afd. N. Brabant KNMvD.
Boxtel/avond/Agrocom.

31 PAO-D: De benauwde patiënt (92/12).

Februari

1 PAO-D: Praktische diagnostiek Schimmelin-
fecties (92/29).

2 Vet. Acupuncture Accreditation Course, San
Diego, USA.

4 \'Parasieten bij de hond\', lezing Werkgroep
Vet. Kynologie, Utrecht (pag. 62).

4—5 PAO-D: Praktijkmanagement (92/23).

6 Uitreiking Schornagel legpenning en Schim-
mel-Viruly prijs. Utrecht (pag. 15)

8 PAO-D: Praktische echografie GD (92/05).

11 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

12 PAO-D: Voeding melkvee 11 (92/31 en 92/
32).

12—13 PAO-D: Klinische bacteriologie (92/

36)

13 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring.

13 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Boxtel/avond/Paard.

14 PAO-D: De benauwde patiënt (92/13).

15 International Workshop: \'Village Animal
Healthcare, Nairobi, Kenia (inl. John Young,
tel. -1-44.788.560631, fax 4-44.788-540270,
Uk.)

18 Afd. Groningen-Drenthe KNMvD, leden-
vergadering.

18 Afd. Limburg KNMvD. Ledenvergadering.

18 Voorlichtingsbijeenkomst WUD (pag. 26)

18 Themadag \'Snijmais onderzoek\'. Proefsta-
tion rundveehouderij en ROC Cranendonck,
Lelystad (inl. tel. 03200-93211).

19 PAO-D: Voeding melkvee II (92/31).

19—20 PAO-D: Klinische bacteriologie (92/

37).

20 Symposium: \'Elektronische identificatie en
registratie van vogels\'. Utrecht (pag. 15)

20 Applicatiecursus dierenartsassistenten III,
Barneveld (pag. 62).

20 PAO-D: Klinische les GD (92/33).

20 Groep Geneeskd. Gezelschapsdieren
KNMvD. Symposium \'Elektronische identi-
ficatie en registratie van vogels in Nederiand\',
Utrecht (pag. 1210).

20 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/middag/Rund.
Someren/avond/Rund.

20 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

22 PAO-D: Basiscursus tandheelkunde (92/
01),

26 PAO-D: Voeding melkvee II (92/32).

26 Studiemiddag: \'Econonnische aspecten van
veehouderij en milieu\' (DLO-landbouw Eco-
nomisch Instituut), Veenendaal (inl.:LEI-
DLO tel. 04192-86537).

28 First European Symposium on Faecal Ste-
roid Monitoring in Zoo Animals, Rotterdam
(pag. 1147).

Maart

4—7 Vlllth Congress on Avian Diseases, Mu-
nich (inl. tel. (089) - 3154029/3159117,
Oberschleissheim (BRD).

5 Internat. Course Serological Diagnostic
Techniques. (Inl.: Trop. Inst. A\'dam, Dr. E. P
Wright, tel.: 020-5688305/5688457, fax
020-5688434).

5—6 PAO-D: Diergeneeskundige begeleiding
melkveebedrijven (92/17).

5—7 Internat Conference on \'Science and the
Human-Animal Relationship\' (inl.: Dr. E. K.
Hicks, SISWO, tel. 020-5270600).

5—8 Vet. Acupuncture Accreditation Course,
San Diego, USA.

7 PAO-D: Assistentie bij operaties (92/45).

8—11 36th Annual Am Institute of Ultra
Sound Convention, San Diego, U.S.A. (inl.
td. (301)881-2486).

9—11 PAO-D: Diergeneeskundige begelei-
ding melkveebedrijven (92/17)

10 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/middag/Var-
ken. Boxtel/avond/Varken.

10 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

13 PAO-D: Vaccins bij hond en kat (92/22).

14 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/
06).

17 PAO-D: Preventie worminfecties rundvee
(92/27).

21 PAO-D: Practische echografie (92/07).

21 PAO-D: Praktische röntgenologie Paard
(92/07).

24 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/avond/in Gez.
D.

24 PAO-D: Cytologie en tumoren bij gezel-
schapsdieren (92/34).

24—25 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/09).

26 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
vergadering tevens Jaarvergadering, Beatrix-
gebouw, Jaarbeursplein, Utrecht; 19.30-
22.30 uur.

27 PAO-D: de benauwde patiënt (92/14).

27—29 3rd. Hellenic Symposium in Small Ani-
mal Medicine, Athene (inl.: tel.
(301)7771056, fax (301)7711289, Athene)
(pag, 1260).

27 PAO-D: Elektrochirurgie en cryotherapie
(92/39).

April

1 PAO-D: Bloedonderzoek bij gezelschapsdie-
ren (92/38).

4 PAO-D: Praktische echografie GD (92/40).

Doorlopende agenda

5—20 European School for Advanced Veteri-
nary Studies: COMETT Project of the EEC,
Luxembourg (pag. 757).

6—10 PAO-D: Embryo transplantatie (92/
26).

7 PAO-D: Sectiebeelden bij de kat (92/35).
10—II 3rd. European Equine - Arthroscopy
Workshop (Basic course), Telgte BRD (inl.
tel. 02504-3064/5, fax 7929).
11 PAO-D: Veer- en huidproblemen bij vogels
(92/24).

II PAO-D: de benauwde papegaai (middag)
(92/25).

11 — 12 SAVAB-Randers-Weekend (pag,

1202).

14 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim
burg KNMvD. Boxtel/middag/Rund. Heyt
huysen/avond/Rund.
21—27 Juni Intemat-course on tropical veteri
nary medicine (Tropencursus) for final yeai
Students, Fac. D. Utrecht (inl.: dr. R. W.
Paling, td. 020-532116).
23 CLO-dag 1992, CLO-lnstituut voor de Vee-
voeding \'De Schothorst\', Jaarbeurs-Congres-
centrum, Utrecht.

23—26 1st Internat. Congress on the Pathology
of Chelonians, Confaron (Village des Tor-
tues) Var, France, (inl.: Prof. dr. P Zwart, tel.
03405-61644).

24—26 \'Voorjaarsdagen 1992\', Amsterdam
(pag. 925 en 1208).

28 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

28 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering; 20.15 uur.
28—29 PAO-D: Huisvesting en voedermetho-
den rund (92/30).

Mei

6—7 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/10).

12 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

13—15 PAO-D: Veterinaire apotheek I. Ge-
mengde praktijk (92/44),
16 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/

41).

13—16 lind Worid Congres of Veterinary Der-
matology, Montreal,

14—16 Jahresversammlung 1992 der Schwei-
zerischen Vereinigung für Kleintiermedizin,
Lausanne.

19 PAO-D: Patiëntendemonstratie GD (92/

42).

19—22 International Symposium on Hormone
and Veterinary Drug Residue Analysis, Uni-
versity of Ghent (Belgium). (Inl.: td. 32 (0)
91218951. Fax: 32 (0) 91205243 (pag. 976).
19—2 225 Jahre Veterinärmedizinsche Univer-
sität Wien (InL: td, 43 222-71155-0, fax.
43 222-7136895.)
19—22 225 Jahre Veterinärmedizinische Uni-
versität Wien (inl. td. 43222-71155-0, fax
43222-713 6895).

20 PAO-D: 1KB pluimveevleesproduktie (92/

43).

21—22 Fachgespräch über Geflügelkrankhei-
ten, Hannover (inl.: td. (0511) 856-8770/
8778, fax (0511)953-8580).

21 —23 PAO-D: Samen werken en leidinggeven

in de praktijk (92/15).
23 PAO-D: Verbanden en spalken (92/08).

25—28 25th International Congress on the His-
tory of Veterinary Medicine, Ankara (pag.
1038).

26 PAO-D: Stafylokokken mastitis rund (92/
20).

-ocr page 80-

VIERDE BESTURENDAG
VAN DE KNMvD

Structuur, communicatie,

informatie en achterban!

Op 6 november jongstleden organiseerde het Hoofdbe-
stuur in het congrescentrum \'De Eenhoorn\' te Amersfoort
de vierde Besturendag van de KNMvD, Zoals te doen
gebruikelijk stonden ook dit jaar weer twee actuele
onderwerpen op het programma: de KNMvD in de
toekomst en het totstandkomen van de meningsvorming
van de KNMvD. Op deze Besturendag werd zeer wel
duidelijk dat beide onderwerpen sterk met elkaar samen-

hangen.

Op weg naar de toekomst

Met een oud Chinees gezegde dat luidt: \'Als je
niet weet waar je naar toe wilt, doet het er ook
niet toe welke weg je neemt\', opende de heer
T. W. te Giffel zijn inleiding, waarin hij zijn
zienswijze gaf op het eerste onderwerp, de
KNMvD op weg naar de toekomst.
Daar de KNMvD zeer goed weet waar zij naar
toe wil, namelijk de bevordering van de dierge-
neeskunde in de meest uitgebreide zin, is het van
groot belang dat zij de goede weg volgt. Bij het
uitstippelen van deze weg dient steeds gereali-
seerd te worden dat de KNMvD een organisatie
is waarin dierenartsen van verschillend pluimage
zijn verenigd. Maar ook al zijn er binnen de
diergeneeskunde vele verschillende disciplines
toch blijkt (gelukkig) vaak genoeg, dat er meer is
dat alle dierenartsen bindt dan dat ze scheidt!
Een belangrijke constatering, want hiermee
wordt het belang van de KNMvD als belange-
norganisatie van de dierenartsen onderstreept.
Het feit dat de KNMvD een gehele beroepsgroep
vertegenwoordigt, impliceert tevens dat er reke-
ning gehouden moet worden met de verschil-
lende disciplines, dus met elkaar. Dit geldt ook
voor een Hoofdbestuur, dat bij het nemen van
besluiten de consequenties ervan voor de gehele
beroepsgroep moet overzien.
Rekening met elkaar houden is heel belangrijk
en noopt tot een evenwichtige belangenafwe-
ging. De belangenafweging binnen de KNMvD
geschiedt niet alleen door het Hoofdbestuur
maar ook de Afdelingen, waarin alle disciplines
zijn vertegenwoordigd, hebben hierin een be-
langrijke functie. Niet alleen nu, maar zeker ook
in de toekomst.

Opvallend vindt spreker het, dat indien men
ontevreden is over de activiteiten van de
KNMvD, men over het algemeen heel snel de
schuld geeft aan de structuur van deze organisatie
en niet aan de daarin functionerende mensen.
Spreker acht dit een slechte ontwikkeling en
maakt duidelijk dat naar zijn idee de structuur
slechts een hulpmiddel is en dat het juist de mens
is die in een organisatie centraal dient te staan.
Immers, invloed van welke aard dan ook heeft
niets te maken met structuur of macht maar alles
met mensen. In dit kader is het van belang dat
mensen geïnteresseerd zijn/worden en met name
gestimuleerd worden om aan hun organisatie
deel te nemen. Dat de mens centraal dient te
staan en niet de structuur werd met enkele
voorbeelden aangetoond.

Het idee dat, zoals wel eens wordt geopperd.
Groepen binnen de structuur van de KNMvD
een belangrijkere plaats zouden moeten krijgen
houdt volgens spreker het gevaar in dat iedere
Groep slechts haar eigen belang gaat behartigen.
Dit kan leiden tot een vechten tegen elkaar in
plaats van met èn voor elkaar. In het kader van
het bewaren van de eenheid van de KNMvD
hebben het Algemeen Bestuur en het Hoofdbe-
stuur een zeer belangrijke taak die ook in de
toekomst behouden zal moeten blijven.
Een vereiste om alle aandacht aan de mensen van
de organisatie te kunnen besteden is een goede
communicatie. Communicatie dient derhalve in
de toekomst veel aandacht te krijgen, denk
bijvoorbeeld aan een stafmedewerker publiciteit.
Indien de communicatie goed functioneert zal de
mens meer interesse vertonen en zich vooral
meer betrokken voelen bij zijn/haar organisatie.
Spreker merkt op dat niet alleen gecommuni-
ceerd moeten worden over negatieve zaken —
alhoewel deze zeer belangrijk zijn en zeker veel
aandacht vereisen — maar dat tegelijkertijd de
positieve zaken niet uit het oog verloren dienen te
worden.

Gelukkig is het in het algemeen zo dat kwantita-
tief gezien de positieve zaken de negatieve zullen
overtreffen.

Conclusie: positief denken, doen en communice-
ren, met èn voor haar leden zal de KNMvD, als
belangenorganistatie van dierenartsen, de weg
wijzen om ook in de toekomst haar doel te
kunnen nastreven.

De discussie over dit onderwerp werd gevoerd
aan de hand van een drietal stellingen:

1. Binnen de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde dient discus-
sie over het bevorderen van de interne
communicatie meer aandacht te krijgen dan
een discussie over de structuur.

2. Verzelfstandiging van de groeperingen werkt
negatief op de bevordering van de diergenees-
kunde.

3. Omdat de mens centraal dient te staan in de
organisatie (en niet in de structuur) moet de

-ocr page 81-

KNMvD durven investeren in mensen (ka-
dervorming!).

Interne communicatie

In het kader van de eerste stelling vond men dat
structuur en communicatie niet van elkaar te
scheiden zijn. Zonder structuur is er immers geen
communicatie mogelijk.
Ten aanzien van de bestaande structuur werd
opgemerkt dat deze goed is en gehandhaafd moet
blijven. Externe advisering over de structuur
werd wel genoemd maar niet noodzakelijk
geacht. Probleem is echter wel dat bij vele leden
de structuur van de Maatschappij onvoldoende
bekend is.

In het algemeen vond men dat de communicatie
op een aantal punten wel verbeterd zou kunnen
worden. In het kader van de communicatie
wordt het van belang geacht dat er een meer
gestuurde en gespreide informatiestroom ont-
staat, zodat de onderwerpen welke voor alle/
bepaalde dierenartsen. Afdelingen en Groepen
van belang zijn ook daar terecht komen.
Met name de Afdelingen kunnen (en behoren)
een belangrijke communicatieve taak (te) heb-
ben. Voorts werd ten aanzien van de informatie-
verschaffing gesteld dat hierbij het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde een belangrijke rol kan
spelen. Wel moet voorkomen worden dat de
omvang van de informatie te groot wordt.
Voorts werd het belang van de kwaliteit van
bestuurders, het kiezen van goede onderwerpen
voor vergaderingen en het beter afstemmen van
de vergaderdata aangestipt.

Concluderend stelde de Besturendag dat een
heldere structuur èn communicatie onmisbaar is
voor de (toekomstige) KNMvD.

Verzelfstandiging

Over de tweede stelling was men het roerend
eens, verzelfstandiging van groeperingen werkt
negatief op de bevordering van de diergenees-
kunde in brede zin. De verzelfstandiging van
groeperingen op specialistisch/wetenschappelijk
terrein, de diergeneeskunde in enge zin, dient
zich wel verder te ontwikkelen.
Verzelfstandiging van groeperingen naar buiten
toe zal de eenheid van de Maatschappij schaden.
Het gevaar van aantasting van de geloofwaardig-
heid en de betrouwbaarheid van de beroeps-
groep en het tegen elkaar strijden in plaats van
met elkaar, werden door een ieder onderstreept.
Wel werd door sommigen naar voren gebracht
dat wellicht met het oog op de toekomst een
professionalisering van de verschillende groepe-
ringen een goede gedachte zou zijn. Hierbij zou
het secretariaat een belangrijke rol hebben.
In de discussie over deze stelling werd de
parlementaire functie die het Algemeen Bestuur
binnen de KNMvD vervult als heel belangrijk
gekenmerkt.

Duidelijk kwam naar voren dat het belangrijk is
en blijft dat de Maatschappij, wil zij haar doel

kunnen blijven dienen, zich naar buiten toe als
een (saamhorige) eenheid moet kunnen presen-
teren.

Investeren in mensen

Ook met de derde stelling, dat de Maatschappij
moet (durven) investeren in mensen door middel
van bijvoorbeeld kadercursussen, kon in het
algemeen een ieder accoord gaan.
Met name in relatie tot de nodig geachte professi-
onalisering kan er niet genoeg geïnvesteerd
worden in, en gestimuleerd worden tot kadervor-
ming. Ook al heeft kadervorming veelal een
individueel karakter toch wordt het nodig geacht
ten behoeve van de gehele beroepsgroep.
Met name de actieve en enthousiaste mensen
moeten in het kader worden betrokken, de vraag
is echter hoe dit dient te geschieden. Gesteld
werd dat het Hoofdbestuur/secretariaat een
grote sturende kracht kan hebben om leden bij de
Maatschappij te betrekken. Ook de reeds ent-
housiaste leden kunnen een actief lidmaatschap
promoten. Het is een goed idee dat geschikte en
geïnteresseerde mensen zo vroeg mogelijk bij de
Maatschappij betrokken worden. Maar om deze
mensen bijvoorbeeld reeds tijdens hun studie te
benaderen werd in het algemeen verworpen,
daar de enthousiaste mensen zich vanzelf wel
aankondigen. Als voorwaarde, om juist deze
mensen naar de organisatie toe te kunnen trek-
ken, werd wel gesteld dat de Maatschappij zich
duidelijker moet profileren. Het gevaar dat
kadervorming juist de afstand naar de eigen
achterban zou vergroten, werd niet gezien, daar
met name door cursussen de communicatie met
die achterban alleen maar beter kan worden. Met
het oog op de toekomst, moet de KNMvD dus
actief investeren in mensen om haar organisatie
goed te laten functioneren.

Geconcludeerd kan worden dat de Besturendag
van mening is dat het voor de KNMvD in de
toekomst belangrijk is dat de goede mensen op
de juiste plaatsen komen in een goede structuur
met een goede communicatie. Hiervoor moet
geïnvesteerd worden in mensen en dient externe
verzelfstandiging van groeperingen vermeden te
worden.

Meningsvorming

Het tweede onderwerp van deze Besturendag
was het totstandkomen van de meningsvorming
van de KNMvD. Dit onderwerp werd kort maar
krachtig door prof. dr. E. H. Kampelmacher
ingeleid. Hij benadrukte het belang van deze
discussie en was erg benieuwd hoe de Besturen-
dag denkt dat een mening van de Maatschappij,
als vereniging van verschillend denkende en
functionerende dierenartsen, tot stand moet ko-
men en door wie deze mening naar buiten
gebracht moet worden. Met een verwijzing naar
de historie van een welbekende opera achtte de
inleider het zinvol over te gaan tot zijn stellingen
en het woord aan de deelnemers van de Bestu-
rendag te geven.

-ocr page 82-

Onder de zinspreuk \'De KNMvD moet het maar

zeggen - moet de KNMvD het wel zeggen?\'

spitste de discussie over dit onderwerp zich toe

op een tweetal stellingen:

1. Eén van de grondb^inselen van een demo-
cratische samenleving is het recht van iedere
burger op een eigen mening. Hij/zij moet de
gelegenheid hebben zich deugdelijk te infor-
meren over een bepaald vraagstuk en vervol-
gens de vrijheid hebben een keuze te maken.

2. Ik wil weten waar ik aan toe ben. Mijn
bestuur dient het oor te luister te leggen bij de
achterban en dan met een mening/uitspraak
naar voren te komen, die voor alle leden als
richtlijn dient te gelden.

Wat is een
besturendag?

De Besturendag als studiedag voor be-
stuursleden van Afdelingen en Groepen
begint zo langzamerhand een eigen plaats
te krijgen. Formeel doorkruisen dergelijke
studiedagen de piramidale overlegstruc-
tuur van de KNMvD. De gebruikelijke
wijze van beleidsvorming en beleidson-
dersteuning gaat immers via Afdelingen
en Groepen naar het Algemeen Bestuur en
het Hoofdbestuur.

Naast deze traditionele overlegstructuur
heeft het Hoofdbestuur behoefte aan stu-
diedagen, tijdens welke over concrete
onderwerpen met bestuursleden van Af-
delingen en Groepen intensief van ge-
dachten kan worden gewisseld.
Aan een Besturendag nemen maximaal
twee bestuursleden per Afdeling en Groep
deel en het Hoofdbestuur. Van de deelne-
mers wordt een actieve inbreng verwacht.
De procedure van het beraad is vrij strak.
Telkens komen twee onderwerpen aan de
orde, waarvoor een halve dag wordt
uitgetrokken. De onderwerpen worden
ingeleid door één of meer sprekers. Op
basis van de inleidingen worden aan de
deelnemers enkele discussievragen voor-
gelegd, die in kleine discussiegroepen
worden besproken. Het resultaat van ie-
dere groepsdiscussie wordt tenslotte door
een rapporteur in een plenaire discussie
ingebracht. Dit beraad resulteert uiteinde-
lijk in adviezen en aanbevelingen die aan
het Hoofdbestuur worden meegegeven
voor de beleidsontwikkeling. Er worden
op zo\'n dag dus geen bindende beleidsaf-
spraken gemaakt. Plannen die het Hoofd-
bestuur uitwerkt op basis van de meege-
kregen adviezen en aanbevelingen,
worden uiteindelijk langs de gebruikelijke
overlegkanalen ter besluitvorming voor-
gelegd.

Vrijheid van meningsvorming/mening KNMvD
De zinspreuk werd door een ieder onderschre-
ven. Daar de beide stellingen sterk met elkaar
verweven zijn werden deze gezamenlijk bespro-
ken. De stellingen werden met een volmondig
\'ja\' beantwoord.

De vrijheid van meningsvorming en -uiting is een
dusdanig groot goed dat deze vrijheid cq dit recht
ook duidelijk in de Nederlandse Grondwet is
verankerd. Deze vrijheid is echter niet alleen van
belang voor de gehele samenleving maar zeker
ook voor de KNMvD.

De vraag rees of de Maatschappij ook voldoende
gelegenheid biedt aan haar leden om zich deug-
delijk te informeren? Over het algemeen is men
tevreden over de inzet vanuit de KNMvD om de
leden zo goed mogelijk te informeren, daarnaast
acht een ieder een eigen inzet van de leden
noodzakelijk. Bovendien kan het Hoofdbestuur/
secretariaat door middel van deugelijke informa-
tieverschaffing een grote sturende kracht hebben
op het proces van meningsvorming.
Een mening/standpunt van de KNMvD is niet
alleen belangrijk voor haarzelf en haar leden
maar is tevens belangrijk voor de gehele samen-
leving. Een Maatschappelijk standpunt over een
bepaald onderwerp kan zeer zinvol zijn daar een
standpunt duidelijkheid voor de dierenarts maar
zeker ook voor het publiek kan geven en een
richtlijn kan zijn voor het veterinair handelen en
denken. De KNMvD dient niet bang te zijn om
zich meer te profileren, het hebben van een
duidelijk standpunt kan daar een goed instru-
ment toe zijn.

Er dient dus een duidelijk en goed onderbouwd
standpunt naar binnen en, met name indien daar
om wordt gevraagd, ook naar buiten toe te
worden ingenomen. In het algemeen werd dit
gezien als een politieke verantwoordelijkheid
van het Hoofdbestuur. Voorts geldt altijd de
eigen verantwoordelijkheid van iedere burger en
dus ook van de dierenarts om zorgvuldig zijn
eigen keuze/mening te hebben.
De vraag was echter hoe tot een standpunt te
komen en in welke gevallen?
Als een mogelijke procedure werd geopperd om
na informatieverschaffing aan de achterban via
interne communicatie het oordeel van deze
achterban te beluisteren. Het daar beluisterde
gemiddelde standpunt dient dan in een breder
verband door het kader te worden bezien. Wat
zijn de gevolgen voor de gehele beroepsgroep,
wat wil en doet de wetgever, hoe wordt over dit
onderwerp buiten de beroepsgroep gedacht, etc?
Daarna kan een goed beargumenteerd standpunt
\'van de dierenarts\' gevormd worden, waarmee
bijvoorbeeld het Algemeen Bestuur instemt en
welke een richtlijn voor alle dierenartsen kan
zijn. Over het algemeen was men van mening dat
de structuur en de communicatie voor een
dusdanig proces voldoende aanwezig is.
Zoals gesteld dient een standpunt met goede en
duidelijke argumenten van welke aard dan ook

-ocr page 83-

onderbouwd te zijn. Er dient echter voorkomen
te worden dat een standpunt dusdanig genuan-
ceerd wordt dat het zichzelf ontkracht. Het risico
dat de KNMvD ter verantwoording wordt ge-
roepen of dat zij genoodzaakt zal zijn om een
bepaald standpunt te herzien, werd in het alge-
meen aanvaard en niet gezien als een reden om
dan geen standpunt in te nemen.
Daar besturen vooruit zien is, is het in het kader
van de meningsvorming, van belang dat met het
geven van informatie en het peilen van de
verschillende standpunten zo vroeg mogelijk
wordt aangevangen, zodat tijdig en alert gere-
ageerd kan worden. Daarnaast is het zo dat ook
de leden zich actief kunnen opstellen door
bijvoorbeeld het Hoofdbestuur op bepaalde aan-
dachtspunten attent te maken.
Over welke onderwerpen wel en welke niet een
KNMvD standpunt zou moeten worden ingeno-
men werd verschillende gedacht: indien er om een
standpunt gevraagd wordt, indien het Algemeen
Bestuur dat wil, indien het de rolverantwoorde-
lijkheid van de dierenarts betreft, etc.

Concluderend kan gesteld worden dat de Bestu-
rendag zeker vindt dat de Maatschappij een
standpunt moet innemen en deze ook moet
uitdragen. Om tot een goed beargumenteerd
standpunt te komen dient de achterban geïnfor-
meerd en geraadpleegd te worden. Het Hoofdbe-
stuur en het Algemeen Bestuur hebben in deze
een politieke verantwoordelijkheid. Bovendien
hebben zij het vertrouwen van de leden om na
consultatie van de achterban een gefundeerd(e)
standpunt/mening van \'de dierenarts\' uit te
dragen. De KNMvD is immers een belangenor-
ganisatie c.q. een spreekbuis van en voor dieren-
artsen. Niet alleen de leden maar zeker ook de
samenleving willen duidelijkheid en stellen een
standpunt/mening van de KNMvD op prijs. Een
standpunt/mening van de KNMvD kan als
richtlijn dienen voor het diergeneeskundig den-
ken en handelen. Een Maatschappelijke mening
laat de eigen verantwoordelijkheid van de die-
renarts echter onverlet.

MIJMERINGEN BIJ EEN
AFSCHEID

Uitgesproken door G.Th.A.Menges bij zijn
afscheid als lid van het Algemeen Bestuur
te Hoenderloo op 25 septennber 1991.

Mijnheer de voorzitter, dames en heren leden van
het Hoofdbestuur en het Algemeen Bestuur.

Voor mij is thans de tijd gekomen om als
afgevaardigde van de Groep Veterinaire Homoe-
opathie afscheid te nemen van mijn plaats in het
Algemeen Bestuur. Gedurende 6 jaar heb ik de
meeste vergaderingen bijgewoond. Daarbij is het
mij opgevallen, dat in het begin van mijn
lidmaatschap nog externe leden betrokken wer-
den bij het oplossen van problemen (te denken
valt onder andere aan de commissie van wijze
mannen bij de gerezen problematiek tussen de
vorige algemeen secretaris en de vorige voorzit-
ter). Ook externe deskundigen werden aange-
trokken voor het arbeidsmarktonderzoek. In de
laatste jaren kwam er meer zelfwerkzaamheid
naar voren. Via de Commissie Apotheek (met
daarbij het Hoofdbestuurslid Mostert aan het
roer) kwam reeds een inventarisatie tot stand.
Vanuit de Commissie PR, waarin het Hoofdbe-
stuurslid Teenstra als roerganger optreedt, kwa-
men aanbevelingen voor zowel de interne als de
externe PR en vandaag werd van de Commissie
Statistiek, met daarin het Hoofdbestuurslid Au-
gustijn, het eindrapport behandeld. Uit het voor-
gaande blijkt, dat de individuele Hoofdbestuurs-
leden in de loop der tijd specifieke taken op zich
hebben genomen en zich daarin a.h.w. hebben
gespecialiseerd. In de politiek zou men zeggen,
dat zij een aparte portefeuille zijn gaan beheren
of anders gezegd \'Ministers\' zijn geworden van in
dit geval de KNMvD. Op deze vergelijking wil ik
later nog terugkomen.

Wat ik persoonlijk dit jaar het belangrijkste
vond, waren de aanbevelingen van de Commis-
sie PR, die in de vorige vergadering werden
gepresenteerd. Ik hoop, dat die aanbevelingen
zullen leiden tot een betere communicatie tussen
de leden en daardoor tot meer betrokkenheid.
De aangekondigde lunchbijeenkomsten vooraf-
gaande aan de AB-vergaderingen zullen naar
mijn mening hieraan zeker een bijdrage leveren.

Het belang van een goede communicatie en dito
informatie kan men thans in de politiek duidelijk
waarnemen; ik wijs u daarbij op de WAO-
problematiek in de PvdA.

Ik sprak net van portefeuilles en Ministers. Hier
wil ik nog nader op ingaan. De Groep GKZ heeft
middels een schrijven het Hoofdbestuur erop
geattendeerd, dat binnen die Groep een commis-
sie wetgeving bestond, die knelpunten van ko-
mende (Europese) wetgeving wilde bekijken.

-ocr page 84-

Inmiddels is bij de KNMvD een juriste aange-
steld, die dit kan doen en is de taak van
voornoemde commissie naar de achtergrond
verdwenen. Ik denk, dat het toch van het grootste
belang is, dat Hoofdbestuur en Algemeen Be-
stuur vanuit het veld worden geïnformeerd. Een
participatie van de Groep GKZ in het wetge-
vingsbeleid is daarom zeer gewenst en zij kan een
positieve tegenhanger vormen voor die ideeën,
die binnen het Hoofdbestuur, op grond van zijn
expertise, zijn ontstaan. Zo kan
mede beleid
worden gemaakt. Voorkomen dient wel te wor-
den, dat dubbel werk wordt verricht. Communi-
catie en informatie zijn hierbij de sleutelwoor-
den! Ik kan mij indenken, dat niet alleen bij de
Groep GKZ de nodige expertise aanwezig is
voor een bepaald beleidsterrein van de KNMvD.

Ook andere groepen, ik denk daarbij in het
bijzonder aan de Groep Praktici Grote Huisdie-
ren en de Groep Geneeskunde Gezelschapsdie-
ren, kunnen een functie hebben bij bepaalde
(andere) beleidsterreinen. Ook individuele leden
kunnen mijns inziens hier ook een rol bij spelen.

Misschien moeten we dan ook eens denken aan
het beheer van portefeuilles in het Algemeen
Bestuur. Om met mijn vergelijking verder te
gaan: De AB-leden zouden dan als het ware
\'kamercommissies\' kunnen vormen, die met de
\'Ministers\' in overleg treden. Ik meen, dat
daardoor het Algemeen Bestuur
daadwerkelijk
mede beleid kan voeren en daar ook verant-
woording voornemen.

Mijnheer de voorzitter.

Ik heb hier altijd gezeten als afgevaardigde van
de Groep Veterinaire Homoeopathie. Voorzover
ik kan nagaan heb ik mij slechts éénmaal druk
gemaakt voor het belang van de Groep. Het
betrof de publikatie van de lijst van de te
consulteren homoeopathisch werkende dieren-
artsen in het Diergeneeskundig Jaarboek. Na
twee jaar aandringen lukte het mij dit uiteindelijk
voor de Groep te realiseren. Zoals ik reeds zei, ik
zat hier als afgevaardigde van de Groep. Ik heb
mij echter altijd een representant van de
KNMvD gevoeld en mij derhalve ook zo opge-
steld in de vergaderingen van het Algemeen
Bestuur. Naar mijn mening kunnen belangen van
Groepen beter besproken worden in een jaarlijks
of tweejaarlijks overleg met het Hoofdbestuur.
Uit het voorgaande kunt u misschien nu reeds
concluderen waar ik heen wil: Ik sta namelijk
een Algemeen Bestuur voor van (regionaal)
gekozen leden. Ik hoop daarom van harte, dat de
te hanteren interne PR ertoe zal leiden, dat
individuele leden betrokken leden zullen worden
en zich kandidaat zullen stellen. Voor groepen
zou dan geen plaats meer zijn. Het zou te veel tijd
kosten om mijn ideeën hierover nu aan de orde te
stellen. Het spreekt echter voor zich, dat, wil
zoiets goed gaan functioneren, de monistische
structuur van het Algemeen Bestuur vervangen
dient te worden door een dualistisch systeem.

zodat er twee aparte besturen te weten Algemeen
Bestuur en Hoofdbestuur ontstaan.

Mijnheer de voorzitter,

Zoals reeds gezegd: ik ben afgevaardigde van de
Groep Veterinaire Homoeopathie, een alterna-
tieve Groep, een Groep die anders is. Dat anders
zijn blijkt reeds uit het feit, dat de Groep zich
bezig houdt met een alternatieve, een andere
geneeswijze: de homoeopathie.

Dit anders zijn blijkt ook uit het feit, dat de
Groep als eerste Groep een vrouwelijke voorzit-
ter heeft, te weten coll^a Lutz-Vogelenzang, die
mij zal opvolgen in het Algemeen Bestuur. Ik
hoop, dat zij (als vrouw) voldoende tijd - naast
praktijk en gezin - zal vinden om goed te
functioneren in het Algemeen Bestuur.

Het Hoofdbestuur heeft reeds kennis gemaakt
met het anders zijn van de Groep bij het jaarlijkse
overleg, aanvankelijk in de vorm van een
bloemstukje en later in de vorm van een vaste
plant.

Het spreekt derhalve vanzelf, dat ik, namens de
Groep hier aanwezig, niet achter kan blijven. In
plaats van een geschenk ten afscheid te ontvan-
gen, doe ik het anders: ik geef een geschenk ten
afscheid.

Ik moet dit geschenk even inleiden. Ik heb wel
een paar keer in het Algemeen Bestuur de
suggestie gedaan met betrekking tot een bepaald
onderwerp een persbericht uit te doen laten gaan.
Steevast werd ik dan door de voorzitter geant-
woord, dat \'hond bijt mens\' geen nieuws was en
dat de journalisten pas zouden komen opdraven
wanneer er sprake zou zijn van \'mens bijt hond\'.
Daarom hierbij het boekje getiteld \'Paard bijt
hond\' met als subtitel \'Naar het beter beïnvloe-
den van effecten van publiciteit\'.
Ik hoop, dat dit boekwerkje een plaats zal krijgen
op het bureau van de KNMvD en dat het mag
bijdragen aan het interne PR-doel, de leden van
de KNMvD betrokken leden te doen zijn in
onze
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde.

-ocr page 85-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde heb-
ben zich aangemeld de volgende collegae:

Dam, T.R.W. van; 1991; 1701 GS Heerhugo-
waard; Parklaan 8.

Graaf, T. de; 1991; 7201 NS Zutphen; Nieuwstad
68.

Polanen, H.C.G.; 1991; 1053 TR Amsterdam; E.
Wolffstraat 43 II.

Posthuma, Mevr. S.F.M.; 1991; 6669 AS Dode-
waard; Anna van Burenlaan II.
Schorn, Mevr. H.H.; 1991; 5446 BJ Wanroy;
Meidoornlaan 21.

Wennekes, Mevr. P.J.M.J.; 1991; 3583 JR
Utrecht; J.W. Frisostraat 5 bis.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Karstanje, L.H.; 1991; 3121 VK Schiedam; Mo-
lensingel 85.

Sybesma, Mevr. J.C; 1991; 3581 KG Utrecht;
J.M. Kemperstraat 7.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:
Tankink, H.J.; 2593 BL \'s-Gravenhage; Laan van
Nieuw Oost-Indië 97.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:
Berkel, Mevr. L.A. van; 3572 GP Utrecht; Grift-
straat 49.

Essen, E. van; 3901 MH Veenendaal; Boompjes-
goed 241.

Frijtag Drabbe Künzel, WJ.E. van; 3581 RP
Utrecht; Pallaesstraat 22.
Gooijer, J.W. de; 3722 JR Bihhoven; Willem de
Zwijgerlaan 26.

Graaf, F de; 3981 ZM Bunnik; Vletweide 52.
Hoekstra, Mevr. H.M.; 3722 BD Bilthoven; Par-
klaan 53.

Kok, Mevr. S.J. de; 1141 VG Monnickendam;
Zuideinde 25.

Unkveld, Mevr. D.PK.; 7064 AR Silvolde; Ter-
borgseveld 50.

Lintelo, G.J. te; 3524 ZA Utrecht; Furkabaan 33.
Loonen, Mevr. M.PM.; 3583 TN Utrecht; Rem-
brandtkade 30.

Maynard, Mevr. I.D.; 3524 AM Utrecht; Ame-
land 129.

Melchior, Mevr. M.B.; 3981 ZN Bunnik; Vle-
tweide 120.

Rem, F,; 3582 CT Utrecht; Krommerijn 73.
Revet, Mevr. A.J.; 3572 BA Utrecht; Biltstraat 8.
Sijbrandij, G.C.J,; 3512 PN Utrecht; Lange
Nieuwstraat 98.

Weerd, FJ. de; 3522 BB Utrecht; Rijnlaan 31 bis.
Wijnker, J.J.; 3512 CM Utrecht; Ridderschap-
straat 9.

Zwanenburg, FP; 3705 ZN Zeist; Warande 181.

□ verleden:

Op 12 december 1991 Drs. A. Angelino te
Ochten.

Op 21 december 1991 Mevr. Drs. A. Beuvery-

Asman te Capelle a/d IJssel.

Op 25 december 1991 Drs. S. Bant te Gouda.

Jubilea:

A. Dekker te Lelystad, afwezig, 35 jaar, 16 jan.
1992

J. Bruins te Haren (Gr), afwezig, 50 jaar, 26 jan.
1992

Dr. E.J. Voûte te Amersfoort, afwezig, 50 jaar, 26
jan. 1992

A. Zegwaard te Lichtenvoorde, afwezig, 40 jaar,
26 jan. 1992

A.M. van Schaik te Puerta de Hierro
(Spanje), aanwezig, 25 jaar, 27 jan. 1992

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 9
november 1991:

Mevr. M. Coert
T.R.W. van Dam
Mevr. F.C.P Dings
J.C. Uarakker
Mevr. A.G. van der Pol
Mevr. H.H. Schorn

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 6
december 1991:

M.G.A. Aarts; Mevr. J.M.D. Broeders; Mevr. A.L.
Cartier van Dissel; E.R. Deckers; Mevr. E.A.
Kalfsbeek; R.J. Maarschalkerweerd; H.C.G. Pola-
nen; Mevr. A.D. Romijn; Mevr. G.J. Veenink;
D.J. van der Vegt; J.J. Wagenaar; Mevr. PJ.M.J.
Wennekes; Mevr. J.M. Wilmink; Mevr. M.C.
Wortelboer.

Mutaties
205 »Aarts, M.G.A.; 1991; 3524 AT Utrecht;
Texel 171; td. 030-881360; d.

209 Barneveld, Mevr. M.A. van; 1990; 5258 KG
Berlicum; Milrooyse weg 93; tel 04103-4117
privé, 4672 prakt.; p., gezelschapsd.

210 Beer, J.C.H.FM. de; I99I; 8191 KD Wa-
penveld; Wapenvelderzand 2 I; tel. 05206-
70547; wnd.d.

213 Bertels, I.Th.J.A.; 1961; 5841 CD Oploo;

Gemertseweg 9; tel. 08858-1744; r.d.
216 \'Bont, Mevr. M.E.Q. de; 1991; 5665 CV
Geldrop; Adelaartlaan 31; tel. 04907-61349
prakt.; p., ass. bij G.J. Molenkamp en J.Th.
Weeda.

220 »Broeders, Mevr. J.M.D.; 1991; 7443 GN
Nijverdal; Kruidenlaan 58; tel. 05486-
18795; wnd.d.

223 *Cartier van Dissel, Mevr. A.L.; 1991; 3524
BB Utrecht; Reiderland 116; tel. 030-
893726; d.

224 »Coert, Mevr. M.; 1991; 3522 RR Utrecht;
Alblasstraat 18; d.

226 «Dam, T.R.W. van; 1991; 1701 GS Heerhu-
gowaard; Parklaan 8; tel. 02207-11675;
wnd.d.

226 »Deckers, E.R.; 1991; 2717 HA Zoetermeer;

P Scholtenrode 7; tel. 079-518292; d.
229 »Dings, Mevr. FC.P; 1991; 6005 LN Weert;

Gruttolaan 28; tel. 04950-40476; wnd.d.
238 Flamand, A.M.G.; i960; 2811 GH Reeu-
wijk; \'s-Gravenboekseweg 110; tel. 01829-
3738; r.d.

238 Franke, M.; 1990; 5995 RP Kessel (L);
Heldenseweg 9; tel. 04762-1586 privé, 2668
prakt.; p., geass. met F.P.M. Hendrikx en LA.
Rijk.

241 Geurts, VN.A.M.; 1991; 5802 LM Venray;
Pavanestraat 72; tel. 04780-88971 privé,
81336 prakL; p., ass. bij R.C. Goedegebuure,
E.M. Ruymbeek, W.H.M. Vochten J.M.L.P
van Winden.
243 »Graafmans, J.M.M.; 1988; 7776 AD Slag-
haren; Coevorderweg 55; td. 05231-2724
privé, 3333 prakt.; p., geass. met G.J. Streef-
land.

249 »Hekerman, T.W.M.; 1991; 2316 NH Lei-
den; Alexanderstraat 1; tel. 071-222%8; p.,
ass. bijDr. A.W. Helder, Dr. F. Muurling en
G. Roest.

251 Hessels, R.J.; 1977; 7679 TJ Ungeveen;
Bruinehaarsweg 14; tel. 05491-81493 privé,
05492-1260 prakt.; p., geass. met J.W.H.
Bruggink.

252 Hoebe, Dr. H.P.; 1963; U-1983; 7497 NE
Bentelo (post Ambt Delden); Grondhutten-
weg 2 A; tel. 05472-92483 privé, 92308
prakt.; p., geass. met A.J.H.M. Roelofs, C,B.
v.d. Sluijs en A. Timmerman.

253 »Holst, Mevr. J.A.; 1990; 3043 PT Rotter-
dam; Th. Jacobalaan 50; tel. 010-4376708;
wnd.d.

254 Hoogendijk, J.L.; 1975; naar het buitenland.

353 Hoogendijk, J.L.; 1975; postadres: 2500 EB

\'s-Gravenhage; Postbus 20061, p/a Koeriers-
dienst BUZA; tel. 09-260-7-221609 privé,
22I068/22I069 bur.; fax 09-260-7-221351;
project man. RDP Livestock Services B.V. te
Mongu (Zambia).

353 Horsmans, B.Th.; 1986; W 5135 Selfkant-
Hoengen (Duitsland); Haus Dilia; tel. 09-49-
2456-2622; fax 09-49-2456-3997; p.; d. Ned.
Hipp. Centrum, Deurne.

256 Huiskamp, Mevr. M.J.;Gent-I989;3972 JA
Driebergen; Engweg 3 B; tel. 03438-21083;
d.

257 Hulzen, J.W.M. van; 1971; 9022 BH Mant-
gum; De Barte 14; tel. 05104-261 privé, 259
prakt.; p., geass. met J.D. Koopmans.

354 Janssen, J.; 1958; 1390 Grez-Doiceau (Bel-
gië); 2 Champ de Maubroux; tel. 09-32-10-
842068 privé, 2-2353143 bur.; fax 09-32-2-
2353144; Chef de Division Legislation Vet.
et Zootechn. CEE.

262 »Kalfsbeek, Mevr. E.A.; 1991; 3941 WL
Doorn; Karei Doormanlaan 15; tel. 03430-
1224; wnd.d.

264 Karstanje, L.H.; 1991; 3121 VK Schiedam;
Molensingel 85; tel. 010-4703857 privé,
05720-53334 prakt.; p., ass. bij H.P Quist, S.
Reindersma, M. Verhoef en J.W. Zuurhout
(toev. als lid).

271 Krijger, J.; 1958; I56I AJ Krommenie;
Zuiderhoofdstraat 59; tel. 075-288873; r.d.

271 Kruijf, Dr. J.M. de; 1971; U-1979; 3511 HG
Utrecht; Nie. Beetsstraat 180; tel. 030-
316728 privé, 070-3611811 bur.; specialist
Vleeskeuring R.VV

273 »Laarakker, J.C.; 1991; 3524 AR Utrecht;
Texel 37; tel. 030-896808; d.

279 Maanen, C. van; 1986; 3931 RV Wouden-
berg; Tabaksland 44; tel. 03498-5415; d.
C.D.I.

279 »Maarschalkerweerd, R.J.; 1991; 3581 LL
Utrecht; lepstraat 24; tel. 030-513993; d.

288 Nagel, H.; 1975; 1381 HL Weesp; Keverdijk
10; tel. 02940-18647 privé, 18578 prakL; p.

288 »Nagel-Siersema, Mevr. M.; 1976; 1381 HL
Weesp; Keverdijk 10; tel. 02940-18647; d.

292 Oosterhof, H.; 1960; 8511 AB Goingarijp; It
String 45; tel. 05668-488; r.d.

292 Oostindjer, A.J.; 1989; 2665 XK Bleiswijk;
Mesdagstraat 2; tel. 01892-19322 privé,
18526 prakt; p., ass. bij M.P Hogendoorn.

296 Peperkamp, N.H.M.T.; 1986; 3583 TN
Utrecht; Rembrandtkade 26; tel. 030-
522648 privé, 01820-14588 bur.; d. bij SL
G.v.D. in West- en Midden-Nederland.

299 »Pol, Mevr. A.G. van der; 1991; 3572 WB
Utrecht; De Blieckstraat 105; tel. 030-
711533;wnd.d.

299 »Polanen, H.C.G.; 1991; 1053 TR Amster-

-ocr page 86-

dam; E. Wolffstraat 43 II; tel. 020-6833280;
wnd.d.

302 Renting, R.; 1980; 7448 RA Haarle; Raalter-
dijk 1 B; tel. 05485-95643 privé, 05486-
55065 prakt.; fax 05485-95474; p., geass.
met J.C. de Jager, J.RM. Kamp en T.J. de
Vries.

305 »Romijn, Mevr. A.D.; 1991; 3584 AZ
Utrecht; Erasmuslaan 1 A; tel. 030-518950;
wnd.d.

305 Roon, Mevr. C.M. van; 1990; 2324 BR
Leiden; Apollolaan 1; tel. 071-760684 privé,
070-476018 prakt.; p., in Haags Dierencen-
trum.

310 »Schorn, Mevr. H.H.; 1991; 5446 BJ Wan-
roy; Meidoornlaan 21; tel. 08859-51593
prakt.; p., ass. bij Dr. J.J. Geene, A.J.A.M.
Mouwen, J.J. Pen en C.W.J.M. van der Riet.

315 Smits, G.M.; 1955; 1018 DJ Amsterdam;
Plantage Middenlaan 76 I; tel 020-6256373
privé, 6228567 prakt.; p., ass. bij W.A. van
Dam.

320 Sybesma, Mevr. J.C.; 1991; 3581 KG
Utrecht; J.M. Kemperstraat 7; tel. 030-
513102; wnd.d. (toev. als lid).

362 Tankink, H.J.; 2593 BL \'s-Gravenhage; Laan
van Nieuw Oost-Indië 97; tel. 070-3611800
bur.; dir. R.V.V. (toev. als buitengewoon lid).

326 »Veenink, Mevr. G.J,; 1991; 3512 KX
Utrecht; Jeruzalemstraat 6 C; d.

326 »Vegt, D.J. van der; 1991; 3902 TD Veenen-
daal; Pollux 171; tel. 08385-24063; wnd.d.

329 Vermeer, J.P.G.; 1962; 5751 EE Deurne;
Strausslaan 1; tel. 04930-13290; r.d.

336 »Wagenaar, J.J.; 1991; 3833 BA Leusden;
Princenhoflaan 12; tel. 033-941311; d.

339 Westreenen, Mevr. S.C. van; 1990; 5076 NH
Haaren; Holleneind 14; tel. 04117-2897
privé, 073-416666 en 08865-1544 prakt.; p.,
ass. bij C.A. Dijkhuizen (gezelschapsd.) en
ass. bij L.F.J. Arts (paarden).

338 »Wennekes, Mevr. P.J.M.J.; 1991; 3583 JR
Utrecht; J.W. Frisostraat 5 bis; tel. 030-
513486; wnd.d.

342 »Wilmink, Mevr. J.M.; 1991; 3524 DT
Utrecht; Oeral 61; tel. 030-886462; d.

343 »Wortelboer, Mevr. M.C.; 1991; 3582 ZK
Utrecht; I.B.Bakkerlaan 191; tel. 030-
512189; wnd.d.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991

De banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991 zijn verkrijgbaar
tegen betaling van ƒ 22,50 op postreke-
ning nr. 511606 ten name van
KNMvD te Utrecht. Wilt u in de om-
schrijving vermelden \'Banden 1991\'.

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anesthesie gezelschapsdieren

(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op afepraak (92/04)

Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/■4.I00,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/19)

Veterinaire apotheek I gem. praktijk {f 1.000,-)
13, 14 en 15 mei 1992 (92/44)

Melkmachine mastitis (/"265,-)
16 januari 1992 (92/21)

Praktische echografie gezelschapsdieren
(/■390,-)

18 januari 1992 (92/03)
8 februari 1992 (92/05)
4 april 1992(92/40)

21 maart 1992 (92/07)

De cursussen 92/03, 92/05 en 92/40 zijn volge-
boekt.

De benauwde patiënt (f 290,-)
31 januari 1992(92/12)
14 februari 1992 (92/13)
27 maart 1992 (92/14)

Diergeneeskundige begeleiding van melkvee-
bedrijven (/■ 2.500,-)

23, 24, 27, 28 en 29 januari 1992 (92/16)
5, 6, 9, 10 en 11 maart 1992 (92/17)
Praktische diagnostiek schimmrünfecties
(/"280,-)

1 februari 1992 (92/29)

Praktijkmanagement {f 550,-)

4 en 5 februari (92/23)

Voeding melkvee II

12 en 19 februari 1992 (92/31)

12 en 26 februari 1992 (92/32)

De cursus 92/31 is volgeboekt

Klinische bacteriologie in de praktijk (f 400,-)

12 en 13 februari 1992 (Gelderland) (92/36)

12 en 20 februari 1992 (Utrecht) (92/37)

Klinische les gezelschapsdieren if 100,-)

20 februari 1992 (92/33)

Basiscursus praktische tandheelkunde 400,-)

22 februari 1992 (92/01)

Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Assistentie bij operaties (/^300,-)

7 maart 1992 (92/45)
Vaccins bij hond en kat (ƒ210,-)

13 maart 1992 (92/22)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren
(/■400,-)

14 maart 1992 (92/06)

16 mei 1992 (92/41)

De cursus 92/06 is volgeboekt
Preventie worminfectie rundvee
{f 255,-)

17 maart 1992 (92/27)

Praktische anesthesie paard (/930,-)

24 en 25 maart 1992 (92/09)

6 en 7 mei 1992 (92/10)

De cursus 92/09 is volgeboekt

Cytologie en tumoren bij gezelschapsdieren

(ƒ345,-)

24 maart 1992(92/34)
Elektrochirurgie en cryotherapie
(/ 235,-)

27 maart 1992 (92/39)

Bloedonderzoek bij gezelschapsdieren (/ 300,-)

I april 1992 (92/38)

Embryo transplantatie rund (/ 3.500,-)

6 t/m 10 april 1992 (92/26)

Sectiebeelden bij de kat (ƒ 240,-)

7 april 1992 (92/35)

Veer- en huidproblemen bij vogels (ƒ 160,-)

II april 1992 (ochtend) (92/24)
De benauwde papegaai
(f 175,-)
II april 1992 (middag) (92/25)

Huisvesting en voedermethoden rund (/ 530,-)

28 en 29 april 1992 (92/30)

Patiënlendemonstratie gezelschapsdieren

(ƒ100,-)

19 mei 1992 (92/42)

IKB pluimveevleesproduktie (/■265,-)

20 mei 1992 (92/43)

Verbanden en spalken (f 435,-)
23 mei 1992 (92/08)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/" 2.500,-)

21, 22 en 23 mei 1992(92/15)
Stafylokokken mastitis rund
(f 300,-)
26 mei 1992 (92/20)

Epidemiologie II (ƒ2.950,-)
I t/m 5 juni 1992 (92/18)
14 t/m 18 september 1992 (92/50)
De cursus 92/18 is volgeboekt.

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
voorjaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax: 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; gironummer
van de ABN 1412.

PAÜ-Diergeneeskunde

Cursussen voorjaar 1992

-ocr page 87-

73 act /S\'^f

INHOUDSOPGAVE

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association
Deel 117, aflevering 3, i februari 1992

WETENSCHAP

ACTUA

Inhoud

Overzichtsartikelen

Hormonen en mammatumoren bij de teef: een overzicht; G. R. Runeman 71

Oorspronkelijke artikelen

Loodintoxicatie bij rundvee in Noord-Nederland. Vervolgonderzoek bij twee bedrijven;

A. Wijbenga, F. R. van der Kolk, I. J. R. Visser en A. J. Baars 78
Sectiebevindingen bij mestvarkens gedurende de periode 1979-1989;

M. Bethlehem en I. J. R. Visser 82

Vraag en antwoord

Verslikpneumonie; R. Hajer 86

Berichten en verslagen

25 Jaar dierenkliniek Emmeloord; £ R Oldenkamp 87

Een geval van \'Doggie care\' 87

International Veterinary Students Association 88

Gabor ontvangt video 88

Nederlandse prijswinnaar voor wetenschappelijke Ciba-Geigy diergezondheidsprijs 88

Congressen/cursussen 89

Referaten

Biotechnologie in de USA 90

NiEUW(S) van de industrie 91
Ingezonden

Nogmaals: het mouwke;ATersyej 91

Attentie verzekerden bij de Movir-DTO; Th. J. D. Straatman 91

Euthanasie; L Tholhuysen 92

Studentenreferaten 93

Mededelingen vd

Twaalf jaar varkenspestbestrijding in de EG 94

Antigeen-banken MKZ in de EG 94

Besmettelijke dierziekten 95

Doorlopende agenda 95

Vervolg op volgeruie pagina / for contents see next page

Orale rehydratie bij kalveren:

het enige rehydratiepreparaat met Lactoserum\'" voor een natuurlijk herstel.

• isotoon liHflrlry^

• uitgebalanceerde natrium/substraatverhouding Wmm

• bevat kalium en bevat bicarbonaat precursors diergeneesmiddelen

-ocr page 88-

colofqn

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Jorna

Wetenschappelijke redactie

Dn. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Dis. W. F. G. L Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Stens, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. w. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jaekwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinaeher (Giessen, Germany)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/UUecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof. dr. G. Uüenbeig (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P. F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Uuecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. F M. van Zutphen (Uuecht)

Redacteur-Secretaris

J. C. de Geus

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-5101 Il/fax 030-51 1787).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrifi van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenarlsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, UtrechL

Algemene Bank Nederland N.V., Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en EBfectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr 69 93 61 443.

Druk

Dnikkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 03462-61304,
6ix 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065, Éix
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. P Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

(vervolg omslag)

98

99
99
99
99

100
102
102

103

104

Chef de bureau Marij van Oostrum - Schuurman Hess
Vacaturebank Jacquehne Duerinck
Administrateur s. l. Oostindiën

Inhoud

KNMvD

Algemeen

Wie is wie en wie doet wat?
Jaarcongres 1992

The Veterinary Quarterly tegen gereduceerd tarief
Buitengewone Algemene Vergadering
XlVe Veterinaire Studenten Almanak

Grenzen en perspectieven voor de rundveehouderij; W. Sybesma
Congresreis Groep Geneeskunde van het Rund
Veterinaire golfkampioenschappen 1992

Personalia

PAO-Diergeneeskunde

71

78

82

Contents

Review papers

Hormones and mammary tumours in female dogs: a review; G. R. Rutteman

Original papers

Lead intoxication of cattle in the northern part of the Netherlands. Follow up study on cattle
of two dairy farms;
A. Wijbenga, F. R. van der Kolk, I. J. R. Visser, and A. J. Baars

Necropsy findings in fattening pigs during the period of 1979-1989

on a large veterinary practice in the Netherlands; M. Bethlehem and I. J. R. Visser

All rights reserved

Secretariaat

Bij de voorplaat

Beeld van een Chow Chow in de Langestraat te
Enschede. Dit beeld werd vervaardigd door
Joop Hekman en gefotografeerd door mevr. dr.
Ingrid van der Gaag.

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (VancouverStyle) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niels uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

-ocr page 89-

EUKANUBA en lAMS, evenzeer een technologische
als een nutritionele prestatie.

3u

Jarenlange research. Precieze samenstelling
en aandacht voor het kleinste detail. Dat zijn de
basis ingrediënten voor de produkten van "The
lams Company": EUKANUBA hondevoeding en
lAMS kattevoeding.

Het is een compleet droogvoeder, over-
wegend samengesteld uit ingrediënten van dierlijke
oorsprong. Deze zijn voor de hond en de kat zeer
makkelijk verteerbaar en hebben een bijzonder
hoge voedingswaarde. Elk ingredient wordt zorg-
vuldig gecontroleerd op konstante kwaliteit en
versheid. Groeistudies enerzijds en onderzoek naar
de proteine-efficientie-ratio
anderzijds, tonen aan dat de
gebruikte proteïnen van de
allerhoogste kwaliteit zijn.

Door analyses van de ontlasting en de urine
wordt de metabole energie van de voeding
gemeten (de meeste fabrikanten geven slechts
een schatting).

Het resultaat? De beste voeding voor honden
en katten die aan de allerhoogste eisen voldoet.
Daarom menen wij dat het uw advies waard is.

De beste vriend van de mens verdient het al-
lerbeste. In dit geval één van de meest gewaardeerde
honde - en kattevoeders ooit samengesteld.

Voor meer informatie: Holland Diervoeders
B.V, Postbus 8221, 3503 RE UTRECHT
Tel. 030-479611.

i; lAMS«*^
COMPANY

-ocr page 90-

1 zakje Benfital oplossen in
2 liter water van 30° ä 40° C.
3Xper dag aan het kalf
toedienen (3x2 liter)
ter vervanging van melk.
Vaak kan na / dag de
melkvoeding hervat worden.

C

®

dè bacterie-binder

I Boehringer
Ingelheim

POSTBUS 8037,1802 KA ALKMAAR
TELEFOON 072-662411, FAX 072-617673

-ocr page 91-

WETENSCHAP

O VERZICHTSARTIKELEN

Hormonen en mammatumoren bij

de teef: een overzicht

Hormones and mammary tumours in female dogs; a review
G. R. Rutteman2

Ti/dschr Diergeneeskd 1992; 117: 71-7 en 81

Samenvatting
Zowel toxicologische als veterinaire epidemiologische studies
hebben aangetoond dat ovariële steroïden en hun synthetische
derivaten het ontstaan van mammatumoren bij de hond kunnen
bevorderen. Verondersteld is dat afwijkingen in hetfunctioneren
van de hypofyse, vooral met betrekking tot de groeihormoonse-
cretie, betrokken zijn bij dit proces.

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de rol die
endogene en exogene hormonen kunnen spelen in de ontwikke-
ling van mammatumoren bij de teef Onderzoeksresultaten doen
vermoeden dat steroïdhormonen zorgen voor proliferatie van
normaal epitheel, hetwelk leidt tot een toename van de populatie
cellen welke gevoelig zijn voor het ontwikkelen van tumoren
Daarnaast kunnen partieel getransformeerde cellen worden
aangezet tot proliferatie.In volledig getransformeerde cellen in
een laat stadium van de tumorontwikkeling is een dergelijk
groeistimulerend effect mogelijk van minder belang. In dit
stadium zijn steroidhormoon-receptoren vaak afwezig, hetwelk
wijst op een meer autonome groei

Uit beschikbare gegevens valt op te maken dat, voor de
diergeneeskundige praktijk, ovariëctomie op jonge leeftijd at
middel tot oestruspreventie voor wat betreft het risico van
mammatumoren te verkiezen is boven toediening van progesta-
genen.

Daarentegen is er nog geen aanwijzing dat ovariëctomie bij
honden met een mammacarcinoom de kans op het later optreden
van metastasen verkleint

De hypothese dat overproduktie van groeihormoon een belang-
rijkefactor is bij de ontwikkeling van spontane mammatumoren
bij de hond kon niet worden bevestigd De rol van prolactine en
thyroïdhormonen in dit proces blijft onzeker

Summary

Toxicity studies as well as epidemiological studies in veterinary
medicine have shown that both ovarian steroids and a large
number of synthetic derivatives may promote the formation of
mammary tumours in dogs. Abnormalities in pituitary function,
particulary in the secretion of growth hormones, have been
assumed to be involved this process.

In the present paper the possible role of endogenous and
exogenous hormones in the pathogenesis of mammary tumours
in bitches is reviewed The available evidence suggests that
steroid hormones may act at an early stage in the development of
tumours by stimulating the proliferation of normal epithelium

1 Eerder in hel Engels verschenen in: In Vivo 1990; 4: 33-40

2 Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Faculteit Diergeneeskunde, Rijksuni-
versiteit Utrecht, Yalelaan 8, Postbus 80.154, 3508 TD Utrecht.

This results in an increase in the number of susceptible cells. In
addition a growth-stimulating action may be exerted upon cells
which have undergone partial malignant transformation, but
possibly to a lesser extent upon fully malignant cells at a late
stage of tumour development In advanced mammary cancers
steroid receptors are frequently absent which may indicate a
more autonomous pattern of growth.

It seemsjustified to conclude that in clinical practice ovariectomy
at an early age as a measure to prevent oestrus is to be preferred
to progestin treatment with regard to the risk of mammary
carcinoma. Still, there is no indication that in dogs, ovariectomy
will reduce the risk of metastasis once the animal is presented
with a mammary carcinoma.

The earlier assumption that overproduction of growth hormone
is an important factor in the pathogenesis of spontaneous
mammary tumours in the dogs could not be proven. The role of
prolactin and of thyroid hormones in this process continues to be
uncertain

Inleiding

Spontane maligne mammatumoren komen bij teven voor in een
frequentie van 198,8/100.000 (23). Dit getal komt uit een
studie uitgevoerd in een algemene populatie teven in de San
Francisco Bay Area in Californië. Bij ongeveer 20-40% van de
honden met mammatumoren is sprake van de ontwikkeling van
maligne processen (9,22,23,59). De risico\'s voor het ontstaan
van benigne en maligne mammatumoren, tegelijkertijd of na
elkaar optredend, zijn gecorreleerd (5, 9, 59). In klinische
studies was de leeftijd waarop benigne tumoren werden
gediagnostiseerd jonger dan (55), of gelijk aan die gezien bij
maligne tumoren (30, 72), Studies uitgevoerd binnen drie
geïsoleerde beagle-kolonies, waarbij behandeling veel sneller na
het ontstaan van tumoren plaatsvond dan in de reguliere
praktijk, toonden aan dat benigne tumoren vaker voorkwamen
op jonge leeftijd dan maligne tumoren (18, 58, 93),
Experimentele en epidemiologische gegevens geven aan dat de
carcinogenese geen enkelvoudig proces is. Bijdragen hieraan
kunnen volgens het tweestaps model van Moolgavkar
etaL (56,
57) worden geleverd door:

1. fectoren die het aantal gevoelige (prolifererende) cellen
vergroten;

2, factoren, initiatoren genaamd, die veranderingen in het
genoom (\'hits\') in gevoelige cellen bewerkstelligen; hierbij
wordt gedacht dat minstens twee zulke veranderingen nodig
zijn voor volledige transformatie; de eerste veroorzaakt
intermediaire cellen, de tweede het ontstaan van maligne
cellen;

-ocr page 92-

3. factoren, promotoren genaamd, die het ontstaan van de
tweede "hit" vergemakkelijken door de populatie intermedi-
aire cellen te vergroten, of indirect de tweede stap bewerk-
stelligen door de inductie van homologe chromosoom-
uitwisseling;

4. factoren die de groei van volledig getransformeerde cellen
bevorderen.

Anderzijds kan de gevoeligheid van cellen voor tumorgene
invloeden verminderd worden door:

5. fectoren die celdifferentiatie bevorderen (77).

Volgens een ander model voor carcinogenese (13), zou één van
twee veranderingen in het genoom resulteren in een gewijzigde
respons van de doelwitcel op groei- en differentiatiesignalen. De
andere verandering zou de doelwitcel een maligne karakter
geven, wat zou kunnen gebeuren vóór of nä de respons-
modificatie. Als alleen de laatstgenoemde verandering plaats-
vindt, zou er een \'slapende\', potentieel maligne cel ontstaan. In
beide hierboven genoemde modellen moeten twee uitzonder-
lijke, maatgevende veranderingen in het genoom optreden in
een gevoelige cel, waarschijnlijk een stamcel, om een volledig
getransformeerde toestand te bereiken. Het is evenwel voorstel-
baar dat de kritische genetische veranderingen niet identiek zijn
in verschillende mammacarcinomen, en ook dat hun aantal
groter is dan twee (20). De instabiliteit van het genoom die
gedacht wordt te bestaan in volledig getransformeerde cellen
(67) welke ontsnapt zijn aan de normale groeir^ulatie, kan een
situatie creëren waarin verdere genetische veranderingen waar-
schijnlijk worden. Deze laatste veranderingen zouden belangrijk
kunnen zijn voor de progressie van de tumor naar een
agressiever gedrag (45, 67).

De ontwikkeling van benigne proliferatieve laesies van de
mammae is op twee manieren met het proces van carcinogenese
in verband gebracht. Ten eerste: sommige benigne tumoren
vertegenwoordigen de uitgroei van intermediaire cellen onder
invloed van promotoren (45,57). Ten tweede zouden dergelijke
laesies kunnen ontstaan uit cellen die enigszins gedifferentieerd
waren ten tijde van blootstelling aan Initiatoren (76).
Om de rol van hormonen in de Pathogenese van mammatumo-
ren vast te stellen, is het belangrijk om hun mogelijke betrokken-
heid te relateren aan de stadia van tumorontwikkeling. Van
hormonen wordt vermoed dat ze zich gedragen als factoren
hierboven genoemd onder 1), 3), 4) en 5) (voor overzichten zie
ref. 77,97). Het is mogelijk dat ze tumorbevorderend zijn in één
stadium en -remmend in een ander, grotendeels afhankelijk van
het ontwikkelingsstadium van het doelwitweefsel (76).
Van belang bij het bestuderen van factoren betrokken bij de
tumorgenese is tevens dat:

— de hormoonconcentratie in plasma van tumordragende
dieren niet noodzakelijkerwijs een maat is voor de situatie
gedurende de lange periode van tumorontwikkeling vooraf-
gaande aan het manifest worden van de tumor (89).
Anderzijds blijft bij de hond ovariële activiteit tijdens het
gehele leven aanwezig (15). Dus, bepaling van plasmahor-
moonconcentraties, zelfs op het moment dat de tumor
gedetecteerd kan worden, kan toch nog van belang zijn.

— Op cellulair niveau kunnen hormoonconcentraties afwijken
van die in plasma. Het mammaweefsel kan zijn endocriene
omgeving wijzigen door specifieke opname van hormonen
en door lokale omzetting van voorlopermoleculen in biolo-
gisch actieve vormen. De efBciëntie van dit proces is
mogelijk groter in tumorweefsel dan in normaal klierweefsel
(19, 86, 95).

— De expressie van receptoren of hun afiSniteit voor specifieke
liganden zou veranderd kunnen zijn in getransformeerde
cellen, hetwelk kan leiden tot een veranderde gevoeligheid
voor circulerende hormonen bij ongewijzigde plasmacon-
centraties (14).

(DvarIele hormonen

a. Ovariuin-functie

De incidentie van mammacarcinomen bij de hond neemt toe tot
op late leeftijd, wat gerelateerd wordt aan het aanhouden van de
activiteit van het ovarium in deze species (87). Een directer
bewijs voor de betrokkenheid van ovariële hormonen in
mammatumorgenese bij de hond, bestaat uit de waarneming dat
een sterk beschermend effect werd bereikt door ovariëctomie op
jonge leeftijd. De grootte van dit effect was afhankelijk van het
aantal oestrische cycli dat de teef reeds had ondergaan, en indien
castratie uitgevoerd werd bij teven ouder dan 2\'/2 jaar, werd
geen beschermend effect aangetoond (88). Volgens een ander
onderzoek is ook ovariëctomie op latere leeftijd gecorreleerd
met een verminderde kans op benigne mammatumoren, terwijl
er een tendens (P=0,08) zou bestaan naar een verminderd risico
op de ontwikkeling van maligne mammatumoren (55). In een
andere \'case-control\'-studie (72), was de incidentie van beide
categorieën tumoren ongeveer driemaal verminderd na ovariëc-
tomie (leeftijd niet gespecificeerd). Bovendien zou er bij
geovariëctomeerde honden een relatieve toename van maligne
tumoren ten opzichte van benigne tumoren bestaan, vergeleken
met intacte teven (59). Samenvattend wijzen deze bevindingen
erop dat mammatumoren in ieder geval voor een deel afhanke-
lijk zijn van ovariële hormonen voor hun ontwikkeling. Hierbij
zouden de twee categorieën kunnen verschillen gedurende de
latere ontwikkelingsstadia, waarbij benigne tumoren in sterkere
mate afhankelijk zijn dan maligne.

Van andere factoren die samenhangen met het functioneren van
ovaria en mammae, zoals dracht en het hebben van het eerste
nest op jonge leeftijd, is niet aangetoond dat ze het risico op
mammatumoren verminderen (8,32, 88,93). De mogelijkheid
dat het hebben van veel pups enige mate van bescherming biedt
(18, 100), is onvoldoende onderzocht. Gegevens over het effect
van aan schijnzwangerschap gerelateerde lactatie, hetwelk bij
bepaalde teven ongeveer twee maanden na de oestrus voor-
komt, zijn tegenstrijdig (30, 32, 100). Hierbij mag bedacht
worden dat de zwangere en niet zwangere cycli bij de hond
vrijwel gelijk zijn voor wat betreft lengte en endocriene
kenmerken Ö 5). De mate van differentiatie van de melkklier die
bereikt wordt onder beide condities kan dan ook gelijkwaardig
zijn (6, 15, 28).

Tussen het optreden van onregelmatigheden in de lengte van de
oestrische cyclus en het risico op benigne of maligne mammatu-
moren, is geen verband gevonden (8, 32).

b. Toxicologische studies met progestagenen en oestrogenen

Veel aandacht is besteed aan toxicologische onderzoeken naar
de effecten van toegediende progestagenen en oestrogenen aan
honden. Langdurige toediening van alléén di-ethylstilbo-oestrol
(40,41) of andere synthetische oestrogenen (12,28), leidde niet
tot een verhoogde incidentie van mammatumoren, hoewel deze
hormonen wel ovariumcarcinomen zouden kunnen induceren
(40, 41). In studies waarbij langdurig progesteron of een
synthetisch derivaat hiervan werd gegeven — in doses die de
secretie van endogene ovariële steroïden onderdrukten — trad
hyperplasie van de melkklieren en een verhoogde incidentie
van, voornamelijk benigne, mammatumoren op (12, 17, 28,
33). Maligne tumoren ontstonden vooral tijdens behandeling

-ocr page 93-

met progestageen/oestrogeen combmaties (12). Progestagenen
afgeleid van 19-nortesteron schijnen minder tumorgeen dan
progesteron-derivaten (12, 28). Ook bij knaagdieren (46, 54,
75,107) en apen (92), kunnen progestagenen of progestageen/
oestrogeen combinaties de ontwikkeling van mammatumoren
bevorderen.

Men wijt de verschillen in tumorgeniteit van progestagenen wel
aan verschillen in hun progestagene potentie. Zo is opgemerkt
(28), dat de \'tumorgene\' progestagenen — in termen van de
biologische activiteit (63) — in een vele malen hogere concen-
tratie zijn getest bij de hond, dan de \'non-tumorgene\' progestage-
nen. Deze zienswijze wordt bevestigd door de waarneming dat
een lage dosis (2 mg/kg iedere 3 maanden) medroxyproge-
steron-acetaat (MPA) geen tumorbevorderend effect heeft (17).
Belangrijk in dit verband zijn bevindingen bij het experimentele
mammacarcinoom bij de rat, waarbij tijdstip en dosering van
MPA- behandeling bepaalden of een beschermend of stimule-
rend effect op de tumorgenese ontstond (74, 75).

c. Oestruspreventie met injecteerbare progestagenen

Injecteerbare progestagenen (MPA of proligeston) worden in
sommige Europese landen door dierenartsen gebruikt om de
oestrus bij teven te voorkomen. Deze behandeling (onafhanke-
lijk van de soort progestageen) verhoogde de kans op benigne
tumoren 1,4 maal ten opzichte van intacte, onbehandelde
honden (55), maar veranderde de kans op mammacarcinomen
niet. In andere studies was het voorkomen van palpabele
knobbels in de melkklier (niet histologisch onderzocht) niet
(MPA, ref. 68; proligeston, ref. 104) of licht (MPA, ref. 104)
verhoogd in progestageen-behandelde teven.
Als men een vergelijking maakt tussen ovariëctomie op jonge
leeftijd en progestageenbehandeling, als maatregelen ter voor-
koming van de oestrus, is de laatste uiteraard geassocieerd met
een veel hoger risico op mammatumoren.

d. Mogelijke mechanismen voor de rol van steroïdhomionen
in de ontwikkeling van mammatumoren

1. Vroege effecten

Eén manier waarop Steroidhormonen de ontwikkeling van
mammatumoren kunnen beïnvloeden, is door groeistimulatie
van normaal weefsel, waardoor het aantal gevoelige cellen
toeneemt (56, 77, 97). Progestagenen zijn bij de hond in staat
een volledige lobulo-alveolaire ontwikkeling van de melkklie-
ren tot stand te brengen, met hyperplasie van secretoire en myo-
epitheliale elementen, terwijl oestrogenen de ductale groei
bevorderen (6, 28). Mogelijk worden deze effecten voor een
belangrijk deel direct op het niveau van de melkklier tot stand
gebracht, daar dit orgaan receptoren bezit voor zowel oestroge-
nen (ER) als progestagenen (PR) (6, 79, 80).
Een tweede manier waarop Steroiden de carcinogenese in cellen
van doelwitorganen zouden kunnen beïnvloeden, is door
structuren binnen het genoom te veranderen. Een voorbeeld
hiervan is de vorming van covalente DNA-adducten (met tot nu
toe onbekende eigenschappen) in niercellen van de hamster,
onder invloed van di-ethyl-stilbo-oestrol of oestradiol (48).Een
ander voorbeeld is de inductie van homologe chromosoom-
uitwisseling welke het mechanisme zou kunnen zijn waarmee
MPA mammacarcinomen induceert in vrouwelijke muizen
(46).

2 Intermediaire en late effecten

Ook in latere stadia van het transformatie-proces worden
steroïdhormonen gedacht de groei van betrokken cellen te
stimuleren (56,77, 97). Het is echter niet mogelijk om met
zekerheid vast te stellen welke histopathologie van de melkklier
overeenkomt met de aanwezigheid van cellen in het intermedi-
aire stadium van de transformatie. Dit staat het uitvoeren van
klinisch onderzoek aan hormonale beïnvloeding van dit soort
cellen in de weg. De volgende twee secties zullen gewijd zijn aan
een discussie over de effecten van steroïden
in vitro of in vivo op
klinisch manifest geworden non-maligne of maligne tumoren of
hiervan afgeleide cellen.

e. Steroïdhormonen en groei van non-maligne tumorcellen

Van slechts enkele non-maligne proliferatieve laesies mag
worden aangenomen, in termen van het tweestaps model van
carcinogenese, dat ze de uitgroei van zogenaamde intermediaire
cellen vertegenwoordigen, met een hoog risico op verdere
transformatie (45, 56). Het is duidelijk, dat er een grote variatie
is onder de als benigne beschouwde laesies van de melkklier,
voor wat betreft het risico op het ontwikkelen van kanker (69).
Mogelijkerwijs vertegenwoordigen vele van deze laesies cellen
die veranderingen van het genoom hebben ondergaan in een
meer gedifferentieerd stadium (76). Dankzij het reeds doorge-
maakte differentiatieprogramma is voor deze cellen de kans op
volledige maligne transformatie kleiner dan voor intermediaire
cellen. Het risico kan soms hoger zijn dan dat voor normale
cellen.

De meeste (histologisch) benigne proliferatieve laesies van de
mammae bij de hond, bevatten ER en PR (39,50, 80), hoewel
in een aantal studies ook een minder frequent voorkomen werd
gezien (35, 71, 73). De waarneming dat de PR-concentratie in
benigne laesies bij de hond hoger is dan in onveranderd weefsel,
is interessant in verband met het beschreven tumorbevorde-
rende effect van progestagenen (zoals hierboven behandeld).
Er zijn aanwijzingen dat bepaalde regelmechanismen in non-
maligne tumorcellen nog functioneren zoals in normaal epitheel.
Zo werd een veriengde levensvatbaarheid in organotypische
celkweek, evenals een secretoire respons, gezien gedurende
behandeling met een combinatie van (onder andere) oestradiol,
progesteron, cortisol en insuline (106).

f. Steroïdhomioon-afhankelijke groei van maligne cellen

Om de rol van oestrogenen in de groei van humane borstkanker-
cellen te bestuderen, is in veel onderzoek gebruik gemaakt van
cellijnen van deze cellen.

De resultaten geven aan dat oestrogenen de groei van ER-
positieve cellen deels bevorderen, door de activiteit van enzy-
men betrokken bij DNA-synthese te verhogen (43). Ook is de
produktie van een groeifactor als \'transforming growth factor-a\'
(TGF-a) verhoogd in de aanwezigheid van oestradiol (4, 21).
Of oestrogenen ook de produktie van \'insulin-like growth
factor-I\' (IGF-I) in deze cellen stimuleren, is onzeker (21, 42).
Naast mitogene effecten van oestrogenen uitgeoefend middels
groeifactoren, zouden deze hormonen direct invloed kunnen
hebben op de expressie van proto-oncogenen zoals
c-myc en c-
fos, die betrokken zijn bij groeiregulatie (24, 103). Hoewel
gedacht wordt dat progestagenen voornamelijk groeiremmend
werken bij humane borstkanker, werken ze
in vitro soms
groeibevorderend bij primaire carcinomen (49) of kankercellij-
nen (7).

Opvallend is de bevinding in één borstkankercellijn (T47D) dat
progestagenen zowel de expressie van \'epidermal growth factor\'
(EGF)(61) als van zijn receptor (62) verhoogden. Hoe deze
acties van progestagenen samenhangen, is nog niet aangetoond.
Het zal interessant zijn om cellijnen van mammacarcinomen
van de hond te bestuderen om vast te stellen of vergelijkbare
effecten als hierboven beschreven gevonden kunnen worden.

-ocr page 94-

In sommige studies bij de hond werden steroïdreceptoren even
vaak aangetoond in primaire mammacarcinomen als in benigne
tumoren (35, 71, 73). Mogelijk is dat voor de eerste groep een
overschatting van het wérkelijk voorkomen. Er is namelijk een
aanzienlijk aantal primaire mammacarcinomen dat — vanwege
de infiltrerende groeiwijze — histologisch normaal mamma-
epitheel bevat en dus vals-positieve uitkomsten kan opleveren
bij receptoranalyse (79, 80). Primaire mammacarcinomen
zonder \'normaal\' mamma-epitheel waren vaker ER- en PR-
negatief dan onaangetast mamma weefsel of non-maligne proli-
feratieve laesies (80).

Wanneer carcinomen afkomstig van honden ER-positief waren,
kon de groei van transplantaten ervan in naakte muizen geremd
worden door gonadectomie. Deze remming kon worden
opgeheven door toediening van oestradiol of testosteron (71).
Dergelijke tumoren, gekweekt
in vitro, reageerden op oestradiol
met een toename van 3H-thymidine labeling (47). Bovendien is
waargenomen dat de DNA-afhankelijke RNA-polymerase
activiteit in geïsoleerde kernen van mammacarcinomen van de
hond, gestimuleerd werd door cytosol dat geïncubeerd was met
oestradiol, di-hydro-testosteron of het synthetische progestageen
R5020. Deze stimulatie werd alleen gezien indien de tumor
receptoren had voor deze Steroiden (98). Gezien de oorsprong
van het weefsel gebruikt voor bovengenoemde studies, kan men
concluderen dat ook in een laat stadium - nadat tumoren
detecteerbaar zijn geworden —
Steroidhormonen soms kunnen
bijdragen aan tumorgroei. Deze invloed lijkt echter van
beperkte omvang te zijn.

Zoals reeds eerder vermeld, bevorderen sexsteroïden de ontwik-
keling van mammacarcinomen bij de hond het meest uitgespro-
ken op jonge leeftijd (87,88). Tevens is ovariëctomie tegelijker-
tijd met het verwijderen van primaire carcinomen niet in staat
gebleken om de uitgroei van metastasen te voorkomen (1, 32,
87), alhoewel sommige auteurs wél positief waren over zo\'n
behandeling (voor een overzicht zie ref. 34). Het wordt niet
uitgesloten geacht dat een dergelijke adjuvante behandeling de
incidentie van tumoren in de overgebleven melkklieren vermin-
dert (8). Het probleem een remmend effect van ovariëctomie op
de groei van mammacarcinoom- metastasen bij de hond vast te
stellen, zou gelegen kunnen zijn in het persisteren van de secretie
van sexsteroïden of hun voorlopers door de bijnieren (15). Een
andere reden voor het gebrek aan een remmend effect door
ovariëctomie, zou het veelvuldig voorkomen van ER- en PR-
negativiteit in zulke metastasen kunnen zijn (11, 80). Een
manier waarop steroïdreceptor-negatieve cellen zich zouden
kunnen onttrekken aan steroïdhormoon-afhankelijke groei, is
door autonome produktie van autocrien/paracrien werkende
Polypeptide groeifactoren (overzicht in ref. 21). Vooriopige
gegevens wijzen op het bestaan van een dergelijk mechanisme in
steroïdreceptor-negatieve cellijnen van mammacarcinoom- me-
tastasen van twee honden (101,102). Anderzijds zou autonome
groei het gevolg kunnen zijn van constitutieve expressie van
andere elementen behorend tot het intracellulaire signaal-
overdrachtsysteem dat celdeling controleert (37).
Nauwkeurig uitgevoerde studies zouden moeten uitwijzen of
ovariëctomie van waarde is bij het voorkómen van metastasen
en/of recidiven van mammacarcinomen bij de hond. Het zou
aan te raden zijn binnen dergelijke studies de ER-, PR-, en
mogelijk de androgeenreceptor (AR)-status van primaire carci-
nomen vast te stellen om de prognostische waarde ervan te
bepalen (52). Wellicht zouden anti-oestrogenen zoals tamoxifen
waardevol kunnen zijn voor de behandeling van sommige van
deze carcinomen. Kortdurende toediening van dit medicament
bij honden bleek in mammacarcinomen het ER-niveau te
beïnvloeden. In deze studie werd helaas geen klinische respons
vermeld (11). Tamoxifen bleek ook in staat de groei van een
cellijn van een mammacarcinoom van een hond in naakte
muizen te remmen. Interessant was dat deze inhibitie optrad in
afwezigheid van detecteerbare ER (66). Toch wordt het niet
waarschijnlijk geacht dat — van ER te onderscheiden — anti-
oestrogeen-bindingsplaatsen (AEBS) verantwoordelijk zijn
voor de remmende werking van tamoxifen op carcinomen
onder klinische condities (44, 91, 94). Misschien oefenen non-
steroïdale anti-oestrogenen hun ER-onafhankelijke effecten op
celproliferatie uit door antagonisme van calmoduline (91).

g. Effecten van Steroidhormonen via hypofysehormonen

Naast een direct effect van Steroidhormonen op de groei van de
melkklier en op stimulatie van tumorvorming in dit orgaan,
wordt hun werking wel in verband gebracht met effecten op de
hormoonsecretie door de hypofysevoorkwab. Zo is het mam-
matumorbevorderende effect van oestrogenen bij knaagdieren
afhankelijk van de stimulatie van de secretie van prolactine
(PRL) (54, 107, 108). Behandeling van proefhonden met
progesteron bleek te kunnen leiden tot zowel acromegalie
alsook tot het optreden van mammatumoren (16, 17, 33, 38,
99). Dit heeft tot de hypothese geleid dat
groeihormoon (GH)
betrokken zou kunnen zijn bij de mammatumorgenese van de
hond (28,99). De rol van deze hormonen zal worden behandeld
in de volgende paragraaf

Hormonen van de hypofysevoorkwab
a. Groeihormoon (GH)

Langdurige toxicologische studies hebben aangetoond dat
toediening van progestagenen bij de hond aanleiding kan geven
tot acromegalie en diabetes mellitus (38,90) als gevolg van GH-
overproduktie (16, 25, 33). In één studie werd gevonden dat
mammatumorontwikkeling gedurende progestageenbehande-
ling duidelijker was bij teven met verhoogde GH-spiegels dan bij
teven zonder GH-verhoging (16). De verhoogde incidentie van
mammatumoren veroorzaakt door progestageenbehandeling
kon worden veriaagd door eerst hypofysectomie uit te voeren
(17). Aanwijzingen voor de rol van GH-overproduktie kwamen
ook naar voren uit onderzoeken waarbij de morfologie van de
hypofyse van honden met spontane mammatumoren een hoge
secretoire activiteit van somatotrope cellen liet zien (2, 29).
Verhoogde GH-niveaus werden ook gevonden in enkelvoudige
bloedmonsters bij de meerderheid van een groep honden met
spontane mammatumoren (29).

In een recente \'case-control\'-studie waren wij echter niet in staat
een verschil in basale GH-niveaus aan te tonen in monsters
genomen op 3-5 verschillende dagen, tussen honden met
spontane benigne of maligne tumoren enerzijds, en een groep
controlehonden met een gelijke leeftijdsopbouw anderzijds. Er
kwamen wel afwijkingen van de GH-secretie aan het licht in
honden met mammatumoren, zoals een verminderde GH-
respons op de clonidine-stimulatietest (81, 84). Het is echter
onduidelijk of dit resultaat wijst op een betrokkenheid van GH
bij de mammatumorgenese of als een epifenomeen moet
worden beschouwd. Het ontbreken van afwijkingen in basale
GH-niveaus sluit de mogelijkheid van verhoogde spiegels tijdens
een eerder stadium van de ziekte niet uit Deze laatste
mogelijkheid lijkt echter minder aannemelijk, omdat jonge
honden relatief resistent zijn tegen de inductie van GH-
overproduktie door progestagenen (26, 53, 83).
Onlangs werd beschreven dat humane borstkankerpatiënten
vaak een verhoging van plasmaconcentraties van GH hebben
(31). Deze bevinding kan van belang zijn gezien het feit dat dit

-ocr page 95-

hormoon bij de mens aan PRL-receptoren bindt en een potent
lactogeen is, een eigenschap die niet schijnt te bestaan in andere
species dan primaten (65).

b. Prolactine (PRL)

Experimentele studies bij verschillende zoogdieren hebben
aangetoond dat PRL, samen met verscheidene andere hormo-
nen zoals oestrogenen en progesteron, noodzakelijk is voor
lobulo-alveolaire groei van de melkklier (zie ref. 105 voor een
overzicht). Naast deze groeistimulatie — mogelijk synerg met een
door PRL geïnduceerde, in de lever geproduceerde groeifactor,
genaamd synlactine (64) — is PRL noodzakelijk voor de inductie
van differentiatie en lactogenese (105). Bovendien stimuleert
PRL de expressie van ER en mogelijk van PR in mammacellen
bij de muis (60). Indien hetzelfde voor de hond geldt, zou dit
hormoon de gevoeligheid van zulke cellen voor de mitogene
effecten uitgeoefend door sexsteroïden, kunnen vergroten.
Hoewel de betrokkenheid van PRL bij vroege, intermediaire en,
mogelijk, late stadia van mammatumorgenese is vastgesteld bij
knaagdieren (54,107, 108), is relatief weinig bekend over zo\'n
effect bij de hond. Bindingsplaatsen met hoge afSniteit voor PRL
werden aangetoond in alle monsters van niet aangetast melk-
klierweefsel en van non-maligne tumoren bij de hond (82).
Beide weefseltypen reageren
in vitro op het lactogene effect van
PRL, gegeven in combinatie met andere hormonen (3, 106).
Groei werd niet gekwantificeerd in deze studies.
Andere
in vitro studies hebben een mitogeen effect van PRL
aangetoond op mammatumoren bij knaagdieren (51) evenals
op humane borstcarcinomen (70). Dit wijst op een direct effect
van dit hormoon, waarschijnlijk uitgeoefend na binding aan zijn
receptor (70). Bij bijna 30% van de mammacarcinomen bij de
hond (inclusief enkele metastasen) zijn PRL-receptoren gevon-
den (82). Sommige primaire carcinomen zouden vals-positieve
uitslagen kunnen geven door de aanwezigheid van \'normaal\'
melkklierepitheel. Zulke \'onzuivere\' monsters zijn niet meege-
nomen in het bovenstaande percentage. De aanwezigheid van
PRL-receptoren is dus minder frequent in maligne melkklier-
weefsel, dan in onaangetast weefsel of non-maligne laesies. Dit
wijst, zoals gezien met betrekking tot de aanwezigheid van ER
en PR (80), op progressie naar een hormoon-onafhankelijke
toestand in een deel van de maligne tumoren, in een bepaald
stadium na de transformatie.

In enkele studies is onderzocht of er verband is tussen het
secretie-patroon van PRL en de mammatumorgenese. Bij teven
met mammacarcinomen is een verhoging van het PRL-gehalte
van de hypofyse, bepaald met radio-immuno-assays (85), en
van het aantal histochemisch aantoonbare lactotrope cellen (2)
aangetoond. Anderzijds is ook wel een verminderde secretoire
activiteit van lactotrope cellen gevonden, zoals bepaald met
immunohistochemische technieken, bij honden met mammatu-
moren of -dysplasieën (29). Basale PRL-niveaus in serum van
honden met mammacarcinomen (36) of met benigne mamma-
tumoren (29) bleken overeen te komen met die van controle-
honden. Gelijkluidende resultaten werden door ons verkregen
in een recente \'case-control\'-studie (78). Wel werd door ons een
vrijwel significante (P=0,05) verhoging van de PRL-secretie als
respons op de stimulatie door thyrotropine-vrijmakend hor-
moon gezien. In subgroepen honden, ingedeeld naar benigne of
maligne ziektebeeld en naar aan- of afwezigheid van progesta-
geen-blootstelling, werd deze verhoging van de PRL-respons ten
opzichte van vergelijkbare controles iedere keer gezien, hoewel
niet statistisch significant in deze subgroepen (78).
Geconcludeerd kan worden, dat het niet uitgesloten is dat PRL
bijdraagt aan de mammatumorgenese bij de hond, door de groei
van mammaepitheel te stimuleren. Anderzijds zou het differenti-
atie-bevorderende effect (105) kunnen beschermen tegen de
ontwikkeling van neoplasieën (77). Aangezien sommige mam-
macarcinomen PRL-receptoren bevatten, en verhoogde PRL-
niveaus voorkomen bij sommige honden met deze tumoren,
zou het waardevol kunnen zijn om PRLonderdrukkende
medicamenten (zoals bromocriptine) te onderzoeken op het
vermogen de groei van dergelijke receptor-positieve tumoren te
remmen.

Thyroïdhormonen
Een afname van de functie van de schildklier, blijkens een
verlaging van serum thyroxine-spiegels en verhoogde choleste-
rol-niveaus is beschreven voor honden met spontane mammatu-
moren (29). De controlegroep bestond echter uit zes beagles,
jonger dan de teven met tumoren, wat deze bevinding minder
waardevol maakt. In dezelfde studie rapporteerden de auteurs
een verminderde activiteit van thyrotrope cellen in de hypofyse
bij tumordragende honden en koppelden deze bevinding aan
eenzelfde observatie bij honden gedurende progestageen-behan-
deling (27). Verder onderzoek is noodzakelijk en zou metingen
van vrij T4 kunnen omvatten (96), om aan te tonen of een
afname van de schildklieractiviteit en het ontstaan van mamma-
tumoren bij de hond met elkaar verband houden. Dit zou van
bijzonder belang zijn in verband met de rol to^eschreven aan
dit hormoon in het proces van differentiatie van de melkklier
(96).

Conclusie

Gebaseerd op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat:

— vroege ovariëctomie een zeer goede bescherming biedt tegen
mammatumorgenese. Indien later uitgevoerd, zou deze
behandeling de incidentie van benigne tumoren kunnen
verlagen, terwijl de waarde tegen maligne tumorontwikke-
ling bevestiging behoeft. De effectiviteit van ovariëctomie als
toevoeging aan chirurgie van primaire carcinomen, of in de
behandeling van een vergevorderd stadium van de ziekte, is
over het algemeen teleurstellend geweest. Deze bevindingen
zouden gerelateerd kunnen zijn aan het patroon van stero-
ïdreceptor-expressie in onaangetast en benigne en maligne
tumorweefsel, waarbij het laatste vaker receptor-negatief is
dan de eerste twee. De afwezigheid van ER en PR in de
overgrote meerderheid van mammacarcinoom-metastasen
wijst op autonome groei. Zulke groei kan voortkomen uit
constitutieve expressie van groeifactoren of hun receptoren,
of van andere elementen betrokken bij het intracellulaire
signaal-overdrachtsysteem dat celdeling controleert (37).

— De aanname, gebaseerd op gegevens van toxicologische
studies, dat door progestagenen geïnduceerde GH-overpro-
duktie een belangrijk element is in de ontwikkeling van
mammatumoren, wordt niet bevestigd door resultaten van
een \'case-control\'-studie naar spontane mammatumoren.

— De rol van PRL in mammatumorgenese blijft onzeker.
Evenwel, de detectie van PRL-receptoren in hondetumoren,
tezamen met het waargenomen mitogene effect van dit
hormoon op tumoren bij andere species rechtvaardigt een
klinisch onderzoek naar de waarde van PRL-remmende
stoffen, zoals dopamine-agonisten bij de behandeling van
deze ziekte.

Dankbetuiging

Dit onderzoek werd gesteund door de Nederlandse Kankerbestrijding. De
vertaling van het manuscript uit het Engels werd in belangrijke mate verzorgd
door Marcel Kuiper. De uitgever van
fn Vivo Dr. J. G. Delinassios, wordt dank
betuigd voor zijn toestemming tot publikatie van deze Nederlandstalige versie.

-ocr page 96-

Literatuur

1. Allen SW and Mahaffey EA. Canine mammary neoplasia: Prognostic
indicators and response to surgical therapy. Vet Surg 1986; 15: 111
(abstract).

2. Attia MA. Cytological study on the anterior pituitary of senile untreated
beagle bitches with spontaneous mammary tumours. Archs Toxicol 1982;
50: 35-45.

3. Barnawell EE. Analysis of the direct action of prolactin and steroids on
mammary tissue of the dog in organ culture. Endocrinology 1967; 80:
1083-9.

4. Bates SE, Davidson NE, Valverius EM, Freter CE, Dickson RB, Tam JP,
Kudlow JE, Lippmann ME, and Salomon DS. Expression of transforming
growth factor a and its messenger ribonucleic acid in human breast cancer:
its regulation by estrogen and its possible functional significance. Mol
Endocrinol 1988; 2: 543-55.

5. Bender AP, Papermaster-Bender G, Dorn CR, and Schneider R. Asso-
ciations between canine benign and malignant neoplasms. Prev Vet Med
1982; 1: 77-87.

6. Bergink EW, Attia M, and de Jager E. Effects of estradiol-17ß and
progesterone on the mammary gland of the beagle dog: morphology and
receptor levels in the cytosol fraction. In: Wittliff JL and Dapunt O, (eds),
Steroid receptors and hormone-dependent neoplasia. Masson Publ USA
Inc, New York 1980: 219-22.

7. Braunsberg H, Coldham NG, Leake RE, Cowan SK, and Wong W.
Actions of a progestogen on human breast cancer cells - Mechanisms of
growth stimulation and inhibition. Eur J Cancer Clin Oncol 1987; 23:
563-82

8. Brodey RS, Fidler IJ, and Howson AE. The relationship of estrous
irregularity, pseudopregnancy, and pregnancy to the development of
caninemammaryglandneoplasms.J Am Vet Med Assoc 1966; 149:1047-
9.

9. Brodey RS, Goldschmidt MH, and Roszel JR: Canine mammary gland
neoplasms. J Am Anim Hosp Assoc 1983; 19: 61-90.

10. Capel-Edwards K, Hall DE, Fellowes KP, and Vallance DK. Long-term
administration of progesterone to the female beagle dog. Toxicol Appl
Pharmacol 1973; 24: 474-88.

11. Cappelletti V; Granata G, Miodini P, Coradini D, DiFronzo G, Cairoli
F, Colombo G, Nava A, and Scanziani E. Modulation of receptor levels
in canine breast tumors by administration of tamoxifen and etretinate
either alone or in combination. Anticancer Res 1988; 8: 1297-302.

12. Casey HW, Giles RC and Kwapien RR Mammary neoplasia in animals.
Pathologic aspects and the effect of contraceptive steroids. Ree Res Cancer
Res 1979; 66: 129-60.

13. Cerutti PA. Response modification creates promotability in multistage
carcinogenesis. Carcinogenesis 1988; 9: 519-26.

14. Cikes M. Expression of hormone receptors in cancer cells: a hypothesis.
Europ J Cancer 1978; 14: 211-5.

15. Concannon PW. Canine physiology of reproduction. In: Burke TJ (ed).
Small animal reproduction and fertility: a clinical approach to diagnosis
and treatment. Lea & Febiger, Philadelphia 1986: 23-77.

16. Concannon PW, Altszuler N, Hampshire J, Butler WR, and Hansel W.
Growth hormone, prolactin and
Cortisol in dogs developing mammary
nodules and an acromegaly-like appearance during treatment with
medroxyprogesterone acetate. Endocrinology 1980; 106: 1173-7.

17. Concannon PW, Spraker TR, Casey HW, and Hansel W. Gross and
histopathologic effects of medroxyprogesterone acetate and progesterone
on the mammary glands of adult female beagle bitches. Fert Steril 1981;
36: 373-87.

18. Chrisp CE and Spangler WL. The malignant canine mammary tumor as
a model for the study of human breast cancer. In: Shifrine M and Wilson
FD (eds), The canine as a bramedical research model: immunological,
hematological, and oncological aspects. Technical Information Center/US
Department of Energy, Washington DC 1980: 331-49.

19. d\'Arville CN, Evans BAJ, Borth wick G, and Pierrepoint CG. Aspects of
steroid metabolism in the normal and neoplastic mammary gland in the
bitch. J Steroid Biochem 1980; 13: 1407-11.

20. Devilee P, van den Broek M, Kuipers-Dijkshoorn N, Kolluri R, Meera
Khan P, Pearson PL, and Comelisse CJ. At least four different chromos-
omal regions are involved in loss of hetero-zygosity in human breast
carcinoma. Genomics 1989; 5: 554-6.

21. Dickson RB and Lippman ME. Estrogenic regulation of growth factor
and polypeptide growth factor secretion in human breast carcinoma.
Endocrine Rev 1987; 8: 29-43.

22. Dorn CR, Taylor DON, Frye FL, and Hibbard HH. Survey of animal
neoplasms in Alameda and Contra Costa Countries, California. I.
Methodology and description of cases. J Natl Cancer Inst 1968; 40: 295-
305.

23. Dorn CR, Taylor DON, Schneider R, Hibbord HH, and Klauber MR.
Survey of animal neoplasms in Alameda and Contra Costa Counties,
California. II. Cancer morbidity in dogs and cats from Alameda County.
J Natl Cancer Inst 1968; 40: 307-18.

24. Dubik D and Shiu RPC. Transcriptional regulation of c-myc oncogene
expression by estrogen in hormone-responsive human breast cancer cells.
J Biol Chem 1988; 263: 12705-8.

25. Eigenmann JE and Rijnberk A. Influence of medroxyprogesterone acetate
(Provera) on plasma growth hormone levels and on carbohydrate
metabolism. I. Studies in the ovariohysterectomized bitch. Acta Endocri-
nol (Kbh) 1981; 98: 599-60Z

26. Eigenmann JE, Eigenmann RY, Rijnberk A, van der Gaag I, Zapf J and
Froesch ER. Progesterone-controlled growth hormone overproduction
and naturally occurring canine diabetes and acromegaly. Acta Endocrinol
(Kbh) 1983; 104: 167-76.

27. El Etreby MF and Fath El Bab MR. Effect of cyproterone acetate, d-
norgestrel and progesterone on cells of the pars distalis of the adeno-
hypophysis in the beagle bitdi. Cell Tissue Res 1978; 186: 399-412.

28. El Etreby MF and Graf KJ. Effect of contraceptive steroids on mammary
gland of female dog and its relevance to human carcinogenecity. Pharmac
Ther 1979; 5: 369^2.

29. El Etreby MF, Müller-Peddinghausen R, Bhargara AS, Fath El Bab MR,
Gräf KJ, and Trautwein G. The role of the pituitary gland in spontaneous
canine mammary tumorigenesis. Vet Pathol 1980; 17: 2-16.

30. Else RW and Hannant D: Some epidemiological aspects of mammary
neoplasia in the bitch. Vet Ree 1979; 104: 296-304.

31. Emerman JT, Leahy M, Gout PW, and Bruchovsky N. Elevated growth
hormone levels in sera from breast cancer patients. Horm Metab Res 1985;
17: 421-24.

32. Fidler IJ, Abt DA, and Brodey RS. The biological behaviour of canine
mammary neoplasms. J Am Vet Med Assoc 1967; 151:1311-18.

33. Frank DW, Kirton KT, Murchison TE, Quinlan WJ, Coleman ME,
Gilbertson TJ, Feenstra ES, and Kimball FA. Mammary tumors and serum
hormones in the bitch treated with medroxyprogesterone acetate for four
years. Fert Steril 1979; 31: 340-6.

34. Hamilton JM. A review of recent advances in the study of the aetiology
of canine mammary tumours. Vet Annu 1975; 15: 276-83.

35. Hamilton JM, Else RW and Forshaw P. Oestrogen receptors in canine
mammary tumours. Vet Ree 1977; 101: 258-60.

36. Hamilton JM, Knight PJ, Beevers J, and Else RW. Serum prolactin
concentrations in canine mammary cancer. Vet Ree 102: 127-8.

37. Heldin C-H and Westermark B. Growth factors: mechanism of action and
relation to oncogenes. Cell 1984; 37: 9-20.

38. Hill R and Dumas K. The use of dogs for studies of toxicity of contraceptive
hormones. Acta Endocrinol (Kbh) 1973; 185 (Suppl): 74-84.

39. Inaba T, Takahashi N, Matsuda H, and Imori T. Estrogen and progesterone
receptors and progesterone metabolism in canine mammary tumours. Jpn
J Vet Sei 1984; 46: 797-803.

40. Jabara AG. Induction of canine ovarian tumors by diethylstilbestrol and
progesterone. Aust J Exp Biol Med Sei 1962; 40: 139-52.

41. Jabara AG. Some tissue changes in the dog following stilbestrol
administration. Aust J Exp Biol Med Sei 1962; 40: 293-308.

42. Karey KP and Sirbasku DA. Differential responsiveness of human breast
cancer cell lines MCF-7 and T47D to growth fectors and 17ß-estradiol.
Cancer Res 1988; 48: 4083-91

43. Kasid A, Davidson N, Gelmann E, and Lippmann ME. Transcriptional
control of thymidine kinase gene expression by estrogens and anti-
estrogens in MCF-7 human breast cancer cells. J Biol Chem 1986; 261:
5562-7.

44. Kauenellenbogen BS, Miller MA, Mulliek A, and Sheen YY. Anti-
estrogen action in breast cancer cells: modulation of proliferation and
protein synthesis, and interaction with estrogen receptors and additional
anti-estrogen binding sites. Breast Cancer Res Treat 1985; 5: 231-43.

45. Knudson Jr AG. A two-mutation model for human cancer. Adv Viral
Oncol 1986; 7: 1-18.

46. Lanari C, Molinolo A, and Pasqualina CD. Induaion of mammary
adenocarcinomas by medroxyprogesterone acetate in BALB/e female
mice. Cancer Utt 1986; 33: 215-23.

47. Lespagnard L, Kiss R, Danguy A, Legros N, Rauis J, Paridaens R, and
Devleesehouwer N. Effect of continuous
in vitro exposure to estradiol on
cell proliferation in canine mammary tumors. Eur J Cancer Clin Oncol
1986; 22: 749 (abstract).

48. Liehr JG, Avitts TA, Randerath E and Randerath K. Estrogen-induced
endogenous DNA adduction: Possible mechanism of hormonal cancer.
Proc Natl Acad Sei USA 1986; 83: 5301-5.

49. Longman SM and Buehring GC. Oral contraceptives and breast cancer:
In vitro effect of contraceptive steroids on human mammary cell growth.
Cancer (Phila) 1987; 59: 281-7.

-ocr page 97-

50. MacEwen EG, Patnaik AK, Harvey HJ, and Panko WB. Estrogen
receptors in canine mammary tumors. Cancer Res 1982; 42: 2255-9.

51. Manni A and Wright C. Polyamines as mediators of the effect of prolactin
and growth hormone on the growth of N-nitroso-N-methylurea-induced
rat mammary tumor cultured
in vitro in soft agar. J Natl Cancer Inst 1985;
74: 941-4.

52. Martin PM, Cotard M, Mialot J-P, André F, and Raynaud J-P Animal
models for hormone-dependent human breast cancer. Relationship be-
tween steroid receptor profiles in canine and feline mammary tumors and
survival rate.Cancer Chemother Pharmacol 1984; 12: 13-7.

53. McCann JP, Altszuler N, Hampshire J, and Concannon PW. Growth
hormone, insulin, glucose,
Cortisol, luteinizing hormone and diabetes in
beagle bitches treated with medroxy-progesterone acetate. Acta Endocri-
nol (Kbh) 1987; 116: 73-80.

54. Meites J. Relation of the neuroendocrine system to the development and
growth of experimental mammary tumors. J Neural Transmission 1979;
48: 25-42.

55. Misdorp W. Canine mammary tumours: protective effect of late ovariec-
tomy and stimulating efi\'ects of progestins. Vet Quart 1988; 10: 26-33.

56. Moolgavkar SH, Day NE, and Stevens RG. Two-stage model for
carcinogenesis: Epidemiology of breast cancer in females. J Natl Cancer
Inst 1980; 65: 559-69.

57. Moolgavkar SH and Knudson AG. Mutation and cancer: a model for
human carcinogenesis. J Natl Cancer Inst 1981; 66: 1037-52.

58. Moulton JE, Rosenblatt LS, and Goldman M. Mammary tumors in a
colony of beagle dogs. Vet Pathol 1986; 23: 741-9.

59. Moulton JE, Taylor DON, Dorn CR, and Andeisen AC. Canine
mammary tumors. Path Vet 1970; 7: 289-320.

60. Muldoon TG. Prolactin mediation of estrogen-induced changes in
mammary tissue estrogen and progesterone receptors. Endocrinology
1987; 121: 141-9.

61. Murphy LC, Murphy U, Dubik D, Bell GI, and Shiu RPC. Epidermal
growth factor gene expression in human breast cancer cells: regulation of
expression by progestins. Cancer Res 1988; 48: 4555-60.

62. Murphy U, Sutherland RL, Stead B, Murphy LC, and Lazarus L.
Progestin regulation of epidermal growth fictor receptor in human
mammary carcinoma cells. Cancer Res 1986; 46: 728-34.

63. Neumann F and Graf KJ. Some comparative endocrino-pharmacological
aspects and their relevance in the interpretation of adverse drug effects.
Pharmac Ther 1979; 5: 271-86.

64. Nicoll, CS, Anderson TR, Hebert NJ, and Russell SM. Comparative
aspects of the growth-promoting actions of prolactin on its target organs:
Evidence for synergism with an insulin-like growth factor. In: MacLeod
RM, Thorner MO and Scapagnini U (eds), Prolactin, basic and clinical
correlates, Fidia Research Series, vol I, Livinia Press, Padova 1985: 393-
410.

65. Nicoll CS, Tarpey JF, Mayer GL, and Russel SM. Similarities and
differences among prolactins and growth hormones and their receptors.
Amer Zool 1986; 26: 965-83.

66. Norval M, Else RW, and Maingay J. The effect of tamoxifen on tumours
induced by cells from a canine mammary carcinoma cell line in athymic
nude mice. Res Vet Sci 1988; 44: 76-81.

67. Nowell PC. Mechanisms of tumor progression. Cancer Res 1986; 46:
2203-7.

68. Ockens N. Der Einsatz von Medroxyprogesteronazetat (perlutex) in
Dänischen Kleintierkliniken. Tierärtzl Umschau 1983; 2: 118-22.

69. Page DL. Cancer risk assessments in benign breast biopsies. Hum Pathol
1986; 17: 871-4.

70. Peyrat JP, Djiane J, Bonneterre J, Vandewalle B, Vennin Ph, Delobelle
A, Depadt G, and Lefebvre J. Stimulation of DNA synthesis by prolactin
in human breast tumor expiants. Relation to prolactin receptors. Antican-
cer Res 1984; 4: 257-62.

71. Pierrepoint CG, Thomas SE, and Eaton CL. Studies with mammary
tumours in the bitch. Progr Cancer Res Ther 1984; 31: 349-55.

72. Priester WA. Occurrence of mammary neoplasms in bitches in relation
to breed, age, tumour type, and geographical region from which reported.
J Small Anim Pract 1979; 2» 1-11.

73. Raynaud JP, Cotard M, André F, Mialot JP, Rolland PH, and Martin
PM. Spontaneous canine mammary tumors. A model for human
endocrine therapy. J Steroid Biochem 1981; 15: 201-7.

74. Russo IH, Gimotty P, Dupuis M, and Russo J. Effect of medroxyproge-
sterone acetate on the response of the rat mammary gland to carcinoge-
nesis. Br J Cancer 1989; 59: 210-6.

75. Russo IH and Russo J. From pathogenesis to hormone prevention of
mammary carcinogenesis. Cancer Surv 1986; 5: 649-70.

76. Russo IH and Russo J. Hormone prevention of mammary carcinogenesis:
a new approach in anticancer research. Anticancer Res 1988; 8: 1247-
64.

77. Russo J and Russo IH. Biological and molecular bases of mammary
carcinogenesis. Ub Invest 1987; 57: 112-37.

78. Rutteman GR, Bevers MM, Misdorp W, and van den Brom WE. Anterior
pituitary function in female dogs with mammary tumors: II. Prolactin.
Anticancer Res 1989; 9: 241-6.

79. Rutteman GR and Misdorp W. Steroid receptor determinations in
malignant mammary tumors and in nonaffected mammary glands in the
dog. Ann NY Acad Sci 1986; 464: 438-41.

80. Rutteman GR, Misdorp W, Blankenstein MA, and van den Brom WE.
Oestrogen (ER) and progestin receptors (PR) in mammary tissue of the
female dog: different receptor profile in nonmalignant and malignant states.
Br J Cancer 1988; 58: 594-9.

81. Rutteman GR, Misdorp W, van den Brom WE, and Rijnberk A. Anterior
pituitary function in female dogs with mammary tumors: I. Growth
hormone. Anticancer Res 1989; 9: 235-40.

82. Rutteman GR, Willekes-Koolschijn N, Bevers MM, van der Gugten AA,
and Misdorp W. Prolactin binding in benign and malignant mammary
tissue of female dogs. Anticancer Res 1986; 6: 829-35.

83. Rutteman GR, Stolp R, Rijnberk A, Loeöler S, Bakker JA, Bevers MM,
Meulenberg PMM, and Eigenmann JE. Medroxy-progesterone acetate
administration to ovariohysterectomized, oestradiol-primed beagle bit-
ches. Effect on seaetion
of growth hormone, prolactin and Cortisol. Acta
Endocrinol (Kbh) 1987; 114: 275-82.

84. Rutteman GR, Rijnberk A, and Misdorp W. Growth hormone and
mammary tumours in the dog. Front Horm Res 1987; 17: 173-80.

85. Saluja PG, Hamilton JM, Gronow M, and Misdorp W. Pituitary prolactin
levels in canine mammary cancer.Europ J Cancer 1974; 10: 63-6.

86. Santen RJ, Leszczynski D, Tilson-Mallet N, Feil PD, Wright C, Manni
A and Santner SJ. Enzymatic control of estrogen productwn in human
breast cancer: relative significance of aromatase versus sulfatase pathways.
Ann NY Acad Sci 1986; 464:126-37.

87. Schneider R, Dom CR, and Taylor DON. Factors influencing canine
mammary cancer development and postsurgical survival. J Natl Cancer
Inst 1969; 43: 1249-61.

88. Schneider R. Comparison of age, sex and incidence rates in human and
canine breast cancer. Cancer (Phila) 1970; 26: 419-26.

89. Shore RE, Pastemack BS, Bulbrook RD, Moseson M, Kwa HO, Wang
DY, Moore JW, and Strax P. Endocrine and environmental factors in
breast cancer - The case for prospective studies. In: Bulbrook RD and
Taylor DJ (eds), Commentaries on research in breast disease, vol 3. Alan
R Liss Inc, New York 1983: 1-32.

90. Sloan JM and Oliver IM. Progestagen-induced diabetes in the dog.
Diabetes 1975; 24: 337-44.

91. Sutherland RL, Watts CRW, Hall RE, and Ruenitz PC. Mechanism of
growth inhibition by nonsteroidal anti-oestrogens in human breast cancer
cells. J Steroid Bioch 1987; 27: 891-8.

92. Tavassoli FA, Casey HW, and Norris HJ. The morphologic effects of
synthetic reprcxluctive steroids on the mammary gland of rhesus monkeys.
Am J Pathol 1988; 131:213-34.

93. Taylor GN, Shabestari L, Williams J, Mays CW, Angus W, and McFarland
S. Mammary neoplasia in a dosed beagle colony. Cancer Res 1976; 36:
2740-3.

94. Teske E, Besselink CMLT, Blankenstein MA, Rutteman GR and Misdorp
W. The occurrence of estrogen and progestin receptors and anti-estrogen
binding sites (AEBS) in canine non-Hodgkin lymphomas. Anticancer Res
1987; 7: 857-60.

95. Thijssen JHH, Van Landeghem AAJ, and Poortman JP. Uptake and
concentration of steroid hormones in mammary tissues. Ann NY Acad
Sci 1986; 464: 106-16.

96. Thomas BS. Thyroid function and breast cancer. In: Bullbrook RD and
Taylor DJ (eds), Commentaries on research in breast disease, vol 3. Alan
R Liss Inc, New York 1983, 33-60.

97. Thomas DB. Do hormones cause breast cancer? Cancer (Phila) 1984; 53
(SuppI): 595-604.

98. Thomas SE and Pierrepoint CG. Cytoplasmic sterokl effects on nuclear
RNA polymerase activity in canine mammary carcinomas. Eur J Cancer
Clin Oncol 1983; 19: 377-82.

99. Tucker MJ. Some effects of prolonged administration of a progestogen
to dogs. In: Baker SB (ed). The correlation of adverse effects in man with
observations in animals. Excerpta Medica, Amsterdam 1971; 228-38.

100. Überreiter O. Effect of pregnancy and false pregnancy on the occurrence
of mammary tumours in the bitch. Berlin München Tierärtzl Wschr 1966;
79: 451-6.

101. Van der Burg B. Molecular action of steroids and growth factors in breast
tumor cells. PhD-thesis. Utrecht 1990; 77-83.

(Vervolg op pagina 81).

-ocr page 98-

WETENSCHAP

□üRSPRGNKELIJKE ARTIKELEN

Loodintoxicatie bij rundvee in

noord-nederland

Vervolgonderzoek bij twee bedrijven

Lead intoxication of cattle in the northern part of the Netherlands
Follow up study on cattle of two dairy farms

A. Wijbengal. RR. van der koike, i.j.r. VisserS en A.J. Baars^
Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 78 - 81

Samenvatting
Bij twee melkveebedrijven is de nasleep van een loodvergiftiging
door gecontamineerd voer in beeld gebracht. Een aantal
kalveren en koeien werd tot een halfjaar na het optreden van het
incident in oktober 1989 gevolgd De klinische toestand werd
beoordeeld en het loodgehalte en het zinkprotoporfyrinegehalte
(ZPP) in het bloed werden bepaald Dieren van het meest
getroffen bedrijf vertoonden duidelijke gevolgen van de loodver-
giftiging, namelijk blindheid, ongecoördineerde bewegingen en
schrikachtigheid. Twee dieren stierven. Uiteindelijk moest veer-
tig procent van de koeien van het bedrijf worden opgeruimd
De ZPP-gehalten in bhed van kalveren van het bedrijf waren na
zes maanden nog licht verhoogd De ZPP-gehalten correspon-
deerden beter met de klinische beelden dan de bloedloodwaar-
den. De dieren waarbij het ZPP-gehalte lager dan 3 mg/l RBC
bleef vertoonden geen blijvende effecten van de bodvergiftiging.
De bepaling van het ZPP-gehalte in bloed kan gebruikt worden
voor de voorspelling van de gevolgen van een loodintoxicatie.

Summary

The after-effects of a serious lead intoxication were studied This
intoxication was caused by contaminated feed Calves and cows
of two dairy farms were examined up to half a year after the
incident with the contaminated feed in October 1989. Clinical
signs were observed and bloodsamples were taken. Bloodpara-
meters like zincprotoporphyrin (ZPP), haemoglobin, RBC,
WBC, MCV, haematocrit, MCHC, and the blood lead levels were
analysed Cattle of one of the most afflictedfarms showed severe
effects of lead intoxication: blindness, muscle twitching and
hyperirritability. Two animals died Forty percent of the affected
cows had to be slaughtered The ZPP levels in calves of this farm
were still elevated after six months. The zincprotoporphyrin level
in blood seemed to coincide better with the clinical signs than the
blood lead level Animals with less than 3 mg ZPP/l RBC showed
no irreversible effects of the lead intoxication. It is suggested that
ZPP could be a useful predictor for the after-effects of lead
intoxication.

Dienst Water en Milieu, Den Haag
Dierenartsenpraktijk, Zuidhom

Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland, Drachten
Centraal Diergeneeskundig Instituut, Lelystad

(adres voor correspondentie: A.Wijbenga DWM, Postbus 90602,2509 LP Den Haag)

Inleiding

Verontreinigd voer bleek de oorzaak te zijn van een loodintoxi-
catie bij runderen in Noord-Nederland in het najaar van 1989
(1). Bij het incident waren 330 bedrijven met ruim 15.000
dieren betrokken. De gevolgen hiervan waren ernstige ziekte-
verschijnselen en sterfte van runderen; overschrijding van
warenwetnormen voor melk en organen (lever en nier); een
merkenregeling en justitieel onderzoek. De met spoed getroffen
maatregelen waren vooral gericht op het voorkomen van
negatieve effecten voor de volksgezondheid door de geconsta-
teerde overschrijding van de norm voor lood in melk zoals die in
de Warenwet is vastgelegd (0,05 mg/kg) en de te verwachten
overschrijdingen van de norm voor lood in vlees en organen.

De diagnose loodintoxicatie wordt gesteld op grond van
klinische beelden en/of bloedanalyses en/of postmortaal onder-
zoek (3,5,6,7,8,12).

Behalve het loodgehalte in het bloed kunnen ook biologische
effect-parameters worden bepaald. De meeste van deze bepalin-
gen zijn gebaseerd op bekende effecten van lood op de haem-
biosynthese. Lood blokkeert het enzym ferrochelatase, waar-
door geen inbouw van ijzer in het haemmolecuul plaatsvindt.

Zink neemt dan meestal de plaats in van ijzer, waardoor het
haemmolecuul niet meer in staat is zuurstof te transporteren.

Door middel van een druppel bloed en een fotospectrometrische
bepaling van het zinkprotoporfyrinegehalte (ZPP) kan op een
eenvoudige, snelle en goedkope wijze een indruk worden
gekregen van een subacute of chronische loodintoxicatie
(2,10,11,15).

Na een latentieperiode van 7 tot 10 dagen na het begin van de
loodexpositie stijgen de ZPP-gehalten in bloed (2). Deze
latentieperiode is ook te zien wanneer de inname van lood is
gestopt. De ZPP-gehalten weerspiegelen de concentratie van
lood in het beenmerg en is daarom een goede indicator voor het
nog aanwezige lood in het lichaam. ZPP geeft tevens een
indicatie van de effectiviteit van de behandeling (2,15).

Het doel van dit onderzoek was de klinische toestand en het
loodgehalte in bloed van een aantal dieren te volgen teneinde de
eliminatie van lood vast te leggen. In het bloed werden ZPP-
gehalten bepaald met het doel de voorspellende waarde te
toetsen voor het verloop van de loodintoxicatie.

-ocr page 99-

Materiaal en methode
Twee van de getroffen bedrijven werden gekozen voor het
vervolg onderzoek; bedrijf A waar sprake was van grote
problemen en bedrijf B waar sprake was van weinig problemen.
Van de 45 melkkoeien van bedrijf A hebben 32 dieren het
verontreinigde krachtvoer gekregen. Van 7 kalveren en 5 koeien
bij bedrijf A werden in het kader van dit onderzoek bloedmons-
ters genomen. De dieren hadden duidelijk symptomen van een
loodintoxicatie. Tijdens het onderzoek werden drie in het
onderzoek opgenomen koeien opgeruimd. Hiervoor in de plaats
zijn twee andere vergelijkbare koeien genomen.
Bij bedrijf B waren 35 melkkoeien, waarvan 29 het met
loodverontreinigde krachtvoer hadden gekregen. Voor het hele
koppel (29) werden vage klachten gemeld. Van 5 kalveren en 5
koeien, at random gekozen, werden bloedmonsters genomen.
Eén kalf werd tijdens het onderzoek afgevoerd.

Bij bedrijf A hebben de koeien en kalveren 23 dagen ongeveer
resp. 10 en 1,5 kg per dier per dag van het verontreinigde voer
met gemiddeld 2022 ppm Pb gegeten. Dit betekent een inname
van 20 gram lood per koe en 3 gram lood per kalf per dag
gedurende 23 dagen.

Normale loodgehalten in voer zijn <10 ppm d.s..
Bij bedrijf B werden de dieren 21 dagen lang gevoerd met
verontreinigd krachtvoer met gemiddeld 850 ppm Pb. Dit
betekent een inname van 9 gram lood per koe per dag en 1 gram
lood per kalf per dag gedurende 21 dagen.
Bij kalveren werd via de vena jugularis bloed\' afgenomen en bij
de koeien via de vena coccygica. Bloed werd opgevangen in
speciale loodvrije met heparine of EDTA gecoate buizen,
afhankelijk van de gewenste bepaling. De bloedloodwaarde
(PbB) werd bepaald met behulp van een atomaire absorptiefo-
tospectrometer (AAS). De bloedparameters hemoglobine (Hb),
mean corpusculair volume (MCV), mean corpusculair haemo-
globin concentration, erythrocyten, leukocyten en hematocriet
werden met een Hl-® fabrikaat Technion® bepaald. ZPP werd
bepaald met een AVIV® hematofluorometer. Beide bedrijven
werden bezocht op 7 november 1989 en op 8 januari 1990.
Tijdens de bezoeken werden de klinische bevindingen geno-
teerd. Na het bereiken van normale bloedloodwaarden van de
dieren van bedrijf B op 8 januari 1990, werd daarna uitsluitend
bedrijf A nog bezocht op 12 maart en op 23 april 1990. Een half
jaar na het incident, op 4 mei 1990, werden drie dieren van
bedrijf A opgeruimd omdat ze nog steeds in een slechte conditie
verkeerden. Deze dieren, twee koeien en een kalf, werden
pathologisch anatomisch onderzocht. Van lever, nier en botten
werd het loodgehalte bepaald met behulp van AAS.

Resultaten
Klinisch beeld en therapie:

Bedrijf A

Van de 8 aan het gecontamineerde voer blootgestelde kalveren
van ongeveer 2,5 maanden oud is één dier met acute verschijnse-
len gestorven. De 7 overgebleven kalveren verkeerden in een
slechte conditie en vertoonden slecht gecoördineerde bewegin-
gen, schrikachtigheid en visusstoomissen. De kalveren waren
sloom en hadden een slechte eetlust. De 7 kalveren werden
behandeld met vitamine B, (thiamine-HCl 4 mg/kg) en verder
met CaNaEDTA (80 mg/kg) intraveneus, in twee blokken van
5 dagen met een tussenperiode van 3 dagen zonder therapie. Na
een week is nogmaals een 3-dagen durende intraveneuze
behandeling met CaNaEDTA gegeven.

1 De analyses van de bloedmonsters werden verricht door het laboratorium van BCO te
Breda. Hel loodgehalte in voer en organen werd bepaald door de Gezondheidsdienst
voor Dieren te Drachten.

Bij 25 koeien werden visusstoomissen geconstateerd en weinig
ernstige zenuwverschijnselen. Bij 7 dieren werden ernstige
zenuwverschijnselen geconstateerd: schrikachtigheid, ongecoör-
dineerde locomotie en excitatie. Eén koe stierf. Alle koeien, die
van het verontreinigd voer hadden gegeten, hadden een slechte
eetlust, waren sloom en hadden een verminderde melkproduk-
tie. Als gevolg van de slechte voeropname manifesteerde zich bij
enkele dieren hypomagnesemie en secundaire acetonemie.
Hiertegen werden de dieren behandeld. Verder werden alle
dieren behandeld met vitamine Bj (thiamine-HCl 2-3 mg/kg).
Bij enkele dieren met duidelijke zenuwverschijnselen werd dit
meerdere malen herhaald. Alle dieren werden verder gedurende
2 dagen met CaNaEDTA behandeld, intraveneus 50-100 mg/
kg, afhankelijk van de ernst van de symptomen; 18 van de 32
dieren werden ook voor een derde achtereenvolgende dag
behandeld. Vijf dagen na de behandeling waren de bloedlood-
waarden gemiddeld gedaald van 3,0 tot 1,2 /[xmol/l. Omdat na
een week echter de bloedloodwaarden nog hoog bleven, werd
mede op grond van de klinische waarnemingen besloten om alle
dieren nogmaals eenmalig CaNaEDTA toe te dienen. De laatste
behandeling met CaNaEDTA bij kalveren en koeien vond
plaats op 8 november 1989.

Twee dieren werden nog tijdens de eerste behandelingsfase
afgevoerd, terwijl in de periode van dit onderzoek nog 13 dieren
werden opgeruimd.

Zes maanden na het incident vertoonden de onderzochte dieren
nog de gevolgen van de loodintoxicatie. De kalveren knapten
wel aardig op maar bleven duidelijk achter in groei en conditie.
Eén van de kalveren bleef visusstoomissen houden en vertoonde
nog steeds problemen met zijn bewegingscoördinatie. De
onderzochte koeien bleven ook 6 maanden na het incident
schrikachtig en vertoonden in meer of mindere mate een
gestoord visus. De melkproduktie bij deze koeien bleef matig.
Het aantal abortussen van het totaal aantal koeien bij een
drachtigheid van ongeveer 31/2 maand lag een factor 4 hoger dan
normaal was voor dit bedrijf (19% ten opzichte van 4 a 5%). Het
betreft dieren, die kort voor of tijdens het incident geïnsemineerd
waren. Koeien, die tijdens het incident ongeveer 5 è 6 maanden
drachtig waren, brachten kalveren ä terme ter wereld, die
duidelijk verminderd levensvatbaar waren en een zeer slechte
zuigreflex vertoonden. Vier van de kalveren stierven binnen
enkele dagen tot weken. Een groot aantal koeien (12,5%) had
problemen met drachtig worden; interval partus-conceptie ^
140 dagen.

Bedrijf B

De klachten bleven beperkt. De dieren waren sloom en traag,
hadden een geringe eetlust en een verminderde melkproduktie.
De dieren hadden nog een redelijke conditie. Op grond van de
matige klachten en de geringe voorraad CaNaEDTA werd in
eerste instantie geen therapie toegepast. Omdat de klachten
aanhielden werden alle melkkoeien op 8 november 1989
eenmalig behandeld met CaNaEDTA (intraveneus, 50 mg/kg).
Dit had een opmerkelijke vermindering van klachten tot gevolg
en een betere voederopname. De conditie van de dieren was na
twee maanden goed.

Bij de onderzochte dieren werden geen blijvende verschijnselen
geconstateerd. Voortplantingsstoornissen werden niet waarge-
nomen. De loodintoxicatie vormde op dit bedrijf geen reden om
dieren op te ruimen.

Bloedamlyses

De gemiddelde gehalten van PbB en ZPP zijn weergegeven in de
tabellen 1 en 2. De overige bloedparameters vielen binnen het
traject dat als normaal beschouwd kan worden.

-ocr page 100-

Tabel 1. Gemiddelde bloedloodwaarden (PbBl in iimo\\/\\.

MONSTERDATA

weck I

week 9

week 18

week 24

7-11-89

8-1-90

12-3-90

23-4-90

PbB sd n

l\'bU sd n

l\'bn sd n

PDIl sd n

Kalveren

Bedrijf A

2,6 0,3 7

1,1 0,4 7

0,5 0,2 7

0,3 0.1 7

Bedrijf B

0,9 0,4 5

0,3 0,2 4

Koeien

Bedrijf A

1,2 0,2 6

0,4 0.1 5

0,3 0,1 5

0,2 0.1 5

Bedrijf B

1,0 0,1 5

0,2 0,1 5

-

-

Normaal <0,50 Mmol/I
0-1,16; gemiddeld 0.48 /imol/l (9)

Tabel 2. Gemiddelde zinkprotoporfyrinegehalten (ZPP) in mg/1 RBC.

MONSTERDATA

week 1

week 9

weck 18

weck 24

7-11-89

8-1-90

12-3-90

23-4-90

ZIT sd n

ZI\'I\' sd n

ZIM\' sd

ZIT sd n

Kalveren

Bedrijf A

13,4 2,7 7

10,(i 2.7 7

6,1 1,7 7

3,1 1,0 7

Bedrijf B

1,1 0,4 5

1,3 0,4 4

Koeien

Bedrijf A

5,8 2.3 6

4,7 1,8 5

3,2 1,0 5

1,4 0.5 5

Bedrijf B

1,7 0,8 5

2,3 0.9 5

Alleen de gemiddelde Hb- en RBC-gehalten van de koeien van
bedrijf A waren op de eerste monsterdatum aan de lage kant:
respectievelijk 5,8 mmol/1 en 5,6 /pl. Twee maanden nadat de
inname van verontreinigd voer gestopt was, waren de bloed-
loodwaarden van de kalveren van bedrijf A nog verhoogd.
Bij bedrijf B waren de loodgehalten van de onderzochte dieren
na twee maanden normaal. In tabel 3 zijn de halfwaardetijden
voor lood uit bloed weergegeven. Bij de kalveren verliep de
eliminatie van lood uit het bloed langzamer dan bij de koeien.
Bij bedrijf A waar sprake was van voer met een hoger
loodgehalte zijn langere halfwaardetijden (T\'/z) te zien dan bij
bedrijf B. De ZPP-gehalten zijn omgerekend van jug/g Hb naar
mg/1 RBC. Er zijn geen standaard normaal waarden bekend.
Ruhr (13) geeft voor koeien in normale situaties een gemiddeld
gehalte voor \'free erythrocyte porphyrin\' (FEP) weer van 2,2
mg /I RBC. Het grootste gedeelte van FEP bestaat uit
zinkprotoporfyrine (10). Wijbenga vond ZPP-gehalten voor
kalveren van ^ 1,5 mg/1 RBC (15) en voor koeien ^ 2,5 mg/1
RBC in normale situaties (nog niet eerder gepubliceerde data).
De halfwaardetijden voor zinkprotoporfyrine uit bloed waren
voor de kalveren van bedrijf A 11,1 week (s.d. 1,9; n=7). Van
twee dieren is pas vanaf de tweede monsterdatum gerekend

Tabel 3. Halfwaarde tijden (TVs) voor de eliminatie van lood uit bloed in
weken bij bedrijf A en bedrijf B.

T\'/4

s,d.

n

(weken)

Kalveren

bedrijf A

9.0

2,4

7

bedrijf B

6,0

1,1

4

Koeien

bedrijf A

7.3

2,1

5

bedrijf B

4,4

0.6

5

aangezien de eerste twee data van dezelfde orde van grootte
waren. Wanneer de data van deze twee dieren buiten beschou-
wing worden gelaten is T\'/211,0 week (s.d. 2,1; n=5). Voor de
koeien van bedrijf A was T \'/2 gelijk aan 11,0 week (s.d. 2,1;
n-2).

Voor bedrijf B konden geen halfwaardetijden voor ZPP uit
bloed worden berekend. De ZPP-gehalten waren niet significant
verhoogd en bleven ^ 2,5 mg/1 RBC.
Er was geen significant verschil tussen de bloedloodwaarden en
de zinkprotoporfyrinegehalten in bloed van de kalveren ten
opzichte van de koeien van bedrijf B.
Er kon een duidelijk verband worden aangetoond tussen de
bloedloodwaarden en de gehalten zinkprotoporfyrine in bloed.
Dit verband was het beste te zien bij de kalveren van bedrijf A.
(De Pearson-correlatie tussen PbB en ZPP was voor alle dieren
0,74 en voor de kalveren van bedrijf A 0,82; p < 0,001). Figuur
1 geeft de regressievergelijking voor lood en zinkprotoporfyrine
voor de onderzochte dieren van bedrijf A en B.

Met behulp van \'Student\'s /-test bleek het gemiddelde gehalte
erythrocyten van de kalveren van beide bedrijven significant
hoger en het gemiddeld MCV significant lager te zijn dan dat van
de koeien. Een correlatie met het loodgehalte was niet aantoon-
baar. Leeftijdsverschil lijkt verantwoordelijk te zijn voor het
verschil in het erythrocytgehalte en MCV-gehalte.

Postmortaal onderzoek

Bij het slachten van drie dieren, een half jaar na het incident,
werden geen macroscopische afwijkingen geconstateerd. Evi-
dente veranderingen van lever, nier en hersenen werden bij
histologisch onderzoek niet waargenomen. De gemeten loodge-
halten van lever en nier van de onderzochte dieren overschreden
de warenwetnormen niet.

Discussie

Bij concentraties lood in het voer van meer dan 100 ppm d.s. kan
loodintoxicatie optreden (6,12). De bovenste grens van ver-
draagzaamheid voor lood bij herkauwers zou 250 ppm d.s.
bedragen wanneer de blootstelling ten hoogste een week duurt.
De dodelijke dosis voor het rund zou 10-100 gram bedragen
(6). In de literatuur (6,12) wordt meestal niet vermeld om welke
loodverbinding het gaat. De vorm waarin lood voorkomt is van
invloed op het absorptiepercentage.

Het opstellen van een goede dosis-effect-relatie bleek niet
mogelijk omdat de specifieke loodverbinding in het voer niet
bekend was en de inname geschat moest worden.

-ocr page 101-

De bloedloodwaarden en de zinkprotoporfyrinegehalten in
bloed bij de kalveren van bedrijf A waren de eerste twee
monsterdata twee maal hoger dan die van de koeien.
De halfwaardetijd voor lood in bloed was bij de kalveren
significant langer dan bij de koeien. Vermoedelijk wordt bij
jonge dieren meer lood in beenderen opgeslagen dan bij
volwassen dieren en is de eliminatie van lood uit beenderweefsel
door botgroei langzamer. Koeien hebben door de melkgift een
extra uitscheidingsmogelijkheid (4). (De droogstaande koeien
hadden niet van het verontreinigde voer gegeten en waren niet in
het onderzoek betrokken.) Van de onderzochte koeien was er
slechts één die ogenschijnlijk volledig herstelde: bij deze koe
bleek het ZPP-gehalte niet boven 3 mg/1 RBC te komen. In het
onderzoek werd een verschil gevonden in halfwaardetijd voor
lood en zinkprotopofyrine in bloed. Bij kalveren van bedrijf A
was het verschil 2 weken en voor koeien 3 a 4 weken.
Dit geeft duidelijk de latentieperiode van zinkprotoporfyrine
weer. Ook in de literatuur is dit verschil gevonden (2). Wijbenga
(15) vond voor een kalf met loodintoxicatie een halfwaardetijd
van 12 weken voor lood uit bloed en 14 weken voor ZPP
Of de voortplantingsstoornissen inderdaad het gevolg zijn van
de hoge loodopname is niet met stelligheid te zeggen. Klinisch
waren er geen andere aanwijsbare oorzaken voor deze proble-
men voorhanden. In de regio was het bedrijf A duidelijk het
zwaarst getroffen bedrijf en het enige bedrijf waar voortplan-
tingsstoornissen werden geconstateerd.
Van het totaal aantal koeien dat van het voer gegeten had werd
uiteindelijk 40% afgevoerd. Dit geschiedde op grond van de
conditie, de prognose ten aanzien van de gezondheid en de
economische betekenis van de dieren voor het bedrijf. Het
postmortaal onderzoek 6 maanden na het incident bij drie ter
slachting aangeboden dieren gaf geen overschrijdingen van
warenwetnormen voor lood te zien in lever, nier en botweefsel.
Dit gegeven zegt echter niets over de gezondheid van de dieren.
Door de hogere loodbelasting van het voer bij bedrijf A was de
nasleep van het loodincident na een halfjaar nog zichtbaar. Het
is duidelijk dat op bedrijf A de economische schade aanzienlijk
was.

Een halfjaar na het incident waren de bloedloodwaarden van de
kalveren van bedrijf A normaal maar de ZPP-gehalten waren
nog licht verhoogd. De klinische beelden kwamen beter overeen
met de zinkprotoporfyrinegehalten dan met de bloedloodwaar-
den.

Voor beide bedrijven geldt dat bij de dieren waarvan het
zinkprotoporfyrinegehalte in bloed < 3 mg/1 RBC bleef, geen
blijvende verschijnselen geconstateerd werden.

Conclusie

De significante hogere bloedloodwaarden en zinkprotoporfyri-
negehalten in bloed van de kalveren van bedrijf A ten opzichte
van de koeien geven aan dat de kalveren veel gevoeliger
reageerden op de loodintoxicatie dan de koeien.
De resultaten van het onderzoek geven aan dat de biologische
halfwaardetijd van lood in bloed varieerde tussen 4 en 9 weken.
De biologische halfwaardetijd voor zinkprotoporfyrine bleek
gemiddeld II weken te bedragen en was voor kalveren en
koeien vergelijkbaar.

Gezien de klinische beelden na een halfjaar kan gezegd worden
dat de bloedloodwaarden geen voorspellende waarde hebben
met betrekking tot de gevolgen van de loodintoxicatie.
Op grond van dit onderzoek lijkt een voorspelling te kunnen
worden gedaan voor het verloop van de loodintoxicatie op
grond van het ZPP-gehalte in bloed. Bij de dieren waarvan het
zinkprotoporfyrinegehalte < 3 mg/l.RBC bleef, werden geen
blijvende effecten van de loodintoxicatie geconstateerd.

Voor onderbouwing van de keuze tussen het slachten of het
aanhouden van het dier zou bij loodintoxicaties een bepaling
van het zinkprotoporfyrine uitkomst kunnen bieden.

Dankbetuiging

De auteurs zijn dank verschuldigd aan de twee betrokken veehouders voor hun

medewerking.

Literatuur

1. Baars AJ, Beek H van, Visser IJR ei aL Loodintoxicatie bij rundvee in
Noord-Nederland. Tijdschr Diergeneeskd 1990; 115: 882-90.

2. Bratton GR, Zmudzki J. Laboratory diagnosis of Pb poisoning in cattle: a
reassessment and review. Vet and Human Toxic 1984; 26: 387-92.

3. Cheville NF. Introduction to Veterinary Pathology. Iowa State University
Press, Ames 1988; 499.

4. Galey FD, Slenning BD, Anderson ML elaL Lead concentrations in blood
and milk from periparturient dairy heifers seven months after an episode of
acute lead toxicoses. J Vet Diagn Invest 1990; 2: 222-6.

5. Gruys E. Falende nierfunaie door kwik- en loodvergif\'tigmg bij kalveren.
Tijdschr Diergeneeskd 1979; 104: 417-23.

6. Hapke HJ. Blei. In: Toxicologie für Veterinärmediziner. 2te Aufl., Ferdi-
nand Enke Verlag, Stuttgart 1988: 191-6.

7. Humpreys DJ. Lead. In: Veterinary Toxicology. 3rd. Ed., Ballière Tindali,
Ixjndon 1988: 49-58.

8. Jubb KVF, Kennedy P, Palmer N. Pathology of Domestic Animals. 3rd
Ed. Vol I Academic Press Inc NY 1985: 7.

9. Kaneko JJ, Clinical Biochemistry of Domestic Animals. 4th Ed., Academic
Press, San Diego 1989: 887.

10. Lamola A A, Yamane T. Zinc protoporphyrin in the erythrocytes of patients
with leadintoxication and iron deficiency anemia. Science 1974; 186:936-8

11. Milhaud GE, Mehennaoui S. Indicators of lead, zinc and cadmium exposure
in cattle. Vet and Human Toxic 1988; 30: 513-7.

12. Osweiler GD, Carson TL, Buck WB, Gelder GA van. Clinical and
diagnostic veterinary toxicology. 3rd Ed. Kendall/Hunt Publishing Co.
Iowa 1985; 108-20.

13. Ruhr LP. Blood lead, delta-aminolevulinic acid dehydratase and free
erythrocyte porphyrins in normal cattle, Vet and Human Toxic 1984; 26:
105-7.

14. Schalm OW. Manual of Bovine Hematology. Vet. Practice Publ. Co. Santa
Barbara USA 1984: 6.

15. Wijbenga A. Zincprotoporphyrin as indicator for lead intoxication. V
International Congress for Toxicology Brighton 1989. Proceedings 1989
Abstract 425: 181.

Aanvaard op 9 augustus 1991.

(Vervolg van pagina 77).

102. Van der Burg B, van Selm-Miltenburg AJP, van Maurik P, Rutteman GR,
Misdorp W, de Laat SW, and van Zoelen EJJ. Isolation of autonomously
growing dog mammary tumor cell lines cultured in medium supplemented
with serum treated to inactivate growth factors. J Natl Cancer Inst 1989-
81: 1545-51.

103. Van der Burg B, van Selm-Miltenburg AJP, de Laat SW, and van Zoelen
EJJ. Direct effects of estrogen on
c-fos and c-myc protooncogene
expression and cellular proliferation in human breast cancer cells. Mol
Cell Endocrinol 1989; 64: 223-8.

104. Van Os JL, Van Laar PL, Oldenkamp EP, and Verschoor JSC. Oestrus
control and the incidence of mammary nodules in bitches, a clinical study
with two progestogens. Vet Quart 1981; 3: 46-56.

105. Vonderhaar BK. Prolactin: Transport, function, and receptors in mammary
gland development and differentiation. In: Neville MC and Daniel CW
(eds), The mammary gland: development, regulation and function. Plenum
Press, New York 1987; 383-438.

106. Warner MR. Response of beagle mammary dysplasias to various hormone
supplements
in vitro. Cancer Res 1977; 37: 2062-7.

107. Welsch CW and Nagasawa H. Prolactin and murine mammary tumo-
rigenesis: a review. Cancer Res 1977; 37: 951-63.

108. Welsch CW. Host factors affecting the growth of carcinogen-induced rat
mammary carcinomas: a review and tribute to Charles Brenton Huggins
Cancer Res 1985; 45: 3415-43.

Aanvaard op 29 augustus 1991.

-ocr page 102-

Sectiebevindingen bij mestvarkens

gedurende de periode 1979-1989

Necropsy findings in fattening pigs during the period of 1979-1999

on a large veterinary practice in the netherlands

M. Bethlehem^ en I. J. R. Visser^

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:82-6

Samenvatting
Een overzicht wordt gegeven van de sectiebevindingen bij 1041
mestvarkens uit een grote groepspraktijk gedurende de periode
1979-1989. De belangrijkste doodsoorzaken bleken enterotoxi-
cose door
E. coli serotype 0149:K91:K88 en fibrineuze Pleuro-
pneumonie ten gevolge van
Actinobacillus pleuropneumoniae.
Infecties met het virus van Aujeszky bleken de laatste jaren af te
nemen.

Vanaf 1985 werden in toenemende mate liggingsveranderingen
van het maagdarmconvoluut geconstateerd, vooral de torsio
mesenterialis. In 1.7% van de gevallen kon aan de hand van de
postmortale bevindingen geen diagnose worden gesteld

Summary

Necropsy findings of 1041 fattening pigs, during the period of
1979-1989 are presented The pigs originated from one veteri-
nary practice association. Enterotoxicosis associated with
E. coli
serotype 0149:K91:K88 was the most prevalent diagnosis,
followed by fibrinious pleuropneumonia due to
Actinobacillus
pleuropneumoniae.
A decrease was noticed for Aujeszky
disease during the late years. After 1985 an increase was found
for torsio mesenterialis. In 1.7% of the cases no post mortem
diagnosis could be made

Inleiding

Sterfte van varkens wordt door velerlei factoren beïnvloed.
Ziekte-preventie en ziekte-controle kunnen alleen plaats vinden
als er sprake is van registratie van ziekte- en doodsoorzaken.
Zonder een gestructureerde informatie omtrent morbiditeit en
mortaliteit is een epidemiologische evaluatie niet mogelijk (17).
Het aanbod van gestorven mestvarkens aan Gezondheidsdiens-
ten voor Dieren of dierenartspraktijken, die de noodzakelijke
voorzieningen hebben getroffen om secties te verrichten, is
bepalend voor de inhoud van retrospectieve overzichten. Deze
overzichten zullen derhalve niet de exacte afspiegeling zijn van
het voorkomen van de aandoeningen in de praktijk, doordat de
aard van het aangeboden materiaal bepalend is. Dit aanbod
geschiedt op wisselende indicatie, zoals de interesse en alertheid
van de varkenshouder en de praktizerend dierenarts, verdenking
op infectieziekten met de behoefte aan een antibiogram bij
bacteriële aandoeningen, de afstand van het bedrijf tot sectielo-
katie, de grootte van het mestvarken in verband met transport,
etc. Het verrichten van secties wordt in de geneeskunde als een
belangrijk middel gezien in de kwaliteitsbewaking van de
diagnostiek van de clinicus (1,4,6,12) en dit geldt eveneens voor
de diergeneeskunde (18). In de veterinaire praktijk kan boven-
dien met behulp van de sectiegegevens een adequate therapie
worden ingesteld bij koppelgenoten en kunnen zo nodig
preventieve maatregelen getroffen worden. Bovendien kunnen
\'nieuwe\' ziekten worden onderkend. Zo stelt Bader (3) in zijn

1 Groepspraktijk Dierenartsen Zuid-Oost Drenthe, Postbus 125, 7740 AC Coevorden.

2 Gezondheidsdienst voor Dieren Noord-Nederland, Postbus 361, 9200 AJ Drachten.

vergelijking van de sectiebevindingen van de periode 1961-
1965 met de periode 1980-1984 vast dat: TGE, Vomiting and
Wasting disease, moerbeihartziekte en de ziekte van Aujeszky
als \'nieuwe\' ziekten konden worden beschouwd, omdat die in de
periode 1961-1965 nog niet werden gediagnostiseerd. Eveneens
vond Bader een verschil in het percentage pneumonieën, in
1980-1985 was de prevalentie lager dan in de zestiger jaren.
Het doel van het navolgend onderzoek was retrospectief de
postmortale bevindingen bij mestvarkens vast te leggen gedu-
rende een periode van 10 jaar (1979-1989) in een grote
Nederlandse dierenartsenassociatie.

Materiaal en methoden

Materiaal

Als uitgangsmateriaal werden gestorven mestvarkens genomen
gedurende de periode 1979 t/m 1988. Als mestvarken werden
die dieren aangemerkt die opgelegd waren met een lichaamsge-
wicht van ongeveer 20 kg in speciale eenheden, vanwaar ze niet
werden overgeplaatst naar andere stalgedeelten voor ze uit-
eindelijk ter slachting werden afgevoerd.
De varkens waren afkomstig uit het praktijkgebied van de
dierenartsen-associatie (=D AP) Zuid-Oost Drenthe. De dierge-
neeskundige zorg van de varkens in het werkgebied wordt
uitgevoerd door een tweetal dierenartsen (varkensdeskundigen).
Er is een laboratorium aanwezig met voorzieningen om secties
te verrichten en aanvullend onderzoek uit te voeren. De
laboratoriumwerkzaamheden worden verricht door een veteri-
nair patholoog. Het aantal mestbedrijven nam in de periode
1979-1989 af. Daarbij nam het aantal dieren per bedrijf toe. Dit
varieerde van 400 tot 3400 varkens per bedrijf. De bedrijven
mesten veelal op contract voor voederieveranciers. De meeste
grote bedrijven doen mee in een systeem van bedrijfsbegeleiding
van de DAP. De varkens werden in het algemeen op verzoek
van de behandelend dierenarts of op verzoek van de eigenaar
geseceerd. Derhalve werden niet alle gestorven varkens van de
bedrijven in het praktijkgebied onderzocht.

Methoden

I. Aanbod gestorven dieren: het aantal inzendingen werd per
maand en per jaar genoteerd.

II. Postmortale bevindingen: de resultaten van het postmortale
onderzoek werden per jaar en per diagnose gerubriceerd.

Postmortaal onderzoek: aan de hand van pathomorfologishe
afwijkingen werd getracht de doodsoorzaak van het betreffende
dier vast te stellen. Afhankelijk van de anamnese en de
pathomorfologische afwijkingen werd aanvullend onderzoek
verricht. Dit betrof zowel bacteriologisch, histologisch, als
virologisch onderzoek.

Bacteriologisch onderzoek: afwijkende organen werden geënt
op algemene en selectieve media; o.a. schapenbloedagar (Oxoid

-ocr page 103-

Tabel 1 Aantal secties op mestvarkens in de dierenartsen-associatie Zuid-Oost Drenthe, per jaar en per nnaand van 1979 tot en nnet 1988.

jaar

1979

1980

1981

1982

1983

1984

1985

1986

1987

1988

totaal

bedrijven

30

22

41

34

32

40

37

39

43

31

dieren

73

52

84

74

73

109

105

159

170

142

1041

januari

0

5

4

6

4

18

3

21

18

7

86

februari

0

I

13

7

4

12

12

21

14

19

103

maart

4

7

9

7

10

7

13

6

20

16

99

april

10

8

5

2

11

10

5

10

19

9

79

mei

15

1

8

9

8

7

13

5

9

16

91

juni

2

2

7

8

4

8

8

6

17

8

70

juli

I

4

5

7

3

3

4

4

11

10

52

augustus

3

I

6

1

4

5

9

19

6

6

60

september

11

5

2

3

6

9

8

16

8

17

85

oktober

12

5

8

6

3

11

7

15

14

8

89

november

8

5

9

8

10

9

13

15

31

12

120

december

7

8

8

10

6

10

10

21

13

14

107

Tabel 2. Postmortale bevindingen bij mestvarkens in de dierenartsen-associatie Zuid-Oost Drenthe, gedurende de periode van 1979 tot en met 1988.

Jaar:

1979

1980

I98I

1982

1983

1984

1985

1986

1987

1988

totaal

Digestietractus

Maag

ulcus met verbloeding

I

2

3

4

1

4

15

ulcus met perforatie

I

1

2

maag-dilatatie

2

1

1

4

maag-torsie

1

1

Darmen

enterotoxicose

15

11

18

27

24

22

13

53

68

27

278

oedeemziekte

4

2

13

5

4

5

3

2

4

1

43

enterotoxicose -1- ascaris

I

2

I

1

1

1

7

enterotoxicose -I- dysenterie

1

3

3

7

dysenterie

2

2

3

2

1

6

4

6

12

38

dysenterie -(- Salmonella

3

1

1

2

2

1

1

11

enteritis door Salmonella

2

4

1

1

5

2

1

1

17

\'Haemorrhagic bowel syndrome\'

1

I

1

1

1

5

enteritis BO = negatief

1

1

Liggingsveranderingen

hernia mesenterialis

1

1

torsio mesenterialis

2

5

3

6

5

8

15

6

11

61

torsio colon

1

1

2

darminvaginatie

1

1

1

3

Respiratie tractus

Catarrhale Pneumonie:

1

1

met atrofische rhinitis

1

1

3

2

9

- BO = negatief

1

2

2

5

- Pasteurella multocida

4

3

1

2

4

3

3

1

4

25

- Bordetella sp.

1

1

1

1
1

2
1

3

5

- met abcessen

6

Fibrineuze Pleuropneumonie:

20
2

35

199
11

5

- A. pleuropneumoniae

13

15

23

15

7

26

22

23

-1- pericarditis

I

I

2

1

4

- Pasteurella multocida

I

4

Metastatische pneumonie:

1

- abces staart

1

2

2

2

1

1

8

- abces wervel

2

- abces elders

1

1

1

1

4

- ontstoken poten

I

1

1

- oornecrose

1

2

Interstitiële pneumonie:

1

1
1

Influenza

1

chronisch

Uro-genitaal apparaat

Sier, blaas en uterus

glomerulo-nefritis

1

1

chron-nefritis -1- cystitis

1

1

1

3

chron-nefritis

1

1

2

cystitis

1

1

endometritis -1- cystitis

1

1

endometritis (intersex)

I

1

1

3

83 T 1 J D S C H R 1

IFT VOOR

D 1

ERGENEESKUNDE,

DEEL

117,

A F L E V E R 1

NO 3 ,

19 9 2

-ocr page 104-

Tabel 2 (vervolg).

1986 1987 1988 totaal

1985

1983 1984

1982

1980 1981

1979

jaar

Circulatie apparaat

Aortastenose
Ventrikelseptumdefect

aortastenose
Endocarditis

- Streptokokken

- Erysipelothrix rhus.

- BO negatief
pericarditis
haardnefritis
polyarthritis
harttamponade

Sereuze vliezen

pleuritis

pericarditis

pleuritis pericarditis
polyserositis
Peritonitis:
preperforatief vanuit:

- ileum

- colon

- rectumstrictuur
purulent na:
-invaginatie
-castratie

-hernia umbilicalis

Overigen

stress

moerbeihartziekte

miltruptuur met verbloeding

levercirrhose

smeerwrang

sepsis

Aujeszky

Aujezsky / App

trauma

lymfosarcoom van mediast

meningitis-streptokokken

hersenabces

encefalitis, meningitis

ontstoken achterpoten

spiemecrose achterhand

polyarthritis peritonitis

CO-vergiftiging

NaCl-intoxicatie

NHa-vergiftiging

geen diagnose

29
8
1
4
2
4
1

1
7
6
20

22
20
1
2
3
7
43

3
1
1

13
2
1
1
I
1
1
1

4
18

1 2
2

5 9

BO = bacteriologisch onderzoek

A. pleuropneumoniae = App -(- Actinobacillus pleuropneumoniae

CM 331 met toevoeging van 5 % gedefinibreerde schapenery-
throcyten suspensie), Mc Conkey agar No 3 (Oxoid CM 115) en
tryptose fosfkat bouillon (Oxoid CM 283). Voor het aantonen
van
Actinobacillus pleuropneumoniae werd gebruik gemaakt
van een Chocoladebloedagar (Oxoid CM 331 met toevoeging
van 5 % schapenerythrocyten) en kruisbeënting met
Staphylo-
coccus aureus
ter bewerkstelliging van \'sateliet groei\'.
Na één nacht bebroeding bij 37°C werden de platen beoordeeld
en nadere identificatie werd uitgevoerd aan de hand van een
Grampreparaat en door middel van biochemische en serologi-
sche eigenschappen (serospecifieke antisera van Api-Biome-
rieux). Voor het aantonen van
salmonellae werd tetrathionaat-
bouillon (Oxoid CM 29) en seleniet (Oxoid CM 395) gebruikt.

bebroeding één nacht bij resp. 43°C en 37°C en afenting op
briljant groen agar (Oxoid CM 329). Een antibiogram werd
bepaald door de betreffende stam volgens de disk-methode te
enten op een iso-sensitest agar (Oxoid CM 471).
In smears genomen van de colonmucosa werd door middel van
fluorescentie (conjugaat Biomerieux)
Treponema hyodysente-
riae
aangetoond. Gram-positieve bacteriën werden nader geï-
dentificeerd door reactie op aanwezigheid van het enzym
katalase, coagulase en op serologische eigenschappen.

Histologisch onderzoek: organen of stukjes weefsel werden
gefixeerd in 4% formaline-oplossing gedurende 24 uur en na
dehydratie ingebed in paraplast. Coupes van 6 fun werden

-ocr page 105-

gesneden en routinematig met haemaluineosine-oplossing ge-
kleurd. Eventueel werden aanvullende kleuringen volgens
Giemsa en/of Gram uitgevoerd.

Virologisch onderzoek: verdacht materiaal werd opgestuurd
naar de Gezondheidsdienst voor Dieren in Zwolle of Drachten.

Resultaten

In tabel I is het aantal verrichte secties per jaar en per maand
weergegeven. Gedurende de periode van 1979 tot 1989 werden
in totaal 1041 mestvarkens onderzocht. Het maandelijkse
aanbod was schommelend met pieken in februari (103 dieren)
en november (120 varkens), in juli werd het laagste aantal
varkens aangeboden namelijk 52. In tabel 2 zijn de postmortale
bevindingen vermeld. Bij de aandoeningen van de
digestietrac-
tus
komt het beeld van enterotoxicose het meest frequent voor,
voornamelijk geassocieerd met
E. coli 0149:K9I:K88. Daar-
naast werd oedeemziekte waargenomen, geassocieerd met
E.
co//-serotypen 0141:K85 en 0139:K82. Incidenteel werd een
combinatie van enterotoxicose aangetroffen met een spoelwor-
minfectie of een necrotiserende colitis door
Treponema hyody-
senteriae (= dysenterie,
vaak als \'vibrio\' aangeduid; in de
moderne nomenclatuur heet deze bacterie nu:
Serpula hyody-
senteriae).
Daarnaast werd pseudomembraneuze enteritis ver-
oorzaakt door
Salmonella typimurium gevonden, regelmatig in
combinatie met dysenterie. Bij de liggingsveranderingen van het
maagdarmconvoluut werd de torsio mesenterialis het meest
frequent waargenomen, bij 61 dieren. Fibrineuze Pleuropneum-
onie door Actinobacillus pleuropneumoniae (=App) over-
heerste bij de longontstekingen van de mestvarkens. De
enzoötische pneumonie bij sectie manifest als een catarrhale
pneumonie, kwam minder vaak voor.
Naast enkele aangeboren hartafwijkingen werd nogal eens
endocarditis gediagnostiseerd, voornamelijk door infectie met
Streptokokken, in mindere mate met vlekziekte-bacteriën. In de
rubriek \'overigen\' vormen stress (n=22), moerbeihartziekte
(n=20), de ziekte van Aujeszky (n=43) en streptokokkenme-
ningitis (n=I3) de belangrijkste diagnoses.
De diagnose acute dood door stress werd vastgesteld als
waarschijnlijkheidsdiagnose, met een sectiebeeld gekenmerkt
door bleke, vochtige
musculatuur, longoedeem en een bleek
hart. Moerbeihartziekte, gekenmerkt door een bleek kadaver
met cyanose van de oren en/of poten, oedemen, vocht in de
sereuze holten en een bont hart met uitgebreide bloedingen
kwam vooral bedrijfsgebonden voor.
In 18 gevallen (= 1.7%) werd geen diagnose gesteld.

Discussie

Sterftepercentages van mestvarkens gedurende een mestperiode
variëren volgens de literatuur van 1-8 % (9,15). Deze variatie
wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door individuele
bedrijfsverschillen. Met name management, klimaatbeheersing,
voeding en ook het ras van de varkens en de bedrijfsgrootte
spelen een belangrijke rol (9, II, 14). Gruys (7, 8) geeft in de
serie \'pathologie van mestvarkens\', de doodsoorzaken aan
zonder in te gaan op de prevalentie in de praktijk. Akkermans
(2) beschrijft pneumonieën, endocarditiden, polyserositis en
dysenterie als belangrijke doodsoorzaken bij mestvarkens.
Bij de inzending van gestorven dieren is vermelding van de
leeftijd van groot belang. Zo vonden Chagnon
et aL (5) bij
zeugen een totaal ander beeld van doodsoorzaken; hier bleek
hartedood de belangrijkste oorzaak van sterfte te zijn. Zowel
Willenberg (20) als Thrusfield (17) waarschuwen voor biases
(systematische fouten) in epidemiologische studies, die kunnen
optreden bij veterinaire data, die routinematig verkregen zijn
zonder dat het mogelijk is deze bias te corrigeren door het
ontbreken van voldoende gegevens. Dit risico van biases is bij
retrospectieve studies altijd aanwezig (16). Derhalve wordt voor
epidemiologische studies de voorkeur gegeven aan een prospec-
tieve benadering, zoals Akkermans beschrijft (2). Uit de
retrospectieve studies kunnen wel tendensen worden aangege-
ven, zoals Bader (3) en Hardens (9) aangeven en ook werd
geconstateerd door Otto (13).

85

Ook in de huidige jaarverslagen van de Gezondheidsdiensten
voor Dieren in Nederiand zijn uit de sectiebevindingen slechts
algemene tendensen te signaleren.

In de DAP Zuid-Oost Drenthe werd het postmortaal onderzoek
verricht om de vermoedelijke doodsoorzaak vast te stellen,
zodat bij koppelgenoten een therapeutische en/of preventieve
behandeling kon worden ingesteld. Bovendien werden adviezen
betreffende het bedrijfsmanagment gegeven. Bijkomstige post-
mortaal gesignaleerde nevenbevindingen, zoals maagzweren,
pootabcessen of geringe pleuritis worden wel gemeld aan de
clinicus, maar niet als einddiagnose opgenomen.
Het verrichten van de secties bleek een belangrijke bijdrage te
leveren voor een juist management op het mestbedrijf en het
instellen van de juiste therapie (10).
Gedurende de periode van 1979 tot en met 1988 bleek dat
aandoeningen van de digestietractus de belangrijkste doodsoor-
zaak waren. Deze werden bij 496 (= 48%) van de onderzochte
dieren gevonden. Het beeld van enterotoxicose overheerste
hierbij; dit werd vanaf 1986 in toenemende mate geconstateerd
bij de mestvarkens. De respiratie-aandoeningen omvatten in
totaal bij 284 (=27%) van de dieren de doodsoorzaak, vooral de
fibrineuze Pleuropneumonie door A. pleuropneumoniae. Gege-
vens met betrekking tot het ziekte - en sterfteverioop tijdens de
mestperiode waren niet altijd bekend of niet consequent
genoteerd. Wel bestond de indruk dat beelden als enterotoxicose
en oedeemziekte voornamelijk in het begin van de mestperiode
voorkwamen en de longaandoeningen meer halverwege of
tegen het einde van de mestperiode, zoals ook werd gevonden
door Wegman (19).

Opvallende verschuivingen werden gedurende de onderzoek-
speriode gezien ten aanzien van het voorkomen van streptokok-
keninfecties. Vanaf 1984 bleek het aantal sterftegevallen met
endocarditis en meningitis door Streptococcen toe te nemen. Een
aantal mesters bleek biggen te betrekken van vermeerderingsbe-
drijven met een hoge infectiedruk van
Streptococcus suis. Na
1987 liepen de problemen door deze Streptokokken terug (10).
Vooral na 1985 werd een toenemende incidentie gezien van
dieren met een torsio mesenterialis.

Van één bedrijf met een groot aantal gestorven dieren (>100)
tengevolge van een dysfunctionerende gasverwarming, met als
klinische diagnose: koolmonoxide-vergiftiging werd een gestor-
ven dier onderzocht. Dit dier vertoonde cyanose en longoedeem
en op grond hiervan werd de waarschijnlijkheidsdiagnose
koolmonoxide-intoxicatie gesteld.

De prevalentie van de ziekte van Aujeszky op de mestbedrijven

in het praktijkgebied is in de loop der jaren afgenomen, mogelijk

door uitbreiding van het aantal vaccinaties.

Ondanks de preventieve entingen trad een enkele maal een

doorbraak van Aujeszky op. Door bezuinigingen op deze

kostenpost leek er in 1990 weer sprake te zijn van een

toenemend aantal Aujeszky-uitbraken (10).

Het urogenitaal apparaat bleek slechts bij 11 (— I %) dieren

aanleiding tot sterfte te zijn geweest. Blaaszweren, zoals door

Akkermans (2) werd gevonden, werden niet gezien. Mogelijk

omdat niet systematisch alle urineblazen werden geopend en

TrjDSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 117, AE LEVERING

-ocr page 106-

bekeken. Het aantal varkens (18 = 1,7%) waarbij geen diagnose
werd gesteld was laag. Als mogelijke verklaringen hiervoor
komen in anmerking: het beschikbaar zijn van goede anamnes-
tische gegevens en het onderzoek betrof uitsluitend verse
kadavers, onder andere door een korte afstand van het bedrijf tot
sectielokatie. Bovendien worden de secties verricht door een
veterinair patholoog.

Dankbetuiging
De auteurs zijn dank verschuldigd aan prof. dr. E Gruys en drs. J. Hilvering voor
het kritisch doornemen van het manuscript en aanvullende suggesties.

Literatuur

1. Allison RT and Ranle L. Histopathology and Isacteriology: possible
developments for the next seventy five years. Med Lab Sei 1987; 44:371 -5.

2. Akkermans JPWM. Aantekeningen bij ingezonden sectiemateriaal in het
kader van \'screening Afrikaanse varkenspest\' Tijdschr Diergeneeskd 1986;
111: 1115-8.

3. Bader W. Ursachen von Saugferkelverlusten im Einzugsgebiet des staatli-
chen Tieraerzüichen Untersuchungsamtes Aulendorf. Ein vergleich zwi-
schen den Jahren 1961-1965 und 1980-1984. Tierärzü Umschau 1987;
42:413-6.

4. Battie RW, Pathak D, Humble CG et aL Factors influencing discrepancies
between premortem and postmortem diagnoses. J Am Med Assos 1987;
258: 339-44.

5. Chagnon M, Drolet R and D\'Allaire S. A prospective study of sow
mortality on commercial breeding herds. Proc 11th IPVS congress
Lausanne, 1990: 383.

6. Friedrici HHR and Sebastian M. The concordance score. Arch Pathol Lab
Med 1984; 108: 515-7.

7. Gruys E. Pathologische anatomie van nutszoogdieren. Pathologie van het
mestvarken (wordt vervolgd). Dier en Arts. 1987; 2: 248-53.

8. Gruys E. Pathologische anatomie van nutszoogdieren. Pathologie van het
mestvarken (vervolg). Dier en Arts. 1987; 2: 282-91.

9. Harders T. Auswertung der Schweinesectionen des Veterinäruntersu-
chungsamtes des Landes Schleswig-Holstein der Jahre 1983-1985. Diss.
Hannover 1987.

10. Hilvering J. Persoonlijke mededeling.

11. Hoogerbrugge A. Huisvesting en gezondheid bij landbouwhuisdieren.
Tijdschr Diergeneeskd 1987; 112: 1069-4.

12. Landberg GD. Medicine without the autopsy. Arch Pathol Lab Med 1984;
108: 449-54.

13. Otto E. Een retrospectieve studie naar doodsoorzaken bij het varken met
gebruikmaking van het facultaire computersysteem. Referaat Vakgroep
Pathologie, Faculteit der Diergeneeskunde, Utrecht, 1989

14. Spicer EM, Driesen SJ, Fahy VA, Horton BJ, Sims LD, Jones RT, Cutler
RS and Prime RW. Causes of preweaning mortality on large intensive
piggeries. Aus Vet J 1986; 63: 71-5.

15. Straw BE, Neubaner LD and Leman AD. Factors affecting morulity in
finishing pigs. J Am Vet Med Assoc. 1988; 182: 452-5.

16. Thrusfield, M. How to use a knowledge of epidemiology in practice. In: The
Pig Veterinary Society Proceedings, 1985: 12; 25-37.

17. Thrusfield, M. The application of epidemiological techniques to contempo-
rary veterinary problems. Br Vet J 1988: 144; 455-65.

18. Vos JH, Visser IJR, Linde-Sipman JS van der. Mouwen JMVM.
Veterinaire pathologie: een vitaal specialisme binnen de diergeneeskunde.
Tijdschr Diergeneeskd 1991: 116: 677-84.

19. Wegman P. Pathology of Swine- a portrait of economic loss in pig
production in Switserland. Proc I Ith IPVS congress, Lausanne, 1990:295.

20. Willeberg R Epidemiological use of routinely collected veterinary data:
risks and benefits. Proc 4th Intern Symp. Vet. Epidemiology and Econ-
omics, Singapore 1985, 1986:40-5.

Aanvaard op 25 september 1991.

Vraag en antwoord

Verslikpneumonie

Naar aanleiding van onderstaande bij de redactie ontvan-
gen vraagstelling vond zij dr. R. Hajer (Kliniek Inwen-
dige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren) bereid om
voor de lezers een antwoord te formuleren

Vraag

Ieder jaar kom ik verschillende gevallen t^en van verslik-
pneumoniën bij zowel koeien als kalveren. Vooral de Ca-Mg-
drank, die ingegeven kan worden, geeft regelmatig verslikken.

Kalveren veelvuldig bij melk ingeven kort na de geboorte. De
therapie bij keien fealt praktisch altijd, waarbij diverse antibio-
tica uit alle groepen geprobeerd zijn, al of niet in combinatie met
corticosteroïden en/of pijnstillers. Toch hoor je bij mensen
bijvoorbeeld die bijna verdronken zijn en de longen vol hebben
met viezigheid nooit dat ze er aan overlijden.

Antwoord

Bij de behandeling en het stellen van de prognose van een
verslikpneumonie bij het rund dient naast het aantal en het soort
micro-organismen ook rekening gehouden te worden met de
eigenschappen van het geaspireerde materiaal.

Zo vormt melk een goede voedingsbodem voor bacteriën terwijl
het mocililiaire systeem en de humorale afweer onvoldoende
effectief kunnen werken.

Calciumverbindingen en met name calciumchloride, zijn causti-
sche stoffen die directe weefselschade veroorzaken. Hierbij
treedt niet alleen beschadiging op van het epitheel in de
bronchioli en alveolen maar ook in de trachea en bronchi,
waardoor het mucociliaire systeem deels wordt vernietigd. In de
diepere luchtwegen vormt het aangetaste weefsel een extra
barrière voor de afweer met in de peracute fase een verminde-
ring van de doorbloeding. Bij aspiratie van modder ten gevolge
van het te water raken van dieren is het verloop sterk afhankelijk
van de hoeveelheid modder. Bij alleen water wordt het vocht
vrij snel geresorbeerd terwijl de resterende micro-organismen
beter dan bij melk en caustische stoffen bereikbaar zijn voor de
afweersystemen van de long. Bij bijna-verdrinking bij de mens
gaat het (bijna) altijd om aspiratie van water met micro-
organismen waarbij het water door middel van fysiotherapie,
lichaamshouding en resorbtie snel uit de respiratietractus kan
worden geëlimineerd. Dergelijke aanvullende behandelings-
technieken zijn bij de grote huisdieren niet of nauwelijks
mogelijk en eigenlijk ook gecontra-indiceerd in verband met te
verwachten problemen met de circulatie.

Bij de behandeling met (breedspectrum) antibiotica en antiflogi-
stica dient rekening gehouden te worden met de voldoende
doordringbaarheid van dergelijke middelen in het geaspireerde
materiaal wat bij melk en caustische stoffen uiterst twijfelachtig
is.

-ocr page 107-

ACTUA

25 Jaar

dierenkliniek
emmeloord

Luctür et emergü

Met de Zeeuwse wapenspreuk \'Luctoret
Emergd\' kenmerkte de voorzitter van de
KNMvD, prof. dr. E. H. Kampelmacher
in zijn openingswoord ter gelegenheid
van het zilveren jubileum van Dierenkli-
niek Emmeloord op 14 december 1991
de boeiende geschiedenis van dit dierge-
neeskundig centrum. Hiermee gaf hij op
een uitstekende wijze weer — en dat
bleek overduidelijk uit zijn woorden —
hoeveel waardering men heeft gekregen
voor datgene wat met een respect af-
dwingend doorzettingsvermogen en
vooral ook geloof in eigen zaak hier in
de polders tot stand is gebracht.
Het was voor de directeur van de
Kliniek, drs. K. van Muiswinkel, niet
eenvoudig om in enkele woorden de
ruim 400 gasten te verwelkomen, hierbij
aandacht schenkend aan de bijzondere
banden die men met iedere categorie
heeft.

Hoe moeilijk het allemaal in het begin
was, werd op een zeer persoonlijke wijze
belicht door drs. I. C. Verhaar-Loeber,
weduwe van dr. W. Verhaar, die samen
met drs. G. Blok de kliniek is begonnen.
Mevr. Verhaar memoreerde de geschie-
denis van de pony met het houten been,
die zoveel heeft bijgedragen tot de
naamsbekendheid van de kliniek. Mede
hierdoor kwam er een overeenkomst tot
stand met de Stichting Nederlandse
Draf- en Rensport, wat van groot belang
was voor de ontwikkeling van de kli-
niek.

Hierna werd het woord gegeven aan een
aantal sprekers, die verbonden zijn ge-
weest aan de Dierenkliniek Emmeloord
en die allen vanuit hun specialisme een
aantal nieuwe ontwikkelingen schetsten.
Uit dit alles bleek duidelijk welke be-
langrijke plaats een tweede-lijns dierge-
neeskunde kan innemen tussen de nor-
male praktijk en de Faculteit.
Dr. G. Voorhout sprak over diagnosti-
sche beeldvorming. Na de röntgenologie
zijn ook de echografie, de computerto-
mografie en de kemspintomografie toe-
gevoegd aan het arsenaal van de dierge-
neeskunde. In het merendeel van de
diergeneeskundige praktijken is wel
röntgenapparatuur aanwezig, maar deze
heeft in het algemeen een te beperkt
vermogen om alle mogelijkheden van de
röntgendiagnostiek te benutten. Dit
zelfde geldt ook voor de echografie. Juist
hier kan de tweede-lijns hulp zeer waar-
devol zijn.

Dr. R. Stolp bracht zijn aandachtig
luisterend publiek tot diep nadenken
tijdens zijn lezing met de titel \'Meten is
weten, gissen is missen\' door het verschil
te vragen tussen specificiteit, nauwkeu-
righeid, precisie, gevoeligheid, detectie-
grens, herhaalbaarheid en reproduceer-
baarheid. Door deze begrippen te
definiëren en met duidelijke afbeeldin-
gen toe te lichten slaagde hij erin om
inzicht te geven in de factoren die een rol
spelen bij de beoordeling van een meet-
methode en bij implementatie van die
methode in de eigen werksituatie. Dit
alles is de basis voor Good Laboratory
Practice en Good Veterinary Practice.
Drs. R. C. Nap maakte duidelijk tijdens
zijn voordracht over pijnstillers dat \'en-
teric coating\' van tabletten, die zonder
deze beschermende laag agressief zijn
voor de maagwand, soms merkwaar-
dige farmacokinetische complicaties
kan geven. Door het meten van de
plasma-salicylaat-concentraties bij het
toedienen van aspirine aan honden,
constateerde men, dat er grote verschil-
len waren tussen de verschillende dieren
en dat het voedingsregiem hier een
belangrijke rol speelde. Wanneer de
tussenperiodes bij de voeding korter dan
8 uur zijn, zal de pylorus zich tussentijds
niet meer dan 7 mm openen. Alleen
vloeistoffen en zeer kleine vaste deeltjes
zullen dan kunnen passeren; grotere
deeltjes, zoals de genoemde enteric co-
ated tabletten zullen in de maag achter-
blijven en door braken weer het lichaam
verlaten. Uiteraard zal erbij zulke dieren
een onvoldoende analgesie optreden.
Dr. P. van Dijk sprak over \'Anesthesie:
een slapend probleem\'. Na een bespre-
king van de historische ontwikkeling
van de verschillende anesthetica, waar-
bij opvalt hoe jong deze tak van weten-
schap nog is, kwam de spreker tot de
conclusie, dat gezien de grote vooruit-
gang in de veterinaire chirurgie en de
veranderde sociale status van onze huis-
dieren het aantal \'risico-anesthesieën\'
toeneemt. De patiënt moet niet alleen
gaan slapen, hij moet ook weer wakker
worden!

Berichten en verslagen

Hier komt het probleem van de verant-
woordelijkheid en de aansprakelijkheid
opdagen. Binnen de diergeneeskunde zal
er naar moeten worden gestreefd, dat er
voor iedere patiënt een verantwoorde en
deskundig begeleide anesthesie gewaar-
borgd is. Hierbij zal een goede samen-
werking tussen 1ste en 2de lijns dierge-
neeskunde onontbeeriijk zijn.
Drs. A. Binksma is als buurtcollega
direct betrokken bij de dagelijkse gang
van zaken in de Dierenkliniek Emmel-
oord. Uit het cijfermateriaal blijkt, hoe
de werkzaamheden de laatste jaren toe-
nemen en hoe men er kennelijk in is
geslaagd om de juiste formule te vinden
tussen het aanbod van patiënten uit de
regio aan de ene kant en de aangeboden
diensten aan de andere kant.
Dit bijzonder geslaagde symposium
werd besloten door een gezellige recep-
tie, waaraan door veel relaties uit heel
Nederland werd deelgenomen.

E. P. Oldenkamp.

Een geval van

\'doggie care\'

Een 8 jaar oude Golden Retriever in
Washington kwam twee weken geleden
bewusteloos de trap afrollen. Een ambu-
lance kwam de hond halen voor US
$25. Het dier had zichzelf een maagbloe-
ding bezorgd door een scherpe houten
stok naar binnen te werken. De vol-
gende veterinaire hulpmiddelen en dia-
gnostica werden toegepast.
Een bloedtest om rattengif uit te sluiten
($45) een leverscan ($140), het bijbren-
gen ($45), catheterisatie ($30), urine
analyse ($22), stress-test ($71), narcose
($345), een infuus aan de poot ($110),
een biopsie ($45), endoscopie van de
maag en darmen ($75), medicijnen
($25) en 5 dagen in de kliniek voor
$200. De eindrekening kwam op een
totaal van $ 1.034,40. In dit bericht werd
niet vermeld of het bedrag inclusief of
exclusief BTW was.

Vrij in het Nederlands vertaald en overgenomen uit
Time Magazine, dd. 30 december 1991.

-ocr page 108-

International
veterinary
student
association

Mee laten lopen van buiten-
landse studenten in de praktijk

De ISVA-commissie NL is de Neder-
landse afdeling van de International
Veterinary Students Association. Deze
associatie heeft onder andere tot doel de
contacten tussen veterinaire studenten
over de hele wereld te bevorderen.
In dit kader bemiddelt de Nederlandse
IVSA-commissie in uitwisselingen van
Nederlandse Diergeneeskunde studen-

Gabor

ontvangt
video

Op 4 oktober 1991 nam staatssecretaris
J. D. Gabor een video over tatoeage en
dierenpaspoort in ontvangst\'. De video
werd hem aangeboden door de SRGN
(Stichting Registratie Gezelschapsdieren
Nederland).

De SRGN heeft deze educatieve video
gemaakt om het algemeen belang van
registratie en identificatie door middel
van tatoeage duidelijk te maken. De
video is speciaal bedoeld voor het basis-
onderwijs, afdelingen van de Dierenbe-
scherming, dierenartsen en bibliothe-
ken.

ten naar het buitenland en van buiten-
landse studenten naar Nederland. Hier-
toe zoeken wij dierenartsen, of
dierenartsenpraktijken die interesse heb-
ben om gedurende kortere of langere tijd
buitenlandse studenten te laten meelo-
pen in hun praktijk.
Indien u hier voor voelt, vragen wij u
een briefje met naam, adres en telefoon-
nummer(s) en tijden waarop u daar
bereikbaar bent, te zenden aan: IVSA-
commissie NL, Yalelaan 1, de Uithof,
3584 CL Utrecht. Wij nemen dan ver-
der contact met u op.
Opgave is geheel vrijblijvend, plaatsin-
gen geschieden in absoluut overleg.
Ook als u eerst wat meer informatie wilt
kunt u schrijven naar bovenstaand
adres. In de praktijk blijkt het vaak een
hele leuke ervaring te zijn!

Tatoeage is tot op heden het beste
registratiemiddel voor honden en kat-
ten. De dieren krijgen een unieke cijfer/
letter-combinatie in hun oor getatoe-
eerd, op grond waarvan zij altijd weer
bij de rechtmatige eigenaar terugge-
bracht kunnen worden. Het aanbrengen
van de tatoeage is nagenoeg pijnloos; bij
de tatoeage hoort ook een dierenpas-
poort, met daarin naast de cijfer/letter-
code een signalement van het dier,
alsmede naam en adres van de eigenaar.
Entingen kunnen in het paspoort wor-
den bijgeschreven.

Tatoeage is in een aantal gevallen ver-
plicht: bijvoorbeeld wanneer het dier
tijdelijk in een pension moet worden
ondergebracht. Fokkers, kennels of han-
delaren zijn verplicht om honden te
laten tatoeëren.

I Overgenomen uit Dier i.A. november 1991.

Nederlandse
prijswinnaar

voor

wetenschappelijke
ciba-geigy
diergezondheids-
prijs

De Ciba-Geigy Animal Health Prize, die
dit jaar voor de vierde maal in successie
door het Zwitserse bedrijf wordt uitge-
reikt heeft dit jaar een Nederlands tintje.
Nadat eerder prijswirmaars uit Groot-
Brittannië, Zimbabwe en de Verenigde
Staten de prijs in respectievelijk 1985,
1987 en 1989 mochten ontvangen, is het
ditmaal de Nederlandse onderzoeker
prof. dr. Albert Osterhaus die de Ciba-
Geigy Animal Health Prize 1991 heeft
gewonnen. Het was zijn onderzoek dat
werd gekozen uit de 72 inzendingen
afkomstig uit 23 verschillende landen.
Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus is
verbonden aan het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieuhygiëne, het
RIVM, in Bilthoven. Het prijswinnende
onderzoek van prof. Osterhaus heeft
betrekking op de virusinfectie die in de
jaren tachtig meer dan 18.000 zeehon-
den deed sterven in de Noordzee, Oost-
zee en Waddenzee.

Prof. Osterhaus ontdekte in 1984 een tot
de Herpes-groep behorend virus, dat in
enkele opvangcentra in Nederland al
meer dan de helft van de jonge zeehon-
den had gedood. De ontdekking van dit
virus heeft er voor gezorgd dat er on-
danks de massale sterfte van zeehonden
1988, een accuraat en goedwerkende
vaccinatiecampagne kon worden ge-
start. In alle opvangcentra in Noord-
West Europa, waaronder de zeehonden-
crèche Pieterburen, werd gevaccineerd.
De rehabilitatie van de zeehondenpopu-
latie waarmee deze centra reeds jaren
bezig zijn kon zo gedeeltelijk worden
gered.

Momenteel gaat het onderzoek vooral
uit naar zeezoogdierpopulaties in andere
streken van de wereld, zoals de ge-
streepte dolfijnen en de Hawaïaanse- en
Middellandse Zee monniksrobben, die
eveneens vatbaar zijn voor het virus.
De Ciba-Geigy Animal Health Prize
1991, groot CHF. 50.000 zal op 5
februari worden uitgereikt aan prof. dr.
A. D. M. E. Osterhaus op het hoofdkan-
toor van Ciba-Geigy in Bazel, Zwitser-
land.

-ocr page 109-

Congressen/cursussen

Voorjaarsdagen

1992

Diagnostisch

bloedonderzoek
bij

gezelschapsdieren
en paarden

Amsterdam, 24,25 en 26 april.

De vrijdag

Evenals vorig jaar zal in drie afleverin-
gen het programma van de Voorjaarsda-
gen kort worden beschreven.
Dit jaar is het de
vijfentwintigste keer dat
er een Voorjaarsdagencongres wordt
gehouden. Ter gelegenheid hiervan zal
elke congresdeelnemer een attentie ont-
vangen bij de inschrijfbalie. Ook is er de
kans
een reis voor twee personen te
winnen.

Vrijdagochtend bdü-i 2.30 uur
Vrije mededelingen door: R. Nickel
(NL) Diagnostiek van prostaataandoe-
ningen, M. Schmidt (NL) Maligne histi-
ocytose bij de hond, M. van Niel (NL).
De pathologie van de maligne
histiocy-
tose, T. van de Ingh (NL) Virale papillo-
matose bij een kat en Koperaccumulatie
bij de boxer, L. Overduin (NL) De
vooriopige resultaten betreffende de ver-
traagde afgifte van een
Phenytoine pre-
paraat, J. Bos Behandeling van anemie
bij vogels, B. Meij (NL) De chirurgische
behandeling van de coxofemur luxatie,
I. Westerhof (NL) Filariasis in een
parkiet. Tevens zullen op deze ochtend
de
Waltham Award en de Trouw Scho-
larship
worden uitgereikt.

Vloeistoftherapie. S. Crane (USA), ge-
sponsord door Hill\'s Indicatie voor
vloeistoftherapie bij de kritische patiënt.
L. Hellebrekers (NL) Vloeistoftherapie
onder geleide van de arteriële druk voor
en tijdens de anaesthesie. R. Slappendel
(NL) Bloedtransfusie, indicatie en tech-
niek en contra-indicatie. D. T. Crowe
(USA), gesponsord door Aesculaap/
PetAg, Verschillende technieken van
vloeistoftherapie, S. Crane (USA) Bere-
keningen van vloeistofbehoeftes.
Gastro-enterologie. C. F. Burrows
(USA) Pathogenese van maagdarmpro-
blemen.

Dermatologie. A. Willemse (NL) Huid-
problemen bij de kat.
Ophthalmologie spreekuur F. C. Stades
(NL).

Vrijdagmiddag 13.30-17.00 uur
De acute thorax. D. T. Crowe (USA),
gesponsord door Aesculaap/PetAg,
acute opvang van de patiënt en behan-
deling van longcontusie, shocklong en
traumatische myocarditis.
Prakticum Vloeistoftherapie in Utrecht
Bloedopvangmethodes en bewaren van
bloed voor een bloedtransfusie, bloede-
rige bloeddrukmeting, infuuspompen,
geforceerde infusie, plaasen van de
sonde voor geforceerde voeding, plaat-
sen van jugulaircatheter, gebruik van
oesophagussonde. Docenten sprekers
van de ochtend en T. How (NL) en A.
Schaefer (NL).

Dermatologie. A. Willemse (NL) Huid-
problemen van de hond.
Nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe ont-
wikkelingen in de veterinaire research.
Het zijn dermate nieuwe ontwikkelin-
gen dat er tot op heden nog geen nadere
gegevens bekend zijn!
Verzekeringen. Programma in het Ne-
derlands. Drie verschillende veterinaire
ziektekostenverzekeraars lichten hun vi-
sies toe. Discussie met zaal en forum.
Endocrinologie spreekuur. B. E. Bels-
haw.

Avondprogramma
Praktijkmanagent door Mw. D. Dellin-
ger (USA), gesponsord door SmithKline
Beecham. De vermaarde spreekster zal
gedurende een uur spreken over het
onderwerp: \'High impact communica-
tions\'. Ze maakt gebruik van de
Psycho-
Geometrics,
aan de hand van cirkels en
driehoeken wordt de invloed van de
dierenarts op personeel en cliënt uitge-
legd. Het doel is dat de dierenarts zich
beter realiseert hoe belangrijk zijn/haar
communicatie-stijl is.
De tentoonstellingsruimte is gedurende
deze periode geopend. Weer meer vier-
kante meters interessante stands in
1992!

Cultureel programma
Bezoek aan de \'De Porceleyne Fles\' in
Delft. Daarna gaat de dagtocht verder
naar de Deltawerken. De lunch wordt
gebruikt tijdens de boottrip rond deze
beroemde werken.

Op donderdagavond 6 februari a.s. or-
ganiseert het Veterinair Laboratorium
Nederland (VLN) ter gelegenheid van
de aavang van haar activiteiten voor de
praktizerende dierenartsen een intro-
ductie-bijeenkomst.

Het thema van deze avond is \'Diagno-
stisch bloedonderzoek bij gezelschaps-
dieren en paarden.\' Aan de orde komen
de mogelijkheden en de onmogelijkhe-
den van het bloedondezoek in de dage-
lijkse praktijk evenals de maatregelen
die genomen moeten worden voor en
tijdens de bloedafname en bij het bewa-
ren en verzenden van de monsters om
tot een betrouwbare uitslag te kunnen
komen. Uiteraard zal ook de interpreta-
tie van de uitslagen behandeld worden.
Het programma van de avond is als
volgt:

20.15 Ontvangst met kofBe.
20.30 Dr. A. Lubberink: \'Zinvol en
onzinnig bloedonderzoek bij
hond en kat.\'
21.00 Dr. R. van den Hoven: \'Zinvol en
onzinnig bloedonderzoek bij het
paard.\'

21.30 Dr. L. Mostert: \'De praktische
gang van zaken voor juist inzen-
den van de monsters.\'
22.00 Rondleiding laboratorium.
De bijeenkomst zal plaatsvinden op
donderdag 6 februari a.s om 20.00 uur
in de bovenzaal van Dierenhospitaal
Visdonk, Visdonkseweg 2a te Roosen-
daal (tel. 01650-65800).

European - equine

- arthroscopy
workshop

Telgte: lO.-lL April 1992

Sprekers: C. W. Mcllwraith (Colorado,
U.S.A.) en K.J. Boening (Telgte,
B.R.D.).

De cursus vindt plaats in de Tierarzt-
liche Klinik in Telgte.

Inlichtingen: Mrs. Falk, Kiebitzpohl 35
D-4404 Telgte, tel.: 02504-3064/5, fax:
7929.

Registratie wordt geaccepteerd tot: 15

-ocr page 110-

maart 1992. Kosten cursus: DM
1.250,00.

Het aantal der deelnemers is beperkt. De
registratie van de deelnemers is in volg-
orde van aanmelding. De cursus wordt
in de Engelse taal gegeven.

Referaten

Biotechnologie

in de usa

Second world

congress of

veterinary
dermatology

Georganiseerd door de AAVD, ACVD,
CAVD en ESVD

Plaats: Montréal, Quebec, Canada.
Data: 13 t/m 16 mei 1992.

Hoofdonderwerpen:

— de huid als immunologisch orgaan;

— keratinisatie-afwijkingen;

— auto-immuundermatosen;

— neoplasieën en pseudoneoplasieën;

— parasitaire huidaandoeningen.

Programma-onderdelen
Op dit congres zullen er verschillende
voordrachten gehouden worden door
bekende sprekers. Daarnaast zijn er
workshops, een uitgebreid \'continuing
education\'-programma, klinisch-patho-
logische conferenties (geleid door be-
kende veterinaire dermatopathologen),
free communications en een posterpre-
sentatie.

N.B. Voor deelnemers uit Europa is een
reis naar het congres georganiseerd.

Inlichtingen: drs. P. J. Roosje, Faculteit
Diergeneeskunde, vakgroep Genees-
kunde van Gezelschapsdieren, Postbus
80.154, 3508 TD Utrecht, Nederland.

Tel.: 030-539411/531565, fax.: 030-
518126.

De wetenschap in de USA is erg actief
op het gebied van de biotechnologie\'.
Dit geldt zowel ten aanzien van het
onderzoek als ten aanzien van de toepas-
sing.

Eén van de interessantste onderzoekin-
gen houdt zich bezig met de anti-sense
technologie. Het gaat om het tegengaan
van de functionering van het gewone
actieve DNA. Men is in staat een nu-
cleine zuurverbinding te maken die de
messenger RNA weet te blokkeren (kil-
ling the messenger).
Dit anti-sense concept wordt als mins-
tens zo revolutionair beschouwd als het
receptor concept.

Sommige onderzoekersgroepen gaan zo
ver dat ze de anti-sense-verbindingen in
de celkern proberen te brengen waar ze
dan met de daar aanwezige dubbele
helix een zogenaamde triple helix vor-
men. Het is op deze wijze mogelijk de
werking van slechtwerkende genen uit
te schakelen in gevallen van ergelijke
ziekten zoals bepaalde vormen van leu-
kemie.

Er zijn inmiddels al minstens tien bio-
technologie-firma\'s bezig om genees-
middelen volgens dit principe te maken.

Eén van de problemen daarbij is dat
deze stoffen alleen maar in de species
werken waar ze uiteindelijk voor ge-
maakt zijn. Dat wil dus zeggen dat
dierproeven om de toxiciteit te kunnen
vaststellen zinloos zijn. Dit is vooral
voor de registratie van het geneesmiddel
een groot probleem.
Men verwacht veel ook van de andere
produkten uit het biotechnologische on-
derzoek. Dit is het geval bij genen
therapie zoals hierboven is aangeduid.

Synthetisch gemaakte koolhydraten be-
loven veel bij toepassing van een hart-
aanval door de blokkering van de leuco-
cyten-werking welke anders voor
onstekingen zorgen.
Verder zijn er diverse firma\'s bezig met
peptiden-produkten. Deze synthetische
peptiden worden geschikt geacht om
gericht te worden gebruikt bij een hele
serie aandoeningen. Men denkt daarbij
aan ziekten als prostaatkanker, AIDS,

I Dit referaat werd gebasseerd op een aantal artikelen in
The Scieniisi 1991; 5 (19): 1,8 en 9, alsmede 5 (20):
1,4 en 5.

wondgenezing, sexueledysfuncties maar
ook tegen het klonteren van bloedplaat-
jes. Het probleem hierbij is de mogelijk-
heid van vorming van antilichamen
tegen deze eiwitstructuren.
Voorts is er de groep van de monoclo-
nale antilichamen geneesmiddelen, de
MAb therapeutics. De FDA (Food and
Drug Administration) heeft het groene
licht gegeven voor twee preparaten van
deze origine namelijk orthozyme
-CD-5
-I- dat afstoten van lichaams-
vreemd weefsel belemmerd en Centoxin
dat bacteriële infecties effectief te lijf
gaat. Het probleem hierbij is dat er nog
steeds geen homologe monoclonalen
beschikbaar zijn. Dus ook hier weer het
gevaar voor reactie van de kant van de
patiënt op de niet van de mens afkoms-
tige stoffen.

De transgene dieren die als zogenaamde
bioreactoren dienst doen zouden in dit
gebied eveneens een niet onbetekenende
rol kunnen gaan vervullen. Er zijn var-
kens die in staat zijn humaan hemoglo-
bine te maken en geiten die de stimule-
ringsfactor van weefeelplasminogeen
produceren. Althans de desbetreffende
firma\'s beweren dat. Toxiciteitsproeven
moeten echter nog beginnen.
Alhoewel de geldschieters veel vertrou-
wen tonen in deze branche, klagen de
belanghebbenden steen en been over de
trage goedkeuringsprocedures van de
federale overheid.

Eén van de vragen is waar men terecht
moet voor de goedkeuring.
De anti-sense technologie kan bijvoor-
beeld aangemeld worden bij het bureau
voor de geneesmiddelen van de FDA
maar evenzeer bij het bureau voor de
biologische preparaten.
In het buitenland zou het allemaal veel
makkelijker gaan, daarom wordt er
door sommigen gedreigd de USA te
verlaten. Daar staat weer tegenover dat
volgens anderen wordt gewezen op de
ingewikkelde procedures van de EG
waar ieder land zijn eigen zegje in heeft.
Amerika heeft een grotere markt en een
consistenter beleid.

Men verwacht aan het eind van de
negentiger jaren een markt te hebben in
de orde van grootte van 100 miljard
gulden.

W. Sybesma

-ocr page 111-

NlEUW(s) van

de Industrie

conthrix®

Nieuwe therapie tegen haaruit-
val buiten de rui-periode bij hond
en kat

In januari 1992 heeft Apharmo uit
Arnhem een nieuwe lokale therapie
tegen onnodige haaruitval bij hond en
kat op de markt gebracht Het preparaat
heet Conthrix®. Het preparaat biedt de
oplossing om continu haarveriies tegen
te gaan zonder de seizoensgebonden rui
te beïnvloeden.

De werkzaamheid van Conthrix® werd
aangetoond door middel van een weten-
schappelijk onderzoek op de Universi-
teit van Jeruzalem.

De therapie bleek bij 82% van de hon-
den aan te slaan. Bij honden beneden 2
jaar was dit percentage 99%. Bij katten
was de score 80%; bij deze diersoort was
geen verschil in percentage te constate-
ren tussen jonge en oudere dieren. Bij de
hond is gemiddeld na 10 dagen behan-
delen een duidelijke verbetering te con-
stateren. Bij de kat is dit gemiddeld na 12
dagen.

Het preparaat bevat een oppervlakte-
actieve stof die cholesterol uit de haar-
follikels kan onttrekken. Hierdoor
neemt de beweeglijkheid tussen de fos-
folipidelagen van de membranen toe en
wordt het enzym proteïne-kinase C ge-
transporteerd van het cytoplasma naar
de membranen. Conthrix® verlengt
hierdoor de groeifase van de korte ha-
ren. Het bijzondere van deze choleste-
rol-onttrekker is dat deze het membraan
zelf niet aantast. Daarnaast doet de stof
dienst als carrier voor de overige werk-
zame stoffen. Deze synergistisch wer-
kende stoffen zorgen voor een betere
doorbloeding van de huid en dragen bij
tot de optimale conditie van huid en
vacht.

Conthrix® bevat onder andere amino-
zuren, vitamine-A, tocoferol, vitamine-
F, biotine, para-aminobenzoërzuur, cal-
cium d-pantothenaat en kruidenextract.
Het preparaat wordt exclusief aan de
dierenarts geleverd in een sprayflacon
(zonder drijfgas) met 100 ml lotion.

ACTUA

Ingezonden

(Buiten verantwoordelijkheid van de redactie)

Nogmaals:

het mouwke

Geachte Redactie,

Aangezien ik de vraag omtrent het
zogenaamde \'Mouwke\' inhoudelijk an-
ders zou hebben beantwoord dan col-
lega De Kruif heeft gedaan (zie Tijdschr
Diergeneeskd 1992; 117: 7), komt het
mij gewenst voor enige aanvullende
informatie te verstrekken.

Hoewel mij de naam \'Mouwke\' voor de
in de vraag beschreven aandoening niet
bekend was, is deze in zoverre treffend
omdat het lijkt dat de geschetste sympto-
men voortkomen uit een kniegewrichts-
lijden en wel een patella-luxatie naar
lateraal, waarvan de zogenaamde habi-
tuele vorm immers bij paarden de klap-
mouw kan geven.

Bij de betreffende kalveren wordt inder-
d^d de patella nogal eens gedisloceerd
aangetroffen, in elk geval blijkt deze bij
palpatie gemakkelijk verschuifbaar te
zijn. Deze situatie staat echter in de regel
niet op zichzelf, maar is het gevolg van
een geheel verslapte M. gastrocnemius,
wat op zijn beurt het resultaat is van een
beschadiging van de N. femoralis. Deze
zenuw komt kennelijk onder bepaalde
omstandigheden bij de partus onder een
zodanige spanning te staan dat er een
overrekking en vaak zelfs een ruptuur
optreedt. In de Kliniek voor Heelkunde
hebben we deze patiënten vaak gezien
en hadden we ook enkele keren de
gelegenheid de klinische diagnose beves-
tigd te zien door patholoog-anatomisch
onderzoek.

De prognose hangt uiteraard af van de
mate van zenuwbeschadiging, maar is
vaak niet gunstig, omdat de innervatie
zich niet (geheel) herstelt en er boven-
dien vrij snel atrofie en verbindweefse-
ling van de spier optreedt. Voor een
goede beoordeling van de vooruitzich-
ten zijn enkele maanden afwachten no-
dig.

Ter vermijding van misverstand zij ten-
slotte vermeld, dat met het boven-
staande niet beoogd wordt te suggereren
dat de patella-luxatie naar lateraal in het
algemeen een gevolg is van een paralyse
van de N. femoralis. De aandoening kan
ook op zichzelf staan en bij een volledig
naar de buitenzijde van het kniegewricht
gedisloceerde patella kan dit gewricht
ook niet gestrekt worden (gehouden),
waardoor er een sterke overeenkomst in
de symptomenbeelden ontstaat, maar
bij pasgeboren kalveren gaat het naar
mijn ervaring in de regel primair om de
zenuwlaesie en is de eventuele patella-
luxatie secundair.

Prof. dr. A. W. Kersjes.

Attentie

verzekerden
bij de movir-
dto

Geachte Redactie,

Als men het risico van arbeidsonge-
schiktheid heeft verzekerd bij de MO-
VIR-DTO, en wanneer die verzekering
al liep vóór 1982, dan is het volgende
mogelijk van belang.

Vóór 1982 betaalden deelnemers aan
deze \'onderlinge\' verzekering een zoge-
naamde solidariteitspremie. Dit hield in
dat iedereen dezelfde premie betaalde
ongeacht de leeftijd. Hierdoor betaalde
een jonge deelnemer een, gezien zijn
gemiddelde gezondheidstoestand, rela-
tief hoge premie. De oudere deelnemer
een navenant relatief lage premie.
Voor de jonge deelnemers was dit erg
onplezierig. Als je jong bent, ben je
immers doorgaans zeer gezond en kamp
je met hoge financiële lasten. Een toch al
kostbare verzekering valt langs dit soli-
dariteitsprincipe dan wel erg hoog uit.
Helaas viel daar niets aan te doen want
de MOVIR-DTO was de enige maat-
schappij waarbij dit risico redelijk viel
onder te brengen. Totdat in 1982 de
Franse verzekeringsgigant UNIM de
markt openbrak. Deze hanteerde een
leeftijdsgebonden premie en werd daar-
mee een krachtige concurrent van de
MOVIR-DTO. Deze laatste koos dan
ook onmiddellijk eieren voor haar geld
en ging ook op een aan leeftijd gebonden
premiesysteem over.

Een vervelende bijkomstigheid was na-
tuuriijk, dat de jongere leden nu gedu-
rende de voorafgaande jaren veel te veel
premie hadden betaald. Dit werd gesig-
naleerd. Ter compensatie van deze \'pre-

-ocr page 112-

miereserve\' werd een reductie van de te
betalen premie vanaf vijftig jaar en
ouder in het vooruitzicht gesteld.
Ik ben voor mezelf eens aan het rekenen
geslagen en kwam tot de conclusie, dat
ik rente-op-rente tegen mijn vijftigste
jaar een premiereserve van zo\'n 35.000
gulden had opgebouwd. Gezien de re-
cente premieverhogingen waar ieder
van ons onder zucht, bleek het me wel
eens interessant om te weten hoeveel
premieverlaging me te wachten stond als
het zover was. Dat dus maar eens
geïnformeerd.

Het antwoord was glashelder: niets! Ik
heb namelijk begin dit jaar mijn verze-
kerde leeftijd van 65 naar 60 terugge-
bracht omdat dat nogal in premie
scheelde. Volgens de MOVIR-DTO heb
je dan een andere polis afgesloten en
vervallen eventuele rechten. Een merk-
waardige redenering wantje zou immers
het tegendeel verwachten: als je je terug-
trekt uit de meest riskante periode (60-
65 jaar) zou je juist een nog grotere
premiedaling moeten krijgen. Je kunt de
premiereserve nu immers over een klei-
ner aantal jaren verdelen.
Daarom wil ik mijn collega\'s er graag op
wijzen dat:

— Degene, die vóór 1982 bij de MO-
VIR-DTO verzekerd was, recht heeft op
een premiereductie na het vijftigste jaar.
Weinig collega\'s blijken dit te weten, en
de verzekeringstussenpersonen al even-
min. Die van mij wist er in elk geval
niets van.

— Wanneer u de polis in één of andere
vorm wijzigt, beschouwt de MOVIR-
DTO deze vermoedelijk als geheel
nieuw en verliest u de premiereserve
waar u recht op had.

— Informeer bij de MOVIR-DTO
welke premiereductie u te wachten
staat. De kans zou kunnen bestaan, dat
wanneer u dit niet doet, de reductie
\'vergeten\' wordt. Het eventueel verloren
gaan van rechten bij een wijziging in de
polis werd ons immers ook niet gemeld.

— In 1982 heb ik op de jaarvergadering
van de KNMvD een pleidooi gehouden
om onze Maatschappij als tussenper-
soon voor de arbeidsongeschiktheids-
verzekering te laten functioneren. Bij-
voorbeeld op de manier waarop we ons
pensioenfonds beheren. We zouden dan
meer gewicht in de schaal kunnen leg-
gen bij de verzekeringsmaatschappij(en)
en bovendien over de courtage kunnen
beschikken (15% van uw premie!). Dat
werd anders gezien door de vergadering
(\'schoenmaker blijf bij je leest\'). Ik vind
dat nog steeds een gemiste kans. Mis-
schien dat de commissie, die zich voor
een ziektekostenverzekering voor die-
renartsen heeft ingespannen, hiervoor
alsnog belangstelling kan opbrengen.

Groningen, Th. J. D. Straatman.

Euthanasie

Geachte Redactie

In de aflevering van 1 december 1991
(Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116:1208)
geeft de Ereraad haar overwegingen ten
aanzien van de beoordeling van een
door een assistente uitgevoerde euthana-
sie.

De bedoelde overweging roept bij mij
enkele vragen op.

1. Wat wordt onder euthanasie ver-
staan?

2. Wat is de draagwijdte van de opmer-
king: De verantwoordelijkheid voor
de uitvoering van de euthanasie be-
rust bij de dierenarts.

Ad 1. Groot woordenboek \'Van Dale\'
geeft als betekenis van euthanasie.

1. Zachte dood, sterven zonder veel
lijden.

2. Toepassing van middelen om de
doodstrijd te verlichten; (ook) een
einde maken aan ongeneeslijk, on-
draaglijk lijden door doen of laten.

Het onder punt 1 vermelde vind ik van
toepassing op het doden van slachtdie-
ren. Daarmee komt de stelling dat de
uitvoering van euthanasie wettelijk
voorbehouden is aan dierenartsen op
losse schroeven of nog beter zonder
schroeven te staan.

Ad 2. De verantwoordelijkheid.
In een brochure van het PVV vorig jaar
bestemd voor het publiek stond, dat de
keuringen zowel voor als na het slachten
door dierenartsen gebeuren. De betref-
fende folder heb ik op een afdelingsver-
gadering Noord-Brabant ter sprake ge-
bracht en collega Jorna, die aanwezig
was, heeft een kopie ervan meegeno-
men.

Zelf heb ik het PVV geschreven en als
mijn mening gegeven dat de keuringen
niet door dierenartsen maar door keur-
meesters plaats vinden.
In haar antwoord gaf het PVV toe dat de
keuringen, na het slachten inderdaad
gebeuren zoals ik het had voorgesteld,
maar dat in ieder geval de keuringen
voor het slachten door dierenartsen ge-
beurden.

Op mijn in een volgende brief gemaakte
opmerking dat ook de keuringen voor
het slachten in overwegende mate door
de keurmeesters gebeuren, kreeg ik als
antwoord dat ik daarin gelijk had maar
dat de keuringen in ieder geval plaats
vonden onder
verantwoordelijkheid van
de dierenarts.

Analoog toegepast op de door de
assistente uitgevoerde euthanasie blijkt
nergens dat deze handeling heeft plaats
gehad zonder dat de dierenarts hiervan
op de hoogte was of dat dit buiten zijn
verantwoordelijkheid plaats vond.

Het uitvoeren van euthanasie, onder
verantwoordelijkheid van de dierenarts,
door een assistente die daartoe de nodige
bekwaamheid heeft lijkt mij zeer wel
mogelijk.

Er zal bovendien in noodgevallen onno-
dig lijden kunnen worden voorkomen.

Zoals de stellingname door de Ereraad
is, zal dit in het voordeel werken van de
grotere associatie waar altijd wel een
dierenarts beschikbaar is om in noodge-
vallen euthanasie toe te passen. In een
één- en tweemans praktijk kan ik me
voorstellen dat niet altijd direct een
dierenarts beschikbaar is om een spoed-
eisende euthanasie te verrichten. Vast-
houden aan de door de Ereraad gestelde
werkwijze lijkt mij dan ook in strijd met
het devies \'Tot welzijn van mens en dier\'.

In het algemeen lijkt het mij goed dat, bij
het publiceren van overwegingen, aan-
gegeven wordt op welke wettelijke of
andere regels deze overwegingen geba-
seerd zijn.

Made

L. Tholhuijsen

-ocr page 113-

Folokopieën van studentenreferatenm
kunnen worden besteld via het redactie-
secretariaat (teL 030-510111). De kosten
(inclusief portokosten) bedragen (afhan-
kelijk van de omvang per referaat):
< 30 pagina\'s f 10,-
30-60 pagina\'s f 15,-
> 60 pagina\'s f 20,-

Acute hemorragische enteritis

bij het (volwassen) rund cütera-

tuur Studie)

Frank Spiertz, vakgroep Inwendige
Ziekten en Voeding der grote huisdieren
(oktober 1991) SR/79/91: 43 pp.

Acute hemorragische enteritis is een
regelmatig optredend ziektebeeld bij het
volwassen rund. Het blijkt dat onder
Nederlandse omstandigheden
Salmo-
nella
en Clostridium perfringens de be-
langrijkste bacteriële veroorzakers van
acute hemorragische enteritis bij het
volwassen rund zijn. Terwijl
Campylo-
bacter
en Yersinia pseudotuberculosis
onder Nederlandse omstandigheden van
weinig of geen belang zijn.
Clostridium perfringens is een steeds
frequenter voorkomende verwekker
van acute hemorragische enteritis, waar-
bij de moeilijkheden zich vooral mani-
festeren bij de diagnostiek, die nog lang
niet waterdicht is.

Salmonella is een van oudsher voorko-
mende verwekker van acute hemorragi-
sche enteritis. Sinds 1988 ziet men op
melkveebedrijven steeds vaker
Salmo-
nella dublin-infecties
in plaats van Sal-
monella typhimurium.
De oorzaak van
deze toename wordt toegeschreven aan
een verhoogde infectiedruk die op be-
drijven in de loopstallen is ontstaan en
gedurende de (warme) zomers kan per-
sisteren.

Een ander belangrijk punt bij Salmonel-
lose is de resistentie-ontwikkeling voor
de verschillende antibiotica. Het is be-
langrijk dat men de resistentie-ontwik-
keling binnen de perken houdt en niet de
middelen met de beste werking als
middel van eerste keuze te gebruiken.
Campylobacter is een in de literatuur
beschreven verwekker van acute hemor-
ragische enteritis. Maar of deze kiem
onder Nederlandse omstandigheden
werkelijk zo\'n belangrijke rol speelt valt
nog te bezien. Zo blijkt uit niet gepubli-
ceerde gegevens van dr. E. Hartman dat
hij bij dieren met diarree geen
Campylo-
bacter
heeft kunnen aantonen.

ACTUA

Yersinis pseudotuberculosis is een onder
Nederiandse omstandigheden niet be-
langrijke kiem als verwekker van acute
hemorragische enteritis bij het rund.

Deze kiem is daarentegen in Australië
wel van belang voor ontwikkeling van
deze vorm van diarree. Opvallend hier-
bij is dat de predisponerende factoren
van deze kiem onder Nederlandse om-
standigheden wel aanwezig zijn, name-
lijk het voorkomen van lage temperatu-
ren en het weiden van vee op vochtige
weilanden.

Verder kunnen mycotoxine-, arseen- en
plantenintoxicaties een acute hemorra-
gische enteritis veroorzaken. Het blijkt
dat men in de praktijk vaak met mengin-
fecties van schimmels te doen heeft. De
symptomen zijn dan dikwijls vaag, niet
specifiek en mede afhankelijk van an-
dere factoren zoals hoeveelheid opgeno-
men toxine, slecht management, stalkli-
maat, voedingsfouten, kwaliteit van het
voer. Giftige planten, zware metalen of
pesticiden kunnen vergelijkbare symp-
tomen geven.

Maagdarmontstekingen bij de

kat

Mevr. drs. L. F. van Kuilenburg, vak-
groep Pathologie (augustus 1991) SR/
65/91: 26 pp.

In deze scriptie over maagdarmontste-
kingen bij de kat komen een drietal
onderwerpen aan de orde, namelijk de
morfologische veranderingen, de etiolo-
gie en een overzicht van bevindingen
aan maagdarmbiopsieën van een vijfen-
twintigtal katten opgestuurd naar de
vakgroep Pathologie.

Wat betreft de morfologie wordt er een
indeling gegeven van in de literatuur
beschreven gastritiden, enteritiden en
colitiden. Daarbij kunnen een acute en
een chronische ontsteking worden on-
derscheiden.

De acute gastritis wordt onderverdeeld
in een catharrale-, een hemorragische
(necrotiserende)- en een hemorragisch
ulceratieve gastritis. Bij de chronische
gastritis zijn een lymfocytair/plasmacel-
lulaire-, een fibroserende- en een eosino-
fiele gastritis beschreven.
Een vrijwel identieke indeling is te geven
voor de enteritis en colitis. Een fibrose-
rende enteritis en colitis zijn niet be-
schreven evenmin een histiocytaire ente-
ritis. Bij de acute enteritis wordt een
pseudomembraneuze enteritis vermeld,
terwijl bij de colitis tevens een purulente
en een angiopathische colitis in de litera-
tuur wordt genoemd. Wat betreft de
etiologie is een aantal infectieuze, als
niet- infectieuze noxe aangegeven. Bij de
infecieuze agentia worden virussen (on-
der andere kattenziekte, infectieuze pe-
ritonitis), bacteriën (onder andere
Sal-
monella, Campylobacter),
protozoën
(onder andere
Isospora, Toxoplasma,
Giardia)
en parasieten (onder andere
Ollulanus, spoelwormen, lintwormen)
genoemd, maar ook planten, medicijnen
en haarballen kunnen ontstekingen in-
duceren.

Studentenreferaten

Het derde onderwerp betreft de morfo-
logische bevindingen bij maagdarm-
biopsieën van een vijfentwinitigtal kat-
ten met klinische maagdarmklachten.

Daarbij is een meer gespecificeerde mor-
fologische indeling gehanteerd met de
bedoeling aan de hand hiervan, in analo-
gie met de hond, meer over de prognose
en de eventuele therapie van de patiënt
te kunnen zeggen.

Als conclusie kan worden gesteld dat er
weinig duidelijke connecties bestaan in
de literatuur tussen de etiologie en de
morfologische veranderingen in het
maagdarmkanaal bij de kat. Uit het
literatuur- en eigen onderzoek komt
geen ras- of geslachtsvoorkeur naar vo-
ren, de gemiddelde leeftijd van katten
met maagdarmontstekingen ligt vrij
hoog, namelijk 7,38.

-ocr page 114-

Twaalf jaar

varkenspest-
bestrijding in
de eg

Bij de vorming van de Europese Econo-
mische Gemeenschap en het daarmee
verband houdende vrije verkeer is voor
de handel in vee, vlees en dierlijke
produkten de gezondheidsituatie van het
vee van uitermate grote betekenis. Geen
enkel land of regio wil dat door deze
verplaatsingen insleep van ziektes
plaatsvindt. Eén van de gevreesde ziek-
tes is de klassieke varkenspest.
Varkenspest brengt grote economische
schade teweeg bij de varkenshouders
door sterfte van de dieren, spontane
arbortus, groeivertragingen e.d. Bij de
eerste uitbreiding van de Gemeenschap
in 1973 toen Groot Britannië, Ierland en
Denemarken zich bij de oude zes aanslo-
ten, werd rekening gehouden met het
feit dat deze landen vrij waren van de
ziekte en niet vaccineerden. Uitvoer
naar deze landen was alleen mogelijk
onder strenge voorwaarden.
Teneinde aan deze onbevredigende si-
tuatie een einde te maken heeft de
Commissie in 1979 een groots plan tot
uitroeiing van de varkenspest opgezet,
waarvoor de basis beschreven staat in de
richtlijn no. 80/217 van de Raad van 22
januari 1980, die vervolgens in de loop
van de tachtiger jaren een aantal aanpas-
singen heeft ondergaan. Doelstelling van
het programma was de Gemeenschap
vrij te maken van de ziekte door middel
van afslachting van de besmette dieren
en noodvaccinaties in bepaalde situaties.
In Nederland startte het eerste plan van
uitroeiing op 1 maart 1982.
Dit programma is zodanig succesvol
geweest dat twaalf jaar later de Gemeen-
schap met uitzondering van enkele pro-
bleemzones, vrij is van klassieke var-
kenspest. Op het tijdpad van
ziektevrijmaking werd eerder afgespro-
ken dat eind 1991, onder het Neder-
landse voorzitterschap, een nieuwe aan-
passing van bovengenoemde richtlijn
zou moeten plaatsvinden. De tekst van
de nieuwe richtlijn is na intensief Brus-
sels overieg van de vertegenwoordigers
van de veterinaire diensten in de Ge-
meenschap afgerond en is inmiddels
goedgekeurd door de Raad van Land-
bouw-ministers.

Mededelingen VD

Wat is er in de so-er jaren
gebeurd?

Overeenkomstig de doelstellingen ver-
woord in bovengenoemde richtlijn,
werd begin 1980 uitvoering gegeven aan
het saneringsprogramma, waarbij zich
in de loop der jaren ook nieuwkomers
Griekenland, Spanje en Portugal aanslo-
ten. Het einddoel per land was de status
te bereiken van ofBcieel vrij van var-
kenspest. Deze status werd verleend als
gedurende 12 maanden geen varkens-
pest was ontdekt, in de laatste 12 maan-
den niet was geënt en geen geënte
varkens aanwezig waren.
Teneinde het programma ook in finan-
cieel opzicht een duidelijk Gemeen-
schappelijk karakter te geven werden
door de Europese Commissie bedragen
verstrekt voor de slachting en vernieti-
ging van zieke dieren, noodentingen en
laboratoriumonderzoek om de ziekte op
te sporen. Door de verschillen in de
uitgangssituatie was het verioop van het
uitroeiingsprogramma van land tot land
verschillend: zoals hierboven reeds ver-
meld waren de drie nieuwkomers van
1973 reeds vrij: Luxemburg werd in
1981 ofBcieel vrij verklaard, Spanje en
Nederland in 1989, Griekenland in
1990 en Portugal in 1991. Duitsland
(Hessen), Italië (Toscane, Sardinië) en
Frankrijk (Corsica) hebben nog be-
paalde regio\'s waar de ziekte voorkomt.
Ter bestrijding van de ziekte kan men
van twee verschillende strategieën uit-
gaan, te weten systematische en groot-
schalige inenting voor onbepaalde tijd of
systematische vernietiging van zieke die-
ren. Systematische entprogramma\'s zijn
verantwoord als de ziekte endemisch is,
zoals in de 60-er en 70-er jaren, toen
jaariijks in de Gemeenschap zo\'n 5.000
ä 6.000 uitbraken per jaar voorkwamen.
Enting vermindert de verliezen in sterke
mate. Indien de ziekte echter sporadisch
voorkomt, brengt enting onnodige kos-
ten met zich mee.

Toepassing van beide strategieën tegelij-
kertijd geeft in bepaalde situaties grote
problemen voor het handelsverkeer.
Volgens een studie die de Commissie
heeft laten uitvoeren veniient binnen de
Gemeenschap de niet-enting de voor-
keur; in 1985 is dan ook besloten de
inentingen in principe stop te zetten.

Als sluitstuk op het Gemeenschapsbe-
leid werd na het inentingsverbod de
import verboden uit derde landen waar
wel inenting van toepassing was. In een
aantal belangrijke derde landen, te we-
ten Australië, Nieuw Zeeland, Canada,
de Skandinavische landen en de VS
wordt evenwel reeds jaren een niet-
inentingsbeleid gevoerd.
De twee lidstaten waar de situatie mo-
menteel het meest zorgelijk is, zijn
Duitsland en Italië. In beide landen
komen nog regelmatig uitbraken voor,
veroorzaakt door besmette zwijnen.

(Wordt vervolgd in de aflevering van
15 februari 1992)

Antigeen-
banken mkz in

de eg

Op het niveau van de Europese Ge-
meenschap is besloten de routinematige
enting tegen mond- en klauwzeer per 1
januari 1992 te beëindigen. Teneinde bij
onverhoopte uitbraken te kunnen be-
schikken over een voldoende hoeveel-
heid kwalitatief hoogwaardig en ade-
quaat vaccin worden in de Gemeen-
schap enkele antigeen-banken aange-
legd. Hiervoor zijn aangewezen: het
Institute for Animal Health te Pirbright
(GB), het Laboratoire de Pathologie
Bovine du Centre National D\'études
Veterinaires et Alimentaires te Lyon (F),
het laboratorium van Bayer A.G. (D) en
het Instituto Zooprofilatico Sperimen-
tale di Brescia (I). Voor controle en
toezicht op kwaliteit en veiligheid van
de gemeenschappelijke vaccin reserves
is een zogenaamd Communautair Coör-
dinatie Instituut (CCI) in het leven
geroepen. Het Nederiands CDI te Lely-
stad is aangewezen als zodanig te functi-
oneren, voorlopig voor een periode van
5 jaar.

Na een eventuele uitbraak zal de aange-
taste veestapel moeten worden vernie-
tigd om het virus uit te roeien; maar
indien dit niet afdoende is, moet het ook
mogelijk zijn zeer snel in een zone
rondom de uitbraak een noodentings-
operatie uit te voeren. Daartoe is het
belangrijk dat de omzetting van de
antigenen in entstof, inclusief verpakkin-
gen en distributie, uiterst snel zal moeten
kunnen plaastvinden.
Teneinde een dergelijke actie effectief uit
te voeren, moeten voorraden geconcen-

-ocr page 115-

treerd inactief antigeen beschikbaar zijn.
De samenwerking en informatie-uitwis-
seling tussen de antigeen-banken moet
een hoge graad van efBciëntie bereiken.
Er is in de betreffende beschikking ook
voorzien entstof beschikbaar te stellen
voor derde landen. Zulks kan aan de
orde zijn als in grensgebieden met de
Gemeenschap uitbraken plaatsvinden,
maar ook in landen vanwaar een han-
delsstroom bestaat in vee, vlees of an-
dere dierlijke produkten.
In Brussel zijn tijdens het Nederlandse
voorzitterschap de beschikkingen voor-
bereid, die taak en werkwijze van de
antigeen-banken, alsook van het Com-
munautaire Coördinatie Instituut nader
definiëren. De beschikingen zijn inmid-
dels door de Raad van Landbouwmini-
sters aangenomen en zullen spoedig
worden gepubliceerd in het Publicatie-
blad van de Europese Gemeenschappen.

Het cdi, coördinatie-instituut van
de eg.

Zoals hierboven reeds werd vermeld, is
het CDI te Lelystad aangewezen als
Communautair Coördinatie Instituut.
In een raadsbeschikking zijn de taken
beschreven die in de nieuwe hoedanig-
heid van het CDI worden verwacht. Op
verzoek van de EG zullen de vaccins die
in de Gemeenschap worden geprodu-
ceerd, moeten worden onderworpen
aan vergelijkende studies. De betref-
fende deskundigen zullen op gezette
tijden moeten worden bijgeschoold en
er dient een goed sluitend gegevens- en
informatiesysteem beschikbaar te zijn,
waartoe zowel de lidstaten alsook de
Commissie toegang dienen te hebben.
Voorts moeten stricte veiligheidsmaatre-
gelen in acht worden genomen en dient
het CDI erop toe te zien dat de deelne-
mende EG instituten eveneens de nodige
veiligheidsmaatregelen betrachten.

Besmettelijke

dierziekten

In Nederland kwamen in de periode van
2 december 1991 t/m 12 januari 1992
de volgende gevallen van besmettelijke
dierziekten, waarvan aangifte verplicht
is, voor:

Rotkreupel

Totaal 1 geval in Friesland.

Pseudo-vogelpest (Sierpluimvee)
Totaal 1 geval in Gelderland.

ACTUA

Februari

1 PAO-D: Praktische diagnostiek Schimmelin-
fecties (92/29).

2 Vet. Acupuncture Accreditation Course, San
Diego, USA.

4 \'Parasieten bij de hond\', lezing Werkgroep
Vet. Kynologie, Utrecht (pag. 62).

4—5 PAO-D: Praktijkmanagement (92/23).

6 \'Diagnostisch bloedonderzoek bij gezel-
schapsdieren en paarden\', introductie-bijeen-
komst VLN (pag. 89).

6 Uitreiking Schomagel legpenning en Schim-
mel-Viruly prijs. Utrecht (pag. 15)

8 PAO-D: Praktische echografie GD (92/05).

11 Afd. Gelderiand KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg; 20.15 uur.

11 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

12 PAO-D: Voeding melkvee II (92/31 en 92/
32).

12—13 PAO-D: Klinische bacteriologie (92/

36)

13 Groep Veterinaire Specialisten KNMvD. Le-
denvergadering, Motel \'De Biltse Hoek\',
20.00 uur.

13 Afd. Zuid-Holland KNMvD. Ledenvergade-
ring.

13 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Boxtel/avond/Paard.

14 PAO-D: De benauwde patiënt (92/13).

15 International Workshop: \'Village Animal
Healthcare, Nairobi, Kenia (inl. John Young,
tel. -1-44.788.560631, fax -1-44.788-540270,
Uk.)

18 Afd. Groningen-Drenthe KNMvD, leden-
vergadering.

18 Afd. Limburg KNMvD. Ledenvergadering.

18 Vooriichtingsbijeenkomst WUD (pag. 26)

18 Themadag \'Snijmais onderzoek\'. Proefsta-
tion rundveehouderij en ROC Cranendonck,
Lelystad (inl. tel. 03200-93211).

19 PAO-D: Voeding melkvee II (92/31).

19—20 PAO-D: Klinische bacteriologie (92/

37).

20 Symposium: \'Elektronische identificatie en
registratie van vogels\'. Utrecht (pag. 15)

20 Applicatiecursus dierenartsassistenten III,
Barneveld (pag. 62).

20 PAO-D: Klinische les GD (92/33).

20 Groep Geneeskd. Gezelschapsdieren
KNMvD. Symposium \'Elektronische identi-
ficatie en registratie van vogelsin Nederiand\',
Utrecht (pag. 1210).

20 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/middag/Rund.
Someren/avond/Rund.

20 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

22 PAO-D: Basiscursus tandheelkunde (92/
01).

26 PAO-D: Voeding melkvee II (92/32).

26 Studiemiddag: \'Economische aspecten van
veehouderij en milieu\' (DLO-landbouw Eco-
nomisch Instituut), Veenendaal (inl.:LEI-
DLO tel. 04192-86537).

28 First European Symposium on Faecal Ste-
roid Monitoring in Zoo Animals, Rotterdam
(pag. 1147).

Maart

4—7 Vlllth Congress on Avian Diseases, Mu-
nich (inl. tel. (089) - 3154029/3159117,
Oberschleissheim (BRD).

5 Internat. Course Serological Diagnostic
Techniques. (Inl.: Trop. Inst. A\'dam, Dr. E. P.
Wright, tel.: 020-5688305/5688457, fax
020-5688434).

5—6 PAO-D: Diergeneeskundige begeleiding
melkveebedrijven (92/17).

5—6 DVG Fachgruppe Geflügel (WVPA).
VIII Tagung über Vogelkrankheiten, Mün-
chen (inl. red. secretariaat).

5—7 Internat. Conference on \'Science and the
Human-Animal Relationship\' (inl.: Dr. E. K.
Hicks, SISWO, tel. 020-5270600).

5—8 VeL Acupuncture Accreditation Course,
San Diego, USA.

7 PAO-D: Assistentie bij operaties (92/45).

8—11 36th Annual Am Institute of Ultra
Sound Convention, San Diego, U.S.A. (inl.
tel. (301)881-2486).

9—11 PAO-D: Diergeneeskundige begelei-
ding melkveebedrijven (92/17)

10 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/middag/Var-
ken. Boxtel/avond/Varken.

10 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

11 Groep Geneeskd v.h. Varken KNMvD.
Vooijaarsdag, Jaarbeurscongres-centrum,
Utrecht, 10.00 uur.

13 PAO-D: Vaccins bij hond en kat (92/22).

13 ESCOP Internat. Symposium: The Scientific
assesment of phytomedicines, Milan (inl. red.
secretariaat).

14 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/
06).

17 PAO-D: Preventie worminfecties rundvee
(92/27).

21 PAO-D: Practische echografie (92/07).

21 PAO-D: Praktische röntgenologie Paard
(92/07).

24 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/avond/in Gez.
D.

24 PAO-D: Cytologie en tumoren bij gezel-
schapsdieren (92/34).

24—25 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/09).

26 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
vergadering tevens Jaarvergadering, Beatrix-
gebouw, Jaarbeursplein, Utrecht; 19.30-
22.30 uur.

27 PAO-D: de benauwde patiënt (92/14).

27—29 3rd. Hellenic Symposium in Small Ani-
mal Medicine, Athene (inl.: tel.
(301)7771056, fax (301)7711289, Athene)
(pag. 1260).

27 PAO-D: Elektrochirurgie en cryotherapie
(92/39).

April

1 PAO-D: Bloedonderzoek bij gezelschapsdie-
ren (92/38).

4 PAO-D: Praktische echografie GD (92/40).

5—20 European School for Advanced Veteri-
nary Studies: COMETT Project of the EEC,
Luxembourg (pag. 757).

6—10 PAO-D: Embryo transplantatie (92/
26).

7 PAO-D: Sectiebeelden bij de kat (92/35).

10—11 3rd. European Equine - Arthroscopy
Workshop (Basic course), Telgte BRD (pag.
89).

Doorlopende agenda

-ocr page 116-

11 PAO-D: Veer- en huidproblemen bij vogels
(92/24).

11 PAO-D: de benauwde papegaai (middag)
(92/25).

11—12 SAVAB-Handers-Weekend (pag.
1202).

14 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Boxtel/middag/Rund. Heyt-
huysen/avond/Rund.

21—27 Juni Intemat-course on tropical veteri-
nary medicine (Tropencursus) for final year
Students, Fac. D. Utrecht (inl.: dr. R. W.
Paling, tel. 020-532116).

23 CLO-dag 1992, CLO-Instituut voor de Vee-
voeding \'De Schothorst\', Jaarbeurs-Congres-
centrum, Utrecht.

23—26 1 st Internat. Congress on the Pathology
of Chelonians, ConÊtron (Village des Tor-
tues) Var, France, (inl.: Prof. dr. P Zwart, tel.
03405-61644).

24—26 \'Vooijaarsdagen 1992\', Amsterdam
(pag. 89).

28 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

28 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering; 20.15 uur.

28—29 PAO-D: Huisvesting en voedermetho-
den rund (92/30).

Mel

6—7 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/10).

12 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

12 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

13—15 PAO-D: Veterinaire apotheek I. Ge-
mengde praktijk (92/44).

16 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/

41).

13—16 Und World Congres of Veterinary Der-
matology, Montreal (pag. 90).

14—16 Jahresversammlung 1992 der Schwei-
zerischen Vereinigung für Kleintiermedizin,
Lausanne.

19 PAO-D: Patiëntendemonstratie GD (92/

42).

19—22 International Symposmm on Hormone
and Veterinary Drug Residue Analysis, Uni-
versity of Ghent (Belgium). (Inl.: tel. 32 (0)
91218951. Fax: 32 (0) 91205243 (pag. 976).

19—2 225 Jahre Veterinärmedizinsche Univer-
sität Wien (Inl.: tel. 43 222-71155-0, fax.
43 222-7136895.)

19—22 225 Jahre Veterinärmedizinische Uni-
versität Wien (inl. tel. 43222-71155-0, fax
43222-713 6895).

20 PAO-D: 1KB pluimveevleesproduktie (92/

43).

21—22 Fachgespräch über Geflügelkrankhei-
ten, Hannover (inl.: tel. (0511) 856-8770/
8778, fax (0511) 953-8580).

21 —23 PAO-D: Samenwerken en leidinggeven

in de praktijk (92/15).

23 PAO-D: Verbanden en spalken (92/08).

24—26 25th International Congress on the His-
tory of Veterinary Medicine, Ankara (inl.
redactiesecretariaat).

26 PAO-D: Stafylokokken mastitis rund (92/
20).

27 Veterinaire Golfkampioenschappen 1992,
St. Nicolaasgaa (pag. 102).

.luni

1 —5 PAO-D: Epidemiologie II (92/18).

9—12 Vlth Internat. Symposium World As-
soc. of Vet. Laboratory Diagnosticians, Lyon

(inl. drs. G. H. A. Borst, Gez.D. v. D.
Overijssel/Revoland, tel. 038-282911) (pag.
925).

16—19 3. Weltkongreß Ubensmittelinfekti-
onen und -intoxikatoinen, Berlin.

22—25 7th Internat. Symposium on Disorders
of the Ruminant Digit, Rebild, Denmark
(inl. tel. 98126022, fax 98166922).

Juli

25—30 Fifth Congress of the World Rabbit
Association, Corvallis, Oregon, USA.

Augustus

17—22 12th Congress of the Intl. Pig Veterinary
Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, fax 070-361.48.46).

17—20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium,
Budapest (inl. redactiesecretariaat).

20—25 World Poultry Assoc. RAI Congress
Centre (inl.: tel. 020-5491212).

20—24 VII. Internat. Kongress für Tierhygiene,
Leipzig (pag. I0I6).

23—27 International Congress on Animal Pro-
duction (ICAR), The Hague, The Nether-
lands. (inl.: Dr. S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fax 070-3249263).

27—29 Cursus Presentatietechnieken.

31 —4 sept. XVII World Buiatrics Congress and
XXV Am. Assoc. of Bovine Practitioners
Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

September

3—4 1. Europ. Tagung über Pferde-emährung,
Hannover.

3—5 PAO-D: 1st. Congress EVRA (pag.
1202).

3—6 1st Congress EVRA (pag. 1202).

4—6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6—11 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-

logy. The Hague (inl.tel.: 070-512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15

Tel. 030 - 51 15 20

14-

-19 43rd Annual Meeting of the E.E.A.P,
Madrid.

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

20—24 World\'s Poultry Congress, Amsterdam
(inl.: RAI Organisatie Bur. 020-5491212).

22 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

29 33. Arbeitstagung des DVG-Arbeitsgebietes
Lebensmittelhygien, Garmisch-Partenkir-
chen.

Oktober

1 —3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag. 99).

8 Afd. Gelderiand KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

21—24 Ultrageluid Congres, Karlsruhe (inl.:
prof. dr. G. C. van der Weijden, tel. 030-
521887) (pag. 1147).

December

8 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

15 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

1993
Maart

26—28 \'Vooijaarsdagen 1993\', Amsterdam.
Oktober

24—29 Ilth. Internat. Symposium of
WAVFH), Bangkok (pag. 1148).

Dix voor een
deskundige diagnose

Vindt u verzekeringen en financieringen ondoorzichtig? Da\'s
jammer. Maar nog spijtiger wordt \'t als u zich daarbij neerlegt.
Want dan mist u - bijvoorbeeld - de deskudige diagnose van
Dix & Co. Een diagnose, die uitmondt in haarscherpe advie-
zen.

Maak geen brokken en kies tijdig één adviseur, niet meer. Eén
adviseur, die onafhankelijk is en uw héle financiële bescher-
ming verzorgt. En die daardoor uw persoonlijke situatie op
spannende momenten helder en snel in beeld kan brengen.
Omdat hij het totale overzicht heeft.

^ Laat Dix uw éne adviseur zijn

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauntsstraat 100, 3583 HW Utrecht

<

-ocr page 117-

/

Snuffelziekte veroorzaakt nog steeds een aanzienlijke schadepost in
de varkenshouderij. Vaccinatie met Rhiniffa-T voorkomt dit. Want
Rhlniffa-T biedteen optimale bescherming, zoals bewezen werd
door de GD te Boxtel en dagelijks bewezen wordt door een
toenemend gebruik in de praktijk. Rhiniffa-T bevat naast
geïnactiveerde bordetella- en pasteurellabacteriën meer dan 2 ng
Pm toxold per dosis en onderscheidt zich door;

■ gebruiksgemak

goed inspuitbaar bij elke temperatuur

■ veiligheid

géén spuitplekken en géén algemene reakties

RHÓNEMÉRIEUX

Effectief in de bescherming tegen snuffelziekte

RHÓNi MtKIEUX b.v. Postbus 338 1180 AH Amstelveen Tel. 020-5473933

-ocr page 118-

0 KNMvD

WIE IS WIE EN
WIE DOET WAT?

De presentatie van het secretariaat van de KNMvD
middels een groepsfoto in het eerste nummer van dit jaar
(Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:24-5) is bij de lezers van
het Tijdschrift in goede aarde gevallen. Het lijkt daarom
een goede gedachte in de komende afleveringen op
regelmatige wijze belangrijke besturen en commissies van
de KNMvD bij de lezers van het Tijdschrift te introduce-
ren.

In deze aflevering stellen wij u graag de leden van het
Hoofdbestuur van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde voor.

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter(4).

C. W. M. Augustijn, vice-voorzitter,
prakticus groepspraktijk Diessen(5).

Mevr. E. Lindenhovius-Zijderveld,

penningmeester,

prakticus gezelschapsdieren te Assen(2).

A. Mostert,
prakticus te Hellendoorn(6).

W. J. Schoorlemmer,
dierenarts bij de Gezondheidsdienst voor
Dieren Zuid-Nederland(l).

Dj. P. Teenstra,
prakticus gezelschapsdieren groepspraktijk
Rotterdam(7).

Hoofdbestuur

-ocr page 119-

JAARCONGRES
1992

Met de naklanken van Berg en Dal nog in onze
oren, is het nu aan de Congrescommissie van de
Afdeling Utrecht er in 1992 iets moois van te
maken of, zoals onze voorzitter Kampelmacher
tijdens de slotrede zei: \'de handschoen op te
pakken en op sportieve wijze te proberen de
(voorwaar niet geringe) prestatie van de Con-
grescommissie van de Afdeling Gelderland te
verbeteren.\'

Maar laten wij ons eerst eens aan u voorstellen:

Margriet Bos - voorzitter

Steven Bakker

Jan van Logtestijn

Alice van der Pluijm

Leonie Rutgers-Hirdes

Jan Vemooij en uiteraard

Wim te Giffel, zoals gebruikelijk terzijde gestaan

door de medewerkers van het secretariaat van de

KNMvD.

Inmiddels heeft de Congrescommissie al enkele
malen vergaderd en willen wij alvast, als een
\'warming up\', een tipje van de sluier oplichten.
Legt u allereerst de volgende data vast in uw
agenda:

— 1 oktober 1992 Sportdag en (een flinke)
\'warming up\';

— 2 oktober 1992 Congresdag en Avondpro-
gramma;

— 3 oktober 1992 I39e jaarvergadering.

Als congresstad is natuurlijk voor de stad Utrecht
gekozen, waar wij een zeer geschikt congrescen-
trum hebben besproken dat in een verrassende
omgeving ligt.

Uiteraard houden wij u op de hoogte.

De Congrescommissie.

The Veterinary
Quarterly\' tegen

gereduceerd tarief

Het afgelopen jaar werden de leden van de
KNMvD in de gelegenheid gesteld zich tegen een
sterk gereduceerd tarief op
The Veterinary
Quarterly
te abonneren. De response hierop was
zeer positief. Naar aanleiding hiervan is de
redactie bereid dit speciale abonnementstarief
met nog een jaar, gedurende 1992 dus te
verlengen. Met ingang van 1 januari 1993 echter
zal deze speciale abonnementsprijs weer worden
aangepast. Getracht zal worden ook voor 1993
toch een aanmerkelijk abonnementstarief voor
de leden van de KNMvD te realiseren.

Buitengewone

algemene
vergadering

Tijdens de vergadering van 15 januari 1992
heeft het Algemeen Bestuur van de KNMvD
het voorstel tot oprichten van een onafhanke-
lijke takorganisatie voor de automatisering in
de Diergeneeskunde met de aanwezige leden
besproken.

Naar aanleiding van de discussie is besloten
niet tot stemming over te gaan. Er zal op korte
termijn door het Algemeen Bestuur nader
overleg met de leden gevoerd worden.

Xive
VETERINAIRE
STUDENTEN
ALMANAK

Op 11 februari 1992 komt hij uit, de 14e
Veterinaire Studenten Almanak.
Ter gelegenheid hiervan wordt er met het oog op
de Olympische Winter Spelen een feest georga-
niseerd op de Vechtse Banen in Utrecht. Dus
bindt uw doorlopers, kunstschaatsen of noren
onder en begeef u richting Utrecht voor veel ijs-
en bier-plezier.

Het ijsfestijn zal beginnen om 00.00 uur.
Schaatsverhuur en \'Koek en zopie\' zijn aanwe-
zig.

Het is dan tevens mogelijk om een almanak te
kopen. Voor studenten is de prijs ƒ 17,50 en voor
dierenartsen ƒ 25,-.

Bent u niet in de gelegenheid om de almanak zelf
op te halen dan kunt u hem schriftelijk bestellen
op het volgende adres: t.n.v. I4e Veterinaire
Almanakcommissie, Yalelaan I, 3584 CL
Utrecht.

Dus grijp uw echtgenoot, partner, vrienden of
vriendinnen, kinderen of kleinkinderen en kunt u
daar geen steun vinden, grijp dan maar naar een
stoel.

Komt allen naar het 14e Veterinaire Almanak
Feest!

-ocr page 120-

Grenzen en perspectieven

voor de rundveehouderij

Symposium - \'Grenzen en perspectieven voor de rundvee-
houderij\' ter gelegenheid van het derde lustrum van de
Groep Geneeskunde van het Rund, op 12 december 1991
op de Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht.

Ongeveer tweehonderd belangstellenden, waar-
onder de voorzitter van de KNMvD, prof. dr. E.
H. Kampelmacher en diverse ereleden van de
Groep, waren naar Utrecht gekomen om dit
evenement, het derde lustrum, mee te vieren.
Het programma, met prominente sprekers, klini-
sche lessen en colleges in de collegezaal en
posters met recente onderzoekingen in de hal van
de vakgroep Algemene Heelkunde en Heel-
kunde der Grote Huisdieren, schiep een uitste-
kende omgeving om veel actuele relevante infor-
matie op uiteenlopende manier op te doen.
Een fleurig en goed verzorgd programmaboekje
met de korte samenvattingen van de lezingen,
verlucht met afbeeldingen van oude runderras-
sen uit het veeteeltboek van Hengeveld en
tekeningen van collega H. Vrieselaar, maakte een
ieder wegwijs.

In de ochtendzitting kwamen respectievelijk drs.
J. J. Schouten, lid van de Eerste Kamer en
vroeger voorzitter van het Landbouwschap, ing.
H. Los, voorzitter van Holland Genetics, vroeger
voorzitter van het NRS, alsmede drs. F. H.
Pluimers, directeur van de Gezondheidsdienst
Oost-Nederland en vroeger adjunct-directeur

van de RVV, aan het woord. Een politicus, een
veehouder-ondernemer en een veterinaire be-
leidsbepaler en uitvoerder.
In de toekomst krijgen we volgens Schouten, die
sprak over de consequenties van de mestproble-
matiek en de GATT-onderhandelingen, te ma-
ken met een paradox. Er zullen namelijk —
economisch gezien — grotere bedrijven overblij-
ven met een intensieve produktie die hoge kosten
vergen van arbeid, kapitaal en grond, terwijl het
platteland niet mag ontvolken. Daarom zullen
toeslagen nodig zijn in een sociaal marktmecha-
nisme waardoor de natuur en het milieu op de
juiste wijze in stand worden gehouden.
De maatschappelijke veranderingen zijn de vee-
houder ook niet in z\'n koude kleren gaan zitten.
Hij voelt zich hoe langer hoe machtelozer. De
grootgrutters en de kritische consument zitten
hem meer en meer op z\'n huid. De harde
maatregelen van de GATT-overeenkomst zijn
onvermijdelijk, ze zullen uitlopen op een harde
markt met een harde moraal. De dierenarts is als
partner in dezen beslist nodig.
Los vroeg zich af: \'Wat zijn de consequenties en
mogelijkheden van biotechnologische technie-
ken voor de rundveehouderij.\'
De biotechnologie schept steeds meer kansen
voor de veehouder om de veestapel te verbeteren
door KI en embryomanipulatie.
Deze verbeterde dieren leveren tevens export-
produkten in de vorm van sperma en embryo\'s.

Wel is de genetische basis relatief smal. Het gaat
om enkele topstieren. Foktechnische spreiding
en de spreiding van de veterinaire risico\'s zijn
hierbij van zeer groot belang. Daartoe is samen-
werking met het buitenland een \'must\'. Neder-
land moet in staat worden geacht zijn aandeel in
de Europese handel verder uit te breiden.
De verdere uitbouw van de recombinant-DNA-
technologie zal een maatschappelijke discussie

-ocr page 121-

KNMvD

vergen die uiteindelijk zal leiden tot een in

Europa toonaangevende \'high tech\'-veehouderij

in Nederland, aldus Los.

Pluimers gaf aan de hand van dertien stellingen

een overzicht van de consequenties van het

openstellen van de grenzen voor de dierziektebe-

strijding.

Prof. or

g h. wentink
demonstreert een
pink met BLAD.

De afschafiBng van de veterinaire grenscontroles
eind 1993 zal leiden tot een geheel andere

bestrijdingsproblematiek, immers Nederland
heeft een vaccinatie-traditie terwijl in de rest van
Europa het \'stamping out\'-principe bij voorkeur
wordt gehanteerd. Nederland komt in een wat
kwetsbaarder jxjsitie niet alleen vanwege de
dichte veebezetting maar ook omdat de verzen-
der van vee en diens produkten primair verant-
woordelijk is. Daarnaast verzorgt Nederland als
invoerhaven voor geheel Europa de controle van
de buitenprodukten, hetgeen een extra verant-
woordelijkheid schept. \'Een feilloos I & R-
systeem is daartoe onontbeerlijk, maar de hui-
dige hetze tegen het thans bestaande systeem gaat
meer en meer op de paspoortenafiiire lijken\',
aldus de spreker. Gezien de noodzaak tot snel en
direct handelen bij besmettingen zijn goed ge-
schoolde praktici nog belangrijker dan tot nu toe.
In de discussie onder leiding van drs. H. Vaar-
kamp, AUV-directeur, kwam duidelijk naar
voren dat door de veranderende toestand in de
wereld Europa daarbij de nodige extra eisen gaat
stellen aan de dierenarts.
De spanning neemt toe rond de problematiek
van de grotere fraudemogelijkheden. Enerzijds
komt de nadruk op de kant van de controle en
het politieagent spelen, anderzijds zal de plaatse-
lijke dierenarts meer dan ooit te voren een
vertrouwensman van de \'high tech\'-veehouder
worden. De 20% BTW-verhoging is in deze
ontwikkeling zeker niet gunstig te noemen. De
letter \'N\' hoeft niet uit de KNMvD te verdwijnen
maar wel uit het denken van de toekomstige
dierenarts.

De middagzitting kre^ het karakter van Post-
Academisch Onderwijs dank zij de demonstra-
ties van de ziektebeelden in levende lijve van
Bovine Leucose Virus (BLV) en Bovine Leuco-
cyte Adhesion Deficiency (BLAD) door prof. dr.
G. H. Wentink en dr. W. E. Bernadina. Daar-
naast waren er colleges over \'de koe met de dikke
hak\' gegeven door prof. dr. F. Nemeth: \'Punctie
moet!\', over \'gezondheids- en produktiebewa-
king vanuit de uier\' door prof. dr. A. Brand: \'De
uier als barometer voor de vliegwielen reproduk-
tie, gezondheidszorg en de voeding\'.

Als sluitstuk kwam dr. M. A. M. Taverne aan het
woord over het experimenteel voortplantingson-
derzoek bij het rund, waarbij uitvoerig werd
ingegaan op de ontwikkeling van de non-chirur-
gische ovumpunctie uit het ovarium. Deze tech-
niek is van groot nut bij de biotechnologische
ontwikkelingen op het IVF- en recombinant-
DNA-gebied.

Samenwerking met andere instellingen zoals het
IVO komen slecht van de grond onder meer
vanwege geheimhoudingsclausules in contracten
met derden. Een slechte zaak voor Nederland
constateerde de spreker met enige droefheid.

Bij de opsomming van de activiteiten van deze
dag mogen zeker het 15-tal posters niet vergeten
worden die in de koffie- en lunchpauzes uitvoerig
bekeken konden worden. De onderwerpen va-
rieerden van interessante praktijkgevallen tot de
geleidbaarheid van de melk in verband met
mastitis en van folliculogenese in gesuperovu-
leerde runderen tot dermatitis digitalis respectie-
velijk ziekte van Mortellaro. Elke individuele
bezoeker kon in alle rust haar of zijn interesse
volgen en persoonlijk discussiëren met de desbe-
treffende onderzoeker.

Geconcludeerd kan worden dat de problematiek
van de grenzen en de perspectieven van de
rundveehouderij en daarmee het perspectief van

-ocr page 122-

KNMvD

de runderprakticus na 1993, de bezoeker op zeer
uiteenlopende manier en soms zeer indringend
werd gepresenteerd. Het is aan haar of hem om
daar de conclusies voor de eigen persoonlijke
omstandigheden uit te trekken.
Het geschetste toekomstbeeld van een intensieve
high tech-veehouderij (ook qua kosten voor
kapitaal, arbeid en grond) met een produktie van
voedingsmiddelen volgens de randvoorwaarden
van de moderne maatschappij vraagt een uiterst

bekwame dierenarts. Een dierenarts die als
vertrouwenspersoon in tel is bij alle schakeringen
in het produktieproces maar ook daarbuiten zeer
wordt gewaardeerd. Voorwaar een beeld om ü
tegen te zeggen. Hierbij mag worden opgemerkt
dat die randvoorwaarden welke de maatschappij
aan de rundveehouderij stelt een apart sympo-
sium vragen.

Het bestuur onder de bezielende leiding van drs.
R. Back (die ook als dagvoorzitter de touwtjes
strak in handen hield; zo snoerde hij op elegante
maar besliste wijze een ongenode bezoeker de
mond), kan op een zeer geslaagde lustrumviering
terugkijken.

Discussieleider
h. vaarkamp (u met
achter de tafel
vervolgens
(v.l.n.r.l
de inleiders
j.j. schouten.

r back
idacvdorzitterj
h. vos en
f.h. pluimers

iV. Sybesma.

CüNGRESREIS GROEP
GENEESKUNDE VAN HET
RUND

In samenwerking met Plan Travel Europe BV
organiseert de Groep Geneeskunde van het
Rund een reis naar het WBA Congres te St. Paul,
Minnesota, USA.

Het betreft een 16-daagse reis van 29 augustus tot
en met 13 september 1992.

Van 29 augustus t/m 4 september verblijft de
groep in Minneapolis en St. Paul.

Op zaterdag 5 september vertrekt de groep naar
San Diego.

Vanuit deze plaats wordt een tocht gemaakt door
Californie, via Chino Valley, Sa Joaquinvalley,
Yosemite National Park, Napa Valley, en ten-
slotte wordt San Francisco bezocht. Vanuit San
Diego bestaat de mogelijkheid een bezoek aan
Tijuana in Mexico te brengen.
Reissom ƒ 4.850,- p.p. Hierin begrepen 14 hotel-
overnachtingen op basis van 2 personen. Verder
alle ontbijten, transfers, 4 diners, gecombineerde
reis- en ongevallenverzekering, luchthavenbe-
lasting en Nederlandse ervaren reisleiding.
De annuleringsverzekering moet u zelf afsluiten.
Ook riiet-leden van de Groep kunnen deelne-
men!

Opgave voor 1 maart 1992 alleen schriftelijk bij:
drs. A. Emmerzaal, Asterstraat 13, 5384 JS
Heech (N.Br.)

Veterinaire golf-

kampioenschappen
1992

op woensdag 27 mei aanstaande zullen we-
derom de veterinaire golfkampioenschappen
worden gehouden en wel op de Burggolfbaan te
St. Nicolaasgaa in Friesland.

Op deze prachtige ruime baan met weide, bos en
water zal worden gestart om 9.30 uur met een 9
holes greensomewedstrijd. Vanaf 13.00 uur zal
een 18 holes driebal stableford championship
course van start gaan. De dag wordt traditiege-
trouw afgesloten met een diner.

Als hoofdsponsor zal optreden het veterinair
farmaceutisch bedrijf Alfasan.

U kunt zich inschrijven door ƒ25,- over te
maken op bankrek. nr. 325748160 t.n.v. Veteri-
naire Golfcomité, Eikenlaan 3 te Hattem met
vermelding van handicap en home course. Zij die
in het bezit zijn van een golfvaardigheidsbewijs
kunnen ook deelnemen.

Tevens kunt u zich ook aanmelden bij één van de
onderstaande comitéleden. Indien gewenst kan
hotelaccommodatie worden gereserveerd.

L. M. Otto, tel. 02907-4340.
G. Th. F Kaal, tel. 033-611671.
J. Kuipers, tel. 05206-42716.

-ocr page 123-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde heb-
ben zich aangemeld de volgende collegae:

Aarts, M.G.A.; 1991; 5492 VT Sint Oedenrode;
Hoogstraat 13.

Broeders, Mevr. J.M.D.; 1991; 7443 GN Nijver-
dal; Kruidenlaan 58.

Coert, Mevr. M.; 1991; 5384 BB Heesch; Acacia-
laan 9.

Esveld, O.; 1991; 3882 LK Putten; Beulekamper-
steeg 12.

Kalfsbeek, Mevr. E.A.; 1991; 3941 WL Doom;
Karei Doormanlaan 15.

Laarakker, J.C.; 1991; 3524 AR Utrecht; Texel
37.

Nersesian, Dr. B.N.; 1977; Georgia-1987; Elkhart,
Indiana 46514 (U.S.A.); 26562 Roseland Ave.
Romijn, Mevr. A.D.; 1991; 3584 AZ Utrecht;
Erasmuslaan 1 A.

Snaijer, G. de; 1990; 5343 GA Oss; Staringstraat
39.

Spiertz, F.M.G.; 1991; 6136 KA Sittard; Prof.
Duboisstraat 5.

Veenink, Mevr. G.J.; 1991; 4356 AH Oostkapelle;
Dorpsstraat 23.

Promoties R.U. te Utrecht
Op 9 januari 1992 Drs. U. Vecht te Ermelo.
Op 23 januari 1992 Mevr. Drs. J. Ritskes-
Hoitinga te Utrecht.

Op 30 januari 1992 Drs. J.M. Coco Martin te
Bilthoven (Bio-Chemie).

Jubilea:

J.S. Kalisvaart te Haaften, afwezig, 30 jaar, 5 febr.
1992

M.H. Pol te Ungelo (D), afwezig, 25 jaar, 10 febr.
1992

S. Begeman te Dinxperio, afwezig, 40 jaar, 12 febr.
1992

G. Roorda te Zuidhorn (Gr), afwezig, 40 jaar, 12
febr. 1992

J.C.M. van Dijck te Broekhuizenvorst, afwezig, 25
jaar, 13 febr. 1992

O.J.J. de Clerck te Breda, aanwezig, 25 jaar, 13
febr. 1992

J.C.A. van der Maas, afwezig, 45 jaar, 18 febr.
1992

J.P de Boer te Leersum, afwezig, 45 jaar, 18 febr.
1992

K. Claij te Wassenaar, aanwezig, 40 jaar, 23 febr.
1992

Dr. R.G. Dijkstra te Leeuwarden, afwezig, 35 jaar,
25 febr. 1992

Prof.Dr. A.S.J.PA.M. van Miert te De Bilt,
aanwezig, 30 jaar, 28 febr. 1992
O.R. Wichers te Zuidwolde, afwezig, 40 jaar, 28
febr. 1992

Mutaties:

211 Bekkers, H.M.J.; 1976; 5846 AB Ledeacker;
Dorpsstraat 57; tel. 08858-2540 privé, 1711
prakt.; p., geass. met A.J. Derks, K.K. Kadijk
en M.H.J.M. Rutten.

212 Berger, J.M.; Gent-1988; 5095 BL Hooge
Mierde; Bagijnenbocht 3; tel. 04259-2648
privé, 04254-2402 prakt.; p., geass. met
C.W.M. Augustijn, F.W. Berndsen, G.C.
Charpentier, J.W. Eshuis, M.JJ. v.d. Linden,
G.W.Th. Mourits, J.A.M. Veraieer, A.R.L.
de Vries en H.J.H. van Wijk.

214 Binnema,J.; 1971; 4941 WN Raamsdonks-
veer; Diepenbrockstraat 24; tel. 01621-
22022 privé, 16488 tst. 39 bur.; d. Dopharma
B
.v.

215 Bobbert, Mevr. E.C.H.; 1987; 9251 NA
Bergum; De Yp 16; tel. 05116-5747; d.

215 »Boer, G. de; Gent-1989; 8923 EJ Leeuwar-
den; Groningerstraatweg 377; tel. 058-
671877 privé, 673077 prakt.; p.

215 Boer, J.W. de; 1985; 9063 JT Molenend; K.
Rienewerfstraat 33; tel. 05103-1134 privé,
1232 prakt.; p., geass. met KS. Broersma, F.
in \'t Hout en J. Niehof.

223 Burm, Mevr. A.G.D.; 1986; 4535 AC Ter-
neuzen; Evertsenlaan 28; tel. 01150-12639
privé, l( prakt.; p., gezelschapsd., geass.
met J.P de Vos.

224 Colijn, Mevr. E.; 1990; zie: Go-Colijn, Mevr.
E.

228 Dijk, A.J. van; 1987; 5422 BJ Gemert; Horst
71; tel. 04923-67407; sektordeskundige Var-
kenshouderij Cehave N.V.

230 *Donders-Scherpenhuijsen Rom, Mevr.
B.E.M.; 1990; 5074 PA Biezenmortel; Win-
kelsestraat 15; tel. 04241-2164 privé, 073-
213579 prakt.; p., ass. bij J.M.J. Engel en
H.J. Wezelenburg.

232 »Drijfhout, Mevr. A.C.; 1991; 3732 DV De
Bilt; Schoolstraat 15; tel. 030-211799 privé,
531248 bur.; wet. medew. R.U. (F.D., vkgr.
Bedrijfsdierg. en Voortpl.).

233 Eerd, PM.C.A. van; 1977; 3118 GP Schie-
dam; Burg. van Haarenlaan 1390; tel. 015-
842842 bur.; wet. medew. T.N.O.

236 »Evenhuis, Mevr. J.RJ.; 1991; 1697 KJ
Schellinkhout; Dorpsweg 125; tel. 02293-
1309; wnd.d.

237 »Faber, O.K.; 1984; 9356 AD Tolbert; Olde-.
bertweg 135; tel. 05945-15684; k.d. R.VV
kr. 1.

238 Foreest, Jhr. A.W. van; 1967; 6865 HM
Doorwerth; Dillenburg 94; tel. 085-342012
privé, 08376-19110 en 030-531698 bur.; p.,
uitsl. vet. tandheelkunde; d. Oudehands Die-
renpark (ma-wo-vr v.m.); weL medew. R.U.
(F.D., vkgr. Geneesk. van Gezelschapsd.)
(do. tel. uitsl. 8.45-9.00 uur).

238 Franssen, RJ.M.; 1988; 7475 RH Markelo;
Groenlandsdijk 8; tel. 05476-3528 privé,
1764 prakt.; fax 05476-3125; p., geass. met T.
Feenstra, D.J.A. de Groot en J.J. de Veer.

241 Go-Colijn, Mevr. E.; 1990; 4926 AS Lage
Zwaluwe; Nieuwlandsedijk 78; tel. 01684-
2125 privé, 01626-83650 piakt.; p., ass. bij
K. Hesseling, E. van Koesveld, G.H.M.
Raamsteeboers en S.Tj. Westendorp.

241 Goedendorp, P; 1984; 5403 EV Uden;
Drossaard 9; tel. 04132-62617 privé, 51159
prakt.; p., geass. met A.G. Peters.

248 Hegen, G.; 1983; 7841 CA Sleen; M. Alting-
straat 9; tel. 05916-2460 privé, 1368 prakt.;
P-

250 Hendriks, T.R.; 1991; 7707 RZ Balkbrug;
Rabbinge 4; tel. 05230-57174 privé, 56202
prakt.; p., ass. bij A.G.M. Extercatte, T.
Mooiweer, E.G.M. Poels en K.H. Poppens.

251 Heuthorst, H.J.A.J.; 1961 ; 3063 TM Rotter-
dam; Buitenbassin weg 777; tel. 010-
2120518 privé, 4223005 prakt.; p., geass.
met K. Crama, J.H.W.M. Miltenburg, N.G.
Simoncelli, Mevr. C.P.J. Smit, A.S. Spruit en
Dj.P Teenstra.

253 \'Hofland-Spiekermann, Mevr. S.E.; 1991;
2411 RT Bodegraven; Zuidzijde 63; tel.
01726-50107; wnd.d.

256 Hoyer, M.J.; 1985; 7001 EV Doetinchem;
Burg. Tenkinkstraat 20; tel. 08340-35692
privé, 24631 prakt.; p., ass. bij P.N. Beenen,

N.S.J. Hoogland, J. de Jong, A.J.M. Metz,
H.P.A. van der Meulen, P.J.M. Stroomer en
H.W.F, Swart.

353 Jacobs, H.J.A.; 1985; naar Nederland.

258 Jacobs, H.J.A.; 1985; 4827 CJ Breda; O. van
Rijsselberghestraat 75; tel. 076-874789
privé, 075-288193 prakt.; p., ass. bij
J.A.A.M. van Erp en B. Meijer.

259 Jansen, W.A.H.; 1970; 5403 PD Uden;
Klantstraat 2; tel. 04132-60018 privé, 073-
219012 bur.; k.d. R.VV. \'s-Hertogenbosch.

260 »Jong, M.I.C. de; 1986; 4861 TB Chaam;
Bredaseweg 57; tel. 01619-2749 privé, 2333
prakt.; p., ass. bij J.M.M.G. van Dijk, WC.
de Leeuw en J.C. Schetters.

264 Kas, N.P; 1963; 2032 KS Haarlem; Cremer-
straat 82; tel. 023-241816 privé, 288202
prakt.; p.

265 Kievits, J.M.C.A.; 1987; 9251 NA Bergum;
De Yp 16; tel. 05116-5747 privé, 1505
prakt.; p., ass. bij G. Alsma en C. Hennis.

265 »Kinderen, H.F. der; 1991; 5682 GJ Best;
Uriks 19; tel. 04998-74205 prakt.; p., ass. bij
K.M.L. Böhm, A. van Dorsser, J.A.J. Giesen,
M.G.A. Gloudemans en E. Noorman.

266 Klein-Berkeljon, Mevr. M.L.; 1979; 3533
AX Utrecht; Lessinglaan 80 A; tel. 030-
622755 privé, 932730 prakt.; p.

354 »Klooster, G.G.M. van \'t; 1984; Addis
Ababa (Etiopië); PO.Box 5507; tel. 09-251-
1-612318 privé, 151669 bur.; Animal
Disease Control Specialist; Technical Advi-
sor to Pan African Rinderpest Campaign
Project, E.E.G.; R.D.P Livestock Services
B.V

267 Knops, Mevr. J.M.H.; 1985; 5317 KZ Ne-
derhemert-Zuid; Kerklaan 2; tel. 04185-
2114; p., geass. met G.G.P v.d. Wijdeven.

269 Koster, W; 1983; 7683 PE Den Ham (O);
Rohorst 12 A; tel. 05495-3060 privé, 2600
prakt.; fax 05495-2725; p., geass. met G.A.
Berghuis, M. Bossers, J.H.J. Mensinga en
H.G.M. Wesselink.

270 Kraai, J.A.Z.; 1987; 7451 VC Holten; Het
Undeweerd 79; tel. 05483-64118 privé,
62004 prakt.; p., geass. met K.J. Coppoolse
en W.C.C. Wamelink.

270 Kramers, C.W; 1984; 3533 HK Utrecht;
Kanaalweg 129; d.

362 Krol, Prof.Ir. B.; 3958 CT Amerongen;
Zandvoort 13; tel. 03434-57123 privé, 030-
535361 bur.; hlr. R.U. (F.D., vkgr. Vv.D.O.);
O.O.N.

274 Langerhuizen-Cuppen, Mevr. M.J.; 1988;
3621 RA Breukelen; Akelei 17; tel. 03462-
66627; p., ass. bij S.J. Kleinjan en N.H.
Lieben.

274 Lateur, N.M.F.; Gent-1979; 3039 AD Rot-
terdam; Walenburgerweg 51; tel. 010-
4661553; p., geass. met Mevr H.M.J. U-
teur-Rouwet; vet. adv. bij Vogelklas \'Karei
Schot\' Rotterdam Reptielen Zoo Iguana.

275 »Leeuw, W.A. de; 1983; 8251 MK Dronten;
De Fazant 6; tel. 03210-14709 privé, 070-
3407030 bur.; toegev. insp. i.a.d., VH.I.,,
sectie dierproeven.

275 Leeuw, WC. de; 1985; 4861 TB Chaam;
Bredaseweg 57; tel. 01619-2749 privé, 2333
prakt.; p., geass. met J.M.M.G. van Dijk en
J.C. Schetters.

299 Poorthuis, L.B.; 1983; 7574 VZ Oldenzaal;
Jan Steenstraat 8; tel. 05410-20754 privé,
053-323548 bur.; k.d. R.VV. kring 3.

303 »Ridderbeks, W.G.M.; 1991; 6439 AG
Doenrade; Valderensweg 20; tel. 04492-
3540; p.

303 Rijcke, Mevr. P. de; 1990; 4231 ZE Meer-
kerk; Bazeldijk 70; tel. 01837-3014 privé.

-ocr page 124-

1208 prakt.; p., ass. bij S.H. van Roekel en R.
van der Veen.

357 Rijks, Mevr. J.M.; 1988; Conakry (Guinee);
VS.E, B.P. 4077; d./projectleider.

304 »Ritskes-Hoitinga, Mevr. Dr. J.; 1986; U-
1992; 3524 RM Utrecht; Normandie 148;
tel. 030-882528 privé, 532033 bur.; toegev.
onderz. R.U. (F.D., vkgr. Proefdierkunde).

305 Roosendaal, Mevr. M.; 1989; zie: Velden-
Roosendaal, Mevr. M.

318 Steentjes, A.H.A.; 1990; 5591 JM Heeze;
Ginderover 11; tel. 04907-65618 privé,
04937-91770 prakt.; p., geass. met L.RM.
van den Brand, H.A. Derkx, M.M.F.H. van
Kuijk, R.J.M.L. Raymakers, LA.J. Smeenk,
J.A. Westerbeek, D.L. Willink en ETh.C. de
Wit.

318 Stevens, A.; 1939; 7471 HN Goor; Rem-
brandtstraat 1; tel. 05470-73167; r.d.

321 »Tander, W.J.M.; 1983; 3752 HA Bunscho-
ten; Vivaldiweg 39; tel. 03499-84455 privé,
82199 prakt.; p.

325 * Vecht, Dr. U.; 1976; U-1992; 3852 AS
Ermelo; Leuvenumseweg 12; tel. 03417-
59787; wet. medew. C.D.I.

326 Velden-Roosendaal, Mevr. M.; 1989; 5467
CT Veghel; Plevierdonk 22; tel. 04130-
64456 privé, 64589 prakt.; p., ass. bij M.C.M.
Bossers, PJ.M. van Hulten, A.H.C. Kuijpers
en A.H.H.M. Winters.

327 Veldhuis, H.PD.; 1987; 7595 BL Weerselo;
Geerdshof 2; tel. 05416-61173 privé, 61131
prakt.; p., geass. met J.G. Bniggert, H.G.A.
Kock, J.S. Koopmans en PC. Kroft.

337 Wees, J.C.M. van; 1986; 1703 PN Heerhu-
gowaard; Torenmolen 11; tel. 02207-44760
privé, 2090 prakt.; p., geass. met R. Wilmink.

338 *Wende-Kuiper, Mevr. F.J.C. van der; 1979;
3871 DB Hoevelaken; Prinsenhof 9; tel.
03495-38223 privé, 02152-50260 prakt.; p.,
ass. bij F. Verzijlenberg.

340 »Wijdeven, G.G.P van de; 1984; 5317 KZ
Nederhemert-Zuid; Kerklaan 2; tel. 04185-
2114; p., geass. met Mevr. J.M.H. Knops.

345 Zetten, A.C.M. van; 1991; 3077 EV Rotter-
dam; Rhynauwensingel 62; tel. 010-
4793408; d.

Banden Tijdschrifl voor
Diergeneeskunde 1991

De banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991 zijn verkrijgbaar
tegen betaling van ƒ 22,50 op postreke-
ning nr. 511606 ten name van
KNMvD te Utrecht. Wilt u in de om-
schrijving vermelden \'Banden 1991\'.

KNMvD

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anesthesie gezelschapsdieren

(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op afspraak (92/04)
Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk
(/■4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/19)

Veterinaire apotheek I gem. praktijk {/ 1.000,-)
13, 14 en 15 mei 1992 (92/44)
Praktische echografie gezelschapsdieren

(/■390,-)

8 februari 1992 (92/05)
4 april 1992 (92/40)

21 maart 1992 (92/07)

De cursussen 92/05 en 92/40 zijn volgeboekt.

De benauwde patiënt (ƒ 290,-)
27 maart 1992 (92/14)

Diergeneeskundige begeleiding van melkvee-
bedrijven (/■ 2.500,-)
5, 6, 9, 10 en 11 maart 1992 (92/17)

Praktijkmanagement (f 550,-)

4 en 5 februari (92/23)

Voeding melkvee II

12 en 19 februari 1992 (92/31)

12 en 26 februari 1992 (92/32)

De cursussen zijn volgeboekt, opgave voor de

wachtlijst is mogelijk.

Klinische bacteriologie in de praktijk (/°400,-)

12 en 13 februari 1992 (Gelderland) (92/36)

19 en 20 februari 1992 (Utrecht) (92/37)
Klinische les gezelschapsdieren (f 100,-)

20 februari 1992 (92/33)

Basiscursus praktische tandheelkunde (f 400,-)

22 februari 1992 (92/01)

Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Assistentie bij operaties (f 300,-)

7 maart 1992 (92/45)

Vaccins bij hond en kat (/■210,-)

13 maart 1992 (92/22)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren
(ƒ400,-)

14 maart 1992 (92/06)

16 mei 1992 (92/41)

De cursus 92/06 is volgeboekt
Preventie worminfectie rundvee {f 255,-)

17 maart 1992 (92/27)
Praktische anesthesie paard (ƒ 930,-)
24 en 25 maart 1992 (92/09)

6 en 7 mei 1992 (92/10)

De cursus 92/09 is volgeboekt

Cytologie en tumoren bij gezelschapsdieren

(/•345,-)

24 maart 1992 (92/34)
Elektrochirurgie en cryotherapie (ƒ235,-)
27 maart 1992 (92/39)

Bloedonderzoek bij gezelschapsdieren (ƒ 300,-)

I april 1992(92/38)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de

wachtlijst is mogelijk.

Embryo transplantatie rund (f 3.500,-)

6 t/m 10 april 1992 (92/26)
Sectiebeelden bij de kat (/"240,-)

7 april 1992 (92/35)

Veer- en huidproblemen bij vogels (f 160,-)

II april 1992 (ochtend) (92/24)
De benauwde papegaai (f 175,-)
11 april 1992 (middag) (92/25)
Huisvesting en voedermethoden rund (f 530,-)
28 en 29 april 1992 (92/30)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(f 100,-)

19 mei 1992 (92/42)

IKB pluimveevleesproduktie {f265,-)

20 mei 1992 (92/43)
Verbanden en spalken (f 435,-)
23 mei 1992 (92/08)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/■ 2.500,-)

21, 22 en 23 mei 1992 (92/15)
stafylokokken mastitis rund (f 300,-)
26 mei 1992 (92/20)
Epidemiologie II (/^ 2.950,-)
1 t/m 5 juni 1992 (92/18)
14 t/m 18 september 1992 (92/50)
De cursus 92/18 is volgeboekt

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
vootjaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax: 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; gironummer
van de ABN 1412.

PAÜ-Diergeneeskunde

Cursussen voorjaar i992

-ocr page 125-

Groepspraktijk overwegend kleine huisdieren in het zuid-westen van het land zoekt een

Enthousiaste dierenarts m/v

De werkzaamheden bestaan voornamelijk uit kleine huisdieren. Ervaring is niet direkt vereist.
Sollicitaties, s.v.p. binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van het tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 9/92.

Gevraagd

Dierenarts m/v

voor een gemengde vijfmans-praktijk (rundvee/gezelschapsdieren) in het midden van het land.
Interesse ook in de gezelschapsdieren moet aanwezig zijn.

Sollicitaties s.v.p. binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 11/92.

Te koop aangeboden:

Röntgen- en ontwikkelkamer

Het geheel bestaat uit een röntgen-toestel met wandbuggy (1988), afgewerkte loodwanden, loden deur met
loodglas, automatische ontwikkelaar, rode lamp etc. Vraagprijs ƒ35.000,00 excl. BTW.
B. Elzerman D.C., chiropractor. Willemskade 5, 8011 AC ZWOLLE, tel. 038-227123.

Goed georganiseerde en geoutilleerde, solide

Gezelschapsdierenpractijk

ter overname in Arnhem. Uitstekende regeling voor week-end en avonddienst! Overname woon/practijkpand
mogelijk doch niet noodzakelijk. Brieven onder nummer 7/92 richten aan het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

i

De Nederlandse Organisatie Voor Automatisering van
Dierenartsenpraktijken B.V. (NOVAD), de werkmaatschappij
van de NOVAD-coöperatie en de A.U.V.-coöperatie
roept sollicitanten op voor de functie van

TAKORGANISATIE-DIERENARTS M/V

Deze dierenarts zal belast worden met zgn. ideëel werk ten behoeve van de veterinaire automatisering.
Gevraagd wordt een dierenarts die:

- bekend is met de dierenartsenwereld en alles wat daarmee samenhangt, met name de agrarische sector;

- praktische ervaring heeft met bedrijfsdiergeneeskunde;

- kennis heeft van veterinaire software en geïnteresseerd is in hardware;

- in staat is een gestructureerde visie op de ontwikkeling van de veterinaire automatisering te ontwikkelen;

- een goede uitdrukkingsvaardigheid in woord en geschrift heeft;

- ervaring heeft met automatische gegevensverwerking;

- belangstelling voor epidemiologisch onderzoek heeft.

Nadere informatie kan worden ingewonnen bi drs. J. J. de Veer te Markelo, tel. 05476-2085 en bij drs. H.
Vaarkamp te Cuijk, tel. 08850-94321.

Schriftelijke sollicitaties kunnen binnen 14 dagen na het verschijnen van dit Tijdschrift gericht worden aan
A.U.V, Postbus 94, 5430 AB Cuijk.

-ocr page 126-

Te koop aangeboden:

APOTHEEK INRICHTING

Informatie bij: B. Hendrikx, apotheker, tel. 040-427563

Grote groepspraktijk in het zuiden van het land (Noord-Brabant) zoekt een

Enthousiaste dierenarts m/v

voor algemene werkzaamheden in uitsluitend de grote huisdierenpraktijk. Ervaring in met name de
rundergezondheidszorg strekt tot aanbeveling.

Sollicitaties, s.v.p. binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad, onder nummer 8/92 richten aan het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. _

Groepspraktijk zoekt een

Algemeen dierenarts m/v

met een toegevoegde waarde t.a.v. de gezelschapsdieren en paarden. Toekomstmogelijkheden zijn aanwezig.
Wij zien graag uw schriftelijke reactie tegemoet binnen 2 weken na verschijnen van dit Tijdschrift.

D.A.P. Olst-Wijhe, Beatrixlaan 52a. 8131 AS Wijhe.

Tweemanspraktijk - uitsluitend landbouwhuisdieren - in Twente zoekt een

Dierenarts m/v

Het accent van de werkzaamheden komt te liggen op de varkensgezondheidszorg. In beginsel 4 dagen per week, met
naar rato weekenddienst, later mogelijk uitgroeiend naar full-time.

Achterwacht en ervaring zijn niet strikt noodzakelijk. Sollicitaties binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad richten
aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 10/92.

Gevraagd in onze gemengde 2-manspraktijk

Dierenarts m/v

met brede belangstelling. Wij bieden een part-time baan (60%), later eventueel full-time.
Handgeschreven sollicitaties met c.v. binnen 14 dagen richten aan
Dierenartsenpraktijk Kooken en Sanders, Meemortel 54, 6021 AG BUDEL.

Dierenartsenpraktijk In het oosten van het land zoekt een

Dierenarts m/v

Gezocht wordt naar een collega met:

- ervaring met name op het gebied van begeleiding van varkens- en rundveebedrijven

- goede contactuele eigenschappen

- achterwacht wordt op prijs gesteld

Geboden wordt:

- goede salariëring afhankelijk van ervaring

- prettig werkklimaat

- goede dienstregeling

- modern praktijkgebouw

- ruime vakantie

Bij gebleken geschiktheid reële toekomstmogelijkheden. Sollicitaties inclusief C.V. en referenties s.v.p. binnen
14 dagen na verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 12/92

-ocr page 127-

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association

□ eel 117, aflevering 4, 15 februari 1992

nhoud

□oorspronkelijke artikelen

Een vergelijkend onderzoek naar de in vitro oplosbaarheid en de beschikbaarheid van
magnesium uit verschillende magnesiumbronnen voor bet rund;
J. TK Schonewille,
A. Th. van\'t Klooster en M. van Mosel

Voor de praktijk

Kreupel: een \'vreemd\' corpus alienum; J. P. Vrij enEJ. W. Hermelink

Jaarcongres 1991

Dier(en)arts uit balans?!; J. H. Boon

ACTUA

125

126
126

Interview

Een nieuwe hoogleraar in de pathologie van de bijzondere dieren
en de spontane pathologie van de proefdieren

Berichten en verslagen

FIDIN - Buitengewone Algemene Ledenvergadering
Professional touch for talks on \'blue ear\'

Nieuw perspectief voor bestrijding bacterie Streptococcus suis bij varkens

Van de faculteit

De \'veulenbrigade\' van de vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding

Boekbespreking
Vraag en antwoord

Het hevig persende schaap, wat doen we eraan?; G, Schuyl

Referaten

Congressen/cursussen

Studentenreferaten

Ingezonden

Colibacillose bij pluimvee; A. van den Bogaard en E. Goren
NiEUW(S) van de industrie
Mededelingen VHI

Vergaderingen Codex Comité Vleeshygiëne

Nieuwe medewerker sectie Dierproeven

Nieuwe medewerker sectie Good Laboratory Practice

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

WETENSCHAP

105

109

110

114

115, 116
118
118

119

120

121
121
122
124

124

125

Orale rehydratie bij kalveren:

het enige rehydratiepreparaat met Lactoserum^ voor een natuurlijk herstel.

• isotoon wrölFlSy

• uitgebalanceerde nathum/substraatverhouding IfM

• bevat kalium en bevat bicarbonaat precursors diergeneesmiddelen

-ocr page 128-

Hoofdredactie

Dr. W, Sybesma (vooralter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wenünk
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. E G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F. de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinacher (Glessen, Germany)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof. dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Redacteur-Secretaris

J. C. de Geus

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 ll/lax030-51 17 87).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunle is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. SI 1606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, Utrecht.

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 03462-61304,
&x 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V, Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht
Postbus I403I, 3508 SB UtrechL Telefoon: 030 - 51 01 II, Fax, 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. P Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Secretariaat

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te GiCfel, secretaris

Chef de bureau Marij van Oostrum - Schuurman Hess

Vacaturebank Jacqueline Duerinck

Administrateur S. L. Oostindiën

128
128
129
129
129
129

129

130

Inhqud

(vervolg omslag)
Doorlopende agenda

127, 132

KNMvD

Algemeen

Bezoek aan Staatssecretaris Gabor

Een heuglijk feit!

BTW

Schimmel Virulyprijs voor Wensvoort
Levend -vee en vleeskeuring
Cerberus - Professorenborrel

PAÜ-diergeneeskunde

Personalia

105
109

no

Contents

Original papers

A comparative study of the in vitro solubility and availability of magnesium from different
sources;
J. Th. Schonewille, A. Th. van V Klooster, and M. van Mosel

The veterinary scene

Lame: a \'strange\' foreign body; J. P. Vrij and E. J. W. Hermelink

Annual congress i991

Animal and veterinarian well-being; / H. Boon

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117; 31 -4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schrifteUjke toestemming van de Redactie.

-ocr page 129-

Eén antibioticum

Breed werkingsspectrum
Ceporex.

Effectief tegen Gram-positieve
èn Gram-negatieve bacteriën. Geen
problemen met penicillinase pro-
ducerende stafylokokken en ampi-
cilline-resistente E. coli.

Krachtige en veelzijdige
werking.

Bij bacteriële infecties van
luchtwegen, huid, nier- en urinewe-
gen, maag-darmkanaal en weke
delen bij èlle katten en honden,
groot of klein.

Perfecte absorptie en
penetratie.

Piek-serumspiegels binnen 1 -
2 uur bereikt. Uitstekende verde-
ling over alle weefsels, ook bot-
weefsel.

Veiliglieid voorop bij
Ceporex.

Ceporex kent nauwelijks bij-
werkingen en wordt zeer goed ver-
dragen, zonder maag- of darmpro-
blemen.

Ceporex\'

Antibioticum-op-maat.

Gemakkelijk te doseren door
complete range van Ceporex
presentatievormen:
orale drup-
pels, injectievloeistof en tabletten
van 50 en 250 mg .

Cej^rtx 2S0 m«

53r-

f

Pitman-Mooie

het veelzijdige antibiobcum-op-maat.

Pltman-Moore Nederland B.V. Emrikweg 11, 2031 BT Haarlem. Telefoon 023-31 95 36.

-ocr page 130-

Rehydratie

Lodevil

Een Uitstekende Oplossing

Lodevil, een gebruiksklare injectievloeistof, is een betrouwbaar middel voor het herstel van de
vochtbalans.

Lodevil, de injectievloeistof met een optimale tolerantie, verzekert:

- een snel, duurzaam herstel van het circulerende bloedvolume en de extra- en intra-cellu-
laire electrolytenvoorraad.

- een actieve en langdurige bestrijding van de acidose.

- een versterking van het verzwakte organisme door de toevoeging van glucose.

Een systematisch gebruik van Lodevil is dus gerechtvaardigd in alle gevallen van ernstige
uitdroging en acidose bij het kalf.

LODEVIL : flakon van 1000 ml. SAMENSTELLING : per 100 ml. : watervrije glucose 1,080 g. natriumacetaat 0,408 g, natriumbicarbonaat 0.420 g,
natriumchloride 0,351 g, kaliumchloride 0,045 g, magnesiumchloride 0,020 g, methylparahydroxybenzoaat 0,060 g, propylparahydroxybenzoaat 0,020 g,
water voor injectievloeistoffen ad. 100 ml.\'

INDICATIES : Ernstige uitdroging tengevolge van neonatale diarree, veroorzaakt door virussen, bacteriën en voedingsstoornissen en wanneer
vocfittoevoer oraal niet meer mogelijk is.

DOSERING : 1 tot 2 liter per infusie. De infusies kunnen naar befroeHe worden voortgezet of herhaaU tot de dehydratieverschijnselen verdwenen zijn.
ViïACHTTIJD : Geen. Diergeneesmiddel NL 1986. U.D.D. Bereidingsprocédé I.N.R.A. -Octrooinummer 79.26.395.

diergeneeskundig gebruik, de voorgeschreven dosering niet overschrijden.

Alleenvertegenwoordiging In Holland

vétoquinol

veterinaire handelsmaatschappu b.v

4286 BA Almkerk - Kerkstraat 7-9 - HOLLAND - Telefoon 01834-1782
Banque Nationale de Paris - Crediet en Etfectenbank - K.v.K Waalwijk nr. 3143/79

Een produkt van

-ocr page 131-

Oorspronkelijke artikelen

Een vergelijkend onderzoek naar de in vitro

oplosbaarheid en de beschikbaarheid van
magnesium uit verschillende

magnesiumbronnen voor het rund

A COMPARATIVE STUDY OF THE IN VITRO SOLUBILITY AND AVAILABILITY OF MAGNESIUM FROM DIFFERENT SOURCES

J.Th. Schonewille, A.Th. van\'t Klooster en M. van Moseli
Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:105-8

SAMENVATTING
Om in de magnesium(Mg)-behoefte van rundvee te voorzien
wordt vaak magnesiumoxyde(MgO) aan het rantsoen toege-
voegd Het effect van dit toegevoegde MgO zal niet bevredigend
zijn wanneer het MgO niet in de pens oplost Met drie
verschillende
in vitro oplosbaarheidsmetingen zijn 8 verschil-
lende Mg-bronnen getesu De Mg-bronnen verschilden qua
deeltjesgrootte en herkomst De
in vitro oplosbaarheid van Mg in
de verschillende Mg-bronnen bleek uiteen te lopen van nagenoeg
onoplosbaar (MgO-C) tot goed oplosbaar (MgO-A). In een
dierproef met vier fistelkoeien (4 x 4) bleek dat de
in vitro
oplosbaarheid van drie MgO-bronnen parallelle verschillen in
concentratieverhoging van Mg in pensvloeistof en Mg-uitschei-
ding met de urine gaven. Geconcludeerd wordt dat bij toevoeging
van Mg aan rantsoenen voor rundvee niet alleen de hoeveelheid
toegevoegd Mg de aandacht verdient, maar zeker ook de
oplosbaarheid van het gebruikte MgO.

SUMMARY

Magnesium (Mg) is often added to the feed of cattle to meet the
dietary requirements of this element. Magnesium oxide (MgO) is
usually used However, if the supplemented MgO does not
dissolve in the rumen, it will not be effective. The solubility of
eight preparations of MgO way measured with three different
in
vitro
methods. Particle size and origin varied among the eight
preparations. Solubility
in vitro ranged from hardly soluble
(MgO-C) to highly soluble (MgO-A).
In an experiment with four cows with rumen fistulas (4x4), the
solubility of the MgO preparations
in vitro way found to parallel
their solubility in the rumen and their urinary excretion. It was
concluded that not only the amount of MgO added to the ration is
important but also the solubility of the MgO.

INLEIDING

Zonder aanvulling van het ruwvoerrantsoen met magnesium, is
de Mg-voorziening bij melkvee vaak onvoldoende. Oorzaak
daarvan is de slechte benutting van magnesium door herkauw-
ers. Kemp
et al. (6) vonden bij melkkoeien waar grasrantsoenen
aan werden verstrekt, een gemiddelde schijnbare absorptiecoëf-

Ing. J.Th. Schonewille, prof. dr. A.Th. van \'t Klooster en drs. M. van Mosel, vakgroep
Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren, Faculleil Diergeneeskunde,
Rijksuniversiteit Utrecht.

ficiënt voor voedermagnesium van slechts 17% (7% - 33%). De
Mg-benutting bleek negatief gecorreleerd te zijn met hoge
gehalten aan kalium en ruw eiwit in het gras.
Een onvoldoende Mg-voorziening kan leiden tot een vermin-
derde voeropname (8), nervositeit en uiteindelijk kopziekte
(13). Uit recente waarnemingen (2,7) en nader onderzoek (3)
blijkt tevens dat een onvoldoende Mg-voorziening tijdens de
droogstand de kans op melkziekte doet toenemen.
De hoeveelheid magnesium die per dag extra verstrekt moet
worden is met name afhankelijk van de mate waarin de koe het
verstrekte Mg uit de voormagen absorbeert. Bij rundvee wordt
Mg hoofdzakelijk vanuit de voormagen geabsorbeerd (11). De
absorptie is behalve van de gehalten aan kali en ruw eiwit in het
voer, ook afhankelijk van de concentratie van Mg in de
pensvloeistof (9). Het is daarom van belang dat het voedermag-
nesium in voldoende mate in de pensvloeistof oplost.
Als Mg-bron wordt meestal magnesiumoxide (MgO) gebruikt.
Andere verbindingen zijn moeilijk verwerkbaar (hygrosco-
pisch), komen in het dier onvoldoende beschikbaar (magnesi-
umvoeder-krijt, bijv. Dolokal) of zijn prijstechnisch niet interes-
sant.

In hoeverre magnesium uit een Mg-bron beschikbaar komt voor
het rund, kan afgeleid worden uit de Mg-uitscheiding met de
urine. Voorwaarde is dan wel dat er meer Mg geabsorbeerd
wordt dan het dier nodig heeft voor onderhoud en melkproduk-
tie. Wanneer koeien minder dan 2-2,5 g Mg per dag met de urine
uitscheiden, verkeren de koeien in een negatieve Mg-balans (6).
Uit literatuurgegevens blijkt dat de biologische beschikbaarheid
van Mg in verschillende MgO-bronnen sterk kan variëren en
onder andere afhankelijk is van de geografische herkomst van de
bron (10), de mate van calcinering (14) en de deeltjesgrootte van
de bron (5,15).

Magnesium wordt in dagmijnbouw gewonnen als magnesium-
carbonaat MgCOj, (magnesiet), hoofdzakelijk in Spanje, Grie-
kenland, Turkije en China. Het aan carbonaat gebonden
magnesium komt in de herkauwer nauwelijks beschikbaar. Het
\'ruwe\' produkt behoeft daarom een behandeling waarbij
MgCOj wordt omgezet in MgO. Deze reactie vindt plaats bij
temperaturen boven de 400 °C. In de praktijk worden vrij grote
brokstukken (^10 cm) MgCOj verhit in ovens tot 850-900 °C
(calcinering). Bij deze hoge temperatuur komt kooldioxyde

-ocr page 132-

(CO2) vrij en ontstaat MgO. Na het verhittingsproces worden de
brokstukken verkleind tot korreltjes kleiner dan ca. 2 mm.
De brokstukken MgCOj worden niet gelijkmatig verhit zodat
een deel van het magnesium als Mg-carlx)naat gebonden zal
blijven. Dit geldt vanzelfsprekend ook bij onvoldoende verhit-
ting. Door het gloeiverlies te bepalen, kan een indruk verkregen
worden van de hoeveelheid aanwezig carbonaat; hoe hoger het
gloeiveriies van een bepaald product, hoe hoger de MgC03-
concentratie. De praktijkervaring leert, dat 4-6 % gloeiverlies de
voorkeur heeft. Minder dan 3% gloeiveriies is voor gebrande
produkten niet gewenst; dit wijst namelijk op te hoge verhitting.
Om de oplosbaarheid van MgO te screenen zijn inmiddels
uiteenlopende laboratoriumtesten in gebruik. Het leek gewenst
de uitkomsten van de verschillende methoden te vergelijken.
Drie verschillende testen zijn door ons vergeleken waarbij een 8-
tal Mg-bronnen zijn gebruikt. Tevens is onderzocht in hoeverre
de
in vitro testen de biologische beschikbaarheid van Mg uit
MgO juist voorspellen. Daartoe is een dierproef uitgevoerd met
drie MgO-bronnen met uiteenlopende
in vitro oplosbaarheden.

MATERIAAL EN METHODEN
In vitro onderzoek

1. Acetaatmethode

Bij het uitvoeren van een test volgens de acetaatmethode, een
pH-stat titratie (12), wordt een hoeveelheid MgO, met daarin
75,9 mg Mg, bij 39 °C gesuspendeerd in 350 ml bufferoplossing
(K2HPO4/KH2PO4). Door toevoeging van azijnzuur (0,2 M)
middels een automatische buret (Radiometer, ABU 11), wordt
de pH-stijging door het in oplossing gaan van MgO teniet
gedaan. Hierdoor blijft de pH van de oplossing dicht bij de van
tevoren ingestelde waarde (pH=6,5). Een recorder (Radiome-
ter, Titrigraph SBR 3) registreert continue de hoeveelheid
getitreerd azijnzuur. Na een meetperiode van 1,5 uur wordt een
monster genomen en gefiltreerd. Van het fikraat wordt de Mg-
concentratie middels atomaire absorptie bepaald.

2 Citraatmethode

Bij de zogenaamde citraatmethode wordt 100 mg MgO opgelost
in 100 ml oplosmiddel. Dit oplosmiddel is een 2%-citroenzuur-
oplossing waarvan de pH vooraf met behulp van ammonia op 7
is gebracht. Na 15, 30 en 60 minuten incuberen in een
schudwaterbad bij 37 °C wordt een monster genomen, gefil-
treerd en in het fikraat wordt met behulp van atomaire absorptie
het Mg gehalte bepaald.

Bij de twee bovengenoemde methoden wordt de oplosbaarheid
als volgt berekend:

Mg in oplossing (mg)

oplosbaarheid (%) = - x 100

ingewogen MgO-bron x
Mg-gehake MgO-bron
(mg)

3. Lactaatmethode

Aan 1 gram MgO wordt 50 ml aqua-dest toegevoegd en met
behulp van een magneetroerder wordt deze oplossing gesuspen-
deerd. Nadat de pH stabiel geworden is wordt 0.25 ml 10%-
melkzuur toegevoegd en de tijd gemeten die de oplossing nodig
heeft om een pH-waarde van 6.2 te bereiken. Daarna wordt
opnieuw 0.25 ml 10%-melkzuur toegevoegd en de tijd gemeten
tot het moment dat de pH weer 6.2 wordt. Deze procedure
wordt bij dezelfde suspensie tot drie keer herhaald. Als
parameter voor de oplosbaarheid van het MgO wordt de som
van de tijd van de drie herhalingen gehanteerd.

In vivo onderzoek

In een proef met vier pensfistelkoeien, twee paar eeneiige
tweelingen (MRIJ en HF/FH) werden drie verschillende MgO-
bronnen vergeleken ten opzichte van een controle. De dieren
werden toegewezen aan één van de vier proefbehandelingen.
Die proefbehandelingen bestonden uit het voeren van een
basisrantsoen zonder toevoeging (controle) en het basisrantsoen
plus 24 g Mg uit één van de drie verschillende MgO-bronnen, A,
B en C (tabel 1). Het model van de proefopzet was volgens een
latijns vierkant (4 x 4). Na een voorperiode van twee weken
volgden vier experimentele perioden van elk twee weken.
Het basisrantsoen bestond uit 11 kg hooi plus 4 kg krachtvoer
(MRIJ) of 7 kg krachtvoer (HF/FH) en bevatte respectievelijk
20,4 g en 27,1 g Mg. Het verschil in krachtvoergift is het gevolg
van verschil in melkproductie. Het MRIJ-paar produceerde
namelijk ± 11 kg melk per dag en het HF/FH-paar ± 16 kg
melk. Aan het krachtvoer was geen magnesium toegevoegd. Het
hooi en krachtvoer werden individueel verstrekt om 07.00 en
19.00 uur, de MgO-bron telkens een uur later (resp. 08.00 en
20.00 uur) via de pensfistel. Het rantsoen (en de MgO) werd in
twee gelijke delen verstrekt.

Gedurende de gehele proef werden elke dag de voerresten
verzameld om 06.30 uur.

De 6e dag van elke experimentele periode kregen de koeien een
tuig met urinaal opgelegd. Vanaf de 8e dag tot en met de 14e dag
werden urine- en bloedmonsters verzameld.
s\'Morgens om 07.30 uur werd uit de verzamelde 24-uurs urine
een monster van 10 ml genomen, aangezuurd met 1 ml HCl (6
N) en ingevroren (-18 °C) tot het tijdstip van de Mg-bepaling.
De bloedmonsters werden voor het voeren (06.45 uur) geno-
men via de vena jugularis met behulp van vacuümbuizen
(Venoject ®) met als anticoagulant Natriumheparine. Na de
monstemame werd het bloedmonster gecentrifugeerd (3000
rpm, 10 min.). Vervolgens werd het plasma ingevroren (-18°C)
tot het moment van bepaling van het Mg-gehake.
De laatste twee dagen van elke experimentele periode werden
pensvochtmonsters genomen van alle vier koeien. Het eerste
monster werd genomen om 06.45 uur, de volgende monsters
een kwartier vóór en een kwartier na het tijdstip van Mg-
verstrekking en daarna met tussenpozen van 1 uur. Het laatste
pensvochtmonster werd genomen om 18.45 uur. Na de mon-
stemame werden de pensvochtmonsters gecentrifugeerd (18000
g, 20 min.) en het supematant ingevroren (-18 °C) tot het tijdstip
van bepalen van het Mg-gehake.

De bepaling van de Mg-gehalten in voer-, pens-, plasma- en
urinemonsters werd uitgevoerd middels atomaire absorptie.
De data zijn geanalyseerd middels een variantieanalyse met
behulp van het pakket Genstat 5.0, release 1.2. Verschillen
tussen behandelingen zijn getoetst met de Student\'s-/-test.

RESULTATEN

In vitro onderzoek

Van acht verschillende Mg-bronnen is de oplosbaarheid geme-
ten met de drie hiervoor beschreven testen (tabel 1). Uit de tabel
blijkt dat volgens de citraatmethode het Mg in vijf van de acht
Mg-bronnen voor 92% of meer oplosbaar was. De andere twee
methoden geven voor deze vijf bronnen cijfers die meer variëren
én vaak minder hoog zijn. In alle drie laboratoriumtesten bleek
het Mg in bron V het slechtst oplosbaar te zijn en in bron A
steeds goed. Terwijl bron I en II met de lactaat- en citraatme-
thode als goede Mg-bronnen werden aangemerkt, zijn die
bronnen volgens de acetaatmethode maar matig. Vergeleken
met de acetaatmethode gaf de citraatmethode vaak hogere
oplosbaarheden van Mg in de diverse Mg-bronnen.

-ocr page 133-

Tabel 1. Het Mg-gehaltevan8 Mg-bronnen ende in wtrooplosbaarheid van
het Mg, gemeten met de lactaat-, citraat- of acetaatnnethode (zie voor
beschrijving van de methoden onder Materiaal en Methoden).

Code
HgO-Dron

Mg

gloei-
veriies

lactaat\'

citraat^

acetaat\' 1

(%)

(%)

(s)

{%)

{%)

I

44

3.8

<10

97

52

II

41

6.7

10

92

57

III

48

9.4

35

97

70

IV

51

10.0

294

77

58

V

57

0.43\'

>600

13

11

A

60

2.0"

25

94

97

B

52

4.3

41

93

74

C

46

17.7

333

48

18

Als parameter voor de oplosbaarheid van de Mg-bron, wordt bij de
lactaatmethode de tijd (uitgedrukt in seconden) gehanteerd. Hoe minder
tijd nodig, des te hoger de oplosbaarheid van de Mg-bron.
% opgelost Mg na 60 minuten.
°lo opgelost Mg na 90 minuten.
Niet gebrand produkt.

In vivo onderzoek

Mg-concentratie in pensvloeistof (mMol/l).
Figuur 1 geeft het verloop gedurende de dag, van de Mg-
concentratie van pensvocht van het HF/FH-paar na voeren van
het basisrantsoen zonder extra Mg en na verstrekken van MgO-
A, MgO-B en MgO
-C. De gemiddelde Mg-concentraties in het
pensvocht van de twee meetdagen zijn weerg^even.

19.00

—♦ To ▼

15.00 17.00

Tlid (uur)

- - blanco -•- MgO-A MgO-B MgO-C

Figuur 1. Mg-gehalte in pensvloeistof (mMol/l) op verschillende tijdstippen
gedurende de dag na voeren van het basisrantsoen en na voeren van het
basisrantsoen plus Mg(D-A, MgO-B en Mg(D-C.

Alle drie MgO\'s verhoogden de Mg-concentratie in het pens-
vocht ten opzichte van het basisrantsoen, maar de mate van
verhoging verschilde voor de drie MgO\'s. De verhoging onder
invloed van de bronnen A en B waren significant, respectievelijk
p<.01 en p<.05. De verhoging onder invloed van bron
C was
niet significant. MgO-A-verstrekking verhoogde de Mg-concen-
tratie meer dan verstrekking van MgO-B. Deze verhoging was
echter niet significant.

Bij het MRIJ-paar was het verloop van de Mg-concentratie in
het pensvocht bij alle vier behandelingen overeenkomstig het
verloop van de Mg-concentratie bij het HF/FH-paar. Omdat de
uitkomsten een grotere spreiding vertoonden dan bij het HF/
FH-paar waren de verschillen tussen de behandelingen niet
significant.

Mg-uitscheiding met de urine (g/dag).

Figuur 2 geeft de Mg-uitscheiding met de urine weer in g per

dag; de uitscheiding is per koppel eeneiige tweeling gemiddeld.

WETENSCHAP

8
7
6

I .

i ^

I

.1 3
2
1
O

Figuur 2. De Mg-uitscheiding met de urine (g/dag) van het MRIJ-paar en
van het HF/FH-paar na voeren van het basisrantsoen en na voeren van het
basisrantsoen plus MgO-A, MgO-B en Mg(D-C. De standaardafvi/ijkingen zijn
aangeduid met de verticale lijnen.

Uit figuur 2 blijkt dat het MRIJ-paar bij alle vier behandelingen
minder dan 2,5 g Mg/dag uitscheidde. Hoewel MgO-verstrek-
king aan het MRIJ-paar de Mg-uitscheiding met de urine iets
verhoogde waren de verschillen tussen de drie MgO-bronnen
klein. Toch was het verschil in Mg-uitscheiding met de urine na
verstrekking van MgO-A significant hoger (p<.05) dan op het
basisrantsoen zonder extra Mg.

Het HF/FH-paar scheidde op het basisrantsoen gemiddeld 2,85
± 0,73 g Mg per dag uit. De hoeveelheid Mg die gedurende de
meetdagen werd uitgescheiden was het hoogst wanneer MgO-A
werd verstrekt (6,42 ± 0,47 g Mg per dag) en deze Mg-
uitscheiding was significant hoger dan de Mg-uitscheiding op
het basisrantsoen (P<.05). MgO
-C verhoogde de Mg-uitschei-
ding met de urine heel weinig en niet significant verschillend van
het basisrantsoen, terwijl MgO-B een tussenpositie innam.

Mg-concentratie in plasma (mMol/l).
In figuur 3 wordt de Mg-concentratie in het plasma (mMol/l)
weergegeven; de Mg-concentratie is per koppel eeneiige tweel-
ing gemiddeld.

Uit de figuur blijkt dat de Mg-concentratie in het plasma bij het
MRIJ-paar bij alle vier behandelingen lager was dan de Mg-
concentratie in het plasma van het HF/FH-paar. Bij het MRIJ-
paar was de Mg-concentratie in het plasma op het basisrantsoen

1.20

1.10

1

1.00

î

\\

0.90

0.80

S.

0.70

0.60

Figuur 3. De Mg-concentratie in het plasma (mMol/l) van het MRIJ-paar en
van het HF/FH-paar na voeren van het basisrantsoen en na voeren van het
basisrantsoen plus Mg(D-A, MgO-B en MgO-C. De standaardafwijkingen zijn
aangeduid met de verticale lijnen.

-ocr page 134-

0,78 ± 0,08 mMol/1 en op de rantsoenen met MgO-verstrek-
king ± 0,82 mMol/1. Deze verschillen zijn niet significant. De
Mg-concentraties in het plasma liggen bij dit paar op alle vier
rantsoenen aan de ondergrens van normaal (13). Dit duidt op
een marginale Mg-voorziening.

Bij het HF/FH-paar was de Mg-concentratie in het plasma
tijdens verstrekking van het basisrantsoen 0,94 ± 0,05 mMol/1
en op de rantsoenen met MgO hoger dan 1,00 mMol/1. Ook
deze verschillen waren niet significant.

DISCUSSIE

Van de drie methoden ter bepaling van de in vitro oplosbaarheid
van Mg-bronnen, bleek de citraatmethode het minst discrimine-
rend. In tegenstelling tot de acetaat- en lactaatmethode gaf de
citraatmethode geen verschil aan tussen MgO-A en MgO-B. In
de dierproef echter, gaf MgO-A hogere Mg-concentraties in de
pens dan MgO-B. Ook de Mg-uitscheiding met de urine was bij
MgO-A hoger dan bij MgO-B. Wanneer bij de citraatmethode
echter een incubatietijd gebruikt werd van 15 minuten (in plaats
van 60 minuten), vertoonden de oplosbaarheidspercentages een
betere overeenkomst met zowel de acetaat-/lactaatmethode als
de resultaten van de dierproef.

Om de biologische beschikbaarheid van een Mg-bron met een
in vitro test betrouwbaar te voorspellen, lijkt het geboden een zo
goed mogelijke nabootsing van de situatie in de pens te
realiseren. Met name het pH-traject en de sterkte van de
gebruikte zuren zijn van belang. Van de drie gekozen
in vitro
testen beantwoordt de acetaatmethode hieraan het best.

Tussen de MgO-bronnen A, B en C bestond een aanzienlijk
verschil in deeltjesgrootte. Deze variëerde van fijn poederachtig
(MgO-A) tot hard grof (MgO-C). Ten aanzien van de deeltjes-
grootte kan gesteld worden dat de oplosbaarheid van de MgO-
bron in het algemeen toeneemt, naarmate het product fijner is
(5,15). In de praktijk zullen de meeste magnesiumbronnen voor
rundveevoeders een deeltjesgrootte van 0,5-2 mm hebben. Te
fijne producten zijn technologisch minder geschikt in verband
met stuiven. Het gloeiverlies van MgO-C bedroeg ± 17,5%
(tabel 1), hetgeen wijst op een minder goed veriopen van het
calcineringsproces. Bij een dergelijk hoog gloeiverlies is er nog
teveel MgC03 niet gecalcineerd.

Voor rundveevoeders wordt nog regelmatig magnesiumvoeder-
krijt toegepast als magnesiumbron. Magnesiumvoederkrijt is
een ongebrand product, een mengsel van magnesiumcarbonaat
en calciumcarbonaat. Afgezien van het feit dat het Mg-gehalte in
dit product laag is, is het Mg gebonden aan carbonaat en dus
nauwelijks beschikbaar voor het rund (I). Gebruik van een
dergelijk product moet worden ontraden. De reden dat een
dergelijk product toch gebruikt wordt is een prijstechnische.

Er bestaat op dit moment een tendens naar afname in het
gebruik van de hoeveelheid krachtvoer, in verband met de
gemiddeld hoge kwaliteit van het gewonnen ruwvoer. Tevens
zijn de ruweiwit- en kaligehalten van het ruwvoer, met name
gras en grassilage, toegenomen. Hieruit volgt dat de Mg-
voorziening van melkvee thans het hele jaar door in gevaar is.
Om Mg-tekorten te voorkomen, respectievelijk op te heffen
dient men te zorgen voor een voldoende aanvulling van het
rantsoen (4). Behalve de hoeveelheid Mg verdient ook de
oplosbaarheid van het Mg in de gebruikte Mg-bronnen de
nodige aandacht. Het is aan te bevelen om alleen Mg-bronnen te
gebruiken waarvan de
in vitro oplosbaarheid is gemeten,
uitgevoerd met een methode die de beschikbaarheid van het Mg
betrouwbaar voorspelt.

DANKWOORD

Hierbij willen de auteurs Dr. A.E. van de Braak en Dhr. J Meijer bedanken voor

hun bijdrage over de winning en fabricage van magnesiumoxide en J. van der

Kuilen en H.S. Wouterse voor hun bijdrage aan het werk in het laboratorium.

LITERATUUR

1. Ammerman CB, Chicco CF, Logging PE, and Arrington LR. Availability
of different inorganic salts of magnesium to sheep. J Anim Sei 1972; 34( 1):
122-6.

2. Barber PAM, Wright CL, and MacLennan W. Hypomagnesaemia in
periparturient dairy cows. Vet Ree 1983; 112: 35-6.

3. Braak AE van de, Klooster ATh van\'t, and Malestein A. The influence of a
deficient supply of magnesium during the dry period on the rate of calcium
mobolisation by dairy cows at parturation. Res Vet Sei 1987; 42: 101-8.

4. Commissie onderzoek minerale voeding. Handleiding mineralenonderzoek
bij rundvee in de praktijk, 4= druk. \'s-Gravenhage: Nationale raad voor
landbouwkundig onderzoek, 1990: 30-2.

5. Jesse BW, Thomas JW, and Emery RS. Availability of magnesium oxide
particles of differing sizes and surfaces. J Dairy Sei 1981; 64: 197-205.

6. Kemp A, Deijs WB, Hemkes OJ, and van Es JH. Hypomagnesaemia in
milking cows: intake and utilization of magnesium from herbage by
lactating cows. Neth J Agr Sei 1961; 9: 134-9.

7. Leengoed LAMG van. Het voorkomen van hypomagnesemie bij droog-
staande koeien. Tijdschr Diergeneeskd 1979; 104: 431-3.

8. Malestein A. Heeft de magnesiumvoorziening invloed op de voeropname
bij herkauwers? Tijdschr Diergeneeskd 1983; 108: 250-3.

9. Martens H. In vivo Untersuchungen über die Absorption von Magnesium
aus dem Pansen von Schafen. Eine Abschätzung der maximalen Absorp-
tionskapazität des Pansens. Berl Münch Tierärztl Wschr 1979; 92: 152.

10. Ravenswaay van RO, Henry PR, Ammerman CB, and Litell RC.
Comparison of methods to determine relative bioavailability of magnesium
oxides for ruminants. J Dairy Sei 1989; 72: 2968-80.

11. Rogers PAM and Klooster ATh van\'t. Observations on digestion and
absorption of food along the gastrointestinal tract of fistulated cows.3. The
fate of Na, K, Ca, Mg and P in the digesta. Meded LandbHogesch
Wageningen 1969; 69-11: 26-39.

12. Schaefer DM, Wheeler U, Noller CH, Keyser RB, and White JL.
Neutralization of acid in the rumen by magnesium oxide and magnesium
carbonate. J Dairy Sei 1982; 65: 733.

13. Sjollema B. On the nature and therapy of grass staggers. Vet Ree 1930; 10:
425-30.

14. Wilson CL and Ritchie NS. The availability of calcined magnesites to
ruminants. J Sei Food and Agriculture 1981; 32: 993-4.

15. Xin Z, Tucker WB, and Hemke RW. Effect of reactivity rate and particle
size of magnesium availability, acid-base balance, mineral metabolism and
milking performance of dairy cows. J Dairy Sei 1989; 72: 469.

Aanvaard op 6 september 1991.

-ocr page 135-

VüüR DE PRAKTIJK

Kreupel een vreemd\' corpus alienum

LAME: A \'STRANGE\' FOREIGN BODY

J. P. Vrij en E. J. W. Hermelini<i

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:109

SAMENVATTING
Na een vechtpartij tussen twee Pyrenese Berghonden bleek de
hierop volgende kreupelheid bij één van de honden veroorzaakt
te worden door een achtergebleven afgebroken hoektandpunt

SUMMARY

After a fight between two Pyrenean Mountain Dogs, the
resulting lameness in one of the dogs was found to be due to a
remaining point of canine tooth.

Op 26 september 1990 werden wij telefonisch benaderd door de
eigenaresse van twee Pyrenese Berghonden. Eén van haar
honden was sinds 3 weken intermitterend kreupel aan de rechter
achterpoot.

Bij klinisch onderzoek op 27 september 1990 bleek er een
fluctuerende verdikking te bestaan aan de mediale zijde van de
rechter tarsus (foto 1).

Besloten werd om onder sedatie (acetadon AUV im) een punctie
te doen van de verdikking en röntgenopnamen te maken.
Bij het röntgenologisch onderzoek viel allereerst op, dat de
rechter fibula distaal gefractureerd was. Eveneens was er een
duidelijk \'botfragment\' waarneembaar ten hoogte van de
calcaneus en tibia (foto 2 en 3).

Bij nadere bestudering van het \'fragment\' bleek dit niet te passen
bij de aanwezige fibulafi-actuur en tevens bleek het tarsaalge-
wricht röntgenologisch normaal.

Uit een aanvullende anamnese bleek, dat haar honden drie
weken geleden een vechtpartij hadden gehad, waarbij de patiënt
gebeten was nabij de rechter tarsus.

De conclusie luidde volgens ons dan ook, dat hier sprake was
van een corpus alienum en wel de punt van de hoektand.
Collega dr. W. Th. C. Wolvekamp (veterinair radioloog
Faculteit Diergeneeskunde Utrecht), die eveneens de foto\'s
beoordeeld heeft, kwam tot eenzelfde conclusie. Het bleek
inderdaad, dat de andere hond van cliënte een stukje hoektand
miste.

Bacteriologisch onderzoek van het punctaat gaf als resultaat:
aëroob en anaëroob negatief. Besloten werd om het corpus
alienum te verwijderen.

Op 1 oktober 1990 hebben we, na sedatie, onder epiduraal
anesthesie, het stukje hoektand verwijderd.
De postoperatieve fase verliep zonder complicatie.

Aanvaard op 6 maart 1991.

\' J. P. Vrij en E. J, M. Hermelink, Gezelschapsdierenartsen, Gemzenstraat 11,
7315 EL Apeldoorn.

-ocr page 136-

Jaarcongres 1991

D|ER(EN)ARTS UIT BALANS?!^

Animal and veterinarian well-being
J. H. Boons

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 110-3

SAMENVATTING
Dierenartsen kunnen invloed uitoefenen op de manier waarop
mensen dieren houden De manier van houden kan echter dieren
zodanig uit het evenwicht brengen dat hun gezondheid wordt
geschaad. Dierenartsen zijn daar mede verantwoordelijk voor.
Zij kunnen daardoor met zichzelf in conflict komen Dit kan
gevolgen hebben voor de beroeps(on)geschiktheid van de
dierenarts.

SUMMARY

Veterinarians can influence how animals are kept, and the way
animals are kept can influence animal health and well-being.
Veterinarians may come into conflict with themselves as this is
also partly their responsibility. This conflict might have conse-
quences for the aptitude of the individual to be a veterinarian

INLEIDING

Hoewel de laatste jaren, met uitzondering van de varkens, de
omvang van de veestapel zich lijkt te stabiliseren, heeft de
afname van het aantal bedrijven met respectievelijk runderen,
varkens en kippen er toe geleid dat het aantal dieren per bedrijf
sinds de jaren 70 flink is toegenomen. Dit heeft consequenties
voor de manier waarop de dieren gehouden worden.
Het optimaliseren van de veehouderij was aanvankelijk syno-
niem met maximalisering. Dit ging gepaard met voor de dieren
onaangename, routinematig uitgevoerde, ingrepen zoals staart-
couperen en tandjes-knippen bij biggen, onthoornen van
runderen en snavel-kappen bij hennen. Ook een bepaalde
mortaliteit, gerelateerd aan specifieke houderijsystemen, werd
als vanzelfsprekend beschouwd. Bij als gezelschap gehouden
dieren worden eveneens mutilerende ingrepen uitgevoerd.
Kennelijk moet het ene gezelschap letterlijk aan het andere
worden aangepast. Aanvankelijk leek het erop dat dierenartsen
zich de eerder vermelde misstanden niet realiseerden, immers de
dieren produceerden goed. Zo steeg de melkproduktie gedu-
rende het tijdvak 1970-1990 van 4500 kg tot 7000 kg/koe en
werd de periode waarbinnen dieren bij een gelijk blijvend
eindgewicht slachtrijp waren aanzienlijk bekort.

1 Voordracht gehouden op 11 oktober 1991, ter gelegenheid van het Jaarcongres 1991
tevens 138e Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde te Berg en Dal. Congresthema: \'Dier(en)arts.....uit balans?

2 Dr. J. H. Boon, universiuir hoofddocent Landbouwuniversiteit Wageningen.

Ogenschijnlijk leek het heil van het dier niet geschaad, zodat
geproduceerd kon worden tot heil van de mens. Echter in de
maatschappij begon men zich te verzetten tegen de \'bio-
industrie\'. Werd dit aanvankelijk gedaan op grond van een
antropomorfe gedachtengang, allengs werden resultaten van
verantwoord wetenschappelijk onderzoek als bewijsvoering
gebruikt om aan te tonen dat het dierlijk welzijn geschaad zou
zijn door de algemeen gebruikte, en aanvaarde houderijmetho-
den. In het midden van de zeventiger jaren is echter een
kentering gekomen in de veterinaire benaderingswijze van het
houderijprobleem in de zeer intensief geworden veehouderij.
Eind 1974 werd een symposium gewijd aan de ethiek in de
diergeneeskunde. Diverse sprekers hebben toen al kritische
geluiden laten horen met betrekking tot het omgaan met dieren
(1). Verscheidene sprekers op jaarcongressen (16, 18) waar-
schuwden eveneens voor de ongewenste ontwikkelingen in
dezen. In het volgende decennium waren artikelen in dit
tijdschrift (8,15,21) erde bewijzen van dat ook bij dierenartsen
het besef door ging dringen dat niet alles mocht wat technisch
kon. De mening begon post te vatten dat mensen die als bewaker
van de gezondheid van dieren beschouwd mochten worden niet
behulpzaam konden zijn bij het de dieren onmogelijk maken
een dierwaardig leven te leiden.

DIER UIT BALANS
De huidige dierhouderijmethode, met grote diereenheden per
bedrijf, beïnvloeden het welzijn van de dieren in negatieve zin
(24). Door de manier van houden verkeren veel dieren in een
chronische stress-situatie. Hierdoor wordt de gevoeligheid voor
bijvoorbeeld infecties groter en nemen gezondheidsstoornissen
toe.

WARMTEPROD. (kj/kg"°")

900n

650

800

□e voordrachten die tijdens het wetenschappelijk pro-
gramma van het afgelopen Jaarcongres 1991 op 11
oktober te Berg en Dal werden gehouden, zullen verdeeld
over deze en over de komende afleveringen van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde worden gepubliceerd.

750

10

TIJD P.l. (DAGEN)

Fig 1. Warmtepoduktie van met Actinobacillus pleuropneumoniae geïnfec-
•■eerde varkens na blootstelling aan tocht.

12

-ocr page 137-

Eén en ander is duidelijk gebleken uit diverse onderzoeken.
Verhagen (19) onderzocht de invloed van tocht, op met
Actinobacillus pleuropneumoniae experimenteel geïnfecteerde
biggen. Uit de resultaten bleek dat onder invloed van tocht een
grotere mortaliteit en morbiditeit ten gevolge van een
Actinoba-
cillus pleuropneumoniae-inkcüe
ontstond. Het minder goede
stalklimaat zorgde er namelijk voor dat de onderhoudsbehoefte
van de dieren zodanig steeg dat de onderste kritieke temperatuur
van de biggen met 2,8° C steeg. Dit ging gepaard met een
verhoging van de warmteproduktie van de dieren (fig. 1) terwijl
tegelijkertijd de lichaamstemperatuur daalde. Dit alles resul-
teerde in een grotere gevoeligheid voor de infectie
met Actinoba-
cillus pleuropneumoniae.

Niet alleen door minder optimale huisvesting maar ook op
andere manieren kan de \'gezondheidsbalans\' van dieren worden
verstoord. Zo probeert men regelmatig produktieverliezen,
welke gerelateerd zijn aan de verminderde voederopname en
een verhoging van de onderhoudsbehoefte (20), te voorkomen
door dieren niet of nauwelijks bloot te stellen aan verscheidene,
endemisch voorkomende, infecties. Dat dit averechts kan
werken moge blijken uit de volgende voorbeelden. Tien groepen
kalveren werden in een weideperiode volgend op een experi-
mentele respectievelijk zware, matige en lichte infectie met
Dictyocaulus viviparus blootgesteld aan een natuurlijke infectie
met
Dictyocaulus viviparus. Aan het eind van de weideperiode
bleken de pinken welke als kalf een lichte, respectievelijk een
zware experimentele infectie hadden doorgemaakt een sterk
verminderde groei te vertonen in vergelijking met de pinken
welke als kalf aan een matige infectie waren blootgesteld. Er
bleek sprake van een optimale primaire infectie (fig. 2)(4). Een
zelfde effect vond Ploeger (14) bij zijn onderzoek naar de

I 100

^ Gemiddelde groei/dag <g)

900-

700-

500-

300

123456789

Oplopend infectie-niveau

Fig 2. Gemiddelde groei/dag/kalf (n=3) gedurende de weideperiode vol-
gend op een experimentele infectie met resp. O tot 2500 infectieuze larven
van
Dictyocaulus viviparus.

effecten van nematodeninfecties op de productiviteit van
juveniele en adulte runderen welke gehouden werden op
melkveehouderijbedrijven. Pinken die als kalf een ernstige
Ostertagia ostertagi-mfecüt doormaakten groeiden bij een
zelfde infectieniveau beter dan pinken, die als kalf een lichte
infectie met de maagworm hadden doorgemaakt (fig. 3).
Dieren kunnen onder praktijkomstandigheden dus ook te
weinig blootgesteld worden aan pathogenen. Men zal moeten
streven naar een goede balans tussen (het weerstandsvermogen
van het) dier en (pathogeniteit van de) ziekteverwekkers. Deze
balans is, zeker met de huidige dierhouderijmethoden, zeer
fragiel. Om deze balans in het voordeel van het dier te laten
doorslaan wordt er gebruik gemaakt van medicijnen.
Aan de hand van cijfers gepubliceerd in een rapport van de
Rabobank Nederland kan worden berekend dat in 1988 de

omzet aan medicijnen door de Nederlandse dierenartsen ±
ƒ 400 miljoen is geweest. Gebruik van medicijnen is niet altijd
zonder gevaar. Medicamenteuze behandeling van dieren heeft,
naast de beoogde vernietiging van dierpathogenen, ook nog
andere effecten.

Sommige antimicrobiële middelen hebben immuunsuppres-
sieve eigenschappen (9). Een bekend voorbeeld hiervan is
Oxytetracycline. Dit geneesmiddel wordt veel gebruikt in de
visteelt. Dit is een jonge, zich-mondiaal snel ontwikkel(en)de tak
aan de intensieve \'dierhouderijboom\'. Bij toepassing van medi-
cijnen in de visteelt bestaat, naast de negatieve invloed op de
weerstand van de vis, echter nog een groot gevaar. Bij vissen is
nog (te) weinig bekend omtrent de Éarmacokinetiek van de
gebruikte middelen. De kennis van de geneesmiddelen welke in
de traditionele dierhouderij worden gebruikt is niet automatisch
toepasbaar in de visteelt. Van der Heijden (17) vond bij aal
welke oraal met flumequine was behandeld een eliminatiehalf-
waardetijd van 400 uur. Dit is veel langer dan bij warmbloedi-
gen. Tevens werden er grote verschillen tussen vissoorten
vastgesteld (fig.4). Deze onvolledige kennis leidt er toe dat er bij
vissen regelmatig te lang of te kort, en/of onder/overgedoseerd
wordt. Bij overdosering kan het milieu onnodig zwaar belast
worden. Immers, een groot deel van de medicijnen komt in het
oppervlaktewater terecht Van der Heijden vond bij het hiervoor
vermelde onderzoek 85% van flumequine onveranderd terug in
het water waarin de behandelde aal zich bevond (5). Dat dit

ICOOO-

GEN/1. PLASMA CONC. (ng/ml)

- * AAL n=5

- • MEERVAL n=5
O KARPER n=5

O 200 400 600 800 1000 1200

TIJD (h)

Fig 4. Flumequine in plasma van 3 vissoorten na een orale dosis van 18 mg/
kg Ig. t=25° C.

-ocr page 138-

laatste consequenties kan hebben voor andere (micro)organis-
men, laat zich gemakkelijk raden. Eveneens kunnen, bij
ondeskundig gebruik van medicijnen in de visteelt, consumen-
ten (vis)produkten krijgen welke niet voldoen aan eisen die aan
vlees(produkten), afkomstig van warmbloedige dieren, wel
worden gesteld. Te meer daar er van een letterlijk geregelde
keuring van vis nog steeds geen sprake is.

DIERENARTS UIT BALANS
Ook de dierenarts wordt geplaagd door stress. Deze stress wordt
bij praktici veroorzaakt door (a) de neiging tot perfectioneren,
welke neiging gefrustreerd wordt door de dagelijkse gang van
zaken, (b) het samenwerken met collega\'s, (bijna 50% van de
praktici werkt in een groepspraktijk), hetwelk voor veel
dierenartsen een (in)spannende zaak is, (c) het niet nakomen
van afspraken door cliënten, analoog aan hetgeen bij tandartsen
is beschreven (6), (d) regels van de overheid, welke niet altijd
even gemakkelijk zijn te interpreteren.
Bij andere categorieën dierenartsen kan stress ontstaan door (a)
steeds wisselende voorschriften en veranderende organisatievor-
men (overheid), (b) de noodzaak tot de jaarlijkse stijging van
omzet en winst (bedrijfeleven), terwijl de dierenartsen welke
werkzaam zijn bij wetenschappelijke instellingen (c) onder druk
gezet worden om toch maar vooral veel in dubbel refereed
Engelstalige tijdschriften met \'een hoge ranking\' te publiceren.
Dat door dit alles de relatie met de partner, nageslacht en
vrienden op de tocht kan komen te staan, met opnieuw stress als
gevolg, lijkt logisch.

Toch zijn degenen die werkzaam zijn in het vrije beroep zich niet
altijd bewust van de stress waaronder ze werken. Zo kwam bij
tandartsen aan het licht dat juist zij, die te kennen gaven het
behandelen van moeilijke patiënten niet als stressend te ervaren,
leden aan een te hoge bloeddruk (7). Hoge bloeddruk kan
worden veroorzaakt door chronische stress. Voor dierenartsen
in het algemeen geldt dat er een spanningsveld bestaat tussen de
opleiding en de praktijk. Opgeleid tot academicus dient hij/zij
vaak werkzaamheden te verrichten welke even goed, of
misschien zelfs beter, door een lager opgeleide kunnen worden
verricht. In dit licht bezien is de paraveterinair een welkome
hulpkracht. Eveneens is het een feit dat, ook al is er de laatste
jaren sprake van een verbetering in dezen, gedurende de
opleiding tot dierenarts relatief (te?) veel nadruk ligt op paarden
terwijl in de dagelijkse praktijk bij het overgrote deel van de
praktici paarden een veel minder belangrijke rol spelen.
Bovendien neemt de bedrijfsdiergeneeskunde bij het onderwijs
een te ondergeschikte plaats in. Dit wordt in de hand gewerkt
door het benoemen van niet-dierenartsen op die plaatsen in de
Faculteit Diergeneeskunde waar juist personen met veterinair-
klinische ervaring vereist zijn. Ondanks dat in de diergenees-
kunde alles valt of staat met een goede diagnostiek (22),
benadrukt de opleiding te weinig de preventie. Tegenwoordig
staat in de praktijk van de landbouwhuisdierprakticus de
populatie centraal en niet, zoals ten onrechte onlangs nog in dit
tijdschrift werd benadrukt (10) het individuele dier. Ook de zorg
voor voldoende werkgelegenheid (13,23) is voor menigeen een
stressende factor. Gelukkig zijn eerdere voorspellingen ^a) niet
uitgekomen. Dit is grotendeels te danken aan de onverwachte,
sinds het begin zeventiger jaren explosieve groei van het aantal
arbeidsplaatsen voor praktici (fig. 5). De vrije vestigingen en
handel en wandel van autobaandierenartsen kunnen, getuige
verslagen van de Ereraad (2), eveneens voor de nodige stress bij
zich wel volgens de Code van de KNMvD gedragende collega\'s
zorgen. Ook wordt er door de cliënt, dankzij zijn/haar, in
vergelijking met enige decennia geleden, hoger ontwikkelings-
- ■- PRAKTIJK (P)
KEURING (K)

^ ONDERWIJS (O)
□ VOORSP. R
O VOORSP K
A VOORSP o

AANTAL DIERENARTSEN

2ooon

1600-

1200-

soo-

400J

O \'-T--1-\\-1- -1

1959 1967 1975 1984 1992 2000

TIJD (JAREN)

Fig 5. Beroepsuitoefening dierenartsen in de jaren 1975 t/m 1989 en de in
1973 voorspelde waarden voor 1980 en 2000 (bron: KNMvD).

peil van de dierenarts meer verwacht dan vroeger. Onderzoek,
diagnose, injectie en w^wezen is niet meer voldoende. Ten
slotte geldt, gezien het ontstaan van menige actiegroep tegen één
of meer vormen van de dierhouderij, dat de maatschappelijke
waardering voor de dierenarts, die op één of andere manier
werkzaam is in de dierlijke produktie, over haar hoogtepunt
heen is.

Bij de mens uit zich, evenals bij het dier, het verkeren in
chronische stress-situaties in een afname van de gezondheidstoe-
stand (3). Dit kan resulteren in een toename van psychosomati-
sche klachten. Deze klachten kunnen dermate ernstig en
langdurig zijn dat men arbeidsongeschikt kan worden verklaard

(11).

Arbeidsongeschiktheid kan worden gedefinieerd als een met
onze cultuur verweven vorm van conflictvermijding waarmee
door medicalisering frictie in de werksituatie wordt afgekocht

(12). Uit gegevens van de MOVIR\' blijkt dat bij dierenartsen de
arbeidsongeschiktheid de laatste jaren toeneemt. Dit kan
samenhangen met de toenemende stress-situatie zoals hiervoor
beschreven. De prevalentie-index van arbeidsongeschiktheid

Fig 6. Prevalentie-index van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van lage
rugklachten in de jaren 1974 t/m 1987 (bron: MOVIR).

1 Gegevens welwillend Ier beschikking gesteld door drs. J. W. van Dooren, MOVIR,
Nieuwegein.

-ocr page 139-

TIJD (JAREN)

FIg 7 Aantal gevallen van arbeidsongeschiktheid (AOG) langer dan 1 jaar in
de jaren 1985 t/m 1990 (bron: MOVIfl).

ten gevolge van lage rugpijn is bij dierenartsen 1,5-3 keer hoger
dan bij vergelijkbare (para)medische professies (fig. 6). Ook het
percentage arbeidsongeschikten dat langer dan 1 jaar arbeidson-
geschikt is, is bij dierenartsen hoger dan bij de andere betrokken
beroepsgroepen en sinds 1985 met bijna 30% toegenomen (fig.
7). Daar komt bij dat bij de MOVIR-verzekerden de gemid-
delde arbeidsongeschiktheidsduur is toegenomen van ongeveer
55 dagen in 1974 tot bijna 200 dagen in 1987. Dierenartsen
volgen die trend. De oorzaken van de arbeidsongeschiktheid
zijn van diverse aard. Maar duidelijk is dat sinds 1986, ook bij
dierenartsen, psychische stoornissen als oorzaak van de arbeids-
ongeschiktheid met 25% zijn toegenomen. Gegeven het feit dat
ook bij lage rugklachten vaak psychische factoren een rol spelen
is het aandeel van deze oorzaken in de verklaring van de
toename van de arbeidsongeschiktheid zeer aannemelijk. Op-
vallend is dat het uit de pas lop)en van dierenartsen met
betrekking tot de arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de
andere onderzochte beroepsgroepen startte in de zeventiger
jaren. Dezelfde periode waarin de sterke uitbreiding van de
intensieve veehouderij begon. Mogelijk heeft dit met elkaar te
maken.

CONCLUSIE

Men kan stellen dat het dier en zijn arts bloot staan aan
chronische stressfactoren. Een aantal hiervan is verstrengeld met
de moderne manier van dierhouderij. De hierdoor onstane stress
veroorzaakt een verhoogde vatbaarheid voor ziekten. Dit uit
zich in een, voor zowel dier als mens, verhoogde morbiditeit.
Het door dierenartsen (h)erkennen van deze problematiek kan
bijdragen tot de ontwikkeling van meer verantwoorde dierhou-
derijsystemen waarin (a) het dier niet is gereduceerd tot een
produktiemiddel en (b) de dierenarts zijn/haar werk weer kan
doen, tot heil van dier en mens.

LITERATUUR

la. Anonymus. De arbeidsmarkt voor dierenartsenbehoefte, aanbod en

overschot in 1980 en 2000. Tijdschr Diergeneeskd 1973; 98: 310-5.
Ib. Anonymus. Visie op dierenartsen. Zorg voorr mens en dier. Rapport
Rabobank Nederland, (juni) 1989.

2. Aukema JJ. Jaarverslag Ereraad 1990. Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116:
934-6.

3. Ballieux RE. De kracht in de bovenkamer. Inaugurele rede Rijksuniversi-
teit Utrecht, Utrecht, 1991.

4. Boon JH. Observations on a natural reinfection of calves with lungworms
after experimental infections with the parasite and treatment. Trop Geogr

ARTS/SPECIALIST
TANDARTS
DIERENARTS

AANTAL GEVALLEN AOG >1 JR (%)

1985

Med 1984; 36: 106-7.

5. Boon JH, Nouws JMF, Van der Heijden MHT, Booms GHR, and Degen
M. Disposition of Flumequine in European eel
(Anguilla anguilla) after a
single intramuscular injection. Aquaculture 1991; 99: 213-23.

6. Broersma-van der Meulen. De Tandartspraktijk 1988; 12: 17-20.

7. Coopers CL, Mallinger M, and Kahn R. Identifying sources of occupati-
onal stress among dentists. J Occu Psych 1978: 15: 227-34.

8. Frankenhuis MT, Nabuurs MJA en Bool, PH. Veterinaire zorg(en) en
intensieve veehouderij. Tijdschr Diergeneeskd 1989; 114:1237-49.

9. Grondel JL. The immune system as a target for antibiotics. Proefschrift
Landbouwuniversiteit Wageningen, Wageningen, 1986.
Holzhauer C. Pinkengriep. Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116: 915
Hoogendoorn A. Arbeidsongeschiktheid bij migranten: helpt de dokter?
Ned Tijdschr Geneeskd 1991; 135: 1721-3.

12. Knepper S en Croon NHTh, Arbeids(on)geschiktheid in Nederland: een
gezondheidskundige balans. Ned Tijdschr Geneeskd 1991; 135: 267-72,
Kramer MF. Uitwisselbaarheid van dierenarts of differentiatie. Tijdschr
Diergeneeskd 1966; 91: 1201-6.

Ploeger HW. Effect of nematode infections on productivity of young and
adult cattle on commercial dairy farms. Proefschrift, Landbouwuniversiteit
Wageningen, Wageningen, 1989.

15. Rozemond H en Dobbelaar MJ. Het publiceren van ethisch bedenkelijk
onderzoek. Tijdschr Diergeneeskd 1983; 108: 795-9.
Van Harten S. Jaarrede 1977. Tijdschr Diergeneeskd 1978; 103: 6-18.
Van der Heijden MHT, Van Muiswinkel WB, Grondel JL, and Boon JH.
Immunomodulating effect of antibiotics. Proc. O.I.E, meeting: Problems of
chemotherapy in Aquaculture from theory to reality. Paris, 12-15 March,
1991 (In press).

Van Riessen HA. Jaarrede 1973. Tijdschr Diergeneeskd 1973; 99: 9-19.
Verhagen JMF Acclimation of growing pigs to climatic environment.
Proefschrift Landbouwuniversiteit Wageningen, Wageningen, 1987.
Verstegen MWA and Henken AM. (editors). Energy metbolism in farm
animals. Effects of housing, stress and disease. Martinus Nijhoff Publishers,
Dordrecht, Boston, Uncaster 1987; 500 pp.

Visser BH en Verhoog H. Ethische beoordeling in diergeneeskundig
onderzoek. Tijdschr Diergeneeskd 1988; 113: 1064-75.

22. Wagenaar G. Het onderwijs in de diagnostiek. Tijdschr Diergeneeskd
1972; 97: 768-74.

23. Wagenaar G. Ontwikkelingen in de diergeneeskunde in de komende 10
jaar. Tijdschr Diergeneeskd 1971; 96: 27-36.

24. Wiepkeman PR. Overbelasting van ons vee. Tijdschr Diergeneeskd 1992
(in druk).

10.
11.

13.

14.

16.
17.

18.

19.

20.

21.

-ocr page 140-

Interview

Een nieuwe hoogleraar in de

pathologie van de bijzondere
dieren en de spontane
pathologie van de proefdieren

De redactie had het genoegen vlak voor
zijn indiensttreding op 1 februari 1992
een gesprek te hebben met de nieuwe
hoogleraar in de Pathologie van de
Bijzondere Dieren en de Spontane
Pathologie van de Proefdieren dr. Jaap
van Dijk. Precies twee weken na zijn
50e veijaardag, namelijk 12 december
1991 werd hij benoemd op de plaats van
de pionier van dit vakgebied, prof. dr. P.
Zwart, die medio 1990 met emeritaat
ging.

Men hoort tegenwoordig nog al eens de
mening dat de wetenschap zo gespeciali-
seerd en zo versnipperd is, dat de ene
specialist nauwelijks begrepen wordt
door de andere. Men spreekt gewoon
een andere taal.

Volgens de pas benoemde hoogleraar is
dat een groot misverstand. De verschil-

len tussen vakgebieden bestaan vooral in
de uiteriijke verschijningsvormen maar
deze verschillen verdwijnen als we de
basale (patho)fysiologie en de dieper-
gaande ontstaanswijzen bestuderen.
Moleculaire biologie, endocrinologie,
immunologie en celbiologie bijvoor-
beeld raken aan de fundamenten
waarop een heel scala van vakgebieden,
inclusief pathologie rust. Dat is het
fascinerende van de vergelijkende pat-
hologie. Het uiterlijke beeld is verschil-
lend, maar de pathogenese is vaak de-
zelfde.

Prof. Van Dijk is al direct na zijn
afstuderen de brede pathologie bij prof.
dr. Van den Akker gaan bedrijven. Eerst
met het idee dat dat een goede voorbe-
reiding was voor de praktijk. Want de
praktijk was het doel waarnaar hij
streefde als rechtgeaard pas afgestu-
deerde veterinair. Afkomstig uit Achter-
berg bij Rhenen was dat als boerenzoon
zijn ideaal.

Vier jaar lang combineerde hij de patho-
logie gedurende de week met de praktijk
in het weekend voornamelijk in de
praktijk in Wageningen van collega L.
Wouda. \'Als ik in de praktijk bij de
patiënten kwam wilde ik er in kunnen
kijken\'. Die ambitie om de bestaans-
wijze van ziekten op te sporen leidde er
toe dat hij tenslotte overstag ging voor
de wetenschap.

In 1981 resulteerde dat in een proef-
schrift getiteld: \'Congenitale struma bij
geiten\', waarin werd aangetoond dat er
een aanleg voor de vorming van een
afwijkend thyreoglobuline bestond ver-
gelijkbaar met soortgelijke schildklieraf-
wijkingen bij kinderen. Dit onderzoek
leverde directe aanknopingspunten voor
de vroege (pre-natale) diagnostiek bij
deze kinderen. Opnieuw een goed voor-
beeld waarbij de fundamenteel-weten-
schappelijke aanpak oplossingen biedt
voor ziekteproblemen in de praktijk.
Vanaf 1988 werd hij Hoofd van de
Sectie Pathologie van de afdeling Be-
drijfsdiergeneeskunde. Pathologie en

Epidemiologie bij het CDI, waar hij met
veel voldoening heeft gewerkt. In zijn
nieuwe omgeving kon hij het niet laten
om zijn credo: \'Geen ziekteverwekker
veroorzaakt ziekte zonder een (re)age-
rend dier\' te verkondigen.
Bij de ziektebestrijding is de aanpak van
het infectieuze agens in eerste instantie
weliswaar het belangrijkste, maar op
lange termijn is de bestudering van de
pathogenese van gemeenschappelijke
factoren die aan de infectieziekten ten
grondslag liggen de enige manier om
verder te komen op de weg naar de
uiteindelijke eliminering. Hij spreekt en-
thousiast over de mogelijkheden die het
hem toevertrouwde deelgebied van de
pathologie bieden, zowel gezien van uit
de praktische diergeneeskunde als van-
uit de wetenschap sec.
Er zijn voor de verdere ontwikkelingen
verschillende ingangen aan te wijzen.
Allereerst zijn er de bijzondere dieren
met de intrigerende vergelijkende patho-
genetische aspecten.
Een belangrijke doelgroep is hier, naast
de dierentuin-dierenarts, de dierenarts
van de gezelschapsdieren, die op dit
gebied nog best wat expertise kan ge-
bruiken. Er worden erg veel vogels,
vissen, reptielen, knaagdieren etc. als
huisdier gehouden. Voor praktici ligt
hier een heel interessante uitdaging.
Het is één van de diergeneeskundige
gebieden die erg veel mogelijkheden
biedt zowel voor het onderwijs het
onderzoek, als voor de praktijk.
Dan zijn er de proefdieren waar de
spontane pathologie een terrein is met
specifieke veterinaire mogelijkheden die
te lang nog ongebruikt zijn gelaten. Er is
veel behoefte aan een proefdier-patho-
loog als erkende specialist; juist een
veterinaire achtergrond kan bijdragen
aan het differentiëren tussen spontane en
experimenteel geïnduceerde afwijkin-
gen.

Kortom, de vakgroep kan door verdere
ontwikkeling veel perspectief bieden
aan de dierenarts bij zijn directe be-
roepsuitoefening maar ook aan het be-
drijfsleven in de vorm van de dierentui-
nen en de dierenhandel. Door middel
van vooriichting alsmede onderzoek
kan de vakgroep bijvoorbeeld meewer-
ken aan het verbeteren van de manier
waarop nog al te vaak de bijzondere
dieren verhandeld worden. Dit komt de
dieren direct ten goede.
Betere kennis van spontane proefdier-
pathologie kan een belangrijke bijdrage
leveren aan het verminderen van het
proefdiergebruik als zodanig. \'Veel niet-
veterinair geschoolden zijn nog al eens

-ocr page 141-

ACTUA

geneigd de pathologische veranderingen
toe te schrijven aan de behandeling. Dat
misverstand wil ik in ieder geval uit de
wereld helpen\', aldus prof. Van Dijk.
Uiteraard staat het vakgebied niet op
zichzelf.

Samenwerking met andere vakgroepen
zoals die van de Gezelschapsdieren voor
wat betreft de symptomatologie, de the-
rapie en de prognose van de voorko-
mende ziekten, alsmede met de vak-
groep Proefdierkunde wat betreft de
brede zoötechnische problematiek, ligt
voor de hand. Maar ook de samenwer-
king met het CDI-DLO op het gebied
van de wilde fauna en grote proefdieren
(waaronder gnotobionten respectieve-
lijk SPF-varkens), alsmede instituten als
RIVM, Hoofdgroep Voeding/CIVO-
TNO en het Medisch Biologisch Cen-
trum-TNO in Rijswijk wat betreft an-
derssoortige proefdieren staan bij de
nieuwe hoogleraar hoog in het vaan-
del geschreven. Op internationaal vlak
gaat het om een verdere intensivering
van de reeds bestaande uitstekende con-
tacten.

Bij dit alles mogen we het onderwijs
zeker niet uit het oog verliezen. Onder-
wijs staat primair en heeft bij de nieuwe
onderwijsman een zeer hoge prioriteit.
\'Hoe kunnen we het onderwijs beter
maken, bijvoorbeeld qua vormgeving en
hoe kunnen we het steeds aanpassen aan
de interesse van de student. Het gaat niet
om uitsluitend kennis over te brengen
maar om het wezen van de processen
voor ogen te toveren\'. Hij wil bevorde-
ren dat zijn vakgebied wordt geïnte-
greerd in het curriculaire vakgebied van
de pathologie in zijn totaliteit.
Het uitdragen van de kennis omtrent het
vakgebied zal in de wetenschappelijke
tijdschriften plaats vinden. Het
Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde
is uiter-
mate geschikt om regelmatig interes-
sante ontwikkelingen door te geven aan
de collegae. De tijd daarvoor moet
beslist gevonden worden los van de druk
van de Science Citation Index, want in
de tijd dat iedere organisatie zich geroe-
pen voelt om extra activiteiten te ont-
wikkelen ten aanzien van Public Rela-
tions, zal de Faculteit zijn relaties in de
vorm van de Nederlanie dierenartsen
zeker niet mogen verwaarlozen.
\'Ik wil onze pathologie-afdeling een up
to date smoel geven en streef er boven-
dien naar om de bijzondere dieren min-
der bijzonder te maken, dat zijn kort
gezegd mijn plannen\', aldus besloot
prof. dr. J. E. van Dijk vol vuur zijn
boeiend exposé over de toekomst van
zijn vakgebied. ^ ^

FIDIN

Buitengewone

Algemene

Ledenvergadering

Openingsspeech van de voorzitter
van de FIDIN, de heer Sietsma, tij-
dens het diner van de Buitengewone
Algemene Ledenvergadering op 27
november 1991.

Dames en heren.

Het doet mij genoegen u welkom te
heten bij dit diner dat ter gelegenheid
van onze tweedaagse vergadering is
georganiseerd. Zeer bijzonder heet ik
welkom de heer Gabor, Staatssecretaris
van Landbouw, Natuurbeheer en Visse-
rij, die zo vriendelijk is geweest om onze
uitnodiging, hier vanavond aanwezig te
zijn, te accepteren en de heer Van der
Meijs die hem vanavond begeleidt.
Voor de tweede maal in haar bestaan
wordt een bijzondere bijeenkomst van
FIDIN opgeluisterd door de aanwezig-
heid van een bewindsman. Was het in
juni 1989 de toenmalige Minister van
Landbouw, de heer Braks, die tijdens het
symposium ter gelegenheid van het 25-
jarig bestaan van de FIDIN aanwezig
was, vandaag ben u het, mijnheer Ga-
bor, die een bijzondere bijeenkomst van
onze branche-organisatie bijwoont.
Waarom noem ik deze bijeenkomst
\'bijzonder\'? Omdat hier in Nijkerk voor
de eerste keer in het bestaan van de
FIDIN bijna alle general managers van
de 24 aangesloten bedrijven aanwezig
zijn. De 24 leden verzorgen ca. 80% van
de Nederlandse diergeneesmiddelen-
markt en worden geacht hoog kwalita-
tieve produkten op de markt te brengen
op een wijze zoals dat van een FIDIN-
lid mag worden verwacht. Dat een
garantie als deze noodzakelijk is, hebben
de ontwikkelingen van de laatste maan-
den wel duidelijk gemaakt.
Behalve nastrevers van deze doelstellin-
gen zijn wij ook een belangenvereniging
die zich zeker niet zal onttrekken aan
haar plichten, maar aan de andere kant
opkomt voor haar rechten. In dit ver-
band, mijnheer Gabor, noem ik u de
regelgeving van de overheid. Een regel-
geving die niet altijd begrijpelijk is en
daarom nogal eens minder positief bij
ons overkomt. Daarom ben ik blij van-
avond in de gelegenheid te zijn om een
aantal zaken voor te leggen; zaken die bij
ons leven en die om een reactie vragen.
Wij zouden het op prijs stellen wanneer
u hier vanavond enige aandacht aan wilt
schenken.

In de eerste plaats noem ik het milieu-
vraagstuk. Een probleem waar onze
sector direct bij betrokken is. Lopen wij
als Nederland met onze toch wel pro-
gressieve milieumaatregelen niet het ge-
vaar dat onze veehouderij zal verschui-
ven naar andere landen, waar op dit
moment nog wat minder kritisch tegen
deze problemen wordt aangekeken?
En ten tweede, hoe kijkt de Staatssecre-
taris aan tegen de onder één dak opere-
rende sectoren natuurbehoud en inten-
sieve veehouderij? Twee afdelingen
binnen het Ministerie van LNV die met
elkaar op toch wel \'gespannen voet\'
leven. Leiden deze contradictie en het
geschetste milieuprobleem niet tot de
vraag of veeteelt — op termijn — een
kernactiviteit voor Nederland kan blij-
ven?

Een andere zaak die ons heel nauw
raakt, is het distributiesysteem van dier-
geneesmiddelen. In uw brief van 2
oktober 1991 aan de Stichting Natuur
en Milieu en tijdens uw toespraak voor
de Koninklijke Nederiandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde in Berg
en Dal heeft u meegedeeld terzake van
het gebruik van diergeneesmiddelen een
nader beleid te zullen presenteren. Wij
weten, mijnheer Gabor, dat u kwaliteits-
bewust bent. Daarom willen wij u erop
wijzen dat het huidige distributiesysteem
nauwelijks voor kwaliteitsverbetering
vatbaar is. Met andere woorden distri-
butie via een ander kanaal dan via de
dierenarts garandeert geen verbetering
van de huidige kwaliteit van het sys-
teem. De dierenarts kent in voldoende
mate de praktische toepassing van onze
produkten. De FIDIN spreekt zich dan
ook uit voor handhaving van dit be-
staande systeem.

Tot slot de vraag wat wij kunnen ver-
wachten van de overheid en in het
bijzonder van uw ministerie als er regels
blijven bestaan zoals Produktschapsver-
ordeningen die het mogelijk maken om
geregistreerde diergeneesmiddelen te
verbieden omdat anders de belangen
van een bepaalde bedrijfstak zouden
worden geschaad. U dient er rekening
mee te houden dat op deze manier
schade wordt berokkend aan de farma-

B ERICHTEN EN VERSLAGEN

-ocr page 142-

ceutische industrie die zeer veel geld
investeert om diergeneesmiddelen te
ontwikkelen en op de markt te brengen
die voldoen aan de drie wetenschappe-
lijke criteria kwaliteit, werkzaamheid en
veiligheid en daardoor een bijdrage leve-
ren aan de gezondheid van mens en dier.
Socio-economische parameters, die
evenals de mode vaak tijd-afhankelijk
zijn, mogen geen deel uitmaken van
deze beoordeling.

Wij vertrouwen erop dat vooral ook dit
laatste punt uw volle aandacht gaat
krijgen en dat daarmee het Ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visse-
rij ons ministerie zal blijven en wij ons
niet behoeven af te vragen of de sector
diergeneeskunde misschien niet beter af
zou zijn onder de beschermende vleugels
van Economische Zaken.
Mijnheer Gabor, ik wil deze rede afslui-
ten met vast te stellen dat in de produk-
tieketen van \'dieriijke oorsprong naar
gezond vlees\' diergeneesmiddelen —
mits verantwoord toegepast — niet kun-
nen ontbreken en daarom te allen tijde
een schakel in deze keten zullen blijven.
De FIDIN, als leverancier van deze
diergeneesmiddelen, draagt een stuk van
deze verantwoordelijkheid en hoopt dat
de overheid ook in de toekomst onze
organisatie als zodanig wil blijven zien
en ons zal blijven betrekken bij beslissin-
gen die in verband hiermee zullen wor-
den genomen.

Dames en heren.

Voor u ziet u het menu van deze avond.
U heeft kunnen constateren — en dat zal
u niet verbazen — dat wij tijdens dit
diner rijkelijk zullen worden voorzien
van produkten van dierlijke oorsprong.

ACTUA

De eigenaar van deze voortreffelijke
lokatie heeft mij verzekerd dat deze
produkten vrij zijn van ongewenste stof-
fen en het is daarom dat ik u met een
gerust hart smakelijk eten kan, maar
vooral wil, toewensen.
Ik dank u.

Inleiding van drs. J. D. Gabor, Staats-
secretaris van het Ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
tijdens een diner ter gelegenheid van
een buitengewone ledenvergadering
van de FIDIN op woensdag 27 no-
vember te Nijkerk.

Dames en heren,

Graag heb ik de uitnodiging aanvaard
om vanavond uw gast te zijn en om iets
te zeggen over mijn beleid inzake het
gebruik van diergeneesmiddelen. Dit
beleid staat niet op zichzelf. Het maakt
deel uit van mijn beleid voor de gezond-
heid en het welzijn van onze veestapel.
Enerzijds ter bescherming van mens en
dier, anderzijds voorwaarden scheppend
voor de Nederlandse afeet van vee en
vlees. Hierbij kijkt de maatschappij als
het ware over onze schouder mee, zeer
uitgesproken en kritisch. Maatschappe-
lijke opvattingen en gevoelens moeten in
dit beleid daarom worden afgewogen
tegen wetenschappelijke en economi-
sche belangen, onder meer van de vee-
houders, de dierenartsen en de veteri-
nair-farmaceutische bedrijfstak. Het is
een beleid dat is gericht op een selectief
en terughoudend gebruik van dierge-
neesmiddelen en op de beschikbaarheid
van een pakket diergeneesmiddelen van
goede kwaliteit. Diergeneesmiddelen
die doeltreffend en veilig zijn, ook voor
het milieu vanaf 1992. In dit beleid ga ik
het milieu — vanaf 1992. In dit beleid
ga ik er van uit dat zowel de industrie als
de dierenartsen zich van hun maatschap-
pelijke verantwoordelijkheid bewust zijn.
Daarbij speelt de FIDIN een belangrijke
rol.

Tegelijkertijd is het welslagen van dit
beleid een gezamenlijke verantwoorde-
lijkheid van, en afstemming tussen over-
heid en bedrijfsleven; immers alleen als
er voldoende draagvlak is heeft het
beleid kans van slagen. Maar ook is het
een zaak van afstemming binnen het
bedrijfsleven zelf.

Het is jammer dat er (nog) geen organi-
satie is die de hele bedrijfstak overkoe-
pelt, een organisatie van fabrikanten,
importeurs en distributeurs. Hierdoor
zou die afstemming nog kunnen verbete-
ren.

Het wettelijk kader voor het diergenees-
middelenbeleid is zoals u weet de Dier-
geneesmiddelenwet. Binnen het instru-
mentarium voor dit beleid zijn
registratie, evaluatie en administratie
sleutelbegrippen.

Op dit moment zijn de registratiedos-
siers beoordeeld van
alle voorlopig gere-
gistreerde diergeneesmiddelen, de zoge-
naamde \'oude\' middelen. Zowel het
Bureau Registratie Diergeneesmiddelen
als de beoordelende Instituten en de
Faculteit Diergeneeskunde hebben hier-
aan met zeer veel inzet gewerkt. Deze
evaluatie is een gigantische klus geweest.
Er zijn nu 600 middelen definitief gere-
gistreerd. Voorts zijn 600 middelen niet
geregistreerd en is voor 1600 middelen
de behandeling van het registratiedossier
geschorst. Daarnaast zijn bijna 2000
aanvragen voor registratie door de aan-
vrager ingetrokken dan wel door de
overheid niet-ontvankelijk verklaard.
Vanaf mei 1987 zijn inmiddels 300
nieuwe aanvragen voor registratie inge-
diend.

De overheid en industrie hebben gedu-
rende deze operatie samen een leerpro-
ces doorgemaakt. Toch valt op het punt
van de registratiedossiers nog wel het
één en ander te verbeteren van de kant
van de industrie, dat is van belang omdat
vanaf 1992 de registraties binnen 120
dagen zullen worden afgerond. Deze
termijn is dermate knellend, dat er dan
geen ruimte meer is om nog zo coulant te
zijn als tot nu toe bij onvolkomenheden
in inhoud en samenstelling van dossiers.
Bovendien zullen in 1992 de dossiers
moeten voldoen aan een aantal nieuwe
registratie-eisen, ondermeer in verband
met de uitbreiding van het begrip veilig-
heid tot veiligheid voor het milieu. Voor
een aantal diergeneesmiddelen is toet-

-ocr page 143-

sing op het milieu-aspect overigens al
sinds enige jaren een doodnormale zaak,
met name voor bepaalde veevoederad-
ditieven en sommige middelen die wor-
den toegelaten volgens de Bestrijdings-
middelenwet. Vanaf 1992 geldt de
milieu-eis ook voor de overige dierge-
neesmiddelen.

De diergeneesmiddelenindustrie zelf zal
de gegevens moeten leveren ten behoeve
van de afweging van het milieu-risico
van een middel tegen het diergeneeskun-
dig belang. Het is voor mij vanzelfspre-
kend dat de FIDIN hieraan constructief
meewerkt en meedenkt
In 1988 zijn de eerste definitieve pro-
duktregistraties afgegeven voor een pe-
riode van vijf jaar. De grootste drukte
rond de registratie van de \'oude midde-
len\' is bijna achter de rug. Vanzelfspre-
kend krijgt nu de toekomstige verlen-
ging van registraties aandacht. De
destijds bij de registratie vastgestelde
wachttermijnen zullen herzien worden,
dat is zeker. Dit vloeit voort uit de
ontwikkelingen in de EG aangaande
vaststelling van de maximale residu-
limieten, de MRUs. Bovendien zal bij de
verlenging van de registratie het aspect
effectiviteit meegenomen moeten wor-
den. Daarbij denk ik met name aan de
antimicrobiële middelen. Ik maak me
zorgen over toegenomen resistentie bij
een groot aantal ziekteverwekkers tegen
een aantal van deze middelen die veel
worden gebruikt. Ik zal mij daarom
inspannen voor vermindering in hoe-
veelheid en de gebruikers zal ik aanspo-
ren tot een selectieve toepassing. De
industrie vraag ik middelen te leveren
die de dierenarts in staat stellen de
ziekteverwekkers zo selectief mogelijk
aan te pakken, na een nauwkeurige
diagnose.

Zoals bekend moet bij een aanvraag tot
registratie van een diergeneesmiddel de
werkzaamheid en veiligheid met een
redelijke zekerheid worden aangetoond.
Het onderzoek dat wordt gedaan ten
behoeve van het dossier is echter be-
perkt. De vraag is: wat doet het middel
in de praktijk? Om hierover betrouw-
bare gegevens te verkrijgen wordt het
zogenoemde Post Marketing Surveil-
lance Systeem ontwikkeld. De gegevens
die dit oplevert kunnen weer van in-
vloed zijn op de eisen die aan een dossier
worden gesteld. De farmaceutische in-
dustrie heeft dus belang bij een goed
werkende Post Marketing Surveillance.
Ook de veterinaire beroepsgroep en de
overheid zijn hierbij gebaat en tenslotte
is ook de wetenschap zeer geïnteres-
seerd. Het doet mij daarom veel genoe-
gen dat de vele betrokkenen op een
eendrachtige wijze samenwerken aan de
totstandkoming van zo\'n systeem in
Nederland. Met name de FIDIN speelt
ook op dit gebied een zeer constructieve
rol. Een Bureau Bijwerkingen Dierge-
neesmiddelen zal inhoud gaan geven
aan het systeem. Het zal in de loop van
1992 van start gaan.

Er is nog een kwestie die mij zorgen
baart. Dat is het feit, dat voor bepaalde
diersoorten en aandoeningen geen gere-
gistreerde diergeneesmiddelen bestaan.
In de vaktaal heet dit het probleem van
de zogenaamde \'minor species en mi-
nor indications\'. Dit bemoeilijkt het
beleid inzake het welzijn van dieren, een
beleid dat ervan uitgaat dat elk dier
adequaat verzorgd moet kunnen wor-
den. Deze leemte in het geneesmidde-
lenpakket heeft grotendeels een finan-
ciële achtergrond, ze zijn voor de
farmaceutische industrie commercieel
niet aantrekkelijk. De overheid kan haar
niet verplichten bepaalde diergenees-
middelen te laten registreren, maar ik ga
er wel van uit dat de industrie ook in dit
opzicht haar verantwoordelijkheden ge-
stalte zal geven, zowel nationaal als
internationaal, zowel de FIDIN dus als
de internationale organisatie waarvan zij
lid is: de FEDESA. Immers, het gaat om
een industrie waarvan mag worden ver-
wacht dat zij het gebruik van haar
produkten kritisch volgt en maatschap-
pelijke belangen steeds zwaarder laat
wegen, want anders zou zij haar eigen
taak ontkennen. Een taak die de FE-
DESA zo mooi omschrijft als \'contribu-
ting to animal welfare by promoting the
correct usage of registered medicines\'.
In 1992 zal ook de administratiever-
plichting voor het bedrijfsleven worden
uitgebreid. Voorzover het de levering
van inkoop betreft is het wenselijk dat de
administraties van vergunninghouders,
toepassers en gebruikers op elkaar aan-
sluiten; daardoor kunnen we de weg van
diergeneesmiddelen in de hele produk-
tieketen volgen en controleren. Het lijkt
mij daarom van belang dat de farmaceu-
tische industrie in overleg met haar
afnemers een handzaam systeem ont-
wikkelt dat volledig recht doet aan deze
administratieverplichting.
Hiermee ben ik aan het slot van mijn
betoog gekomen. Het is niet meer van
deze tijd dat de overheid alléén de
maatschappelijke problemen oplost,
omdat daarvoor de middelen en moge-
lijkheden ontbreken, omdat de mondige
burger geen bevoogding meer accepteert
en omdat de maatschappij te ingewik-
keld is geworden. Voor een belangrijk
deel zullen maatschappelijke groepen
zelf hun verantwoordelijkheid moeten
nemen en activiteiten ontplooien. Ik
hoop te hebben duidelijk gemaakt, dat
dit ook geldt voor produktie en gebruik
van diergeneesmiddelen. Anderzijds be-
staan er op dit gebied ook verantwoor-
delijkheden van overheid en bedrijfs-
leven samen. Deze zullen wij dan ook
samen tegemoet moeten treden.

Ik vond het prettig vandaag persoonlijk
kennis te kunnen maken met een aantal
mensen uit deze tak van industrie, vere-
nigd in de FIDIN. Graag wil ik samen
met uw vereniging op weg gaan naar en
in de grote \'Europese ruimte\'.

En dan zal ik nu graag ingaan op de
meer specifieke vragen die de heer
Sietsma in zijn inleiding heeft gesteld.
De eerste vraag kort samengevat was: \'Is
het wel wijs en verstandig als Nederland
een progressief milieubeleid voert waar-
door we uit de pas gaan lopen, wat ons
duur kan komen te staan?\' Ik denk dat
de milieumaatregelen in Europees ver-
band moeten worden gezien en dat
Nederiand het voortouw kan nemen om
bepaalde opvattingen in Brussel neer te
leggen, waardoor wij een stukje voortra-
ject voor onszelf realiseren om daarmee
de Brusselse regelgeving in beweging te
zetten. Zo kunnen we, zo hebben wij
altijd invloed uitgeoefend in Europees
verband en dat is een uitstekend Neder-
lands recept. De Europese regelgeving is
vanaf 1 januari 1992 van kracht en
derhalve ontstaat er een situatie dat wat
u wilt, het niet uit de pas lopen, vanaf 1
januari inhoudelijk zo wordt ingevuld
dat dat ook inderdaad niet gebeurt. Ik
ben het eens met uw stelling. Ik denk dat
we niet duurzaam uit de pas kunnen
gaan lopen, dat is levensgevaarlijk, en
dat is ook niet de opvatting van de
Tweede Kamer.

De tweede vraag was de kwestie van
onder één dak, natuurbeleid aan de ene
kant en het beleid met betrekking tot de
veehouderij aan de andere kant. Is dat
nou wel verstandig en zijn het geen
comprimenterende belangen, is het wel-
licht beter om het uit elkaar te halen?
Hier moet ik buitengewoon ernstig en
serieus waarschuwen indien dit soort
gedachten opkomen. Zodra twee ver-
schillende departementen met één zaak
te maken hebben, dan ontstaat er een
uitstekende culminatie van verkokering.
Iedereen blijft op zijn eigen strepen staan
en het beleid blijft waar het was. Wil je

-ocr page 144-

daadwerkelijk in Den Haag tot een
succesvol beleid komen dan dien je
ervoor te zorgen dat beleidsterreinen die
in eikaars verlengden liggen juist onder
één ministeriële verantwoordelijkheid
worden gebracht. Dat is de principiële
benadering van het vraagstuk. Dat is de
opvatting die de Minister en ondergete-
kende beiden daarover hebben.

De derde vraag had te maken met de
distributiesystematiek. Heel terecht
denk ik, de conclusie van uw voorzitter
was: \'Wat er is, is het beste, blijf er van
af!\' Het is niet zo hard gezegd maar ik
denk dat ik het wel zo mag formuleren,
blijf er van af, want het loopt goed. Dat
was de boodschap die ik heel goed in
mijn oren geknoopt heb. Sprekend over
apothekers en distributie van dierge-
neesmiddelen tijdens de bijeenkomst
van de Maatschappij voor Diergenees-
kunde in Berg en Dal heb ik gezegd
hierover te willen spreken. Er worden
kritische kanttekeningen gemaakt van-
uit de samenleving met betrekking tot
een soort verwevenheid van belangen.
Er wordt gezegd hoe kan het dat een arts
zelf medicijnen in zijn beheer heeft, hij
heeft er commercieel belang bij. Dat is
een belangenverweving waardoor wel
ten aanzien van het voorschrijven en het
toedienen van bepaalde middelen wat
eigen belang achter zou kunnen zitten.
Ik vind die gedachten principieel ver-
werpelijk omdat een dierenarts naar
mijn gevoelen ook een ethische verant-
woordelijkheid heeft. Desalniettemin
heb ik rekening te houden met het feit
dat maatschappelijk die geluiden, ook
door vakgenoten, worden geuit. Als dat
het geval is dan vind ik het verstandig
om een ieder die daar iets verstandigs
over kan zeggen te raadplegen. Zo heb ik
ook de KNMvD uitgenodigd om te
participeren in die discussie en tegen mij
te zeggen wat de opvattingen zijn. Daar-
mee heb ik niet aangegeven dat het
anders wordt, anders moet, ik wil aange-
ven dat er een probleem is wat we
moeten bespreken en waar we een
adequaat antwoord op moeten geven. Ik
ben dus niet aan het einde van mijn
concluderen, daar ben ik nog helemaal
niet aan toe, ik heb een probleem
gesignaleerd en ik heb van u al vast een
heel gesloten front genoteerd. U zegt:
\'Blijf af van het systeem, want het
functioneert goed.\'

Vervolgens werd een kritische noot ge-
kraakt of een toegelaten middel opeens
door een Produktschap verboden zou
kunnen worden. Dat kan niet. Als het
middel kan worden toegelaten omdat
het voldoet, omdat het veilig is etc. dan
moetje daar afblijven. Produktschappen
hebben te waken voor de afzet en voor
de produktie. Het feit dat iets in onze
ogen geen problemen oplevert hoeft nog
niet te betekenen dat in het kader van de
strategie van afzet dat produkt de toe-
passing daarvan ook een te verkiezen
weg is. Dat is de achtergrond van de
redenering.

ACTUA

Dan kwam er iets waarbij u een heel
categorische stellingname betrok en dat
heette socio-economische maatregelen
met een hele grote dreiging van als u niet
uitkijkt dan gaan we naar Economische
Zaken. Het is weer dezelfde filosofie.
Wil je conflicten creëren dan moetje dus
verkokeren. Ik heb in de Kamer gezegd,
wij zorgen in de Landbouw ervoor dat
er produkten worden voorgebracht die
door de consument worden gewild. We
zijn ook die richting aan het openen wat
betreft het beleid, niet alleen maar van
uit de produktieverantwoordelijkheid
maar ook van uit de afzetbaarheid en
van uit de associatie van de consument.

K^s\'iü-si^« «fci : ? i. ^tr« - r^ti. \'ft\' %

De laatste vraag van uw kant was: \'Wilt
u alstublieft ons\', u heeft het niet zo
geformuleerd maar ik kort het maar
even af, \'beschouwen als uw gespreks-
partner?\' Volgaarne ja. Volstrekt evi-
dent, ik stimuleer dit en nodig u uit om
dat goed op te bouwen en verder te
versterken en op al die dingen die
gaande zijn in Den Haag in te spelen,
aarzel niet. Onze mentaliteit en aanpak
is dat we zorgvuldig alle goede sugge-
sties, dat zeg ik er wel bij, oppakken. Wij
proberen daarop in te spelen en wij
nodigen u ook uit om daarover door te
praten. Dat is de stijl waar ik voor sta en
wat naar mijn gevoel in een gevoelige en

Op het DLO-Centraal Diergeneeskun-
dig Instituur (CDI-DLO) in Lelystad is
een betrouwbare diagnostische test ont-
wikkeld voor de ziekteverwekkende (vi-
rulente) stam van de bacterie
Strepto-
coccus suis.
Uit een enquête, gehouden
onzekere tijd die we de komende 10 jaar
met de landbouw te^emoetgaan, de
enige juiste manier is om, ook maat-
schappelijk, in de discussie behoorlijk
overeind te blijven opdat we in het jaar
2000 een duurzame, veilige en concurre-
rende landbouw hebben.
Ik dank u zeer.

Professional

touch for talks
on \'blue ear\'

\'Blue-eared pig\' disease is officially
known in the Netherlands now as
PEARS (Porcine Epidemic Abortion
and Respiratory Syndrome).
As blue-eared pig disease continues to
spread in the U.K., a growing number of
veterinary surgeons are being asked to
speak on this topic. Assistance with this
has come in the form of a set of laser-
printed overhead transparencies pro-
duced as part of a range of information
packages on this disease by The Pig
Disease Information Centre (PDIC),
Dept. of Clinical Veterninary Medicine,
Madingley Rd., Cambridge, CB3 OES,
VK.

1. More then 100 herds in nine countries
of the U.K. have been affected so far in
the current blue-eared pig disease epi-
demic. The situation is expected to get
worse this winter.

2. PDIC is a non-profit making organi-
sation established in the Farm Animal
Division of the Dept. of Clinical Vet.
Medicine in June 1991, following con-
firmation of the disease in the U.K.

3. The set of eight transparencies costs
£20.

(Veterinary press release)

Nieuw perspectief voor

bestrijding bacterie

Streptococcus suis

bij varkens

door het CDI-DLO onder dierenartsen
en Gezondheidsdiensten voor Dieren,
blijkt dat deze ziekte in de praktijk als
een probleem wordt ervaren op var-
kensbedrijven. Met name jonge biggen
zijn het slachtoffer.

-ocr page 145-

Zeer incidenteel kunnen mensen die
beroepsmatig met de dieren omgaan,
besmet raken.

Wanneer volwassen varkens geïnfec-
teerd raken, worden ze niet echt ziek,
maar dragen de bacterie wel bij zich en
spelen zo een belangrijke rol bij de
overdracht van de infectie binnen de
varkenspopulatie.

Tot nu toe was goede bestrijding van de
ziekte onmogelijk. Van
Streptococcus
suis
bestaan namelijk ook stammen die
niet ziekteverwekkend zijn. Deze ver-
schillende stammen waren tot op heden
niet met een laboratoriumtest van elkaar
te onderscheiden. Een positieve uitslag
betekende dus niet altijd dat de varkens
ook de ziekteverwekkende stam bij zich
droegen.

Dr. Vecht vergeleek in zijn onderzoek de
eiwitsamenstelling van een groot aantal
bacteriestammen en identificeerde twee
eiwitten die gecorreleerd leken met viru-
lentie. Hij ontwikkelde een diermodel
waarin dit werd bevestigd.
Met deze gegevens heeft hij een diagnos-
tische test vervaardigd, waarmee viru-
lente stammen onderscheiden kunnen
worden. Deze test kan reeds gebruikt
worden voor betrouwbare diagnostiek.
Tevens is op basis van deze nieuwe
kennis een test in ontwikkeling waarmee
dragers opgespoord kunnen worden op
varkensbedrijven. Dit maakt het moge-
lijk positieve dieren te verwijderen en zo
de ziekte aan de basis te bestrijden.

Nieuwe kennis over de bacterie biedt
perspectief voor de bestrijding van deze
infectie. Dit blijkt uit het proefschrift
waarop dr. Uri Vecht, onderzoeker bij
het CDI-DLO onlangs is gepromoveerd.

Biggen, van ongeveer 5 weken oud, zijn
vatbaar voor
Streptococcus suis. Zieke
dieren sterven of krijgen ontstekingen
van de hersenvliezen, gewrichten en
buik- en borstvliezen.

(Persbericht CDI-DLO)

ft; WS»

Van de Faculteit

De \'veulenbrigade\' van de
vakgroep inwendige ziekten
en voeding

quaat te begeleiden, zeker als er ook nog
een aantal spoedpatiënten behandeld
moeten worden. De voortdurende be-
waking en het regelmatige voeder-
schema verschafte de veulens een aan-
zienlijk grotere overlevingskans. De
inspanning van deze studenten zal dan
ook resulteren in een aantal referaten
met bruikbare conclusies omtrent de

In het veulenseizoen 1991 namen een
aantal enthousiaste studenten het initi-
atief om gezamenlijk de zorg op zich te
nemen voor de ernstig zieke veulens, die
op de Kliniek voor Inwendige Ziekten
en Voeding werden aangeboden. Vooral
\'s nachts en in het weekend is de
personele bezetting van de Kliniek te
laag om deze veulens intensief en ade-
verzorging en behandeling van deze
veulens en met conclusies en aanbeve-
lingen over het gebruik van eenvoudige
apparatuur en sneltesten.
Ademhalingsaandoeningen en sepsis
vormden de grootste problemen. Daar-
naast bleken veel veulens, ondanks de
verzekering van de eigenaren dat het
dier voldoende gedronken zou hebben,
vaak een zeer laag serum-globulinege-
halte te hebben.

Een belangrijke factor is de biest van de
merrie. Wanneer de merrie de melk te
vroeg laat schieten is het zaak haar uit te
melken en de biest (in de diepvries) te
bewaren. Ook het achter de hand hou-
den van biest van andere, goed produce-
rende merries, voor het geval de veulen-
merrie geen biest heeft, kan de
levenskansen van het veulen door een
goede start verhogen.
Na evaluatie van de resultaten werd
besloten ook dit jaar verder te gaan. Het
aantal deelnemende studenten is ver-
dubbeld, de bewaking wordt geïntensi-
veerd en de behandelingsmogelijkheden
worden uitgebreid met een beademings-
apparaat. Verder zal een methodiek
uitgetest worden om sepsis in een vroeg
stadium te onderkennen en te behande-
len.

Ondanks de vrijwillige bijdrage van de
studenten blijft deze intensive care een
relatief kostbare zaak. Er zal dan ook
naast de gebruikelijke kosten voor stal-
ling, routine-onderzoek, en dergelijke,
een entree van ƒ 500,- voor de eerste dag
gevraagd worden. Na evaluatie en in
overieg met de eigenaar wordt bij de
beslissing: doorgaan, voor elke volgende
dag
in de unit ƒ 200,- extra berekend. Bij
doorbehandeling buiten de unit worden
verder alleen de normaal gebruikelijke
kosten in rekening gebracht.
Voorlopig is er slechts voor één veulen
tegelijk een unit met apparatuur be-
schikbaar. Overleg vóór vertrek van
huis van de eigenaar is dan ook beslist
noodzakelijk om teleurstelling te voor-
komen.

De \'veulenbrigade\' staat echter in prin-
cipe altijd klaar. Hoe eerder wordt
ingezien dat een veulen niet helemaal
normaal is en daardoor in een vroeg
stadium wordt aangeboden, hoe groter
de kans dat door een goede bewaking
het veulen zonder veel schade zal overle-
ven.

Mevr. dr G. J. Binkhorst
Vakgroep Veterinaire Inwendige Ziek-
ten en Voeding.

Inlichtingen over dit project; tel. 030-
531111.

-ocr page 146-

Boekbespreking

Veterinary applied pharmaco-
logy and therapeutics
5E editie

G. C. Brander, D. M. Pugh, R. J.
Bywater, W. L. Jenkins
Uitg. Bailliere Tindall London, 1991
ISBN 0-7020-13-66-8 624 pg. Prijs:
ƒ 131,95.)

Gezien de snelle ontwikkelingen op het
gebied van de farmacologie en de farma-
cotherapie is het wat verwonderlijk dat
de auteurs, 9 jaar na het verschijnen van
de 4e editie pas nu met een herziene
versie voor het voetlicht treden. Om
deze omvangrijke taak beter te kunnen
volbrengen is het schrijverscollectief
daarom uitgebreid met de collegae R
Lees, J. F. Roache, A. Knifton, B. R.,
Manger en W. L. Jenkins. In het voor-
woord schrijven zij, dat dit boek korte
en begrijpelijke informatie over dierge-
neesmiddelen verschaft bedoeld voor
zowel studenten in de diergeneeskunde
als voor praktizerende dierenartsen.
In vergelijking met de voorgaande editie
zijn er een aantal opvallende veranderin-
gen te constateren: de inhoud van de
meeste hoofdstukken is niet alleen geac-
tualiseerd met uitbreiding van het aantal
tabellen en figuren, maar ook duidelijk
gereorganiseerd; de trefwoordregisters
(3) zijn verder teruggebracht tot één
algemene index. Nieuw is een apart
hoofdstuk over farmaca met invloed op
het immuunsysteem. De schrijvers zijn
er inderdaad in geslaagd de uitbreiding
van het aantal pagina\'s te beperken tot
42. Het werken met een schrijverscollec-
tief levert zowel voor- als nadelen op.
Een voordeel is dat de recente ontwikke-
lingen binnen deelgebieden vermeld
worden (zoals bijvoorbeeld op het ter-
rein van de cytokinen pg. 403-7). Daar
staat tegenover dat de stijl en de kwali-
teit van het geschrevene niet steeds
constant zijn (bijvoorbeeld bij de bespre-
king van serotonine —pg. 131 en 132—
wordt niet ingegaan op de klassificatie
van de betreffende receptoren: 5-Ht-i, 5-
Ht-2 en 5-Ht
-3, terwijl op pp. 214 zonder
verdere uitleg gesproken wordt over 5-
Ht
-2-antagonisten en op pp. 321 over 5-
Ht-iA-, 5-Ht-|B-agonisten en 5-Ht
-3-an-
tagonisten).

Het boek is uit 5 onderdelen opgebouwd
die ieder weer onderverdeeld zijn in
hoofdstukken (in totaal 38). Ieder
hoofdstuk wordt afgesloten met een
korte lijst van relevante literatuurbron-
nen. Het inleidende deel (hoofdstukken
1 t/m 4; pg. 3-77) betreft onder meer de

algemene farmacologie, waarin aan-
dacht wordt besteed aan zowel de far-
macodynamie als aan de farmacokine-
tiek.

Verder komen onder meer aan de orde
zaken zoals biofarmaceutische aspecten,
comedicatie, het berekenen van de dose-
ringsvoorschriften, neveneffecten, ri-
sico-evaluatie etc. maar ook proefopzet
en statistische verwerking van onder-
zoeksresultaten. In hoofdstuk 4 ontbre-
ken helaas de principes van Goede
Veterinaire Praktijk in relatie tot de
farmacotherapie.

Deel 2 handelt over de bijzondere far-
macologie van orgaansystemen, hormo-
nen, transmitters en ontstekingsmedi-
atoren (hoofdstukken 5 t/m 23; pg. 81-
411). Bij de orgaansystemen is het ge-
deelte over de huid (hoofdstuk 18) mijns
inziens onvoldoende geactualiseerd;
omissies in het hoofdstuk over het maag-
darmkanaal betreffen vooral het voor-
magensysteem bij herkauwers (farmaca
met invloed op de motoriek, de voorma-
gen als farmacokinetisch compartiment,
biotransformatie van farmaca door
voormagenflora en -fauna) en de regule-
ring van het eetgedrag (eetlust-stimule-
rende en -remmende fermaca). Helaas
ontbreken aparte hoofdstukken over
\'melkklier\', \'oog\', \'keel, neus en oor\'.
Van het derde deel (chemotherapeutica,
hoofdstukken 24 t/m 36; pg. 415-88)
kan gezegd worden dat met uitzonde-
ring van hoofdstuk 25 (penicillinen en
cefalosporinen) alle overige hoofdstuk-
ken dezelfde onvolkomenheden verto-
nen: weliswaar beknopte, maar soms
ook onvolledige soms onjuiste informa-
tie (voorbeelden: pg. 472, doxycycline:
slechts 4 regels, waarin de betere orale
biologische beschikbaarheid in twijfel
wordt getrokken; niets over quinoxali-
nen (carbadox, olaquindox); méér aan-
dacht voor derris en lindaan dan voor
carbamaten —niets over propuxur— en
amitraz (pg. 506-507); meer over CUS04
dan over ketoconazole (pg. 576) etc.
Deel 4 is gewijd aan de farmacie, waar-
bij hoofdstuk 37 (pp. 591-4) ingaat op
het recept en hoofdstuk 38 (pp. 595-3)
op de wettelijke aspecten ten aanzien
van diergeneesmiddelenregistratie, -ka-
nalisatie en -gebruik in het Verenigd
Koninkrijk en de Verenigde Staten.
Deel 5 tenslotte is een appendix (pp.
604-10) met aanbevelingen over het
gebruik van antidota bij voorkomende
gevallen van vergiftiging door zware
metalen, organofosfaten etc..

Bovenstaande aanmerkingen geven mo-
gelijk ten onrechte de indruk dat er ten
aanzien van dit boek meer te bekritise-
ren dan te prijzen valt. Het is niet
helemaal eeriijk de onvolmaaktheden
extra te belichten. Anderzijds is het
zinvol ze te vermelden om zo -bij een
volgende editie- de gewenste correcties
en aanvullingen te realiseren. Voor alle
duidelijkheid zij gesteld dat ten aanzien
van veterinair farmacologische leerboe-
ken, deze uitgave tot de betere categorie
behoort. Voor de student is het een goed
leerboek; voor de prakticus een bruik-
baar naslagwerk waarop hij/zij regel-
matig met succes kan terugvallen.

A. S J. F A. M. van Mieri.

Revue scientifique technique

(special issue on Epidemiological
Information Systems)

Dit \'boek\' is een speciale uitgave van het
kwartaaltijdschrift
Revue Scientifique et
Technique.
Dit tijdschrift wordt uitgege-
ven door het Office International des \'
Epizooties. In deze uitgave wordt spe-
ciaal aandacht besteed aan epidemiolo-
gische informatiesystemen. Epidemiolo-
gische informatiesystemen staan
momenteel in de belangstelling in ont-
wikkelde alsook in ontwikkelingslan-
den. De speciale uitgave van dit tijd-
schrift levert een aantal bijdragen ten
aanzien van de vorm van het ideale
informatiesysteem. Sommige van deze
bijdragen zijn erg informatief en leveren
materiaal voor discussie. Dit geldt met
name voor de bijdrage van McLeod and
Tyler, die een imaginair computersy-
steem bespreken dat geschikt is voor de
registratie van dierziekten in het land
Utopia. Ook de bijdrage van Fourichon
is van waarde, zij vat de momenteel
gebruikte methodes voor datakollektie
op boerderijen samen.
Een duidelijke tekortkoming in deze
speciale uitgave is een beschrijving of
een evaluatie van de in Noord-Amerika
gebruikte monitoring systemen
(NAHMS en APHIN). Ook een bij-
drage m.b.t. de evaluatie van de kwali-
teit van de verzamelde gegevens (een
groot probleem bij informatiesystemen)
ontbreekt.

Samengevat, dit tijdschrift bevat een
aantal aardige bijdragen in de discussie
omtrent epidemiologische informatiesy-
stemen, maar biedt een niet volledig
beeld van de mogelijkheden en de on-
mogelijkheden van deze systemen.

Y. H. Schukken.

-ocr page 147-

Naar aanleiding van onder-
staande bij de redactie ontvangen
vraagstelling, vond zij drs G.
Schuyt (vakgroep Bedrijfsdierge-
neeskunde en Voortplanting, af-
deling Verloskunde) bereid om
voor de lezers een antwoord te
formuleren.

VRAAG

U wordt bij een heftig persend schaap
geroepen, dat de afgelopen nacht
(zwaar) gelamd heeft en waar bij het
klinisch onderzoek geen bijzonderheden
zijn te constateren (dus niet nog een lam
erop, geen nageboorte en geen hema-
toom in de vagina).

Het schaap eet niet, heeft een normale
temperatuur en heeft nauwelijks melk in
haar uier.

Waaruit bestaat uw behandeling?

ANTWOORD
Het blijven persen na de geboorte komt
bij schapen nogal eens voor. Het wordt
opgewekt door één of andere vorm van
druk of prikkels in de weke geboorte-
weg, bij de bekkeningang of in de
bekkenholte. In het bijzonder kan dat
worden veroorzaakt door: ernstige zwel-
ling van de geboortew^, ernstige over-
rekking of kneuzing van de cervix of de
geboorteweg, kneuzing van het rectum,
kneuzing van de urineblaashals met als
gevolg problemen bij urinelozing, hema-
toom, trauma inclusief vaginaruptuur,
ontsteking en necrose van cervix en
geboorteweg vooral een aantal dagen
post partum, inversio et prolapsus vagi-
nae met eventuele ontstekingen die vaak
al antepartum bestond, hernia perinealis
met daarin darmen of overvulde urine-
blaas binnen de bekkenholte, een gefor-
ceerd of gesubluxeerd illiosacraalge-
wricht.

De hernia perinealis komt bij schapen
vaker voor dan men vermoedt. De
diagnose wordt soms gemist omdat de
lokale verschijnselen zo veel lijken op de
veel vaker voorkomende ernstige zwel-
ling van de geboorteweg.

ACTUA

Een persend schaap heeft, meer dan een
rund, de neiging om door de achterpoten
te zakken of te gaan liggen en dan juist
nog harder te persen. Dat veroorzaakt
grotere druk, meer ingewanden in de
bekkenholte en meer zwelling en oe-
deem waardoor de neiging tot persen
nog meer toeneemt. Bij een persend
schaap post partum wordt de toestand
met de tijd vaak ernstiger en daardoor de
prognose ongunstiger. Een werkelijk
ernstig persend schaap heeft een zeer
ongunstige prognose. Ze stoppen met
eten en de melkgift en de zorg voor de
lammeren nemen sterk af.
De vraagsteller heeft kennelijk een be-
paald schaap \'voor ogen\', dat mogelijk
wel zwaar gelamd had maar waarbij
geen bijzonderheden opvielen bij kli-
nisch onderzoèk. Er was geen lam ach-
tergebleven en ook geen nageboorte.
Retentio secundinarum is bij een schaap
moeilijk zeker uit te sluiten maar komt
gelukkig zelden voor en is op zich zelden
aanleiding tot napersen. Het schaap at
niet, had geen koorts en er bestond geen
hematoom in de vagina zoals op die
plaats ook zelden voorkomt.
Hoe we zo\'n dier moeten behandelen?
Goede vraag! Het antwoord is niet
eenvoudig. Wanneer een oorzaak kan
worden vastgesteld dan kunnen we ge-
richt te werk gaan en zal het resultaat
wat beter zijn. Zou er bijvoorbeeld
sprake zijn van een prolapsus vaginae
(hetgeen hier niet het geval is) dan kan
een Bühnerse hechting een goede oplos-
sing zijn. Het plaatsen van zo\'n hechting
rond de vagina is echter levensgevaarlijk
wanneer er een (niet gediagnostiseerde)
hernia perinealis bestaat omdat dan
groot gevaar van perforatie van de
buikholte bestaat.

Inwendig onderzoek tijdens de puerpe-
rale periode is bij een schaap, in tegen-
stelling tot het rund, maar gedeeltelijk
mogelijk. Rectaal onderzoek (touche-
ren) geeft weinig extra informatie en de
resultaten van vaginoscopisch onder-
zoek vallen eveneens tegen.
Zonder goede diagnose is het aan te
raden om een symptomatische en pre-
ventieve behandeling in te stellen.

Vraag en antwoord
Het hevig persende schaar

wat doen we eraan?

Omdat zich bij een schaap na een zware
partus een flegmoneuze ontsteking kan
ontwikkelen is het raadzaam om 3
dagen penicilline toe te dienen. Een
analgeticum is zinvol. Persen is niet
typisch voor een endometritis maar bij
een vermoeden daarvan kan tevens een
intrauterine behandeling worden over-
wogen, welke bij het schaap overigens
moeilijk echt goed uitvoerbaar is. Bij
zwelling van vulva en omgeving kan
zeer regelmatig koelen met een ijszak of
herhaald koud afspuiten zijn nut bewij-
zen. Voor het symptomatisch behande-
len van de buikpers komen in aanmer-
king: de om de 12 uur herhaalde
epiduraal anesthesie met Marcaïne (ef-
fect valt vaak tegen), het achter hoog
zetten (moeilijk uitvoerbaar en effect
matig omdat de schapen dan meestal
gaan zitten) en weidegang voor de aflei-
ding.

We hebben in de kliniek het toepassen
van een pneumoperitoneum (op steriele
wijze lucht in de buikholte brengen)
uitgeprobeerd. Het effect daarvan was
zeer matig. Dat komt waarschijnlijk
omdat de buikpers bij het schaap toch
vaak wordt veroorzaakt door zwelling
achter in de buik en in de bekkenholte.
Deze druk wordt door het pneumoperi-
toneum niet weggenomen. In Engeland
wordt in uiterste gevallen tracheotomie
toegepast. Wij hebben daarmee nog
geen ervaring opgedaan.
Alles bij elkaar niet zo\'n opwekkend
verhaal. Het is dus vooral verstandig om,
indien mogelijk, zwelling en beschadi-
ging van de geboorteweg te voorkomen.

Referaten
Kalkoen

Ademhalingsproblemen bij de

kalkoen tengevolge van paramy-

Redmann T, Zeydanli MM, Herbst W,
und Kaleta EP. Isolierung eines Paramy-
xovirus-3 aus Puten mit Atemwegser-
krankung in Deutschland. Dtsch tie-
rärtzl Wschr 1991; 98: 117-64.

Bij slachtkalkoenen van 2,5 week oud
werden milde ademhalingsproblemen in
de vorm van niezen, snotverschijnselen
en gezwollen sinussen geconstateerd. Bij
sectie was er sprake van ontsteking van
de sinussen, luchtpijp, longen en lucht-
zakken. Voorts waren de lever en nieren
gezwollen.

-ocr page 148-

Het zieke koppel nam minder voeder en
drinkwater op. De ziekte duurde 9
dagen en de uitval bedroeg 3,4%.
Bij virologisch onderzoek werd het pa-
ramyxovirus-3 geïsoleerd. Bij een be-
smettingsproef van 3 weken oude kal-
koenen bleken intraveneus besmette
kalkoenen klinisch ziek te worden. Er
trad geen sterfte op. De nasaal/conjunc-
tivaal besmette kalkoenen vertoonden
geen ziekteverschijnselen.
Differentiaal diagnostisch dient men bij
ademhalingsproblemen bij de kalkoen
ook rekening te houden met voor-
noemde infectie.

Uit de — ook in dit artikel vermelde —
literatuur is bekend, dat leggende kal-
koenen naast milde ademhalingsstoor-
nissen ook een tijdelijke produktiedaling
vertonen, gepaard gaande met bleke en
zwakschalige eieren, waardoor de be-
vruchting en uitkomst nadelig worden
beïnvloed.

J. B. Litjens.

ACTUA

besmette monsters bevatten twee of drie
verschillende serotypen en 26 monsters
bevatten één serotype. Vermoed wordt
dat secundaire besmetting tussen slacht-
huizen en vleeswinkels plaatsvindt in
uitsnijderijen (en wellicht tijdens het
vleestransport;
ref).
Veertien van de 23 onderzochte isolaten,
die 11 serotypen vertegenwoordigden,
waren zeer virulent voor muizen. Van de
43 geteste isolaten waren 2 respectieve-
lijk 8 resistent tegen chloramfenicol en

Oxytetracycline. De isolaten waren niet
gevoelig voor kanamycine en sulfa-
dimethoxine.

De auteurs achten nader onderzoek
gerechtvaardigd, om vast te stellen in
hoeverre mensen kunnen worden be-
smet met
E. rhusiopathiae bij het bewer-
ken van rauw varkensvlees uit vleeswin-
kels.

Congressen/cursussen

Symposium elektronische identificatie

en registratie van vogels in nederland

M P Smit.

VüEDINGSMID-
DELENHYGIËNE

Erysipelotrix in rauw varkens-
vlees uit de detailhandel
Shiono H. Hayashidani H, Kaneko KI,
Ogawa M, and Maramatsu M. Occu-
rence of
Erysipelotrix rhusiopathie in
retail raw pork. J Food Prot 1990; 53:
856-8.

Van februari tot december 1988 werden
in totaal 52 stammen van
Erysipelotrix
rhusiopathiae
geïsoleerd uit 38 (33,9%)
van 112 monsters rauw varkensvlees,
afkomstig uit 16 van 17 onderzochte
vleeswinkels in Tokyo. Tussen de win-
kels varieerde het percentage besmette
monsters van 11 tot 100. In 5 geafB-
lieërde winkels, die vlees van dezelfde
uitsnijderij ontvingen, was het aantal
besmette monsters significant hoger dan
in de andere 12 winkels. In de maanden
september, oktober en november werd
een aanmerkelijk hoger percentage be-
smette monsters aangetroffen dan in de
periode februari tot juni. (Een vergelijk-
bare seizoeninvloed werd waargenomen
bij het onderzoek van rauw gehakt op
aëroob kiemgetal (37° C) en Enterobac-
teriaceae kiemgetal (37° C); Tijdschr
Diergeneeskd 1973; 98: 275-89;
ref.).
De 52 stammen behoorden tot 14 ver-
schillende serotypen. Twaalf van de 38

Donderdagavond 20 februari 1992.
Hoofdgebouw van de Faculteit Dierge-
neeskunde, Yalelaan 1, De Uithof,
Utrecht.

Aanvang 19.30 uur (koffie), 20.00 uur
(programma).

Programma

Ing. H. de Geus, Nederlandse Bond van
Vogelliefhebbers: \'Het huidige ringen-
en registratiesysteem van volièrevogels\'.
Drs. R. J. A. M. Wessels, SRGN: \'De
registratie van gezelschapsdieren in Ne-
derland\'.

P. van den Sande, Kon. Zoölogisch
Genootschap Antwerpen: \'Mondiale
identificatiestandaard voor dierentuin-
dieren\'.

Drs. L. E. M. de Boer, Stichting Nation-
aal Onderzoek Dierentuinen: \'(Inter)na-
tionale registratie van dierentuindieren\'.
Drs. C. L. Schürmann, Hoofd CITES
buro. Ministerie van LNV: \'De gevolgen
van de Europese regelgeving voor het
merken van vogels\'.
Mevr. drs. M. S. E. H. ten Kate-Jansen,
Veterinaire Dienst: \'Nationaal beleid
met betrekking tot identificatie van vo-
gels\'.

Dr. O. Behlert, Zoologischer Garten
Köln: \'Praktische ervaringen met elek-
tronische identificatie van vogels\'.
Drs. J. A. Ypenburg, KNMvD: \'Het
belang van de identificatie en registratie
van vogels gezien vanuit de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde\'.
Forumdiscussie.

Nadere inlichtingen en opgave (schrifte-
lijk) voor het symposium: Dr. J. T.
Lumeij, Afdeling Vogels en Bijzondere
Dieren, vakgroep Geneeskunde van Ge-
zelschapsdieren, Faculteit der Dierge-
neeskunde, Yalelaan 8, 3584 CM
Utrecht. Tel. 030-534443; Fax 030-
518126.

Bijeenkomst

veterinaire
acupunctuur

Op donderdagavond 27 februari a.s.
wordt voor de 3e keer een bijeenkomst
van de Stichting Nederlandse Veteri-
naire Acupunctuur georganiseerd. Deze
wordt gehouden in het Postiljon Motel
in Bunnik. De aanvang zal 20.00 uur
zijn. Eerst zal collega G. Verhagen uit
Haarlem een voordracht houden. Hij is
al jaren werkzaam met acupunctuur bij
kleine huisdieren.

Daarna zal een korte vergadering ge-
houden worden over de toekomst van
een eventueel op te richten veterinaire
acupunctuurvereniging met haar doel-
stellingen en presentatie naar buiten.
Om zoveel mogelijk ideeën en menin-
gen te horen, is het van groot belang dat
het een druk bezochte avond wordt.
Secretariaat SNVA, t.a.v. Lies Schuite-
maker, Esweg 19, 9471 BH Zuidlaren.
Tel: 05905-95762.

-ocr page 149-

MPP symposium

Milk production project
Op 11 maart 1992 organiseert Animal
Farm Stuurgroep in samenwerking met
de Stichting Knowledge Based Systems
(SKBS) een symposium over het Melk
Produktie Project. Het Symposium
wordt gehouden in de kantine van het
Instituut voor Veeteeltkundig Onder-
zoek (IVO-DLO), Driebergseweg lOd,
Zeist.

Belangstellenden zijn van harte welkom.
Deelname is gratis.

Programma

13.30 Opening door prof. dr. A. Brand
(vakgroep Bedrijfsdiergenees-
kunde en Voortplanting;
RUU).
13.35 Inleiding door dr. J. F. Schreine-
makers (Laboratorium voor Arti-
ficiële Intelligentie; EUR).
14.00 \'Gezondheids- en fertiliteitsbewa-
king door automatisering\'; ing. K.
Maatje (IVO-DLO).
14.25 \'De detectie van patronen in de
automatisch verzamelde elektri-
sche geleidbaarheidsgegevens\';
drs. M. Nielen (vakgroep Be-
drijfsdiergeneeskunde en Voort-
planting;
RUU).
H.50 Thee/koffie. Demo D. M. Tepp
M Sc. (Laboratorium voor Artifi-
ciële Intelligentie; EUR).
15.15 \'Kennis-gebaseerde ondersteu-
ning bij behandelings- en ver-
vangingsbeslissingen met speciale
aandacht voor mastitis\'; ir. E. H.
R Houben (vakgroep Agrarische
Bedrijfseconomie; LUW).
15.40 \'De opzet van de diagnose-mo-
dule, met speciale aandacht voor
het gebruik van conditionele cau-
sale modellen\'; ir. H. Hogeveen
(vakgroep Bedrijfsdiergenees-
kunde en Voortplanting; RUU).
16.05 \'De voer- en grasland-module:
Een op kennis-gebaseerd systeem
voor de analyse en evaluatie van
het voer- en grasland-manage-
ment\'; ir. M. H. W. Schakenraad
(LEI-DLO).
16.30 Generale discussie - senior onder-
zoekers.

16.45 Demo - D. M. Tepp M.Sc.

Tot slot rondleiding op het instituut

IVO-DLO.

Inlichtingen: mw. N. Dumoulin, Facul-
teit Bedrijfskunde, Erasmus Universiteit
Rotterdam, tel. 010-4081961, fax 010-
4529419.

Amsterdam, 24, 25 en 26 april

De zaterdag

Vijfentwintig jaar Voorjaarsdagen. Re-
den voor u om allemaal te komen, zeker
nu u
een attentie ontvangt bij de insch-
rijfbalie en kans maakt op een
reis voor
twee personen.

Er is een uitgebreide tentoonstelling van
meer dan 40 stands. Dit jaar is de
tentoonstelling verdeeld over twee eta-
ges.

Zaterdagmorgen 9.üo-i 2.30 uur

Gedrag. J. W. S. Bradshaw (UK), ge-
sponsord door Ivon, Sociaal gedrag van
de hond. S. Wickens (UK), Dominan-
tieverhoudingen tussen groepen gedo-
mesticeerde honden. W. J. Netto (NL),
De dominantieverhouding tussen hon-
den onderiing en de mens. M. Schilder
(NL), Parameters van welzijn en stress
bij de hond.

Praktijkmanagement. S. Dellinger, ge-
sponsord door SmithKline Beecham.
Drie vragen worden hier beantwoord:
\'Hoe de praktijk-cliënt georiënteerd te
maken\', \'Hoe toekomstvisie te realise-
ren\' en \'Hoe professioneel een praktijk te
leiden\'.

Chirurgie. T. Crowe (USA), gesponsord
door Aesculaap/PetAg. Levensred-
dende ingrepen in de buik van hond en
kat, Diagnostische overwegingen bij een
acute abdominale crisis.
Tandheelkunde. P H. Hennet (USA),
gesponsord door Rhône Mérieux. Tand-
Gastro enterologie. C. F. Burrows
Keel, Neus en Oor-spreekuur: A. J.
Venker-van Haagen (NL).

Zaterdagmiddag 13.30-17.D0 uur

Röntgenologie. P. Wolvekamp (NL),
Tumordiagnostiek.

Gedrag kat J. W. S. Bradshaw (UK),
Kattegedrag en Interactie tussen kat en
mens. N. Endenburg (NL), De invloed
van de kat op het welzijn van de
eigenaar. J. W. S. Bradshaw (UK),
Gedragsaspecten met betrekking tot het
welzijn van de kat.

Voeding. S. Crane (USA), gesponsord
door Hill\'s. Huidige inzichten van obesi-
tas. Relatie voeding en wondgenezing en
Dieetaanpassingen bij de zieke hond.

Gastroenterologie. C. F. Burrows
(USA), Maagaandoeningen bij hond en
kat. Acute dunne darmaandoeningen.
De aanpak van chronische diarree.
Anesthesie spreekuur L. J. Hellebre-
kers.

Cultureel programma

De Keukenhof wordt in de ochtend
bezocht. Lunch in Scheveningen met
tijd om te winkelen of een strandwande-
ling te maken. Ook zal het Panorama
Mesdag worden bezocht.
Feest met muziek en buffet in Hotel
Krasnapolski, vervoer per rondvaart-
boot (feestelijke kleding is gewenst).

DANS. Het Dierenarts-assistentenpro-
gramma is toegankelijk voor congres-
gangers. De onderwerpen zullen dit jaar
zijn:

Schimmels; J. P. A. M. van de Bergh.
Cardiologie; A. A. Stokhof.
Vaccinaties; S. de Nie.
Rhinoscopie; I. C. A. M. van Ooster-
hout.

Honden trimmen; L. Kooyman.
Ectoparasieten; P. Roosje.
Kynologie; R van der Molen.

Bundesverband

der beamteten
tierärzte

Programm für Arbeitstagung des Bun-
desverbandes der beamteten Tierärzte
(BbT) am 29. und 30. April 1992 in
Saarbrücken.

Themen: Überwachung von Lebensmit-
telbetrieben in der Fleischverarbeitung -
Tierarzneimittel - Die neue Ver-
packungs-Verordnung - Datenverarbei-
tung und Dokumentation - Tierschutz -
Tierseuchenbekämpfung.
Tagungslokal Kongreßhalle, Hafen-
straße. Tel.: 0681/948480, Fax:
9484880.

Auskunft unf Anmeldung: Veterinär-
amt, 6690 St. Wendel, Mommstr. 25a.
Tel.: 06851/801207 (Dr. Neufang),
Tel.: 06851/801208 (Frau Lang), Fax:
801290.

Voor nadere informatie: Drs. J. Minder-
houd, Rotterdam, tel. 010-413220/
4361362.

Voorjaarsdagen

1992

-ocr page 150-

Fotokopieën van sludentenreferatenm
kunnen worden besteld via hei redactie-
secretariaat (teL 030-510111). De kosten
(inclusief portokosten) bedragen (aßan-
kelijk van de omvang per referaat):
< 30 pagina\'s f 10.-
30-60 pagina\'s f 15,-
> 60 pagina \'s f 20, -

Probleemgedrag bij de kat
Gunhild van de Wetering, vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren
(oktober 1991) SR/58/91: 31 pp.

Probleemgedrag wordt gedefinieerd als
gedrag dat voor de soort normaal is,
maar qua vorm, frequentie en/of inten-
siteit voor de eigenaar hinderlijk, scha-
delijk en/of gevaarlijk.
Wanneer we te maken hebben met een
gedragsprobleem is het van groot belang
een uitgebreide anamnese af te nemen
aan de hand van een vragenlijst.
Het meest voorkomende gedragspro-
bleem is het urineren en/of defaeceren
buiten de kattebak, onderverdeeld in
sproeien, urine markeren in gehurkte
positie en de \'echte\' onzindelijkheid.
Oorzaken voor \'echte\' onzindelijkheid
zijn: verandering in de omgeving van de
kat, invloed van geur, voorkeur voor een
lokatie buiten de kattebak of voor een
ander substraat, vermijden van de katte-
bak omdat die wordt geassocieerd met
nare ervaringen of omdat een andere kat

Ingezonden

(Buiten verantwoordelijkheid van de redactie)

Colibacillose

bij pluimvee

Geachte Redactie,

Met zeer veel interesse heb ik het artikel
van collega dr. E. Goren gelezen: \'Coli-
bacillose bij pluimvee: etiologie, patho-
logie en therapie (Tijdschr Dierge-
neeskd 1991; 116: 1122-9).
Vooral de hypothese over de mogelijke
effectiviteit van sub-MIC-concentraties
van spectinomycine is zeer interessant
en nodigt uit tot verder onderzoek.

Studentenreferaten

ACTUA

het gebruik ervan verhindert. Sproeien
kan in veel gevallen succesvol worden
behandeld door castratie. Progesteron-
derivaten hebben dermate veel bijwer-
kingen dat gebruik ervan vermeden
dient te worden.

Agressie is bij de kat voornamelijk een
probleem tussen katten onderiing: sexu-
eel dimorfe gevechten tussen katers en
sociaal-territoriale agressie. Agressie te-
gen mensen kan worden geïnduceerd
door: angst, pijn, een tijdje aanhalen en
bewegen objecten (\'prooi\'). Sexueel di-
morfe vormen van agressie kunnen be-
handeld worden met castratie en/of
progesteron-derivaten. Bij andere vor-
men van agressie kunnen kalmerende
middelen zoals valium en phenothi-
azine-derivaten, met geringe kans op
succes, worden gebruikt.
Zoals vele gedragsproblemen bij de kat
is ook het krabben aan meubels een
probleem van katten die binnen worden
gehouden. Dat krabben lijkt te kunnen
worden voorkomen door de kat zo
vroeg mogelijk een krabpaal te leren
gebruiken.

Gedragsmodificatie heeft de meeste
kans op succes indien eerst de motivatie
voor het te behandelen gedrag verlaagd
wordt. Bij sommige indicaties bijvoor-
beeld door castratie.
Overigens lijkt het voor vrijwel alle
gedragsproblemen van de kat, zowel in
therapeutisch als in preventief opzicht,
het beste om de kat zoveel mogelijk
buiten te laten.

Wat mij echter heeft verbaasd is, dat de
dieren behandeld werden met de combi-
natie lincomycine en spectinomycine.
Het is bekend, dat de combinatie van
een lincosamiden en spectinomycine
soms enig synergistisch effect vertoont,
tegen mycoplasmata en
Serpula hyody-
senteriae,
maar niet tegen Enterobacte-
riaceae. Aangezien bij colibacillose van
kuikens geen sprake is van een mengin-
fectie, die men moet bestrijden of dat
men resistentie-ontwikkeling tijdens
therapie van de betreffende
E. co//-stam
door deze combinatie kan voorkomen,
zie ik in dit geval geen enkele reden voor
een combinatie van deze twee antibio-
tica.

In deze mening voel ik mij gesteund,
door het feit, dat collega Goren in zijn
discussie en conclusies lincomycine niet
meer noemt. Aangezien lincomycine —
hoewel het een nuttig en uiterst effectief
antibioticum voor bepaalde indicaties is
— bij de mens en andere diersoorten een
ernstige verstoring van de darmflora
veroorzaakt, wat kan leiden tot, soms
fatale complicaties, lijkt mij het gebruik
van lincomycine ter behandeling van
colibacillose bij kippen ongewenst en
heeft een monotherapie met spectino-
mycine de voorkeur.
Mocht uit verdere proeven de effectivi-
teit van spectinomycine tegen colibacil-
lose bij kippen blijken, mag dit geen
reden zijn om de combinatie lincomy-
cine en spectinomycine hiervoor te ge-
bruiken, maar dan dient spectinomycine
daarvoor alleen gebruikt te worden en
zonodig geregistreerd.

A. van den Bogaard\'.

1 Drs. A. van den Bogaard, dierenarts-bacteri-
oloog vakgroep Medische Microbiologie,
Rijksuniversiteit Limburg, Maastricht.

Naschrift

Geachte Redactie,

Met betrekking tot het gebruik van de
combinatie lincomycine-spectinomy-
cine bij
E. co/j-infecties bij pluimvee
bestaat tussen ons geen verschil van
mening. Ook ik ben van mening dat bij
behandeling van
E. co//-infecties met
alleen spectinomycine kan worden vol-
staan. Dit is de hoofdconclusie die uit
het onderzoek, gerapporteerd in het
betreffende artikel, kan worden getrok-
ken. De werking van de combinatie
lincomycine-spectinomycine ten op-
zichte van
E. coli blijkt namelijk alleen
en uitsluitend op het spectinomycine-
effect te berusten. Van synergisme was
absoluut geen sprake. Kennelijk is het u
ontgaan dat in diverse groepen proefdie-
ren uitsluitend spectinomycine werd
toegepast.

Aanvankelijk werd in het onderzoek
gestart met Lincospectin®, omdat spec-
tinomycine in Nederland uitsluitend in
deze combinatie commercieel verkrijg-
baar is. Overigens komen mondiaal
gezien menginfecties van
E. coli en
Mycoplasma\'s bij pluimvee veelvuldig
voor, waarbij het gebruik van Linco-
spectin® op zijn plaats zou kunnen zijn,
gezien het gunstige effect van lincomy-
cine op Mycoplasma-infecties.
Ten aanzien van uw opmerkingen be-
treffende negatieve effecten van linco-
mycine op de darmflora het volgende:
— in lage dosering heeft lincomycine
geen nadelige effecten op de darmflora
bij pluimvee en in deze dosering wordt

-ocr page 151-

dit middel zelfs veelvuldig als groeibe-
vorderaar gebruikt;

— in therapeutische doseringen heb ik
inderdaad ernstige verstoring van met
name de caecale flora kunnen waarne-
men;

— in combinatie met spectinomycine
(Lincospectin®) zijn, zelfs bij doserin-
gen boven de therapeutische, nimmer
negatieve effecten op de darmflora ge-
constateerd.

Uw hypothese, dat de werking van
spectinomycine op sub-MIC-concentra-

Vergadering
codex comité

vleeshygiëne

Onder voorzitterschap van Nieuw-Zee-
land heeft van 14-18 oktober 1991 in
Rome de zesde vergadering van het
Codex Comité Vleeshygiëne plaatsge-
vonden. Delegaties afkomstig uit 32
landen namen aan deze vergadering
deel.

De Nederlandse delegatie bestond uit de
heren Droppers (hoofd delegatie. Mini-
sterie WVC), Lam (Ministerie WVC),
Van Logtestijn (Faculteit Diergenees-
kunde) en mevr. Julicher (Ministerie
LNV).

Op de agenda stond het vernieuwen en
actualiseren van de 4 \'codes of practice\'
die door het Comité in de jaren zeventig
en het begin van de jaren tachtig zijn
opgesteld. Deze codes vormen de basis
van vele Vleeskeuringswetten over de
hele wereld. Het betreft:

— de code voor het hygiënisch behan-
delen van vers vlees;

— de code voor het ante- en post-
mortem onderzoek van slachtdieren;

— de code voor de ante- en post-
mortem keuring van slachtdieren en
vlees;

— de hygiëne-code betreffende wild.

ties zou kunnen berusten, moet ik ver-
werpen. Immers, gunstige therapeuti-
sche effecten werden ook verkregen ten
opzichte van
in vitro volledig resistende
E. co/i-stammen (MIC: 40/xg/ml-i).
Waarschijnlijk is de effectiviteit toe te
schrijven aan metabolieten of degrada-
tieprodukten van spectinomycine zoals
ook in het artikel is bediscussieerd.

E. Gorenl

2 Dr. E. Goren, Stichting Gezondheidsdienst
voor Pluimvee, Doorn.

Mededelingen VH

Het Codex secretariaat had de eerstge-
noemde 3 codes herschreven. Aan de
vierde code waren nog geen wijzigingen
aangebracht, omdat dat sneller en mak-
kelijker zal gaan als eerst overeenstem-
ming is bereikt over de andere 3 codes.
De nieuwe codes leggen een grotere
verantwoordelijkheid bij het bedrijfs-
leven in zaken betreffende vleeshygiëne
en zijn flexibeler van mogelijkheden.
Begrippen als risico-evaluatie (bij het
opstellen van keuringssystemen) en pro-
cescontrole (onder andere HACCP)
worden geïntroduceerd. Tevens wordt
ingegaan op het belang van een goede
informatie-uitwisseling tussen de pro-
duktiefase (levende dieren op de boerde-
rij) en de slachtfase. De vergadering
veriiep in een constructieve sfeer en de
delegaties konden zich over het alge-
meen vinden in de geformuleerde uit-
gangspunten.

Het Codex secretariaat zal de codes
(inclusief de code betreffende wild) naar
aanleiding van deze vergadering nog-
maals bijstellen, waarbij de onderzoeks-
code en de keuringscode tot één code
zullen worden samengevoegd. Deze co-
des zullen aan de lidstaten in 1992 voor
commentaar worden voorgelegd,
waarna een finale bespreking zal plaats-
vinden op de 7e vergadering van het
Codex Comité Vleeshygiëne in maart
1993. Vervolgens zullen, als alles vol-
gens plan verloopt, de herschreven co-
des ter aanname voorgel^d worden aan
de Codex Alimentarius Commissie, die
in juni 1993 te Genéve bijeenkomt.

Nieuwe

medewerker

sectie

dierproeven

Met ingang van 1 januari 1992 is de heer
drs. W. A. de Leeuw, dierenarts, in
dienst getreden bij de Veterinaire
Hoofdinspectie in de functie van toege-
voegd inspecteur in algemene dienst bij
de sectie Dierproeven.
De heer De Leeuw werd in 1958
geboren in Nieuwland (Z.H.). Hij stu-
deerde Diergeneeskunde aan de Rijks-
universiteit Utrecht en behaalde in 1983
het dierenartsexamen. In de laatste fase
van de studie is, in samenwerking met
het RIVM en de vakgroep Tropische en
Protozoaire Ziekten van de Faculteit
Diergeneeskunde, een grootschalig refe-
raatonderzoek uitgevoerd naar de inci-
dentie van
Toxopiasnui-infecties bij
schapen en de relatie van dergelijke
infecties met prenatale sterfte van lam-
meren. Tijdens de studie was hij gedu-
rende een aantal jaren lid van de werk-
groep \'Diergeneeskunde en Samen-
leving\'.

Na de studie is hij ruim een jaar werk-
zaam geweest als waarnemend dieren-
arts. Het betrof hier vrijwel uitsluitend
waarnemingen in gemengde of grote
huisdierenpraktijken.
Vanaf 1984 tot 1 januari 1992 was de
heer De Leeuw in dienst van het Cen-
traal Diergeneeskundig Instituut (CDI-
DLO) te Lelystad. Hij was verantwoor-
delijk voor onderzoek en voorlichting
op het gebied van protozoaire infecties
bij herkauwers en voor het parasitair
immunologisch onderzoek.
Vanaf 1986 was hij hoofd van het
laboratorium voor Parasitaire Immuno-
logie. Binnen dit laboratorium wordt
gewerkt aan de ontwikkeling van im-
muno-essays voor de detectie van hel-
minth infecties bij rund en schaap. Te-
vens is basaal onderzoek verricht naar
de (lokale) immuunrespons tengevolge
van (her)infecties met leverbot. Tijdens
de periode dat hij werkzaam was op het
CDI is ervaring opgedaan op het terrein
van dierproeven.

Spoedig na zijn indiensttreding zal de
heer De Leeuw een bt^in maken met
zijn beroepsopleiding proefdierdeskun-
dige (artikel 14 van de Wet op de
dierproeven).

-ocr page 152-

In de eerste maanden van 1992 zal een
kennismaking met het werkveld plaats-
vinden.

Hij hoopt in dienst van de VHI in
velerlei opzicht een nuttige bijdrage te
kunnen leveren aan een verantwoord
gebruik van proefdieren. Tevens heeft
hij een speciale interesse voor het initië-
ren van wetenschappelijk onderzoek dat
tot doel heeft om knelpunten in het
proefdiergebruik op te lossen, het aantal
benodigde proefdieren te verminderen
en alternatieven voor dierproeven te
ontwikkelen.

Nieuwe
medewerker

sectie good
laboratory
practice

Met ingang van I december 1991 is
mevr. dr. H. M. van den Dungen in
dienst getreden bij de Veterinaire Hoof-
dinspectie in de functie van toegevoegd
inspecteur in algemene dienst bij de
sectie GLP.

Mevrouw Van den Dungen werd gebo-
ren in 1957. Zij studeerde biologie aan
de Rijksuniversiteit in Utrecht. Het doc-
toraal biologie met als specialisaties
neuro-immunocytochemie, -endocrino-
logie, -fysiologie en -morfologie en elek-
tronenmicroscopie rondde zij in 1982 af.
In de daaropvolgende 2 jaar deed zij
onderzoek in het buitenland: eerst in
Londen (UK) waar zij, verbonden aan
het Institute of Neurology van de MRC,
onderzoek deed naar de invloed van
glucocorticosteroïden op de metabole
activiteit in hersenweefeel (6 maanden
met een fellowship van de European
Science Foundation en 3 maanden met
een beurs van the British Council); en
vervolgens in Vancouver (Canada) waar
zij, verbonden aan het Department of
Physiology van de University of British
Columbia, onderzoek deed naar de im-
munologische en biochemische lokalisa-
tie van zogenaamde gut-brain peptides
en het ontwikkelen en karakteriseren
van monoclonale antilichamen tegen
deze peptiden (9 maanden met een grant
van de MRC).

Na terugkomst in Nederland deed zij
gedurende anderhalf jaar als weten-
schappelijk medewerker van de afdeling
biochemie van de afdeling Algemene
Chirurgie onderzoek naar de betrokken-
heid van de verschillende typen collage-
nen bij wondgenezing in de darm.
In 1985 begon zij op een samenwer-
kingsproject van de afdeling Gynaecolo-
gie en Verloskunde van de VU en de
afdeling farmacologie van de Universi-
teit van Leiden aan een promotie-onder-
zoek. Dit werd in 1990 afgerond met
een promotie op grond van een
proefschrift getiteld: LHRH and Gona-
dotropins in Rat Pubertal Development.

Van november 1989 tot de december
1991 was zij plaatsvervangend hoofd
van de afdeling Biochemie en Toxicolo-
gie van het CDI-DLO. Zij was verant-
woordelijk voor een deel van het onder-
zoek op deze afdeling waaronder het
ontwikkelen van een aantal celkweeksy-
stemen om het mogelijk te maken de
toxiciteit van onder andere veevoeder-
additieven en diergeneesmiddelen voor
endocriene organen te evalueren. Ook
was zij betrokken bij een aantal projec-
ten op het gebied van de veterinaire
toxicologie. In het kader van een groter
onderzoeksproject naar reproduktie-
stoomissen bij landbouwhuisdieren
nam zij deel aan een aantal projecten
binnen het CDI, maar ook in samenwer-
king met andere instituten.
Bij de VHI is zij mede belast met de
algemene taken van de sectie GLP, zoals
het uitvoeren van periodieke inspecties
op de naleving van de algemene beginse-
len van Goede Laboratorium Praktijk
bij het veiligheidsonderzoek in Neder-
land.

Nieuw(s) van
de
Industrie

Upjohn breidt

belangen uit

Met de overname van drie bedrijven
heeft The Upjohn Company in 1991
haar belangen in de diergeneesmidde-
lensector fors uitgebreid. Meest opval-
lend is de overname van de Ameri-
kaanse producent van vaccins voor
runderen en gezelschapsdieren Fer-
menta Animal Health. Het bedrijf zal
worden geïntegreerd in Oxford Veteri-
nary Laboratories dat in 1989 werd
overgenomen.

Met de verwerving van deze bedrijven
die gespecialiseerd zijn in de produktie
van vaccins, behoort Upjohn in de VS
tot de belangrijke producenten van vac-
cins. De vaccins zullen de komende
jaren ook buiten de VS op de markt
worden gebracht.

Voedersupplementen en premixen

Met de overname van Cheminex heeft
Upjohn tevens haar positie in de markt
van premixen en veterinaire specialitei-
ten versterkt. Cheminex brengt in Enge-
land onder de merknaam Uniprim een
lijn van produkten voor varkens, slacht-
kuikens en paarden op de markt. Daar-
naast produceert en verkoopt het bedrijf
premixen en oplosbare poeders voor
veevoeders. Cheminex zal als zelfstandig
bedrijf blijven opereren.
Tenslotte heeft Upjohn de wereldwijde
verkooprechten verworven van drie ge-
neesmiddelen van het Engelse bedrijf
Paines and Byrne Ltd. Het gaat hierbij
om een tweetal vruchtbaarheidsprepa-
raten en Pancrex, een voederenzym
voor honden en katten met een pan-
creas-insufBciëntie. Pancrex zal nog dit
jaar op de Nederiandse markt worden
geïntroduceerd.

The Upjohn Company is een internatio-
naal, op onderzoek gerichte, producent
van humane geneesmiddelen, dierge-
neesmiddelen, land- en tuinbouwzaden
en chemische specialiteiten. Vanuit het
hoofdkantoor in Kalamazoo, Michigan
(USA), houdt het bedrijf zich al meer
dan een eeuw bezig met verbetering van
de gezondheid en voeding van
mens en dier.

-ocr page 153-

Februari

15 International Workshop: \'Village Animal
Healthcare, Nairobi, Kenia (inl. John Young,
tel, 44.788.560631, fax 44.788-540270,
Uk.)

18 Afd. Groningen-Drenthe KNMvD, leden-
vergadering.

18 Afd. Limburg KNMvD. Ledenvergadering.

18 Voorlichtingsbijeenkomst WUD (pag. 26)

18 Themadag \'Snijmais onderzoek\'. Proefsta-
tion rundveehouderij en ROC Cranendonck,
Lelystad (inl. tel. 03200-93211).

19 PAO-D; Voeding melkvee II (92/31).

19—20 PAO-D: Klinische bacteriologie (92/

37).

20 Symposium: \'Elektronische identificatie en
registratie van vogels\'. Utrecht (pag. 15 en
pag. 122)

20 Applicatiecursus dierenartsassistenten III,
Barneveld (pag. 62).

20 PAO-D: Klinische les GD (92/33).

20 Groep Geneeskd. Gezelschapsdieren
KNMvD. Symposium \'Elektronische identi-
ficatie en registratie van vogels in Nederland\',
Utrecht (pag. 122).

20 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/middag/Rund.
Someren/avond/Rund.

20 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

21 \'Cerberus\', Professorenborrel, Utrecht (pag.
129)

22 PAO-D: Basiscursus tandheelkunde (92/
01).

25 Afd. Friesland KNMvD, Ledenvergadering,
Heeren veen.

26 Groep Geneeskd. Gezelschapsdieren
KNMvD ledenvergadering, De Biltse Hoek,
De Bilt, 20.00 uur

26 PAO-D: Voeding melkvee II (92/32).

26 Studiemiddag: \'Economische aspecten van
veehouderij en milieu\' (DLO-landbouw Eco-
nomisch Instituut), Veenendaal (inl.:LEI-
DLO tel. 04192-86537).

27 Bijeenkomst Veterinaire Acupunctuur, Bun-
nik (pag. 122)

28 First European Symposium on Faecal Ste-
roid Monitoring in Zoo Animals, Rotterdam
(pag. 1147).

Maart

4—7 Vlllth Congress on Avian Diseases, Mu-
nich (inl tel, (089) - 3154029/3159117,
Oberschleissheim (BRD).

5 Internat. Course Serological Diagnostic
Techniques. (Inl.: Trop. Inst. A\'dam, Dr. E. P
Wright, tel.: 020-5688305/5688457, fax
020-5688434).

5—6 PAO-D: Diergeneeskundige begeleiding
melkveebedrijven (92/17).

5—6 DVG Fachgruppe Geflügel (WVPA).
VIII Tagung über Vogelkrankheiten, Mün-
chen (inl, red. secretariaat).

5—7 Internat. Conference on \'Science and the
Human-Animal Relationship\' (inl.: Dr. E. K.
Hicks, SISWO, tel. 020-5270600).

5—8 Vet. Acupuncture Accreditation Course,
San Diego, USA.

7 PAO-D: Assistentie bij operaties (92/45).

8—11 36th Annual Am Institute of Ultra
Sound Convention, San Diego, U.S.A. (inl.
tel (301)881-2486).

ACTUA

9—II PAO-D: Diergeneeskundige begelei-
ding melkveebedrijven (92/17)

10 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, bijeen-
komst op Praktijkschool Barneveld (gast-
spreker dhr. H. Garretsen over röntgenopna-
men; 20.15 uur

10 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/middag/Var-
ken. Boxtel/avond/Varken.

10 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

10 MPP Symposium (Milk Production Project),
Zeist (pag. 123)

11 Groep Geneeskd v.h. Varken KNMvD.
Vooijaarsdag, Jaarbeurscongres-centrum,
Utrecht, 10.00 uur.

13 PAO-D: Vaccins bij hond en kat (92/22).

13 ESCOP Internat. Symposium: The Scienüfic
assesment of phytomedicines, Milan (inl. red.
secretariaat).

14 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/
06).

17 PAO-D: Preventie worminfecties rundvee
(92/27).

19 Groep Paardenpraktici KNMvD, Jaarverga-
dering.

21 PAO-D: Praktische echografie (92/07).

21 PAO-D: Praktische röntgenologie Paard
(92/07).

24 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/avond/in Gez.
D.

24 PAO-D: Cytologie en tumoren bij gezel-
schapsdieren (92/34).

24—25 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/09).

26 Groep Vet. Homoeopathic KNMvD. Studie-
vergadering tevens Jaarvergadering, Beatrix-
gebouw. Jaarbeursplein, Utrecht; 19.30-
22.30 uur.

27 PAO-D: de benauwde patiënt (92/14).

27—29 3rd. Hellenic Symposium in Small Ani-
mal Medicine, Athene (inl,: tel.
(301)7771056, fax (301)7711289, Athene)
(pag. 1260).

27 PAO-D: Elektrochirurgie en cryotherapie
(92/39).

April

1 PAO-D: Bloedonderzoek bij gezelschapsdie-
ren (92/38).

1 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, bijeen-
komst (leden plus partner) bij de AUV te
Cuijk; 16.00 uur

2 Bijeenkomst met Beamteten Tierärzte voor
leden Groep GKZ, Nieuw Han en Studie-
groep Vleeshygiëne, Kleve (pag. 129)

4 PAO-D: Praktische echografie GD (92/40).

5—20 European School for Advanced Veteri-
nary Studies: COMETT Project of the EEC,
Luxembourg (pag. 757).

6—10 PAO-D: Embryo transplantatie (92/
26).

7 PAO-D: Sectiebeelden bg de kat (92/35).

10—11 3rd. European Equine - Arthroscopy
Workshop (Basic course), Telgte BRD (pag.
89).

11 PAO-D: Veer- en huidproblemen bij vogels
(92/24).

II PAO-D: de benauwde papegaai (middag)
(92/25).

Doorlopende agenda

11—12 SAVAB-Flanders-Weekend (pag.
1202).

14 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Boxtel/middag/Rund. Heyt-
huysen/avond/Rund.

16 EVA dagcursus: Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566, fax 03434-57122)

21—27 Juni Intemat-course on tropical veteri-
nary medicine (Tropencursus) for final year
Students, Fac. D. Utrecht (inl.: dr. R. W.
Paling, tel. 020-532116).

23 CLO-dag 1992, CLO-Instituut voor de Vee-
voeding \'De Schothorst\', Jaarbeurs-Congres-
centrum, Utrecht.

23 EVA dagcursus: Geneeskunde papagaaien
(inl. 03434-56566, £ax 003434-57122)

23—26 1st Internat. Congress on the Pathology
of Chelonians, Confaron (Village des Tor-
tues) Var, France, (inl.: Prof. dr. P Zwart, tel.
03405-61644).

24—26 \'Vooijaarsdagen 1992\', Amsterdam
(pag. 89 en 123).

28 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

28 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering; 20.15 uur.

28—29 PAO-D: Huisvesting en voedermetho-
den rund (92/30).

Mei

6—7 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/10).

12 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

12 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.
13—15 PAO-D: Veterinaire apotheek I. Ge-
mengde praktijk (92/44).
16 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/

41).

13—16 Und World Congres of Veterinary Der-
matology, Montreal (pag. 90).

14—16 Jahresversammlung 1992 der Schwei-
zerischen Vereinigung für Kleintiermedizin,
Lausanne.

19 PAO-D: Patiëntendemonstratie GD (92/

42).

19 Afd. Zuid-Holland KNMvD (ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastigheid, Delft; 20.30
uur

19—22 International Symposium on Hormone
and Veterinary Drug Residue Analysis, Uni-
versity of Ghent (Belgium). (Inl.: tel. 32 (0)
91218951. Fax: 32 (0) 91205243 (pag. 976).
19—2 225 Jahre Veterinärmedizinsche Univer-
sität Wien (Inl.: tel. 43 222-71155-0, fax.
43 222-7136895.)
19—22 225 Jahre Veterinärmedizinische Uni-
versität Wien (inl. tel. 43222-71155-0, fax
43222-713 6895).

20 PAO-D: 1KB pluimveevleesproduktie (92/

43).

21—22 Fachgespräch über Geflügelkrankhei-
ten, Hannover (inl.: tel. (0511) 856-8770/
8778, fax (0511)953-8580).

21 —23 PAO-D: Samen werken en leidinggeven

in de praktijk (92/15).
23 PAO-D: Verbanden en spalken (92/08).
24—26 25th International Congress on the His-
tory of Veterinary Medicine, Ankara (inl.
redactiesecretariaat).

26 PAO-D: Stafylokokken mastitis rund (92/
20).

27 Veterinaire Golfkampioenschappen 1992,
St. Nicolaasgaa (pag. 102).

(Vervolg op pag. 132).

-ocr page 154-

KNMvD

Bezoek aan

Staatssecretaris Gabor

Op 23 januari 1992 heeft een delegatie van het Hoofdbe-
stuur van de KNMvD een bezoek gebracht aan Staatsse-
cretaris Gabor van het Ministerie van Landbouw, Natuur
beheer en Visserij. Dit bezoek was een vervolg op de
uitnodiging die de heer Gabor ons tijdens het Jaarcongres
in Nijmegen deed.

Er is gesproicen over de diergeneesmiddelendis-
tributie en de rol van de dierenarts daarin.
Duidelijk werd dat de dierenarts de aangewezen
persoon is voor een deugdelijke toepassing van
gekanaliseerde diergeneesmiddelen, maar dat
hij/zij een duidelijke ethische verantwoordelijk-
heid heeft ten aanzien van het diergeneesmidde-
lengebruik. De Staatssecretaris heeft geen plan-
nen hierin iets te veranderen.
Vanuit politieke signalen wordt de kwetsbaar-
heid van de dierenarts, gelegen in het feit dat de
wetenschappelijke en ethische verantwoordelijk-
heid en het financieel-economisch belang in één
hand liggen, steeds ter discussie gesteld. Afge-
sproken is dat de KNMvD met een plan van
aanpak zal komen, waarbij de beroepsgroep zelf
een deugdelijk systeem van omgaan met dierge-
neesmiddelen zal aanreiken.

In de Raad voor Dieraangelegenheden zal de
KNMvD alle gelegenheid worden geboden mee
te denken aan de invulling van de Gezondheids-
en Welzijnswet voor Dieren.
De wet op de uitoefening van de Diergenees-
kunde laat geen onderzoek en behandeling van
dieren toe anders dan door dierenartsen en de
toegelaten paraveterinairen. In deze liet de heer
Gabor geen misverstand bestaan betreffende de
werkzaamheden van niet-dierenartsen zoals ve-
terinaire homeopaten en andere alternatieve
genezers. Onderzoek en behandeling van dieren
door deze niet-dierenartsen wordt niet toegela-
ten.

Ten aanzien van de Specialisatie in de Dierge-
neeskunde wordt door het Ministerie een zeer
terughoudend beleid gevoerd. De ontwikkelin-
gen in Europa zullen nauwkeurig worden ge-
volgd.

Ook werden de vleeskeuring, de RVV en de
plaats en waarde van de keuringsdierenarts aan
de orde gesteld. Staatssecretaris Gabor had niet
de indruk dat hij zich hierover zorgen hoefde te
maken.

De onafhankelijke positie van de keuringsdie-
renarts in het systeem staat vast. Een andere
systematiek van toezicht en verantwoordelijk-
heid op een hoger niveau geeft meer inhoud aan
het werk van de keuringsdierenarts. Nadrukke-
lijk is door de KNMvD de zorg en onzekerheid
onder de RVV-leden aan de orde gesteld.
Ten aanzien van de keuring van levende dieren,
de import en export en de additionele politionele
dierziektenbestrijding wordt overleg gevoerd
met de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren.

Een heuglijk feiti

Een heuglijk feit vormde de aanbieding van het
eerste nummer van het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde,
gestoken in een nieuwe jas, tijdens de
Nieuwjaarsreceptie van het Hoofdbestuur op 2
januari jl. De voorzitter van de Hoofdredactie dr.
W. Sybesma overhandigde aan de voorzitter van
de KNMvD prof. dr. E.H. Kampelmacher het
eerste nummer — heet van de pers — en
vergeleek de gans op de voorplaat met de
veterinair: alert, waakzaam en bereid elders te
fourageren; de vlucht geschiedt immer in de
vorm van de \'V\' van de \'Veterinair\' in het
uitspansel van de diergeneeskunde.
Het was een race tegen de klok om het eerste
nummer op tijd en wel op deze Nieuwjaarsrecep-
tie uit te brengen. Met dit vernieuwde Tijdschrift
heeft de redactie de sprong in het diepe gewaagd.
Vergeleken met het eerste Tijdschrift uit 1863
betekent deze gedaanteverwisseling toch een
hele verandering.

Prof. Kampelmacher aanvaardde het eerste
nummer in dank namens de Maatschappij en
complimenteerde de Hoofdredactie met het be-
haalde resultaat. Hij constateerde, dat de redactie

-ocr page 155-

hiermee een goede weg is ingeslagen.
Inhakende op de woorden van dr.
Sybesma merkte hij op dat in 1863 bij
het verschijnen van het toenmalige
eerste nummer weinigen hadden kun-
nen bevroeden dat zo\'n 130 jaar later
zo\'n fraai en modem ogend Tijdschrift
ter tafel zou liggen; om hieraan relative-
rend toe te voegen, dat een ander Hoofd-
bestuur na een spanne tijds ergens in de
volgende eeuw bij de verschijning van
wellicht weer een nieuw Tijdschrift op
analoge wijze op 1992 terug zal blikken.
Maar dat is nog verre toekomst.

Inmiddels zijn er al weer 4 afleveringen
van het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
verschenen. Er zijn vele positieve
reacties ontvangen tegenover diverse
kritische. De redactie neemt deze ter
harte en gaat op de ingeslagen weg
voort. Zoals in de \'Editorial\' van de
Hoofdredactie van I januari jl. al is
aangegeven worden de lezers uitgeno-
digd om \'mee te denken\'. De redactie
houdt zich aanbevolen voor opbou-
wende kritiek en suggesties; de lezers
dragen hierdoor een belangrijk steentie
bij aan de verdere uitbouw van
het Tijdschrift.

BTW

Schimmel-
Virulyprijs voor
Wensvüürti

De Stichting Jubileumfonds van de
Faculteit der Diergeneeskunde van de
Rijksuniversiteit te Utrecht heeft de
Schimmel-Virulyprijs 1991 toegekend
aan dr. G. Wensvoort van het Centraal
Diergeneeskundig Instituut (CDI-DLO)
te Lelystad.

De prijs wordt uitgereikt aan de Neder-
lander die in de voorafgaande periode
het meest heeft bijgedragen aan het
diergeneeskundig onderzoek. Wens-
voort kreeg de prijs voor zijn grote
verdiensten op het terrein van de veteri-
naire virologie.

I Overgenomen uit Agrion 1992; 20: 8.

Levend -vee en

vleeskeuring

Bijeenkomst met beamteten Tierärz-
ten voor leden van de groep GKZ,
Nieuw Elan en de studiegroep Vlees-
hygiëne

Het Symposium van 28 november 1990
in Lievelde gehouden met leden van het
\'Landesverband der beamteten Tierärz-
ten Nordrhein-Westfalen\' krijgt een ver-
volg.

De Nederiandse dierenartsen werkzaam
in de Veterinaire Volksgezondheid en in
de levend-vee sector zijn door hun
Duitse collegae uitgenodigd voor een
bijeenkomst op
2 april a.s. in Kleve (bij
Nijmegen).

Programmapunten zullen zowel op het
gebied van het levend-vee als op het
gebied van de vleeskeuring liggen. Na-
dere bijzonderheden volgen.

Cerberus

Het Particulier Veterinair Gezelschap
\'Cerberus\' o.d.z. \'Cave Canem\' is voor-
nemens een Professorenborrel te houden
op vrijdag 21 februari 1992 om 17.00
uur, ter sociëteite PgRM, Janskerkhof
14 te Utrecht.

Behalve de Hoogleraren van de Facul-
teit Diergeneeskunde en hun mannelijke
stafleden, zijn alle oud-leden van harte
uitgenodigd voor deze borrel. In de
hoop u op 21 februari te mogen begroe-
ten, teken ik met gevoelens van de
meeste hoogachting jegens u, en heb de
eer van u te zijn,

de dienstvaardige
F. R. Kalhmann
\'Cerberus\' h.t. ab Actis.

De publikatie \'Diensten van Dieren-
artsen per I januari 1992 belast met
BTW\' is toegestuurd aan alle leden-
praktici en aan de niet-leden-praktici.
Deze publikatie is voor alle geïnteres-
seerde leden, die niet als prakticus werk-
zaam zijn, ook verkrijgbaar op het
bureau van de KNMvD: tel. 030-
5I01II.

De publikatie \'Het in dienst nemen van
personeel - Dierenarts in loondienst\' is
toegestuurd aan alle leden van de
KNMvD in Nederland. De leden, die in
het buitenland verblijven, kunnen deze
publikatie ook aanvragen op het bureau
van de KNMvD.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991

De banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991 zijn verkrijgbaar
tegen betaling van
ƒ22,50 op postreke-
ning nr.
511606 ten name van
KNMvD te Utrecht. Wilt u in de om-
schrijving vermelden \'Banden
1991\'.

ln onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anesthesie gezelschapsdieren

(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op afepraak (92/04)

Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/■4.IOO,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak
(92/19)

Veterinaire apotheek I gem. praktijk {f 1.000,-)
13,
Men 15 mei 1992 (92/44)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/390,-)

4 april 1992 (92/40)

21 maart 1992 (92/07)
13
juni 1992 (92/47)

De cursussen 92/07 en 92/40 zijn volgeboekt.
De benauwde patiënt (ƒ290,-)
27
maart 1992 (92/14)

Diergeneeskundige begelekling van melkvee-
bedrijven (/■ 2.500,-)
5,6, 9, 10
en 11 maart 1992 (92/17)

Klinische bacteriologie in de praktijk (/\'400,-)

19 en 20 februari 1992 (Utrecht) (92/37)

Klinische les gezelschapsdieren {f 100,-)

20 februari 1992 (92/33)

Basiscursus praktische tandheelkunde (/\'400,-)

22 februari 1992 (92/01)

Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

PAÜ-Diergeneeskunde

Cursussen voorjaar 1992

-ocr page 156-

Assistentie bij operaties (f 300,-)
7 maart 1992 (92/45)

Vaccins bij hond en kat (ƒ210,-)

13 maart 1992 (92/22)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(/■400,-)

14 maart 1992 (92/06)

16 mei 1992 (92/41)

De cursussen zijn volgeboekt, opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Preventie worminfectie rundvee {f 255,-)

17 maart 1992 (92/27)
Praktische anesthesie paard (ƒ 930,-)
24 en 25 maart 1992 (92/09)

6 en 7 mei 1992 (92/10)

De cursus 92/09 is volgeboekt

Cytologie en tumoren bij gezelschapsdieren

(/•345,-)

24 maart 1992 (92/34)
Elektrochirurgie en cryotherapie (/" 235,-)

27 maart 1992 (92/39)

Bloedonderzoek bij gezelschapsdieren (f 300,-)

I april 1992 (92/38)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de

wachtlijst is mogelijk.

Embryo transplantatie rund (/° 3.500,-)

6 t/m 10 april 1992 (92/26)
Sectiebeelden bij de kat (/\'240,-)

7 april 1992 (92/35)

Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Veer- en huidproblemen bij vogels (f 160,-)

II april 1992 (ochtend) (92/24)

De benauwde papegaai (/" 175,-)

11 april 1992 (middag) (92/25)

Huisvesting en voedermethoden rund (f 530,-)

28 en 29 april 1992 (92/30)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren
(/•lOO,-)

19 mei 1992 (92/42)

IKB pluimveevleesproduktie (f265.-)

20 mei 1992 (92/43)
Verbanden en spalken (f 435,-)
23 mei 1992 (92/08)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/^ 2.500,-)

21,22 en 23 mei 1992 (92/15)
Stafylokokken mastitis rund (/" 300,-)
26 mei 1992 (92/20)
Epidemiologie II (/• 2.950,-)
1 t/m 5 juni 1992 (92/18)
14 t/m 18 september 1992 (92/50)
De cursus 92/18 is volgeboekt

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
vootjaar 1992.

Inlichtingen: Seaetariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax: 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; gironummer
van de ABN 1412.

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Assche, J.S.J.E. van; Gent-1987; 3581 VK
Utrecht; Nicolaasweg 64.
Barendrecht, R.A.; 1992; 3581 NW Utrecht;
Mecklenburglaan 10.

Hekerman, T.W.M.; 1991; 2316 NH Leiden;
Alexanderstraat 1.

Hennecken, M.; 1991; 3511 AT Utrecht; Oude-
gracht 70 bis.

Koenders, P.J.; 1992; 1213 VN Hilversum; Suri-
namelaan 28.

Lub, Mevr. A.M.; 1977; 1601 BJ Enkhuizen;
Westeinde 14 A.

Maarschalkerweerd, R.J.; 1991; 3581 LL Utrecht;
lepstraat 24.

Nibbelke, Mevr. A.M.H.; 1992; 3581 LL Utrecht;
lepstraat 24.

Pagter, W.G. de; 1992; 3521 CN Utrecht; Bolks-
beekstraat 43 bis.

Ritsema van Eek, Mevr. C; 1992; 3572 HE
Utrecht; Poortstraat 75 bis.
Theeuwes, PA.J.M.; 1992; 2380 Ravels (België);
Grote Baan 190.

Vegt, D.J. van der; 1991; 3902 TD Veenendaal;
Pollux 171.

Wildeman, Mevr. A.L.; 1991; 3067 BW Rotter-
dam; p/a Viergeverstraat 6.
Zegers, N.J.; 1990; 5802 LL Venray; Pavanestraat
18.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:
Bijvoet, G.J.; 1990; 3454 JR De Meern; Park
Voorn 1 B.

Caron, J.PC.; 1991; 3526 RJ Utrecht; Alexander
de Grotelaan 40.

Creij, Mevr. l.A.H.M. van; 1991; 3891 AW
Zeewolde; Pluuthaven 33.
Franken, J.W.G.; 1991; 6191 CT Beek (L);
Veldekelaan 45.

Homstra, F.H.; 1991; 3531 VN Utrecht; Makas-
sarstraat 34.

Hul-Peletier, Mevr. R. van den; 1991; 3037 GK
Rotterdam; Bergsingel 104 B.
Janssen, W.A.G.; 1990; 6129 BV Berg aan de
Maas; Julianastraat 2.

Jellesma, J.J.; 1991; 8711 GL Workum; Jonkers-
finne 9.

Jonkers, C.G.M.; 1991; 3381 DH Giessenburg;
Diep 31.

Kuilenburg, Mevr. L.F. van; 1991; 5301 HA
Zaltbommel; Marten van Rossemsingel 37.
Peeters, J.H.M.; 1991; 7533 BZ Enschede; Gro-
nausestraat 189.

Stokvis, A.T.J.M.; 1991; 9404 JJ Assen; Zevens-
terstraat 14.

Verbeme, Dr. L.R.M.; 1970; A-1986; 5275 JB
Den Dungen; Spurkstraat 57.
Vloo, E.S. de; Gent-1991; B-1700 Dilbeek (Bel-
gië); Zavelstraat 11.

Want, C.J. van der; 1991; 7451 ZJ Holten;
Canadastraat 43.

Willigenburg, Mevr. J.H.H.S.; 1991; 8012 BS
Zwolle; Leliestraat 52.

Als kandidaatUd van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Mevr. J.M. van Andel; 3524 AN Utrecht; Ame-
land 207.

G.J.T. Boots; 5993 NB Maasbree; Schoorveld 7.
Mevr. P.C. Kooij; 3514 XH Utrecht; Van Mus-
schenbroekstraat 23.

P Nabuurs; 3582 EX Utrecht; Albatrosstraat 30.
Mevr. J.H.M.E. Rozendal; 3583 ZC Utrecht;
Antoniushof 77.

P.C. Schulz; 3553 EC Utrecht; Amsterdamse-
straatweg 457.

R.M. Tops; 3732 HM De Bilt; De Holle Bilt 14.
Mevr. A.J. Trijssenaar; 3705 ZB Zeist; Warande
23.

Mevr. J.E.D. Vandehoek; 3512 PB Utrecht; Unge
Nieuwstraat 25 bis.

Mevr. C.J. Veenstra; 3522 GC Utrecht; Hoendiep-
straat 10 bis.

M.F Weber; 6862 ZA Oosterbeek; Schellardweg
17.

Januari 1992 Drs. H. Timmerman te Oldemarkt.
Op 17 januari 1992 Drs. J. Boom te Doorn.

J.C.A. van der Maas, afwezig, 45 jaar, 18 febr.
1992

J.P de Boer te Leersum, afwezig, 45 jaar, 18 febr.
1992

K. Claij te Wassenaar, aanwezig, 40 jaar, 23 febr.
1992

Dr. R.G. Dijkstra te Leeuwarden, afwezig, 35 jaar,
25 febr. 1992

Prof.Dr. A.S.J.RA.M. van Miert
te De Bilt, aanwezig, 30 jaar, 28 febr. 1992
O.R. Wichers te Zuidwolde, afwezig, 40 jaar, 28
febr. 1992

J. Heida te Beetsterzwaag, afwezig, 40 jaar, 6
maart 1992

Mevr. L.A. von Frijtag Drabbe Künzel-Poot te
Nieuwleusen, afwezig, 30 jaar, 8 maart 1992
J.H. Neuteboom te Sittard, afwezig, 35 jaar, 9
maart 1992

Dr. J.PC. Claessens te Roosendaal, afwezig, 45
jaar, 11 maart 1992

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 31
december 1991:

Mevr. E.A.M. van Doorn
Mevr. A.A. Nikkeis

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 3
januari 1992:

R.A. Barendrecht
Mevr. A. Bouma
Mevr. M.E. Druijff
RJ. Koenders
R.A.M. Montessori
Mevr. A.M.H. Nibbelke
W.G. de Pagter
IJ van Rijn

Mevr. C. Ritsema van Eek
PA.J.M. Theeuwes
A.M.M. Verweij
Mevr. M.C. Zijderveld

Het bestuur van het Veterinair Dispuut Unitas
heeft zich voor het jaar
1991/1992 als volgt
geconstitueerd:

Robert Douwes, Praeses
Patricia Havermans, Ab Actis
Odile Kaiser, Fiscus
Jerry Kreike, Vice-Praeses
Edwin Visser, Vice-Ab Actis

205 Aharon, Mevr. D.C.; 1986; 3551 BA
Utrecht; Violenstraat 27; tel. 030-421877;
wnd.d.

209 »Barendrecht, R.A.; 1992; 3581 NW

-ocr page 157-

Utrecht; Mecklenburglaan 10; tel. 030-
515044; wnd.d.
349 Bartels, C.J.M.; 1988; naar Nederland.
209 Bartels, C.J.M.; 1988; 9291 LB Kollum;
Brongersmaweg 1; tel. 05114-2042 privé.
1449 prakt.; p., ass. bij P, Bontekoe, G.W.
Tiddens en J.H. van Til.

212 Bergevoet, R.H.M.; 1986; 5374 LC Schaijk;
Grootgaalseweg 2; tel. 08866-3958 privé,
3636 prakt.; fax 08866-3353; p., geass. met
W.A. Buijsse en Th.F. Krabbenborg.

213 Bijvoet, G.J.; 1990; 3454 JR De Meern; Park
Voorn 1 B; tel. 03406-63315; d. (toev. als
lid).

214 Blaauboer, C.J,; 1986; 7152 JC Eibergen;
Ketterinkbraak 21; tel. 05454-75333 privé,
71390 prakt.; p., geass. met M.I. van den
Dikkenberg, R.M.J. Rutten en J.H.G. Velt-
huis.

218 \'Bouma, Mevr. A,; 1992; 3572 PE Utrecht;
Heemskerkstraat 2; tel. 030-720585; wnd.d.

220 Brinkhofif, M.G.M.; 1985; 7091 ZE Dinx-
perlo; Hesselink weg 1 ; tel. 08355-2378 privé,
05437-73340 prakt.; p., geass. met H.B.F.
Arink, A.W Udo en PC. Witjens.

221 Brombacher, B.T.C.; 1986; 1141 ZZ Mon-
nickendam; Splitshoorn 46; tel. 02995-5497
privé, 3031 prakt.; p., geass. met W.G. de
Ruyter en H.M. Schipper.

223 Caron, J.PC.; 1991; 3526 RJ Utrecht; Al-
exander de Grotelaan 40; td. 030-899017
privé, 04923-61402 prakt.; p., ass. bij J.L.
Eikelenboom, Dr. P.J.M.M. van Gulick,
FL.M. Konings, M.J.A. Nuyens, G.B.M.
Verschuuren, N.J.G.J. v.d. Wielen en J.W.
Zwolschen (toev. als lid).
225 Creij, Mevr. I.A.H.M. van; 1991; 3891 AW
Zeewolde; Pluuthaven 33; tel. 03242-2108
privé, 02153-10100 prakt.; p., gezelschapsd.,
ass. bij G.J.J. Snelder (toev. als lid).
230 »Doom, Mevr. E.A.M. van; 1991; 1191 AD
Ouderkerk a/d Amstel; Hoger einde noord
40; d.

232 »Druijff, Mevr. M.E,; 1992; 3984 AG Odijk;

Eikelaar 53; tel. 03405-70176; wnd.d.
238 Franken, J.W.G.; 1991; 6191 CT Beek (L);
Veldekelaan 45; tel. 046-372488 privé,
371885 prakt.; p., ass. bij P.G.L.J. Boskamp
(toev. als lid).

248 Hazelaar, B.; 1989; 2481 XM Woubrugge;
Van Woudeweg 23; tel. 01729-8241 privé,
8860 prakt.; p., ass. bij R.R.M.M. Visser.

249 »Heijman, Mevr. M.G.C.M.; 1983; 7437 PH
Bathmen; Leppersweg 4; tel. 05704-2945
privé, 05700-53000 prakt.; p., ass. bij A.
Baas, K.A.M. Herder, L.H. Hotsma, H.S.
Kooi, H. Lieuwen en P.J. van der Werf.

249 Helder, Mevr. J.; 1986; 7602 JR Almelo;
Ootmarsumsestraat 65; tel. 05490-68990
privé, 14510 prakt.; p., ass. bij Mevr. E.M.
Bartels-Hubert en Mevr. A.H.F van Tilburg;
wnd.d.

249 Hellemond, Mevr. M.J. van; 1990; 2631 BP
Nootdorp; Maria van Oosterwijckstraat 5;
tel. 01731-8284 prakt.; p., ass. bij C.J. Wit.

255 Hornstra, FH.; 1991; 3531 VN Utrecht;
Makassarstraat 34; tel. 030-947490; wnd.d.
(toev. als lid).

256 Hul-Peletier, Mevr. R. van den; 1991; 3037
GK Rotterdam; Bergsingel 104 B; tel. 010-
4651440; wnd.d. (toev. als lid).

257 Hünen, Mevr. E,J.M.R.; 1991; 1334 DP
Almere; Madridweg 18; tel. 03240-27514
privé, 60160prakt.; p., ass. bij H.L.P Ubes.

258 »Jansen, FG.M.; 1981; 1768 BK Barsinger-
horn; Heeren weg 186; tel. 02243-1970; p.,
ass. bij R.H. de Groot, J.W. Hakkesteegt en J.
Willig.

259 Janssen, W,A,G,; 1990; 6129 BV Berg aan de
Maas; Julianastraat 2; tel. 046-338643 privé,
339599 prakt,; p., ass. bij N.J.G. Crombach
(toev. als hd).

260 Jellesma, J.J.; 1991; 8711 GL Workum;
Jonkersfinne 9; tel. 05151-3076 privé, 1229
prakt.; p., ass. bij J. Stoel en Th. van der Veer
(toev. als lid).

262 Jonge, Jhr. B. de; 1977; 1107 EG Amster-
dam (Z.O.); Ravenswaaipad 92; tel. 020-
6962863 privé, 6967338 prakt.; p., gezel-
schapsd.

262 Jonkers, C.G.M.; 1991; 3381 DH Giessen-
burg; Diep 31; tel. 01845-3008 privé, 1599
prakt.; p., ass. bij Mevr. N.JJ.M. Heutink-
Mastenbroek (toev. als lid).

264 Karstanje, L.H.; 1991; 8102 EA Raalte;
Kerkstraat 14; tel. 05720-57283 privé,
53334 prakt.; p., ass. bij H.P Quist, S.
Reindersma, M. Verhoef en J.W. Zuurhout.

267 «Koenders, P.J.; 1992; 1213 VN Hilversum;
Surinamelaan 28; tel. 035-850913; d.

269 Koopman, FP.A.M.; 1991; 5665 CV Gel-
drop; Adelaartlaan 31; tel. 040-860478
privé, 532540 prakt.; p., ass. bij J. Floor, J.H.
ten Hoopen en J.PM. Schijf.

270 Kramer, Mevr. A.; 1986; 3828 CD Hoog-
land; Lindelaan 25; tel. 033-807720 privé,
553013 prakt.; p., geass. met Mevr. A.
Wijnbergen.

272 Kuilenburg, Mevr. LF van; 1991; 5301 HA
Zaltbommel; Marten van Rossemsingel 37;
tel. 04180-12095; wnd.d. (toev. als lid).

278 Look, W.J.M. van; 1991; 1911 BJ Uitgeest;
Populierenlaan 19; tel. 02513-12227 prakt.;
p., ass. bij J. Borsje en A. van Lohuizen.

283 »Meijers, Dr. M.; 1978; Uiden-1991; 3524
VE Utrecht; Dolomieten 13; tel. 030-898247
privé, 534295 bur.; wet. medew. R.U. (FD,
vkgr. Pathologie).

286 »Montessori, R.A.M.; 1992; 3581 GC
Utrecht; Witte Vrouwensingel 34; tel. 030-
334894; wnd.d.

289 »Nibbelke, Mevr. A.M.H.; 1992; 3581 LL
Utrecht; lepstraat 24; tel. 030-513993;
wnd.d.

290 »Nikkeis, Mevr. A.A.; 1991; 3572 SJ
Utrecht; Bekkerstraat 62 bis.; tel. 030-
714209; wnd.d.

295 Oving, L.; 1985; 2803 DW Gouda; Heuvel-
laan 107; tel. 01820-39737 privé, 08818-
9911 bur.; d. Cofok B.V

295 »Pagter, W.G. de; 1992; 3521 CN Utrecht;
Bolksbeekstraat 43 bis; tel. 030-932609; d.

296 Peeters, J.H.M.; 1991; 7533 BZ Enschede;
Gronausestraat 189; tel. 053-324292 prakt.;
p., ass. bij Dr. A. Zikken (toev. als lid).

298 Plaat, FJ. van der; 1990; 3707 BE Zeist;
Dal weg I; tel. 03404-17631 privé, 01804-
25253 prakt.; p., ass. bij W. van Erk, P.J.H.M.
Meeus, R. de Rooij en Mevr. C.PM. Valsur.

300 Proosdij, Mevr. M.J.E. van; 1990; 1076 JK
Amsterdam; Van T. van Serooskerkenweg 2
III; tel. 020-6767658; wnd.d.

302 Relou, Mevr. H.M,; 1991; 6916 DC Tolka-
mer; De Vaargeul 11; tel. 08365-43712; p.,
ass. bijJ. Veltenaar.

303 »Rijn, IJ. van; 1992; 2151 AS Nieuw-
Vennep; Van Haeringenplantsoen 9; tel.
02526-74023; wnd.d.

304 »Ritsema van Eek, Mevr. C.; 1992; 3572 HE
Utrecht; Poortstraat 75 bis.; tel. 030-710719;
wnd.d.

306 Roumen, M.PH.M.; 1980; 6081 DC Haelen;
Schepenbank 57; tel. 04749-2243 privé,
1441 bur.;d. G.v.D. Zuid-Nederland.

314 »Smit, Mevr. A.E.; 1991; naar het buiten-
land.

355 »Smit, Mevr. A.E.; 1991; Cache Creek, B.C.
VOK IHO (Canada); Box 47; tel. 09-1-604-
457-6203 prakt.; fax 09-1-604-457-9610; p.,
ass. bij G.L. Armstrong.
359 Steegh, Th.A.M.; 1988; 74520 Valleiry
(Frankrijk); 189 Route de Saint Julien,
Clinique Veterinaire; p.

318 Steenmeijer, J.A.; 1977; 5343 XD Oss;
Hermelijnedreef 4; tel. 0412046002 privé,
04116-78222 bur.; k.d.; r.k.

319 Stokvis, A.T.J.M.; 1991; 9404 JJ Assen;
Zevensterstraat 14; tel. 05920-19044 privé,
53160 prakt.; p., ass. bij A. Dalemans en
A.H. Nijhuis (toev. als lid).

359 »Theeuwes, PA.J.M.; 1992; 2380 Ravels
(België); Grote Baan 190; tel. 09-32-14-
659606; d.

326 Velden, E.W.H.M. van der; 1988; 5467 CT
Veghel; Plevierdonk 22; tel. 04130-51329
privé, 64589 prakt.; p., geass. met M.C.M.
Bossers, PJ.M. van Huiten, A.H.C. Kuijpers
en A.H.H.M, Winters.
326 Velden-Roosendaal, Mevr. M. van der; 1989;
5467 CT Veghel; Plevierdonk 22; tel. 04130-
51329 privé, 64589 prakt.; p., ass, bij M.C.M.
Bossers, RJ.M. van Huiten, A.H.C. Kuijpers,
E.W.H.M. van der Velden en A.H.H.M.
Winters.

328 Verbeme, Dr, L.R.M.; 1970; A-1986; 5275
Den Dungen; Spurkstraat 57; tel. 04194-
2861 privé, 04103-4242 prakt; p., geass. met

G.L. Bronsvoort, J.A. Roelofs en R.M. Snee-
pers (toev. als lid).

328 Verheul, H.J.C.; Gent-1987; 7491 KR Del-
den (O); De Kosterskamp 27; tel. 05407-
63834; p., ass. bij Dr. H.P Hoebe, A.J.H.M.
Roelofs, C.B, van der Sluijs en A. Timmer-
man.

330 »Verweij, A.M.M.; 1992; 3862 MR Nijkerk;
Gerard Douhof 80; tel. 03494-62347; wnd.d.

331 Visser, R.R.M.M.; 1975; 2377 VA Oude
Wetering; Meerkreuk 9/11; tel. 01713-
16662 privé, 12540 prakt.; p.

359 Vloo, E.S. de; Genl-1991; B-1700 Dilbeek
(België); Zavelstraat 11; tel. 09-32-2-
4526524; d. (toev. als lid).

334 Vries, IJ.R. de; 1989; 7741 ZM Coevorden;
Ballastweg 35; tel. 05240-18624 privé,
13694 prakt,; p,, geass. met M. Bethlehem,

H.FJ. Bulthuis, H. Detmers, J. Hilvering,
W.B.J. Oosting en A.H.G. Piebes.

335 Waard-van der Weij, Mevr. W. de; 1991;
7667 TC Reutum (post Ootmarsum); De
Elsmaat 18; tel.05417-70122; wnd.d.

336 Want, C.J. van der; 1991; 7451 ZJ Holten;
Canadastraat 43; tel. 05483-65082 privé,
62835 prakt.; p., ass. bij S. Minnema (toev.
als lid).

338 »Wennekes, Mevr. RJ.M.J.; 1991; 5802 LL
Venray; Pavanestraat 18; tel. 04780-87787;
wnd.d.

339 Westra, S.; 1962; 8611 JM Gaastmeer; Mun-
kedijk 6; tel. 05154-9484; r.d.

341 Wijnbergen, Mevr. A.; 1986; 3828 GP
Hoogland; Zandkamp 224; tel. 033-807748
privé. 553013 prakt.; p., geass. met Mevr. A.
Kramer.

342 Willigenburg, Mevr. J.H.H.S.; 1991; 8012
BS Zwolle; Uliestraat 52; tel. 038-226471;
wnd.d. (toev. als lid).

344 »Zaag, Mevr. E.J. van der; 1991; 3553 EH
Utrecht; Amsterdamsestraatweg 579; tel.
030-434161; wet. medew. R.U. (FD., vkgr.
Alg. Heelkunde en Heelkunde der Gr.
Huisd.).

345 »Zijderveld, Mevr. M.C.; 1992; 3705 ZG
Zeist; Warande 80; tel. 03404-62081; d.

-ocr page 158-

(Vervolg van pag. 127).

Juni

1 —5 PAO-D: Epidemiologie II (92/18).

9—12 Vlth Internat. Symposium World As-
soc. of Vet. Laboratory Diagnosticians, Lyon
(inl. drs. G. H. A. Borst, Gez.D. v. D.
Overijssel/Revoland, tel. 038-282911) (pag.
925).

13 PAO-D: Echografie GD (92/47)

16—19 3. Weltkongreß Lebensmittelinfekti-
onen und -intoxikatoinen, Berlin.

18 Groep Geneeskd Gezelschapdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

22—25 7th Internat. Symposium on Disorders
of the Ruminant Digit, Rebild, Denmark
(inl. tel. 98126022, fax 98166922).

Juli

25—30 Fifth Congress of the World Rabbit
Association, Corvallis, Oregon, USA.

31 20. Kongress der DVG, Bad Nauheim

Augustus

17—22 12th Congress of the Inü. Pig Veterinary
Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, fax 070-361.48.46).

17—20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium,
Budapest (inl. redactiesecretariaat).

ACTUA

20—25 World Poultry Assoc. RAI Congress
Centre (inl.: tel. 020-5491212).

20—24 VII. Internat. Kongress für Tierhygiene,
Leipzig (pag. 1016).

23—27 International Congress on Animal Pro-
duction (ICAR), The Hague, The Nether-
lands. (inl.: Dr.
S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fax 070-3249263).

27—29 Cursus Presentatietechnieken.

31 —4 sept. XVII World Buiatrics Congress and
XXV Am. Assoc. of Bovine Practitioners
Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

September

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastigheid, Delft; 20.30
uur

3—4 1. Europ. Tagung über Pferde-emährung,
Hannover.

3—5 PAO-D: Ist Congress EVRA (pag.
1202).

3—6 1st Congress EVRA (pag. 1202).

4—6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6—II 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-
logy, The Hague (inl.tel.: 070-512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15
uur.

12 Afd. Zuid-Holland KNMvD Lustrumviering
14—19 43rd Annual Meeting of the E.E.A.P,
Madrid.

16 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

20—24 World\'s Poultry Congress, Amsterdam
(inl.: RAI Organisatie Bur. 020-5491212).

22 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

24 2nd. World Veterinary Dental Congress,
Vienna

29 33. Arbeitstagung des DVG-Arbeitsgebietes
Lebensmittelhygien, Garmisch-Partenkir-
chen.

Oktober

I —3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag. 99).

8 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

21—24 Ultrageluid Congres, Karlsruhe (inl.:
prof. dr. G. C. van der Wejden, tel. 030-
521887) (pag. 1147).

December

8 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.
10 EVA dagcursus Geneeskunde postduiven

(Inl. 03434-56566 fax 03434-57122)
15 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

Gevraagd door een ervaren dierenarts:

praktijk
ter overname

(voornamelijk of alleen huisdieren) of associ-
atieplaats.

Sollicitaties s.v.p. binnen 14 dagen na het ver-
schijnen van dit blad, richten aan de redactie
van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Post-
bus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer
13/92.

alle financiële perikelen
rondom uw praktijk,
w.o. overname, associatie,
pensioen, financiering
verzekerin

Gevraagd per 1 juni

enthousiaste

m/v
shure^t^

.28 42 Al

voorlichting
artsen

vraag vrijblijvend
onze informatiebrochure

in een gemengde praktijk in het centrum van het
land, liefst met ervaring. Na gebleken geschikt-
heid mogelijkheid tot associatie. Sollicitaties
s.v.p. binnen 14 dagen na verschijnen van dit
blad, richten aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508
SB Utrecht onder nummer 14/92.

-ocr page 159-

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association

□ eel 11 7, aflevering 5, 1 maart 1992

Inhoud

WETENSCHAP

133
139
141

145

ACTUA

146

147

148

148

149
149
149

149

150
150

150

151

151

152

Overzichtsartikelen

De voortplanting van vleesvee; A. de Kruif, P. Mijten, J. Van den Branden en G. Opsomer
üp verwijzing

Met kleine beetjes; strangurie bij de teef; F. W. Viehoff

Jaarcongresi99i

Over belasting van ons vee; P R. Wiepkema

Naar aanleiding van

Ivermectine intoxicatie bij een hond met een leverlijden; F. Verzijlenberg,
S. van der Putten en Th. S. G. A. M. van den Ingh

Berichten en verslagen

Uitreiking van de Schomagel legpenning en de Schimmel-Virulyprijs; fK Sybesma
Terugzien en vooruitblikken van de Produktschappen
Virussen in het wild; meer zoi^en voor morgen;
W. Misdorp
RIVM aangewezen tot EG-referentie-laboratorium
Archaeopteryx

Nieuwe drachtigheidstest voor rundvee; A. de Kruif
2nd World Veterinary Dental Congress

Ingezonden

Tiletamine/Zolazepam/Atropine sedatie bij tandheelkundige behandeling van de hond;
L J. Hellebrekers en A. W. van Foreest

Hulp aan Roemeense dierenartsen(l); M. J. van der Pol-van der Wijk
Hulp aan Roemeense dierenartsen (2)

Studentenreferaten
Vraag en antwoord

Wat is de juiste therapie voor een seleniumtekort bij jongvee en volwassen rundvee?;
G. H. Wentink

Referaten

Congressen/cursussen
Mededelingen VHI

Voorgenomen wijziging van de destructiewet 153

Doorlopende agenda 154, 164

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

Orale rehydratie bij kalveren:

het enige rehydratiepreparaat met Lactoserum" voor een natuurlijk herstel.

• isotoon lilVYl^y^

• uitgebalanceerde natrium/substraatverhouding Wtm WK^

• bevat kalium en bevat bicarbonaat precursors diergeneesmiddeian

-ocr page 160-

colofon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wenünk
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Dfs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Uuecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Horida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (braël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Uuecht)

Dr. J. F M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof. dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Uuecht)

Prof. dr. L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Redacteur-Secretaris

J. C. de Geus

Redactie Adviesraad

in deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 11
/&X 030-51 1787).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift mor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, UtrechL

Algemene Bank Nederland N.V., Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V., Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weyer B.V., Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB UtrechL Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. R Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Marij van Oostrum - Schuurman Hess

Jacqueline Duerinck

(vervolg omslag)

Administrateur s. l. Oostindiën

nhüud

KNMvD

Algemeen

In memoriam: Dr. M. A. J. Verwer 156
Vacatures in besturen en commissies verband houdende met de 139e algemene vergadering

van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde 157

Wie is wie en wie doet wat? 158

Undelijke bijeenkomst VDA 1991 159

Groep Praktici Grote Huisdieren 25 jaar 160

Dierenartsen naar Amerika 160

Veterinaire reis naar Hongarije 160

Jaarcongress 1992 161

Fullcolour 161

Personaua 161

PAÜ-diergeneeskunde 161

Contents

Review papers

The reproduction of beef cattle; A. de Kruif, P. Mijten, J. Van den Branden, and G. Opsomer 133

Clinical referrals

Little by little; stranguria in the bitch; F. W. Viehoff 139

Annual congress 1991

Stressing farm animals; P. R. Wiepkema 141

All rights reserved

Secretariaat

Chef de bureau
Vacaturebank

Bij de voorplaat

Het \'Hoen van Oudewater\', in 1970 aangebo-
den ter herinnering aan de annexatie van Hoen-
koop bij Oudewater. Het hoen staal met z\'n
achterste naar Oudewater! Het beeld werd
vervaardigd door Ineke van Dijk en gefotogra-
feerd door mevr. dr. Ingrid van der Gaag.; het
staat op de hoek Goudse Straatweg/Zwier
Regelinkstraat te Oudewater.

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

K O N 1 N K I I .1 K F. N F IJ E R t. A N n S F, MAATSCHAPPIJ VOOR D I E R ti E N E E S K U N I) F

-ocr page 161-

EUKANUBA en lAMS, evenzeer een technologische
als een nutritionele prestatie.

Jarenlange research. Precieze samenstelling
en aandacht voor het kleinste detail. Dat zijn de
basis ingredienten voor de produkten van "The
lams Company": EUKANUBA hondevoeding en
lAMS kattevoeding.

Het is een compleet droogvoeder, over-
wegend samengesteld uit ingrediënten van dierlijke
oorsprong. Deze zijn voor de hond en de kat zeer
makkelijk verteerbaar en hebben een bijzonder
hoge voedingswaarde. Elk ingredient wordt zorg-
vuldig gecontroleerd op konstante kwaliteit en
versheid. Groeistudies enerzijds en onderzoek naar
de proteine-efficientie-ratio
anderzijds, tonen aan dat de
gebruikte proteïnen van de
allerhoogste kwaliteit zijn.

Door analyses van de ontlasting en de urine
wordt de metabole energie van de voeding
gemeten (de meeste fabrikanten geven slechts
een schatting).

Het resultaat? De beste voeding voor honden
en katten die aan de allerhoogste eisen voldoet.
Daarom menen wij dat het uw advies waard is.

De beste vriend van de mens verdient het al-
lerbeste. In dit geval één van de meest gewaardeerde
honde - en kattevoeders ooit samengesteld.

Voor meer informatie; Holland Diervoeders
B.V, Postbus 8221, 3503 RE UTRECHT.
Tel. 030-479611.

the

lams«*\'
company

-ocr page 162-

Etiologie

Nierbekken

Het Belang van de Juiste

Ti C OntC -C. iin^ ^g ^^^ eerste belangrijke stap bij het

behandelen van een nierpatiënt. Aanpassing van de voeding is een essentieel
onderdeel van de behandeling. Zonder deze aanpassing kan het ziekteproces
in een versneld tempo het eindstadium bereiken. Een juiste dieetbehandeling
kan dit proces vertragen.

Er zijn vele oorzaken van een nieraandoening
zoals toxinen, neoplasmata, congenitale
aandoeningen of aantasting van het immuun-
apparaat. Voorbeelden zijn pyelonephritis,
renale amyloïdie, chronische obstructieve
uropathie en glomerulonephritis. Voeders met
veel eiwit, fosfor of zout kunnen ook klinische
symptomen veroorzaken of verergeren en de
voortgang van een progressieve nieraandoening
versnellen.

Doorsnede van de nier

Klinische bevindingen

Polydipsie, polyurie en braken zijn de eerste

tekenen van nierproblemen.

Klinische verschijnselen, zoals anorexie,

anaemie, dehydratie, renale osteodystrofie,

sloomheid en gewichtsverlies kunnen

geleidelijk erger worden.

Enkele gevolgen voor het lichaam zijn-.

ij: Cardiovasculair

• Verhoogde SNGFR
\' Hypertensie

\' Anemie

■ Retinale haemorrhagic

Skelet

• Verstoring Ca/P verhouding
\' Verminderde Ca absorptie

• Botontkalking

• Kalkafzetting in de nier

Endocrien

\' Hyperparathyreoïdie

• Weefsel calcificatie

hco;
Pco, K

Gastrointestinaa

\' Braken
\' Diarree
\' Stomatitis
\' Gastroenteritis

Zuur-Base

\' Metabole Acidose

Urine

■ Polyurie, Polydipsie
• S.G. < 1.030 (hond) < 1.035 (kat)

-ocr page 163-

ding voor de Nierpatiënt

Aanbevelingen

Canine u/c

Het doel van de aanpassing van voeding is er voor te zorgen dat
de nutriënten die de patiënt nodig heeft, het lichaam niet onnodig
gaan belasten. De Hill\'s Prescription Diets die het meest geschikt
zijn om dit doel te bereiken zijn Canine k/d, Feline k/d en Canine u/d.

Canine k/d en Feline k/c

\' Beperkte hoeveelheid hoogwaardig eiwit
om de uitscheiding van stikstofachtige
stoffen te beperken en de schadelijke
effecten van de verhoogde renale "blood-
flow" en de toegenomen glomerulus
filtratie te vermijden.

■ Een lager fosforgehalte helpt verhoging
van paraathormoonspiegels, oesteo-
porosis en calcificatie van de nieren te
voorkomen.

\' Gebufferd om een metabole acidose te
helpen voorkomen of corrigeren.

\' Een verlaagd natriumgehalte om vocht-
retentie en hypertensie tegen te gaan.

Canine k/d en Feline k/d kunnen lang-
durig aan respectievelijk honden en kat-
ten gegeven worden.

\' Beperkte hoeveelheden hoogwaardig
eiwit, fosfor, natrium en calcium.

\' Vanwege het nog lagere eiwit- en fos-
forgehalte is u/d geïndiceerd indien een
uraemie bij de hond niet langer met k/d
in de hand kan worden gehouden.

Grote buffer-capaciteit om een metabole
acidose te helpen corrigeren.

Kan langdurig aan honden met een nier-
aandoening gegeven worden.

mm

Prescriptioii Diet

F^ Aesculaapbv

Diergeneesmiddelen - Boxtel

Voor nadere informatie:

Aesculaap B.V. - Boxtel
Tel. 04116 - 75915

Hill\'s Pet Products Benelux N.V.
Customer Service Office Weesp
Tel. 02940 - 30989

-ocr page 164-

DICTOL

de boosdoener de baas

Longworm, boosdoener in de rund-
veehouderij.

Veel rundveebedrijven In Nederland
kampen met de schadelijke gevolgen van
longworminfecties bij kalveren. Infectie
heeft hoesten, groeivertraging en soms
sterfte van het kalf tot gevolg.

Preventieve maatregelen zijn dan ook
onmisbaar.

Geen probleem voor Dictoi.

Dictol, hetlongwormvaccin van Pitman-
Moore, pakt de boosdoener effectief aan.
Na vaccinatie stimuleert Dictol de aanmaak
van antistoffen en wordt er een gedegen
immuniteit opgebouwd. Omdat het kalf
zichzelf continu "boostert" in de wei door
het opnemen van longwormlarven via het
gras, blijft die immuniteit ook optimaal.

DICTOL®

baas boven baas bij longworminfecties

@^PitmanMbare

Pitman-Moore Nederland BV, Emrikweg 11, 2031 BT Haarlem. Telefoon 023 - 319536.

-ocr page 165-

Overzichtsartikelen

DE VOORTPLANTING VAN VLEESVEE

The reproduction of beef cattle
A. de Kruif, P. Mijten, J. Van den Branden en G. üpsomeri

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:133-8

SAMENVATTING
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de voortplanting
van vleesvee. Allereerst worden de verschillen tussen melkvee en
vleesvee belicht, vervolgens worden de belangrijkste voortplan-
tingsproblemen bij vleesvee besproken. Dit betreft: het te laat
optreden van de puberteit, een te lang interval parttis - eerste
inseminatie en problemen met het drachtig worden Tot slot
wordt ingegaan op de criteria waarmee de fertiliteit op een
vlees veebedrijf moet worden beoordeeld.

SUMMARY

The literature on the reproduction of beef cattle is reviewed in the
present paper To begin with the differences between dairy and
beef cattle are elucidated Secondly, the most important repro-
ductive problems of beef cows are discussed Items discussed
include: the arrival of puberty, the interval between parturition
and the first service and infertility. In Belgium, where nearly all
beef cows belong to the double muscled White and Blue breed
and have to be delivered by caesarean sections, many fertility
problems are due to adhesions between the uterus and the
surrounding tissues Besides the quality of the semen of many of
the bulls used is rather poor This is probably caused by the
extreme selection for beef production. Finally, the criteria which
should be used to determine the reproductive efficiency of beef
cows are discussed Such as the percentage ofpregnant cows, the
proportion of live and weaned calves and the calving interval

INLEIDING

In de loop der jaren is veel onderzoek verricht naar de
voortplanting van het rund. Dit onderzoek is vooral gericht
geweest op melkvee, hetgeen gezien de frequentie van voorko-
men zeer voor de hand liggend was. Door de sinds 1984
ingestelde melkquotering en de daaruit resulterende sterke
melkproduktiebeperking is het aantal melkkoeien flink afgeno-
men. De aldus vrijgekomen ruimte is door veel veehouders
opgevuld met vleesvee. Bovendien was de gemiddelde boer in
de loop der jaren zo gewend geraakt aan een jaarlijkse
uitbreiding van zijn veestapel — stilstand is immers achteruit-
gang —, dat nu dit niet meer mogelijk was met melkvee hij
hiervoor vleesvee is gaan gebruiken.

Dit alles heeft ertoe geleid dat op veel bedrijven naast een koppel
melkvee ook een koppel vleesvee aanwezig is. Bovendien zijn er
nogal wat veehouders die hun melkquotum verkocht hebben en
zich zijn gaan specialiseren in vleesvee.
Aangezien op bedrijven met vleesvee de enige opbrengst uit
\'vlees\' bestaat, is op een dergelijk bedrijf alles erop gericht om

I Kliniek Voortplanting Verloskunde en Bedrijfsdiergeneeskunde, Casinoplein 24, B-9000
Gent, België.

een zo hoog mogelijke produktie van kalveren van liefst
topkwaliteit te hebben. Het zal duidelijk zijn dat dit slechts
bereikt kan worden als zowel de voortplanting als de kalverop-
fok optimaal verlopen. Gezien het bovenstaande is het niet
verwonderiijk dat de dierenarts steeds vaker wordt geconfron-
teerd met de voortplantingsproblematiek van vleesvee. Deze
verschilt op een aantal belangrijke punten sterk van die van
melkvee, hetgeen dan ook de reden is geweest dit overzichtsarti-
kel te schrijven.

Allereerst zal worden ingegaan op de verschillen die er ten
aanzien van de voortplanting bestaan tussen vleesvee en
melkvee. Vervolgens zullen de belangrijkste voortplantingspro-
blemen van vleesvee aan de orde komen. Tot slot zal worden
ingegaan op de criteria waarmee de fertiliteit op een vleesveebe-
drijf moet worden beoordeeld (7).

□E VERSCHILLEN IN VOORTPLANTING TUSSEN
MELKVEE EN VLEESVEE

De puberteit

Het tijdstip waarop de puberteit wordt bereikt is afhankelijk van
een groot aantal factoren. De belangrijkste zijn: het ras, het
gewicht en het jaargetijde.

Bij melkveerassen treedt de puberteit vroeg op (6-12 maanden),
zeker als de dieren goed gevoed worden en ze niet in een
donkere stal zijn gehuisvest. Vleesrassen, en dit geldt in het
bijzonder voor het witblauwe ras, zijn duidelijk later geslachts-
rijp. Afhankelijk van de omstandigheden varieert dat van 10 tot
18 maanden.

Waarschijnlijk hebben de voeding, het jaargetijde en de
huisvesting een grotere invloed op vleesvee dan op melkvee. Bij
vleesvee is het \'s winters een normaal gegeven dat dieren van 15
tot 18 maanden volledig inactieve ovaria hebben. Pas in april/
mei komt de cyclus op gang. Bij pinken van melkvee komt dit
veel minder vaak voor.

Het afkalfseizoen

Op het moderne melkveebedrijf is er geen sprake van een echt
afkalfseizoen. De koeien kalven in principe gedurende het
gehele jaar alhoewel er op de meeste bedrijven wel getracht
wordt zo veel mogelijk afkalvingen in het najaar te hebben in
verband met de duurdere wintermeik. Op een bedrijf met
zoogkoeien is er wel sprake van een duidelijk afkalfseizoen, dat
loopt van eind januari tot en met april. In het vooijaar gaan de
koeien met hun kalveren de weide in, meestal samen met een
stier. Aan het einde van de zomer worden de kalveren gespeend
en wordt gehoopt dat alle koeien door de stier drachtig zijn
gemaakt.

-ocr page 166-

De toepassing van KI

Op veruit de meeste melkveebedrijven worden de koeien
drachtig middels KI. Op bedrijven die gebruik maken van een
stier worden de koeien "uit de hand\' gedekt, hetgeen betekent dat
de boer het moment van dekken bepaalt en altijd weet wanneer
een koe gedekt is. Op vleesveebedrijven wordt slechts zelden
gebruik gemaakt van KI omdat op dergelijke bedrijven de
koeien vaak ver van huis lopen en niet regelmatig binnen komen
om gemolken te worden.

KI op een bedrijf met zoogkoeien is alleen mogelijk als de dieren
rond de boerderij worden geweid, eventueel samen met een
zoekstier.

Het verloop van de partus

De partus verloopt bij vleesvee meestal moeilijker dan bij
melkvee, waardoor er vaker een Sectio caesarea moet worden
verricht. Eén en ander is echter sterk afhankelijk van het ras. Bij
koeien van het dikbiltype ligt het keizersnedepercentage tussen
de 80 en 95%, terwijl het bij een ras als de Limousin nauwelijks
hoger ligt dan bij melkvee (2-5%). Dieren waarbij een keizer-
snede is verricht hebben een verlengd interval partus - Ie
inseminatie en dekking of een verminderde fertiliteit.

De aanwezigheid van het kalf

Doordat het kalf bij de koe blijft wordt het optreden van de le
bronst na de partus uitgesteld. Niet alleen het frequente zuigen
van het kalf blijkt hierbij van belang te zijn, maar ook de
aanwezigheid van het kalf en het kunnen zien of horen van het
kalf (24). Deze factoren veroorzaken een stijging van het
prolactinegehalte in het bloed en een vermindering van de
afgifte van LH uit de hypofyse, resulterend in een onvoldoende
activiteit van de ovaria, waardoor er geen oestrus en ovulatie
optreden.

De oestrusexpressie

Er bestaan sterke aanwijzingen dat de intensiteit van de
oestrussymptomen bij bepaalde vleesrassen lager ligt dan bij
melkvee. Dit geldt zeker voor dikbildieren. In hoeverre de duur
van de oestrus ook korter is, staat nog te bezien. In de praktijk
heeft men wel de indruk dat dit zo is, maar aangezien de
intensiteit en de duur van de oestrus gemakkelijk verward
kunnen worden is het niet zeker dat bij dikbildieren de
oestrusduur verkort is.

De kwaliteit van het sperma

Over het algemeen produceren stieren van melkveerassen veel
sperma van een goede kwaliteit. Bij sommige vleesrassen is dit
echter niet zo. Ook hier zijn het de dikbillen die het slechtst
scoren. Stieren behorend tot dit type produceren minder
sperma. Bovendien is de concentratie lager en is de morfologie
slechter. Er schuilt zeker waarheid in het gez^de: \'hoe dikker
billen hoe kleiner ballen en hoe slechter sperma\'. Het vinden van
een dikbilstier met sperma van een goede kwaliteit levert dan
ook vaak problemen op.

Gezien het bovenstaande behoeft het geen verwondering te
wekken dat de fertiliteit van bepaalde vleesrassen en in het
bijzonder van dikbildieren gemiddeld lager ligt dan van
melkvee. De criteria waarmee de fertiliteit van melkvee wordt
beoordeeld kunnen dan ook niet zonder meer bij vleesvee
worden toegepast.

DE BELANGRIJKSTE VOORTPLANTINGSPRDBLEMEN
VAN VLEESVEE

A. Het te laat optreden van de puberteit

Zoals reeds is gesteld, zijn vaarzen van vleesveerassen gemiddeld
wat later rijp dan vaarzen van melkveerassen. Dit later rijp zijn
houdt nauw verband met het seizoen en waarschijnlijk ook met
de huisvesting. Zo is het bijvoorbeeld heel goed mogelijk dat
men in februari wordt geconsulteerd voor een koppel dikbil-
vaarzen die bijna 2 jaar oud zijn en waarvan er nog geen enkele
oestrus heeft vertoond. Bij rectaal onderzoek zal men dan niet of
weinig actieve ovaria aantreffen. Het is de vraag of hier sprake is
van het \'te laat\' bereiken van de puberteit of van het opnieuw
inactief worden van de ovaria, nadat de dieren op stal zijn gezet.
Dit laatste impliceert dat deze vaarzen de voorgaande zomer en
herfst al gecycleerd hebben en dat de puberteit dus op het
normale moment is ingetreden.

De therapie bestaat uit het toedienen van progesteron, hetzij via
een Progesterone Releasing Intravaginal Device (PRID)\', hetzij
via een oorimplant^. Het resultaat dat met deze therapieën
behaald kan worden is sterk afhankelijk van omgevingsinvloe-
den, waarvan het jaargetijde de belangrijkste is. Zo is het
drachtigheidspercentage dat in januari wordt verkregen ronduit
bedroevend, terwijl het in april ongeveer 50% bedraagt.
Zowel bij het gebruik van een spiraal als van een oorimplant is
het aan te raden de dieren met 300-500 IE PMSG3 te
behandelen op het moment dat hetzij de PRID hetzij de
oorimplant wordt verwijderd. PMSG stimuleert de follikelgroei
waardoor de kans groter wordt dat er een voldoend rijpe follikel
ontstaat die door de gevormde oestrogenen oestrus veroorzaakt.
Helaas is het resultaat van de PMSG-behandeling nogal
wisselend. Sommige koeien reageren in het geheel niet, terwijl
andere overdreven reageren met de vorming van cysteuze
ovariële follikels. Ook de juiste dosering van PMSG staat niet
vast. In principe is het zo dat naarmate de ovaria minder actief
zijn het aantal eenheden PMSG hoger moet zijn, met andere
woorden: in januari zou meer PMSG moeten ingespoten
worden dan in april. Deze redenering blijkt in de praktijk lang
niet altijd te kloppen. Het is daarom beter om met PMSG altijd
wat aan de veilige kant te blijven en een vaste dosering te
hanteren van 400 IE. Misschien is dit soms aan de lage kant,
maar men voorkomt er het ontstaan van cysteuze ovariële
follikels mee, hetgeen van wezenlijk belang is.
Het trachten te induceren van bronst bij pinken die tejong (< 15
maanden) en dus nog niet aan hun puberteit toe zijn is meestal
zinloos. Alhoewel er na een spiraal of implant en PMSG
weieens oestrus optreedt blijkt bij veel van deze dieren de cyclus
daarna weer stil te vallen. Als dit gebeurt bij een dier dat
geïnsemineerd is verkeert de veehouder in de veronderstelling
dat het dier drachtig is.

Gezien het bovenstaande is het zonder meer aan te bevelen met
het behandelen van vaarzen met inactieve ovaria te wachten tot
het vooijaar. Maar zelfs dan kunnen slechts goede resultaten
worden verkregen als de andere omstandigheden gunstig zijn.
Dit betekent concreet dat de dieren voldoende zwaar moeten
zijn (> 350 kg), in een goede voedingstoestand moeten verkeren
en in een goed verlichte stal moeten gehuisvest zijn. Bovendien
moet er gezorgd worden voor een optimale oestrusdetectie.
Drachtigheidsonderzoek 6 weken na de inseminatie is beslist
noodzakelijk.

1 PRID®: Progesteron 1,55 mg; CEVA, Brussel.

2 Syncro-Mate B®: Implant Norgestomet 3 mg; Inject.: Oestradiolvaler. 5 mg
Norgestomet 3 mg; Intervet, Boxmeer.

3 Folligon®; Intervet, Boxmeer.

-ocr page 167-

B. Een te lang interval partus - Ie inseminatie of dekking

Uit verscheidene onderzoekingen is gebleken dat een zo kort
mogelijke tussenkalftijd economisch gezien het meest gunstig is
(19). Omdat er weinig variatie in de lengte van de draagtijd
bestaat (283-292 dagen) kan een korte tussenkalftijd slechts
worden bereikt als het interval partus - conceptie kort is. Dit
interval is opgebouwd uit het interval partus - Ie inseminatie en
het interval Ie inseminatie-conceptie. De lengte van het
eerstgenoemde interval wordt voornamelijk bepaald door het
tijdstip waarop na de partus de eerste bronst optreedt, terwijl de
lengte van het laatstgenoemde interval grotendeels afhangt van
het al of niet gemakkelijk drachtig worden.
Een gemiddelde tussenkalftijd van 1 jaar is slechts haalbaar als
het interval partus - conceptie korter is dan 365-290 dagen = 75
dagen.

Aangezien het gemiddeld interval Ie inseminatie - conceptie
varieert van 15 tot 20 dagen houdt dit in dat het gemiddeld
interval partus - Ie inseminatie korter dient te zijn dan 60 dagen.
Dit nu is op een vleesveebedrijf volstrekt onmogelijk. De
aanwezigheid van het kalf leidt tot een duidelijke verlenging van
het interval partus-Ie oestrus. Bij melkvee bedraagt dit interval
gemiddeld 20 dagen, bij vleesvee 60 dagen. Er zijn een aantal
factoren die het op gang komen van de cyclus post partum in
sterke mate beïnvloeden (16, 18, 19).
1. De belangrijkste factor is de
lichaamsconditie van de koe,
zowel op het moment van kalven als in de post partum
periode. Magere dieren worden moeilijker bronstig, terwijl
koeien in een goede conditie veel sneller bronstig worden
(tabel 1).

Tabel 1. De relatie tussen de conditie op het moment van de partus en het
optreden van de eerste bronst post partum (18).

Conditie
bij de panus

Aantal
koeien

% cyclerende koeien op:

50 dagen
p.p.

70 d.

80 d.

90 d.

Mager

272

44

55

62

66

Matig

364

45

79

88

92

Goed

50

42

96

98

100

De conditie op het ogenblik van afkalven is dus van
doorslaggevende betekenis voor de latere fertiliteit (19, 25).
Een koe die mager afkalft zal ook mager zijn op het moment
van dekken. Het is immers vanwege de melkgift niet
mogelijk een koe de eerste 70 dagen post partum te laten
groeien.

In de Amerikaanse literatuur wordt veel aandacht geschon-
ken aan de conditiescore (CS). Een CS van 1 betekent
uitzonderlijk mager, een score van 9 beduidt uitzonderlijk
vet. Er wordt algemeen aangenomen dat de CS op het
moment van afkalven groter dan 5 dient te zijn, met een
voorkeur voor 7. Een CS van 8 of 9 heeft geen nadelige
invloed op het in bronst komen, maar door de sterke
vervetting kunnen er andere problemen ontstaan; bovendien
brengen dergelijke dieren te hoge voerkosten met zich mee
(5, 13, 19, 26).

De voeding vóór het afkalven dient dus zodanig te zijn, dat
op het moment van de partus de conditiescore ongeveer 7
bedraagt. Als dit het geval is, dus als de koe in een goede
conditie afkalft, is de voeding post partum van minder
belang. Een geringe gewichtsafname post partum heeft dan
geen nadelig effect op het tijdstip waarop de koe in bronst
komt en op het drachtig worden. Mocht het gewichtsverlies
post partum te groot zijn, dan kan \'flushing\' worden
toegepast. De schade van een te sterke achteruitgang van de
conditie kan op deze manier worden voorkomen.
Flushing heeft alleen maar zin bij koeien die in goede
conditite hebben gekalfd en daarna sterk zijn vermagerd. In
alle andere gevallen heeft flushing geen effect op de
vruchtbaarheid. Met flushing moet worden begonnen 2 a 3
weken voordat het dekseizoen aanvangt. Meestal \'flusht\'
men ongeveer 30 dagen. Het is dus duidelijk dat de voeding
vóór de partus van grotere betekenis voor de vruchtbaarheid
is dan de voeding na de partus (11, 18, 19, 20).
Als het interval partus - Ie inseminatie te lang is kan ook met
medicijnen geprobeerd worden dit interval te verkorten.
Aangaande dit onderwerp is de laatste jaren veel onderzoek
verricht, waarbij verscheidene methoden zijn getest en
vergeleken (1, 9, 21). Globaal kunnen deze worden inge-
deeld in twee groepen: enerzijds kan het dier gedurende een
aantal dagen worden behandeld met een progesteron bevat-
tend preparaat, anderzijds kan er gonadotroop releasing
hormoon (GnRH) worden toegediend. De eerstgenoemde
methode heeft als extra voordeel dat op deze wijze de oestrus
bij een groep runderen kan worden gesynchroniseerd,
hetgeen de oestrusdetectie en het insemineren vergemakke-
lijkt.

WETENSCHAP

Wat de progesterontherapie betreft kan gebruik worden
gemaakt van hetzij een PRID-spiraal, hetzij een SMB-
oorimplant. Het tijdstip waarop ze moeten worden inge-
bracht ligt rond de 60e dag post partum. De dieren kunnen
dan worden geïnsemineerd tussen de 70e en 75e dag. Bij het
verwijderen van de spiraal of de implant moet een injectie
worden gegeven van 400 a 500 IE PMSG.
Het percentage dieren dat één tot 3 dagen na het verwijderen
van de spiraal of de implant in oestrus komt varieert sterk en
wel van 50 tot 90%. Het kan worden verhoogd als bij het
verwijderen van de spiraal of implant het kalf gedurende 48
tot 72 uur van de koe wordt gescheiden. In plaats van het kalf
tijdelijk te verwijderen kan men het ook in één keer spenen;
de resultaten zijn echter vergelijkbaar. Ook het drachtig-
heidspercentage van de na het verwijderen van de spiraal
geïnsemineerde koeien wisselt sterk; van 30 tot 60%. Hier
geldt hetzelfde als wat reeds eerder werd opgemerkt: in de
herfst en de winter zijn de resultaten slecht tot matig, terwijl
ze in het voorjaar en de zomer redelijk goed zijn (3).
Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken dat de
\'progesteronmethode\' niet op grote schaal wordt toegepast.
Ze wordt enkel gebruikt bij individuele dieren als er sprake is
van een langdurige anoestrus veroorzaakt door inactieve
ovaria. Het tijdstip van toepassen ligt daarbij meestal na de
100e dag post partum.

De therapie met GnRH staat de laatste tijd volop in de
belangstelling. Eerst heeft men geprobeerd met
iM-injecties
de ovaria tot activiteit te brengen, doch de resultaten vielen
nogal tegen. Momenteel worden experimenten gedaan met
GnRH-\'pompjes\' die subcutaan worden aangebracht en
verscheidene keren per dag een kleine hoeveelheid GnRH
afgeven. De vooriopige resultaten met deze pompjes zijn
veelbelovend.

Eén a twee weken na het aanbrengen komen de dieren in
oestrus. Ook hier heeft het verwijderen van het kalf weer een
gunstige invloed, doch alleen bij dieren die bij het afkalven in
een onvoldoende conditie verkeerden (15).

2. De tweede factor bij het op gang komen van de cyclus post
partum is de
aanwezigheid van het kalf. Niet alleen het
zuigen heeft invloed op het in bronst komen van de moeder

-ocr page 168-

maar ook de fysieke aanwezigheid van het kalf zelf. Dat dit
laatste belangrijk is, is gebleken uit experimenten met
gemastectomeerde koeien (24).

Men heeft op allerlei manieren getracht het in bronst komen
van de koe te bevorderen door het kalf gedurende kortere of
langere tijd te verwijderen. Uit verscheidene experimenten is
gebleken dat het kalf zonder problemen 48 tot 72 uur van de
moeder gescheiden kan worden en dat dit het optreden van
de oestrus stimuleert. Enkel verwijderen is echter niet
voldoende; de koe mag het kalf noch horen noch zien.
Men is het in de literatuur niet eens of de scheidingsduur 48
of 72 uur dient te zijn (2,4,10). Waarschijnlijk is het verschil
miniem. Ook wat dit punt betreft is de conditie van de koe op
het moment van afkalven van belang: verwijdering van het
kalf heeft meer effect bij koeien die in een onvoldoende
conditie hebben afgekalfd en of te weinig voer post partum
hebben gekregen dan bij koeien waarbij dit niet het geval is
geweest. Onderstaande tabel 2 illustreert één en ander
duidelijk, alhoewel er rekening mee moet worden gehouden
dat het slechts een beperkt aantal dieren betreft.

4.

Tabel 2. De Invloed van \'flushen\' en het verwijderen van het kalf op het

drachtig worden bij koeien die bij het afkalven in een matige conditie verkeren

(18).

Controle
(kalf blijft
aanwezig)

Verwijderen
kalf

Flushen
verw. kalf

Aanlal koeien (cond. matig)

18

21

21

Drachtig binnen 3 weken (%)

28

38

57

Het kalf kan ook verwijderd worden aan het begin van het
dekseizoen. De beste resultaten worden verkregen als
hiermee tot ongeveer de 70e dag post partum wordt
gewacht.

Ook het seizoen waarin de dieren afkalven heeft een
duidelijke invloed op het drachtig worden. Het voorjaar is
wat dit betreft veel gunstiger dan de herfst. Zoals reeds
vermeld kalven de meeste vleesrunderen aan het einde van
de winter en in het vooijaar. Op gespecialiseerde bedrijven
wordt er echter naar gestreefd het afkalfseizoen meer te
spreiden. Dit houdt in dat er meer afkalvingen in de herfst
zullen gaan plaatsvinden, hetgeen dus de fertiliteit negatief
zal beïnvloólen. Dit wordt veroorzaakt door meerdere
factoren:

— de huisvesting: door de stalhuisvesting wordt de oestrus-
expressie minder en de detectie moeilijker. Dit geldt in
het bijzonder voor aanbindstallen;

— de voeding: de voeding is in de winter meestal slechter
dan in het vooijaar hetgeen leidt tot een sterkere
achteruitgang in gewicht;

— de geringe hoeveelheid licht: welke de invloed is van
licht op de voortplanting van het rund is nog niet precies
bekend, maar zeker is dat op donkere stallen de oestrus
minder gemakkelijk optreedt en minder goed wordt
waargenomen.

Vanwege het bovenstaande is het bijzonder moeilijk om
herfstkalvende runderen het volgende jaar opnieuw in de
herfst te laten kalven. De tussenkalftijd is bij deze groep
dieren meestal langer dan 400 dagen.
De
leeftijd van de koe speelt eveneens een rol.
Eerstekalfsdieren hebben meer problemen met het in bronst
komen dan oudere koeien. Door eerstekalfskoeien vroeg te
spenen kan men het in bronst komen bespoedigen.

WETENSCHAP

5. De oestrusdetectie is zeker bij dikbildieren moeilijker dan bij
andere rassen wegens de lagere graad van oestrusexpressie.
Het zal zonder meer duidelijk zijn dat hierdoor het interval
partus-Ie bronst wordt verlengd. Met hulpmiddelen, zoals
krijtstiften, progesteronbepalingen en zoekstieren kan ge-
tracht worden de deteaie te verbeteren (12)(tabel 3).

Tabel 3. Het effect van enkele oestrusdetectiemethoden bij 59 oestn van
27 vleesvaarzen gedurende 45 dagen (15).

staan

springen

vulva
oedeem

slijm

Kamar
bronst-
detector

zoekstier

%

ontdekte
oestri

85

32

57

52

50

75

% Juiste
waarne-
minf^en

75

36

51

22

97

75

C Het moeilijk drachtig worden

Het al of niet drachtig worden na dekking of inseminatie is

afhankelijk van een groot aantal factoren.

Het betreft:

1. De kwaliteit van het sperma

De spermakwaliteit van dikbilstieren is minder goed dan die
van stieren van andere rassen. Dit geldt voor alle spermaken-
merken, zoals het volume, de concentratie, de beweeglijk-
heid en de morfologie. Er blijkt een sterke negatieve
correlatie te bestaan tussen de kwaliteit als dikbil en de
kwaliteit van het sperma (eigen waarnemingen).
Het komt bij dikbilstieren veelvuldig voor dat ze moeten
worden afgekeurd als dekstier of als Kl-stier. Soms krijgt
men zelfs de indruk dat er geen dikbilstieren meer zijn met
sperma van goede kwaliteit. Toch is er veel vraag naar het
sperma van deze stieren, vooral voor gebruikskruisingen.
Het is dan ook geen wonder dat het gemiddelde drachtig-
heidspercentage van koeien geïnsemineerd met sperma van
een dikbilstier wat lager ligt dan dat van koeien geïnsemi-
neerd met sperma van zwartbonte of roodbonte stieren.
Wordt een dikbilstier samen met een koppel koeien in de wei
gedaan, dan is het belangrijk dat het aantal koeien wordt
beperkt (bijvoorbeeld tot 15). Er zijn dan minder opbrekers
en bovendien wordt het risico beperkt als de stier slecht
mocht blijken te bevruchten. Een bijkomend voordeel is dat
de koeien in een korte periode zullen afkalven, hetgeen het
toezicht bij de partus vergemakkelijkt.

2. Het verloop van de partus

Het verioop van de partus heeft een grote invloed op de
latere fertiliteit. Een Sectio caesarea is sterk nadelig.
Aangezien een normale partus bij dikbillen meestal onmo-
gelijk is, is een Sectio caesarea de aangewezen veriosme-
thode. Dikwijls treden er complicaties op, zoals een lokale
peritonitis, waardoor er in meer of mindere mate vergroeiin-
gen van de uterus met andere buikorganen ontstaan. Dit
heeft een ongunstig effect op de fertiliteit. Geringe vergroei-
ingen vallen nog mee, doch ernstige vergroeiingen leiden in
veel gevallen tot steriliteit. Zo is is het gemiddeld drachtig-
heidspercentage van de eerste inseminatie bij door middel
van een Sectio caesarea verloste dieren ongeveer 20% lager
dan dat bij dieren die normaal hebben gekalfd. Ook het
uiteindelijk drachtigheidspercentage ligt ongeveer 20% lager
(22, 23).

De fertiliteit van een Sectio caesarea is dus in grote mate
afhankelijk van de ontstane vergroeiingen in de buikholte.

-ocr page 169-

Het al of niet optreden van deze vergroeiingen wordt
beïnvloed door tal van factoren; de belangrijkste zijn: de
operatietechniek, de hygiëne en het gebruikte hechtmateri-
aal. De ene dierenarts heeft dan ook veel meer last van
fertiliteitsproblemen bij door hem geopereerde Sectio caesa-
rea-koeien dan de andere dierenarts.
Hoe vaker een koe per Sectio caesarea is veriost hoe groter
de kans is dat ze wegens vergroeiingen niet meer drachtig
wordt.

3. De oestrusdetectie

Bij dieren van het dikbiltype is de oestrusintensiteit minder
uitgesproken dan bij dieren van andere rassen. Dit geeft
vooral problemen op bedrijven met een aanbindstal en op
bedrijven waar de dieren kunstmatig worden geïnsemi-
neerd. Om de oestrus juist te detecteren is een grote
vakkennis en veel aandacht van de veehouder vereist (14),
zo niet, dan mogen er zeker moeilijkheden worden
verwacht.

Apparaten waarmee de vaginaweerstand kan worden geme-
ten zijn totaal onbetrouwbaar, zoals gebleken is uit door ons
uitgevoerde experimenten.

4. De voeding

Alhoewel de relatie tussen de voeding en het drachtig
worden zwak is kan bij vleesvee in de winterperiode de
voeding toch een rol spelen bij fertiliteitsproblemen.
Melkvee krijgt over het algemeen veel krachtvoer dat
voldoende mineralen en vitaminen bevat. De hoeveelheid
krachtvoer die aan vleesvee wordt verstrekt ligt beduidend
lager, waardoor er tekorten aan bepaalde nutriënten kunnen
optreden. Mocht dit het geval zijn, bijvoorbeeld bij een
slechte kwaliteit ruwvoer of een zeer eenzijdige voeding, dan
dient een vitamine- en mineralensupplement te worden
gegeven. Dit is niet alleen noodzakelijk om de fertiliteit te
optimaliseren maar ook om de dieren in een goede conditie
te houden.

In de weideperiode hoeft men over het algemeen niet
bevreesd te zijn voor tekorten aan nutriënten. In twijfelge-
vallen is onderzoek van bodem- en grasmonsters zeker
aangewezen.

BEGELEIDING

Het begeleiden van de voortplanting is op een vleesbedrijf
anders gericht dan op een melkveebedrijf (8). De fertiliteit
wordt gemeten met deels dezelfde en deels andere parameters.
Dit verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat op
de meeste vleesveebedrijven de koeien in het vooijaar in de wei
gaan samen met een stier.

De fertiliteit kan het best beoordeeld worden met behulp van de
volgende criteria:

1. Het percentage koeien dat in de herfst, als de koeien op stal
komen, drachtig blijkt te zijn.

2. Het aantal levend geboren kalveren per jaar.

3. Het percentage gespeende kalveren.

4. De gemiddelde tussenkalftijd.

5. De gemiddelde leeftijd waarop de vaarzen kalven.

Addendum 1

Dit criterium spreekt voor zich. Het betreft het uiteindelijk
drachtigheidspercentage. Het dient minstens 90% te bedragen.
Sommige koeien zullen meteen drachtig zijn geworden van de
eerste dekking, andere pas na de 4e of 5e.

WETENSCHAP

Blijkt het drachtigheidspercentage te laag te zijn, dan is het
uiteraard niet meer mogelijk de schade te herstellen. Indien de
veehouder besluit de niet drachtig geworden koeien tijdens de
stalperiode opnieuw te laten dekken dan wordt de tussenkalftijd
bijzonder lang.

Dergelijke dieren kalven het volgend jaar pas in augustus of
september af, hetgeen economisch gezien onaantrekkelijk is.
Koeien die tijdens de weideperiode niet drachtig zijn geworden,
kunnen daarom beter worden opgeruimd.
De oorzaken voor een te laag uiteindelijk drachtigheidspercen-
tage zijn veleriei. De voornaamste zijn: een slecht bevruchtende
stier, het veelvuldig aanwezig zijn van vergroeiingen na een
Sectio caesarea en aangeboren afwijkingen zoals witte vaarzen-
ziekte (17). Onderzoek van het sperma en rectaal onderzoek van
de niet drachtig geworden dieren leveren de diagnose. Het is van
het grootste belang dat het sperma van de stieren die in het
voorjaar bij de koeien worden gedaan vooraf gecontroleerd
wordt. Stieren met een onvoldoende kwaliteit van het sperma
behoren uiteraard niet te worden ingezet. Vergroeiingen na een
Sectio caesarea komen frequent voor. Bij problemen is het
aangewezen de operatietechniek en methode te verbeteren.
Witte vaarzenziekte is een erfelijk gebrek; door selectie kan het
in belangrijke mate worden voorkomen.

Addendum 2

Het aantal levendgeboren kalveren per jaar per 100 koeien (de
norm is 85) is een criterium dat enkele andere parameters insluit.
Is bijvoorbeeld het uiteindelijk drachtigheidspercentage erg laag
of is de tussenkalftijd te lang dan heeft dit direct zijn weerslag op
het hier genoemde criterium. Indien het drachtigheidspercen-
tage goed is en/of de tussenkalftijd normaal, dan kan het toch
voorkomen dat het aantal levend geboren kalveren te laag is. Dit
is het geval als het abortuspercentage te hoog is, of als er veel
perinatale sterfte optreedt. Aan abortus kunnen veel oorzaken
ten grondslag liggen, zoals infecties, ernstige vergroeiingen na
een Sectio caesarea en beschimmeld voer (6).
Perinatale sterfte kan eveneens vele oorzaken hebben, variërend
van een infectie met bijvoorbeeld Bovine Virus Diarree tot een
onvoldoende toezicht bij de partus. In beide gevallen dient er
een gedegen onderzoek ingesteld te worden.

Addendum 3

Als er te weinig kalveren worden gespeend hoewel het aantal
geboren kalveren voldoende is, wijst dit op problemen bij de
opfok. Bijna steeds zijn deze afkomstig van hetzij de digestietrac-
tus hetzij het respiratie-apparaat. Verbeteringen in de huisves-
ting en de voeding eventueel gecombineerd met vaccinaties
leiden meestal tot resultaat.

Addendum 4

De tussenkalftijd is een criterium dat direct verband houdt met
het interval partus - conceptie. Een gemiddelde tussenkalftijd van
395 dagen of minder is acceptabel. Een te lange tussenkalftijd
wijst óf op een te lang interval partus - Ie dekking óf op
problemen met het drachtig worden.

Addendum 5

Wat betreft de leeftijd waarop de vaarzen gemiddeld dienen af te
kalven kan gesteld worden dat deze onder de 28 maanden moet
liggen. Een te hoge leeftijd bij afkalven kan veroorzaakt worden
door een heel scala van oorzaken, zoals een slechte voeding,
parasitaire infecties, longaandoeningen of problemen met het
drachtig worden. Een grondige analyse van de bedrijfsgegevens
leidt meestal tot het vinden van de oorzaak.

-ocr page 170-

CONCLUSIE

De voortplanting van vleesvee levert een aantal specifieke
problemen op die op een geheel ander vlak liggen dan in de
melkveehouderij. Een goede vruchtbaarheid, hetgeen wil zeg-
gen meer dan 85 levend geboren kalveren per 100 aanwezige
koeien per jaar, kan enkel worden bereikt als aan een aantal
belangrijke voorwaarden wordt voldaan.
Deze betreffen:

— een optimale opfok van het jongvee;

— het gebruik van stieren met een behoorlijke spermakwaliteit;

— zorg dragen voor een juiste conditie bij het afkalven en
zorgen voor een goede voeding in de post partum periode;

— de bewaking van de partus. Als een sectio caesarea moet
worden verricht dient de operatietechniek zodanig te zijn
dat vergroeiingen van de uterus zoveel mogelijk worden
voorkomen;

— het tijdstip waarop de stier bij de koeien wordt gedaan. Dit
dient te gebeuren op ongeveer 5 weken post partum. Het
aantal koeien per stier moet beperkt worden tot 15 ä 20;

— de vakbekwaamheid van de veehouder. Deze is vooral van
betekenis in verband met de oestrusdetectie, het in een vroeg
stadium signaleren van afwijkingen en het bijhouden van
een goede administratie.

Als aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan is een
gemiddelde tussenkalftijd van 380 dagen en een uiteindelijk
drachtigheidspercentage van 90% haalbaar.

LITERATUUR

1. Beckers JF, Wouters-Ballmann P, Ectors F et Derivaux J. Induction de
l\'oestrus chez les génisses en anoestrus fonctionnel. Ann Méd Vét 1978;
122: 597-605.

2. Bluntzer JS, Forrest DW, Harms PG, Beverly JR, and Long CR. Etfect of
suckling manipulation on post partum reproduction in primiparous
Brahman-cross cows. Theriogenology 1989; 32: 893-900.

3. Brown LN, Odde KG, King ME, Lefever DG, and Neubauer. Comparison
of melengestrol acetate-prostaglandin Fa« to Synchromate B for estrus
synchronization in beef heifeis. Theriogenology 1988; 30: 1.

4. Chang CH, Gimenez T, and Henricks DM. Modulatk)n of reproductive
hormones by suckling exogenous gonadal hormones in young beef cows
post partum. J Reprod Fert 1981; 63: 31-8.

5. Connor HC, Houghton PL, Umenager RP, Malven PV, Parfet JR, and
Moss GE. Effect of dietary energy, body condition and calf removal on
pituitary gonadotropins, gonadotropin - releasing hormone (GnRH) and
hypothalamic opioids in beef covn. Domestic Animal Endocrinology
1990; 7:403-11.

6. DeKruif A. Abortus bij het rund. Tijdschr Diergeneeskd 1984; 109: 117-
24.

7. De Kruif A. Factors influencing the fertility of a cattle population. J
Reprod Fert 1978; 54: 507-18.

8. De Kruif A, Mijten P De praktische toepassing van een bedrijfsbegelei-
dingsprogramma voor melkvee. Vlaams Diergeneeskd Tijdschr 1989; 58:
195-9.

9. Dodson SE, McLeod BJ, Lamming GE, and Peters AR. Ovulatory
responses to continuous administration of GnRH in nine-month-old

prepubertal beef heifers. Anim Reprod Sei 1990; 22: 271-80.

10. Dunn RT Jr, Smith MF, Garverick HA, and Foley CW. Effects of 72 hr calf
removal and/or gonadotropin releasing hormone on luteinizing hormone
release and ovarian activity in post-partum beef cows. Theriogenology
1985; 23: 767-75.

11. Echtemkamp SE, Ferrell CL, and Rone JD. Influence of pre- and post-
partum nutrition on LH secretion in suckled post-partum beef heifers.
Theriogenology 1982; 18: 283-95.

12. Gifford DR, D\'Occhio MJ, Sharpe PH, Weatherly T, Pittar RY, and Reeve
DV. Return to cyclic ovarian activity following parturition in mature cows
and first-calfbeefheifers exposed to bulls. Anim Reprod Sei 1989; 19:209-
16.

13. Holness DH, Hopley DH. The effects of plane of nutrition, live weight,
temporary weaning and breed on the occurence of oestrus of beef cows
during the post-partum period. Anim Prod 1978; 26: 47-54.

14. McCaughey WJ, Martin J. A study of heat detection in beef heifers. Irish
Vet J 1984; 38: 105-11.

15. McVey WR Jr, Williams GL. Effects of temporary calf removal and
osmotic pump delivery of gonadotropin - releasing hormone on synchroni-
zed estrus, conception to a timed artificial insemination and gonadotropin
secretion in norgestomet - estradiol valerate - treated catde. Theriogeno-
logy 1989; 32: 969-78.

16. Murphy MG, Boland MP, and Roche JF. Pattern of follicular growth and
resumption of ovarian activity in post partum beef suckler cows. J Reprod
Fert 1990; 90: 523-33.

17. Mijten P, de Kruif A. Witte vaarzenziekte als oorzaak van bedrijfs-
subfertiliteit. Tijdschr Diergeneeskd 1990; 115: 736-8.

18. Ramirez-Godinez JA, Kiracofe GH, Schalies RR, and Niswender GD.
Endocrine patterns in the post partum beef cow associated with weaning: a
comparison of the short and subsequent normal cycles. J Anim Sei 1982;
55: 153-8.

19. Rice LE. In: Current therapy in theriogenology: Reproductive health
management in beef cows. Saunders Company, Lxjndon, 1986.

20. Richards MW, Spitzer JC, and Warner MB. Effect of varying levels of post
partum nutrition and body condition at calving on subsequent reproduc-
tive performance in beef cattle. J Anim Science 1986; 62: 300-6.

21. Roche JF, Prendiville DJ, and Davis WD. Calving rate following fixed
time insemination after a 12-day progesterone treatment in dairy cows,
beef cows and heifers. Vet Ree 1977; lOI: 417-9.

22. Vandeplassche M en Moyaert I. Een onderzoek naar de mogelijke
oorzaken van de verminderde vruchtbaarheid bij het rund na keizersnede.
Vlaams Diergeneeskd Tijdschr 1986; 55: 400-6.

23. Vandeplassche M end Bouters R. The impact of gynaecological and
obstetrical problems resulting out of pregnancy and parturition. Factors
influencing fertility in the post partum cow. Current Topics in Vet Med and
An Sei 1982; 20: 30^.

24. Viker SD, McGuire WJ, Wright JM, Beeman KB, and Kiracofe GH. Cow-
calf association delays post partum ovulation in mastectomised cows.
Theriogenology 1989; 32: 467-74.

25. Waldhalm DG, Hall RF, Delong WJ, Olson DP, and Everson DO.
Restricted dietary protein in pregnant beef cows: The etfect on length of
gestation and calfhood mortality. Theriogenology 1979; 12: 61-8.

26. Warren WC, Spitzer JC, and Bums GL. Beef cow reproduction as aCfected
by post partum nutrition and temporary calf removal. Theriogenology
1988; 29: 997-1007.

Aanvaard op 27 september 1991.

-ocr page 171-

üp verwijzing

Met kleine beetjes

strangurie bij de teef

Little by little: stranguria in the bitch
F.W. Viehoffi

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:139-41

SAMENVATTING
Het belang van een grondige anamnese, lichamelijk onderzoek
en van aan vullende diagnostiek zoals röngencontrastonderzoek,
urethrocystoscopie en biopsie wordt besproken aan de hand van
twee gevallen van teven met strangurie.

SUMMARY

The importance of additional diagnostic studies, such as contrast
radiography, urethrocystoscopy and biopsy will be illustrated
with two cases in bitches with a disorder of the urethra
accompanied by stranguria.

INLEIDING

Teven kunnen bij aandoeningen van de urethra veranderingen
tonen in het mictiepatroon als anurie, dysurie, strangurie,
Pollakisurie ( frequente urinelozing ) en incontinentia urinae,
maar ook verschijnselen als hematurie en vaginale uitvloeiing.
Deze symptomen kunnen echter ook voorkomen bij aandoenin-
gen van andere delen van het urogenitaalapparaat. Incontinentie
bijvoorbeeld kan behalve door een incompetent sfinctermecha-
nisme ook door ectopische ureteren of een instabiele M. detrusor
veroorzaakt worden. Urethra-obstructie kan mechanisch, func-
tioneel of neurologisch van aard zijn. Mechanische urethra-
obstructie kan veroorzaakt worden door urolithen, neoplasiën
van blaashals en/of urethra, stricturen van de urethra of ernstige
urethritis. Functionele urethra-obstructie (of: detrusor-urethrale
dyssynergie ) komt vooral bij reuen voor. Aandoeningen van
zowel het centrale als het perifere zenuwstelsel kunnen gepaard
gaan met urethra-obstructie.

Indien er sprake is van een urethra-obstructie moet dit be-
schouwd worden als een spoedgeval. Als de obstructie lang blijft
bestaan kunnen blaasverlamming, blaasruptuur en/of stricturen
in de urethra ontstaan. Bovendien kan urinestuwing postrenale
uremie, hyperkaliemic en metabole acidose tot gevolg hebben
en de algehele toestand van de patient snel doen verslechteren.
Als een urethra-obstruktie gecompliceerd wordt door een
aanwezige urineweginfectie kunnen pyelonefritis en urosepsis
ontstaan. Aan de hand van twee patienten met een aandoening
van de urethra, waarbij sprake is van strangurie, zullen
belangrijke aspecten van diagnostiek en therapie besproken
worden.

PATIËNT 1

Een 8 jaar oude Berner Sennenhond (gecastreerde teef) wordt

aangeboden aan de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren
*

\' Drs. F. W. Viehoff, specialist in opleiding. Chirurgie der Gezelschapsdieren, Vakgroep
Geneeskunde der Gezelschapsdieren, Vakgroep Geneeskunde der Gezelschapsdieren,
Rijksuniversiteit Utrecht, Yalelaan 8, 3584 CM Utrecht.
\' Leotrox®, Leo Pharmaceutical Products, Weesp
> Minipress®, Pfizer BV, Rotterdam

( UKG ) met als probleem een zeer frequente mictie waarbij na
lang persen kleine hoeveelheden normaal uitziende urine
geproduceerd worden. Sinds het ontstaan 6 maanden geleden
zijn de klachten verergerd. Bij lichamelijk onderzoek is het
rectaal toucher dermate pijnlijk dat besloten wordt dit onder
sedatie uit te voeren. Aangezien de verwijzend dierenarts reeds 2
maanden eerder een urethra met een doorsnede van ongeveer I
cm rectaal heeft gepalpeerd wordt dit gecombineerd met een
retrograad urethro-cystogram op verdenking van een tumoreuze
ontaarding van de urethra. Bij het rectaal toucher onder sedatie
valt een urethra op die over over de gehele te palperen lengte
hard is en een doorsnede van 11/2 cm heeft. Het röntgencontrast-
onderzoek toont een grillige belijning van de urethra, lekkage
van contrastvloeistof naar peri-urethraal en een fistel tussen
urethra en vagina. Op grond van deze bevindingen wordt de
diagnose neoplasie van de urethra gesteld. Gezien de uitgebreid-
heid van de veranderingen is resectie niet mogelijk en wordt de
hond geëuthanaseerd. De diagnose wordt bij postmortaal
onderzoek bevestigd, er wordt histologisch een overgangscelcar-
cinoom vastgesteld.

PATIËNT 2

Een 6 jaar oude Bouvier teef wordt aan de verwijzend dierenarts
aangeboden met de klacht dat de hond sinds enkele dagen steeds
kleine beetjes plast en er geringe vaginale uitvloeiing aanwezig
is. Bij lichamelijk onderzoek blijkt het caudale deel van de
urethra wat verdikt. Onderzoek van spontaan geloosde urine
met behulp van een stickmethode geeft als score -|- voor
bloed en
-I- -I-I- voor eiwit. De pH is 7 en het s.g. 1.025. Er
wordt een behandeling met trimethoprim 133 mg-sulfatroxa-
zole2 667 mg per dag ingesteld. Een week later zijn de
problemen verergerd. Er is nu sprake van persen tijdens het
urineren en er wordt hierbij druppelsgewijs urine geproduceerd.
Bij lichamelijk onderzoek wordt een sterk vergrote blaas
gepalpeerd zodat besloten wordt de hond te catheteriseren. De
catheter passeert zonder abnormale weerstanden en een grote
hoeveelheid troebele, stinkende urine wordt afgezogen. Gedu-
rende enkele opvolgende dagen wordt het catheteriseren her-
haald. Na telefonisch overieg met de UKG wordt deze
behandeling, in afwachting van verwijzing voor nader onder-
zoek, aangevuld met 3 dd 1 mg prazosine^. Het effect hiervan is
dat de hond met een wat forsere straal begint te plassen, maar
nog wel te vaak kleine beetjes urine produceert. Een vergrote
blaas wordt niet meer waargenomen.
Vijf dagen later wordt de hond voor het eerst aangeboden aan de
UKG, de problemen bestaan dan ruim 2 weken. Bij lichamelijk
onderzoek wordt bij het rectaal toucher een harde, onregelma-
tige, iets verdikte urethra gevonden. De blaas is niet overvuld.
Gezien het aspect van de urine lijkt een bacteriële cysto-

-ocr page 172-

urethritis het meest voor de hand te hggen, maar gezien de bij
palpatie abnormale urethra moet differentieel-diagnostisch ook
aan een neoplasie gedacht worden. Cysto-urethroscopie laat een
te rood, glad urethraslijmvlies zien. Alleen in het meest caudale
deel van de urethra zijn wat onregelmatigheden zichtbaar. Er
zijn geen bloedingen of sticturen waar te nemen. In de blaas zijn
geringe onregelmatigheden in het fundusgebied waar te nemen.
Met behulp van een zijstandige urine catheter\' wordt een
zuigbiopsie van de urethra genomen voor cytologisch onder-
zoek. De uitslag luidt: veel ontstekingscellen, voornamelijk
polymorfkernige granulocyten; geen aanwijzingen voor malig-
niteit. Als diagnose wordt dus cysto-urethritis gesteld. Uit de
urine van de hond, die op dat moment nog steeds met antibiotica
behandeld wordt, kunnen geen bacteriën gekweekt worden. De
behandeling met antibiotica en prazosine wordt nog 14 resp. 7
dagen voortgezet. Drie weken na de behandeling heeft de hond
volgens de eigenaar geen problemen meer.

DISCUSSIE

Bij aandoeningen van de urethra kan bij lichamelijk onderzoek
zowel een lege als een volle blaas aangetroffen worden. Bij een
volle blaas is er sprake van een urethra-obstructie. Een
belangrijk hulpmiddel bij het vaststellen van de aard van de
obstructie is catherisatie. In het algemeen kan bij een functionele
obstruktie of bij een obstruktie ten gevolge van neurologische
aandoeningen catherisatie zonder weerstanden geschieden, ter-
wijl de catheter bij een mechanische obstructie meestal op de
plaats van de obstructie stuit. Het kunnen passeren van een
catheter sluit een mechanische obstructie echter niet uit.
Slijmvliesveranderingen, gesteelde processen en urolithen kun-
nen een obstructie veroorzaken terwijl een catheter normaal
passeert. Omgekeerd kan een urethra niet passabel zijn voor een
catheter terwijl er geen sprake is van obstruktie. Bij patient 1 kon
tijdens het contrastonderzoek geen catheter in de blaas gebracht
worden, terwijl er noch bij de verwijzend dierenarts noch op de
UKG een volle blaas is gevonden. Bij patient 2 kon altijd zonder
problemen een catheter ingebracht worden terwijl er meerdere
malen een zeer volle blaas aangetoond werd.
Tumoren van de urethra komen bij teven veel vaker voor dan bij
reuen. Het merendeel is maligne waarbij histologisch vooral
overgangscelcarcinoom en plaveiselcelcarcinoom vastgesteld
worden. Een deel is echter benigne, waarbij in ongeveer 15 %
van de gevallen sprake is van een papilloom en resectie mogelijk
is. De maligne tumoren hebben in het algemeen een slechte
prognose. Als de diagnose gesteld wordt is de ziekte meestal in
een vergevorderd stadium en is resectie onmogelijk of ten
gevolge van metastasering niet zinvol ( 1 ). Er zijn bij honden
wel chirurgische technieken toegepast waarbij uitgebreide
resecties van blaas en urethra gecombineerd worden met
urineomleidingstechnieken waarbij een stoma van de ureteren
of het trigonum van de blaas met het colon gemaakt wordt. Deze
technieken gaan echter gepaard met complicaties zoals uremie,
diarree en pyelonefritis die de kwaliteit van het leven van de
hond ernstig beïnvloeden ( 2). Gelokaliseerde tumoren van het
caudale deel van de urethra kunnen wel behandeld worden
middels resectie en prepubische urethrostomie. Behoud van
continentie is met deze techniek mogelijk ( 3 ).
Urethritiden komen meestal voor in combinatie met een
bacteriële cystitis. Obstructie van de urethra wordt hierbij niet
vaak gezien. De behandeling zal zich in eerste instantie richten
op het bestrijden van de bacteriële infectie, maar als er een

\' Dog calheler, Arnolds Vet. Products, Reading, G.B.

14Q

urethra-obstructie ontstaat zal voor de afvoer van urine gezorgd
moeten worden.

Bij honden komt ook een vorm van Urethritis voor waarvan de
Pathogenese nog niet bekend is. Histologisch vindt men een
chronisch actieve granulomateuze Urethritis. De klinische,
endoscopische en röntgenologische bevindingen kunnen iden-
tiek zijn aan de bevindingen die bij urethratumoren gevonden
worden. Urethra-obstructie komt hierbij wel regelmatig voor.
Differentiatie moet geschieden op basis van histologisch of
cytologisch onderzoek. Tijdens urethroscopie kan een gericht
biopt genomen worden. Een zuigbiopsie met een zijstandige
urinecatheter is echter eenvoudiger en zonder speciale appara-
tuur uit te voeren. Onder rectale of vaginale begeleiding kan de
plaats van de biopsie bepaald worden. De behandeling van deze
granulomateuze
Urethritiden is gericht op het onderdrukken van
de inflammatoire reactie met behulp van corticosteroden, in
ernstige of onvoldoende reagerende gevallen aangevuld met het
cytostaticum cyclofosfamid. Antibiotica dienen op basis van
kweek en antibiogram verstrekt te worden. De prognose van
deze
Urethritiden is veel gunstiger dan van neoplasiën van de
urethra ( 4 ).

Stricturen van de urethra zijn meestal het gevolg van trauma
maar kunnen ook ontstaan in het verioop van een chronische
Urethritis. Stricturen kunnen behandeld worden door middel
van dilatatie of resectie en end-to-end anastomose. Omdat de
urethra bij teven voor een groot deel intra-pelvicaal gelegen is
kan hierbij Osteotomie van het Os pubis of een mediane
symphysiotomie noodzakelijk zijn.

Urolithen zijn bij teven zeer zelden aanleiding tot obstructie van
de urethra. Kleine steentjes kunnen door teven meestal uitge-
plast worden door de in verhouding tot reuen korte, wijde en
rechte urthra. Indien er bij een teef toch een obstructie ontstaat
kunnen de urolithen altijd terugespoeld worden naar de blaas.
Bij aandoeningen van de urethra die gepaard gaan met
obstructie moet gezorgd worden voor de urine afvoer. Het
toedienen van stoffen met een a-sympathicolytische werking,
zoals prazosine, kan bijdragen aan het relaxeren van de gladde
spiercellen van blaashals en urethra en kan dus een positief effect
hebben. Een alternatieve methode is herhaalde catheterisatie of
het inbrengen van een verblijfscatheter, maar dit gaat altijd
gepaard met enig trauma aan de urethra en risico op urinewegin-
fecties. Indien een langere periode van urine-omleiding nodig
geacht wordt, kan een balloncatheter door de ventrale buik-
wand in de blaas geplaatst worden. Ook hier is het optreden van
urineweginfecties een probleem en moet er aandacht aan de
hygiëne gegeven worden.

Bovenstaande voorbeelden maken duidelijk dat bij aandoenin-
gen van de urethra snelle aanvullende diagnostiek op zijn plaats
is. In het geval van patiënt 1 waren de röntgenologische
veranderingen door de uitbreiding van de tumor bewijzend en
was biopsie niet meer nodig. Misschien had de diagnose
overgangscelcarcinoom in een vroeger stadium gesteld kunnen-
worden met behulp van een zuigbiopsie. De hond had dan een
pijnlijke periode bespaard kunnen worden en was waarschijn-
lijk eerder geëuthanaseerd, maar wellicht was een chirurgische
behandeling mogelijk geweest. Bij patiënt 2 werd door middel
van een urethro-cystoscopie en een zuigbiopsie de diagnose
Urethritis snel na het ontstaan van de problemen gesteld.
Hierdoor kon besloten worden om de medicamenteuze behan-
deling voort te zetten. Geconcludeerd kan worden dat door
aanvullend onderzoek een inzicht wordt verkregen in de
onderiiggende oorzaak van strangurie bij de teef waardoor een
optimale behandeling in te stellen is. Bovendien kan de prognose
nauwkeuriger gesteld worden.

DSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 117, AFLEVERING 5, 1992

-ocr page 173-

DANKWOORD

De auteur dankt de collegae, specialisten R. Nickel (chirurgie, urologie), E.
Teske (interne, cytologie) en W. Wolvekamp (radiologie) voor hun bijdragen
aan het patiëntenonderzoek (R.N., E.T en W.W.) en de hulp bij de bewerking
van het manuscript (R.N.)

LITERATUUR

1. Brown SA, Barsanti JA. Diseases of bladder and urethra. In: Ettinger SJ, ed.
Textbook of veterinary internal medicine. Philadelphia, WB Saunders Co,
1989:2108-141.

2. Bjorling DE, Petersen SW, Surgical techniques for urinary tract diversion
and salvage in small animals. Comp Cont Ed 1990; 12: 1699-1708..

3. Bradley RL, Prepubic urethrostomy. An acceptable urinary diversion
technique. In: Problems in Veterinary Medicine: Urogenital Surgical

WETENSCHAP

Conditions. Philadelphia, JB Lippincott Co, 1989: 120-7.
4. Moroff SD, Brown BA, Matthiesen DT, Scott RC. Infiltrative disease in
female dogs: 41 cases ( 1980- 1987 ). J Am Vet Med Assoc 199: 247-
251,1991.

Aanvaard op 10 februari 1992

namens de

op verwijzing

Groep Veterinaire Specialisten

coörcJinatie R.C. Nap, spec chir gezelschapsdieren

Jaarcongres 1991

□ver belasting van ons vee\'

Stressing farm animals
P. R. Wiepkema2

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:141-5

SAMENVATTING
Gewervelde dieren worden gekenmerkt door de flexibele wijze
waarop ze per individu met belastende omstandigheden omgaan.
Het duidelijkst is dit bij zoogdieren en vogels. Een cruciaal
aspect van deze belasting is de onzekerheid, die een organisme
ervaart als de oplossing niet vaststaat of het antwoord buiten
bereik is. Er ontstaat dan stress gekenmerkt door het niet meer
betrouwbaar kunnen voorspellen of beïnvloeden van toekom-
stige situaties. Met deze stress gaan neuro-endocriene verande-
ringen gepaard, die het immuunsysteem onder druk zetten en
daarmee vaak de ziektegevoeligheid verhogen. Dezelfde neuro-
endocriene veranderingen reduceren het voortplantingsvermo-
gen Tevens treden bij chronische stress gedragsstoringen op die
weliswaar een adaptieve betekenis hebben, maar op een
ongezonde toestand van het dier wijzen De dieren kunnen
daarbij ofwel overwegend sympatisch of parasympatisch reage-
ren: dit lijkt individu-bepaald De daadwerkelijk ervaren bela-
sting is eveneens een functie van de aard der sociale contacten
met soortgenoten of de mens.

SUMMARY

Individual vertebrates are characterised by the flexible way they
cope with stressors: mammals and birds provide good examples
of coping behaviour When stressed and an adequate solution is
not available, vertebrates experience a state of uncertainty.
Stress symptoms occur under conditions of lowered predictabil-
ity and/or controllability of the environmetal situation. Neuro-
endocrine changes associated with stress may reduce the
immune and reproductive capability. Although the performance
of disturbed behaviour has adaptive value, it simultaneously
demonstrates an overtaxed and unhealthy state. Individual

Voordracht gehouden op 11 oktober 1991, ter gelegenheid van hel Jaarcongres 1991
levens 138e Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor

Diergeneeskunde te Berg en Dal. Congresthema: •Dier(en)arts.....uil balans?\'

Prof. dr. P. R. Wiepkema, vakgroep Veehouderij, sectie Elhologie Landbouwuniversiteit
Wageningen, Zodiac, Marijkeweg 40, 6709 PG Wageningen.

vertebrates appear to cope with stressors in a predominantly
sympathetic or parasympathetic way. The severity of the stress
experienced by an individual is also determined by the quality of
its social contacts with conspeciflcs and men

INLEIDING

Het standpunt, dat de huidige vertegenwoordigers van gedomes-
ticeerde soorten of rassen nog steeds de originele organisatie en
strategieën bezitten om per individu te overleven en bij te dragen
aan de volgende generatie, is meer dan plausibel: het is
onweerlegbaar juist. Deze individuele opdracht om te overleven
en te reproduceren gaat niet zonder kosten en risico\'s. De rol van
de dierenarts is daarbij dié individuen te helpen, die om de één of
andere reden moeite hebben deze opdracht te realiseren.
De doeltreffendheid van dit veterinaire optreden staat of valt
met het vermogen van de dierenarts het individuele dierpro-
bleem te herkennen (diagnose) en voorts met zijn inzicht in de
wijze waarop deze dieren biologisch functioneren; dat is hoe
deze individuen de homeostase van henzelf en tesamen die van
de soort realiseren. In het volgende zal het gaan om de wijze
waarop vertebraten dit doen, een wijze die voor al deze
vertebraten zeer overeenkomstig is dankzij een gelijksoortige
inrichting van hun breinen. Kenmerkend is, dat al deze
gewervelde dieren afhankelijk van soort en leeftijd in staat zijn
soortspecifieke middelen (gedrag, endocriene of immuunactivi-
teiten, etc.) op een flexibele en individuele wijze te hanteren.
Dit kan worden geïllustreerd met gegevens uit het onderzoek
van Collier en zijn collega\'s (9) (fig. 1). Deze groep onderzoekers
heeft veel aandacht gegeven aan de manier waarop zoogdieren
onder wisselende omstandigheden hun voedselopname per dag
regelen. Zij toonden aan, dat individuele dieren (ratten) hun
opname per dag constant proberen te houden, maar dat de
manier waarop het voer wordt verzameld en gegeten een functie
is van de prijs die voor dat voer moet worden betaald. Is deze
prijs hoog, dat wil zeggen er moet bijv. hard voor één maaltijd
worden gewerkt, dan is elke maaltijd groot en het aantal ervan

-ocr page 174-

Aantal
vlagon/dag

100f

□ in nest
A eten

drinken
■ rennen

10

_l

_L

j

O 10 40

142

10

_L

O 10 40 Arbeid

Figuur 1. De wijze waarop de hoeveelheid arbeid voor één nnaaltijd (0,10 of
4Q maal toetsdrukken) invloed heeft op het aantal en de duur van deze
maaltijden (vlagen) per etmaal bij ratten (naar Collier
et al., 1990).

laag. Is daarentegen de prijs per maaltijd laag, dan levert dat vele
kleine maaltijden per dag op. Deze twee manieren van doen
brengen geheel verschillende manieren van tijdsbesteding mee,
waarvan berekend kan worden dat telkens de meest kostenbe-
sparende strategie wordt gevolgd.

Deze intelligente en flexibele wijze van fourageren op indivi-
dueel niveau is typisch voor vertebraten, als zoogdieren en
vogels, en hangt nauw samen met de aard van hun brein.
Vertebraten hebben niet alleen het vermogen om kennis te
verzamelen, te bewaren en op de juiste momenten toe te passen
(dit alles kunnen ongewervelden ook min of meer), maar ook
dat deze dieren hun individuele kennis geregeld toetsen en de
betrouwbaarheid ervan kunnen betwijfelen. Correctie van deze
kennis gebeurt op een emotionele manier.

STRESS

Teneinde de homeostase van allerlei levensbelangrijke eigen-
schappen te garanderen, hebben vertebraten reeksen soort-
specifieke middelen ter beschikking: manieren van fourageren,
voortplanten, broedverzorging of rusten, ziekte-afweer, groei
etc. etc. Elk individu bezit niet alleen kennis omtrent hoe deze
middelen te gebruiken, maar ook omtrent de kans op succes bij
gebruik ervan. Deze kennis berust op informatie, die het dier
bezit over de inrichting van zijn leefgebied (ruimtelijke kennis)
en over causale samenhangen van wat zich om hem heen
afspeelt (temporele kennis).

Problemen doen zich voor als deze ruimtelijke en temporele
kennis, die essentieel is voor het op de oorspronkelijke manier
handhaven van de gewenste homeostase, tekort schiet en
onbetrouwbaar blijkt. Dan ontstaan stress-symptomen die een
acuut karakter hebben, of bij aanhoudende onzekerheid, chro-
nisch van aard en uitdrukking worden (28).
Onzekerheid treedt op in de volgende omstandigheden:
1. Wanneer de omgeving plotseling geheel veranderd is en de
eigen ruimtelijke kennis geen aanknopingspunten meer biedt.
Zo\'n situatie doet zich voor bij verplaatsingen van organismen;
ter illustratie kan dienen dat na verplaatsing in een vreemde kooi
opvallende stress-symptomen zichtbaar worden (16). Bij var-
kens zijn deze symptomen zelfs niet te onderscheiden van die
welke optreden na enige shocks van een prikkelaar (11).

Minuten/vlaag
lOOOr

2. Wanneer gebeurtenissen niet meer regelmatig aan andere
voorafgaan en onbetrouwbare signalen worden. Zo kan een
nonchalante manier van omgaan met en voeren (een groep
potentiële signalen) van dieren het optreden van agressief en
geïrriteerd gedrag bevorderen (8).

3. Tenslotte ook, wanneer handelingen niet meer dat opleveren
wat op goede gronden ervan verwacht mag worden; ook nu
worden stress-symptomen zichtbaar (3). Dit laatste gebeurt ook
wanneer handelingen, die specifieke doelen dienen, niet meer
kunnen worden uitgevoerd, bijv. het onvermogen om te
vluchten.

Stress treedt op als om de een of andere reden de leefsituatie
ruimtelijk en/of temporeel onzeker is: we kunnen dat samenvat-
ten in de stelling dat stress optreedt als voor het individu de
voorspelbaarheid en/of beïnvloedbaarheid van zijn omgeving
sterk is gedaald en, bij chronische stress, ook zo blijft. Deze
toestand van onzekerheid in het brein heeft via neuro-endo-
criene wegen rechtstreeks invloed op de ziekt^evoeligheid, de
reproduktie en het gedrag.

ZIEKTEGEVÜELIGHEID
Het is de laatste jaren steeds duidelijker geworden, dat er een
innig verband bestaat tussen activiteit in het centrale zenuwstel-
sel en in het immuunsysteem (1). Zo gaat bijv. een typische
immuunreactie gepaard met specifieke neuronenactiviteit in het
hypothalamus-gebied (6). Over en weer bestaan voor beide
systemen receptoren voor transmitterstofi^en, die door neuronen
en lymfocyten zijn afg^even (fig. 2).

TlJDSCHRIhT VOOR DIERGENEESKUNDE, DeEL 117. AFLEVERING 5, 1992

Welke wisselwerkingen en regelkringen hier nog blootgelegd
zullen worden valt nu nauwelijks te overzien. Vast staat echter,
dat de zojuist genoemde onzekerheidstoestanden (stress) van
een organisme significant de activiteit van het immuunsysteem
beïnvloeden. Zo is bijvoorbeeld aangetoond, dat een geredu-
ceerde beïnvloedbaarheid van pijnlijke gebeurtenissen de cellu-
laire afweer
in vivo remt (bijv. het gereduceerde vermogen om
kwaadaardige tumorcellen op te ruimen (25)). In dit kader
passen de gegevens van bijv. Hessing en zijn collega\'s (14); zij
tonen, dat afhankelijk van de sociale positie in een groep
mestvarkens de gevoeligheid voor het Aujeszky-virus meer of
minder fataal is. Ondergeschikte dieren, per definitie de meest
onzekere deelnemers in een opgesloten groep, hebben de
zwakste weerstand.

-ocr page 175-

Ook de achtergrond van Scheepens\' etaL (22) pleidooi voor een
SSF-varkenshouderij behelst de gedachte, dat (vaak vermijd-
bare) stress de ziektegevoeligheid der dieren aantast.
Deze beïnvloeding door het brein van het immuunsysteem loopt
niet alleen via bijv. immuunsuppressieve eigenschappen van een
verhoogde hypophyse-bijnierschorsactiviteit (corticosteroïden
zijn daar sterk in), maar ook via een rechtstreekse weg van
zenuwstelsel naar lymfesysteem. Hierbij speelt het autonome
zenuwstelsel en in het bijzonder het sympatische deel een
centrale rol.

Het is niet verwonderlijk dat in de intensieve veehouderij, waar
een dier niet in staat is met behulp van eigen middelen zijn
homeostase te regelen, het met de gezondheid der betrokken
dieren slecht gesteld is. Er wordt daarom teveel van allerlei
veterinaire middelen gebruik gemaakt. De zorg hieromtrent is
onlangs nog eens door Frankenhuis
et ai (12) verwoord.
In feite is er te weinig interesse in de vraag hoe langs natuurlijke
weg de gezondheid van ons vee kan worden bevorderd.

REPRÜDUKTIE
Evenals de overlevingskansen van het individu zijn ook de
reproduktiekansen van de soort sterk afhankelijk van de stress
(onzekerheid), waarmee de deelnemende individuen te kampen
kunnen hebben. Deze samenhang tussen stress en reproduktie is
op vele manieren aangetoond (18); zo onderdrukt een ver-
hoogde hypophyse-bijnier-as-activiteit endocrien en op hypo-
thalamusniveau de activiteit van de hypophyse-gonaden-as. Een
simpele illustratie is reeds enige tijd geleden geleverd door Barb
en medewerkers (4), die lieten zien hoe de toediening van
ACTH of een corticosteroïd aan een zeug endocriene oestrus-
symptomen onderdrukt. Vanwege dit soort gegevens hoeft het
dan ook geen verbazing te wekken, dat in de intensieve
veehouderij zeugen reproduktieproblemen hebben. Onze fok-
zeugen hebben moeite berig te worden en reproduceren in feite
slecht. Een uitvalpercentage per jaar van 40-50% der gehouden
fokzeugen is niet ongewoon, maar wel onrustbarend. Wegne-
men van de betrokken stressoren moet een substantiële verbeter-
ing van de reproduktie meebrengen, zonder dat dit met
hormonaal kunst- en vliegwerk gepaard gaat.
Hoewel de groepshuisvesting van zeugen een passend antwoord
op het zojuist getekende probleem kan zijn, moeten we ons toch
goed realiseren hoe zwak onze kennis op dit punt nog is. Hoe
zeugen in groepen moeten worden gehuisvest, hoe zo\'n groep
dieren moet worden samengesteld en hoe varkens worden
geselecteerd op geschiktheid voor zo\'n systeem zijn voorbeelden
van biologische vragen, waarop we het antwoord nog schuldig
moeten blijven. Vaststaat dat een goede voortplanting het moet
hebben van sociale contacten die de dieren
zelf ontwikkelen,
aangaan of vermijden.

GEDRAGSSTGRINGEN
De in een stal, een dierentuin, thuis of in het laboratorium
opgeroepen toestand van onzekerheid gaat gepaard met zicht-
bare gedragsveranderingen bij de betreffende ieren. Voor ons
doen zijn van belang de gedragsstoringen waarover eerder in uw
kring is bericht (27). Hiertoe worden gerekend de stereotypieën,
de beschadigende handelingen en de depressieve of apatische
houdingen.

Vervolgonderzoek op het oorspronkelijke werk van Cronin en
medewerkers (10, 17) ondersteunt nog steeds de gedachte, dat
stereotypieën storingen zijn die hun ontstaan danken aan
ernstige chronische conflicten (28). Voor wat betreft de veroor-
zaking van stereotypieën bij aangebonden zeugen zijn wat
aanpassingen nodig. Bamett en medewerkers (5) maakten
waarschijnlijk, dat ook het zich niet kunnen onttrekken aan een
lastige buurvrouw deze zeugen erg dwars zit, terwijl Rushen,
Appleby
etaL (2,20) lieten zien dat het verorberen van te weinig
voer in te korte tijd problematisch is.
Nog steeds is het plausibel dat het uitvoeren van stereotypieën
met het optreden van B-endorfine is geassocieerd: deze endor-
fines bevinden zich echter niet in het bloed, maar in het centrale
zenuwstelsel (29). Bovendien moet toegevoegd worden dat deze
stereotypieën niet de pijngevoeligheid der zeugen verminderen,
zoals we eerst dachten, maar integendeel juist weer naar
normaal terugbrengen (21).

Heel interessant is, dat de uitvoering van deze stereotypieën en
meer in het algemeen van routinehandelingen bij conflicten
gepaard gaat met een daling van de hartslagfrequentie (23). Ook
dit wijst op een kalmerende werking, zoals eerder werd
verondersteld. Dit alles neemt niet weg, dat het optreden van
stereotypieën een buitengewoon veeg teken is en in de houderij
voorkómen dient te worden. Deze bewering wordt gesteund
door een indertijd door Cronin gemaakte berekening (op basis
van metabolismemetingen) omtrent wat de uitvoering van deze
stereotypieën in geld kost. Hij kwam daarbij tot de uitkomst, dat
een doorsnee zeug met stereotypieën de boer ongeveer 6 cent per
dag extra kosten bezorgt

Van de beschadigende gedragingen, zoals verenpikken, staart-
bijten bij varkens, urinezuigen bij kalveren, blijkt steeds weer,
dat ze hun ontstaan vaak te danken hebben aan het niet op
natuuriijke wijze kunnen fourageren. Wanneer voer niet met
(inleidende) gedragingen als scharrelen, wroeten en zuigen kan
worden verkregen, worden deze activiteiten omgericht op
vervangende substraten, waarvoor zich heel vaak onderdelen
van soortgenoten lenen. Blijkbaar doet het er voor een dier toe
op welke wijze voer verkregen wordt (fig. 3). Een uiterst

voedsel

maag

V

darm

Figuur 3. Schema van anticiperende effecten op het maag-darmkanaal
uitgaande van het waarnemen en op soortspecifieke wijze behandelen van
het voedsel in het orale gebied.

-ocr page 176-

relevant aspect hiervan wordt getoond in het onderzoek van De
Passillé en collega\'s (19); kalveren die hun melk slechts drinkend
uit een emmer konden opnemen, bleken een significant lager
cholecystokinine
(CCK)-gehalte in de leverpoortader te hebben
dan kalveren die na dit drinken alsnog de gel^enheid kregen
aan een speen te zuigen. Aangezien dit verhoogde
CCK-gehalte
als positief voor de voedselvertering kan worden gezien, toont
dit onderzoek, dat het uitvoeren van normaal zuiggedrag een
grote invloed heeft op het voorbereiden van het maagdarmka-
naal voor de bewerking van specifiek voedsel. Daarmee wordt
vermoedelijk de spijsvertering geoptimaliseerd. Het kan der-
halve ook de veehouder lonen zijn dieren het voer zo aan te
bieden, dat de natuurlijke handelwijzen van het vee aan bod
komen. Dit kan beschadigend gedrag voorkómen en de
voedselbewerking in het dier optimaliseren. Over belasting
gesproken!

Voor wat betreft het optreden van depressieve of apatische
houdingen bestaat nog steeds onzekerheid omtrent de vraag hoe
deze uitingen objectief zijn vast te stellen. In dit kader zijn in
ieder geval de gedachten van Wemelsfelder (26) interessant. Zij
wijst erop, dat voor vertebraten het vergaren van informatie een
motivatie is, die in het gedrang komt wanneer de dieren in een
monotone omgeving opgroeien en gehouden worden. Dit zal
hun exploratief- en leergedrag ernstig verstoren (verregaande
verveling) en tot irreversibele vormen van apatie of depressie
kunnen leiden. Zulke toestanden zijn slechts als zeer negatief te
duiden.

TYPEN VAN DIEREN
De tot nu toe gevolgde gedachtengang rust op de eenvoudige
aanname, dat alle individuen van één soort (of ras), dezelfde
leeftijd en geslacht feitelijk op eenzelfde manier op belasting
(stressoren) reageren. Dat is niet zo. Sommige individuen
geraken bij stress in een toestand, waarin het sympatische
zenuwstelsel domineert (actief gedrag, verhoogde hartslag en
dergelijke), bij andere domineert juist het parasympatische deel
van het zenuwstelsel (passiviteit, verlaagde hartslag en derge-
lijke) (7).

Deze twee typen \'copers\' verschillen niet alleen zeer sterk in hun
gedrag bij stress (actieve \'copers\' proberen de situatie in de greep
te krijgen, passieve \'copers\' leggen zich bij de conflictsituatie
spoedig neer of wijken naar een veiliger oord), maar ook in het
soort orgaanbeschadigingen die ze kunnen ontwikkelen. De
sympatische typen met hun verhoogde hartwerking hebben
grote kans op hart- en vaatafwijkingen, terwijl de parasympa-
tische meer storingen in het maag-darmgebied (wanderosies en
dergelijke) kunnen gaan tonen. Recent onderzoek van Geudeke
en Hessing (mondelinge mededeling) bij varkens wijst ook in
deze richting.

Vanwege deze differentiatie is het niet zo voor de hand liggend
om de (bijna) afwezigheid van gedragsstoringen in een proble-
matische situatie te gebruiken als argument voor de stelling, dat
de betrokken dieren dus weinig of geen welzijnsproblemen
hebben. Het tegendeel is waarschijnlijk het geval (29). Zo blijkt
bij het aanbinden van zeugen, dat sommige dieren op de eerste
dag van het gefixeerd zijn zich zeer heftig verzetten en proberen
uit te breken; anderen doen dat met veel minder overtuiging.
Deze twee typen van verzet, actief of passief, komen tot nu in
een ongeveer 50-50 verhouding voor. Het interessante is, dat de
dieren die zich aanvankelijk intensief hebben verzet later
betrekkelijk weinig stereotypieën vertonen, terwijl het omge-
keerde geldt voor de \'passieve\' groep.
Een plausibele verklaring voor dit verschil is, dat de actieve
zeugen na het geleden verlies (ze konden zich niet bevrijden.

WETENSCHAP

ondanks hun heftige pogingen) in een zeer depressieve toestand
geraken, waarbij ze niet meer in staat zijn met behulp van gedrag
zich enige rust te bezorgen. De passieve zeugen leggen zich
makkelijker bij de situatie neer en ontwikkelen een openlijke
gedragsstrategie die hen kalmeert. Met deze gedachtengang
komt overeen, dat zeugen die weinig stereotypieën vertonen een
relatief lage pijngevoeligheid hebben (een stress-symptoom) en
een verhoogde hartslag (21, 23).

Bij het beoordelen van stress (overbelasting) en welzijn moeten
we ons dus altijd realiseren, dat de individuele aanpak van het
probleem tot grote verschillen tussen dieren kan leiden.

SOCIALE RELATIES
De ernst van de door stress veroorzaakte effecten wordt niet
alleen bepaald door de aard der betrokken stressoren, maar ook
door de mate waarin het betrokken individu sociale hulp en
steun ontvangt dan wel ontbeert. Goede voorbeelden van de
stress reducerende of bufferende werking, die uitgaat van
soortgenoten, zijn beschreven voor de relatie tussen moeder en
jong (16), voor paarbanden tussen manneke en wijQe die
\'klikken\' (15) en voor de simpele aanwezigheid van soortgeno-
ten onder conflictomstandigheden (16). Deze relaties zijn in de
literatuur vaak kernachtig samengevat met de term \'social
support\'.

Deze /n/rfispecifieke stressreductie heeft vermoedelijk een heel
gunstige invloed op reproduktie, groei en ziektegevoeligheid. Er
is geen enkele reden /\'n/erepecifieke stressreductie, zoals die in de
houderij tussen de mens en zijn huisdier kan bestaan, tot een
andere klasse van verschijnselen te rekenen. Het bestaan van
deze interspecifieke invloed wordt aangetoond in het werk van
Hemsworth en medewerkers (13). Zij laten zien dat een
vriendelijke en consistente omgang met varkens niet alleen de
cortisolspiegel in het bloed van deze dieren verlaagt, maar ook
hun reproduktie significant vergemakkelijkt en de groei bevor-
dert. Ook de door Seabrook (24) verzamelde gegevens op
melkveebedrijven pleiten voor het belang van deze interspeci-
fieke relaties.

Een goede omgang met de door ons gehouden dieren compen-
seert veel van de ook door ons vaak opgeroepen stress bij deze
dieren (bijv. ten gevolge van een ontoereikende huisvesting).
Deze goede omgang wordt gekenmerkt door consistent en kalm
optreden, letten op het individuele dier en bij storingen met
geruststellende woorden of geluiden met het dier contact maken.
Deze directe contacten tussen mens en dier zijn vooral dan van
belang, als het gaat om dieren die nauwelijks sociale interacties
met soortgenoten hebben. Overigens hebben ook omgekeerd
huisdieren een grote sociale en positieve betekenis voor mensen
die eenzaam zijn.

Soortgenoten zijn niet alleen vaak onmisbaar om stress te
reduceren, ze kunnen evengoed buitengewoon lastig voor elkaar
zijn en daarmee stress veroorzaken. Het recente gegeven, dat
soortgenoten een uitgesproken afkeer of voorkeur voor speci-
fieke andere soortgenoten kunnen hebben (15), pleit ervoor dat
niet elk individu van een soort bij elk ander individu van die
soort past. Daarbij kan heel goed het bestaan van verschillende
typen van individuen een rol spelen. Wat de functionele
betekenis van deze voorkeuren/afkeren is, is nog niet duidelijk.
Dit gegeven leert ons echter wel, dat bij het samenstellen van een
groep dieren, die met elkaar in één ruimte verder moeten leven,
ook aandacht gegeven moet worden aan de kwestie of de
betrokken dieren bij elkaar passen. Dit laatste is een conditio
sina qua non willen we een kans maken een stabiele sociale
organisatie te zien ontstaan. Grofweg wordt er ook wel met deze
regel gewerkt, door concurrenten (bijv. 2 of meer potentiële

-ocr page 177-

territoriumeigenaars) niet tezamen te zetten. De zaken liggen
echter subtieler; er zijn verhoudingen tussen soortgenoten die in
één oogopslag tot stand komen. Hoe dit gaat is nog een raadsel.
Kennis omtrent deze wisselwerking zal bijdragen aan het
vormen van goede en sociaal stabiele groepen vee. Zulke sociale
structuren reduceren de belasting per deelnemend individu
significant.

LITERATUUR

1. Ader R, Cohen N, and Feiten DL. Editorial: Brain, Behavior and Immunity.
Brain, Behavior and Immunity 1987; 1: 1-7.

2. Appleby MC and Lawrence AB. Food restruction as a cause of stereotypic
behavior in tethered gilts. Anim Prod 1987; 45: 103-10.

3. Amone M and Dantzer R. Does frustration induce aggression in pigs? Appl
Anim Ethol 1980; 6: 351-62.

4. Barb CR, Kraeling RR, Rampaeck GB, Fonda ES, and Kiser TE. Inhibition
of ovulation and LH secretion in the gilt after treatment with ACTH or
hydrocortisone. J Reprod Pert 1982; 64: 85-92.

5. Barnett JC, Hemsworth PH, and Winfield CG. The effects of design of
individual stalls on the social behaviour and physiological responses related
to the welfere of pregnant pigs. Appl Anim Behav Science 1987; 18:133-42.

6. Besedovski HO, Sorkin E, Felix D, and Haas H. Hypothalamic changes
during the immune response. Eur J Immunology 1977; 7: 323-5.

7. Bohus B, Benus RF, Fokkema DS, Koolhaas JM, Nyakas C, van
Oortmerssen GA, Prins AJA, de Ruiter AJH, Scheurink AJW, and Steffens
AB. Neuroendocrine states and behavioral and physiological stress res-
ponses. Prog Brain Res 1987; 72: 57-70.

8. Carlstead K. Predictability of feelings: its effect on agonistic behaviour and
growth and grower pigs. Appl Anim Behav Science 1986; 16: 25-38.

9. Collier GH, Johnson DP, CyBulski KA, and McHale CA. Activity patterns
in rats
(Rattus norvegicus) as a function of the cost of acces to four resources.
J Compar Psychol 1990; 104: 53-65.

10. Cronin GM, Wiepkema PR, and van Ree JM. Endorphins implicated in
stereotypies of tethered sows. Experientia 1986; 42: 198-9.

11. Dantzer T and Mormède P. Stress in farm animals: a need for reevaluation. J
Anim Science 1983; 57: 6-18.

12. Frankenhuis MT, Nabuurs MJA en Bool PH. Veterinaire zorg(en) en
intensieve veehouderij. Tijdschr Diergeneeskd 1989; 114: 1237-49.

13. Hemsworth PH and Barnett JL. Human animal interactions. The Vet Clin
North America 1987; 3: 339-56.

Naar aanleiding van

Ivermectine intoxicatie bij een
hond met een leverlijden

Naar aanleiding van het artikel \'Ivermectine intoxicatie bij
een hond\' (A. M. Nap
et al., Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117: 38-40, willen wg graag een additioneel geval van
ivermectine-intoxicatie vermoedelijk samenhangend met
een onvoldoende leverfunctie melden.

Een 8 maanden oude, vrouwelijke Hongaarse herder vertoonde
sinds enige weken recidiverend braken en diarree. Na behande-
ling met antibiotica knapte het dier op. Zes weken later werd het
dier opnieuw aangeboden met verschijnselen van anorexie en
sloomheid. Aangezien de hond door de eigenaar in Hongarije
was gekocht en een andere hond van dezelfde fokker volgens
mededeling van de eigenaar lijdende zou zijn geweest aan een
\'uitheemse\' parasitaire infectie, werd de hond behandeld met
ivermectine 300
ixg/kg lichaamsgewicht. De volgende ochtend
werd de hond opnieuw aangeboden met braken (met bloed) en
ernstige hersenverschijnselen. De hond verslechterde snel en
overleed dezelfde nacht.

14. Hessing MJC, Scheepens CJM, Schouten WGP, Tielen MJM, and
Wiepkema PR. Social dominance and disease susceptibility in swine (in
preparation).

15. Von Hoist D. Physiologie sozialer Interaktionen. Sozialkontakte und ihre
Auswirkungen auf Verhalten sowie Fertilität von Tupajas. Physiologie
Aktuell, Fisher, Stuttgart, 1987; Bd 3: 189-208.

16. Levine S, Coe L, and Wiener SG. Psychoneuroendocrinology of stress: A
psychobiological perspective. In: Brush RF and Levine S eds. Psychoendo-
crinology. Acad Press, San Diego, 1989: 341-77.

17. Mason GJ. Stereotypies: a critical review. Anim Behav. 1991; 41: 1015-37.

18. Moberg P. Influence of stress on reproduction. In: Moberg GP ed. Animal
Stress. American Physiol Society Bethesda, 1985: 245-67.

19. De Passilé AM, Christopherson RJ, and Rushen J. Sucking behaviour
effects the post-prandial secretion of digestive hormones in the calf. Proc
Internat Congres Soc Vet Ethology Edinburgh 1991: 130-1.

20. Rushen JP. Sterotypies, aggression and the feeding schedules of tethered
sows. Appl Anim Behav Science 1985; 14: 137-47.

21. Rushen J, de Passillé AMB, and Schouten WGP Stereotypic behavior,
endogenous opioids, and postfeeding hypoalgesia in pigs. Physiol Behav
1990; 48:91-6.

22. Scheepens CJM, Tielen MJM en Wiepkema PR. Nieuwe mogelijkheden
tot het verhogen van de gezondheids- en welzijnsstatus van varkens door
introductie van het \'Specific Stress Pree\' (SSP)-systeem. Tijdschr Dierge-
neeskd 1990; 18: 837-46.

23. Schouten WGP and Wiepkema PR. Coping styles in tethered sows.
Behavioural Processes 1991; 25: 125-32.

24. Seabrook MF. The physiological interaction between the stockman and his
animal and its influence on performance of pigs and dairy cows. Vet Ree
1982; 115: 84-7.

25. Visintainer MA, Volpicelli JR, and Seligman MEP. Tumor rejection in rats
after inescapable or escapable shock. Science 1982; 216: 437-9.

26. Wemelsfelder P. Boredom and laboratory animal welfare. In: Rollin B ed.
The experimental animal in bwmedical research. LRC-press, Boca Raton
1990: 243-75.

27. Wiepkema PR. Over gedragsstoringen bij dieren in de veehouderij. Tijdschr
Diergeneeskd 1985; 110: 12-30.

28. Wiepkema PR. Stress: ethological implications. In: Puglisi-Allegra S and
Oliverio A eds. Psychobiology of stress, Kluwer Acad Publ 1990: 1-13.

29. Wiepkema PR and Schouten WGP. Stereotypies in sows during chronic
stress. Psychotherapy and Psychosomatics (in press).

Bij patholoog-anatomisch onderzoek vertoonde de hond suggu-
laties in de subcutis, pleura en mediast. De longen waren
bloedrijk en enigszins oedemateus. De lever was duidelijk
verkleind; tussen milt en nier en in het mesocolon waren
gekronkeld verlopende portosystemische collateralen aanwezig.
Bij nader onderzoek bleek een duidelijke onderontwikkeling
van de extra- en intrahepatische vena portae aanwezig te zijn. Bij
microscopisch onderzoek van de hersenen werden geen veran-
deringen aangetroffen.

Onderontwikkeling (hypoplasie) van de vena portae is een
aangeboren afwijking leidend tot atrofie van de lever en een
onvoldoende leverfunctie.

De klinische verschijnselen waarmee de patiënt beide keren
werd aangeboden passen bij een slechte leverfunctie. De ernstige
hersenverschijnselen en het braken met bloed, optredend kort na
toediening van ivermectine, is zeer waarschijnlijk het gevolg van
een ivermectine-intoxicatie. Aangezien ivermectine vrijwel
volledig via de lever wordt uitgescheiden, zal de slechte
leverfunctie bij deze hond in belangrijke mate hebben kunnen
bijdragen tot het fatale verloop van de ivermectine medicatie.

F. Verzijlenberg!,
S. van der Putten^
Th.S.G.A.M. van den Ingh^

1. Praktizerend dierenarts te Huizen (N.H.)

2. Vakgroep Pathologie, Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht.

-ocr page 178-

■wiiiiii-iai«wi4ii>«i<-iin

Bijzondere wetenscappelijke

bijeenkomst

Op 6 februari 1992 werd door Zijne
Excellentie de Staatssecretaris van het
Ministerie van Landbouw, Natuurbe-
heer en Visserij drs. J. D. Gabor, de
\'Schornagel legpenning\' en de \'Schim-
mei-Viruly prijs\' uitgereikt.
De Schornagel-legpenning werd toege-
kend aan prof. dr. J. G. van Bekkum en
dr. G. Wensvoort kreeg de Schimmel-
Viruly prijs.

De uitreiking vond plaats in het Hoofd-
gebouw van de Faculteit der Dierge-
neeskunde onder aanwezigheid van vele
gasten en belangstellenden.
De toekenning van de legpenning is een
uiting van de grote waardering die de
ontvanger toekomt vanwege de weten-
schappelijke verdiensten in een langja-
rige en brede staat van dienst.
De Schimmel-Viruly prijs is bedoeld
voor veelbelovende onderzoekers die
die belofte al duidelijk bezig zijn in te
lossen.

Een erg kritische maar zeer

inspirerende onderzoekleider
en wetenschappelijke autoriteit
Prof. Van Bekkum heeft grote verdien-
sten gehad op het terrein van de virus-
ziekten bij landbouwhuisdieren en was
in die hoedanigheid tot 1985 hoogleraar
Veterinaire Virologie.
Prof. dr. C. Wensing als deskundig lid
van het Jubileumfonds wees op het
belangrijke werk dat Van Bekkum ver-
richte onder meer op het gebied van de
mond- en klauwzeerbestrijding. Niet
alleen was hij, begonnen in 1952 onder
leiding van de legendarische dr. Frenkel,
uitgegroeid tot een internationale autori-
teit op het gebied van de mond- en
klauwzeerbestrijding, tevens pakte hij
voortvarend het onderzoek aan van
nieuwe virusziekten zoals de klassieke
varkenspest, BVD en IBR.
Dat gebeurde als directeur onderzoek in
het uiterst moderne Virusinstituut van
het CDI, door hem zelf destijds ge-
bouwd en ingericht, waar hij als onder-
zoekleider jonge onderzoekers wist te
inspireren met zijn eruditie een kritische
begeleiding. Hij bouwde met zijn werk
de derde-lijns-diergeneeskunde op en is
nog steeds een veel gevraagd deskun-
dige.

Geluk, gedegen kennis en

vastberadenheid

Prof, dr, M, C. Horzinek, het andere
deskundige lid van het Jubileumfonds
sprak het Laudatio uit over de persoon
en het werk van Van Wensvoort.
Het gaat bij deze prijs mede om het
wetenschappelijke succes dat behaalt is
te onderstrepen. Anders dan bij een
promotie gaat het om onderzoek dat niet
zodanig gepland is zodat men bij voor-
baat niet weet of er belangrijke resulta-
ten te bereiken zijn.

Wensvoort heeft dit fraai gedemon-
streerd met zijn werk dat leidde tot de
ontdekking van de verwekker van wat
in het buitenland werd genoemd \'Myste-
rious swine disease\' en resp. \'Die rätsel-
hafte Schweinekrankheit\'.

Berichten en verslagen
Uitreiking van de schürnagel-

legpenning en de schimmel-
viruly prijs üp 6 februari
1992

In Nederland, het enige land in de
wereld dat een uitdrukking kent in de
geest van \'doe maar gewoon dan doe je
gek genoeg\', werd het gewoon Abortus
Blauw.

Langs de lijnen van het postulaat van
Koch werd als oorzaak een virus, het
Lelystad-agens geïsoleerd. In de goede
oude tijd zou men het de naam van de
ontdekker hebben gegeven, het Wens-
voort virus dus.

De prijswinnaar kon dit resultaat boe-
ken dank zij het juist hanteren van de
drie daartoe noodzakelijke ingangen na-
melijk geluk, gedegen kennis en vastbe-
radenheid. Geluk omdat de longmacro-
fagencultuur aanwezig was en gebruikt
werd, gedegen kennis om te kunnen
uitsluiten dat het ontdekte virus niet een
toevallig \'passenger virus\' was en vastbe-
radenheid omdat de rechte weg gekozen
werd zonder acht te slaan op mogelijke
afleidende mysteries.
Innemendheid en een enthousiasme uit-
stralend karakter was er evenzeer om het
onderzoek in teamverband snel tot een
goed einde te brengen.

Innoverende veterinaire rol voor

nederland in europa

Drs. J. D. Gabor wees er in zijn toe-
spraak bij het overhandigen van de
legpenning en de prijs op, dat er in de
komende jaren veel gevraagd zal wor-
den van de Nederlandse veterinairen.
Extra diepgang is nodig als de grenzen
van Europa opengaan. Eerst was er het
mond- en klauwzeeronderzoek en de
succesvolle bestrijding daarvan, thans
hebben we te maken met Abortus
Blauw. De innoverende rol die Neder-
land op dit gebied speelt en speelde

-ocr page 179-

schept een uitstekende uitgangspositie
voor de Nederlandse landbouwproduk-
ten. Hij feliciteerde niet alleen prof Van
Bekkum en dr. Van Wensvoort, maar
ook het CDI-DLO met deze prestatie
van wetenschappelijk hoog niveau.

Dankwoorden
Na het uitreiken van de prijzen kregen
de ontvangers nog kort gelegenheid om
een dankwoord uit te spreken.
Prof Van Bekkum vestigde de aandacht
op de geweldige ontwikkelingen die zich

Het is interessant te vernemen hoe de
Produktschappen voor Vee en Vlees en
voor Pluimvee en Eieren zich de toe-
komst voorstellen gebaseerd op het ver-
leden. Temeer omdat er sprake is van
een persoon die bij beide produktschap-
pen (PVV en PPE) voorzitter is, name-
lijk ir. R. J. Tazelaar, die begin januari
als het ware een dubbele nieuwjaars
toespraak hield.

Het is de bedoeling dat deze produkt-
schappen binnenkort gaan fuseren al
duurt het de voorzitter lang genoeg. De
verwachting is dat één en ander voor de
zomer zijn beslag zal krijgen.

de laatste jaren hebben voorgedaan zo-
wel in de landbouw en de veehouderij,
het ontstaan van de bio-industrie, als in
de wetenschap.

Dankzij de vooruitgang in technische
mogelijkheden op het gebied van de
diagnose en analyse kunnen veel sneller
resultaten worden behaald. Een resul-
taat als bij Abortus Blauw zou in het
verleden minstens twintig jaar gevergd
hebben in plaats van de twaalf maanden
van nu. Dat is als erg positief te beschou-
wen, al stemt die snelle vooruitgang ook
wel eens weemoedig.
De term factorenziekte is niet een erg
gelukkige; het gaat om de concrete
oorzaak, die mag men niet verhullen.
Overigens hadden de technische proble-
men in het verleden een grotere prioriteit
dan tegenwoordig. Spreker kreeg wel
eens de indruk dat de organisatorische
de overhand krijgen.
Dr. Wensvoort dankte al diegenen die
hem behulpzaam waren geweest bij zijn
werk, de collega\'s en medewerkers van
het Faculteit, de Gezondheidsdiensten
voor Dieren en natuurlijk het CDI, zijn
familie en last but not least zijn vader
prof dr. P. Wensvoort, die hem de
interesse voor de diergeneeskunde op 4-
jarige leeftijd had bijgebracht door hem
schapenmestmonsters te laten verzame-
len voor het onderzoek.
Prof dr. A. Ruiter, de secretaris van de
Jubileumstichting, leidde deze zeer inte-
ressante bijeenkomst.
ff/ Sybesma.

Terugzien en

vooruitblikken
van de

produktschappen

De gehele vleessector inclusief pluim-
veevlees exporteert voor een totaalbe-
drag aan zo\'n 12 miljard gulden, dat is
maar liefst 20% van de totale agrarische
uitvoer in 1991.

In het afgelopen jaar aten we in ons land
weer per persoon minder vlees en wel
een kilo varkensvlees en twee honderd
gram rundvlees. Al stond daar tegenover
vijfhonderd gram pluimveevlees meer.
In totaal is dat 83 kilo. Er wordt thans
meer pluimveevlees (17,9 kg) gegeten
dan rundvlees (16,1 kg). In 1988 gold
nog voor beide 16,5 kg. Ook verorberen
we steeds minder eieren. Het hoofdelijk
eierverbruik is 170, al met al 34 eieren
minder dan in 1984.
De uitspraak van Abortus Blauw
(PEARS) zorgde er voor dat de biggen
export behoorlijk terugliep met maar
liefst 900.000 biggen! Dit is een duide-
lijk voorbeeld van het belang van ade-
quate veterinaire zorg voor de gehele
vee- en vleessector.

De uitvoer van varkensvlees en -pro-
dukten naar Japan is nog steeds niet
mogelijk, vand^r dat extra aandacht
van het bedrijfsleven gevraagd wordt
voor het Nationaal Programma Var-
kensgezondheidszorg.
Tazelaar drong aan op een snelle aanpak
van de Aujeszky-problematiek.
De 1KB wordt thans ook bij vleesstieren
in navolging van de regeling bij varkens
opgezet. In de vleeskuiken-sector staat
een dergelijke regeling op stapel, in de
leghennen-sector zit men nog in het
rapportenstadium. Overigens is er wel
een KIP-programma, het I & R-systeem
onder de naam Koppel Informatie Pro-
gramma, operationeel.
De hygiëne en het welzijn zijn nog
geduchte knelpunten bij de aanvoer
(krattenproblematiek). In april 1992
krijgen middels een EG-workshop
nieuwe bedwelmingsmethoden bij
slachtpluimvee extra aandacht.
Bij de invoering van al die kwaliteitsbe-
heersende systemen is de identificatie en
registratie cruciaal. Hoe belangrijk het
PVV dat vindt komt tot uiting in de door
Tazelaar aangekondigde benoeming van
mr. J. P. van Zutphen, oud-directeur
generaal Landelijke Gebieden en Kwali-
teitszorg van het Ministerie LNV als
bijzonder adviseur. Hij krijgt tot taak de
Stuurgroep Identificatie en Registratie te
leiden en zal tevens zich gaan bezig
houden met de nieuwe EG-systemen
voor de veterinaire keuringen. Voorts
moet hij vrij vertaald de export van
varkensvlees naar Japan voor elkaar
zien te krijgen.

De VVDO heeft in samenhang met het
vorige, de opdracht gekregen om alter-
natieve keuringsmethoden te ontwikke-
len die tevens genade kunnen vinden in
de ogen van de EG vanwege een ver-
nieuwde richtlijn vers vlees. Ook het
RVV en de Veterinaire Dienst spelen bij
de modernisering van de vleeskeuring
uiteraard een belangrijke rol.
\'Spelen de diergeneeskundige proble-
men geducht mee in het zeker stellen van
een goede toekomst voor de gehele
sector, de mestproblematiek is zeer cru-
ciaal vooral op korte termijn. Het jaar
1992 zal wat dat betreft beslissend
worden\', aldus de voorzitter van de
beide produktschappen.

-ocr page 180-

Het was feest op vrijdag 24 januari in het
Universiteitsgebouw aan het Domplein.
Feest voor de Faculteit der Diergenees-
kunde, feest voor het RIVM en feest
vooral voor de nieuwe (deeltijd) hoogle-
raar in de Milieuvirologie, dr. A. D. M. E.
Osterhaus, die zijn oratie hield. Het feest
kreeg nog extra glans doordat kortgele-
den aan de nieuwe hoogleraar de Ciba-
Geigy prijs voor diergeneeskundig on-
derzoek was verieend.
Na de vaststelling van het feit, dat tot
dusver het belang van ziekteverwekkers
of de dynamiek van wilde dierpopula-
ties nauwelijks wordt onderkend, werd
een exposé gegeven van de huidige
kennis en problematiek en vooral van
toekomstige bedreigingen (\'meer zorgen
voor morgen\').

Uit het overzicht bleek hoezeer de groep
van Osterhaus, waarvan de medewerk-
ers terecht voor het voetlicht kwamen,
betrokken is bij nationaal en internatio-
naal onderzoek over een breed gebied.
Spectaculair was uiteraard de ontdek-
king van het zeehondenziektevirus, als
(mede?) oorzaak van de grote ziekte-
uitbraak onder zeehonden in Noord-
West Europa. Maar ook onderzoek naar
massale sterfte onder Baikalrobben (via
verzwakt hondenziektevaccin?) en dol-
fijnen (morbilli virus) leverde belang-
rijke gegevens op.

Uit dit onderzoek bij zeezoogdieren
komt enerzijds de vermoedelijke rol van
inunuundepressieve milieufectoren (PCB\'s
etc.) naar voren, anderzijds de mogelijk-
heid tot bescherming door vaccinatie als
onderdeel van een totaal beheersplan.
De mens is beheerder (\'tuinman\') der
aarde en tevens (als de zeezoogdieren)
bovenaan geplaatst in de voedselketen.
Daarnaast wordt de mens geplaagd door
zoönosen (onder meer rabies, herpes-B-
virus, Hantavirus) en nog erger door de
menselijke AIDS-virussen. Zou het echt
mogelijk zijn om tot een betrouwbaar
anti-AIDS vaccin te komen? In principe
wel zegt Osterhaus. Naar zijn mening
zijn apen als proefdieren onmisbaar
maar is daarnaast de kat (FIV) een
bruikbaar model.

ACTUA

De grootste problemen treden op als een
virus in een voorheen niet-besmet ge-
bied komt. De ernst van een uitbraak
wordt mede bepaald door milieu, popu-
latie-gastheer en socio-culturele facto-
ren. Na verioop van (vaak lange) tijd
kan door selectie van minder-virulente
virusstammen en mindergevoelige die-
ren (en mensen) een stabilisering optre-
den. Osterhaus vreest dat door klimato-
logische ontwikkelingen (broeikas effect)
complexe veranderingen zullen optre-
den, waarvan de gevolgen nog niet zijn
te voorspellen. In dit verband zou onder
meer kunnen worden gedacht aan ver-
spreiding van virussen naar maagdelijke
gebieden en diersoorten.
Een internationaal surveillance-systeem
voor het optreden van infecties bij in het
wild levende dieren kan goede diensten
bewijzen. Preventief van belang is ook
het tegengaan van verplaatsing van mo-
gelijke virusdragers (bijvoorbeeld proef-
dieren).

Virussen in het wild; meer
zqrgen voor morgen

Het is na deze oratie opnieuw duidelijk
geworden: \'de zorgen voor morgen\'\'
dienen door competente wetenschap-
pers te worden geanalyseerd en vervol-
gens door moedige vooruitziende poli-
tici, gedragen door een goed geïn-
formeerde bevolking, internationaal te
worden bestreden.

Hierbij lijkt zeker een belangrijke rol
weggelegd voor Ab Osterhaus, virulent
viroloog en spraakmakend spreker.

W. Misdorp.

I Exemplaren van deze rede kunnen op aanvraag
toegezonden worden (Lab. voor Immunobiologie,
Poslbak 98, RIVM, Postbus I, 3720 BA Bilthoven).

rivm

aangewezen tot
eg-referentie-
labüratürium

Het RIVM is door de Raad van de
Europese Gemeenschappen aangewe-
zen als communautair referentie-labora-
torium voor de opsporing van residuen
van bepaalde stoffen\' in dieren en vlees
binnen de Europese Gemeenschappen.
Naast het RIVM zijn in dit kader institu-
ten aangewezen in Fougères (Frank-
rijk), Beriijn (Duitsland) en Rome (Ita-
lië). Tussen de 4 laboratoria is een
werkverdeling vastgel^d.
Een communautair referentie-laborato-
rium heeft als primaire taak kwaliteits-
bewaking, vooriichting en coördinatie
van laboratoriumonderzoek inzake op-
sporing van residuen van bepaalde stof-
fen\' in dieren en vlees, en als tweede
belangrijke taak de beslissende scheids-
rechterfuncties inzake laboratoriumaan-
gelegenheden bij verschil van mening
tussen lidstaten.

Binnen het RIVM zal het Laboratorium
voor Analytisch Residu-onderzoek, on-
der leiding van dr. R. W. Stephany, met
deze taak belast worden.
In een bijgevoegde Beschikking van de
EG-Raad zijn zowel de aan de commu-
nautaire referentie-laboratoria te stellen
eisen als de op te dragen taken vastge-
legd.

(Persbericht RIVM).

1 De roemruchte zogenaamde \'groeihormonen\' — red.

-ocr page 181-

•■■eterinaire \\\'erenicing voor vogels en bilzomere dieren

/1RCHAE0PTERYX

FAaiiirr dercen-eesiojnde • y.uel^an i ■ 3584 a ttrechr

Enkele jaren geleden is \'Archaeopteryx\'
Veterinaire Vereniging voor Vogels en
Bijzondere dieren opgericht door stu-
denten van de Faculteit der Diergenees-
kunde te Utrecht in antwoord op de
groeiende behoefte aan veterinaire gege-
vens over vogels en bijzondere dieren.
Door middel van onderstaande activi-
teiten tracht Archaeopteryx zowel die-
renartsen als studenten diergeneeskunde
en liefhebbers van zoveel mogelijk infor-
matie hierover te voorzien. De activitei-
ten zijn:

— het organiseren van lezingen, sym-
posia, excursies en andere informatieve
activiteiten voor leden;

— het uitgeven van Archaeopteryx Ve-
terinaris,
dit tijdschrift bevat veterinaire
en praktijkgerichte informatie over vo-
gels, reptielen, amfibieën en andere bij-
zondere dieren;

— het selecteren en verkopen van refe-
raten.

Voorts onderhoud Archaeopetryx con-
tacten met andere verenigingen die zich
ook met deze diersoorten bezighouden.
De leden zijn dierenartsen, diergenees-
kunde-studenten en dierenliefhebbers.
Indien u lid of donateur wordt van de
vereniging ontvangt u haar tijdschrift
vijf keer per jaar. Lijsten van de te koop
aangeboden referaten zijn verkrijgbaar
bij vermelde adres, evenals een overzicht
van de reeds verschenen uitgaven van
Archaeopetryx Veterinaris.
Wilt u meer informatie over Archaeope-
tryx of heeft u interesse in een lidmaat-
schap, stuur dan een briefkaart naar
onze vereniging met vermelding van
naam, volledig adres en soort lidmaat-
schap: a) student diergeneeskunde ƒ 15,-
per jaar, b) donateur ƒ 25,- per jaar.

Nieuwe

drachtigheidstest
voor rundvee

In België is onlangs een nieuwe drachtig-
heidstest voor rundvee ontwikkeld.
Vanaf de 35« dag na de inseminatie tot
aan de partus bevindt zich in het bloed
van de koe een specifiek placenta eiwit.
Het betreft het Pregnancy Associated
Glycoprotein (PAG). Het is voor het
eerst geïsoleerd door dr. J. F. Beckers
van de Faculteit Diergeneeskunde te
Luik. Door hem is tevens een methode
ontwikkeld om dit eiwit in het bloed op
te sporen.

Het PAG blijft tot 100 dagen na de
partus nog in het bloed aanwezig. Bij
koeien die al ooit gekalfd hebben moet
daarom gewacht worden met het uit-
voeren van de test tot na de 100« dag
post partum.

De betrouwbaarheid van de methode is
hoog en is vergelijkbaar met die van
vakkundig uitgevoerd rectaal onder-
zoek.

De kosten bedragen in België ƒ 11,- per
test, waarbij geen rekening is gehouden
met de kosten van de bloedafname en
met de verzendingskosten naar het labo-
ratorium. Worden deze meegeteld dan
komt men toch al snel op ƒ 20,- per test.
Het zal duidelijk zijn dat rectaal onder-
zoek heel wat goedkoper is.

A. DeKruif.

2nd World

veterinary dental
congress

Veterinarians and dentists from several
European countries who are interested
in veterinary dentistry met during the
Second World Veterinary Dental Con-
gress - Worid Small Animal Veterinary
Association Congress in Vienna, October
2-5, 1991.

It was agreed that a European Veterin-
ary Dental Society should be formed.
Dr. Karl Zetner agreed to chair the
organising committee, which will de-
velop plans for the society. The inaugu-
ral meeting, for adoption of a constitu-
tion, election of officers and scientific
presentations, will be held in Rome on
Thursday September 24, 1992.
Anyone interested in becoming a mem-
ber of the society should contact the
secretary of the organising committee:
Frans Schütz, Weisses Kreuzgasse 50c,
A 2340 Mödling, Austria.

Ingezonden

(Buiten verantwoordelijkheid van de redactie)

Tiletamine/

zolazepam/
atropine sedatie
bij

tandheelkundige
behandeling van
de hond

Geachte Redactie,

Naar aanleiding van het artikel in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, deel
116, afl. 21, \'Het gebruik van tileta-
mine/zolazepam (Zoletil®) anesthesie
bij tandheelkundige behandelingen bij
de hond\', door Jhr. A. W van Foreest,
menen wij dat een reactie vanuit de
afdeling Anesthesiologie Gezelschaps-
dieren, Vakgroep Geneeskunde van Ge-
zelschapsdieren, op zijn plaats is.
In dit artikel wordt het anesthesieprepa-
raat Zoletil® aanbevolen als een veilig
en betrouwbaar anesthesiepreparaat,
hetgeen in strijd is met de door ons
gedane en in 1990 in dit tijdschrift
gepubliceerde bevindingen aangaande
de toepasbaarheid van de combinatie
van een dissociatief anestheticum met
een sedativum bij de hond.
In het artikel \'Intramusculair toege-
diende non-opiaat anesthesie bij de
hond\' door L. J. Hellebrekers, R. Sap en
R. M. van Wandelen (Tijdschr Dierge-
neeskd 1990, 115; 661-9) werd een
matige analgesie en een matige sedatie
beschreven na toediening van tileta-
mine/zolazepam/atropine.
Het optreden van sinustachycardie met
soms zeer hoge frequentie (tot 200
aanslagen per minuut) werd hierbij toe-
geschreven aan de adrenerge werking
van het tiletamine (versterkt door atro-
pine). Aangezien de speekselproduktie
in de door ons onderzochte groep hon-
den aanzienlijk was, werd toediening
van atropine noodzakelijk geacht.
De zorg aangaande de hoge hartfre-
quentie betreft het feit dat bij een derge-
lijk hoge hartfrequentie het hartminuut-
volume, (en daardoor de coronaire
perfusie) zal afnemen. Naast de (poten-
tieel) verminderde myocardiale perfusie
zal het hart, ten gevolge van een toege-
nomen perifere weerstand, een grotere
arbeid moeten verrichten en wordt der-

-ocr page 182-

halve de kans op het ontstaan van een
myocardiale hypoxie onder deze om-
standigheden vergroot.
De recoberyperiode werd door ons er-
varen als relatief lang en onrustig. Bij
50% van de honden werd een (door
tiletamine geïnduceerde) kramperigheid
waargenomen, die door het zolazepam
onvoldoende werd onderdrukt.
Wij menen er goed aan te doen er op te
wijzen dat het gebruik van tiletamine/
zolazepam/atropine een matige analge-
sie cq. sedatie induceert waarbij met
name bij cardiovasculair gecompromit-
teerde en/of oudere patiënten, deze
combinatie als een minder veilig prepa-
raat moet worden beschouwd.

L. J. Hellebrekers\'

A. W. van Foreesf

1 Dr. L. J. Hellebrekeis, veterinair anesthesioloog.

2 Jhr. dis. A. W. van Foreest, dierenarts voor veterinaire
tandheelkunde.

Hulp aan

roemeense

dierenartsen (1)

Geachte Redactie,

Voor de dierenartsenkliniek in de regio
Medias in Roemenië, zoeken wij de
volgende spullen:

instrumenten voor het castreren van
paarden;

echo-apparatuur;

middelen ter bestrijding van inwendige

en uitwendige parasieten bij schapen;

narcosemiddelen;

stethoscoop, tensiemeter;

verbandmiddelen, handschoenen,

hechtmateriaal;

röntgenapparatuur;

antibiotica en sulfonamiden;

othoscoop;

wormmiddelen voor paarden;
koelbox waarin een vaccin voor kippen
op 4° C gehouden kan worden, etc.

Het hoofd van de kliniek heeft 3 weken
stage gelopen bij een dierenartsenprak-
tijk in Frankrijk. Hij heeft daar veel
medicijnen leren kennen en wil nu graag
zijn collega\'s hiermee kennis laten ma-
ken. Vanuit Frankrijk doet men dit
echter niet, vandaar de vraag om hulp.
In Roemenië behandelt een dierenarts
hoofdzakelijk groot vee.
Mocht u materialen en/of medicijnen
voor Roemenië hebben die niet in deze
brief zijn vermeld en u zou deze ter
beschikking willen stellen, dan zijn wij u
hiervoor ook zeer dankbaar.
Prof. dr. F. Németh van de vakgroep
Heelkunde der Grote Huisdieren wil
gaarne medewerking verlenen bij het
selecteren van het ingezonden materiaal.
Materiaal/medicijnen kunt u inleveren
bij de familie Van der Pol, of desgewenst
bij prof. Németh in Utrecht.

HUMANITAIRE HULP HEERHUGOWAARD
AAN ROEMENIË

I Mevr. M.J. van der Pol-van der Wijk, Zirkoon 43,
1703 CR HeerHugoWaard; tel. 02207-16794.

Hulp aan

roemeense
dierenartsen (2)

Geachte Redactie,

Ondergetekende Engels, Merodesh 26,
6471 AH Kerkrade, tel. 045-460837,
verzoekt via deze oproep in het blad
voor KNMvD te Utrecht aan dieren-
artsen het volgende.
Heeft iemand misschien nog liggen of
over apparatuur en/of geneesmiddelen
om deze of de laatste twee weken van
april of de eerste twee weken van mei
mee te nemen naar Roemenië.
Met hoogachting en dank.

Engels.

Studenten-
referaat

Heupdysplasie bij de sint Bern-
hard; van ouder tot nageslacht
Drs. W. Ruitenbeek en drs. J. Raadsen,
vakgroep Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren

(december I991)SR/94/92: 70 pp.

Heupdysplasie is een deels erfelijk be-
paalde ontwikkelingsstoornis van het
heupgewricht, waarbij in de loop van de
eerste twee levensjaren een arthrose
ontstaat. De oplossing van het HD-
probleem zal gezocht moeten worden in
het terugdringen van HD in de populatie
door gerichte selectie.

Tot op heden wordt geselecteerd op
grond van de HD-eindbeoordeling, die
gebaseerd is op röntgenfoto\'s. Enkele
auteurs zoeken naar een eenvoudiger en
objectiever selectie-criterium.
In dit referaat wordt een onderzoek
ingesteld bij de Sint Bernhard. Om
statistische redenen is hierbij gebruik
gemaakt van de Duitse HD-beoordelin-
gen van de Hollandse Sint Bernhard
Club.

Ten eerste wordt de relatie onderzocht
van de verschillende deelbeoordelingen
van de röntgenfoto op de Duitse stan-
daardformulieren tot de eindbeoordeling.
De gegevens van 338 dieren uit de
periode 1978 tot juli 1990 zijn hierin
betrokken.

Alle deelbeoordelingen blijken een grote
voorspellende waarde te hebben voor de
eindbeoordeling.

Ten tweede wordt gekeken naar de
overdraagbaarheid van morfologische
kenmerken op de röntgenfoto van de
vader naar de nakomelingen.
Hiertoe worden de deel- en eindbeoor-
delingen van 13 vaders vergeleken met
die van hun nakomelingen (144 hon-
den), waarbij de mate van overeen-
komst statistisch wordt bepaald. In dit
onderdeel wordt aangenomen dat de
moeders \'at random\' zijn gekozen en
daarom geen invloed hebben op de
beoordeling van de nakomelingen.
De meeste variabelen hebben geen
voorspellende waarde. Er is geen voor-
spelling mogelijk van de HD-status van
de nakomelingen op grond van de gege-
vens van de vaderdieren alleen.

Ten derde wordt aandacht besteed aan
de voorspelbaarheid van de deel- en
eindbeoordeling van de nakomelingen
op grond van de gegevens van beide
ouderdieren. Hierbij zijn de gegevens
gebruikt van 105 nakomelingen uit
combinaties van 13 vaderdieren en 41
moederdieren.

Als de gegevens van beide ouderdieren
bekend zijn, is een betere voorspelling
mogelijk van de HD-status van de
nakomelingen.

Fotokopieën van studentenreferatenm
kunnen worden besteld via het redactie-
secretariaat (teL 030-510111). De kosten
(inclusief portokosten) bedragen (afhan-
kelijk van de omvang per referaat):
< 30 pagina\'s f 10.-
30-60 pagina\'s f 15.-
> 60 pagina\'s f 20.-

-ocr page 183-

ACTUA

Vraag en antwoord

Wat is de juiste therapie

voor een seleniumtekort bij
jongvee en volwassen
rundvee?

klinische consequenties worden verbon-
den. Het verdient in dergelijke situaties
aanbeveling de Se-voorziening veilig te
stellen door verstrekking van tenminste
0,15 ppm Se/kg ds. voeder. Verhoging
van de Se-gift kan tot stand worden
gebracht door aan het krachtvoeder
O.Z. ppm Se/kg toe te laten voegen (zie:
Handleiding mineralenonderzoek bij
Rundvee in de praktijk, 4e druk 1990).

Naar aanleiding van onder-
staande bij de redactie ontvangen
vraagstelling, vond zij prof. dr.
G. H. Wentink (vakgroep Inwen-
dige Ziekten en Voeding der
Grote Huisdieren) bereid om voor
de lezers een antwoord te formu-
leren.

Vraag

Onlangs was er in onze praktijk een
rundveebedrijf waar de vaarzen niet
drachtig wilden worden en teveel opbra-
ken.

Wij hebben bij 4 vaarzen van 16 maan-
den bloed getapt en de seleniumstatus
laten bepalen aan de hand van het GSH-
Px. Uit een recente publikatie is geble-
ken dat vrijwel al het Nederlandse jong-
vee niet aan de norm kan voldoen.
Gebreksverschijnselen zouden zich pas
voordoen beneden de 60 U/g Hb.Bij de
4 vaarzen die wij hebben laten onder-
zoeken bleek de seleniumstatus respec-
tievelijk 27, 19, 6 en 2 U/g Hb te
bedragen.

Vrageru

1. Welke waarde moet hieraan worden
gehecht?

2. Wat is voor jongvee de referentie-
waarde?

3. Welke is de juiste therapie voor een
seleniumtekort bij jongvee en bij
volwassen rundvee?

Antwoord
De normaalwaarde van het seleniumge-
halte in het bloed, gemeten door bepa-
ling van het gehalte aan gluthationpero-
xidase (GSH-Px) in de erythrocyten,
\'staat voor vaarzen ter discussie. Als
uitgangspunt wordt nog altijd een GSH-
Px-gehalte van 120 U/g Hb aangehou-
den.

Inventariserend onderzoek naar GSH-
Px-gehalten bij diverse Gezondheids-
diensten bij hoogdrachtige vaarzen
bracht aan het licht, dat op zeer veel
bedrijven de waarden van dit enzym
beduidend lager waren dan de bovenge-
noemde waarde van 120 U/g Hb, ter-
wijl het gehalte bij oudere hoogdrach-
tige koeien als regel hoger was dan 120
U/g Hb.

De vaarzen, waarbij extreem lage GSH-
Px-waarden zijn gevonden (op enkele
bedrijven een gemiddeld GSH-Px-ge-
halte van 20 U/g Hb), waren klinisch
volledig gezond en hebben in de maan-
den volgend aan de bemonstering even-
min ziekteverschijnselen ontwikkeld in
een hogere frequentie dan gemiddeld
wordt gevonden. In hoeverre een laag
Se-gehalte werd gecompenseerd door
een normaal of hoog vitamine E-gehalte
in de rantsoenen op bovengenoemde
bedrijven, is niet bekend.
Als vaststaand mag echter worden aan-
genomen dat een onvoldoende Se-voor-
ziening op zandgronden, gemeten door
bepaling van het GSH-Px-gehalte, in
Nederland voorkomt. Tevens staat vast
dat tot nu toe geen relatie is gelegd tussen
deze lage gehaltes en problemen op deze
bedrijven. In hoeverre vitamine E de
onvoldoende Se-voorziening kan com-
penseren blijft een vraag.
Uit vorenstaande kan worden geconclu-
deerd dat een eenduidige standaard met
betrekking tot GSH-Px-gehaltes moei-
lijk is te geven. In enkele kringen is men
geneigd voor jongvee lagere GSH-Px-
gehaltes als normaal te accepteren dan
de grens van 120 U GSH-Px/g Hb zoals
voor koeien wordt aangehouden, name-
lijk 60 U/g Hb. Er is geen gedegen
onderzoek verricht voor de acceptatie
van deze lagere grens voor jongvee.
Lage waarden GSH-Px bij vaarzen dui-
den echter wel op een onvoldoende of
marginale Se-voorziening, ook al kun-
nen daaraan tot nog toe geen eenduidige

Referaa"
Paard

Koliek bij drachtige merries
Santschi EM, Slone DE, Gronwall R,
Juzwiak JS, and Moll HD. Types of
colic and frequency of postcolic abor-
tion in pregnant mares: 105 cases (1984-
1988). J Am Vet Med Assoc 1991; 199:
374-7.

Een groep van 105 drachtige merries
met koliek werd vergeleken met 105
niet-drachtige paarden met koliek. Tus-
sen deze twee groepen was geen
significant verschil voor wat betreft de
oorzaak van de koliek en de verblijfs-
duur in de kliniek. In de periode volgend
op een laparatomie trad bij 18% van de
merries met koliek abortus (een dode
vrucht < 321 dagen dracht) op. De
lengte van de dracht op het moment van
optreden van de koliek was niet van
invloed op het resultaat van de dracht.
Het percentage levende veulens na het
optreden van koliek was bij een drach-
tigheidsduur van < 60 dagen 76%, 61-
269 dagen 84% en vanaf270 dagen 82%.
Deze percentages verschilden niet tussen
merries, waarbij de koliek medicamen-
teus werd behandeld en die een lapara-
tomie ondergingen. In geval er bij mer-
ries, die 270 dagen of minder drachtig
waren, tijdens de laparatomie herhaald
hypoxic optrad, bedroeg het percentage
levende ceulens 77. Indien hypoxic ach-
terwege bleef was dit percentage 75. Bij
8 merries trad tijdens de laparatomie
hypotensie en herhaald hypoxic op,
terwijl er desondanks evenzoveel veu-
lens levend geboren werden. Herhaalde
hypoxic tijdens een laparatomie had een
negatieve invloed op de overievingskan-
sen van de vrucht in de laatste 60 dagen
van de dracht.

J. H. van der Kolk.

-ocr page 184-

De afdeling Vogels en Bijzondere Die-
ren van de vakgroep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren organiseert in 1992,
evenals in voorgaande jaren, in samen-
werking met de vakgroep Pathologie en
de vakgroep Radiologie een 4-tal bij-
scholingscursussen \'vogels en bijzondere
gezelschapsdieren\' bestemd voor dieren-
artsen. De bijscholing omvat het theore-
tische onderwijs dat momenteel wordt
gegeven aan de co-assistenten uit de
differentiatie \'gezelschapsdieren\'. Indien
buitenlandse studenten aanwezig zijn zal
(een deel) van de cursus in het Engels
worden gegeven. Onderstaande onder-
werpen zullen achtereenvolgens op 10
donderdagmiddagen worden behan-
deld.

Fret en knaagdieren (klinische aspecten)
Postduiven (klinische aspecten)
Aanvullende onderzoeksmethoden bij
vogels (endoscopie, bloedonderzoek,
elektrocardiografie)

Chirurgie vogels (theorie en prakticum)
Papegaaien (klinische aspecten)
Anesthesiologie/Röntgenologie
Knaagdieren/Konijnen/Reptielen (pa-
thologie aspecten)

Volièrevogels (pathologische aspecten)
Reptielen (klinische aspecten)
Konijnen (klinische aspecten)
Er zijn vier curssen in 1992
cursus A: 12/3; 19/3; 26/3; 2/4; 9/4;
16/4; 23/4; 30/4; 7/5; 14/5

Amsterdam, 24, 25 en 26 april.

De zondag

Uitreiking prijs aan de winnaar

van de reis voor twee personen
naar new york

Die kunt u winnen door ook naar de
Voorjaarsdagen te komen. Dit is alle-
maal ter gelegenheid van de 25ste Voor-
jaarsdagen!

ACTUA

cursus B: 21/5; (28/5\'); 4/6; 11/6; 18/
6; 25/6; 2/7; 9/7; 16/7; 23/7
cursus C: 30/7; 6/8; 13/8; 20/8; 27/8;
3/9; 10/9; 17/9; 24/9; 1/10
cursus D: 8/10; 15/10; 22/10; 29/10;
5/11; 12/11; 19/11; 26/11; 3/12; 10/
12.

De cursusmiddagen starten om 13.30
uur en duren tot 16.30 uur (inclusief
pauze van 15 minuten). De kosten voor
de cursus bedragen ƒ875,-. Opgave
voor een cursus kan schriftelijk (dr. J. T.
Lumeij, Afdeling Vogels en Bijzondere
Dieren, vakgroep Geneeskunde van Ge-
zelschapsdieren, Yalelaan 8, 3584 CM
Utrecht; in linkerbovenhoek vermelden
\'bijscholingscursus\'). Nadere inlichtin-
gen dagelijks tussen 14.00 en 14.30 uur
(030-531799). Daar het aantal dieren-
artsen dat per cursus kan worden toege-
laten beperkt is, wordt u verzocht uw
voorkeur voor meerdere aanvangsdata
uit te spreken. Na opgave wordt een
acceptgiro thuisgestuurd. De volgorde
van inschrijven wordt bepaald door de
volgorde van binnenkomst van betalin-
gen. Een schriftelijke bevestiging van
inschrijving die u na betaling wordt
toegezonden dient als toegangsbewijs.

I De middag van 28/5 (postduiven) vervalt in verband
met Hemelvaartsdag; het is mogelijk om deze middag
in te halen op een van de andere cursussen (19/3; 6/8;
15/10).

Voorjaarsdagen

1992

Zondagmorgen 9.oo-i 2.30 uur
Gastroenterologie. C. F. Burrows
(USA): Chronische dikke en dunne
darmaandoeningen en Behandeling van
maagdarmziekten.

Intensive care. S. W. Crane (USA),
gesponsord door Hill\'s: Analgesie tij-
dens de operatie. Behandeling en patho-
fysiologie van de shock patiënt.
Bacteriologie. D. Aucoin (USA), ge-
sponsord door Bayer: Verantwoord ge-
bruik van antibiotica.
Hepatologie. J. Rothuizen (NL): Hui-
dige inzichten omtrent de leverdiagno-
stiek. E. Teske (NL): Leverbiopsie. I.
Tiemessen (NL): Röntgendiagnostiek
en echografie van de lever. H. P. Meyer:
Behandeling van hepato encephalop-
athy.

Congressen/cursussen

Bijschülingscursussen vogels en

bijzondere gezelschapsdieren 1992

Tandheelkundig spreekuur. P. R. Hen-
net.

Postersessie in de hal tijdens de

lunch

Zondagmiddag 13.30-1 e.oo uur
Chirurgie. F. J. van Sluys et aL: Nieuwe
inzichten in de chirurgie.
Voeding. D. T. Crowe (USA), gespon-
sord door Aesculaap/PetAg: Voeding
van de kat.

Orthopedie. H. A. W. Hazewinkel (NL):
en R. C. Nap (NL): Heupdysplasie.
Bacteriologie. D. Aucoin (USA): Ver-
antwoord gebruik van antibiotica (ver-
volg).

Cultureel programma
Amsterdam, bezoek aan een Diamant-
slijperij
en aan Museum \'Amstelkring\'
(\'Ons Lieve Heer op Solder\'). Koffie en
lunch in Amsterdam.
Vanaf 16.00 uur Het afzakkertje in de
RAL

DANS. Dit jaar zal voor het eerst ook
op de zondag een Dierenarts-assisten-
tendag gehouden worden. De volgende
vier onderwerpen zullen behandeld
worden: F. Tengnagel: Opname technie-
ken voor het maken van röntgenfoto\'s;
A. A. M. E. Lubberink: Suikerziekte bij
hond en kat; A. J. Schuurmans: Slag-
vaardiger handelen van de dierenartsas-
sistent; B. van Haaften: Ovariële cyclus
van de teef.

Het programma is open voor congres-
gangers van de VJD. De zondag is
bedoeld voor assistenten die al enige tijd
in de praktijk werkzaam zijn.

Courses

radiology and
neurology

The European School for Advanced
Veterinary Studies announces that there
are still some free places in the courses of
Veterinary Radiology and Neurology,
Luxembourg, 5-18 April 1992.
For further information, please contact
immediately: Dr. André Jaggy, Institut
fiir Tierneurologie, Bremgartenstr. 109 a,
CH-1003 Bern, Switzerland.

-ocr page 185-

Voorgenomen

wijziging van
de

destructiewet

Op 27 november 1990 is in Brussel de
Richtlijn van de Raad tot vaststelling
van gezondheidsvoorschriften voor het
verwijderen en verwerken van dierlijke
afvallen, voor het in de handel brengen
van dierlijke afvallen en ter voorkoming
van de aanwezigheid van ziekteverwek-
kers in diervoeders van dierlijke her-
komst (vissen daaronder begrepen)
(richtlijn 90/667/EEG, PbEG 1^363,
27 december 1990) vastgesteld.
Sedert de publikatie van deze richtlijn
wordt binnen het Ministerie van Wel-
zijn, Volksgezondheid en Cultuur ge-
werkt aan de implementatie daarvan in
de nationale wetgeving door middel van
een wijziging van de Destructiewet. Dit
heeft geleid tot een tweetal ontwerpen
tot wijziging van deze wet, waarin het
nieuwe systeem voor het onschadelijk
maken van dierlijke afvallen is opgeno-
men. In het eerste wetsvoorstel zijn
conform het huidige regeringsbeleid de
directe gevolgen van de richtlijn opge-
nomen, zodat implementatie van de
richtlijn niet door andere aangelegenhe-
den kan worden vertraagd. In het
tweede wetsvoorstel zijn de meer indi-
recte gevolgen van de richtlijn opgeno-
men.

Gelet op de korte implementatietermijn
die aan de lid-staten is g^even (uiterlijk
31 december 1991), alsmede de nog te
volgen procedure is tijdige implementa-
tie niet mogelijk gebleken. Het streven is
er op gericht om de huidige situatie te
continueren en de bestaande wet te
blijven toepassen.

De belangrijkste wijzigingen die het
gevolg zijn van de implementatie van de
richtlijn, kunnen als volgt worden sa-
mengevat.

De werkingssfeer van de wet wordt
uitgebreid. De huidige wet spreekt
alleen over vlees en vleeswaren. In de
gewijzigde wet zullen in beginsel alle
afvallen van dierlijke herkomst onder de
werkingssfeer worden gebracht. Er zal

onderscheid worden gemaakt tussen
twee stromen destructiemateriaal, hoog-
en laag-risico-materiaal, hetgeen in de
huidige wet niet het geval is.
Hoog-risico-materiaal moet onschade-
lijk worden gemaakt in een destructor
die, zoals in de huidige situatie, een
gebied krijgt toegewezen waarin die met
uitsluiting van anderen het ontstane
materiaal moet verwerken. Laag-risico-
materiaal mag daarent^en ook worden
verwerkt tot ingrediënten van diervoe-
der, voeder voor gezelschapsdieren dan
wel tot technische of Êirmaceutische
produkten. Tevens zal laag-risico-mate-
riaal grensoverschrijdend kunnen wor-
den vervoerd om elders te worden ver-
werkt. De invoer van hoog-risico-
materiaal is verboden, ook uit de zoge-
naamde derde landen. Naast het reeds
bestaande systeem van vergunningen,
dat wordt omgezet in een erkenningen-
systeem voor de verwerking van hoog-
risico-materiaal, zal een erkenningen- en
registratiesysteem worden opgezet voor
de laag-risico-materiaal verwerkende
bedrijven. Tevens wordt een verbod op
vermenging van destructiemateriaal met
andere materialen of zelfstandigheden
opgenomen voor zover die vermenging
elders plaatsvindt dan in een destructor.
Voorts wordt een mogelijkheid gecre-
eerd om voorwaarden te stellen aan de
bewaring van destructiemateriaal (bijv.
onder koeling).

Met het tweede wetsvoorstel worden
enkele zaken gewijzigd die niet direct
samenhangen met de implementatie van
de richtlijn. De belangrijkste wijzigings-
voorstellen zijn daarbij, een beperktere
rol van de gemeenten bij de uitvoering
van het bepaalde in de wet, omdat door
de overgang in 1985 van de vleeskeuring
van gemeenten naar het rijk ook het
belang van de gemeenten bij de uitvoe-
ring van de destructiewet sterk is ver-
minderd. Tevens wordt voorgesteld de
rijksbijdrage in de financiering van de
voorcentralisatie van destructiemateri-
aal af te schafifen. Dit omdat de voorde-
len, die met deze voorcentralisatie te
maken hebben, meer op het terrein van
de dienstverlening aan de veehouder
dan op het terrein van de volksgezond-
heid liggen. Door de implementatie van
de richtlijn, die onder meer tot gevolg
heeft dat een aanzienlijk deel van het
huidige destructiepakket vrij verhandel-
baar gaat worden, zal een rendabele
exploitatie door de destructoren uitslui-
tend op basis van het resterende hoog-
risico-materiaal moeilijk zijn te realise-
ren. In de huidige situatie, waarbij al het
destructiemateriaal om niet moet wor-
den afgestaan aan de destructoren,
wordt het ophalen en de verwerking van
het onrendabele materiaal gecompen-
seerd uit de opbrengsten van de verwer-
king van het materiaal dat, na aanpas-
sing van de wet, als laag-risico-materiaal
wordt omschreven en vrij verhandel-
baar zal worden.

Mededelingen VHI

Het is om deze reden dat voorgesteld is
een heffingensysteem in de wet op te
nemen. Of daarvan gebruik zal moeten
worden gemaakt, welke kosten er pre-
cies mee zullen moeten worden bestre-
den en wat de grondslag en hoogte van
de heffing zal zijn, is onderwerp van
nadere studie en overleg met ondermeer
het georganiseerde bedrijfsleven en de
destructoren zelf.

Naar verwachting zal het nog een aantal
maanden duren alvorens deze wetsvoor-
stellen tot wet zullen zijn verheven.

-ocr page 186-

Maart

4—7 Vlllth Congress on Avian Diseases, Mu-
nich (inl. tel. (089) - 3154029/3159117,
Oberschleissheim (BRD).

5 Internat. Course Serological Diagnostic
Techniques. (Inl.: Trop. Inst. A\'dam, Dr. E. P.
Wright, tel.: 020-5688305/5688457, fax
020-5688434).

5—6 PAO-D: Diergeneeskundige begeleiding
melkveebedrijven (92/17).

5—6 DVG Fachgruppe GeQügel (WVPA).
VIII Tagung über Vogelkrankheiten, Mün-
chen (inl. red. secretariaat).

5—7 Internat. Conference on \'Science and the
Human-Animal Relationship\' (inl.: Dr. E. K.
Hicks, SISWO, tel. 020-5270600).

5—8 Vet. Acupuncture Accreditation Course,
San Diego, USA.

7 PAO-D: Assistentie bij operaties (92/45).

8—11 36th Annual Am Institute of Ultra
Sound Convention, San Diego, U.S.A. (inl.
tel. (301)881-2486).

9—11 PAO-D: Diergeneeskundige begelei-
ding melkveebedrijven (92/17)

10 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, bijeen-
komst op Praktijkschool Barneveld (gast-
spreker dhr. H. Garretsen over röntgenopna-
men; 20.15 uur

ACTUA

10 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/middag/Var-
ken. Boxtel/avond/Varken.

10 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

10 MPP Symposium (Milk Production Project),
Zeist (pag. 123)

11 Groep Geneeskd v.h. Varken KNMvD.
Vooijaarsdag, Jaarbeurscongres-centrum,
Utrecht, 10.00 uur.

13 PAO-D: Vaccins bij hond en kat (92/22).

13 ESCOP Internat. Symposium: The Scientific
assesment of phytomedicines, Milan (inl. red.
secretariaat).

14 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/
06).

17 PAO-D: Preventie worminfecties rundvee
(92/27).

19 Groep Paardenpraktici KNMvD, Jaarverga-
dering.

19 Thema-bijeenkomst: \'Diergeneesmiddelen,
een kwesttie van kwaliteit\', (Solvay Duphar
B.V, Animal Health Division, Weesp.

21 PAO-D: Praktische echografie (92/07).

24 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/avond/in Gez.
D.

24 PAO-D: Cytologie en tumoren bij gezel-
schapsdieren (92/34).

Doorlopende agenda

24—25 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/09).

26 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
vergadering tevens Jaarvergadering, Beatrix-
gebouw, Jaarbeursplein, Utrecht; 19.30-
22.30 uur.

27 \'Diergezondheidszorg en computers\', intree-
rede prof dr. ir. A. A. Dijckhuizen, Landbou-
wuniversiteit Wageningen.

27 PAO-D: De benauwde patiënt (92/14).

27—29 3rd. Hellenic Symposium in Small Ani-
mal Medicine, Athene (inl.: tel.
(301)7771056, fax (301)7711289, Athene)
(pag. 1260).

27 PAO-D: Elektrochirurgie en cryotherapie
(92/39).

April

PAO-D: Bloedonderaoek bij gezelschapsdie-
ren (92/38).

Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, bijeen-
komst (leden plus partner) bij de AUV te
Cuijk; 16.00 uur

Bijeenkomst met Beamteten Tierärzte voor
leden Groep GKZ, Nieuw Han en Studie-
groep Vleeshygiëne, Kleve (pag. 129)
Lezing voor praktici, georganiseerd door de
Stichting Gez. Dienst voor Dieren in Oost-
Nederland, Postiljon Hotel, Deventer, 20.00 uur.
PAO-D: Praktische echografie GD (92/40).

(Vervolg op pag. 164).

Debantic®en het I en R Merk

co

E

ra
c
(D

<u
E

v>
a>
■D
c
ni
X
"D

§

I

O)
£

C 0)

■B CD

<u u
X3 "i:

t= c

ca n

> .O

"O 4)

Zi O

s

o

-ocr page 187-

De meest geschikte Arbeids-
ongeschiktheidsverzekering als

je onverhoopt Af moet Stijgen.

U heeft \'n arbeidsongeschiktheidsverzekering nodig. Bij voorkeur een,
die voor u op maat gemaakt is. \'t Liefst van een maatschappij die zich
daarin heeft gespecialiseerd. Een onderlinge zonder winstoogmerk,
zodat de premie laag blijft. Doordacht toegesneden op een select
aantal beroepsgroepen.

Een verzekering die aansluit op uw persoonlijke omstandigheden,
praktijk- en beroepssituatie. Geen massaprodukt, maar individueel
maatwerk. Met een niet te evenaren prijs/kwaliteit verhouding.

Uw assurantie-adviseur is de meest geschikte persoon om u de
juiste verzekeringsvorm bij MOVIR-DTO te adviseren.

POSTBUS 2160, 3430 CV NIEUWEGEIN,
TELEFOON 03402-47420.

HOUDT UW INKOMEN GEZOND BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID,

-ocr page 188-

Op 24 november 1991 overleed, op 84-jarige
leeftijd onze collega dr M. A. J. Verwer, oud-
lector van de Rijksuniversiteit te Utrecht en
drager van het Oorlogsherinneringskruis met de
gespen

Dr Verwer werd geboren
op 4 juni 1907 te Goes,
waar hij ook zijn middel-
bare schoolopleiding volg-
de. Het dierenartsdiploma
werd op 22 juni 1932 in
Utrecht behaald waarna
hij zich na enkele waarne-
mingen en assistentschap-
pen als kleine huisdieren-
prakticus vestigde in
Arnhem. Ondanks een
zeer drukke praktijk
slaagde hij er in een pro-
motie-onderzoek te bewer-
ken en in 1952 werd de
doctorsgraad in de dierge-
neeskunde behaald met het
proefschrift \'Over punctie
en onderzoek van de liquor
cerebrospinalis bij de ge-
zonde en de zieke hond\'.
De wetenschappelijke kant
van het vak bleef dr Verwer trekken en in 1954
werd hij verbonden aan de Kliniek voor Kleine
Huisdieren, de latere vakgroep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren, van de Faculteit der Dierge-
neeskunde in UtrechL In 1969 volgde zijn
benoeming tot Lector in de Geneeskunde van het
Kleine Huisdier, een rang waaraan in de huidige
tijd de titel Hoogleraar is verbonden In 1972
nam dr Verwer afscheid van de Kliniek om een
nog zeer actieve pensioenperiode tegemoet te
gaan In deze periode wydde hij zich vooral aan
zijn meest geliefde bezigheid het schrijven Van
zijn hand verschenen in deze periode nog publi-
katies in boekvorm en zeer veel bijdragen aan het
blad
De Hondenwereld.
Metdr. Verwer verliest Diergeneeskundig Neder-
land een zeer markante figuur. Generaties die-
renartsen zijn door hem de beginselen van het
lichamelijk onderzoek bijgebracht. Daarnaast,
en zo zullen velen zich hem herinneren, ver-
zorgde dr Verwer het onderwijs in de Neurologie
en de Oogheelkunde. Mede door zijn onderzoek
op deze terreinen heeft dr. Verwer de Veterinaire
Oogheelkunde uitgebouwd en de kiem gelegd
voorde Veterinaire Neurologie in Nederland De
Oogheelkunde is inmiddels uitgegroeid tot een
erkend veterinair specialisme.
Dr. Verwer\'s onderwijs kenmerkte zich door een
speciale stijl en een grote mate van alertheid door

In memoriam

Dr. M. A. J. Verwer

zijn twinkelende geest, vaak leidend tot prachtige
vondsten tijdens de demonstraties. Menigeen zal
zich herinneren dat dr. Verwer altijd Sinterklaas
ontving en dan een origineel cadeau had voor de
Goedheiligman

Dr Verwer was niet uitsluitend een vakdocent,
hij droeg het vak ook maatschappelijk uit. Zo
was hij eerst secretaris en later voorzitter van de
Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier, de
huidige Groep Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren van de KNMvD, van welke Groep hij
erelid was. Zijn betrokkenheid bij \'zijn\' Groep
bleek ook telkens weer als er bij de opening van
de vergaderingen van de Groep tot op het laatst
gemeld werd \'met bericht van verhindering dr
Verwer\'.

Ook internationaal blies dr Verwer zijn trompet
mee, onder andere als President van de World
Small Animal Veterinary Association.
Het \'lekenpubliek\'werd evenmin vergeten, waar-
van zijn vele publikaties en boeken voor deze
doelgroep mogen getuigen In 1988 verscheen
nog het boek \'Hondenverzorging\'.
Daarnaast was dr. Verwer een begenadigd dich-
ter Onder het pseudoniem Jean Teinturier ver-
schenen onder andere gedichten in de jubileum-
uitgave \'Reflexen\' van de Groep Geneeskunde \'
van het Kleine Huisdier en op een LP van de
firma Intervet.

Zeer treffend werd dr. Verwer beschreven door
onze collega mevr. Boor-van der Putten in haar
boek \'75 jaar Geneeskunde van Gezelschapsdie-
ren in Nederland\': \'Dr. Verwer verliet zijn drukke
praktijk in Arnhem voor een nog drukkere
wetenschappelijke loopbaan aan de Faculteit Hij
zou een markant figuur aan de kliniek worden
Bijzijn onderwijs, dat hij geestdriftig en spectacu-
lair wist te brengen, legde hij altijd de nadruk op
zijn hoge opvatting van het beroep en - zoals hij
het zelf formuleerde - de mens achter het dier.
Zijn stentorstem en zijn sardonische uitvallen
zullen menig blunderend student en onbezonnen
eigenaar van een patiënt eeuwig bijblijven.

Eenzelfde spirit bleek uit een brief van dr Verwer
die hij ons schreef naar aanleiding van zijn
afscheid van onze kliniek: \'Velen van u hebben
leeftijden die mijn zonen hebben Toch hebben
wij samen een integraal gevormd. Wij hebben ;
samen mogen functioneren Wij hebben samen j
een vorm van mens-zijn beleefd, ook toen de staf
alsmaar groter werd Die integratie is naar mijn
gevoelen zo goed geweest, dat ik me nu voel als
een atoom, dat het molecuul verlaten heeft Voor
dat gevoel ben ik u dankbaar Het molecuul zal
verder functioneren, dat leidt geen twijfel. Het
atoom, nog altijd behorend tot de cosmos, gaat op
avontuur\'

Dr. Verwer, we zijn dankbaar voor wat u ons
leerde en bracht

G. H. B. TEUNISSEN
E C. STADES
H. W. DE VRIES

-ocr page 189-

Vacatures in besturen en commissies
verband houdende met de 1 39e algemene
vergadering van de koninklijke nederlandse
maatschappij voor diergeneeskunde

Hoofdbestuur

Mevr. drs. E. Lindenhovius-Zijderveld regio Noord

Overeenkomstig artikel 28 van de Staturen worden de betrokken Afdelingen/Groepen verzocht eventuele kandidaten voor te
dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

1992 aftredend en niet herkiesbaar

Afdeling Utrecht

Afdeling N-Brabant

Groep Praktici

Grote Huisdieren

Groep Veterinaire Specialisten
1992 aftredend en herkiesbaar
1992 aftredend en niet herkiesbaar

Algemeen Bestuur

B. J. Pieper
O. M. Verhorst
H. Vaarkamp

E. Teske

1992 aftredend en niet herkiesbaar
1992 aftredend en niet herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 30 van de Statuten worden de betrokken Afdelingen/Groepen verzocht eventuele kandidaten voor te
dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

1992 aftredend en niet herkiesbaar
1992 aftredend en herkiesbaar
1992 aftredend en herkiesbaar

Ereraad

J. van Dobbenburgh
T. E. Hoekstra
Dr. J. J. Aukema

regio West
regio Oost
secretaris

Overeenkomstig artikel 42 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken Afdelingen verzocht eventuele kandidaten voor
te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Financiële Commissie

J. H. Scheper
J. Stevense

regio West
regio Oost

1992 aftredend en niet herbenoembaar
1992 aftredend en niet herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 67 van het Huishoudelijk Reglement worden de Afdelingen behorende tot regio West en Oost, verzocht
eventuele kandidaten voor te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te
delen.

Paritaire Afvaardiging Tarievencommissie Georganiseerde Pluimveeziektebestrijding

K. G. P Pouwels 1992 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 77 van het Huishoudelijk Reglement worden de Afdelingen/Groepen verzocht eventuele kandidaten voor
te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Hoofdredactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde

Mevr. dr. I. van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
1992 aftredend en herbenoembaar
1992 aftredend en niet herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 70 van het Huishoudelijk Reglement worden de Afdelingen/Groepen verzocht eventuele kandidaten voor
te dragen en de namen van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

-ocr page 190-

WIE IS WEEN WIE
DQET WAT?

In de serie foto\'s van besturen en commissies van de
KNMvD is het deze keer de beurt aan een daarmee min of
meer vergelijkbaar orgaan, namelijk het tuchtcollege, de
Ereraad. De Ereraad is het rechtgevend en op de collegiale
verhoudingen binnen de KNMvD toezichthoudend or-
gaan. Wij stellen u graag de leden van de Ereraad voor.

Ereraad

Mr. T. W. Mertens, voorzitter. Utrecht (6).

Dr. J. J. Aukema, secretaris, Arnhem (10).

T. E. Hoekstra, Wijhe (4).

C. Hennis, Garijp (8).

J. K. Schölte Albers, Valkenswaard (3).

C. J. M. Manders, Orvelte (5).

J. van Dobbenburgh, Houten (1).

Mr. C. J. M. Scheuerman, Rotterdam (2).

Th. G. J. H. Hendrickx, Echt (7).

Mevr. H. C. Tuynenburg Muys-Lanzing, secreta-
resse (9).

op de foto ontbreekt:

Mr. J. Bijkerk, plv. voorzitter. Utrecht.

-ocr page 191-

LANDELIJKE
BIJEENKOMST VDA
1991

R.A. van Nieuwstadt

Na al het rumoer van het vorige jaar lijkt nu de
rust weergekeerd in de gelederen van de Com-
missie voor Advies voor de Beroepsuitoefening
van de Vrouwelijke Dierenarts. De opkomst op
de jaarlijkse landelijke dag, gehouden op zater-
dag 9 november, kon met ongeveer vijftig
aanwezigen normaal genoemd worden.

□verzicht activiteiten

Aftredend voorzitter Stróbl gaf, zoals gebruike-
lijk een overzicht van de gebeurtenissen van het
afgelopen jaar. Zij toonde zich tevreden over de
vele nieuwe ideeen die na de vorige bijeenkomst
waren binnengekomen en wist te vertellen dat
aan vele items hard gewerkt wordt. Dat er nog
steeds behoefte is aan verandering blijkt onder-
meer uit het feit dat de vrouwelijke dierenartsen
binnen de KNMvD nog steeds niet evenredig
vertegenwoordigd zijn.

De komst van de eerste vrouwelijke hoogleraar
bij de Faculteit der Diergeneeskunde werd door
Stróbl toegejuicht.

Na de vorige vergadering zijn er twee ad hoe
werkgroepen opgericht om zich bezig te houden
met sollicitatieprocedures en met zwanger-
schapsproblematiek. De eerste groep werkt aan
de resultaten van een telefonische enquête onder
pas afgestudeerden. In een globale indruk komen
al een aantal zaken naar voren. Over het
algemeen schrijven mannen minder sollicitatie-
brieven dan vrouwen. Er is vaak geen sprake van
een reisvergoeding voor een gesprek. Ondanks
het feit dat dit niet is toegestaan, worden er nog
steeds vragen gesteld met betrekking tot zwan-
gerschap. De achterwachtproblematiek is nc^
steeds actueel. Helaas wordt er nog regelmatig
niet gebeld na een sollicitatiebrief of -gesprek.
De regio-contacten van de VDA zijn helaas
nogal wisselend en Stróbl deed een hernieuwde
oproep tot enthousiaster inzet van de leden. Zij
gaf aan dat de conmiissie VDA aan alles
aandacht wil blijven besteden en stelde een
\'verzamelnota\' in het vooruitzicht.
Als laatste punt kondigde Stróbl haar aftreden
aan en stelde de aanwezigen de nieuwe voorzitter
voor: Maria Kik, wetenschappelijk medewerk-
ster van de vakgroep Veterinaire Pathologie.
Aangezien er binnenkort nog twee leden van het
bestuur aftreden deed Kik direct een oproep aan
eventuele kandidaat-bestuursleden om zich te
melden.

Positieve actie

Doctor Elsbeth Noordhuizen-Stassen, werk-
zaam bij de vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde
en Voortplanting en voorzitter van de emancipa-
tiecommissie van de Faculteit, hield een voor-
dracht over het verschijnsel positieve actie.
Positieve actie moet gezien worden als een
instrument om tot een betere integratie van de
vrouw in het arbeidsproces en in de organisatie te
komen. Het moet niet verward worden met
positieve discriminatie. Er zijn talloze argumen-
ten voor positieve actie en de commissie VDA
lijkt volgens de spreekster bij uitstek geschikt om
de KNMvD te stimuleren tot herstructurering.
Eén en ander zal gedaan moeten worden volgens
een uitgebalanceerd stappenplan. Op de Facul-
teit is dit proces al enige tijd gaande en heeft in
ieder geval al geleid tot een intentieverklaring
van de Faculteit (weliswaar opgelegd door het
College van Bestuur). Spreekster waarschuwde
er voor te waken dat zo\'n verklaring niet in de
koelkast verdwijnt. Het probleem in de vrije
beroepensector schuilt ondermeer in het ontbre-
ken van sancties. Valkuilen voor positieve actie
zijn onder andere verborgen weerstanden die
overwonnen moeten worden, het gebruik van
emotionele argumenten en het gebrek aan sa-
menwerking met andere organisaties. Veel ener-
gie zal gestoken moeten worden in het weerleg-
gen van tegenargumenten.

Sociale premies

Mr. E. Schoemaker, werkzaam als beleidsmede-
werker bij het Voorzieningenfonds van de Bond
voor Kunstenaars, schetste een overzicht van de
verschillende premies en verzekeringen waarmee
een dierenarts te maken kan krijgen. Al met al
zijn dat er heel wat en uit de vragen uit de zaal
bleek al snel dat er veel situaties te bedenken zijn
waarvoor niet zomaar een pasklare oplossing
bestaat.

Informatie over dit onderwerp is te vinden in
folders, verkrijgbaar bij de afdeling bestuurscon-
tacten van het stadhuis, in Elseviers Almanak
voor Sociale Verzekeringen en eventueel bij
sociale raadslieden. Natuuriijk kan men zich ook
tot de KNMvD richten. Marij van Oostrum-
Schuurman Hess, stafmedewerker, houdt zich
ondermeer met bovenstaande problematiek be-
zig.

Rondvraag

Tijdens de rondvraag ontspon zich een levendige
discussie over de vraag of de commissie VDA
niet beter een groep van de KNMvD kan
worden. Gezien het complexe karakter van een
dergelijke verandering werd besloten dit punt als
onderwerp op de agenda van de vergadering van
volgend jaar te zetten.

Aan het eind van de middag memoreerde de
nieuwe voorzitster de werkzaamheden van col-
lega Stróbl en dankte haar namens alle aanwezi-
gen zeer hartelijk voor haar belangrijke bijdragen
aan het werk van de commissie VDA.

-ocr page 192-

GROEP PRAKTIC
GROTE HUISDIEREN

25 jaar

De Groep Praktici Grote Huisdieren van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde organiseert ter gelegenheid
van haar 25-jarig bestaan een symposium, don-
derdag 9 april 1992 in Sportcentrum Papendaal
te Arnhem.
Het thema zal zijn:

\'De Veterinaire Praktijk\'
Hoe het was
Hoe het is

Hoe het zal worden.
Aanvang symposium 13.00 uur.
13.00 Ontvangst met kofBe.
13.30 Welkomstwoord drs. G. Heijnen.
13.35 Openingswoord prof. dr. E. H. Kampel-
macher, voorzitter KNMvD.
13.45 Prognose en Werkelijkheid; ing. T. W. te

Gififel, secr. KNMvD.
14.15 De oprichting en de taakstelling van de
Groep Praktici Grote Huisdieren; dr. J. L.
van Os, oud-voorzitter 1968-1969.

14.45 Huidige vraagstukken van de prakticus en
de taak van de GPGH hierin; drs. G.
Heijnen, voorzitter en praktizerend die-
renarts Groepspraktijk Barneveld.
15.15 Pauze.

15.45 De toekomstvisie op de veterinaire prak-
tijk; drs. H. Vaarkamp, vet. directeur
AUV

16.15 De relatie Stichting Gezondheidsdienst en
de prakticus, waar gaat het heen?; drs. H.
A. M. Elsinghorst, algemeen directeur
Gezondheidsdienst West- en Midden-Ne-
derland.

16.45 Forumdiscussie onder leiding van dr. J.

Verhoeff.
17.15 Aperitief.
18.30 Feestelijk diner.

Aan niet-leden van de Groep wordt voor het
middagprogramma ƒ25,- en voor het totale
programma ƒ 75,- in rekening gebracht.
Opgave schriftelijk aan onderstaand adres voor
20 maart a.s., waarbij u moet vermelden wel/
geen/wordt lid van de Groep Praktici Grote
Huisdieren. Neemt wel/niet deel aan het aan het
avondprogramma.

Naam en adres duidelijk vermelden s.v.p.

J. Togtema,\'

1. Drs. J. Togtema, secretaris Groep Praktici Grote
Huisdieren, Koninginnelaan 6, 3853 XX Ermelo

Dierenartsen
naar amerika

De Groep Geneeskunde van het Rund heeft al
een paar succesvolle intercontinentale reizen
georganiseerd. Dit jaar gaan we naar de Vere-
nigde Staten van 29 augustus tot 13 september.
Eerst een congresbezoek in St. Paul Minnesota
en daarna een schitterende post-congresstour
door Californië. Als u langer wilt blijven kunt u
ook op een latere datum terugreizen. Zie ook het
Tijdschrift van 1 februari jl.
Geeft u zo spoedig mogelijk, bij voorkeur schrif-
telijk op bij A. Emmerzaal, Asterstraat 13, 5384
JS Heesch.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991

De banden voor het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
1991 zijn verkrijgbaar tegen betaling van
ƒ22,50 op postrekening nr. 511606 ten name van
KNMvD te Utrecht. Wilt u in de omschrijving
vermelden \'Banden 1991\'.

Veterinaire reis

naar hongarije

Aangezien vorige reizen met zeer veel enthou-
siasme werden ontvangen, hebben wij op veler
verzoek nogmaals een reis georganiseerd die zal
plaatsvinden van zaterdag 19 september t/m
zondag 27 september 1992. De heen en terugreis
zal onderbroken worden voor overnachting in
Duitsland zodat de reis een aangenaam verloop
zal hebben.

In Hongarije hebben wij gekozen voor een
gecombineerd programma van typisch veteri-
naire aangelegenheden, folkloristisch gebeuren
op het platteland, en een driedaagsbezoek aan
Budapest inclusief stadsbezichtiging, cultuur en
theater.

Dit alles wederom onder de bezielende leiding
van de ons welbekende Hongaarse gids Toni
Benes.

Voor meer informatie kunt u zich wenden tot:
H. J. M. Küsters, dierenarts, tel.: 043-212119.

-ocr page 193-

De lokatie: \'Het Vechthuis\' dat, zoals de naam al
aangeeft, gelegen is aan de Vecht (Jagerskade),
vlakbij de \'Rooie brug\'. Het oudste gedeelte van
het Vechthuis stamt uit 1600 en maakte toen deel
uit van een reeks huizen en bedrijven die aan de
Vecht lagen. Het Vechthuis kende vele functies,
het deed dienst als woonhuis, als plavuizenbak-
kerij, kaaspakhuis, smederij en ooit was er een
handkarrenverhuurbedrijf gevestigd.
Jaren geleden werd de gehele lintbebouwing
langs de Vecht afgebroken vanwege de bouwval-
lige toestand van de panden.
Alleen het Vechthuis bleef gespaard, vanw^e
haar monumentale waarde (bijv. de unieke
sparrenkap). In het kader van het monumenten-
jaar (1975) werd het pand door de gemeente
Utrecht grondig gerestaureerd, later werd de
accommodatie uitgebreid tot wat het nu is: een
uitstekende plaats voor het Jaarcongres.
Onze gastheer, de heer Van Doom en zijn
medewerkers, staan al in de startblokken om het
ons allen geweldig naar de zin te maken.
Uiteraard hebt u ons logo al opgemerkt. Het
werd gemaakt door collega H. van Duin en de
symboliek zal u duidelijk zijn: de Domtoren, de
(groene) slang als symbool van onze beroeps-
groep en de sterren als teken van Europa \'92.
Ook begint er nu een duidelijke lijn in het
programma voor de sportdag en Jaarcongres te
komen. Voor wat de sportdag betreft: begin tijdig
met uw \'warming up\', want deze sportdag mag u
zeker niet missen.

Uiteraard blijven wij u op de hoogte houden.

De Congrescommissie.

Nu het Tijdschrift voor Diergeneeskunde in een
nieuwe vorm is verschenen zijn ten aanzien van
het plaatsen van full colour foto\'s en illustraties
de volgende regels vastgesteld:

De kosten van het opnemen van vierkleurenfo-
to\'s in het Tijdschrift zijn in principe voor
rekening van de auteurs c.q. de instellingen en
instituten. Gezien echter het experimentele ka-
rakter van de nieuwe verschijningsvorm dat aan
het eind van 1992 zal worden afgesloten, wil de
redactie de kosten in een enkel geval overnemen.

Immers, het reproduceren van functionele kleu-
renfoto\'s bij wetenschappelijke artikelen is uit
oogpunt van de nagestreefde verbetering van de
leesbaarheid erg belangrijk.

Elk geval wordt door de redactie apart beoor-
deeld. Dit houdt in dat in (voor)overleg met de
auteurs van geval tot geval bekeken wordt of en
zo ja, welke voor deze financiële tegemoetko-
ming in aanmerking komen.

Aan het eind van dit verschijningsjaar kan dan in
de totale afweging van alle ingrediënten een
eindbalans worden opgemaakt ten aanzien van
de al of niet voortzetting van dit beleid van
financiële tegemoetkoming.

De redactie streeft uiteindelijk naar een optimum
van leesbaarheid en vormgeving aan de ene kant
en het benodigde kostenniveau aan de andere
kant met in het achterhoofd het spreekwoord:
\'Een paard vraagt best stro en lekkere haver wil
het de eigenaar de overwinning kunnen schen-
ken\'.

HOOFDREDACTIE.

Personalia

Om technische redenen zijn de Personalia en
het overzicht Cursussen PAO-Diergenees-
kunde in deze aflevering komen te vervallen.

Full colour

-ocr page 194-

COMVEE VOOR VEE EN GEWAS

Comvee B. V. te Deventer, een samenwerkingsverband van de regionale
coöperaties en Cebeco-Handelsraad, is een gespecialiseerd bedrijf in de
agrarische sector op het gebied van managementsystemen en netwerk-
toepassingen voor de: - varkenshouderij

- rundveehouderij

- teeltsector

Programma\'s zoals COMZOG, COMMEV, COMRU. COMSAM, COMAK en COMORO zijn gebruiksvriendelijke,
op de praktijk toegesneden programma\'s.

Voor de sector varkenshouderij vragen wij een

landbouwkundig medewerker m/v

Geboden wordt:

- coördinatie sector varkenshouderij

- opzetten en begeleiden van automatiseringsprojecten

- ontwikkelen en testen van managementprogramma\'s

- verzorgen van cursussen en houden van inleidingen

- opstarten van netwerktoepassingen en EDI-berichten

Gevraagd wordt:

- opleiding op universitair of HBO-niveau

- enige jaren ervaring in de varkenshouderij

- kennis van of affiniteit met automatiseringsprojecter

- goede communicatieve vaardigheden

- leeftijd tussen 25-35 jaar

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met ir. A.J.M. Merks, direkteur Comvee B.V., 05700-38680
(na 18.00 uur 05766-3722).

Schriftelijke sollicitaties, vergezeld van een curriculum vitae kunt u binnen 14 dagen na verschijning van dit
blad richten aan Cebeco Handelsraad, afdeling personeelszaken. Postbus 223, 7400 AE Deventer, onder
vermelding van Comvee B.V.

y

Euravian Veterinarian Associates ®

CURSUSPROGRAMMA 1992
PRAKTIJKGERICHTE
VOGELGENEESKUNDE

POSTDUIVEN: 16 april en 10 december
PAPEGAAIEN: 23 april en 1 7 december

.oorUchmsl"^:\'\'"

artsen

Klinisch en postmortaal onderzoek
Preventie, ziekten en therapie
Vaccins en geneesmiddelen (orphandrugs)
Medische begeleiding wedstrijdsport
Endoscopie en geslachtsbepaling
Voeding en opfok papegaaiachtigen
Casuïstiek

Docenten: Dorrestein, Feld, Van Loen

voor

AA BIC

vraag vrijblijvend
onze informatiebrochure

Cursusgeld

ƒ495,- excl. BTW. Inbegrepen: Werkboek
Praktische Vogelgeneeskunde, deel 1: Post-
duiven; deel 2: Papegaaien (afhankelijk van de
inschrijving), cursusmateriaal, consumpties
en lunch.

Organisatie, inlichtingen en inschrijving

EVA Training Centre,
Antwoordnummer 6180, 3700 AW Zeist
Telefoon; 03434-56566, fax: 03434-57122

alle financiële perikelen
rondonn uv/ praktijk,
w.o. overname, associatie,
pensioen, financiering
verzekering:

-ocr page 195-

Jonge enthousiaste Hongaarse collega zoekt

assistentschap

om zijn kennis op een hoger niveau te kunnen brengen. Spreekt Engels en verstaat Nederlands.
Contactadres: Kolkweg 2

7396 AH Terwolde
tel.: 05717-2001

Gezocht ter overname

microscoop

merk: Olympus

Collega\'s die belangstelling hebben een microscoop over te doen, worden verzocht contact op te nemen met
M. Bosman, tel. 01654-1656

Het Veterinair Centrum Someren zoekt een

algemeen prakticus m/v

met affiniteit voor de varkenshouderij.

De kandidaat dient goed binnen een grote groep te kunnen werken en over goede sociale vaardigheden te beschikken.
Enige ervaring wordt op prijs gesteld. Een achterwacht is niet noodzakelijk.

Bij gebleken geschiktheid behoort associatie tot de mogelijkheden. Reacties zien wij graag binnen 14 dagen na verschijnen
van dit tijdschrift tegemoet. Veterinair Centrum Someren, Sllevenstraat 16, 5711 PK Someren.

Driemans maatschap vraagt

enthousiaste assistent m/v

voor gemengde praktijk.

Het zwaartepunt van de werkzaamheden zal bij de gezelschapsdieren komen te liggen.

Reacties richten aan D.A.P. Eersel, Hint 16b, 5521 AH Eersel (tel. 04970-12100), t.a.v. M.A.P.M. Kappen

tekstschrijver

Gepromoveerd dierenarts. Voor praktijkgerichte teksten, wetenschappelijke publikaties en vertalingen (En-
Ned, Ned-En). Ook registratie diergeneesmiddelen.

Informatie en opdrachten via de Redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, onder nummer 17/92.

Gevraagd:

dierenarts

Voor kleine huisdierenpraktijk in het zuiden van het land, zoeken wij een dierenarts, part-time dan wel full-
time met in de toekomst eventuele mogelijkheden tot associatie.

Sollicitaties gaarne binnen 14 dagen sturen naar de redactie van Tijdschrift voor Diergeneeskunde, onder
nr 16/92, met bijsluiting van een recente pasfoto.

Gevraagd in een gemengde groepspraktijk in het oosten van het land een

jonge enthousiaste dierenarts m/v

met belangstelling voor zowel de grote als de kleine huisdieren.

Uitgebreide sollicitaties richten aan de redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 15/92.

-ocr page 196-

5—20 European School for Advanced Veteri-
nary Studies: COMETT Project of the EEC,
Luxembourg (pag. 757 1991 en 152).

6—10 PAO-D: Embryo transplantatie (92/
26).

7 PAO-D: Sectiebeelden bij de kat (92/35).

12 Lezing voor praktici, georganiseerd door de
Stichting Gez. Dienst voor Dieren in Oost-
Nederland, Postfljon Hotel, Deventer, 14.00 uur.

9 Groep Praktici Grote Huisdieren KNMvD
25 jarig jubileumsymposium. Papendal (pag.
160).

10—11 3rd. European Equine - Arthroscopy
Workshop (Basic course), Telgte BRD (pag.
89).

11 PAO-D: Veer- en huidproblemen bij vogels
(92/24).

11 PAO-D: De benauwde papegaai (middag)
(92/25).

11—12 SAVAB-Flanders-Weekend (pag.
1202),

14 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Boxtel/middag/Rund. Heyt-
huysen/avond/Rund.

16 EVA dagcursus: Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566, fax 03434-57122)

21—27 Juni Internat-course on tropical veteri-
nary medicine (Tropencursus) for final year
Students, Fac. D. Utrecht (inl.: dr. R. W.
Paling, tel. 020-532116).

23 CLO-dag 1992, CLO-Instituut voor de Vee-
voeding \'De Schothorst\', Jaarbeurs-Congres-
centrum, Utrecht.

23 EVA dagcursus: Geneeskunde papagaaien
(inl. 03434-56566, fax 003434-57122)

23—26 1st Internat. Congress on the Pathology
of Chelonians, Confaron (Village des Tor-
tues) Var, France, (inl.: Prof. dr. P. Zwart, tel.
03405-61644).

24—26 \'Vooijaarsdagen 1992\', Amsterdam
(pag. 89, 123 en 152).

28 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

28 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering; 20.15 uur.

28—29 PAO-D: Huisvesting en voedermetho-
den rund (92/30).

Mei

6—7 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/10).

12 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

12 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.
13—15 PAO-D: Veterinaire apotheek I. Ge-
mengde praktijk (92/44).
16 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/

41).

13—16 Und World Congres of Veterinary Der-
matology, Montreal (pag. 90).

14—16 Jahresversammlung 1992 der Schwei-
zerischen Vereinigung für Kleintiermedizin,
Lausanne.

19 PAO-D: Patiëntendemonstratie GD (92/

42).

19 Afd. Zuid-Holland KNMvD (ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastigheid, Delft; 20,30
uur

19—22 International Symposium on Hormone
and Veterinary Drug Residue Analysis, Uni-
versity of Ghent (Belgium). (Inl.: tel. 32 (0)

(Vervolg van pag. 154).

91218951. Fax: 32 (0) 91205243 (pag. 976).

19—2 225 Jahre Veterinärmedizinsche Univer-
sität Wien (Inl.: tel. 43 222-71155-0, fax.
43 222-7136895.)

19—22 225 Jahre Veterinärmedizinische Uni-
versität Wien (inl. tel. 43222-71155-0, fax
43222-713 6895).

20 PAO-D: 1KB pluimveevleesproduktie (92/
43).

21—22 Fachgespräch üba Geflügelkrankhei-
ten, Hannover (inl.: tel. (0511) 856-8770/
8778, fax (0511)953-8580).

21—23 PAO-D: Samenwerken en leidinggeven
in de praktijk (92/15).

23 PAO-D: Verbanden en spalken (92/08).

24—26 25th International Congress on the His-
tory of Veterinary Medicine, Ankara (inl.
redactiesecretariaat).

PAO-D: Stafylokokken mastitis rund (92/
20).

Doorlopende agenda

26

Veterinaire Golfkampioenschappen 1992,
St. Nicolaasgaa (pag. 102).

27

Juni

1 —5 PAO-D: Epidemiologie II (92/18).
9—12 Vlth Internat. Symposium World As-
soc. of Vet. Laboratory Diagnosticians, Lyon
(inl. drs. G. H. A. Borst, Gez.D. v. D.
Overijssel/Flevoland, tel. 038-282911) (pag.
925).

Tel.030-51 15 20

Oproep:

>

13 PAO-D: Praktische echografie GD (92/47)
16—19 3. Weltkongreß Lebensmittelinfekti-
onen und -intoxikatoinen, Berlin.
18 Groep Geneeskd Gezelschapdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur
22—25 7th Internat. Symposium on Disorders
of the Ruminant Digit, Rebild, Denmark
(inl. tel. 98126022, fax 98166922).

Juli

zoekgeraakte Engelse Setter

Help ons dierenartsen. We zoeken Engelse Setter Orange Belton,
oornnr. epz-122. Fam. H. Broodkoorn, tel. 02940-17325.

Dix voor een
deskundige diagnose

Vindt u verzekeringen en financieringen ondoorzichtig? Da\'s
jammer. Maar nog spijtiger wordt \'t als u zich daarbij neerlegt.
Want dan mist u - bijvoorbeeld - de deskudige diagnose van
Dix & Co. Een diagnose, die uitmondt in haarscherpe advie-
zen.

Maak geen brokken en kies tijdig één adviseur, niet meer. Eén
adviseur, die onafhankelijk is en uw héle financiële bescher-
ming verzorgt. En die daardoor uw persoonlijke situatie op
spannende momenten helder en snel in beeld kan brengen.
Omdat hij het totale overzicht heeft.

Laat Dix uw éne adviseur zijn

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauntsstraat 100, 3583 HW Utrecht

25—30 Fifth Congress of the World Rabbit
Association, Corvallis, Oregon, USA.

31 20. Kongress der DVG, Bad Nanheim

Augustus

17—22 12th Congress of the Intl. Pig Veterinary
Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, fax 070-361.48.46).

17—20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium,
Budapest (inl. redactiesecretariaat).

20—24 VII. Internat. Kongress für Tierhygiene,
Leipzig (pag. I0I6).

23—27 International Congress on Animal Pro-
duction (ICAR), The Hague, The Nether-
lands. (inl.: Dr. S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fax 070-3249263).

27—29 Cursus Presentatietechnieken.

31 —4 sept. XVII World Buiatrics Congress and
XXV Am. Assoc. of Bovine Practitioners
Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

-ocr page 197-

Geboortediarree heeft een ingrijpende invloed op het resultaat in de
varkensfokkerij. Groeivertragingen verminderde weerstand maken
de biggen vatbaar voor andere ziekten en verhogen het
sterftepercentage. Tijdige vaccinatie van de zeugen biedt biggen
een optimale bescherming omdat lmocolipor-5 als een van de
weinige vaccins ook het Coli-antigeen K88ad bevat, waarvoor 30%
van de zeugenstapel gevoelig blijkt, avodgss):
110,23,1025.27)
Daarnaast onderscheidt lmocolipor-5 zich door:

gebruiksgemak

goed inspuitbaar bij elke temperatuur
veiligheid

géén spuitplekken en géén algemene reakties

RHÓNEMÉRIEUX

Voorsprong in de beschermingtegen geboortediarree

KHÓNe MÉRIEUX b.v. Postbus 338 1180 AH Amstelveen Tel. 020-5473933

-ocr page 198-

doorbraak in behandeling onnodige haaruitval bij hond en kat

beïnvloedt seizoensgebonden rui niet

CONTHRIX

verbetert conditie van huid en vacht

Apharmo introduceert Conthrix, een lokale
therapie die de groeifase van de korte haren ten op-
zichte van de rust- en afbraakfase verlengt, waardoor
continu haarveriies sterk vermindert. Het
effect wordt veroorzaakt door een opper-
vlakte-actieve stof, die cholesterol uit de epi-
dermis kan onttrekken.

Hierdoor neemt de beweeglijkheid
tussen de fosfolipidelagen van de membra-
nen toe en wordt het enzym Proteïne-kinase
getransporteerd van het cytoplasma naar de
membranen, met als uiteindelijk resultaat
dat de haaruitval sterk afneemt.

Het unieke van deze cholesterol - onttrekker
is, dat de stof het membraan zelf niet aantast. Boven-
dien bevat Conthrix ook de essentiële voedingsstoffen,
inclusief vitamines en mineralen en verbe-
tert het de doorbloeding van de huid.

Na wetenschappelijk onderzoek
( Universiteit van Jeruzalem ) werd het pre-
paraat als effectief en volkomen veilig beoor-
deeld. Conthrix wordt in de USA en Canada
toegepast onder de naam Lo-shed, No-shed.

Conthrix is een produkt uit de
lijn huidpreparaten van Apharmo-Arnhem,
085-629022.

Conthrix

INNOVATIE VOOR MENS EN DIER

-ocr page 199-

azjt l2i<f

INHOUDSOPGAVE

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association
Deel 117. aflevering b, 15 maart 1992

Inhqud

Oorspronkelijke artikelen

Sterfte van rundvee na het voederen van beschimmelde bloemboUen; N.HM.T. Peperkamp,
£ Gruys, A. Joosten, H. Peeters, J. Sybesma, S.H. W. Nolermans en J. Haagsma
 165

Jaarcongres 1991

Wikken en wegen; W. de Wü 169

Overige artikelen

De bepaling van de activiteit aan creatinefosfokinase (CPK) in het bloed van paard en
herkauwer met behulp van de Reflotron®;
Th. fVensmg 173

Baas en hond: soort zoekt soort?; CJ.C. Ni/man, Af.A.M. Jansen, N. Endenburg en B. W. Knol 175

WETENSCHAP

Berichten en verslagen

Dr. J.L. van Os, Ridder in de Orde van Oranje Nassau; E.P. Oldenkamp
Moratorium on BST

The largest veterinary audio-visual library in Europe;

Van de faculteit

Oproep
Varia

\'... a goat was found dead and was destroyed\'...;

Vraag en antwoord

Wat zijn de risico\'s van een "blinde" PG-injectie bij koe met cysteus ovarium?
A. de Kruif

Studentenreferaten
Ingezonden

Een vermoedelijke ijzervergiftiging bij damherten; P.M.M. Heins en J.J.LM. Kop
Prolaps van de urineblaas bij het rund; A. Osinga - G.C. van der Weijden
To whom it may concern; R.L Zamke

NiEUW(S) van de industrie
Referaten
Boekbespreking
Mededelingen VD

Het identificatie en registratiesysteem voor runderen;
Voorlichting nieuwe EG-regelgeving;
Besmettelijke dierziekten;

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

ACTUA

178

178
187

179
179

179

179

180
180
150
181

182

183
172. 176

184

185

186

Europa ontdekt €le voordelen

van de Bolus
met het gat

*

~1-

chronomintk ®

slow-release bolus
beschermt jongvee
kuratiefen
preventief tegen
maagdarm- èn
longwormen

vttjac

Uitgebreide dokumentäre
verkrijgbaar bij uw dierenarts.

-ocr page 200-

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Jorna

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S./V.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jaekwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kniif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Uüecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinaeher (Giessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/UUecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (lüiaca, New York, U.S.A.)

Prof dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, Fnuice)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

Redacteur-Secretaris

J. C. de Geus

Redactie Adviesraad

ln deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Uuecht (tel.
030-51 01 1I
/&X 030-51 1787).

Abonnementsprijs

Het Tydxhrifi voor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. SI 1606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, UtrechL

Algemene Bank Nederland N.V., Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Uuecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V, Veendam (tel. 05987-23065, tax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 - 10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB UtrechL Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. R Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostium-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Desiree Raasing

Jacqueline Duerinck

S. L. Oostindiën

(vervolg omslag)

186
197

Inhoud

Mededelingen VHI

Mogelijkheden van SPF-varkenshouderij in Noord-Nederland;

Doorlopende agenda

188
188

189

190

190

191

192

193
193

193

196

KNMvD

Algemeen

In memoriam: Prof. dr. J.M.M. van den Bereken
Raad voor Specialisatie: Openstelling registers
Verslag van de Buitengewone Algemene Vergadering
Pensioenregeling voor de dierenartsassistenl(e)
Veterinaire volksgezondheid en levend vee
Wie is wie en wie doet wat?

Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt van dierenartsen; Jacqueline Duerinck
De vacaturebank;

Kadervorming voor vrouwelijke dierenartsen;

Personalia
PAÜ-diergeneeskunde

165
169

173
175

Contents

Original papers

Death of cattle fed mouldy flower bulbs; N.HM.T. Peperkamp,

£. Gruys, A. Joosten, H. Peeters, J. Sybesma, S.H. fV. Notermans, and J Haagsma

Annual congress i99i

Weighing the pros and cons; fV. de Wit

Other papers

Estimation of the serum activity or creatine phosphokinase (CPK)in the blood of
horses and ruminants using the Reflotron® system;
Th Wensing
Owner and dog - like seeks like?; C.J.C. Nijman, M.AM. Jansen, N. Endenburg,
andB.W. Knol

All rights reserved

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redaktie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt, d.m.v. druk, miCTofilm of zonder schriftelijk

toestemming van de Redaaeur.

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

-ocr page 201-

auriplak

20

stuks

M ATTACHATAG

Zomerwrangpreventie in
kombinatie met l&R-oormerk

Door toevoeging van een specia-
le bevestigingspijl aan het l&R -
oormerk kan heel eenvoudig een
Auriplak vliegenplaatje aan het
l&R oormerk worden bevestigd.
Indien niet reeds een vaste pijl
werd aangebracht kan er later
altijd nog gekozen worden voor
een pijl die ook achterafkan wor-
den bevestigd ("clip-on" pijl).

Het bevestigingssysteem werd in
de zomer van 1991 in een uitge-
breid veldonderzoel<* getest, op
grond waarvan een toelating
voor deze toepassing werd ver-
leend door de Commissie Toela-
ting Bestrijdingsmiddelen (CTB).

Het Auriplak "attachatag" bevesti-
gingssysteem heeft voor de vee-
houder duidelijke
voordelen: in
de eerste plaats is het
diervrien-
delijk:
door het lage gewicht
(slechts 13 gram) nauwelijks be-
lastend voor het dier, de speciale

heel eenvoudig worden bevestigd:
voor het aanbrengen is geen tang
nodig. Het verliesrisiko voor zowel
l&R oormerken als vliegenplaatjes
bleek verwaarloosbaar klein te zijn.

Auriplak insecticide
oorplaatjes ter
voorkoming van
zomerwrang kunnen
aan het l&R-oormerk
worden tievestigd.

En last but not least: Auriplak oor-
plaatjes met als werkzame stof het
pyrethroïde cypermethrin staan
reeds jarenlang bekend om hun
effektiviteit tegen vliegen op rund-
vee. Toepassing van deze oorpiaat-
jes (2 per dier) helpt zomerwrang te
voorkomen!

* Onderzoek
uitgevoerd door de
Gezondheidsdiensten
voor Dieren.

Virbac Nederland, Postbus 313,
3770 AH Barneveld,
tel. 03420-93008

yirbac

-ocr page 202-

Tegen de bactericide wericing van ®Baytril (enrofioxa-
cine) is bijna geen bacterie in de luchtwegen van ideine
huisdieren opgewassen. Baytrii raaict de bacterie na-
meiijlc in de kern. Het werkingsspectrum is breed. Het

(Bacterieleed in de luchtwegen)

omvat vrijwel alle bacteriën die luchtweginfecties ver-
oorzaken en er bestaat geen kruisresistentie. Na één
initiële injectie zijn al grote aantallen bacteriën opge-
ruimd. De éénmaal daagse thuisbehandeling met kleine
tabletten zorgt voor een grondige eliminatie van

de resterende pathogene orga- 11 nismen. Tegen
Baytrii staan bacteriën in de -
luchtwegen duidelijk machteloos. II

® Baytrii
krachtig anti-infectivum

Werkzame slof Enronoxacin. Indicaties Infecties met voor Baytrii gevoelige micro-organismen bij honden en kallen, mei name
infeclies van hel maagdarmkanaal, de luchtwegen, de urinewegen, de geslachtsorganen, de huid, het builenoor en wonden.
Conlra-indicaties Wegens kans op kraakbeenbeschadigingen, mag Baylril niel worden loegepasl bij honden jonger dan I jaar.
Dosering De gebruikelijke dosering is 5 mg/kg lichaamsgewicht/dag verdeeld over een oflwee giflen. Dosermgsduur Vijf tol Hen
dagen Verpakkingen Injectie mei 2,5% enrofloxacin (loelatingsnummer NL 3144), labletlen mei 15, 50 en 150 mg enrofloxacm
(loelalingsnummers NL 3904, NL 3864 en NL 3860). Voor meer produklinformalie: zie verpakkmgsleksl. Bayer Nederland B V.
Verkoopgroep Veterinair. Nijverheidsweg 26.3641 RR Mijdrecht. Telefoon 02979-80666

-ocr page 203-

Oorspronkelijke artikelen

Sterfte van rundvee na het voederen van

beschimmelde bloembollen

Death of cattle fed mouldy flower bulbs
N.H.M.T. Peperkampi, E. Gruys2. A. Joosten3, H. Peeterss, J. Sybesmas, S.H.W. Notermans^. J. Haagsmas

Tijdschr Diergeneeskd 1992:117: 165-8

SAMENVATTING
In een koppel vleesvee vonden vijf van de acht dieren plotseling
de dood zonder vooraf waargenomen ziekteverschijnselen. De
peracute sterfte werd in verband gebracht met het voeren van
beschimmelde tulpenbollen.

Een kort overzicht wordt gegeven van het gebruik van bloembol-
len als veevoeder, de toepassing van bestrijdingsmiddelen in de
bloembollenteelt en de daarmee samenhangende wetgeving.
Diverse toxicologische aspecten, waarmee men bij het voeren
van bloembollen aan rundvee rekening moet houden, worden in
dit artikel nader belicht

Zowel het CDI als het RIVM toonden in een muizenproef een
toxine aan in het extract van de beschimmelde tulpenbollen. Dit
toxine is waarschijnlijk geproduceerd door de in de bloembollen
aanwezige schimmels. De dood van de dieren is zeer waarschijn-
lijk te wijten aan een niet nader geïdentificeerd mycotoxine.

SUMMARY

Five of eight meat cattle died suddenly without showing prior
symptoms of disease. The sudden death occurred in connection
with the feeding of mouldy tulip bulbs.
A short review is given of the use offlower bulbs as cattle feed,
the use of herbicides/fungicides in bulb cultivation, and the
relevant legislation.

Several toxicological aspects that should be taken into conside-
ration when flower bulbs are used as cattle feed are discussed
Both the Central Veterinary Institute and the State Institute for
Public Health and Environmental Hygiene showed in experi-
ments with mice, the presence of a toxin in extracts of the mouldy
tulip bulbs.

This toxin is probably produced by moulds present in the tulip
bulbs. The death of the animals was probably caused by an as yet
unidentified mycotoxin.

INLEIDING

Naar aanleiding van de plotselinge sterfte van vijf dieren in een
koppel, bestaande uit acht dikbilrunderen, werd een onderzoek

Drs. N.H.M.T. Peperkamp, Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Wesl- en
Midden-Nederland, Postbus 87, 2800 AB Gouda.

Prof. cW. E. Gruys, Vakgroep Pathologie, Faculteit Diergeneeskunde, Yalelaan 1, 3508
TD^Ulrecht.

Drs. A. Joosten, drs. H. Peeters, en drs. J. Sybesma destijds co-assistenten bij de
Vakgroep Pathologie, Faculteit Diergeneeskunde Utrecht.

Dr. ir. S.H.W. Notermans, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiene,
Postbus I, 3720 BA Bilthoven.

Dr. J. Haagsma, Centraal Diergeneeskundig Instituut, Postbus 65, 8200 AB Lelyslad.

ingesteld naar de doodsoorzaak. De veehouder gaf te kennen,
dat de sterfte vermoedelijk verband hield met het voederen van
een partij bloembollen.

Van diverse bloembollensoorten is op basis van onbehandelde
bollen empirisch vastgesteld welke voedermethode en hoeveel-
heden gehanteerd dienen te worden, met name in verband met
de van nature voorkomende stoffen in de bloembol,

In de huidige bloembollenteelt wordt op uitgebreide schaal
gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen voor ontsmetting
van bollen en knollen. Deze bestrijdingsmiddelen zijn een
chemisch heterogene groep van verbindingen. Wachttijden voor
het gebruik van bloembollen zijn onbekend.

De toepassing van bestrijdingsmiddelen vormt een risico voor
het gebruik van bloembollen als veevoeder vanwege de kans op
verspreiding van bestrijdingsmiddelen in de voedselketen. Dit
was aanleiding om het \'Landbouwkwaliteitsbesluit voederver-
bod afgebroeide bloembollen\' af te kondigen dat bepaalt dat
afgebroeide bloembollen niet gevoederd mogen worden aan
vee. Voedering van overige typen bloembollen wordt om
dezelfde reden op basis van de Beschikking \'Residuen van
Bestrijdingsmiddelen\' ontraden.

Van het effect van bestrijdingsmiddelen, gebruikt voor bloem-
bollenteelt, op vee is nauwelijks iets bekend.
Histologisch en bacteriologisch onderzoek van orgaanmateriaal
van vier van de vijf dieren, inclusief het onderzoek naar
botulinum-toxine, veriiepen negatief. Het loodgehalte van levers
en nieren lag binnen de normaalwaarden; het kopergehalte van
deze organen was verlaagd.

De mate van beschimmeling van de partij bloembollen deed
vermoeden dat het hier ging om een vergiftiging ten gevolge van
mycotoxinen.

De mogelijkheden om een intoxicatie ten gevolge van mycoto-
xinen vast te stellen zijn gering. Debet hieraan zijn de schaars
voor handen zijnde diagnostische faciliteiten en de beperkte
informatie over toxinenproductie door in voedermiddelen
voorkomende schimmels.

Doel van deze publikatie is kort in te gaan op:

— bloembollen als veevoer,

— het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor ontsmetting van
bollen en knollen,

— de bestaande wetgeving op het gebied van voedering van
bloembollen en

— de casuïstiek van de waargenomen sterfte na voedering van
beschimmelde bollen.

-ocr page 204-

BLOEMBOLLEN ALS VEEVOEDER
In de bollenstreek is het niet ongewoon het overschot aan
bloembollen, al of niet ingekuild, als veevoeder te gebruiken. De
voedingswaarde van de diverse bloembollensoorten is vergelijk-
baar met die van de aardappel; de variatie in voedingswaarde is
met name een gevolg van de verschillen in droge stof-gehalte (6).
De voedingswaarde van de verschillende bloembollen (11) is
weergegeven in tabel 1.

Tabel 1. De voedingswaarde van bloennbollen.

soort bol

d.s.

VEM

vre

tulp

408

1131

48

tulp ingekuild

423

1143

42

hyacinth

288

1135

43

narcis

355

1113

36

crocus

511

1114

53

d.s. = droge stof-gehalte in g per kg produkt
VEM = voedereenheid melk
vre = voedemonn ruw dwit

Van een aantal bloembollen is de bruikbaarheid als veevoeder
bekend. Hierbij gaat men uit van onbehandelde bloembollen.
Narcisbollen dient men voorzichtig te voeren. Deze bollen
bevatten alkaloïden, welke gastro-enteritiden en paralytische
verschijnselen kunnen veroorzaken (6). Na een inkuilperiode
van tenminste zes maanden, waarin deze alkaloïden hun
werkzaamheid kunnen verliezen, kan men beginnen met 1 tot 2
bollen per rund per dag, op te voeren tot maximaal 4 tot 5 kg per
rund per dag (5). In verband met een geval van vergiftiging van
rundvee na opname van narcisloof, wordt het voederen van dit
loof ontraden (11). Ingekuilde hyacinthenbollen kunnen in
hoeveelheden van maximaal 5 tot 8 kg per rund per dag aan
melk- en vleesvee gevoerd worden (5). Vanwege de aanwezig-
heid van looizuur in de hyacinthenbollen wordt aangegeven de
bollen te koken alvorens deze te voederen (11).
Crocusbollen worden meestal vers gevoerd tot ca. 5 kg per rund
per dag (5).

Irisbollen {Homeria spp. en Moraea spp.) zijn ongeschikt als
veevoeder. Niet alleen de bollen, maar ook het loof, de stengel
en de bloem zijn giftig. Verschijnselen als koliek, diarree,
speekselen, oppervlakkige ademhaling, tachypnoe, progressieve
ataxie, parese en sopor kunnen zich voordoen, een en ander
afhankelijk van de opgenomen hoeveelheid materiaal en soort
iris. De dood kan binnen 2 dagen intreden (13).
Bij sectie vindt men plantenresten in de voormagen. Ernstige
abomasitis en ontsteking van het duodenum komen voor; dit
laatste kan obstructie van de galafvoer tot gevolg hebben,
hetgeen een eventuele icterus verklaart. Petechiën in het epicard
en het endocard, veel vocht in het pericard en stuwing van de
meningen kunnen worden aangetroffen als uiting van respiratie-
en circulatiestoornissen (13).

De in de irissen aanwezige toxinen, die bovengenoemde
symptomen kunnen veroorzaken, zijn glycosiden of alkaloïden
met digitalis-achtige werking. Deze cardio-actieve glycosiden of
bufadiënoliden hebben tevens een curare-achtige werking op de
dwarsgestreepte spieren (3,13).

Tulpen behoren tot de familie der Liliaceae, waartoe ook de ui
behoort. Gevallen van uienvergiftiging zijn beschreven (10).
Deze vergiftigingen vinden plaats door ingrijpen van het in de ui
aanwezige toxine n-propyl-disulfide op de integriteit van de
erythrocyten-membraan. Het gevolg is een hemolytische ane-
mie.

In de tulp, met name in de bol, komen ook toxische stoffen voor:
tuliposide A en tuliposide B. Dit zijn esters van glucose met a-
methyleen-B- of a-methyleen
-7-hydroxyboterzuur (1,2). Deze
stoffen bezitten een antimicrobiële activiteit tegen met name
plantenpathogene bodemschimmels, bijv.
Fusarium spp. en
Botrytis spp. (2). Tuliposiden veroorzaken bij langdurige bloot-
stelling aan huidcontactopppervlakten een allergisch eczeem
(1). In de bloembladeren, het blad en de tulpenbol zou een
alkaloïd, het zogenaamde tulipine, aanwezig zijn. Inkuilen
vermindert de giftige werking van dit alkaloïd waarschijnlijk
niet (11).

Er zijn bij vee geen gevallen bekend van vergiftiging na het
voeren van tulpenbollen. Aangegeven wordt ingekuilde tulpen-
bollen te voeren tot maximaal 5 tot 8 kg per dier per dag (5).

GEBRUIK VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN VOOR
ONTSMETTING VAN BOLLEN EN KNOLLEN
Sinds 1972 zijn zware metalen verboden als bestrijdingsmiddel
in de bloembollenteelt (Weggemans W. Plantenziektekundige
Dienst Wageningen: persoonlijke mededeling).
Bestrijdingsmiddelen voor ontsmetting worden in de akker- en
tuinbouw met name aangewend ter voorkoming en bestrijding
van schimmelziekten. Daarbij gaat het in de bloembollensector
voornamelijk om schimmels als
Botrytis spp., Fusarium spp.,
Peniciilium spp. en Phytium spp., welke diverse vormen van \'rot\'
en ziekten als \'vuur\', \'zuur\' en \'kwade grond\' veroorzaken.
Er zijn 24, met naam genoemde, bestrijdingsmiddelen toegela-
ten. Deze fungiciden zijn een chemisch heterogene groep
verbindingen, waaronder stoffen uit de groep van benzimidazo-
len, captan en verwante verbindingen, aniliden, dicarboximi-
den, dithiocarbamaten en niet nader gespecificeerde verbindin-
gen voorkomen.

In de diverse fasen van de bollenteelt worden deze stoffen
toegepast: grondbehandeling, dompelbehandeling van poot-
goed, dompelbehandeling ter conservering van leverbare bollen
en bespuitingen van het gewas tijdens de bloei.
Wachttijden voor het gebruik van bloembollen zijn onbekend.

BESTAANDE WETGEVING OP HET GEBIED VAN
VOEDERING VAN BLOEMBOLLEN
Sinds 1985 is het Landbouwkwaliteitsbesluit voederverbod
afgebroeide bloembollen (Stcrt. 1985, 594) van kracht. Dit
besluit houdt het verbod in om afgebroeide bloembollen te
voederen aan vee. Tevens is het niet toegestaan om deze
bloembollen op een veehouderij-bedrijf voorhanden of in
voorraad te hebben. Afgebroeide bloembollen zijn bloembollen
die in het winterseizoen voor het vervroegd opkweken, ook wel
broeien of trekken genoemd, van tulpen en narcissen zijn
gebruikt.

Het Landbouwkwaliteitsbesluit is uitgevaardigd om te voorko-
men dat residuen van bestrijdingsmiddelen, welke gebruikt
worden bij de geforceerde opkweek van de bloemen en zich
bevinden in de bloembollen, aangetroffen worden in melk en
vlees.

De verbodsbepalingen gelden niet indien de veehouder aanne-
melijk kan maken dat de op zijn bedrijf aanwezige bloembollen
niet voor voedering bestemd zijn of indien hij kan aantonen dat
de bollen vrij zijn van een groot aantal met name genoemde
bestrijdingsmiddelen. Dit laatste is slechts mogelijk met behulp
van kostbare analytische bepalingsmethoden.
Verwacht wordt dat deze regelgeving uitgebreid zal worden met
alle (bij)produkten afkomstig van de bloembollensector.
Ook \'verse bloembollen\' ofwel uitgesorteerde en plantgoedpar-
tijen bevatten zodanige hoeveelheden bestrijdingsmiddelen dat
de kans op residuen hiervan in melk en vlees even groot is als die

-ocr page 205-

van afgebroeide bloembollen. Op basis van de Beschikking
Residuen van Bestrijdingsmiddelen (Stcrt. 1984, 54), welke de
maximale toegestane residugehalten in eet- en drinkwaren
bepaalt, dient de voedering van deze bloembollen dan ook te
worden ontraden.

CASUÏSTIEK

ln het najaar van 1990 bestond de koppel vleesvee van een part-
time veehouder in de kop van Noord-Holland uit een stier, een
koe en zes kalveren. De kalveren waren vijf tot negen maanden
oud. De stier werd op stal gehouden en de overige dieren liepen
buiten.

Tot 1989 bestond het rantsoen uit gras, hooi en stierenbrok,
aangevuld met aardappelen ad libitum. Daarna werden de
aardappelen, afhankelijk van het seizoen, vervangen door
partijen niet-ingekuilde tulpenbollen. De opname van tulpen-
bollen varieerde van vijf tot vijftien kilogram per dier per dag; de
stier werd tulpenbollen ad libitum gevoerd.
Begin oktober 1990 werd een, op het oog niet-afwijkende, partij
tulpenbollen op het bedrijf afgeleverd, \'s Avonds werd de stier
voor het eerst ad libitum van deze partij gevoerd; de overige
dieren kregen te samen in totaal ca. vijfentwintig kilogram. De
volgende ochtend werd de stier dood aangetroffen. Die ochtend
werd wederom van dezelfde partij tulpenbollen gevoerd, \'s
Middags vond de veehouder drie dode kalveren in het land.
Vanaf dat moment verdacht de veehouder de nieuw aange-
voerde partij tulpenbollen van het veroorzaken van de dood van
zijn vee.

Bij het klieven van een aantal tulpenbollen bleken deze in meer
of mindere mate ernstig beschimmeld te zijn. Tevens werden een
aantal irisbollen aangetroffen. De partij bloembollen als geheel
werd beschouwd als zijnde van slechte kwaliteit. Het voeren van
de bloembollen werd hierom gestaakt.
De daaropvolgende dag ging de koe dood. De resterende dieren
waren traag en vertoonden anorexie.
De drie overlevende dieren werden omgeweid en herstelden
binnen een aantal dagen.

De kadavers werden afgevoerd naar een noodslachtplaats en als
categorie-7-slachtdieren gekeurd. De keuringsdierenarts nam
geen afwijkingen waar. Op verdenking van intoxicatie werden
de karkassen en organen afgekeurd (art. 21, KeuringsregulatieO;
hierbij rekening houdende met de waarschijnlijk lange duur van
onderzoek en de termijn waarbinnen verkoop in het klein onder
toezicht (vrijbank) moet plaatsvinden. Ook de kosten van
uitbenen en invriezen werden hierbij in overw^ing genomen.
Hersenen, lever, nier, ileum en pensinhoud van vier dieren
werden in overleg met de Gezondheidsdienst, tezamen met een
portie van de gevoerde bloembollen, ter onderzoek aangeboden.
Een week na aanvang van de problemen werden er van de
overlevende dieren bloedmonsters genomen ter controle van de
leverfunctie en voor onderzoek op botulinum-toxine.
Of de gevoederde bloembollen behandeld waren met bestrij-
dingsmiddelen voor ontsmetting kon niet worden achterhaald.

Gezien de anamnese en het peracute verioop van de aandoening
komt men differentieel-diagnostisch terecht bij een intoxicatie.
In dit geval komen intoxicaties in aanmerking ten gevolge van
de in bloembollen eventueel natuurlijk voorkomende gifstoffen,
mycotoxinen, botulinum-toxine en bestrijdingsmiddelen.

Laboratorium-bevindingen

ln overeenstemming met de bevindingen van de keuringsdieren-
arts werden er geen macroscopische afwijkingen waargenomen
aan de ingezonden organen. In de pens-inhoud werden resten
van bloembollen gevonden.

Histologisch onderzoek van lever, nier en hersenen veriiep
negatief.

Bacteriologisch onderzoek van de darminhoud op salmonellose
veriiep eveneens negatief.

Het loodgehalte van levers en nieren lag binnen de range van
normaalwaarden; het kopergehalte van deze organen was
veriaagd (tabel 2).

Tabel 2. Koper- en loodwaarden in lever en nier van vier gestorven dieren.

Cu ( mg/kg ds )

Pb ( mg/kg ds )

lever

nier

lever

nier

dier 1

102

8,3

4,8

5,2

dier 2

248

14,8

5,2

6,0

dier 3

144

6,0

6,8

18,0

dier 4

112

2,8

5,6

10,0

globale normaal- globale nonnaal-
waarden waarden

250-600 20 0,3-6,6 0,7-6,3

toxische gehalten
>65 >80

In de vier ingezonden levers kon geen botulinum-toxine worden
aangetoond; ook cultureel onderzoek van de levers op de
aanwezigheid van
Clostridium botulinum veriiep negatief. On-
derzoek op het voorkomen van botulinum-toxine in het bloed
van de overievende dieren viel ook negatief uit
Van deze dieren werd ook de activiteit van een aantal enzymen
gemeten om een indruk te verkrijgen omtrent leverbeschadi-
ging. Bij twee van de drie overievende kalveren werd een
geringe verhoging van LDH en AP gemeten (tabel 3).

Tabel 3. Enzym-activiteiten in bloed van drie overlevende kalveren
(gamma glutamyltransferase (GGT). lactaatdehydrogenase (LDH), gluta-
maatdehydrogenase (GLDH) en alkalische fosfatase (AP) in units per liter (U/
L).

GGT

LDH

GLDH

AP

kalf 1 19

2009

12,0

347

kalf 2 19

1650

20,5

181

kalf 3 12

1510

6,2

419

ref. waarde <30

1000/1500

<15,0

<225

U/L

U/L

U/L

U/L

In één van de drie voor botulisme-onderzoek aangeboden
tulpenbollenmonsters werd
Clostridium botulinum type D
geïsoleerd. Direct onderzoek op de aanwezigheid van botuli-
num-toxine in de drie monsters middels de muizenproef
resulteerde in sterfte van muizen onder voor botulinum-toxine
kenmerkende paralytische verschijnselen. De waargenomen
paralyse en sterfte konden echter niet door toevoeging van
antitoxinen (sera met de botulinum-antitoxinen A t/m G)
voorkomen (geneutraliseerd) worden. Dit betekent dat hier
geen sprake kan zijn van een der zeven bekende botulinum-
toxinetypen.

Mycologisch onderzoek van de gevoederde tulpenbollen le-
verde het volgende op. De meest dominant aanwezige schim-
melsoort was
Penicillium hirsutum, waarvan bekend is dat deze
roquefortine
-C en terrestricine produceert (7). Methoden om
deze twee mycotoxinen te detecteren waren echter niet voor-
handen. Een steriel homogenaat van niet-beschimmelde tulpen-
bollen werd beënt met
Penicillium hirsutum en vervolgens
geïncubeerd. Na een, twee en drie weken werd een extract van
deze kweek intraveneus ingespoten bij muizen. Er werden geen
ziektesymptomen waargenomen.

Naast Penicillium hirsutum bleken ook Fusarium species in de

-ocr page 206-

tulpenbollen voor te komen. Fusarium spp. konden echter niet
rein gekweekt worden.

Vervolgens werd een extract (1:4) bereid van de beschimmelde
tulpenbollen en vergeleken met het effect van een extract uit
niet-beschimmelde tulpenbollen in een muizenproef. Intrave-
neuze injectie met extract van de beschimmelde tulpenbollen
veroorzaakte sterfte van muizen onder paralytische verschijnse-
len. Inspuiting van het extract van de niet-beschimmelde
tulpenbollen veroorzaakte daarentegen geen sterfte.
Onderzoek naar het voorkomen van de mycotoxinen ochrato-
xine en citrinine veriiep negatief.

Drie tulpenbollen-monsters werden onderzocht op het voorko-
men van bestrijdingsmiddelen. De dunnelaagchromatografie-
methode werd gebruikt voor het aantonen van choline-esterase-
remmers; de gaschromatografie-methode werd gebruikt voor
het aantonen van gechloreerde koolwaterstoffen. Beide onder-
zoeken verliepen negatief.

DISCUSSIE

Schimmels komen ubiquitair voor. De groei van schimmels
wordt bevorderd door vocht en warmte. De pathogeniteit van
diverse schimmels wordt onder andere bepaald door de werking
van de metabolieten, die zij vormen. Sommige metabolieten zijn
giftig en worden daarom aangeduid als mycotoxinen. Opname
van beschimmelde produkten, waarin mycotoxinen voorko-
men, kan acute of chronische mycotoxicose veroorzaken.
Hierbij speelt een giftige metaboliet de hoofdrol in tegenstelling
tot mycosen, waarbij de schimmel zelf door zijn invasieve groei
in weefsels de gastheer schade berokkent (8).
Er zijn meer dan 400 mycotoxinen bekend, die chemisch
heterogeen zijn en waarvan de pathologische effecten sterk
variëren (4,12).

Vanwege het grote aantal mycotoxinen dat mogelijk is, is de
diagnose mycotoxicose niet eenvoudig te stellen. Men komt tot
de waarschijnlijkheidsdiagnose op basis van de anamnese, de
symptomen en het klinisch verloop. De symptomen en het
klinisch verloop variëren van vage klachten, chronisch of
subklinisch verloop, tot peracuut. Orgaanfunctiestoornissen en
de mineralenbalans controleert men middels klinisch-chemisch
bloedonderzoek; infectieuze oorzaken kan men door serologisch
onderzoek achterhalen. In combinatie met de anamnese en
eventueel postmortaal onderzoek kan men infectieziekten en
overige oorzaken in de differentiële diagnose uitsluiten.
Bij het in ogenschouw nemen van de voeding zou men een
relatie kunnen leggen tussen de kwaliteit van het voer en de
aandoening. Het voer is vaak zichtbaar schimmelig en/of ruikt
muf, waarbij het voorkomen van schimmels niet per se betekent
dat er sprake is van een mycotoxicose.
Bij de verdenking van mycotoxicose dient men een representa-
tief monster van het voer te nemen. Vervolgens dient het
monster onderzocht te worden op het voorkomen van schim-
mels. Na determinatie van de schimmel kan dan gericht
onderzoek plaatsvinden naar de aanwezigheid van bepaalde
bekende mycotoxinen.

De oorzaak van de sterfte van de runderen moet gezocht worden
in de in de tulpenbollen voorkomende schimmels. Overige
laboratorium-onderzoeken verliepen negatief. Het toxische
effect van een enkele verdwaalde irisbol in de partij tulpenbollen
kan waarschijnlijk verwaarloosd worden. Vergiftigingsgevallen
van goed geconserveerde tulpenbollen zijn onbekend. In dit
geval werden echter niet-ingekuilde bollen gevoederd, waar-
door een intoxicatie ten gevolge van tulipine niet geheel uit te
sluiten is.

Het isoleren van Clostridium botulinum type D in een van de
onderzochte tulpenbollen-monsters is van geringe diagnostische
waarde, aangezien deze bacterie vrij algemeen in grondmonsters
kan voorkomen; bovendien werd er in orgaanmateriaal geen
Clostridium botulinum of botulinum-toxine aangetoond. Tevens
was het onderzoek naar het voorkomen van botulinum-toxine
in het bloed van de overlevende dieren negatief. Dit onderzoek
werd echter pas enige tijd na het ontstaan van de problemen
uitgevoerd. Botulinum-toxine is slechts korte tijd in het bloed
aantoonbaar (9).

De mate van beschimmeling van de bloembollen was zodanig
dat hoge residuwaarden van bestrijdingsmiddelen onwaar-
schijnlijk zijn. Bovendien verliep het onderzoek hiernaar nega-
tief.

Opvallend is het, zowel in het CDI als in het RIVM aange-
toonde, neurotoxine in een extract van de beschimmelde
tulpenbollen. Dit neurotoxine blijkt bij diagnostisch onderzoek
in de muizentest verwarring te kunnen geven met botulinum-
toxinen.

Door het ontbreken van voldoende gespecialiseerde diagnosti-
sche faciliteiten in Nederland op het gebied van mycotoxinen is
het niet mogelijk gebleken het aangetoonde neurotoxine te
identificeren. Dit betekent dat de uiteindelijke diagnose bij de
onderhavige sterfte na het voederen van de tulpenbollen een per
exclusionem gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose mycotoxi-
cose wordt.

DANKBETUIGING
Dr. G.H.M. Counotte heeft het manuscript kritisch doorgenomen, waarvoor
onze dank.

LITERATUUR

1. Frohne D. A colour atlas of poisonous plants, 1984: 149-51.

2. Habermehl G. Mitteleuropäische Giftpflanze und ihre Wirkstoffen. 1985:5.

3. Kellerman TS, Coetzer JAW, Naudé TW. Plantpoisonings and mycotoxico-
sis of livestock in Southern Africa. Oxford University Press, Capetown SA,
1988: 83-91.

4. Kiessling KH, Pettersson H, Sandholm K, Olsen M. Metabolism of
aflatoxin, ochratoxin, zearalenone and three trichothecenes by intact rumen
fluid, rumen protozoa and rumen bacteria. Appl Environm Microbiol 1984;
47: 1070-3.

5. Klooster AT van\'t. Berg R. van der. Standaarddictaat Grondslagen van de
diervoeding, vakgroep 2^techniek, Faculteit Diergeneeskunde Utrecht,
1984.

6. Nieuwland CH. Over het gebruik van bloembollen als veevoeder. Tijdschr
Diergeneeskd 1941; 359-68.

7. Pitt JI. The genus Penicülium and its teleomorphic states Eupenicitlium and
Talammyces. Academic Press, London 1979: 347-51.

8. Schuh M, Baumgartner W. Mikrobiologisch und Mykotoxikologisch
kontaminierte Futtermittel als Krankheitsursache bei Rindern. Wiener
Tierärztl Monatsschr 1988; 9: 329-32.

9. Smith LD. The occurence of Clostridium botulinum. In: Botulism. The
organism, its toxins, the disease. Charies C. Thomas, publisher, Springfield,
Illinois, 1977: 194-214.

10. Verhoeff J, Hajer R, Ingh van den TSGAM. Onion poisoning of young
cattle. Vet Ree 1985; 117; 497-8.

11. Vries A. de Groente- en fruitafvallen als veevoer; inventarisatie IVVO,
Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek, 1982.

12. Vries H. de Wensing Th, Schotman AJH. Mycotoxinen een probleem ?
Diergeneeskundig Memorandum 1986: 2.

13. Watt JM, Breyer-Brandwijk MG. The medicinal and poisonous plants of
Southern and Eastern Africa. 2nd ed. 1962: 504-13.

Aanvaard op 30 december 1991

-ocr page 207-

SAMENVATTING
De dierlijke produktie in ons land kan niet zonder een adequate
gezondheidszorg van hoog niveau. De moderne intensieve
veehouderij met zijn hoge bezettingsgraad vraagt een aanzien-
lijke input van kennis, vaccins en geneesmiddelen. De consu-
ment verwacht gezonde en vooral veilige produkteru Tussen deze
beide doelen kan op zijn minst een ogenschijnlijke tegenstelling
bestaan. De kosten van de dierenarts, het noodzakelijke
medicijngebruik, toezicht en controle van AID en RW. vormen
bovendien bestanddelen van een niet onaanzienlijk prijskaartje.
Mede uit oogpunt van integrale kwaliteitszorg is het de vraag
welke veranderingen mogelijk zijn om een meer doeltreffende
gezondheidszorg te realiseren
Doelstellingen voor de komende jaren zijn:

- een vermindering van de structurele afhankelijkheid van
geneesmiddelen en additieven;

- het substantieel doen afnemen van de toepassing van de
hoeveelheden werkzame stoffen;

- het verhogen van het vertrouwen van de consument in het
dierlijke produkl

SUMMARY

An adequate, high-quality animal health service is indispensable
to animal production in the Netherlands. Modem intensive
animal husbandry, with its high density of animals, needs a
considerable input of knowledge, vaccines and drugs.
The consumer expects healthy and especially safe products.
These two goals are in seeming contradiction. Moreover,
veterinary help, the necessary use of drugs, the supervision and
control of AID (Agricultural Inspection Services) and RW
(Inspection Service for Meat and Meat Products) add to the
already substantial costs of modem animal husbandry.
From the point of view of integral quality control, the question is
what changes are necessary to achieve a more effective health
service.

Goals for the future include:

- reducing the structural dependence on drugs and additives;

- substantially reducing the number of active substances used;

- increasing consumer confidence in animal products.

INLEIDING

Sedert het uitbrengen van de Structuur Nota landbouw spreekt
men van de noodzaak een veilige en duurzame veehouderij te
realiseren (2). Het mestbesluit stelt de veehouderij voor scherpe

1 Voordracht gehouden op 11 oktober 1991, Ier gelegenheid van het Jaarcongres 1991,
tevens 138e Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde te Berg en Dal. Congreslhema: Dier(en)arts.....uit balans?

2 Prof. dr. ir. W. de Wit, directeur RIKILT-DUD en COVP-DIjO \'Spelderholf, hoogleraar
Integrale Kwaliteitszorg vakgroep Veefokkerij, Landbouwuniversileil Wageningen.

Jaarcongres 1991

doelstellingen. De Gezondheids- en Welzijnswet heeft het kader
geschapen waarbinnen een aantal maatregelen zijn opgenomen
en nog zullen worden opgenomen, welke een aanzienlijke
aanpassing van van de veehouderij zullen vragen. Het is een
illusie te menen dat de doelstellingen voortkomend uit het
structuur-, milieu-, welzijns- en kwaliteitsbeleid behaald kunnen
worden door middel van marginale bijstellingen. Daarom zijn
ingrijpende aanpassingen in de veehouderij nodig,
Produkten van dieriijke oorsprong worden door de consument
in binnen- én buitenland thans nog hoog gewaardeerd. Wanneer
de afzet van deze produkten zonder verstoring moet blijven
verlopen, dan zullen boeren, zoötechnici en dierenartsen in een
gezamenlijke inspanning onder meer de veiligheid van produk-
ten alsmede de duurzaamheid van de veeteelt moeten bevorde-
ren, Onder veiligheid wordt verstaan: de garantie dat, in
consumentenprodukten, stoffen en micro-organismen met een
schadelijk effect afwezig zijn. Onder duurzaamheid wordt
begrepen dat ook op langere termijn het gebruik van grondstof-
fen en het milieu zodanig is dat in de toekomst een levenskrach-
tige veehouderij mogelijk blijft. In het kader van de duurzame
landbouw zal uiteraard ook het aspect \'welzijn van dieren\' in die
zin aandacht moeten krijgen dat aan de behoeften die het dier
aan zijn of haar omgeving stelt zoveel mogelijk tegemoet wordt
gekomen.

De uitdaging waarvoor de veehouderij zich gesteld ziet, is groot.
Het realiseren van de pnoemde doelstelling is waarschijnlijk
alleen mogelijk door uit te gaan van de principes van integrale
kwaliteitszorg, welke ten grondslag.liggen aan de programma\'s
Integrale Ketenbewaking in de veehouderij.
In het hierna volgende worden enkele aspecten van de integrale
kwaliteitszorg verduidelijkt in relatie tot de hedendaagse vee-
houderij, waarbij de pluimveehouderij als sprekend voorbeeld
dient.

INTEGRALE KWALITEITSZORG
De markt verwacht kwaliteit. De kwaliteit moet daarom in de
complexe dieriijke produktieketen beheerst worden. Het van de
markt weren van minderwaardige produkten kan, tegen hoge
kosten, gebeuren door intensieve controle. Deze hoge keurings-
kosten kunnen mogelijk veriaagd worden wanneer meer infor-
matie uit de voorgaande schakels beschikbaar is en afwijkende
produkten voorkomen worden.

Om deze reden zijn binnen de sectoren vleeskalveren, varkens
en pluimvee IKB-projecten gestart. Deze projecten kunnen
beschouwd worden als onderdelen van integrale kwaliteitszorg.
Enkele begrippen uit de integrale kwaliteitszorg verdienen voor
een goed begrip nadere beschouwing.
Voor kwaliteit worden verschillende definities gehanteerd; dat is
niet nodig. De NEN-ISO-norm 8402 (7) is duidelijk; kwaliteit is
\'het geheel van eigenschappen en kenmerken van een produkt of

Wikken en wegen

Weighing the pros and cdns
W.
de Wits

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:169-72

-ocr page 208-

dienst dat van belang is voor het voldoen aan vastgestelde of
vanzelfsprekende behoeften.\' Het geheel van eigenschappen zal
wèl nauwkeurig omschreven moeten worden om deze definitie
operationeel te maken voor dierlijke produkten. Vanuit het
standpunt van de consument bezien lijken een achttal attributen
van belang.
Het betreft:

— geen gevaar voor de gezondheid;

— afwezigheid van bederf;

— juiste samenstelling;

— goede verpakking en informatie;

— onschadelijk op lange termijn;

— goed voor de gezondheid;

— goed van kleur, smaak, uiterlijk;

— produkten niet strijdig met normen ten aanzien van welzijn
van dieren en milieu.

Het belang van een aantal van deze attributen wordt onder-
streept door de uitkomsten van recent in Duitsland (onze
grootste klant) uitgevoerd marktonderzoek. De Duitse consu-
ment vertrouwt het Nederiandse produkt niet op het punt van
veiligheid en vindt bovendien dat de dieriijke produktie met veel
milieuverontreiniging gepaard gaat.

Uit recent RIKILT-onderzoek blijkt dat de consument het
belangrijk vindt dat voedsel goed geproduceerd en behandeld
wordt. Onder \'goed\' wordt verstaan milieuvriendelijk, niet ten
koste van het welzijn van dieren en met weinig chemische
hulpmiddelen. Op grond van deze consumentenopstelling is er
alle reden na te gaan waar en op welke wijze wij nog
mogelijkheden tot verbeteren zien.

Aan de realisatie van de gewenste kwaliteit wordt op drie
niveaus inhoud gegeven: het produktie-bedrijf zelf, de collec-
tieve bedrijfsorganisaties (produktschappen) en de overheid.
Men produceert, inspecteert, keurt, regelt en geeft wet. De
producent zelf is uiteraard als eerste verantwoordelijk voor de
geleverde kwaliteit.

WETENSCHAP

Naarmate de kwaliteitszorg bij de primaire producent meer de
graad van hoge volmaaktheid nadert kunnen de andere partners
terugtreden. Kostenbesparingen zijn dan niet ondenkbaar.
Dierlijke produkten worden voortgebracht door samenwerking
in ketens van gespecialiseerde bedrijven met tal van toeleveran-
ciers. (fig. 1).

Terugkoppeling

Afnemer Processor Leverancier

Materiaal -

Fokkerij

Vermeer-

Produktie/

Verwer-

Distributie

Winkel

Consu- 1

dering

Mesterij

king

ment |

hulpslotlen .

Figuur 1. De dierlijke produktieketen.

Om behulpzaam te zijn bij de beheersing van de kwaliteit tussen
deze schakels, is in de kwaliteitstheorie het begrip processorteam
ontwikkeld. Processorteams (fig. 2) kunnen op verschillende
niveaus onderscheiden worden: tussen bedrijven en binnen
bedrijven. De essentie is dat een processor a) in zijn rol van
afnemer, volmaakt duidelijk is over de eisen die hij stelt aan zijn
grondstof en exact weet, als processor, wat er van hem verwacht
wordt, en zich b) in zijn leveranciersrol goed bewust is van de
eisen welke aan zijn produkt worden gesteld. Het feit dat in de
IKB-projecten veel contractueel moet worden vastgelegd wordt
hiermee duidelijk.

Afnemer Processor Leverancier

PROCESSOR TEAM

Figuur 2 Processorteam.

Volgens de theorie (4) werkt kwaliteitszorg kostenbesparend.
Kwaliteitskosten worden onderverdeeld in :

— foutenkosten;

— beoordelings- of inspectiekosten;

— preventiekosten.

Crosby (3) stelt dat bij afwezigheid van adequate kwaliteitszorg-
systemen de kwaliteitskosten op kunnen lopen tot 20% van de
omzet. Indien een goed kwaliteitszorgsysteem beschikbaar is
dan kunnen deze kosten dalen tot 2,5%. Bij de invoer van
kwaliteitszorgsystemen vindt een verschuiving plaats van fou-
tenkosten naar preventiekosten.

Of deze orde van grootte ook geldt voor de veehouderij is
overigens nog niet bekend.

Foutenkosten in de veehouderij betreffen onder meer:

— de uitval van dieren;

— afkeuringen;

— reclamaties;

— de rekening van de dierenarts bij curatieve ingrepen;

— curatief gebruik geneesmiddelen.
Inspectiekosten zijn onder andere:

— inspecties op bedrijven;

— de RVV-keuringen;

— de AID-controle.
Preventiekosten zijn onder andere:

— de rekening van de dierenarts bij bedrijfsbegeleiding;

— vaccinaties;

— kennisverwerking;

— preventief onderhoud;

— voorlichting;

— preventief gebruik geneesmiddelen.

KWALITEIT VAN DIERLIJKE PRODUKTEN
De consument heeft een gezond wantrouwen tegen het gebruik
van hulpstoffen in de voedselproduktie. De eerder genoemde
kwaliteitsaspecten, veiligheid en onschadelijkheid, hebben dan
ook een directe relatie met de afwezigheid van onder andere
residuen van geneesmiddelen en ongewenste veevoederadditie-
ven, de afwezigheid van milieucontaminanten in de produkten
en de afwezigheid van (pathogene) micro-organismen. Deze
consumenteneisen staan deels diametraal op de noodzaak om in
de moderne veehouderij terwille van gezondheid van het dier en
produktiviteit een niet weg te cijferen hoeveelheid vaccins,
veevoederadditieven en pharmaceutica aan te wenden.
Nut en noodzaak van deze toepassing van diergeneesmiddelen
staan buiten kijf. Gezien de potentiële risico\'s van ziekte-
uitbraken, is het gebruik van eerder genoemde middelen onder
de huidige huisvestingsomstandigheden zelfs onvermijdelijk.
Naast eerdergenoemde risico\'s verdienen een drietal andere
aspecten aandacht. Middels uitscheiding van residuen van
geneesmiddelen en groeibevorderaars in de mest, is er het risico
van milieuvervuiling en de verstoring van biologische processen
(5, 6). Reijnders (8) wijst, met vele anderen op de risico\'s van
resistentie-ontwikkeling bij een ongecontroleerd en veelvuldig
gebruik van antibiotica. Bij de produktie van veevoeder
tenslotte ligt het gevaar van versleping op de loer. Als gevolg
hiervan hebben met name nicarbazin,
Sulfonamiden en clopidol
in het verleden tot exportproblemen geleid.
Diergeneesmiddelen worden uit verschillende oogmerken toe-
gediend: op voorschrift van de dierenarts, als additief in
veevoeder conform de eisen vastgelegd in de EEG-richtlijn 70/
524, en soms, illegaal, in het wilde weg. Het is mogelijk, op basis
van beschikbare literatuurgegevens (1, 5), een schatting te
maken van de legaal toegepaste hoeveelheden naar aard en
toepassingsgebied. Een orde van groote kan als volgt worden

-ocr page 209-

berekend: 1500 dierenartsen, werkzaam in de veehouderijsec-
tor, brengen ieder de Nederlandse boer circa ƒ 200.000,- op
jaarbasis in rekening voor de levering van medicijnen, dit is een
totaal van ƒ 300 miljoen op attest; middelen van directe
toepassing en toepassing in de vorm van gemedicineerd voeder/
water. Voorts wordt geschat dat de inkoopwaarde voor het
mengvoederbedrijfsleven van additieven (antibiotica, coccidi-
ostatica, groeibevorderaars, vitaminen en smaak- kleurstoffen)
een bedrag van 700 miljoen beloopt. Circa 50% hiervan betreft
zogenaamde ADK-stoffen, antibiotica, coccidiostatica en groei-
bevorderende stoffen. Dit betekent dat voor een bedrag van 650
miljoen gulden jaariijks aan diergeneesmiddelen toegepast
wordt in de Nederiandse veehouderij. De toepassing van deze
stoffen is terecht aan een streng regiem onderworpen. Toelating,
toxicologische evaluatie en bewaking van de toepassing krijgen
veel aandacht. Desondanks is een kritische beschouwing op zijn
tijd nuttig.

HET SUCCES VAN DE GEZONDHEIDSZORG
Velen brengen hun vakkennis in om onze veestapel gezond te
houden en goed consumeerbare produkten op de markt te
brengen. De kundigheid van de Nederiandse boer is van hoog
niveau. Daarnaast zijn de eerste en tweede lijns gezondheidszorg
goed georganiseerd. De toeleverende industrie is over het
algemeen creatief en voor haar taak berekend. Het onderzoek
aan de veterinaire faculteit. Landbouwuniversiteit en bij de
Dienst Landbouwkundig Onderzoek is toonaangevend in de
wereld.

De landbouwvoorlichting zowel van overheid als bedrijfsleven
is van hoog niveau en de keuringsdiensten in Nederiand zijn
goed georganiseerd. Al deze inspanning werkt mee aan het
realiseren van een opbrengst waarde van de veehouderij van 21
miljard gulden (tabel 1).

Tabel 1 Opbrengstwaarde Veehouderij 1988/1989 (LEI, 1989) x min fl.

Melkveehouderij

9100

Vleesvee

2620

Kalveren

1680

Varkens

5700

Legplulmvee

1180

Slachtkuikens

1130

Deze voor de Nederiandse economie belangrijke opbrengst-
waarde wordt niet in de laatste plaats gerealiseerd door een
voortdurende stijging van de produktiviteit in de verschillende
sectoren. Tabel 2 geeft hiervan voor de slachtkuikenproduktie
een overzicht.

Tabel 2.Technische kengetallen slachtkuikens 1986-1990.

Aflevergewichl
(gram)

Lengte produk-
tie periode
(dagen)

Voerconversie

1986

1660

44

1.96

1987

1685

44

1 94

1988

1785

44

1.92

1989

1765

44

1.90

1 1990

1825

44

1

De keerzijde van de medaille is dat de kosten voor de
gezondheidszorg in de slachtkuikenhouderij, zoals geadmini-
streerd in de LEI-boekhouding, gestegen zijn in deze periode van
24 naar 32 cent per 1000 kg afgeleverd gewicht. Ter vergelij-
king: deze stijging was over de periode 1970-1984 4 cent in het
zuiden en O cent in het noorden en oosten van het land.

Het uitvalspercentage in de slachtkuikenhouderij, aldus het LEI,
stijgt jaariijks en bedraagt thans circa 6%. Voor een gemiddelde
slachtkuikenhouder met 50.000 kuikenplaatsen, een schadepost
van circa ƒ 30.000,- aan gederfde opbrengsten. Het uitvalsper-
centage van slachtkuikens moet verhoogd worden met het
percentage dood aangevoerd op de slachterij (0,31%), en het
percentage afgekeurde dieren (0,59%) om de totale schade aan
uitgevallen dieren te becijferen. De uitval bij het mesten van
kalkoenen bedraagt 10%. Het uitvalspercentage in de leghen-
nenhouderij bedraagt 1% per maand, dat is 12% op jaarbasis!
In de andere takken van veehouderij zijn ongetwijfeld soortge-
lijke cijfers te verzamelen. Wanneer men zich bovendien
realiseert dat de produktieve periode van een melkkoe thans
gedaald is tot 2,5 jaar kan de vraag gesteld worden of er nog
sprake is van een zuinig en verantwoord omgaan met dieren.
Uitval in de veehouderij is overigens bepaald niet uitsluitend te
wijten aan infectieziekten. Een belangrijk en stijgend aandeel
moet toegeschreven worden aan het bereiken van de fysiologi-
sche grenzen van de groei. Ascites, flipovers en Sudden Death
Syndrome zijn hiervan voorbeelden (9).

Uit de hoge uitvalpercentages zou afgeleid kunnen worden dat
het succes van de inspanningen van de gezondheidszorg
betrekkelijk is. De resultaten van de bestrijding van infectieziek-
ten maken het beeld niet bemoedigender. De vraag is slechts
wanneer het aanpassingsvermogen van bacterie en parasiet het
definitief wint van de creativiteit van onderzoekers die nieuwe
werkzame middelen t^en inmiddels volkomen resistent gewor-
den organismen moeten ontwikkelen. Het is om bovenge-
noemde redenen noodzakelijk dat zoötechnici en dierenartsen
gezamenlijk de preventieve gezondheidszorg voor onze land-
bouwhuisdieren ter hand nemen. Een eerste vereiste daartoe is,
veel systematischer dan tot nu toe, de werkelijke oorzaken van
gebreken, ziekte en uitval te rubriceren. Ten tweede is het nodig
dat dusdanige houderijsystemen worden ontwikkeld dat het dier
op basis van zijn natuurlijke weerstand het systeem kan
overieven.

DE KOSTEN VAN KWALITEIT
De opbrengstwaarde van de veehouderij bedraagt 21 miljard
gulden. Crosby (3) en anderen stellen dat de kosten van een
goede kwaliteitszorg circa 2,5 tot 6% van de omzet mogen
bedragen. Voor de dieriijke produktie zou dit derhalve een
bedrag van 0,5-1,8 miljard zijn.

Op grond van eerder genoemde getallen en met als bron de
Rijksbegroting 1990 kan tabel 3 opgesteld worden. Uit deze
tabel blijkt dat bijna 1,2 miljard gulden (5,7%) zonder meer tot
de kwaliteitskosten gerekend kan worden. Hierbij zijn echter
niet begrepen de kosten van de specifieke dierziektebestrijdings-
programma\'s Salmonella en abortusblauw, de schade als gevolg
van verminderde afzet door \'ongelukken\', de kwaliteitsbegelei-
ding van Landbouwvooriichting en Produktschappen, de kwali-
teitsbewaking in de mengvoederindustrie en de kwaliteitsbewa-
king door de slachterijen en de distributie. Het lijkt daarom niet
onaannemelijk dat de totale kwaliteitskosten in de veehouderij
het dubbele tot drievoudige bedragen.

-ocr page 210-

Tabel 3. Kosten kwaliteitszorg veehouderii x min.

Additieven in veevoeder (ADK)
Aankoop diergeneesmiddelen
Vergoedingen eerste lijn gezondheidszorg
RVV

Tweede lijns gezondheidszorg
Kwaliteitskeuringen (Bacon, NEB, etc.)
Classificatieregelingen
AID

Vaccinaties (bijdrage overheid)
Registratie diergeneesmiddelen
Gemedicineerd voer

Afgerond

350
300
240
135
85
50
7
4
4

3,5
2

1180 miljoen

3. Crosby PhB, Quality is Pree, New York, McGraw-HiU, Juc, 1984:310 pp.

4. Goedemondt AA. Bedrijfeeconomische aspecten van de Kwaliteitszorg. In:
Kwaliteitskunde, Beleid en Organisatie, Kluwer, Deventer, 1989: 202 pp.

5. Gooi S van. Diergeneesmiddelen, wie wordt er eigenlijk beter van?
Stichting, Natuur en Milieu, 1990.

6. LAC Landbouwadviescommissie Milieukritische Stoffen, Milieurisico\'s
van Diergeneesmiddelen, nr. 86.4, 1986.

7. NEN-ISO 8402. Kwaliteit. Termen en definities, Nederlands Normalisatie-
instituut, Delft, 1989.

8. Reijnders. Geneesmiddelen in Nederiand, 1 Ie dr. Van Gennep, Amster-
1989: 624 pp.

9. Scheele CW, Wit W de, Frankenhuis MT, Vereijken PGF Ascites in
Broilers I. Experimental factois evoking symptoms related to ascites.
Poultry Science 1991; 70 (5): 1069-83.

WIKKEN EN WEGEN
De Nederlandse veehouderij levert een formidabele prestatie
door in het algemeen goede produkten tegen redelijke prijzen
aan te leveren. Ondanks alle inzet van vakkennis nemen
gebreken toe, blijven infectieuze ziekten een groot probleem en
legt de weerstand van het dier het keer op keer af tegen aanvallen
van buiten en daardoor stijgen de uitvalpercentages.
De consument maakt allengs duidelijker dat de produkten niet
alleen qua samenstelling aan de strengste normen dienen te
voldoen, maar dat bovendien welzijn van dieren en bescherming
van milieu veel aandacht moeten hebben.
Het wikken en wegen in de gezondheidszorg, dat wil zeggen: de
afweging van het economisch belang voor de boer, het belang
van het dier en de kwaliteit van het produkt dreigt allengs te
worden: slikken of stikken. Het dier zal moeten \'slikken\' om de
meet, de poort van het slachthuis, te halen ten einde het \'stikken\'
van de boer te voorkomen.

De huidige veehouderij zal enkele ernstige knelpunten op
moeten lossen. Het begrip \'veilige, duurzame en schone land-
bouw\', zoals genoemd in de Structuur Nota Landbouw, is niet
met enig bijbuigen te realiseren. Om a) in de toekomst te
voldoen aan de doelstelling van de Structuur Nota èn b) beter te
voldoen aan de eisen van de toekomstige EEG-afnemer moet
een nieuwe generatie veehouderij ontwikkeld worden. Een in de
produktieketen volledig geïntegreerd kwaliteits-, milieu- en
welzijnsbeleid is hiertoe noodzakelijk. Maximale hygiëne op
basis van goede stalontwerpen, gekoppeld aan goed vakman-
schap, moet leiden tot het minimaliseren van medicijngebruik,
additieventoepassingen en uitval. Nieuwe stalontwerpen en
managementtechnieken moeten oplossingen leveren voor de
milieu- en weizijnsvragen. Bij dit laatste geldt tevens, dat het van
het grootste belang is te zoeken naar mogelijkheden om de
verwachtingswereld van de consument dichter bij de feitelijke
wereld van de veehouderij te brengen.
De taak welke op deze wijze wordt gesteld is groot. De
weerstand vanuit de veehouderijsector zal begrijpelijkerwijs niet
gering zijn. Het dilemma waarin de veehouderij zich thans
bevindt is een \'prisoner\'s dilemma\', waarbij de keuze tussen
korte termijn winst en lange termijn overleving centraal staat.
Gevoed door goede onderzoeksresultaten zal een beleid moeten
worden ontwikkeld welke gericht is op een vermindering van de
structurele afhankelijkheid van geneesmiddelen en additieven
en een feitelijke afname van de toepassing van de hoeveelheid
werkzame stoffen. Eerst wanneer een dergelijk beleid enig
succes heeft mag erop gerekend worden dat het vertrouwen van
de consument in het dierlijk produkt niet verder afneemt, ja,
zelfs toe zal nemen.

LITERATUUR

1. Aerts MML. Residues of veterinary drugs in edible pnxlucts. Proefschrift
vu Amsterdam, 1990; 287 pp.

2. Anonymus. Structuur Nota Landbouw, Tweede Kamer 21148, nrs. 2-3,
SDU uitgeverij \'s-Gravenhage.

Boekbespreking

MANUAL FÜR THE PRODUCTIÜN OF ANTHRAX
AND BLACKLEG VACCINES

R. R Misra

CFAO Animal Production and Health Paper no. 87(123 blz.)
1991 ISBN 92-5-102920-2).

Deze uitgave van de FAO bevat een uitgebreide beschrijving
van de produktie van vaccins tegen miltvuur en houtvuur. Er is
bewust voor gekozen deze twee vaccins in één handboek te
verenigen omdat tussen beide ziekten belangrijke overeenkom-
sten bestaan. Zo worden beide veroorzaakt door sporevor-
mende bacteriën waarbij de zeer resistente sporen jarenlang
kunnen overleven in het milieu. Met name de bodem is
zodoende een natuurlijk reservoir voor beide infectieziekten.
Een andere overeenkomst is dat veel diersoorten voor deze twee
infecties gevoelig zijn.

Ook het produktieproces en het kwaliteitsonderzoek van beide
vaccins vertonen veel overeenkomst. Een groot verschil is echter
dat het miltvuurvaccin een levend vaccin is waarbij voor de
produktie gebruik gemaakt wordt van sporen van een ver-
zwakte stam van
Bacillus anthracis (de bekende 34F2-stam
geïsoleerd in Zuid-Afrika door onderzoeker Sterne) terwijl het
boutvuurvaccin een geïnactiveerd vaccin is dat bereid is van een
virulente cultuur van
Clostridium chauvoeL
De verschillende fasen van het produktieproces -vanaf het
zaaimateriaal tot en met de kwaliteitscontroles en het afvalpro-
ces- worden zeer duidelijk en tot in detail behandeld. De
beschrijving wordt eerst nog voorafgegaan door algemene
instructies betreffende de inrichting van de produktielaboratoria
en wordt besloten met bijlagen waarin de samenstelling van de
media, bijzonderheden over het vriesdrogen en administratieve
zaken van het produktieprotocol zijn vastgel^d.
Voor meer inhoudelijke gegevens kan worden verwezen naar de
inhoud van deze uitgave. Het handboek van de FAO is primair
bedoeld om te helpen bij de vaccinproduktie in ontwikkelings-
landen. In deze landen zijn miltvuur en houtvuur vaak nog
infectieziekten die veel economische schade veroorzaken. An-
thrax is bovendien ook een bedreiging voor de volksgezondheid.
Door een gerichte vaccinatie zijn beide ziekten uitstekend te
bestrijden. Daarnaast zullen ook hygiënische maatregelen nodig
zijn, zoals de destructie van gestorven dieren.
Voor de produktielaboratoria in meer ontwikkelde landen kan
dit handboek eveneens nog waardevolle gegevens bevatten,
waarbij het gehele produktieproces nog eens kritisch kan
worden geëvalueerd met behulp van de gegevens van dit
boekwerk. De overzichtelijke indeling maakt het handboek

J. Haagsma.

daarvoor zeer toegankelijk.

-ocr page 211-

Overige artikelen

De bepaling van de activiteit aan

creatinefosfokinase (CPK) in het bloed van
paard en herkauwer met behulp van de

Reflotron®

Estimation of the serum activity of creatine Phosphokinase icpk) in the blood of horses and ruminants using

the reflotron® system

Th. Wensingi

Tijdschr Diergeneenskd 1992:117:173-5

SAMENVATTING
Onderzocht is in hoeverre de CPK-bepaling op de Reflotron®
bruikbaar is voor rund en paard Hierbij is gelet op de
gevoeligheid en de herhaalbaarheid. Vastgesteld is dat deze test
betrouwbaar is en dat de resultaten verkregen met Reflotron®
een goede correlatie hebben met die welke met conventionele
technieken zijn verkregen.

SUMMARY

The usability, repeatability and accuracy of the Reflotron® CPK
test were tested for horses and ruminants. This CPK test was
found tot produce reliable results and the relationship between
the results obtained with this system was found to correlate well
with conventional analytical systems.

INLEIDING

De bruikbaarheid van de droge chemie in de klinische chemie
van gezelschapsdieren maar ook van nutsdieren en het paard, is
duidelijk aangetoond (4). Vastgesteld is dat de \'droge chemie\' de
mogelijkheid biedt om de meest voorkomende klinisch chemi-
sche bepalingen snel uit te voeren met voldoende betrouwbaar-
heid. Het Reflotronsysteem blijkt voor het toepassen van deze
\'droge chemie-technieken\' ten behoeve van het gebruik in de
diergeneeskunde zeer goed te voldoen. (1, 2, 3, 4, 5, 8).
Het aantal parameters dat met behulp van het Reflotronsysteem
kan worden bepaald is onlangs uitgebreid. Naast het hemoglo-
bine, glucose, ureum, totaal bilirubine, cholesterol, AST (GOT),
ALT (GPT) en gamma-GT kan nu ook de activiteit aan creatine
fosfaatkinase (CPK of CK) worden bepaald.
Ons onderzoek had tot doel na te gaan of de Reflotron-CPK-test
geschikt is voor het gebruik bij het paard en de herkauwer, of de
resultaten reproduceerbaar zijn en in hoeverre de met het
Reflotronsysteem verkregen waarden overeenkomen met de
resultaten die met behulp van \'natte chemie\' (conventionele
analyse-technieken) zijn verkregen.

1 Dr. Th. Wensing, vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren,
Yalelaan 16, 3584 CM Utrecht.

2 Thromboliquine.

3 Reflotron®, Boehringer Mannheim.

< Synchron CX5 Clinical System Beekman.
5 Bio Mérieux Charbonières t-es Bains Frankrijk/Vitek; Api, Benelux.

MATERIAAL EN METHODEN
In alle monsters werd de CPK-activiteit bepaald in plasma. Het
bloed werd afgenomen vanuit de V. jugularis. Als antistollings-
middel werd heparine^ gebruikt. De bloedmonsters werden
direct na afname overgebracht naar het laboratorium waar na
15 minuten centrifugeren bij 1500 g het plasma werd verzameld.
De CPK-bepaling met behulp van het Reflotronsysteem^ en met
behulp van de CX5 gebeurde op dezelfde dag.
De CPK-bepaling op de 0X5" is een kinetische bepaling
waarvoor gebruik wordt gemaakt van bio Merieux\' testkits
(Duits optimale methode, 30° C). Bij de CPK-bepaling met
behulp van het Reflotronsysteem wordt de CPK-activiteit
gemeten aan de hand van een kleurreactie.

De toepasbaarheid bij paard en herkauwer:
Van 2 paarden, 2 runderen en 2 geiten werden twee bloedmon-
sters afgenomen. In het ene bloedmonster werd de activiteit aan
CPK gemeten met behulp van de CX5, in het andere werd de
CPK-activiteit gemeten met behulp van het Reflotronsysteem.
Alle bepalingen werden in drievoud uitgevoerd.
De herhaalbaarheid van de CPK-bepaling met het Reflotron-
systeem:

Voor de bepaling van de herhaalbaarheid werd in het bloed van
2 paarden de CPK-activiteit in twaalfvoud gemeten met behulp
van het Reflotronsysteem.

De vergelijking van met het Reflotronsysteem verkregen waar-
den met die welke met behulp van de \'natte chemie\' zijn
verkregen:

Voor onderzoek naar de vergelijkbaarheid werd bloed afgeno-
men van 12 paarden die als patiënt waren aangeboden aan de
Kliniek voor Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdie-
ren. In deze bloedmonsters werd de CPK-activiteit bepaald met
behulp van het Reflotronsysteem en met behulp van de CX5.
Om na te gaan of en in hoeverre er verschillen bestonden in de
CPK-activiteit als deze activiteit werd bepaald in bloed of in
plasma, werd in 7 bloedmonsters van paarden, zowel in vol
bloed als in plasma, de CPK-activiteit bepaald met behulp van
het Reflotronsysteem.

Tenslotte werd de CPK-activiteit nog gemeten in het bloed van
20 klinisch normale paarden.

-ocr page 212-

RESULTATEN

De bepaling van de CPK-activiteit met behulp van het
Reflotronsysteem voor metingen in het bloed van paard en
herkauwer leverde geen problemen op. De variatie in de in
drievoud verkregen waarden bleek kleiner dan 4.5% te zijn
(tabel 1).

Uit het onderzoek naar de herhaalbaarheid van de CFK-
bepaling met behulp van het Reflotronsysteem werd duidelijk
dat de methode goed herhaalbaar is, de variatiecoëfBciënt bleek
kleiner dan 3% met uitzondering van paard 1.
Verder bleek dat tussen de waarden verkregen in vol bloed en
die verkregen in plasma een zeer hoge en significante correlatie
bestaat, (r = 0,999; y = 0,96x 1,27) (fig. 1.) In de groep van 20
klinisch normale paarden was de CPK-activiteit in het bloed
gemiddeld 102 u/L (SD = 15,6; SEM = 3.6)
In figuur 2 wordt het verband weergegeven tussen de CPK-
activiteit gemeten met de CX5, (de conventionele techniek), en
die gemeten met het Reflotronsysteem. De correlatie wordt
weergegeven door Y,,^ = 0,98XReflotron 27,8 en is significant
(p < 0.05).

Tabel 1. De resultaten van de bepaling In drievoud, I,
Reflotron-systeem en CX5.

I en III van de CPK-activlteit in het bloed van 2 paarden, 2 runderen en 2 geiten met behulp van het

Refl.

1

CX5

paard
Refl.

2

CX5

Refl.

1

CX5

rund
Refl.

2

CX5

Refl.

1

CX5

geit
Refl.

2

CX5

I

636

843

83

92

76

69

46

39

2359

1863

2395

1799

II

696

841

80

89

75

70

45

40

2415

1853

2388

1830

III

663

840

84

90

76

69

46

39

2411

1848

2465

1797

X

665

841 -

82

90

76

69

46

39

2392\'

1855\'

2416\'

1809\'

VC in%

4.5

0.2

2.5

1.7

0.8

0.8

1.3

1.5

1.2

0.4

1.8

1.1

\' Deze monsters zijn 5x verdund.
VC = variatie coëffidenl.

U/L in bloed

U/L

O 100 200 300 400 500 600 700

in plasma

DISCUSSIE

Zoals op grond van de bevindingen van anderen met betrekking
tot de bepaling van parameters als AST (GOT), ALT (GPT) en
gamma-GT verwacht mocht worden is de CPK-bepaling zoals
die op het Reflotronsysteem kan worden uitgevoerd eenvoudig
in gebruik en toepasbaar voor paard en herkauwer (1,2,3,4,5,
8).

De herhaalbaarheid is zeer acceptabel en de correlatie tussen de
met het Reflotronsysteem gemeten waarden en de met de \'natte
chemie\' verkregen waarden hoog. Voor de omrekening van met
de Reflotron verkregen waarden naar waarden die met de
conventionele techniek zijn verkregen, onder andere nodig om
vergelijking met (normaal) waarden uit de literatuur mogelijk te
maken, kan gebruik gemaakt worden van de formule:

CPK(njne chemie) ~ 0.98 CPK(Refl(„ro„) 27,8
(Vuistregel: De met de Reflotron gemeten CPK-waarde is
ongeveer 30 u/1 lager dan met de conventionele techniek
verkregen waarde).

Nu met het Reflotron-systeem zowel CPK als AST (GOT)
bepaald kunnen worden, is het voor de dierenarts die over dit
systeem beschikt mogelijk om bijvoorbeeld de diagnose \'tying
up\' bij het paard adequaat met resultaten van laboratoriumon-
derzoek te bevestigen (6, 8). Bovendien kan enige indruk
worden verkregen omtrent de omvang van de spierbeschadiging
en over het verioop van het herstel (8). Bij de veterinaire
begeleiding van de training van paarden kan het gebruik van
enzymen als CPK, AST (GOT) en gamma-GT extra informatie
opleveren (7).

2000 3000

U/L CX5

3000

U/L

Reflotron\'\'

Figuur 2. Het verband tussen de CPK-activiteit in bloed van paarden
respectievelijk gemeten nnet de CX5 en met de Reflotron® (y = 0,98x 4- 2,78; r
= 0,997).

-ocr page 213-

Bij het rund kan de bepaling van de CPK-activiteit van belang
zijn bij het stellen van de prognose bij de \'liggende koe\' en bij het
volgen van het herstel. Veranderingen in de CPK-activiteit
geven in dit verband belangrijke extra informatie.
Hoewel de bepaling van de plasma-CPK-activiteit bij de hond
wellicht minder vaak wordt gevraagd is een verhoging van de
plasma-CPK-activiteit ook bij de hond indicatief voor het
bestaan van spierbeschadiging.

Samenvattend kan gesteld worden dat hoewel een controlerno-
gelijkheid ontbreekt, de CPK-activiteit in het bloed van paard en
nutsdieren op een eenvoudige en betrouwbare wijze met behulp
van het Reflotronsysteem bepaald kan worden. De aldus
verkregen waarden komen goed overeen met die welke op de
conventionele manier zijn bepaald.

Gezien de prijs per test zij nog eens vermeld dat pas na
zorgvuldige afweging tot het verrichten van dit soort analyses
dient te worden overgegaan.

DANKBETUIGING

De heer M. van Leeuwen wordt bedankt voor het uitvoeren van de analytische
werkzaamheden.

WETENSCHAP

LITERATUUR

I Baumgartner W, Schlerka G und Jahn J. Erster Erfahrungsbericht über den
Einsatz des Reflotron-Systems (Trockenchemie) in der Laboratoriumdia-
gnostik beim Rind. Wien Tierärztl Monatsschr 1986; 74: 409-15.

2. Beyer C, Carstensen C und Grumert E. Zur Messung der Asparat-
Aminotransferate (GOT/AST) beim Rind mit dem Reflotron®-System.
Der praktische Tierarzt Sonderdruck 1989.

3. Bickhart K und Meyer B. Anwendung der \'Reflotron\'-Systems für die
Labordiagnostik bei Schwein und Schaf. Tierärztl Prax 1987; 15: 435-9.

4. De Bruyne JJ en Verschueren CP Evaluatie van bloedonderzoek met
behulp van \'droge chemie\' in de kleine huisdierenpraktijk. Tijdschr
Diergeneeskd 1988; 113: 614-23.

5. Hirscheberger J. Klinische Prüfung eines mit Trockenchemie arbeitenden
Laborgerätes \'Reflotron\'. Tierärztl Prax 1987; 15: 107-11.

6. Hoven R van den. Some histochemical and biochemical aspects of equine
muscles, with special respect to equine exertional myopathy. Rijksuniversi-
teit Utrecht, thesis, 1987.

7. Sommer H. Blood profile Testing in Race horses. Equine Practice 1983; 5:
21-7.

8. Tschudi P Das Trockenchemie-System Seralyzer und seine Verwendbarkeit
in der tierärztlichen Praxis. Tierärzü Prax 1985; 13: 385-93.

9. Wensing Th. Enkele klinisch biochemische aspecten van \'tying up\' bij het
paard. Tijdschr Diergeneeskd 1980; 105: 1069-76.

Aanvaard op 6 september 1991.

Baas en hünd: soort zoekt soort?

Owner and dog - like seeks like?
C. J. C. Nijmani.2, M. A. M. Janseni.2, N. Endenburgi en B. W. KnoP

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:175-6

SAMENVATTING
Het doel van dit onderzoek ivay te kijken of er overeenkomsten
dan wel tegenstellingen bestaan tussen de persoonlijkheid van de
eigenaar en de aard van zijn of haar hond Tien eigenaren van 4
verschillende hondenrassen (in totaal 40 eigenaren) zijn onder-
zocht Een aantal van de bevindingen duiden op overeenkomsten
in karakter bij eigenaren van bepaalde rashonden Maar om tot
meer significante resultaten te komen zullen meer respondenten
in het onderzoek betrokken moeten worden en zal een uniforme
karaktertest voor de honden gebruikt moeten worden

SUMMARY

The aim of this investigation was to find out whether there are
similarities or differences between the personality of the dog
owner and the character of his of her dog. Ten owners of four
different breeds of dog (40 owners in total) participated in this
investigation Some of the findings indicate resemblances in the
character of the owners of certain breeds of dog. However to test
the significance of these results more respondents are needed
and a uniform character test for the dogs must be used

1 Vakgroep Geneeskunde voor Gezelschapsdieren, Yalelaan 8, Postbus 80.145,2508 TD
Utrecht.

Correspondentie aan dr. N. Endenburg.

2 Auteurs van het studentenreferaat \'Baas en hond: soort zoekt soort?.

INLEIDING

Er wordt regelmatig gesuggereerd dat er een overeenkomst dan
wel een tegenstelling bestaat tussen de persoonlijkheid van de
eigenaar en de aard van zijn of haar hond (1, 3, 4). In de
desbetreffende literatuur echter, vooral als het gaat om niet-
wetenschappelijke publikaties, lijken impressies en vermoedens
nogal eens vermengd met onderzoeksresultaten. Om te trachten
mythe en feit te scheiden, is binnen de vakgroep Geneeskunde
van Gezelschapsdieren een referaatonderzoek uitgevoerd dat is
bedoeld als aanzet tot verdergaand onderzoek op het aange-
geven gebied. Als in de toekomst meer bekend wordt over de
relatie tussen bepaalde (gedrags)karakteristieken van hond en
mens, kan dat de dierenarts helpen bij het adviseren van het
publiek over de aanschaf van een hond.

METHODEN

Per ras (Engelse Basset, Labrador Retriever, Duitse Herder,
Yorkshire Terrier) werden tien eigenaren geïnterviewd en op
persoonlijkheid getest. De adressen van deze eigenaren werden
verkregen via rasverenigingen. Elke eigenaar werd thuis bezocht
en vulde tijdens het bezoek drie vragenlijsten in: 1) De
Nederiandse Persoonlijkheidsvragenlijst (NPV). Dit is een in het
psychologisch onderzoek veel gebruikte vragenlijst met 133
vragen die door de proefpersonen zelfstandig ingevuld kan
worden. Aldus worden een zevental persoonlijkheidsvariabelen

-ocr page 214-

van de eigenaar, als bijvoorbeeld dominantie gemeten. 2) Het
vragenformulier voor de eigenaar. Daarin werd gevraagd naar
leeftijd, opleiding, beroep, burgerlijke staat en het hebben van
kinderen. 3) Het vragenformulier voor de hond (ontworpen
door B. W. Knol). De daarin gestelde vragen waren gebaseerd
op de voor rasgroepen (hier dus respectievelijk: lopende
jachthonden, staande jachthonden, herdershonden en gezel-
schapshonden) geldende gedragskenmerken. Aan de hand van
deze vragen, te beantwoorden op een vijfpuntsschaal (variërend
van helemaal mee eens tot helemaal mee oneens), werd het
karakter van de hond bepaald.

De gegevens zijn verwerkt met het statistische programma
SPSSpc . Er werd gebruik gemaakt van een Chi^-toets, met als
significantiegrens F < 0.05.

RESULTATEN EN DISCUSSIE
Er zijn een aantal significante verbanden gevonden. Eigenaren
van Bassets en Labradors (respectievelijk 100% en 90%) letten
bij de aanschaf van hun hond significant vaker op karaktereigen-
schappen van het ras dan eigenaren van Duitse Herders en
Yorkshire Terriërs (respectievelijk 60% en 20%). Eigenaren van
Duitse Herders en Yorkshire Terriërs scoorden hoog op de
verongelijktheidsschaal van de NPV (verongelijkt betekent in
dit verband: geneigd tot snel commentaar geven, opvliegend,
impulsief, intolerant, ongeduldig, snel geïrriteerd).
Naast deze significante verbanden zijn er een aantal tendensen
waargenomen. Eigenaren die hoog scoorden op de sociale
inadequatieschaal (gereserveerd zijn) en op de rigiditeitsschaal
(degelijk, punctueel zijn), vonden \'afhankelijkheid\' vaak de
leukste eigenschap van hun hond. Eigenaren van Duitse Herders
scoorden op de sociale inadequatieschaal het hoogst, terwijl
eigenaren van Labradors en Bassets op de dominantieschaal het
hoogste uitkwamen. Deze bevindingen duiden op overeen-
komsten in karakter bij eigenaren van bepaalde rashonden. Ook
zijn er aanwijzingen voor een relatie tussen het ras dat wordt
gehouden en de leefsituatie respectievelijk de leeftijd van de
eigenaar. Want mensen met kinderen hadden vaker een Duitse
Herder dan een andere hond, en buitenshuis werkende eige-
naren vaker een Yorkshire Terriër. Eigenaren jonger dan 44 jaar
hadden vaak een Labrador; eigenaren ouder dan 41 jaar vaak
een Yorkshire Terriër.

Omdat de respondenten zijn benaderd via rasverenigingen is de
onderzoeksgroep niet aselect. Vermoedelijk kozen de onder-
vraagden hun hond meer doordacht dan willekeurige eigenaren.

Het deel van de eigenaren dat bij het kiezen van de hond op
karaktereigenschappen lette was in dit onderzoek dan ook 68%,
terwijl elders wordt aangegeven dat 79% van de eigenaren
vooraf geen informatie inwint (2). Het was niet mogelijk vast te
stellen of er een overeenkomst dan wel een tegenstelling bestond
tussen de karakters van eigenaar en hond. Daaraan was
voornamelijk de beperkte onderzoeksopzet debet, die voorzag
in 10 honden per ras gecombineerd met een aparte karaktertest
voor elk ras. Het verdient dus, zeker voor onderzoek aan kleine
aantallen dieren, aanbeveling een karaktertest te ontwikkelen
die voor elk ras bruikbaar is. De daarmee te verkrijgen
uniformiteit maakt een meer objectieve vergelijking van de
karakters mogelijk. En hetzelfde geldt voor vergelijking van de
verkregen typeringen met de karakterbeschrijvingen in de
rasstandaards.

Met dit onderzoek werd ondermeer beoogd de mogelijkheden
tot voorlichting van eigenaren bij het kiezen van een hond te
verruimen. Om in dat opzicht verder te komen moet nader
onderzoek worden gedaan bij meer respondenten, en gebruik
worden gemaakt van een uniforme karaktertest voor de hond.
Op basis van de nu bereikte resultaten kan worden geconclu-
deerd dat eigenaren van een bepaalde rashond bepaalde
persoonlijkheidskenmerken delen, dat er een verband bestaat
tussen de persoonlijkheid van de eigenaar en meest of minst
gewaardeerde eigenschap van de hond, en dat er relaties zijn
tussen ras en leefsituatie respectievelijk ras en leeftijd van de
eigenaar.

LITERATUUR

1. Beek AM and Katcher AH. Between pets and people: The importance of
animal companionship. New York: Putnam, 1983.

2. Bouw J. Onderzoek naar het houden van honden en katten in Nederlandse
gezinnen. Tijdschr Diergeneeskd 1985; 110: 621-5.

3. Fogle B. Interrelations between people and pets. Springfield (III): Charles C
Thomas, 1981.

4. Lorenz K. Mens en bond. Amsterdam: Ploegsma, 1974.

Aanvaard op 25 september 1991.

Boekbespreking

DIE TIERARZTHELFERIN

S. Greyer & A. Grabner
(Uitg. Schlütersche, Hannover)

Van de ongeveer vierhonderd bladzijden tekst wordt bijna een
derde deel ingenomen door gegevens over het diergeneeskundig
beroep (in Duitsland) en over administratie. Het resterende deel
gaat voor meer dan de helft over fysiologie, anatomie en
pathologie, terwijl honderd bladzijden aan therapieën en zestig
bladzijden aan het laboratorium gewijd zijn.
De inhoud is nogal theoretisch van aard, met een duidelijk
internistisch accent; echte praktische informatie voor de werk-
vloer is minimaal, vooral door de beknoptheid van de gegeven
informatie. Deze beknoptheid is een gevolg van een streven naar
volledigheid: het is moeilijk iets te vinden dat er niet in staat,
maar het is even moeilijk iets te vinden dat voldoende
uitgewerkt wordt.

Op de omslag van het boek staan als ondertitels:

7. Leitfaden für den Fachkundeunterricht der Tierarzthelferin,

en

2. Kurzgefasster Ratgeber für Tierarztfrauen und Helfer in der
Praxis.

De eerste ondertitel kan wel onderschreven worden. Het boek
bevat een schat van ideeën en onderwerpen, waarvan de
dierenarts-assistent(e) op de hoogte moet zijn.
Als richtlijn voor het opzetten van een cursus is het boek
daardoor uitstekend geschikt. Er worden zóveel punten aange-
roerd, dat het bijna geschikt zou zijn om een curriculum van de
studie voor dierenarts op te zetten. Maar door de veelheid en de
verscheidenheid van de onderwerpen onbreekt het vrijwel
volledig aan uitleg en verklaring van de behandelde begrippen.
Het is daarom naar mijn mening ten ene male ongeschikt als
\'Ratgeber\' voor assistentes en vrouwen van dierenartsen
(waarom niet aan mannen van vrouwelijke dierenartsen?). Zelfs
met een VWO-vóóropleiding is dit boek voor deze doelgroepen
vrijwel onleesbaar. Als \'opzoekboek\' is het evenmin aan te
raden.

J. Gajeniaan.

-ocr page 215-

Dierenarts/
klinisch adviseur

Akzo Is één van de grootste
chemische concernster wereld
met de hoofdzetel inArnhem,
met350 vestigingen in 50
landen en ruim 65.000
medewerkers. Werken bij Akzo
betekent eenloopbaan bijeen
technologisch hoogontwik-
kelde ondernemingmet
activiteiten in chemie en
chemischevezels, vervenen
lakken en produkten voorde
gezondheidszorg.

AKZO

CREATING THE RICHT CHEMISTRY!

Intervet International bv - een dynamische,
snelgroeiende onderneming, onderdeel van de Pharma
Divisie van Akzo - ontwikkelt, produceert en verkoopt
diergeneeskundige preparaten. De Intervet groep heeft
een twintigtal vestigingen verspreid over de wereld met
in totaal 1.200 medewerkers. De hoofdvestiging
Boxmeer heeft 500 medewerkers, waarvan meer dan
100 in R&D. De produkten worden wereldwijd geëxpor-
teerd.

De afdeling Animal Services Department is belast met de
huisvestingen verzorging van dieren. Daarnaast verleent
men biotechnische/veterinaire ondersteuning aan R&D
en de kwaliteitscontrole-afdelingen. De werkzaamheden
worden verricht op een tweetal locaties. Voor deze
afdeling zoeken wij een dierenarts.

Uw belangrijkste taken en onze belangrijkste wensen

U treedt op als klinisch-veterinair adviseur voor dier-
proeven. Dat betekent dat u in nauwe samenwerking
met de proefnemers diermodellen ontwikkelt, adviseert
bij de opzet van dierproeven en de nodige klinisch-vete-
rinaire begeleiding verzorgt.Tevens bent u belast met de
klinische beoordeling van dierexperimenten, die volgens
GLP-richtlijnen worden uitgevoerd. Verdere taken zijn het
ontwikkelen en bewaken van Standard Operating
Procedures en het bewaken van de gezondheid en
kwaliteit van de proefdieren. Vanzelfsprekend houdt u
zich nauwgezet op de hoogte van de ontwikkelingen in
de klinische R&D, onder meer door literatuurstudie en
externe contacten.

U bent een dierenarts met bij voorkeur enige jaren
ervaring in klinische research bij landbouwhuisdieren en
gezelschapsdieren en u bezit wetenschappelijke
belangstelling. U observeert en rapporteert nauwkeurig
en beheerst het Engels goed, zowel mondeling als
schriftelijk. U kunt goed in teamverband werken en bent
niet ouder dan 55 jaar

Uw reactie

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de
heer J. Pasman, hoofdAnimal Services Department,
telefoon 08855-87600.

Uw schriftelijke sollicitatie kunt u (m/v) richten aan de
afdeling Personeelszaken, t.a.v de heer H.Verbeek,
Intervet International bv, Postbus 51, 5850 AA Boxmeer.

-ocr page 216-

Het gebeurt niet vaak dat Jan van Os
met de mond vol tanden staat, maar toen
burgemeester drs. H. B. Eenhoorn van
Voorburg hem bij zijn afscheid van Gist-
brocades op 29 januari een koninklijke
onderscheiding uitreikte was hij volko-
men sprakeloos.

De heer Eenhoorn schetste in goed
gekozen woorden de levensloop van
Van Os:

Zijn praktijktijd in Gramsbergen gaf
hem de mogelijkheid om naast een
intensieve praktijk en een gezin met 5
kinderen nog tal van sociale activiteiten
te ontplooien. Ook heeft hij zich in deze
periode bijzonder ingezet voor de
KNMvD en verder als mede-oprichter
en eerste voorzitter van de Groep Prak-
tici Grote Huisdieren en als mede-op-
richter van de AUV.
In 1970 kwam Van Os in dienst van
Gist-Brocades te Delft. Ook hier voelde
hij zich als een vis in het water. Als
hoofd van de Veterinaire Research kon
hij die produkten ontwikkelen, waaraan
de praktijk behoefte had en waartoe het
bedrijf in staat was. Vooral door zijn
inventiviteit, enthousiasme en doorzet-
tingsvermogen is het hem gelukt een
aantal belangrijke produkten het leven
te doen zien.

Berichten en verslagen
Dr. j. l van os. ridder in de

orde van oranje nassau

Na zijn veterinaire periode binnen Gist-
brocades heeft hij na 1977 nog tal van
functies uitgeoefend. Een hoogtepunt
was voor hem zijn promotie in 1982.
Ondanks een zeer drukke werkkring zag
hij kans onder moeilijke omstandighe-
den zijn dissertatie te schrijven.
Vooral als general-manager van de door
hem geïnitieerde Agro Business Group
heeft hij zeer belangrijk werk verricht.

Het sprak wel haast van zelf, dat —
gezien zijn grote liefde voor zigeunermu-
ziek —, het Utrechtse studenten zigeu-
nerorkest \'Tzigane\' aanwezig was bij het
druk bezochte afscheidsfeest. Het ver-
baasde niemand dat de jubilaris als oud-
lid van dit gezelschap tenslotte achter het
cimbaal plaats nam.
Al met al een waardig besluit van een
actieve periode van een man met een
indrukwekkende carrière.

E. P. Oldenkamp.

Moratorium on

bst\'

The future of bovine somatotrophin in
Europe remains in doubt after the Euro-
pean Parliament agreed on January 17
to extend a moratorium banning the
marketing and formulation of the hor-
mone. The assembly proposes that fur-
ther tests be carried out before the end of
the moratorium in December 1993, but
has pressed the European Commission
for early results.

The decision filled a legal vacuum on the
status of BST which had existed since
the original one year moratorium ex-
pired at the end of December 1991. The
Council of Agriculture Ministers was
expected to ratify the decision as
The
Veterinary Record
went te press.
The European Pariiament\'s decision
was influenced by an interim report by
the European Commission agriculture
directorate DGVI which again raised
the question of the \'fourth hurdle\' assess-
ment of new products on economic and
social grounds. A statement by the
Commission acknowledged that BST
had been shown to satisfy the conven-
tional authorisation criteria of quality
and efiBcacy although certain aspects of
its safety in terms of animal welfare
needed further clarification.
The statement goes on to examine the
potential economic effects of the intro-
duction of BST on milk production and
consumption. \'Certain effects of BST do
not seem at this stage to go in the same
direction of the necessary evolution of
the Common Agricultural Policy and
this aspect requires further consider-
ation,\' it says. It also argues that authori-
sation could provoke a consumer boy-
cott which would depress demand for
milk products.

Meanwhile, the European Commis-
sion\'s expert advisory committee, the
Committee on Veterinary Medicinal
Products, had given provisional appro-
val for the authorisation of a second BST
product. The decision on Elanco\'s Opti-
flex formulation is subject to a statistical
review of the safety dossier. The com-
mittee had already given preliminary
approval to a BST formulation pro-
duced by Monsanto. By a majority vote
the committee accepted that the product
offered no safety risk to the consumer of
milk or meat from treated cows and
placed no \'undue risk\' on the health or
welfare of the animal.

I Overgenomen uit The Velerinary Record 1992; 130; 86.

-ocr page 217-

Van de
Faculteit

Oproep

Er wordt contact gezocht met eigenaren
van Duitse herders die lijden aan chroni-
sche diepe Pyodermie: GSP of German
Shepherd dog Pyoderma.

Ten behoeve van deze patiënten is een
nieuwe onderzoekstechniek ontwikkeld
waarmee wellicht meer duidelijkheid
omtrent de Pathogenese van deze aan-
doening gegeven kan worden.

Het onderzoek dat in de vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren
wordt uitgevoerd zal ongeveer 3 dagen
in beslag nemen.

De belasting voor het dier zal gering zijn,
evenals de kosten.

Praktici of eigenaren worden vriendelijk
verzocht contact op te nemen met dr.
M. A. Wisselink, te bereiken op donder-
dag van 16.00-17.00 uur op telefoonnr.
030-531681.

Varia

\'.....a goat was

found dead
and was
destroyed.....\'

De heer Olaf Swarbrick uit
Arundel, Sussex (UK) maakte de
redactie attent op een zinsnede in
een artikel uit \'The Veterinary
Quarterly\' (1991; 13: 115) lui-
dende:
\'.....a goat was found dead
and was destroyed....\',
met de
opmerking: \'this is an interesting
and unusual situation!\'

ACTUA

Naar aanleiding van onder-
staande bij de redactie ontvangen
vraagstelling, vond zij prof dr. A.
de Kruif (Faculteit Diergenees-
kunde, Gent) bereid om voor de
lezers een antwoord te formule-
ren

VRAAG

Bij de bedrijfscontrole wordt gevraagd
een koe tochtig te spuiten, die niet
tochtig is gezien.

Bij de rectale exploratie (althans de
poging daartoe) merk je dat de anus te
nauw is en dat exploratie niet mogelijk
is.

Er vanuitgaande dat de koe nog niet
geïnsemineerd is (en dus ook niet drach-

Dilatatiq et torsio ansae proxi-
malis coli et caeci bij het rund
S. A. M. Deleu en W. Wieten, vakgroep.
Algemene Heelkunde en Heelkunde der
Grote Huisdieren
(oktober 1991) SR/89/92: 40 pp.

Om inzicht te verkrijgen in het ontstaan,
het verioop en de therapie van de
dilatatio et torsio ansae proximalis coli
et caeci bij het rund werden een litera-
tuurstudie en een retrospectief onder-
zoek met een telefonische enquête ver-
richt.

De aandoening is een regelmatig voor-
komende oorzaak van koliek bij het
rund, gepaard gaande met melkgiftda-
ling, anorexie en gestoorde faecespas-
sage.

Uit de literatuurstudie bleek dat de
hoofdoorzaak gezocht moet worden in
een hoge kracht voergift, leidende tot
een hoge concentratie vluchtige vetzu-
ren in het caecum. De vluchtige vetzu-
ren zijn oorzaak van atonie van het
caecum, met als gevolg een dilatatie.
Deze kan gevolgd worden door een
torsie, welke clockwise of anticlockwise
kan optreden.

De behandelingsmogelijkheden bestaan
uit een conservatieve of chirurgische
therapie.

tig kan zijn) en dat de koe geen pyome-
tra heeft wat zijn de risico\'s van een
\'blinde\' Prostaglandine injectie wanneer
de koe een cysteus ovarium heeft?

Vraag en antwoord

Wat zijn de risico\'s van een \'blinde\' pg-

injectie bij koe met cysteus ovarium?

ANTWOORD
Deze vraag kan kort en bondig beant-
woord worden: er is geen risico aanwe-
zig. De vraagsteller heeft het over een
cysteus ovarium. Een dergelijk ovarium
kan óf één of meer follikelcysten óf één
of meer geluteïniseerde cysten bevatten.
Is het laatste het geval dan zullen Pros-
taglandinen (PG) gunstig werken: de
cyste zal verdwijnen en de koe zal
tochtig worden. Betreft het één of meer-
dere follikelcysten dan zullen Prosta-
glandinen geen effect sorteren: de cyste
zal blijven bestaan.

studenten referaten

De chirurgische behandeling, zoals die
door de vakgroep Algemene Heelkunde
en Heelkunde der Grote Huisdieren aan
de Faculteit der Diergeneeskunde te
Utrecht wordt uitgevoerd werd aan een
retrospectief onderzoek onderworpen.
De patiënten, aangeboden in de jaren
1985 tot en met 1989, vormden de basis
van dit onderzoek.

De prognose na de chirurgische behan-
deling is goed: 81% van de patiënten
veriaat na een gemiddelde opnameduur
van vijf tot acht dagen levend de kliniek.
Op langere termijn gezien voldoet 76%
van de dieren weer goed aan de eisen.
Bij deze chirurgische behandeling was
een goede antibioticumprofylaxe aan te
raden ter voorkoming van wondproble-
men. De duur van deze antibioticumtoe-
diening kan beperkt blijven.
In totaal (op lange en korte termijn)
vertoont 21% van de behandelde patiën-
ten een recidief.

Fotokopieën van studentenreferatenm
kunnen worden besteld via het redactie-
secretariaat (teL 030-510111). De kosten
(inclusief portokosten) bedragen (afhan-
kelijk van de omvang per referaat):
<30paginasf 10,-
30-60 pagina\'s f 15,-
>60 pagina \'s f 20, -

-ocr page 218-

Ingezünden

(Buiten verantwoordelijkheid van de redactie)

Een vermoedelijke

ijzervergiftiging
bij damherten

Geachte Redactie,

In augustus 1990 werd ons gevraagd
langs te komen bij een particulier, die
problemen had met de twaalf damher-
ten, die ze sinds kort in haar bezit had.
De voornaamste klacht was vermageren
en een dor baarkleed. De eigenaresse
had geen diarree gezien, ook ons was
geen vieze achterhand van de dieren
opgevallen. Het dieet van deze dieren
bestond uit goed, fris ruikend hooi, gras
en berkenblad van de bomen en scha-
penbrok. Klinisch onderzoek was bij
deze schuwe dieren niet mogelijk. Bij
deze diagnose op afstand (wormbesmet-
ting) werden de dieren ontwormd met
behulp van Flutelmium 7,5% (AUV)
over het voer.

Op 22 maart 1991 werden we opnieuw
gevraagd om eens naar de damherten te
komen kijken, ook nu weer in verband
met vermageren en een dof baarkleed.
Bij navraag bleek dat er ondertussen drie
dieren gestorven waren en dat twee
hindes hun kalf verloren hadden. Ook
nu weer werden de dieren in verband
met het ontbreken van een goed klinisch
onderzoek en het afwezig zijn van duide-
lijke symptomen, buiten de vermagering
en het doffe baarkleed, ontwormd met
Flutelmium 7,5% (AUV). De klachten
bleven echter en de dieren verslechter-
den langzaam.

Op 16 mei 1991 werden we met spoed
geroepen: een hinde was net gestorven
en een tweede hinde was er zeer slecht
aan toe. Klinisch onderzoek van deze
hinde leverde niets afwijkend op (adem-
haling: 42, pols: 84, temperatuur: 37,9;
auscultatie: reine hartetonen, vesiculair
ademgeruis, normale darmgeluiden: en
geen verschijnselen van diarree). Na
bloedafname werd deze hinde behan-
deld met 5 ml robasfer, 0,5 ml ivomec en
2 ml OTC-LA. Helaas bleek ze de
volgende ochtend niet gehaald te heb-
ben en besloten werd haar nog dezelfde
dag naar de Faculteit Diergeneeskunde,
afdeling Pathologie der Bijzondere Die-
ren te brengen. De bevindingen waren:
een zeer sterk vermagerd dier, en een
ijzerovermaat in de milt. Voor het ove-
rige waren geen afwijkingen te vinden.
De overgebleven dieren verslechterden
echter steeds verder, ondanks een al
eerder doorgevoerde rantsoenwijziging
(veulenbrok in plaats van schapenbrok)
en het verplaatsen van de dieren naar
een kleinere weide, waarin ook een ezel
en twee dwerggeiten liepen. Deze laats-
ten vertoonden echter geen problemen.
Na het overiijden van een zesde dier
werd besloten over te gaan op leiding-
water in plaats van bronwater (bron-
diepte 18 meter, zandgrond).
Een gouden greep: de dieren verbeter-
den zienderogen; geen sterfgevallen
meer en de vacht was binnen een maand
sterk verbeterd.

In de literatuur is niets bekend over een
bepaalde gevoeligheid bij (dam)herten
voor ijzer.

In Nieuw Zeeland is wel een geval
beschreven bij rundvee, ook hier bevatte
het grondwater zeer veel ijzer wat in het
lichaam een verdrin^g gaf van het
koper, met als verschijnselen een dof en
dor baarkleed èn diarree.
In ons geval was er bij geen van de
herten echter sprake van diarree.
Concluderend kunnen we dus zeggen
dat (dam)herten gevoelig(er) zijn voor
een bepaalde ijzerconcentratie in drink-
water en/of voer, waardoor deze dieren
ondanks een goede eetlust, verschijnse-
len gaan vertonen van sterke vermage-
ring, een dor en dof baarkleed en ten-
slotte kunnen sterven.

R M. M. Heins\'

J. J. L. M. Kop2

PS. Het bloedonderzoek bracht niets
nieuws en grondwateronderzoek is niet
uitgevoerd in verband met de hoge
kosten daaraan verbonden.

1 Praktizerend dierenarts te Andel.
^ Praktizerend dierenarts te Axel.

Prolaps van de

urineblaas bij het
rund

Bij het nalopen van het kopijbe-
stand bleek een tweetal aanvul-
lende reacties op een eerdere bij-
drage in de rubriek \'Vraag en
antwoord\' (Tijdschr Dierge-
neeskd 1991; 116: 792), indertijd
over het hoofd te zijn gezien. De
redactie wil deze gaarne - zij het
enigszins verlaat - alsnog publi-
ceren.

Geachte Redactie,

Met belangstelling heb ik kennis geno-
men van het antwoord van prof. dr. G.
C. van der Weijden op een vraag betref-
fende prolaps van de urineblaas bij het
rund (Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116:
792).

Aangezien de ervaring mij heeft geleerd
dat naast de geschetste situatie zich ook
complicaties kunnen voordoen, die om
een ingrijpende behandeling vragen,
leek het mij zinvol de volgende aanvul-
ling te geven.

Wanneer de inversio en prolapsus vesi-
cae te lang bestaat, waardoor de blaas
hard, koud en necrotisch geworden is, is
een repositie veelal onmogelijk. Een
blaasamputatie is dan onontkoombaar
om herstel te kunnen bewerkstelligen.
Daartoe dient een elastische ligatuur te
worden aangelegd rondom de uitge-
stulpte blaas enkele centimeters perifeer
van de uitmondingen van de urethra.
Veiligheidshalve kan de ligatuur met een
hechting aan de blaas worden bevestigd
om afglijden te voorkomen. Na amputa-
tie kan de repositie worden uitgevoerd.

A. Osinga.

Geachte Redactie,

Een complicatie zoals geschetst door
collega Osinga kan uiteraard voorko-
men, al behoort deze gelukkig tot de
grote uitzonderingen. Bij de afdeling
Verioskunde bestaat geen ervaring met
de blaasamputatie. De operatie zoals
vermeld door dr. Osinga staat wel be-
schreven in één van de leerboeken
(Richter/Götze, Tiergeburtshilfe, 3e
druk, 1978, Uitg. Paul Parey, Berlin/
Hamburg). Volgens dit boek is de prog-
nose relatief gunstig, hoewel incontinen-
tie voor lief moet worden genomen.
Goed gedocumenteerde studies betref-
fende dit onderwerp ontbreken mijns
inziens echter.

Wij stellen het gezien het bovenstaande
bijzonder op prijs indien collega\'s die
ervaring met deze ingreep hebben opge-
daan ons van hun bevindingen op de
hoogte willen stellen.

G. C. van der Weijden.

To whom it may
concern

As a member of the Editorial Board of
the Journal of Wildlife Diaeases, I pay
close attention to language usage in
scientific manuscripts. I have noticed an
increased mis-use of the word \'epidemi-

-ocr page 219-

ology\' in veterinary journals. I wish to
bring this to your attention in the hope
we can jointly reverse this trend.
\'Epidemiology\' is the study of disease
patterns in humans. When parallel stu-
dies are conducted in lower animals, the
appropriate term is \'epizootiology\'. It is
inappropriate to use \'epidemiology\'
when referring to animal diseases. I will
be grateful if you will review alle future
manuscripts for this potential error.
I also notice use of the prefix \'sero-\' in
combination with other root words.
Although this may be convenient for the
author(s), I believe that it represents
jargon and therefore should be avoided.
This should not be difBcult. For ex-
ample, rather than use the term \'serosur-
vey\', we should use \'serology survey\'.
Please join me in trying to improve the
quality of our scientific periodicals.

Randall L Zarnke.

Naschrift
Thank you for drawing our attention to
the alleged mis-use of the word \'epide-
miology\'. However we do not entirely
concur.

In our opinion the word \'epidemiology\'
has become quite current in veterinary
science. According to the Oxford Con-
cise Veterinary Dictionary: although
strictly relating to human disease — the
term is common usage for animal dis-
ease. Black\'s Veterinary Dictionary to
name another example also includes the
word \'epidemiology\'. For the sake of
good order we checked two leading
international veterinary scientific jour-
nals viz. the
Journal of the American
Veterinary Medical Association
and
The Veterinary Record(UK). It appears
that both journals regularly publish
scientific articles in which the word
\'epidemiology\' is commonly used.
In a recent issue
ofThe Veterinary Re-
cord
we even read a news item concern-
ing the annual meeting of the Society for
veterinary Epitemiology and Preventive
Medicine at the Royal Veterinary Col-
lege in London.

With regard to the use of the prefix \'sero-\'
in combination with other root words,
we agree with you that this should be
avoided.

We appreciate your efforts to improve
the quality of our scientific journals,
which deserve full support.

Editors.

Congressen

Symposium -de

(veterinaire)
praktijk van
import. export en
transport van
vogels\'

Op dinsdagavond 24 maart a.s organi-
seert Archaeopteryx het avondsympo-
sium
\'De (veterinaire) praktijk van Im-
port, Export en Transport van vogels\'.
Dit symposium zal plaatsvinden in zaal
cIOl van het hoofdgebouw Diergenees-
kunde (Yalelaan 1, Utrecht) en zal
beginnen om 19.30 uur.
Sprekers: de heer E. Pos, prof. dr. J. E.
van Dijk en de heren H. Peeters, R.
Engelgeer en Kees Verkolf.
Toegangsbewijzen (voor leden ƒ1,-,
voor niet-leden ƒ 3,-) dienen voor vrij-
dag 20 maart telefonisch gereserveerd te
worden bij de heer R. Stolk, tel. 030-
444795 (tussen 18.00 en 22.00 uur), of
kunnen tijdens de voorverkoop in de
middagpauze in de kantine van het
hoofdgebouw Diergeneeskunde verkre-
gen worden. Vraag dan meteen om meer
informatie over het geplande sympo-
sium over de reptiel als patiënt van
9 april 1992.

BSAVA waltham
symposium 1992

\'Practical nutrition\'

Ook dit jaar organiseert het Waltham
Centre for Pet Nutrition weer een Walt-
ham Symposium op de dag voorafgaand
aan het BSAVA Congres, donderdag 2
april.

Na drie succesvolle symposia over ver-
schillende aspecten van voeding en
dieetvoeding, zal het programma dit jaar
vooral gericht zijn op voeding in de
praktijk. Bekende sprekers uit de Vere-
nigde Staten en Engeland zullen presen-
taties geven over onderwerpen waar de
kleine huisdierenprakticus regelmatig
mee te maken heeft.
Het programma ziet er als volgt uit:
— Kay Earie, Waltham Centre (UK):
\'How much should I feed?\'. Calcula-
tions of energy requirements of dogs.

cats and birds.

— Ivan Burger, Waltham Centre (UK):
\'Reading a petfood label\'.

— David Kronfeld, Virginia Tech
(USA): \'Health claims for proprie-
tary petfood and therapeutic diets\'.

— Richard Harvey, Royal Veterinary
College (UK): \'Food allergy and
dietary intolerance in dogs\'.

— Peter Markwell, Waltham Centre
(UK): \'Feline Lower Urinary Tract
Disease\'.

— David Kronfeld, Virginia Tech
(USA): \'Dietary Management of
Chronic Renal Disease in dogs\'.

— Kenny Simpson, Royal Veterinary
College (UK): \'Diagnostic and The-
rapeutic endoscopy in the dog and
cat\'.

liet Waltham Symposium is gratis toe-
gankelijk voor congresdeelnemers, op
vertoon van een inschrijvingsbewijs.
Lunch en koffie worden aangeboden
door Waltham.

Geïnteresseerden kunnen zich bij onder-
staand adres aanmelden.
Het Waltham Symposium zal plaatsvin-
den in het International Conference
Centre in Birmingham, Hall 5-Level 5.
Het programma begint om 08.45 uur en
eindigt om 15.45 uur, om congresdeel-
nemers de gelegenheid te geven de
officiële openingsceremonie van het
BSAVA Congres bij te wonen.
Voor registratie kunt u contact opnemen
met: Edel Quinn, Waltham Symposium
Office, 4 Bedford Square, London.
WC IB 3RA, tel. 09-44-71-2552424,
fax. 09-44-71-6310602.
Voor meer informatie in Nederland:
Waltham Veterinaire Service, EFFEM
BV, Postbus 81, 5460 AB Veghel, tel.
04130-49555, fax. 04130-40229.
Margriet Bos, Joset Jansen.

Congresreis

xvii wsava v\\/orld
Congress Rome

Vorig jaar organiseerden Aesculaap BV
en Hill\'s Pet Products een bijzonder
succesvolle congresreis naar het
WSAVA Congres in Wenen, waaraan
door 141 personen werd deelgenomen.
Dit jaar wordt een reis georganiseerd
naar het WSAVA Congres, dat van
24 t/m 27 september in Rome zal
worden gehouden.

Thans is gekozen voor een vijf- of zes-
daags reisarrangement, zodat de con-
gresdeelnemers de gelegenheid hebben
om een aantal van de vele bezienswaar-

-ocr page 220-

digheden die de Eeuwige Stad te bieden
heeft, te bezoeken.

Het arrangement dat Hill\'s en Aesculaap
u bieden:

1. Vertrek vanuit Amsterdam op maan-
dag 21 september ca. 19.00 uur recht-
streeks of via een korte tussenstop in
Milaan en Rome.

2. Vliegreis per Alitalia, economy class
transfer bij aankomst en vertrek in
Rome.

3. Verblijf in Rome in het 4-sterrren
Jolly Midas Hotel aan de Via Aurelia
niet ver van het congrescentrum op basis
van logies
-I- ontbijtbuffet.

4. Zes nachten accomodatie op basis van
verblijf in tweepersoonskamers.

5. Terugkeer: zondag 27 september in de
late namiddag.

6. Prijs per persoon ƒ 1620,-.

7. Toeslag eenpersoonskamer, voor zo-
ver bij reservering beschikbaar ƒ 360,-.

8. Eventueel is vertrek op dinsdagavond
22 september mogelijk.
Geïnteresseerden kunnen voor nadere
informatie contact opnemen met Aescu-
laap BV, telefoon 04116-75915, de heer
F. G. Sluyters.

AAC

bijschülingsdag
orthopedie
gezelschapsdieren

Het AAC organiseert op 17 oktober
1992 een bijscholingsdag orthopedie bij
gezelschapsdieren.

Programma
8.30 Late inschrijvingen
9.00 Wanneer spalken en plaasteren
en wanneer zeker niet?; drs. R.
Nap

9.40 Wondverzorging bij de orthope-
diepatiënt: wat er zo al allemaal
mis kan gaan; drs. K. How.
10.00 Pauze

10.30 Bekkenfracturen genezen wel
zonder chirurgie: een fabeltje?;
drs. R. Janssen.
11.00 Een nieuwe kijk in de knie; drs.

H. van Herpen.
12.00 Lunch

14.00 Het \'fin de carrière\' gewricht; dr.
P Poll.

14.30 Ontwrichtingen en wat ermee

doen; dr. H. Hazewinkel.
15.00 Pauze

15.30 Bekkenkantelingen: patiënten-
keuze en lange-termijn-resulta-
ten; drs. B. Meij.

16.00 Thoracolumbale discus hernia

begrijpen; dr. L. Janssens.
16.30 Afsluiting.

Proceedings enkel ter plekke.
Congres Centrum \'De Reehorst\', Ben-
nekomseweg 24, 6717 LM Ede, tel.
08380-33611, fax 08380-22107.

Inlichtingen: AAC Oudestraaat 37,
Antwerpen België, tel. 09-32 3 830 06
78, fax 09-32 3 825 00 40.

nleuw(s] van

de Industrie

Dermafyttest

Schimmelinfecties worden bijna uitslui-
tend veroorzaakt door Microsporum en
Trichophyton. Het zoönotisch karakter
van schimmelinfecties vereist een accu-
rate diagnose. Dermafyt Test, geprodu-
ceerd door Kruuse (Denemarken) bevat
een agarmedium verrijkt met bacterie-
remmende stoffen. Haren en schilfers
worden direct op het medium aange-
bracht en bij kamertemperatuur geïncu-
beerd. Een positief resultaat is reeds na 2
tot 4 dagen zichtbaar en kan steeds
gedifferentieerd worden van saprofieten.
De gebruiksvriendelijke verpakking
maakt een efiBciënte patiëntenidentifica-
tie mogelijk.

Het produkt is verpakt per 6 testmedia
met een houdbaarheid van 2 jaar en
wordt op de markt gebracht door Aes-
culaap BV.

duphamox®
tabletten 2üü mg
en 4ü mg

Smakelijke amoxydiline-tabletten
voor hond en kat.

Duphar zal in de toekomst meer pro-
dukten voor curatief gebruik in haar
pakket opnemen.

Recent zijn voor de kleine-huisdieren-
praktijk geïntroduceerd: Duphamox®
Tabletten voor hond en kat.
Handelsvorm: 500 tabletten a 200 mg,
500 tabletten a 40 mg.
Publieksinformatie op zelfklevend etiket
wordt graties meegeleverd.
Het etiket bevat nuttige basisgegevens
over Duphamox® Tabletten. Dit plakt u
op het zakje of doosje, waarin u de
tabletten uitvult.

Equitop® forte,
nieuw van
boehringer
ingelheim bv

Boehringer Ingelheim Vetmedica heeft
onlangs Equitop® forte geïntroduceerd
in Nederland. Net als het bekende, veel
gebruikte Equitop® een mengsel van
vitamines, mineralen en sporenelemen-
ten. Bedoeld als aanvulling op het vaak
weinig gevarieerde paardemenu in tij-
den waarin van het dier prestaties in de
meest brede zin worden veriangd. Op-
merkelijke praktische verschillen tussen
Equitop forte en Equitop zijn onder
andere dat:

— Equitop forte in poedervorm wordt
geleverd. Nauwkeuriger te doseren dus.

— De samenstelling van en grondstoffen
in Equitop forte zo gekozen zijn dat de
dieren het nog beter opnemen.

— Equitop forte zo geconcentreerd is
dat met een kleine hoeveelheid per keer
kan worden volstaan. Gemiddeld is 1
verpakking 20 dagen lang genoeg voor
een volwassen paard.

— De verpakking van Equitop forte
zowel gebruiks- als milieuvriendelijk is.
Een goed afbreekbare (polypropyleen)
en goed afsluitbare emmer met 1,5 kg
inhoud. Zelfs als hij leeg is nog voor vele
doeleinden te gebruiken.

Ook in samenstelling onderscheidt
Equitop forte zich van Equitop:

— In Equitop forte is de concentratie
Vitamine E en Selenium 3 maal hoger.
Voor de spierstofwisseling van sport-
paarden een belangrijke verbetering.

— Ook het Zinkgehalte van Equitop
forte is hoger (2,5 x). Samen met Biotine
beïnvloedt dit huid, baarkleed en hoorn-
groei in gunstige zin.

— De Ca/P-verhouding is aangepast
aan de huidige stand van de wetenschap
en is in Equitop forte 5:1.
Onverkort blijft gelden dat de Calcium
in Equitop forte (toegevoegd als Ca-
difosfaat) beter benut wordt door uw
paard dan andere, meer gebruikelijke
Ca-zouten.

Uiteraard bevat Equitop forte ook weer
een royale hoeveelheid beta-caroteen
(provitamine A) en zijn ook de andere
componenten in voldoende werkzame
hoeveelheden aanwezig.
Equitop forte is uitsluitend bij de dieren-
arts verkrijgbaar.

Voor meer informatie over Equitop
forte kunt u zich wenden tot Boehringer
Ingelheim bv. Alkmaar, tel. 072-
662411.

-ocr page 221-

Referaten
Kalkoen

Isolatie van een gumborovirus
uit kalkoenen met gewrichtsont-
steking of aoemhaungsproble-

men

Reddy SK and Silim A. Isolation of
infectious bursal disease virus from tur-
keys with arthritic and respiratory
symptoms in commercial ferms in Quebec.
Avian Diseases 1991; 35: 3-7.

Het betrof twee koppels kalkoenen. Het
eerste koppel kreeg op een leeftijd van 9
weken hakgewrichtsontsteking en later
op 12 weken leeftijd ademhalingspro-
blemen. Het tweede koppel kreeg op een
leeftijd van 8 weken ademhalingspro-
blemen tengevolge van ontstoken lucht-
zakken en hartezakje. De monsters
synoviaalvocht van het eerste en bloed
van het tweede koppel ten behoeve van
een viruskweek werden op een leeftijd
van 13 weken genomen. In beide geval-
len werd alleen een Gumborovirus ge-
ïsoleerd. De sectiebevindingen wezen
echter niet in de richting van de ziekte
van Gumboro.

De auteurs concluderen terecht, dat
besmettingsproeven van kalkoenen en
kippekuikens met de geïsoleerde virus-
sen de eventuele betekenis voor de
praktijk zullen aangeven.

J. B. Litjens.

Kaketoe

Ziekte van pacheco in spanje
Gómez-Villamandos JC, Mozos E,
Sierra MA, Fernandez A and Diaz F.
Mortality in psittacine birds resembling
Facheco\'s disease in Spain. Avian Pa-
thology 1991; 20: 541-7.

Beschreven worden de bevindingen bij
een vijftal peracuut gestorven, recent
geïmporteerde kaketoes. De sectiebe-
vingen waren: gele gezwollen levers met
puntbloedingen, miltzwelling en geringe
nierafwijkingen.

Bij het histologisch onderzoek op lever,
milt en nier werden naast degeneratie en
focale necrose, vele intranucleaire in-
sluitlichaampjes gevonden. Eosinofiele
(en in de lever ook basofiele) insluitli-
chaampjes werden aangetoond in de
hepatocyten, portale macrofagen, Kupf-
ferse stercellen, lever-endotheelcellen,
glomerus-endotheelcellen en niertubu-
lus-epitheelcellen. Elektronenmicrosco-
pie toonde herpesvirus-achtige deeltjes
aan.

ACTUA

Uit het ziektebeeld, sectiebeeld, histolo-
gie en elektronenmicroscopie trekken de
auteurs de conclusie dat de sterfte zeer
waarschijnlijk door het Pacheco-virus
veroorzaakt is, (Ook in Nederiand is het
I Pacheco-virus meerdere malen geïso-
leerd, onder andere uit papegaaien;
ref.)

J. J. de Wit

Rund

Erfelijkheid van vruchtbaarheid
Distl O, Ron M, Francos G, Mayer E,
and Kraeusslich H. Genetic analysis of
reproductive disorders in Israeli Hols-
tein dairy cows. Theriogenology 1991;
35: 827.

Fertiliteitsstoornissen veroorzaken veel
schade. Het is dan ook van belang ze te
voorkomen. Eén van de mogelijkheden
zou zijn ze in een fokkerijprogramma op
te nemen teneinde de incidentie ervan
middels selectie te verminderen. Dit kan
echter alleen gelukken als de betrokken
kenmerken een erfelijkheidsgraad bezit-
ten die hoog genoeg is.

In het hier gerefereerde onderzoek met
Israëlische Holstein Friesians is nage-
gaan wat de erfelijkheidsgraad is voor
een aantal belangrijke fertiliteitsstoor-
nissen. De resultaten waren als volgt:
ret.sec. 0,01; endometritis 0,01; anoe-
strus 0,02.

Gezien deze resultaten is de conclusie
van de schrijvers dan ook dat het opne-
men van bovengenoemde kenmerken in
een fokkerijprogramma zinloos is. Met
andere woorden: managementsfactoren
hebben wat het optreden van de hier
genoemde afwijkingen betreft een alles-
overheersende invloed.
(Waarschijnlijk geldt dit niet voor
cysteuze ovariële follikels, helaas is dit
kenmerk in de hier beschreven studie
niet onderzocht;
ref).

A. de Kruif

VOEDINGSMID-
DELENHYGfëNE

Bovine Cysticercose in Denemar-
ken

Ilsee B, Kyvsgaard NC, Nansen F, and
Hendriksen SAa. Bovine Cysticercose in
Denmark. A study of possible causes of
infection in farms with heavily infected
animals. Acta Vet Scand 1990; 31: 159-
68.

In Denemarken wordt cysticercosis bij
0,1% van de geslachte runderen aange-
troffen. Karkassen met lichte besmetting
(^ 10 cysticerci) worden ingevroren,
terwijl karkassen met zware besmetting
(> 10 cysticerci) worden afgekeurd.
(Onderscheid tussen dode en levensvat-
bare cysticerci wordt niet vermeld;
ref).
Volgens schatting is circa 0,02% van de
Deense bevolking drager van
Taenia
saginata.

Er werd epidemiologisch onderzoek
verricht op 14 boerderijen, waarvan
gedurende een periode van 2 jaren 38
runderen waren afgekeurd wegens een
zware besmetting met
Cysticercus bovis.
Getracht werd de transmissie-routes van
T. saginata-eitren van menselijke faeces
via het milieu naar runderen te traceren.
De belangrijkste bron van besmetting —
vooral in vakantieoorden — was de
inhoud van de septic tanks, die illegaal
was gestort op weiden of gewassen, in
sommige gevallen na vermenging met
dierlijke mest. Soms werd een mest-
strooier, die voor beide produkten ge-
scheiden was gebruikt, niet tussentijds
gereinigd. Permanent binnen gehuisves-
te runderen werden geïnfecteerd door
besmet veevoer of via contaminatie van
het stalmilieu door mest die Taenia-
eieren bevatte. Andere kuddes werden
besmet tijdens het grazen op weiden
nabij gemeentelijke rioolzuiveringsin-
stallaties.

In tegenstelling tot vroegere Deense
waarnemingen was de applicatie van
rioolslib op bouwland niet betrokken bij
de in dit artikel vermelde gevallen van
zware besmetting met C.
bovis. De
auteurs verklaren dit verschil uit de
implementatie van de beperkende regel-
geving sinds 1984 voor het agrarisch
gebruik van rioolslib in Denemarken.

M. P. Smit

-ocr page 222-

Bij verordening van het Landbouw-
schap is vanaf 1 oktober 1991 het
merken met twee voorgeschreven Iden-
tificatie en Registratie (I&R) oormerken
van alle na 1 oktober 1991 geboren
kalveren verplicht gesteld.
Sinds januari 1991 was het oormerken
van kalveren en overige runderen op
vrijwillige basis mogelijk geworden.
Tijdens de behandeling van de Land-
bouwbegroting 1992 in de Tweede Ka-
mer der Staten-Generaal op 20 en 21
november 1991 zijn er veel vragen
gesteld over het I & R oormerken. De
Staatssecretaris van het Ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
(LNV) stelde een onafhankelijk onder-
zoek, onder begeleiding van een onaf-
hankelijke commissie, in het vooruit-
zicht.

Het onderzoekrapport is op 30 januari
1992 aan de Tweede Kamer aangebo-
den en tevens zijn de resultaten open-
baar geworden.

De opzet van het onderzoek

Er is een a-selecte steekproef uitgevoerd
door een onafhankelijk marketing-
enquêtebureau onder begeleiding van
een onafhankelijke begeleidingscom-
missie. Via een telefonische enquête
onder melkveehouders en onder kalver-
mesters is een representatieve hoeveel-
heid gegevens verzameld en verwerkt.
De vragen waren dusdanig samenge-
steld dat de problemen bij kalveren en
overige runderen in kaart konden wor-
den gebracht. Een belangrijk criterium
was het voorkomen van ontstekingen
waarbij ettervorming optrad.
Vervolgens werden vragen gesteld over
de wijze waarop de veehouders met die
ontstekingen omgingen (onder andere
zelf behandelen, of hulp van dierenarts,
hulp van de Gezondheidsdienst, hulp bij
de introductie door I&R-medewerkers).

Mededelingen VD

Het identificatie en

registratie systeem voor
runderen

De belangrijkste resultaten

Op 88% van de melkveehouderijbedrij-
ven kwam geen enkele ontsteking bij de
kalveren voor. Op 12% van de bedrijven
kwamen ontstekingen voor waarbij
ettervorming optrad. Dit was bij 2,6%
van alle geoormerkte kalveren het geval.
Ontstekingen gepaard gaande met etter-
vorming kwamen lang niet in gelijke
mate voor op deze bedrijven. Zo kwam
op minder dan 1% van de melkveehou-
derijbedrijven 35% van die ontstekingen
voor.

Als het oormerk op zichzelf die ontste-
kingen zou veroorzaken, dan zouden die
ontstekingen veel verspreider moeten
voorkomen.

Tabel 1.

MELKVEEHOUDERS

Bedrijven

%

Kalveren

%

Totaal

46.977

(-100)

Totaal gemerkt

43.163

794.200

Etterontstekeningen

5.654

12,0%

21.038

2,6%

Antibiotica/uitknippen

2.494

5,3%

7.253

0,9%

Anders, o,a, spray

2.081

4,4%

13.785

1,7%

Niet behandeld (\'/3 deel niet ernstig/\'/3 geneest spontaan)

1.104

2,3%

KALVERMESTERS

Bedrijven

%

Kalveren

%

Totaal

2.275

Totaal gemerkt

1.637

291.200

Etterontstekeningen

394

17,3%

2.797

1,0%

Antibiotica/uitknippen

304

13,3%

1.946

0,7%

Anders, o.a. spray

73

3,2%

851

0,3%

Niet behandeld

18

0,3%

De gegevens duiden duidelijk op een
meer specifieke bedrijfsproblematiek.
De belangrijkste resultaten staan in tabel
1 samengevat.

Uit de resultaten blijkt voorts dat het
percentage kalveren met dergelijke ont-
stekingen hoger is op die bedrijven die
geen hulp hebben gehad bij de introduc-
tie (het voordoen van het aanbrengen)
van het oormerken. In Friesland bleken
de resultaten significant slechter dan in
de andere regio\'s of provincies en ook de
resultaten op grote bedrijven (meer dan
100 melk- en kalfkoeien) waren signifi-
cant slechter. Van de melkveehouderij-
bedrijven met ontstekingen bij de kalve-
ren raadpleegde 35% de dierenarts. Op
bijna de helft van die bedrijven heeft de
dierenarts één of meer dieren behandeld.
In de overige gevallen heeft de veehou-
der zelf behandeld.

Bij de kalvermesters zijn deze percenta-
ges respectievelijk 39% en 33%.
De gegevens van de overige runderen op
de melkveehouderijbedrijven (vrijwil-
lige inhaalslag) zijn dusdanig gunstig
(0,1-0,3% ontstekingen), dat hier niet
verder op in wordt gegaan.
Op het moment van het onderzoek
(medio december) bleek dat op ca. 900
melkveehouderijbedrijven nog ontste-
kingen bij kalveren voorkwamen (ca.
2500 kalveren). Bij een derde (33%) van
deze 900 bedrijven, werd een bezoek
door de Gezondheidsdienst op prijs ge-
steld. Op de andere bedrijven stelde men
in de meeste gevallen vast, dat de proble-
men bijna over waren of men dacht zelf
deze problemen te kunnen oplossen.

Verdere gang van zaken

a. Plan van aanpak

De Staatssecretaris heeft gesteld dat de
mate waarin en de wijze waarop zich de

-ocr page 223-

problemen hebben gemanifesteerd, geen
aanleiding is om het systeem van het
oormerken te onderbreken.

Wel heeft de Staatssecretaris aan het
Landbouwschap verzocht om door de
Stichting Gezondheidszorg voor Dieren
een plan van aanpak op te laten stellen
met het doel de zogenaamde probleem-
bedrijven snel en adequaat te helpen en
te begeleiden. Daarbij zullen de dieren-
artsen in het veld ook betrokken dienen
te worden.

b. Aanpassen van de verordening

De Gezondheidsdiensten dienen de mo-
gelijkheid te krijgen om, waar nodig,
ontheffing te verlenen van de verplich-
ting tot oormerken binnen 3 werkdagen
na de geboorte van het kalf.

De oormerken zouden dan op een later
tijdstip kunnen worden aangebracht, als
dat naar het oordeel van de Gezond-
heidsdienst de gezondheid van het kalf
ten goede komt.

Voorts zal worden nagegaan of de oor-
merken in een kleiner formaat kunnen
worden uitgevoerd.

In een (klein) aantal natuurgebieden zal
het tijdstip van aanbrengen, en het
gebruik van een kleiner oormerk van
een bedektere kleur, worden bezien.

c. Enkele slotopmerkingen

Een kort geding dat door de Neder-
landse Vereniging tot Bescherming van
Dieren is aangespannen heeft op .8
januari 1992 voor de President van de
Arrondissementsrechtbank in Den
Haag gediend. Tot nu toe is er nog geen
uitspraak gedaan.

Over het oormerken zal een mondeling
overleg plaatsvinden tussen de Staats-
secretaris en de Vaste Commissie voor
Landbouw en Natuurbeheer van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Attentie van de veehouder, snelle hulp
door deskundigen en het positief bena-
deren van het hele I & R-systeem zullen
ertoe bijdragen, dat de gerezen proble-
men en de extra aandacht in de media
tot snelle normalisering zullen leiden.

De belangen en de voordelen van het I
& R-systeem zijn zo voor de hand
liggend, dat met een goede zorg voor het
kalf of het rund, het oormerken op de
voorgeschreven wijze hopelijk spoedig
algemeen zal zijn aanvaard.

Voorlichting

nieuwe eg-
regelgeving

De ontwikkelingen in de EEG zijn de
laatste jaren in een stroomversnelling
gekomen; de eenheidsmarkt nadert zijn
voltooiing en binnenkort kunnen men-
sen en zaken zich ongehinderd verplaat-
sen door het Europa van de Twaalf. De
economische betekenis van de toename
van het vrije handelsverkeer zal aanzien-
lijk zijn. Het is nu zaak voor landen en
bedrijven zo goed mogelijk van deze
nieuwe werkelijkheid te profiteren.
In kringen van veterinairen hoeft niet te
worden uitgelegd welke grote gezond-
heidsrisico\'s verbonden zijn aan de vrije
circulatie van dieren en dierlijke pro-
dukten. Dit is ook de reden dat de
gezondheidsvoorschriften in de sectoren
van vee en vlees uniform moeten wor-
den gemaakt in de twaalf landen en in
sommige opzichten moeten worden
aangescherpt. Dat geldt voor alle dier-
soorten. Inmiddels zijn reeds verschei-
dene EG richtlijnen door de Europese
Ministerraad aangenomen en het is nu
aan de lidstaten deze regelgeving te
implementeren in hun eigen wettelijke
kaders.

Ook in Nederland wordt op alle ni-
veau\'s hard gewerkt om de nieuwe
regels in praktijk te brengen. Een zeer
belangrijke fase is de informatie aan het
betrokken bedrijfsleven. In dat verband
zijn initiatieven genomen met het op-
starten van enkele belangrijke voorlich-
tingscampagnes, namelijk door het Be-
drijfschap Slagersbedrijf voor de slach-
terijsector en door het ftoduktschap van
Pluimvee en Eieren voor de reproduk-
tiesector van de pluimveehouderij.

De EEG-richtlijn \'vers vlees\'
Het Bedrijfschap Slagersbedrijf heeft
voor de zelfslachtende slagers een grote
vooriichtingscampagne georganiseerd,
samen met de Rijksdienst voor de keu-
ring van Vee en Vlees. Op twaalf plaat-
sen in het land zijn in januari en februari
bijeenkomsten gehouden waar inleiders
de komende veranderingen toelichtten,
terwijl een informatiemap de teksten
van de richtlijnen en de uitleg bevatte.
De informatie was speciaal bedoeld
voor slachtbedrijven die nog geen
EEG
erkenning bezaten en derhalve met hun
produkten niet op de markt zullen mo-
gen komen; immers er wordt na 1
januari aanstaande in principe geen on-
derscheid meer gemaakt tussen de bin-
nenlandse en de EEG-markt. De bedrij-
ven die meer dan 12 Groot Vee Een-
heden (GVE) per week of meer dan 600
per jaar slachten, moeten een EEG-
erkenning hebben om de bedrijfsactivi-
teiten te mogen voortzetten. In de richt-
lijn is de mogelijkheid geopend van een
overgangsperiode tot I januari 1996; de
bedrijven moeten dan echter spoedig
een moderniseringsplan indienen, dat
zodanige aanpassingen beoogt dat het
bedrijf eind 1995 aan de EEG eisen kan
voldoen.

Voor de bedrijven die minder slachten
dan hierboven genoemd, geldt hetzelfde
als voor de grote bedrijven, echter met
een ontsnappingsoplossing. Deze impli-
ceert een iets soepeler regeling. Tot deze
laatste groep kunnen behoren de zelf-
slachtende slagers, die geen ambitie heb-
ben te exporteren en die tot heden
weinig gemerkt hebben van de EEG
regelgeving. Voor deze bedrijven is de
mogelijkheid geopend te opteren voor
een aparte status, waarbij de inrichtings-
eisen minder stringent zijn dan bij de
reguliere EEG-erkende bedrijven. Deze
categorie wordt aangeduid als \'artikel
vier\'-bedrijven. De bedrijven die voor
deze mogelijkheid opteren, moeten in
het algemeen eveneens investeringen
doen om aan de nieuwe hygiënische
voorwaarden te kunnen voldoen. De
benodigde aanpassingen gaan aanzien-
lijk verder dan de voorwaarden van het
Eisenbesluit van de Vleeskeuringswet.
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat
de recente Europese regelgeving ingrij-
pende consequenties heeft voor de slach-
terijen. Ook het slachten van dode
dieren voor consumptie doeleinden en
de verkoop aan consumenten van zoge-
naamde vrijbank vlees is niet langer
toegestaan. Met de nieuwe regelgeving
zal naar verwachting een modernise-
ringsgolf door de slachterijensector
gaan.

De reproduktie-sector van de pluim-
veehouderij

In de reproduktie-sector van de pluim-
veehouderij heeft het Produktschap
voor Pluimvee en Eieren het inititatief
genomen om spoedig een vooriichtings-
campagne te openen. De betreffende
pluimveerichtlijn is reeds aangenomen
in 1990, maar nadert nu zijn toepassing.
Bedrijven die werkzaam zijn op het
gebied van de reproduktie van pluim-
vee, met inbegrip van vermeerderings-
bedrijven en opfokbedrijven, moeten
aan bepaalde eisen van gezondheidsbe-
waking en bedrijfsinrichting voldoen

-ocr page 224-

om te worden erkend. Dit laatste is
nodig om op de Europese binnenmarkt
te kunnen verkopen, hetgeen voor de
Nederlandse bedrijven van grote beteke-
nis is. Immers, de pluimveehouderij is
sterk gericht op de internationale han-
del.

Bij de informatie verstrekking aan het
betrokken bedrijfsleven zal gebruik
worden gemaakt van verschillende me-
dia: persberichten, artikelen, een uitge-
breide brochure en voorlichtingsbijeen-
komsten in de belangrijkste delen van
het land. De Stichting Gezondheidszorg
voor Dieren is uiteraard nauw betrok-
ken bij deze actie.

Mogelijkheden

van spf-varkens-
houderij in noord-
nederland

Op de instigatie van de Veterinaire
Inspectie van de Volksgezondheid
\'Noord\' hebben de studentes Jantje
Reinders en Gea Jalving van de Rijks
Agrarische Hogeschool, Prof H. C. van
Hall Instituut te Groningen in het kader
van een afstudeeropdracht, onder bege-
leiding van drs. B. Bruins Jzn (VI), drs.
M. R Smit, Rijksdienst voor de keuring
van Vee en Vlees (RW), en ing. S.
Haverkamp (Van Hall), een onderzoek
ingesteld naar de \'Perspectieven voor
een bepaalde vorm van ziektekiemvrije
varkenshouderij, ook in het belang van
de volksgezondheid in Noord-Neder-
land\' (juni 1991).

Inleiding

De enorme groei die de intensieve vee-
houderij in Nederiand de laatste decen-
nia heef doorgemaakt, is gepaard gegaan
met een steeds grotere concentratie in
enkele provincies en grotere aantallen
varkens per bedrijf. Deze concentratie
biedt voordelen uit het oogpunt van
onder andere beheersing van kosten van
transport van voer en varkens en de
deskundigheid van de varkenshouders.
Een nadeel is echter dat het risico van
explosies en verspreiden van ziekten
sterk is toegenomen. Dit heeft vooral

Besmettelijke

dierziekten

In Nederiand kwamen in de periode van
13 januari t/m 16 februari 1992 de
volgende gevallen van besmettelijke
dierziekten, waarvan aangifte verplicht
is, voor:
Rotkreupel

Totaal 2 gevallen in 2 gemeenten
Utrecht: 1 geval in 1 gemeente

Noord-Holland: 1 geval in 1 gemeente

Schurft

Totaal 4 gevallen in 4 gemeenten
Utrecht 1 geval in 1 gemeente

Noord-Holland 3 gevallen in 3 gemeenten

Mededelingen VHI

geleid tot hogere kosten voor de gezond-
heidszorg en problemen bij de afzet van
varkens en varkensvlees in het buiten-
land.

SPF(Specific Pathogen Free)-dieren
zijn vrij van een aantal met name
genoemde pathogene (micro)organis-
men. Om besmetting met deze organis-
men te voorkomen, moeten maatregelen
worden genomen. SPF is tot nu toe
hoofdzakelijk gericht op de gezondheid
van het dier, maar ook de volksgezond-
heidsaspecten zijn van belang.
In de scriptie is getracht een antwoord te
geven op de vragen: hoe moet SPF
worden georganiseerd en is SPF voor de
varkenshouders betaalbaar? Daartoe
werd een literatuurstudie verricht en
werden diverse deskundigen en organi-
saties benaderd.

Algemene onderzoek gegevens
Na een korte beschrijving van de ont-
wikkeling van de varkenshouderij en de
geschiedenis van de veterinaire gezond-
heidszorg in Nederiand, worden de
structuur van de huidige varkenshoude-
rij en de daarmee samenhangende ge-
zondheidsaspecten besproken.
Er wordt aandacht besteed aan de be-
langrijkste varkensziekten en het Nati-
onaal Programma Varkensgezondheids-
zorg. Daarnaast wordt enige informatie
verstrekt over voedselinfecties en
-vergiftigingen bij de mens.
Het opstarten van SPF-bedrijven, de
noodzakelijk geachte preventieve maat-
regelen om de SPF-status van een bedrijf
te handhaven en de voor- en nadelen

van de SPF-houderij worden toegelicht.
Het CDI-(Centraal Diergeneeskundig
Instituut) proefbedrijf, het Dalland SPF-
bedrijf en de SPF-systemen in Dene-
marken en Zwitseriand worden hierbij
besproken. De oorzaken van het ontbre-
ken van SPF in Nederland worden kort
aangegeven.

Consumenten worden steeds kritischer
en zijn bereid extra te betalen voor een
betere kwaliteit. Daarnaast zijn de grote
levensmiddelenconcerns geïnteresseerd
in veiliger varkensvlees. Gewezen wordt
op de in de laatste tijd sterk gestegen
export van Deens SPF-varkensvlees. De
perspectieven voor de afzet van SPF-
vlees lijken redelijk gunstig.
Tenslotte worden de belangrijke patho-
genen, die gevaar kunnen opleveren
voor de volksgezondheid en de ziekten
die van belang zijn bij de gezondheid
van SPF-varkens, in het kort besproken.

Opzet van een spf-organisatie
Een SPF-bedrijf moet zich in een relatief
vee-arme provincie bevinden, waar de
afstand tussen de bestaande bedrijven, in
verband met de besmettingsdruk, vrij
groot is.

In samenhang met het ziektekiemvrij
houden van de varkens worden een
aantal kritische punten in de keten van
de SPF-houderij besproken. Een SPF-
programma begint met het opstellen van
een SPF-lijst, waarin met name ge-
noemde varkensziekten worden opge-
nomen. Uit praktijk onderzoek zal moe-
ten blijken of de op een SPF-bedrijf
genomen maatregelen voldoende zijn
om ook zoönosen te weren. Deze maat-
regelen worden opgesomd.
Tenslotte wordt beschreven hoe de SPF-
organisatie moet zijn ingericht en welke
taken daaraan moeten worden gesteld.

Kosten en opbrengsten bij spf-

varkenshoudehijen

Er is slechts een globaal overzicht gege-
ven aan de hand van resultaten die in
Denemarken en bij Dalland in Frank-
rijk zijn verkregen. Een nadere concreti-
sering van de financiële resultaten van
SPF in Nederland is pas mogelijk na
meer onderzoek op praktijkniveau.
De mogelijke kosten voor de overkoe-
pelende organisatie en voor de individu-
ele varkenshouder worden aangegeven.
Afhankelijk van de afstand tot naburige
bedrijven moet voor overdruk ventilatie
en luchtfiltering worden gerekend op
60% extra kosten in vergelijking tot een
conventioneel bedrijf met 400 tot 600
dieren.

-ocr page 225-

Bij een globale schatting van de op-
brengsten is geen rekening gehouden
met een mogelijk hogere prijs voor en
een betere afzet van SPF-varkensvlees
en eventueel lagere keuringskosten. Op
grond van de gunstige resultaten met
SPF-varkens in Denemarken wordt uit-
gegaan van 10% betere groei, 10% lagere
voeder conversie, 30% lagere dierenarts
kosten en 9% meer biggen. Er wordt een
mogelijk haalbare meerprijs van ƒ 0,22
per kilogram varkensvlees aangegeven.

Conclusies
De aangegeven standpunten van onder-
zoekers, deskundigen en fokkerij-orga-
nisaties zijn, hoewel niet eensluidend,
onder voorwaarden redelijk positief
voor SPF in Noord-Nederiand.
Een voordeel van SPF is dat er minder
pathogenen in het vlees aanwezig zijn,
die voedselinfecties of- vergiftigingen
kunnen veroorzaken bij de consument.
Het houden van SPF-dieren is echter
niet voldoende om SPF-vlees te garan-
deren, omdat ook tijdens het transport,
in de slachterij en bij de bereiding thuis
(kruis)besmetting kan plaatsvinden. Ve-
terinaire deskundigen achten de grotere
gevoeligheid van SPF-dieren voor ziek-
tekiemen een nadeel van SPF.
De SPF-organisatie moet SPF-vlees on-
der één merk in de handel brengen,
zodat het herkenbaar is voor de consu-
ment.

SPF is alleen haalbaar indien iedereen,
die er aan meewerkt, er volledig achter
staat. Hierbij is ook een rol voor de
overheid weggelegd.
Naast Flevoland en Zeeland is Noord-
Nederland, gelet op de geringe omvang
van de varkensstapel, nog één van de
weinige gebieden waar het SPF-systeem
opgezet zou kunnen worden.
De scriptie werd bekroond met de le
prijs in het kader van de AMRO-
agrarische scriptie wedstrijd, schooljaar
1990-1991. Aan deze wedstrijd namen
deel alle Agrarische Hogescholen en de
Landbouw Universiteit Wageningen.

Drs. M.P. Smit
Drs. B. Bruins Jzn (VI)

In just over 11 years, the Unit for
Veterinary Continuing Education at the
Royal Veterinary College in London has
become the biggest centre in Europe for
audio-visual educational programmes
for veterinary surgeons, veterinary stu-
dents and veterinary nurses. Addition-
ally, the Unit stocks an increasing range
of programmes for a considerably wider
audience, from environmental health
officers and meat inspectors to pet
owners and also for use in schools.
As well as producing both tape-slide and
video programmes of its own and stock-
ing many more made by other organisa-
tions both in the UK and abroad, the
UVCE has been a pioneer of telephone
an satellite conferences in the UK and
the rest of Europe and acts as the co-
ordinating body for a large group of
partners in the EC interested in broad-
casting veterinary educational pro-
grammes via the Olympus satellite
throughout Western Europe and Scan-
dinavia.

There are currently about 250 pro-
grammes listed in the UVCE\'s cata-
logues, on subjects ranging from anaes-
thesia to zoonoses. Leading academics
and veterinary surgeons in practice in
the UK and other countries have made
contributions on subjects of major inter-
est such as cardiology, dermatology,
neurology, oncology, ophthalmology,
radiology and various surgical proce-
dures, as well as on some of the newer
veterinary specialities such as dentistry
and the diseases of reptiles and chelonia.
The programmes are sold (in some cases
hired) to customers in the UK, mainland
Europe and Scandinavia and many
other countries. In the last two years
programmes have been sold to Austra-
lia, Brazil, Canada, Indonesia, Israël,
Jamaica, Japan, Kuwait, Malaysia,
Mexico, New Zealand, Saudi Arabia
and South Africa (among others), mak-
ing the Unit a genuinely international
supplier of continuing education ma-
terial.

The UVCE was established in 1980 as a
result of generous grants from the Lever-
hulme Trust and Several British veteri-
nary professional bodies, under the di-
rectorship of Dr. Jenny Poland. Her
work in building up the Unit was
acknowledged by the award of the OBE
in 1988.

Ultra scans in pregnant mares
New video from the UVCE explains
\'state-of-the-art\' procedure

The Unit for Veterinary Continuing
Education at the Royal Veterinary Col-
lege in London recently released a 32-
minute video entitled \'Ultrasound Scans
in Pregnant Mares\'.

Featuring the late Dr. W E. (Ed) Allen,
who was a Senior Lecturer in the
Department of Veterinary Surgery and
Obstetrics at the Hawkshead Campus of
the Royal Veterinary College, the pro-
gramme gives a brief description of real-
time ultrasound examination of the
mare\'s reproductive tract and shows
sequences of the uterus and ovaries.
A mare in oestrus is examined and then
the film shows sequences of various
stages between 11 and 71 days of
gestation. The relevant features of ovar-
ies and uterus are pointed out and the
diagnosis and management of twin preg-
nancy is discussed.

This excellently filmed video received
an enthusiastic reception from delegates
at the congres of the British Equine
Veterinary Association held at the Uni-
versity of Cambridge in September. It
completes the audiotape programme,
\'Abnormal Oestrous Cycles in the
Mare\', made by Dr. Allen in 1984.
\'Ultrasound Scans in Pregnant Mares\' is
available from the UVCE, for £35 (ster-
ling) plus £6 for postage and packing
within Europe, £12 beyond Europe.
\'Abnormal Oestrus Cycles in the Mare\'
is available at only £8 (with no extra for
postage and packing) if ordered at the
same time.

Orders should be sent to the UVCE,
Royal Veterinary Collie, Royal Col-
lege Street, London NWl OTU, Eng-
land (telephone (44-71) 387 2898, ext
380, or fax (44-71) 383 0615). Payment
can be made by cheque (in sterling) or
credit card (Visa or Access).

The largest veterinary

audio-visual library in
europe

-ocr page 226-

Prof. dr. j. m. m. van den bercken

Prof. dr J. M. M. van den Bereken is op de
leeftijd van 54 jaar overleden. De plotselinge
dood van Joep op donderdag 20 februari 1992 is
moeilijk te venverken. Wij treuren met zijn
vrouw Mia en vier zoons om dit tragische verlies.

Joep was een man van de
wetenschap. In 1965 werd
hij aangesteld bij de toen-
malige vakgroep Veteri-
naire Farmacologie, Far-
macie en Toxicologie en in
1972 promoveerde hij bij
prof dr kc. H. van Gen-
deren. Op 1 september
1976 werd hij bij Konink-
lijk Besluit op persoonlijke
titel benoemd tot gewoon
lector in de Faculteit der
Diergeneeskunde om on-
derwijs te geven in de neu-
rotoxicologie. Per 1 janu-
ari 1980 werd Joep
benoemd tot hoogleraar in
de neurotoxicologie.

Met ingang van 16 november 1983 benoemde het
Faculteitsbestuur hem tot Hoofd Onderzoekza-
ken/Secretaris van de Vaste Kommissie voor de
Wetenschapsbeoefening. Deze functie heeft hij,
naast zijn ordinariaat, met grote inzet tot aan zijn
dood vervuld. Diergeneeskundig Nederland had
altijd zijn warme belangstelling Als niet-dieren-
arts sloot hij zich aan bij de KNMvD. Vele jaren
was hij buitengewoon lid.
Zijn vele activiteiten en zijn stimulerende en
innemende persoonlijkheid zijn bepalend ge-
weest voor de ontwikkeling van de toxicologie in
Utrecht Hij heeft met succes vorm en inhoud
gegeven aan het facultaire onderzoekbeleid. Als
beoogd directeur werd veel van hem verwacht bij
de oprichting en invulling van het Onderzoekin-
stituut voor Veterinaire Wetenschappen. Dit in-
stituut moet de weg bereiden voor de Landelijke
Onderzoekschool voor Veterinaire Wetenschap-
pen. Wij zullen hem bij de verdere uitbouw van
Instituut en School node missen. Maar bovenal
missen wij in hem een innemend mens, een
vertrouwde raadsman en goede vriend.

Misschien kan het voorde familie een troost zijn
om te weten dat binnen onze Faculteit de herinne-
ring aan Joep van den Bereken nog lang zal
voortleven en in ere zal worden gehouden

BERTVAS GOLDE
MONNE VANDENBERGH
JAAP VAN DER KAADEN
WILLEM SEINEN
GOM VANSTRIEN
HENK VIJVERBERG

In memüriam

Raad voor specialisatie

diergeneeskunde

□PENSTELLING
REGISTERS

Met ingang van 1 april 1992 is het register voor
het specialisme Reproduktie Inwendige Ziekten
Paard en het specialisme Chirurgie Paard open-
gesteld.

Diegenen die voor de de facto erkenning als
specialist in aanmerking wensen te komen,
hebben de gelegenheid zich hiervoor tot 1 april
1994 aan te melden.

Deze aanmelding dient schriftelijk onder gelijk-
tijdige overlegging van de gevraagde informatie
plaats te vinden bij het Bureau van de Konink-
lijke Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht.
Voor wat betreft de gevraagde informatie wordt
verwezen naar de nota\'s: \'De facto erkenning van
de specialist in de Diergeneeskundige Beroepsui-
toefening\' en \'Benoeming van specialisten op
uitnodiging en raamwerk toetsing en registratie
van de facto erkenning specialisten\' die bij de
KNMvD zijn te verkrijgen en weergegeven zijn
in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde van
respectievelijk 15 februari 1988 bladzijde 232-4
en 1 juni 1988 bladzijde 656-9.
Applicanten voor de de facto erkenning kunnen
zich voor nadere informatie over de toetstingscri-
teria wenden tot:

Specialisatie Commissie Reproduktie/Inwen-
dige Ziekten Paard, drs. P Fontijne, Yalelaan 7,
3584 CL Utrecht, tel. 030-531248.

Specialisatie Commissie Chirurgie Paard, drs. E.
K. Welling, Dierenkliniek Bosch en Duin, Tol-
huislaan 2, 3735 KG Bosch en Duin, tel. 030-
283810.

Banden Tijdschrifi voor
Diergeneeskunde
1991

De banden voor het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
1991 zijn verkrijgbaar tegen betaling van
ƒ 22,50 op postrekening nr. 511606 ten name van
KNMvD te Utrecht. Wilt u in de omschrijving
vermelden \'Banden 1991\'.

-ocr page 227-

Verslag van de
buitengewone algemene

vergadering

Op 15 januari 1992 werd door het Algemeen
Bestuur een Buitengewone Algemene Vergade-
ring belegd.

Het doel van deze vergadering was de leden te
verzoeken in te stemmen met een automatise-
ringsheffing voor financiering van een onafhan-
kelijke takorganisatie. Het betreft hier een orga-
nisatie die het werk dat reeds door anderen is
geschied zal voortzetten, die contacten dient te
onderhouden met alle commerciële firma\'s die
zich bezighouden met de automatisering in de
diergeneeskunde en de dierenartsenpraktijk, en
in de toekomst mede gefinancierd moet kunnen
worden door bijdragen van deze firma\'s.

Voorstel

Na de opening door de voorzitter Prof. dr. E.H.
Kampelmacher hield C.W.M. Augustijn, na-
mens het Algemeen Bestuur, een inleiding over
de doelstelling van de vergadering en het voorge-
stelde plan inzake de oprichting van een onaf-
hankelijke takorganisatie. Gezien de ontwikke-
lingen binnen de NOVAD b.v en de NOVAD-
coöperatie blijkt het dat een bundeling van alle
krachten (ideëel/commercieel) moeilijk te reali-
seren is. Daar echter automatisering van belang
is voor alle praktici en mede gezien hetgeen reeds
is bereikt in en met de automatisering, heeft het
Algemeen Bestuur gemeend een oplossing te
kunnen aandragen door het oprichten van een
onafhankelijke takorganisatie. Deze organisatie,
NOVAD-ideëel genoemd, zal als het ware een
groep van de maatschappij worden, met onder-
steuning van een full-time stafmedewerker-auto-
matisering. Zij zal naast bijdragen van alle leden-
praktici ook gefinancierd worden uit de alge-
mene middelen van de KNMvD. Daarnaast zal
voor de diensten van de organisatie een vergoe-
ding gevraagd worden. De organisatie dient een
sluitende exploitatie te hebben; ieder jaar zal er
rekening en verantwoording aan de Algemene
Vergadering moeten worden afgelegd.
Daar het Algemeen Bestuur van mening is dat de
nu bestaande situatie niet voort gezet dient te
worden en automatisering van en voor alle
praktici van groot belang is verzoekt zij alle
aanwezige leden met het voorstel in te stemmen.

Landbouwhuisdieren

Hierna werd het woord gegeven aan J.J. de Veer
die een inleiding hield over de mogelijkheden die
het takorganisatiewerk biedt en kan bieden
binnen de praktijk van landbouwhuisdieren.
Aan de hand van enkele voorbeelden van
projecten (IKB, TAURUS) waarbij de Na

VAD-coöperatie betrokken is benadrukte spre-
ker het belang van een takorganisatie. Een van de
mogelijkheden die een takorganisatie kan bieden
is het gestructureerde contact en een goede
communicatie met allerlei (landbouw)organisa-
ties. Zo is het mogelijk om met alle belangheb-
benden te overieggen en kan worden nagaan wat
ieders wensen zijn. Voor automatisering ten
behoeve van een duurzame veilige landbouw is
dergelijk overieg een voorwaarde, daar in dat
overieg kan worden bepaald welke gegevens
vastgelegd dienen te worden. Automatisering
van gegevens biedt mogelijkheden voor epidemi-
ologisch onderzoek en verschillende analysen,
niet alleen ten behoeve van de dierenarts maar
ook ten behoeve van de veehouder; de mogelijk-
heden tot uitwisseling van gegevens zijn een heel
belangrijk aspect van de automatisering. Reden
waarom de NOVAD in alleriei overlegsituaties is
betrokken waarin onder meer wordt gesproken
over onderhoud van het systeem, uniformering
van de rekenregels, de kengetallen etc. Bij elk
overieg spelen verschillende veterinaire aspecten
een belangrijke rol, derhalve is het noodzaak dat
de dierenartsen nauwer betrokken raken bij de
automatisering. Een draagvlak binnen de be-
roepsgroep is erg belangrijk om de belangen en
wensen van de dierenartsen binnen de automati-
sering te behartigen en te verwezenlijken. Auto-
matisering binnen de diergeneeskunde is in
ieders belang en zal volgens spreker voor, met en
door de gehele beroepsgroep gedragen moeten
worden.

Gezelschapsdieren

Over het takorganisatiewerk en de gezelschaps-
dierenpraktijk hield H.A. Beijer een inleiding.
Hij definieerde het takorganisatiewerk als het
leggen van contacten met andere organisaties
zodat bemiddeld kan worden over de wensen ten
aanzien van automatisering. Voorts zal de takor-
ganisatie zich richten op onderiinge afstemming
en gegevensuitwisseling. Op het gebied van de
landbouwhuisdieren zijn in het kader van de
automatisering de IKB en de bedrijfsbegeleiding
belangrijke sleutelwoorden. Hierbij spelen an-
dere organisaties zoals de RVV en de gezond-
heidsdiensten naast de dierenartsen een belang-
rijke rol.

Bij de automatisering op het gebied van de
gezelschapsdieren stelde spreker dat sleutelwoor-
den niet te vinden zijn en dat contacten met
bijvoorbeeld de SRGN of de Dierenbescherming
volgens hem weinig zinvol zijn. De uitwisseling
van gegevens zal slechts op kleine schaal zijn.
Voorts is hij bang dat er veel overbodig werk
verricht zal gaan worden. Spreker acht derhalve
het rendement niet zo groot en de mogelijke
taken van een takorganisatie voor de gezel-
schapsdierenpraktijk niet zo belangrijk.

Discussie

Na deze inleidingen volgde de plenaire discussie.
Een groot aantal leden was van mening dat de

-ocr page 228-

KNMvD

reeds rijdende automatiserings trein wel op de
rails gehouden moet worden, maar dat zij voor
het bepalen van de manier waarop dit dient te
gebeuren meer informatie nodig hebben. Tijdens
de discussie kwam tevens naar voren dat men
van mening is dat het plan van het Algemeen
Bestuur nadere uitwerking en specificatie be-
hoeft. Uitwerking van bijvoorbeeld de financie-
ring, de mogelijkheden die een takorganisatie
kan bieden, de vertegenwoordiging van de ver-
schillende groeperingen en de benodigde capaci-
teiten van de stafmedewerker.
Verschillend werd er gedacht over het belang van
een takorganisatie voor de landbouwhuisdieren-
c.q. de gezelschapsdierenpraktijk. Dit belang
werd of groot voor beiden geacht of alleen van
belang voor de landbouwhuisdieren. Voorge-
steld werd wel om de takorganisatie alleen voor
de landbouwhuisdierenpraktijk te ontwikkelen
maar velen wezen daarbij op het gevaar dat
daarmee tegelijkertijd de "paraplufunctie" van
de KNMvD aangetast wordt. Voorts werd er
gewezen op het feit dat alles wat tot nu toe
bereikt is door onder andere de NOVAD-
coöperatie erg belangrijk is en dat dit werk dan
ook in de nieuw op te richten takorganisatie
moet worden opgenomen. Om een goede onaf-
hankelijke takorganisatie op te richten is meer
overieg nodig wil deze takorganisatie ook daad-
werkelijk van belang zijn voor en gesteund
worden door alle dierenartsen. De automatise-
ring moet namelijk niet tot gevolg hebben dat de
eenheid van de beroepsgroep wordt aangetast.

HOE VERDER?

De discussie gehoord hebbende concludeerde
het Algemeen Bestuur dat er ten aanzien van het
plan tot het instellen van een takorganisatie en
van een automatiseringshefifing nog te veel ver-
schillende meningen binnen de beroepsgroep
bestaan. Kennelijk staan nog niet alle veterinaire
neuzen dezelfde kant op. Derhalve heeft het
Algemeen Bestuur besloten om niet tot stem-
ming over te gaan.

In het Algemeen Bestuur zal over de automatise-
ring in diergeneeskundig Nederiand nader wor-
den beraadslaagd. Voor de definitieve menings-
vorming zal het overleg met de Afdelingen en de
Groepen van groot belang zijn.

Pensioenregeling

voor de

dierenartsassistent(e)

Zoals u weet, bestaat vanaf 1 januari 1992 de
mogelijkheid om voor de in uw praktijk werk-
zame dierenartsassistent(e) een pensioenregeling
te treffen. Deze \'Pensioenregeling voor Dieren-
arts-assistenten\' gaat uit van een vrijwillige deel-
name vanaf de leeftijd van 25 jaar. De regeling
omvat een ouderdomspensioen, een nabestaan-

. denpensioen en ook een invaliditeitspensioen.
De werkgever neemt 2/3 deel van de kosten voor
zijn rekening, de werknemer betaalt \'/3 deel. De
regeling is ondergebracht bij Avéro Pensioen te
Leeuwarden. In december 1991 is aan de dieren-
artsenpraktijken in Nederland informatie toege-
stuurd over deze pensioenregeling.
Zowel de KNMvD als de Vereniging voor
Dierenartsassistenten (VEDIAS) zijn van me-
ning dat deze pensioenregeling een goede aan-
vulling vormt op de arbeidsvoorwaarden van de
dierenartsassistent(e) en bevelen de regeling van
harte bij u aan.

Mocht u niet meer beschikken over de u in
december 1991 toegestuurde brochure over de
pensioenregeling, dan kunt u een nieuw exem-
plaar opvragen bij het Bureau van de KNMvD
(tel. 030-510111).

Veterinaire

volksgezondheid en
levend vee

Bijeenkomst met Duitse dierenartsen voor
leden van de Groep GKZ, Nieuw Elan en de
studiegroep Vleeshygiëne

Het programma van het symposium, dat het
\'Landesverband der beamteten Tierärzten
Nordrhein-Westfalen\' organiseert ten behoeve
van Duitse en Nederiandse dierenartsen werk-
zaam in de Veterinaire Volksgezondheid en de
levend veesector staat vast; op donderdag 2 april
a.s. zullen in Kleve zowel door Duitse als
Nederiandse dierenartsen inleidingen gehouden
worden over:

1. Controle diervervoer in verband met welzijn
en dierziektebestrijding.

2. Bestrijding ziekte van Aujeszky en

3. Structuur van de vleessector in verband met
veranderende EEG-richtlijnen.

Niet-leden van de Groep GKZ, Nieuw Elan of de
studie zijn welkom (telefonische opgave voor 20
maart a.s. bij T. G. van de Vuurst, tel. 070-
3280996).

-ocr page 229-

WIEIS WIEEN WIE
DOET WAT?

In de serie foto\'s van besturen en commissies van de
KNMvD stelt de Hoofdredactie van het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
zich nu aan de lezers voor. Achter de
namen worden de \'portefeuilles\' die de leden van de
Hoofdredactie beheren vermeld.

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma; coördinatie, veeteelt, biotech-
nologie (5).

Dr. J. M. de Kruijf; volksgezondheid, vleeskeu-
ring (1).

Dr. Ingrid van der Gaag; pathologie, pluimvee-
onderwijs, gezelschapsdieren (8).

Prof. dr. W. Misdorp; gezelschapsdieren, proef-
dieren, vissen, oncologie (4).

Prof. dr. G. H. Wentink; bedrijfsdiergenees-
kunde, immunologie/infectieziekten van de
landbouwhuisdieren (2).

N. J. G. J. van der Wielen; praktijk, rubriek
\'Vraag en antwoord\' (7).

Dr. Tj. Jorna; liaison Hoofdredactie/Hoofdbe-
stuur (9).

Lisette M. Overduin; gezelschapsdieren, specia-
listen (6).

Redacteur-secretaris
J. C. de Geus (3)

-ocr page 230-

□E VACATUREBANK

Vraag en aanbod op de

arbeidsmarkt van
dierenartsen

Onderstaand kunt u lezen hoeveel dierenartsen
werk zoeken en hoeveel banen en aanvragen
voor waarnemingen hier tegenover staan. De
Vacaturebank verzamelt deze gegevens maande-
lijks om zo een beter inzicht in de arbeidsmarkt te
krijgen.

Ieder kwartaal wordt in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
een overzicht gegeven zodat u
op de hoogte blijft van de ontwikkelingen op de
arbeidsmarkt. De navolgende gegevens hebben
betrekking op het vierde kwartaal van 1991.

Een belangrijke vraag is uiteraard hoeveel die-
renartsen werkzoekend zijn. In totaal waren er
op 31 december 1991 bij de Vacaturebank
179
werkzoekende dierenartsen
ingeschreven; bin-
nen deze groep vallen ook de part-time werkzoe-
kenden, de dierenartsen die van baan willen
veranderen (en dus niet werkloos zijn) en dieren-
artsen die nog moeten afstuderen.

Full-time

Van de 179 werkzoekende dierenartsen zijn er
149 dierenartsen op zoek naar een full-time
baan. Van deze 149 zijn 69 mannelijke dieren-
artsen en 80 vrouwelijke dierenartsen.
Van de 149 werkzoekende dierenartsen die full-
time willen werken, zijn er 134 op zoek naar een
baan in de praktijk. Ongeveer twee derde hier-
van is op zoek naar een baan in hoofdzakelijk
gezelschapsdieren-praktijk en een derde in de
gemengde en landbouwhuisdieren-praktijk.
De Vacaturebank besteedt ook aandacht aan
dierenartsen die werk buiten de praktijk zoeken,
momenteel betreft dat 15 dierenartsen. Deze
dierenartsen zoeken bijvoorbeeld werk in het
bedrijfsleven, in het onderwijs, bij de overheid of
in de farmaceutische industrie.

Part-time

Er zijn 30 dierenartsen op zoek naar een part-
time baan. Bijna een vijfde betreft mannelijke
dierenartsen. Het grootste deel van deze groep
(21 vrouwen en 4 mannen) is op zoek naar part-
time werk in de gezelschapsdieren-praktijk; 5
dierenartsen (4 vrouwen en 1 man) zoeken part-
time werk in de gemengde of landbouwhuisdie-
ren-praktijk.

Actief of op termijn

De Vacaturebank maakt in de groep \'full-time
werkzoekenden\' onderscheid tussen dierenartsen
die onmiddellijk werk zoeken (actief) en dieren-
artsen die op termijn werk zoeken. Dierenartsen
die actief zoeken, hebben regelmatig contact met
de Vacaturebank en zijn, als ze geen korte
waarnemingen hebben, werkloos. Dierenartsen
die op termijn werk zoeken, willen bijvoorbeeld
\'op hun gemak\' van baan veranderen, moeten
nog afstuderen of zijn tijdelijk niet beschikbaar
op de arbeidsmarkt omdat ze voor langere tijd
waarnemen.

Er waren op 31 december 1991 107 actieve
werkzoekende dierenartsen en 42 dierenartsen
op termijn werkzoekend.

Hoe lang werkzoekend?

Wat betreft afstudeeijaar van de ingeschreven
dierenartsen bij de Vacaturebank zijn er verschil-
len tussen de actieve werkzoekende dierenartsen
(107) en de dierenartsen die op termijn werkzoe-
kend zijn (42).

Van de actieve werkzoekende dierenartsen is
bijna de helft afgestudeerd in 1991 of 1992. Een
kwart is in 1990 afgestudeerd en een kwart is
daarvoor afgestudeerd. Bij de dierenartsen die op
termijn een baan zoeken, is deze verdeling heel
anders. Hierbij is de groep dierenartsen die vóór
1990 is afgestudeerd veel groter, namelijk 65%.
In 1991/1992 en 1990 zijn respectievelijk 23%
en 12% van deze werkzoekendedierenartsen
afgestudeerd.

Er is bij de actieve werkzoekenden een opvallend
verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke
dierenartsen, namelijk dat bij de vrouwen bijna
60% in 1991 of 1992 is afgestudeerd en bij de
mannen is dit slechts 30%. Aangezien het aantal
afgestudeerde mannen en vrouwen in 1991
ongeveer gelijk is, kunnen we voorzichtig con-
cluderen dat recent afgestudeerde mannelijke
dierenartsen sneller aan het werk komen dan
recent afgestudeerde vrouwelijke dierenartsen.

Hoeveel vacatures en waarnemingen?
In het kader van dit overzicht zijn er twee
plaatsen waar vacatures gemeld worden, name-
lijk het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en de
Vacaturebank. Daarnaast worden bij de Vacatu-
rebank ook nog aanvragen voor waarnemingen
gemeld.

In de maanden oktober, november en december
was een teruggang in vacatures merkbaar. In het
Tijdschrift van I oktober waren 19 personeelsad-
vertenties opgenomen, dit liep terug tot 2 adver-
tenties in het Tijdschrift van 15 december. Bij de
Vacaturebank liep vooral het aantal aanvragen
voor waarnemingen in de gezelschapsdieren-
praktijk terug van 25 in oktober tot 10 in
november en 15 in december (iets meer waarne-
mingen vanwege de Kerstvakantie), in deze
sector werd geen enkele vaste baan gemeld. In de
landbouwhuisdierensector werden iedere maand
ongeveer 5 vaste banen en 6 waarnemingen
gemeld bij de Vacaturebank.

-ocr page 231-

KNMvD

Wat doet de vacaturebank?

De Vacaturebank probeert vraag en aanbod op
de arbeidsmarkt bij elkaar te brengen. Dit
kunnen waarnemingen zijn, maar ook bij assi-
stentschappen, associaties, praktijkovemames en
vacatures buiten de praktijk wordt zo mogelijk
bemiddeld. In de activiteiten van de Vacature-
bank hebben de leden van de KNMvD voorrang.
Daarnaast verzamelt de Vacaturebank adverten-
ties uit diverse kranten en tijdschriften voor
functies buiten de praktijk en stuurt geïnteres-
seerden regelmatig kopieën toe; deze vacatures
liggen ook ter inzage. De werkzoekende dieren-
arts kan zich inschrijven bij de Vacaturebank op
het bureau van de KNMvD en aldaar actuele
informatie krijgen over de arbeidsmarkt en de
openstaande vacatures.

Jacqueline Duerinck,
medewerkster Vacaturebank.

dieren, en een lezing over beroepsrisico\'s en
zoönosen door mevr. drs. M.
J. Capel-van Delft,
werkzaam als bedrijfsarts bij de Rijksuniversiteit
Utrecht.

De bijeenkomsten zullen van 13.30 tot 17.00 uur
worden gehouden:

— op 4 april 1992 ten kantore van de KNMvD
te Utrecht;

— op 11 april 1992 op de Gezondheidsdienst
voor Dieren Zuid-Nederiand te Boxtel;

— op 16 mei 1992 op de Gezondheidsdienst
voor Dieren Noord-Nederiand te Drachten;

— op 23 mei 1992 op de Gezondheidsdienst
voor Dieren Oost-Nederiand te Rozendaal.

De kosten voor deze bijeenkomst bedragen
ƒ 35,- voor leden van de KNMvD en ƒ 60,- voor
niet-leden. De vrouwelijke dierenartsen hebben
hierover inmiddels bericht ontvangen; voor na-
dere informatie en aanmelding kunt u zich
wenden tot het Bureau van de KNMvD.

de vacaturebank

Gaat u deze zomer op vakantie?
Wilt u gedurende uw vakantie een waar-
ne(e)m(st)er in de praktijk? Als u deze
plannen heeft, stellen wij het op prijs voor
1 mei uw aanvraag hiervoor te ontvan-
gen. Op die manier kunnen wij u beter
helpen bij het vinden van een waar-
ne(e)m(st)er voor uw vakantieperiode.

Personalia

Kadervorming voor vrouwelijke

dierenartsen

In het overleg tussen het Hoofdbestuur van de
KNMvD en de Commissie voor Advies voor de
Beroepsuitoefening van de Vrouwelijke Dieren-
arts is gesproken over het regionaal PAO-
Diergeneeskunde voor vrouwelijke dierenartsen.
De Commissie VDA heeft in het verieden het
initiatief genomen om regionale en kleinschalige
nascholingsbijeenkomsten, waarbij de netwerk-
functie een belangrijke plaats inneemt, te organi-
seren voor vrouwelijke dierenartsen. Het Hoofd-
bestuur wil deze activiteit voor de vrouwelijke
dierenartsen ondersteunen en heeft besloten de
organisatie van deze vorm van kadervorming
door het Bureau van de KNMvD te laten
plaatsvinden.

In de maanden april en mei 1992 zullen de eerste
bijeenkomsten plaatsvinden. Op het programma
staan een lezing \'Injectie-anesthesie technieken
bij hond, kat en konijn\' door dr. L. J. Hellebre-
kers, werkzaam bij de Faculteit der Diergenees-
kunde, vakgroep Geneeskunde van Gezelschaps-

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Aa, H.J.; 1975; 7214 AT Epse; Het Wilgert 1.
Bron, M.M.; 1980; 1814 GK Alkmaar, Kenne-
merstraatweg 263,

Bron-Dietz, Mevr. G.M.; 1978; 1814 GK Alk-
maar, Kennemerstraatweg 263.
Doom, Mevr. E.A.M. van; 1991; 1191 AD
Ouderkerk a/d Amstel, Hoger einde noord 40.
Evenhuis, Mevr, J.R.J.; 1991; 1697 KJ Schellink-
hout; Dorpsweg 125.

Hartman, Dr, E.G.; 1970; U-1984; 6999 DN
Hummelo; Zelhemseweg 17.
Heijman, Mevr. M.G.C.M.; 1983; 7437 PH Bath-
men; Leppersweg 4.

Mevius, Dr. D.J.; 1980; U-1990; 3992 XK Hou-
ten; Hoenderhoeve 11.

Pol, Mevr. A.G. van der; 1991; 3572 WB Utrecht;
De Blieckstraat 105.

Punte, P.M,; 1991; 3582 ED Utrecht; Gansstraat
91.

Tiddens-Macri, Mevr, R.; Italië-1989; 3992 PC
Houten; Wagenhoeve 14.
Vink-Wouters, Mevr. G.L.; Gent-1988; 8422 DM
Nijeberkoop; Grindweg 2.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Been, R.L.; 1991; 3628 EG Kockengen; Portengen
66.

-ocr page 232-

Bosker, E.; 1991; 3532 BZ Utrecht; Cremerplein
17.

Dam, T.R.W, van; 1991; 1701 GS Heerhugo-
waard; Parklaan 8.

Dijkstra, J.A.; 1989; 8566 JC Nijemirdum; De
Hege Bouwen 18.

Ewijk, Mevr. M. van; 1991; 3705 ZD Zeist;
Warande 55.

Govaert, Mevr. A.J.M.A.; Gent-1991; 4626 GL
Bergen op Zoom; Guido Gezellelaan 395.
Graaf, J. de; 1989; 6641 HV Beuningen (Gld);
Morgenster 13.

Graaf, T. de; 1991; 7201 NS Zutphen; Nieuwstad
68.

Hofland-Spiekermann, Mevr. S.E.; 1991; 2411
RT Bodegraven; Zuidzijde 63.
Huijbers, R.H.J.; 1991; 6904 AV Zevenaar; M. de
Ruyterstraat 60.

Klaver, R.; 1991; 3524 KM Utrecht; Tirol 80.
Klerk, P.F. de; 1991; 2726 BG Zoetermeer; R
Kemphove 107.

Kraan, Mevr. WTJ.; 1991; 3615 AB Westbroek;
Kooidijk 24.

Polanen, H.C.G.; 1991; 1053 TR Amsterdam; E.
Wolfistraat 43 II.

Posthuma, Mevr. S.EM.; 1991; 6669 AS Dode-
waard; Anna van Burenlaan 11.
Poulussen, J.PW.; 1985; 4900 AK Oosterhout
(NB); Postbus 436.

Roelofsen-Vendrig, Mevr. M.W.M.; 1991; 3621
LE Breukelen; Breukelerwaard 2.
Ruijter, Mevr. H.M. de; 1991; 3181 SG Rozen-
burg (ZH); Grote Stern 183.
Schorn, Mevr. H.H.; 1991; 5446 BJ Wanroy;
Meidoomlaan 21.

Tiemessen, Mevr. I.; 1986; 3581 LP Utrecht;
Bankstraat 52.

Toor, Mevr. 1. van; 1977; 3116 CE Schiedam;
Warande 123.

Verkerk, H.J.R; 1991; 7496 BC Hengevelde;
Bomhof 7.

Weele, M.G. van der; 1988; 5076 NH Haaren;
Holleneind 14.

Wennekes, Mevr. FJ.M.J.; 1991; 5802 LL Ven-
ray; Pavanestraat 18.

Als kandidaatlid van de Konklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Brand, A.M. van den; 3511 LZ Utrecht; Boter-
straat 13.

Brandsma, Mevr. D.M.; 3524 AW Utrecht; Ter-
schelling 14.

Brouwers, E.A.G.; 3572 GN Utrecht; Griftstraat
29.

Brunt, Mevr. M.C.; 3705 ZG Zeist; Warande 84.
Burger, Mevr. C. R.; 3583 JD Utrecht; Stadhou-
derslaan 51.

Deleu, Mevr. S.A.M.; 3581 BN Utrecht; Maliesin-
gel 49.

Gestel, A.M. van; 3582 XP Utrecht; I. B. Bakker-
laan 171 L

Heiden, Mevr. M.C.D.J. van der; 3583 GE
Utrecht; Koningslaan 23.
Klein Kranenbarg, Mevr. H.M.; 3515 XK Uuecht;
B.F.Suermanstraat 3 B.

Leeuw, C.G. de; 5527 CC Hapert; Neptunus 17.
Leeuwen, Mevr. M.RM. van; 3524 GC Utrecht;
Gaasterland 6.

Oijen, Mevr.A.H.E.A. van; 3521 BN Utrecht;
Croeselaan 209 bis.

Reezigt, B.J.; 8095 PC Oldebroek; Bovenheigraaf
64 A.

Rietbergen, Mevr. M.J.TR.; 3523 BB Utrecht;
Barnsteenlaan 35 I.

Son, Mevr. S.E.W.F.van; 3581 PZ Utrecht; Watt-
laan 11 bis A.

Wielen, J.H.A. van de; 3553 GW Utrecht, Watt-
laan 11 bis A.

□verleden
Op 28 januari 1992 Drs. D.M.J. van Beek te
Boxmeer.

Op 20 februari 1992 Prof. Dr. J.M.M. van den
Bereken te Maam.

Promotie RU te Utrecht
Op 27 februari 1992 Drs.H.A.van Lith (Bioloog)

Jubilea

J, Heida te Beetsterzwaag, afwezig, 40 jaar, 6
maart 1992.

Mevr. L.A. von Frijtag Drabbe Künzel-Poot te
Nieuwleusen, afwezig, 30 jaar, 8 maart 1992.
J.H. Neuteboom te Sittard, afwezig, 35 jaar, 9
maart 1992.

Dr.J.RC. Claessens te Roosendaal, afwezig, 45
jaar, 11 maart 1992.

Joh. Kraai te Bilthoven, afwezig, 55 jaar, 19 maart
1992

K. van der Poel te Brielle, afwezig, 55 jaar, 19
maart 1992

Prof. Dr. E.J. Ruitenberg
te Bosch en Duin, afwezig, 30 jaar, 21 maart 1992
K.D. Vink te Sneek, afwezig, 30 jaar, 21 maart
1992

Prof. Dr. A. Rijnberk te Bosch en Duin, afwezig,
30 jaar, 21 maart 1992

E.R Oldenkamp te Leidschendam, afwezig, 35
jaar, 23 maart 1992

K.H. Bouwman te Wolvega, afwezig, 45 jaar 27
maart 1992

D.M.F. Greup te Vörden, afwezig, 45 jaar, 27
maart 1992

A.G. de Moor te Houten, afwezig, 40 jaar, 8 april
1992

IJ.H.P Hardeman te Assen, afwezig, 35 jaar, 12
april 1992

N.P. Saathof te Nijeveen, afwezig, 40 jaar, 12 april
1992

A.W. Udo te Aalten, afwezig, 25 jaar , 14 april
1992

Mevr. A.B. Zwartenkot-Klaasesz te Sleen, afwe-
zig, 25 jaar, 14 april 1992
Dr. J.E. van Dijk te Hierden, afwezig, 25 jaar, 14
april 1992

E. Bakema te Velp, afwezig, 55 jaar, 14 april 1992
W. de Haan te Midsland, aanwezig, 25 jaar, 14
april 1992

J.C. van der Sar te Borculo, afwezig, 25 jaar, 14
april 1992

Het bestuur van de Veterinaire Studenten Ke-
gelclub "Duim in \'t Gat" heeft zich als volgt
geconstitueerd:

J, Twerda, Voorzitter
M.J.T.M. van Heivoort, Secretaris
E. de Heer, Penningmeester
M.C. Brus, Vice-voorzitter
J.H.L. van Luyk, Baan-conunissaris

Het bestuur van Mastitis heeft zich voor 1991-
1992 als volgt geconstitueerd:

Birgit Voshaar, Oppertiet
Barbara Verdoold, Schrijftiet
Claudia Meppelink, Pegeltiet
Ellis Draaijer, Vierde Kwartier

Mutaties

205 »Aarts,M.G.A.; 1991; 5491 TA Sint-Oeden-
rode; Schijndelseweg 43; tel. 04138-72300
privé, 72650 prakt.; p., ass. bij T.J.T. ten
Hove, W.H.M. van lersel, P.J.G. Kühne, G.J.
Toxopeus, J,C. Valk en RD.Verhulst

206 Alten, Mevr. I.E. van; 1990; 8471 ZM
Wolvega; Oppers 42 A; tel. 05610-13187
privé, 12282 prakt.; p., ass. bij J.A.M. Baer-
veldt, B. Brummelman, M,H. Pelleboer en A.
Pronk.

209 Barendrecht,PH.M.; 1970; 7383 CC Voorst;
Schoolstraat 23; tel. 05758-1757 privé, 1266
prakt; p., geass. met B. Bruins L.H.zn. en
G.v.d. Horst; plv.i.

210 Been, R.L; 1991; 3628 EG Kockengen;
Portengen 66; tel. 03464-2266 privé, 03483-
2653 prakt.; p., ass. bij H. van der Griendt, C.
Sietsma en G.C.J. Wegman (toev. als lid^

215 Boer, B.J.; 1990; 4431 BA \'s-Gravenpolder;
Schuitweg 1; tel. 01103-1808 privé, 01825-
1695 prakt.; p., ass. bij G. v.d. Berg, R. de
Haas en A.C. de Zeeuw.

215 Boer-Waarsenburg, Mevr. M.M. de; 1987;
8521 PK Sint Nicolaasga; De Bast 58; tel.
05134-2484 privé, 1527 prakt.; p., ass. bij R.
de Boer en P. Dirksen.

217 Bos, Mevr. M.I.; 1990; 1674 PM Opperdoes;
Nieuweweg 42; tel. 02274-2376 privé,
02291-1538 prakt.; p., ass. bij G. Huijser van
Reenen en H.J.M. Wemer.

218 Bosker, E.; 1991; 3532 BZ Utrecht; Cremer-
plein 17; tel. 030-960918 privé, 368686 bur.;
d. (toev. als lid).

218 Bossers,M; 1978; 7681 CV Vroomshoop; De
Kamp 15; tel. 05498-43796 privé, 05495-
2600 prakt.; fax 05495-2725; p., geass. met
G.A. Berghuis, W. Koster, J.H.J. Mensinga
en H.G.M. Wessehnk.

221 Brommersma, Mevr.N.W; 1986; 5741 BB
Beek en Donk; Waterhoenlaan 16; tel.
04929-63819 privé, 04923-61402 prakt.; p.,
ass. bij J.L. Eikelenboom, DrPJ.M.M.van
Gülick, FL,M. Konings, G.B.M. Nuyens,
G.B.M. Verschuuren, N.J.G.J. van der Wie-
len en J.W. Zwolschen.

221 Brons, J.; 1974; 3832 RG Uusden; Vloos-
wijkseweg 3; tel. 033-632303 privé, 03418-
51235, 53451 prakt.; p., geass. met A.A.
Kranendonk en Th. Twerda.

224 Coert, Mevr.M.; 1991; 5384 BB Heesch;
Aacialaan 9; tel. 04125-4717; d. (corr.
adres).

226 Dam, T.R.W. van; 1991; 1701 GS Heerhu-
gowaard; Parklaan 8; tel. 02207-11675; d.
(toev. als lid).

228 Dijkman, D.B.; 1989; 7558 LH Hengelo (O);
J. Buziaustraat 71; tel. 074-777971 privé,
422786 prakt.; p., ass. bij H.H.H. Zanderink.

229 Dijkstra, J.A.; 1989; 8566 JC Nijemirdum;
De Hege Bouwen 18; tel. 05140-4438 privé,
3030 prakt.; p., geass. met J.R. Algra Öoev.
als lid).

229 Dirkzwager, Mevr. A.; 1989; 3581 MV
Utrecht; Zonstraat 68; tel. 030-513731 privé,
03200-52294 bur.; wet. medew. C.L.O.-
instituut \'De Schothorst\'.

230 \'Doorn, Mevr. E.A.M. van; 1991; 1191 AD
Ouderkerk a/d Amstel; Hoger Einde Noord
40; tel. 02963-1450 privé, 4646 prakt.; p.,
ass. bij C.J.J. Jonker en RWM. Westgeest.

233 Ebeli, C.J.; 1990; 1334 DP Almere; Madrid-
weg 18; tel. 0324027514 privé, 24912 prakt.;
P-

236 »Evenhuis, Mevr. J.RJ.; 1991; 1697 KJ
Schellinkhout; Dorpsweg 125; tel. 02293-

-ocr page 233-

1309 privé, 02280-12849 prakt.; p., ass. bij
Mevr. A.M. Lub.
236 Ewijk, Mevr. M. van; 1991; 3705 ZD Zeist;
Warande 55; tel. 03404-52109; wnd.d. (toev.
als lid).

352 Florax, M.J.H.; Gent-1989; King\'s Lynn,
Norfolk PE31 8RT (Engeland); 5 Mallard
Cottages, Tattersett; tel. 09-44-485-700765;
p., ass. bij R. Haverson.
242 Govaert, Mevr. A.J.M.A.; Gent-1991; 4624
GL Bergen op Zoom; Guido Gezellelaan
395; te. 01640-41549; wnd.d. (toev. als lid).

242 Graaf, J. de; 1989; 6641 HV Beuningen
(Gld); Morgenster 13; tel. 08897-77334
privé, 08894-12432 prakt.; p., ass. bij L.
Belonje en J.W.A. Giesen (toev. als lid).

242 Graaf, T. de; 1991; 7201 NS Zutphen;
Nieuwstad 68; tel. 05750-16572 privé,
05720-53334 prakt.; p., ass. bij H.P. Quist, S.
Reindersma, M. Verhoef en J.W. Zuurhout
(toev. als lid).

243 Greup, D.M.E; 1947; 7251 AT Vörden;
Margrieüaan 9; tel. 05752-1547; r.d.; Paar-
denarts Haagse ber. Politie; Ruiterconsul.
ANWB.

246 Hamhuis, D.; 1985; 7587 BM De Lutte;
Zwaluwstraat 62; tel. 05415-52160 privé,
05410-30005 prakt.; p., geass. met J.G.
Bruggert, H.G.A. Koek, J.S. Koopmans, PC.
Kroft en H.PD. Veldhuis.

247 *Happé, (Swami Satyam Shanasa) Dr, R.P;
1969; U-1982; 3572 VZ Utrecht, Rogge-
straat 22; tel. 030-710203.

248 Hattum, J,J,C. van; 1980; 5691 LS Son;
Kempenlaan 19; tel. 04990-60643 privé,
04116-75915 bur.; d. bij Aesculaap B.V

252 »Hilgersom, B.; 1983; 6715 DZ Éde (Gld);
Dijkhof 44; tel. 08380-30929 privé, 01820-
14588 bur.; d. bij G.v.D.

252 Hingstman, J.; 1960; 9321 EX Peize; Poelak-
kers 6; tel. 05908-33843; r.d.

348 Hof, R.E. van \'t; 1990; naar Nederland.

253 Hof, R.E. van \'t; 1990; 6216 SC Maastricht;
Passementmakersdreef 11; tel. 043-430640;
wnd.d.

253 Hofland-Spiekermann, Mevr. S.E.; 1991;
2411 RT Bodegraven; Zuidzijde 63; tel.
01726-50107; wnd.d. (toev. als lid).

254 Holzhauer, Dr. C.; 1954; U-1978; 6891 AM
Rozendaal (Gld); Mr. van Hasseltlaan 10; tel.
085-647178; r.d.; oud-medew. G.v.D.

256 Huijbers, R.H.J.; 1991; 6904 AV Zevenaar;
M. de Ruyterstraat 60; tel. 08360-34139
privé, 08367-63167 prakt,; p., ass. bij R.
Pouw (toev. als lid).

258 Jacobs, H.J.A.; 1985; 1562 RB Krommenie;
Zilverschoonlaan 31; tel. 075-281433 privé,
281406 prakt.; p., ass. bij J.A.A.M. van Erp
en B. Meijer.

259 Jansen, H.M.; 1956; 4181 AM Waarden-
burg; Steenweg 56; tel. 04181-1262; r.d.

260 Jong; R.V. de; 1960; 1473 PA Warder;
Warder 17; tel. 02991-1386; r.d.

262 Jonkers, C.G.M.; 1991; 4223 SH Hoornaar;
Lage Giessen 22; tel. 01838-2916 privé,
01845-1599 prakt.; p., ass. bij Mevr.
N.J.J.M. Heutink-Mastenbroek.
262 »Kalfsbeek, Mevr. E.A.; 1991; 3941 WL
Doorn; Karei Doormanlaan 15; tel. 03430-
12224 privé, 01740-24544 prakt.; p., ass. bij
R.W.F. Becking, J.T.M. Maree en I. Palgi.
266 Klaver, R.; 1991; 3524 KM Utrecht; Tirol
80; tel. 030-895589; wnd.d. (toev. als lid).

266 Klerk, PF. de; 1991; 2726 BG Zoetermeer; P

Kemphove 107; tel. 079-521100 privé,
312769 prakt.; p., ass, bij G, J,A, Schuil (toev,
als lid),

267 Kok, A,G,G,; 1975; 6717 LL Ede; Oude
Bennekomseweg 10; tel. 08380-31431 privé,
10112 prakt.; p., geass. met F.E. de Groot,
T.H. Hofstra en J. v.\'t Riet; plv.i.

270 Kraan, Mevr. W.T.J.; 1991; 3615 AB West-
broek; Kooldijk 24; tel. 03469-2260; wnd.d.
(toev. als lid).

271 Kroneman, Mevr. A.; 1988; 7475 RH Mar-
kelo; Groenlandsdijk 8; tel. 05476-3528
privé, 030-531139 bur.; wet. medew. R.U.
(F.D., vkgr. Inw. Ziekten en Voeding der Gr.
Huisd.).

271 Kruijne, J.PC.; 1957; 2555 GL \'s-Graven-
hage; Aronskelkweg 52; tel. 070-3239243;
r.d.

275 Leeuwen, E. van; 1990; 6981 AP Doesburg;
Koepoortstraat 15; tel. 08334-71007 prakt.;
p., ass. bij H.J. Aa, J.H. de Groot, B.H. van de
Pol, J. Pons en A.J. Verheul.

277 Lindeboom, L.; 1990; 8531 NP Lemmer;
Gemini 54; tel. 05146-2446 privé, 1577
prakt.; p., geass. met B.U. Schuurmans en H.
Vrieselaar.

278 *Lok, Mevr. J.K.; 1990; 7731 HB Ommen;
Hardenbergerweg 47; tel. 05291-51775
privé, 56000 prakt.; p., ass. bij J. Keizer,
W.G. Romijn en W. Sobels.

278 Louwes, D.; 1951; 9965 RM Leens; H.N.
Werkmansingel 10; r.d.

279 Maas, M.F.PM.; 1991; 5143 BB Waalwijk
Beukenlaan 36; tel. 04160-40502 privé,
34000 prakt.; p., ass. bij J.J.W. Coerwinkel,
Th.J.A.M. van Gastel, A.F Heijkants, N.M.
van Huiten en E. van der Kamp.

280 Martens, M.R.T.M.; 1980; 5388 SB Nistel-
rode; Loo 21; tel. 04124-2909 privé, 04780-
49400 bur.; d. bij Varkensonderzoekcentrum
Nieuw Dalland.

281 Maus, Mevr. M.E.; 1989; 3572 ZR Utrecht;
Buys Ballotstraat 13; tel. 030-715176; d

281 Meiden, C.J. van der; 1988; 7442 XG
Nijverdal; Bergleidingweg 16 A; tel. 05486-
19519 privé, 15222 prakt.; p., ass. bij A.
Mostert, R.J.M. Segers, S. Volp en B.H.J.
Vulink.

283 Meijs,J.A.; 1990;4715RBRucphen;Sprun-
delseweg 43; tel. 01654-3816 privé, 01608-
13645 prakt.; p., ass. bij J.H.A.M. Bartels,
K.H.J. Umbeek, J,FG. Maathuis en
I.C,A,M. van Oosterhout.

289 Nijhof, G.; 1982; 8398 GL Blesdijke; Marke-
weg 67 A; tel. 05615-2251 privé, 05613-
1999 prakt.; p., geass. met EJ. Hamburger,
R. v. d. Lende, A.E. Schuring en A.A. van
Unen.

356 Nitschelm, Dr. D.; 1968; U-1978; Meadow
Uke, Saskatchewan SOM IVO (Canada);
Box 3310; d

356 \'Nitschelm-Jamieson, Mevr. W.A.; 1969;
Meadow Lake, Saskatchewan SOM IVO
(Canada); Box 3310;d.

292 Oosterhout, I.C.A.M. van; 1986; 4872 AH
Etten-Leur; Oude Bredaseweg 100; tel.
01608-14711 privé, 12928 prakt.; p., geass.
met J.H.A.M. Bartels, K.H.J. Lambeek en
J.FG. Maathuis.

295 Pagter, W.G. de; 1992; 3521 CN Utrecht;
Bolksbeekstraat 43 bis.; tel. 030-932609
privé, 05232-66066 prakt.; p., ass. bij
A.G.W. Bax, LH. Harms, J.D.FJ. Hartgers,
H. Meulenaar en W,J. Pouwels.

296 Peeters, J.H.M.; 1991; 7533 BZ Enschede;
Gronausestraat 189; tel. 053-341308 privé,
324292 prakt.; p., ass. bij Dr. A. Zikken.

299 Polanen, H.C.G.; 1991; 2821 VB Stolwijk;
Jan Steenlaan 21; tel. 01824-1216 privé,
01825-1695 prakt.; p., ass. bij G. van den
Berg, R. de Haas en A.C. de Zeeuw (toev. als
lid).

299 Posthuma, Mevr. S.FM.; 1991; 6669 AS
Dodewaard; Anna van Burenlaan 11; tel.
08885-1748; wnd.d. (toev, ab lid).

300 Poulussen, J.PW; 1985; 4900 AK Ooster-
hout (NB); Postbus 436; tel. 01620-29551;
p., gezelschapsd. (4907 EW Oosterhout
(NB); Werkmansbeemd 49 (toev. als lid).

300 Pranger, J.F; 1991; 4621 AJ Bergen op
Zoom; Klimopstraat 26; tel. 01640-57423
privé, 59777 prakt.; p., ass. bij W.L. Keers en
J.W.M. Zomer.

304 Roelofsen-Vendrig, Mevr. M.W.M.; 1991;
3621 LE Breukelen; Breukelerwaard 2; tel.
03462-66707; wnd.d. (toev. als lid).

305 *Romijn, Mevr, A.D.; 1991; 3584 AZ
Utrecht, Erasmuslaan 1 A; tel. 030-518950;
wnd.d.

306 Ros, A.; 1985; 1474 HJ Oosthuizen; Raad-
huisstraat 52; tel. 02991-1363 privé, 1370
prakt.; p., ass. bij R. Timmermans en A. Zaal.

306 Ruijter, Mevr. H.M. de; 1991; 3181 SG
Rozenburg (ZH); Grote Stem 183; tel.
01819-15482 privé, 01810-12004 prakt.; p.,
ass. bij B. van der Linden en A. Menkveld
(toev. als lid).

310 Schom, Mevr. H.H.; 1991; 5446 BJ Wanroy;
Meidoomlaan 21; tel. 08859-51593 prakt.;
p., ass. bij Dr. J.J. Geene, A.J.A.M. Mou-
wen, J.J. Pen en C.W.J.M. van der Riet
(toev. als lid).

316 Soede, A.; 19882; 2461 GD Ter Aar; Kerk-
weg 40; tel. 01722-4844 privé, 01720-20200
prakt.; p., geass. met A.C.M. Kuilboer, J. V.H.
Lans en J.H.Rootert.

320 Suemondt, Mevr. H.G.; 1991; 5301 AK
Zaltbommel; Waterstraat 42; tel. 04180-
40431 privé, 12009 prakt.; p., ass. bij D.J.
Breen, H.R.C, Gostelie, G,J.G. de Jong,
L.L.H. de Krijger en J.J.C.M. de Schutter.

320 Sybesma, Mevr. J.C; 1991; 7101 EH Win-
terswijk; Korenstraat 2; tel. 05430-23065
privé, 22111 prakt.; p., ass. bij PS.M. Tolsma.

321 Tap, D.N.; 1974; 3911 JC Rhenen; Heren-
straat 63; tel. 08376-16111 privé, 08886-
2900 prakt.; p., geass. met W.M. Mestebeld,
J. J. Pouwer en P. Wiemer.

359 »Theeuwes, PA.J.M.; 1992; 2380 Ravels
(België); Grote Baan 190; tel. 09-32-14-
659606 privé, 013-636264; fax 013-635254;
p., m.n. vleeskalveren.

322 Tiemessen, Mevr. I.; 1986; 3581 LP Utrecht;
Bankstraat 52; tel. 030-520973 privé,
531251 bur.; wet. medew. R.U. (FD., vkgr.
Radiologie); specialist Veterinaire Radiolo-
gie (toev. als lid).

324 Toor, Mevr. I. van; 1977; 3116 CE Schie-
dam; Warande 123; tel. 0104262534 privé,
4734819 prakt.; p., gezelschapsd, (toev. als
lid)

325 Valstar, Mevr. C.PM.; Gent 1986; 2624 PG
Delft; Adema van Scheltemaplein 48; tel.
015-617454 privé, 01804-25253 prakt.; fax
01804-25363; p., geass. met W. van Erk,
P.J.H.M. Meeus en R. van Rooij.

326 * Veenink, Mevr, G.J,; 1991; 7419 PB De-
venter; Schoenmakershoeve 1; tel. 05716-
1263; wnd.d

329 Verkerk, H.J.P; 1991; 7496 BC Hengevelde;
Bomhof 7; tel. 05473-33070; p., ass. bij H.P
Hoebe, A.J.H.M. Roelofs, C.B. v.d. Sluijs en
A. Timmerman (toev. als lid).

-ocr page 234-

331 Vink, D.R.; Gent 1988; 8422 DM Nijeber-
koop; Grindweg 2; tel. 05163-1704 privé,
05160-12742 prakt.; p., geass. met Th.T.
Adamse, H.J.J. Boerrigter, S.D. Feitsma, H.
Jorritsma en J.W.E. Peters.

333 \'Voorthuysen, R.R van; 1986; 1338 RW
Almere; Boterbloemweg 54; tel. 03240-
24769; d.

333 Vorstenbosch, Mevr. M.R; 1990; 5754 HA
Deume; Torteltuin 21; tel. 04930-14881; p.

334 »Vries, T.S. de; 1974; 3958 BN Amerongen;
Utrechtsestraatweg 49; tel. 03434-53897
privé, 03430-13641 bur.; fex 03430-14754;
d. G. v.d. Pl.. h. Gezondheidszorg.

337 Weele, M.G. van der; 1988; 5076 NH
Haaren; Holleneind 14; tel. 04117-2897
privé, 04242-83535 prakt.; p., geass. met
C.I.M.M. Achten, G.M.J.M. Boink, EL.PC.
Donders, A.H.M. van Doremalen en J.H.M.
Maas (toev. als lid).

337 Weijde, Mevr. K. van de; 1990; 3083 GN
Rotterdam; Katendrechtse Lagedijk 354 A;
tel. 010-4810369 privé, 4290178 prakt.; p.,
ass. bij J.F.J. v.d. Broek, C. Buesink, Mevr.
A.H.M. Koert, A.W. Kramer, Mevr. LM.M.
Oorsprong en Mevr. C.H. Smit.

338 Wennekes, Mevr. RJ.M.J.; 1991; 5802 LL
Venray; Pavanestraat 18; tel. 04780-87787;
wnd.d. (toev. als lid).

339 Westerhof, M.H.J.J.; 1985; 5396 NL Lit-
hoyen; Weisestraat 3; tel. 04120-41755
prakt.; fax 04120-47471; p., geass. met W.G.
van den Ekker, R. Kuiper, H.W. Martin, RC.
Nelis en H. Oosterveen.

343 \'Woorst, J.N.W. ter; 1983; 5641 GD Eind-
hoven; Ceramlaan 4; lel. 040-811910;
p.,gezelschapsd.

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voonang.

Praktische anesthesie gezelschapsdieren

C/"930,-)

2 aaneengesloten dagen op afepraak (92/04)
Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/■4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/19)

Veterinaire apotheek I gem. praktijk (f 1.000,-)

13, 14 en 15 mei 1992(92/44)

Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de

wachtlijst is mogelijk.

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/•390,-)

4 april 1992(92/40)
21 maart 1992 (92/07)
13 juni 1992 (92/47)

De cursussen 92/07 en 92/40 zijn volgeboekt.

De benauwde patiënt (/" 290,-)

27 maart 1992 (92/14)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(/■400,-)

16 mei 1992 (92/41)

De cursus is volgeboekt, opgave voor de wachtlijst
is mogelijk.

Preventie worminfectie rundvee (f 255,-)

17 maart 1992 (92/27)

Praktische anesthesie paard (ƒ 930,-)

24 en 25 maart 1992 (92/09)

6 en 7 mei 1992 (92/10)

De cursus 92/09 is volgeboekt

Cytologie en tumoren bij gezelschapsdieren

(/•345,-)

24 maart 1992 (92/34)
Elektrochirurgie en cryotherapie (/" 235,-)
27 maart 1992 (92/39)

Bloedonderzoek bij gezelschapsdieren {f 300,-)

I april 1992 (92/38)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Embryo transplanUtie rund (ƒ 3.500,-)

6 t/m 10 april 1992 (92/26)

Sectiebeelden bij de kat (/■240,-)

7 april 1992 (92/35)

Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Veer- en huidproblemen bij vogels (f 160,-)

II april 1992 (ochtend) (92/24)

De benauwde papegaai {f 175,-)
11 april 1992 (middag) (92/25)

Huisvesting en voedermelhoden rund (/\' 530,-)
28 en 29 april 1992 (92/30)

Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(/■lOO,-)

19 mei 1992 (92/42)

IKB pluimveevleesproduktie {flbS,-)

20 mei 1992 (92/43)

Verbanden en spalken (J 435,-)
23 mei 1992 (92/08)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/■ 2.500,-)

21,22 en 23 mei 1992 (92/15)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogeijk.

Stafylokokken mastitis rund (/300,-)
26 mei 1992 (92/20)

Epidemiologie II (/" 2.950,-)
1 t/m 5 juni 1992 (92/18)
14 t/m 18 september 1992 (92/50)
De cursus 92/18 is volgeboekt

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
vooijaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon; 030-517374, fax: 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; gironummer
van de ABN 1412.

Ter overname van de r.d.:

Injectiegeweer

met kijker in houten geweerkoffer, merk Krico. Ongeveer 300 maal gebruikt.
Daarbij enige spuiten, naalden en munitie.

Mutiplex medicijnenkist voor in stationcar.

Vier schuifladen op kogellagerrails (2 boven en 2 naast elkaar). Ixbxh: 107x87x45 cm. Telefoon; 01658-4274.

Dierenartsenassociatie Bedum Middelstum Warffum - gemengde praktijk met rundvee, schapen en gezel-
schapsdieren - zoekt voor haar vestiging in Bedum per 1 juli 1992

een enthousiaste dierenarts (m/v) of dierenartsenpaar

Collega\'s met ervaring en achterwacht genieten de voorkeur.

Bij goede samenwerking is associatie de bedoeling. Praktijkhuis beschikbaar.

Schriftelijke sollicitatie richten aan C.H. van Wees, Onderdendamsterweg 1. 9989 TG WARFFUM_

-ocr page 235-

Maart

17 PAO-D: Preventie worminfecties rundvee

m/21).

19 Groep Paardenpraktici KNMvD, Jaarverga-
dering.

19 Thema-bijeenkomst: \'Diergeneesmiddelen,
een kwesttie van kwaliteit\', (Solvay Duphar
B.V., Animal Health Division, Weesp.

21 PAO-D: Praktische echografie (92/07).

24 Archaepteryx Symposium \'De (veterinaire)
praktijk van Import, Export en Transport van
vogels, hoofdgebouw Diergeneeskunde:
19.00 uur (pag.)

24 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Heythuysen/avond/in Gez.
D.

24 PAO-D: Cytologie en tumoren bij gezel-
schapsdieren (92/34).

24 Archaeopteryx Symposium: \'De (Veteri-
naire) praktijk van Import, Export enTrans-
port van vogels. Utrecht (pag. 181)

24—25 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/09).

24—25 European Seminar on the laying hen
Brussels (Inl. Amanda Avis, conf liaison
officer, tel. 09-03 74 62 02, Storrington
Sussex (UK)

25 FIDIN Themamiddag, t.g.v. Jaarvergade-
ring: \'Hebben diergeneesmiddelen invloed op
het milieu?\' Hotel \'Het Ampt van Nijkerk\':
Nijkerk; 14.00 uur.

26 Groep Vet. Homoeopathic KNMvD. Studie-
vergadering tevens Jaarvergadering, Beatrix-
gebouw, Jaarbeursplein, Utrecht; 19,30-
22.30 uur.

26 Guidelines to Industry om Submisson of
Veterinary Medicine Applicatnns. Manage-
ment Forum (inl. tel. (0483) 570099, fax
(0483) 36424).

27 \'Diergezondheidszorg en computers\', intree-
rede prof. dr. ir. A. A. Dijckhuizen, Landbou-
wuniversiteit Wageningen.

27 PAO-D: De benauwde patiënt (92/14).

27—29 3rd. Hellenic Symposium in Small Ani-
mal Medicine, Athene (inl.: tel.
(301)7771056, fax (301)7711289, Athene)
(pag. 1260).

27 PAO-D: Elektrochirurgie en cryotherapie
(92/39).

31 IVO - DLO Studiedag:\'Vleesfokkerij zoekt
nieuwe wegen\'; Zeist. (Inl. tel.
03404-29712)

April

1 PAO-D: Bloedonderzoek bij gezelschapsdie-
ren (92/38).

2 Bijeenkomst met Beamteten Tierärzte voor
leden Groep GKZ, Nieuw Elan en Studie-
groep Vleeshygiëne, Kleve (pag. 129 en 190)

2 Lezing voor praktici, georganiseerd door de
Stichting Gez. Dienst voor Dieren in Oost-
Nederland, Postiljon Hotel, Deventer.

2 BSAVA Waltham Sypmosium, Birmingham
(pag. 181)

4 PAO-D: Praktische echografie GD (92/40).

5—20 European School for Advanced Veteri-
nary Studies: COMETT Project of the EEC,
Luxembourg (pag. 757 1991 en 152).

6—10 PAO-D; Embryo transplantatie (92/
26).

7 PAO-D: Sectiebeelden bij de kat (92/35).

9 Groep Praktici Grote Huisdieren KNMvD
25 jarig jubileumsymposium. Papendal (pag.

160).

9 Archeopteryx Symposium over de reptiel als
patient. Utrecht

10—II 3rd. European Equine - Arthroscopy
Workshop (Basic course), Telgte BRD (pag.
89).

11 PAO-D: Veer- en huidproblemen bij vogels
(92/24).

11 PAO-D: De benauwde papegaai (middag)
(92/25).

11-12 SAVAB-Flanders-Weekend (pag.
1202).

14 Werkvergadering, Afd. N. Brabant en Lim-
burg KNMvD. Boxtel/middag/Rund. Heyt-
huysen/avond/Rund.

16 AUV regio Zuid: vergadering Novotel Eind-
hoven; 20.00 uur

16 EVA dagcursus: Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566, £ax 03434-57122)

16 Lezing voor praktici, georganiseerd door de
Stichting Gez. Dienst voor Dieren in Oost-
Nederland, Postiljon Hotel, Deventer,

21—27 Juni Intemat-course on tropical veteri-
nary medicine (Tropencursus) for final year
Students, Fac. D. Utrecht (inl.: dr. R. W.
Paling, tel. 030-532116).

22 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, bijeen-
komst (leden plus partner) bij de AUV te
Cuijk; 16.00 uur

23 CLO-dag 1992, CLO-Instituut voor de Vee-
voeding \'De Schothorst\', Jaarbeurs-Congres-
centrum. Utrecht.

23 EVA dagcursus: Geneeskunde papagaaien
(inl. 03434-56566, fax 003434-57122)

23—26 1st Internat. Congress on the Pathology
of Chelonians, Confaron (Village des Tor-
tues) Var, France, (inl.: Prof. dr. P. Zwart, tel.
03405-^1644).

24—26 \'Vooijaarsdagen 1992\', Amsterdam
(pag. 89, 123 en 152).

28 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

28 Global and EC Issues for the Registration of
Veterinary Medicines Management Forum.
London (Inl. tel. (0483) 57009, fax (0483)
36424.)

28 AUV regio West vergadering, Motel Breuke-
len: 20.00 uur

28 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering; 20.15 uur.

28—29 PAO-D: Huisvesting en voedermetho-
den rund (92/30).

29—30 Arbeitstag des Bundesverbandes der be-
ambten Tierärzte Saarbrücken.

Mei

6—7 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/10).

7 AUV regio Oost vergadering. Postiljon De-
venter; 20.00 uur

11 AUV regio Noord vergadering, Postiljon
Heerenveen; 20.00 uur.

12 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

12 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

13—15 PAO-D: Veterinaire apotheek 1. Ge-
mengde praktijk (92/44).

16 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/
41).

13—16 Und Worid Congres of Veterinary Der-
matology, Montreal (pag. 90).

14—16 Jahresversammlung 1992 der Schwei-
zerischen Vereinigung für Kleintiermedizin,

Doorlopende agenda

Lausanne.

19 PAO-D: Patiëntendemonstratie GD (92/

42).

19 Afd. Zuid-Holland KNMvD (ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastighekl, Delft; 20.30
uur

19—22 International Symposium on Hormone
and Veterinary Drug Residue Analysis, Uni-
versity of Ghent (Belgium). (Inl.: tel. 32 (0)
91218951. Fax: 32 (0) 91205243 (pag. 976).

19—2 225 Jahre Veterinärmedizinsche Univer-
sität Wien (Inl.: tel. 43 222-71155-0, fax.
43 222-7136895.)

19—22 225 Jahre Veterinärmedizinische Uni-
versität Wien (inl. tel. 43222-71155-0, fax
43222-713 6895).

20 Groep Geneeskd v/h Rund KNMvD, weten-
schappelijke bijeenkomst over de gevolgen
van de invoering van het Nieuw Burgelijk
Wetboek voor koopvernietigende verklarin-
gen; 14.00 uur

20 PAO-D: 1KB pluimveevleesproduktie (92/

43).

21—22 Fachgespräch über Geflügelkrankhei-
ten, Hannover (inl.: tel. (0511) 856-8770/
8778, fax (0511) 953-8580).

21 13e Ned. kampioenschappen Kleiduiven
schieten voor Dierenartsen te Biddinghuizen.
Organisator: Boehringer, Ingelheim, Alk-
maar

21 —23 PAO-D: Samenwerken en leidinggeven
in de praktijk (92/15).

23 PAO-D: Verbanden en spalken (92/08).

24—26 25th International Congress on the His-
tory of Veterinary Medicine, Ankara (inl.
redactiesecretariaat).

26 PAO-D: Stafylokokken mastitis rund (92/
20).

27 Veterinaire Golfkampioenschappen 1992,
St. Nicolaasgaa (pag. 102).

Juni

1—5 PAO-D: Epidemiologie 11 (92/18).

9—12 Vlth Internat. Symposium World As-
soc. of Vet. Laboratory Diagnosticians, Lyon
(inl. drs. G. H. A. Borst, Gez.D. v. D.
Overijssel/Revoland, tel. 038-282911) (pag.
925).

9 41st. Scientific meeting of the European
Society of Veterinary Pathology, Graz

11 Groep Geneeskd v/h Rund KNMvD, weten-
schappelijk bijeenkomst; 14.00 uur

13 PAO-D: Praktische echografie GD (92/47)

16—19 3. Weltkongreß Lebensmittelinfekti-
onen und -intoxikatoinen, Berlin.

18 Groep Geneeskd Gezelschapdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

22—25 7th Internat. Symposium on Disorders
of the Ruminant Digit, Rebild, Denmark
(inl. tel. 98126022, fax 98166922).

Juli

25—30 Fifth Congress of the Worid Rabbit
Association, Corvallis, Oregon, USA.

31 20. Kongress der DVG, Bad Nanheim

Augustus

17—22 12th Congress of the Intl. Pig Veterinary
Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, fax 070-361.48.46).

17—20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium,
Budapest (inl. redactiesecretariaat).

20—24 VII. Internat. Kongress für Tierhygiene,
Leipzig (pag. 1016).

23—27 International Congress on Animal Pro-
duction (ICAR), The Hague, The Nether-
lands. (inl.: Dr. S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fax 070-3249263).

-ocr page 236-

27—29 Cursus Presentatietechnieken.

31 —4 sept. XVII World Buiatrics Congress and
XXV Am. Assoc. of Bovine Practitioners
Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

September

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastigheid, Delft; 20.30
uur

3—4 1. Europ. Tagung über Pferde-emährung,
Hannover.

3—5 PAO-D: 1st. Congress EVRA (pag.
1202).

3—6 1 st Congress EVRA (pag. 1202).

4—6 3e Int. Congres voor Veterinaire Homeo-
pathie, Münster (Duitsl.) (inl.: A. G. G. Kok,
tel. 08380-31431).

4—6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6—11 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-
logy. The Hague (inl.tel.: 070-512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15
uur.

12 Afd. Zuid-Holland KNMvD Lustrumviering

14—19 43rd Annual Meeting of the E.E.A.P.,
Madrid.

16 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

19—23 4th. Int. Symp. on Marek\'s Disease,
RAI Congres Centrum, Amsterdam en CDI,
Lelystad (21/9). (inl.: RAI Organisati Buro
en dr. S. H. M. Jeurissen, tel. 03200-76611).

20—25 Worid\'s Poultry Congress, Amsterdam
(inl.: RAI Organisatie Bur. 020-5491212).

22 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

23—26 1 Ith Autumn Scientific Meeting of the
European Society of Veterinary Pathology,
Zaragoza.

24 2nd. World Veterinary Dental Congress,
Vienna

29 33. Arbeitstagung des DVG-Arbeitsgebietes
Lebensmittelhygien, Garmisch-Partenkir-
chen.

Oktober

1 —3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag. 99).

17 AAC Bijscholingsdag Orthopedie Gezel-
schapsdieren, \'De Reehorst\', Ede.(pag. 182)

21—24 Ultrageluid Congres, Karlsruhe (inl.:
prof. dr. G. C. van der Weijden, tel. 030-
521887) (pag. 1147).

30 Themadag \'Gezondheid\', Centrum voor de
Varkenshouderij (inl.: tel. 04192-86468).

November

14 \'Najaarsdag\' Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren KNMvD \'De Reehorst\', Ede.

December

8 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest, \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

10 EVA dagcursus Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566 fax 03434-57122)

15 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

17 EVA dagcongres: Geneeskunde papegaaien
(inl. 03434-56566, fax 03434-57122)

17 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

1993

Maart

26—28 \'Voorjaarsdagen 1993\', Amsterdam.

dierenarts (m/v)

voor een gemengde praktijk in Noord-Holland.

Sollicitaties s.v.p. binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 19/92.

(Assistent) projectleider

voor de ontwikkeling van veterinaire antibiotica preparaten

Gevraagd:

Akzoiséén van de grootste chemische
concerns ter wereld met de hoofdzetel
in Arnhem, met 550 vestigingen In 50
landen en ruim65.000medewerkers.
Werken bljAkzo betekent een
loopbaan bij een technologisch
hoogontwikkelde onderneming met
activiteiten In chemie en chemische
vezels, vervenenlakkenenprodukten
voor de gezondheidszorg.

AKZO

CREATINC THE RICHTCHEMISTRY.

Intervet International bv - een dynamische,
snelgroeiende onderneming, onderdeel van de
Pharma divisie van Akzo - ontwikkelt, produceert en
verkoopt diergeneeskundige preparaten. De Intenyet
groep heeft een twintigtal vestigingen verspreid over
de wereld met in totaal ). 100 medewerkers.
De hoofdvestiging
Boxmeer heeft 475 medewerkers.
De produkten van deze vestigingen worden wereld-
wijd verkocht.

Uw functie binnen de afdeling Antibiotica R&D

Deze afdeling verricht onderzoek naar de interacties
tussen antibiotica, micro-organismen en afweersyste-
men van landbouwhuisdieren. Dit houdt onder meer
in de ontwikkelingen toepassing van in-vitro
microbiologische tests en het uitvoeren van farmaco-
kinetisch onderzoek. Uiteindelijk doel is de ontwikke-
lingvan moderne veterinaire antibiotica preparaten.
Binnen deze jonge afdeling heeft u een beleids-
bepalende inbreng bij de produktontwikkeiing.
Dat betekent onder meer het ontwikkelen van nieuwe
en/of de verbetering van bestaande antibioticaprepa-
raten. het ontwerpen van in-vitro en in-vivo tests en
het (doen) uitvoeren van pharmacokinetisch en
pharmaceutisch onderzoek.
U werkt hierbij nauw samen met andere R&D-
afdelingen en rapporteert aan het afdelingshoofd
Antibiotica.

Uw profiel

Voor deze functie beschikt u over een academische
opleiding diergeneeskunde, landbouwkunde, farmacie
of chemie. U bezit kennis van antibiotica en specifieke
ervaring op het gebied van medische microbiologie,
farmaco-chemie en/of bacteriële infecties bij dieren.
\\toorts heeft u ervaring of affiniteit met het verrichten
van toegepast onderzoek.
Uw mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardig-
heid in het Nederlands en het Engels is goed.

Ons aanbod

Over de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden
kunnen we kort zijn. Die zijn sterk concurrerend.
Daarnaast kunt u rekenen op goede doorgroeimoge-
lijkheden: binnen Intervet of breder Akzo-verband.

Informatie en sollicitatie

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de heer D, Aguer. hoofd Antibiotica-R&D, telefoon 08855-
87600.

Uw schriftelijke sollicitatie kunt u (m/v) richten aan de heer H.Verbeek, hoofd Personeelszaken.
Intervet International bv, Postbus 31, 5850 AA Boxmeer.

-ocr page 237-

BOVAR B.V. Vliertwijksestraat 40, 5249 RJ Rosmalen

BOVAR B.V. is een erkende varkensfokkerij-instelling. Het basisbedrijf is gevestigd te Rosmalen, vlakbij
\'s-Hertogenbosch. Op ons bedrijf in Rosmalen zijn ca. 1.250 zeugen aanwezig, die de basis vormen voor een
jaarlijkse afzet van ca. 20.000 jonge zeugen aan afnemers in binnen- en buitenland.

Voor de veterinaire begeleiding van het basisbedrijf, vermeerderaars en opfokbedrijven zijn wij op zoek naar
een jonge

dierenarts m/v

die genegen is deze taken uit te voeren, en daarnaast toezicht wil houden op het onafhankelijk varkens-k i
station PARVAK.

Mocht u geïnteresseerd zijn in deze functie of nadere informatie wensen, dan verzoeken wij u beleefd contact
op te nemen met de Directie van:

BOVAR B.V.

Vliertwijksestraat 40
5249 RJ Rosmalen
Telefoon: (04192)-19144.

\'s Avonds:

Dierenarts G. van Dommelen (08850)-12138.

In verband met uitbreiding gemengde éénmanspraktijk in Zuid-Nederland met goede dienstregeling met
buurtcollega\'s zoek ik zo spoedig mogelijk:

een ervaren dierenarts m/v

Gevraagd wordt ervaring in rundvee en gezelschapsdieren en interesse in paarden. Geboden wordt een
werkkring waarin gestreefd wordt naar een evenwichtige verhouding tussen vrije tijd en werk. Bij gebleken
geschiktheid is het de opzet spoedig tot associatie te komen. Sollicitaties richten aan de redactie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht onder nummer 18/92.

EAVS European Association for Veterinary Specialization

a COMETT Project of the European Community
is looking for
a highly motivated, responsible young veterinarian for a minimum of two years for collaboration in
international activities in the veterinary field, based in Germany. The work deals primarily with public relations at a
European level. Eligibility: good knowledge of German is essential, knowledge of French or other languages would be
desirable. Willingness to accomodate to a flexibele timetable, as well as travel in other European countries is required.
Please send your application to: EAVS, Dr. Hans Koch, Tierklinik am Schonenwald, D-6588 Birkenfield, Germany.

Multinational company seeking

Staff veterinarian

for challenging position in multispecies breeding facility located in The Netherlands.

Seeking qualified graduate veterinarian interested/experienced in laboratory animal science to include
administrative, clinical, ethical, regulatory, and commercial aspects of breeding genetically and microbio-
logically defined laboratory animals for contemporary biomedical research.

Applicants must speak/read/write fluently in both Dutch & English. Additional language skills - specifically
in French & German - are preferred.

Interested applicants should submit a detailed resume - including professional training/experience and
related academic/business references - to the Management of: Harlan CPB, PO. Box 167, 3700 AD Zeist.

-ocr page 238-

(1 = 5)

Repidose®.
Krachtige ontwormer met
meervoudige werking.

Repidose heeft bewezen een zeer effectieve ontwormer voor rundvee te zijn, dankzij het unieke pulserende
werkingsmechanisme. Repidose komt n.1. niet in één constante dosering vrij maar met tussenpozen van
ongeveer 3 weken. Hierdoor krijgen de dieren
vijfmaal een behandeling tegen worminfecües. Uw pinken
kunnen dus bijvoorbeeld regelmatig omgeweid worden en zonder gevolgen met wormen worden besmet,
omdat gedurende het weideseizoen vijf keer alle in het dier aanwezige wormen, larven en eieren worden
gedood. Een standweide is daarom voor met Repidose behandelde dieren niet nodig!
Tussen de behandelingen door nemen de grazende dieren weer infectieuze larven op, waardoor ze in staat
zijn een goede immuniteit op te bouwen. (Dit geldt ook voor met een longworm-vaccin behandelde dieren.)
De 130 dagen lang durende werking komt niet in gevaar, omdat de bolus
tijdens het herkauwen niet verloren raakt. Dankzij behandeling met
Repidose kunnen uw dieren ongestoord doorgroeien.

Repidose®

A Tlp4itfttn\'pnrl rnihnnrmf

Repeterend ontwormen van rundvee.

^^Pitman-Móóie

Pitman-Moore Nederland B.V., Emrikweg 11, 2031 BT Haarlem. Telefoon 023-319536.

-ocr page 239-

INHOUDSOPGAVE

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlanos Veterinary Association

□ eel 11 7, aflevering 7, 1 april 1992

nhüud

WETENSCHAP

Overzichtsartikelen

Veterinaire tandheelkunde (4): Exodontia bij de hond; Andries van Foreest 199

Jaarcongresi991

De diergeneeskundige opleiding; gewicht, evenwicht en overwicht; M. T. Frankenhuis 206

Overige artikelen

De vergelijking van antititers tegen het virus van de ziekte van Aujeszky in bloed
verzameld bij vleesvarkens op de boerderij en in het slachthuis;
A. R. W. Eibers,
M. J. M. Tielen, J. Odink en A. C. A. van Exsel
 208

Vraag en antwoord

Rund wil niet tochtig zijn; A. de Kruif 210

ACTUA

Berichten en verslagen

Veterinaire bedrijfsbegeleiding efficiënter met uniforme kengetallen? 212

■^-haduw-programma VeKuSoft-UNIFORM voor dierenartsen 213

Ingezonden

De behandeling van de lebmaagdislocatie naar links bij het rund;

R. O. Cohen en E. Lotan 214

Boekbespreking 214, 219

Referaten 215

Nieuw(s) van de industrie 216

Congressen 216

Studentenreferaten 217

Mededelingen VHI

Resultaten van een in 1991 verricht ondereoek naar reiniging en ontsmetting
in slachtkuikcnbedrijven; G.
Visser en IV. Edel 218

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

Bij de voorplaat

Europa ontdelft iÊe^oordeÊen
van de Bolus
met het gat

chronomintic ®

slow-release bolus
beschermt jongvee
kuratiefen
preventief tegen
maagdarm- èn
longwormen

yirbac

Uitgebreide dokumentatie
verkrijgbaar bij ui/v dierenarts.

-ocr page 240-

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Jorna

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Dis. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S./V.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (ZwoUe)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Uuecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Lqgtestijn (UUïcht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Mkirt (Utrecht)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Uuecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirechot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. E G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F M. van Zutphcn (Uuecht)

Redacteur-Secretaris

J. C. de Geus

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 11/tax 030-51 1787).

Abonnementsprijs

Hel Tydschrifl mor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, UuechL

Algemene Bank Nederland N.V., Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V., Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

□ruk

Drukkerij G. van Dijk B. V., Breukelen (tel. 03462-61304,
&x 03462-64565).

Bureau Weijer B.V.,
05987-13827)

Advertenties

Veendam (tel. 05987-23065, fax

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 - 10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. R Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
1.
W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Ocstrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Desiree Raasing

Jacqueline Duerinck

S. L. Oostindiën

219
219

226

220
221
221
221
222
223

223

224

225

225
225

Inhoud

(vervolg omslag)

Mededelingen VD

Geen inenting tegen exotische ziekten;
Besmettelijke dierziekten

Doorlopende agenda

KNMvD

Algemeen

In memoriam: B. L. Leopdd

Inventarisatie softwarepakketten gezelschapsdierenpraktijk

Erratum Diergeneeskundig Jaarboek 1992

Tarieven voor werkzaamheden in asiels

Wie is wie en wie doet wat?

Jaarcongres 1992: Het thema?

Leasen van auto\'s

Veehouder en Dierenarts

Vacatures in het buitenland

PAG-diergeneeskunde
Personalia

199

Contents

Reviev\\/ papers

Tooth extraction in dogs; Andries van Foreest

Annual congress 1991

The veterinary training: is it balanced?; M. T. Frankenhuis

206

Other papers

Comparison of antibody titres against Aujesky\'s disease virus in pig blood collected on the farm
and in the slaughterhouse;
A. R. W. Elbers. M. J. M. Tielen, J. Odink, and A. C. A. van Exsel 208

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31 -4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dil tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dil tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opg^ van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niels uil dil tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakl, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke loeslemming van de Redactie.

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

-ocr page 241-

EUKANUBA en lAMS, evenzeer een technologische
als een nutritionele prestatie.

Jarenlange research. Precieze samenstelling
en aandacht voor het kleinste detail. Dat zijn de
basis ingredienten voor de produkten van "The
lams Company": EUKANUBA hondevoeding en
lAMS kattevoeding.

Het is een compleet droogvoeder, over-
wegend samengesteld uit ingrediënten van dierlijke
oorsprong. Deze zijn voor de hond en de kat zeer
makkelijk verteerbaar en hebben een bijzonder
hoge voedingswaarde. Elk ingredient wordt zorg-
vuldig gecontroleerd op konstante kwaliteit en
versheid. Groeistudies enerzijds en onderzoek naar
de proteine-efficientie-ratio
anderzijds, tonen aan dat de
gebruikte proteïnen van de
allerhoogste kwaliteit zijn.

Door analyses van de ontlasting en de urine
wordt de metabole energie van de voeding
gemeten (de meeste fabrikanten geven slechts
een schatting).

Het resultaat? De beste voeding voor honden
en katten die aan de allerhoogste eisen voldoet.
Daarom menen wij dat het uw advies waard is.

De beste vriend van de mens verdient het al-
lerbeste . In dit geval één van de meest gewaardeerde
honde - en kattevoeders ooit samengesteld.

Voor meer informatie: Holland Diervoeders
B.V., Postbus 8221, 3503 RE UTRECHT
Tel. 030-479611.

tme

lAMS«*
company

A

-ocr page 242-

Het Belang van de Juiste"

] § OntOCKKin^ l5 ggj-gfg belangrijke stap bij het
behandelen van een nierpatiënt. Aanpassing van de voeding is een essentieel
onderdeel van de behandeling. Zonder deze aanpassing kan het ziekteproces
in een versneld tempo het eindstadium bereiken. Een juiste dieetbehandeling
kan dit proces vertragen.

Etiologie

Nierbekken

Er zijn vele oorzaken van een nieraandoening
zoals toxinen, neoplasmata, congenitale
aandoeningen of aantasting van het immuun-
apparaat. Voorbeelden zijn pyelonephritis,
renale amyloïdie, chronische obstructieve
uropathie en glomerulonephritis. Voeders met
veel eiwit, fosfor of zout kunnen ook klinische
symptomen veroorzaken of verergeren en de
voortgang van een progressieve nieraandoening
versnellen.

Doorsnede van de nier

Klinische bevindingen

Polydipsie, polyurie en braken zijn de eersu

tekenen van nierproblemen.

Klinische verschijnselen, zoals anorexie,

anaemie, dehydratie, renale osteodystrofie,

sloomheid en gewichtsveriies kunnen

geleidelijk erger worden.

Enkele gevolgen voor het lichaam zijn:

IJ: Cardiovasculair

• Verhoogde SNGFR

■ Hypertensie

■ Anemie

\' Retinale haemorrhagie

Skelet

■ Verstoring Ca/P verhouding

■ Verminderde Ca absorptie
" Botontkalking

■ Kalkafzetting in de nier

Endocrien

■ Hyperparathyreoïdie
\' Weefsel caldficatie

"HCO;
Pco, K

Gastrointestinaa

■ Braken
• Diarree

\' Stomatitis

■ Gastroenteritis

Zuur-Base

■ Metabole Acidose

Urine

\' Polyurie, Polydipsie
• S.G. < 1.030 (hond) < 1.035 (kat)

-ocr page 243-

ding voor de Nierpatiën

Aanbevelingen

Canine u/c

Het doel van de aanpassing van voeding is er voor te zorgen dat
de nutriënten die de patiënt nodig lieeft, het lichaam niet onnodig
gaan belasten. De Hill\'s Prescription Diets die het meest geschikt
zijn om dit doel te bereiken zijn Canine k/d, Feline k/d en Canine u/d.

Canine k/d en Feline k/c

• Beperkte hoeveelheid hoogwaardig eiwit
om de uitscheiding van stikstofachtige
stoffen te beperken en de schadelijke
effecten van de verhoogde renale "blood-
flow" en de toegenomen glomerulus
filtratie te vermijden.

• Een lager fosforgehalte helpt verhoging
van paraathormoonspiegels, oesteo-
porosis en calcificatie van de nieren te
voorkomen.

\' Gebufferd om een metabole acidose te
helpen voorkomen of corrigeren.

• Een verlaagd natriumgehalte om vocht-
retentie en hypertensie tegen te gaan.

\' Canine k/d en Feline k/d kunnen lang-
durig aan respectievelijk honden en kat-
ten gegeven worden.

Beperkte hoeveelheden hoogwaardig
eiwit, fosfor, natrium en calcium.

Vanwege het nog lagere eiwit- en fos-
forgehalte is u/d geïndiceerd indien een
uraemie bij de hond niet langer met k/d
in de hand kan worden gehouden.

Grote buffer-capaciteit om een metabole
acidose te helpen corrigeren.

Kan langdurig aan honden met een nier-
aandoening gegeven worden.

im

Prescription [)iet\'

Aesculaap bv

Diergeneesmiddelen - Boxtel

Voor nadere informatie:

Aesculaap B.V. - Boxtel
Tel. 04116 - 75915

Hill\'s Pet Products Benelux N.V.
Customer Service Office Weesp
Tel. 02940 - 30989

Hill\'s

PRESCRIPTION

DIKT

Conimitted to nutritional excellence
and innovation

-ocr page 244-

Eén antibioticum

Breed werkingsspectrum
Ceporex.

Effectief tegen Gram-positieve
èn Gran <?gatieve bacteriën. Geen
problemen met penicillinase pro-
ducerende stafylokokken en ampi-
cilline-resistente E. coli.

Krachtige en veelzijdige
werking.

Bij bacteriële infecties van
luchtwegen, huid, nier- en urinewe-
gen, maag-darmkanaal en weke
delen bij èlle katten en honden,
groot of klein.

Perfecte absorptie en
penetratie.

Piek-serumspiegels binnen 1 -
2 uur bereikt. Uitstekende verde-
ling over alle weefsels, ook bot-
weefsel.

Veiligheid voorop bij
Ceporex.

Ceporex kent nauwelijks bij-
werkingen en wordt zeer goed ver-
dragen, zonder maag- of darmpro-
blemen.

Antibioticum-op-maat.

Gemakkelijk te doseren door
complete range van Ceporex
presentatievormen:
orale drup-
pels, injectievloeistof en tabletten
van 50 en 250 mg .

Ce^o^re» 2so m«

Ceporex\'

\'f

het veelzijdige antibioticum-op-maat.

Pitiïian-Mooie

Pitman-Moore Nederland B.V. Emrikweg 11, 2031 BT Haarlem. Telefoon 023 - 31 95 36.

-ocr page 245-

Overzichtsartikelen

Veterinaire tandheelkunde (4)

Exüdüntia bij de hond

Tooth extraction in dogs
Andries van Foreesf

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:199-206

SAMENVATTING
In dit artikel worden de indicaties gegeven voor het extraheren
van gebitselementen bij de hond Het benodigde instrumenta-
rium wordt in het kort benoemd en besproken Algemene
richtlijnen en een stapsgewijze procedure om een extractie lege
artis te kunnen uitvoeren worden beschreven Speciale aanwij-
zingen voor extractie van elementen met meerdere wortels en de
complicaties die kunnen optreden na een extractie worden
eveneens belicht

SUMMARY

In this paper of a series on small animal dentistry tooth
extraction in dogs will be discussed A review of indications for
extractions, basic instrumentation, extraction techniques and
their complications in dogs are described

INLEIDING

Het extraheren van gebitselementen — exodontia —, het
trekken van tanden en kiezen is zonder twijfel één van de meest
voorkomende chirurgische ingrepen bij gezelschapsdieren (2).
Al tijdens de vroege diergeneeskunde, vooral in de paardege-
neeskunde, werd deze handeling als één van de belangrijkste
chirurgische ingrepen uitgevoerd door dierenartsen.
Bij honden en katten is een extractie in de loop der tijden zo
dikwijls gedaan dat het veelal beschouwd wordt als een operatie
van weinig betekenis. Indien er sprake is van een ernstige
parodontale aandoening waarbij de tand al bijna los in de aveole
\'hangt\' als gevolg van uitgebreid botverlies, is het extraheren
inderdaad een eenvoudige zaak. Echter, wanneer er sprake is
van een gebitselement dat stevig in de alveole verankerd is, dan
is het extraheren dikwijls een niet eenvoudige handeling.
Teneinde een extractie goed uit te voeren is adequaat instrumen-
tarium en een juiste techniek onontbeerlijk (27).

INDICATIES

Het verwijderen van gebitselementen kan noodzakelijk zijn
wanneer er sprake is van anatomische afwijkingen, endodonti-
sche of parodontale aandoeningen, infecties of beschadigingen
van de orale structuren (2,5,14,16,29). Extracties kunnen ook
gezien worden als een preventieve reden en worden uitgevoerd
bij te verwachten problemen in de mondholte veroorzaakt door
afwijkende posities van een tand of kies. Tenslotte kan extractie
als een alternatief voor een tandheelkundige behandeling —
dikwijls uit financieel oogpunt — de wens van de eigenaar zijn
(7).

1 Jhr. drs. A. W. van Foreesl, dierenarts voor velerinaire tandheelkunde. Universi(air
docent Faculteit der Diergeneeskunde, vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren.
Dierenans verbonden aan Ouwehands Dierenpark, Rhenen.

1. Parodontale aandoeningen

Aandoeningen van het parodontium zijn de meest voorko-
mende aanleidingen om tot extractie over te gaan. Een
pocketdiepte van meer dan tweederde van de wortellengte —
meer dan 10 mm bij middelslag en grote honden — is
prognostisch gezien infaust voor het behoud van het element: de
gebitselementen zitten los en dit resulteert in extractie. Indien er
sprake is van een optimale verzorging door de eigenaar, kunnen
andere, minder ernstige, parodontale aandoeningen succesvol
behandeld worden met behoud van elementen. Echter wanneer
de hond niet meewerkt en mondhygienische maatregelen niet
toelaat, zal het besluit tot extraheren over te gaan aanzienlijk
eerder genomen moeten worden.

2. Afwijkingen van de harde tandweefsels

a. Formatieve stoornissen

Afwijkingen in vorm en grootte alsmede overtallige elementen,
die aanleiding kunnen geven tot malpositie van buurelementen,
ruimtegebrek (crowding) en occlusieproblemen, komen voor
extractie in aanmerking.

b. Doorbraakstoomissen

Melkelementen die te lang aanwezig blijven, kunnen het
verkrijgen van een goede positie in de tandboog van de soms
reeds gedeeltelijk doorgebroken opvolgers in de weg staan.
Tijdige extractie van persisterende melkelementen resulteert dan
meestal in een spontane verbetering van de stand van de
opvolgers (afbeelding 1).

In elk gebit komen kleine plaatsafwijkingen voor. Pas als bij het
achterwege blijven van een behandeling kans bestaat op
ongewenste gevolgen, zoals parodontale, occlusale of cariëspro-
blemen, zijn deze afwijkingen als pathologisch te betitelen.

c. Postformatieve stoornissen

Gebitstrauma komt regelmatig voor bij honden. Honden die in
de sport of als politie- of bewakingshond gebruikt worden,
hebben een grotere kans op een (meestal hoektand) fractuur.
Het bijten op harde voorwerpen (stenen, hekwerk, stangen,
botten) kan ook fracturen veroorzaken. Ongecompliceerde
kroonfracturen kunnen goed behandeld worden en hebben
evenals endodontische behandelingen van gecompliceerde
kroonfracturen (waarbij de pulpa geëxponeerd is) een goede
prognose (7, 27). Elementen met een in de lengterichting
verlopende kroon-wortelfractuur moeten als verloren worden
beschouwd. Een röntgenopname kan meestal duidelijkheid
verschaffen over de ernst van het trauma. Ernstig trauma kan
een (sub)luxatie of exarticulatie (avulsie) veroorzaken waarbij
het parodontale ligament betrokken is. Conservatieve behande-

-ocr page 246-

ling is mogelijk doch dikwijls wordt de patiënt te laat
aangeboden en zal verwijdering van het element onvermijdelijk
zijn.

Extreme gebitsslijtage kan leiden tot pijnsymptomen, door
blootlegging van het tandbeen, en dus tot functieverlies. Vooral
als de slijtage sneller dan normaal verloopt. Voorbeelden zijn de
pathologische attritie — de abnormale afslijting door kauwen —,
de abrasie — de slijtage als gevolg van het kauwen/bijten op
vreemde voorwerpen — en malocclusie.
Endodontisch ernstig aangetaste elementen en de regelmatig
voorkomende \'dikte onder het oog\' (een verschijnsel veroor-
zaakt door een wortelabces van één van de scheurkiezen)
kunnen een indicatie zijn voor extractie.
Bij cariës toont de tandweefselstructuur destructie. Als restaura-
tie niet meer mogelijk is of de eigenaar geen restauratie wil laten
uitvoeren, is extractie helaas de enige aangewezen weg.

3. Orale infecties

Er zijn infecties van de mondholte die aanleiding kunnen zijn
elementen te extraheren (25). Voorbeelden zijn:

— Wortelpunten, die zijn achtergebleven na het spontaan of
door trauma uitvallen van elementen, kunnen ontstekingen
respectievelijk abscessen veroorzaken (afbeelding 2).

— Overmatige tandsteenontwikkeling die met de gebruikelijke
gebitsreinigingsmethoden niet in de hand gehouden kan worden
en recidiverende ernstige ontstekingen veroorzaakt.

— Oronasale fistels als gevolg van aangetaste gebitselementen.

— Neoplasmen (bijvoorbeeld epuliden bij de Boxer) of ele-
menten die de omgevende tandstructuren beschadigen, kunnen
chronische ontstekingen veroorzaken.

4. Overige indicaties

a. Interceptieve maatregelen

Het ingrijpen in bepaalde ontwikkelingen zodat deze gunstiger
kunnen gaan verlopen, kunnen worden aangeduid met de term
interceptieve maatregelen (20). Indien deze specifieke maatrege-
len vroegtijdig worden genomen kan een bepaalde afwijking
worden voorkomen: het is dus een preventieve maatregel. De
reeds genoemde extracties van persisterende melkelementen zijn
daar een voorbeeld van (23, 25). Andere voorbeelden zijn:

— Een aangetast melkelement (cariës, fractuur met pulpa-
expositie) kan het blijvende element schade toebrengen tijdens
de ontwikkeling.

— Een afwijkende stand van een melkelement kan de ontwik-
keling van een normale occlusie belemmeren (21).

— De groei van de boven- of onderkaak kan abnormaal
verlopen indien de stand van de gebitselementen afwijkend is.
Interceptieve maatregelen kunnen een positieve invloed hebben
op de ontwikkeling van kaken en gebitselementen. Men dient
echter steeds de consequenties van interceptieve maatregelen
zorgvuldig af te wegen. Interceptieve maatregelen dienen altijd
in hun effecten te worden gevolgd (20).

b. Het kan gewenst zijn in verband met een uit te voeren
dentomaxillaire/mandibulaire orthopedische handeling gebits-
elementen die gelegen zijn in een fractuurlijn van onder- of
bovenkaak, te extraheren.

Waarschuwing! In het geval zich een kaakfractuur voordoet
waarbij ook een tand of kies betrokken is, moet echter niet
onverwijld tot extractie van dat element worden overgegaan.
Men dient zich eerst af te vragen in hoeverre het element van
waarde is voor de dentomaxillaire/mandibulaire orthopedie.

c. In veel gevallen worden elementen getrokken om bij
onvriendelijke, bijtgrage honden te voorkomen dat deze de
mens ernstige schade toebrengen. In dit geval is het inkorten van
de \'gevaariijke\' hoektanden gevolgd door het aanbrengen van
een vulling een veel beter en vriendelijker alternatief.
Veel van de genoemde indicaties kunnen endodontisch, restau-
ratief of orthodontisch worden behandeld indien de eigenaar tot
een dergelijke behandeling gemotiveerd kan worden. De
waarde van de hond met betrekking tot het functiebehoud en/of
functieherstel van het gebit alsmede de financiële aspecten zullen
medebepalend voor een beslissing zijn.
Het niet aanwezig zijn van veterinaire tandheelkundige hulp
mag in 1991 geen indicatie tot extractie meer zijn! Het verwijzen
naar dierenartsen die zich toegelegd hebben op tandheelkundige
behandelingen en de ontwikkeling van de tweede-lijns dierge-
neeskunde biedt voldoende alternatieven.

INSTRUMENTARIUM
Exodontia kan in de meeste gevallen worden uitgevoerd met
handinstrumentarium, maar bij moeilijke extracties kan het een
voordeel zijn wanneer men ook de beschikking heeft over een
boorunit (27, 28).

In de veterinaire tandheelkunde wordt veelal gebruik gemaakt
van humaan-tandheelkundig instrumentarium. Deze instru-
menten en de humaan gebruikelijke extractietechnieken zijn
echter niet toepasbaar bij extracties bij gezelschapsdieren (27).
Er wordt voor de juiste instrumenten verwezen naar een
onderzoek van in Nederland verkrijgbare en voor gezelschaps-
dieren geschikt instrumentarium(13b).
Om een extractie lege artis te kunnen voltooien zijn de volgende
instrumenten noodzakelijk (9, 11, 12):

— een scalpelhouder en scalpelmesjes;

— elevatoren — (Beinse) hevels — wortelheffers: in diverse
vormen en grootte, ontworpen om het parodontale ligament
te verscheuren;

— diverse extractietangen om het element te omvatten;

— wortelpunttangen, wortelrestpincetten;

— curette;

— excavator of scherpe lepel;

— raspatorium om wortelvlies of ander weefeel weg te schra-
pen;

— knabbeltang waarmee stukjes bot kunnen worden afgebro-
ken (alveoloplastie);

— draadzaag, tandenkniptang (in het algemeen te groO of
boorunit (met fissuurboor of diamantschijf) voor het splitsen
van elementen;

— naaldvoerder en resorbeerbaar hechtmateriaal;

— arkansassteentje om instrumenten te slijpen.

EXTRACTIETECHNIEK
Het trekken van tanden en kiezen is geen krachtpatserswerk.
Geduld en een juist gebruik van het instrumentarium zijn
belangrijker dan kracht (26).

Het doel van de extractie is: het element in toto te verwijderen
zonder daarbij overbodige schade aan de omringende weefsels
te veroorzaken. De tand of kies wordt op zijn plaats gehouden
door de vezels (Sharpey vezels) van het parodontale ligament,
dat het wortelcement en het alveolaire bot met elkaar verbindt.
Het is de opzet van iedere extractie om te trachten de vezels
zodanig te verscheuren dat het element los raakt (6,7,10,11,12,
16, 24, 28, 29).

Een goede kennis van de anatomie (het aantal wortels per
element en het verioop van de wortels: fig. 1 en 2) is
onontbeeriijk (tabel 1) (13a). Een aanvullend radiologisch

-ocr page 247-

Tabel 1. Aantal wortels per gebitselement.

NAAM ELEMENT

AANDUIDING

AANTAL
WORTELS

SNIJTANDEN EN

1,2, 3 EN 4 VAN

1

HOEKTANDEN

IEDER KWADRANT

BOVENKAAK

PREMOLAREN

EERSTE

105

-205

1

TWEEDE EN DERDE

106/107

-206/207

2

VIERDE

108

-208

3

MOLAREN

EERSTE EN TWEEDE

109/110

-209/210

3

ONDERKAAK

PREMOLAREN

EERSTE

305

-405

1

TWEEDE, DERDE, VIERDE

306/307/308

^/407/408 2

MOLAREN

EERSTE EN TWEEDE

309/310

-409/410

2

DERDE

311

^11

1

onderzoek kan in veel gevallen behulpzaam zijn bij de beoorde-
ling van de ligging van het element, het wortelverloop en van
eventuele nog aanwezige wortelresten.

Algemene maatregelen die pre-operatief genomen dienen te
worden:

a. pre-anesthetisch onderzoek (zonodig inclusief laboratorium-
onderzoeken bij risico-patiënten (onder andere nierpatiënten,
abnormale bloedstolling);

b. pre-operatieve verstrekking van antibiotica. Een kortdurende
bacteriëmie is normaal bij extractie doch alleen in het geval van
het in dezelfde zitting uitvoeren van een grotere operatie of
bijvoorbeeld bij honden met een hartaandoening is antibioti-
cum-profylaxe gewenst. (In het algemeen moet een gecombi-
neerde behandeling van gebitsreiniging/extracties en een chirur-
gische ingreep sterk worden afgeraden (15));

c. het verzorgen van de (algemene) anesthesie;

d. endotracheale intubatie en afdekking met vochtig gaas van de
caudale pharynx om debris en bloedstolsels tegen te houden.
Een goede drainage van de mondholte wordt verkregen door de
nek iets hoger te leggen.

Extractie is een chirurgische ingreep en de algemene chirurgi-
sche aseptiek dient daarbij in acht genomen te worden. Dit
betekent dat voordat met een extractie begonnen wordt, het
aanwezige tandsteen en de subgingivale debris worden verwij-
derd. Schoonspoelen van de mond met een desinfecterende
vloeistof (bijv.
chloorhexidine 0,2% oplossing) gaat vooraf aan
de extractie.

Het is van essentieel belang tijdens het trekken de te behandelen
kaak met de palm van de hand en de vingers te steunen. Bij
kleine rassen kan een ernstig aangetast parodontium met veel
botverlies of een rubbeijaw-syndroom snel een breuk van de
onderkaak veroorzaken. Voorzichtigheid is geboden.
Een elevator wordt in de palm van de hand gehouden met de
wijsvinger zo ver mogelijk naar beneden naar het werkend
gedeelte, opdat de bewegingen met de tip goed gecontroleerd
kunnen worden en uitschieten zoveel mogelijk wordt voorko-
men. Het is niet aan te bevelen om het aangrenzende element of
alveolaire bot als steun te gebruiken teneinde op deze wijze het
element uit de alveole te \'scheppen\'. Ten opzichte van de
diameter van de tandhals zijn de wortels van de tanden en kiezen
van de hond te lang zodat bovengenoemde beweging de kans op
een fractuur van het element nodeloos vergroot (27).
Een extractietang wordt op het proximale gedeelte van de
wortel geplaatst en niet op de kroon, in de lengteas van het
element. De functie van de tang is het vasthouden van het
element en niet het \'kraken\' van het element.

-ocr page 248-

Stapsgewijze procedure

1. Allereerst wordt het element met behulp van een scalpelmesje
of een scherp elevatorblad bevrijd van het omgevende — voor
zover nog aanwezig — gingivale weefsel. Bij gezonde elementen
kan het gewenst zijn de gingiva ter hoogte van de interdentale
ruimte in te snijden, de gingiva van de onderliggende laag los te
maken en om te klappen. Na extractie kan het slijmvlies met een
hechting op de interdentale ruimte teruggeplaatst worden. Dit
zal de wondgenezing versnellen.

2. Vervolgens wordt de wortel losgemaakt van het parodontale
ligament. Dit geschiedt met behulp van verschillende elevato-
ren. Het instrument wordt onder een hoek van 30-45 graden ten
opzichte van de lengteas van de wortel op het element in de
ruimte tussen de crista alveolaris en het element geplaatst. Het
kan nodig zijn om een rand van het alveolaire bot te verwijderen
indien een elevator geen goede toegangsweg kan vinden.

Met een voorzichtige polsbeweging wordt de elevator vervol-
gens 90 graden gedraaid en een 10-30 seconden in die positie
vastgehouden. Onder deze spanning zullen de vezels vermoeid
raken en scheuren. Eerst wordt de buccale zijde losgemaakt en
daarna 360 graden rondom de tand of kies.
De bloeding die ontstaat in het parodontale ligament veroor-
zaakt een zekere druk en spanning op het ligament, hetgeen de
gewenste verscheuring bevordert. Van dit fenomeen kan gebruik
gemaakt worden door even een rustperiode in te lassen en de
bloeding de gelegenheid te geven het proces te beïnvloeden (6,
7).

De elevator dient een scherp blad te hebben. Meestal is de eerste
elevator klein, doch naarmate er meer ruimte ontstaat, zal een
grotere elevator nodig zijn. Naarmate het element losser gaat
zitten, zal de elevator zich apicaal verplaatsen.
Veel ervaring met deze techniek zal in de meeste gevallen het
gebruik van een tang overbodig maken omdat het element al
met de elevator uit de alveole verwijderd kan worden.

3. Indien nodig wordt het element bij het proximale deel van de
wortel met de tang vastgepakt en kan —
zonder nog eens extra
in de tang te knijpen -
met subtiele roterende bewegingen (nooit
meer dan een graad of twintig roteren) en eventueel een geringe
trekkracht het element met een \'soppend\' geluid bevrijd worden
uit de aveole. Soms is de apicale verbinding zo sterk dat extractie
niet succesvol is. Opnieuw wordt dan getracht om met de
elevator het element verder los te maken.
Bij twijfel altijd de tang
vervangen door de elevator.

Indien het element getrokken is, dan is een controle noodzake-
lijk om zich ervan te overtuigen of het in toto is geëxtraheerd of
dat er mogelijk nog wortelresten in de alveole zijn achtergeble-
ven.

4. Na extractie wordt de alveolaire holte voorzichtig van debris,
pus en necrotische bestanddelen ontdaan. Scherpe botranden
worden verwijderd met een curette of knabbeltang. Hierbij
moeten beschadigingen van de apex en die gedeelten waarbij
gemakkelijk een oronasale fistel kan ontstaan, voorkomen
worden. Het laatste bloedstolsel moet niet verwijderd worden.

5. Tenslotte wordt aandacht besteed aan de nazorg. Deze bestaat
uit voorzichtig spoelen met fysiologische zout- of een verdunde
chloorhexidine-oplossing. Controle van een bloeding is bijna
nooit nodig doch dit kan met behulp van gaascompressie of
resorbeerbaar sponsje (Spongostan®) in de alveole geschieden.
De orale wondgenezing verioopt meestal snel, doch ernstige
weefselbeschadigingen alsmede aangebrachte flappen, dienen
gehecht te worden. Bij één-wortel elementen zal een hechting
zelden noodzakelijk zijn. De voorkeur wordt gegeven aan een
goede drainage in plaats van een hechting. De achtergebleven
lege alveole zal in drie ä vier weken zijn opgevuld met bot (16).
Routinematige postoperatieve parenterale verstrekking van
antibiotica is niet noodzakelijk en zelfs niet gewenst. Het direct
na extractie en spoelen van de wond inbrengen van een
resorbeerbaar sponsje met tetracycline-poeder reduceert de kans
op een postoperatieve osteïtis en bevordert de
Osteogenese (6,7).
Deze stapsgewijze handelwijze geldt voor elementen met één
wortel of meerwortelige elementen die bijna los zitten of die
door middel van een splijting als een éénwortelig element
beschouwd kunnen worden.

Speciale aanwijzingen

O. Snijtanden

In het algemeen kunnen deze elementen gemakkelijk met een
elevator verwijderd worden. De laterale incisieven in de
bovenkaak (103/203) hebben een relatief lange en gekromde
wortel, die dicht tegen de neusholte aanligt. Het element dient,
om gevaar van een doorbraak naar de neusholte te voorkomen,
met grote voorzichtigheid met de elevator te worden losge-
maakt. Rotatiebewegingen zijn bijna niet mogelijk.

b. Hoektanden

Het extraheren van een hoektand met zijn buitengewoon lange
en gekromde wortel leidt gemakkelijk tot complicaties. Het
verdient daarom verre de voorkeur een andere behandeling dan
extractie te adviseren. De kans op het ontstaan van een
oronasale fistel, vervorming van de kaak of een breuk van de
mandibula is aanwezig. Bovendien leidt de afwezigheid van een
onderhoektand tot het uit de mond hangen van de tong (13).
Bij ernstige parodontitis is er meestal voldoende resorptie van
het alveolaire bot om met een elevator de wortel los te maken.
Bij een gezonde tand is dat niet het geval en moet er alveolair bot
weggenomen worden: een alveolotomie (27).
Twee slijmvliesinsnijdingen op de buccale zijde van de tand
worden aangebracht. Het is aan te bevelen deze insnijdingen
caudaal en rostraal aan de tand aan te brengen, zodanig dat de
latere hechtbanden ter weerszijde van de ruimte, die is ontstaan
na de extractie, komen te liggen. Het slijmvlies wordt, in de
richting van de apex los geprepareerd van het onderliggende
alveolaire bot, naar boven opgeklapt. Vervolgens wordt het
buccale alveolaire bot bij voorkeur met een boor verwijderd/
weggefreesd. Nu kunnen de elevatoren worden ingebracht om
de rostrale, mediale en caudale oppervlakten van de wortel los te
maken. Het is belangrijk dat de apex van de maxillaire hoektand
niet naar palatinaal wordt gedreven bij het losmaken omdat de
kans op het ontstaan van een oronasale fistel dan groter is.
Tenslotte kan de extractietang het element verwijderen. Ook
hier geldt voorzichtig te handelen en nauwelijks te roteren opdat
er geen beschadigingen ontstaan. Na extractie wordt de hoek-
tand en de ontstane holte gecontroleerd: er dient geen verbin-
ding te zijn met de neusholte, zich uitend in een ipsilaterale
neusbloeding. De ontstane holte wordt gereinigd, de scherpe
botrestanten worden verwijderd en zonodig wordt er een
resorbeerbaar sponsje (eventueel met tetracyclinepoeder) aan-
gebracht (6, 7, 27).

Het vrijgemaakte slijmvlies wordt teruggeplaatst en gehecht. De
kans op een oronasale fistel wordt gereduceerd indien de
aangebrachte hechtingen de wond goed sluiten.

c. Kiezen

ln het algemeen is het verstandig een kies met meer dan één

-ocr page 249-

Afbeelding 1. Een voorbeeld van persisterende melkelementen. Extractie
van deze elementen wordt dikwijls te laat uitgevoerd, waardoor er een
malocclusie van fiet permanente gebit kan ontstaan. In dit voorbeeld is de
rostrale verplaatsing van de blijvende fioektand (204) duidelijk zichtbaar. De
interdentale ruimte tussen
203 en 204 blijkt onvoldoende voor een juiste
occlusie van de onderhoektand t3Q4).

WETENSCHAP

Afbeelding 2. Een 4 jaar oude dashond werd aangeboden met een premo-
laar (106) met een openliggende wortel en een duidelijk zichtbare bifurcatie.
Een draadzaag wordt door de furcatie-opening aangebracht en de kies wordt
gespleten.

Afbeelding 3. Een rechte elevator wordt horizontaal tussen de beide delen
gebracht. (Vlet een aanhoudende, krachtige beweging wordt getracht de
beide delen los te maken uit hun alveole.

Afbeelding 4. Een rechte elevator wordt horizontaal aangebracht tussen
de palatinale en craniale wortel van een premolaar (208).

Afbeelding 5. Een extractie kan gebruikt worden om de beide delen stuk
voor stuk te verwijderen. Het is belangrijk het te extraheren deel van de kies
zo apicaal mogelijk te omvatten. Het principe van iedere extractie — het
scheuren van het parondontale ligament door aanhoudende spanning — dient
ook hier gerespecteerd te worden om een wortelbreuk te voorkomen.

Afbeelding 6. Altijd moet gecontroleerd worden of alle wortels in toto
verwilderd zijn. Hier worden de drie eenwortelige delen van een geëxtra-
heerde premolaar 4 (bovenkaak) getoond. Een van de wortels heeft een
aangetaste apex en veroorzaakte een abces onder het oog (de indicatie om
tot extractie over te gaan).

-ocr page 250-

wortel te reduceren tot twee of meer éénwortelige gedeelten.

1. Kiezen met één korte wortel zijn eenvoudig te verwijderen
wanneer de beschreven techniek in acht wordt genomen.
1

2. Kiezen met twee wortels waarbij reeds alveolair bot is I
geresorbeerd kunnen na verscheuring van het parodontale j
ligament zonder veel problemen worden geëxtraheerd.
Indien de wortels nog erg vast zitten ofwel de wortels sterk
divergeren is het gemakkelijker de kies in twee gedeelten te
splijten (fig. 3). Met name de grote eerste mandibulaire kies
vereist splitsing, veelal na een alveolotomie.

3. Een kies met drie wortels in een nog niet aangetaste alveole is
het lastigste element om te extraheren. Extra geduld en enkele
speciale technieken zijn noodzakelijk om deze nog goed in de
alveole vastzittende elementen kundig te verwijderen (21, 22,
27):

1. Om een goed overzicht te verkrijgen, wordt de hond op de
rug gelegd. De buccale zijde van het element wordt goed
zichtbaar gemaakt door een gingivale/mucoperiostale flap te
maken.

2. Een gedeelte van het alveolaire bot ter hoogte van de furcatie
wordt verwijderd.

3. De furcatie wordt doorlaatbaar gemaakt met behulp van een
dikke naald of een elevator, zodanig dat een draadzaag kan
passeren. Met behulp van de aangebrachte zaag (of indien
aanwezig een fissuurboor) wordt het element gespleten
(afbeelding 2). Oververhitting dient voorkomen te worden.
Er ontstaat nu een situatie van drie gedeelten met één wortel
(fig. 4). Soms kan worden volstaan met een gedeelte met één
wortel en een gedeelte met twee wortels.

4. Een rechte elevator wordt horizontaal tussen de beide delen
gebracht en vervolgens wordt met een aanhoudende, krach-
tige beweging getracht de beide delen los te maken uit hun
alveole (afbeelding 3 en 4). Soms kan gebruik worden gemaakt
van het aanliggende element door de elevator horizontaal in
de interdentale ruimte te plaatsen.

5. Een elevator wordt gebruikt om te proberen het element
verder los te maken met behulp van dezelfde techniek als bij
een eenvoudige extractie.

6. Een tang is nauwelijks nodig omdat de wortels gemakkelijk
met behulp van de elevator verwijderd kunnen worden. Ook
hier is het zaak door aanhoudende spanning op het element
de vezels vermoeid te maken opdat zij scheuren (afbeelding
5).

7. Nadat alle wortels zijn verwijderd is de nabehandeling
identiek aan de andere extracties.

Na de extractie en inspectie van de kies worden de alveolaire
botranden verwijderd (alveoloplastie), de alveole gespoeld en
hechtingen aangebracht indien nodig. Het is aan te raden de
wond open te laten teneinde een goede drainage te bewerkstelli-
gen, indien er sprake is van een periapicaal abces.

d. Ankylose

Dikwijls worden bij oudere dieren elementen aangetroffen die
een ankylose vormen met het kaakbot. Aanwezigheid van
botresten aan het geëxtraheerde element kan hier op wijzen en
kan een slecht te stoppen bloeding veroorzaken. Het is soms
onmogelijk de wortel van het bot te scheiden. De beste oplossing
is dan het verpulveren van de wortel met een boortje. Indien een
boorunit niet voorhanden is, is het verstandig om in deze
gevallen van tevoren te beoordelen in hoeverre het verwijderen
van het gehele element inclusief eventuele wortelresten geïndi-
ceerd is. Indien er geen sprake is van infectie of necrose kan het
achterwege blijven van totale verwijdering een minder gecom-

pliceerd verloop hebben dan ongewenste beschadigingen van de
botstructuren. Wel is het verstandig een dergelijk besluit terdege
schriftelijk vast te leggen voor het geval zich later complicaties
mochten voordoen.

e. Afgebroken wortelresten

Vooral bij onervarenheid zal een extractie niet altijd feilloos
veriopen. Een afgebroken wortel is beslist geen zeld^amheid.
Allereerst is een controle van het geëxtraheerde element
noodzakelijk om vast te kunnen stellen of het element in toto is
verwijderd (afbeelding 6). Een ronde wortelpunt zonder scherpe
kant(en) is meestal het bewijs dat de extractie volledig is
uitgevoerd. Bij aanwezigheid van een scherpe wortelpunt of in
het geheel geen wortelpunt mag aangenomen worden dat er nog
een gedeelte van de wortel is blijven zitten. Dit gedeelte kan
zichtbaar gemaakt worden door de alveole goed uit te spoelen
en de desbetreffende plek goed te verlichten. Met behulp van een
wortelextractietang of een zogenaamde root-tip-elevator kan
het achtergebleven gedeelte verwijderd worden. Met een boor
kan de wortelrest ook weggeboord worden.
Alle aangetaste wortehesten moeten verwijderd worden. In het
geval van een \'gezonde\' wortelrest kan in noodgevallen overwo-
gen worden om het resterende gedeelte te laten zitten. Echter een
complicatie — alveolitis of abcesvorming — blijft aanwezig.
Met radiologisch onderzoek kan de juiste plek aangegeven
worden alwaar zich nog wortelresten bevinden. Het kan
gewenst zijn alveolotomie te verrichten om de wortelresten op te
sporen en te verwijderen.

-ocr page 251-

ƒ Melkelementen

Extractie van de melkelementen vereist (in zekere mate) meer
geduld en voorzichtigheid. De wortels zijn vaak langer en
smaller, maar vooral fragieler zodat de kans op een fractuur
tijdens extractie groot is. Dit is meestal een gevolg van het
gebruik van te grof instrumentarium, onvoldoende geduld en
ervaring. Normaliter worden de wortels geresorbeerd, worden
zwakker en kunnen daarom snel breken.
Extractie van een persisterende hoektand — in dat geval staan
de melk- en de blijvende hoektand onder, naast elkaar en boven,
achter elkaar — vereist regelmatig een alveolotomie.
Beschadiging van het blijvende element moet worden voorko-
men.

COMPLICATIES
De volgende complicaties zijn na extractie mogelijk (19):

1. Nabloedingen

Het bloedverlies tijdens en na het goed uitvoeren van extracties
is in het algemeen opvallend gering. Indien er na enkele minuten
nog bloed uit de alveole stroomt, kan dit in de meeste gevallen
gestopt worden door compressie met een gaasje. Is dit onvol-
doende dan kan de alveole opgevuld worden met resorbeerbaar
materiaal (Spongostan®). Zichtbare bloedinkjes kunnen met
een electrocauter gestopt worden. Het volledig hechten van de
wond, indien mogelijk, kan een oplossing bieden. De meeste
nabloedingen zullen zelden langer duren dan twee ä drie dagen.
Het is verstandig de cliënt erop te wijzen dat een weinig bloed de
drinkbak al rood kleurt en tot een grotere ongerustheid kan
leiden dan noodzakelijk.

Indien extracties moeten worden uitgevoerd bij patiënten met te
verwachten bloedstollingsproblemen zal men hiermee rekening
moeten houden.

2. Wortelresten

Het niet goed verwijderen van de gehele wortel kan abcedering
en fistelvorming tot gevolg hebben. Radiologisch kunnen
wortelresten aangetoond worden. Verwijdering geschiedt zoals
reeds besproken.

3. Fractuur van de mandibula

Oude kleine honden met ernstige parodontale aandoeningen
\'vragen\' om een fractuur van de onderkaak. Uiterste voorzich-
tigheid bij de extractie voorafgegaan door radiologisch onder-
zoek is de beste profylaxe. Het is in dezen verstandig de cliënt
van tevoren te attenderen op dit risico.

4. Infecties

a. De mondholte heeft een uitstekend regeneratievermogen. Met
een goede chirurgische aseptiek zullen bij de gezonde hond
infecties van de omliggende weefsels zeldzaam zijn. Een
verwonding ontstaan in de diepere weefsels als gevolg van het
uitschieten van de elevator is niet ondenkbaar en kan aanleiding
zijn voor een antibioticumtherapie.

b. De kans op botnecrose met sequestervorming of een
Osteomyelitis is bij honden die voor extractie al een ernstige
infectie van het alveolaire bot en/of het omliggende weefsel
vertoonden, zeker aanwezig. Chirurgische interventie en anti-
bioticumtherapie zijn noodzakelijk om deze complicaties te
voorkomen of te genezen.

5. Oronasale fistel

Vooral bij kleine honden met een smalle neus is het ontstaan van
een oronasale fistel na extractie een reële complicatie. Ook hier
kan het risico beperkt worden door de uiterste voorzichtigheid
en de juiste techniek te betrachten bij het trekken van een
hoektand in de bovenkaak. Controle na extractie op verbinding
met de neusholte (bloed of spoelvloeistof uit de neus) en het
aanbrengen van goed sluitende hechtingen behoort tot de
profylactische maatregelen.

Het herstel van een oronasale fistel vereist kennis van de diverse
flaptechnieken.

6. Functionele afwijkingen

Een etmaal geen eten geven geeft voldoende rust aan de
veroorzaakte verwondingen. De meeste honden zullen binnen
enkele dagen/weken weer alles kunnen eten en drinken. Het
gemis van zelfs alle gebitselementen (anodontia) behoeft geen
enkele belemmering te zijn.

Vroegtijdige extractie kan leiden tot een vervorming van de
kaak. Het extraheren van de onderhoektanden veroorzaakt
eigenlijk de enige waarneembare afwijking: het opzij uit de.
mond hangen van de tong.

NASCHRIFT

In de buitenlandse veterinaire literatuur zijn de laatste jaren een
aantal artikelen en veterinair tandheelkundige tekstboeken
verschenen waarin diverse technieken van exodontia beschre-
ven zijn (1, 3, 4, 8,12, 15, 17, 18, 22, 24,27). Deze bijdrage is
bedoeld voor de algemeen praktizerende dierenarts om hiaten in
de techniek door aanpassing, oefening en ervaring op te vullen,
het vertrouwen en het juiste gevoel te verschaffen zodanig dat
iedere extractie tot een goed einde gebracht kan worden.

LITERATUUR

L Boyrab MJ and Tholen MA. Small animal oral medicine and surgery. Lea
& Febiger, Philadelphia, London, 1990.

2. Dorn AS. Basic oral surgery. Proc Veterinary Dentistry New Orleans
1989L: 120-2.

3. Eisenmenger E und Zetner K. Tierärzliche Zahnheilkunde. Verlag Paul
Parey, Berlin, Hamburg, 1982.

4. Eisenmenger E and Zetner K. Veterinary Dentistry. Lea & Febiger,
Philadelphia, 1985.

5. Eisner ER. Surgical tooth extraction in two cases of impacted, abnormally
developed teeth. Journal of Veterinary Dentistry 1989; 6: 17-9.

6. Emily PP. Extraction and oral-nasal fistula. In: Kirk Current Veterinary
Therapy 1989: 948-51.

7. Emily PP and Penman S. Extraction and oronasal fistula closure. In:
Handbook of Small Animal Dentistry 1990: 85-95. Pergamon Press,
Oxford, New York, 1990.

8. Fahrenkrug P. Handbuch der Zahnbehandlung in der Kleintierpraxis.
Albrecht, Aulendorf, Germany, 1988.

9. Foreest AW van. Techniques in small animal dentistry. In: Proc BSAVA
1984 Annual Congress London.

10. Foreest AW van. Het extraheren van blijvende gebitselementen. In: PAO
Diergeneeskunde 1988, Syllabus Patiëntendemonstratie.

11. Foreest AW van. Tandheelkunde: extractie bij kleine huisdieren. AUV-
mededelingen april 1988: 29-32.

12. Foreest AW van. Extractie-techniek. In: Praktische tandheelkunde voor
dierenartsen. Syllabus PAO-Diergeneeskunde 1990: 10-11.

13. Foreest AW van. Hoektandextractie? Tijdschr Diergeneeskd 1988; 113:
766.

13aforeest AW van. Aanleg, bouw en functie van het gebit van de hond.

Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116: 1107-21.
13bf oreest AW van. Visser MH, en Amerongen W van. Instrumentarium voor
extracties bij gezelschapsdieren. Tijdschr. Diergeneeskd 1992 (in druk).

14. Gammon RL. Exodontics. Proc Ann Conf of the Acad of Vet Dentistry,
New Orleans 1988: 47-9.

15. Harvey CE. Veterinary Dentistry. WB Saunders Company, Philadelphia,
1985.

16. Harvey CE. Tooth extraction in dogs and cats. Compend Contin Educ Pract
Vet 1988; 10(2): 175-87.

17. Harvey CE and Orr S.H. Manual of small animal dentistry/ BSAVA
Publications Committee, 1990.

18. Harvey CE. Diseases of the teeth. In: Slatter, ed. Textbook of Small Animal
Surgery 1985: 610.

-ocr page 252-

19. Kapatkin AS, Manfra Maretta S, and Schloss AJ. Problems associated with
basic oral surgical techniques. In: Problems in Veterinary Medicine
Dentistry (ed S Manfra Maretta) 1990; 2 (1): 85-109, Lippinocott
Philadelphia.

20. Linden FPGM van der en Boersma H. Diagnostiek en behandelingplanning
in de orthodontie. Samson Stafleu, 1984.

21. Manfra Maretta A, Kapatkin A, and Thacher C. Fractured maxilliary first
molars in two dogs. Journal of Veterinary Dentistry 1988; 5(2): 7-8.

22. Manfra Maretta S and Tholen MA. Extraction techniques and management
of associated complications. In: Small Animal Oral Medicine and Surgery
(eds: Bojrab and Tholen) 1990: 75-95.

23. Ross DL. Orthodontics for the dog. In: Frost P (ed): The Veterinary Clinics
of North America Small Animal Practice - Dentistry. Saunders, Philadel-
phia, London, 1986; 16(5): 939-54.

24. Ross DL and Goldstein GS. Oral surgery basic techniques. In: Frost P (ed):
The Veterinary Clinics of North America Small Animal Practice -
Dentistry. Saunders, Philadelphia, London, 1986; 16(5): 967-81.

25. Ross DL. Tooth extractbn techniques. Proc Veterinary Dentistry New
Orleans 1989: 130-1.

26. Sicher H. Über das Zahnziehen. Urban & Schwarzenberg, Berlin, Wien.,
1937.

27. Verstraete FJM. Instrumentation and technique of removal of permanent
teeth in the dog. J South Afr Vet Assoc 1983; 54: 231-8.

28. West-Hyde L. Extractions made easy!? Exodontics: Tooth extraction in the
dog and cat. Proc Veterinary Dental Forum Las Vegas 1990: addendum: 1-
10.

29. Williams C. Tooth extraction. Proc Veterinary Dentistry New Orleans
1989:96-9.

Aanvaard op 1 juli 1991

Jaarcongres 1991

De diergeneeskundige opleiding; gewicht,

evenwicht en overwicht^

The veterinary training: is it balanced?
M. T. Frankenhuiss

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 206-8

Samenvatting
Als beroepsgroep blijven we bij voortduring op twee gedachten
hinken, houden we van dieren of zien we hen als bio-industriële
objecten, prevaleert economie of ethiek en specialiseren we ons
eindelijk of blijven we op een breed front inzetbaar Ik zou nog
verder willen gaan en nadenken over een geheel ander soort
specialisatie; dierenartsen welke zich uitsluitend bezighouden
met intensieve veehouderijen vakbroeders, die de scharrelsector
bedienen Zou er mogelijk zoiets ab morele specialisatie
bestaan?

Summary

As a professional body, we are continually torn between two
alternatives: do we love animals or do we see them as
bioindustrial objects, do economics prevail or do ethics, should
we specialise or should we retain a broad basis of knowledge? I
would like to go further and philosophise about a totally different
sort of specialisation - veterinarians who are concerned solely
with intensive animal husbandry and veterinarians who are
concerned solely with the free-range sector Could something
such as moral specialisation exist?

Honderdduizend jaar Homo sapiens lijkt niets veranderd te
hebben aan de eeuwig durende fascinatie van onze soort voor de
overige. Talloze dierschilderingen uit de grotten van Dordogne,
het Louvre, Cheops, het Mauritshuis en de rotswanden in de
Sahara laten zien dat de band van de mens met het dier reeds
vele tienduizenden jaren intiem en hecht is.

1 Voordracht gehouden op 11 oktober 1991, let gelegenheid van het Jaarcongres 1991,
tevens 138e Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde te Berg en Dal. Congresthema: \'Dier(en)arts.....uit balans?\'

2 Prof dr. M. T. Frankenhuis, directeur \'Natura Artis Magistra\'.

Het dier fungeert als jachtbuit voor ons of wij zijn een prooi voor
hem. Het levert ons kleding, voedsel en vermaak. Of de
Schepper hierbij tevens het dragen van modieuze bontmantels,
het eten van kaviaar en zangvogels en het houden van
statusverhogende exotische dieren voor ogen had mag worden
betwijfeld. Uit de heraldiek zijn leeuw en arend niet meer weg te
denken.

Boeiend is vooral de rol van het dier in ons religieus leven, In de
afgelopen eeuwen vonden tienduizenden gemummificeerde
katten, reptielen en vogels afkomstig uit geplunderde konings-
graven uit het oude Egypte hun weg naar apotheken, rariteiten-
kabinetten en musea. Geen pagina in het Oude Testament of
dieren spelen een rol als plaag, offerdier of symbool, alleen de
leeuw wordt al honderddertig maal vermeld.
Duidelijk, dat wij evenzeer bij de dieren horen als zij bij ons. Wij
zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden, emotioneel en
economisch.

Niet alleen aantal en type van onze huisdierrassen, ook het
bestand aan gedomesticeerde dier- en plantensoorten is continu
aan verandering onderhevig. Hierbij dient vooral ook gedacht te
worden aan micro-organismen, welke ons in toenemende mate
als \'huisdier\' zullen gaan vergezellen. Zij zijn sinds onheugelijke
tijden onmisbaar bij de bereiding van ons dagelijks brood, wijn
en bier.

De huidige genetische en biochemische technieken stellen de
mens in staat om nieuwe micro-organismen met zeer revolutio-
naire eigenschappen te maken. Gedomesticeerde micro-organis-
men, die we kunnen dwingen de door ons gewenste chemische
stoffen te produceren.

-ocr page 253-

Niet voorbij gegaan mag worden aan de micro-organismen in
ons maag-darmkanaal, levensvormen waarmee wij een eeuwig-
durende symbiotische relatie zijn aangegaan. Ongetwijfeld is
hier sprake van wederzijdse domesticatie.
Niet onwaarschijnlijk, dat hetzelfde fenomeen zich voor heeft
gedaan ten aanzien van de traditionele landbouwgewassen en
huisdieren. Bij de start van het domesticatieproces lag het
initiatief ongetwijfeld aan onze zijde. Is het evenwel vreemd te
veronderstellen, dat door onze verregaande afhankelijkheid van
landbouwhuisdieren een nieuw type mens is ontstaan. Met
andere woorden, ook hier is sprake van een eeuwigdurende
symbiotische relatie met wederzijdse domesticatie; waarom dan
niet gesproken van de Euro-Aziatische subspecies
Homo sapiens
domesticus?

Wij lijken dus niet alleen economisch en emotioneel aan elkaar
gebonden, maar ook nog lijfelijk.

Het lijkt allemaal zo eenvoudig. Zoals de geneeskunde is gericht
op het verzachten van het leed van de zieke en lijdende
mensheid, zo is de dierenarts er voor het zieke dier.
Voor de eerstejaars student diergeneeskunde, overiopend van
dierenliefde, en het merendeel van niet-veehoudend Nederland
zal er geen twijfel bestaan: alle zieke dieren hebben recht op
geneeskundige hulp! Eigenaar en dierenarts zullen dan ook
zeker alles in het werk stellen de patiënt te doen genezen.
Dierenartsen houden dus van dieren, laten we die verwachting
niet beschamen.

Zo eenvoudig is het echter niet; reeds kort na de aanvang van de
studie komt de jonge Vlimmen in contact met het fenomeen
noodslachting. In veel van deze gevallen past alles nog in zijn
ideaalbeeld, het dier is zodanig gewond of ziek, dat voor het
leven moet worden gevreesd, dan wel, dat de w^ naar genezing
een uiterst pijnlijke of uitzichtloze is.
Hetzelfde geldt voor gezelschapsdieren, op een gegeven ogen-
blik houdt ons kunnen op en verzoenen we ons met een pijnloze
dood. Voor het dier dan. Zo is voor de prille student
diergeneeskunde, waarvan de vader dit keer toevallig geen
collega of veehouder is, nu eenmaal de praktijk.
Er bestaat hier zonder meer een duidelijke parallel met bepaalde
aspecten uit de humane geneeskunde. Ethiek staat dan ook hoog
in ons vaandel en zo hoort het ook. Nog steeds is er evenwicht,
het houden van dieren en ethiek gaan uitstekend samen.

Verder vinden we allemaal, zowel veehouder, als opleider en
dierenarts, dat de diergeneeskundige opleiding gericht moet zijn
op de eisen die de praktijk stelt.

Gaat het om leven of dood dan zijn we het in de meeste gevallen
wel eens; het zieke en in nood verkerende dier moet worden
\'gered\'. De vraag is echter in vele gevallen waarvan, want van
diverse houderijsystemen kan men zich voorstellen, dat als de
keuze het onmondige dier zou worden gelaten, het een zachte
dood verkoos. Intensieve veehouderij is echter de praktijk en
daar leven we voor een groot deel van.
Euthanaseren we ook geen gezelschapsdieren waarvan de
eigenaren de ongemakken van verregaande incontinentie of
andere kwalen, niet kunnen of willen dragen? Met enkele keren
extra uitlaten en enig poetswerk kan het dier vaak nog zeer wel
een dragelijk leven leiden. Gaan we tot het uiterste van ons
medisch kunnen, dan is één en ander al vaak niet meer
\'praktisch\' en zullen vele eigenaren afhaken.
Praktijkgerichtheid staat hoog in ons vaandel en zo hoort het
ook vinden onze cliënten.

Hier doemt de eerste horde op voor de vol idealen gestarte
collega; praktijkgericht handelen brengt hem soms in \'emotio-
neel-economische\' conflictsituaties.

Zeker bij landbouwhuisdieren gaan we in ieder geval niet tot het
uiterste van ons medisch kunnen, dat is veelal te duur of we
noemen het niet praktisch.

Soms is het zelfs goedkoper om in het geheel niet te behandelen,
omdat, zo de ingreep al tot succes zou leiden, de kosten van de
behandeling de waarde van het dier zouden overstijgen. In een
aantal gevallen kan het zelfs goedkoper zijn klinisch niet zieke
dieren te vernietigen. Als voorbeeld kan hier worden genoemd
een koppel leghennen of vermeerderingsdieren, welke ten
gevolge van een Infectieuze Bronchitis-infectie onherstelbare
schade aan hun eileiders hebben opgelopen en als koppel nooit
meer binnen rendabele marges zullen produceren.
Economisch denken staat hoog in ons vaandel en zo hoort het
ook vindt de veehouder. En uiteindelijk willen we ook zelf
brood op de plank.

In de dierentuinwereld liggen de zaken voor de dierenarts soms
nog gecompliceerder. De individuele fokwaarde van sommige
met uitsterven bedreigde diersoorten is dermate hoog, dat kosten
noch moeite worden gespaard in geval van ziekte of verwon-
ding. Desnoods worden Academische Ziekenhuizen ingescha-
keld om, vooral daar waar het gaat om primaten, een optimaal
resultaat te verkrijgen. Echter, zou na genezing, bijvoorbeeld na
een baarmoeder-extirpatie, het dier voor de voortplanting
onbruikbaar zijn, dan is euthanasie de meest reële oplossing.
Immers zo\'n individu houdt de toch al schaarse ruimte in de
dierentuin bezet waar een bruikbaarder exemplaar in haar
glansrol als instandhouder van de soort had kunnen zitten.
In vele gevallen is het dier dermate oud of zijn er reeds zovele
nakomelingen dat behandeling in het geheel niet meer wordt
overwogen.

Echter, oog voor de realiteit wordt ons tijdens de studie met de
paplepel ingegoten. Idealen en doelstellingen zijn niet altijd te
combineren.

De veterinaire beroepsuitoefening is thans dermate divers, dat
het gehele vakgebied voor een man of vrouw niet meer is te
overzien. De roep om bijzondere deskundigheid of specialisatie
op bepaalde deelgebieden is dan ook alom. De resultaten van de
ca. 8 jaar geleden gestarte opleiding tot dierenarts-pluimveedes-
kundige spreken voor zich; ruim 25 pluimveedeskundige
dierenartsen vonden moeiteloos een passende functie in bedrijfs-
leven, praktijk en gezondheidsdienst. De opleidingscapaciteit
zag geen kans gelijke tred te houden met de vraag. Differentiatie
en specialisatie worden dan ook warm aanbevolen.
Het probleem is evenwel, dat, eenmaal in de praktijk, toch een
bepaalde all round-heid wordt verwacht. Moeten er op hetzelfde
adres voor het pluimvee, de pony en de honden verschillende
maatschapsleden opdraven; misschien wel op dezelfde dag?
Dan nog maar gezwegen van de weekend-diensten; wat is er in
dit verband nog te verwachten van diagnose en behandeling van
een lebmaagdislocatie na een 4-jarige opleiding tot paarden-
specialist?

Nee, veelzijdige inzetbaarheid is en blijft een groot goed, daar
zijn we het allen over eens. Waarbij wederom een conflict is
geschapen, de maatschappij vraagt blijkbaar een gespeciali-
seerde \'all-rounder\'. Een opleiding in evenwicht?
Ooit sprak ik het vermoeden uit, dat de grenzen van het
incasseringsvermogen van het bio-industrieel produkt en de
bijbehorende consument wel eens konden zijn bereikt. Dit na
opsomming van een aantal catastrofale aandoeningen van skelet
en circulatie-apparaat bij bedrijfspluimvee, louter veroorzaakt
door de grote groeicapaciteit.

In feite ben ik in deze passage in gebreke gebleven door niet mijn
verbazing uit te spreken over het feit, dat de grenzen van het

-ocr page 254-

incasseringsvermogen van diergeneeskundig Nederland blijk-
baar nog niet waren bereikt.

De veterinaire blik lijkt, veelal gedwongen door de omgeving,
nog in hoge mate gericht te zijn op de traditionele horizon. De
dierenarts volgt dan ook hier de boer in zijn korte termijn-
denken; keuzes moeten blijkbaar weer door de overheid worden
afgedwongen. Beter zou zijn door de consument en het best door
de diergeneeskundige stand zelf.

Veel consumenten, in een aantal gevallen ook de prijsbewuste,
zijn ferme voorstanders van diervriendelijke houderijsystemen.
Dat de leghennen in een dergelijke huisvesting niet in het
weiland en op de mesthoop scharrelen, de biggen zich niet
vrolijk knorrend in een weidepoel wentelen en de slachtkuikens
nooit op de batterij hebben gezeten, is voor de stedeling een
teleurstellende openbaring.

De diergeneeskundige opleiding is van zodanige breedte en
diepgang, dat na enige zelfstudie en ervaring, technisch gezien,
beide houderijsystemen kunnen worden bediend.
Echter, vragen beide systemen niet alleen geheel verschillende
diergeneeskundige benaderingswijzen, maar ook verschillende
karakters en instelling van boeren en dierenartsen? Ik zou dan
ook willen nadenken over een geheel ander soort specialisatie;
dierenartsen welke zich uitsluitend bezighouden met intensieve
veehouderij (zonder dit overigens ongenuanceerd af te keuren)
en vakbroeders, die de scharrelsector bedienen. Zou er mogelijk
zoiets als morele specialisatie bestaan? Is de fabrikant van
landbouwbestrijdingsmiddelen, chemicaliën, nu nog beslist
onmisbaar, niet per definitie ongeschikt voor een bestuursfunctie
in het Wereld Natuur Fonds en vice versa!
Als beroepsgroep kunnen we niet bij voortduring op twee
gedachten blijven hinken, houden we van dieren of zien we hen
als bio-industriële objecten, prevaleert economie of ethiek en
specialiseren we ons eindelijk of blijven we op een breed front
inzetbaar.

WETENSCHAP

Als we ten aanzien van het hiervoor genoemde al geen keuze
hebben kunnen maken, zijn we dan al rijp voor zo\'n morele
specialisatie? De beroepsgroep zou de rol van trendvolger eens
moeten inruilen voor die van trendsetter.

Wordt het niet tijd, dat we zelf de knoop doorhakken in plaats
van voor ons laten doorhakken en een keuze maken voor ons
zelf en voor diegenen die na ons komen.

Overige artikelen

De vergelijking van antistoftiters tegen het

virus van de ziekte van AuJESZKY in bloed
verzameld bij vleesvarkens op de boerderij

en in het slachthuis

Comparison of antibody titres against Aujeszky\'s disease virus in pig blddd collected on the farm and in the

slaughterhouse

A. R. W. Elbersi.2, M. J. M. Tieleni s J. Odinks en A. C. A. van ExseP

Tijdschr Diergeneeskd 1992:117: 208 - 210

SAMENVATTING
Antistoftiters tegen het Aujeszky virus (ADV) in plasma van
varkens werden vergeleken naar plaats van monstername: op de
boerderij (één dag voor slachten) en op de slachterij bij het
verbloeden Er bleek geen significant verschil te bestaan tussen
de hoogte van antistoftiters tegen ADV verkregen op de
boerderij en de slachterij Bloedmonsters, verkregen aan de
slachtlijn, zijn te gebruiken bij het opzetten van serologische
bewakings- en signaleringssystemen in het kader van de
georganiseerde varkensgezondheidszorg.

SUMMARY

Antibody titres against Aujeszky\'s disease virus (ADV) in the
plasma of slaughter pigs were compared with respect to the site
of sampling, namely on the farm (one day before delivery to the

1 Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland, Postbus 4, 5280 AA Boxtel.

2 Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting, Faculteit Diergeneeskunde, Rijks-
universiteit UtrechL

5 Afdeling Experimentele Biologie, TNO-voeding, Zeist.

slaughterhouse) and in the slaughterhouse during slaughter. No
significant differences were noted in the antibody titres against
ADV with respect to the different sampling sites. Blood samples
collected at the slaughterhouse can be used for monitoring and
surveillance systems within the framework of organised pig
health care.

INLEIDING

Acute uitbraken met een karakteristiek klinisch beeld worden
de afgelopen jaren vaker vervangen door meer chronische,
weinig specifieke ziektebeelden. Hierdoor wordt voor het stellen
van een juiste diagnose steeds vaker gebruik gemaakt van
laboratoriumonderzoek, veelal in de vorm van serologisch
onderzoek (7). Daarnaast kan bloedonderzoek worden gebruikt
voor het opzetten van serologische bewakings- en signalerings-
systemen ten behoeve van de georganiseerde varkensgezond-
heidszorg (1,4). In beide gevallen kan het, vanwege praktische
overwegingen, zinvol zijn om daarvoor bloedmonsters te
gebruiken, die zijn verkregen in de slachterij tijdens het
verbloeden bij het slachtproces.

-ocr page 255-

Uit een aantal onderzoeken is naar voren gekomen dat het
transport van dieren, de behandeling van de dieren in het
slachthuis voorafgaand aan het slachten en het slachtproces zelf
de concentratie van een groot aantal verschillende klinisch-
chemische, hematologische en immunologische parameters in
het bloed verhogen in vergelijking met de situatie op de
boerderij vlak voor transport naar de slachterij (5, 10, 11).
Doelstelling van dit onderzoek is dan ook de beantwoording
van de vraag of er een verschil bestaat in de hoogte van
antistoftiters tegen een dierziektekiem (zoals het Aujeszky-virus)
in bloed verkregen bij levende varkens op de boerderij of
gewonnen bij dezelfde varkens in de slachterij.

MATERIAAL EN METHODEN
Bloedmonsters

WETENSCHAP

Uit een bestand van 250 bedrijven, participerend in het Integrale
Keten Beheersing (IKB) project Vleesvarkens (13) en aangeslo-
ten bij 1 integratie, werden at random 7 vleesvarkensbedrijven
gekozen die allen bij dezelfde slachterij hun varkens lieten
slachten. Van 15-20 borgen werden aan het eind van de
mestperiode bloedmonsters verzameld. De varkens hadden een
gemiddeld gewicht van 105-110 kg levend gewicht in de
slachterij. Op de boerderij werd \'s morgens veneus bloed
verzameld via de vena cava cranialis met een 10 ml Monovette
(Sarstedt, Eindhoven) bij nuchtere varkens op een wijze
beschreven door Oskam (12), en overgebracht in een 10 ml buis
met 0,2 ml KjHjEDTA-oplossing (0,5 mmol/1). Daartoe werd
het te bemonsteren varken gefixeerd door middel van een strop
om de bovenhaak. Een bloedmonster werd binnen 2 minuten na
fixatie verkregen. De dieren werden voorzien van een individu-
eel oornummer direct na de bloedmonstername. De volgende
dag werdende varkens vroeg in de morgen getransporteerd naar
de slachterij over een afstand van maximaal 60 km. De varkens
waren 8-12 uur nuchter op het moment van aankomst op de
slachterij. In de slachterij werden de dieren opgevangen in een
wachtruimte en waren in de gelegenheid om 1,5-2 uur te rusten

2|og SN titer

slachterij

1 2\'
2-

4\' 2

.5\' 2

1

1 3
3

1 18 2

1

1 23456 789 10 11

2|og SN titer

boerderij

Figuur 1. De relatie tussen de antistoftiters tegen het Aujeszky virus in
plasma van varkens (N = 981, gewonnen op de boerderij en op de slachterij.
Het aantal waarnemingen met een specifieke titercombinatie wordt in de
figuur weergegeven door de cijfers bij de regressielijn.

voordat ze om 7.00 uur \'s morgens werden geslacht. De dieren
hebben in het wachtlokaal de mogelijkheid om via enkele
bijtnippels te drinken, maar jarenlange ervaring leert dat vrijwel
geen enkel varken tijdens deze rustperiode drinkt. Na electrische
bedwelming (600 V, 1,25 A) werd bloed verzameld bij het
verbloeden. Bloed werd opgevangen in een 100 ml propyleen
beker (75562, Sarstedt, Eindhoven) die 2 ml van een
K2H2EDTA-oplossing ( 0,5 mmol/1) bevatte. In totaal werden
op deze wijze van 120 varkens gepaarde bloedmonsters
verzameld.

Antistof bepaling

Plasma is onderzocht op antistoftiters tegen het Aujeszky virus
(ADV). Antistoftiters tegen ADV werden bepaald met behulp
van een serumneutralisatie (SN) test in microtiterplaten, be-
schreven door de Leeuw
et aL (9). Een SN titer ^ I : p is
uitgedrukt als de ^log p - getransformeerde waarde. Een aantal
monsters konden niet afgelezen worden vanwege een resorte-
rend toxisch effect tussen sera en weefselkweek. Uiteindelijk
bleken er 98 monsters in de analyse te kunnen worden
opgenomen.

Statistische bewerking

De log-getransformeerde waarden van de antistoftiters tegen
ADV in bloedplasma, verzameld op de boerderij en in de
slachterij, zijn geanalyseerd met regressie-analyse (14).

RESULTATEN

In figuur 1 wordt een overzicht gegeven van de antistoftiters in
het bloedplasma ten aanzien van ADV bij varkens op de
boerderij en in de slachterij. De volgende, significante (p <
0,001) regressievergelijking geeft het verband weer tussen de
21og- getransformeerde waarden van de antistoftiters in het
bloedplasma ten aanzien van ADV in bloedmonsters verzameld
op de boerderij en in de slachterij (N = 98):

21og titer ADV = O 0.992 (± 0.03) * ^log titer ADV

S. E. regressiecoëfficiënt = 0.03

Pearson correlatiecoëfBdënt: 0.97 (P < 0.001).

De bovenstaande regressievergelijking geeft aan dat de antistof-
titer ten aanzien van ADV in bloedplasma bij varkens op de
boerderij aan het einde van de mestperiode of in de slachterij
genomen een zeer grote mate van overeenkomst vertonen.

DISCUSSIE

Het is de vraag of er geen verschil bestaat in concentratie van
antistoffen in het bloed gewonnen bij levende varkens op de
boerderij in vergelijking met bloed verkregen tijdens het
slachten. Een deel van die veranderingen zou kunnen worden
toegeschreven aan een verplaatsing van water uit plasma van het
bloed naar intra- en intercellulaire ruimtes als gevolg van een
accumulatie van lactaat in de spieren door spieractiviteit tijdens
transport en de periode op de slachterij voorafgaand aan het
slachten. Een gevolg daarvan kan een hogere weefselosmolari-
teit zijn, waardoor de concentratie van klinisch-chemische,
hematologische en immunologische bloedparameters toe kan
nemen in vergelijking met normale rustwaarden (3, 6). Tevens
bestaat er de mogelijkheid dat als gevolg van een periode van
wateronthouding en het vervoer er een toestand van dehydratie
ontstaat, waardoor het bloed van dieren kan indikken (2,8,15).
De resultaten van dit onderzoek geven aan dat er in bloedmon-
sters verzameld gedurende de laatse fase op de boerderij en
gedurende het transport en de behandeling van de dieren op de

-ocr page 256-

slachterij statistisch gezien geen wezenlijk verschil bestaat tussen
de resultaten van de bepaling van antistoftiters tegen ADV in
plasma.

Het ziet er dan ook naar uit dat bloedmonsters, verkregen aan de
slachtlijn, betrouwbaar zijn te gebruiken bij het opzetten van
serologische bewakings- en signaleringssystemen in het kader
van de georganiseerde varkensgezondheidszorg, zoals voorge-
steld in Nederland (4) en al enige jaren uitgevoerd in Denemar-
ken (1).

DANKBETUIGING

De auteurs zijn dank verschuldigd aan de vakgroep Pathologie (Faculteit
Diergeneeskunde, Utrecht) en de vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke
Oorsprong (Faculteit Diergeneeskunde, Utrecht) die behulpzaam zijn geweest
bij het verzamelen van bloedmonsters op de slachterij.
Dit onderzoek werd mogelijk gemaakt door de medewerking van de Vee- en
Vleescentrale van de NCB te Boxtel.

LITERATUUR

1. Andersen JB. Use of abattoirs as a source of epidemiological data. In
industrial husbandry systems. Health management. Modem diagnosis and
control of diseases\'. 12th Conference of the International Epizootiologic
OtBce, Regional Commission for Europe. Berlin, 16-9 sept., 1986.
International Epizootiologic Office (OIE), Paris, 1987: 165-71.

2. Baldwin BA, Forsling ML, Parrott RF, and Thornton SN, Effect of drinking
in dehydrated pigs on plasma osmolality, vasopressin and Cortisol, J, Physiol
1988; 399: 48.

3. Berman MC, Harrison GG, Bull AB, and Kench JE. Change underlying
Halothane-induced Malignant Hyperpyrexia in Landrace Pigs. Nature
1970; 225: 653-5.

4 Eibers ARW, Tielen MJM, Cromwijk WAJ, and Hunneman WA. Sero-
epidemiological screening of pig sera collected at the slaughterhouse to
detect herds infected with Aujeszky\'s disease virus. Porcine Influenza virus
and
Actinobacillus pleuropneumoniae (App.) in the framework of an
Integrated Quality Control (IQC) system. Vet Quarterly 1990,12:221-30.

Vraag en antwoord

Naar aanleiding van onderstaande bij de redactie ontvangen
vraagstelling, vond zij prof. dr. A. de Kruif (Faculteit Dierge-
neeskunde, Gent) bereid om voor de lezers een antwoord te
formuleren

Rund wil niet tochtig zijn

Vraag

Je wordt geroepen bij een rund, dat niet tochtig wil worden. Bij
het onderzoek voel je een normale, niet gecontraheerde uterus,
op het linker ovarium een prachtig corpus luteum en op het
rechter ovarium een (te) grote follikel van ongeveer 3 cm. Wat is
de correcte handelswijze?

Antwoord

De correcte handelswijze is de koe een injectie te geven met
Prostaglandinen (PG), mits het zeker is dat ze niet geïnsemi-
neerd of gedekt is.

Volgens de vraagsteller is de uterus normaal en bevindt er zich
op het linker ovarium een prachtig c.1. De conclusie is dat de

5. Elbers ARW, Visser IJR, Odink J, and Smeets JFM. Changes in
haematological and clinicochemical profiles in blood of apparently healthy
slaughter pigs: comparison at the farm and at slaughter in relation tot the
severity of pathological-anatomical lesions. Vet Quarterly 1991; 13: 1-9.

6. Heinze PH and Mitchell G. Stress resistant and stress susceptible landsrace
pigs: comparison of blood variables after exposure to halothane or exercise
on a treadmill. Vet Ree 1989; 124: 163-8.

7. Hunneman WA en Oirschot JT van. Serologisch onderzoek bij varkens:
Betekenis en interpretatie van laboratoriumuitslagen voor de praktijk.
Tijdschr Diergeneeskd 1987; 112: 587-97.

8. Kent JE and Ewbank R. The effect of road transportation on the blood
constituents and behaviour of calves. 1. Six months old. Br. Vet J 1983; 139:
228-35.

9. Leeuw PW de. Wijsmuller JM, Zantinga JW, and Tielen MJM. Intranasal
vaccination of pigs against Aujeszky\'s Disease. I. Comparison of intranasal
and parenteral vaccination with an attenuated vaccine in 12-week old pigs
from immunised dams. Vet Quarterly 1982; 4: 49-56.

10. Lengerken G. von, und Pfeiffer H. Einfluss von Transport und Schlachtung
auf die Variabilität biochemischer Kennwerte in Blutplasma von Hybrid-
schweinen. Mh Vet Med 1977; 32: 620-4.

11. Mitchell G, Hattingh J and Ganhao M. Stress in cattle assessed after
handling, after transport and after slaughter. Vet Ree 1988; 123: 201-5.

12. Oskam JPH. Collection of blood in pigs. Tijdschr Diergeneeskd 1989; 114:
376-80.

13. Projectgroep Integrale Keten Beheersing - Vleesvarkens. Proefproject 1KB
Vleesvarkens. Eds. Hartog LA den, Kloosterman AAM, Verdijk ATM en
Duives-Cahuzak SD, Proefstation voor de Varkenshouderij, Rosmalen,
1990: 72 pp,

14. Statistical Analysis Systems (SAS) Ine, Cary, NC, USA, 1985. SAS User\'s
Guide Statistical manual.

15. Thornton SN, Parrott RF, and Baldwin BA. Plasma oxytocin concentra-
tions in pigs after water deprivation and during rehydration. Horm Metabol
Res 1989; 21: 345.

Aanvaard op 11 februari 1992.

betreffende koe cycleert. Het betreft dus een geval van suboe-
strus. De follikel op de rechter eierstok lijkt of is te groot, waarbij
er zich 3 mogelijkheden voordoen:

a. de vraagsteller denkt één follikel van 3 cm. gevoeld te
hebben, maar in werkelijkheid waren het 2 follikels die tegen
elkaar aanlagen. Met andere woorden: rectaal onderzoek
gaat, ook al heeft men nog zoveel ervaring, zo nu en dan
gepaard met foutieve waarnemingen. Echografie zou in zo\'n
geval de aanwezigheid van 2 follikels hebben geopenbaard.

b. het betrof één follikel, maar de doorsnede was slechts 1,5 of 2
cm. Het is soms bijzonder moeilijk om follikels middels
rectaal onderzoek precies te meten. Eén en ander is
afhankelijk van de grootte van het ovarium en van de plaats
waar de follikels zich bevinden, een follikel van 1,5 a 2 cm.
wordt vrij vaak aangetroffen. Het is óf een zogenaamde \'mid-
cycle\' follikel óf een pre-ovulatoire follikel. In het onderha-
vige geval komt de eerstgenoemde mogelijkheid in aanmer-
king.

c. het betrof inderdaad een follikel van 3 cm. Als een dergelijke
follikel wordt gevonden bij een dier met een normaal c,l, dus
een cyclerend dier, is er sprake van een indifferente cyste.
Deze behoeft geen behandeling. Ze heeft geen nadelige
gevolgen noch voor de cyclus, noch voor de graviditeit.
Meestal verdwijnen ze na enige tijd spontaan.

-ocr page 257-

De Universiteit Utrecht • In het hart van Nederland • In 3^/2 eeuw uitgegroeid tot
een veelzijdige, internationale onderv/ijs- en wetenschapsinstelling • 14 Faculteiten,
50 studierichtingen en een snel groeiend aantal gespecialiseerde onder-
zoeksinstituten • De spil van het Kenniscentrum Utrecht • Samenwerkend met
meer dan 15 hoogwaardige kennisinstellingen In de regio Utrecht • Een veelzijdig
contactenpatroon, ook met universiteiten en grote onderzoeksinstituten in de rest
van Nederland, Europa en de wereld • 23.000 Studenten • 8.000 tviedewerkers •
Jaaromzet van 600 miljoen gulden • Eén van de grootste werkgevers in de provincie
• De Universiteit Utrecht • Boeiend • Met oog voor kwaliteit

Universiteit Utrecht

De faculteit Diergeneeskunde is de enige in Nederland. De faculteit neemt in
Europa een toppositie in op het gebied van onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg
en is geaccrediteerd door de American Veterinary Medical Association. Bij de
faculteit is plaats voor

twee dierenarts-assistenten

[10/10 I vacaturenr. 70198]

U gaat werken bij de vakgroep Alge-
mene Heelkunde & Heelkunde der Grote
Huisdieren. Deze vakgroep verzorgt een
essentieel deel van de laatste fase van
het onderwijs aan toekomstige dieren-
artsen. Dit vooral praktijkgerichte
onderwijs vindt met name plaats In de
voor Nederland unieke Kliniek voor
Heelkunde. Jaarlijks worden meer dan
3.500 patiënten (65% paarden, 30%
koeien en 5% andere diersoorten)
onderzocht en poliklinisch behandeld of
opgenomen in de kliniek. De in totaal
ongeveer 60 medewerk(st)ers van de
vakgroep zijn, ieder op hun eigen
werkterrein, direct of Indirect, nauw
betrokken bij de belangrijkste taak van
de vakgroep: onderwijs door middel van
patiëntenzorg. Daarnaast verzorgen
deze medewerk(st)ers belangrijke
andere taken op het gebied van de
maatschappelijke dienstverleningen het
onderzoek. Het wetenschappelijk
onderzoek van de vakgroep staat
nationaal en internationaal op een zeer
hoog peil. Samenwerkingsverbanden
binnen en buiten de Utrechtse universi-
teit leveren hieraan een belangrijke
bijdrage.

Uw taken bestaan in hoofdzaak uit
klinische werkzaamheden, inclusief het
daarmee verbonden ondenwijs op het
gebied van de heelkunde der grote
huisdieren. Bij verlenging van de
aanstelling zal bij gebleken geschiktheid
participatie in het onderzoek worden
bevorderd.

Wij vragen voor beide functies kandida-
ten met een voltooide dietenartsoplei-
ding. Ook zij die binnenkort afstuderen
kunnen reflecteren.

WIJ bieden een aanstelling in tijdelijke
dienst voor de periode van 1 jaar, met
de mogelijkheid van verlenging afhanke-
lijk van functievervulling en financiering.
Uw salaris bedraagt maximaal
f5.627,-
bruto per maand (schaal 10 BBRA).

Heeft u lieiangstelling? Voor meer
inlichtingen kunt u contact opnemen
met prof. dr. A. Barneveld, telefoon
030 - 5313 23 of 5313 50, Uw schrifte-
lijke sollicitatie kunt u richten aan de
afdeling Personeel & Organisatie van de
faculteit Diergeneeskunde, t,a,v.
de heer W.G. van Hooft, Yalelaan 1,
de Uithof, 3584 CL Utrecht.

Uw sollicitatie binnen veertien dagen (tenzij anders vermeld) richten aan de In de
advertentie genoemde personeelsdienst. Veigeet niet het vacaturenummer te
vermelden.
De Universiteit Utrecht streeft ernaar dat vrouwen, evenals mannen, op
alle functieniveaus even vanzelfsprekend vertegenwoordigd zijn. Bij voltijdse
functies is invulling in deeltijd in veel gevallen bespreekbaar. Er is een regeling voor
flexibel zwangerschaps- en ouderschapsverlof; er zijn circa 85 plaatsen voor
kinderopvang.

Algemene Informatie

-ocr page 258-

Praktijkproef om waarde van

geüniformeerde kengetallen uit
te testen
Uniform berekende kengetallen geven
extra waarde aan managementprogram-
ma\'s. Daarom is in de melkveehouderij-
sector gestart met een uniformeringspro-
ject. Dankzij een goede samenwerking
tussen verschillende toonaangevende or-
ganisaties (NRS, IKC, Faculteit der
Diergeneeskunde, dierenartsen en sof-
twareleveranciers) zijn vergaande af-
spraken gemaakt over uniformering van
diergebonden kengetallen en overzich-
ten. Met de softwareleveranciers is over-
eengekomen de kengetallen en overzich-
ten deze zomer in de programma\'s in te
bouwen. Aansluitend vindt een prak-
tijkproef plaats, waaraan 150 melkvee-
bedrijven kunnen deelnemen. Melkvee-
houders die hieraan deelnemen kunnen
hun dierenarts benaderen voor onder-
steuning in het gebruik van de geünifor-
meerde kengetallen. Dit geldt met name
voor bedrijven die deelnemen aan vete-
rinaire bedrijfsbegeleiding.

Tabel 1.

laatste

laatste

laatste

streef-

kwartaal

halfjaar

jaar

waarde

gem. aantal aanwezige koeien:

46

47

52

aantal geïnsemineerde koeien:

22

39

49

aantal drachtig geworden koeien:

15

28

40

VRUCHTBAARHEID

(primair standaard overzicht)

1 verwachte tussenkalftijd (dgn)

397

390

381

375

% koeien > 400 dgn.

53.3

39.2

27.5

2 aantal verwerpers

1

1

3

1

3 % afvoer wegens vruchtbaarheid

8.8

15.8

11.6

8.0

4 afkalQeeftijd vaarzen (mnd)

25.5

24.7

24.8

24.5

% vaarzen > 26.0 mnd.

39.4

19.5

22.9

VRUCHTBAARHEID

(secundair standaardoverzicht)

1.1 % tochtigheidssignalering

65.3

52.8

56.3

71.0

1.2 interval afkalven — eerste inseminatie (dgn)

79

81

80

75

% koeien > 90 dgn

13.6

15.4

16.3

1.3 % drachtig na eerste inseminatie

50.0

53.5

52.1

60.0

1.4 % non-return na 56 dagen

51.0

55.3

55.8

68.0

1.5 aantal inseminatie per geïnsemineerde koe

1.78

1.92

1.77

1.50

% koeien > 3 inseminaties

13.6

17.9

14.3

Als voorbeeld is hierboven het primaire secundaire standaardoverzicht voor het deelgebied vruchtbaarhekl gegeven.

212 Tijdschrift voor

Diergeneeskunde

, Deel i i 7

, A f l e v e r 1

ing 7 . 1992

Bedrijfsbegeleiding vraagt om in-
formatie
Voor bedrijfsbegeleiding is het nodig dat
veehouders een goede dieradministatie
bijhouden. Dit kan onder andere met
behulp van een managementpro-
gramma. Uit zo\'n programma haalt de
veehouder diverse rapporten met
daarop resultaten van de afgelopen pe-
riode. Op melkveebedrijven worden
verschillende programma\'s gebruikt.
Resultaten worden in elk programma op
een andere wijze weergegeven. De bere-
kening van kengetallen is niet in ieder
programma gelijk. Dit maakt het voor
begeleiders moeilijker om snel aan te
kunnen geven of en waar er binnen het
bedrijf problemen zijn. Met behulp van
uniforme kengetaloverzichten, die in
alle managementprogramma\'s gelijk
zijn, kunnen bedrijfsbegeleiders de be-
drijfsresultaten beter en sneller beoorde-
len.

Berichten en verslagen
Veterinaire

bedrijfsbegeleiding
efficlenter met uniforme
kengetallen ?

Op het melkveebedrijf is de gezondheid,
vruchtbaarheid en produktie van de
veestapel in hoge mate bepalend voor
het jaarlijks inkomen. De gemiddelde
schade van gezondheids- en vruchtbaar-
heidsstoornissen wordt berekend op ca.
ƒ 500,- per koe per jaar. Om inzicht te
krijgen in deze stoornissen en daarop te
kunnen bijsturen, zijn eenduidige kenge-
tallen nodig. Daarom is gestart met
uniformering van de diergebonden ken-
getallen. Afspraken over uniforme ken-
getaloverzichten voor de deelgebieden
vruchtbaarheid, uiergezondheid en
been- en klauwgezondheid zijn vastge-
steld. De uniformering van de onderde-
len produktie, ziekte, jongvee-opfok en
veevervanging vindt in een tweede fase
plaats.

Kengetallen samengevat in
standaardoverzichten
Om inzicht te verkrijgen in de onder-
linge samenhang van kengetallen en
mogelijk optredende afwijkingen, zijn
tevens afspraken gemaakt over de pre-
sentatie van kengetallen. Op deze uni-
forme kengetaloverzichten (standaard-
overzichten) staan kengetallen die op
bedrijfsniveau worden berekend. Hier-
bij is onderscheid gemaakt tussen pri-
maire en secundaire kengetallen (zie
tabel 1). Primaire kengetallen geven aan
of er sprake is van een probleem, bij-
voorbeeld % been/klauwproblemen bij

-ocr page 259-

melkkoeien. Met behulp van het over-
zicht met secundaire kengetallen zoekt
de veehouder of begeleider naar de
mogelijke oorzaak van dit probleem. Zo
zijn de been- en klauwproblemen verder
uitgesplitst in kengetallen als % bevan-
genheid en % stinkpoot.

De standaardoverzichten zijn in ieder
managementprogramma gelijk. In
standaardoverzichten zijn de belang-
rijkste kengetallen op overzichtelijke
wijze weergegeven. Doordat slechts een
klein aantal kengetallen wordt vermeld,
vormen standaardoverzichten een goede
hulp bij bedrijfsbegeleiding. Een bege-
leider kan met behulp van een geringe
hoeveelheid informatie snel nagaan of er
problemen zijn. Na constatering van een
probleem op het bedrijf, kan de begelei-
der gebruik maken van individuele dier-
ma\'s nu reeds opleveren. Probleemdie-
ren zijn op te sporen waarna behande-
ling kan volgen.

Praktijkproef
Om de waarde van standaardoverzich-
ten te testen wordt een praktijkproef
gestart waaraan 150 melkveehouders
kunnen deelnemen. De veehouders krij-
gen subsidie voor het aanschaffen van
een managementprogramma. Na een
gewenningsperiode van ca. drie maan-
den, installeren de softwareleveranciers
op deze 150 bedrijven een aangepaste
versie van het managementprogramma.
In de aangepaste versie zijn een aantal
standaardoverzichten opgenomen.
De deelnemende melkveehouders wor-
den ingedeeld in proefgroepen, waaraan
ook dierenartsen en voorlichters kunnen
deelnemen. In de proefgroepen wordt
ingegaan op ervaringen die veehouders
en begeleiders hebben opgedaan met de
standaardovenichten. Hierbij krijgt
vooral het gebruik en het nut van
standaardoverzichten de nodige aan-
dacht.

Aan de hand van de opgedane ervarin-
gen met geüniformeerde kengetallen
vanuit de praktijkproef, vindt besluit-
vorming plaats over het uniformeren
van andere bedrijfsonderdelen zoals
grasland en voeding.

Uniforme rekenregels en overzichten in
managementprogramma\'s geven bege-
leiders de mogelijkheid om op efSciënte
wijze met bedrijfsinformatie om te gaan.
Uniformering is zowel voor gebruikers
als voor begeleiders van belang. De
komende maanden zal in dit tijdschrift
meer informatie over dit project worden

Dierenartsen begeleiden veehouders op
een steeds breder terrein. Voor een
goede begeleiding is veel kennis van het
bedrijf nodig. Het verzamelen van die
bedrijfsgegevens is niet altijd even ge-
makkelijk.

Veehouders met een computer en een
managementprogramma hebben wel
alle bedrijfsgegevens bij de hand. Echter,
voor veel dierenartsen valt het niet mee
om tijdens de bedrijfsbezoeken de beno-
digde gegevens uit de PC te krijgen en de
nodige analyses te maken.
Kuijer Computer Systemen BV signa-
leerde dit probleem en heeft naar een
passende oplossing gezocht.
De oplossing dat de gegevens vanuit de
managementsysteem in het door diverse
dierenartsen gebruikte VAMPP-pro-
gramma worden ingelezen zal nog ge-
ruime tijd op zich laten wachten. Deze
oplossing heeft tevens als nadeel dat de
vaardigheid van de dierenarts om bij de
veehouder ter plekke de juiste overzich-
ten uit het managementprogramma te
halen niet wordt vergroot. Juist deze
begeleiding is waardevol voor de vee-
houder en voor de dierenarts.
Kuijer Computer Systemen BV biedt nu
de dierenartsen de gelegenheid om zelf
over een VeKuSoft-UNIFORM pro-
gramma te beschikken en daarmee de
gegevens van klanten te kunnen analyse-
ren om de begeleiding te optimaliseren.
Elke veehouder met een VeKuSoft-
UNIFORM progranmia (meer dan
700) kan een backup-diskette aan de
dierenarts meegeven en deze kan de
gegevens nader analyseren.

Analyse-overzichten met VeKuSoft-
UNIFORM

Met dit programma kunnen uitgebreide
analyses gemaakt worden op het gebied
van de vruchtbaarheid de gezondheid
(uier, benen, klauwen, voedingsstoor-
nissen enz.), de produktie (BSK-ana-
lyse), enz. Juist deze zaken kunnen de
bedrijfsbegeleiding van de dierenarts
waardevoller maken voor zowel dieren-
arts als veehouder.

gegeven. Hierbij wordt voornamelijk op
de inhoudelijke kant van geünifor-
meerde kengetallen en standaardover-
zichten ingegaan.

Het VeKuSoft-UNIFORM program-
ma, dat door het overgrote deel van de
melkmachine-industrie onder eigen na-
men wordt verkocht, is het manage-
mentprogramma dat bij het grootste
aantal veehouders op de computer
draait.

Subsidie tot f 2.500,- bij aanschaf van
VeKuSoft-UNIFORM
Vanwege het participeren van Kuijer
Computer Systemen BV in het project
van TAURUS genaamd PC-Project is in
de maanden april tot en met juli van dit
jaar een subsidie mogelijk op de aan-
schaf van een VeKuSoft-UNIFORM
managementprogramma van maximaal
ƒ 2.500,-. Dit geldt uiteraard alleen voor
veehouders die nog geen management-
systeem bezitten.

Het VeKuSoft-UNIFORM programma
werkt op gewone PC\'s met minimaal
MS-Dos 3.0 en een intern geheugen van
640 KB. Op de harde schijf moet
ongeveer 5Mb vrij beschikbaar zijn.
Er is tevens een netwerkversie (Novell)
beschikbaar.

Het schaduw-programma van VeKu-
Soft-UNIFORM kan door dierenartsen
tegen een jaarlijkse kleine vergoeding
verkregen worden. Daarmee wordt het
programma gelijktijdig met dat van de
veehouders up to date gehouden.
Voor meer informatie kan contact opge-
nomen worden met: Kuijer Computer
Systemen BV, Postbus 721, 9400 AS te
Assen, telefoon 05920-45881, fax
05920-44871.

Wilt u nu reeds meer informatie over
standaardoverzichten of over de prak-
tijkproef, neem dan contact op met
TAURUS tel: 03200-93532.

schaduw-prügramma

VeKuSüft-unifgrm voor

dierenartsen

-ocr page 260-

Ingezonden

(Buiten verantwoordelijkheid van de redactie)

De behandeling van de
lebmaagdislocatie naar links

bij het rund

gaan met de laparotomie. Men werkt
niet blind en weet of er een peritonitis
bestaat met mogelijk vergroeiingen. De
kleine operatiewond heeft bijna geen
invloed op de slachtwaarde. Complica-
ties door het wentelen werden door ons
niet waargenomen.

R. O. Cohen\'
E. Lotan^

Geachte redactie.

Collega Van der Velden heeft in zijn
artikel over de behandeling van de
lebmaagdislocatie naar links (Tijdschr
Diergeneeskd 1991; 116: 445) met de
paramediane laparotomie, naar onze
mening wat te moeilijk voorgesteld.
Deze operatie wordt door veel Israëli-
sche praktici alleen uitgevoerd. Ook de
benodigde mankracht is beperkt.
De patiënt wordt neergelegd op de
rechter zijde met behulp van een lang
touw (1). Vervolgens worden de voor en
achterpoten gefixeerd met behulp van
twee kluisters, verbonden met een mus-
keten (afbeelding 1). Daarna wordt de
patiënt in rugligging gebracht met be-
hulp van tractor met een hefmachine
(afbeelding 2).

De operatieplaats wordt geschoren,
voorbereid en lokaal geanestheseerd. De
verdere uitvoering van de operatie is
eenvoudig en men kan op een kistje
zitten en breekt zijn rug niet.
Het is aan te raden het peritoneum op te
heffen met een gehaakte pincet voor het
insnijden om mogelijke perforatie van
de lebmaag te voorkomen.
Voordelen: Wanneer de \'bar-suture\'-
methode niet lukt omdat men de leb-
maag niet hoort, kan met direct door-

Boekbespreking

De Europese

vleesindustrie in
de negentiger
jaren

The European Meat Industry in the
nineties

E J. M. Smulders (edited)

(Uitgevers Audet Nijmegen, 1991)

ECCEAMST is het European Consor-
tium for Continuing Education in Ad-
vanced Meat Science and Technology
opgericht in 1990 onder de vleugels van
het EG-programma COMETT. ECCE-
AMST is gericht op kennisoverdracht in
de vleessector tussen kenniscentra zoals
universiteiten en hogescholen en het
bedrijfsleven op Europese schaal. Dit
boek is het verslag van de eerste grote
activiteit van ECCEAMST. Een sympo-
sium in januari 1991 in Utrecht mede
georganiseerd door VVDO. De onderti-
tel van het symposium luidde: vooruit-
strevende technologie, produktkwaliteit
en consumentenacceptatie.
Het ambitieuze doel van symposium en
boek is om de belangrijkste uitdagingen,
mogelijkheden en verantwoordelijkhe-
den die de Europese vleesindustrie in de
komende tien jaar zal ontmoeten, te
beschrijven. Volgens het beproefde con-
gressysteem hield een eminent weten-
schapper een inleiding die vervolgens
door een opponent uit de onderzoeks-
wereld of bedrijfsleven werd becom-
mentarieerd. Doordat de top van het
Europese vleesonderzoek aanwezig was
is het ambitieuze doel uit de ondertitel
van het symposium gehaald. Van bio-
technologie tot milieu, on-line analyse in
de produktielijn tot consumentenper-
ceptie van vlees en de ethiek van de
vleesproduktie. Dit alles komt aan de
orde in het verslag van dit congres. Het
boek is overzichtelijk en biedt een ieder
die niet in staat was het symposium bij te
wonen de gelegenheid om in kort bestek
een goed overzicht te krijgen van de
moderne ontwikkelingen in de vlees-
kennis en wat ons te wachten staat in de
komende jaren. Door de plezierige uit-
voering en de heldere druk is het een
goed leesbaar boek geworden dat door
de zeer uiteenlopende onderwerpen-
keuze voor elk wat wils bevat.

F. van Rossum.

-ocr page 261-

Referaten

Hünd/kat

Destructie van mastocytomen
□oor gedeioniseerd water
Grier RL, DiGuarda G, Schaffer CB,
Pedrosa B, Myers R, Merkely DF, and
Thouvenelle M. Mast cell tumor de-
struction by deionised water. Am J Vet
Res 1990; 51: 1116-20.
Mastocytomen komen frequent voor bij
de hond en de kat. Lokaal recidief na
chirurgische verwijdering is niet onge-
woon (30-40%). Bij onderzoek van ver-
schillende tumor cellijnen bleek alleen
de mastocytoom cellijn gevoelig voor
hypotone vloeistof: er trad een sterke
celdood op. Gesteund door deze waar-
neming werd een prospectieve klinische
studie opgezet waarbij honden en katten
met mastocytomen werden behandeld,
hetzij met chirurgie alleen of met chirur-
gie gevolgd door lokale injecties met
gedeïoniseerd water. De infusie van het
water geschiedde via een naald in het
wondgebied en ruim er omheen. De
eerste injectie werd gegeven binnen 2
weken na de operatie en deze werden
daarna met tussenpozen van 2-3 weken
nog tweemaal herhaald. Deze behande-
ling werd gegeven onder zware sedering
of anesthesie.

Bij de kat zijn de resultaten opvallend:
na injectie bleek geen van de 16 incom-
pleet verwijderde mastocytomen gereci-
diveerd te zijn. Bij de hond waren de
meeste mastocytomen niet compleet
verwijderd. Het was daarom niet ver-
wonderlijk dat na chirurgie alleen veel
lokaal recidief optrad (stadium I Vio,
stadium II \'*/4, stadium III Na
injecties met hypotoon water werden
significant minder lokale recidieven ge-
vonden (stadium I \'/i5, stadium II \'/z?,
stadium III ^/ig). Het was enigszins
verwonderlijk dat slechts bij twee hon-
den lokale bijverschijnselen optraden,
vermoedelijk veroorzaakt door het vrij-
komen van de heparine uit de degranu-
lerende mastocytoomcellen.
Deze studie is gebaseerd op tumoren van
verschillende grootte en uitbreiding (kli-
nisch stadium) en verschillende differen-
tiatiegraad. De samenwerking met de
patholoog is zeer belangrijk voor het
bepalen van de differentiatiegraad van
de tumor en de radicaliteit van de
operatie.

De resultaten zijn veelbelovend maar
dienen bevestigd te worden via een
wetenschappelijk beter opgezette studie
waarbij de kans op selectie zoveel moge-
lijk wordt vermeden.

Hier ligt inderdaad zoals elders aangege-
ven (E. Gruys, Dier en Arts 1991: 170)
een uitdaging voor de praktici. Echter
dan wel via een dubbelblinde studie
waarbij nauwkeurig klinisch stadium,
differentiatiegraad en operatietechniek
zijn verdisconteerd. Er wordt momen-
teel nagegaan of een dergelijke studie in
Europees verband kan worden georga-

iV. Misdorp.

Kip

Grootschalige praktijkproeven

met een CAA-ENTSTOF

Vielitz E, Conrad C, Voss M, von Bülow
V, Dorn P, Backmeier J und Löhren U.
Impfungen gegen die infektiöse Anämie
des Geflügels (CAA) - Ergebnisse von
Feldversuchen. Dtsch tierärztl Wschr
1991; 98: 144-7.

Vanaf najaar 1986 tot zomer 1990
werden met drie proefvaccincharges 85
slachtkuikenouderdierkoppels (totaal
3,1 miljoen dieren) en 293.000 fokdie-
ren van het slachttype en 171.000 van
het legtype geënt. De eenmalige enting
werd tussen de 13e en 19e levensweek
via het drinkwater zonder problemen
uitgevoerd.

Twee ouderdierkoppels kregen ondanks
de enting bij het begin van de produktie
nog nakomelingen met de ziektever-
schijnselen van CAA. Deze koppels
waren respectievelijk in de 17e en 19e
levensweek geënt. De nakomelingen
van alle overige koppels kregen geen
CAA.

Het koppel, dat in de 17e week was
geënt, vertoonde een sterk vertraagde
immuniteitsopbouw. Blijkbaar was de
enting — door onbekende omstandighe-
den — slecht aangeslagen. Van het
koppel, dat in de 19e levensweek was
geënt, was in de 22e levensweek van de
onderzochte serummonsters slechts een
kwart CAA-positief.
Om zeker te zijn dat de enting goed
aanslaat, is het advies om tussen de 13 en
15 levensweken te enten.
Een bloedonderzoek vóór de geplande
enting werd in de loop van de tijd
ingevoerd.

Hierbij bleek, dat slechts 58% van de
onderzochte koppels tegen CAA geënt
moest worden. De overige koppels had-
den al een natuuriijke in fectie doorge-
maakt en behoefden dus niet voor CAA
geënt te worden!

niseerd.

Proefbesmettingen van eendagskuikens,
afkomstig van geënte ouderdieren bewe-

zen, dat ze immuun waren.

J. B. Litjens.

vüedingsmid
delenhygiëne

Preventie van door voedingsmid-
delen overgebrachte listeriose
Kund BM. The prevention of foodbome
listeriosis. Brit Fd J 1990; 92: 13-22.

In dit artikel wordt listeriose uitvoerig
besproken, grotendeels met de nadruk
op de beheersing van
Listeria monocyto-
genes
in voedingsmiddelen. Bij kwets-
bare groepen mensen (zwangere vrou-
wen en hun foetussen, pasgeboren
kinderen en immuun gecompromit-
teerde volwassenen en bejaarden) kan
infectie leiden tot ernstige aandoeningen
(zoals septicemie, meningo-encephalitis,
conjunctivitis, gastro-intestinale symp-
tomen en doodgeboren kinderen). Bij
veehouders en dierenartsen (en slacht-
huispersoneel;
ref.) kan de bacterie
huidknobbels veroorzaken na direct
contact met besmette dieriijke weefsels.
De auteur beschrijft enkele door voe-
dingsmiddelen (zoals koolsla, melk,
zachte kaas, ongekookte \'hot dogs\', on-
voldoende verhitte kip en \'frankfurters\')
overgebrachte gevallen van listeriose.
L.
monocytogenes
kan lange tijd in het
milieu overleven en kan worden aange-
troffen in Éaeces van gezonde mensen en
dieren, in rioolslib en afvalwater, in
rivieren, kanalen en meren, in slecht
kuilvoer en op via mest gecontami-
neerde groenten. Rauwe vleesprodukten
en bepaalde soorten zachte kaas en pâté
kunnen zijn besmet met grote aantallen
L. monocytogenes.

De warmte-resistentie van L. monocyto-
genes
lijkt niet groter te zijn dan die van
andere door voedsel overgebrachte niet-
sporevormende pathogene bacteriën.
Bepaalde componenten in het voedsel
kunnen de bacterie echter beschermen
tegen het letale effect van een warmtebe-
handeling.

Er worden combinaties van verduurza-
mingsmethoden onderzocht om de
overlevingskans en de vermeerdering
van
L. monocytogenes in voedingsmid-
delen te minimaliseren. In de zuivelin-
dustrie is aangetoond, dat
L monocyto-
genes
aanmerkelijk minder frequent
wordt aangetroffen na een rigoureuze
toepassing van hygiënische maatregelen.
Mede gelet op de adviezen van een
WHO-werkgroep (1988) zijn in ver-
schillende landen beleidsmaatregelen
geformuleerd met betrekking tot voe-
dingsmiddelen die met
L. monocytoge-
nes
zijn gecontamineerd.

M. P. SmiL

-ocr page 262-

Op 16 maart 1992 betrok Upjohn-
Nederland een geheel nieuw kantoorge-
bouw aan de Rubensstraat 167 in Ede.

Het pand is gelegen op ± 500 meter van
de afslag Ede/Wageningen van de A12
Utrecht-Arnhem. De postbus-, telefoon-
en faxnummers bleven ongewijzigd.

In het nieuwe pand in Ede heeft onder
andere dierenarts A. Kamphuis zijn
kantoor. Hij is verantwoordelijk voor de
verstrekking van wetenschappelijke in-
formatie en diergeneeskundige service.
Daarnaast onderhoudt hij contacten
met insdtuten, universiteiten, laborato-
ria en andere instellingen.
De verkoopafdeling en orderverwerking
zijn eveneens in het nieuwe kantoorge-
bouw te Ede gevestigd. Deze afdeling
staat onder leiding van de heer T. Spaan.
Registratie, distributie, verkooptraining
en administratie voor de hele Benelux
zijn ondergebracht in de vestiging in
Puurs, België.

The Upjohn Company is een internatio-
nale, op onderzoek gerichte producent
van humane geneesmiddelen, dierge-
neesmiddelen, land- en tuinbouwzaden
en chemische specialiteiten. Vanuit het
hoofdkantoor in Kalamazoo Michigan
(USA), houdt het bedrijf zich al meer
dan een eeuw bezig met verbetering van
de gezondheid en voeding van mens en
dier.

Nieuw(s) van de Industrie

Diergeneesmiddelenfabrikant Upjohn-
Nederland in nieuw pand

Atrodrdps

oggdruppels

Apharmo brengt haar produkt oogdrup-
pels-A thans uit onder de naam Atro-
drops. Deze nieuwe naam geeft duidelij-
ker weer dat het produkt atropine bevat
en geen vitamine A.

— Atrodrops hechten zich aan het oog-
oppervlak zodat deze niet recht-
streeks via de traanbuizen worden
afgevoerd.

— Hierdoor is de effectiviteit van de
druppel hoger en zal het dier minder
spee^elen.

— Het preparaat wordt, naast toepas-
sing als pupilverdwijder, in toene-
mende mate ingezet tegen pijn tenge-
volge van spasmen van de ciliair-
musculatuur.

Atrodrops worden geleverd in een oog-
druppelDacon van 5 ml.

Lyon (fr.) i i-i2 September 1992

The 8th Scientific Meeting of the Euro-
pean Embryo Transfer Association
(AETE) will be held at the \'Ecole
Normale Superieure de Lyon\' (France)
on the 11th & 12th September 1992.

Tentative Programme:
—Plenary lectures on following topics:
Immunomodulation of superovulatory
response;

Dam-embryo\'s interaction in rumi-
nants;

Single market in the EEC and treatment
in the ET industry;

Live demonstration of nucleo transfer.
—A round table on \'Utrasonography in
Embryo Transfer practice\'.
—Three sessions of short oral communi-
cations.

—A poster session.

Congressen

The AETE, whose President is Michel
Thibier, counts approcimately 250
members from Western and Eastern
European Countries (20); this does not
include the associated members from
Africa, Asia or America.

The aim of the Association is to give
every one (researcher, teacher, practi-
tioner) an opportunity to present his
own experiences and to exchange infor-
mation.

To be registered as a member of AETE
or to attend the next meeting, please
contact the Secretary Office: Madame
M. J. Savaton, Secréteriaat AETE,
INRA-Physio Repro, 37380 Nouzilly,
France, tel. (33) 47.42.79.18, fax (33)
47.42.77.43; or: drs. J. A. H. van Lie-
shout, KI Zuid-Nederland, St. Janstraat
24, 5507 ND Veldhoven, Nederiand,
tel. 04905-2444, fax. 04905-2768.

8th Scientific meeting of the European
Association for Embryo Transfer
[AETE]

European

veterinary dental
society

Call for papers

Scientific and organizational meeting
Thursday September 24, 1992, Rome.

(Pre-congres day in conjunction with
the WSAVA-Congres, September 25-
27)

Papers submitted for consideration for
presentation should consist of a half-to
one page summary. Additional diskettes
(5\'/4 of 31/2") in World- or ASCII
format are appreciated.

Research studies and clinical techniques
relevant to small animal or equine den-
tistry are invited. Papers that describe
techniques without reporting results will
not be accepted.

Please send your summary page to:
Univ. Prof. Dr. Kari Zetner, Linke
Bahngasse 11, A 1030 Wien, Austra.
Fax. (0222) 7129700.

Submission deadline: March 15, 1992.

The location, time and further details of
the program will be announced later.

-ocr page 263-

Van harmonisatie naar unificatie
Beperking van nederlandse rege-
lingsbevqegdheden door eeg-
HARMONISATIE richtlijnen üp
veterinair terrein
R. A. M. Montessori, vakgroep VVvDO
(december 1991) SR/%/92: 51 pp.

De ontwikkeling van een gemeenschap-
pelijke/interne markt in de EEG wordt
onder meer bemoeilijkt door verschillen
tussen de wettelijke bepalingen van de
diverse Lid-Staten van de gemeenschap.
Op veterinair terrein geven deze ver-
schillen bijvoorbeeld aanleiding tot tijd-
rovende en kostbare keuringen van vee
en vlees aan de grenzen.
Voor zover de diverse nationale regelin-
gen de werking van de gemeenschappe-
lijke/interne markt belemmeren, tracht
de gemeenschap deze regeling te harmo-
niseren. Voor deze harmonisatie wordt
in de regel de zogenaamde \'richtlijn\'
gehanteerd. De Lid-Staten zijn verplicht
de bepalingen hiervan in nationale wet-
telijke voorschriften om te zetten. De
wijze waarop zij dit doen, is aan hen,
maar de Commissie EG ziet wel toe op
een correcte uitvoering.
Er kunnen verschillende typen harmoni-
satie worden onderscheiden. Het meest
verstrekkende type is de complete, totale
harmonisatie. Het kenmerk hiervan is
dat de te harmoniseren materie op ge-
meenschapsniveau uitputtend geregeld
wordt en dat de communautaire normen
niet alleen gelden voor het intracommu-
nautaire, maar ook voor het nationale
(handels)verkeer. In dat geval is er van
een nationale regelingsbevoegdheid op
het desbetreffende gebied, nauwelijks
sprake meer.

In veterinaire harmonisatierichdijnen
betreffende het handelsverkeer in dieren
en dierlijke produkten, wordt de com-
plete, totale harmonisatiemethode meer
en meer toegepast. Er wordt daarbij een
eenvormig systeem gehanteerd. Op
EEG-niveau worden uniforme normen
gesteld voor de keuring van te verhande-
len vee en vlees.

De Lid-Staat van verzending geeft een
certificaat af, waarin verklaard wordt
dat de goederen aan de communautaire
normen voldoen. De Lid-Staat van ont-
vangst dient te vertrouwen op de uitge-
voerde keuring en volstaat met de con-
trole van het certificaat.
Geconcludeerd kan worden dat de Ne-
derlandse overheid belangrijke rege-
lingsbevoegdheden inzake de handel in
dieren en vlees aan de gemeenschap
heeft afgestaan. Daarbij moet echter wel
worden aangetekend, dat communau-
taire besluitvormingsprocedures in de-
zen, ruimte laten voor een tamelijk grote
inbreng van de betrokken nationale
instanties. Dit neemt echter niet weg dat
een, uit oogpunt van de economie en de
volksgezondheid, vrij belangrijk terrein
van regelgeving, onttrokken is aan de
nationale parlementaire controle. Dit
gemis wordt (nog) niet gecompenseerd
door een beslissende inbreng van het
Europese Parlement.

Studentenreferaten

Fotokopléen van studentenreferaten
kunnen worden besteld vla het redactie-
secretariaat (tel. 030-510111). De
kosten [inclusief portokosten) bedragen
(afhankelijk van de omvang per referaat):

< 30 pagina\'s
30-60 pagina\'s
> 60 pagina\'s

□e rol van a-pathogenen in de be-
scherming van de uier tegen in-
fectie met pathogenen

E. R. Deckers, vakgroep Bedrijfsdierge-
neeskunde en Voortplanting
(november 1991) SR/91/92: 47 pp.

De benamingen \'apathogenen\' en \'pa-
thogenen\' kunnen aanleiding geven tot
verwarring, aangezien er een grote vari-
atie bestaat aan pathogeniteit binnen de
twee groepen. Dat wil zeggen dat
\'apathogenen\' niet strict apathogeen zijn
en dat infectie met pathogenen niet altijd
hoeft te leiden tot een klinische mastitis
(Rainard
et al, 1982). Daarom is de
benaming \'minor pathogen\' resp. \'major
pathogen\' waarschijnlijk beter op zijn
plaats.

De minor pathogens kunnen in de vol-
gende groepen worden onderscheiden,
te weten (Timms
et al, 1987):

— C. bovis;

— Coagulase Negatieve Stafylokokken
(CNS);

— Microkokken.

De geraadpleegde literatuur beperkt
zich, met betrekking tot CNS, voorna-
melijk tot
S. epidermidis en S. xylosus.
De major pathogens laten zich onder-
scheiden in omgevings major pathogens
{Exoli, Str. uberis en Str. dysgalactiae)
en besmettelijke major pathogens
{S.aureus en Str agalactiae) (Linde et
al,
1980).

ƒ10,-
ƒ15,-
ƒ20,-

Het werkingsmechanisme volgens
welke de minor pathogens de uier zou-
den kunnen beschermen tegen een infec-
tie met major pathogens is niet, zoals tot
nog toe beweerd is, uitsluitend een
geïnduceerde kwantitatieve cellulaire
reactie (Honkanen-Buzalski
et al 1986).
Onderzoek heeft aangetoond dat een
verhoging van de cellulaire en humorale
immuniteit in de uier van de gastheer
wel eens de weg zouden kunnen zijn
volgens welke de minor pathogens een
restrictie van invasie van major patho-
gens geven (Sordillo er ai 1989; 1988).
Daarnaast zou competitieve groei en
antagonisme een rol kunnen spelen,
hoewel dit nooit bewezen is.
De studies met betrekking tot de relatie
minor - major pathogens zijn te onder-
scheiden in \'experimentele infecties\' en
\'praktijk onderzoeken\'. Uit deze studies
blijkt dat infectie van een kwartier met
zowel de CNS als C.
bovis een signifi-
cant verminderde gevoeligheid geeft
voor infectie met major pathogens (Pou-
trel
et al 1980; Brooks et al 1984b;
Pankeye/a/, 1985; Rainard erat 1988).
Terwijl
experimentele infectie van een
kwartier met C.
bovis de gevoeligheid
voor
Str. agalactiae significant verhoogt
(Pankey et al 1985), wordt er bij een
natuurlijke kolonisatie van een kwartier
met C.
bovis een significante afname van
de gevoeligheid voor dezelfde major
pathogen vastgesteld (Rainard et Pou-
trel, 1988).

Over het algemeen kan geconcludeerd
worden dat wanneer een uier gekoloni-
seerd is met minor pathogens dit de
gevoeligheid van het dier voor infectie
met major pathogens duidelijk vermin-
dert. Dit heeft zijn consequenties voor
de huidige mastitis controle maatregelen
zoals tepeldesinfectie en droogzetten
met antibiotica. Deze maatregelen lei-
den tot een verminderde prevalentie van
minor pathogens en kan daardoor leiden
tot een verhoogde incidentie van klini-
sche mastitis (Grommers, 1988).

-ocr page 264-

Inleiding
Gedurende het tweede en derde kwar-
taal van 1991 is door de Veterinaire
Inspectie van de Volksgezondheid in
samenwerking met de Inspectie Ge-
zondheidsbescherming onderzoek ver-
richt naar de mate waarin en de wijze
waarop tijdens de leegstandperiode rei-
niging en ontsmetting wordt toegepast in
slachtkuikcnbedrijven
Het onderzoek is uitgevoerd om in het
kader van de
Salmonella (enteritidis)-
problematiek een indruk te verkrijgen
van de bedrijfshygiëne binnen de ge-
noemde sector. Daarbij is gelet op die
aspecten, die voor wat betreft het terug-
dringen van de
Salmonella-\\nieci\\eér\\ik,
met name van belang worden geacht.
Tijdens het onderzoek werden bij 59
bezochte bedrijven algemene gegevens
met betrekking tot de bedrijfsvoering
genoteerd. Voorts vond een visuele be-
oordeling plaats van de bedrijven als
geheel en van de aanwezige pluimvee-
hokken in het bijzonder. Tevens werden
bij het merendeel van de bedrijven (54)
per hok met Rodac-plaatjes 15 afdruk-
ken genomen van diverse objecten en
oppervlakken ter bepaling van de ge-
middelde hygiënescore. Deze bemonste-
ring vond plaats als tijdens de leegstand-
periodes de hokken waren gereinigd en
ontsmet. Daarnaast vond bij een beperkt
aantal bedrijven bemonstering plaats als
de hokken alleen waren gereinigd of in
het geheel geen reiniging en ontsmetting
was uitgevoerd.

Resultaten
Op grond van de bedrijfsbezoeken kan
worden gesteld dat van de bemonsterde
hokken (106) het merendeel (87) tijdens
de leegstandperiode werd gereinigd en
ontsmet. Goede gemiddelde hygiëne-
scores werden verkregen met Formaline
als ontsmettingsmiddel (tabel 1). Voorts
bleken de beste resulaten te zijn behaald
wanneer de reiniging en ontsmetting
was uitbesteed aan daarin gespeciali-
seerde bedrijven.

Voor wat betreft de reiniging en ont-
smetting van diverse objecten/opper-
vlakken in de hokken en de voorporta-
len bleken de vloeren, ventilatoren en
handgereedschappen zoals emmers en
schoppen in het algemeen relatief slecht
te scoren.

Mededelingen VHI
Resultaten van een in 1991

verricht onderzoek naar
reiniging en ontsmetting in
slachtkuikenbedrijven

Bij 21 van de 59 bezochte bedrijven
werden geen ontsmettingsbakken per
hok aangetroffen. De verversingsfre-
quentie van de ontsmettingsvloeistoffen
bij de bedrijven waar wel ontsmettings-
bakken werden aangetroffen, varieerde
van lx per dag tot lx per zes weken
(tabel 2).

Bij 26 bedrijven werden geen handen-
wasgelegenheden aangetroffen in de
voorportalen van de hokken. Voorts
bleek op 16 bedrijven het wisselen van
kleding en schoeisel voordat de hokken
konden worden betreden, door de
pluimveehouder niet verplicht te zijn
gesteld.

Bij een opvallend groot aantal bedrijven
(22) werden naast slachtpluimvee ook
andere landbouwhuisdieren gehouden
(tabel 3).

Conclusies
Op basis van de bevindingen mag wor-
den geconcludeerd dat er bedrijfshygië-
nisch gezien een aantal knelpunten zijn
geconstateerd die de aanpak van de
Sa/mo/ie/Zfl-problematiek in het alge-
meen én het terugdringen van de
Salmo-
Me//a-infectiedruk in de slachtkuikensec-
tor in het bijzonder, bemoeilijken.
Een daadwerkelijke vermindering van
de 5a/wo/ie//fl-infectiedruk is te bewerk-
stelligen indien de pluimveehouders na-
drukkelijk(er) dan voorheen worden
geattendeerd op de wijze waarop en de
omstandigheden waaronder, reiniging
en ontsmetting dient plaats te vinden.
Voorts dienen de pluimveehouders te
worden doordrongen van de noodzaak
van de aanwezigheid van ontsmettings-
bakken per hok, het tijdig verversen van
de ontsmettingsvloestof alsmede het
wisselen van kleding en schoeisel en het
wassen van de handen voordat een hok
wordt betreden.

Intensievere vooriichting aan de pluim-
veehouders ten aanzien van deze essen-
tiële aspecten, door middel van bedrijfs-

Tabel 1. Reiniging en ontsmetting in relatie tot gemiddelde hygiëne score per hok

Gem. hygiëne

Aantal

R&O

R

0

Geen

score hok

hokken

R&O

Aantal

Formaline

f 100%

(n)

(0

/n

0-0.9

17

17

17

100

0

0

0

1-1.9

43

39

32

82

2

0

2

2-2.9

31

23

14

61

7

0

1

3-3.9

14

8

4

50

4

0

2

4-4.9

1

0

0

~

1

0

0

Totaal

105

87

67

-

14

0

5

Tabel 2. Verversingsfrequentie ontsmettingsvloeistoffen

Ontsmettings-

Aantal

Verversingsfrequentie

middel/

bedrijven

werkzame stof

per dag

3x per

2x per

lx per

lx per 2

lx per 5

week

week

week

weken

weken

Chlooramide

23

2

12

1

Natrium

2

1

hydroxide

Chloor

5

1

2

Formaline

2

1

Quat

1

Quat Formaline

1

Onbekend mid-

4

1

1

del

Totaal

38

3

12

16

2

1

-ocr page 265-

Tabel 3. Nadere gegevens met betrekking tot
landbouwhuisdieren per bedrijf

Rubriek

Aantal

Geen landbouwhuisdieren

37

Landbouwhuisdieren

— Schapen

4

— Schapen en paarden

1

— Rundvee

3

— Varkens

4

— Varkens en rundvee

2

— Legkippen en

1

kalkoenen

— Sierkippen

2

— Parelhoenders

1

— Niet gespecificeerd

4

Totaal

59

bezoeken vanuit de sector pluimvee-
houderij, wordt in dat kader als
belangrijk instrument gezien teneinde
tot een oplossing van de gesignaleerde
knelpunten te komen.

N.B. Het naar aanleiding van het onder-
zoek opgestelde rapport kan, voor zover
voorradig, worden opgevraagd bij de
Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid, Postbus 5406, 2280
HK Rijswijk, tel. 070-3406995.

G. Visser
Dr. IV. Edel

ACTUA

Geen inenting

tegen

exotische

ziekten

Het Permanent Veterinair Comité -
Diergezondheid vergadert maandelijks
in Brussel. Dit comité geeft op basis van
bestaande EG-richtlijnen bindende ad-
viezen over de daaraan gerelateerde
uitvoerende maatregelen. Van Neder-
landse zijde wordt door de Veterinaire
Dienst deelgenomen aan de vergaderin-
gen van dit Comité.
Tijdens de vergadering van januari jl. is
het Comité overeengekomen, dat inen-
ting tegen voor de Gemeenschap exoti-
sche dierziekten op verzoek van derde
landen niet meer op EG-grondgebied
plaats mag vinden. Derhalve kan binnen
de Gemeenschap ten behoeve van de
export niet meer worden ingeënt tegen
bijvoorbeeld mond- en klauwzeer.

Teneinde tegemoet te komen aan de
wensen van bepaalde derde landen is in
de verklaring opgenomen, dat dergelijke
inentingen alleen mogen plaatsvinden
aan boord van schepen zodra deze zich
buiten de territoriale wateren bevinden.
Dergelijke ingeënte dieren mogen uiter-
aard niet terugkeren naar het grondge-
bied van de Gemeenschap.
In het algemeen zal het wenselijk zijn de
autoriteiten van het ontvangende derde
land te waarschuwen over de mogelijk
onvoldoende bescherming van een der-
gelijke inenting.

Besmettelijke

dierziekten

In Nederland kwam in de periode van
17 februari t/m 23 februari 1992 het
volgende geval van besmettelijke dier-
ziekten, waarvan aangifte verplicht is,
voor:

Rotkreupel

Totaal 1 geval in Utrecht.

Mededelingen VD

Boekbespreking

Immunoassays in

food and
agriculture

A. Paraf and G. Peltre

(Uitg. Kluwer Academic Publishers-Bo-
ston/Dordrecht/London 1991 ISBN 0-
7462-0123-0)

Dit boek is geschreven voor studenten
en laboratoriummedewerkers om hun
kennis op het gebied van de immuno-
chemie te verrijken. In het eerste deel
worden de grondbeginselen van de the-
orie en de daarmee samenhangende
praktische toepassingen van de alge-
mene immunologie uitvoerig behan-
deld.

In het tweede deel komen het gebruik
van voornamelijk de ELISA\'s (waaron-
der de zogenaamde genprobes) aan bod,
in de landbouw namelijk in de veeteelt
en de plantenteelt, alsmede in de agrari-
sche industrie waaronder de zuivelindu-
strie en de vleessector. Ook het gebruik

van de immunochemische detectie me-
thoden in het milieu komen aan de orde.
In het veeteeltkundige deel wordt de
meeste aandacht besteed aan de aspec-
ten van het vaststellen van de afstam-
ming en het bepalen van hormonale
bloedspiegels in verband met de groei en
vruchtbaarheid. Veterinaire diagnostica
welke op basis van de immunochemie
werken worden beperkt besproken. De
vaststelling van brucellosis bij het rund
komt daarbij relatief ruim aan de orde.
Een breed toepassingsgebied is de plan-
tenteeltsector. Ook daar gaat het om
identificatie, fysiologische processen en
ziekten. Er worden voorbeelden gege-
ven in de vorm van uitvoerige methodie-
ken beschrijvingen hoe je bijvoorbeeld
Corynebacterium in aardappels kunt
aantonen.

In de zuivelindustrie gaat het om kwali-
teitscontrole in de brede zin van het
woord. Van het vaststellen van bacte-
riële verontreinigingen in melk tot aan
het controleren van de zuiverheid van de
entcultures in de kaasmakerij toe.
Bij het gebruik in de vleessector hebben
we te maken met zaken als: residuen van
geneesmiddelen, hormonen etc., soort-
specificiteit en natuuriijk bederf door
diverse agentia. Hier treft men eveneens
uitgebreide \'kookrecepten\' aan bijvoor-
beeld hoe je het enterotoxin A van
stafylokokken kunt aantonen.
Milieuverontreiniging zowel van water
als van de bodem zijn het onderwerp
van het laatste deel met relatief veel
verwijzingen naar Nederlandse litera-
tuur.

Per onderdeel zijn de gerefereerde boe-
ken en wetenschappelijke artikelen
overzichtelijk gerangschikt.
Zoals niet anders verwacht kan worden
gaat het niet om de meest recente
literatuur; tot aan 1988 toe.
Mede door de uitgebreide inleiding over
de theorie van de afweerproblematiek
en de detaillering van bepaalde metho-
dieken is dit een zeer nuttig boek vooral
voor laboratoriummedewerkers maar
zeker ook voor studenten.
Het is zeer toegankelijk en brengt de
lezer goed op de hoogte van wat er zoal
mogelijk is met deze technieken op
zoveel uiteenlopende gebieden. On-
danks het feit dat de specifieke veteri-
naire toepassingen mondjesmaat behan-
deld worden zal het ook niet misstaan in
de boekenkast van de prakticus.

W. Sybesma.

-ocr page 266-

Op I december 1991 overleed op de zeer hoge
leeftijd van bijna 94 jaar onze collega Bert Louis
Leopold

Collega Leopold werd op 19 december 1897
geboren in de stad Groningen, waar hij vlot de
lagere school en de HBS doorliep. In 1901 richtte
zijn vader, een groot liefhebber van paarden, de
\'Onderlinge Maatschap-
pij tot Verzekering van
Paarden en Rundvee\'
op. Deze verzekering
stond algemeen bekend
als de \'Maatschappij
Groningen\'.

De verzekeringsmaat-
schappij ontwikkelde
zich voorspoedig en dat
was dan ook één van de
redenen waarom Bert
Louis Leopold in 1914
diergeneeskunde ging
studeren Het was de be-
doeling dat hij later zijn
vader zou kunnen op-
volgen Deze studiekeus
had niet zijn volledige
instemming, want hij
had een grote liefde voor
de muziek en voor de
Nederlandse Letteren
Maar in die tijd speelde
de wens van de ouders
vaak een grotere rol dan
thans.

Leopold heeft intensief aan het studentenleven
deelgenomen, maar hij heeft ook een grote
belangstelling voor de diergeneeskunde gekre-
gen

In 1920 leerde hij zijn latere vrouw Geeske
Leopold kennen, waarna Bert zijn studie voortva-
rend beëindigde.

Bert en Geeske trouwden in 1925. De \'Maat-
schappij Groningen\' was inmiddels naar Utrecht
verplaatst, zodat het jonge paar in Utrecht kon
blijven wonen In 1926 werd hun zoon geboren
en in 1929 hun dochter. Er zijn thans vier
kleinkinderen

Tot zover iets over de levensloop van collega
Leopold Nu iets over de mens en dierenarts
Leopold Hij is dus zijn hele leven directeur van
een veeverzekeringsmaatschappij geweest En zo
kenden de meeste dierenartsen hem Natuurlijk
onderhield hij goede contacten met de klinieken
op onze Faculteit Velen zullen zich collega
Leopold herinneren Hij reed keurig rechtop op
een hoge fiets en was alti/d correct gekleed Ook
in de omgang ivoj hij altijd een heer. Hij had een
stem, die uit duizenden was te herkennen en hij
sprak met een zekere deftigheid
Vele praktici zullen goe^ herinneringen hebben
aan de praktijkbezoeken die Leopold soms
bracht Wanneer Leopold dat nodig achtte kwam
hij met één van de klinische hoogleraren de
patiënt bezoeken Dergelijke contacten verliepen
in het algemeen uiterst plezierig.
Na het inwerken van zijn opvolger ging Leopold
in 1962 met pensioen Leopold was echter nog
niet aan rusten toe en hij was er zeer mee
ingenomen dat professor Numans hem in 1965
vroeg om de zorg op zich te nemen van de
Diergeneeskundige Afdeling van het Universi-
teitsmuseum. Aan deze voor hem nieuwe taak
zou hij zich in de komende 18 jaar met hart en
ziel gaan wijden In het bijzonder de grote
collectie veterinaire instrumenten had hierbij zijn
grote belangstelling. Hij heeft ruim 1100 instru-
menten beschreven en in een classificatie onder-
gebracht Over elk instrument werden zoveel
mogelijk gegevens (zoals vervaardiger, datering,
gebruiksdoel, varianten en verwijzingen naar de
literatuur) bijeengebracht Het door hem ver-
richte werk is van blijvende waarde. Op basis van
de door hem verzamelde gegevens kunnen in de
toekomst tentoonstellingen en publikaties wor-
den verzorgd In
Van Gfldestein naar Uithof, dL
2, p. 506 e.
V. is van zijn hand een beschrijving van
het museum opgenomen
Uit erkentelijkheid voor zijn belangeloze inspan-
ningen werd hem op zijn tachtigste verjaardag de
universiteitspenning in brons toegekend
Ook nadien zette hij zijn werkzaamheden voort,
vanaf 1979 tezamen met prof. Numans, die na
zijn emeritaat conservator buiten bezwaar werd
Samen hebben zij de verhuizing van het museum
van Biltstraat 172 naar het nieuwe hoofdgebouw
in de Uithof voorbereid en de complexe inboedel
in de nieuwe behuizing geordend
Op 1 april 1983, bij het aantreden van M. Moons
als nieuwe conservator, heeft Leopold, wéér
tezamen met Numans, van zijn museum afscheid
genomen Bij die gelegenheid ontving hij de
facultaire legpenning \'voor de sinds 1965 aan de
faculteit bewezen diensten\'
(Faculteitsnieuws,
mei 1983).

In memoriam

B. L Leopold

Door de gezamenlijke huisvesting van museum
en bibliotheek waren er nauwe contacten met de
medewerkers van de bibliotheek. Zij zullen een
goede herinnering behouden aan de stoere,
evenwichtige en steeds opgewekte Leopold die
met het klimmen zijner jaren steeds meer respect
afdwong.

Hoewel hij lang zeer vitaal is gebleven, ging op
den duur het autorijden en het fietsen niet meer
Zo nu en dan haalde één onzer hem op voor een
bezoek aan zijn jaargenoot professor Van der
Kaay. Beide heren konden het goed met elkaar
vinden en met veel enthousiasme werden dan
oude herinneringen opgehaald
De laatste jaren werd Leopold moeilijker ter been
en daarom verhuisde hij met zijn echtgenote in
1991 naar een verzorgingsflat in Voorschoten

-ocr page 267-

Collega Leopold heeft hiervan maar kort kunnen
genieten. Een ernstige val veroorzaakte botbreu-
ken die een langdurige verpleging in het zieken-
huis noodzakelijk maakten Hoewel hij de laatste
maanden thuis kon worden verpleegd, volgde
geen echt herstel Een inwendige bloeding
maakte een einde aan een lang en welbesteed
leven

Erratum Diergenees-
kundig Jaarboek 1992

Een dezer dagen heeft u het Diergeneeskundig
Jaarboek 1992 ontvangen. Helaas is door een
misverstand op de drukkerij een aantal namen en
gegevens van dierenartsen niet opgenomen in de
lijst van afgestudeerde dierenartsen (p. 203 e.v.).
De Redactie van het Diergeneeskundig Jaar-
boek betreurt dit ten zeerste en biedt de gebrui-
kers van het Diergeneeskundig Jaarboek hier-
voor haar excuses aan.

Voorin deze aflevering van het Tijdschrift treft u
een losbladig erratum aan, waarin de ontbre-
kende namen en gegevens worden genoemd. De
Redactie verzoekt u deze bladzijde in uw Jaar-
boek te plakken.

Inventarisatie soft-
warepakketten

gezelschapsdieren-
praktijk

De Adviesraad Automatisering van de Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren analyseert in
opdracht van het GGG-bestuur de situatie op het
gebied van de veterinaire automatisering met
betrekking tot de gezelschapsdierenpraktijk.
Inmiddels heeft de Adviesraad Aut. het 2e deel
van haar werkzaamheden afgerond, nl. een
vergelijkend overzicht van programma-moge-
lijkheden, prijzen etc. van software en hardware.
Dit verslag is op de vergadering van de GGG op
woensdag 26 febuari jl. aan de aanwezige leden
gepresenteerd.

Belangstellenden kunnen dit vergelijkende over-
zicht bij de secretaris van de GGG, collega S.
Kleinjan te Utrecht aanvragen. Tevens zijn er
nog exemplaren beschikbaar van het verslag van
het eerste deel van de werkzaamheden van de
Adviesraad Aut., te weten een algemeen inventa-
riserend verslag van de mogelijkheden en valkui-
len op gebied van praktijkautomatisering en een
ruwe schets van de marktsituatie dd. december

H. A. Beijer\'.

1 Drs. H. A. Beijer, secr. Adviesraad Automatisering, Groep Genees-
kunde Gezelschapsdieren.

Eén van onze meest markante collega \'s is gestor-
ven De crematie heeft op 5 december 1991 in
besloten kring plaatsgevonden
Ons medeleven gaan uit naar mevrouw Leopold
en naar zijn kinderen en kleinkinderen
Dat hij ruste in vrede.
 a wagenaar

a. h. h. m. mathijsen.

Tarieven voorwerk
zaamheden in asiels

Betreft: Publikatie betreffende de tarieven
voor de consultatieve praktijk, 1992:
Tarieven
voor werkzaamheden in asiels 1992
(pagina
19)

In onze publikatie betreffende de tarieven voor
de consultatieve praktijk hebben wij de tarieven
betreffende de werkzaamheden in asiels voor
1992 gelijk gehouden aan die van 1991, met dien
verstande dat de dierenarts per 1 januari 1992
BTW-plichtig is geworden.

Dit laatste betekent dat de tarieven van de
dierenartsen wat betreft de verrichtingen met
18.5% verhoogd worden en tarieven voor afgifte
van diergeneesmiddelen met 6%.

Omdat de in publikatie van 1 januari 1992
genoemde tarieven voor werkzaamheden in
asiels zowel bij asiels als bij de dierenartsen
misverstanden blijken te veroorzaken, maken
wij u door middel van dit artikel bekend dat het
de bedoeling is dat
dezelfde tarieven gehanteerd
worden als in 1991, verhoogd met de verschul-
digde BTW.

In een brief aan de Nederlandse Vereniging tot
Bescherming van Dieren is hen verzocht de asiels
over het voornoemde te informeren.
In de loop van het jaar 1993 zal met de
Nederlandse Vereniging tot Bescherming van
Dieren overleg gepleegd worden over de tarie-
ven in 1993, teneinde onduidelijkheid te voorko-
men.

Mocht u vragen hebben, dan kunt u via het
secretariaat van de Maatschappij contact opne-
men met de heer Te Giffel, telefoon 030-510111.

-ocr page 268-

KNMvD

Wie is wie en wie düet wat?

De KNMvD wordt bestuurd door het Algemeen Bestuur,
samengesteld uit het Hoofdbestuur en één afgevaardigde
van elke Afdeling en Groep. Het Algemeen Bestuur heeft
onder meer tot taak: het bepalen van het algemeen beleid
van de KNMvD en de controle op de handelingen van het
Hoofdbestuur. In de serie foto\'s van besturen en commis-
sies van de KNMvD stelt het Algemeen Bestuur zich deze
keer aan de lezers voor.

Joh. Nijhof, Groningen-Drenthe (16)

Dr. L. Vellenga, Friesland (1)

J. D. F J. Hartgers, Overijssel (21)

J. C. Baars, Gelderland (12)

B. J. Pieper, Utrecht (10)

F. Deinum, Noord-Holland (13)

J. F. Heijmans, Zuid-Holland (6)

E. Wondergem, Zeeland (22)

O. M. Verhorst, Noord-Brabant (14)

E. M. Ruymbeek, Limburg (ontbreekt op de

foto)

Ä « ft

V ^ t/

% -

Algemeen bestuur

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter (ont-
breekt op de foto)

C. W. M. Augustijn, vice-voorzitter (9)
Mevr. E. Lindenhovius-Zijderveld, penning-
meester (3)
A. Mostert (23)
W. J. Schoorlemmer (2)
Dj. P Teenstra (17)
J. J. van Zutven (4)

Afgevaardigden van de groepen

G. Maris, Groep Geneeskunde Gezelschapsdie-
ren (11)

J. Minderhoud, Groep Gezondheids- en Kwali-
teitszorg (19)

J. F. Heijmans, Groep Pluimveewetenschappen
(6)

F. Hogerhuis, Groep Dierenartsen werkzaam in
het Bedrijfsleven (15)

G. Heynen, Groep Praktici Grote Huisdieren
(24)

R. Back, Groep Geneeskunde van het Rund (8)
Mevr. M. E. Lutz-Vogelenzang, Groep Veteri-
naire Homoeopathie (7)
Dr. P W. Th. Stolk, Groep Paardenpraktici (20)
E. Teske, Groep Veterinaire Specialisten (5)
Dr. A. Pijpers, Groep Geneeskunde van het
Varken (18)

Secretarissen

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris (25)

T. W. te Giffel, secretaris (ontbreekt op de foto)

-ocr page 269-

Leasen van auto\'s

De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en de Stichting Dienstverle-
ning Dierenartsen zijn op het ogenblik aan het
onderzoeken of het mogelijk is om een collec-
tieve overeenkomst te sluiten met een leasemaat-
schappij, waarvan dierenartsen, leden van de
KNMvD, gebruik zouden kunnen maken.

Wij hebben de indruk dat dit aantrekkelijker kan
zijn dan wanneer ieder op individuele basis een
overeenkomst zou afsluiten.

Zodra er over de ontwikkelingen in dezen meer
bekend is, zullen wij u op de hoogte stellen.

Het thema?

De laatste jaren was het programma van het
Jaarcongres zodanig samengesteld dat zowel
sociale contacten als wetenschappelijke onder-
werpen aan de orde kwamen.
Vanaf 1972, zo is in het Algemeen Bestuur
besloten, zal het Jaarcongres met name een
sociaal gebeuren zijn. De congrescommissie is
daarom bezig met een programma dat voor
congresganger èn partner interessant is.
Dat Utrecht daarin centraal staat zal u niet
verbazen. De stad die aan velen van ons tijdens
de studie onderdak heeft geboden en de stad ook
van de Faculteit der Diergeneeskunde, waar ons
het vak van dierenarts eigen is gemaakt.
Een stapje terug dus in het verleden? Of mis-
schien wel \'back to the roots\'?
Ja, waarom niet. Laten we maar eens oude
herinneringen ophalen en nieuwe ervaringen
opdoen. Praten over hoe het vroeger ging,
ervaren hoe het gaat met de BTW en met de
WUD, of de blik op de toekomst richten en over
G VP, apotheekinrichting en Europese wetgeving
discussiëren.

Of toch maar liever over \'Les Miserables\', de

vakantie of de kinderen? Aan u de keuze, de

Congrescommissie zorgt voor het kader en u vult

dat deels naar eigen behoefte in.

Maar zeker is: u zult het missen als u er niet bij

was. Oh ja, ons thema wordt dus: \'Back to the

roots\'.

Van het bureau

Op de hieronderstaande dagen is
het Bureau van de KNMvD ge-
sloten:

Vrijdag 17 april 1992 i.v.m.
Goede vrijdag.

Maandag 20 april 1992 i.v.m. 2e
Paasdag.

Donderdag 30 april 1992 i.v.m.
Koninginnedag.

Dinsdag 5 mei 1992 i.v.m. Bevrij-
dingsdag.

Vrijdag 22 mei 1992 i.v.m. het

jaarlijkse personeelsuitstapje.

Donderdag 28 mei 1992 i.v.m.

Hemelvaartsdag.

Maandag 8 juni 1992 i.v.m. 2e

Pinksterdag.

De Congrescommissie.

-ocr page 270-

De Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde
heeft als
doelstelling de bevordering van de
diergeneeskunde en de
belangenbehartiging van haar
leden.

De KNMvD wil overgaan tot het aantrekken van een

STAFMEDEWERKER
PUBLICITEIT

m/v

Tot de werkzaamheden behoren de verbetering van
de nieuwswaarde van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde voor de lezer-dierenarts, door het
brengen van informatie over actuele ontwikkelingen
in de diergeneeskunde en bij de voor de
diergeneeskunde relevante organisaties; het inhoud
geven aan en uitbouwen van het
\'Maatschappijgedeelte\'; het schrijven van korte,
praktische artikelen, verslagen en interviews; het
verslaan van KNMvD-activiteiten, congressen en
symposia, nieuws uit bijeenkomsten van Afdelingen
en Groepen, etc.

Inhoud van het aprilnummer van Veehouder en
Dierenarts
(6e jaargang nr. 2):

— Pasteurellose bij schapen; drs. P. Vellema.

— Vruchtbaarheidscontrole bij melkvee; drs. C.
Willenborg en drs. H. Vriezelaar.

— Wormboli bij rundvee; dr. F. H. M. Borgs-
tede.

— Beroepsfouten en beroepsaansprakelijkheids-
verzekering in de dierenartsenpraktijk; drs. G.
A. van Exel.

— Rundveeverbetering naar de volgende eeuw;
drs. R. C. van Giessen.

— Ervaringen met kwaliteitscontrole op var-
kensbedrijven; drs. J. Bakker.

— Integrale pluimveegezondheidszorg; drs. H.
C. Koopman.

— Hoesten bij paarden; drs. E. Offereins.

— De rubriek \'Veterinaire bedrijfsadviezen\'.

In het afgelopen kwartaal is de oplage van
Veehouder en Dierenarts met 500 abonnemen-
ten toegenomen tot 21.500. Ga zo voort! Dieren-
artsenpraktijken die geïnteresseerd zijn in abon-
nementen op dit unieke veterinair
vooriichtingsblad of praktijken die het aantal
abonnementen willen verhogen, kunnen terecht
bij het redactiesecretariaat. Bel Geesje Rotgers:
tel. 030-510111 (Bureau van de KNMvD).

Functie-eisen zijn:

— jonge, enthousiaste dierenarts, die een cursus
journalistiek en/of P.R. gevolgd heeft of bereid is
deze te volgen;

— goede contactuele eigenschappen en schriftelijke
vaardigheden;

— goede beheersing van de Nederlandse en
Engelse taal;

— bereid zijn om in teamverband te werken.

Op deze full-time functie zijn de bij de KNMvD

gebruikelijke arbeidsvoorwaarden van toepassing.

Nadere informatie kan worden ingewonnen bij de
algemeen secretaris, dr. Tj. Jorna, tel. 030-510111.

Sollicitaties binnen 14 dagen richten aan de
algemeen secretaris van de KNMvD, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, onder vermelding van \'sollicitatie\'
op de envelop.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991

De banden voor het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
1991 zijn verkrijgbaar tegen betaling van
ƒ 22,50 op postrekening nr. 5II606 ten name van
KNMvD te Utrecht. Wilt u in de omschrijving
vermelden \'Banden 1991\'.

-ocr page 271-

KNMvD

Personalia

Lidmaatschap
Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederiandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Druyff, Mevr. M.E.; 1992; 3984 AG Odijk;
Eikelaar 53.

Horssen, Mevr. A.E. van; 1992; 1218 BK Hilver-
sum; Pluimenmeent 28.

Montessori, Mr. R.A.M.; 1992; 3581 GC Utrecht;
Witte Vrouwensingel 34.
Weijden, Prof. Dr. G.C. van der; 1971; U-1983;
3997 MS \'t Goy; Tuurdijk 15.

Promoties r.u. te utrecht

Op 12 maart 1992 Drs. R.H. Boers te \'s-Hertogen-
bosch (bioloog).

Op 12 maart 1992 Drs. VPM.G. Rutten te Bunnik
(bioloog).

Jubilea

A.G. de Moor te Houten, afwezig, 40 jaar, 8 april
1992

U.H.P. Hardeman te Assen, afwezig, 35 jaar, 12
april 1992

N.P Saathof te Nijeveen, afwezig, 40 jaar, 12 april
1992

A.W. Udo te Aalten, afwezig, 25 jaar, 14 april
1992

Mevr. A.B. Zwartenkot-Klaasesz te Sleen, afwe-
zig, 25 jaar, 14 april 1992
Dr. J.E. van Dijk te Hierden, afwezig, 25 jaar, 14
april 1992

E. Bakema te Velp, afwezig, 55 jaar, 14 april 1992
W. de Haan te Midsland, aanwezig, 25 jaar, 14
april 1992

J.C. van der Sar te Borculo, afwezig, 25 jaar, 14
april 1992

S.J. Henstra te Tijnje, afwezig, 30 jaar, 17 april
1992

Dr. P Leeflang te Alphen a/d Rijn, afwezig, 30
jaar, 17 april 1992

G. Vogelzang Ie Eext, aanwezig, 30 jaar, 17 april
1992

Dr. J. van Walsum te Zeist, afwezig, 40 jaar, 19
april 1992

A.E. Burggraaff te Vlissingen, afwezig, 45 jaar, 19
april 1992

A.H.M. Erken te Amsterdam, afwezig, 27 jaar, 25
april 1992

Dierenartsen-examens

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 4
maart 1992:

Mevr. J.W. Arns-van Setten
Mevr. J.M.D. van den Berg
R.G. Bouwman
R.PA.M. Brok
Mevr. A. de Bruin
E.R van Dijk

Mevr. B.J.M. van der Eerden
Mevr. A. Feberwee
W.T de Groot
P. Hammink
Mevr. A.E. Horssen
Mevr. C.A.F. Koorevaar

H.J.M. Kraneburg
Mevr. A.L.J. Nielen
H.R. Suichies
A.D. de Vries

Mevr. G. van de Wetering
J.W.PF. Zwart

Mutaties

205* Ams-van Setten, Mevr. J.W.; 1992; 6662 VR
Eist (Gld); Galgeplek 2; tel. 08819-76567; d.

207»Barendrecht, R.A.; 1992; 3572 DC Utrecht;
Veeartsenijstraat 85; tel. 030-721502 privé,
03440-12976 prakt.; p., ass. bij G. van
Westrhenen.

348 Beek, S.A.C.H. van der; Gent-1987; 86000
Poitiers (Frankrijk); 1 Rue Denis Papin,
Clinique Vet. Beaulieu; tel. 09-33-49528712
privé, 49442400 prakL; p., geass. met Dr. B.
Pellerin.

209 \'Berg, Mevr. J.M.D. van den; 1992; 3522
RA Utrecht; Volkerakstraat 7 bis A; tel. 030-
892536; wnd.d.

210 Berger, J.M.; Gent-1988; 5094 EA Uge
Mierde; Kloosterstraat 41; tel. 04259-2648
privé, 04254-2402 prakL; p., geass. met
C.W.M. Augustijn, F.W. Berndsen, G.C.
Charpentier, J.W. Eshuis, M.J.J. van der
Linden, G.W.Th. Mourits, J.A.M. Vermeer,
A.R.L. de Vries en H.J.H. van Wijk.

217 «Bouwman, R.G.; 1992; 3553 EM Utrecht;
Amsterdamsestraatweg 472; tel. 030-
440745; d.

219 \'Brok, R.PA.M.; 1992; 5071 BD Udenhout;
Kreitenmolenstraat 193; tel. 04241-3123; d.

220 »Bruin, Mevr. A. de; 1992; 3572 XC Utrecht;
Van Speykstraat 6; tel. 030-719928; wnd.d.

227 »Dijk, E.P van; 1992; 3524 XD Utrecht;
Himalaya 20; tel. 030-898362; wnd.d.

229 Dixhoorn, F. van; 1978; 3818 LN Amers-
foort; B. Wuytierslaan 192; tel. 033-
654440;projectleider ARPON.

232 »Eerden, Mevr. B.J.M. van der; 1992; 1400
BH Bussum; Postbus 1320; d.

233 Ekdom, Dr. L.XS. van; 1959; (Geneesk.)
Uiden-1985; 2318 VC Uiden; Hommeiveld
28; tel. 071-220485; proefdierdeskundige.

235 »Feberwee, Mevr. A.; 1992; 3532 CG
Utrecht; Bakhuizen van den Brinkstraat 47;
tel. 030-934068; wnd.d.

237 Franken, J.W.G.; 1991; 6211 LR Maastricht;
Tongersestraat 86 B; tel. 043-259297 privé,
046-371885 prakt.; p., ass. bij PG.L.J. Bos-
kamp.

244 »Groot, W.T de; 1992; 3514 AG Utrecht;
Weerdsingel OZ 66; tel. 030-735202; wnd.d.

245 »Hagenbeck, Mevr. RS.W.; 1984; 6414 AN
Heerlen; Heerenweg 56; tel. 045-225090,09-
49-2407-18787; p,

246 »Hammink, P; 1992; 3512 HA Utrecht;
Jansdam 1 bis A; wnd.d.

255 »Horssen, Mevr. A.E. van; 1992; 1218 BK
Hilversum; Pluimenmeent 28; tel. 02159-
34221; wnd.d.

260 Jelsma, A.; 1980; 3734 HC Den Dolder;
Hermelijnlaan 11; tel. 030-251473 privé,
03410-23960 bur.; k.d. R.VV kring Apel-
doorn, lokatie Harderwijk.

262 Juch, Ph.K.H.; 1990; 2951 XV Alblasser-
dam; Staringstraat 19; tel. 01859-30519
privé, 30055 prakt.; p.

267 »Koedam, Mevr. M.A.; 1982; 3734 HC Den
Dolder; Hermelijnlaan 11; tel. 030-251473
privé, 742086 bur.; wet. medew. R.I.V.M.;
specialist VeL Pathologie.

267 »Koenders, RJ.; 1992; 5421 HN Gemert; Het
Frans Brugske 4; tel. 04923-64696 privé,
61402 prakt.; p., ass. bij J.L. EikelentKxim,
Dr. RJ.M.M. van Gulick, F.L.M. Konings,
M.J.A. Nuyens, G.B.M. Verschuuren,
N.J.G.J. van der Wielen en J.W. Zwolschen.

269 »Koorevaar, Mevr. C.A.F.; 1992; 3572 GN
Utrecht; Govert Rinckstraat 25 bis; tel. 030-
730191; d.

270 »Kraneburg, H.J.M.; 1992; 3561 TG
Utrecht; Maria van Hongarijedreef 109; tel.
030-625284; d.

287 »Nagtegaal, Mevr. C.M.; 1991; 3781 JA
Voorthuizen; Garderbroekerweg 41; tel.
03429-2529; wnd.d.

288 »Nielen, Mevr. A.L.J.; 1992; 3511 RW
Utrecht; Nieuwekade 97; tel. 030-367740;
wnd.d.

291 Oorschot, J.A. van; 1978; 5351 AM Berg-
hem; Julianastraat 10 A; tel. 04123-2499
privé, 3218 prakt.; p.

296 Pel, C.J.; 1974; 5815 CV Merselo; Handrik
2; tel. 04780-46696 privé, 41741 prakt.; p.,
geass. met L.N.M. Bollen, Y. Greydanus,
A.J.PM, van Sundert en N.J. Zegers.

356 Sehaik, A.M. van; 1967; naar Nederiand.

306 Sehaik, A.M. van; 1967; 9321 HA Peize;
Kerkstraat 11; tel. 05908-34276; p.

309 Schoonman, B.G.; 1958; 7102 EV Winters-
wijk; Corleseweg 16; tel. 05430-19520; r.d.

309 Schreurs, O.J.M.; 1991; 5803 CN Venray;
Boterbloem 21; tel. 04780-87128 privé,
41741 prakL; p., ass. bij L.N.M. Bollen, Y
Greydanus, C.J. Pel, A.J.RM. van Sundert
en N.J.Zegers.

356 Schurer, Mevr. A.S.; 1988; Haydock, St.
Helens WAl 1 OLA (Engeland); 142 Church
Road; tel. 09-44-942-716640 prakt.; p., ass.
bij S.R. & L.A. Jones.

311 »Setten, Mevr. J.W. van; 1992; zie; Arns-van
Setten, Mevr. J.W.

319 »Suichies, H.R.; 1992; 3582 CT Utrecht;
Krommerijn 68; tel. 030-518107; wnd.d.

325 Veld, PT van \'t; 1990; 3906 EG Veenendaal;
Bontekoestraat 68; tel. 08385-15885 privé,
19167 prakt.; p., ass. bij M. Duifhuizen,
R.J.H. Hoebink en W.Th.G. Vullings.

333 »Vries, A.D. de; 1992; 8584 VH Hemelum; \'t
Leantsje 16; d.

339 »Wetering, Mevr. G. van de; 1992; 3515 AV
Utrecht; A. Matthaeuslaan 108; tel. 030-
711532; wnd.d.

343 Wolf, RJ. van der; 1987; 9244 GB Beetster-
zwaag; Commissie weg 29; tel. 05126-1557
privé, 05120-13435 bur.; d. G.v.D. Noord-
Nederland.

346 »Zwart, J.W.PF.; 1992; 3512 CM Utrecht;
Ridderschapstraat 13; tel. 030-331064;
wnd.d.

Cursussen

voorjaar 1992

ln onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anesthesie gezelschapsdieren

(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op afepraak (92/04)
Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk
(/■4.100,-)

-ocr page 272-

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/19)

Veterinaire apotheek I gem. praktijk (f I.(X)0,-)
13, 14 en 15 mei 1992 (92/44)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/•390,-)

4 april 1992 (92/40)

13 juni 1992 (92/47)

De cursus 92/40 is volgeboekt.

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren
(/•400,-)

16 mei 1992 (92/41)

De cursus is volgeboekt, opgave voor de wachtlijst
is mogelijk.

Praktische anesthesie paard (/"930,-)
6 en 7 mei 1992 (92/10)

Bloedonderzoek bij gezelschapsdieren {f 300,-)

I april 1992 (92/38)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Embryo transplantatie rund (f 3.5(XI,-)

6 t/m 10 april 1992 (92/26)

Sectiebeelden bij de kat (/■240,-)

7 april 1992 (92/35)

Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Veer- en huidproblemen bij vogels {f 160,-)

II april 1992 (ochtend) (92/24)

De benauwde papegaai (/" 175,-)
11 april 1992 (middag) (92/25)

Huisvesting en voedermethoden rund (f 530,-)
28 en 29 april 1992 (92/30)

Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren
(/■ 100,-)

19 mei 1992 (92/42)

IKB pluimveevleesproduktie (/\'265,-)

20 mei 1992 (92/43)

Verbanden en spalken {f 435,-)
23 mei 1992 (92/08)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/• 2.500,-)

21,22 en 23 mei 1992 (92/15)

Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogeijk.

Stafylokokken mastitis rund (/°300,-)
26 mei 1992 (92/20)

Epidemiologie II (/* 2.950,-)
1 t/m 5 juni 1992 (92/18)

14 t/m 18 september 1992 (92/50)
De cursus 92/18 is volgeboekt

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
vooijaar 1992.

Inlichiingeiv Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax: 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; gironummer
van de ABN 1412.

Vacatures in het

buitenland

Department of Food Animal and Equine Medi-
cine College of Veterinairy Medicine North
Carolina State University Raleigh, North Ca-
rolina, USA.

Position: Faculty Member - Swine Medicine
Rank and salary: Commensurate with experience
Qualifications:

1. Recongnized veterinary degree.

2. PhD or post-doctoral training in some area of
swine medicine is preferred.

3. Demonstrated activity and expertise in an area
of swine research.

4. Experience in teaching; clinical swine medi-
cine and modern swine production and man-
agement, and the ability to communicate with
students, colleagues, and clients.

Responsiblities:
1. Establish and maintain a swine research pro-
gram, and collaborate with bculty members
in this and other departments, colleges and
Universities.

Doorlopende agenda

April

1 PAO-D: Bloedonderzoek bij gezelschapsdie-
ren (92/38).

2 Bijeenkomst met Beamteten Tierärzte voor
leden Groep GKZ, Nieuw Elan en Studie-
groep Vleeshygiëne, Kleve (pag. 129 en 190)

2 L.ezing voor praktici, georganiseerd door de
Stichting Gez. Dienst voor Dieren in Oost-
Nederland, Postiljon Hotel, Deventer.

2 BSAVA Waltham Sypmosium, Birmingham
(pag. 181)

4 PAO-D: Praktische echografie GD (92/40).

5—20 European School for Advanced Veteri-
nary Studies: COMETT Project of the EEC,
Luxembourg (pag. 757 1991 en 152).

6—10 PAO-D: Embryo transplantatie (92/
26).

7 PAO-D: Sectiebeelden bg de kat (92/35).

9 Groep Praktici Grote Huisdieren KNMvD
25 jarig jubileumsymposium, Papendal (pag.
160).

9 Archeopteryx Symposium over de reptiel als
patient. Utrecht

10—11 3rd. European Equine - Arthroscopy
Workshop (Basic course), Telgte BRD (pag.
89).

11 PAO-D: Veer- en huidproblemen bij vogels
(92/24).

11 PAO-D: De benauwde papegaai (middag)
(92/25).

11 — 12 SAVAB-Randers-Weekend (pag.
1202).

14 Werkvergadering, Afd, N, Brabant en Lim-
burg KNMvD. Boxtel/middag/Rund. Heyt-
huysen/avond/Rund.

16 AUV regio Zuid: vergadering Novotel Eind-
hoven; 20.00 uur

16 EVA dagcursus: Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566, fax 03434-57122)

16 Ijzing voor praktici, georganiseerd door de
Stichting Gez, Dienst voor Dieren in Oost-
Nederland, Postiljon Hotel, Deventer.

2. Develop and support dklactic and clinical
DVM professional instruction and post-grad-
uate training programs.

3. Develop and support continuing education
and outreach programs on swine medicine.

4. Provide clinical veterinary services to swine
production units in support of the instructional
program.

5. Develop and support innovative methods of
delivery of veterinary services to the swine
industry and veterinarians of North Carolina.

Application:

1. Submit a curriculum vitae and official trans-
cript or certification of degree(s), together with
the names of at least three (3) references to Dr.
Malcolm C. Roberts, Head, Department of
Food Animal and Equine Medicine, College
of Veterinary Medicine, North Carolina State
University, Raleigh, North Carolina, 27606,

2. Provide a statement of intent including short
and long term professional goals.

3. Closing date April 15,1992 or until filled.

4. Position available July 1,1992.

21—27 Juni Internat-course on tropical veteri-
nary medicine (Tropencursus) for final year
Students, Fac. D. Utrecht (inl.: dr. R. W.
Paling, tel, 030-532116).

22 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, bijeen-
komst (leden plus partner) bij de AUV te
Cuijk; 16.00 uur

23 CLO-dag 1992, CLO-lnstituut voor de Vee-
voeding \'De Schothorst\', Jaaibeurs-Congres-
centrum, Utrecht.

23 EVA dagcursus: Geneeskunde papagaaien
(inl. 03434-56566, fax 003434-57122)

23—26 1st Internat. Congress on the Pathology
of Chelonians, Confaron (Village des Tor-
tues) Var, France, (inl.: Prof. dr. P Zwart, tel.
03405-61644).

24—26 \'Vooijaarsdagen 1992\', Amsterdam
(pag. 89,123 en 152).

25—27 1. Intern. Kongress über Schildkröten-
krankheiten, Gonfaron, Frankreich.

28 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

28 Global and EC Issues for the Registration of
Veterinary Medicines Management Forum.
London (Inl. tel. (0483) 57099, fax (0483)
36424.)

28 AUV regio West vergadering. Motel Breuke-
len: 20.00 uur

28 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering; 20.15 uur.

28—29 PAO-D: Huisvesting en voedermetho-
den rund (92/30).

29—30 Arbeitstag des Bundesverbandes der be-
ambten Tierärzte Saarbrücken.

Mei

6—7 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/10).

7 AUV regio Oost vergadering. Postiljon De-
venter; 20.00 uur
11 AUV regio Noord vergadering. Postiljon
Heerenveen; 20.00 uur.

-ocr page 273-

12 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

12 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

13—15 PAO-D: Veterinaire apotheek I. Ge-
mengde praktijk (92/44).

13—16 2nd World Congress of Veterinary Der-
matology, Montreal, Canada.

16 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/

41).

13—16 Und World Congres of Veterinary Der-
matology, Montreal (pag. 90).

14—16 Jahresversammlung 1992 der Schwei-
zerischen Vereinigung für Kleintiermedizin,
Lausanne.

19 PAO-D: Patiëntendemonstratie GD (92/

42).

19 Afd. Limburg KNMvD. Jaarvergadering.

19 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel-rest. Hugen, Hellendoorn; 20.00 uur.

19 Afd. Zuid-Holland KNMvD (ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastighekl, Delft; 20.30
uur

19—22 International Symposium on Hormone
and Veterinary Drug Residue Analysis, Uni-
versity of Ghent (Belgium). (Inl.: tel. 32 (0)
91218951. Fax: 32 (0) 91205243 (pag. 976).

19—2 225 Jahre Veterinärmedizinsche Univer-
sität Wien (Inl.: tel. 43 222-71155-0, fax.
43 222-7136895.)

19—22 225 Jahre Veterinärmedizinische Uni-
versität Wien (inl. tel. 43222-71155-0, fax
43222-713 6895).

20 Kring Dierenartsen \'Het Gooi\', café \'De
Ouwe Tak\', Blaricum; 20.30 uur.

20 Groep Geneeskd v/h Rund KNMvD, weten-
schappelijke bijeenkomst over de gevolgen
van de invoering van het Nieuw Burgelijk
Wetboek voor koopvernietigende verklarin-
gen; 14.00 uur

20 PAO-D: 1KB pluimveevleesproduktie (92/

43).

21 Groep Vet-Homoeopathie KNMvD, Studie-
vergadering over \'Repertorisaties\', Beatrix-
gebouw. Jaarbeursplein, Utrecht; 19.30-
22.30 uur.

21—22 Fachgespräch über Geflügelkrankhei-
ten, Hannover (inl.: tel. (0511) 856-8770/
8778, fax (0511)953-8580).

21 13e Ned. kampioenschappen Kleiduiven
schieten voor Dierenartsen te Biddinghuizen.
Organisator: Boehringer, Ingelheim, Alk-
maar

21 —23 PAO-D: Samenwerken en leidinggeven
in de praktijk (92/15).

23 PAO-D: Verbanden en spalken (92/08).

24—26 25th International Congress on the His-
tory of Veterinary Medicine, Ankara (inl.
redactiesecretariaat).

26 PAO-D: Stafylokokken mastitis rund (92/
20).

27 Veterinaire Golfkampioenschappen 1992,
St. Nicolaasgaa (pag. 102).

Juni

16—19 3. Weltkongreß Lebensmittelinfekti-
onen und -intoxikatoinen, Berlin.

18 Groep Geneeskd Gezelschapdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse Hoek,
De Bilt; 20,00 uur

20 Bijscholingsdag te Antwerpen over orthope-
die bij gezelschapsdieren, georganiseerd door
het AAC (inl.tel. 09-3238300678, fax 09-
3238250040).

22—25 7th Internat. Symposium on Disorders
of the Ruminant Digit, Rebild, Denmark
(inl. tel. 98126022, fax 98166922).

22—25 International DLG Exhibition for Live-
stock & Poultry Production and Manage-
ment, Hannover Fairgrounds \'EuroTier \'93\',
inl.tel. (069)71680, fax (069)7241554).

26—28 Eerste Wetenschappelijke Vergadering
van het European College of Veterinary
Surgeons (ECVS), Zürich, Switseriand.

28-3-7 VI Int. Congress in Toxicology, Rom,
Italien.

Juli

25—30 Fifth Congress of the World Rabbit
Association, Corvallis, Oregon, USA.

31 20. Kongress der DVG, Bad Nanheim

Augustus

17—22 12th Congress of the Intl. Pig Veterinary
Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, fax 070-361.48.46).

17—20 12th. IPVS Congress, Den Haag.

17—20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium,
Budapest (inl. redactiesecretariaat).

20—21 First Europ. Symposium on Horse Re-
production, Bad Harzburg.

20—24 VII. Internat. Kongress für Tierhygiene,
Leipzig (pag. 1016, 1991).

23—27 International Congress on Animal Pro-
duction (ICAR), The Hague, The Nether-
lands. (inl.: Dr. S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fax 070-3249263).

24—28 XIX. Kongress der Europ. Vereinigung
der Veterinäranatomen, Gent, Antwerpen,
Belgien.

27—29 Cursus Presentatietechnieken.

30—5-9 Avian Medicine Scholarship Availa-
ble, New Orleans, Louisiana, USA.

31 —4 sept. XVII Worid Buiatrics Congress and
XXV Am. Assoc. of Bovine Practitioners
Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

September

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastigheid, Delft; 20.30
uur

2—6 5 th Congress of Intern. Society of Animal
Clinical Biochemistry, Parma, Italy.

3—4 1. Europ. Tagung über Pferde-ernährung,
Hannover.

3—5 PAO-D: 1st. Congress EVRA (pag.
1202).

3—6 1st Congress EVRA (pag. 1202).

4—6 3e Int. Congres voor Veterinaire Homeo-
pathie, Münster (Duitsl.) (inl.: A. G. G. Kok,
tel. 08380-31431).

4—6 3. lAVH Weltkongreß, Münster,

6— 11 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-
logy. The Hague (inl.tel.: 070-512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15
uur.

11 —12 8th Scientific Meeting of the European

Assoc. for Embryo Transfer (AETE), Lyon,
(pag. 216).

12 Afd. Zuid-Holland KNMvD Lustrumviering

13—19 43rd Annual Meeting of the E.E.A.P,

Madrid, (inl.: op het redactiesecretariaat
verkrijgbaar).

15 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel-rest. Hugen, Hellendoorn; 20.00 uur.

16 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

Dix & Co helpt u over de drempel

Afgestudeerd en nu — of straks — praktisch aan de slag?
Doe een beroep op Dix & Co, want als — onafhankelijk —
adviesbureau onderzoekt Dix & Co uw kansen. Beoordeelt
contracten. Analyseert accountantsrapporten en stelt een
begroting op. Bepaalt samen met u uw kredietbehoefte en
regelt met u de gewenste financiering en verzekeringen.
Landelijke dienstverlening bij praktijkoverdracht — bij asso-
ciatie en assistentie.

1 —5 PAO-D: Epidemiologie II (92/18).
9—12 Vlth Internat. Symposium World As-
soc. of Vet. Laboratory Diagnosticians, Lyon
(inl. drs. G. H. A. Borst, Gez.D. v. D.
Overijssel/Flevoland, tel. 038-282911) (pag.
925).

9 41st. Scientific meeting of the European

Society of Veterinary Pathology, Graz
11 Groep Geneeskd v/h Rund KNMvD, weten-
schappelijk bijeenkomst; 14.00 uur
13 PAO-D: Praktische echografie GD (92/47)

>

Tel 030 - 51 15 20

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Laat Dix uw éne adviseur zijn

-ocr page 274-

Solvay Duphar\'s Animal Health Division
richt zich op de ontv^^ikkeling, produktie
en verkoop van vaccins, antibiotica en far-
maceutica voor nuts- en gezelschaps-
dieren. De nadruk ligt op de preventie van
ziekten. Vaccins maken dan ook 65% van
de omzet uit. Op het gebied van pluimvee
vaccins zijn we marktleider Solvay
Duphar richt zich vooral op Europa en
Afrika. Voor de w/ereldw/ijde marketing
van animal health produkten beschikt
Solvay over vestigingen in 20 landen.
Research, ook in samenwerking met de
centra in Brussel en Minneapolis, staat bij
deze divisie hoog in het vaandel. Recente
ontwikkelingen zijn de nieuwe vaccins
tegen \'bursal disease\' bij kippen en
\'Aujeszky\'s disease\' bij varkens. Nog on-
langs stelde Solvay Duphar een experi-
menteel vaccin ter beschikking om een
epidemie onder de zeehondenpopulatie
in de Waddenzee tot staan te brengen.
Naast hoge Investeringen in research
vormen een rigoureuze kwaliteitsbeheer-
sing en een succesvolle, internationale
marketingoperatie de basis voor onze
groei op een sterk concurrerende markt.

Een drietal interessante functies is nu
vacant.

Clinical Research
Manager

Varkens & Rundvee
en

Clinical Research
Manager Pluimvee m/v

Een functie in onze Biologische Ont-
wikkelingsafdeling. U bent verantwoorde-
lijk voor het organiseren en uitvoeren
van en rapporteren over klinische proeven
in binnen- en buitenland. Daarbij onder-
houdt u contact met experts van over-
heidsinstanties en particuliere organisa-
ties U neemt deel aan multidisciplinair
overleg inzake het beleid van de produkt-
groep pluimvee danwel varkens en
rundvee en de voortgang van de R&D
projecten. U rapporteert aan het hoofd
van de Afdeling Biologische Ontwikkeling.

Het functieniveau

U bent dierenarts met aantoonbare erva-
ring in de pluimveesector, dan wel in
de varkens- en rundveesector U kunt
zelfstandig wetenschappelijke dierproe-
ven opzetten en begeleiden, waarbij u
intensief samenwerkt in zowel interne
als externe verbanden. U communiceert
moeiteloos in het Engels, zowel monde-
ling als schriftelijk.

Technical Service
Manager Pluinnvee m/v

Een functie binnen de Afdeling Marketing.
U geeft technisch-commerciële onder-
steuning aan onze verkooporganisatie.
Daarbij maakt u technische gegevens in
een meer commerciële vorm beschik-
baar.

U neemt deel aan multidisciplinair over-
leg inzake het beleid van de produkt-
groep pluimvee en over de voortgang
van R&D projecten. U volgt nieuwe ont-
wikkelingen In de pluimveewereld op de
voet. Daartoe onderhoudt u Intensieve
contacten met experts van overheids-
instanties en particuliere organisaties In
binnen- en buitenland.

Het functieniveau

U bent dierenarts of beschikt over kennis
op een vergelijkbaar niveau, met ruime
ervaring in de plulmveesector. U bent
In staat om wetenschappelijke en tech-
nisch-commerciële presentaties te ver-

SOLVAY DUPHAR B.V. Iseen begrip in de internationale farmaceutische
chemie. Het concern bestaat uit 3 divisies: de Pharmaceutical Division, de Animal Health
Division en de Bio & Pharma Intermediates Division en maakt deel uit van de Solvay
Groep. Bij Solvay Duphar werken wereldwijd rond 3400 mensen, waarvan zo\'n 2400 in
Nederland, verdeeld over
7 vestigingsplaatsen. Innovatie is de fundamentele bedrijfs-
filosofie: ruim een kwart van de medewerkers houdt zich bezig met onderzoek en
ontwikkeling. Ook de in Nederland gevestigde bedrijven Solvay Chemie, Draka Poiva en
Boekelo Foliën maken deel uit van de Solvay Groep.

-ocr page 275-

alle financiële perikelen
rondom uw praktijk,
v^.o. overname, associatie,
pensioen, financiering
verzekering

zorgen op diverse internationale podia.
Daartoe beschikt u over een\'uitstekende
mondelinge en schriftelijke uitdrukkings-
vaardigheid in het Engels en minstens
een tweede taal (Frans, Duits, Spaans).
Hierbij hoort uiteraard de bereidheid
om regelmatig te reizen, gedurende ca.
30% van uw tijd. Daarnaast stelt u zich
coöperatief op in zowel interne als externe
samenwerkingsverbanden.

De volgende stap

Alvorens te solliciteren, kunt u over de
vacante functies nadere informatie
inwinnen. Voor de functies van Clinical
Research Manager: bij de heer dr ir M.W.
Weststrate, telefoon: 02940-79317.
Voor de functie van Technical Service
Manager: bij de heer drs J.J. Korevaar,
telefoon 02940-77239.
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u onder
vermelding van het vacaturenummer
(Clinical Research ManagerPluimvee:5591,
Clinical Research Manager Varkens en
Rundvee: 5588, Technical Service Mana-
ger Pluimvee: 5710) richten aan Solvay
Duphar B.V., afdeling Personeelszaken,
l.a.v mevrouw drs B.M. Janssen, Antwoord-
nummer 1010,1380 VC Weesp.

Op donderdag 27 februari jl. werd onze 3V2
mnd. jonge

JACK-RUSSEL PUPPY
(teefje) DOOR EEN
ONVERLAAT ONTVREEMD

Ons verdriet is groot en wij willen haar, koste
wat kost, terug hebben. Aangenomen mag wor-
den, dat de huidige eigenaar(zeerwaarschijnlijk
nietdedief zelf)zich op uw spreekuur zal melden
of al heeft gemeld. Wilt u ons dit alstublieft laten
weten? Bij voorbaat dank.
Fam. A. Molenaar, Van Borsselenweg 6, 6862
BJ Oosterbeek.

l,,httngsbureau

voor
voor

.o.f-

artsen

V

.284241

vraag vrijblijvend
onze informatiebrochure

SOLVAY
DUPHAR

-ocr page 276-

ACHTERSTALLIGE BETALINGEN

Naarmate de tijd verstrijkt worden ze oninbaar en een bron van ergernis,
nog afgezien van de financiële nadelen.

Tijdige aanpak is geboden!

Wij werken
betrouwbaar en efficiënt

Bemiddelings- en Adviesbureau Valynco BV

Mr. G. J. Teerink
Albrechtlaan 3 - 1404 AH Bussum - Tel. 02159 - 42018

Gevraagd door ervaren dierenarts:

ASSOCIATIEPLAATS OF EENMANSPRAKTIJK

ter overname. Liefst in het zuiden van het land. De voorkeur gaat uit naar een gezelschapsdierenpraktijk.
Gaarne uw reactie binnen 14 dagen na verschijnen van het blad, gericht aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 20/92.

Gevraagd DIERENARTS m/v

met belangstelling voor grote huisdieren.

Reacties zien we graag binnen 14 dagen na verschijnen van dit tijdschrift tegemoet.
Dierenartsencombinatie Zutphen-Laren, Dr. Visserstraat la, 7204 KM Zutphen.

Gevraagd: (per 01-05-1992) ,

DIERENARTS m/v

voor de Kleine Huisdieren in een kliniek en gemengde praktijk.
Woonruimte aanwezig. Ervaring gewenst.

Dierenkliniek Wolvega, Stellingenweg 6, 8474 EA Oldeholtpade, tel. 05610-88555.

Te

koop aangeboden Q EZ E LSC H APSDIE RENKLINIEK

in het westen van het land. De praktijk heeft een omzet die zodanig van omvang is, dat de praktijk door meerdere
dierenartsen kan worden gevoerd.. Naast de goed geoutilleerde praktijkruimte bevat het praktijkpand, dat in
een aantrekkelijke omgeving staat, eveneens woonruimte.

Op basis van de waarde van het praktijkpand.de inventaris en van het instrumentarium alsmede door de
omvang van de behaalde omzet zal de koper over enig eigen vermogen dienen te beschikken. Indien u
belangstelling voor deze praktijk heeft kunt u contact opnemen met bureau \'Baart de la Faille\', Obrechtlaan
16, Bilthoven, Postbus 11, 3734 ZG Den Dolder, tel. 030-251491.

Gevraagd ten behoeve van de gemengde praktijk van drs. H. Westerveld te Oudenhoorn

EEN ENTHOUSIASTE DIERENARTS m/v

De nadruk van de werkzaamheden zal bij de rundersector komen te liggen. Bij gebleken geschiktheid is er
de mogelijkheid tot associatie. Sollicitaties gaarne binnen 14 dagen sturen aan: Dix & Co. BV, Postbus 14108,
3508 SE Utrecht, t.a.v. de heer Mulder.

-ocr page 277-

n m-4i.«i.(n.«I»-

DELTABRON is een computer-softwarebedrijf, dat programma\'s ontwerpt
voor veeleisende gebruikers van de personal computer.

DELTABRON is gespecialiseerd in administratief medische toepassingen
DELTABRON heeft een speciaal programma voor dierenartsen: DA

DA automatiseert de administratie van de dierenartsen-praktijk
DA is snel en gemakkelijk in het gebruik

DA registreert klanten, dieren, verrichtingen, medicijnen en betalingen
DA doet de financiële administratie, inclusief berekening van de BTW

Voor informatie of gratis demonstratie: bel 01112-1855
Of kom naar de voorjaarsdagen.

Jonge energieke dierenarts met ruime ervaring zoekt:

VASTE WERKKRING IN DE GEMENGDE PRAKTIJK

Bij voorkeur in het midden of oosten van het land.

Reacties graag naar: Pastoor van Nuenenstraat 28, 3511 RG Utrecht, telefoon (030)-343659.

Debantic®en het I en R Merk

-ocr page 278-

DE MEEST GESCHIKTE ARBEIDS-
ONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING ALS
JE ONVERHOOPT UlT DE RUNNING RAAKT

U heeft \'n arbeidsongeschiktheidsverzekering nodig. Bij voorkeur een,
die voor u op maat gemaakt is. \'t Liefst van een maatschappij die zich
daarin heeft gespecialiseerd. Een onderlinge zonder winstoogmerk,
zodat de premie laag blijft. Doordacht toegesneden op een select
aantal beroepsgroepen.

Een verzekering die aansluit op uw persoonlijke omstandigheden,
praktijk- en beroepssituatie. Geen massaprodukt, maar individueel
maatwerk. Met een niet te evenaren prijs/kwaliteit verhouding.

Uw assurantie-adviseur is de meest geschikte persoon om u de
juiste verzekeringsvorm bij MOVIR-DTO te adviseren.

POSTBUS 2160, 3430 CV NIEUWEGEIN,
TELEFOON 03402-47420.

HOUDT UW INKOMEN GEZOND BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID

-ocr page 279-

rj oct lUif

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association
Deel 117, aflevering b. 15 april 1992

Inhoud

/...............

\\ INHOUDSOPGAVE

Overzichtsartikelen

Fertiliteitsproblemen bij de terf; A. C. Okkens, B. van Haaften, R Nickel
Enterohemorragische Escheria coli 0157:H7, een onderschatte voedselpathogeen?
Een literatuuroverzicht;
W. L P. Bredie, E. de Boer en K. Wemars

Vraag en antwoord
PEARS; C. Terpslra
Lucht onder de huid; A. de Kruif

WETENSCHAP

229
235

238

239

ACTUA Berichten en verslagen

Presentatie eindrapport proefproject IKB-legpluimvee en afscheid drs. H. R Daniels;
W. Sybesma

Diergeneesmiddelen een kwestie van kwaliteit of mentaliteit; W. Sybesma
Dierlijke produktie ruime aandacht in DLO-onderzoek
Richtlijn vleesprodukten aangenomen

Van de faculteit
Fysiotherapie bij dieren

Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren (UKG)

Boekbespreking
Mededelingen VHI

Wetenschappelijke Vergadering

Ingezonden

Herinneringen aan de jaren van de shoah (holocaust) van een joodse student aan de
veeartsenijkundige hogeschool;
Philip Cohen
Het venijn zit bij de kastelein; A. F. J. Bogaerts

Referaten

Nieuw(S) van de industrie

Studentenreferaten

Congressen

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

240

241

242

243

243

244

239, 244

244

245

246

247

248

249
249

Europa ontdeÊ€t €le voordelen

van de Bolus^ ___

T

chronomintic ®

slow-release bolus
beschermt jongvee
kuratiefen
preventief tegen
maagdarm- èn
longwormen

met het gat i, C^StSs

Uitgebreide dokumentatie
verkrijgbaar bij uw dierenarts.

-ocr page 280-

colqfon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (vooratter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Dis. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Dis. A. e. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Uuecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dl. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Stons, Connecticut, U.S./V.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dl. J. G. van U^tijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedeisen (Davis, California, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof. dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof. dr. R F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Redacteur-Secretaris

J. C. de Geus

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-5101 ll/fajt030-51 17 87).

Abonnementsprijs

Het Tgdschrift voor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. S11606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, UtrechL

Algemene Bank Nederland N.V., Postbus 30, 3500 AA
Uuecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V., Postbus 85100,3508 AC Uuecht, nr. 69 93 61443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V, Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 -10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. P Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Desiree Raasing

Jacqueline Duerinck

S. L. Oostindiën

(vervolg omslag)

250

250

251

252

253
253

253

254

255

255

256
256
256

256

257

Inhoud

Mededelingen VD

Twaalf jaar varkenspestbestrijding in de EG
Besmettelijke dierziekten

Doorlopende agenda

KNMvD

Algemeen

In memoriam: Alexander Angelino
Collectief lidmaatscahp bij de Unie BLHP
Nederlandse Vereniging van Dierenartsvrouwen
Veterinaire Golfkampioenschappen 1992
Financiële dienstverlening
Wie is wie en wie doet wat?
Peerdepieten 1992

Brullend bericht van de Veterinaire Motor Club (VMC)
\'Bok on the rock,\' 12e lustrum der DSK
De vacaturebank

Personalia
PAG-diergeneeskunde

229
235

Contents

Review papers

Fertility disorders in bitches; A. C. Okkens, B. van Haaften, and R. Nickel

Enterohaemorrhagic Escheria coli OI57:H7, an underestimated food-bome pathogen?
A review;
fV. L R Bredie, E. de Boer, and K. Wemars

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opg^ van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar ^maakt, door middel van druk, miaoBlm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

ivucmiinkLIJKE INEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 281-

auripÊak

20

stuks

m ATTACHATAG

Zomerwrangpreventie in
kombinatie met l&R-oormerk

Door toevoeging van een specia-
le bevestigingspijl aan het l&R -
oormerk kan heel eenvoudig een
Auriplak vliegenplaatje aan het
l&R oormerk worden bevestigd.
Indien niet reeds een vaste pijl
werd aangebracht kan er later
altijd nog gekozen worden voor
een pijl die ook achterafkan wor-
den bevestigd ("cllp-on" pijl).

Het bevestigingssysteem werd in
de zomer van 1991 Ineen uitge-
breid veldonderzoek* getest, op
grond waarvan een toelating
voor deze toepassing werd ver-
leend door de Commissie Toela-
ting Bestrijdingsmiddelen (CTB).

Het Auriplak "attachatag" bevesti-
gingssysteem heeft voor de vee-
houder duidelijke
voordelen: in
de eerste plaats is het
diervrien-
delijk:
door het lage gewicht
(slechts 13 gram) nauwelijks be-
lastend voor het dier, de speciale
heel eenvoudig worden bevestigd:
voor het aanbrengen is geen tang
nodig. Het verliesrisiko voor zowel
l&R oormerken als vliegenplaatjes
bleek verwaarloosbaar klein te zijn.

Auriplak insecticide
oorplaatjes ter
voorkoming van
zomerwrang kunnen
aan het l&R-oormerk
worden bevestigd.

En last but not least: Auriplak oor-
plaatjes met als werkzame stof het
pyrethroïde cypermethrin staan
reeds jarenlang bekend om hun
effektiviteit tegen vliegen op rund-
vee. Toepassing van deze oorplaat-
jes (2 per dier) helpt zomerwrang te
voorkomen!

• Onderzoek
uitgevoerd door de
Gezondheidsdiensten
voor Dieren.

Vlrbac Nederland, Postbus 313,
3770 AH Barneveld,
tel. 03420-93008

ymbac

SMtiMliie«

.iSfSi^\' jiKimmsisi:.

-ocr page 282-

tolfedine®: niet-steroid anthnflammatoir

Het niet-steroïde, anti-inflammatoire TOLFEDINE munt uit zowel in werkzaamheid als in gebruiksgemak.

Werkzaamheid: • Tolfénamzuur, het werkzame bestanddeel van TOLFEDINE, is een oorspronkelijk
molecuul, met opvallende anti-inflammatoire en analgetische eigenschappen. • TOLFEDINE werkt in
op twee niveau\'s tijdens het vasculaire ontstekingsstadium. • De
aanwezigheid van een lever-dunne darm cyclus geeft zowel een
direkt als een resorptievertragend effekt.

Gebruiksgemak: • TOLFEDINE kan zowel bij de kat als bij de
hond gebruikt worden. • De presentatie is uitstekend aangepast
aan
de verschillende gewichten van honden en katten. • De
toediening
per injektie I.M. of S.C. kan worden afgewisseld met
een orale toediening.

TOLFEDINE- iniektievloeistof - Samenstelling: Tolfénamzuur: 4 g - Exciplens Q.S.P. 100 ml. Indikaties:
Anti-inflammatoir bi| de kat en de hond. Dosering en gebruiksaanwijzing: Èén injektie subcutaan of intra-
musculair van 1 ml/10 kg, deze behandeling kan zonodig na 48 uur herhaald worden, of
één iniektie
subcutaan of intra-musculair van 1 ml/10 kg. waarna de behandeling oraal voortgezet kan worden.
Verpakking: Flakon van 10 ml, deze bevat 400 mg Tolfénamzuur.

TOLFEDINE- hond - Deelbare tabletten - Samenstelling: Tolfénamzuur: 60 mg - Excipiens Q S.R
I tablet. Indikaties: Anti-mflammatoir bij de hond. Contra-indikaties: Gastro-duodenaal zweren. Bijwer-
kingen: Voorbijgaande gastro intestinale intolerantie, zonder noodzaak de behandeling te stoppen.
Dosering: 1/2 a 1 tablet/10 kg per dag oraal, te verdelen over 2 giften, gedurende 3 a 5 dagen. Verpak
king: Doos ä 16 tabletten, deze bevat 960 mg Tolfénamzuur

TOLFEDINE- kat-kleine hond - Tabletten - Samenstelling: Tolfénamzuur 6 mg - Excipiens Q.S.P. 1 tablet.
Indikaties: Anti-inflammatoir bij de kat en de kleine hond. Contra-indikaties: Gastro-duodenaal zweren.
Bijwerkingen: Voorbijgaande gastro intestinale intolerantie, zonder noodzaak de behandeling te
stoppen. Dosering: 1/2 ä 1 tablet/kg per dag oraal, te verdelen over 2 giften, gedurende 3 a 5 dagen.
Verpakking: Doos ä 20 tabletten, deze bevat 120 mg Tolfénamzuur
Diergeneeskundig gebruik. De voorgeschreven dosering met overschrijden.

Een produkt van

^Ivétoquinol

Alleenvertegenwoordiging in Holland

-ocr page 283-

butox

Zou u de hele dag jeuk willen hebben?

butox-flow 7.5

butox vlooienpoeder

butox vliegen- en ongediertespray

Beschermen uw hond en de omgeving tegen vlooien
en ander ongewenst kruipend ongedierte

butox produkten zijn verkrijgbaar bij uw dierenarts.

®

Hoechst

Hoechst Holland N.V. Agro Animal Health
Hogehilweg 21 1101 CB Amsterdam Z.O.
Tel.: 020-5908882

-ocr page 284-

Doeltreffend,
Snelwerkend,
Betrouwbaar

Infecties met bacteriën
en Mycoplasmata zijn een
bekend probleem in de
pluimveehouderij.

Bij de behandeling er-
van is uw expertise onmis-
baar. Snel en doelgericht
ingrijpen is noodzakelijk.
Baytril is daarbij uw ideale
partner. Baytril kan ge-
makkelijk door het drink-
water worden toegediend.
Voor het snelle resultaat
zijn niet alleen de kuikens
u dankbaar!

Baytril voor een be-
trouwbare therapie.

De perfecte
therapie.

Ook bij pluimvee.

Bayer

Baytril.

ANTI-INFECTIVUM

A

BAYTRIL 10% ORAAL VOOR PLUIMVEE Samenstelling: 100 mg enrufloxacin per ml. Eigenschappen: Bactericide werking tegen de meeste Gt^-negatieve en Gram-positieve bacteriën en Mycoplasma*s bij pluimvee, r
varkens en kleine huisdieren. Werkt op de bacteriële celkern; het remt gyrase. een enzym dat nodig is voor de duplicatie van DNA. Indkaties: Infecties met voor enrofloxacin gevoelige micro-organismen bij pluimvee. Bijvoorbeeld I
tics vertïorzaakt door: M.gallisepticum, M.synoviae. M.meleagridis. M.iowae. E.coli (septicaemie). Haemophilus paragallinarum (Coryza). Salmonellose. Pasteuicllose. Staphylococcen infecties, Streptococcen infecties, bacteriële n
infecties en secundaire bacteriële infecties. Wachttijdadvies: Kip:
7 dagen. Kalkoen: 10 dagen. Eieren: 7 dagen. Toedienlngswljze/dosering: Oraal; door het drinkwater De dtisering is 10 mg enrofloxacin per kg lichaamsgewicht pd
gedurende
3 dagen. Bij Salmonellose dient men 5 dagen te behandelen. Als vuistregel voor de dagdosering geldt een volume van 50 ml Baytril 10% per 100 liter drinkwater (50 ppm). Houdbaarheid: 2 jaar. Verpakking: FIüci|
1000 ml. Registratienummer: NL 2929

-ocr page 285-

Overzichtsartikelen

Fertiliteitsproblemen bij de teef

Fertility disorders in bitches
A.C. Gkkens, B. van Haaften, R. NickeP

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:229-34

SAMENVATTING
Na een korte bespreking van de oestrische cyclus wordt
aandacht geschonken aan fertiliteitsproblemen ten gevolge van
zoötechnische aspecten, anatomische afwijkingen, stoornissen
in de hormonale regulatie en infectieuze oorzaken De dekking
op een verkeerd moment blijkt één van de belangrijkste
oorzaken van fertiliteitsproblemen te zijn Bepalingen van de
progesteronconcentratie in het perifere bloed kunnen het beste
worden aangewend voor het vaststellen van de ovulatieperiode
en het dektijdstip. Vaginoscopie is een subjectieve en minder
betrouwbare methode.

Een waarschijnlijk belangrijke oorzaak van steriliteit is cysteuze
endometrium hyperplasie (-mucometra). Deze aandoening kan
soms met echoscopie, maar vaak pas tijdens een laporotomie
worden gediagnostiseerd

Storingen in de hormorude regulatie kunnen de oorzaak zijn van
onder meer een persisterende pro-oestrus, een gespleten pro-
oestrus of een verlengd interoestrus-intervaL Aker in het laatste
geval geen duidelijke afwijkingen worden gediagnostiseerd kan
worden getracht de loopsheid te induceren met bromocriptine
(2x daags, 15-20 txg/kg lichaamsgewicht, per os).
Tot slot wordt aandacht geschonken aan fertiliteitsproblemen
ten gevolge van infectieuze oorzaken, zoals het herpes virus en
de op dit moment waarschijnlijk nog niet in Nederland voorko-
mende
Brucella canis. Ook een vaginitis of een afwijkende
bacterieflora kan de fertiliteit beïnvloeden De relatie tussen de
bacterieflora in de vagina en fertiliteitsproblemen is echter
onvoldoende duidelijk. Nader onderzoek is op dit gebied
gewensL

SUMMARY

A short review of the oestrous cycle is given, followed by a more
detailed look at fertility problems caused by husbandry aspects,
anatomical abnormalities, hormonal disturbances and infectious
aetiologies One of the principal causes of fertility problems
appears to be mating at an inappropriate time. The ovulation
period and therefore the correct time of mating can however, be
defined by measuring progesterone levels in peripheral blood
three times a week. Vaginoscopy can also be used for this
purpose, but is a subjective and less reliable method
Sterility is normally the single symptom of cystic endometrial
hyperplasia(-mucomelra). This probable major cause of sterility
can sometimes be diagnosed with echoscopy but sometimes only
during laparotomy.

Additiormlly, hormorwl disturbances can precipitate problems
such as a persistent (pro-)oestrus, a split heat, or an abnorrrmlly

I Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Yalelaan 8, 3508 TD j
Utrecht.
 j

long interoestrous interval Bromocriptine, 15-20 tig/kg body-
weight, twice daily orally, can be used to induce oestrus if no
obvious abnormalities are diagnosed
A tiention is paid to fertility problems with an infectious aetiology,
such as herpes virus or
Brucella canis. A vaginitis or abnormal
bacterial growth in the vagina can also influence fertility.
Unfortunately, little is known about bacterial growth in the
vagina in relation to fertility problems. More research is needed
in this field

INLEIDING

Onderzoek en behandeling van fertiliteitsproblemen wordt vaak
gewenst als teven na verscheidene dekkingen niet drachtig
worden. Ook kan om hulp worden gevraagd bij het bepalen van
het juiste tijdstip van dekking als de betreffende reu op grote
afstand woont.

Fertiliteitsproblemen kunnen berusten op ziekten buiten de
tractus genitalis (hypothyreoïdie, hyperadrenocorticisme), op
ernstige infecties van de baarmoeder (endometritis, pyometra)
en op afwijkingen van het geslachtsapparaat die geen algemene
ziekteverschijnselen veroorzaken.

Voorts kunnen ze een gevolg zijn van zoötechnische problemen.
In dit artikel worden de twee eerst genoemde categorieën
aandoeningen, alsmede problemen ten gevolge van steriliteit
van de reu buiten beschouwing gelaten. Er wordt dus alleen
aandacht besteed aan fertiliteitsproblemen bij teven, die verder
gezond zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen problemen
tengevolge van zoötechnische aspecten, anatomische afwijkin-
gen, verstoringen in de hormonale regulatie en infectieuze
oorzaken. Bij de bespreking van de verschillende aandoeningen
komen achtereenvolgens aan de orde de verschijnselen, de
bevindingen bij onderzoek en de mogelijkheden tot behande-
ling. Voorafgaand hieraan zal kort worden ingegaan op de
cyclus van de teef.

CYCLUS VAN DE TEEF
In de cyclus van de teef worden vier fasen onderscheiden:
anoestrus, pro-oestrus, oestrus en metoestrus. De
anoestrus is
relatief gezien de rust&se, waarin de teef niet aantrekkelijk is
voor reuen. De vulva is niet gezwollen en er is geen uitvloeiing.
De
pro-oestrus, die gewoonlijk 5-10 dagen, maar ook 2 tot 22
dagen kan duren (12), kenmerkt zich daarentegen door bloede-
rige uitvloeiing en een gezwollen vulva. De teef is in deze fase,
waarin de oestradiolconcentratie in het perifere bloed toeneemt,
nog niet tot dekking bereid. Op het moment dat de teef zich wil
laten dekken wordt gesproken van oestrus. Deze overgang valt
vaak samen met het moment waarop de oestradiolconcentratie
afneemt, de pre-ovulatoire LH-piek optreedt en de progesteron-
concentratie in het perifere bloed stijgt. De
oestrus duurt

-ocr page 286-

vervolgens 5-15 dagen (12). De LH-afgifte is de prikkel voor de
ovulatie die ongeveer 36 uur later plaatsvindt. De start van het
oestrusgedrag treedt vaak synchroon op met deze LH-afgifte,
doch het kan ook 3 dagen vóór of 5 dagen na de LH-piek
optreden (12). Het is belangrijk te beseffen dat zowel de lengte
van de pro-oestrus en de oestrus als het interval tussen het begin
van de oestrus en de ovulatie tussen individuele teven sterk
kunnen variëren (12, 33). Er lijkt minder variatie te zijn in de
verschillende cycli van eenzelfde teef, doch ook hier zijn
uitzonderingen op. De ovulatie voltrekt zich in een periode van
10-24 uur (10,30). In deze fase stijgt de progesteronconcentratie
snel, die al toenam tijdens de pre-ovulatoire LH-afgifte, en
bereikt 15-25 dagen na de LH-piek maximale waarden (12).
Van kort voor de ovulatie tot enkele dagen erna vindt de
maturatie van de oöcyt plaats. De eicel van de hond ovuleert
reeds tijdens de metafiase van de eerste meiotische deling. Er
moeten dan nog twee reductiedelingen worden voltooid,
voordat het kernmateriaal van oöcyt en spermatozoon kunnen
versmelten (2). Deze maturatieperiode neemt circa 3 dagen in
beslag (22,30).
In vitro blijkt echter een voltooide maturatie niet
nodig te zijn vóór de penetratie van de zona pellucida en de
membrana vitellina door een spermatozoon, en evenmin de
decondensatie van de mannelijke pronucleus (22).
De metoes-
trus
vangt aan op het moment dat de teef niet meer tot dekking
bereid is. Gedurende de vroege metoestrus stijgt de progesteron
concentratie nog, bereikt een plateau, waarna na ongeveer 30
dagen na ovulatie een geleidelijke regressie van het corpus
luteum plaats vindt met een afnemende progesteronconcentra-
tie. In dit tweede deel van de luteale fese worden vele teven meer of
minder ernstig schijnzwanger, waarbij de prolactineconcentratie
verhoogd kan zijn. Een basale progesteronconcentratie wordt
bij de niet-drachtige teef gemiddeld 70 dagen na de ovulatie
bereikt. Bij de drachtige teef vindt vlak voor de partus, dus na
gemiddeld 63 dagen, een snelle progesterondaling plaats.

VERMINDERDE FERTILITEIT BIJ DE TEEF
Indelingen van fertiliteitsproblemen naar oorzaak zijn arbitrair.
De Pathogenese van een afwijking is vaak onduidelijk. Ook
kunnen er verscheidene oorzaken in het spel zijn. Het al dan niet
cyclisch zijn en de lengte van het interoestrus-interval kunnen
een belangrijk hulpmiddel zijn bij het diagnostiseren van een
fertiliteitsprobleem. In verband hiermee zijn de fertiliteitsproble-
men zowel ingedeeld naar de
Pathogenese (tekst) als in relatie
tot het al dan niet cyclisch zijn en de lengte van het interoestrus-
interval (tabel I en 2).

Tabel 2. Fertiliteitsproblemen van de teef als de cyclus niet optreedt, of als
het interoestrus-interval (schijnbaar) afwijkend is.

Afwijking

Cyclus

Nooit

Lang

Kort

waargenomen

interval

interval

Anatomische afw.

(Pseudo) hermafroditisme

Abnormaal karyotype

Hypothyreoïdie

-1-

Hypofunctie hypothalamus/

hypofyse/ovarium

Hyperadrenocorticisme

Stille loopsheid

Niet opgemerkte loopsheid

Persisterende (pro-) oestrus

Inadequaat functionerende

corpora lutea

Oophoritis

-1-

Corp.lut. na PMSG-behandeling

-1-

Gespleten pro-oestrus

Fertiliteitsproblemen tengevolge van zoötechnische
aspecten

Dekking op het verkeerde moment gekozen
Sommige eigenaren hebben te weinig kennis van de cyclus van
de teef óf interpreteren het gedrag van hun teef onjuist,
waardoor de teef - soms onder dwang - op een verkeerd gekozen
moment wordt gedekt. In dit geval kunnen ook de fokresultaten
van kennelgenoten onvoldoende zijn. De teef kan echter ook de
oorzaak zijn van een op een fout moment geplande dekking, als
zij lang vóór of lang na de ovulatie oestrisch gedrag vertoont (12,
33). Bijstelling van het moment van dekking resulteert in
dergelijke gevallen meestal in dracht. Zo vonden Van Haaften
et
ai (15) dat 78% van teven (n = 104) met verminderde fertiliteit,
waarbij in voorgaande cycli slechts 23% van de dekkingen
succesvol waren geweest, drachtig werd als de dekking op het
goede tijdstip werd uitgevoerd.

Het optimale tijdstip voor de dekking kan het meest betrouw-
baar worden bepaald door middel van het herhaald meten van
het progesterongehalte in het perifere bloed (15, 28), De
ovulatieperiode begint als de progesteronconcentratie in het
perifere bloed een concentratie bereikt van circa 5 a 6 ng/ml
(34), Rekening houdend met enerzijds het feit, dat de maturatie
van de eicel na de ovulatie nog circa 3 dagen in beslag neemt en
dat anderzijds het transport van spermatozoa circa 1 dag duurt
(17), kunnen de volgende adviezen worden g^even:

Tabel 1. Fertiliteitsproblemen van de teef met een normaal Interoestrus-
interval.

6-12
60-36

> 12
0-36

ng/ml
uur

Dekproblemen

Normale dekking (fertiele reu)

Progesteron-
concentratie
Dekking binnen

— Dekking niet op het juiste tijdstip

— Cysteuze endometrium-
hyperplasie (C.E.H.)

— Infectieuze oorzaak

Afw. bacterieflora in de vagina
Endometritis
Brucella canis infectie
Herpes virus-infectie

— Vroeg embryonale strefte

— Afsluiting van
uterushoornen en/of
oviducten

— Reu

Anatomie genitaalapp. afw.

Onervaren

Gedragsproblemen

— Interactie reu/teef
-Teef

Op fout tijdstip aangeboden
Gedragsproblemen
Vagina structuur
Vaginale septa
Vagina prolaps

Als de progesteronconcentratie 4-6 ng/ml is en de volgende
bepaling pas na 3 dagen kan plaats vinden (weekend), kan
worden geadviseerd 2 dagen na de bepaling de hond te laten
dekken (zonder dwang) en op de 3e dag de progesteronconcen-
tratie weer te meten. Eventueel kan dan tot een tweede dekking
worden besloten,

N,B, Als er semikwantitatieve radio-immunoassays worden
gebruikt voor het bepalen van de progesteronconcentratie zullen
andere waarden gelden!

I \' Als vaginoscoop kan een Gberoptic kinderrektoscoop goed functioneren (Wolfbuis en

! obturator 8834.08; kijkglas 8834.60; handvat 8834.90) met lichtprojector (Wolf 4023).

-ocr page 287-

Het juiste moment van dekken kan ook worden geschat met
behulp van vaginoscopie (21). Deze methode is echter subjectief
en minder betrouwbaar dan de bepahng van het progesteronge-
hahe in het perifere bloed. De veranderingen in het aspect van de
mucosa van vooral het craniale deel van de vagina zijn een
goede afspiegeling van de cyclische veranderingen. Terwijl in de
anoestrus een roze, niet gezwollen mucosa wordt waargenomen,
zijn in de pro-oestrus de slijmvliesplooien oedemateus, bleek,
glad en afgerond. Tussen de plooien is veel bloederig vocht
aanwezig. Als de pro-oestrus vordert neemt de zwelling van de
mucosa af. Er begint een \'krimpingsfase\', waarbij rimpeltjes op
de gezwollen mucosaplooien worden waargenomen. Deze
afname van de zwelling zet door in de oestrus; in deze fase wordt
een scherp, puntig of hoekig profiel van alle plooien van de
vaginamucosa waargenomen. In het laatste deel van de oestrus
ziet de mucosa er uit als crêpepapier met lage fijne plooitjes. De
hoeveelheid vocht, die in de oestrische fase wordt waargenomen
is wisselend.

In tegenstelling tot wat vroeger werd gedacht is het niet mogelijk
de ovulatieperiode te bepalen met behulp van de cytologie van
het vestibulum of de vagina (9). Met behulp van de cytologie
(Haemacolor®\'-kleuring) kan wel worden vastgesteld of de teef
loops is, en of zij nog in een zeer vroeg stadium van de pro-
oestrus verkeert (gekenmerkt door enkele leucocyten, paraba-
sal en kleine intermediaire cellen naast grote intermediaire en
superficiële cellen) óf reeds de metoestrus-fase heeft bereikt
(leucocyten en voornamelijk parabasale en intermediaire cel-
len).

Afwijkend verloop van de dekking

Frequent blijkt dat dekkingen bij teven met fertiliteitsproblemen
niet normaal zijn verlopen. De dekking is soms met veel dwang
gebeurd, er is geen koppeling geweest óf de dekking lukte
helemaal niet, waarna KI al of niet is toegepast. Dekkingen
zonder koppeling kunnen zeker resultaat hebben, maar in veel
gevallen ook niet. De oorzaak van het dekprobleem kan liggen
bij de reu (afwijkende anatomie, onervarenheid, gedrags-
problemen), de teef (gedragsprobleem, vaginale afwijking) of bij
de eigenaren (onervarenheid, teef op fout tijdstip aangeboden).
Sommige rassen hebben relatief veel dekproblemen zoals de
Franse en de Engelse Buldog en de New Foundlander. Als geen ï
duidelijke afwijking wordt gediagnostiseerd en het tijdstip voor
de dekking correct is bepaald, kan een ervaren hulp bij de
dekking het probleem soms oplossen. In laatste instantie kan KI
worden toegepast.

Leeftijd van de teef

Gemiddeld neemt na het 8e levensjaar de vruchtbaarheid van de
teef af (1). De kansen op problemen tijdens de dracht, partus en
puerperium nemen dan ook toe.

Fertiliteitsproblemen veroorzaakt door anatomische afwij-
kingen

Cysteuze endometriumhyperplasie - Mucometra
Bij een cysteuze endometriumhyperplasie (C.E.H.) kan sterili-
teit worden waargenomen. C.E.H. komt bij de oudere teef
frequent voor. Een op een inadequate manier toegepaste
therapie met progesteronderivaten kan ook bij de jonge teef
C.E.H. tot gevolg hebben. Niet drachtig worden na de dekking is |
vaak het enige symptoom. Als de C.E.H. gepaard gaat met !
ophoping van secretum in het lumen (mucometra) kan de uterus

\' Merck Nederland b.v., Amstendam
2 ICI Holland b.v., Rotterdam

zichtbaar zijn bij echoscopie. Het is daarom nuttig een echosco-
pie uit te voeren, als een teef 4 weken na de dekking niet drachtig
blijkt te zijn.

Bij onbegrepen steriliteit is het zinvol een laparotomie uit te
voeren. Tijdens deze laparotomie kunnen uterus en ovaria
macroscopisch worden onderzocht. Als C.E.H. wordt
gediagnostiseerd moet een ovario-hysterectomie worden over-
wogen in verband met het risico op het ontwikkelen van een
endometritis. Als de uterus macroscopisch niet afwijkend is
kunnen biopten van de uterus worden genomen voor microsco-
pisch onderzoek. Tevens kan in dat geval een bacteriologisch
onderzoek van de uterus worden ingezet (13).

(Pseudo)hermafroditisme is het resultaat van een afwijkende
sexuele ontwikkeling, waarbij kenmerken aanwezig zijn van
beide geslachten. (Pseudo)hermafroditisme gaat gepaard met
uiteenlopende afwijkingen aan het genitaalapparaat (23,24) en
fertiliteitsproblemen. Als er in plaats van ovaria ovotestes of
testes aanwezig zijn, kan de cyclische activiteit totaal afwezig
zijn. Vaker worden afwijkingen van het afvoerend apparaat
gezien, waarbij bijv. alleen een os priapi aanwezig is in de fossa
clitoridis of waarbij het vestibulum en de vuJva zich als een
praeputium onder de buik bevinden. De cyclische activiteit
wordt in het laatste geval slecht waargenomen, dekking zal
onmogelijk zijn en vaak zijn er andere problemen zoals
abnormale uitvloeiing en incontinentia urinae. (32).

Aangeboren stricturen en septa

Frequent worden stricturen en septa waargenomen op de

overgang van het vestibulum naar de vagina ter hoogte van de

urethra-opening; soms wordt een strictuur aangetroffen op de

overgang van vulva naar vestibulum (4).

Deze stricturen en septa kunnen een dekking onmogelijk

maken.

De afwijkingen kunnen op een eenvoudige wijze worden
gediagnostiseerd met een vaginaal toucher, dat bij een eerste
onderzoek dan ook altijd moet worden uitgevoerd. De behande-
ling zal chirurgisch zijn, maar kan bij stricturen en septa die ver
naar craniaal doorlopen onmogelijk zijn. Een zeer dun septum
kan manueel worden losgetrokken; een dik septum kan met een
tangetje, ingebracht via een vaginoscoop worden doorgeknipt.
Slechts in uitzonderingsgevallen zal een episiotomie moeten
worden uitgevoerd.

Vaginale Hyperplasie en prolaps

Soms wordt tijdens het vaginaal toucher een hyperplasie van de
mucosa craniaal van de urethra-opening aangetroffen. Wanneer
deze hyperplasie gering is, zal dit in het algemeen geen
problemen bij de dekking geven. De hyperplasie gaat in de
luteale fase in regressie. Het is echter aan te raden de eigenaar op
de aanwezigheid van deze hyperplasie te attenderen, zodat er
adequaat kan worden gereageerd wanneer de dekking proble-
men geeft. Bij een uitgebreide hyperplasie, waarbij de mucosa
buiten de vulva prolabeert, zal een chirurgische behandeling
nodig zijn en moet de dekking uitgesteld worden tot een
volgende loopsheid.

Verworven structuren

Stricturen kunnen worden veroorzaakt door trauma, manipula-
ties ten tijde van de partus of vaginale behandelingen met
stoffen, die de mucosa van de vagina aantasten, zoals bijv.
Hibiscrub®2. Door vaginale spoelingen kunnen verklevingen
ontstaan, die zo uitgebreid zijn, dat tijdens de loopsheid geen
uitvloeiing wordt waargenomen. Een dekking is in dat geval

-ocr page 288-

onmogelijk en ovariohysterectomie moet worden geadviseerd,
in verband met de extra risico\'s in het geval er zich een pyometra
zou ontwikkelen.

Fertiliteitsproblemen veroorzaakt door een verstoring in de
hormonale regulatie

Het niet optreden van de eerste loopsheid
Over het algemeen wordt aangenomen, dat de eerste loopsheid
binnen 18 maanden mag worden verwacht. Als een teef na deze
periode nog steeds geen loopsheidsverschijnselen heeft ver-
toond, is het van belang een onderzoek in te stellen. Bij het
onderzoek van het genitaalapparaat wordt gelet op afwijkingen
die kunnen wijzen op (pseudo)hermafroditisme.
Naast het lichamelijk onderzoek kunnen de volgende onderzoe-
ken van nut zijn:

— Progesteronconcentratie in het plasma; wanneer dit > 1 ng/
ml is, is de hond waarschijnlijk toch cyclisch geweest, zonder dat
de eigenaar dit heeft opgemerkt. Onvoldoende controle of
afwezigheid van uitvloeiing tijdens de loopsheid (stille loops-
heid) kunnen hiervan de oorzaak zijn. Wanneer het progesteron-
niveau <lng/ml is, heeft de hond de afgelopen twee maanden
niet geovuleerd.

— Thyroxineconcentratie in plasma, eventueel gevolgd door
een scan van de schildklier en een TSH-stimulatietest in
verband met een mogelijke hypothyreoïdie.

— LH-stimulatietest. Wanneer het LH niveau in het perifere
bloed, op verschillende tijdstippen gemeten, hoog is en na
stimulatie met LHRH (Receptal®\') niet hoger wordt kan er
sprake zijn van inactiviteit of totale afwezigheid van de ovaria
(19).

— Karyotypering. Abnormaliteiten in aantal of structuur van
chromosomen zijn waargenomen bij (qua fenotype) teven die
nooit cyclisch waren, waarbij de genitaaltractus normaal, maar
wel onderontwikkeld was aangelegd (24).

— Laparotomie. Hierbij kan macroscopisch, eventueel micro-
scopisch de genitaaltractus worden onderzocht.

Als er geen afwijkingen worden aangetroffen en er ook geen
reden is om aan te nemen dat de cyclus uitblijft door een
iatrogene oorzaak — toediening van corticosteroïden of proges-
teronderivaten — is een therapie ter stimulering van de cyclus
gewenst in het geval de eigenaar wenst te fokken of andere
redenen heeft de cyclische activiteit te stimuleren. Hiervoor kan
bromocriptine worden aangewend. Deze dopamine-agonist
onderdrukt de secretie van prolactine, wat mogelijk resulteert in
een toename van de (pulsatiele) afgifte van LH. Bromocriptine
(Laktafal®2) wordt 2x daags gegeven in een dosis van 15-20 /xg
per kg tot de hond loops wordt. De eerste 4 dagen wordt deze
dosis gehalveerd in verband met het frequent optreden van
braken. De kans hierop is minder als de tabletten worden
gegeven na de maaltijd.

Preparaten met FSH-werking, zoals Folligonan®^ zijn onge-
schikt om een fertiele oestrus te induceren (8). Vaak worden de
teven niet loops, of ze ovuleren niet als ze loops worden. Als er
wel ovulatie is opgetreden, is het corpus luteum frequent
afwijkend, waardoor het te vroeg in regressie gaat (20).

Verlengd interoestrus-interval

Een interoestrus-interval van meer dan 12 maanden wordt over
het algemeen als abnormaal beschouwd. Aandacht wordt
geschonken aan ziekteverschijnselen, moment van optreden van
eerste loopsheid, vorige interoestrus-intervallen, fokresultaten

\' Hoechst Veterinär GmbH, Frankfun A.M., Duitsland
2 Eurovet b.v., Meieren
\' Intervet Nederland b.v., Boxmeer

en toediening van medicamenten, met name progeste-
ronderivaten en corticosteroïden. Het onderzoek wordt in eerste
instantie gericht op een mogelijk niet opgemerkte loopsheid
(progesteronconcentratie). Wanneer geen afwijkingen worden
waargenomen kan de oorzaak gelegen zijn in een verstoring op
het niveau van de hypothalamus-hypofyse-ovarium-as. In dit
geval kan worden behandeld met bromocriptine (26, 27).
Toediening van bromocriptine aan 8 gezonde Beagle-teven in de
eerste helft van de luteale fase resulteerde in alle gevallen in het
vervroegd optreden van een normale oestrus (27). Het gemid-
delde interoestrus-interval (100 dagen) was significant korter
(p <0.001) dan bij onbehandelde dieren (245 dagen; n = 10; 36
cycli). Figuur 1 toont het prolactine- en progesteronpatroon van
één van deze honden, waarbij bromocriptine werd toegediend
vanaf de ovulatie van de eerste cyclus en waarbij de toediening
werd beëindigd bij het starten van de pro-oestrus van de tweede
cyclus.

Met toestemming overgenomen uit de The Veterinary Quarterly (1985); 7:173-6.

De luteale fase van de eerste cyclus wordt door de behandeling
met bromocriptine verkort; prolactine is een luteotrofe factor.
De anoestrus-periode wordt verkort, maar de pro-oestrus,
oestrus en metoestrus hebben een normale duur (26). De
behandeling met bromocriptine wordt gestopt als duidelijk
blijkt dat de loopsheid op gang is gekomen (vulvazwelling,
helderrode uitvloeiing, etc.). Voortgezette toediening veroor-
zaakt in het algemeen weinig bijwerkingen. Er is geen aanleiding
om te veronderstellen, dat de fertiliteit van een met bromocrip-
tine opgewekte loopsheid bij gezonde teven veriaagd is. Bij zes
teven, waarbij bromocriptine werd toegediend vanaf circa 112
dagen na het begin van de vorige loopsheid, trad na gemiddeld
47 dagen een volgende loopsheid op. Vijf gedekte teven werden
drachtig. Één teef accepteerde de reu niet, maar vertoonde een
normaal progesteronpatroon. Vier teven wierpen normaal (4-7
puppies) en één aborteende (16). Het is overigens mogelijk dat
de stimulering met bromocriptine bij oudere teven minder
resultaat geeft.

Een fertiele oestrus kan ook worden geïnduceerd door middel
van de (pulsatiele) toediening van gonadotrofine releasing
hormoon (GnRH) (6,11). Deze behandelingsmethode verkeert
echter nog in een experimenteel stadium en is niet praktisch
toepasbaar.

Persisterende (pro-)oestrus

Patiënten met een loopsheid die langer dan 25 dagen duurt,
blijken meestal niet te ovuleren. Een kort interoestrus-interval
kan een aanwijzing zijn, dat ook de vorige cyclus anovulatoir is
verlopen. Ovariële cysten kunnen hiervan de oorzaak zijn, maar
tevens moet men bedacht zijn op functionele ovariumtumoren
(voornamelijk granulosaceltumoren). Hoewel deze in het alge-

-ocr page 289-

meen worden gezien bij oude teven, kunnen ze ook voorkomen
bij jonge teven. Echoscopisch onderzoek kan een waardevol
hulpmiddel zijn bij de diagnostiek (29). Dat de cyclus anovula-
toir is, blijkt uit (het verloop van) de progesteronconcentratie in
het perifere bloed. Deze kan tijdens de loopsheid zeer laag
blijven (< 1 ng/ml) óf een geringe stijging vertonen tot 2 a 3 ng/
ml en vervolgens weer dalen. De uitvloeiing, cytologie van de
vagina en vaginoscopie zijn gedurende deze periode in overeen-
stemming met het beeld, dat onder de invloed van oestrogenen
in de (pro)-oestrusperiode kan worden verwacht. Als de
uitvloeiing bruin-rood wordt, de cytologie en de vaginoscopie
niet meer de kentekenen van een (pro)-oestrus vertonen, en de
progesteronconcentratie laag blijft, kan de diagnose anovula-
toire cyclus worden gesteld. Als de pro-oestrussymptomen nog
normaal aanwezig zijn en er geen aanwijzingen zijn voor een
ovariumtumor kan worden getracht om de normale follikelont-
wikkeling te stimuleren met bromocriptine. Ook kan zonder
therapie een volgende loopsheid worden afgewacht. In deze
volgende loopsheid moet men dan echter op de mogelijkheid
van niet ovuleren bedacht zijn.

Overwogen kan worden tijdens de pro-oestrus tot de ovulatie
bromocriptine toe te dienen. Resultaat van deze therapie is niet
bekend. Het zal met name afhankelijk zijn van de primaire
oorzaak van het anovulatoir veriopen van de cyclus. Het
toedienen van GnRH (Receptal®\', Fertagyl®^) geeft meestal
geen goed resultaat omdat een LH-piek geïnduceerd wordt op
een moment dat er vrijwel zeker geen pre-ovulatoire follikels
aanwezig zijn.

Frequent worden jonge honden - eerste en tweede loopsheid -
gezien met een persisterende (pro-) oestrus-bloeding, die soms
wel 1,5 tot 2 maanden duurt. Deze jonge honden blijken niet te
ovuleren. Het feit dat de loopsheid niet stopt, is vaker de reden
tot aanbieden dan de wens van de eigenaar reeds in deze
loopsheid met de hond te fokken.

De therapie kan in dit geval bestaan uit het induceren van de
ovulatie:

— GnRH (Receptal®\'), 1-2 im óf

— human chorionic gonadotrophin (hCG) (Chorulon®^), 250-
500
ie, im

Als beide therapieën geen succes hebben, kunnen de loopsheid-
verschijnselen worden gestopt door het remmen van de LH-
afgifte met behulp van:

— megestrolacetaat (Multado®^), laag gedoseerd in verband
met het risico van de ontwikkeling van C.E.H.

0,1 mg/kg/dag - Ie week
0,05 mg/kg/dag - 2e week

\'Gespleten\'pro-oestrus of \'split heat\'

Onder een \'gespleten\' (pro)-oestrus wordt verstaan een loops-
heid, die tijdens de (pro)-oestrus-fase stopt, waarbij de follikels
voortijdig in regressie gaan. De uitvloeiing wordt bruin, de
vaginoscopie vertoont geen pro-oestrus-beeld meer, in het
cytologisch preparaat worden parabasale cellen en leucoyten
waargenomen en de progesteronconcentratie is laag. Over het
algemeen start de loopsheid weer na enkele dagen tot weken,
waarna meestal een normale loopsheid met ovulatie volgt. Soms
kan het verwarrend zijn als er verschillende folliculaire golven
optreden, voordat het tot ovulatie komt. Een gespleten (pro)-
oestrus is geen ernstige afwijking en wordt vaak waargenomen.

1 Hoechsl Veierinar GmbH, Frankfun A.M.Duilsland

2 Intervet Nederland b.v.. Boxmeer
i Kombivet b.v., Ettenleur

Een behandeling is niet nodig, maar als de teef enkele malen
achter elkaar dit beeld vertoont, kan bromocriptine worden
gegeven.

\'Stille\' loopsheid

Een \'stille\' loopsheid is een loopsheid, waarbij de teef geen
duidelijke pro-oestrus-verschijnselen vertoont: geen bloederige
uitvloeiing, hoogstens een zeer geringe kleurloze of wittige
afscheiding en matige vulvazwelling. Het grootste probleem van
deze afwijking is dan ook, dat de eigenaar niet (tijdig) opmerkt
dat de teef loops is. Bij vaginoscopie zijn de zwelling van de
mucosa en de bleekheid minder dan normaal tijdens de pro-
oestrus en er is geen bloederig secretum. In het cytologisch
preparaat worden, zoals normaal is voor de pro-oestrus,
superficiële cellen aangetroffen.

Vaak worden dergelijke teven te laat voor fertiliteitsonderzoek
aangeboden of op het moment dat ze in oestrus verkeren én
ovuleren, zodat een dekking zeer spoedig moet plaatsvinden. De
oorzaak van het niet bloeden tijdens de loopsheid is onbekend.
De behandeling bestaat uit het instrueren van de eigenaar 2 x per
week te kijken of de vulva van de teef is gezwollen en hoe de
interactie tussen de teef en een reu verioopt. Ook kan regelmatig
de cytologie van de vagina worden onderzocht. Als de teef loops
is moet de ovulatieperiode vastgesteld worden met behulp van
de bepaling van de progesteronconcentratie in het perifere
bloed.

Oophoritis

Een cyclus met een zeer kort interoestrus-interval is beschreven
bij een teef met oophoritis (25). Deze oophoritis was waar-
schijnlijk de oorzaak van de verstoring van de hormonale
regulatie en daarmede van het te vroeg in regressie gaan van het
corpus luteum. Binnen 30 dagen was de progesteronconcentra-
tie na ovulatie op basaalniveau en startte er een nieuwe cyclus.
Een therapie is niet bekend.

Fertiliteitsproblemen veroorzaakt door infectieuze oorza-
ken

Brucella canis-infectie (7)

Brucella canis komt op dit moment waarschijnlijk niet in
Nederland voor. Via import van geïnfecteerde honden kan dit
natuurlijk ieder moment veranderen. Bij steriliteit en abortus,
voornamelijk tussen de 45e en 55e dag van de dracht, moet aan
Brucellose worden gedacht. Dit is overigens de enige specifieke
bacteriële infectie van de tractus genitalis die bij de hond bekend
is.

Afwijkende bacterieflora in de vagirw - vaginitis
Een vaginitis kan de fertiliteit beïnvloeden. Deze kan ontstaan
ten gevolge van tumoren, corpora aliena in de vagina, een
virusinfectie met herpes, hypertrofie van de clitoris bijv. door
androgenen geïnduceerd en een afwijkende bacterieflora (5).
De relatie tussen de bacterieflora in de vagina en fertiHteitspro-
blemen is nog onvoldoende duidelijk. In het kort moet het
volgende worden opgemerkt:

— Bacteriën komen normaal in de vagina van de teef voor.
Ook de door fokkers gevreesde hemolytische streptokokken
kunnen bij teven zonder fertiliteitsproblemen in de vagina
worden aangetroffen.

— Gewoonlijk is de bacterieflora een mengcultuur.

— Er worden caudaal meer bacteriën aangetroffen dan craniaal.

— Het type bacteriën bij teven met fertiliteitsproblemen is over
het algemeen hetzelfde als bij teven zonder fertiliteitsproblemen,
maar soms overheersen 1 of 2 types of er is een reincultuur.

-ocr page 290-

Het is aan te raden bij teven met fertiliteitsproblemen een
bacteriologisch onderzoek van het craniale deel van de vagina
uit te voeren (3).

Het instellen van een therapie is alleen geïndiceerd bij teven,
waarbij \'zeer veel\' bacteriën (> 100 kolonies per voedingsbo-
dem) worden gekweekt en bij teven, waarbij een reincultuur of
slechts 2 soorten bacteriën worden aangetroffen. De behande-
ling kan systemisch of locaal zijn en moet zo mogelijk vóór de
dekking worden uitgevoerd. Bij een lokale behandeling moet
men er op bedacht zijn dat vele medicamenten spermicide zijn,
zodat de laatste behandeling royaal vóór de dekking moet
plaatsvinden.

Infectie met herpes virus

Canine herpes virus kan een enorme daling in de fertiliteit tot
gevolg hebben, evenals een hoog percentage pupsterfte in de
eerste weken post partum. Puppies zijn in de eerste levensweken
zeer gevoelig voor deze infectie, mede door hun inadequate
thermoregulatie. Infectie zou ook
in utero kunnen optreden en
tijdens de partus in het geboortekanaal, tengevolge van besmet-
ting door geïnfecteerde nestgenoten of door oronasaal secretum
van de teef (14, 18, 31). Als de foeten
in utero geïnfecteerd zijn
kan abortus optreden, of kunnen er dode pups worden geboren
(31). Als er in een kennel door dit virus fertiliteitsproblemen
voorkomen is het aan te raden de fokkerij enkele maanden te
stoppen teneinde de infectiedruk te verminderen.

DANKBETUIGING

Onze erkentelijkheid gaat uit naar prof.dr. F.J. van Sluijs voor zijn kritische
commentaar op dit manuscript en naar mevrouw A. van der Zee voor de
tekstverwerking.

LITERATUUR

1. Anderson AC and Simpson ME. The ovary and reproductive cycle of the
dog (Beagle). Geron-X, Inc., Los Altos, CA, 1973.

2. Austin CR and Short RV. Reproduction in mammals, 1 1982: 36-7 en 41-
102, 2nd edition, Cambridge University Press,

3. Burke ThJ. Culture technks In: Small animal reproduction and infertility.
Thj Burke (ed) Lea and Febi^r, Philadelphia, USA, 1986: 154-7.

4. Burke ThJ. Anatomic abnormalities. In: Small animal reproduction and
infertility. ThJ Burke (ed). Lea and Febiger, Philadelphia, USA, 1986:227-
32.

5. Burke ThJ. Vaginitis. In: Small animal reproduction and infertility. ThJ
Burke (ed). Lea and Febiger, Philadelphia, USA, 1986: 276-9,

6. Cain JL, Lasley BL, Cain GR, Feldman EC, and Stabenfeldt GH. Induction
of ovulation in bitches with pulsatile or continuous infusion of GnRH. J
Reprod Fert (Suppl) 1989; 39:143-7.

7. Carmichael LE. Canine brucellosis. In: Small animal reproduction and
infertility. Burke ThJ (ed). Lea and Febiger, Philadelphia, USA, 1986:269-
75.

8. Chaffaux S, Locci D, Pontois M, Deletang F, and Thibier M. Induction of
ovarian activity in anoestrous Beagle bitches. Br Vet J 1984: 140: 191-5.

9. Concannon PW. Physiology of canine ovarian cycles, pregnancy, parturi-
tion and anestrus. Proceedings Symposium on reproduction in the dog. IB.
J. Christiansen (ed), Denmark, 1989: 38-9.

10. Concannon PW, Hansel W, and McKentee K. Changes in LH, progesterone
and sexual behavior associated with preovulatory luteinization in the bitch.
Biol Reprod 1977; 17:604-13.

11. Concannon PW. Induction of fertile oestrus in anoestrous dogs by constant
infusion of GnRH agonist. J Reprod Fert (Suppl) 1989: 39:149-60.

\'2. Concannon PW. Canine physiology of reproduction. In: Small animal

reproduction and infertility. ThJ Burke (ed). Lea and Febiger, Philidelphia,
USA, 1986: 23-42.

13. Feldman EC. Infertility. In: Textbook of Veterinary Internal Medicine. SJ
Ettinger (ed). W.B. Saunders Company, 3e druk, Philadelphia, USA, 1989:
1838-58.

14. Greene CE, Kakuk TJ. Canine herpes virus infection. In: Clinical
microbiology and infectious diseases of the dog and cat. CE Green (ed). WB
Saunders Company, Philadelphia, USA, 1984: 419.

15. Haaften B van, Dieleman SJ, Okkens AC, and Willemse AH. Timing the
mating of dogs on the basis of blood progesterone concentration. Vet Ree
1989: 125:524-6.

16. Haaften B van, Dieleman SJ, Okkens AC, Bevers MM, and Willemse AH.
Induction of oestrus and ovulation in dogs by treatment with PMSG and/or
bromocriptine. J Reprod Fert (Suppl) 1989b: 39: 330-1.

17. Haaften B van. Het optimale dektijdstip bij de teef. Tijdschr Diergeneeskd
1989:22: 1149-53.

18. Hashimoto A, Hirai K, Yamaguchi T, and Fujimoto Y. Experimental
transplacental infection of pregnant dogs with canine herpes virus. Am J Vet
Res 1982: 43:844-50.

19. Johnston SD. Premature gonadal failure in female dogs and cats. J Reprod
Fert (Suppl) 1989: 39:65-72.

20. Jones GE, Boyns AR, Bol ET, Christie DW, and Parkes MF. Immunoreac-
tive luteinizing hormone and progesterone during pregnancy and following
gonadotrophin administration in beagle bitches. Acta Endocrinol 1973;
72:573-81.

21. Lindsay FEF The normal endoscopic appearance of the caudal reproduc-
tive tract of the cyclic and non-cyclic bitch: post-uterine endoscopy. J Small
AnimPrac 1983: 24:1-15.

22. Mahi CA and Yanagimachi R. Maturation and sperm penetration of canine
ovaria oocytes
in vitro. J Exp Zool 1976; 196: 189-96.

23. Meyers-Wallen VN and Patterson DF. Disorders of sexual development. In:
Cunent therapy in Theriogenology, DW Morrow (ed), 2nd ed., WB
Saunders Company, Philadelphia, USA, 1986, 567-74,

24. Meyers-Wallen VN and Patterson DF. Sexual differentiation and inherited
disorders of sexual development in the dog. J Repr Fert (Suppl) 1989;
39:57-64.

25. Nickel RF, Okkens AC, Gaag I van der, and Haaften B van. Oophoritis in a
dog with abnormal corpus luteum function. Vet Ree 1991: 128: 333-4.

26. Okkens AC, Bevers MM, Dieleman SJ and Willemse AH. Shortening of
the interoestrous interval and the lifespan of the corpus luteum of the cyclic
dog by bromocriptine treatment. Vet Quarterly 1985a; 7:173-6.

27. Okkens AC, Bevers MM, Dieleman SJ, and Willemse AH. Shortening in
the interoestrous interval of the cyclic dog by bromocriptine treatment. Proc
Vooijaarsdagen, Royal Netherlands Vet Assoc 1985b: 28.

28. Okkens AC, Dieleman SJ, and F. Vogel. Determination of the ovulation
period in the dog: A comparison of the rapid progesterone assay,
vaginoscopy and vaginal cytology. Proc Vooijaarsdagen, Royal Nether-
lands Vet Assoc 1985c: 26-7.

29. Olson PN, Wrigley RH, Husted PW, Bowen RA, and Nett TM. Persistent
estrus in the bitch. In: Textbook of Veterinary Internal Medicine. SJ Ettinger
(ed), WB Saunders Company, 3e druk, Philadelphia USA 1989; 1793-6.

30. Phemister RD, Hoist PA, Spane JS and Hopwood ML. Time of ovulation in
the beagle bitch. Biol Reprod 1973; 8: 74-82.

31. Poste G and King N. Isolation of a herpes virus from canine genital tract:
Association with infertility, abortion, and stillbirth. Vet Ree 1971; 88,229.

32. Rothuizen J, Voorhout G, Okkens AC, and Biewenga J. Urovagina
associated with female pseudo-hermafroditism in four bitches from one
litter. Tijdschr Diergeneeskd 1978, 20: 1109-12.

33. Wildt DE, Chakraborty PK, Panko WB and Seager SWJ, Relationship of
reproductive behavior, serum luteinizing hormone and time of ovulation in
the bitch, Biol of Reprod 1978; 18: 561-70,

34. Wildt DE, Panko WB, Chakraborty PK, and Seager SWJ. Relationship of
serum estrone, estradiol-176 and progesterone to LH, sexual behavior and
time of ovulation in the bitch. Biol of Reprod 1979; 20, 648-58.

Aanvaard op 15 november 1991.

-ocr page 291-

Enterühemürragische Escherichia coli

ü157:h7. een onderschatte
voedselpathogeen? een literatuuroverzicht

Enterohaemorrhagic Escherichia coli oi 57:H7. an underestimated food-borne pathogen? a review

W. L. R Brediei, E. de Boeri en K. Wernarss

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:235-8

SAMENVATTING
Escherichia coli 0157:H7 is een recent onderkende humaan-
pathogene bacterie die, met name in Noord-Amerika en Groot-
Brittannië, betrokken is bij uitbraken en incidentele gevallen van
voedselinfecties. In Nederland is nog weinig bekend over de
betekenis van
E. coli Ol57:H7 bij het ontstaan van voedselinfec-
ties. In dit artikel wordt met de thans beschikbare literatuurgege-
vens een overzicht gegeven van dit serotype, als meest bekende
representant van de enterohemorragische
E. coli (EHECJ-
groep. Daarbij zal worden ingegaan op de biochemische
eigenschappen, toxinen, pathogenese, klinische aspecten, epide-
miologie en isolatiemethoden

SUMMARY

Escherichia coli 0157:H7 has recently been recognised as a
human pathogen involved in outbreaks and sporadic cases of
food-borne diseases in North America and Great Britain. At
present, less is known about the significance of
E. coli 0157:H7
as a cause of food-borne diseases in the Netherlands. This article
will review current literature about this serotype, which is a
predominant representative of the enterohaemorrhagic
E. coli
(EHEC) group. Biochemical features, toxins, pathogenesis,
clinical characteristics, epidemiology and method of isolation
will also be discussed

1. INLEIDING

Escherichia coli behoort tot de normale darmflora van de mens
en warmbloedige dieren. Een aantal
E. coft\'-stammen is echter
humaanpathogeen. Deze worden naar veroorzaakte ziektever-
schijnselen en waarschijnlijke virulentiefactoren momenteel
ingedeeld in 6 verschillende groepen, namelijk enteropathogene
E. coli (EPEC), entero-invasieve E. coli (EIEC), enterotoxigene
E. coli (ETEC), enterohemorragische £ coli (EHEC), entero-
adherente
E. coli (E AEC) (31) en entero-aggregatieve £. coli (1,
3).

Vertegenwoordigers van de EHEC-groep kunnen bij de mens
hemorragische colitis (HC) veroorzaken met soms als complica-
ties het hemolytisch-uremisch syndroom (HUS) en thromboti-
sche thrombocytopenische purpura (TTP). Hierbij worden de
produktie van verotoxinen (VT) — cytotoxisch voor de vero-
cellijn — en een fimbriale aanhechtingsfactor beschouwd als
virulentiefactoren. Binnen de EHEC-groep is
E. coli 0157:H7
het meest frequent geïsoleerd bij uitbraken en incidentele
gevallen van HC en HUS (56). Echter een oorzakelijke EHEC-
groep is nog niet duidelijk gedefinieerd. Naast
E. co// Ol57:H7

1 Regionale Inspectie Gezondheidsbescherming, Keuringsdienst van Waren, Postbus
9012, 7200 GN Zutphen.

2 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Laboratorium voor Water- en
Levensmiddelenmicrobiologie, Bilthoven.

zijn ongeveer 50 andere verotoxine-producerende E. coli-
(VTEC) serotypen geassocieerd met HC en HUS (29). Stam-
men van £.
coli 026:H11 en -01I1:H produceren grote
hoeveelheden verotoxine (28) en kunnen naast
E. coli 0157:H7
beschouwd worden als belangrijke oorzakelijke EHEC-organis-
men. De relatieve bijdrage van enterohemorragische
E. coli-
serotypen is het duidelijkst geïllustreerd in een monitoringon-
derzoek in Calgary. Daarbij werden 166 VTEC-positieve
faecesmonsters onderzocht; 83% van deze monsters bevatte
E.
coli
van het serotype 0157:H7,7% 026:H11, 3% 0103:H2,2%
091:H- en 5% van andere serotypen (48).

De eerste beschreven E. coli 0157:H7-infectie dateert van 1975
(55). Daarna is de betrokkenheid van het serotype bij uitbraken
en incidentele gevallen van voedselinfecties met name in Noord-
Amerika en Groot-Brittannië aangetoond en vormt
E. coli
0157:H7 in sommige streken van Noord-Amerika na Campylo-
bacter
spp. en Salmonella spp. de belangrijkste oorzaak van
bacteriële enteritis bij de mens (45, 56, 64, 73).

E. coli 0157:H7-infecties zijn epidemiologisch vooral in ver-
band gebracht met de consumptie van onvoldoende verhit
rundvlees (18); in de pers is de ziekte ook wel aangeduid als
\'hamburger disease\'.

Nederlandse literatuurgegevens over £ coli 0157;H7-infecties
zijn echter schaars. Uit retrospectief serologisch onderzoek met
bewaarde sera van HUS-patiënten blijkt evenwel dat mogelijke
£ coli 0157-infecties al vanaf 1974 in Nededand voorkomen
(13).

In dit artikel wordt aan de hand van een literatuurstudie £ coli
0157:H7 als meest bekende vertegenwoordiger van de EHEC-
groep besproken. Achtereenvolgens worden het organisme, de
ziekte, epidemiologie en isolatiemethoden behandeld.

2. E. C0LI0157:H7
2.1. Karakteristieke biochemische eigenschappen

£ coli 0157:H7 verschilt in een aantal biochemische eigen-
schappen van de overige £
coli serotypen. Kenmerkend voor £
coli 0157:H7 zijn een negatieve sorbitol en ß-glucuronidase
(GUR) omzetting en, in mindere mate, een positieve raffinose en
dulcitol reactie (tabel I). De sorbitolfermentatie is voor som-
mige £
coli OI57:H7-stammen afhankelijk van de incubatie-
tijd; enkele stammen blijken na 24 uur bebroeden toch sorbitol-
positief (20). Voor de OI57-serogroep bestaat een goede
correlatie tussen de negatieve GUR-reactie en een positieve
verotoxine-test. EHEC-stammen van andere O-serotypen zijn
niet strikt GUR- en sorbitol-negatief (30).

-ocr page 292-

Tabel 1. Belangrijkste verschillen in biochemische eigenschappen tussen
klinische isolaten van £ co//0157:H7 en overige
E. co/i-serotypen.

Test

% positief
£. coli 0157:H7 Overige E. coli
(n=174)\' (n=9714)2

/3-Glucuronidase

0

96

Sorbitol

0

95

RatEnose

100

20

Dulcitol

100

50

Sucrose

87

42

Ornithine decarboxylase

100

74

\' Naar Ratman el al (S3).
2 Naar Krishnan el al (30).

1.1. Toxinen

De naamgeving van E. co//-toxinen in de literatuur kan
aanleiding geven tot verwarring.

Tot nu toe is van geïsoleerde E. co/i\' 0157:H7-stammen bekend i
dat deze één of twee verschillende toxinen produceren, veroto- i
xine 1 (VTl) en verotoxine 2 (VT2). De toxinen zijn genoemd
naar het cytotoxisch effect op de Afrikaanse groene aap
niercellijn (vero-cellen) (42). Andere verotoxine producerende
E. coli (VTEC)-serotypen produceren soms nog een derde
verotoxine VTe (2, 37).

VTl wordt geneutraliseerd door Shiga anti-toxine en is cytoto-
xisch voor HeLa- (carcinoomcellijn uit baarmoederhals) en
vero-cellijnen. Het toxine is in moleculaire structuur nauw
verwant aan het toxine van
Shigella dysenteriae type 1, ;
waardoor het \'Shiga-like toxin\' (SLT-I) wordt genoemd (42).
VT2 (SLT-11) verschilt enigszins in moleculaire structuur van
SLT-1, wordt niet geneutraliseerd door Shiga anti-toxine, maar i
bezit dezelfde biologische activiteit als SLT-I bij proefdieren
(42). VTe (SLT-llv) is alleen geassocieerd met slingerziekte bij
varkens en immunologisch nauw verwant aan SLT-11, maar
blijkt niet cytotoxisch voor de HeLa-cellijn (37). De toxinen
SLT-1, SLT-11 en SLT-llv zijn eiwitten die uit een grote en
meerdere kleine subunits zijn opgebouwd (42). De SLT-
produktie door
E. coli ligt gecodeerd op verscheidene, verschil-
lende typen bacteriofagen met genen die essentieel zijn voor de
toxicogenese (42); verlies van toxine-produktie is hierdoor in
principe mogelijk. De produktie van SLT-IIv is daarentegen
waarschijnlijk chromosomaal gebonden (37, 63).
Naar excretie van toxine kunnen SLT-producerende £.
coli-
stammen worden ingedeeld in hoog, middelmatig en laag SLT- i
producerend. Het serotype 0157:H7 produceert meestal zowel
SLT
-I als SLT-11 in relatief grote hoeveelheden (42, 60). Echter
middelmatig SLT-producerende
E. co/j\'-serotypen worden even-
zeer als ziekteverwekker beschouwd (42). Bovendien zou de
excretie van toxine kunnen verschillen per type SLT. Voor een
SLT
-I- en SLT-II-producerende E. coli 0157:H7-stam over-
heerste SLT
-I in het cellysaat en SLT-11 in het cultuursupernatant
(66).

2.3. Groei en overleving

De groei bij 44,5° C op vaste en vloeibare selectieve media
wordt algemeen toegepast voor de selectie van
E. coli van de !
begeleidende microflora in voedingsmiddelen. Echter verschil- \'
lende auteurs toonden aan dat de serogroep 0157:H7 slecht
groeit bij deze incubatietemperatuur. In het EC-medium (Difco)
en \'trypticase soy broth\' (BBL) bedraagt de uiterste groeitempe-
ratuur 41 -42° C (18,52). Op sorbitol McConkey agar groeit
E.
coli
0157:H7 tenminste bij 42° C (43). Echter op gemodificeerd
trypton bile agar is groei bij 43-44° C mogelijk (68, 71).

£. coli 0157:H7 is gevoelig voor veel antibiotica, maar matig
gevoelig voor novobiocine (43,53). In afstervingsexperimenten
met
E. co// Ol57:H7 in rundergehakt is een decimale reductie-
tijd (D-waarde) van 39,8 minuten bij 54,4°C en 9,6 seconden
bij 64,3°C vastgesteld. De bacteriesoort overieefde in gehakt
tenminste 9 maanden bij een bewaartemperatuur van -20°C
(18).

3. ZIEKTEVERSCHIJNSELEN

3.1. Pathogenese

De Pathogenese van de E. coli 0157:H7-infectie is nog niet
éénduidig opgehelderd. Na een orale opname zou het organisme
het coecumepitheel en/of de proximale colon kunnen kolonise-
ren, waarna de ziekte zou kunnen ontstaan door een gebrek aan
specifieke immuniteit tegen SLT (8). Na een incubatietijd van 3
tot 4 dagen manifesteren zich meestal de eerste symptomen (12,
58). Een minimale infectieuze dosis is nog onbekend.
In
voedingsmiddelen betrokken bij epidemieën zijn niettemin lage
aantallen van minder dan 10 tot 6 x 10^ kolonievormende
eenheden per gram voedingsmiddel gevonden (71).
E. coli 0157:H7 is niet invasief en produceert geen LT- of ST-
enterotoxinen. Als waarschijnlijke virulentiefactoren worden
SLT-produktie en een niet-invasieve fimbriale aanhechtingsfac-
tor die vermoedelijk gespecificeerd is op een 60 mDa plasmide,
verondersteld (26, 72). De aanhechtingsfactor is van belang
voor hechting aan de mucosa, waarna SLT door een systemati-
sche inwerking op de vasculaire endotheelcellen een bijdrage
zou kunnen leveren aan het ontstaan van HC (26, 29, 62). Er
bestaat echter geen direct bewijs voor de klinische betekenis van
SLT, maar uit epidemiologische en klinische studies blijkt een
duidelijke relatie tussen de hoge SLT-produktie en het ontstaan
van HC en HUS (27, 29, 36, 56). Bovendien ondersteunen
dierproeven en
in W/ro-studies de aannemelijke rol van SLT in
de
Pathogenese (9, 47).

3.2. Klinische aspecten

Het klinisch spectrum van de E. coli 0157:H7-infectie wordt
gekenmerkt door asymptomatische dragers, patiënten met een
niet bloederige diarree, gevallen van HC en HUS, en de dood
(48, 58). De eerste symptomen van een typische £.
coli
0157:H7-infectie zijn buikkrampen en acute waterige diarree,
die vaak na 1 tot 2 dagen hemorragisch wordt (56). Bij 50-70%
van de ziektegevallen behoort braken tot het ziektebeeld (22,
48). De meeste patiënten herstellen na gemiddeld 8 dagen,
zonder de noodzaak van een specifieke medische behandeling,
en de ziekte verloopt meestal zonder koorts (56).
De diagnose van een EHEC-infectie omvat karakteristieke
symptomen en isolatie van
E. coli 0157:H7 of andere EHEC uit
de faeces binnen 6 dagen na aanvang van de eerste ziektever-
schijnselen, bij afwezigheid van andere darmpathogenen (58,
70). Daarnaast kan in de faeces meestal verotoxine aangetoond
worden (29).

Soms treedt als ernstige complicatie het hemolytisch-uremisch
syndroom (HUS) — heterogeen syndroom gekenmerkt door
acute nierontsteking en nierinsufiSciëntie, hemolyse en diffuse
intravasale stolling — of thrombotische thrombocytopenische
purpura (TTP) — onderhuidse bloedingen door een tekort aan
thrombocyten — op.

Ongeveer 10-15% van de geregistreerde gevallen van E. coli
0157:H7-infecties ontwikkelde HUS of TTP, waarbij vooral
jonge kinderen en bejaarden vatbaar bleken voor deze compli-
caties (34, 45).

De mortaliteit bij epidemieën door E. coli 0157:H7 is relatief
hoog. De vastgestelde percentages van infecties met een fatale

-ocr page 293-

afloop variëren van O tot 36% (49, 56, 58, 73). De behandeling
van
E. coli 0157:H7-infecties met antibiotica resulteert niet in
een verbetering van de ziektetoestand (55,58). Een voortgezette
behandeling met antibiotica of middelen die de darmmotiliteit
remmen blijkt de kans op HUS eerder te vergroten. De tragere ;
darmbeweging verlengt mogelijk de blootstellingsduur aan hoge
doses toxine, wat de progressie van HC naar HUS zou kunnen
verklaren (14).

3.3. Epidemiologie

De infectieziekte door E. coli 0157:H7 werd voor het eerst
vastgesteld in 1975 bij een geval van HC en werd uitvoerig
beschreven na twee uitbraken in Oregon en Michigan in 1982
(55). Hierbij waren hamburgers uit een \'fast-food\'-keten de |
waarschijnlijke besmettingsbron. Sindsdien zijn de ziektegeval-
len hoofdzakelijk geregistreerd in Noord-Amerika en Groot-
Brittannië. Het betrof vooral uitbraken in dagverpleegtehuizen,
ziekenhuizen, scholen en restaurants, maar ook incidentele
gevallen zijn beschreven (56, 64). In de staten Washington en
Alberta neemt
E. coli 0157:H7 na Campylobacter spp. en
Salmonella spp. de derde plaats in als veroorzaker van bacteriële
darminfecties (34, 35, 45, 73).

In gebieden met een verhoogde incidentie is een groter
besmettingspercentage gevonden van produkten van dierlijke
oorsprong (19). Daarnaast is een seizoensafhankelijkheid aan-
nemelijk. In de warme periode tussen juni en september werd in
de Verenigde Staten 60-75% van de infectiegevallen vastgesteld
(45, 48). Een vergelijkbare seizoenstrend is waargenomen in
Groot-Brittannië (64). De hogere incidentie zou onder andere
toegeschreven kunnen worden aan de toename van barbecues in
de zomermaanden (49).

Recentelijk zijn ook in andere Europese landen waaronder
België (57), Frankrijk (6), Ierland (16), Duitsland (28), Italië
(11) en Tsjechoslowakije (32) de eerste
E. coli 0157:H7-
infecties gemeld, maar de incidentie in deze landen lijkt
vooralsnog laag.

Buiten de mens wordt rundvee voor vlees- en melkproduktie als
belangrijkste reservoir voor £.
coli 0157:H7 beschouwd (7,24,
46,59). Biggen met enteritis bleken in Hongarije en Canada een
bron van VTEC, maar bijna alle serotypen verschilden van die
bij humane infecties (21, 39). Het is verder aannemelijk dat
pluimvee £.
coli 0157:H7 zou kunnen verspreiden. In een
modelstudie koloniseerde
E. coli 0157:H het coecum van
kippen, en besmette dieren bleven tenminste 3 maanden drager
van de bacterie (4). McGowan
etaL (38) opperden dat wild een
natuuriijk
E. coli 0157:H7-reservoir vormt. De bacteriesoort
werd in de staat Philadelphia buiten de bewoonde wereld
geïsoleerd uit watermonsters afkomstig van een stuwmeer.
Gezondheidsrisico\'s ontstaan door onvoldoende verhitting van
met
E. coli 0157:H7 besmette voedingsmiddelen, vooral indien i
een grootschalige bereiding plaatsvindt. Voedingsmiddelen van ;
dierlijke oorsprong vormen belangrijke transmissiewegen, daar-
entegen is de overdracht tussen personen laag (12, 65). £
coli
0157:H7-infecties zijn vooral in verband gebracht met con-
sumptie van hamburgers en rundergehakt (49,73) en in mindere
mate met gevogelte (kalkoen en kip), varkensvlees, lajnsvlees en
rauwe melk (19, 73).

In Canadese vleesprodukten zijn besmettingspercentages met £
coli 0157:H7 gevonden van 3,7% voor rundvlees (n = 164), ,
1,5% voor varkensvlees (n = 264), 1,5% voor gevogelte (n =
263, kip en kalkoen) en 2,0% voor lamsvlees (n = 205) (19).
Andere auteurs vonden sterk afwijkende besmettingspercenta-
ges, waarbij andere SLT-producerende serotypen werden ge-
ïdentificeerd die nog niet bij de mens zijn geïsoleerd (54,61). De
verschillen zijn vooral toe te schrijven aan verschillende
toegepaste isolatiemethoden. In Nederiand werden in 162
rauwe vleesmonsters en gevogelte geen SLT-I positieve £
coli
0157 aangetroffen (41).

4. BEPALINGSMETHODEN
De momenteel gepubliceerde methoden voor isolatie van
mogelijke EHEC kunnen in twee groepen worden ingedeeld,
namelijk isolatie en identificatie van £
coli Ol 57:H7, en isolatie
en serotypering van SLT-producerende £
coli De isolatie van £
coliOXSlKl beperkt zich tot de belangrijkste vertegenwoordi-
ger van de enterohemorragische groep, terwijl detectie van SLT-
producerende £
coli een groter aantal serotypen omvat, maar
onduidelijkheid kan opleveren over de pathogeniteit van
positieve isolaten.

4.1. Isolatie van E. co/i 0157:H7

De besmettingsgraad van £ co//0157:H7 in voedingsmiddelen
betrokken bij infecties blijkt laag, waardoor voor isolatie van de
bacterie uit voedingsmiddelen een selectieve voorophopingsstap
noodzakelijk is. Hiervoor zijn een gemodificeerd EC-medium
(mEC n) (43, 44) en trypticase soy broth (m-TSB) (19) beide
met toevoeging van novobiocine beschreven. Voor m-TSB is bij
een incubatie van 16-20 uur bij 43° C, een adequate ophoping
van lage aantallen £ co// 0157:H7 in verschillende voedings-
middelen aangetoond (69).

Okrend et aL (44) ontwikkelden een gevoelige (5 kve/g
monster) isolatiemethode voor £
coli 0157:H7 uit rundvlees.
Hierbij werd een 1:10 monsterverdunning na voorophoping in
mEC-l-n op sorbitol McConkey agar overnacht bij 42°C
geïncubeerd. Aanwezige sorbitol-negatieve kolonies werden
gescreend op negatieve sorbitol- en ß-glucuronidase-omzetting
en kenmerkende £ co//-morfologie en uiteindelijk biochemisch
en serologisch bevestigd. Andere gevoelige methoden waarbij
de totale koloniegroei in een keer op aanwezigheid van de
serogroep 0157 wordt onderzocht, zijn de hydrofobische grid-
membraanfilter-(HGMF) methode met enzym gelabelde mono-
clonale 0157-antilichamen van Szabo
et aL (69) en een
commerciële Petrifilm immunodisk-blot procedure met poly-
clonale 0157-antilichamen (43, 44).

4.2. Detectie van SLT-producerende E. coli

Verschillende methoden zijn ontwikkeld waarbij monsters
kunnen worden gescreend op aanwezigheid van SLT-produce-
rende £
coli De meest toegepaste bepaling van SLT is de test
van celcultures op de vero-cellijn, maar hierbij is differentiatie
tussen de verschillende typen SLT onmogelijk. Methoden
waarbij differentiatie tussen SLT wel mogelijk is zijn gebaseerd
op de immunologische herkenning van SLT-I en SLT-II (17,50)
of de detectie van genen coderend voor SLT-I en SLT-II met de
DNA-hybridisatietechniek (10, 17, 40). Met deze laatste
techniek zijn (kolonie-)hybridisaties mogelijk om SLT-genen in
celculturen en vanaf de voedingsbodem te detecteren. Een
aantal DNA-probes zijn inmiddels succesvol toegepast voor de
detectie van VTEC in voedingsmiddelen en faeces (59,65,67).
Recent ontwikkelde methoden maken gebruik van de \'Polyme-
rase Chain Reaction\' (PCR)-procedure. Hiervoor zijn syntheti-
sche DNA-probes voor VTl (SLT-I), VT2 (SLT-II) en VTe
(STUIv) ontwikkeld, die als primers inzetbaar zijn om genen
coderend voor SLT, uit cultuurfiltraat of directe monstersuspen-
sie mee te amplificeren en op gel zichtbaar te maken (25, 51).
Zolang nog onduidelijkheid bestaat over de betekenis van SLT-
produktie voor de pathogeniteit van de EHEC-groep heeft het
uitvoeren van een serotypering additionele waarde.

-ocr page 294-

5. DISCUSSIE

In Noord-Amerika en Groot-Brittannië lijkt sprake van een
hogere incidentie
E. coli OI57:H7-infecties, alhoewel dit
serotype in een groeiend aantal landen waaronder in Midden- en
Zuid-Amerika (15, 33) en China (74) als ziekteverwekker is
aangetoond. Het is echter onduidelijk of dit verschil veroorzaakt
wordt door een betere registratie, intensievere belasting van het
natuurlijke milieu en andere voedingsgewoonten, of juist door
een grotere onbekendheid met de infectie in andere delen van de
wereld. In Thailand zijn bij patiënten met diarree alleen VTEC-
stammen van niet-OI57-serotypen geïsoleerd (5) en bleek
VTEC aanwezig in 9% van 93 rundvleesmonsters (67). Wellicht
is sprake van regio-gebonden (gedeeltelijk endemische) \'VTEC-
reservoirs\' waardoor, in combinatie met onvoldoende hygiëne-
maatregelen, plaatselijk een groter risico op EHEC-infecties
bestaat.

Rundvee wordt algemeen verondersteld als reservoir voor E.
coli
0157:H7, door de resultaten van runderfaecesonderzoek en
epidemiologische studies waarin de associatie met rundvlees
naar voren kwam (55). Andere dierlijke voedselbronnen blijken
evenzeer gecontamineerd met
E. coli OI57:H7 en VTEC. De
betrokken bacteriën zouden daarom meer wijdverbreid in de
voedselketen aanwezig kunnen zijn.

Hoewel de mens zelf optreedt als belangrijkste reservoir voor
EPEC en ETEC, bestaat over EHEC-dragerschap bij de mens
nog onduidelijkheid. In de literatuur beschreven besmettings-
percentages van voedingsmiddelen verschillen aanzienlijk. Dit
zou veroorzaakt kunnen zijn door verschillen in monstername-
plaats en toegepaste methodiek. Isolatiemethoden met een lage
detectielimiet zijn noodzakelijk door de bijzonder lage besmet-
tingsniveaus van voedsel betrokken bij
E. coli OI57:H7-
epidemieën.

In Europa is nog weinig bekend over de rol van het meest
bekende serotype OI57:H7 bij het ontstaan van voedselinfec-
ties. Regelmatig zijn in voedingsmiddelen VTEC van andere
serotypen aangetroffen. Vele EPEC-stammen en
Shigella dysen-
teriae-X
produceren SLT, maar het is onduidelijk of deze
bacteriën enterohemorragische eigenschappen bezitten (54).

238

Vraag en antwoord
PEARS

Naar aanleiding van onderstaande uit de praktijk ontvan-
gen vraagstelling, vond de redactie dr C. Terpstra
(Centraal Diergeneeskundig Instituut, Vestiging Virolo-
gie (CDI-DLO) Lelystad) bereid om voor de lezers een
antwoord te formuleren

Vragen

Uit onderzoek van Pol, van Dijk, Wensvoort en Terpstra (The
Veterinary Quarteriy 1991; 13: 137-43) is onder andere
gebleken dat het Lelystad-virus macrofagen infecteert en daar-
door de immunologische verdediging aantast. Vanuit de praktijk

Een betere beschrijving van de EHEC-groep is daarom noodza-
kelijk. Dit kan gerealiseerd worden door onder andere intensie-
vere bestudering van de pathogenese in modelstudies en
pathologisch onderzoek. Hierbij is de rol van het type en de
hoeveelheid geproduceerd SLT van groot belang. Immers vele
recent ontwikkelde isolatiemethoden zijn gebaseerd op detectie
van SLT-producerende
E coli, maar hiermee worden serotypen
aangetoond die niet eerder in verband zijn gebracht met
darminfecties bij de mens. Een uniforme methode om EHEC
aan te tonen is noodzakelijk om in EHEC-screeningsprogram-
ma\'s besmetting van dierlijke voedingsmiddelen en natuurlijke
reservoirs, een duidelijker beeld op te leveren over de werkelijke.
omvang van de EHEC-problematiek.

B. CONCLUSIE
E. coli OI57:H7 is als voedselpathogeen in de medische en
levensmiddelenmicrobiologie recentelijk in de belangstelling
komen te staan. De ziekteverwekkende eigenschappen van dit
serotype zijn nog onvoldoende opgehelderd. Niettemin worden
stammen met een middelmatige tot hoge SLT-produktie mo-
menteel geaccepteerd als vermoedelijke pathogenen. Een groot
aantal verotoxine-producerende
E. co/j\'-serotypen zijn inmid-
dels beschreven, maar £
coli 0157:H7 veroorzaakt evenwel
grotendeels de enterohemorragische ziektegevallen. In Neder-
land is omtrent de omvang van EHEC-infecties nog weinig
bekend. Gezien de hoge morbiditeit in sommige streken van de
Verenigde Staten, de eerste meldingen van £
coli OI57:H7-
infecties in Europa (buiten Groot-Brittannië) en de ernstige
ziekteverschijnselen, is meer aandacht voor EHEC-infecties in
Nederiand gewenst. Hierbij verdient de documentatie van
gevallen van HC en HUS een hoge prioriteit.

LITERATUUR

Een uitgebreide literatuurlijst is op aanvraag bij de auteurs verkrijgbaar.

Aanvaard op 11 februari 1992.

TtJDSCHRlFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DeEL 117, AfLEVERING 8, 1992

kun je vernemen dat de indruk bestaat dat tengevolge van
PEARS (Porcine Epidemie Abortion Respiratory Syndrome)
de weerstand ten opzichte van diverse ziekten afneemt; gedacht
wordt daarbij met name aan het slingerziekte/speendiarreecom-
plex. Dysenterie Doyle en wondinfecties. Daarnaast treden er
diverse problemen op het gebied van de reproduktie op.

Sommige bedrijven (b)lijken nog heel lang na het optreden van
PEARS met diverse problemen te worstelen.
De volgende vragen kwamen bij mij naar voren:

1. Hoe ernstig is de weerstandsaantasting en hoelang zal deze in
het algemeen van invloed kunnen blijven?

2. Zou deze periode met de reconvalescentieperiode samenval-
len?

3. Zijn er mogelijkheden om door ondersteunende diëten de
reconvalescentieperiode te verkorten en de weerstand te
ondersteunen?

4. Zijn er eventueel medicamenteuze ondersteuningen van de
afweer mogelijk?

5. Zou er bij te vlug ingrijpen met antibiotica, zeker als dit op
bedrijfsniveau zou gebeuren, niet de kans bestaan, dat de

-ocr page 295-

kolonisatieresistentie n^atief wordt beïnvloed met alle
gevolgen vandien?
Wat het verloop van de ziekte per bedrijf betreft, kan ook als
vraag naar voren komen of er een principieel verschil is tussen
grote en kleine bedrijven; bij de ziekte van Aujeszky is dit eerder
wel beschreven. Met name voor wat betreft de overievingskans
van het virus binnen een bedrijf werd aan de fakkeldragertheorie
gedacht. Is een dergelijk fenomeen ook bij het Lelystad virus te
verwachten?

Antwoord

Hoewel met de serie artikelen over isolatie, experimentele
infecties, pathogenesis en pathologie van het Lelystad virus
(LV)in
The Veterinär}\'Quarier/y van juli 1991 de virale oorzaak
van abortus blauw is opgehelderd, blijven nog talloze vragen
met betrekking tot deze ziekte onbeantwoord. De hier volgende
poging zal daar helaas weinig aan kunnen veranderen, daarvoor
is de geschiedenis van het LV te kort en zijn de gestelde vragen te
complex.

In vitro blijkt het virus alleen te groeien in alveolair macrofagen
van varkens. Alle macrofagen die uit de bronchiën en longen
kunnen worden gespoeld zijn gevoelig voor het virus en
geïnfecteerde cellen worden binnen 12 uur door het virus
volledig verwoest. Aangenomen mag worden dat
in vivo iets
dergelijks gebeurd, zij het dat de door het virus gedestrueerde
macrofaag populatie vanuit de circulatie wordt aangevuld.
Alveolair macrofagen zijn uiterst belangrijk voor het patrouille-
ren en schoonhouden van de diepere luchtwegen en longen.
Ingeademd stof en micro-organismen worden gefagocyteerd en
vervolgens met de mucociliairstroom naar buiten afgevoerd.
Alveolair macrofagen dragen door interferonproduktie ook bij
aan de immuniteit tegen virussen. Aangezien deze afweer bij
PEARS deels of geheel wordt uitgeschakeld zal de weerstand
van het respiratie-apparaat voor micro-organismen en voor
andere van buiten komende prikkels zoals stofdeeltjes, rook en
slijmvlies irriterende gassen verminderd zijn.
Hoelang het virus in de longen aanwezig kan blijven is niet
precies bekend. Uit de longen van zeugen die 6 weken na infectie
werden geslacht kon evenwel nog virus worden geïsoleerd,
terwijl biggen tot 8 weken na besmetting de ziekte kunnen
overdragen aan gevoelige soortgenoten.
Lusteloosheid en verminderde eetlust zijn bekende symptomen
van een acute infectie bij zeugen. Beide zijn van voorbijgaande
aard en zijn veel minder opvallend bij wat oudere biggen en
mestvarkens. Dat een infectie met Lelystad virus rond het
spenen het toch al wankelende evenwicht in de digestietractus
nog meer onder druk zet is evenwel voorstelbaar. De betrokken-
heid van het Lelystad virus bij respiratoire- en groeiproblemen
in de mestperiode wordt in samenwerking met de Regionale
Gezondheidsdiensten momenteel onderzocht.
De berichten uit de praktijk over een verminderde reproduktie
na een uitbraak van abortus blauw zijn niet eensluidend. Zeugen
die verworpen hebben of veel doodgeboren biggen hadden,
bkjken gemiddeld genomen vaker voor dekking terug te komen.
Of de eveneens gemelde vruchtbaarheidsproblemen bij gelten
ook aan abortus blauw kunnen worden toegeschreven, moet
evenwel worden betwijfeld.

Ons zijn geen medicamenteuze ondersteuningen bekend die de
afweer verhogen of de reconvalescentieperiode zouden kunnen
bekorten. Toepassing van antibiotica bij dieren met een secun-
daire bacteriële pneumonie kan wellicht zinvol zijn; ingrijpen
hiermee op bedrijfsniveau moet om de door de vraagsteller reeds
genoemde redenen worden ontraden.

Tenslotte de overievingskansen van het virus op bedrijven van
verschillende grootte. Ook hier is de ervaring met de ziekte te
kort om gefundeerde uitspraken te doen. Naar analogie met
andere infectieziekten mag inderdaad worden verwacht dat de
kans dat het virus blijft hangen, toeneemt naarmate het bedrijf
groter is. Tot nu toe kon worden vastgesteld dat op bedrijven
met meer dan 100 zeugen het virus zich gedurende 6-9 maanden
heeft kunnen handhaven.

Lucht onder de huid

Naar aanleiding van onderstaande bij de redactie ontvangen
vraagstelling, vond zij prof. dr A. de Kruif (Faculteit Dierge-
neeskunde, Genl) bereid om voor de lezers een antwoord te
formuleren.

Vraag

Het komt nogal eens voor dat er na een sectio bij het rund, lucht
onder dehuid zit, als gevolg van het niet goed sluiten van het
peritoneum (samen met M. transversus abdominus). Er zijn
veehouders in onze praktijk, die beweren dat deze koeien
minder vaak een wondinfectie hebben. Wat is hierover bekend?

Antwoord

Het antwoord op deze vraag kan kort zijn: hierover is niets
bekend. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat \'lucht onder de
huid\' wondinfecties zou voorkomen. De bewering van de
veehouders berust volgens mij op toevallige waarnemingen die
bijzonder moeilijk te verifiëren zijn. Ik verwacht dat op korte
termijn hierover meer bekend zal worden omdat één van mijn
medewerkers (Dr. P. Mijten) zich intensief bezighoudt met \'de
keizersnede\'. De wondgenezing wordt in zijn onderzoek nauw-
keurig gecontroleerd.

-ocr page 296-

Presentatie en aanbieding
De feestelijke presentatie op 9 maart jl.
van de resultaten van het Proefproject
IKB-Legpluimee was gecombineerd
met het afscheid van de coördinator van
dat project collega drs. H. P Daniels.
Het in 1986 begonnen project was
bedoeld om proefondervindelijk aan te
tonen dat een betere begeleiding van het
gehele produktieproces de bedrijfsvoe-
ring maar ook de kwaliteit van het
eindprodukt ten goede komt. Door de
samenwerking van integraties, weten-
schappelijke instellingen, broederijen,
pluimveehouders en pakstations is het
gelukt dit inititatief van de departemen-
ten van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij alsmede Welzijn, Volksgezond-
heid en Cultuur samen met de eerst
verantwoordelijke het Produktschap
voor Pluimvee en Eieren tot een succes
te maken. Dat wil zeggen dat er thans
een Implementatiecommissie vanuit het
PPE is ingesteld om dit IKB-systeem in
de praktijk te gaan introduceren. De
opvolger van Daniels, ir. P. J. G. Oos-
tenbach zal dit leiden.
De voorzitter van het Produktschap, ir.
R. J. Tazelaar overhandigde dit rapport
aan mr. P Ritsema, plv. Secretaris Gene-
raal van het Departement LNV die
tevens voorzitter was van de Interdepar-
tementale Begeleidingsgroep IKB.
Het werd duidelijk uit de verschillende
toespraken die werden gehouden dat de
resultaten kort gezegd terecht verwach-
tingen wekken. Verwachtingen die er
toe zullen leiden dat de legpluimvee-
bedrijven indien zij dit systeem gaan
hanteren beter produkten af zullen gaan
leveren waardoor ze betere bedrijfsre-
sultaten zullen behalen.
De eerder aangeroerde zeer goede sa-
menwerking tussen de verschillende
deelnemers, (vaak geheel vrijwillig en
belangeloos), was verder mogelijk dank-
zij de financiële paraplu van de overheid
(3/4) en het Produktschap (
Wa), die
gezamenlijk ƒ 850.000 bijdroegen.

Het rapport met de resultaten
Het rapport gaat uitvoerig in op de wijze
waarop het geheel is opgezet en uitge-
voerd met de bijzonderheden van de
gebruikte meetmethoden waaronder die
voor het bepalen van de gezondheids-
toestand van de pluimveestapel.
Wat zijn de afgesproken taken van de
verschillende partners bij de opfokbe-
drijven en bij de legbedrijven zoals die
van de houder zelf, van de dierenarts en
van de parkstations.
Beschreven wordt de analyse van de
resultaten van de opfokperiode en de
legperiode met daarbij welke bedrijfs-
factoren een belangrijke rol spelen bij de
eiproduktie. Tevens wordt ingegaan op
de resultaten van het residu-onderzoek.
Afgesloten wordt met aanbevelingen.
Een bijlage van een begripsomschrijving
van tweede soort eieren, in feite een
descriptief kwaliteitssysteem, bevat ter
toelichting zeer duidelijke fraaie kleu-
renfoto\'s.

Berichten en verslagen

Presentatie eindrapport

proefproject IKB-legpluimvee
en afscheid drs. H. R Daniels

Het is een misverstand te menen dat het
bij de IKB gaat om een produktgarantie,
het is een systeem certificering, niets
meer en niets minder. Bij een dergelijk
systeem gaat het om werkelijk doen wat
je zegt dat je van plan bent te doen.
De dierenarts heeft een zeer belangrijke
rol te vervullen en krijgt daarmee de
kans om de pluimveebedrijfsdiergenees-
kundige poot van zijn praktijk verder uit
te bouwen en te vervolmaken. Het
verstrekken van diergeneesmiddelen zal
een steeds kleiner gedeelte van zijn
activiteit op het pluimveebedrijf wor-
den. Dat zal de kwaliteit van zijn werk
en dat van het eindprodukt alleen maar
te goede komen.

In dit verband wijzen we er op dat op 20
mei een PAO-cursus in Wageningen zal
worden gehouden waarbij de 1KB
pluimveevlees centraal staat.
Wij hopen in een latere uitgave van het
Tijdschrift nog terug te komen op dit
rapport en daarbij dan de meer speci-
fieke veterinaire aspecten uitvoeriger te
bespreken.

Dit uitgebreide (honderd blz. met bijla-
gen), duidelijk geschreven rapport, in
ringband, kan door belangstellenden
worden aangevraagd bij het Produkt-
schap voor Pluimvee en Eieren, Postbus
502, 3700 AM Zeist, tel. 03404-67911.
De kosten bedragen ongeveer ƒ 30,-.

Het afscheid van drs.

H.P. Daniels en zijn echtgenote

De aanbieding van dit rapport werd
tevens benut om van de coördinator drs.
H. P Daniëls, die vanuit de RVV in dit
project als het ware gedropt was, af-
scheid te nemen, vanwege het Vrijwillig
Uittreden uit de Dienst.
Intensief heeft hij er al die jaren aan
getrokken. In 1956 afgestudeerd, werd
hij naast prakticus in de Alblasserwaard
direct al hoofd van de Vleeskeurings-
kring Vianen. Na de opheffing van die
kring die in het grotere verband van de
Kring Gorkum werd opgenomen, werd

-ocr page 297-

hij daar in 1976 directeur. De transfor-
matie naar de RVV-organisatie volgde in
1985.

van eieren een rol spelen. Daarbij moe-
ten uiteraard gevoegd worden de per-
soonlijke eigenschappen van deze coör-
dinator. Of zoals hij hetzelf verwoordde
in zijn dankwoord: \'Het gaat erom de
nul zo te gebruiken dat hij een onmis-
baar onderdeel uitmaakt van een grotere
collectie zoals dat bij grote getallen het
geval is.\'

Duidelijk werd wel dat Daniëls er in
geslaagd is om van de nul een één te
maken. En wat een dergelijke combina-
tie zoal vermag leert ons de grondslag
van het computersysteem. Zonder die
nullen en enen waren we nergens.

fV Sybesma.

Gezien zijn kennis en ervaring was de
detachering bij het PPE in zijn laatste
functie alleen maar logisch.
De verschillende sprekers namelijk de
voorzitter van het PPE ir. Tazelaar en
met name de sectordirecteur van het
PPE, ir. A. Mijs, wisten duidelijk te
maken welke belangrijke rol hij bij de
opzet en de totstandkoming van dit
project had gespeeld. Het in het geheel
niet bekend zijn met de pluimveeprak-
tijk leverde weinig problemen op. Door-
slaggevend was veeleer de kennis van
zaken met betrekking tot de vele veteri-
naire \'ins\' en \'outs\' die bij de produktie

Diergeneesmiddelen een

kwestie van kwaliteit üf
mentaliteit?

Thema-bijeenkomst bg de opening
van een nieuw veterinair produktiege-
bouw van Solvay Duphar BV.

Een dergelijke themamiddag is een uit-
stekende gelegenheid om op de hoogte
te worden gebracht van de verschillende
zienswijzen van de verschillende verte-
genwoordigers van belangen resp. be-
roepsgroeperingen. Als een rode, of
liever gezegd zwarte draad, liep door alle
inleidingen het misbruik van geneesmid-
delen via het zwarte circuit.

Research essentieel voor
kwaliteit
Dr. J. O. V. van Bost, algemeen direc-
teur, schetste in het kort zijn bedrijf.
Solvay Duphar is één van de grootste
producenten van veterinaire vaccins van
de wereld naast die voor het gebruik in
de humane sector. Het bedrijf telt 3350
medewerkers bij een omzet van bijna 1
miljard gulden. Maar liefst 20% daarvan
wordt besteed aan research met als
menskracht 735 personen.
Alleen als het marktmechanisme paral-
lel loopt met de vraag naar kwaliteit kan
een dergelijk researchpotentieel in stand
worden gehouden en eventueel worden
uitgebreid.

Het zwarte circuit
De General Manager van de Dieriijke
Gezondheidsafdeling B. Tolud, ging uit-
voerig en gedocumenteerd in op de
zogenaamde \'zwarte markt\' die een
rechtstreeks gevaar inhoudt voor de
fabricage van hoogwaardige diergenees-
middelen

Als men dan bedenkt dat de moderne
veehouderij zonder geneesmiddelen ten
dode is opgeschreven dan is het een
slechte zaak dat de \'zwarte markt\' waar-
bij geen enkele controle op kwaliteit
mogelijk is zulke schrikwekkende vor-
men heeft aangenomen. Een speciaal
daartoe ingesteld onderzoek — uitbe-
steed aan de Engelse firma Vivash-Jones
International Ltd — leverde de vol-
gende onthullende gegevens op.
In Nederiand alleen al wordt 12% van de
toegelaten produkten buiten de toege-
stane kanalen verhandeld. Italië met
70% spant hierbij de kroon in Europa.
De totale markt van verboden prepara-
ten bedraagt alleen al in Nederland 102
miljoen gulden in een zwarte EG markt
van I miljard gulden.

Introductie
Bij de thema-bijeenkomst op 19 maart
jl. te Weesp, gehouden ter gelegenheid
van de ofBciële opening van een nieuw
veterinair produktiegebouw met als ti-
tel: \'Diergeneesmiddelen een kwestie
van kwaliteit\', werden verschillende in-
leidingen gehouden die van diverse kan-
ten de problematiek belichtten.

-ocr page 298-

Mentaliteit en gedeelde verant-
woordelijkheid
De staatssecretaris van het Departement
van Landbouw, Natuurbeheer en Visse-
rij, drs. J. D. Gabor ging op dit thema
verder in door te verklaren dat de rotte
appel in de mand zeer veel schade
veroorzaakt aan het imago van de vee-
houderij. Maar ook de volksgezondheid
is er mee gemoeid!

Het is daarom belangrijk te weten hoe
de verantwoordelijkheid is verdeeld tus-
sen de overheid en het bedrijfsleven.
Het bedrijfsleven is primair verantwoor-
delijk voor de kwaliteit van zijn pro-
dukt. De overheid is verantwoordelijk
voor de randvoorwaarden. Men moet
koersen op het einddoel dat de genomen
maatregelen een breed draagvlak heb-
ben. Want met verboden bereik je niet
datgene wat je wilt bereiken als er geen
besef van het zinvolle ervan is.
Het gaat om de juiste mentaliteit. Het
Leitmotiv van deze middag zou volgens
Gabor daarom zeker zo goed \'Dierge-
neesmiddelen een kwestie van mentali-
teit\' kunnen zijn.

Hormoonverboden bijstellen
Maar als de mentaliteit er nog niet is en
men kan zich niet houden aan de gebo-
den en verboden doordat de controle
tekortschiet dan zal volgens ir. E. P.
Woltjer, lid van het Europees Parle-
ment, een ander beleid gevoerd moeten
worden. Hij hield een inleiding over:
\'Internationalisering van het beleid
dwingt EG tot nieuwe keuzes.\' Ook
gezien tegen de achtergrond van de
GATT-onderhandelingen is er wat voor
te zeggen om het thans gevoerde beleid
bij te stellen. Een van de uitgangspunten
van dat accoord is dat de Verdragspar-
tijen veterinaire en fytosanitaire maatre-
gelen ter bescherming van het leven en
gezondheid van mens, dier en plant
mogen nemen maar dan wel zodanig dat
zij geen oneigenlijke handelsbelemme-
ringen vormen. In het voorgestelde slot-
document wordt gesproken over het feit
om nationaal alleen de mogelijkheid een
bescherming van hoger niveau te heb-
ben als dat wetenschappelijk gerecht-
vaardigd is. En daar zit hem de kneep,
want wat is wetenschappelijk gerecht-
vaardigd? Dan kan het BST-verbod niet
meer gehandhaafd blijven. Je vraagt je
verder wel eens af of ook het verbod op
groeibevorderaars ook niet op de één of
andere manier moet worden aangepast.

Erg belangrijk is in dezen het zwarte
illegale circuit aan de oppervlakte te
brengen.

Vaccinaties
Tenslotte hield prof. dr. M. J. M. Tielen,
hoogleraar Bedrijfsdiergeneeskunde aan
de Faculteit der Diergeneeskunde een
pleidooi voor een gerichte bestrijding
van de ziekte van Aujeszky bij varkens
door goed doordachte vaccinatie-sche-
ma\'s en die van de andere ziekten door
het verwerkelijken van de meest opti-
male huisvesting. Want met de gezond-
heid van onze varkens is het op z\'n
zachtst gezegd nogal beroerd gesteld
tegenwoordig. Het gebruik van medicij-
nen zal steeds verder aan banden wor-
den gelegd vanwege de veriaging van de
toegestane preventie-doseringen in het
voer en de steeds toenemende wachtter-
mijnen voor de individuele medicine-
ring. Een vakbekwame dierenarts is
daarbij onontbeeriijk om het medicijn-
gebruik enerzijds in te dammen en

Dierlijke prqduktie ruime

aandacht in DLÜ-gnderzgek

De Dienst Landbouwkundig Onder-
zoek (DLO-NL) zal in 1992 ongeveer
30% van haar onderzoekcapaciteit inzet-
ten ten behoeve van de dieriijke produk-
tiesectoren. In het zojuist verschenen
Onderzoekplan 1992\' wordt uitgebreid
verslag gedaan van deze ondezoekin-
spanningen.

De dierlijke produktie heeft in de afgelo-
pen decennia een ongekende groei door-
gemaakt. De produktie-omvang en de
gebruikte produktiemethoden komen
echter in toenemende mate ter discussie
te staan vanwege de belasting van het
milieu, het welzijn van de dieren en een
dreigend stagnerende afzetmarkt. In de
Structuurnota Landbouw is de proble-
matiek geanalyseerd en zijn richtingen
aangegeven waarin oplossingen voor de
problemen kunnen worden gezocht. De
probleemvelden en oplossingsrichtingen
— markt en kwaliteit, gezondheid en
welzijn en milieu en structuur — zijn
onderwerp van DLO-onderzoek.

Hel onderzoekplan voor 1992 beslaat uil twee delen.
In deel I wordt beschreven op welke wijze hel
onderzoekprogramma aansluit op vragen vanuit hel
beleid en van andere doelgroepen. In deel 2 wordt een
uitgebreid overzicht gegeven van alle onderzoekpro-
gramma\'s van de 17 instituten van DLO. Beschreven
wordt onder andere doel en inhoud van het pro-
gramma, geplande activiteiten voor 1992 en een
overzicht wordt gegeven van alle bij dal programma
behorende onderzoekprojecten.

anderzijds er voor te zorgen dat de
gezondheid van de dieren gewaarborgd
is. Het zwarte circuit is hierbij vanzelf-
sprekend uit den boze.

□e opening
De onthulling van een groot-beeld foto
van het nieuwe produktiegebouw was
de symbolische handeling die de staats-
secretaris verrichtte als ofiBciële opening.
(Zie foto). Een video-presentatie gaf de
aanwezigen de gelegenheid kennis te
nemen van de nieuwe faciliteit waar de
werkzaamheden onder zeer hygiënische
vaak steriele omstandigheden worden
verricht welke een grote aanwinst bete-
kent voor veterinair Nederland. Aange-
nomen mag worden dat deze virtuele
werkelijkheid ook de echte realiteit
voorstelt.

fV Sybesma.

De Dienst Landbouwkundig Onder-
zoek is nog onderdeel van het Ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visse-
rij. De organisatie bestaat uit een cen-
trale directie en 17 onderzoekinstituten.
Het onderzoek richt zich op vragen die
komen vanuit de primaire plantaardige
produktie en dieriijke produktie, de
agro-industriële produktie en het lande-
lijk gebied.

De problemen in deze sectoren en het
daaruit voortvloeiende beleid, staan ver-
woord in ondermeer de Structuurnota
Landbouw, het Natuurbeleidsplan en
het Meerjarenplan Gewasbescherming.
Het doel van het onderzoek is een
bijdrage te leveren aan de thema\'s die
ook in deze nota\'s worden verwoord,
namelijk een concurrerende, schone en
duurzame landbouw en een goede inte-
gratie van agrarische activiteiten in na-
tuur, landschap en milieu.

-ocr page 299-

In de afgelopen maand is door de Raad
van Ministers te Brussel een nieuwe
richtlijn betreffende gezondheids-
voorschriften voor de produktie en het
in de handel brengen van vleesproduk-
ten van dieriijke oorsprong aangeno-
men.

Deze richtlijn stelt gezondheidseisen aan
de produktie en het in de handel brengen
van alle produkten afkomstig van slacht-
dieren, die na een bewerking bestemd
zijn voor humane consumptie en vormt
zo het sluitstuk van de gehele vleespro-
duktie.

De nieuwe regelgeving is niet van toe-
passing op de opslag en de bereiding in
de detailhandelsfase, voor zover het gaat
om rechtstreekse verkoop aan de consu-
ment.

Deze richtlijn, die per I januari 1993 in
de Nederlandse rechtsorde moet zijn
opgenomen, breidt de werking van de
oude vleesprodukten in tweeëriei op-
zicht uit:

1. Behalve op het verkeer van vleespro-
dukten tussen de lidstaten gelden per
I januari 1993 de eisen van deze
richtlijn in gelijke mate voor de
binnenlandse markt.

2. Behalve voor de klassieke vleespro-
dukten is de werking van deze richt-
lijn uitgebreid met enkele andere
produkten van dierlijke oorsprong,
zoals dierlijke vetten, bloedpoeder en
darmen.

Het commissievoorstel voor een zoge-
naamde Vet-richtlijn is als integrale tekst
opgenomen in de bijlagen. Dieriijk vet
{— vers vlees) dat na een behandeling
bestemd is voor menselijke consumptie,
wordt op grond van de richtlijn be-
schouwd als een volwaardig vleespro-
dukt.

Ook de produktie van kant- en klaar-
maaltijden valt onder de werkingssfeer
van de richtlijnen. Het betreft culinaire
bereidingen die onder koeling beperkt
houdbaar zijn. In het Frans worden deze
produkten aangeduid als \'plats cuisi-
niers\' en in het Engels als \'ready to eat
meals\'. De richtlijn bevat een aparte
bijlage met eisen met betrekking tot de
produktie.

De nieuwe richtlijn onderscheidt zich
ook wat betreft een aantal principes van
zijn voorganger:
—De inrichtingseisen voor erkende be-
drijven zijn zodanig geformuleerd, dat
technologische ontwikkelingen niet lan-
ger door starre regels worden tegenge-
houden.

Richtlijn

vleesprodukten
aangenomen

—Er is een lijst opgenomen van \'orgaan-
vlees\', dat niet in vleesprodukten mag
worden verwerkt. De Nederlandse
Vleeskeuringswet bevatte al een derge-
lijke lijst.

—Het exportcertificaat komt per I juli
1993 te vervallen. Vanaf voornoemde
datum zal het handelsdocument een
verwijzing naar de bevoegde controle-
rende instantie moeten bevatten.
—Meer dan voorheen ligt de verant-
woordelijkheid voor de controle op de
produktie bij het bedrijf. Alle erkende
bedrijven dienen -in overieg met de
bevoegde autoriteiten- een produktie-
controleplan op te stellen en hun eigen
produkt en procesgang aan de hand van
dit plan te controleren. Het bedrijf is zelf
verantwoordelijk, de overheid zal
slechts de doeltreffendheid van deze
eigen controles toetsen.
—Voor de produktiemedewerkers zal
elk bedrijf een opleidingsprogramma
moeten opzetten opdat het personeel
aan de voorschriften inzake hygiëne en
produktie kan voldoen. Indien de mede-
werkers reeds beschikken over een er-

vimmfmtsmmmimMi ^ttmmmmmmit

Fysiotherapie bij

dieren

In verband met het in werking treden
van de wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde was het nodig voor
anderen dan dierenartsen de uitoefening
van de diergeneeskunde in beperkte
omvang, in een besluit te regelen. Zo
wordt in dit zogenaamde \'Besluit para-
veterinairen\' de fysiotherapie bij dieren
omschreven. Hieronder wordt verstaan
de (a) bewegingstherapie, (b) massage-
therapie en (c) fysische therapie in en-
gere zin, dat wil zeggen elektrotherapie,
ultra-geluidtherapie, thermotherapie en
kende opleiding, kan deze verplichting
vanzelf vervallen.

Voor de vleesproduktenbedrijven met
een beperkte capaciteit, die geen indus-
triële produktiestructuur en -capaciteit
bezitten, is het onder voorwaarden mo-
gelijk een afwijking van enkele inrich-
tingseisen toe te staan. Onder deze groep
vallen ook de bedrijven, die op grond
van de nieuwe Vers vlees richtlijn zijn
erkend als bedrijf van beperkte omvang.
De vleesprodukten van deze bedrijven
mogen echter alleen op de lokale markt
worden afgezet.

Bedrijven die onder de werking van de
nieuwe richtlijn gaan vallen en die nog
niet in het bezit zijn van een EG-
erkenning, moeten zich vóór I oktober
1992 aanmelden. Daarbij moet -voor
zover het om vleesproduktenbedrijven
gaat- aangegeven worden of ze voor een
gewone erkenning dan wel voor de
zojuist genoemde erkenning voor kleine
bedrijven in aanmerking willen komen.
Binnenlandse bedrijven die op I januari
in aanmerking willen komen voor een
EG-erkenning maar redelijkerwijs op
voornoemde datum niet aan de eisen
van de richtlijn kunnen voldoen, kunnen
in aanmerking komen voor een over-
gangsregeling. De bedrijven moeten zich
vóór I oktober aanmelden bij de be-
voegde autoriteiten. Het betreft een be-
perkte afwijking op de algemene eisen
van de richtlijn. De tijdens de over-
gangsperiode geproduceerde produkten
mogen uitsluitend op de binnenlandse
markt worden afgezet.

(Persbericht Ministerie van LNV)

Van de Faculteit

balneotherapie (baden waaraan chemi-
sche middelen zijn toegevoegd). Toege-
laten tot de uitoefening van fysiothera-
pie bij dieren zijn gediplomeerde
(humane) fysiotherapeuten die een,
door het Ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij goedgekeurde
theoretische en praktische opleiding in
de fysiotherapie bij dieren met goed
gevolg hebben afgesloten.
Volgens een artikel van dit besluit wordt
aan de toelating tot het uitoefenen van
fysiotherapie bij dieren de voorwaarde
verbonden dat de fysiotherapeut uitslui-
tend
de fysiotherapie bijeen dier toepast
ingevolge verwijzing door een dierenarts
met betrekking tot dat dier.
In de toelich-

-ocr page 300-

ting op dit besluit wordt hierover gemeld
dat dit artikel dus impliceert dat er steeds
een diagnose door een dierenarts moet
worden gesteld, zodat voorkomen
wordt dat ten onrechte fysiotherapie
wordt toegepast daar waar \'een andere
vorm van diergeneeskundig handelen
zou vereist\' zijn.

In de nota van toelichting wordt verder
vermeld dat in een opleiding voorzien
moet worden die garanties zou moeten
bieden voor een verantwoorde fysio-
therapeutische behandeling van het dier.
Er worden de laatste jaren cursussen
georganiseerd door fysiotherapeuten als
applicatie-cursus, waarin enkele alge-
mene aspecten van de fysiotherapie bij
dieren worden behandeld. Het onbreken
van enige wetenschappelijke onderbou-
wingen en zelfs het ontbreken van een
behandelingsprotocol waarbij voorko-
men wordt dat schade aan de patiënt
wordt toegebracht door een fysiotech-
niek, waren redenen voor de adviescom-
missie om bij het Ministerie van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij een
voorstel in te dienen om een onderzoek
naar de effecten van fysiotechniek (om
te beginnen lasertherapie bij honden)
door het Ministerie te (doen) laten
verrichten.

Ook werden initiatieven genomen te
enquêteren onder de reeds functione-
rende fysiotherapeuten bij dieren.
Overigens is op fysiotherapeuten voor
dieren net als op andere (para-)veteri-
nairen, de tuchtrechtspraak zoals be-
schreven in de Wet op de Uitoefening
van de Diergeneeskunde van toepassing,
bijvoorbeeld in geval van het instellen
van behandelingen zonder verwijzing,
het behandelen met niet toegestane tech-
nieken of bij het aanbrengen van schade
aan het dier ten gevolge van de t)ehande-
ling.

De fysiotherapeuten voor dieren zullen
dus wel op verwijzing doch niet onder
verantwoordelijkheid van de dierenarts
werken. De opleidingen, die nu nog
enkele algemeen dier(genees-)kundige
zaken behandelen, zullen mogelijk in de
toekomst uitgebreid kunnen worden
met specifieke dierfysiotherapeutische
behandelingen die bewezen hebben wel
heilzaam en niet schadelijk te zijn voor
de te behandelen patiënten.

H. A. W. Hazewinkel en P. R. Keg
Namens de Faculteit Diergeneeskunde
lid van de ministeriële adviescommissie
met betrekking tot therapie bij dieren.

Universiteitskliniek

vügr

Gezelschapsdieren
(UKG]

Op de volgende dagen zal de Universi-
teitskliniek voor Gezelschapsdieren vol-
gens de gangbare
zondagsdienstregeling
geopend zijn voor spoedgevallen:
17 april (Goede Vrijdag)
20 april (2e Paasdag)
30 april (Koninginnedag)
5 mei (Bevrijdingsdag)
28 mei (Hemelvaartsdag)
8 juni (2e Pinksterdag).

Boekbespreking

Zorgen voor de
gezondheid van

individu en
maatschappij
stimuleren de
snelle

vooruitgang in
toxicologie

Marcia Clemmit

(The Scientist, vol 6, nr 4, februari 17-
1992)

De toxicologie als wetenschapsgebied
zit in de lift. Voor een belangrijk deel is
dit te wijten aan de groeiende vrees voor
carcinogenen en andere giftige stoffen in
ons milieu.

Er is een duidelijke verschuiving van
interesse van de invloed van chemische
stoffen tijdens het werk naar het belang
van lage doseringen die via de omgeving
gedurende het hele leven op de bevol-
king inwerken. Deze trend komt zeker
tot uiting in de jaarlijkse bijeenkomst
van de Amerikaanse Society of Toxico-
logy gehouden van 23-27 februari 1992
in Seattle. Er worden namelijk 20%
meer bijdragen gegeven over de vorde-
ringen op dit gebied dan vorig jaar. De
controversen tussen carcinogeniteit, ge-
netische gevoeligheid voor de omgeving
en eiwitveranderingen als indicatoren
voor toxicologische mechanismen staan
centraal in de discussies.
Per slot van rekening is deze discipline
nog erg pril en stond tot voor enkele
decennia min of meer aan de kant van
het wetenschappelijke speelveld. Nu
draagt het essentieel bij in het gestalte
geven van het beleid van de regering.
Toxicologie wordt meer en meer een
multi-discipline waarbij bijvoorbeeld
moleculair-biologen de fundamentele
werkingsmechanismen van stoffen op
het biologische systeem bestuderen
naast de gebruikelijke toxicologische
belastingensexperimenten en intermedi-
aire stofwisselingsstudies.
Risk assessment studies vragen verder de
inschakeling van statistici om via mathe-
matische modellen voorspellingen te
doen en hypothesen omtrent de werking
van de stoffen op te stellen.
Wat gebeurt er tijdens de fabricage maar
ook als eindprodukten als afval ver-
werkt moeten worden, bijvoorbeeld
worden verbrand. Het is vooral de
samenwerking tussen de toxicologen en
de risico-analysatoren waar de aandacht
in de toekomst dient komen te liggen.
Voor deze gezamenlijke aanpak zal ge-
makkelijker geld te vinden zijn dan voor
de klassieke aanpak die als te eenvoudig
wordt bestempeld om de groeiende zorg
en vrees voor het ons omringende milieu
weg te kunnen nemen.

W. Sybesma.

Mededelingen
VHI

Wetenschappelijke

vergadering

Dinsdag 19 mei 1992

De Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid organiseert een We-
tenschappelijke Vergadering:

\'Milieu-dier-mens, een keten die aan-
dacht vraagt\'

Nadere informatie bij, mw. C. Beumer,
telefoon: 070-3406995. Kosten ƒ35,-
per persoon (incl. lunch en enkele con-
sumpties).

Voor programma zie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1 mei a.s.

-ocr page 301-

Ik heb het gehaald. Het jaar 1992 is het
jaar warin 50 jaar geleden aan mij
het diploma van dierenarts werd uitge-
reikt. In één van de vreselijkste jaren in
de historie van de mensheid in het
algemeen en voor de joden heel in het
bijzonder, vroeg ik mij met een grimlach
af of ik wel 50 dagen plezier zou beleven
aan mijn met zoveel voldoening ontvan-
gen getuigeschrift.

Mijn motivatie om diergeneeskunde te
gaan studeren was wel heel uitzonder-
lijk. Ik stam uit een eenvoudig behou-
dendjoods gezin, waarvan de vader één
van de beroepen uitoefende die populair
waren bij de joodse bevolking, aange-
duid als \'hak\' (slager), \'pak\' (lapjes
koopman) en \'zak\' (lompenhandelaar).
Mijn vader was manufacturier. In de
vakanties ging ik met hem mee de boer
op. Hij was op de afgelegen boederijen
in noord Drente een welgeziene bezoe-
ker. Hij was immers de man die nieuw-
tjes kon mededelen over familieleden uit
naburige dorpen, daar ze elkaar niet zo
maar konden bereiken, wegens de
drukke en bindende bezigheden op de
boerderij.

Ingezonden

Terwijl mijn vader zijn beroep uitoe-
fende op de fiets, ging mijn grootvader
de boer op met de hondekar, tenminste
in de jaren dat ik hem gekend heb, toen
hij al oud was. De kar werd getrokken
door Prins, een op een St. Bernhard
gelijkende hond. Ik herinner me nog hoe
heerlijk de aardappels in de schil, die
grootvader in de kookpot voor de hond
kookte, mij smaakten. En de droefheid
die wij beiden voelden toen op een
kwade morgen Prins dood voor zijn hok
lag.

(Builen verantwoordelijkheid van de redactie)

Herinneringen aan de jaren van de

shoah (holocaust) van een joodse
student aan de veeartsenijkundige
hogeschool

Dit was het enige contact met huisdieren
dat ik me uit mijn jeugd herinner.

In onze woonkamer hangt een kalender
van de KLM waarop voor januari een
plaat is afgebeeld van een man rijdend
op een bakfiets op een eenzame weg,
met aan weerszijden weilanden bedekt
met een dun laagje sneeuw, met hier en
daar een spaarzame boederij. Van de
talrijke landschappen die ik in mijn
leven gezien heb ik er geen die me zo
aanspreekt als die van die man op de
bakfiets.

Zoals vele joodse huisvaders, koesterde
ook mijn vader de wens dat zijn zoon
zou gaan leren voor dokter of voor raw
(rabbijn). Daar ik een oudere neef had
die op het Nederlands-Israëlitisch Semi-
narium studeerde, was de keus voor mij
niet moeilijk. (Deze neef is reeds in 1941
als opperrabbijn van Noord-Holland
tezamen met andere gijzelaars gefusil-
leerd).

Gedurende de beginjaren van mijn stu-
die begon in Amsterdam de Zionistische
beweging op te komen. Tussen vandaag
en morgen was ik ervan overtuigd dat
voor een jood de enige mogelijkheid van
een zinvol bestaan in Erets Israël lag. Ik
sloot me dus aan bij de Zionistische
jeugdbeweging en besloot me voor te
bereiden op mijn vertrek naar het toen-
dertijd onder Britse mandaat staande
Palestina. Echter om een kans te maken
naar het beloofde land te vertrekken was
het nodig om een certificaat van de
mandaat-regering te verkrijgen. Deze
certificaten waren dun gezaaid en een
commissie bepaalde wie daarvoor in
aanmerking kwam. Een eerste eis voor
jongens was te gaan werken op een
boerderij. Ik moest dus mijn studieplan-
nen opgeven. Daar ik dat beslist niet
,wilde, besloot ik een universitair beroep
te kiezen, dat van praktische betekenis
zou zijn wanneer de Joodse Staat zelf-
standig zou worden. Na de voor- en
nadelen van de verschillende beroepen
te hebben afgewogen viel mijn keuze op
veearts. Aan dit beroep, dacht ik, zal
voor de agrarische opbouw de grootste
behoefte bestaan. Immers in Nederland,
in tegenstelling tot sommige andere
Europese landen zoals mij later geble-
ken is, was het aantal joodse veeartsen
minder dan de vingers van twee handen.
Na eerst het diploma van godsdienston-
derwijzer en algemeen onderwijzer be-
haald te hebben om in staat te zijn de
kosten van de universitaire studie gro-
tendeels zelf te kunnen betalen, heb ik
het staatsexamen als extraneus gehaald
en ben mijn studie in Utrecht begonnen
in 1936.

Toen bekend werd dat ik in Utrecht
diergeneeskunde zou gaan studeren, zei-
den verschillende kennissen die aan
andere faculteiten of aan andere univer-
siteiten studeerden, dat de veterinaire
faculteit bekend stond als de meest
antisemitische. Ik heb dat niet onder-
vonden. Bijvoorbeeld als iemand ko-
mend uit een religieus gezin, was het
voor mij vanzelfsprekend dat op de
Shabat de school niet bezocht werd.

-ocr page 302-

Maar dat was natuurlijk niet vanzelf-
sprekend en dat temeer niet toen op
zaterdagmorgen onmisbare anatomie-
demonstries gegeven werden. Nadat ik
de eerste zaterdag niet aanwezig geweest
was, nodigde de prosector, dr. Meiling,
mij uit om op maandag naar de snijzaal
te komen en daar kreeg ik privé-les in de
sectie van een been van een paard, dat
ten mijnen behoeve door de knecht
Kemp bewaard gebleven was in de
ijskast.

In mijn studiejaar was ik de enige jood,
maar in het jaar voor mij waren twee
joodse studenten, één. Marsman gehe-
ten, die een gouden medaille gekregen
had voor werk gedaan op aanraden van
professor Krediet over de kween en de
ander, een klein donker uitziend meisje,
in die tijd nog vrij uitzonderlijk omdat
weinig meisjes toendertijd voor dieren-
arts studeerden. Geen van beiden had
deze studierichting gekozen met het oog
op Israël.

Ik heb in al die jaren nooit laatdunkend
horen praten over deze collega-studen-
ten, terwijl er toch heel wat gesprekken
afgeluisterd konden worden tijdens de
eindeloos durende demonstraties van
zieke koeien. Eén van de verhalen die de
ronde deden over de eerder genoemde
Bep Boasson was, dat eens voor een
hoog op de benen staande merrie, die
rectaal onderzocht moest worden, voor
haar een laddertje gebracht moest wor-
den en terwijl staand op die ladder zij
naar beneden riep: \'welk gat, welk gat,
professor?\'. Deze beide studenten heb-
ben de oorlog helaas niet overleefd.
Ondanks de relatief tahijke collabora-
teurs en uitgesproken nazi\'s onder de
docenten van de veterinaire faculteit heb
ik het geluk gehad mijn studie vlot te
beëindigen en heb als eerste van mijn
studiejaar het dierenartsdiploma verkre-
gen ongetwijfeld ten dele doordat een
deel van de docenten de urgentie ervan
voor mij inzag.

Inderdaad, in die zelfde tijd werd het
bezoeken van de universiteiten voor
joden verboden en nog weer enige tijd
later werden de universiteiten gesloten.
Professor De Blieck, een oudere hoogle-
raar in de microbiologie, heeft het nog
geriskeerd een aanbevelingsbrief te
schrijven aan een bevriende collega in
Argentinië, maar deze brief kon de grens
niet meer passeren.

Korte tijd daarna ben ik ondergedoken
bij een familie in De Bilt. Deze familie
was genetisch bevoorrecht met eigen-

I Postbus 1170, Kii]at Tivon 36000, Israël.

schappen als menslievendheid en diepe
religieusiteit die leidden tot de overtui-.
ging dat de kinderen van Israël voorbe-
stemd waren een speciale taak op aarde
te volbrengen. Dezelfde eigenschappen
zijn aanwezig in de F] - en de F2 -
generatie. Zulke families waren er in
Nederiand weinig, de cijfers wijzen uit:
80% van de Nederlandse joden zijn niet
teruggekeerd.

Ik heb de ongeveer 1000 dagen van de
onderduik bijna onafgebroken bij deze
familie doorgebracht, op ongeveer 10
dagen na. En het zijn deze tien dagen die
de aanleiding zijn tot het schrijven van
deze brief.

Mijn onderduikfamilie had contacten
met de Biltse politie en van hen hoorden
ze wanneer er \'s nachts gevaar dreigde
van razia\'s. Als we zo\'n waarschuwing
kregen stapte ik tegen donker op de fiets
en reed naar de veterinaire faculteit aan
de Bilstraat. De hekken waren om die
tijd gesloten en ik moest naar binnen via
een grote deur die to^ang gaf tot een
gebouw waar de apotheek gevestigd
was, en boven de bibliotheek. In dat
gebouw zaten de portiers, die mij zagen
binnenkomen. Zij draaiden zich demon-
stratief om mij niet op te merken. Ik kon
doorlopen naar de boxen, het ziekenhuis
voor de zieke paarden. Tegen één van
deze boxen stond een ladder en ik kon
naar boven klimmen in het hooi, dat in
deze boxen was opgeslagen. Sommigen
van mijn jaargenoten brachten mij daar
voedsel, zoals tomaten en fruit, want al
het echte eten was op de bon.
Hoe één en ander in zijn werk gegaan is
heb ik nooit geweten, maar het is duide-
lijk dat het Hoofd van de Faculteit, in die
tijd naar ik meen was dat professor Van
der Plank, op de hoogte was van hetgeen
er gebeurde.

De veterinaire faculteit was -in elk geval
toen- een afspiegeling van de Neder-
landse samenleving, mensen van alle
rangen en standen werkten er: de por-
tiers, de bedienden die de patiënten
verzorgden, boekhoudkundig personeel,
apothekers-assistenten en de docenten
van hoog tot laag. Als er onder al dezen
één fout geweest was, was ik tegen de
lamp gelopen. Dat is niet gebeurd. Het
verheugt mij dat ik nu, vijftig jaar later,
in een tijd waarin meerdere publikaties
verschijnen die de houding van de Ne-
derlandse bevolking ten opzichte van
hun joodse medeburgers laken, een posi-
tief verslag mag brengen.

Philip Cohen\'

Het venijn zit bij

de kastelein

Geachte Redactie,

Hierbij biedt ik u ter publikatie in uw
rubriek \'Ingezonden\' het bijgevoegde
praktijkvoorval aan onder de titel \'Het
venijn zit bij de kastelein\'.
Wellicht is een verwijzing naar het
artikel van Nap c.s., Tijdschr Dierge-
neeskd 1992; 117(2): 38-40, op zijn
plaats.

Het venijn zit bij de kastelein
Terwijl de carnavalsoptocht rondtrok
onder een vrolijk zonne^e werd mij op
zondagmiddag 1 maart 1992 ter onder-
zoek aangeboden een negenjarige Collie
reu die \'sinds gisteren steeds vaker door
zijn poten zakte\'.

De hond had een temperatuur van
38,2°C, een oppervlakkige ademhaling,
onregelmatige pols, correctiereflexen
waren aanwezig, maar de hond liep
atactisch, vertoonde tremoren, tonisch-
klonische krampen, nauwelijks pupilre-
flex en speekselvloed. Een intoxicatie.
Maar waarmee?

De hond werd gesedeerd met Nembutal
en een infuus werd aangelegd, \'s Nachts
overieed het dier.

In de verdere anamnese werd verteld:
\'Dokter, ik zal het u maar eerlijk zeggen,
de hond heeft vrijdagmiddag een injectie
gekregen van een kastelein\'. Deze had
gevraagd de Collie te mogen gebruiken
als dekreu voor zijn teef. Daarbij waren
de huidproblemen van de reu (een
vlooienallergie!) ter sprake gekomen.
De kastelein had gezegd dat hij daar een
goed middeltje voor wist en had de hond
de injectie toegediend. Ik adviseerde te
informeren wat hij gespoten had en dat
wanneer het antwoord Ivomec was, de
doodsoorzaak duidelijk was. Het was
Ivomec.

Deze ervaring leidt tot de theses:
\'Geen kasteleins, zelfs al hebben ze
volledige vergunning als paraveterinai-
ren in de WUD.\'
\'UDA of toch maar beter UDD?!\'

A.F.J. Bogaerts ^

Prakticus te Helmond

-ocr page 303-

Referaten

Kat

Periodieke zwakte bij een kat
O\'Brien TD, Norton F, Turner TM, and
Johnson KH. Pancreatic Endocrine Tu-
mor in a Cat: CHnical, Pathological and
Immunohistological Evaluation. J Am
Anim Hosp Assoc 1990; 26: 453-7.

Endocriene pancreastumoren zijn bij de
hond en mens goed beschreven. Bij de
mens meestal benigne, bij de hond veelal
maligne (overlevingstijd gemiddeld 1
jaar,
ref.). Bij de kat echter zijn slechts 2
gevallen beschreven. Dit artikel be-
schrijft een 10 jaar oude Siamese kater
met sinds 4 maanden periodiek wanke-
len en trillen met kop en poten. Dit trad
vooral op rond het etenstijdstip en nam
toe in ernst.

Bloedonderzoek liet als enige afwijking
een verlaagde glucosewaarde zien. Een
latere glucosebepaling gaf een normale
waarde, echter na 24 uren vasten was de
kat licht hypoglycemisch. Een intrave-
neuze glucosetolerantietest (GTT) liet
een snellere glucosedaling dan normaal
zien. De gelijktijdig uitgevoerde insuli-
nebepalingen toonden een verhoogde
basale waarde en een vertraagde, over-
dreven en verlengde reactie op de GTT.
Derhalve was de kat na de GTT hypo-
glycemisch (het grote gevaar van de
GTT, soms fatale hypoglycemic;
ref).
Bij laparotomie werd een pancreastu-
mor van 2 X 2 X 1,5 cm in de linker lob
gevonden en met het grootste deel van
de linker lob verwijderd. Er waren geen
zichtbare metastasen (zoals meestal, he-
laas zijn er wel meestal micro-metasta-
sen;
ref).

Postoperatief was de kater hyperglyce-
misch, waarvoor insuline werd gegeven.
Na 1 week werd de kat normoglyce-
misch en kon de insulinegift gestaakt
worden. Na 7 maanden normaal gefunc-
tioneerd te hebben recidiveerden de
symptomen. Wederom werd hypogly-
cemic vastgesteld. De eigenaar zag af
van verder onderzoek. De kat is gedu-
rende 2 jaren met prednison behandeld
(verhoogt gluconeogenese) totdat hij
door onbekende oorzaak overleed. Im-
muunhistochemisch onderzoek van de
verwijderde tumor liet zien dat meer dan
50% van de tumorcellen insuline en
minder dan 10% somatostine produ-
ceerde. Er werd geen glucagon, pancre-
atic polypeptide, gastrine of ACTH ge-
produceerd.

Endocrien weefsel rond de tumor ver-
toonde weinig insulineproduktie. Dit
kan verklaren waarom de kat postope-
ratief hyperglycemisch was.

R. van NoorL

Rund

Superovulatie
Guibault LA, Lussier JG, Grasso F,
Matton P, and Rouillier P. Follicular
dynamics and superovulation in cattle.
Can VetJ 1991; 32: 91-3.

In 1989 zijn in Canada 8000 koeien
gesuperovuleerd. Hierbij is gebleken dat
30% van deze dieren niet of onvol-
doende (< 3 ovulaties) reageerde.
De schrijvers bespreken de mogelijke
oorzaken van de grote variatie die op-
treedt bij superovulatie, waarbij de na-
druk wordt gelegd op de ovariële activi-
teit op het moment waarop met
superovulatie wordt begonnen.
Teneinde deze variatie te verminderen
en de resultaten te verbeteren zou een
voorbehandeling met FSH op dag 2 of 3
van de cyclus van nut kunnen zijn. De
resultaten die de schrijvers (en anderen)
hiermee hebben verkregen zijn echter
sterk tegengevallen, zodat deze \'thera-
pie\' momenteel weer wordt verlaten.
Nader onderzoek naar de ovariële acti-
viteit heeft aan het licht gebracht dat de
resultaten vooral dan sterk tegenvallen,
als er zich op het moment waarop de
superovulatie wordt begonnnen, een
grote follikel (> 9 mm) op één van de
ovaria bevindt. Waarschijnlijk veroor-
zaakt een dergelijke dominante follikel
een versterkte atresie van de aanwezige
kleine(re) follikels, waardoor deze niet
in staat zijn op de superovulatieprikkel
(FSH of PMSG) te reageren. Het bleek
dat als koeien gesuperovuleerd werden
in afwezigheid van een dergelijke domi-
nante follikel de resultaten sterk verbe-
terden. De schijvers raden dan ook aan
om voordat met superovulatie wordt
begonnen eerst de ovaria te onderzoe-
ken op de aanwezigheid van een domi-
nante follikel (echografie?
ref). Mocht
een grote follikel aanwezig zijn dan kan
superovulatie beter worden uitgesteld.

A. de Kruif

voedingsmid-
delenhygiëne

Preventie van door voedingsmid-
delen overgebrachte listeriose
Kund BM. The prevention of foodbome
listeriosis. Brit Fd
J 1990; 92: 13-22.
In dit artikel wordt listeriose uitvoerig
besproken, grotendeels met de nadruk
op de beheersing van
Listeria monocyto-
genes
in voedingsmiddelen. Bij kwets-
bare groepen mensen (zwangere vrou-
wen en hun foetussen, pasgeboren
kinderen en immuun gecompromit-
teerde volwassenen en bejaarden) kan
infectie leiden tot ernstige aandoeningen
(zoals septicemic, meningo-encephalitis,
conjunctivitis, gastro-intestinale symp-
tomen en doodgeboren kinderen). Bij
veehouders en dierenartsen (en slacht-
huispersoneel;
ref.) kan de bacterie
huidknobbels veroorzaken na direct
contact met besmette dierlijke weefsels.
De auteur beschrijft enkele door voe-
dingsmiddelen (zoals koolsla, melk,
zachte kaas, ongekookte \'hot dogs\', on-
voldoende verhitte kip en \'frankfurters\')
overgebrachte gevallen van listeriose.
L.
monocytogenes
kan lange tijd in het
milieu overleven en kan worden aange-
troffen in faeces van gezonde mensen en
dieren, in rioolslib en afvalwater, in
rivieren, kanalen en meren, in slecht
kuilvoer en op via mest gecontami-
neerde groenten. Rauwe vleesprodukten
en bepaalde soorten zachte kaas en pâté
kunnen zijn besmet met grote aantallen
L. monocytogenes.

De warmte-resistentie van L. monocyto-
genes
lijkt niet groter te zijn dan die van
andere door voedsel overgebrachte niet-
sporevormende pathogene bacteriën.
Bepaalde componenten in het voedsel
kunnen de bacterie echter beschermen
tegen het letale effect van een warmtebe-
handeling.

Er worden combinaties van verduurza-
mingsmethoden onderzocht om de
overievingskans en de vermeerdering
van
L. monocytogenes in voedingsmid-
delen te minimaliseren. In de zuivelin-
dustrie is aangetoond, dat
L. monocyto-
genes
aanmerkelijk minder frequent
wordt aangetroffen na een rigoureuze
toepassing van hygiënische maatregelen.
Mede gelet op de adviezen van een
WHO-werkgroep (1988) zijn in ver-
schillende landen beleidsmaatregelen
geformuleerd met betrekking tot voe-
dingsmiddelen die met
L. monocytoge-
nes
zijn gecontamineerd.

Af. R SmiL

-ocr page 304-

TLI-test

De vakgroep Diergeneeskunde van Ge-
zelschapsdieren van de Faculteit der
Diergeneeskunde te Utrecht en Rhône
Mérieux BV hebben een overeenkomst
gesloten die het voor de Nederlandse
praktici mogelijk maakt tegen een sterk
gereduceerd tarief de TLI-test in Utrecht
te laten uitvoeren.

Deze test is momenteel de nieuwste,
minst belastende en meest betrouwbare
test die, op basis van één nuchter serum-
monster van 2 ml, inzicht geeft in de
functie van de exocriene pancreas. Bij de
insufSciëntie van de exocriene pancreas
worden te weinig digestie-enzymen ge-
vormd. Bij de TLI-test (Trypsin-like
Immunoreactivity) wordt radio-immu-
nologisch de trypsine/trypsinogeen con-
centratie in het serum bepaald. Bij ge-
zonde honden lekt altijd een kleine
hoeveelheid trypsine uit de pancreas
naar het bloed. Bij een exocriene pan-
creasinsufficiëntie (EPI) is deze hoeveel-
heid verlaagd. EPI is de meest voorko-
mende oorzaak van de maldigestie bij de
hond.

ACTUA

De TLI-test kan door financiële steun
van Rhône Mérieux BV vanaf 24 april in
Utrecht worden uitgevoerd voor een
bedrag van ƒ30,- per monster (excl.
BTW). Deze gereduceerde prijs geldt
voor een periode van I jaar. Daarna zal
de prijs waarschijnlijk worden ver-
hoogd. Minimaal éénmaal per week
worden de uitslagen bekend gemaakt.
Een aanvullende bepaling (in hetzelfde
serummonster) van foliumzuur- en co-
balamine (vit BI2)-concentratie kan bij
sommige patiënten aan te raden zijn, om
in de differentiële diagnose van honden
met maldigestie tevens inzicht te verkrij-
gen omtrent problemen van de dunne
darm en/of bacteriële overgroei. Op de
Voorjaarsdagen zal bij de stand van
Rhône Mérieux bijvoorbeeld informatie
over deze actie zijn te verkrijgen.

Nadere inlichtingen?
Vakgroep Gezelschapsdieren, 030-
531011 (8.00-8.30 uur). Specialist In-
terne Geneeskunde van Gezelschapsdie-
ren: R. van Noort: 020-6140308.
Rhône Mérieux BV, R. S. Schrijver:
020-5473933.

Equitrim® nieuwe

injector van
A.U.V. voor
paarden

Met Equitrim® voegt A.U.V. een bijzon-
der effectief middel toe aan haar assorti-
ment. Equitrim®, een injector op basis
van trimethoprim en sulfadiazine, is
inzetbaar ter behandeling van bacteriële
infecties van het maag-darmkanaal,
luchtweginfecties zoals pneumonie,
pleuritis en droes en eveneens bij wond-
behandeling en septicemia.
Equitrim® ontleent haar effectiviteit aan
de eigenschappen van en interactie tus-
sen de beide werkzame bestanddelen in
de samenstelling: trimethoprim en sulfa-
diazine.

Sulfonamiden remmen op basis van een
competatief antagonisme met para-ami-
nozoëzuur de DNA-synthese en de vor-
ming van RNA en eiwit in bacteriën.
Een bijkomend effect is de remming van
koolzuuranhydrase in de bacteriële stof-
wisseling. Trimethoprim werkt bacterio-
statisch met een breed antibacterieel
spectrum.

Het potentieert de werking van Sulfona-
miden waardoor bactericide werking
ontstaat. De combinatie maakt verla-
ging van de dosis
Sulfonamiden mogelijk
waardoor de kans op nevenwerking van
Sulfonamiden vermindert.
Equitrim® geeft snel goede therapeuti-
sche weefselspiegels.

Brocavet door

alfasan
overgenomen

Met ingang van 1 april heeft Alfasan
Diergeneesmiddelen BV de activiteiten
van Brocavet overgenomen, inclusief de
volgende vertegenwoordigingen:

- ACE Veterinary Products BV (ace-
derm, acedist, uiercrème)

- European Veterinary Laboratory BV
(testkits voor gezelschapsdieren en land-
bouwhuisdieren)

- Spongostan®

- Trovet dieetvoeders voor hond en kat.
Dit assortiment betekent een belangrijke
uitbreiding van het bestaande Alfasan-
pakket, waartoe ook de Parke-Davis
preparaten vetalar/ketavet en de bena-
dryl-reeks behoren.

Nieuw(s] van de Industrie

ACF Holding heeft besloten zich alleen
te richten op de humane gezondheids-
sector, de \'core-business\' van het bedrijf.
Met de overname van de activiteiten van
Brocavet waarborgt Alfesan de conti-
nuiteit van de leveranties.
De buitendiensten van Brocavet en Al-
fasan zijn gecombineerd. De commer-
ciële activiteiten staan onder leiding van
drs. R. A. J. M. van Meer.
De veterinair-technische en weten-
schappelijke begeleiding, alsmede alle
registratie-zaken vallen onder de verant-
woordelijkheid van drs. F. Hogerhuis.
Met ingang van I april is het
gratis
telefoonnummer 06-022.80.20 beschik-
baar gesteld voor de bestellingen door de
dierenartsen. Een computer-bestelsy-
steem zal naar verwachting medio 1992
operationeel zijn.

Definitieve

registratie

Minipil® een feit

Doordat de Minipil® niet de gevraagde
registratie-ontheflSng kreeg, moest dit
preparaat tijdelijk uit de markt verdwij-
nen. Met de herintroduktie van deze
reeds succesvolle poezenpil (eind april)
voldoet Apharmo aan de vraag naar een
tablet met een verlaagde dosering mege-
strol acetaat.

— De Minipil® wordt wekelijks toege-
diend, maar wanneer de fokker in staat
is de voorverschijnselen van de krols-
heid waar te nemen en nog een keer met
de poes wil fokken, kan hij in plaats van
één week ook langer wachten met de
volgende toediening.

— Door optimalisering van de verhou-
ding tussen dosering en doseringsinter-
val worden na toediening van het prepa-
raat onnodige hoge bloedspiegels van
megestrol acetaat vermeden.

— Hierdoor is de kans op bijwerkingen
minimaal.

De Minipil® is een smakelijk tabletje
door toevoeging van tonijnaroma. Het
preparaat is verpakt in een rose doosje
met 2 blisters van 15 tabletjes (voor
meer dan een half jaar betrouwbare
anticonceptie).

Het doosje bevat een kalender die alleen
de weken aangeeft, zodat iedere toedie-
ning gemakkelijk op het doosje kan
worden aangekruist.

Voor verder informatie over de Mini-
pil® kunt u bellen naar Apharmo BV,
telefoon 085-629022.

-ocr page 305-

Rhodococcus equi pneumonie bij

veulens

T. H. van der Wal, vakgroep Inwendige
Ziekten der grote huisdieren
(februari 1992) SR/111/92: 24 pp.

Rhodoccocus equi is een veroorzaker
van een veelal chronisch verlopende
broncho-pneumonie met abcesvorming
bij veulens.

Het organisme is in staat te overleven in
de macrofagen en zou dus aan het
verdedigingssysteem van longen kunnen
ontsnappen, vooral bij dieren met een
niet goed functionerend immuunsy-
steem.

De ziekte wordt vaak in verband ge-
bracht met hoge mortaliteits-percenta-
ges en een slechte prognose op lange
termijn.

Maar uit onderzoek blijkt dat zelfs
veulens met ernstige longbeschadiging
ten gevolge van infectie met
R. equi na
behandeling met de combinatie erythro-
mycine en rifampicine klinisch kunnen
genezen.

Genezing, gedefinieerd als terugkeer
naar normale plasmafibrinogeencon-
centraties en thoraxfoto\'s, trad op bij
meer dan 80% van de veulens die
behandeld werden met de lipidoplos-
bare en tot intracellulaire penetratie in
staat zijnde antibiotica erythromycine
en rifampicine gedurende een periode
die varieerde van 4 tot 9 weken.

MDV een studie naar de pathoge-
nese van het maagdilatatie-volvu-
lus syndroom bij duitse doggen
in relatie tot erfelijkheid, voe-
ding en leefgewoonten
Ineke Hoogendoorn en Ilonka Vlaszaty,
vakgroep Gezelschapsdieren
(april 1992) SR/116/92: 47 pp.

In onze scriptie bespreken wij de Patho-
genese van het maagdilatatie-volvulus
syndroom.

In het eerste hoofdstuk wordt een kort
overzicht gegeven van de ernst en inci-
dentie van het maagdilatatie-volvulus
syndroom (MDV). Voorts wordt stilge-
staan bij de ontwikkeling van de inzich-
ten omtrent de onstaanswijze van deze
aandoening.

Het tweede hoofdstuk omvat een uitge-
breid overzicht van de theorieën in het
kader van de pathogenese van het maag-
dilatatie-volvulus syndroom die in de
literatuur worden beschreven. Wij gaan
in op factoren met betrekking tot het
dier zelf, met betrekking tot voedselop-
name en maaginhoud en met betrekking
tot het maagdarmkanaal. Er worden
diverse theorieën met elkaar vergeleken,
waarbij een waardeoordeel wordt gege-
ven over de diverse beweringen. In de
afsluitende discussie wordt beschreven
dat de oorzaak van MDV waarschijnlijk
een multifactoriële achtergrond heeft en
dat blijkt dat slechts enkele factoren (ras,
aërofagie en vertraagde maaglediging)
worden aangedragen die onderbouwd
zijn met degelijk onderzoek. Over de
invloed van stress zijn de meningen
verdeeld, maar aangezien er in de anam-
nese regelmatig sprake is van stress, kan
deze (slecht te kwantificeren) factor niet
worden uitgesloten. Ook wordt inge-
gaan op de oorzaak van het grote aantal
tegenstrijdigheden in de literatuur.
Het derde hoofdstuk bestaat uit de
beschrijving van een eigen onderzoek
naar een aantal in de literatuur beschre-
ven pathogenetische factoren. Er wordt
ingegaan op de incidentie met betrek-
king tot het dier en met betrekking tot
eet- en leefgewoonten op het ontstaan
van de aandoening. In de afsluitende
discussie bespreken wij waarom wij
over geen van de onderzochte factoren
een significante uitspraak kunnen doen
aangaande hun invloed op het ontstaan
van MDV. De enige uitzondering op het
bovenstaande is de factor \'tempera-
ment\': rustige honden hebben een groter
kans op het krijgen van MDV dan
actieve honden.

ACTUA

Studentenreferaten

ƒ10.-
ƒ15,-
ƒ20,-

Fotokopléèn van studentenreferaten
kunnen worden besteld via het redactie-
secretariaat (tel. 030-510111). De
kosten (inclusief portokosten) bedragen
(afhankelijk van de omvang per referaat):

< 30 pagina\'s
30-60 pagina\'s
> 60 pagina\'s

Verhaltenstherapie
bei Hund und
Katze

Frühjahrstreffen in der Schwarzwald-
Tierkhnik 1992, 6.-7. Juni.

Dr. Benjamin Hart und Dr. Lynette
Hart, School of Veterinary Medicine,
University of California, Davis sprechen
über:

Arbeitsthemen:

Einführung in die Verhaltungstherapie

— Das anamnestische Gespräch mit
dem Patientenbesitzer

— Die Verhaltensanalyse in der Verhal-
tenstherapie

Ursachen und therapeutisches Vorgehen
bei den häufigsten Verhaltensproblemen

— Aggressionsverhalten beim Hund

— Angst und Phobien beim Hund

— Probleme mit Hyperaktivität, ständi-
gem Bellen und Zerstörungswut

— Aufmerksamkeit heischendes Ver-
halten beim Hund

— der ausbrechende und ruhelose Hund

— Sauberkeits- und Markierungspro-
bleme beim Hund

— Störungen des Fre)3verhaltens

— Sexualstörungen beim Hund

— Aggressionsverhalten bei der Katze

— Störungen im Harn- und Kotabsatz-
verhalten

— Harnspritzen uns Markieren des Ka-
ters

— Training und Korrektur des Kratzens
bei der Katze

— Die ruhelose Katze

— Störungen des Fre^Sverhaltens

— Sexualstörungen bei der Katze

Wissenschaftliche Grundlagen der Ver-
haltenstherapie

— Auswahl und Erziehung von Hund
und Katze unter Berücksichtigung
des Verhaltens

— Anwendung der Konditionierungs-
techniken

— Verhaltensmodifikation

— Psychopharmaka und Verhaltensthe-
rapie

Tagungsort: Bad-Hotel, 7265 Bad Tei-
nach, Tel. 07053 290
Teilnemer: begrenzt auf 25
Anmeldung: Dagmar Rau, Schwarz-
wald-Tierklinik, BühlstraySe 5, 7265
Neubulach, Tel. 07053 6218, Fax:
07053 3276.

Congressen

-ocr page 306-

Uitgangspunten nieuw beleid
Gezien de opgedane ervaringen heeft de
Commissie voorgesteld bij het toekom-
stige beleid de volgende uitgangspunten
in acht te nemen:

1. Het niet-inentingsbeleid moet wor-
den voortgezet. Indien noodentingen
worden uitgevoerd, mogen de le-
vende dieren het inentingsgebied
slechts verlaten als er sprake is van
verplaatsing naar een ander vaccina-
tiegbied en voor directe slachting in
een aangewezen slachthuis. Vlees
van geënte varkens moet een pas-
sende warmtebehandeling onder-
gaan en worden gestempeld overeen-
komstig art. 5 van Rtl. 72/461/EEG
(Richtlijn voor intracommunautaire
handel in vers vlees).

2. Er moeten maatregelen worden vast-
gesteld ter bestrijding van klassieke
varkenspest bij wilde zwijnen.

3. De diagnostische methoden voor het
bevestigen van klassieke varkenspest
zijn de laatste jaren sterk verbeterd.
Deze verbeterde methoden moeten
in alle lid-staten effectief kunnen
worden toegepast.

4. Iedere lid-staat moet een rampen-
plan hebben klaarliggen om in geval
van een uitbraak snel maatregelen ter
bestrijding en uitroeiing te kunnen
nemen.

5. Evenals voor een aantal andere ziek-
tes waarvoor de Gemeenschap een
uitroeiingsprogramma heeft, wordt
ook de kostenbijdrage in geval van
uitbraken van klassieke varkenspest
op dezelfde wijze verleend.

Mededelingen VD

Twaalf jaar varkenspest-

bestrijding in de EG

Gevolgen voor de handel
ln het algemeen kunnen levende dieren,
vers varkensvlees en varkensvleespro-
dukten vrij worden vervoerd tussen de
gebieden met gelijke status (varkens-
pestvrij of officieel varkenspestvrij).
Deze regeling voor het handelsverkeer
heeft in het verleden globaal genomen
op bevredigende wijze gefunctioneerd.
Niettemin is in bepaalde gevallen aange-
voerd, dat dit systeem onvoldoende
bescherming biedt.

Vervolg op artikel \'varkenspest\' in Tijdschr Dierge-
neeskd 1992; 117 (3): 94-5.

Voor de toekomst stelt de Commissie
voor om evenals bij mond- en klauw-
zeer, het principe van de regionalisatie
toe te passen. Rondom een uitbraak
wordt een regio afgebakend waarvoor
onder andere vervoersbeperkingen gel-
den.

De nieuwe Richtlijn (91/685/EEG) tot
wijziging van RL 80/217/EEG is in-
middels aangenomen en gepubliceerd.
Beoogd wordt dat de nieuwe regelge-
ving op 1 juli 1992 van kracht zal zijn. In
de considerans wordt gesteld dat de
aanpassingen van de richtlijn ter bestrij-
ding van Klassieke Varkenspest (80/
217/EEG) verband houden met \'de
reiniging en ontsmetting van besmette
bedrijven, de ziekte bij wilde zwijnen, de
oprichting van crisiseenheden, het toe-
zicht op verplaatsingen in beschermings-
gebieden en toezichtsgebieden, nood-
vaccinatie en diagnostische procedures\'.
Voor Nederland impliceert dit de hierop
volgende belangrijke wijzigingen met de
huidige situatie.

□e veranderingen
Klassieke Varkenspest (KVP) zal in de
toekomst net zoals Mond- en Klauwzeer
(MKZ) worden bestreden, dat wil zeg-
gen afbakenen van beschermings- en
toezichtzone rond de uitbraak. Er wordt
dus niet meer van te voren een bepaalde
regio gedefinieerd, zoals een provincie of
een RVV-kring. Hiermee is de vroegere
procedure van schorsen, vervallen en
terugkrijgen van de Varkenspestvrije
(VV)- of OflScieel Varkenspestvrije sta-
tus (OVV) van een bestaande regio niet
meer van toepassing.
Volgens de nieuwe richtlijn wordt voor-
taan op het moment van de uitbraak de
zogenaamde regionalisatie toegepast,
hetgeen betekent dat rondom de haard
een beschermingszone wordt gedefini-
eerd met een straal van tenminste 3 km
en een toezichtszone met een straal van
tenminste 10 km.

De bestrijding van Klassieke Varkens-
pest onder wilde zwijnen is tevens opge-
nomen in de wijziging. Nadat de diag-
nose is gesteld, moet het gebied worden
afgebakend en moet een nationaal be-
strijdingsprogramma worden opgesteld
en ter goedkeuring worden voorgelegd
aan de Europese Commissie. Voorts
worden vervoersbeperkingen vastge-
steld voor de varkenshouderijen in het
afgebakende gebied.
Indien na een uitbraak een programma
van noodentingen wordt bepaald, dient
daartoe goedkeuring te worden verkre-
gen van het Permanent Veterinair Co-
mité, dat voor urgente zaken binnen
enkele dagen bijeen kan worden geroe-
pen. In de praktijk zal echter onmiddel-
lijk overleg met de Europese Commissie
worden geopend, waarop voorlopige
beslissingen kunnen worden genomen
en snel de nodige voorbereidingen kun-
nen worden getroffen.
Herbevolking van de geruimde bedrij-
ven mag pas plaats vinden 30 dagen
nadat reiniging en ontsmetting op pas-
sende wijze heeft plaatsgevonden. Er
moeten serologisch negatieve biggen
worden opgelegd binnen een tijdspanne
van 8 dagen. Herhaling van het serolo-
gisch onderzoek moet plaatsvinden na
tenminste 30 dagen (steekproefsgewijs).
Pas na negatieve uitslag en 60 dagen na
de opleg mag het bedrijf weer varkens
afleveren.

In principe mag vervoer van varkens in
een beschermingszone niet eerder wor-
den toegepast dan 21 dagen na de
officiële reiniging en ontsmetting van het
geruimde bedrijf. De lid-staat kan echter
een verzoek doen, uiteraard met redenen
omkleed en met verstrekking van garan-
ties, hiervan af te wijken. Dit kan
bijvoorbeeld worden verzocht om var-
kens aan te voeren op een in het gebied
liggend slachthuis. Een dergelijk onder-
zoek dient te worden goedgekeurd door
het PVC.

Besmettelijke

dierziekten

In Nederland kwamen in de periode van
24 februari t/m 15 maart 1992 de
volgende gevallen van besmettelijke
dierziekten, waarvan aangifte verplicht
is, voor:

Rotkreupel

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten in
Friesland.

Schurft

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten in
Friesland.

-ocr page 307-

April

16 AUV regio Zuid: vergadering Novotel Eind-
hoven; 20.00 uur

16 EVA dagcursus: Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566, fex 03434-57122)

16 Lezing voor praktici, georganiseerd door de
Stichting Gez. Dienst voor Dieren in Oost-
Nederland, Postiljon Hotel, Deventer.

21—27 Juni Internat-course on tropical veteri-
nary medicine (Tropencursus) for final year
Students, Fac. D. Utrecht (inl.: dr. R. W.
Pahng, tel. 030-532116).

22 Officiae opening nieuwtxxiw proefeooommodalie
voor konijnen, \'Het Spelderholt\', Beekbergen
(Inl.: tel. 05766-6111)

22 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, bijeen-
komst (leden plus partner) bij de AUV te
Cuijk; 16.00 uur

23 CLO-dag 1992, CLO-lnstituut voor de Vee-
voeding \'De Schothorst\', Jaarbeurs-Congres-
centrum, Utrecht.

23 EVA dagcursus: Geneeskunde papagaaien
(inl. 03434-56566, fäx 003434-57122)

23—26 1st Internat. Congress on the Pathology
of Chelonians, Confaron (Village des Tor-
tues) Var, France, (inl.: Prof dr. P Zwart, tel.
03405-61644).

24—26 \'Voorjaarsdagen 1992\', Amsterdam
(pag. 89, 123 en 152).

25—27 1. Intern. Kongress über Schildkröten-
krankheiten, Gonfaron, Frankreich.

28 Werkgroep Pluimvee N.-O. Gez.D. v. Die-
ren, Zwolle.

28 Global and EC Issues for the Registration of
Veterinary Medicines Management Forum.
London (Inl. tel. (0483) 57099, fax (0483)
36424.)

28 AUV regio West vergadering, Motel Breuke-
len: 20.00 uur

28 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering; 20.15 uur.

28—29 PAO-D: Huisvesting en voedermetho-
den rund (92/30).

29—30 Arbeitstag des Bundesverbandes der be-
ambten Tierärzte Saarbrücken.

30 DSK 7e lustrum, \'Peerdepieten\', Utrecht
(pag. 255)

30 Vet. Motor Club (VMC) Presentatie op
\'Peerdepieten\' (pag. 256)

Mei

5 Vet. Motor Club (VMC) Toertocht (pag.
256)

6—7 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/10).

7 AUV regio Oost vergadering, Postiljon De-
venter; 20.00 uur

11 AUV regio Noord vergadering, Postiljon
Heerenveen; 20.00 uur.

12 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

12 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

13—15 PAO-D: Veterinaire apotheek I. Ge-
mengde praktijk (92/44).

13—16 2nd World Congress of Veterinary Der-
matology, Montreal, Canada.

16 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/
41).

13—16 Und World Congres of Veterinary Der-
matology, Montreal (pag. 90).

ACTUA

14—16 Jahresversammlung 1992 der Schwei-
zerischen Vereinigung für Kleintiermedizin,
Lausanne.

19 VHI: Wetenschappelijke Vergadering (pag.
244)

19 PAO-D: Patiëntendemonstratie GD (92/

42).

19 Afd. Limburg KNMvD. Jaarvergadering.

19 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel-rest. Hugen, Hellendoom; 20.00 uur.

19 Afd. Zuid-Holland KNMvD (ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastigheid Delft; 20.30
uur

19 Afd. Zeeland KNMvD, ledenvergadering,
Motel Goes, 16.00 uur. \'s Avonds lezing door
drs. A. Heijn.

19—22 International Symposium on Hormone
and Veterinary Drug Residue Analysis, Uni-
versity of Ghent (Belgium). (Inl.: tel. 32 (0)
91218951. Fax: 32 (0) 91205243 (pag. 976).

19—2 225 Jahre Veterinärmedizinsche Univer-
sität Wien (Inl.: tel. 43 222-71155-0, fax.
43 222-7136895.)

19—22 225 Jahre Veterinärmedizinische Uni-
versität Wien (inl. tel. 43222-71155-0, fax
43222-713 6895).

20 Kring Dierenartsen \'Het Gooi\', café \'De
Ouwe Tak\', Blaricum; 20.30 uur.

20 Groep Geneeskd v/h Rund KNMvD, weten-
schappelijke bijeenkomst over de gevolgen
van de invoering van het Nieuw Burgelijk
Wetboek voor koopvernietigende verklarin-
gen; 14.00 uur

20 PAO-D: 1KB pluimveevleesproduküe (92/

43).

21 Groep Vet-Homoeopathie KNMvD, Studie-
vergadering over \'Repertorisaties\', Beatrix-
gebouw, Jaarbeursplein, Utrecht; 19.30-
22.30 uur.

21—22 Fachgespräch über Geflügelkrankhei-
ten, Hannover (inl.: tel. (0511) 856-8770/
8778, fax (0511)953-8580).

21 I3e Ned. kampioenschappen Kleiduiven
schieten voor Dierenartsen te Biddinghuizen.
Organisator: Boehringer, Ingelheim, Alk-
maar

21—23 PAO-D: Samenwerken en leidinggeven
in de praktijk (92/15).

23 PAO-D: Verbanden en spalken (92/08).

24—26 25th International Congress on the His-
tory of Veterinary Medicine, Ankara (inl.
redactiesecretariaat).

26 PAO-D: Stafylokokken mastitis rund (92/
20).

26 Klinische Avond georganiseerd door Dierge-
neeskundig Centrum Noord-Nederland,
Congreshotel \'t Voorhuys, De Deel, Emmel-
oord; 20.30 uur

26 Vet. Motor Club (VMC), Toertocht (pag.
256)

27 Veterinaire Golfkampwenschappen 1992,
St. Nicolaasgaa (pag. 253).

Juni

I—5 PAO-D: Epidemiologie II (92/18).

6-7 Schwarzwald - Tierklinik Frühjahrstref-
fen: \'Verhaltenstherapie bei Hund und Katze,
Bad Teinach (pag. 250).

9—12 VIth Internat. Sym|X)sium World As-
soc. of Vet. Laboratory Diagnosticians, Lyon
(inl. drs. G. H. A. Borst, Gez.D. v. D.
Overijssel/Hevoland, tel. 038-282911) (pag.
925).

9 41st. Scientific meeting of the European
Society of Veterinary Pathology, Graz

Doorlopende agenda

10 AUV Algemene Ledenvergadering in de
Streekschouwburg.

11 Groep Geneeskd v/h Rund KNMvD, weten-
schappelijk bijeenkomst; 14.00 uur

13 PAO-D: Praktische echografie GD (92/47)

16—19 3. Weltkongreß Lebensmittelinfekti-
onen und -intoxikatoinen, Berlin.

17 Afd. Gelderiand KNMvD. Excursie naar
CDI, Lelystad; 13.30 uur.

18 Groep Geneeskd Gezelschapdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

20 Bijscholingsdag te Antwerpen over orthope-
die bij gezelschapsdieren, georganiseerd door
het AAC (inl.tel. 09-3238300678, fax 09-
3238250040).

22—25 7th Internat. Symposium on Disorders
of the Ruminant Digit, Rebild, Denmark
(inl. tel. 98126022, fax 98166922).

22—25 International DLG Exhibition for Live-
stock & Poultry Production and Manage-
ment, Hannover Fairgrounds \'EuroTier \'93\',
inl.tel. (069)71680, fax (069)7241554).

25—30 Fifth Congress of the World Rabbit
Association, Corvallis, Oregon, USA.

26—28 Eerste Wetenschappelijke Vergadering
van het European College of Veterinary
Surgeons (ECVS), Zürich, Switseriand.

28-3-7 VI Int. Congress in Toxicology, Rom,
Italien.

Juli

31 20. Kongress der DVG, Bad Nanheim

Augustus

17—22 12th Congress of the Intl. Pig Veterinary
Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, fax 070-361.48.46).

17—20 12th. IPVS Congress, Den Haag.

17—20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium,
Budapest (inl. redactiesecretariaat).

20—21 First Europ. Symposium on Horse Re-
production, Bad Harzburg.

20—24 VII. Internat. Kongress für Tierhygiene,
Leipzig (pag. 1016).

23—27 International Congress on Animal Pro-
duction (ICAR), The Hague, The Nether-
lands. (inl.: Dr. S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fax 070-3249263).

24—28 XIX. Kongress der Europ. Vereinigung
der Veterinäranatomen, Gent, Antwerpen,
Belgien.

27—29 Cursus Presentatietechnieken.

30-5-9 Avian Medicine Scholarship Availa-
ble, New Orieans, Louisiana, USA.

31 —4 sept. XVII Worid Buiatrics Congress and
XXV Am. Assoc. of Bovine Practitioners
Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

September

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastigheid, Delft; 20.30
uur

2—6 5th Congress of Intera Society of Animal
Clinical Biochemistry, Parma, Italy.

3—4 I. Europ. Tagung über Pferde-ernährung,
Hannover.

3—5 PAO-D: 1st. Congress EVRA (pag.
1202).

3—6 1st Congress EVRA (pag. 1202).

4—6 3e Int. Congres voor Veterinaire Homeo-
pathie, Münster (Duitsl.) (inl.: A. G. G. Kok,
tel. 08380-31431).

4—6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6—II 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-
logy. The Hague (inl.tel.: 070-512851).

-ocr page 308-

Alexander Angelino

Donderdag 12 december 1991 overleed in een
ziekenhuis te Tiel collega Sander Angelino
minder dan 2 weken voor hij de respectabele
leeftijd van 84 jaar zou bereiken

Als boerenzoon geboren in
Ochten (Betuwe) studeerde hij
in 1934 af als veearts.
Hij vestigde zich in Ochten
waar toen geen veearts was.
De beginjaren in de crisistijd
waren moeilijk; langzaam
maar zeker breidde de klan-
tenkring zich uit en daarnaast
was er de boerderij. De \'on-
derlinge veefondsen\' waren
toentertijd de belangrijkste
cliënten Ook in diejaren brak
er een mond- en klauwzeer-
epidemie uiL De zieke dieren
werden niet afgemaakt en ge-
destrueerd I^eventief werd er
behandeld met serum van ge-
nezen dieren; dit betekende
dus veel werk.
In de oorlog moest de familie evacueren uit
Ochten naar Zoelen, waar de praktijk werd
voortgezet Het vervoermiddel was een fiets met
massieve banden Na de oorlog was Ochten
geheel verwoesten werd aanvankelijk vanuiteen
noodwoning de praktijk uitgeoefend Op deze
periode zag hij terug als de gelukkigste in zijn
leven In 1953 werd de herbouw van de boerderij
\'De Keizershof\' voltooid De praktijk breidde
zich sterk uit tot in 1973 zijn vrouw overleed: een
zware slag voor hem en hun vijf kinderen Zij
dirigeerde Sander van achter de telefoon en
runde de apotheek. Kort daarna heeft hij het
grootste deel van de praktijk overgedragen en
slechts enkele grote pluimveebedrijven aange-
houden Welke werkzaamheden later na haar
afstuderen door zijn jongste dochter Alexarulra
vanuit haar praktijk te Eist werden voortgezel
Collega Angelino is bij vele collegae bekend
Velen hebben in de loop der jaren de mond- en
klauwzeerentingen in zijn praktijk verricht,
waarbij ze zich hem herinneren als iemand die
nooit zelf een motorrijtuig zou besturen, maar
zijn praktijk per fiets of met paard en wagen
uitoefende. Volgens zijn zeggen ten tijde van zijn
50-jarigjubileum als dierenarts, had hij ongeveer
400.000 km per fiets afgelegd
Collega Angelino was op en top een paarden-
man, niet alleen in de uitoefening van zijn
praktijk, maar ook als een echte kenner van
exterieur en van afstarrming en dan vooral van
het Gelderse paard waaraan hij zijn hart had
verpand en waarvoor hij zich heeft ingezet om de
laatste vertegenwoordigers te redden, die er als

In memüriam

gevolg van de omvorming van de fokkerij in die
van het rijpaard en die van het tuigpaard nog
over waren En het Gelderse paard is gebleven
nu aangeduid met de naam \'basispaard\'- ab een
aparte afdeling van de KWPN. Binnen de \'Ver-
eniging van fokkers en liefhebbers van basb-
paarden\' was hij actief alsjurylid en ab bestuurs-
lid

Zijn kennb van afstamming waarvoor hij een
extra geheugen had en zijn intens op de hoogte
zijn van de fokkerij in het deel van de Betuwe
waar hij praktizeerde, kwamen wel duidelijk tot
uiting in de van zijn hand nog in het laatst van zijn
leven uitgegeven brochure: \'Erfelijke gebreken
en gevaren van inteelt\'. Zelf was hij ook actief in
de paardenfokkerij, abmede eigenaar van
hengsten en ab fokker. Uit de nafok van zijn
Gelderse merriestam zijn vier hengsten inge-
schreven in het KWPN. Maar ook was hij een
kenner en fokker van de Hackney; hij fokte ook
een in het Hackney-stamboek ingeschreven
hengst en hij was jurylid en bestuurslid van dit
stamboek.

Zijn grootste hobby b altijd de paardesport
geweest Hij was oprichter van de Landelijke
Rijvereniging \'De Batavieren\' te Kesteren en zelf
ook actief rijdend lid Van de LR. \'De Waal-
zoomruiters\' te Ochten was hij ongeveer tien jaar
voorzitter En laten wij niet vergeten zijn liefde
voor dieren en vooral voor zijn eigen paarden
Daarnaast nog speler en bestuurslid van de
plaatselijke voetbalvereniging. Gedurende 35
jaar was hij kerkeraadslid van de Nederlands
Hervormde Kerk. Enige tijd was hij voorzitter
van de Gelderse Maabchappij voor Landbouw,
afdeling Ochten-Eldik en ongeveer 20 jaar lid
van de Raad van Toezicht van de Rabobank.
Wij herinneren ons hem ab iemand met een
haast fotografisch geheugen, iemand die een
uitgesproken mening had over vele zaken, die
opkwam voor de \'kleine man\', die wars was van
begrippen ab schaalvergroting en mechanbatie,
iemand die altijd positief tegenover het leven
stond met een overtuigend geloof in God en in
zijn optreden een eenvoudig en beminnelijk mens
was.

Toen ongeveer 1 >12 jaar geleden zich bij hem een
kwaadaardige ziekte openbaarde kon hij zich
schikken in dit lot en bleef hij vol dankbaarheid
voor de vele goede dingen die hem in dit leven
gegeven waren Na een operatie herstelde hij
goed tot enkele maanden geleden uitzaaiingen
openbaarden en het einde toch nog vrij snel
kwam op 12 december 1991.
Op 16 december maakte Alexander Angelino, rui
een rouwdienst in de vrijwel geheel bezette kerk,
zijn laatste gang in een üjkkoeb getrokken door
twee paarden naar zijn laabte rustplaab, waar
hij onder zeer grote bebngstelling uit alle gele-
dingen van de maabchappij werd bijgezet in het
familiegraf

Sander Angelino rust in vrede.

D. N. TAP
P y. SCHAIK

-ocr page 309-

Collectief lidmaatschap
bij de Unie BLHP

Sinds 1 januari 1992 zijn de leden van de
KNMvD, die werkzaam zijn bij de Gezond-
heidsdiensten voor Dieren, ook collectief lid van
de vakorganisatie Unie BLHP. Tot die tijd waren
deze leden via een collectief lidmaatschap onder-
gebracht bij de VHP, de Vakorganisatie voor
Middelbaar en Hoger Personeel.
Deze overgang naar een andere vakorganisatie
heeft plaatsgevonden op verzoek van de dieren-
artsen-leden, werkzaam bij de Gezondheids-
diensten, en is mede veroorzaakt door het feit dat
de VHP geen partner is in het Gemeenschappe-
lijk Overleg Arbeidsvoorwaarden, in tegenstel-
ling tot de Unie BLHP Het Hoofdbestuur heeft
na ampel beraad besloten het collectief lidmaat-
schap voor deze leden bij de Unie BLHP onder te
brengen.

De Unie BLHP is de vakorganisatie voor leiding-
gevende functionarissen, administratie en com-
merciële medewerkers, technisch personeel, ver-
tegenwoordigers en dergelijke die werken in de
industrie, dienstensector en handel. De Unie is
een onafhankelijke vereniging en heeft geen
binding met politieke partijen, religieuze of
andere levensbeschouwelijke organisaties.
Het hoofdkantoor van de Unie BLHP is geves-
tigd Randhoeve 221 te Houten, tel. 03403-
71060. Als u een informatiebrochure over de
Unie BLHP op prijs stelt of nadere informatie
wenst, dan kunt u contact opnemen met het
bureau van de KNMvD (M. C. van Oostrum-
Schuurman Hess. tel. 030-510111).

Nederlandse Vereninging
van Dierenartsvrouwen

Tijdens de jaarvergadering van de Nederiandse
Vereniging van Dierenartsvrouwen, welke op 10
maart j.1. in Utrecht werd gehouden, werd Janny
Schuiling-van Es tot erelid benoemd. Vijfentwin-
tig jaar geleden nam zij het initiatief tot het
oprichten van de afdeling Zuid-Holland en
daarna was zij nauw betrokken bij de vorming
van een landelijke contactcommissie.
Haar betrokkenheid bij het wel en wee van
dierenartsvrouwen overschreed zelfs de lands-
grenzen. In 1980 werd zij benoemd tot vice-
presidente van de IWA (International Women\'s
Auxiliary to the Veterinary Profession). Nader-
hand werkte zij mee in de statutencommissie die

een wijziging van IWA naar IVA (International
Veterinary Auxiliary) moest voorbereiden. Voor
deze jarenlange inzet werd zij nu beloond met het
erelidmaatschap van de NVvD.

Heieen Borsje-Hillebrand.

Samenstelling bestuur NVvD 1992;
Mevr. E. Lindenhovius-Zijderveld, voorzitter
Mevr. A. J. Terlouw-Kersbergen, secretaris
Mevr. A. A. W. Buunk-Kloosterboer, penning-
meester

Mevr. H. J. Borsje-Hillebrand, lid
Mevr. E. W. J. B. Dijkstra-Lamberts, lid.

Veterinaire golf-
kampioenschappen

1992

Op woensdag 27 mei aanstaande zullen we-
derom de veterinaire golfkampioenschappen
worden gehouden en wel op de Burggolfbaan te
St. Nicolaasgaa in Friesland.

Op deze prachtige ruime baan met weide, bos en
water zal worden gestart om 9.30 uur met een 9
holes greensomewedstrijd. Vanaf 13.00 uur zal
een 18 holes driebal stableford championship
course van start gaan. De dag wordt traditiege-
trouw afgesloten met een diner.

Als hoofdsponsor zal optreden het veterinair
farmaceutisch bedrijf Alfasan.

U kunt zich inschrijven door ƒ25,- over te
maken op bankrek. nr. 325748160 t.n.v. Veteri-
naire Golfcomité, Eikenlaan 3 te Hattem met
vermelding van handicap en home course. Zij die
in het bezit zijn van een golfvaardigheidsbewijs
kunnen ook deelnemen.

Tevens kunt u zich ook aanmelden bij één van de
onderstaande comitéleden. Indien gewenst kan
hotelaccommodatie worden gereserveerd.

L. M. Otto, tel. 02907-4340.
G. Th. F Kaal, tel. 033-61167I.
J. Kuipers, tel. 05206-42716.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991

De banden voor het Tijdxchrifl vuor Divrnemvskimdc 1991
zijn verkrijgbaar tegen bi laling van ƒ 22.50 op postrekening nr
511606 len name van KNMvD le lllrcchl. Wilt ii in
dit
omschrijving vermelden \'Banden 1991".

-ocr page 310-

Financiële

dienstverlening

Op het gebied van financiële dienstverlening
dient zich een veelheid van adviseurs aan. Dit
betreft zowel de beginnende dierenarts (financie-
ringen en verzekeringen) als de \'stopper\' (pen-
sioen, lijfrente en fiscaliteiten).

Hoe kan de knmvd hierop
in spelen?

Aan het lidmaatschap van de KNMvD kan een
waarde worden toegevoegd wanneer vanuit de
organisatie, centraal gecoördineerd en volgens
haar eigen ontwikkelde normen de leden op een
tweetal terreinen adviezen kunnen krijgen.
Het behelst hier advisering omtrent:

a. problematiek bij conflicten binnen de maat-
schap of bij praktijken onderling;

b. financiële/verzekerings aangelegenheden.

Ada.

Begeleid door het secretariaat kan met een aantal
gedecentraliseerde vertrouwensleden een eerste
opvang plaatsvinden. Gebaseerd op de normen
en codes van de KNMvD kan met gezond

De heer
W. L C. Rutten (591 is

een allround vakman
voor financieringen
en verzekeringen van
medische vrije beroe-
pen. Vanaf 195b heeft

hij zich op dit terrein
bewogen.

Oorspronkelijk als

leveninspecteur bij
de nationale en vanaf
1963 in verschillende
functies bij de
Crediet en Effecten
Bank Onoer andere
was hij als directeur
van haar assurantie-
bedrijf in 1970 oprich-
ter van het bureau
vrije beroepen

vanCenE.
Zijn intensieve con-
tacten en overleg
met de
KNMvD date-
ren vanaf
1957 OoK
was hu vanaf de op-
richting van de

Stichting
Dienstverlening
Dierenartsen (SDD)

als financieel deskun-
dig buitenstaander.
lid van het bestuur

Door de VUT is zijn
loopbaan bij C en E
bebinoigd waardoor
hij thans onafhanke-
lijk is van enige finan-
ciële instelling.

Overigens is zijn ob-
jectiviteit bij velen al
bekend via lezingen
en symposia voor me-
dische vrije beroepen

verstand en overieg veel leed en gekrakeel
worden voorkomen. Via advocaten worden
tenslotte immers ook resultaten bereikt die com-
promissen zijn, veelal pas na financiële offers en
veelal met onherstelbare schade in de relatie.

Adb.

Niet bedoeld wordt om een bemiddelingskan-
toor voor verzekeringen en financieringen op te
tuigen. Wel kan een begin gemaakt worden door
aan hetzelfde secretariaat een adviesfunctie te
koppelen als een \'second opinion\'.

De adviezen kunnen worden onderverdeeld op
een aantal gebieden:

1. kredietsituatie met betrekking tot verhouding
hypotheek, middellang geld en rekening-
courant (alsmede condities);

2. indicatie om trent tijdstip van praktijkbeëin-
diging lettend op leeftijd, pensioenopbouw, te
ontvangen goodwill, pakket levensverzeke-
ringen etc.;

3. samenstelling pakket verzekeringen met
name in verband met pensioenopbouw en
arbeidsongeschiktheid;

4. hoogte van goodwill bij verkoop.

Hoe kan de knmvD dit waarmaken?

De onder ad a. genoemde activiteiten behoren
reeds langere tijd tot het werkterrein van de
secretaris, T. W. te Giflfel. Daarnaast geeft hij
regelmatig adviezen met betrekking tot de bepa-
ling van de goodwill van praktijken of delen
daarvan.

Deze werkzaamheden vragen thans reeds der-
mate veel aandacht dat de groeiende vraag
daarmee op gespannen voet komt.
Een doorbraak in deze situatie en een mogelijk-
heid om de onder
ad b. genoemde werkzaamhe-
den op professionele wijze aan te pakken wordt
geboden doordat de heer W. L. C. Rutten bereid
is om de heer Te Giffel te assisteren bij diens werk
op financieel terrein en de opbouw van de
nieuwe activiteiten.

Dit is mogelijk geworden omdat de heer Rutten
per 1 januari 1992 \'in de VUT\' is gegaan, maar
nog wel actief wil blijven op zijn vroegere
werkterrein.

Als u advies van de heer Rutten wilt, kunt u
contact opnemen met het secretariaat van de
KNMvD (T. W. te Giffel of zijn secretaresse, tel.
030-510111).

-ocr page 311-

Ereleden van de
Grdep Geneeskunde
Gezelschapsdieren

zijn:

Prof. oh. or. h. c.
G. H. B. Teunissen te
De Bilt
Prof dr
J. E. Gajentaan te
Zaltbommel
Drs P. J. Goedhart
te Haarlem

De Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren (Netherlands
Association for Companion Animal Medicine) is opgericht

in 1947 en heeft ruim 640 leden.

De Groep stelt zich ten doel te bevorderen:

1. De bestudering van de problemen, die samen-
hangen met de geneeskunde van gezelschapsdie-
ren.

2. De behartiging van de specifieke belangen van
de beoefenaren van deze geneeskunde.

Het bestuur van de Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren (zie foto) is thans als volgt samen-
gesteld:

Hans van Herpen, voorzitter, specialist Chirurgie
der Gezelschapsdieren te Oisterwijk (2)

Simon Kleinjan, secretaris, prakticus gezel-
schapsdieren in een groepspraktijk te Utrecht (3)

Gijs Maris, vice-voorzitter, gemengd prakticus in
een groepspraktijk te Beek bij Nijmegen (1)

Lisan van Hoeve, lid, prakticus gezelschapsdie-
ren te Den Haag (4)

Wie is wie en wie doet wat?

op 30 april aanstaande barst bij veterinair
Nederland het feest weer los. 1992 betekent, dat
het dit jaar het 7e Lustrum van Peerdepieten is.
Vijfendertig jaar traditie, waarin het goede steeds
behouden blijft en er elk jaar weer nieuwe
spectaculaire dingen verzonnen worden om de
studenten, medewerkers, dierenartsen, familiele-
den en vrienden een dag lang te boeien.
Wat houdt Peerdepieten 1992 in?
Van 9.00 tot 11.30 uur is er een receptie in het
hoofdgebouw van Diergeneeskunde, muzikaal
omlijst door de Stichtse Brassband Concorde.
Om 11.45 uur vertrekt de stoet met onder andere
12 oldtimer Kevers naar de drafbaan in Hilver-
sum, waar vanaf 12.00 uur het middagpro-
gramma begint, dat er als volgt uitziet:
12.30 Eerste koers.

12.35 Vendelzwaaidemonstratie van 50 perso-
nen.

Peerdepieten

13.05 Intocht Landauers, Vierspan, Oldtimers

en overige stoet.
14.05 Pushballwedstrijd en gangendemonstratie

van IJslandse paarden.
15.00 Peerdepietenkoers.
16.00 Lipizaner vierspandemonstratie.
16.25 uur: Reünistenkoers.
17.40 Einde der koersen.
Tussendoor zullen er ook nog allerlei leuke acts
zijn, evenals een bandje en kermis op de parkeer-
plaats.

\'s Avonds is er een groots Gala in Motel Tiel met
als thema \'Helemaal geflipt\'.
Voor overdag zijn toegangskaartjes te koop of te
bestellen op de DSK-kamer (030-534678) voor
ƒ 3,50. Aan de ingang van de drafbaan zijn ze
ƒ 9,-. Aarzel niet, neem al je vrienden, vriendin-
nen, familieleden en zakenrelaties mee naar deze
fantastische dag! Voor meer informatie belt of
schrijft u naar de Diergeneeskundige Studenten
Kring, Yalelaan 1, 3584 CL Utrecht, tel. 030-
534678, giro 271994.

-ocr page 312-

Brullend bericht van de
Veterinaire Motor Club
(VMC]

Misschien wist u het nog niet, maar hij bestaat nu
alweer een aantal jaren, de Veterinaire Motor
Club. Het stijgen van de temperatuur betekent
dat ook vele motorfietsen weer van stal gehaald
worden en dus is het voor de VMC tijd om het
programma voor het komend jaar bekend te
maken. Dat ziet er zo uit:

30 april: Presentatie op Peerdepieten.

5 mei: Toertocht. Verzamelen 10.00 uur voor de
Faculteit Diergeneeskunde.

26 juni: Toertocht.

U ziet het, niet het aantal evenementen maar de
gezelligheid staat bij ons voorop. Daarom is
iedereen welkom, dierenarts, medewerkers, stu-
dent of paraveterinair. Voor verdere informatie
kunt u Han van Helvoort bellen, tel. 030-
315042.

Dus heeft u zin in een lekker ritje, schroom dan
niet maar kom eens langs!

B. Steltenpool,
voorzitter VMC.

Bok on the rock
12e lustrum der
dsk

Op 30 september, 1 tot en met 3 oktober 1992
viert de Diergeneeskundige Studenten Kring
haar 12e lustrum.

In dit blad zult u regelmatig informatie over het
lustrum kunnen lezen. Om deze festiviteiten te
kunnen realiseren is geld nodig, daarom staan wij
open voor donaties. Binnenkort ontvangt iedere
dierenartsenpraktijk een acceptgiro; wij zijn blij
met iedere gift.

Giro 2097293, bank 69.95.51.668 C&E-bank te
Utrecht, t.n.v. Fiscus I2e lustrum DSK.

Vacaturebank

Gaat u deze zomer op vakantie?
Wilt u gedurende uw vakantie
een waarne(e)m(st)er in de prak-
tijk? Als u deze plannen heeft,
stellen wij het op prijs
voor 1 mei
uw aanvraag hiervoor te ontvan-
gen. Op die manier kunnen wij u
beter helpen bij het vinden van
een waame(e)m(st)er voor uw
vakantieperiode.

Personalia

Lidmaatschap

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Bontekoe, P.; 1984; 9291 AD Kollum; Reinaard
34.

Brok, R.P.A.M.; 1992; 5071 BD Udenhout; Krei-
tenmolenstraat 193.

Graff, Mevr. J.M.J.; 1990; 2594 BG \'s-Graven-
hage; Bezuidenhoutseweg 492.
Krol-del Rosario Suarez, Mevr. R.M.P.; Spanje-
1989; 1013 KW Amsterdam; Realengracht 66.
Meteren, Mevr. C.A.W. van; 1979; 1111 VK
Diemen; Rietzangerweg 119.
Schrijver, Mevr. E.M.H. de; Gent-1989; 2275
Lille (België); Boskapelstraat 35.
Verweij, A.M.M.; 1992; 3862 MR Nijkerk; Ge-
rard Douhof 80.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het
HooMbestuur aangenomen:
Aarts, M.G.A.; 1991; 5491 TA Sint-Oedenrode;
Schijndelseweg 43.

Broeders, Mevr. J.M.D.; 1991; 7443 GN Nijver-
dal; Kruidenlaan 58.

Coert, Mevr. M.; 1991; 5384 BB Heesch; Acacial-
aan 9.

Esveld, G.; 1991; 3882 LK Putten; Beulekampers-
teeg 12.

Kalfsbeek, Mevr. E.A.; 1991; 3941 WL Doom;
Karei Doormanlaan 15.

Laarakker, J.C.; 1991; 3524 AR Utrecht; Texel
37.

Nersesian, Dr. B.N.; 1977; Georgia-1987; Elkhart,
Indiana 46514 (U.S.A.); 26562 Roseland Ave.
Romijn, Mevr. A.D.; 1991; 3584 AZ Utrecht;
Erasmuslaan 1 A.

Snaijer, G. de; 1990; 5343 GA Oss; Staringstraat
39.

Spiertz, F.M.G.; 1991; 6136 KA Sittard; Prof.
Duboisstraat 5.

Veenink, Mevr. G.J.; 1991; 7419 PB Deventer;
Schoenmakershoeve 1.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
iandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Kornalijnslijper, Mevr. J.E.; 3522 BH Utrecht;
Rijnlaan 139 bis.

Riel, J. van; 3551 CS Utrecht; Amsterdamse-
straatweg 288 bis.

Zwaagsü-a, Mevr. K.; 3582 ZM Utrecht;
I.B.Bakkeriaan 203.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Ne-
derlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:
Ekkel, Ir. E.D.; 5301 DA Zaltbommel; Nieuwe
Tijningen 75.

Jubilea

S.J. Henstra te Tijnje, afwezig, 30 jaar, 17 april
1992

Dr. P. Leeflang te Alphen a/d Rijn, afwezig, 30
jaar, 17 april 1992

G. Vogelzang te Eext, aanwezig, 30 jaar, 17 april
1992

Dr. J. van Walsum te Zeist, afwezig, 40 jaar, 19
april 1992

A.E. Burggraaff te Vlissingen, afwezig, 45 jaar, 19
april 1992

-ocr page 313-

A.H.M. Erken te Amsterdam, afwezig, 25 jaar, 27
april 1992

N.M. van Hulten te Kaatsheuvel, afwezig, 30 jaar,
3 mei 1992

Dr. J.H.M. Richter te Boxmeer, aanwezig, 45 jaar,
3 mei 1992

A.R. de Vries te Schagen, afwezig, 45 jaar, 3 mei
1992

Rectificatie
Drs. R. de Boer; 1987; 8521 PK Sint Nicolaasga;
De Bast 58; tel. 05134-2484 privé, 1527 prakt, is
sinds 1 januari 1991 geass. met P. Dirksen.

Mutaties
203 Aarts, M.G.A.; 1991; 5491 TA Sint-Oeden-
rode; Schijndelseweg 43; tel. 04138-72300
privé, 72650 prakt.; p., ass. bij J.T.J. ten
Hove, W.H.M. van lersel, PJ.G. Kühne, G.J.
Toxopeus, J.C. Valk en PD. Verhulst (toev.
als lid).

349 Bosch, J.C.; 1980; W 4240 Emmerich
(Duitsland); Berlinerstrasse 1; tel. 09-49-
2822-68149 privé, 085-629304 bur.; fax
085-612886; p.; d. G.v.D. Oost-Nederland,
lok. Rozendaal, afd. Rundvee.
219 Broeders, Mevr. J.M.D.; 1991; 7443 GN
Nijverdal; Kruidenlaan 58; tel. 05486-
18795; wnd.d. (toev. als lid).
219 \'Brok, R.PA.M.; 1992; 5071 BD Udenhout;
Kreitenmolenstraat 193; tel. 04241-3123
privé, 04242-82078 prakt.; p., ass. bij J.L.
van Ekris, W.J.J. Goesten, E.PC.M. van Riel
en R.A.J.A. Steffens.
349 Buijtenen, Mevr. L.M. van; 1988; 33570
Puisseguin (Frankrijk); 2, Les Laurets; tel.
09-3357745760; p., ass. bij Dr. Moniot.
224 Coert, Mevr. M.; 1991; 5384 BB Heesch;
Acacialaan 9; tel. 04125-4717; d. (toev. als
lid).

226 Dekker, A.; 1957; 4575 NJ Overslag (Z);
Verbindingsweg 5; tel. 01156-8487; fax
01156-8666; r.d.
226 »Delden, J. van; 1986; 1422 RE Uithoorn;
Geertruidahoeve 36; tel. 02975-31904 privé,
020-6414796 prakt.; p., geass. met Mevr. PE.
de Jong, R.J.M. Steijger en Mevr. M.J.
Steijger-Hesterman.

234 Esveld, G.; 1991; 3882 LK Putten; Beule-
kampersteeg 12; tel. 03419-1916 privé,
03242-1521 prakt.; p., ass. bij H.W. Griesen
en B.J.J. ten Voorde (toev. als lid).

235 \'Evenhuis, Mevr. J.R.J.; 1991; 1606 AK
Venhuizen; Westerbuurt 27; tel. 02284-1542
privé, 02280-12849 prakt.; p., ass. bij Mevr.
A.M. Lub.

239 *Garderen, E. van; 1987; 3402 TG IJssel-
stein; Zwedenstraat 3; tel. 03408-87665
privé, 030-534304 bur.; wet. medew. R.U.
(F.D., vkgr. Pathologie).
351 Hanssen, Mevr. A.M.W.M.; 1983; naar Ne-
derland.

246 Hanssen, Mevr. A.M.W.M.; 1983; 6361 AB
Nuth; Hellebroek 51; tel. 045-245786; k.d.
R.VV kring Weert.

248 Hegen, G.; 1983; 7841 CA Sleen; M. Altings-
traat 9; tel. 05916-2460 privé, 1368 prakt.; p.

249 Hekerman, M.TJ.; 1987; 5711 PV Someren;
Hoyserstraat 15; tel. 04926-1706 privé,
04937-94335 prakt.; fax 04937-96705; p.,
geass. met G.H.H, Bergs, B.J.H.M. Slaats en
J.F.M. Smeets; Pluimveepraktijk Zuid-Ne-
derland.

250 \'Hermens, J.TM.; 1988; 7676 AG Wester-
haar; Hoofdweg 54; tel. 05498-58842 privé,
05499-62393 prakt.; p., geass. met W.J.
Mulder.

256 Huige, J.C.M.; 1976; 4441 BA Ovezande;
Mauritsstraat 36; tel. 01195-5129 privé,
01131-3210 bur.; fax 01131-3607; h. R.VV.
lok. Zeeland.

256 Huiskes-Comelisse, Mevr. L.; 1973; 4401
CC Yerseke (Z); Molenlaan 24; tel. 01131-
1584 privé, 2756 prakt.; p., gezelschapsd.

261 Jong, Mevr. PE. de; 1986; 1422 RE Uit-
hoorn; Geertruidahoeve 36; tel. 02975-
31904 privé, 020-64147% prakt.; p., geass.
met J. van Delden, R.J.M. Steijger en Mevr.
M.J. Steijger-Hesterman.

263 Kalfebeek, Mevr. E.A.; 1991; 3941 WL
Doom; Karei Doormanlaan 15; tel. 03430-
12224 privé, 01740-24544 prakt.; p., ass. bij
R.W.E Becking, J.TM. Maree en I. Paigi
(toev. als lid).

273 Laarakker, J.C.; 1991; 3524 AR Utrecht;
Texel 37; tel. 030-800358; wnd.d. (toev. als
lid).

287 Nederhorst, H.J.; 1967; 2012 EW Haariem;
Olieslagerslaan 17; tel. 023-322417 privé,
315301 prakt.; p., gezelschapsd.

355 Nersesian, Dr. B.N.; 1977; Georgia-1987;
Elkhart, Indiana 46514 (U.S.A.); 26562
Roseland Ave.; tel. 09-1-219-262-1630
privé, 658^121 bur.; Corp. Vet. & Man. Vet.
Services; vet. adv./d. bij Maple Leaf Farms,
Inc. (toev. als lid).

290 Olde Riekerink, H.G.A.; 1963; 7588 RJ
Beuningen (O); Beuningerstraat 82; tel.
05413-51811 privé, 52668 prakt.; p., geass.
met L.H. Eshuis.

297 Polanen, H.C.G.; 1991; 2821 SP Stolwijk;
Rietgors 37; tel. 01824-2707 privé, 01825-
1695 prakt.; p., ass. bij G. van den Berg, R. de
Haas en A.C. de Zeeuw.

301 Riel, J.J.M. van; 1969; 5042 KA Tilburg;
Postelse Hoeflaan 45; tel. 04166-1579 privé,
013-674590 prakt.; p., geass. met J.A.PM.
Bakx.

303 Romijn, Mevr. A.D.; 1991; 3584 AZ
Utrecht; Erasmusiaan 1 A; tel. 030-518950;
wnd.d. (toev. als lid).

305 Roy, J.J. le; 1955; 3067 HK Rotterdam; Van
de Helmstraat 16; tel. 010-4201044; r.d.

306 Saathof, PB.; 1959; 7981 DP Diever; lekak-
kers 28; tel. 05219-2614; r.d.

307 Schellens, C.J.M.M.; 1990; 5554 CJ Val-
kenswaard; Beelmanstraat 7; tel. 04902-
44295 privé, 12475 prakt.; p., ass. bij
J.J.J.M. Settels en H. Wessels.

357 «Smit, Mevr. A.E.; 1991; Ashcroft, B.C. VOK
IAO (Canada); 600 Com wall Place 611,
PO.Box 1153; tel. 09-1 -604-453-9077 privé,
457-6203 prakt.; fax 09-1-604-457-9601; p.,
ass. bij Dr. G.L. Armstrong.

313 Smit, FL; 1990; naar de Ned. Antillen.

347 Smit, F.I.; 1990; Curacao (Ned. Antillen);

Badplaats Jan Thiel z/n; tel. 09-599-9-
677439 privé, 55182/617476 prakt.; p., ass.
bij O.B. de Haseth.

314 Snaijer, G. de; 1990; 5343 GA Oss; Starings-
traat 39; tel. 04120-32464 privé, 41755
prakt.; p., ass. bij R. Kuiper, H.W. Martin,
PC. Nelis, H. Oosterveen en M.H.J.J. We-
sterhof (toev. als lid).

315 Somers, S.; 1987; 3445 CK Woerden; Dr.
Kuyperlaan 15; tel. 03480-15085 privé,
13157 prakt.; p., geass. met C.Th.A. Straver.

315 Somers-Vlug, Mevr. S.A.; 1987; 3445 CK
Woerden; Dr. Kuyperiaan 15; tel. 03480-
15085, 13157; d.

315 Spiertz, FM.G.; 1991; 6136 KA SitUrd;
Prof Duboisstraat 5; tel. 046-517379; d. in
mil. dnst. (toev. als lid).

323 Trompert, H.M.; 1988; 3151 AH Hoek van
Holland; Prins Hendrikstraat 205 A; tel.

01747-86443, 01748-14098 prakt.; p., ass.
bij R.J. Opmeer.

325 Veenink, Mevr. G.J.; 1991 ; 9291 LB Kollum;
Brongersmaweg I; tel. 05114-2042; p., ass.
bij P Bontekoe, G.W Tiddensen J.H. van Til
(toev. als lid).

330 Vesseur, PC.; 1982; 5345 CW Oss; Barn-
steen 8; tel. 04120-51092 privé, 04192-
86555 tst. 553 bur.; fax 04192-18214; wet.
medew. Proefstation voor de Varkenshoude-
rij.

330 Vink, R.J. de; 1972; naar het buitenland.

358 Vink, R.J. de; 1972; 53240 La Baconnière
(Frankrijk); Haras de la Poupardiére; tel. 09-
33-43026000; d.

330 Vink, W.J.; 1980; 3245 BR Sommelsdijk;
Zuid Achterweg 28; tel. 01870-85692 privé,
82897prakt.; p., gezelschapsd.

339 »Wetering, Mevr. G. van de; 1992; 5615 CT
Eindhoven; U Sage ten Broeklaan 72; tel.
040-111680; wnd.d.

339 Wetering de Rooij, R. van de; 1988; 8131
DA Wijhe; Oranjelaan 7; tel. 05702-2367
privé, 1263 prakt.; p., geass. met T.E. Hoek-
• stra, M.R.P Uloup, J.M. Mulder en E.J.
Wijers.

341 * Wijngaard-de Win, Mevr. J.M.C.R van
den; 1976; 5291 AG Gemonde; Boomstraat
56; tel. 04105-I223I privé, 04990-76117
bur.; k.d. R.V.V. (part-time).

Cursussen

voorjaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anesthesie gezelschapsdieren
(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op abpraak (92/04)
Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(ƒ4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/19)

Veterinaire apotheek I gem. praktijk [f 1.000,-)
13, Hen 15 mei 1992 (92/44)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/■390,-)

13 juni 1992 (92/47).

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(ƒ400,-)

16 mei 1992 (92/41)

De cursus is volgeboekt, opgave voor de wachtlijst
is mogelijk.

-ocr page 314-

Praktische anesthesie paard (/\'930,-)
6 en 7 mei 1992 (92/10)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

De benauwde papegaai (f 175,-)
11 april 1992 (middag) (92/25)

Huisvesting en voedermethoden rund {f 530,-)
28 en 29 april 1992 (92/30)

Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(/• 100,-)

19 mei 1992 (92/42)

IKB pluimveevleesproduktie (ƒ265,-)
20 mei 1992 (92/43)
Verbanden en spalken (ƒ 435,-)
23 mei 1992 (92/08)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

{/■ 2.500,-)

21, 22 en 23 mei 1992(92/15)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogeijk.

Stafylokokken mastitis rund (^300,-)
26 mei 1992 (92/20)

Epidemiologie II (/2.950,-)

1 t/m 5 juni 1992 (92/18)

14 t/m 18 september 1992 (92/50)

De cursus 92/18 is volgeboekt

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde

cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure

voorjaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht,
Telefoon: 030-517374, fax: 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; gironummer
van de ABN 1412.

Gevraagd in een praktijk voor paarden en kleine huisdieren in het zuiden van het land:

EEN COLLEGA m/v

Enige ervaring en kennis van de omgang met paarden strekt tot aanbeveling.

Bij goede samenwerking is associatie de bedoeling. Sollicitaties richten aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 24/92.

Gevraagd:

DIERENARTS m/v

Voor een gemengde praktijk in het midden van het land. Goede secundaire arbeidsvoorwaarden. Associatie
ligt binnen de mogelijkheden.

Gelieve uw reacties binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad te sturen naar: Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 23/92.

Debantic®en het I en R Merk

-ocr page 315-

I I

landbouWf natuurbeheer en visserij

DE RIJKSDIENST VOOR DE KEURING VAN VEE EN VLEES (RVV) is een dynami
sche organisatie van het IVIinisterIe van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. In de RVV
werken om en nabij 1700 mensen, waaronder ± 170 keuringsdierenartsen. De laatste
jaren worden er steeds meer vrouwelijke dierenartsen aangesteld.

De RVV voert op 4000 werkplekken keuringen en controles uit in slachterijen en andere
bedrijven, waar voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong geproduceerd worden.
Een groot deel van de keuringshandelingen wordt verricht door keurmeesters.
De keuringsdierenarts draagt in dat proces de eindverantwoordelijkheid. Daarnaast
houdt zij of hij toezicht op de naleving van voorschriften over de inrichting van
gebouwen, een hygiënische werkwijze en de behandeling van produkten.

Het is noodzakelijk gebleken de organisatie van het keuringswerk door de RW nog beter
aan te sluiten op de eisen van de komende europese integratie.
Daarom heeft de dienst op korte termijn behoefte aan

KEURINGSDIERENARTSEN(V/M)

^^^ op diverse werkplekken in Nederland:

Doetinchem
Dinxperio
Harderwijk
Lelystad

Almelo
Apeldoorn
Borculo
Boxtel

Lichtenvoorde
Oss
Putten
Roosendaal

Rotterdam
Tilburg
Twello
Wesepe

Voor een deel geldt voor deze vacatures, dat de activiteiten van de keuringsdierenarts
aldaar geen volledige dagtaak omvatten. Voor al deze vacatures geldt, dat aanstelling in
een part-time dienstverband tot de mogelijkheden behoort.

- een zelfstandige functie voor mensen, die verantwoordelijkheid durven dragen;

- een organisatie met een open structuur, waarin overleg en teamvorming centraal staan;

- een goede introductie en begeleiding van nieuwe medewerk(st)ers;

- een organisatie met veel aandacht voor scholing en bijscholing van medewerk(st)ers;

- goede secundaire arbeidsvoorwaarden.

- een academische opleiding afgerond met een dierenartsendiploma;

- goede contactuele eigenschappen.

bedraagt bij een volledig dienstverband maximaal f 6.592,- bruto per maand.

Nadere inlichtingen over de functie kunnen verkregen worden bij dhr R.B. van der Steeg,
hoofd Personeelszaken RVV of mevrouw M. van Hees, contactfunctionaris Personeels-
zaken RW, (telefoon 070-3611813 en 070-3611815).

RVV - afdeling Personeelszaken, kamer 912, Postbus 30724,2500 GS \'s-Gravenhage.

Wat biedt de RVV

Vereisten voor
deze functie zijn

Salaris

Sollicitaties

-ocr page 316-

Gemengde tweemanspraktijk in het Zuiden van het land zoekt op korte termijn een

ENTHOUSIASTE DIERENARTS m/v

met belangstelling voor zowel grote als kleine huisdieren. Enige praktijkervaring gewenst. Bij gebleken
geschiktheid behoort associatie tot de mogelijkheid. Sollicitaties graag binnen 14 dagen na verschijnen van
dit blad, richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht,
onder nummer 25/92.

Gevraagd per 1 juni 1992:

DIERENARTS m/v

voor tweemans-landbouwhuisdierenpraktijk in West-Midden Nederland.

Gezocht wordt een enthousiaste collega met ervaring. Na gebleken geschiktheid bestaat er mogelijkheid tot
associatie. Sollicitaties gaarne binnen 14 dagen richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 21/92.

Gevraagd;

PART-TIME DIERENARTS m/v

in voornamelijk landbouwhuisdierenpraktijk in het noorden van het land.

Sollicitaties s.v.p. binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 22/92.

DELTABRON is een computer-softwarebedrijf, dat programma\'s ontwerpt
voor veeleisende gebruikers van de personal computer.

DELTABRON is gespecialiseerd in administratief medische toepassingen
DELTABRON heeft een speciaal programma voor dierenartsen: DA

DA automatiseert de administratie van de dierenartsen-praktijk
DA is snel en gemakkelijk in het gebruik

DA registreert klanten, dieren, verrichtingen, medicijnen en betalingen
DA doet de financiële administratie, inclusief berekening van de BTW

Voor informatie of gratis demonstratie: bel 01112-1855
Of kom naar de voorjaarsdagen.

Zuidweg 1

4316 AA Zonnemaire
Telefoon: 01112-1855

-ocr page 317-

dankzij Ponolog

Panolog druppelbare zalf is dankzij de unieke
plastibase het produkt voor de behandeling van
die aandoeningen die een langdurig Kontakt van
het middel met de infektie vereisen. Panolog
werkt anti-inflammatoir, antipruritisch, antibak-
terieel en antimycotisch en is uitermate geschikt
voor de behandeling van Otitis externa, anaal-
klierontsteking, interdigitale cystes en dermatitis.

Ciba-Geigy Animal Health: na gezondheid

de beste oplossing.

E

deze trouwe viervoeters
hebben geen lost meer van

oorontsteking

CIBA-GEIGY

Animal Health

BENELUX

Info: Ciba-Geigy Animal Health Benelux, Postbus 1048, 4700 BA Roosendaal.
Tel. 01650 - 97305, Fax 01650 - 59605.

-ocr page 318-

ZIEKTE VAN
AUJESZKY:

PASSIEVE IMMUNISATIE
VAN BIGGEN UW DOEL?
MET LEVEND VACCIN?

Definitieve registratie legt de diersoorten, indi-
caties en doseringen vast, waarbij een diergenees-
middel uitsluitend mag worden gebruikt.

INGELVAC® AUJESZKY MLV
ALS ENIGE

Ingelvac Aujeszky MLV is het enige levende Aujeszky-
vaccin dat definitief is geregistreerd voor passieve
immunisatie van biggen via actieve immunisatie van
de zeug.

INGELVAC AUJESZKY MLV:
TERECHT MARKTLEIDER

z

100 im

Steriel
oplosmidftel

jcfKOducMrd door
Boïhnng« In9»lheim A
nwuiiM
a Joseph, M.8«ou<i645«m*
U S V«tennary L

Boehringer
Ingelheim

Mmmm

g<mt op zekeHwid

postbus 8037,1802 KA Alkmaar telefoon 072-662411, fax 072-617673

-ocr page 319-

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association
Deel 117, aflevering 9, i mei 1992

Inhoud

Oorspronkelijke artikelen

De diagnoses \'Porcine Epidemie Abortion and Respiratory Syndrome\' (PEARS)-
verdacht en PEARS-onverdacht op fok- en vermeerderingsbedrijven in Nederland
met behulp van statistische methoden;
Y. H. Schukken, M. C. M. de Jong,
R. £ Komijn, J. Braamskamp. A. A. Dijkhuizen, J. F T. M. Noordhuizen,
J C. M. Vemooy. J H. M. Verheijden

Overzichtsartikelen

Fertiliteitsproblemen bij de poes; B. van Haaften, A. C. Okkens en R. F. Nickel

Voor de praktijk

Koeien met opgezette anus en vulva als bedrijfsprobleem; Th. Dijkstra, G. J. Bosma, J. Veling 269
Op verwijzing

WETENSCHAP

259

265

Chronische constipatie bij de volwassen kat; B. K SjoUema
Vraag en antwoord
Terugkomers; A. de Kruif

Berichten en verslagen

Hebben diergeneesmiddelen invloed op het milieu?; W. Sybesma
HBO-studie diermanagement van start

\'Op zoek naar een boek\' - dis. A. H. H. M. Mathijsen 25 jaar bibliothecaris
bij de Faculteit der Diergeneeskunde;
fV. Sybesma
Onderzoek naar welzijn in aquacultuur; D. van Haarlem

Studentenreferaten
Boekbespreking
Nieuw(S) van de industrie
Congressen/cursussen
Referaten
Medelingen VHI

Salmonella enteritidis bewaking en bestrijding bij pluimvee in 1991; W. Edel, A. Mijs,
l Smak, K. G. Robijns, T. S. de Vries en J. C. van den Wijngaard

Medelingen VD

Seminar over huisvesting legkippen
Besmettelijke dierziekten

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

271

273

ACTUA

274

275

276
278

276

111

278

279, 283, 287
280

281

283
283

Europa ontdeÊit dle^oordelen
van de Bolus^ y
met het gati^

~1

chronominlic ®

slow-release bolus
beschermt jongvee
kuratiefen
preventief tegen
maagdarm- èn
longwormen

ytbac

-ocr page 320-

colofon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorainer)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof dr. W. Misdorp
Prof dr. G. H. Wentink
Mw. drs. LisetU; M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Jorna

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville, Rorida, U.S.A.)

Prof dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F. de Jong (ZwoUe)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kniif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van L<itestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. R A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Uuecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelyslad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedeisen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, Fiance)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. R F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F M. van Zutphcn (Uü^echt)

Redacteur-Secretaris

J. C. de Geus

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3S08 SB Utrecht (tel.
030-5101 ll/fw 030-51 1787).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrifi voor Diergeneeskunde is hel verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. SI 1606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, Uu-echL

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Uuecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

□ruk

Drukkerij G. van Dijk B. V., Breukelen (tel. 03462-61304,
&x 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065, £ax
05987-13827)

Bij de voorplaat

\'De kat\', expositie Tuingalerie de \'Berenburght\',
Eek en Wiel (1989).

Het beeld werd vervaardigd door Karin Beek en
gefotografeerd door mevr. dr. Ingrid van der
Gaag.

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. R Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Gostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Desiree Raasing

Jacqueline Duerinck

S. L. Oostindiën

290
251

285
285

285

286
287

287
287

287

288
289

Inhoud (vervolg omslag)

Doorlopende agenda

KNMvD

Algemeen

In memoriam: Sent Bant

Uitspraak beroepsprocedure complementaire schalenmaatregel
Klacht van een veehouder
Wie is wie en wie doet wat?

Afscheid redacteur Tijdschrift voor Diergeneeskunde

Op excursie met de afdeling Gelderiand naar het Centraal Diergeneeskundig

Instituut te Lelystad

Animal Reproduction Congress; ICAR

Jaarcongres 1992: Rectificatie

Personalia

PAÜ-Diergeneeskunde

259
265

269

271

Contents

Original papers

Diagnoses Porcine Epidemie Abortion and Respiratory Syndrome (PEARS)-
positive and PEARS-negative for breeding and multiplier herds in the Netherlands
using statistical methods; K
H. Schukken, M. C. M. de Jong, R. E Komijn,
J. Braamskamp, A. A. Dijkhuizen, J. RT. M. Noordhuizen, J. C. M. Vemooy,
J H. M. Verheijden

Review papers

Fertility disorders in the cat; B. van Haaften, A. C. Okkens, R- F. Nickel

The veterinary scene

Cows with swollen anus and vulva as farming problem; Th. Dijkstra, G. J. Bosma, J. Veling

cunical referrals

Chronic constipation in the adult cat; B. R Sjollema

All rights reserved
Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van r^enen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt, d.m.v. druk, microfilm of zonder schriftelijk

toeslemming van de Redacteur.

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

-ocr page 321-

EUKANUBA en lAMS, evenzeer een technologische
als een nutritionele prestatie.

30

Ty^QcffF^ 5l3ïAyi

VBWojavaq ^ .

a^JMAHVia^ ^JASaVlI/A

Jarenlange research. Precieze samenstelling
en aandacht voor het kleinste detail. Dat zijn de
basis ingredienten voor de produkten van "The
lams Company": EUKANUBA hondevoeding en
lAMS kattevoeding.

Het is een compleet droogvoeder, over-
wegend samengesteld uit ingrediënten van dierlijke
oorsprong. Deze zijn voor de hond en de kat zeer
makkelijk verteerbaar en hebben een bijzonder
hoge voedingswaarde. Elk ingredient wordt zorg-
vuldig gecontroleerd op konstante kwaliteit en
versheid. Groeistudies enerzijds en onderzoek naar
de proteine-efficientie-ratio
anderzijds, tonen aan dat de
gebruikte proteïnen van de
allerhoogste kwaliteit zijn.

Door analyses van de ontlasting en de urine
wordt de metabole energie van de voeding
gemeten (de meeste fabrikanten geven slechts
een schatting).

Het resultaat? De beste voeding voor honden
en katten die aan de allerhoogste eisen voldoet.
Daarom menen wij dat het uw advies waard is.

De beste vriend van de mens verdient het al-
lerbeste. In dit geval één van de meest gewaardeerde
honde - en kattevoeders ooit samengesteld.

Voor meer informatie: Holland Diervoeders
B.V, Postbus 8221, 3503 RE UTRECHT
Tel. 030-479611.

THE
lAMS«*
COMPANY

A

-ocr page 322-

De meest geschikte Arbeids-
ongeschiktheidsverzekering als

je onverhoopt buitenspel staat

U heeft \'n arbeidsongeschiktheidsverzekering nodig. Bij voorkeur een,
die voor u op maat gemaakt is. \'t Liefst van een maatschappij die zich
daarin heeft gespecialiseerd. Een onderlinge zonder winstoogmerk,
zodat de premie laag blijft. Doordacht toegesneden op een select
aantal beroepsgroepen.

Een verzekering die aansluit op uw persoonlijke omstandigheden,
praktijk- en beroepssituatie. Geen massaprodukt, maar individueel
maatwerk. Met een niet te evenaren prijs/kwaliteit verhouding.

Uw assurantie-adviseur is de meest geschikte persoon om u de
juiste verzekeringsvorm bij MOVIR-DTO te adviseren.

POSTBUS 2160, 3430 CV NIEUWEGEIN,
TELEFOON 03402-47420.

HOUDT UW INKOMEN GEZOND BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID.

-ocr page 323-

CONTHRIX

doorbraak in beheincleling- onnodig-e haaruitval bij hond en k:at

CONTHRIX

beïnvloedt seizoensgebonden rui niet

CONTHRIX

verbetert conditie van huid en vacht

Apharmo introduceert Conthrix, een lokale
therapie die de groeifase van de korte haren ten op-
zichte van de rust- en afbraakfase verlengt, waardoor
continu haarverlies sterk vermindert. Het
effect wordt veroorzaakt door een opper-
vlakte-actieve stof, die cholesterol uit de epi-
dermis kan onttrekken.

Hierdoor neemt de beweeglijkheid
tussen de fosfolipidelagen van de membra-
nen toe en wordt het enzym Proteïne-kinase
getransporteerd van het cytoplasma naar de
membranen, met als uiteindelijk resultaat
dat de haaruitval sterk afneemt.

Het unieke van deze cholesterol - onttrekker
is, dat de stof het membraan zelf niet aantast. Boven-
dien bevat Conthrix ook de essentiële voedingsstoffen,
inclusief vitamines en mineralen en verbe-
tert het de doorbloeding van de huid.

Na wetenschappelijk onderzoek
( Universiteit van Jeruzalem ) werd het pre-
paraat als effectief en volkomen veilig beoor-
deeld. Conthrix wordt in de USA en Canada
toegepast onder de naam Lo-shed, No-shed.

Conthrix is een produkt uit de
lijn huidpreparaten van Apharmo-Arnhem,
085-629022.

Conthrix

INNOVATIE VOOR MENS EN DIER

-ocr page 324-

GEEN STUKJE

BLUFT
ONBEHANDELD!

Coopertix houdt rundvee vliegetwrij.

Coopertix pour-on (2% q\'halothrin) biedt rund-
vee een uitstekende bescherming tegen vliegen.
Een Coopertix-behandeling vermindert het aantal
irriterende insekten op de huid van het dier met

meer dan 95%.

Coopertix komt overal
door de
speciale
olie-
oplossing.

Behandelen
met Coopertix
is dankzij de
pour-on
methode erg
eenvoudig. Een kleine hoeveel-
heid Coopertix (10 ml) op de rug
van de koe uitgieten tussen de schouderbladen is
alles wat u hoeft te doen.

Dankzij de unieke olie-oplossing verdeelt
Coopertix zich snel en grondig over de gehele
huid van de koe, zonder te irriteren. Geen stukje
wordt hierbij overgeslagen, zodat Coopertix over-
al zijn werk kan doen.

Zonder
vliegen de
zomer door.

Gedurende het
weideseizoen
beschermt
Coopertix vier
tot zes weken
lang optimaal
tegen vliegen.
Afhankelijk van
de vliegendruk
zijn twee of drie
behandelingen per koe dus voldoende voor een
zomer zonder vliegen.

de vliegenbestrijder diCTiicer bereikt.

(ff^ Pitman-Mooie

Pitman-Moore Nederland BV, Emrikweg 11, 2031 BT Haarlem. Telefoon 023-319536.

-ocr page 325-

Oorspronkelijke artikelen

De diagnoses \'Porcine Epidemic Abortion and
Respiratory Syndrome" (PEARS)-verdacht en
PEARS-onverdacht op fok- en

VERMEERDERINGSBEDRIJVEN in nederland met
behulp van statistische methoden

Diagnoses Porcine Epidemic Abortion and Respiratory Syndrome (PEARS)-positive and PEARS-negative for
breeding and multiplier heros in the netherlands using statistical methods.

Y. H. Schukken, M. C. M. de Jong, R. E. Komijn, J. Braamskamp, A. A. Dijkhuizen, J. P. T. M. Noordhuizen.

J. C. M. Vernooy, J. H. M. Verheijdeni

Tijdschr Diergeneeskd 1991; 117:259-64

SAMENVATTING
De diagnose Porcine Epidemic Abortion and Respiratory
Syndrome(PEARS)-verdacht en PEARS-onverdacht kunnen
worden gesteld met behulp van de volgende drie kengetallen-
gemiddeld aantal doodgeboren biggen per toom, gemiddeld
aantal levend geboren biggen per toom en de gemiddelde sterfte
in de zoogperiode. Afhankelijk van het aantal tomen waarover
gemiddeld wordt, wordt in tabellen en grafieken aangegeven in
welke mate tenminste twee van de drie kengetallen moeten
afwijken om te komen tot de diagnose PEARS-verdachL Om
vervolgens op hetzelfde bedrijf na verloop van tijd de diagnose
PEARS-onverdacht te kunnen stellen moeten tenminste twee
van de drie kengetallen minder afwijken dan bepaalde -
eveneens in tabellen en grafieken weergegeven - criteria.

SUiVlMARY

The diagnoses Porcine Epidemie Abortion and Respiratory
Syndrome (PEARS)-positive and PEARS-negative can be made
using the following data on herd performance: the average
number of stillborn piglets per litter, the average number of live
piglets per litter and the average piglet mortality before weaning.
Depending on the number of litters used in calculating the
averages, the extent to which two out of the three performance
data should deviate to arrive at the diagnosis PEARS-positive is
given in tables andfigures. The same farm will only be diagnosed
PEARS-negative if after some time at least two out of the three
performance data deviate less than other criteria also provided in
tables and figures.

INLEIDING

Sinds januari 1991 wordt een gedeelte van de varkensfok- en
varkensvermeerderingsbedrijven getroffen door een aandoening
met een tot voor kort onbekende etiologie. Deze aandoening

I Namens de VD-werkgroep \'Epidemiologisch onderzoek PEARS\'. In deze werkgroep
hebben zitting vertegenwoordigers van de Veterinaire Dienst (Komijn), de Gezond-
heidsdiensten voor Dieren (Braamskamp), de Landbouwuniversiteit (Dijkhuizen en
Noordhuizen), hel Centraal Diergeneeskundig Instituut (De Jong), en de Faculteit
Diergeneeskunde (Schukken, Vemooy en Verheijden).

Correspondentie adres; Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting, Yalelaan 7,
3584 CL Utrecht

wordt gekenmerkt door abortus, vroeggeboorte, een vermin-
derd aantal levend geboren biggen per worp, een verhoogd
aantal doodgeboren biggen per worp, een verhoogde sterfte van
biggen in de zoogperiode en ziekteverschijnselen bij zeugen
(anorexie en incidenteel blauw verkleuren van vulva en oren).
De onderzoekers die het etiologisch agens (Lelystad virus)
hebben geïsoleerd en gekarakteriseerd (7,9,10) gebruiken voor
dit syndroom de term PFARS (Porcine Epidemie Abortion and
Respiratory Syndrome). Het symptomencomplex zal daarom
ook in dit artikel verder met PEARS worden aangeduid.
Vergelijkbare verschijnselen werden waargenomen in de USA
(3, 5), Duitsland en België.

in de Staatscourant van 4 maart 1991 heeft de Staatssecretaris
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de aandoening
PEARS tot meldingsplichtige ziekte voor dierenartsen ver-
klaard. Dit is in overeenstemming met de EG-beschikking (91/
109/EEG) waarin ook beperkende maatregelen ten aanzien
van het vervoer van dieren van besmette bedrijven naar andere
lidstaten zijn verordend. Zowel de Staatssecretaris van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij, als de EG definiëren een
besmet bedrijf als: \'een bedrijf waar in de voorafgaande acht
weken een ongewoon aantal spontane abortussen of vroegge-
boorten bij zeugen of jonge zeugen en sterfte bij zwakte bij jonge
biggen is geconstateerd, die niet aan een bekende ziekte kunnen
worden toegeschreven\'. Bij gebrek aan een adequate diagnosti-
sche test was het stellen van de diagnose PEARS op basis van de
genoemde definitie een moeilijk te uniformeren proces. Met
name het kwantificeren van \'een ongewoon aantal\' kan tot
verschillende interpretaties van vergelijkbare kengetallen leiden.
Een zelfde argumentatie gaat op voor het weer vrij verklaren
van bedrijven die een uitbraak van PEARS hebben doorge-
maakt.

De doelstelling van dit artikel is om op statistische gronden
objectieve criteria vast te stellen op basis waarvan een bedrijf
\'PEARS-verdacht\' verklaard kan worden, en op basis waarvan
een bedrijf na een periode van verdacht zijn weer \'PEARS-
onverdack\' verklaard kan worden. Tevens zal worden getoetst
of alle door de EG gedefinieerde criteria in Nederiand van
toepassing zijn op het ziektebeeld PEARS.

-ocr page 326-

MATERIAAL EN METHODEN
Bepaling van normaalwaarden van reproduktie-kengetallen

Teneinde het beslispunt te kunnen vaststellen waarboven van
een \'ongewone\' situatie sprake is, is allereerst kennis vereist ten
aanzien van de normaalwaarde, de spreiding en de frequentie-
verdeling van kengetallen op varkensfok- en vermeerderingsbe-
drijven in Nederland. Deze eigenschappen van normale kenge-
tallen zijn berekend aan de hand van 232.532 worpen op 364
bedrijven die verzameld zijn met behulp van het VAMPP-
management-systeem (1,2). Op basis van de EG-definitie van
PEARS werden de volgende reproduktie-kengetallen geëvalu-
eerd: percentage abortus (drachtlengte <110 dagen zonder
levende biggen), gemiddelde drachtlengte van worpen met
levende biggen, aantal levendgeboren biggen (LGB), aantal
doodgeboren biggen (DGB), en de biggensterfte in de zoogperi-
ode (BSZP).

Vaststellen beslispunt normaal vs. abnormaal

Uitgaande van de veronderstelling dat de kengetallen normaal
verdeeld zijn kan statistisch worden vastgesteld of een kengetal
afwijkend is. Er is sprake van een statistisch significante
afwijking indien het gemeten kengetal ten opzichte van het
gemiddeld kengetal meer afwijkt dan:

2,33 X spreiding kengetal

Daarbij beschouwen we voor het aantal dode biggen per worp,
de biggensterfte in de zoogperiode, en voor het aantal abortussen
alleen toenames; voor het aantal levend geboren biggen en de
drachtlengte alleen de afhames. De waarde 2,33 is zo gekozen
met behulp van de standaard normale verdeling (8) dat van de
kengetallen op \'normale\', niet-PEARS-verdachte bedrijven
slechts 1% ten onrechte afwijkend genoemd wordt. De spreiding
van een kengetal op bedrijfsniveau zoals gebruikt in de
bovenstaande formule hangt af van het aantal worpen in de
observatieperiode. Hierbij is de observatieperiode de periode
van PEARS-verdenking. De spreiding van het kengetal voor die
periode kan worden berekend door de spreiding tussen worpen
(tabel 1) met de fector [1/(wortel uit het aantal worpen)] te
vermenigvuldigen.

Bestudering van PEARS-verdachte bedrijven

Gegevens van 70 varkensfok- en vermeerderingsbedrijven zijn
gescreend met behulp van het VAMPP-zeugenmanagement-
systeem (1). Deze bedrijven werden gescreend in de periode
januari-april 1991. Alle bedrijven lagen in het oosten van
Nederiand, een regio waar PEARS-uitbraken in de betreffende
periode frequent werden gemeld. Van alle bedrijven werd de
waarde van de betrokken kengetallen per kalenderweek bere-
kend. Daarmee kon zeer nauwkeurig het moment van aanvang
van de periode waarin het bedrijf PEARS-verdacht is, worden
bepaald.

RESULTATEN

Normaalwaarden

De normaalwaarde van reproduktie-kengetallen, de spreiding
ervan en de verwachte frequentieverdeling van deze kengetallen
staan vermeld in tabel 1.

Vaststellen beslispunten

De beslispunten met betrekking tot de kengetallen LGB, DGB,
en BSZP zijn vastgelegd in een drietal grafieken (figuren 1,2 en
3). Deze grafieken zijn gebaseerd op tabellen in bijlage I. De
beslispunten met betrekking tot het abortuspercentage en de
drachtlengte zijn voor alle individuele bedrijven berekend,
vervolgens is beoordeeld of het betreffende bedrijf dit beslispunt
al dan niet passeerde.

Tabel 1. Gemiddelde, spreiding en verwachte frequentieverdeling van repro-
duktie-kengetallen van 364 varkensfok- en vermeederingsbedrijven voor de
introductie van PEARS-problemen.

Verwachte
frequentie verdeling

10.5 2.9 Gaussische verdeling

.69 1.22 Poisson-verdeling

(met overdispersie)

1.24 1.62 Poisson-verdeling

(met overdisperie)

2.0 2.0 Poisson-verdeling

Kengetal

Gemiddelde Spreiding

Levende biggen
per worp (LGB)

Dode biggen
per worp (DGB)

Biggensterfte zoog-
periode per worp
(BSZP)

Abortusgevallen per
100 drachtigheden
Drachtlengte

114.7 1.7 Gaussische verdeling

PEARS

onverdacht

-e— PEAcis

verdacht

PEARS
verdacht

Figuur 1. PEARS-diagnostiek: De afname van het aantal levendgeboren
biggen per worp. Boven de bovenste lijn Is PEARS-verdacht, onder de
onderste lijn is PEARS-onverdacht.

Figuur 2. PEARS-diagnostiek: Toename dode biggen per worp. Boven de
bovenste lijn is PEARS-verdacht, onder de onderste lijn is PEARS-onver-
dacht.

-ocr page 327-

WETENSCHAP

Afraine LGS per worp
Toennnie Sterfte

\' V////////////A

v//////m
v//////////////.
V///////////////.

v///////////.WÊm

I I v/////:t//////////.\'<//Ay.

1G 8 6 4 2

Biggenverlies per worp

"W

Toename DG8 per worp

0,0

PEARS

onveraacht

PEARS
verdacnt

Figuur 3. PEARS-diagnostiek: Toename biggensterfte in de zoogperiode per
worp. Boven de bovenste lijn is PEARS-verdacht, onder de onderste lijn is
PEARS-onverdacht,

PEARS-verdachte bedrijven

De gemelde symptomen op bedrijven verdacht van PEARS
waren onder andere een verminderd aantal levend geboren
biggen per worp (LGB), een verhoogd aantal dood geboren
biggen (DGB) en mummies per worp, een verhoogde sterfte van
biggen in de zoogperiode (BSZP), een verhoogd percentage
abortus, een verhoogd aantal vroeggeboortes, ziektesymptomen
(voornamelijk niet eten, blauwe oren) en sterfte bij zeugen.
In de periode waarover de gegevens in 1991 beschikbaar waren
(tot ongeveer 15 maart 1991) was op 27 van de 70 bedrijven
sprake van een sterke verdenking op PEARS. In figuur 4 zijn de
gegevens van deze 27 bedrijven met betrekking tot drie
kengetallen (LGB, DGB, BSZP) weergegeven.
Op deze 27 bedrijven was de gemiddelde afname in levend
geboren biggen 2.01 big met een spreiding van .99 big.
Het aantal doodgeboren biggen nam gemiddeld met 1.07
(spreiding 1.06) big per worp toe.

De sterfte in de zoogperiode steeg met 1.86 (spreiding .97) big
per worp.

De totale afname in gespeende biggen per worp was daarmee
gemiddeld 3.9 (spreiding 1.48) terwijl de toomgrootte (levend
dood) nauwelijks afnam, gemiddeld .038 big (spreiding .68).
De resultaten ten aanzien van abortusfrequentie en vroeggeb-
oorte zijn weergegeven in figuur 5 en 6. Van de 27 verdachte
PEARS-bedrijven waren er 10 die met betrekking tot abortus
het beslispunt overschreden, 17 bedrijven vertoonden minder of
evenveel abortus in de PEARS-periode vergeleken met de
periode voor PEARS. Ten aanzien van vroeggeboorte waren er
16 bedrijven die het beslispunt overschreden, hadden 3 bedrij-
ven een langere drachtiengte tijdens de PEARS-uitbraak dan in
de periode voor PEARS, terwijl 8 bedrijven een vergelijkbare
drachtlengte te zien gaven in de PEARS-periode vergeleken met
de periode voor PEARS. Uit deze gegevens mag worden
afgeleid dat abortus en vroeggeboorte aangetroffen worden op
PEARS-bedrijven, maar dat deze parameters minder constant
aanwezig zijn dan de drie (LGB, DGB, BSZP) eerder besproken
kengetallen. Dit is ook door anderen gerapporteerd (6).

CONCLUSIES TEN AANZIEN VAN PEARS-DIAGNÜSTIEK

Uit de analyse van PEARS-bedrijven bleek dat vooral de eerste
drie bovenbeschreven symptomen (afname LGB, toename
DGB en toename BSZP) consistent op alle bedrijven voorkwa-
men. In het al dan niet voorkomen van de symptomen abortus
en vroeggeboorte bleek per bedrijf erg veel verschil te bestaan.

Figuur 4. De afname in levendgeboren biggen en de toename in doodgeboren
biggen en biggensterfte bij 27 verdachte PEARS-bedrijven. De bedrijven zijn
gesorteerd op toename in biggenverlies per worp (DGB BSZP).

Aantal bedrijven

14 -

12 H

1U -
8

10 12 14 16 18 20 22 2<l 26 28
Percentage abortus

Figuur 5, Abortuspercentage op 27 PEARS-verdachte bedrijven.

Aonto! bedrijven

Figuur 6, Gemiddelde drachtlengte van worpen met levendgeboren biggen op
27 PEARS-verdachte bedriiven.

Dit kan gedeeltelijk to^eschreven worden aan de subjectiviteit
van de waarneming (abortus vs. vroeggeboorte etc.). Voor het
definiëren van PEARS is het derhalve aan te raden om vooral
gebruik te maken van de symptomen: een afname van het aantal
levendgeboren biggen, een toename van het aantal doodgeboren
biggen en een toename van de sterfte in de zoogperiode. Om de
kans op een vals-positieve diagnose te beperken is het verstandig
om te eisen dat een bedrijf met tenminste twee van de genoemde

-ocr page 328-

drie parameters buiten het normale traject valt. Hiermee wordt
de kans verkleind dat een bedrijf met een uitbraak van een
bekende aandoening (zoals porcine entero virus of porcine
parvo virus, (4)) ook onder de diagnose PEARS zal vallen.

PEARS case-definitie

Voor het stellen van de statistische diagnose verdacht van
PEARS is het noodzakelijk dat een varkensfok- of vermeerde-
ringsbedrijf met 2 van de 3 kengetallen (LGB, DGB en BSZP)
het gedefinieerde beslispunt overschrijdt, terwijl men met
behulp van beschikbare diagnostische technieken niet heeft
kunnen vaststellen dat er een andere aandoening verantwoorde-
lijk is voor de gesignaleerde problemen.

Met behulp van vergelijkbare methodieken als bij de case-
definitie kan een bedrijf ook op statistische gronden niet meer
verdacht van PEARS worden verklaard. De kengetallen van
een PEARS-bedrijf dienen dan een beslispunt te overschrijden
waardoor ze te onderscheiden zijn van een bedrijf verdacht van
een PEARS-besmetting en niet meer te onderscheiden zijn van
een \'normaal\' bedrijf. Het beslispunt is hier zo gekozen dat in het
ongunstigste geval (de PEARS-uitbraak is niet ernstig, en
voldoet net aan de beschreven normen) tenminste 85% van de
PEARS-bedrijven dit beslispunt niet zal overschrijden en dat
90% van de nu weer \'normale\' bedrijven dit beslispunt wel zal
overschrijden. De beslispunten zijn ook vastgelegd in de
grafieken 1,2 en 3. Deze grafieken zijn gebaseerd op een drietal
tabellen in bijlage
II.

Statistisch PEARS-onverdacht verklaren na PEARS-
besmetting

Voor het niet langer verdacht verklaren van een PEARS-bedrijf
is het noodzakelijk dat een varkensfok- of vermeerderingsbedrijf
met 2 van de 3 kengetallen (LGB, DGB, BSZP) het gedefinië-
erde beslispunt PEARS-onverdacht overschrijdt.

DISCUSSIE

Het is noodzakelijk om bij de uitvoering van beleidsmaatregelen
een éénduidige diagnose van de betreffende ziekte voor handen
te hebben. De voorgestelde statistische methodiek kan daartoe
een voorbeeld zijn.

Bedrijven met een VAMPP-administratie zijn niet een aselecte
steekproef uit de varkensfok- en vermeerderingsbedrijven in
Nederland. Het is echter niet aan te nemen dat de aandoening
PEARS zich anders zal gedragen op VAMPP-bedrijven dan op
bedrijven die geen gebruik maken van een VAMPP-administra-
tiepakket. Het gebruik van VAMPP-bedrijven voor de beschrij-
ving van een dergelijke aandoening kan derhalve als een valide
keus worden beschouwd

Wanneer diagnostiek op biologische gronden — bijv. het
aantonen van antigeen — niet mogelijk is, kan een benadering
worden gekozen die gebaseerd is op statistische principes. Deze
(statistische) benaderingswijze is niet volkomen vreemd in de
(dier-) geneeskunde daar zij ook wordt toegepast ter ondersteu-
ning van de klinische diagnostiek (bijvoorbeeld ten behoeve van
het bepalen van de normaalwaarde van de pols, temperatuur
etc.) en in de laboratoriumdiagnostiek (ten behoeve van het
bepalen van normaalwaarden van bloedparameters).
Het zal duidelijk zijn, dat in de voorgestelde definitie de
voorkeur gegeven wordt aan een hoge mate van specificiteit
(klein percentage vals-positieven). Nu inmiddels biologische
detectiemethoden ter beschikking gekomen zijn zal onderzocht
moeten worden of deze keuze uit beleidsmatig en veterinair-
biologisch oogpunt het meest aangewezen was.

DANKBETUIGING

De analyse van deze uitbraakbedrijven was niet mogelijk geweest zonder de
bereidheid tot medewerking van de verschillende dierenartsenpraktijken. De
accuratesse waarmee de data zijn verzameld en ingebracht is van doorslagge-
vend belang geweest voor dit onderzoek. Aan de dierenartsen, de praktijkmede-
werkers en de varkenshouders is veel dank verschuldigd.
Wij zijn bovendien erkentelijk voor het opbouwend commentaar van de overige
leden van de werkgroep \'Epklemiologisch onderzoek PEARS\' (W.A.J. Crom-
wijk, K. Frankena, M.F. de Jong, W.J.H. van de Sande en M.Th. Voets).

LITERATUUR

1. Buurman J, Leengoed LAMG van, Vernooy JC, Wierda A, and Valk PC
van der. VAMPP, a veterinary automated management and production
control program for swine breeding farms: I. main features. Vet Quarterly
1987; 9:15-23.

2. Buurman J, Leengoed LAMG van, Vernooy JCM and Verheijden JHM.
VAMPP: an analysis of reproductive performance data of swine breeding
herds. Proc Symp Comp. Vet Med Guelph, Canada: 1989; 341-3.

3. Christianson WT, Kim HS, Joo HS and Barnes DM. Reproductive and
neonatal losses associated with possible encephalomyocarditis virus infec-
tion in pigs. Vet Ree 1990; 126:54-7.

4. Clark LK and Leman AD, Factors that influence litter size in pigs (two
parts). Pig News and Information 1986; 7:303-10 and 431-7.

5. Loula T. Mystery Pig Disease. Agri-Practice 1991; 12:23-34.

6. Meldrum KC. New Pig disease, Letter to the editor. Vet Ree 1991; 128:483.

7. Pol JMA, Dijk JE van, Wensvoort G, and Terpstra C. Pathological,
ultrastructural, and immunohistochemical changes caused by Lelystad virus
in experimentally induced infections of mystery swine disease (synonym:
porcine epidemic abortion and respiratory syndrome (PEARS)). Vet
Quarterly 1991; 13:137-43.

8. Snedecor GW, and Cochran WG. Statistical methods, seventh edition. Iowa
sute University Press, Ames, 1980: lO.

9. Terpstra C, Wensvoort G and Pol JMA. Experimental reproduction of
porcine epidemic abortion and respiratory syndrome (mystery swine
disease) by infection with Lelystad virus; Koch\'s postulates fulfilled. Vet
Quarterly, 1991; 13:131-6.

10. Wensvoort G, Terpstra C, Pol JMA, et al Mystery swine disease in The
Netherlands: the isolation of Lelystad virus. Vet.Quarterly, 1991; 13:121-
30.

Aanvaard op 30 december 1991.

Bijlage

Beslispunten statistische diagnose pears-verdacht
Op bedrijven wordt PEARS-verdacht gediagnosticeerd indien twee van de
hieronder te bespreken kengetallen het beslispunt overschrijden

De periode van observatie is maximaal dertig dagen of minimaal 20 worpen.

1. Aantal levend geboren biggen per worp

De diagnose PEARS-verdacht kan gesteld worden met behulp van tabel I.
Horizontaal staat het gemiddeld aantal levend geboren biggen per toom in de
periode voorafgaand aan de PEARS-uitbraak. Vertikaal staat het aantal tomen
waarover het gemiddelde in de observatieperiode is berekend. Wanneer de
waarde in de observatieperiode lager is dan de waarde aangegeven in de tabel is
er sprake van PEARS-verdenking.

2. Aantal doodgeboren biggen per worp.

De diagnose PEARS-verdacht kan gesteld worden met behulp van tabel II.
Horizontaal staat het gemiddeld aantal doodgeboren biggen per toom in de
periode voorafgaand aan de PEARS-uitbraak. Vertikaal staat het aantal tomen
waarover het gemiddelde in de observatieperiode is berekend. Wanneer de
waarde in de observatieperiode hoger is dan de waarde aangegeven in de tabel is
er sprake van een PEARS-verdenking.

3. Sterfte in de zoogperiode.

De diagnose PEARS-verdacht kan gesteld worden met behulp van de tabel III.
Horizontaal staat de gemiddelde sterfte in de zoogperiode per toom in de periode
voorafgaand aan de PEARS-uitbraak. Vertikaal staat het aantal tomen
waarover het gemiddelde in de observatieperiode is berekend. Wanneer de

-ocr page 329-

0 WETENSCHAP

Tabel 1.

# Worpen:

9.00

Levendgeboren biggen per worp voor PEARS (jaargemiddelde)
9.25 9.50 9.75 10.00 10.25 10.50

10.75

11.00

11.25

11.50

20.00

7.49

7.74

7.99

8.24

8.49

8.74

8.99

9.24

9.49

9.74

9.99

30.00

7.77

8.02

8,27

8.52

8.77

9.02

9.27

9.52

9.77

10.02

10.27

40.00

7.93

8.18

8.43

8.68

8.93

9,18

9.43

9.68

9.93

10.18

10.43

50.00

8.04

8.29

8.54

8.79

9.04

9.29

9.54

9.79

10.04

10.29

10.54

60.00

8.13

8.38

8.63

8.88

9.13

9.38

9.63

9.88

10.13

10.38

10.63

70.00

8.19

8.44

8.69

8.94

9.19

9.44

9.69

9.94

10.19

10.44

10.69

80.00

8.24

8.49

8.74

8.99

9.24

9.49

9.74

9.99

10.24

10.49

10.74

90.00

8.29

8.54

8.79

9.04

9.29

9.54

9.79

10.04

10.29

10.54

10.79

100.00

8.32

8.57

8.82

9.07

9.32

9.57

9.82

10.07

10.32

10.57

10.82

110.00

8.36

8.61

8.86

9.11

9.36

9.61

9.86

10.11

10.36

10.61

10.86

120.00

8.38

8.63

8.88

9.13

9.38

9.63

9.88

10.13

10.38

10.63

10.88

130.00

8.41

8.66

8.91

9.16

9.41

9.66

9.91

10.16

10.41

10.66

10.91

140.00

8.43

8.68

8.93

9.18

9.43

9.68

9.93

10.18

10.43

10.68

10.93

150.00

8.45

8.70

8.95

9.20

9.45

9.70

9.95

10.20

10.45

10.70

10.95

Tabel II.

# Worpen:

Doodgeboren biggen per worp voor PEARS (jaargemiddelde)

0.50

0.55

0.60

0.65

0.70

0.75

0.80

0.85

0.90

0.95

1.00

20.00

1.14

1.19

1.24

1.29

1.34

1.39

1.44

1.49

1.54

1.59

1.64

30.00

1.02

1.07

1.12

1.17

1.22

1.27

1.32

1.37

1.42

1.47

1.52

40.00

0.95

1.00

1.05

1.10

1.15

1.20

1.25

1.30

1.35

1.40

1.45

50.00

0.90

0.95

1.00

1.05

1.10

1.15

1.20

1.25

1.30

1.35

1.40

60.00

0.87

0.92

0.97

1.02

1.07

1.12

1.17

1.22

1.27

1.32

1.37

70.00

0.84

0.89

0.94

0.99

1.04

1.09

1.14

1.19

1.24

1.29

1.34

80.00

0.82

0.87

0.92

0.97

1.02

1.07

1.12

1.17

1.22

1.27

1.32

90.00

0.80

0.85

0.90

0.95

1.00

1.05

1.10

1.15

1.20

1.25

1.30

100.00

0.78

0.83

0.88

0.93

0.98

1.03

1.08

1.13

1.18

1.23

1.28

110.00

0.77

0.82

0.87

0.92

0.97

1.02

1.07

1.12

1.17

1.22

1.27

120.00

0.76

0.81

0.86

0.91

0.96

1.01

1.06

1.11

1.16

1.21

1.26

130.00

0.75

0.80

0.85

0.90

0.95

1.00

1.05

1.10

1.15

1.20

1.25

140.00

0.74

0.79

0.84

0.89

0.94

0.99

1.04

1.09

1.14

1.19

1.24

150.00

0.73

0.78

0.83

0.88

0.93

0.98

1.03

1.08

1.13

1.18

1.23

Tabel III.

# Worpen:

Sterfte in de

zoogperiode voor PEARS (jaargemiddelde)

0.80

0.90

1.00

1.10

1.20

1.30

1.40

1.50

1.60

1.70

20.00

1.64

1.74

1.84

1.94

2.04

2.14

2.24

2.34

2.44

2.54

30.00

1.49

1.59

1.69

1.79

1.89

1.99

2.09

2.19

2.29

2.39

40.00

1.40

1.50

1.60

1.70

1.80

1.90

2.00

2.10

2.20

2.30

50.00

1.33

1.43

1.53

1.63

1.73

1.83

1.93

2.03

2.13

2.23

60.00

1.29

1.39

1.49

1.59

1.69

1.79

1.89

1.99

2.09

2.19

70.00

1.25

1.35

1.45

1.55

1.65

1.75

1.85

1.95

2.05

2.15

80.00

1.22

1.32

1.42

1.52

1.62

1.72

1.82

1.92

2.02

2.12

90.00

1.20

1.30

1.40

1.50

1.60

1.70

1.80

1.90

2.00

2.10

100.00

1.18

1.28

1.38

1.48

1.58

1.68

1.78

1.88

1.98

2.08

110.00

1.16

1.26

1.36

1.46

1.56

1.66

1.76

1.86

1.96

2.06

120.00

1.14

1.24

1.34

1.44

1.54

1.64

1.74

1.84

1.94

2.04

130.00

1.13

1.23

1.33

1.43

1.53

1.63

1.73

1.83

1.93

2.03

140.00

1.12

1.22

1.32

1.42

1.52

1.62

1.72

1.82

1.92

2.02

150.00

1.11

1.21

1.31

1.41

1.51

1.61

1.71

1.81

1.91

2.01

waarde in de observatieperiode hoger is dan de waarde aangegeven in de tabel is
er sprake van een PEARS-verdenking.

Bijlage ii

Beslispunten statistische diagnose \'onverdacht van

PEARS NA UITBRAAK\'
Een bedrijf kan PEARS-onverdacht verklaard worden wanneer de voor de
\'PEARS-uitbraak\' gebruikelijke kengetallen weer bij benadering worden
gerealiseerd. Teneinde te kunnen vaststellen of dit het geval is kan gebruik
gemaakt worden van onderstaande tabellen. De gegevens moeten betrekking
hebben op een periode van tenminste 14 dagen en op tenminste 20 worpen.

263

T

ijdschrift

voor

Diergeneeskunde,

Deel

117, Aflever

ing 9 . 1992

-ocr page 330-

Tabel IV.

# Worpen:

Levendgeboren biggen per worp voor de PEARS-uitbraak (jaargemiddelde)
9.00 9.25 9.50 9.75 10.00 10.25 10.50 10.75

11.00

11.25

11.50

20.00

8.16

8.41

8.66

8.91

9.16

9.41

9.66

9.91

10.16

10.41

10.66

30.00

8.31

8.56

8.81

9.06

9.31

9.56

9.81

10.06

10.31

10.56

10.81

40.00

8.40

8.65

8.90

9.15

9.40

9.65

9.90

10.15

10.40

10.65

10.90

50.00

8.47

8.72

8.97

9.22

9.47

9.72

9.97

10.22

10.47

10.72

10.97

60.00

8.51

8.76

9.01

9.26

9.51

9.76

10.01

10.26

10.51

10.76

11.01

70.00

8.55

8.80

9.05

9.30

9.55

9.80

10.05

10.30

10.55

10.80

11.05

80.00

8.58

8.83

9.08

9.33

9.58

9.83

10.08

10.33

10.58

10.83

11.08

90.00

8.60

8.85

9.10

9.35

9.60

9.85

10.10

10.35

10.60

10.85

11.10

100.00

8.62

8.87

9.12

9.37

9.62

9.87

10.12

10.37

10.62

10.87

11.12

110.00

8.64

8.89

9.14

9.39

9.64

9.89

10.14

10.39

10.64

10.89

11.14

120.00

8.66

8.91

9.16

9.41

9.66

9.91

10.16

10.41

10.66

10.91

11.16

130.00

8.67

8.92

9.17

9.42

9.67

9.92

10.17

10.42

10.67

10.92

11.17

140.00

8.68

8.93

9.18

9.43

9.68

9.93

10.18

10.43

10.68

10.93

11.18

150.00

8.69

8.94

9.19

9.44

9.69

9.94

10.19

10.44

10.69

10.94

11.19

Tabel V

Doodgeboren biggen per worp voor de PEARS-uitbraak (jaargemiddelde)

# Worpen:

0.50

0.55

0.60

0.65

0.70

0.75

0.80

0.85

0.90

0.95

1.00

20.00

0.85

0.90

0.95

1.00

1.05

1.10

1.15

1.20

1.25

1.30

1.35

30.00

0.79

0.84

0.89

0.94

0.99

1.04

1.09

1.14

1.19

1.24

1.29

40.00

0.75

0.80

0.85

0.90

0.95

1.00

1.05

1.10

1.15

1.20

1.25

50.00

0.72

0.77

0.82

0.87

0.92

0.97

1.02

1.07

1.12

1.17

1.22

60.00

0.70

0.75

0.80

0.85

0.90

0.95

1.00

1.05

1.10

1.15

1.20

70.00

0.69

0.74

0.79

0.84

0.89

0.94

0.99

1.04

1.09

1.14

1.19

80.00

0.68

0.73

0.78

0.83

0.88

0.93

0.98

1.03

1.08

1.13

1.18

90.00

0.67

0.72

0.77

0.82

0.87

0.92

0.97

1.02

1.07

1.12

1.17

100.00

0.66

0.71

0.76

0.81

0.86

0.91

0.96

1.01

1.06

1.11

1.16

110.00

0.65

0.70

0.75

0.80

0.85

0.90

0.95

1.00

1.05

1.10

1.15

120.00

0.64

0.69

0.74

0.79

0.84

0.89

0.94

0.99

1.04

1.09

1.14

130.00

0.64

0.69

0.74

0.79

0.84

0.89

0.94

0.99

1.04

1.09

1.14

140.00

0.63

0.68

0.73

0.78

0.83

0.88

0.93

0.98

1.03

1.08

1.13

150.00

0.63

0.68

0.73

0.78

0.83

0.88

0.93

0.98

1.03

1.08

1.13

Tabel 6.

u ...

Gemiddelde sterfte in de zoogperiode voor de PEARS-uitbraak (jaargemiddelde)

if Worpen:

0.80

0.90

1.00

1.10

1.20

1.30

1.40

1.50

1.60

1.70

20.00

1.27

1.37

1.47

1.57

1.67

1.77

1.87

1.97

2.07

2.17

30.00

I.I8

1.28

1.38

1.48

1.58

1.68

1.78

1.88

1.98

2.08

40.00

1.13

1.23

1.33

1.43

1.53

1.63

1.73

1.83

1.93

2.03

50.00

I.IO

1.20

1.30

1.40

1.50

1.60

1.70

1.80

1.90

2.00

60.00

1.07

1.17

1.27

1.37

1.47

1.57

1.67

1.77

1.87

1.97

70.00

1.05

1.15

1.25

1.35

1.45

1.55

1.65

1.75

1.85

1.95

80.00

1.04

1.14

1.24

1.34

1.44

1.54

1.64

1.74

1.84

1.94

90.00

1.02

1.12

1.22

1.32

1.42

1.52

1.62

1.72

1.82

1.92

100.00

1.01

1.11

1.21

1.31

1.41

1.51

1.61

1.71

1.81

1.91

110.00

1.00

l.IO

1.20

1.30

1.40

1.50

1.60

1.70

1.80

1.90

120.00

0.99

1.09

1.19

1.29

1.39

1.49

1.59

1.69

1.79

1.89

130.00

0.98

1.08

1.18

1.28

1.38

1.48

1.58

1.68

1.78

1.88

140.00

0.98

1.08

1.18

1.28

1.38

1.48

1.58

1.68

1.78

1.88

150.00

0.97

1.07

1.17

1.27

1.37

1.47

1.57

1.67

1.77

1.87

1. Aantal levendgeboren biggen per worp.

Gebruik van tabel IV:

Zoek de kolom met het bedrijf^emiddelde van het bedrijf van voor de PEARS-
uitbraak, bepaal het aantal worpen in de observatieperiode en bepaal of het
kengetal in de observatieperiode hoger is dan de waarde in de tabel.

2. Aantal doodgeboren biggen per worp.

Gebruik van tabel V:

Zoek de kolom met het bedrijfsgemiddelde van het bedrijf voor de PEARS-
uitbraak, bepaal het aantal worpen in de observatieperiode en bepaal of het
kengetal in de observatieperiode lager is dan de waarde in de tabel.

3. Sterfte in de zoogperiode

Gebruik van tabel VI;

Zoek de kolom met het bedrijfsgemiddelde van het bedrijf van voor de PEARS-
uitbraak, bepaal het aantal worpen in de observatieperiode en bepaal of het
kengetal in de observatieperiode lager is dan de waarde in de tabel.

-ocr page 331-

Overzichtsartikelen

Fertiliteitsproblemen bij de poes

Fertility disorders in the gat
B.
van Haaften, A.C. ükkens en R.F Nicken

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:265-8

SAMENVATTING
Aan de hand van de literatuur wordt eerst de oestrische cyclus
besproken en vervolgens een beknopt overzicht gegeven van de
meest voorkomende fertiliteitsstoornissen bij de poes.

SUMMARY

Literature on the normal oestrous cycle is discussed and fertility
disorders in the queen are briefly reviewed

1. INLEIDING

Van oudsher werd de dierenarts voornamelijk geconsulteerd om
de voortplanting bij poezen te voorkomen. De laatste jaren
echter worden er in de praktijk steeds meer poezen aangeboden
wegens fertiliteitsproblemen. Onder deze problemen worden
hier die stoornissen verstaan waarbij de poes niet normaal krols
of drachtig wordt. De benadering van deze problemen vergt een
grondige kennis van de oestrische cyclus, die daarom eerst
uitgebreid wordt behandeld. Vervolgens wordt een overzicht
gegeven van de meest voorkomende fertiliteitsstoornissen.

2. NORMALE OESTRISCHE CYCLUS

2.1 Krolsheid

De oestrus of krolsheid komt tot stand onder invloed van een
verhoogde oestrogenenproductie in de groeiende tertiaire folli-
kel. De gesteldheid wordt uitwendig voornamelijk gekenmerkt
door het gedrag. Dit varieert van een verhoogde aanhankelijk-
heid, die zich uit door met kop en nek langs mensen en objecten
te wrijven, tot een uitgesproken copulatiebereidheid, waarbij de
kruiphouding wordt aangenomen en de vulva wordt gepresen-
teerd. Door frequent te miauwen probeert de poes de aandacht
van katers te trekken (17,39).

2.2 Fases van de cyclus

2.2.L Oestrus en postoestrus

Wanneer de poes niet gedekt wordt bestaat de oestrische cyclus
in feite uit een afwisseling van twee periodes: de oestrus
(folliculaire fase) en de postoestrus. Een pro- en metoestrus
worden bij de poes wel beschreven als korte fases van één a twee
dagen voor en na de oestrus, maar deze fases zijn slecht
gedefinieerd en meestal niet duidelijk van de oestrus te
onderscheiden (39).

De regelmaat in deze cyclus is vaak minder evident dan bij
andere poly-oestrische dieren, omdat de duur van beide fases
zeer variabel is. De gemiddelde oestrus duurt 7,4 (2-19) dagen
en de gemiddelde postoestrus bedraagt 9,0 (4-22) dagen (26).
Bij Siamezen kan de postoestrus zeer kort zijn (± 2 dagen),
waardoor de ene krolsheid bijna in de andere overgaat (26).
Volgens de meeste auteurs duurt een hele cyclus gemiddeld 14-

I Rijksuniveisilelt Ulrecht, Vakgroep Geneeskunde Gezelschapsdieren, Yalelaan 8,3S84
CM Utrecht.

19 dagen met een spreiding van 8-30 (17,22,33,39) en soms zelfs
3-74 dagen (21).

2.2.2. Luteale fase

Een luteale (progesteron) fase treedt alleen op na dekking (zie
Ovulatie). Deze fase duurt 9 weken, als er een conceptie heeft
plaatsgevonden en 5 a 6 weken indien er geen conceptie heeft
plaatsgevonden (44). Er wordt daarom vermoed dat bij het
drachtige dier de placenta na 6 weken de productie van
progesteron overneemt, mede omdat ovariëctomie in het derde
laatste deel van de dracht geen abortus meer veroorzaakt (44).
Tijdens de dracht wordt soms krolsheid waargenomen; het
ovarium blijft gevoelig voor endogene of exogene follikelstimu-
lerende hormonen (38). Follikelontwikkeling tijdens de dracht
zou zelfs eventueel (na herdekking) tot superfoetatie kunnen
leiden (18).

De eerste krolsheid na de partus treedt gemiddeld op na 8
weken; ook hierbij besUat echter een grote variatie van 1-21
weken, zodat poezen bij het spenen alweer drachtig kunnen zijn
(21).

Indien er wel ovulatie, maar geen conceptie plaats vindt, treedt
de volgende krolsheid na ± 45 dagen weer op (39). Er wordt
wel van pseudograviditeit gesproken, hoewel poezen tijdens
deze luteale fase over het algemeen weinig symptomen van
dracht vertonen.

2.2.3. A noestrus

Tijdens de anoestrus vertoont de poes geen ovariële activiteit.
Deze periode duurt in ons geografisch gebied ongeveer van
oktober tot januari, maar kan sterk variëren (26).

2.3 Ovulatie

De poes is een \'induced ovulator\', dat wil zeggen dat de ovulatie
wordt geïnduceerd door een dekking. De taktiele prikkeling
door de penis induceert via een neuro-endocriene reflex de pre-
ovulatoire release van het luteïniserend hormoon (LH). Deze
reflex kan ook kunstmatig worden opgewekt met behulp van
een staafje. Indien er geen prikkeling plaats vindt, komt er geen
pre-ovulatoire LH-release, gaan de follikels in regressie en
ontstaat er geen luteale fase. Bij 50% van de poezen blijkt 1
dekking onvoldoende LH-release voor een ovulatie te induce-
ren, terwijl na 4 dekkingen alle poezen ovuleren. Een maximale
LH-release treedt echter pas op na 8-12 dekkingen (9). Bij
fokkers is het gebruikelijk de poes enkele dagen bij de kater te
laten; zij wordt dan meestal frequent gedekt (10). Ovulatie volgt
dan ± 24 uur later. Volgens Wildt (45) hebben dekking en
ovulatie geen invloed op de duur van de oestrus. Shille vond dat
dekking de oestrus met twee dagen verlengde (39).
Over het optimale tijdstip van dekking tijdens de oestrus is bij de
poes nog weinig bekend. Er is wel vastgesteld dat de afgifte van
LH na dekking op de 4e of 5e dag van de oestrus hoger was dan
op de 2e dag (15).

-ocr page 332-

2.4 Leeftijd

De eerste oestrus treedt op na 4-18 maanden. Deze grote
spreiding wordt met name veroorzaakt door de seizoensinvloed
(21). Daarnaast speelt het ras hierbij een rol; langharige poezen
worden vaak later krols dan kortharige (21).
De beste leeftijd om te fokken ligt tussen 1-7 jaar (8). Bij oudere
dieren bestaat er een verhoogde kans op kleine nesten, moeilyke
geboortes en complicaties in het puerperium (40).

2.5 Invloed van het seizoen

De poes is onder natuurlijke omstandigheden een seizoengebon-
den poly-oestrisch dier (26). De cyclische ovariële activiteit start
bij de meeste poezen in de winter en gaat door tot aan de herfst
(26). De oestrusfrequentie is het hoogst aan het begin van het
seizoen. De meeste kittens worden ook in het voorjaar en het
begin van de zomer geboren (33,36). Onder invloed van
kunstmatige verlichting kunnen poezen ook het hele jaar door
cyclisch zijn; dit is meer bij kortharige dan bij langharige poezen
gezien (21).

De lengte van het licht of de toename hiervan blijkt de
belangrijkste factor van de seizoensinvloed te zijn, want bij een
kunstmatig constant gehouden aantal uren licht per dag zijn er
geen seizoensinvloeden meer aantoonbaar (26). Bovendien kan
de cyclus zowel geïnduceerd als geremd worden door het aantal
uren licht per dag respectievelijk op te voeren of te verminderen
(20,24).

De lichtprikkel wordt via neurale banen langs de nervus opticus,
apart van het visuele systeem, doorgegeven naar de nucleus
suprachiasmaticus. Van hieruit lopen zenuwbanen via het
ganglion cervicale superius naar de epifyse of pijnappelklier, een
onderdeel van de epithalamus (35). In de pijnappelklier wordt
gedurende de nacht melatonine geproduceerd, een hormoon dat
bij veel dieren via hypothalamus en hypofyse de ovariële
activiteit negatief beïnvloedt. Vanuit de hypothalamus wordt
gonadotroop releasing hormoon afgegeven dat de release van de
gonadotrope hormonen LH en FSH (Follikel Stimulerend
Hormoon) uit de hypofyse stimuleert (2,34).
De produktie van melatonine en prolactine is bij de poes
gedurende een periode met lange dagen lager dan gedurende een
periode met korte dagen (23,24). Bovendien is de concentratie
van melatonine en prolactine tijdens de oestrus duidelijk lager
dan tijdens de postoestrus (3). Melatonine, subcutaan geïnji-
ceerd, onderdrukt de ontwikkeling van de ovariële follikel en de
synthese van oestrogenen (25). Deze gegevens suggereren dat bij
de kat de follikel alleen groeit bij een lage concentratie van
prolactine en melatonine.

3. FERTILITEITSSTÜGRNISSEN
Diverse oorzaken kunnen aan een fertiliteitsstoornis ten grond-
slag liggen. Deze kunnen primair hormonaal, anatomisch,
chromosomaal of infectieus zijn. Vaak spelen meerdere factoren
tegelijk een rol. Hieronder wordt een praktisch, beknopt
overzicht gegeven van de meestvoorkomende fertiliteitsproble-
men, ingedeeld aan de hand van de klacht of de funcdonele
stoornis, nl.
abnormale oestrische cyclus, dekproblemen en
abnormale dracht.

3.1. Abnormale oestrische cyclus

3.1.1. Anoestrus

Gezien de natuurlijke cyclus van de poes kan anoestrus pas als
een fertiliteitsstoornis worden aangemerkt, indien de poes ouder
is dan twee jaar en minstens 14 uur per dag bij helder licht
vertoeft. Is aan deze voorwaarden voldaan dan is mogelijk een
gebrek aan contact met cyclische soortgenoten de oorzaak (42).
Daarnaast wordt ook gesteld dat slechte voeding, huisvesting of
algemene conditie een oorzaak zouden zijn van anoestrus (42).
Soms worden chromosomale (27,30) of hormonale (5,6)
afwijkingen in verband met anoestrus genoemd.
Eventueel kan tijdens een anoestrusperiode folliculaire activiteit
geïnduceerd worden met gonadotrope hormonen. Porcine FSH,
1-2 mg/dag,
im, gedurende 5 dagen geeft goede resultaten
(13,42); helaas is dit produkt in Nederland moeilijk verkrijg-
baar. Een therapie met hoge doseringen PMSG (Pregnant Mare
Serum Gonadotrophin)
im (100 IE op dag 1,50 IE op dag 2,3,4
en 5, en 25 IE op dag 6,7 en 8) wordt ook beschreven (13,42). Er
worden echter veel nadelen van PMSG genoemd: premature
luteïnisade, folliculaire cysten en matige resultaten. Daarom
wordt geadviseerd om een veel lagere dosering (3 x 50 IE om de
dag) te geven (16); de effectiviteit van deze dosering is echter nog
onvoldoende onderzocht

3.1.2. Stille oestrus

Sommige poezen vertonen erg weinig symptomen tijdens de
oestrus (13). In dat geval kan door regelmatig cytologisch
onderzoek van het vagina-epitheel de oestrische fase worden
vastgesteld (13). Tijdens de oestrus loopt het percentage
superficiële anucleaire cellen op tot ± 40 % en wordt een
\'clearing\' van aspecifiek materiaal gezien (39). Ook is het
mogelijk de oestrus vast te stellen door contact met een
(gevasectomeerde) kater. Als deze onderzoeken tijdens de
oestrus worden gedaan bestaat er een grote kans op een
reflectoire LH-release en ovulatie (7).

3.1.3. Ovariumcystes

Ovariële cystes zijn bij poezen vastgesteld (14). Zij kunnen
zowel een veriengde oestrus als een veriengde postoestrus
veroorzaken (13).

3.2 Dekproblemen

Het is niet altijd duidelijk of de dekkingen afdoende hebben
plaats gevonden. Een haarkrans rond de penis kan bijvoorbeeld
de intromissie belemmeren en door een slecht gebit is de kater
soms niet in staat om de poes goed te fixeren (42). Daarnaast
kunnen gedragsproblemen een normaal verioop van de parin-
gen verstoren (42).

Door de vagina kort na de dekking te spoelen en deze
spoelvloeistof te onderzoeken op spermatozoën kan worden
gecontroleerd of er daadwerkelijk een intravaginale ejaculatie
heeft plaats gevonden (32). Men kan ook de progesteronconcen-
tratie in het perifere bloed meten, om na te gaan of de ovulatie-
reflex is opgewekt. Eén a drie weken na de ovulatie moet de
progesteronconcentratie duidelijk verhoogd zijn, dat wil zeggen
meer dan 6nmol/l (2ng/ml) (44). Is dit niet het geval dan is zij
veelal niet of onvoldoende gedekt. Vaak krijgt men echter uit de
duur van het interoestrusinterval al een aanwijzing of er wel of
geen ovulatie heeft plaatsgevonden (zie luteale fase).
De ovulatie kan kunstmatig geïnduceerd worden met gonado-
troop releasing hormoon (GnRH) 25 Mg sc of door een
preparaat met een directe LH-werking, bijvoorbeeld HCG
(Human Chorionic Gonadotrophin) 250 IE
im twee dagen
achtereen (7).

-ocr page 333-

3.3. Abnormale dracht

33.1. Cysteuze endometrium hyperplasie/Endometritis
Een chronische (subklinische) endometritis is een veelvoorko-
mende aandoening bij poezen met fertiliteitsproblemen (8). De
dracht wordt hierdoor vroegtijdig verstoord of de conceptie
wordt in het geheel verhinderd. De endometritis begint meestal
als een cysteuze endometriumhyperplasie, waarbij secundair
een bacteriële (met name
E. coli en Streptococcus spp.) infectie
optreedt (41). Ook kan er een (niet geïnfecteerde) hydro- of
mucometra ontstaan. Poezen die ten gevolge van een endometri-
tis niet normaal drachtig worden, ovuleren in principe wel en
worden daarom pas na 6 weken weer krols.
De bacteriële infecties kunnen behandeld worden met breed-
spectrum antibiotica, met name met een combinatie van
trimethoprim en sulfa (13,16). De keuze van het antiobiticum/
chemotherapeuticum geschiedt echter bij voorkeur aan de hand
van een antibiogram na bacteriologich onderzoek van de
vagina-uitvloeiing (13,16). Naast systemische behandeling is
intra-uteriene spoeling met een oplossing van antibiotica moge-
lijk, indien de cervix geopend is (bijvoorbeeld tijdens de
oestrus). Deze dilatatie van de cervix kan bevorderd worden
met
Prostaglandine F2a (Dinoprost, Idd 150-250Mg/kg sc,
gedurende 3 dagen; N.B. deze dosering geldt niet voor de ;
synthetische analogen van dit natuuriijke
Prostaglandine); enkele ;
uren na de toediening kan de uterus gespoeld worden.
Prostaglandines stimuleren ook de uteruscontracties, waardoor
afwijkende inhoud kan worden afgedreven (41). Toediening
van
Prostaglandines veroorzaakt echter ernstige neveneffecten
(hijgen, braken, diarree en speekselen) en is dermate belastend
dat ernstig zieke dieren hier niet meer voor in aanmerking
komen. Overigens bestaat ook de kans op een uterusruptuur.

3.3.2. Chromosomale afwijkingen van het embryo
Uit onderzoek van geaborteerde embryo\'s van poezen bleek dat
er bij 16% van de embryo\'s chromosomale afwijkingen aanwe-
zig waren (4).

3.3.3. Iatrogeen

Diverse stoffen, waaronder vele medicijnen, kunnen de fertiliteit
tijdens verschillende stadia (vanaf de gametogenese tot en met
de dracht) negatief beïnvloeden. Griseofulvine, oestrogenen en
trimethoprim zijn enkele voorbeelden. Da vis (12) noemt
uitgebreide lijsten van middelen die tijdens de embryonale en
foetale ontwikkeling veilig of onveilig bevonden zijn. De meeste !
middelen zijn echter alleen bij laboratoriumdieren getest.

3.3.4. Virale infecties

Virale infecties worden veelvuldig in verband gebracht met niet
drachtig worden, resorptie, abortus, vroeggeboorte en/of sterfte
van de vruchten. Zij kunnen door een direct, aantoonbaar effect
op de foetus en placenta óf door een algehele verzwakking van
het moederdier de dracht verstoren.

— Feline virale leukemie is in een onderzoek vastgesteld bij 10
van de 11 poezen, die niet opnamen, resorbeerden of aborteer-
den (11). Hierbij werd echter geen effect van het virus op de
foeto-placentale overgang geconstateerd. Pedersen
et aL (31)
vermeldden dat vijf van de zes poezen na een infectie met FeLV
normaal opnamen, uitdroegen en zoogden zonder viremie te
vertonen. Minstens één kitten werd hierbij
in utero geïnfecteerd.
Een primair abortieve werking wordt daarom door hen
betwijfeld.

Troy (43) et aL vermoeden echter wel een direct effect op de
placenta en zien in feline leukemie een belangrijke oorzaak voor
niet opnemen, resorberen en aborteren.

— Feline Herpes Virus I (Rhinotracheïtis) veroorzaakt rond 45
dagen dracht zowel na intranasale als na intraveneuze inoculatie
abortus (19). Alleen de intraveneuze toediening veroorzaakt
aantoonbare veranderingen en viruspartikeltjes in de placenta.
Volgens Hoover
et aL (19) is de abortus bij de natuuriijke
intranasale infectie daarom een aspecifieke reactie.

— Feline panleukopenie virus passeert ook bij een natuuriijke
infectie de placenta en veroorzaakt abortus, sterfte van de kittens
en cerebellaire hypoplasie (37). Deze effecten worden ook
gezien bij moederdieren, die zelf niet de klassieke symptomen
van katteziekte vertonen, evenals bij vaccinatie met gemodifi-
ceerde levende entstof tijdens de dracht. Hieruit kan geconclu-
deerd worden dat het panleukopenie virus wel een direct effect
heeft op het genitaalapparaat.

— Feline infectieuze peritonitis wordt wel genoemd in verband
met diverse fertiliteitsproblemen en het \'kitten mortality com-
plex\', maar is hierbij niet duidelijk als de verwekker aangetoond
(29).

— Feline immunodeficiëntie virus wordt ook in verband
gebracht met fertiliteitsproblemen (42).

3.3.5. Bacteriële infecties

Diverse soorten bacteriën zoals bijvoorbeeld E. Coli, Staphylo-
coccus
spp., Streptococcus spp.. Salmonella spp. en Mycobacte-
riën zijn bij abortus gekweekt (43). Deze worden verondersteld
tijdens de oestrus of de partus via de open cervix de uterus te
infecteren. Wanneer de uterus onder invloed staat van proges-
teron, vormt deze een gunstig milieu voor bacteriën (13).
Specifieke abortusverwekkers, zoals bijvoorbeeld
Brucella bij
andere diersoorten, zijn bij de poes nog niet geïdentificeerd. Zie
verder: endometritis.

3.3.6. Protozoaire infecties

Infectie van Toxoplasma gondii komt bij de kat veel voor (15-
64% van de katten heeft antilichamen), maar verioopt meestal
subklinisch (43). Mckinney (28) beschrijft bij systemisch
geïnfecteerde poezen abortus na vermagering, lymfadenopathie,
dyspneu, lethargie, diarree en neurale afwijkingen. Wederom is
het hier de vraag of de abortus primair is of ten gevolge van de
algehele malaise.

Diagnostiek, behandeling en preventie bij infecties
Hoewel het verband tussen de genoemde infecties en gravidi-
teitsproblemen niet éénduidig is, vermoeden de meeste onder-
zoekers toch een belangrijke samenhang. Bij fertiliteitsproble-
men dient men dan ook de mogelijke invloed van infecties na te
gaan. Dit geldt zeker voor gegeneraliseerde problemen in
catteries. Bij vaststellen van een infectie dient men doeltreffende
maatregelen voor isolatie en desinfectie te nemen. Ter preventie
is een goed vaccinatie-regime altijd aan te bevelen. Hierbij geldt
over het algemeen dat enting voor de dekking dient plaats te
vinden.

3.3.7. Deficiënte progesteronproduktie
Sommige poezen aborteren na de 40e dag zonder aanwijsbare
oorzaak. Dit tijdstip komt overeen met het moment, waarop de
ovariële produktie van progesteron vermoedelijk door de

-ocr page 334-

placenta wordt overgenomen. Acland (1) en Stein (42) suggere-
ren dat bij deze poezen een deficiënte progesteronproduktie de
primaire oorzaak van de abortus kan zijn. Dit is echter nooit
bewezen.

Het is mogelijk progesteron (megesterolacetaat per os 0,3 mg/
dier/dag in de zevende week en 0,15 mg/dier/dag in de achtste
week) toe te dienen (16). De poes moet goed gecontroleerd
worden op mogelijke andere oorzaken van abortus, omdat het
natuuriijke afdrijvingsproces met deze therapie wordt geblok-
keerd.

LITERATUUR

1. Acland GM and Butcher DR. Habitual abortion in cats. Aust Vet J 1974;
50: 179-80.

2. Austin CR and Short RV. Hormonal control of reproduction in mammals.
Cambridge Univ. Press, Cambridge, 1984: 1-21.

3. Banks DR and Stabenfeldt GH. Prolactin in the cat: II. Diurnal patterns of
photoperiod effects. Biol Reprod 1983; 28: 933-9.

4. Berepubo NA and Long SE. A study of the relationship between
chromosome anomalies and reproductive wastage in domestic animals.
Theriogenology 1983; 20: 177- 90.

5. Burke ThJ. Hormonal imbalances. In: Small animal reproduction and
infertility. ThJ Burke (ed). Lea & Febiger Philadelphia, 1986: 253-7.

6. Christiansen IbJ. Infertility and hormone treatment in the female. In:
Reproduction in the dog and cat. Christiansen IbJ (ed). 1984: 50-79.

7. Colby ED. Ovulation induction in cats. In: Small animal reproduction and
infertility. ThJ Burke (ed) Lea & Febiger Philadelphia, 1986: 187-9.

8. Colby ED and Stein BS. The reproductive system. In: Feline Medicine. PW
Pratt (ed). Am Vet Publ Santa Barbara, 1983: 511-54.

9. Concannon P, Hodgson B, and Lein D. Reflex LH release in estrous cats
following single and multiple copulations. Biol Reprod 1980; 23: 111-7.

10. Concannon PW, Lein DH, and Hodgson BG. Self-limiting reflex luteinizing
hormone release and sexual behavior during extended periods of unrestric-
ted copulatory activity in estrous domestic cats. Biol Reprod 1989; 40:
1179-87.

11. Cotter SM, Hardy WD, and Essex M. Association of feline leukemia virus
with lymphosarcoma and other disorders in the cat. J Am Vet Med Assoc
1975; 166: 449-54.

12. Davis LE. Adverse effects of drugs. In: Small animal reproduction and
infertility 1986. ThJ Burke (ed). Lea & Febiger, Philadelphia, 1986: 297-
316.

13. Feldman EC, and Nelson RW. Feline reproduction. In: Canine and feline
endocrinology and reproduction. Saunders, Philadelphia, 1987: 538-80.

14. Oelberg HB, McKentee K, and Heath EH. Feline cystk: rete ovarii. Vet Path
1984,21: 304-7.

15. Glover TE, Watson PF, and Bonney RC. Observations on variability in LH
release and fertility during oestrus in the domestic cat
(Felis calus). J Reprod
Fert 1985; 75: 145-52.

16. Haaften B V en Okkens AC. Oestrische cyclus en fertiliteitsproblemen bij de
poes. PAO Diergeneeskunde: Fertiliteitsproblematiek bij de teef en de poes,
1989, 17-21.

17. Herron MA. Feline physiology of reproduction. In: Small animal reproduc-
tion and infertility. ThJ Burke (ed). Lea & Febiger, Philadelphia, 1986:13-
23.

18. Hoogeweg JH and Folkers ER. Superfetation in the cat. J Am Vet Med
Assoc 1970; 156: 73.

19. Hoover EA and Griesemer RA. Experimental feline herpesvirus infection in
the pregnant cat. Am J Pathol 1971; 65: 172-7.

20. Humi H. Daylength and breeding in the domestic cat. Lab Anim. 1981; 15:
229-33.

21. Jemmet JE and Evans JM. A survey of sexual behavior and reproduction in
female cats. J Small Anim Pract 1977; 18: 31-7.

22. Joshua JO. Feline reproduction: The problem of infertility in purebred
queens. Feline Pract 1975; 5: 52-4.

23. Ley va H, Addiego L, and Stabenfeldt G. The effect of different photoperiods
on plasma concentrations of melatonin, prolactin, and
Cortisol in the
domestic cat. Endocrinology 1984; 115: 1729-36.

24. Leyva H, Madley T, and Stabenfeldt GH. Effect of light manipulation on
ovarian activity and melatonin and prolactin secretion in the domestic cat. J
Reprod Fert 1989; Suppl 39: 125-33.

25. Leyva H, Madley T, and Stabenfeldt GH. Effect of melatonin on
photoperiod responses, ovarian secretion of oestrogen, and coital responses
in the domestic cat. J Reprod Fert 1989; Suppl 39: 135-42.

26. Löfstedt RM. The estrous cycle of the domestic cat. Compend of Cont Ed
1982; 4: 52-8.

27. Long SE and Berepubo NA. A 37,XO chromosome complement in a kitten.
J Small Anim Pract 1980; 21: 627-31.

28. Mckinney HR. A study of toxoplasma infections in cats. Vet Med/Small
Anim Clin 1973; 68: 493-5.

29. Norsworthy GD. Kitten mortality complex. Feline Pract. 1979; 9: 57

30. Norby DE, Hegreberg GA, Thuline HC, and Findley D. An XO cat.
Cytogenet Cell Genet 1974; 13: 448-53.

31. Pedersen NC, Meric SM, Ho E, Johnson L, Plucker S, and Theilen GH. The
clinical significance of latent feline leukemia virus infection in cats. Feline
Pract 1984; 14: 32-48.

32. Povey RC. Reproductive problems in the cat. Vet Annual 1979; 19:264-8.

33. Prescott CW. Reproductive patterns in the domestic cat. Aust Vet J 1973;
49: 207-13.

34. Reiter RJ. The pineal and its hormones in the control of reproduction in
mammals. Endocr Rev 1980; I: 109-31.

35. Reiter RJ. The mammalian pineal gland: Structure and function. Am J
Anat 1981; 162: 287-313.

36. Robinson R, and Cox J W. Reproductive performance in a cat colony over a
ten year period. Lab Anim 1970; 4: 99-112.

37. Scott FW, and Gillespie JH. Feline viral diseases. Vet Scope 1973; 17:2-11.

38. Shan SYW, Chakraborty PK, Bass EJ, and Wildt DE. Ovarian-endocrine-
behavioral function in the domestic cat treated with exogenous gonadotro-
phins during mid-gestation. J Reprod Fert 1982; 65: 395-9.

39. Shille VM, Lundström KE, and Stabenfeldt GH. Follkiular function in the
domestic cat as determined by estradiol-17/8 concentrations in plasma:
Relation to estrous behaviour and cornification of exfoliated vaginal
epithelium. Biol Reprod 1979; 21: 953-63.

40. Sojka NJ. Obtaining a breeding history. In: Small animal reproduction and
infertility. ThJ Burke (ed). Lea & Febiger, Philadelphia, 1986: 79-83.

41. Sokolowski JH. Metritis, Pyometritis. In: Small animal reproduction and
infertility. ThJ Burke (ed). Lea Febiger, Philadelphia, 1986: 279-83.

42. Stein BS. Reproductive dysfunction in the feline. Tijdschr Diergeneeskd
1991 Suppl 1, 116,968-102S.

43. Troy GC. and Herron MA. Infectious causes of abortion and stillbirth in
cats. In: Small animal reproduction and infertility. ThJ Burke (ed). Lea &
Febiger, Philadelphia, 1986: 258-69.

44. Verhage HG, Beamer NB, and Brenner RM. Plasma levels of estradiol and
progesterone in the cat during polyestrus, pregnancy and pseudopregnancy.
Biol Reprod 1976; 14: 579-85.

45. Wildt DE, Guthrie SC and Seager SWJ. Ovarian and behavioral cyclicity
in the domestic cat. Horm Behav 1978; 10: 251-7.

Aanvaard op 11 februari 1992

-ocr page 335-

VüüR DE PRAKTIJK

Koeien met opgezette anus en vulva als

bedrijfsprobleem

Cows WITH SWOLLEN ANUS AND VULVA AS FARMING PROBLEM

Th. Dijkstrai, G. J. Bosma^, J. Velings
Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:269-70

SAMENVATTING
Beschreven wordt een acuut bedrijfsprobleem. De symptomen
waren: slechte krachtvoeropname, zwelling van anus en vulva,
en verminderde melkproduktie. Uit de verrichte onderzoeken
kwam vast te staan dat er een biggenpremix in het krachtvoer
voor melkgevende koeien woj verwerkt Welk bestanddeel in het
krachtvoer verantwoordelijk was voor de klinische verschijnse-
len werd niet vastgesteld

SUMMARY

A n acute farming problem is described. The symptoms were poor
intake of concentrates, swelling of the anus and vulva, and
decreased milk production. Research results show that pig
premix was incorporated into the concentrate for dairy cows.
Which component of the concentrate was responsible for the
symptoms remains to be established

INLEIDING

Op 4 januari 1991 had een veehouder de volgende klachten: de
melkgevende koeien namen het krachtvoer op, een aantal
daarvan had plotseling een sterk gezwollen anus en vulva en van
de totale veestapel was de melkproduktie verminderd.

De verschijnselen werden alleen gezien bij de melkgevende
koeien, die één soort krachtvoer kregen. Droogstaande koeien
en jongvee kregen dit krachtvoer niet en hadden geen afwijkin-
gen.

Sinds 30 december 1990 werd er een andere charge van
eenzelfde soort krachtvoer als voorheen verstrekt. Vanaf het
begin was de krachtvoeropname slecht. Op 4 januari 1991
hadden 12 van de 74 melkkoeien een gezwollen anus en vulva.
De zwelling was dusdanig dat er transsudaat doorsijpelde. Een
dag later was op de gezwollen delen een korst aanwezig en de
zwelling nam af (afbeelding 1 en 2).

De ademhaling, pols en temperatuur van de koeien was
normaal. De koeien herkauwden normaal. De dieren, met
opgezette anus en vulva, zwaaiden frequent met de staart. Er
was een melkproduktiedaling van ongeveer 2 kg per gemolken
koe per dag over de periode van de krachtvoerverstrekking.
Er werd geadviseerd dit krachtvoer niet meer te voeren, omdat
j werd vermoed dat dit krachtvoer de oorzaak van de klachten
I was. Binnen één week nadat er een ander krachtvoer (5 januari
1991) werd verstrekt, waren de symptomen verdwenen.

Afbeelding 1. Zij-aanzicht van de opgezette anus en vulva. Deze foto geeft

een goed beeld van de grootte van de zwelling. GNDERZOEK BIJ KOEIEN GP DE GEZONDHEIDS-

DIENST

1 Gczondheidsdiensl voor Dieren in Noord-Nederland, Postbus 36L 9200 AJ Drachten. OmHat «/prH of/lnpht aan ppn nnrraak in het krachtvoer is

2 DAPZuidhom, Wilheiminaiaan 1,9801 BC Zuidhom. Umdat werü geüacnt aan een oorzaaK m net Kracmvoer, is

3 CLO-lnstituut voor de Veevoeding De Schothorst, Postbus 533,8200 AM ulystad. hetzelfde krachtvoer verstrekt aan twee droogstaande guste

-ocr page 336-

koeien van de Gezondheidsdienst. De krachtvoergift was

tweemaal 3 kg krachtvoer per koe per dag.

Op 4 januari 1991 is gestart met de krachtvoergift.

Vanaf het begin was er een slechte krachtvoeropname. Na 7

dagen had 1 koe een gezwollen anus, zwaaide frequent met de

staart en had iets dunne mest. Hiermee was bewezen dat de

oorzaak in het krachtvoer lag.

LABORATORIUMUITSLAGEN

— In het bloed was alleen bij de koeien met klinische
afwijkingen het percentage segmentkemigen verhoogd. Verder
waren er geen afwijkende bloedwaarden.

— Doordat werd vermoed dat het krachtvoer de oorzaak van de
afwijkingen was, is dit uitgebreid onderzocht:

1. Daarbij kwam naar voren dat grondstof^menstelling (bota-
nische analyse) overeen kwam met het geleverde runder-
krachtvoer.

2. In het krachtvoer zijn de volgende gehaltes bepaald: magne-
sium 5,8 g/kg, koper 206 ppm, ijzer 703 ppm, zink 121 ppm
en mangaan 98 ppm. Het Mg-gehalte geeft aan dat er
waarschijnlijk een normale rundveepremix is verwerkt in
een dosering van 0,8%. De gehaltes aan spoorelementen zijn
duidelijk te hoog. Ook werd nog andmicrobiële activiteit
aangetoond. Het gehalte bacteriegroeiremmende stof was 72
ppm. Dit kan goed verklaard worden door een foutieve
bijmenging met een biggenpremix. Het gehalte aan virginia-
mycine zou dan 80 ppm zijn.

3. Doordat er een vulvazwelling was, is het gehalte aan het
schimmeltoxine zearalenone bepaald. Het gehalte bedroeg
12 ä 13 ppb. In het krachtvoer zijn geen pathogene
schimmels aangetoond.

In verband met de volksgezondheid is het gehalte zearale-
none in de melk bepaald. In de melk was geen zearalenone
aantoonbaar (niet aantoonbaar is < 1 ppm).

DISCUSSIE

In eerste instantie werd gedacht aan het schimmeltoxine
zearalenone van de schimmel
Fusarium graminearum omdat de
afwijking vulvazwelling voorkwam bij de dieren die krachtvoer
kregen. De volgende symptomen worden bij het schimmel-
toxine beschreven: Vulvovaginitis, verlengde oestrus, vulvazwel-
ling, vergrote mammae, vergroot preputium, abortus, vermin-
derde fertiliteit en cysteuze ovaria. De gevonden hoeveelheden
zearalenone waren zo gering dat het onwaarschijnlijk is, dat dit
schimmeltoxine de oorzaak is. Tevens zijn op het bedrijf met
betrekking tot de vruchtbaarheid geen afwijkingen gevonden.
De verschijnselen bij de koe op de Gezondheidsdienst voor
Dieren waren dezelfde als op het rundveebedrijf. Krachtvoer-
analyse leverde een duidelijke verhoging op van het gehalte aan
spoorelementen en de toevoeging van een antimicrobieel
middel, waarschijnlijk virginiamycine. De resultaten van de
krachtvoeranalyse kunnen worden verklaard door een foutieve
bijmenging met een biggenpremix. Een dergelijke premix was
inderdaad in de produktieplaats aanwezig.
Het is nog een open vraag welk bestanddeel verantwoordelijk is
voor genoemde symptomen en waarom er niet op meerdere
bedrijven klachten zijn ontstaan na het voeren van deze partij.
Niet ondenkbaar is dat de irritatie van de anus en vulva is
veroorzaakt door bestanddelen in de mest die door de anus over
de vulva gaan.

Aanvaard op 11 februari 1992

Acederm
wondspray

► in nieuwe verpakking

Als diergeneesnniddel
geregistreerd voor behandeling
van wonden bij alle dieren.

• Bevordert de epithelisering

• Normaliseert de granulatie

• Houdt de wond soepel

• Remt de bacteriële groei

Alleenvertegenwoordiging
voor de BENELUX: ALFASAN
Diergeneesmiddelen BV, Woerden
Telefoon 03480-169 45
Ordertelefoon 06-022 8020
(geen telefoonkosten)

-ocr page 337-

üp verwijzing

Chronische constipatie bij de volwassen kat

Chronic constipation in the adult cat
B.E. Sjollemai

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:271-3

SAMENVATTING
Colotomie, subtotale colectomie en perineale hemiotrhaphie bij
de kat worden aan de hand van drie casüisüeken besproken

SUMMARY

Colotomy, subtotal colectomy and perineal herniorrhaphy in the
cat are discussed (3 cases)

In de gezelschapsdierenpraktijk worden r^elmatig katten
aangeboden met chronische constipatie. Aan de hand van een
drietal casuïstieken wordt in dit artikel op de mogelijke
chirurgische behandelingen van dit probleem ingegaan. Alle
patiënten werden op verwijzing aangeboden aan het Dierge-
neeskundig Specialisten Centrum (DSC) te Amsterdam.

Constipatie wordt gekenmerkt door onregelmatige, mogelijk
pijnlijke defaecatie hetgeen gepaard kan gaan met retentie van
faeces in colon en rectum. Indien het colon en rectum hierdoor
zo overvuld raken met ingedroogde ontlasting dat spontane
defaecatie niet meer mogelijk is, is er sprake van obstipatie (1).
Bij het herhaaldelijk of langdurig voorkomen hiervan kan zich
een sterke verwijding van het colon voordoen, die tenslotte
gepaard gaat met ernstig verlies van contractiliteit: het mega-
colon.

Predisponerende factoren of mogelijke oorzaken voor het
optreden van constipatie zijn ondermeer: de opname van
onverteerbaar materiaal (voornamelijk haar), pijnlijke anorec-
tale aandoeningen (bijv. perianale abcesssen), neuromusculaire
aandoeningen (bijv. dysautonomie), mechanische obstructie
door aandoeningen van rectum, colon of omgevende structuren
(bijv. bekkenfracturen), omgevingsfactoren (bijv. hospitalisatie,
vuile kattenbak) en medicamenteuze behandeling (bijv. atro-
pine en opiaten) (2). In een groot aantal gevallen kan echter geen
oorzaak worden vastgesteld, wat uiteindelijk leidt tot de
diagnose \'idiopatisch megacolon\'.

De anamnese vermeldt in de regel tenesmus alvi en herhaalde
pogingen tot defaecatie met onvoldoende resultaat. Daarnaast
komen anorexie, sloomheid en braken voor. Vaak zitten de
katten met een wat opgebogen rug ten gevolge van \'abdominal
discomfort\'. De opgehoopte faeces kan irritatie van de darmmu-
cosa veroorzaken met secretie van vloeistof en slijm als gevolg,
welke bij de pogingen tot defaecatie als paradoxale diarree
geproduceerd kan worden.

Bij het lichamelijk onderzoek wordt bij buikpalpatie in de regel
een verwijd, met harde faeces gevuld colon gevoeld. Het rectaal
toucher geeft informatie over eventuele obstructies en andere
afwijkingen van rectum, colon en omgeving.
In de meeste gevallen zal natief röntgenonderzoek de diagnose
megacolon bevestigen maar geen verdere informade opleveren
over de oorzaak van het probleem. Dit röntgenonderzoek is

1. Specialist Algemene Chirurgie der Gezelschapsdieren, Diergeneeskundig Specialisten
Centrum, Rietwijkerstraat 27, 1059 VV Amsterdam.

271

echter zeker geïndiceerd indien op basis van anamnese en/of
lichamelijk onderzoek een duidelijk aanwijsbare oorzaak ver-
moed wordt, zoals bijv. \'malunion\' van een oude bekkenfrac-
tuur of andere oorzaken die aanleiding geven tot passagebelem-
mering. Indien intraluminale obstructieve aandoeningen
worden vermoed is coloscopie of radiologisch contrast onder-
zoek aangewezen.

Bij ernstig geobstipeerde patiënten kunnen ten gevolge van
onvoldoende vochtopname en braken metabole afwijkingen
optreden (ernstige dehydratie en verstoring van de elektrolietba-
lans). In deze gevallen kan op basis van bloedonderzoek (Ht,
ureum, kreatinine, Na, K) een gerichte aanvullende behandeling
plaats vinden.

De eerste behandeling zal in de regel bestaan uit het manueel
verwijderen van de opgehoopte faeces zonodig met behulp van
clysmas en/of massage. De vervolgbehandeling dient, indien
mogelijk, gericht te zijn op het wegnemen van de eventuele
oorzaken én op het voorkomen van recidieven door dieetmaat-
regelen, het gebruik van laxantia en middelen die de motoriek
stimuleren. Uiteindelijk kan het recidiveren van de klachten een
indicatie zijn voor chirurgische behandeling.

dschrift voor diergeneeskunde, Deel 117, Aflevering 9, 1992

Patiënt 1.

Een 6-jarige Heilige Birmaan (poes, gesteriliseerd) werd aange-
boden in verband met chronische constipatie. Dieetmaatregelen
en het toevoegen van laxantia aan de voeding hadden enige
verbetering gebracht. Het was echter al een aantal keren nodig
geweest om onder anesthesie de in het colon opgehoopte faeces
te verwijderen door spoelen, massage en rectale manipulatie. De
kat werd voor verdere behandeling naar het DSC verwezen
omdat opnieuw geen defaecatie meer mogelijk was en omdat
pogingen om de opgehoopte faeces te verwijderen onvoldoende
resultaat hadden.

Bij het lichamelijk onderzoek bleek de kat vrij mager te zijn en
de vacht erg veel klitten te vertonen. Bij buikpalpatie werd voor
de bekkeningang een grote hoeveelheid zeer harde ontlasting
gevoeld. Bij rectaal toucher werden geen afwijkingen gevoeld.
Bij laparotomie werd een sterke overvulling van het distale
colon aangetroffen, met ter plaatse duidelijke bloedingen en
kneuzingen (onvermijdelijke gevolgen van de pogingen tot
lediging). Voor de bekkeningang bevond zich een faecesprop in
het colon met een doorsnede van ongeveer 5 cm en een lengte
van ongeveer 10 cm. Meer naar craniaal was er slechts een
geringe dilatatie van het colon waarin zich faeces van normale
consistentie bevond. Via een antimesenteriale colotomie werd
alle ingedroogde ontlasting (waarin een grote hoeveelheid haar)
uit het colon verwijderd. Het colon werd in twee lagen gesloten:
een doorlopende naad op de mucosa (en submucosa) met
polydioxanon^ 4-0 en een onderbroken naad volgens Lembert
met polyglactin 9103 4-0 op de seromusculaire laag. Na spoelen

-ocr page 338-

van de buikholte werd de naad afgedekt met omentum en werd
de buik in 3 lagen gesloten.

De nabehandeling bestond uit een dieetadvies (uitsluitend
commercieel droogvoer), het voorschrijven van een laxeermid-
del (lactulose^) en de instructie de kat iedere dag te borstelen
teneinde verdere opname van haren zoveel mogelijk te voorko-
men.

Sinds de operatie zijn inmiddels ruim 3 maanden zonder
klachten verlopen. De kat produceert dagelijks een normale
hoeveelheid faeces van een wat vochtiger consistentie dan
normaal.

Patiënt 2.

Een 10-jarige huiskat (kater, gecastreerd) werd verwezen met
een anamnese die in grote lijnen overeenkomt met de boven-
staande voorgeschiedenis. Bij deze kat was echter in 1 \'/2 jaar al
3 maal in verband met dit probleem een colotomie uitgevoerd;
de laatste keer 4 weken voor verwijzing.
Bij het lichamelijk onderzoek bleek de kat in goede voedingstoe-
stand te verkeren. Bij rectaal toucher werden geen afwijkingen
gevonden. Buikpalpatie gaf aan dat er sprake was van een
ernstig megacolon maar leverde geen aanwijzingen op voor
andere abnormaliteiten. Op grond van deze gegevens werd
besloten tot subtotale colectomie. Bij deze ingreep wordt een zo
groot mogelijk deel van het colon verwijderd.

Na inspectie van het abdomen werd beoordeeld welk deel van
het colon voor resectie in aanmerking kwam. De aan- en
afvoerende bloedvaten van het te verwijderen deel van het colon
werden geligeerd en doorgenomen. De lengte van de caudale
stomp werd zodanig gekozen dat het mogelijk bleef om voor het
bekken een anastomose te maken. In dit geval betrof het een
eindstandige anastomose tussen ileum en colon (ileocolosto-
mie)(3,4). Deze werd in één laag gesloten met enkelvoudige
approximerende knoophechtingen met polydioxanon^ 4-0. De
opening in het mesenterium werd gesloten met enkelvoudige
knoophechtingen met polyglactin 910^ 3-0. Na spoelen van de
buikholte werd de anastomose afgedekt met omentum en werd
de buikholte in 3 lagen gesloten.

De nabehandeling bestond uit dieetmaatregelen en het voor-
schrijven van een laxeermiddel (zie patiënt 1).
Sinds de operatie is uitgevoerd (4 maanden geleden) wordt
dagelijks slappe ontlasting geproduceerd. Laxeren was al snel
niet meer nodig. De kat is na de operatie veel levendiger
geworden.

Patiënt 3.

Een 12-jarige huiskat (kater, gecastreerd) had al ongeveer 2 jaar
problemen met het produceren van de faeces. Enkele jaren
geleden was perineale urethrostomie uitgevoerd. De anamnese
vermeldde verder dat bij de pogingen tot defaecatie het
perineum aan weerszijden sterk opbolde. Al meerdere malen
was bij behandeling vastgesteld dat de ontlasting zich met name
in het perineum ophoopte. Met de waarschijnlijkheidsdiagnose
hernia perinealis werd de kat verwezen naar het DSC.
De patiënt verkeerde in goede voedingstoestand en bij het
lichamelijk onderzoek werden geen bijzonderheden vastgesteld.
De diagnose werd bij rectaal toucher bevestigd; het perineum
voelde beiderzijds slap aan en er was sprake van een verwijding
van het rectum (sacculatie), gevuld met faeces. Bij buikpalpatie
werd een normale hoeveelheid ontlasting in het colon gevoeld.
Bij operatie werd vastgesteld dat aan beide zijden een breuk
aanwezig was door het (gedeeltelijk) ontbreken van de muscu-
lus levator ani. De behandeling bestond uit een beiderzijdse
herniorrhaphie door het plaatsen van enkelvoudige knoophech-
tingen met polyamide\' 2-0 tussen de musculus coccygeus en de
musculus sphincter ani in het dorsale deel van de breuk en tussen
de gemobiliseerde musculus obturator internus en de musculus
sphincter ani in het ventrale deel van de breuk (zoals beschreven
bij de hond)(5).

De subcutis werd in 2 onderbroken lagen gesloten met
polydioxanon^ 4-0 en de huid met enkelvoudige knoophechtin-
gen met polyamide\' 4-0.

De operatie is twee maanden geleden uitgevoerd. Hoewel
aanvankelijk nog een laxeermiddel (zie patiënt 1) nodig was,
verloopt de defaecatie nu al weer geruime tijd normaal. De kat
lijkt volgens de eigenaar jaren jonger.
In alle drie de gevallen werd een antimicrobiële profylaxe
toegepast met gentamicine^ (2,5 mg/kg/dosis) en lincomycine\'
(5 mg/kg/dosis). De eerste dosering werd direct na inductie van
de anesthesie intraveneus gegeven en gevolgd door twee
intramusculaire toedieningen op 8 en 16 uur na de eerste gift.

DISCUSSIE

Uit de hier beschreven casuïstieken blijkt dat bij de keuze van de
behandeling diagnose en voorgeschiedenis van doorslaggevende
betekenis zijn.

In de gevallen waarbij de diagnose obstipatie gesteld wordt zal
in de praktijk aanvankelijk veelal overgegaan worden tot het
onder anesthesie manueel ledigen van colon en rectum. Men
dient zich te realiseren dat de belasting die deze behandeling
voor de patiënt betekent toeneemt naarmate dit moeilijker
verioopt. Er kan een uitgebreide kneuzing van de colonwand
optreden en ook het gebruik van grote hoeveelheden spoelvloei-
stof kan een belasting vormen door retrograde vulling van het
dunne darmconvoluut.

Het uitvoeren van een colotomie is daarentegen een weinig
belastende ingreep. Omdat er veelal sprake is van zeer droge
faeces kan de bij deze operatie optredende contaminatie meestal
tot een minimum beperkt worden. Daarnaast blijft de beschadi-
ging van de darmwand beperkt en kan op eenvoudige wijze
beoordeeld worden of alle faeces daadwerkelijk verwijderd is.
Desondanks blijven recidieven mogelijk, zeker als er geen
onderiiggende oorzaak vastgesteld kan worden.

Indien de klachten al langere tijd bestaan, er al verscheidene
(niet-chirurgische) behandelingen hebben plaatsgevonden en
het colon over een grote lengte sterk verwijd is mag er van een
colotomie slechts tijdelijk resultaat verwacht worden.
In deze gevallen dient subtotale colectomie overwogen te
worden. Deze operatie is technisch echter niet eenvoudig en
kent een aantal knelpunten die de nodige ervaring vereisen.
Bij het bepalen van de lengte van het te reseceren deel van het
colon spelen een aantal factoren een belangrijke rol. Allereerst
dient de caudale stomp zo kort mogelijk te worden gemaakt,
maar toch lang genoeg om een anastomose te kunnen maken.
Daarnaast is het van belang dat de proximale resectieplaats
zodanig gekozen wordt dat een spanningsvrije anastomose
gemaakt kan worden. Hierbij is het vaak nodig de ileocaecale
overgang en een deel van het ileum op te offeren. Verder dient bij
de aansluiting rekening te worden gehouden met een aanmerke-
lijk verschil in diameter tussen craniale - en caudale stomp.
In de postoperatieve periode zullen de katten waarbij deze
ingreep is uitgevoerd ten gevolge van het ontbreken van het

2. PDS, Ethicon Gmbh, Norderstedt, F.R.G.

3. Vicryl, Ethicon Gmbh, Nordeistedt, F.R.G.

4. Tractonorm, Duphar Ned. B.V, Amsterdam, Nederland.

5. Ethilon, Ethicon Gmbh, Norderstedt, F.R.G

6. Gentamidne 5%, AUV, Cuijk, Holland.

7. Lincocin, Upjohn, Ede, Nederland.

-ocr page 339-

colon aanvankelijk diarree en een toegenomen defaecatiefre-
quentie vertonen. Hierin treedt in vrijwel alle gevallen een
geleidelijke verbetering op naar zachte maar wel gevormde
ontlasting en ook de defaecatiefrequentie neemt af naar twee tot
drie maal daags. De periode die dit vergt varieert van een week
tot drie maanden (80% binnen 6 weken). In een beperkt aantal
gevallen (< 10%) kan om uiteenlopende redenen op langere
termijn na de operatie opnieuw constipatie optreden. Deze laat
zich meestal met eenvoudige maatregelen behandelen (dieet-
aanpassing en/of éénmalig ledigen) (3). Het is van belang dit
van te voren met de eigenaar te bespreken.
Het belang van een volledig lichamelijk onderzoek wordt
geïllustreerd door patiënt 3. Hoewel een hernia perinealis bij de
kat een weinig voorkomende aandoening is, wordt deze
diagnose toch af en toe gesteld. Vroege onderkenning en
adequate chirurgische behandeling hiervan zullen de patient
veel problemen besparen. Indien geen onderliggende oorzaak
gevonden kan worden en er geen bijkomende problemen zijn
(bijv. een eveneens aanwezig megacolon) is de prognose goed
(6). In dit geval is de hemia mogelijk veroorzaakt door persen op
de urine ten gevolge van relatief nauwe urethrostomie; hiervoor
konden echter geen overtuigende aanwijzingen worden vastge-
steld.

WETENSCHAP

LITERATUURLIJST

1. Sherding RG. Diseases of the intestines. In: Sherding RG, ed The Cat
Diseases and Clinical Management. Churchill Livingstone Inc, 1989: 955-
1006.

2. Burrows CF. Constipation. In: Kirk RW, ed Current Veterinary Therapy IX.
Philadelphia, WB Saunders, 1986:904-8.

3. Rosin R, Walshaw R, Mehlhaff C, Matthiesen D, Oisher R, Kusba J.
Subtotal colectomy for treatment of chronic constipation associated with
idiopathic megacolon in cats: 38 cases (1979-1985). J Am Vet Med Assoc
1988; 193: 850-3.

4. Orsher RJ. Surgical management of feline megacolon. Proc ACVS Vet
Symp. San Francisco: 1991; 426-8.

5. Van Sluijs FJ, Sjollema BE. Perineal hernia repair in the dog by
transposition of the internal obturator muscle I. Surgical technique. Vet
Quart 1989; 11: 12-7.

6. Mullen HS. Feline perineal hemia and megacolon. Proc ACVS Vet Symp.
San Francisco: 1991; 477-9.

Aanvaard op 8 april 1992.

namens de

Op verwijzing

Groep Veterinaire Specialisten

coördinatie R.C. Nap, spec chir gezelschapsdieren

Vraag en antwoord

Terugkomers

Naar aanleiding van onderstaande bij de redactie ontvan-
gen vraagstelling, vond zij prof. dr A. de Kruif (Faculteit
Diergeneeskunde, Gent) bereid om voor de lezers een
antwoord te formuleren.

Vraag

Op een vermeerderingsbedrijf met 200 zeugen, zijn er constant
te veel terugkomers. Zowel regelmatig als onregelmatig. Bloed-
onderzoek op de ziekte van Aujeszky en op leptospirose levert
geen resultaat. Een behandeling met OTC 800 ppm gedurende
10 dagen gaf geen verbetering.

Antwoord

De gestelde vraag is helaas nogal vaag. De vraagsteller heeft al
wel onderzoek laten verrichten, maar dit is naar mijn mening te
veel in het wilde weg gebeurd en in de verkeerde volgorde. Ook
is de ingestelde therapie een slag in het duister geweest.
Zodra de klacht \'terugkomers\' naar voren komt is een grondige
analyse van de voortplantingsgegevens het eerste dat moet
worden verricht. Bij deze beoordeling zijn vooral van belang: het
drachtigheidspercentage van de le dekking of inseminatie per
beer en per leeftijdsgroep en de verdeling van het interval
dekking-opbreken.

Mijn ervaring is, dat men na beoordeling van de resultaten
meestal reeds een waarschijnlijkheidsdiagnose kan stellen.
Als een veehouder klaagt over te veel opbrekers dient in eerste
instantie aan de beer (beren) als oorzaak te worden gedacht.
Bovengenoemde analyse van de bevruchtingsresultaten kan
hiervoor meer of minder aanwijzingen geven.

Wordt natuurlijke dekking toegepast dan moet gecontroleerd
worden of de beer wel goed dekt (denk aan penisafwijkingen!).
Als dit het geval is, of als KI wordt gebruikt, dient het sperma te
worden gecontroleerd. Wordt \'doe het zelf KI\' of bedrijfs-KI
toegepast dan dient de inseminatietechniek en de behandeling
van het sperma van A tot Z te worden nagegaan. Bijvoorbeeld:
hoe wordt het sperma bewaard; wordt de inseminatiepipet wel
goed vastgedraaid, wordt niet te snel geïnsemineerd.
Een volgend zeer belangrijk punt is de oestrusdetectie en het
tijdstip van insemineren tijdens de oestrus. Pas als blijkt dat dit
allemaal in orde is moet aan \'moeilijkere\' oorzaken van
opbreken worden gedacht.

Mijn ervaring is dat zeker 90% van de problemen met opbreken
zijn terug te voeren op de beer, het sperma, de inseminatietech-
niek of de oestrusdetectie.

Bij de resterende 10% kunnen een groot aantal mogelijke
oorzaken een rol spelen zoals stress, de voeding en infecties. Ook
wat dit betreft is een nauwkeurige anamnese van het grootste
belang. Bijvoorbeeld: witvuilen de zeugen, komt er ook abortus
voor, wat is de toomgrootte etc. etc.

Al naar gelang de gegevens van de anamnese kan er dan in een
bepaalde richting worden gezocht.

Mogelijk heeft de vragensteller de \'eenvoudige\' oorzaken van
het opbreken over het hoofd gezien en is hij te veel \'injectiege-
richt\' geweest.

Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn geworden dat bij het
probleem \'terugkomen\' een uitgebreide anamnese en een
grondige analyse van de resultaten uiterst belangrijk zijn. De
dierenarts dient daar dan ook zeer veel tijd aan te besteden. Als
vervolgens de beren (en het sperma) moeten worden onderzocht
kost een bedrijfsonderzoek al gauw 3 uur tijd!
Als men een juiste diagnose wil stellen dan dient men er dat voor
over te hebben.

-ocr page 340-

op 25 maart jl. vond een themamiddag
van de FIDIN plaats ter gelegenheid van
haar jaarvergadering op 25 maart 1992
in Nijkerk met als onderwerp: \'Hebben
diergeneesmiddelen invloed op het mi-
lieu?\'.

Naast de thans bestaande EG-richtlijn
81/852 voor Diergeneesmiddelen die
zich vooral met de toxiciteit van een
produkt bezig houdt is deze kortelings in
die zin gewijzigd dat er een milieupara-
graaf aan toe is gevoegd. Dat wil zeggen
dat per begin 1993 nieuwe eisen gesteld
worden aan de registratie van stoffen
voor diergeneeskundig gebruik ten aan-
zien van milieu-effecten. Door diverse
inleiders werd de FIDIN dan ook ge-
complimenteerd met de keuze van dit
onderwerp van haar themamiddag ge-
zien dit vooruitzicht.

Kwade reuk niet terecht
Bij zijn welkomstwoord stelde de voor-
zitter van de FIDIN, ing. S. Sietsma dat
de diergeneesmiddelen ten onrechte in
een kwade reuk staan voor wat betreft
de invloed die ze zouden hebben op het
milieu. Een ongenuanceerde mening die
ook te beluisteren valt in de rapportage
van de Stichting Natuur en Milieu
maakt dat de positieve kanten van ge-
neesmiddelen onvoldoende aandacht
krijgen.

Wat is de huidige samenleving zonder
geneesmiddelen? Men kan daarbij bijv.
denken aan de kosten voor het levens-
middelenpakket die sinds enkele decen-
nia behooriijk gedaald zijn.

Oppassen voor additieven
Dr. L. Reijnders als woordvoerder van
die Stichting Natuur en Milieu, maakte
duidelijk dat er naar zijn mening wel
degelijk iets aan de hand is met de
diergeneesmiddelen vooral als het gaat
om anti-microbe middelen in gebruik
als additieven in veevoer. Is deze toepas-
sing van diergeneesmiddelen eigenlijk
wel nodig. Met het voorbeeld van Zwe-
den voor ogen, waar men deze toevoe-
gingen heeft verboden, kan men rustig
stellen dat ook zonder deze toepassing
gezonde veeteelt mogelijk blijft. Alleen
al het feit dat de kans bestaat dat via het
voedsel allergieën bij de consument
worden opgewekt vraagt grote voor-
zichtigheid, om van resistentieverwer-
ving van pathogene microben tegen
antibiotica maar niet te spreken.
En wat de schadelijkheid voor het mi-
lieu betreft met name het grondwater,
moet men constateren dat volgens de
bestrijdingsmiddelennorm vooral op
zandgrond mestinjectie-technieken er-
voor zorgen dat de grens op ruime schaal
overtreden wordt. We hebben het dan
over de coccidiostatica terwijl bij ge-
bruik van arsinylzuur het arsenicumge-
halte zo hoog wordt dat gevaar voor
huidkanker ontstaat. Dit is lijnrecht in
strijd met de huidige richtlijn van de EG
in dezen. Er zal op korte termijn een
afkick-therapie voor anti-microbe mid-
delen als additieven voor het veevoer
dienen te worden ingesteld.

Wijze van aanpak
Hoe gaan we nu straks met de milieucri-
teria voor diergeneesmiddelen om, vroeg
dr. F. X. R. van Leeuwen, toxicoloog bij
het RIVM, zich af.

De aanpak zal zich volgens spreker in
eerste instantie concentreren op de mid-
delen die via gemedicineerd voer toege-
diend worden met daarnaast die welke
op grote schaal in het drinkwater wor-
den benut.

Berichten en verslagen

Hebben diergeneesmiddelen

invloed op het milieu?

Gekeken wordt natuuriijk naar de toxi-
sche effecten op diverse soorten organis-
men in het milieu waarbij de resistentie
tevens een belangrijk criterium is. Door
aan te sluiten bij de reeds lopende
onderzoekingen in het kader van de
Bestrijdingsmiddelenwet beginnen we
niet bij nul.

Ten einde, gezien het bestaan van de
verschillende wettelijke kaders waarin
stoffen worden beoordeeld, toch een
uniforme beoordeling te krijgen heeft
VROM het \'Uniform Beoordelingssy-
steem Stoffen (UBS)\' ontwikkeld. In een
computermodel zitten alle milieucom-
partimenten (bodem, water, lucht)
waardoor een integrale benadering mo-
gelijk gemaakt is die resulteert in een
betere beoordeling en prioriteitstelling
van de verschillende stoffen.
Alles is nog in de aanloopfase zodat nog
vele details van aanpak onduidelijk zijn
maar de verantwoordelijkheid dwingt
ons om dit hoe dan ook met kracht aan
te pakken.

Beddrdelen methodiek

Drs. C. C. J. M. van der Meijs van de
Veterinaire Dienst had als titel van zijn
lezing: \'Op weg naar milieuvriendelijke
diergeneesmiddelen\'.
De beoordeling van diergeneesmiddelen
zal in 1993 volgens weloverwogen sche-
ma\'s plaatsvinden met een afgebakende
fase 1 en fase 2. Fase I behelst de
constatering van de indiener of er wel of
niet sprake is van een belasting van het
milieu, een theoretische fase dus. In fase
2 wordt dan metterdaad onderzocht wat

-ocr page 341-

de eventuele gevolgen van het middel
voor de omgeving zijn. Nederland hoeft
niet klakkeloos de richtlijn van de EG
op dit gebied te volgen.
De ontwikkelingen rond de IKB-syste-
men, de kritische consument, het ont-
wikkelen van de zogenaamde \'witte
lijsten\', de aantrekkingskracht van de
Japanse markt, maken het klimaat voor
het treffen van maatregelen op dit
screeningsgebied alleen maar gunstig.
Het beleid kan natuurlijk wel van alles
verzinnen en vastleggen in regels. Maar
het gaat erom dat het verantwoordelijk-
heidsgevoel bij de producent van dierge-
neesmiddelen en bij degene die de ge-
neesmiddelen toedienen dusdanig is dat
het draagvalk voorhanden is dat de
getroffen maatregelen ook werkelijk ef-
fectief zullen zijn.

Belangrijke rol van de prakticus
De rol van de praktizerende dierenarts
ten opzichte van het milieu werd met
verve uit de doeken gedaan door drs. H.
Vaarkamp in zijn hoedanigheid als advi-
serend bestuurslid van de Groep Praktici
Grote Huisdieren van de KNMvD.
Hij maakte duidelijk dat de rol die de
dierenarts in deze is toegedacht door
hem reeds volop vervuld wordt. \'Praat-
jes vullen geen gaatjes\', vandaar dat de
dierenarts zich al lang actief heeft bezig
gehouden met deze problematiek.
De dierenarts is de laatste schakel in het
gehele diergeneesmiddel-traject wat be-
treft de begeleiding naar het eindge-
bruik. Hij is de behoeder en de arts
tegelijkertijd.

Deze continue verantwoordelijkheid
vraagt een continue up-dating van ken-
nis. De Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft in dezen de juiste initiatie-
ven genomen door werkgroepen in te
stellen die zich met deze milieu-proble-
matiek bezig houden.
Het zijn de Werkgroep Veterinair Anti-
bioticumbeleid en de Werkgroep Boer-
derijafval waarin diverse deskundigen
participeren vanuit de departementen en
relevante instituten. Door de juiste in-
schatting te maken op het directe vlak
van de praktijk, zal de uitvoerbaarheid
getuigen van werkelijkheidszin.

Discussie
In de discussie onder leiding van de
middagvoorzitter mevrouw drs.
K. Peijs, lid van het Europees Pariement
voor het CDA, kwam nog naar
voren dat veel van de milieubelasting
zou kunnen worden opgevangen als
Nederiand afzag van zijn export!
Een andere suggestie was om groeibe-
vorderaars toe te laten die bewezen
milieuvriendelijk zijn waardoor er min-
der vee kan worden gehouden. Ook de
humane sector heeft met de geneesmid-
delen/milieuproblematiek te maken.
Cytostatica zijn in dezen berucht. Afde-
lingen waar deze stoffen gebruikt wor-
den beschikken over een speciale afval-
opvang.

Dat de FIDIN het overigens ook goed
meent met het exotische milieu kwam
tot uiting in de donatie die aan de
Stichting AAP (Apen Adoptie & Pro-
tectie) gegeven werd, namelijk het ho-
norarium van de sprekers die daar bij
voorbaat al van hadden afgezien, een
stichting die zich bezig houdt met de
verzorging en opvang van de tropische
dieren die op Schiphol stranden.
NB. Enkele exemplaren van de gebun-
delde lezingen zijn nog te verkrijgen bij
de heer R. Norg, secretaris FIDIN.

tv.s.

HBÜ-studie

diermanagement
van start

De hbo-opleiding met betrekking
tot dieren, uniek in europa

Het Van Hall Instituut start in augustus
1992 met de studierichting Dier-
management. De studie Diermanage-
ment is een opleiding die zich richt op
dieren in onze samenleving, zoals gezel-
schapsdieren, dierentuindieren, proef-
dieren, wilde- en beheersÊauna, sport- en
recreatie dieren en zeldzame (huis)dier-
rassen. De minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij heeft per 21
oktober 1991 het Prof. H.C. van Hall
Instituut officieel toestemming gegeven
om de studierichting Diermanagement
te starten.

Dieren spelen een steeds belangrijker rol
in onze samenleving. De mens-dier rela-
ties in onze huidige samenleving worden
steeds complexer. Regelmatig ontstaan
problemen bij het houden van dieren en
de aard van het dier in de mens-dier-
relatie is volop in discussie. Nederiand is
een knooppunt van de omvangrijke
internationale handel in dieren, dit
vraagt om een intensieve controle.
De wet- en regelgeving op nationaal en
EG-niveau betreffende dieren is sterk in
beweging. Deze beslissingen en maatre-
gelen ten behoeve van de mens-dier
problematiek vragen om ruime kennis
en inzicht van de aard van het dier. Voor
deze functies zijn hoger opgeleiden no-
dig.

Tot op dit moment was er geen HBO-
opleiding die zich op deze sector richtte.
Studenten met een HAVO- of VWO-
diploma konden alleen naar de MBO-
opleiding Dierverzorging in Barneveld
of naar de universitaire opleiding Dier-
geneeskunde in Utrecht. De verwach-
ting is dat er veel belangstelling zal zijn
voor de opleiding Diermanagement.
Aankomende studenten worden aange-
nomen op basis van een motivatiebrief
en een kennismakingsgesprek (wis-
kunde en biologie in het eindexamen-
pakket zijn verplicht).
Het Van Hall Instituut heeft een uitge-
breid onderzoek gedaan naar de per-
spectieven voor afgestudeerde dierkun-
dige ingenieurs van deze nieuwe
opleiding. Het blijkt dat er minimaal 60
vacatures op HBO-niveau per jaar zijn.
De nieuwe opleiding wordt gesteund
door de EG, blijkens de aanbeveling die
de directeur-generaal milieuzaken van

-ocr page 342-

de Europese Commissie in Brussel, de
heer L. J. Brinkhorst, geeft.
De arbeidsmarkt bestaat uit banen bij de
diervoederindustrie- en onderzoek,
proefdierbeheer, dierentuinen, dieren-
transport, diergeneesmiddelenindustrie/
groothandel, dierenopvangcentra, die-
renhandel, natuurbeheer, wildlife mana-
gement, onderwijs en onderzoek, ge-
meentelijke milieudienst en
internationale banen op het gebied van
beleid en regelgeving in de EG.

(Persbericht)

\'üp züek naar een boek\' - drs.

A. H. H. M. Mathijsen 25 jaar

bibliothecaris bij de faculteit
der diergeneeskunde

Op 1 april jl. werd onder grote belang-
stelling het 25-jarig jubileum van drs.
A. H. H. M. Mathijsen gevierd. Deze
feestelijke middag onder leiding van
prof. dr. B. van Zutphen, voorzitter van
de Bibliotheekcommissie, zette niet
alleen de bibliothecaris in het zonnetje,
maar wierp tegelijkertijd het licht op de
ontwikkeling van de Faculteitsbibli-
otheek in de laatste vijfentwintig jaar.
De bibliothecaris wordt wel eens verge-
leken met een bloemenman bij de in-
gang van het ziekenhuis, de klanten zijn
veelal opgeruimd en gedragen zich ple-
zierig als ze een leuk bloemetje gevon-
den hebben.

De heer Mathijsen was de eerste bibli-
othecaris die het boekenbestand van de
gehele Faculteit onder zijn beheer kreeg.
Alle instituutsbestanden werden destijds
in één systeem tezamen gebracht. De
omvang is thans 15.000 banden.
De jubilaris schetste deze ontwikkeling
en nam de gelegenheid te baat om een
boekwerkje van eigen signatuur aan te
bieden dat de titel meekreeg van \'Op
zoek naar een boek\'. Hij overhan-
digde het eerste exemplaar aan drs.
P. Vellekoop, de directeur van de
Utrechtse Universiteitsbibliotheek (BRU),
aan de decaan van de Faculteit, prof. dr.
S.G. van den Bergh die hij als cumulatie-
punt van het inhoudelijke deel van de
Faculteit betitelde en aan de studenten-
assistente mevrouw E. Couwenberg, die
een zeer groot aandeel in de uitvoering
had. Dit boek(je) is een uitgebreide
inleiding verlucht met afbeeldingen van
omslagen van tijdschriften, om de weg te

The proceedings of The First Interna-
tional Symposium on Faecal Steroid
Monitoring in Zoo Animals, held in
The Netherlands at The Rotterdam
Zoo on February 28 and 29,1992, are
available at a cost of Dfl. 45,- (includ-
ing postal and transfer charges) from:

Dr. W. Schaftenaar,
The Rotterdam Zoo,
Bankaccountnumber 50.04.07.320,
ABN-AMRO-bank, Rotterdam.

□e jubilaris drs. A.H.H.M. Mathijsen
vinden in de bibliotheek en geeft tevens
aan welke categorieën er te vinden zijn.
Globaal zijn dat klinische onderwerpen,
orgaansystemen, zoötechnische onder-
werpen en diergroepen. Twintig procent
is van typisch veterinaire snit (prijs
ƒ15,-).

De heer Mathijsen werd door de diverse
sprekers geschetst — met een uitvoerige
en geestige analyse van de Amsterdamse
collega drs. H. Sleurink — als een
blijmoedig man die voor iedereen tijd
nam en ook had. Een bijzonderheid in
deze wereld van non-communicatie. Hij
is tegelijkertijd een alpha-, bèta- als een
gamma-man en beschikt over een flinke
portie humor. Van de decaan kreeg de
jubilaris een set boeken aangeboden
handelend over de geschiedenis van de
diergeneeskunde.

De verdere ontwikkeling van het vak
kwam duidelijk aan de orde door de

inleiding van de heer C. H. Nijsen van de
BRU over de wereldwijde communica-
tie mogelijkheden van het SURFNET
en door de toelichting op en de demon-
stratie van beelddatabanken en de toe-
passing daarvan in de veterinaire patho-
logie door de doctores Th. S. G. A. M.
van den Ingh en Th. A. M. Elsinghorst
van Veterinaire Pathologie. Prof. dr.
G.W.J. van der Meij, de laatste spreker,
prees zich gelukkig als voorzitter van het
Veterinair Historisch Genootschap dat
de heer Mathijsen straks met al de hier
geschetste kwaliteiten na enkele jaren,
na zijn pensionering zich geheel kan
gaan inzetten voor dit Genootschap.
De Faculteit daarentegen kan op haar
beurt zeer tevreden zijn dat in deze
woelige dagen van bezuinigingen haar
collectie van al de te raadplegen litera-
tuur de komende jaren onder de hoede
blijft van degene die deze collectie met
enthousiasme alsmede liefde en tegelij-
kertijd zeer deskundig heeft opgebouwd.

W.S.

Studenten -

referaten

Rotavirus- en Cryptosporidium

infecties bij lammeren
eeen literatuuronderzoek en ei-
gen onderzoek

Anneke Feberwee en Chrisly Wipkink,
Stichting gezondheidsdienst voor dieren
in west en midden Nederiand
(januari 1992) SR/106/92: 44 pp.

Rotavirus is een veroorzaker van neona-
tale diarree bij een groot aantal diersoor-
ten inclusief de mens. De rotavirussen
van de verschillende diersoorten zijn
morfologisch niet van elkaar te onder-
scheiden. Tot voor kort werden rotavi-
russen ingedeeld op basis van de aanwe-
zigheid van groeps- en speciesspecifieke
antigenen. Op grond hiervan werd on-
derscheid gemaakt in serogroepen, sub-
groepen en serotypen. De laatste jaren
wordt electropherotypering steeds vaker
gebruikt om rotavirussen van elkaar te
onderscheiden.

Besmetting met de rota virus vindt plaats
per os, waarbij geïnfecteerde dieren en
het gecontamineerde milieu de belang-
rijkste infectiebronnen zijn.
Het virus vermenigvuldigt zich in de
enterocyten van de dunne darm met als
uiteindelijk gevolg malabsorptie en mal-
digestie.

-ocr page 343-

Een infectie met rotavirus kan asympto-
matisch, varierend in ernst of fataal
verlopen. Dit verschil wordt veroor-
zaakt door verschillen in virulentie van
het virus, de leeftijd van de gastheer en
gelijktijdige infecties met andere agentia.
De meeste rotavirusinfecties verlopen
mild en zijn zelflimiterend met een hoge
morbiditeit. De belangrijkste sympto-
men zijn diarree, dehydratie en een
verstoring van de elektrolietbalans.
Er kan alleen een symptomatische thera-
pie worden ingesteld.
Actieve immunisatie van kalveren is
ineffectief als ze tevens colostrum krij-
gen. Effectieve preventie wordt bereikt
door toediening van voldoende colo-
strum met een hoge concentratie antili-
chamen. Dit kan verkregen worden
door vaccinatie van de moederdieren
tjdens de dracht of van gevaccineerde
colostrumdonoren. Vaccinatie wordt
echter bemoeilijkt door het bestaan van
meedere serotypen.

Fotokopléèn van studentenreferaten
kunnen vi/orden besteld via het redactie-
secretariaat (tel. 030-510111). De
kosten (inclusief portokosten) bedragen
(afhankelijk van de onnvang per referaat):

< 30 pagina\'s
30-60 pagina\'s
> 60 pagina\'s

Boek-
bespreking

Pathologische
Histologie der
Haustiere

3e Editie

J. von Sandersleben, R. Dämmrich, E.
Dahme

(Uitgever Gustav Fischer Verlag, Stutt-
gart, New York, 1989 ISBN 3-437-
20433-5 318 pagirui\'s)

Deze editie is grotendeels een herdruk
van de in 1984 verschenen tweede
uitgave. Het boek bestaat uit twee delen.
In het eerste deel wordt de algemene
pathologie histologie behandeld, terwijl
het tweede deel de speciële pathologi-
sche histologie tot onderwerp heeft. De
algemene pathologische histologie be-
treft morfologisch herkenbare reacties
van de cel, pathologische veranderingen
van de intercellulaire substantie, pig-
menten, ontsteking en tumoren. De
speciële pathologische histologie is ge-
rangschikt volgens de klassieke indeling
in organen en orgaansystemen. Hierbij is
niet gestreefd naar volledigheid, maar
hebben de auteurs zich beperkt tot
vooral die aandoeningen waarbij de
histomorfolgie aanwijzingen geeft om-
trent de etiologie. Daarnaast worden
ook pathologische veranderingen opge-
voerd, die geen nosologische betekenis
hebben maar waarvan de kennis van
belang is in verband met de afgrenzing
van geïnduceerde pathologische proces-
sen van spontane pathologische veran-
deringen. De speciële pathologische his-
tologie betreft alle huisdieren behalve
pluimvee. In het tweede deel wordt de
pathologisch-histologische behandeling
van elk orgaan of orgaansysteem vooraf-
gegaan door een korte uiteenzetting van
het normale histologische beeld en de
wijze van histologisch onderzoek.
Het boek, een tussenvorm tussen een
tekstboek en een foto atlas, bevat 259
histologische afbeeldingen waarvan 154
in kleur.

ƒ10,-
ƒ15,-
ƒ20,-

In vergelijking met de tweede editie is de
kwaliteit van de afbeeldingen duidelijk
verbeterd. Verder zijn enkele nieuwe
aandoeningen toegevo^d zoals koper-
stapeling in de lever van Bedlington-
terriers en nier-papilnecrose bij de hond.
Bovendien wordt een groter aantal
histochemische en immunohistochemi-
sche reacties afgebeeld. De tekst is nage-
noeg ongewijzigd.

Het boek, waarvan de kwaliteit wordt
gegarandeerd door bekende auteurs van
histopathalogische faam, is zeer geschikt
als naslagwerk voor studenten. Helaas is
het nog slechts verkrijgbaar in de voor
hen minder toegankelijke Duitse taal.
Het boek hoort thuis in de bibliotheek
van elk (veterinair) pathologisch labora-
torium.

J. M. V M. Mouwen.

Handbook of

small animal
dentistry

First edition

R Emily and S. Penman
(Pergamon Press pic, Headington Hill
Hall, Oxford OX3 OBW, Engeland, first
edition)

De beschikbare literatuur voor de die-
renarts die zich meer wil toeleggen op de
veterinaire tandheelkunde is tot aan
1989 nauwelijks van enige betekenis. In
1985 verscheen Harvey\'s Veterinary
Dentistry voornamelijk ten behoeve van
de diergeneeskundige student om de
anatomie, pathogenese, diagnostiek en
het behandelen van orale aandoeningen
in één geheel in boekvorm aan te bieden.
Dit handboek is anders. Het biedt de
dierenarts uitstekende informatie over
de technieken die noodzakelijk zijn om
tandheelkundige ingrepen te kunnen
toepassen. In 9 hoofdstuken worden
achtereenvolgens behandeld: de ana-
tomie, het handinstrumentarium, de
boorunit, de radiologie, de parodontale
aandoeningen inclusief de profylaxe en
kleine parodontale chirurgische ingre-
pen, de restauratieve tandheelkunde, de
endodontic, de extractiemethoden in-
clusief oronasale-fistelbehandeling en in
het laatste hoofdstuk enkele problemen
bij doorgroeiende tanden bij andere
diersoorten (cavia, chinchilla).
De tandheelkundige behandelingen die
in de gezelschapsdierenpraktijk vaak
voorkomen worden volgens een \'step-
by-step\' procedure beschreven. De illu-
straties zijn duidelijk en van een uitste-
kende kwaliteit, maar ook de kwantiteit
aan tekeningen en foto\'s maken dit boek
tot een niet weg te denken uitgave in
iedere goed geoutilleerde gezelschaps-
dierenpraktijk. Het is niet nodig dat
iedere praktijk een investering doet die
noodzakelijk is om tandheelkundige
handelingen uit te voeren, maar de
aanschaf van dit handboek toont de
mogelijkheden die er zijn. Met deze
kennis kunnen aan de cliënt alle alterna-
tieven worden aangeboden en bespro-
ken. Voor de dierenarts eerstelijn-pur-
sang kunnen de uitstekende beschrijvin-
gen van extractietechnieken, de flap-
operatieve ingrepen bij fistels en andere
parodontale aandoeningen alsmede de
radiologische benadering van veel
waarde zijn.

De orthodontie komt niet aan bod.
Misschien terecht omdat orthodontia
veel kennis van de orale fysiologie en
ervaring vraagt, en voor een succesvol
resultaat beter naar de dierenarts met
veel ervaring kan worden verwezen.
Toch is het jammer dat het geheel
onbesproken blijft, gezien de mogelijk-
heid die de dierenarts nu mist om de
cliënt op een behandeling te attenderen
en vervolgens te verwijzen.
Deze 108 pagina\'s tellende — zodanig
gebonden dat het plat op tafel naast de
operatietafel kan liggen — uitgave, bevat
liefst 65 pagina\'s met tekeningen of
foto\'s. De naam \'handbook\' is goed
gekozen en de aanschaf ervan wordt van
harte aanbevolen.

Andries van Foreest

-ocr page 344-

Nieuwe

verpakking
negcidql

Op veelvuldig verzoek uit de praktijk
komt Ciba-Geigy Animal Health Bene-
lux met een nieuwe kleine verpakking
van Neocidol 250 EC. Deze nieuwe 250
ml verpakking zal de problemen die de
vaak kleinere schapen- en varkenshou-
ders hadden met de bestaande verpak-
kingen (500 ml en 1000 ml) grotendeels
wegnemen. Neodicol 250 EC is het
middel bij uitstek tegen huidparasieten
bij varkens en schapen. Het werkt zowel
preventief (4-6 weken) als curatief bij
myiasis. Het heeft een zeer goede wer-
king op schurft en luizen bij varkens en
schapen. Neocidol is tevens geschikt
voor stalbehandelingen.
Doseringen:

1. Varkens: spuit- of wasbehandelingen:
10 ml Neocidol 250 EC per 10 liter
water voor varkens tot 25 kg; 20 ml
Neocidol 250 EC per 10 liter water voor
varkens vanaf 25 kg.

2. Schapen: spuitbehandeling: 25 ml
Neocidol 250 EC per 10 liter water.
Dompelen: beginconcentratie 100 ml
Neocidol 250 EC per 100 liter water.
Bijvulconcentratie 300 ml Neocidol 250
EC per 100 liter water.

Clinacüx®, de hoek
steen van nieuwe
anti-cüccidigse-
prggramma\'s

Het bestrijden van coccidiose bij slacht-
kuikens steunde tot nu toe op een aantal
anti-coccidiosemiddelen die al langere
tijd beschikbaar zijn. Na langdurig onaf-
gebroken gebruik werden de coccidiën
resistent tegen deze middelen. Dit zorgt
er onder andere voor dat subklinische-
en zelfs klinische coccidiose nog regel-
matig voorkomt.

Janssen Pharmaceutica introduceert nu
Clinacox®, een geheel nieuw and-cocci-
diosemiddel met als werkzame stof di-
clazuril. Clinacox® is een veevoederad-
ditief met uitstekende mengeigen-
schappen. De toegelaten dosering voor
slachtkuikens in het voer is slechts 1
ppm. De verpakkingsvorm is een zak van
20 kg Clinacox® 0,5% voldoende dus
voor 100 ton slachtkuikenvoer.
Het produkt heeft een uniek veiligheids-
profiel en is een buitengewoon effectief
en betrouwbaar anti-coccidiosemiddel.
Bovendien kan het uitstekend gecombi-
neerd worden met alle mogelijke groei-
bevorderaars, diergeneesmiddelen of
andere anti-coccidiosemiddelen. Deze
eigenschappen maken Clinacox® bij
uitstek geschikt om in de groeifase van
een shuttle gebruikt te worden. Dit is
immers de periode met het grootste
risico op schade door coccidiose. De
wachttijd voor het slachten is vijf dagen.
Kruisresistentie met andere preventieve
anti-coccidiosemiddelen is niet vastge-
steld.

Het gebruik van Clinacox® leidt tot een
betere coccidiosecontrole en remt de
resistentie-ontwikkeling tegen de mo-
menteel veel gebruikte produkten. Ver-
wacht wordt dat het produkt gedurende
lange tijd hoeksteen van de nieuwe anti-
coccidioseprogramma\'s in Nederland
zal zijn.

Uitgebreide produktinformatie kunt u
verkrijgen bij de diergeneeskundige af-
deling van Janssen Pharmaceutica BV,
postbus 90240, 5000 LT Tilburg.

Gelezen

Onderzoek naar

welzijn in
aquacultuur

In: Dier 1991; 74: 26

Op initiatief van de Dierenbescher-
ming en met financiële steun van de
Europese Commissie, is wetenschap-
pelijk onderzoek verricht naar het
welzijn van vissen in de aqua-cultuur
(lees bio-industrie). Kort samengevat
luidt de eindconclusie van dit onder-
zoek dat vissen kunnen lijden en emo-
ties ondergaan en dat de angst- en
pijnbeleving van vissen vergelijkbaar
zijn met die van mensen. Vissen ver-
dienen dan ook een plaats in de
welzijnswetgeving.
Het resultaat van dit onderzoek, dat
werd verricht door drs. I. S. A. Neuman
aan de Rijksuniversiteit Utrecht, zal ons
in staat stellen biologisch onderbouwde
aanbevelingen te doen voor het welzijn
van vissen in de aqua-cultuur.

Nieuw(s] van de Industrie

Bio-industrie

Door de groeiende vraag naar vissen en
visprodukten zien we een explosieve
ontwikkeling in de kweek van vissen,
vergelijkbaar met de bio-industrie. Dit
betekent zoveel mogelijk vissen in zo
weinig mogelijk water, om vervolgens
met gebruikmaking van alleriei produk-
tie-stimulerende middelen, grote aantal-
len vissen in onnatuurlijk korte tijd voor
de consumptie af te mesten. Deze massa-
produktie van vissen gaat echter ten
koste van hun welzijn en heeft tot
gevolg: onnatuuriijk gedrag, stress,
ziekte en sterfte.

In ons land houdt een 100-tal bedrijven
zich bezig met de kweek van paling,
forel of meerval (clarias). Deze dieren
verkeren in omstandigheden van inten-
sieve dierhouderij en dienen te worden
gerekend tot de categorie landbouw-
huisdieren. Helaas wordt de vis als
individu niet geteld en is de zo noodza-
kelijke biologisch-technische kennis bij
veel kwekerijen uiterst gering of zelfs
afwezig.

Stress-gevoelig

Het onderzoek heeft aangetoond dat
vissen bijzonder gevoelig zijn voor
stress. Alleriei manipulaties, zoals schep-
pen, beetpakken en overzetten, blijken
stress-oorzaken die de vis zwaar belas-
ten. Een extreme stress-oorzaak of meer-
dere gelijktijdig, betekenen voor de vis
een dusdanige overbelasting dat het dier
er tenslotte aan sterft. Helaas is het
sterftepercentage bij veel kwekerijen
zeer hoog.

Vissen in de aqua-cultuur zijn gehouden
dieren. Als zodanig vallen zij onder de
Gezondheids- en Welzijnswet voor die-
ren. De Dierenbescherming zal alleen
dan met succes voor een beter lot van de
vissen in de aqua-cultuur kunnen plei-
ten, als de daartoe aanbevolen maatre-
gelen natuurwetenschappelijk kunnen
worden onderbouwd.
Nooit eerder was de vraag naar het
welzijn van vissen onderwerp van we-
tenschappelijk onderzoek. Als zodanig
is het nu voorhanden rapport uniek en
biologisch bezien bijzonder interessant.
Het is een stimulans de welzijnscriteria
voor vissen verder te onderzoeken en de
huisvesting en behandeling van deze
dieren in de snel groeiende aqua-cultuur
aan strenge welzijnsregels te binden.

Daan van Haarlem

-ocr page 345-

Wetenschappelijke

vergadering
dinsdag 19 mem 992

\'Milieu-dier-mens, een keten die aan-
dacht vraagt\'

De vergadering zal gehouden worden
bij het Ministerie van Buitenlandse Za-
ken, in de Van Kleffenzaal, Bezuiden-
houtseweg 61 te Den Haag.

Programma

8.30 Koffie.

9.00 Welkomstwoord en doelstelling;
dr. A. Osinga.

9.10 Opening door de Staatssecretaris
van WVC; dhr. J. Simons.

9.25 Aanbieden van de Veterinaire
Milieuhygiënewijzer aan de
Staatssecretaris van WVC; dhr.
Verburg.

9.30 Milieuverontreiniging en ermee
gepaard gaande contaminatie van
landbouwhuisdieren; mevr. ir. A.
Wijbenga.
10.00 De plant als overdrachtsfactor
van milieu contaminanten naar
landbouwhuisdieren; ir. T. M.
Lexmond.
10.30 KofiBe-pauze

11.00 Het gedrag van milieu-contami-
nanten in het landbouwhuisdier;
dr. ir. H. J. G. M. Derks.
11.30 Door milieu-contaminanten ver-
oorzaakte ziekten bij landbouw-
huisdieren (Pathologie en symp-
tomatologie); prof. dr. G. H.
Wentink.
12.00 Lunch

13.00 Voedingsmiddelen van dieriijke
oorsprong en milieu-contaminen-
ten; prof. dr. A. Ruiter.
13.30 Het met milieu-contaminenten
belaste produktie-dier en de
volksgezondheid; D. H. J. v.d.
Weerdt.
14.00 Theepauze

14.15 Inleiding door de forum voorzit-
ter; prof. dr. R. Kroes.
14.30 Korte inleiding van 5-10 minuten
over de volgende aspecten van de
veterinaire milieuhygiëne:

1. Opsporing en toezicht op de hygiëne
van het milieu; J. Enting.

2. Coördinatie bij de aanpak van veteri-
naire milieuproblemen;

dr. A. J. Baars.

3. Onderwijs in de veterinaire milieu-
hygiëne ós de veterinair voldoende

toegrust om de genoemde problema-
tiek aan te kunnen); prof. dr.
W. Seinen.
4. De kwaliteit van voedingsmiddelen
van dieriijke oorsprong in relatie tot
milieuverontreiniging;

a. Overheidsstandpunt;
mr. P. Ritsema.

b. Consumentenstandpunt;
dr. M. Schuttelaar.

15.30 Forumdiscussie; prof. dr.

R. Kroes.
16.30 Sluiting; dhr. Verburg.

Met het houden van deze wetenschap-
pelijke vergadering wordt beoogd meer
bekendheid te geven aan de problema-
tiek rond de produkten van dierlijke
oorsprong in relatie tot het milieu. Te-
vens zal aandacht worden besteed aan
de maatschappelijke relevantie van de
Veterinaire Milieuhygiëne voor de
volksgezondheid.

Zoals u wellicht weet, houdt de Veteri-
naire Hoofdinspectie zich onder andere
bezig met advisering ten aanzien van
problemen die kunnen ontstaan doordat
dieren worden geweid op ernstig ver-
vuilde percelen. Om een beter inzicht in
dit soort problemen te verkrijgen, is
door de Veterinaire Inspectie met mede-
werking van het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieuhygiëne, het
Centraal Diergeneeskundig Instituut en
de Faculteit voor Diergeneeskunde een
Milieuhygiënewijzer samengesteld.
In deze Milieuwijzer is relevante litera-
tuur samengebracht met betrekking tot
milieucontaminanten in de comparti-
menten bodem/water/lucht/plant/
dier/produkt/mens. De verzamelde in-
formatie kan bijdragen tot een betere
inschatting van risico\'s voor de volksge-
zondheid indien dieren op verontrei-
nigde percelen worden gehouden.
In verband met de controle aan de
ingang van het Ministerie van Buiten-
landse Zaken zal de uitnodiging op
naam worden gesteld.
Derhalve dient u zich tijdig voor deel-
name aan te melden bij mevr. C. Beumer
VHI, Kamer H-1424, Postbus 5406,
2280 HK Rijswijk, tel. 070-340.6995.
De kosten voor deelname bedragen
ƒ35,- per persoon. Hierin zijn inbegre-
pen een lunch en enkele consumpties.
Na ontvangst van dit bedrag op Post-
banknummer 209445 t.n.v. de Veteri-
naire Hoofdinspectie van de Volksge-
zondheid te Rijswijk, ontvangt u uw
deelnemerskaart.

Congressen/cursussen

Symposium

microbiglggical
significance of
drug residues in
food

Sponsored by the Animal Health Insti-
tute Foundation and FDA Center for
Veterinary Medicine.
Rockville Holiday Inn Crowne Plaza,
1750 Rockville Pike, Rockville, Mary-
land 20852,301/468-1100, USA. June
8-9, 1992.

Monday, June 8,1992

Session I - Introduction
8.30 Historical Perspectives on Regu-
latory Issues of Antimicrobial
Resistance.
9.00 European Perspectives on the
Regulation of Antimicrobial Ani-
mal Drugs.
9.30 Symposium Objectives.
Session II- Human Intestinal Microflora
10.00 Normal intestinal Microflora:
Ecology, Variability and Stabil-
ity.

11.00 Perturbation of Intestinal Micro-
flora.

13.15 Factors Influencing the Composi-
tion of Human Intestinal Micro-
flora.

14.00 Clinical Importance and Public
Health Concerns for the Emer-
gence of Antibiotic Resistant Or-
ganisms in the Human Intestinal
Microflora.
15.00 Round Table Discussion I. Is
Microbial Testing Necessary for
New Animal Drug Approval?
Does a Threshold of Regulation
Exist?
Tuesday, June 9,1992
Session III - Measurement of Effects of
Antimicrobials on Enteric Microflora
8.45 Human Studies to Measure the

Effect of Antibiotic Residues.
9.45 Animal Models for Determining
the Effect of Antimicrobial Drugs
on Enteric Microflora.
10.30 Current Status of Models for
Testing Antibiotic Residues.

Session IV - Regulation of Antimicrob-
ial Residues

13.15 Round Table Discussion II -
Why, When and How Do We
Regulate Antimicrobial Re-
sidues?

Information
Ms. Carol R. Bowley, Animal Health
Institute Foundation, Box 1417-D50,
Alexandria, VA 22313-1480, USA.

-ocr page 346-

Referaten

Hond

Honden, die bijten
Shewel PC and Nancarrow JD. Dogs
that bite. Brit Med J 1991; 303:1512-3.

De auteurs van dit artikel werken als
plastisch chirurg in het Wordsley zieken-
huis (afd. plastische en kaakchirurgie) in
de West-Midlands.

Doel van het onderzoek was iets meer te
weten te komen over de omstandighe-
den, waaronder hondebeten voorko-
men. Hiervoor werd een enquête gehou-
den onder 146 van hun patiënten, die
vanwege hondebeten waren verwezen
naar hun afdeling. Vaak kwamen name-
lijk verwondingen aan het hoofd c.q. het
aangezicht voor. Bij meer dan de helft
van de patiënten was -naast diepe beet-
wonden- sprake van ernstig weefselver-
lies.

Vierenvijftig procent van alle patiënten
betrof kinderen beneden de 15 jaar.
Achtendertig procent hiervan gaf aan,
dat ze bang voor honden waren.
Volwassenen werden voornamelijk
thuis door hun hond gebeten, terwijl
kinderen vaak in het huis van een vriend
of verwante gebeten werden (bij het
aaien of spelen met de hond).
In Engeland bleken -wat de rassen
betreft- de grootste \'boosdoeners\' een
aantal terriërs te zijn (Jack Russell,
Staffordshire bull) gevolgd door de
Duitse herder. Vijfentachtig procent van
de bijtende honden bleek reu te zijn. In
68% van de gevallen, waarin een hond
een kind had gebeten, werd de hond
hierna geëuthanaseerd.
De beet van een hond bleek -naast
somatische- ook grote psychologische
gevolgen te hebben, met name bij kinde-
ren. Dit gold misschien zelfs nog meer
bij de ouders van deze kinderen, die met
een groot schuldgevoel bleven zitten.
(N.B. Ook op een Streeklaboratorium
hebben we herhaaldelijk te maken met
ernstige -soms zelfs dodelijke- infecties
ten gevolge van hondebeten, niet alleen
bij eigenaren en kinderen, doch ook bij
collegae. Vanwege endotoxine door een
Capnocytophaga canimorsus kan voorts
ernstige diffuse intravasale stolling op-
treden;
ref.).

J. Goudswaard.

voedingsmid-
delenhygiëne

Histoljdgische veranderingen in

de accessoire geslachtsklieren

van stierkalveren na hormoon-
toediening

Groot MJ and Arts CJM. Histological
changes in the genital tract of male veal
calves after the administration of natural
hormones. Arch Lebensmittelhyg 1991;
42: 93-6.

Histologisch onderzoek van de prosta-
ten en glandulae Bartholini wordt in
Nederiand uitgevoerd bij de controle op
het illegale gebruik van anabole
Stero-
iden. De histologische veranderingen in
de prostaten van vleeskalveren na toe-
diening van een mengsel van natuuriijke
hormonen werden in een vorige publi-
katie beschreven. In dit artikel wordt het
effect van zo\'n behandeling op de testes,
epididymes, glandulae vesiculares, am-
pullae ductus deferentis en glandulae
bulbourethrales besproken.
Vier groepen van 10 kalveren werden
geïnjicieerd met 20 mg oestradiol-17)3-
benzoaat en 200 mg testosteron-propi-
onaat in 5 ml oleum arachidis op een
leeftijd van respectievelijk 19 weken
(II), 19 en 23 weken (Hl) en 23 weken
(IV). De controlegroep (I) werd op 19
weken ingespoten met 5 ml arachis olie.
Op 27 weken werden alle dieren ge-
slacht en van de (accessoire) geslachts-
klieren paraÉBnecoupes gemaakt.
De veranderingen in de glandulae bul-
bourethrales en testes van de dieren uit
de groepen III en IV vielen het meest op.
In de glandulae bulbourethrales beston-
den deze uit fibromusculaire hypertrofie
van het stroma, hyperplasie en metapla-
sie van het epitheel van tubili en acini
met verhoogde secretie en hyperplasie
van het epitheel van de afvoergangen.
De testes vertoonden proliferatie van het
stroma en atrofie van het kiemepitheel.
Het gewicht van de testes uit groep III
was in vergelijking met de controlegroep
significant verminderd. In de andere
organen werden een geringe fibromus-
culaire hypertrofie en enige hyperplasie
van het epitheel waargenomen. Behalve
in de prostaat werden geen histologische
veranderingen waargenomen in orga-
nen van kalveren die 8 weken voor het
slachten waren behandeld.
Bij de vleeskeuring kunnen relatief
kleine testes aanleiding geven tot ver-
denking van illegale toediening van hor-
monen. Bij verdachte dieren kunnen de
prostaten eventueel worden vervangen
door de glandulae bulbourethrales.

M. P. SmiL

Kalkoen

Behandelen van experimentele

kalkoen-coccidiose

Greuel E, Mündt HC, und Cortez S. Zur
Sulfonamid- und Toltrazuriltherapie der
experimentellen Putenkokzidiose. Dtsch
tierärztl Wschr 1991; 98: 129-31.

Voor het behandelen van kalkoen-cocci-
diose zijn niet alle middelen geschikt of
toegelaten. Soms worden kombinaties
van
Sulfonamiden en dihydrofolium-
zuurreductase-remmers toegepast. De
werkzaamheid van sulfachloorpyrazine,
sulfaquinoxaline pyrimethamine, sul-
faquinoxaline diaveridine en toltrazu-
ril, werd getest bij kalkoenen, welke
experimenteel werden geïnfecteerd met
een mengisolaat van £.
meleagrimitis, E.
adenoeides
en E. gallopavonis, op een
leeftijd van 14 dagen. Toediening ge-
beurde via het drinkwater, bij dieren die
voer kregen zonder anticoccidiose-mid-
del.

De criteria om de werkzaamheid van de
medicatie te bepalen waren: morbiditeit,
mortaliteit, oöcystenproduktie, patho-
loog-anatomische bevindingen en ge-
wichtsontwikkeling.
Ten aanzien van morbiditeit en mortali-
teit waren er geen verschillen tussen de
onderscheiden behandelingsgroepen.
Bij de oöcystenproduktie waren enkele
opmerkelijke waarnemingen: in de tol-
trazurilgroep was geen uitscheiding
waar te nemen, terwijl in alle sulÈi-
groepen sprake was van hoge aantallen
uitgescheidden oöcysten (50% van de
onbehandelde controle) tot zeer hoge (>
100% van de onbehandelde controle) vanaf
5-16 dagen pi. De lesionscore op 8
dagen pi was bij alle behandelde groepen
negatief.

De aanwezigheid van oöcysten in af-
krabsels van verschillende plaatsen in
het darmkanaal vertoonden weinig
overeenkomst met de gemeten oö-
cystenuitscheiding per dier. Met toltra-
zuril en met sulfaquinoxaline pyrime-
thamine bleek op 20 dagen pi de beste
groei te kunnen worden gerealiseerd, bij
sul&quinoxaline diaveridine was de
groei van de behandelde groepen min-
der, en bij sulfachloorpyrazine het
slechtste. Over de herkomst van de
gebruikte stammen zijn geen mededelin-
gen gedaan.

P. van Beek.

-ocr page 347-

Vierde reportage van de werk-
groep Salmonella enteritidis

Begin april 1992 werd de vierde rap-
portage van de Werkgroep
Salmo-
nella enteritidis
uitgebracht. De tekst
van deze rapportage is hieronder inte-
graal opgenomen.

Inleiding

Op grond van de toename van Salmo-
nella enteritidis
(Se) bij zowel mens als
pluimvee sinds 1987 werd begin 1988
gestart met een Se-bewakings- en be-
strijdingsprogramma in de pluimvee-
reproduktiesector (produktie van broed-
eieren) dat vanaf maart 1989 voor deze
sector verplicht werd.
Reeds driemaal werd over dit pro-
gramma door de werkgroep gerappor-
teerd in onder andere voorgaande afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde in de rubriek Medede-
lingen VHI en wel, Tijdschr Dierge-
neeskd 1989; 114: 1070-4; Tijdschr
Diergeneeskd 1990; 115: 857-61 en
Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116: 806-
11.

Deze vierde rapportage geeft de bevin-
dingen weer over het gehele jaar 1991.
Tevens wordt een aantal aanbevelingen
gedaan. De werkgroep kwam in 1991 in
totaal 8 keren bijeen. Breed overleg in de
pluimveesector vond tweemaal plaats,
naast bespreking van deze problematiek
in de besturen van Produktschap en
Landbouwschap en in de Stichting Ge-
zondheidszorg voor Dieren.

Het bewakings- en bestrijdings-
programma
Se
Onderzocht worden alle reproduktie-
koppels van zowel de leg- als de slacht-
sector. Geïmporteerde reproduktiedie-
ren en broedeieren worden eveneens
onderzocht. Opsporing van Se vindt
plaats door de Stichting Gezondheids-
zorg voor Dieren (SGD)/Stichting Ge-
zondheidsdienst voor Pluimvee (GvP)
door middel van routine bacteriologisch
faecesonderzoek, ei-onderzoek en broe-
derij-onderzoek. Een begin werd ge-
maakt met serologisch onderzoek naar
antistoffen tegen Se met behulp van een
ELISA-methode.

Voor het ruimen van de besmet ver-
klaarde koppels kan het Produktschap
voor Pluimvee en Eieren (PPE) een
tegemoetkoming in de schade verienen
evenals voor het geval van vernietiging
van de door de desbetreffende dieren
geproduceerde eieren en daaruit af-
komstige eendagskuikens voor zover
nog aanwezig op de kuikenboerderij.

Financiering
Het Se-bewakings- en bestrijdingspro-
gramma is op 9 september 1989 op basis
van fifty-fifty verdeling van kosten tus-
sen overheid (Veterinaire Dienst van het
Ministerie van Landbouw, Natuurbe-
heer en Visserij (VD/LNV)) en bedrijfs-
leven gestart. Dit houdt in dat er vanaf 9
september 1989 een tegemoetkoming in
de schade van toepassing is voor de
gehele reproduktiesector, behalve indien
Se wordt gevonden bij geïmporteerd
materiaal gedurende de quarantainepe-
riode. Met de tegemoetkoming in de
schade voor het ruimen van besmette
koppels is in totaal vanaf het begin van
het bestrijdingsprogramma tot en met
31 december 1991 een bedrag van
ƒ 5,38 miljoen gemoeid.
De kosten van het gehele onderzoeks-
programma, zoals dat door GvP wordt
uitgevoerd, worden gedragen door de
SGD/GvP

Typering van de Salmonella-\\so\\2Xtn
vindt plaats door het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieuhygiëne
(RIVM) als project van en voor reke-
ning van de Veterinaire Hoofdinspectie
van de Volksgezondheid van het Mini-
sterie van Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur (VHI/WVC).

Resultaten
Het programma omvat de gehele repro-
duktiesector, dat wil zeggen leg-fok en -
vermeerdering en slacht-fok en -ver-
meerdering.

Mededelingen VHI
Salmonella enteritidis

bewaking en bestrijding bij
pluimvee in 1991

Van 1 januari tot en met 31 december
1991 werden van de legsector 292
koppels op aanwezigheid van
Salmo-
nella
onderzocht. Bij geen enkel koppel
werd Se aangetoond. Voor wat betreft
de overige serotypen werd bij 44
(15,1%) koppels
Salmonella aange-
toond.

In de slachtsector werd in dezelfde
periode nog wel Se aangetoond en wel
bij 15 (0,75%) van de 1.997 onderzochte
koppels. Inclusief overige serotypen
werd in de slachtsector bij 571 (28,6%)
koppels
Salmonella aangetoond.
Bij de koppels ouder dan 1 week, dat wil
zeggen 13 van de 15 koppels, vond na
het aantonen van Se ook serologisch
onderzoek met behulp van een ELISA-
methode plaats op anti-stoffen tegen Se.
Bij alle 13 koppels werden deze anti-
stoffen in het bloed aangetoond.
Sinds augustus 1991 worden tevens de
FL-koppels als routine met de ELISA-
methode op Se-antistoffen onderzocht.
Vanaf september geschiedt dit eveneens
bij de FS-koppel. Alle fokleg- en fok-
slachtkoppels zijn aldus in 1991 diverse
keren op deze wijze onderzocht, naast
het routine bacteriologisch faecesonder-
zoek. Antistoffen tegen Se werden niet
aangetoond.

Gedurende 1991 werden ook reeds een
aantal VL- en VS-kopppels één of meer
keren met de ELISA-methode onder-
zocht. Het betreft respectievelijk ca. 75
en ca. 25% van alle koppels. Bij de met
de ELISA-methode onderzochte kop-
pels werden geen koppels met Se opge-
spoord.

Van de 15 koppels met Se werden er
overigens slechts 6 met behulp van het
routine bacteriologisch faecesonderzoek
opgespoord. De overige 9 werden opge-
spoord via melding vanuit de eindsector
(5x), via ziekte/sectiebevindingen (3x)
en via routine-broederij-onderzoek (lx).
Nadere gegevens over de koppels met Se
zijn vermeld in tabel 1. Schematisch is
de verdehng van de koppels met Se naar
categorie en herkomst weergegeven in
tabel 2 en tenslotte zijn de Se besmet-
tingspercentages in vergelijking met
voorgaande jaren samengevat in tabel 3.

Bespreking resultaten
Uit de resultaten moge blijken dat met
het bewakings- en bestrijdingspro-
gramma Se een behooriijke reductie van
met Se-besmette koppels is vekregen.
Immers het laatste koppel met Se uit de
legsector (VL) dateert van begin oktober
1990. Helaas is in de slachtsector de
besmetting nog niet verdwenen, hoewel
een sterke reductie is opgetreden.

-ocr page 348-

Tabel 1. Overzicht Salmonella enteritidis Isolaties 1991

Koppel

Categorie*

Datum

liesmet verklaring

Herkomst

1 ^»^ftijd in weken

1

1)2)

VS

02-01

Nederland

54

2

3)

VS

02-01

Nederland

40

3

1)

VS

03-01

Nederland

52

4

1)2)4)

VS

10-02

Nederiand

42

17-02

43

5

5)6)

VS

20-03

Nederland

12

6

2) 7)

FS

26-04

Import

37

29-05

42

7

1)

VS

29-04

Nederland

33

13-05

35

8

5)

VS

02-05

Nederland

15

24-05

18

06-06

20

9

5)

VS

10-05

Nederland

18

10

2) 8)

VS

25-06

Nederland

8

04-07

9

11

2)

VS

28-08

Nederland

37

12

VS

02-10

Nederland

11

13

1)

VS

07-10

Nederland

36

14

6)

VS

01-10

Import

I

15

6)

VS

04-10

Import

I

*F = fok, V = vermeerdering, L = leg, S = slacht.

1. Nos. 1, 3, 4, 7 en 13: via tracering vanuit de eindsector.

2. Nos. 1,4, 6, 10 en 11: niet alle hokken besmet op het bedrijf.

3. No. 2 en no. 25 (1990): op hetzelfde bedrijf, doch een ander hok.

4. No. 4 en no. 4 (1990): hetzelfde hok op hetzelfde bedrijf, alsmede thans ook het aangrenzende hok.

5. Nos. 5,8 en 9: betreft koppels nakomelingen van vermoedelijk hetzelfde FS-koppel (niet meer aanwezig
op moment van geconstateerde besmetting).

6. Nos. 5, 14 en 15: via ziekte en sectiebevindingen.

7. No. 6: op eerste aanwijzing vanuit routine broederij-onderzoek.

8. No. 10 en no. 7 (1990): op hetzelfde bedrijf, echter tussen deze twee besmettingen bij 2 koppels geen
besmetting aangetoond; op eerste aanwijzing door eigen monstername bedrijfleven.

Tabel 2. Verdeling reproductie-koppels met Se-besmetting in 1991 naar categorie en herkomst.

Jaar

Legsector

1989

1990

1991

2.8 2.8
50% red.»

i;4

100% red.
0.1 0 0

Tijdens opfok*

Tijdens productie
broedeieren

Totaal

Categorie*

Ned,

Import

Ned.

Import

Ned.

Import

FL

0

0

0

0

0

0

VL

0

0

0

0

0

0

FS

0

0

0

1

0

I

VS

5

2

7

0

12

2

5

2

7

1

11

3(20%)

7

8

15

F = fok, V = vermeerdering, L = leg, S = slacht.

Nog geen broedeieren gelegd en dus besmetting niet doorgegeven aan de vleeskuikenbedrijven. De
besmetting tijdens de opfok bedroeg 46,7%.

Tabel 3. Reproductie-koppel met Se in % en reductie in besmetting.

Slachtsector

1.7 1.7

35% red.

56% red.

\' red. = reductie in besmetting met S.e.

100% red.

1.1

I 32% red.
0.75 0.75

De reductie van de Se-besmetting in de
slachtsector bedraagt bijna 60% sinds de
start van het bestrijdingsprogramma.
Twee koppels zijn zonder twijfel een
importbesmetting (leeftijd 1 week, op-
sporing tijdens quarantaine-periode).
Met zekerheid is te stellen dat in de
afgelopen jaren evenals nu ca. 20% van
de besmette koppels is aangetroffen op
bedrijven waar reeds eerder Se was
geconstateerd. Vermoedelijk is dit per-
centage groter omdat niet met 100%
zekerheid kan worden gesteld dat het
voorgaande koppel niet besmet is ge-
weest.

Het ziet er namelijk naar uit dat de
infectiegraad in besmette koppels zeer
gering is en besmette koppels zijn
daarom niet gemakkelijk meer met het
routine bacteriologisch faecesonderzoek
op te sporen. Het is derhalve van zeer
groot belang dat een adequate reiniging
en ontsmetting (R&O) wordt uitge-
voerd bij het leegkomen van de hokken
en dat niet alleen te doen als Se-
besmetting is geconstateerd. De ELISA-
methode is wat dat betreft een goede
methode om de positieve koppels op te
sporen.

Met betrekking tot het ontstaan van Se
in een koppel wordt naast verticale
overdracht en herbesmetting vanuit het
bedrijf gedacht aan andere risicofacto-
ren, zoals het ongecontroleerd bijplaat-
sen van hanen in een koppel en transport
van dieren in onvoldoende gereinigde en
ontsmette transportmiddelen.
Op grond van zowel het routine bacteri-
ologisch en seriogisch onderzoek kan
worden geconcludeerd dat in de legsec-
tor reeds geruime tijd alle eendagskui-
kens afkomstig zijn van Se-vrije repro-
duktie koppels. Het bewakings- en
bestrijdingsprogramma dient dit even-
zeer voor de slachtsector te bewerkstelli-
gen.

Voortzetting is derhalve noodzakelijk,
tevens om het vrij-zijn in de legsector te
kunnen blijven garanderen.

Aanbevelingen
De bij de vorige rapportage gedane
aanbevelingen zijn nog onverminderd
van kracht.

1. De resultaten rechtvaardigen voort-
zetting van het bewakings- en bestrij-
dingsprogramma.

2. De import van reproduktiedieren en
broedeieren dient met veel zorg om-
geven te worden. Screening met de
ELISA-methode van de broedeieren
kan hierbij van groot nut zijn.

3. Aan andere risicofactoren, zoals bij-
plaatsen van hanen en transport van

-ocr page 349-

dieren, dient de nodige aandacht te
worden besteed.

4. Gezien het relatief lage opsporings-
percentage via het routine bacteri-
ologisch faecesonderzoek is het zo
spoedig mogelijk toepassen van sero-
logisch onderzoek met behulp van de
ELISA-methode ter opsporing van
verdachte koppels noodzakelijk
(vindt vanaf 1 april 1992 plaats).

5. Adequate R&O na het leegkomen
van de hokken is een absolute nood-
zaak voor het welslagen van de top-
down benadering.

Dr. W.Edel(VHI/WVC)
Ir. A. Mijs (PPE)
Drs. J. Smak (VD/LNV)
Dr. K. G. Robijns
Drs. T. S. de Vries

Drs. J. C. van den Wijngaard (SGD/

GvP/GD)

Banden 1989 voor
het inbinden van het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
zijn
uitverkocht

Klinische avond

Op donderdag 21 mei 1990 zal het
Diergeneeskundig Specialisten Cen-
trum Amsterdam
weer een klinische
avond houden in het Pullman Hotel,
Oude Haagseweg 20 (aan de A4). Aan-
vang 20.30 uur.

Programma

20.00 uur: Ontvangst met een kopje
kofBe

20.30 uur: Incontinentia urinae na
ovario-hysterectomie;
B.E. Sjollema
21.15 uur: Elleboogproblemen;

R. Janssen
21.45 uur: Pauze

22.15 uur: Enkele veel voorkomende
hartafwijkingen;
R. van Noort
Een ieder is van harte welkom.

Seminar qver

huisvesting
legkippen

Op 24 en 25 maart is in Brussel een
Seminar gehouden getiteld: \'The Laying
Hen\'. Dit Seminar werd georganiseerd
door de European Conference Group on
the P:rotection of Farm Animals, met
financiële ondersteuning van de EG-
Commissie.

Tijdens het Seminar werd de bestaande
kennis besproken, inzake minimum ei-
sen die uit een oogpunt van welzijn aan
de huisvesting en verzorging van leghen-
nen moeten worden gesteld. Een belang-
rijke rol daarbij speelden de conclusies
van de door de Commissie ingestelde
\'Werkgroep De Wit\'.
De Werkgroep concludeert onder an-
dere:

1. Dat de leghennen: over voldoende
ruimte moeten beschikken (meer
dan 450 cm2, bij 1000 cm^ kunnen ze
alle relevante gedragingen uitvoe-
ren); een voorkeur hebben om hun
eieren in legnesten te leggen; een
voorkeur hebben om op een zitstok
te zitten en om te scharrelen en te
stofbaden.

2. Snavelkappen zou op termijn verbo-
den moeten worden.

3. Batterijkooien zouden moeten ver-
dwijnen zodra goede alternatieve
systemen praktijkrijp zijn.

Ook werden de conclusies van de Britse
Farm Animal Welfare Council (vgl.
Raad voor Dierenaangelegenheden) ge-
presenteerd. Deze vertonen veel over-
eenkomsten met die van de \'Werkgroep
De Wit\', zij het dat de FAWC op een
aantal punten nog verdergaande eisen
stelt. Tijdens het Seminar werden de
door de Werkgroep De Wit en de Farm
Animal Welfare Council geformuleerde
uitgangspunten voor minimumeisen aan
de huisvesting en verzorging van leghen-
nen nauwelijks ter discussie gesteld.
Iedereen (inclusief de industrie) was van
mening, dat het welzijn van de leghen-
nen verbetering behoeft.
Tijdens het Seminar was vooral de vraag
aan de orde of er geschikte alternatieven
voor de legbatterij zijn. De ervaringen
met alternatieve systemen in diverse
landen, waar onder Groot-Brittannië,
Nederland, Zweden, Denemarken,
Duitsland en Zwitserland werden uit-
voerig uitgewisseld. \'Extensieve\' syste-
men waar eieren geproduceerd worden
die tegen een duidelijk hogere prijs
worden afgezet lijken geen overwegende
problemen te kennen. Echter over alter-
natieven voor de legbatterij die eieren
moeten produceren tegen een prijs die
vergelijkbaar is met de prijs van een
batterij-ei is nog veel discussie. 2^ken als
gezondheid, verenpikken, arbeid,
NH3-
emissie zijn nog niet naar aller tevreden-
heid opgelost.

Een vertegenwoordiger van een grote
supermarktketen hield een wervend be-
toog over het welzijnsvriendelijke be-
leid. In tegenstelling tot de nationale
daling in de eierconsumptie noteert men
een toename in de eierverkoop. Deze
toename wordt voor een belangrijk deel
geweten aan de nadruk die men legt op
de welzijnsvriendelijke produkten.
Sinds begin maart verkoopt men geen
batterij-eieren meer. Naast de scharrelei-
eren, de 4-granen-eieren etc. verkopen
ze uitsluitend volière-eieren tegen een
prijs die hoger is dan de prijs voor een
batterij-ei. Men is zeer tevreden met
deze lijn en deed een oproep om snel te
komen met wetgeving die verplicht tot
een welzijnsvriendelijke wijze van pro-
duceren.

Besmettelijke

dierziekten

In Nederland kwam in de periode van
16 maart t/m 29 maart het vol-
gende geval van besmettelijke dier-
ziekten, waarvan aangifte verplicht is,
voor:

Rotkreupel

Totaal 1 geval in 1 gemeente in Fries-
land.

Mededelingen VD

-ocr page 350-

Sent Bant

Op eerste Kerstdag \'s morgens vroeg overleed na
een moedig gedragen ongeneeslijke ziekte, col-
lega Sent Bant

Sent Bant werd geboren op 22 januari 1920 in
Ransdorp. Zijn jeugd bracht hij door op de
boerderij die zijn va-
der kort voor de re-
cessie van de jaren
dertig had gekocht
Het was voor hem
hard werken. Reeds
zeer jong moest hij
meehelpen de dieren
te verzorgen. Ook tij-
dens zijn HBS-tijd
moest hij \'s morgens
eerst melken; daarna
fietste hij ongeveer 15
kilometer naar Am-
sterdam om daar de
lessen te volgen
\'s Middags weer thuis-
gekomen moest hij
eerst weer helpen op
het bedrijf, om daar-
na pas met zijn huis-
werk te beginnen
Hij had een goed ver-
stand en een groot
doorzettingsvermo-
gen Zonder te doubleren behaalde hij in 1939
zijn HBS-diploma. Hierna ging hij diergenees-
kunde studeren in Utrecht In 1943 moest hij zijn
studie onderbreken door de gebeurtenissen in de
Tweede Wereldoorlog. Hij had zijn doctoraal-
examen eerste gedeelte net gedaan Hij dook
onder en assisteerde in enkele praktijken De
meeste tijd bracht hij echter door in de praktijk
van collega A. van Keulen te Purmerend waar
hij de volledige praktijk deed Dankzij zijn inzet
en dankzij de kwaliteit van zijn werk, werd het
voor collega Van Keulen mogelijk zich volledig te
wijden aan zijn werk binnen het verzet Sent heeft
hiervoor veel waardering gekregen
Na de bevrijding werd de studie weer opgepakt en
in 1947 bekroond met het diploma. Na wat
assisteren in enkele praktijken, kocht hij in 1947
een praktijk in Bergambacht Al snel vond hij
deze echter te klein Na ongeveer één jaar werd
de praktijk in Bergambacht weer verkocht en
nam hij een grotere praktijk in Stolwijk over.
Kort daarna trouwde hg met Elly Lacet die hij in
Utrecht had leren kennen en samen met haar
bouwde hij in Stolwijk een bloeiende plattelands-
praktijk op. Uit hun huwelijk werden vier doch-
ters en één zoon geboren

In memoriam

In 1969 zei hij de praktyk vaarwel om in dienst te
treden bij de Gezondheidsdienst voor Dieren in
Zuid-Holland te Gouda. Hij verhuisde toen ook
naar Gouda. Hij werd belast met de varkensge-
zondheidszorg en vanaf 1979 ook met de scha-
pengezondheidszorg.

Per 1 januari 1984 maakte hij gebruik van de
VUT-regeling. Hij was toen bijrm 64 jaar.
Ook daarna bleef hij zich interesseren voor het
wel en wee van de veehouders en de diergenees-
kunde. Via diverse agrarische dagbladen en het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde bleef hij op de
hoogte.

In 1990 openbaarden zich bij hem de eerste
ziekteverschijnselen De handicaps die hiervan
het gevolg waren doorstond hij moedig en met
een zekere dosis humor

Heel moeilijk werd het voor hem toen in 1991
bleek dat Elly ook leed aan een ongeneeslijke
ziekte. Het proces verliep snei Zij overleed op 31
augustus. We hebben groot respect voor de zorg
die hij haar tot op het laatst heeft gegeven

Hij bleef moedig en opgeruimd Zo is hij ook
gestorven Zijn karakter was open en eerlijk,
recht door zee. Hij hield niet van \'flauwekul\' en
\'dik doenerij\'. \'Doe gewoon\' was zijn devies. Hij
was handig en deskundig bij zijn beroepsuitoefe-
ning. Zowel in de praktijk als bij de gezondheids-
dienst Hij verstond de taal van zijn cliënten,
waardoor er gemakkelijk een band van ver-
trouwen ontstond Dag en nacht stond hij voor
hen klaar In voorkomende situaties zocht hij
steeds naar praktische oplossingen

Theoretische kennb, waarin hij wel geïnteres-
seerd was, moest vertaald kunnen worden in
praktbch handelen Sent was ook een goed
collega. Het was een genoegen om met hem
samen te werken Hij was bereid tot helpen en ab
dat niet kon werd er gezocht naar een oplossing.
Je kon op hem aan

Afspraak was afspraak Hij bleef altijd opgewekt
met een goed gevoel voor humor
Naast het werk was hij sterk betrokken bij zijn
gezin Uit de manier waarop hij over zijn
kinderen en zijn vrouw sprak, kon je horen wat
zij voor hen betekenden Waar mogelijk heeft hij
zich altijd voor hen ingezet

Moesten we eerst afscheid nemen van Elly ab
goede vrierulin nu moesten wij afscheid nemen
van Sent niet alleen ab collega, maar ook ab
vriend

Hij was een gelovig man Vol vertrouwen heeft hij
zich overgegeven aan zijn Schepper Moge hij
rusten in vrede.

Gerrit Schoenmaker
John Akkermans
Gerard van den Berg
Rijk de Haas

-ocr page 351-

Uitspraak

beroepsprocedure

complementaire

schalenmaatregel

Per 1 januari 1989 is voor ambtenaren een
complementaire schalenmaatregel getroffen.
Deze maatregel voorzag in een verlenging van de
salarisschalen 12 t/m 18 BBRA met één of meer
regelnummers. Bij de invoering van deze maatre-
gel heeft de minister van Landbouw, Natuurbe-
heer en Visserij deze extra regel volledig in
mindering gebracht op de garantietoelage, die
aan dierenartsen als gevolg van de overgang van
de gemeentelijke diensten naar de rijksdienst
RVV was toegekend.

Deze korting heeft geleid tot protest van betrok-
ken dierenartsen. De vraag hierbij was of de
minister van LNV wel tot een dergelijke korting
mocht besluiten. Een groot aantal leden heeft
zich toentertijd tot de KNMvD en de CMHF
gewend. Aangezien partijen verdeeld bleven
over deze kwestie, is besloten door middel van
een proefproces de Ambtenarenrechter naar een
oordeel te vragen.

Op 1 april jl. is de uitspraak van de rechter
bekend geworden. De rechter heeft in haar
uitspraak aangegeven, dat de korting op de
garantietoelage
niet in stand kan blijven.
Bij dit proefproces werd niet alleen de nietigver-
klaring van de korting op de toelage gevorderd,
maar ook het nieuwe maximum van de schaal
waarin de betrokkene bij de gemeente zat. (In
veel gevallen zal dat schaal 15 zijn; echter ook
een andere inschaling is mogelijk.) De rechter
heeft dit echter niet gegrond verklaard, ervan
uitgaande dat ten tijde van de totstandkoming
van de regeling niet was te voorzien dat de
schaalmaxima uit elkaar zouden groeien. Vol-
gens de rechter was een zo volledige garantie van
de salarisschaal met de regeling niet beoogd.
Wanneer geen hoger beroep wordt ingesteld, dan
krijgt de uitspraak definitieve rechtskracht en zal
over de uitvoering met terugwerkende kracht per
individu worden gesproken. De betrokken die-
renartsen zijn inmiddels door het bureau van de
KNMvD op de hoogte gesteld. Voor nadere
informatie kunt u contact opnemen met mevr.
Van Oostrum, tel. 030-5101II.

Jubileumboek

75 jaar cmhf

Op woensdag 20 mei, op de dag af 75 jaar nadat
de CMHF is opgericht, krijgt minister Dales van
Binnenlandse Zaken het eerste exemplaar over-
handigd van het jubileumboek \'Met de kracht
van het argument - 75 jaar CMHF\'.
Als \'rode draad\' loopt door het boek de chrono-
logie van CHRA tot CMHF. In een tiental aparte
hoofdstukken wordt ingegaan op ontwikkelin-
gen van het afgelopen decennium, zoals over de
Vakcentrale MHP, de mislukte samenwerkings-
besprekingen met het Ambtenarencentrum, de
hete herfst van 1983, de pakketvergelijking, het
overleg met de ministers van Binnenlandse
Zaken, enz. Met een aantal hoofdrolspelers uit de
recente CMHF-geschiedenis zijn interviews ge-
houden.

Verder staan in het boek alleriei \'zakelijke\'
gegevens, onder meer lijsten met de circa zestig
bij de CMHF aangesloten verenigingen, de
bestuursleden vanaf 1917 en de ontwikkeling
van het ledental.

Het geïllustreerde boek, met een voorwoord van
de minister, is geschreven door CMHF-voorlich-
ter A. de Groot met bijdragen van drs. E. de
Kever, die enkele jaren geleden een onderzoek
verrichtte naar de ontstaansgeschiedenis van de
CMHF.

Het boek is bij de CMHF te bestellen via
banknummer 23.40.58.064 of gironummer
209724, onder vermelding van \'Jubileumboek\'.
De prijs van het boek is ƒ20,- inclusief de
verzendkosten. Direct na 20 mei zullen de
boeken worden verstuurd.

Klacht van een

veehouder

Veehouders die hun koeien aanbieden voor
onderzoek en behandeling van het genitaalappa-
raat, wensen niet dat de dierenarts de vulva en
omgeving \'schoonpoetsen\' met het in de stal
voorradige ruwvoer (kuil, hooi, stro etc.)
Goede veterinaire praktijkuitoefening laat dit
volgens de KNMvD ook niet toe. Vandaar dat
wij een dringende en dwingende oproep doen
aan de dierenartsen om voor deze hygiënische
werkzaamheden papieren of stoffen doeken of
andere dierenartswaardige produkten (Klinie-
ken/Faculteit der Diergeneeskunde) te gebrui-
ken. Het ruwvoer lijkt makkelijk, maar is daar
niet voor en wordt als zodanig niet meer door de
veehouder gewenst.

-ocr page 352-

Wie is wie en wie doet wat?

De Commissie Dierenartsen in Dienstverband adviseert
het Hoofdbestuur inzake de bevordering van de positie
van dierenartsen, die in dienstverband werkzaam zijn.

De Commissie is opgericht in 1973 en bestond
uit vertegenwoordigers van Groepen binnen de
KNMvD. In 1991 is deze samenstelling herzien
en zijn de volgende sectoren in de Commissie
vertegenwoordigd:

— Overheid: Ministerie van Landbouw, Na-
tuurbeheer en Visserij (1 vertegenwoordiger).
Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur (1 vertegenwoordiger). Onderwijs/
Faculteit der Diergeneeskunde (1 vertegen-
woordiger).

— Particulier bedrijfsleven: regionale Gezond-
heidsdiensten en Stichting Gezondheidszorg
voor Dieren (1 vertegenwoordiger), Groep
Dierenartsen werkzaam in het Bedrijfsleven
(1 vertegenwoordiger).

— Dierenartsen werkzaam als medewerker
in de praktijk
(2 vertegenwoordigers).

De samenstelling van de Commissie is nu als
volgt: dr. A. C. Voeten, voorzitter; J. C. M. Huige
(namens Ministerie van LNV), R. G. Herbes
(namens Ministerie van WVC), dr. F. C. Stades
(namens onderwijs/Faculteit der Diergenees-
kunde), dr. M. F. de Jong (namens de Gezond-
heidsdiensten en Stichting Gezondheidszorg
voor Dieren), A. A. S. Eggen (namens de groep
DIB; zijn plaatsvervanger is C. H. L. Sijssens),
mevr. T. A. J. Krediet en G. A. van Eijden
(namens de dierenartsen werkzaam als mede-
werker in de praktijk; plaatsvervangster van

□ p de foto;

R. G. Herbes (1)
Dr. M. F de Jong (2)
Jolanda Antonie, notuliste (3)
Mevr. M. L. Nagtegaal (4)
G. A. van Eijden (5)
Dr. A. C. Voeten (6)
A. A. S. Eggen (7)

Mevr. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess (8)
W. J. Schooriemmer (9)

mevr. Krediet is mevr. M. L. Nagtegaal), W. J.
Schoorlemmer (namens het Hoofdbestuur),
mevr. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess,
secretaris.

De 2 vertegenwoordigers en plaatsvervangster
namens de dierenartsen, die als medewerker in
de praktijk werkzaam zijn, fungeren — naast het
secretariaat — als aanspreekpunt voor collegae
in dezelfde beroepspositie; wanneer u een be-
paald punt onder de aandacht van de Commissie
wilt brengen, kunt u met deze collegae contact
opnemen. (Mevr. Krediet, tel. 01880-31426;
G. A. van Eijden, tel. 03418-60478; mevr.
Nagtegaal, tel. 030-318667.)

-ocr page 353-

Afscheid redacteur Tijdschrift
vdor Diergeneeskunde

Animal reproduction
congres: ICAR

Op 3 juni 1992 zal de redacteur-secretaris van
het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, J. C. de
Geus, afscheid nemen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde en
gebruik maken van de vervroegde uittredingsre-
geling.

De heer De Geus is op 15 juni 1971 bij de
KNMvD in dienst getreden, waarna hij al gauw
de leiding op zich nam van het bureau van de
redactie, dat belast is met de voorbereiding en
uitvoering van alle werkzaamheden voor ons
verenigingstijdschrift, alsmede voor
The Veteri-
nary Quarterly.

In één van de komende afleveringen van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde zal uitgebreid
verslag worden gedaan van het afscheid van de
heer De Geus.

Per 1 juni 1992 zal de heer De Geus worden
opgevolgd door de heer R. G. J. M. Haring,
momenteel werkzaam als redacteur bij \'De
Zwijndrechtse Kombinatie\', een uitgave van
Samson Sijthoff Pers b.v.

Op excursie met de afdeling
gelderland naar het Centraal

Diergeneeskundig Instituut te
Lelystad

De Afdeling Gelderiand van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde is op
woensdag 17 juni 1992 vanaf 13.30
uur te gast bij het Centraal Diergeneeskundig
Instituut te Lelystad. Het programma zal later
worden bekend gemaakt.
Ook uw partner is op die dag van harte welkom.
Voor hen zal een cultureel getint ontspannings-
programma worden samengesteld, waarin onder
andere een bezoek aan de expositie \'Het Nieuwe
Land\' zal zijn opgenomen.
Eén en ander zal op informele wijze worden
afgesloten met een gezamenlijke maaltijd.
Aan de excursie zijn voor leden van de Afdeling
géén kosten verbonden. Voor partners wordt
ƒ 35,- berekend. KNMvD-leden die nog geen lid
van de Afdeling zijn, maar desalniettemin toch
graag aan deze excursie willen deelnemen, beta-
len ƒ50,- zijnde de Afdelingscontributie voor
1992!

Bij voldoende belangstelling zal de mogelijkheid
van gezamenlijk vervoer per bus vanaf een
centrale opstapplaats nader worden bekeken.
Belangstellenden worden verzocht zich vóór
15
mei 1992
op te geven bij de secretaris van de
Afdeling Gelderiand, dr. M. H. Mirck, Lamme-
renhof 32, 6902 BA Zevenaar.

Den Haag, 23 tot en met 27 augustus 1992

Het twaalfde internationale Congres over Ani-
mal Reproduction wordt in 1992 gehouden in
Den Haag. Zowel de voortplanting van de
landbouwhuisdieren als van de gezelschapsdie-
ren komt aan de orde. Een uitgelezen mogelijk-
heid voor de Nederiandse dierenartsen om zich
in eigen land hiervan op de hoogte te stellen. De
dierenartsen worden dan ook uitgenodigd aan
dit congres deel te nemen. Een \'final announce-
ment\' zal u per praktijk bereiken of heeft u reeds
bereikt. Dit kan naar Holland Organizing Centre
in Den Haag gezonden worden.
In de volgende aflevering van
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
volgt het uitgebreide pro-
gramma.

Degenen die over dit congres nadere informatie
wensen, kunnen dit opvragen bij Karin Nutters-
Goossens van de KNMvD, tel. 030-510111.

Rectificatie

In het artikel betreffende het Jaarcongres opge-
nomen in het Tijdschrift van 1 april 1992, is een
foutje geslopen. Het hierin genoemde jaartal
1972 dient te zijn
1992: Vanaf 1992, zo is in het
Algemeen Bestuur besloten, zal het Jaarcongres
met name een sociaal gebeuren zijn.

De Congrescommissie.

-ocr page 354-

Personalia

□ verleden;
Op 16 maart 1992 Drs. C.N.M. Mul te Alkmaar.
Op 18 maart 1992 Drs. W.P.A. Colsen te Ulven-
hout.

JUBILEA:

N.M. van Huiten te Kaatsheuvel, afwezig, 30 jaar,
3 mei 1992

Dr. J.H.M. Richter te Boxmeer, aanwezig, 45 jaar,
3 mei 1992

A.R. de Vries te Schagen, afwezig, 45 jaar, 3 mei
1992

F.J. Goedhart te Haarlem, afwezig, 25 jaar, 19 mei
1992

H.G. Pelgrum te Almen, afwezig, 25 jaar, 19 mei
1992

Dr. Tj. Jorna te Drachten, afwezig, 25 jaar, 19 mei
1992

H.J, Nederhorst te Haarlem, aanwezig, 25 jaar, 20
mei 1992

H.J.J.M. Hamers te Zieuwent, afwezig, 20 jaar, 21
mei 1992

J.P.C. Kruijne te \'s-Gravenhage, afwzig, 35 jaar,

22 mei 1992

A.J. van Doorn te Deventer, onbekend, 45 jaar,

23 mei 1992

H.H.A. Mager te Gieten, afwezig, 45 jaar, 23 mei
1992

Tj. Sinnema te Hardenberg, afwezig, 45 jaar, 23
mei 1992

H. Zantinge te Vries, afwezig, 45 jaar, 23 mei 1992
W.H. Kremer te Venray, afwezig, 40 jaar, 31 mei
1992

J. de Vries te Leeuwarden, afwezig, 40 jaar, 31 mei
1992

Sj. Zuidhof te Drachten, afwezig, 40 jaar, 31 mei
1992

Dr. J.H.G. Roerink te Baarn, afwezig, 40 jaar, 31
mei 1992

Chr.C. Grunwald te Calvia, Majorca (Spanje),
afwezig, 40 jaar, 31 mei 1992

Mutaties;
211 Bijvoet, G.J.; 1990; 3454 JR De Meern

Park Voorn 1; tel. 03406-63315; p.
213 Boer, H.A. de; 1960; 8064 XA Zwartsluis;
Zomerdijk 17; tel. 05208-67643; p., gezel
schapsd.; vet. toezicht Markt Zwolle.
228* Dirkx, J.W.; 1986; 3831 XH Leusden

Eikenlaan 44 C - 46; tel. 033-950222; p.
235 Fennema, A.: 1987; 3262 HG Oud-Beijer-
land; Frans Halsstraat 18; tel. 01860-10918
privé, 12066 prakt.; p.
242 Gouda Quint, G.H.PJ.; 1949; 6865 BV
Doorwerth; Ridder Van Rappardlaan 1; tel.
08373-12432; r.d.; R.O.N.
245 Hage, J.J.; 1979; 9244 HC Beetsterzwaag;
Roekebosk 28; tel. 05126-1975 privé,
05120-13435 bur.; d. G.v.D. Noord-Neder-
land.

245 Hage-Noordam, Mevr. A.W.; 1979; 9244
HC Beetsterzwaag; Roekebosk 28; tel.
05126-1975; wnd.d.
264 Keizer, J.; 1988; 7731 KL Ommen; Putter
15; tel. 05291-52319 privé, 56000 prakt;
p., geass. met W.G. Romijn en W. Sobels.
273 Laarakker, J.C.; 1991; 3524 AR Utrecht;

Texel 37; tel. 030-800358; wnd.d.
279 Maanen, PH.A.M. van; 1959; 5431 BA
Cuijk; Den Oeiep 15; tel. 08850-13020; r.d.
284 Miltenburg, J.H.W.M.; 1973; 3021 PM
Rotterdam; Henegouwerplein 54 B; tel.

010-4180607 privé, 4775570 prakL; p.,
geass. met K. Crama, H.J.AJ. Heuthorst,
N.G. Simoncelli, Mevr. C.PJ. Smit, A.S.
Spruit en Dj.P. Teenstra.
287* Nagtegaal, Mevr. C.M.; 1991; 3781 JA
Voorthuizen; Garderbroekerweg 41; tel.
03429-1081 privé, 2529
prakL; p.
Nederhorst, H.J.; 1967; 2012 EW Haarlem;
Olieslagerslaan 17; tel. 023-322417; r.d.
Piersma, S.; 1954; 8584 VA Hemelum; De
Klaster 1; tel. 05148-1562; r.d.
Rooij, R.C. de; 1972; naar Nederland.
Rooij, R.C. de; 1972; 1011 BW Amster-
dam; Kromme Waal 351; tel. 020-6382364
privé, 03404-21566 bur.; dir. RDP Live-
stock Services B.V.

Roon, Mevr. C.M. van; 1990; 2324 BS
Leiden; Apollolaan 40; tel. 071-760684
privé, 070-476018 prakt.; p, bij Haags
Dierencentrum.

Sehaik, A.M. van; 1967; 9321 HA Peize;
Kerkstraat 11; tel. 05908-34276 privé,
32434 prakt.; p., geass. met H. Harders.
Sijssens, C.H.L.; 1974; 3951 CH Maarn;
Raadhuislaan 4; tel. 03432-3335 privé,
030-479151 bur.; plv. alg. dir. Coop.
CAVO-LATUCO.

Smarius, C.J.H.M.; 1983; 5175 CB Loon
op Zand; Venloonstraat 27; tel. 04166-
3597 privé, 013-700117
prakL; p.
Sneepers, R.M.; 1983; 5258 LT Beriicum;
Christinastraat 43; tel. 04103-4794 privé,
4242 prakt.; p., geass. met G.L Bronsvoort,
J.A. Roelofs en Dr. L.R.M. Verberne.
Velde, M. van der; 1985; 8604 CX Sneek;
Gudsekop 63; tel. 05150-15066 privé,
12714
prakL; p., geass. met A.J.A. Lobs-
teyn, B. Reitsma, A. van der Schaaf, R.D.
Terwisscha van Scheltinga en K.D. Vink.
Verheul, H.J.C.; Gent-1987; 9363 CE Ma-
rum; Beukenlaan 29; tel. 05944-2595 privé,
1600
prakL; p., ass. bij E.K. Dolfijn, J.W.
Hesselink en B.G. Tillema.
333* Vries, A.D. de; 1992; 8584 VH Hemelum; \'t
Leantsje 16; tel. 05148-1469 privé, 1380
prakt.; p., ass. bij RA. Glastra van Loon en
M.L. Limburg.

Vries, A.R.L. de; 1987; 5512 AR Vessem;
Mr. de la Courtstraat 15 A; tel. 04979-2103
privé, 04254-2402 prakt.; p., geass. met
C.W.M. Augustijn, J.M, Berger, F.W.
Berndsen, G.C. Charpentier, J.W. Eshuis,
M.J.J. van der Linden, G.W.Th. Mourits,
J.A.M. Vermeer en H.J.H. van Wijk.
339* Wetering, Mevr. G. van de; 1992; 5615 CT
Eindhoven; Le Sage ten Broeklaan 72; tel.
040-111680 privé, 04958-95023 prakt.; p.,
ass. bij J.J. Kooken en R.H.J.M. Sanders.
347* Wools, T.J.M.; 1981; Oranjestad (Aruba);
Luxemburgstraat 8; tel. 09-297-8-31753
privé, 21720 bur.; h. V.D. Araba.
Zaaijer, D.; 1974; 7491 EV Delden (O);
Torendijk 22; tel. 05407-62514 privé,
61302 prakt.; fax 05407-64434; p.
Zaaijer-Smit, Mevr. J.E.; 1973; 7491 EV
Delden (O); Torendijk 22; tel. 05407-
62514 privé, 61302
prakL; fax 05407-
64434; p.

287

296

356
304

304

306

312

313

314

326

328

333

344

344

Post Academisch Onderwijs Diergeneeskunde

Cursussen

voorjaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anesthesie gezelschapsdieren

(/•930,-)

2 aaneengesloten dagen op afepraak (92/04)
Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk
(/■4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/19)

Veterinaire apotheek I gem. praktijk (f 1.000,-)

13, Hen 15 mei 1992 (92/44)

Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de

wachtlijst is mogelijk.

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/"390,-)

13 juni 1992 (92/47).

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(/"400,-)

16 mei 1992(92/41)

De cursus is volgeboekt, opgave voor de wachtlijst
is mogelijk.

Praktische anesthesie paard (/" 930,-)
6 en 7 mei 1992 (92/10)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren
if 100,-)

19 mei 1992 (92/42)

IKB pluimveevleesproduktie (f 265,-)

20 mei 1992 (92/43)
Verbanden en spalken (f 435,-)
23 mei 1992(92/08)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/■ 2.500,-)

21, 22 en 23 mei 1992 (92/15)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogeijk.

Stafylokokken mastitis rund (/■300,-)
26 mei 1992 (92/20)

Epidemiologie II (/" 2.950,-)
1
t/m 5 juni 1992 (92/18)

14 t/m 18 september 1992 (92/50)
De cursus 92/18 is volgeboekt

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cuisusbrochure
vooijaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax: 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; gironummer
van de ABN 1412.

-ocr page 355-

Mei

5 Vet. Motor Club (VMC) Toertocht (pag.
256)

6—7 PAO-D: Praktische anesthesie paard
(92/10).

7 AUV regio Oost vergadering, Postiljon De-
venter; 20.00 uur

11 AUV regio Noord vergadering, Postiljon
Heerenveen; 20.00 uur.

12 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

12 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

13—15 PAO-D: Veterinaire apotheek I. Ge-
mengde praktijk (92/44).

13—16 2nd World Congress of Veterinary Der-
matology, Montreal, Canada.

14 Bijeenkomst Dutch Association for Compa-
rative Hematology(DACH), te houden in
Wageningen, LU, vakgroep Visteelt en Visse-
rij, Marijkeweg 40.

16 PAO-D: Praktische röntgenologie GD (92/

41).

13—16 Und World Congres of Veterinary Der-
matology, Montreal (pag. 90).

14 Ned. Ver. van Dierenartsen voor vogels,
lezing over medischc begelekling bij vogels,
door drs. J. Hooimeijer, AC rest. Utrecht (inl.
tel. (31)-13-37-09-11, fax (31) 13-37-02-97)
Milieu-dier-mens, een keten die omdracht
vraagt, wetenschappelijke vergadering VHI,
Den Haag (pag. 279)

16 Jahresversammlung 1992 der Schwei-
zerischen Vereinigung fiir Kleintiermedizin,
Lausanne

\'Milieu-dier-mens, een keten die aandacht
vraagt\'. Wetenschapelijke vergadering VHI,
Den Haag (pag. 279)

PAO-D: Patiëntendemonstratie GD (92/

42).

Afd. Limburg KNMvD. Jaarvergadering.
Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel-rest. Hugen, Hellendoorn; 20.00 uur.
Afd. Zuid-Holland KNMvD (ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastighekl, Delft; 20,30
uur

Afd. Zeeland KNMvD, ledenvergadering.
Motel Goes, 16.00 uur. \'s Avonds lezing door
drs. A. Heijn.

22 International Symposium on Hormone
and Veterinary Drug Residue Analysis, Uni-
versity of Ghent (Belgium). (Inl.: tel. 32 (0)
91218951. Fax: 32 (0) 91205243 (pag. 976).
2 225 Jahre Veterinärmedizinsche Univer-
sität Wien (Inl.: tel. 43 222-71155-0, fax.
43 222-7136895.)

22 225 Jahre Veterinärmedizinische Uni-
versität Wien (inl. tel. 43222-71155-0, fax
43222-713 6895).

Kring Dierenartsen \'Het Gooi\', café \'De
Ouwe Tak\', Blaricum; 20.30 uur.
Groep Geneeskd v/h Rund KNMvD, weten-
schappelijke bijeenkomst over de gevolgen
van de invoering van het Nieuw Burgelijk
Wetboek voor koopvernietigende verklarin-
gen; 14.00 uur

PAO-D: 1KB pluimveevleesproduktie (92/

43).

Klinische Arrond., Diergeneeskundig Spe-
cialisten Centrum Amsterdam, Pullmann
Hotel: 20.30 uur (pag. 283)

14—

19

! „

I 19

19

19

19-

19-
19—:

20
20

20
21

21 Groep Vet-Homoeopathie KNMvD, Studie-
vergadering over \'Repertorisaties\', Beatrix-
gebouw. Jaarbeursplein, Utrecht; 19.30-
22.30 uur.

21—22 Fachgespräch über Geflügelkrankhei-
ten, Hannover (inl.: tel. (0511) 856-8770/
8778, fax (0511)953-8580).

21 I3e Ned. kampioenschappen Kleiduiven
schieten voor Dierenartsen te Biddinghuizen.
Organisator: Boehringer, Ingelheim, Alk-
maar

21 —23 PAO-D: Samenwerken en leidinggeven
in de praktijk (92/15).

23 PAO-D: Verbanden en spalken (92/08).

24—26 25th International Congress on the His-
tory of Veterinary Medicine, Ankara (inl.
redactiesecretariaat).

26 PAO-D: Stafylokokken mastitis rund (92/
20).

26 Klinische Avond georganiseerd door Dierge-
neeskundig Centrum Noord-Nederland,
Congreshotel \'t Voorhuys, De Deel, Emmel-
oord; 20.30 uur

26 Vet. Motor Club (VMC), Toertocht (pag.
256)

27 Veterinaire Golfkampioenschappen 1992,
St. Nicolaasgaa (pag. 253).

Juni

1 —5 PAO-D: Epidemiologie II (92/18).

6—7 Schwarzwald - Tierklinik Frühjahrstref-
fen: \'Verhaltenstherapie bei Hund und Katze,
Bad Teinach (pag. 250).

8—9 Symposium \'Microbiological Signifi-
cance of Drug Residues in Food, Rockville,
U.S.A. (pag. 279)

Doorlopende agenda

9—12 Vlth Internat. Symposium Worid As-
soc. of Vet. Laboratory Diagnosticians, Lyon

Tel 030 - 51 15 20

>
(inl. drs. G. H. A. Borst, Gez.D. v. D.
Overijssel/Revoland, tel. 038-282911) (pag.
925).

9 41st. Scientific meeting of the European
Society of Veterinary Pathology, Graz

10 AUV Algemene Ledenvergadering in de
Streekschouwburg.

11 Groep Geneeskd v/h Rund KNMvD, weten-
schappelijk bijeenkomst; 14.00 uur

13 PAO-D: Praktische echografie GD (92/47)

16 Groep Geneeskunde v/h Varken KNMVD.
Ledenvergadering; De Uithof; Utrecht.

16—19 3. Weltkongreß Lebensmittelinfekti-
onen und -intoxikatoinen, Berlin.

17 Afd. Gelderiand KNMvD. Excursie naar
CDI, Ulystad; 13.30 uur (pag. 287).

18 Groep Geneeskd Gezelschapdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

20 Bijscholingsdag te .Antwerpen over orthope-
die bij gezelschapsdieren, georganiseerd door
het AAC (inl.tel. 09-3238300678, fax 09-
3238250040).

22—25 7th Internat. Symposium on Disorders
of the Ruminant Digit, Reijild, Denmark
(inl. tel. 98126022, fax 98166922).

22—25 International DLG Exhibition for Live-
stock & Poultry Production and Manage-
ment, Hannover Fairgrounds \'EuroTier \'93\',
inl.tel. (069)71680, fax (069)7241554).

25—30 Fifth Congress of the World Rabbit
Association, Corvallis, Oregon, USA,

26—28 Eerste Wetenschappelijke Vergadering
van het European College of Veterinary
Surgeons (ECVS), Zürich, Switserland.

28-3-7 VI Int. Congress in Toxicology, Rom,
Italien.

Juli

Dix & Co helpt u over de drempel

Afgestudeerd en nu — of straks — praktisch aan de slag?
Doe een beroep op Dix & Co, want als — onafhankelijk —
adviesbureau onderzoekt Dix & Co uw kansen. Beoordeelt
contracten. Analyseert accountantsrapporten en stelt een
begroting op. Bepaalt samen met u uw kredietbehoefte en
regelt met u de gewenste financiering en verzekeringen.
Landelijke dienstverlening bij praktijkoverdracht — bij asso-
ciatie en assistentie.

Laat Dix uw éne adviseur zijn

DIX&CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKEtAARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Ulrecht

21—25 Congres \'Animals and us\', Montreal
Canada (inl. AFIRAC, Paris, tel. (33)
I4929I200, fax (33) 148065565)
31 —20 Kongress der DVG, Bad Nanheim

-ocr page 356-

Augustus

17—20 12th Congress of the Intl. Pig Veterinary
Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, fax 070-361.48.46).

17-20 12th. IPVS Congress, Den Haag.

17—20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium,
Budapest (inl. redactiesecretariaat).

20—21 First Europ. Symposium on Horse Re-
production, Bad Harzburg.

20—24 VII. Internat. Kongress für Tierhygiene,
Leipzig (pag. 1016).

23—27 International Congress on Animal Pro-
duction (ICAR), The Hague, The Nether-
lands. (inl.: Dr. S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fax 070-3249263)(pag. 287).

24—28 XIX. Kongress der Europ. Vereinigung
der Veterinäranatomen, Gent, Antwerpen,
Belgien.

27—29 Cursus Presentatietechnieken.

30—5-9 Avian Medicine Scholarship Availa-
ble, New Orleans, Louisiana, USA.

31 —4 sept. XVII World Buiatrics Congress and
XXV Am. Assoc. of Bovine Practitioners
Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

September

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastighekl, Delft; 20.30
uur

2—6 5th Congress of Intera Society of Animal
Clinical Biochemistry, Parma, Italy.

3—4 1. Europ. Tagung über Pferde-emährung,
Hannover.

3—5 PAO-D: 1st. Congress EVRA (pag.
1202).

3—6 I St Congress EVRA (pag. 1202).

4 PAO-D; De benauwde patiënt (92/69).

4—6 3e Int. Congres voor Veterinaire Homeo-
pathie, Munster (Duitsl.) (inl.: A. G. G. Kok,
tel. 08380-31431).

4—6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6—II 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-
logy, The Hague (inl.tel.: 070-512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15
uur.

11—12 SthScientificMeetingofthe European
Assoc. for Embryo Transfer (AETE), Lyon,
(pag. 216).

12 Afd. Zuid-Holland KNMvD Lustrumviering

13—19 43rd Annual Meeting of the E.E.A.P,
Madrid.

14—18 PAO-D: Epidemiologie II (92/50)

15 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel-rest. Hugen, Hellendoom; 20.00 uur.
PAO-D; Afscheids Symposium; dr. C.D.W
König

Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

Groep D.I.B. KNMvD: Excursie (Roriade)
Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
vergadering over \'Homoeopathische anam-
nese\', Beatrix-gebouw, Jaarbeursplein,
Utrecht; 19.30-22.30 uur.
PAO-D cursus; Praktische Echografie GD
(92/73)

19—23 4th. Int. Symp. on Marek\'s Disease,
RAI Congres Centrum, Amsterdam en CDI,
Ulystad (21/9). (inl.: RAI Oiganisati Büro
en dr. S. H. M. Jeurissen, tel. 03200-76611).

20—25 World\'s Poultry Congress, Amsterdam
(inl.: RAI Organisatie Bur. 020-5491212).
Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.
PAO-D cursus: Rundveevaccinaties 92/52
PAO-D cursus: Schapen Capita Selecta (92/
53).

23—26 1 Ith Autumn Scientific Meeting of the
European Society of Veterinary Pathology,
Zaragoza.

24-27 XVII WSAVA World Campus, Rome
(Inl. (01I)-6503I39, fax (Oil) 6503393)

24 2nd. World Veterinary Dental Congress,
Vienna (pag. 216).

26 PAO-D cursus: Tandhedkunde I 92/67

15

16

17
17

17

19

22

22
23

26 PAO-D cursus: Assistentie Voorbereiding en
Nazorg bij operatiepatiënt 92/48

29 33. Arbeitstagung des DVG-Arbeitsgebietes
Lebensmittelhygien, Garmisch-Partenkir-
chen.

30—3 Okt. DSK 12e lustrum \'Bok on the rock\'
(pag. 256).

Oktober

1— 3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag.
99).

5— 6 PAO-D cursus: Echografie 92/65

5 PAO-D cursus: Algemene echografie 92/66

6 PAO-D cursus: ECG Paard 92/51

7 PAO-D cursus: Voeding Melkvee II 92/81

7 PAO-D cursus: Voeding Melkvee 11 92/82

9 PAO-D cursus: Algemene Echografie 92/66

14 PAO-D cursus: Voeding Melkvee II 92/81

17 A AC Bijscholingsdag Orthopedie Gezel-
schapsdieren, \'De Reehorst\', Ede.(pag. 182)

20 PAO-D cursus: Gynaecologie Paard 92/84

21 PAO-D cursus: Voeding Melkvee II 92/82

21—24 Ultrageluid Congres, Karlsruhe (inl.:

prof dr. G. C. van der Weijden, tel. 030-
521887) (pag. 1147).

22 PAO-D cursus: Gynaecologie Paard 92/84

23 PAO-D cursus: De benauwde patient 92/70

26 PAO-D cursus: Klinische les 92/76

26—30 PAO-D cursus: Zeisterdagen week I
92/54

29 Bijeenkomst Dutch Association for Compa-
rative Hematology. Nadere gegevens volgen
te zijner tijd.

30 Themadag \'Gezondheid\', Centrum voor de
Varkenshouderij (inl.: tel. 04192-86468).

31 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Lus-
trumviering (nadere mededelingen volgen).

November

2—6 PAO-D cursus: Zeisterdagen week II

2 PAO-D cursus: Bloedonderzoek GD 92/83

3—10 8th Annual George H. Muller Stand-
ford Veterinary Dermatology Seminar, Ha-

PLUIMVEEPRAKTIJK ZUID-NEDERLAND

is een dierenartsenpraktijk die zich uitsluitend richt op de veterinaire begeleiding en verzorging van bedrijfsmatig gehouden
pluimvee. Om aan de vraag naar diersoortgerichte veterinaire zorg te kunnen voldoen zoeken wij op korte termijn een
dierenarts m/v om ons huidige team van zes dierenartsen te versterken. Op de praktijk zijn ruime faciliteiten voor sekties
en nader laboratoriumonderzoek aanwezig. Van kandidaten wordt een brede belangstelling voor de totale pluimveehouderij
verwacht. Ervaring strekt tot aanbeveling. Schriftelijke reacties binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad richten
aan:
Pluimveeparktijk Zuid-Nederland, t.a.v. drs. G.H.H. Bergs, Postbus 150, 5710 AD Someren.

Gemengde praktijk:

— in het oosten van het land

— 2-mans associatie

zoekt:

DIERENARTS m/v

voor algemene werkzaamheden met het accent op de landbouwhuisdierensector.

Kennis en interesse voor de kleine huisdieren is gewenst. Salariëring volgens KNMvD-normen.

Het is de bedoeling tot een langdurig samenwerkingsverband te komen in associatief- of loondienstverband.

Ook diegenen die binnenkort afstuderen kunnen reageren.

Met de hand geschreven sollicitatiebrieven onder bijvoeging van uw curriculum vitae kunt u richten aan de
redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 28/92.

-ocr page 357-

STICHTING GEZONDHEIDSDIENST VOOR
DIEREN IN ZUID-NEDERLAND

De Stichting, voortkomend uit het agrarisch bedrijfsleven, stelt zich tot doel ten behoeve van de veehouders
in het werkgebied Noord-Brabant en Limburg de gezondheidstoestand van de landbouwdieren in de ruimste
zin te bevorderen. De taken worden door ruim 200 medewerk(st)ers uitgevoerd vanuit twee locaties in binnen-
en buitendienst.

Als gevolg van het aanvaarden van een funktie elders door de huidige directeur, zoekt het bestuur op korte
termijn een

DIRECTEUR m/v

Funktie-informatie:

Tot de taken van de directeur behoren:

* Het voorbereiden en uitvoeren van het bestuursbeleid.

* Het zorgdragen voor beheer en exploitatie van de Gezondheidsdienst.

* Het leidinggeven aan de dagelijkse werkzaamheden van de dienst en het op elkaar afstemmen van de
activiteiten van de verschillende diersectoren.

* Het naar buiten toe (doen) vertegenwoordigen van de Gezondheidsdienst.

Van de nieuwe directeur wordt verwacht dat hij in goede harmonie en als team met de huidige adjunct-
directeur onderzoek, ontwikkeling en automatisering zal kunnen functioneren.

Funktie-eisen:

* Voltooide academische opleiding diergeneeskunde

* Goede sociale vaardigheden.

* Voldoende (aantoonbare) managementervaring om aan een bedrijf met meer dan 200 hooggeschoolde
medewerkers leiding te kunnen geven.

* Leefdtijd bij voorkeur tot circa 45 jaar.

Nadere informatie:

* Salariëring en secundaire arbeidsvoorwaarden zoals van toepassing bij de gezondheidsdiensten.

* Standplaats Boxtel, binnen een straal van 25 km.

* Een psychologische test kan onderdeel uitmaken van de selectieprocedure.

Sollicitaties dienen binnen 14 dagen na het verschijnen van dit Tijdschrift te worden gericht aan de voorzitter
van de Gezondheidsdienst, de heer W.C. van Hoof, Bleukweg 20, 5125 PJ Hulten, telefoon 01612-22793.

Deze kan tevens nadere informatie over de funktie verstrekken.

-ocr page 358-

Gevraagd in gemengde groepspraktijk, in het midden van het land, op korte termijn:

DIERENARTS m/v

De praktijk bestaat overwegend uit moderne rundveebedrijven, alsmede kleine huisdieren en paarden.
Betreffende de rundveebedrijven ligt het zwaartepunt op bedrijfsbegeleiding, fertiliteit en voeding.
Vereist zijn: goede contactuele eigenschappen, belangstelling voor zowel grote als kleine huisdieren. De
voorkeur gaat uit naar iemand met ervaring in de rundvee- c.q. kleine huisdieren praktijk.
Nadat vaardigheid in praktijkhandelingen en geschiktheid met betrekking tot omgang met cliënten en collegae
is gebleken is het de bedoeling dat tot associatie wordt overgegaan.

Brieven onder nr 31/92 binnen 14 dagen aan de redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus
14031,3508 SB Utrecht.

Gevraagd in een gemengde groepspraktijk in het zuidoosten van het land:

DIERENARTS m/v

Ook diegenen die binnenkort afstuderen kunnen reageren. Sollicitaties gaarne richten aan de Redactie van
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 29/92.

Te koop:

BERGERON superposé verdovingsgeweer

met twee verdovingsschoten. Uitvoering In luxe koffer met basis uitrusting en gebruiksaanwijzigingen.
Prijs/1200,-.

Dierenartsenassociatie Dokkum e.o. tel. 05190-92526 of 05111 -1520.

Gevraagd:

DIERENARTS m/v

In gezelschapsdierenpraktijk in het westen des lands. Full-time of bijna full-time. Ervaring vereist. Sollicitaties
s.v.p. binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 26/92.

Ter overname gevraagd door jonge enthousiaste dierenarts:

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

Liefst In een grotere plaats alsmede met een dienstenregeling. Uw reactie, welke met belangstelling tegemoet
gezien wordt, richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, onder nummer 27/92.

Zeer gemengde eenmanspraktijk in het zuiden van het land zoekt:

DIERENARTS (M/V)

De bedoeling is dat de bedrijfsbegeleiding van zeugenbedrijven verder wordt uitgebreid. Daarnaast zijn er
werkzaamheden bij meerdere diersoorten. Bij gebleken enthousiaste Inbreng Is associatie mogelijk. Sollici-
taties gaarne richten aan de Redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, onder nummer 30/92.

-ocr page 359-

T^^ocxTëJï/

INHQUDSDPGAVE

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association
Deel 117, aflevering 1 o. 15 mem 992

Inhoud

Oorspronkelijke artikelen

Aspecten van de vleeskeuring in het kader van een systeem van Integrale Keten Beheersing
voor vleesvarkens;
A. H. M. Harbers

Voor de praktijk

Ascaris .vuum-infecties als oorzaak van klinische problemen bij runderen?;
F. H. M. Borgsteede, W. A. de Ueuw, Tk Dijkstra, G. Alsma enW.de Vries

Vraag en antwoord

Therapie, prognose bij brakende cocker reu; Lisette Overduin

Rectificaties
Veterinair journaal

Bloed, zweet en...; G. J. Molenkamp

Actualiteiten

Schothorst-prijs voor de eerste keer uitgereikt
Benoeming

Berichten en verslagen

Post Academiaal Onderwijs krijgt nieuwe directeur; W. Sybesma
Management van de verwachting. Maatschappelijke aspecten van de (dierlijke)
biotechnologie;
W. Sybesma

Vooriopige Commissie Ethische Toetsing Genetische Modificatie van Dieren
ingesteld (Commissie Schroten II)
Vacatures in het buitenland

Referaten
Ingezonden

Oorlogsherinneringen (2); H. A. Brouwer
Off course

Congressen

Nieuwis) van de industrie
Studentenreferaten

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

WETENSCHAP

291

296

298
298

300

300
303

301

302

303

303

304

305

305

306

307

308

ACTUA

Europa ontdelct de^oordelen
van de Bolus

chronomintk ®

slow-release bolus
beschermt jongvee
kuratiefen
preventief tegen
maagdarm- èn
longwormen

virbac

met het gat

Uitgebreide dokumentatie
verkrijgbaar bij uw dierenarts.

-ocr page 360-

colofon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (vooiTiner)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof dr. W. Misdorp
Prof dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Jorna

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, Bdgië)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Stons, Connecticut, U.S.A.)

Prof dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof dr. M.W. Jackwood (Aüiens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Lc^tijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelyslad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Uü-echt)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uflenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Uuecht)

Prof dr. L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Redacteur-Secretaris

J. C. de Geus

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen cn
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 0! U/fax 030-51 17 87).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeslcunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. S11606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, UtrechL

Algemene Bank Nederland N.V., Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

05987-23065, bx

Advertenties

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel.
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB UtrechL Telefoon; 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. P. Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostnim-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Desiree Raasing

Jacqueline Duerinck

S. L. Oostindiën

(vervolg omslag)

310

310

311

312
314
314

313

314

Inhoud

KNMvD

Algemeen

Wie is wie en wie doet wat?
Ledenvergadering Groep GKZ

FVE: Belangrijkste discussiepunten uit de jaarlijkse algemene vergadering
Jaarcongres en Lustrum 1992

Weekenddienstregeling voor orthopedische spoedgevallen Zuidwest-Nederland
Klinische avond

Personalia

PAÜ-Diergeneeskunde

Contents

Original papers

Aspects of meat inspection in an integrated quality control system for slaughter pigs;

A. H. M. Harbers - 291

The veterinary scene

Ascaris 5uum-infections causing clinical problems in cattle?;

F. H. M. Borgsteede, fV. A. de Leeuw, Th. Dijkstra, G. Alsma, and fV. de Vries 296

All rights reserved

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents / A gricultural Biology and En vironmantal Science / Index-
Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Landwirtsch^liches Zentralblatt, Bibliography of Agriculture,
Biological A bstracts, Cambridge Scientific A bstracts. Current Awareness in Biological Sciences).

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgüf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokkea

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

-ocr page 361-

VVAA autoverzekering:
dag en nacht optimaal verzekerd.

Dagdienst. Nachtdienst. Normale
begrippen in de gezondheidszorg.
De VVAA weet dat. Biedt daarom
24 uur service. Met de VVAA auto-
verzekering. De beste zorg. Voor
u. En voor uw auto.

Scherpe premies. Veel extra\'s.

Alleen leden van de WAA kunnen
profiteren van de VVAA auto-
verzekering. Die kenmerkt zich op
de eerste plaats door de gunstige
prijs. Met daarbij ook nog eens
een groot aantal extra\'s:
. De Bonus/Malus-korting wordt
bijzonder snel opgebouwd. U be-
gint meestal meteen met 30% kor-
ting.

• Bonus-bescherming. 3 Volle jaren
of langer de maximale korting van
75%? Dan blijft dit hoge kortings-
percentage ook na de eerste scha-
de gehandhaafd. Ook brand of
diefstal verlaagt uw bonus niet.

• Recht op hulpverlening door de
Artsen-Alarm-Service. Bijvoor-
beeld bij pech buiten uw woon-
plaats. In binnen- én buitenland.

. Een vervangende auto staat klaar.
Als uw eigen auto na schade ge-
repareerd moet worden. (Bij vol-
ledige casco-dekking).
. Beroepsgoederen die zich in de
auto bevinden zijn extra meever-
zekerd. Tot maximaal
f 3000,-.

Kies ook voor de VVAA auto-
verzekering.

Dat is zeker de moeite waard. U
leest er alles over in de brochure
"Autoverzekeringen". Verkrijgbaar
via telefoonnummer
030 - 474911.

DE ONDERNEMENDE VERENIGING

VVAA

-ocr page 362-

De perfecte
therapie.

Doeltreffend,
Snelwerkend,
Betrouwbaar

Infecties met bacteriën
en Mycoplasmata hebben
in de varkenshouderij al
snel een negatieve invloed
op de technische resultaten.

Bij de behandeling
ervan is uw expertise on-
misbaar. Door snel en doel-
gericht ingrijpen kunt u de
schade beperken. Baytrii is
daarbij uw ideale partner.
Goede weefsel-distributie
en een uitstekende werk-
zaamheid leiden snel tot re-
sultaat. En daarvoor zijn
niet alleen de varkens u
dankbaar!.

Baytrii voor
betrouwbare therapie.

Ook bij varkens.

Bayer

ANTI-INFECTIVUM

BAYTRIL 5% INJECTIE VLOEISTOF Samenstelling: 50 mg enrofloxacin per ml. Eigenschappen: Bactericide werking tegen de meeste Gram-negatieve en Gram-positieve bacteriën en Mycoplasma\'s bij pluimvee, randveei
en kleine huisdieren. Werkt op de bacteriële celkern; het remt gyrase. een enzym dat nodig is voor de duplicatie van DNA. Indicaties: Infecties met voor enrofloxacin gevoelige micro-organismen bij varkens en rundvee. Uij
Klinische studies hebben aangetoond dat Baytrii werkzaam is bij de volgende infecties. Varken: neonatale diarree, slingerziekte, enzoötische pneumonie (Mycoplasma hyopneumoniae), eenzijdige longziekte (Actinobacillus pleurq
niae), Salmonellose en het MMA-syndroom. Rund: coli diaree. coli sepsis, acute mastitis (E.coli). bronchopneumonie (P. haemolytica, P. multocida en Mycoplasma bovis). Salmonellose en secundaire bacteriële infecties. WachttiJ
Varken: Weefsels; 7 dagen; Injecüeplaats: 10 dagen. Rund: Weefsels en injecüeplaats: 7 dagen; Melk: 3 dagen (na intra-veneuze toediening). 9 dagen (na subcutane toediening). Toedleningswijze/dosering: Varken: subcutaan|
musculair 0.5 ml per 10 kg lichaamsgewicht per dag (2.5 mg/kg) gedurende 3 dagen; bij MMA-syndroom gedurende 2 dagen; bij ernstige luchtweginfecües of Salmonellose 1 ml per 10 kg lichaamsgewicht per dag (5 mg/kg) gi
5 dagen. Rund: subcutaan. intra-musculair of intra-veneus 0.5 ml per 10 kg lichaamsgewicht per dag (2.5 mg/kg) gedurende 3 dagen; bij ernstige luchtweginfecties of Salmonellose l ml per 10 kg per dag (5 mg/kg) gedurende
Houdbaarheid: 2 jaar. Verpakking: fles van 100 ml. RegistraUenummer: NL 2054

-ocr page 363-

Oorspronkelijke artikelen
Aspecten van de vleeskeuring in het kader

van een systeem van integrale keten

Beheersing voor vleesvarkens^

Aspects of meat inspection in an integrated quality control system for slaughter pigs

A.H.M. Harbers2

Tijdschr Diergeneeskd 1992:117: 291-6

SAMENVATTING
Een evaluatie wordt gegeven van verschillende aspecten van de
vleeskeuring die van belang zijn bij een systeem van Integrale
Keten Beheersing van Vleesvarkens.

Registratie van post-mortem slachtbevindingen bij vleesvarkens
vindt plaats door de keuringsdienst De indentificeerbaarheid
van individuele dieren in de slachtlijn dient te worden gewaar-
borgd, voor een betrouwbare registratie.
De geregistreerde informatie kan worden gebruikt door de
keuringsdienst Percentages slachtafwijkingen werden meege-
nomen in Keuringsindices. Voorspellen van percentages slacht-
afwijkingen in koppels van individuele vleesvarkenshouders met
behulp van Keuringsindices bleek niet, maar het indelen van
vleesvarkenshouderijen naar niveau van de percentages bleek
wel mogelijk.

Informatie van het vleesvarkensbedrijf over de afgeleverde
koppel werd geleverd door verstrekking van relevante gegevens
over de varkens middels een koppelbegeleidingsformulier, een
zgn. koppelkaart, en middels een door de varkenshouder
uitgevoerde selectie op afwijkingen bij de varkens. Met beide
methoden bleek het mogelijk groepen varkens met en groepen
zonder afwijkingen te onderscheiden.

De betrouwbaarheid van de informatie dient te worden geverifi-
eerd Dit kan worden gedaan door steekproefsgewijs onderzoek
op de slachterij naar het voorkomen van residuen en het
voorkomen van antistoffen tegen enkele zoönosen naast de
kontrole van informatie die de varkenshouder anderszins dient
te registreren

Een keuring gebaseerd op visuele inspectie van karkassen bleek
in vergelijking met de reguliere keuring ta.v. post-mortem
keuringsbevindingen vergelijkbare aantallen vals-negatieve be-
vindingen op te leveren

Er worden enkele aanbevelingen voor verder onderzoek gedaan.

SUMMARY

This article evaluates different aspects of meat inspection that
are important in an integrated quality control system for
slaughter pigs.

The meat inspection service registers post-mortem abnormali-
ties. However, to achieve a reliable registration, it is necessary to
be able to identify individual animals on the slaughterline.

1 Artikel geschreven naar aanleiding van het proefschrift:\' Aspeaen van de vleeskeuring in
een systeem van Integrale Keten Beheersing voor Vleesvarkens\', 26 september 1991.
Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong, Postbus 80.175, 3508 TD
Utrecht.

2 Dr. Ir. A. H. M. Harbers, Hukiig adres: Lunenburg Oudewater BV., Postbus 48, 3420
DA Oudewater.

The information about post-mortem abnormalities can be used
by the meat inspection service. Percentages of abnormalities in a
shipment of pigs were included in meat inspection indices. It was
not possible to predict the percentages of abnormalities in
shipment ofpigsfrom individual pig suppliers, but it was possible
to classify fattening herds according to the meat inspection index.
Information about the pigs delivered from a fattening herd was
provided in two ways: by delivering relevant information on a
quality control card and by preselecting (done by the pig
supplier) pigs according to the presence or absence of abnormal-
ities. With both methods it was possible to divide pigs into a group
with and a group without post-mortem abnormalities.
It is necessary that the information supplied is accurate.
Information can be checked by screening a number of animals
for drug residues (and zoonose) at the slaughterhouse, and by
checking the information registered by the pig supplier in
logbooks kept on the farm.

From a comparison of results obtained with a meat inspection
method based on visual inspection (no incisions, no palpitation)
of the carcass with those obtained with the regular meat
inspection method it can be concluded that many abnormalities
are detected equally weel with both methods. Some recommenda-
tions for further research are given

INLEIDING

In dit artikel vindt een evaluatie plaats van verschillende
aspecten van de vleeskeuring die van belang zijn bij de Integrale
Ketenbeheersing van Vleesvarkens (1KB-Vleesvarkens).
De 1KB-Vleesvarkens benadering omvat in principe alle stadia
in de vleesproduktieketen, vanaf de produktie van vleesbiggen
op het vermeerderingbedrijf tot de consumptie van het vlees. Dit
houdt in dat onder andere de voerfabrikant, de farmaceutische
industrie (additieven en medicijnen), dierenartsen(-praktijk) en
varkensproducent erin worden betrokken (32, 33). De hier
beschreven resultaten beperken zich tot de fasen vleesvarkens-
bedrijf en slachterij. De leveranciers van vleesvarkens partici-
peerden in het onderzoeksproject op vrijwillige basis.

REGISTRATIE VAN BEVINDINGEN AAN DE SLACHTLIJN
Integrale Ketenbeheersing vereist het integreren van kwaliteit-
meetsystemen in de verschillende fasen in de vleesproduktie-
keten (7, 25). De vleeskeuring is een elementair en bepalend
onderdeel van de vleesproduktieketen. Ze kan worden be-
schouwd als een systeem dat de negatieve vleeskwaliteitseigen-
schappen vaststelt, i.e., patholoog-anatomische afwijkingen,
residuen van dierbehandelingsmiddelen en pathogene micro-
organismen. 1KB impliceert dat relevante informatie, gegene-

-ocr page 364-

reerd tijdens de vleeskeuring, wordt vastgelegd ten behoeve van
uitwisseling met en gebmik tijdens verschillende fasen van de
vleesproduktieketen (50). Die informatie betreft post-mortem
keuringsbevindingen en informatie over zoönosen bij geslachte
varkens.

Veertien post-mortem afwijkingen werden meegenomen in dit
onderzoek. Zij representeren de belangrijkste afwijkingen ge-
vonden tijdens de keuring in Nederland (4,5,17,30,36,39,44,
46, 51, 53, 54). In Denemarken (1, 29) en in sommige
slachterijen in Zwitserland (13) worden meer dan 90 post-
mortem afwijkingen routinematig geregistreerd. Het kan
worden betwijfeld of de registratie van al die afwijkingen aan de
slachtlijn nuttig is voor de keuring zowel als voor de varkensle-
verancier. Bovendien moet worden afgevraagd of de registratie
van zo vele afwijkingen in de praktijk goed kan worden
uitgevoerd. De onderhavige studie heeft aangetoond dat ver-
schillende bronnen van fouten een belangrijke rol spelen tijdens
de registratie. Dit betreft factoren als de bandsnelheid en de
uniformiteit in het beoordelen van afwijkingen door de keur-
meesters van de vleeskeuringsdienst.

Vooral de betrouwbaarheid van karkas- en organen-identificatie
systemen is belangrijk. Een goede en complete identificatie en
registratie van (levende) dieren en karkassen is noodzakelijk
voor een correcte informatievoorziening (11).
Elektronische identificatiemogelijkheden van individuele dieren
kunnen bijdragen aan betere identificatie in de gehele vleespro-
duktieketen. Dergelijke systemen worden onderzocht (35, 41).
Het automatiseren van slachttechnieken en van gegevensver-
werking vanaf de slachtlijn en/of afkomstig van de keuring
biedt de mogelijkheid veel informatie vast te leggen. Het gebruik
van deze technieken moet evenwel rendabel zijn en worden
gebruikt voor een efficiënte procedure voor gegevensvastlegging
tijdens de keuring.

Slechts die informatie dient te worden vastgelegd die noodzake-
lijk is voor de keuring en andere doelen, zoals epidemiologische
studies, terugkoppeling naar de varkenshouder of gebruik voor
slachthuismanagementsystemen (9, 34, 47, 52). Het registreren
van post-mortem bevindingen is van belang voor berekening
van Vleeskeuringsindices (24), waarin de percentages dieren
met bepaalde bevindingen in een koppel vleesvarkens wordt
gewogen naar het belang van de bevindingen voor de keuring.
Verder is het registreren van belang voor gebruik ten behoeve
van managementbeslissingen op vleesvarkenshouderijen (6,14,
28).

Twaalf post-mortem keuringsbevindingen werden meegeno-
men in de Vleeskeuringsindex. Het bleek dat vleesvarkenshou-
derijen konden worden ingedeeld naar het niveau van de
Indices. Toch is het nodig om nog te onderzoeken of alle
afwijkingen dienen te worden meegenomen in de berekening
van de Indices. Eibers (14) suggereerde het aantal post-mortem
bevindingen met het oog op gezondheidsbewakingsprogram-
ma\'s op de vleesvarkenshouderijen te beperken tot pneumonie,
pleuritis,abcessen in de longen, arthritis, ontstoken poot, ont-
stoken staart, huidontstekingen en leverafwijkingen.

INFORMATIE VAN HET VLEESVARKENSBEDRIJF
Het verkrijgen van relevante gegevens van de boerderij met
betrekking tot de gezondheidsstatus van de varkens die ter
slachting worden aangeboden vormt, in een modem keurings-
systeem, een essentieel onderdeel van de kwaliteitsbewaking
van het uiteindelijke produkt (10, II). In Duitse onderzoekin-
gen wordt de keuring op het vleesvarkensbedrijf uitgevoerd
door een dierenarts (21,22). Deze opzet is evenwel nog steeds in
discussie (20, 22, 48). Uit deze onderzoeken werd geconclu-
deerd dat de verantwoordelijkheid voor de keuring van de
varkensstapel diende te worden gedragen door een onafhanke-
lijke inspecteur.

In onze visie is het beter de verantwoordelijkheid van de
varkenshouder te benadrukken met betrekking tot de negatieve
kwaliteitsaspecten van de vleesvarkens en hem de gelegenheid te
geven om aan de keuringsdienst en de slachterij relevante
informatie te verstrekken over de gezondheidstoestand van de
afgeleverde dieren (32, 45). Dit valt te verkiezen boven een
keuring uitgevoerd op de boerderij door een keuringsdierenarts,
omdat deze tijdens de keuring slechts een momentopname
registreert en voor alle relevante informatie over de gezondheid-
stoestand van de dieren, de ziektegeschiedenis en het medicijn-
gebruik moet terugvallen op de medewerking van de varken-
shouder.

De informatie verstrekt op de zogenaamde Koppelkaart door de
varkenshouder richtte de aandacht met name op gezondheids-
problemen van de afgeleverde varkens en het gebruik van
dierbehandelingsmiddelen tijdens de mestperiode. Deze infor-
matie bleek weinig voorspellende waarde te hebben voor de
aanwezigheid van post-mortem afwijkingen en residuen van
dierbehandelingsmiddelen in koppels varkens, wat waarschijn-
lijk te wijten is aan het feit dat de informatie niet van toepassing
was op alle individuele dieren in een koppel.
Aangetoond is dat als er geen informatie beschikbaar was over
het afgeleverde koppel dieren het percentage varkens met
afwijkingen toeneemt in vergelijking met koppels waarvan wel
informatie beschikbaar was. Hieruit wordt geconcludeerd dat
als de varkenshouder bereid was informatie te verstrekken over
de afgeleverde varkens hij extra aandacht schonk aan de varkens
met betrekking tot patholoog-anatomische afwijkingen. Het nut
van het meezenden van informatie van een koppelkaart van het
vleesvarkenbedrijf naar de slachterij kan worden verbeterd als
de kaart wordt gestandaardiseerd en gecombineerd met formu-
lieren die al gebruikt worden bij het vervoer van varkens naar de
slachterij, zoals de aanvoeriijst. Voor varkenshouder en vracht-
rijder is het dan eenvoudiger met de formulieren om te gaan.

De koppelkaart dient het karakter te krijgen van een garantie-
formulier. Door deze kaart te ondertekenen geeft de varken-
shouder aan dat hij voldaan heeft aan de eisen gesteld in een
contract tussen hem, de slachterij en de vleeskeuring.

Een manier om extra informatie van het vleesvarkensbedrijf
naar de keuring op de slachterij te realiseren is door de
varkenshouder op zijn bedrijf een voorselectie te laten uitvoeren,
waarbij af te leveren varkens worden ingedeeld in groepen met
en zonder zichtbare afwijkingen of symptomen van afwijkingen.
In het onderzoek hiernaar bleek dat dieren die volgens de
varkenshouder afwijkingen vertoonden een grotere kans had-
den om ook post-mortem afwijkingen te vertonen.
Geconcludeerd werd dat een dergelijke voorselectie op het
vleesvarkensbedrijf een waardevolle aanvulling kon betekenen
voor de vleeskeuring. Van Eijk (15) suggereerde dat in
aanvulling op de visueel waarneembare afwijkingen ook
anderssoortige informatie, bijv. met betrekking tot de gezond-
heid of medische status van de dieren tijdens de mestperiode,
moet worden gebruikt bij een voorselectie. De voordelen bij het
gebruik van dit soort informatie werden ook geconstateerd door
Blocks
et aL (6), die stelden dat er een positieve associatie was
tussen individuele behandelingen tegen longaandoeningen en de
aanwezigheid van de post-mortem keuringsbevindingen pne-
umonie en pleuritis. Deze informatie kan worden gebruikt door
de varkenshouder om beter te selecteren.

-ocr page 365-

OPMERKINGEN OVER DE BETROUWBAARHEID VAN
INFORMATIE

De betrouwbaarheid van informatie met betrekking tot nega-
tieve kwaliteitseigenschappen van vleesvarkens, zoals verstrekt
door de varkenshouder, kan in twijfel worden getrokken (48).
Immers de varkenshouder is behalve de verstrekker van
informatie ook degene die gebaat is bij zo gunstig mogelijke
informatie over zijn dieren.

De geneigdheid van de varkenshouder om eerlijke informatie te
verstrekken hangt af van de houding van en de actieve
participatie ten aanzien van kwaliteitsprogramma\'s waarin van
die informatie gebruik wordt gemaakt (12, 18, 19, 49).
De resultaten van dit onderzoek suggereren dat varkenshouders
de informatie vastgelegd op medicijnregistratiekaarten (log-
boeken) gebruikten om de koppelkaart in te vullen. Toch geeft
dit onvoldoende houvast over de betrouwbaarheid van de
koppelkaart, omdat ook het logboek werd bijgehouden door de
varkenshouder zelf (14). Eibers (14) geeft aan dat door het
gebruik van een logboek een varkenshouder beter kan aangeven
wanneer een groep varkens niet naar de slachterij gezonden kan
worden, omdat hij een beter inzicht heeft in gebruikte dierbe-
handelingsmiddelen en de daarvoor geldende wachttermijnen.
Dit impliceert dat de varkenshouder ook verantwoordelijk
gesteld moet worden voor het correct weergeven van de
gegevens in het logboek. Dit kan worden gestimuleerd als het
logboek een onderdeel vormt van een controlesysteem, zoals dat
het geval zal zijn in het Nationaal Programma Varkensgezond-
heidszorg (2,3). Een logboek vormt een essentieel onderdeel en
een controlepunt in dit programma. Belangrijke stimulansen
voor deelname in kwaliteitsprogramma\'s zijn financiële belo-
ningen voor goede kwaliteit en het achterwege laten van
beloningen als bepaalde kwaliteitsniveau\'s niet bereikt worden
(42, 43, 45).

De betrouwbaarheid van informatie verstrekt door de varken-
shouder kan worden nagegaan door steekproefsgewijze controle
van afgeleverde dieren op residuen van dierbehandelingsmid-
delen (en zoönosen) (37). Niet alle dieren behoeven te worden
getest in de routinekeuring. Dit betekent dat het testen op
residuen niet het karakter heeft van een repressieve keuring
bedoeld om ieder dier te bemonsteren, zoals in de traditionele
post-mortem keuring, maar dat een bepaald aantal dieren
aselect wordt gekozen uit de groep afgeleverde dieren. Uit de
literatuur (8, 16, 31, 37) en uit de resultaten van onderhavig
onderzoek kan worden geconcludeerd dat het moeilijk is een
vast bemonsteringssysteem te vinden. Het precieze aantal dieren
dat moet worden geselecteerd voor steekproefsgewijs onderzoek
hangt af van de gewenste zekerheid, de omvang van de te
onderzoeken populatie en het verwachte percentage positieve
dieren. In een IKB-systeem dienen de criteria die worden
gebruikt bij het door de keuring uitgevoerde steekproefsgewijze
onderzoek naar het vóórkomen van residuen volgens EEG-
richtlijn 86/467/EEG te worden betrokken op de populatie
vleesvarkens betrokken van één varkenshouder, opdat meer
intern homogene populaties varkens ontstaan waarbij een meer
betrouwbare uitspraak kan worden gedaan over het al of niet
vóórkomen van residuen bij de dieren.

De betrouwbaarheid van voorselectie kan worden gecontro-
leerd door de registratie van slachtbevindingen tijdens de post-
mortem keuring. De informatie verstrekt door de varken-
shouder over de voorgeselecteerde varkens moeten in overeen-
stemming zijn met de resultaten van de post-mortem keuring.
Vleeskeuringsindices (24), gebaseerd op de som van individuele
percentages afwijkingen in groepen dieren, kunnen worden
gebruikt om het niveau van de percentages afwijkingen in de
geselecteerde groepen aan te geven. Terugkoppeling van infor-
matie over post-mortem bevindingen is een elementair onder-
deel van een IKB-systeem (28) en kan worden aangevuld met
gegevens van de keuringsindex. Dit geeft de varkenshouder
inzicht in de mate waarin gevonden aandoeningen voorkomen
op zijn bedrijf. Om al die informatie te kunnen verwerken, moet
het worden opgeslagen in een databank, to^ankelijk voor
vleeskeuringsdoeleinden. In onderhavig onderzoek werd daar-
toe een zogenaamde Herd History Bank gebruikt, een databank
voor opslag van alle relevante (historische) informatie van de
varkens van individuele varkenshouders. Het nuttig efifect en de
kosten om de betrouwbaarheid van informatie te kunnen
natrekken speelt een beslissende rol bij de keuze van een
methode om de betrouwbaarheid van informatie vast te stellen.

HERZIENE PÜST-MORTEM KEURING
Een mogelijke manier om de arbeidskosten omlaag te brengen
en de effectiviteit van de vleeskeuring te verbeteren kan worden
gerealiseerd door het aantal manipulaties met karkas en organen
te verminderen, speciaal die handelingen gericht op het detec-
teren van afwijkingen die geen gevaar opleveren voor de
volksgezondheid

Het is noodzakelijk dat een alternatieve keuringsmethode een
hoge sensitiviteit heeft en lage non-detectie graad, i.e., lage
aantallen vals-negatieve bevindingen. Een goede specificiteit is
vanuit het oogpunt van de volksgezondheid van minder belang.
De resultaten van dit onderzoek geven aan dat zowel de visuele
keuringsmethode, dat wil zeggen een keuringsmethode waarbij
geen palpatie en incisie plaatsvond, als de reguliere keuringsme-
thoden vergelijkbare non-detectie graden met betrekking tot
post-mortem afwijkingen hadden. Het moet worden benadrukt
dat voor beide keuringsmethoden gold dat de non-detectie
graden voor een aantal afwijkingen erg hoog waren.
Om de effecten van afwijkingen die niet zijn gedetecteerd door
de beide keuringsmethoden te kunnen inschatten is het nodig dat
er een risico-analyse wordt uitgevoerd op de keuringsmethoden
(10, 27) teneinde non-detectie graden te kunnen bepalen die
acceptabel zijn vanuit het oogpunt van de volksgezondheid.
Dit is noodzakelijk om te kunnen bepalen of de traditionele
keuringsmethoden moeten worden bijgesteld om lagere non-
detectie graden te bereiken of om te bepalen of keuringsme-
thodes gebaseerd op visuele inspectie kunnen worden inge-
bouwd in de huidige methodes. Op dit moment zijn er geen
alternatieven voor organoleptische keuringsprocedures. Met de
huidige trend naar meer efficiënte keuringsmethodes (26, 32,
33), is het mogelijk dat methoden enkel gebaseerd op visuele
inspectie worden geïntroduceerd.

Het is algemeen aanvaard dat er in de huidige keuring meer
aandacht besteed moet worden aan microbiologische agentia en
residuen, die steeds belangrijker worden (32). Als de huidige
keuring zou kunnen worden vervangen door methoden geba-
seerd op visuele inspectie, dan zouden er meer keuringsmede-
werkers beschikbaar zijn die zich gericht bezig kunnen houden
met onderzoek naar genoemde aspecten (37).

ASPECTEN VAN DE VLEESKEURING IN EEN
IKB-SYSTEEM
Om de algemene acceptatie van de resultaten van de keuring in
een IKB-systeem te verbeteren, is het noodzakelijk om te zorgen
het IKB-kwaliteitsbewakingssysteem te laten voldoen aan
internationale normen, zoals die zijn vastgelegd in de ISO-
normen (38).Verschillende aspecten met betrekking tot de

-ocr page 366-

vleeskeuring kunnen worden opgenomen in een model voor de
vleeskeuring in een systeem van Integrale Keten Beheersing
voor Vleesvarkens.

Eerste verantwoordelykheid

De eerste verantwoordelijkheid ten aanzien van het nakomen
van Good ManuÉacturing Practices (GMP) ligt bij de vleesvar-
kenshouder. Dit betekent dat de vleesvarkenshouder verant-
woordelijk is voor de manier waarop zijn varkensprodukrie tot
stand komt en voor de kwaliteit van de dieren die worden
geleverd aan de slachterij. Enerzijds dient de varkenshouder zich
er van te verzekeren dat de vermeerderaar, de dierenarts en de
voerieverancier zich houden aan GMP-codes, en anderzijds
dient de varkenshouder de kwaliteit van de dieren te garanderen
met betrekking tot hun gezondheidsstatus en de afwezigheid van
visueel waarneembare afwijkingen en residuen van medicijnen.
Dit dient contractueel vastgelegd te worden.

Informatie van het vleesvarkensbedrijf van herkomst
Ten behoeve van gezondheidscontrole van de varkensstapel en
de traceerbaarheid van microbiologische en chemische conta-
minanten in vlees, dienen de varkenshouder en zijn dierenarts
ervoor te zorgen dat informatie over verstrekte dierbehande-
lingsmiddelen zowel als informatie over de gezondheidstoestand
van de dieren wordt gaegistreerd in een logboek. Varkens-
houders dienen de kwaliteit van de dieren te garanderen door
relevante informatie te zenden naar de vleeskeuringsdienst,
bijvoorbeeld door middel van een koppelkaart, op het moment
van afleveren van de dieren.

De volgende eisen kunnen worden gesteld voordat dieren
afgeleverd worden:

— alle veterinaire behandelingen worden geregistreerd in een
logboek (kan worden gecontroleerd);

— de dieren zijn gezond en hebben geen specifieke visueel
waarneembare afwijkingen;

— de dieren hebben geen verboden medicijnen en/of hor-
monen toegediend gekregen;

— geen (of alleen gespecificeerde) dierbehandelingsmiddelen
en (gemedicineerde) voeders zijn verstrekt in een periode
vanaf zes weken voorand aan slachten.

Dieren met afwijkingen of bevindingen ten aanzien van de
gezondheidsstatus dienen gescheiden te worden geleverd van
dieren zonder afwijkingen. Deze eisen zijn minimum eisen om
er zeker van te zijn dat de dieren gezond zijn en vrij van residuen
van dierbehandelingsmiddelen.

De informatie op de koppelkaart dient betrekking te hebben op
ieder individueel dier in een koppel. Om een effectieve controle
te bewerkstelligen dient de koppelkaart een niet te gedetailleerd
formulier te zijn dat door de varkenshouder eenvoudig in te
vullen is. Dit sluit niet uit dat de vleeskeuringsdienst extra
garanties kan vragen. Met betrekking tot injecteerbare dierbe-
handelingsmiddelen suggereerde Nouws (40) om het gebruik
van gespecificeerde middelen te beperken tot die middelen die
geen problemen opleveren met betrekking tot spuitplekken.

Identificatie van de varkens

Om vleesvarkens en karkassen te kunnen traceren is het
noodzakelijk dat de dieren een individueel identificatienummer
ontvangen op het vleesvarkensbedrijf.

Voorselectie van varkens op het vleesvarkensbedrijf
Voorselectie van varkens dient te worden gebaseerd op de aan/
afwezigheid van specifieke afwijkingen.Vleeskeuringsindices
kunnen worden gebruikt om de validiteit van de voorselectie na
te gaan.

Steekproeven en bemonstering van varkens in de slachterij
Op de slachterij wordt een steekproef van vleesvarkens getest op
de aanwezigheid van residuen, relevante zoönosen en andere
agentia. Een databank is noodzakelijk om relevante informatie
van de bedrijven van herkomst op te slaan. Historische gegevens
kunnen worden gebruikt om criteria volgens welke steek-
proeven worden genomen, vast te stellen.

Post-mortem keuring

Koppels vergezeld van een garantie (koppelkaart) kunnen
worden onderworpen aan een aangepaste post-mortem keuring,
i.e., een visuele inspectie. Koppels waarvoor de varkenshouder
geen garanties afgeeft worden dan onderworpen aan de regu-
liere EG-keuring, of een nog strengere keuring.

Registratie van keuringsbevindingen

Post-mortem keuringsbevindingen moeten worden geregis-
treerd, het beste door keuringsdienstmedewerkers.

Terugkoppelen van informatie

De informatie geregistreerd tijdens de post-mortem keuring
moet worden teruggekoppeld naar het bedrijf van herkomst,
tesamen met de resultaten van het steekproefsgewijs onderzoek.

Herd History Bank

Alle relevante informatie moet worden opgeslagen in een
databank dat wil zeggen, de Herd History Bank.
Alle genoemde aspecten kunnen worden opgenomen in over-
eenkomsten. Varkenshouders die produceren volgens deze
richtlijnen dienen dan te worden beloond.

Deelnemers in de vleesproduktieketen, zoals varkenshouders en
slachterijen, dienen op vrijwillige basis te kunnen deelnemen.
Het valt te voorzien dat dergelijke IKB-overeenkomsten met
name tot stand komen als er financiële beloningen tegenover
staan (45, 49).

Het voornoemde voorstel voor een aangepaste keuring geïncor-
poreerd in een IKB-systeem voor vleesvarkens vraagt een zekere
mate van integratie van de verschillende schakels in de
vleesproduktieketen. Dit systeem kan relatief wat eenvoudiger
worden ingevoerd in reeds bestaande vormen van verticale
integratie in vleesproduktieketens in Nederiand. Wat moeilijker
wordt het voor ketens waar een dergelijke structuur minder
duidelijk is.

Een IKB-systeem betekent uiteindelijk niet dat er verschillende
kwaliteiten vlees, in termen van goed/niet goed, op de markt
zullen komen. Het voorgestelde IKB-systeem geeft betere
garanties ten aanzien van veiligheid en gezondheid van vlees dan
de garanties verkregen met de traditionele keuringsmetho-
dieken, waarbij men geen beschikking heeft over vóórinforma-
tie.

De vleeskeuring is gebaseerd op Europese (\'Brusselse\') richt-
lijnen. Daarom dienen de resultaten van onderhavig onderzoek
die kunnen leiden tot aanpassing van de keuring te worden
gepresenteerd aan het Europese Wetenschappelijk Veterinair
Comité. De uitgangspunten van onderhavig onderzoek zijn
reeds in de EEG-werkgroepen \'Ante-Mortem keuring\' en
\'Post-Mortem keuring\' ter sprake gebracht. Dezen werken
voorstellen uit voor verandering van de keuring ten behoeve van
het genoemde comité. Via dit comité zullen de voorstellen
worden gedaan aan de Europese Commissie, die zich hierbij
door het Permanent Wetenschappelijk Veterinair Comité ter-
zijde laat staan.

-ocr page 367-

AANBEVELINGEN

— Om een goede registratie van slachtafwijkingen te realiseren
dient spoedig een sluitend identificatie- en registratie-systeem op
het vleesvarkensbedrijf, aan de slachtlijn en tijdens de verwer-
king van vlees te worden ontwikkeld.

— Uitwisseling van informatie van de ene fase naar de andere
in de vleesproduktieketen dient te worden gerealiseerd door
middel van standaard garantieformulieren. Voor de informatie-
voorziening van het vleesvarkensbedrijf naar de slachterij kan
dat veriopen via koppelkaarten. Meer onderzoek is nodig naar
specifieke garanties die door de varkenshouder dienen te
worden verstrekt.

— De wijze waarop steekproeven worden genomen en de
steekproefgrootte van groepen vleesvarkens, die op residuen van
dierbehandelingsmiddelen en zoönosen dienen te worden on-
derzocht kan worden bepaald door de groepen onder te
verdelen in kleinere groepen. Deze kleinere groepen dienen qua
samenstelling op te onderzoeken agentia homogener te zijn dan
de grote groep, zodat een meer betrouwbare uitspraak kan
worden gedaan over het al of niet vóórkomen van residuen bij
de dieren. De onderverdeling in kleinere groepen zou moeten
worden gebaseerd op informatie uit de Herd History Bank.

— Het is nodig dat er meer onderzoek plaatsvindt naar de
mogelijkheden van voorselectie van vleesvarkens op het vlees-
varkensbedrijf en naar uitsluitend visuele keuring aan de
slachtlijn.

— Risico-analyse van verschillende post-mortem afwijkingen
en ziekten van vleesvarkens is noodzakelijk voor het ontwikke-
len van een modern systeem van vleeskeuring. Bovendien moet
een risico-analyse worden uitgevoerd op de huidige vleeskeu-
ringsprocedures.

— Het is nodig dat er ten aanzien van genoemde aspecten van
de vleeskeuring in een IKB-systeem kosten-baten analyses
worden uitgevoerd.

— De voorstellen voor aanpassing van de keuring, gebaseerd
op de resultaten van onderhavig onderzoek, dienen te worden
gepresenteerd aan het Europese Wetenschappelijk Veterinair
Comité.

LITERATUUR

1. Andersen JB, Kirkegaard Petersen B, and Willeberg P. The national pig
health scheme in herds of pigs for slaughter. Dansk Vet Tidsskr 1980; 63:
78-84.

2. Baaien WJ van. Nationaal Varkensgezondheidszorg Programma. Stichting
Gezondheidszorg voor Dieren, Den Haag. Lezing Nederlandse Zoötech-
nische Vereniging, Ede, 28 April 1988a.

3. Baaien WJ van. National Pig Health Care Program. Proc Int Congress
\'Heart of Technology. Computerizaton and Quality Control in Pig and
Poultry Production.\', Utrecht, 14-15 Nov. 1988b: 29-37.

4. Berg J van den, Narucka U, Nouws JFM, Okma BD, Peelen JPJ, and
Soethout AEE. Lesions in Slaughtered Animals. II. Inflammation of the
Tail and Embolic Pneumonia in Pigs. Tijdschr Diergneeskd 1981; 106:407-
10.

5. Berg J van den. Tail-Biting in Pigs. Causes, Effects and Prevention. Tijdschr
Diergeneeskd 1982; 107: 736-43.

6. Blocks GHM, Vernooy JCM, en Verheijden JHM. 5. Deelproject boer-
derijfase intensief. In: Hartog LA den, Kloosterman AAM, Verdijk ATM,
en Duives-Cahuzak SD, eds. Integrale Keten Beheersing bij Vleesvarkens.
Proefstation voor de Varkenshouderij, Rosmalen 1990; 31-8.

7. Brascamp EW. Integrated Quality Control (IQC) in Pig Production. Proc
Int Congr \'Heart of Technology. Computerization and Quality Control in
Pig and Poultry Production.\', Utrecht, 14-15 November 1988: 11-7.

8. Cannon RM, and Roe RT. Livestock Disease Surveys: a Field Manual for
Veterinarians. Australian Bureau of Animal Health, Department of Primary
Industry. Australian Government Publishing Service, Canberra, Australia,
1982.

9. Christiansen TG. Data processing in the meat production industry - a
distributed solution. Proceedings of the 5th International Congress of Meat

Science and Technology, Copenhagen, Denmark, 20-25 August 1989:674-
6.

10. Codex Alimentarius Commissie CX/MH 91/4 January 1991.

11. Commissie van de Europese Gemeenschappen. Directoraat-Generaal voor
Undbouw. Werk Dokument VI/6346/90-EN (PVET/EN/1030) 1990.

12. Delden P van. Kwaliteit als mentaliteit. Intermediair 1988; 24 (5): 31-5.

13. Després P. Datenverarbeitung und Reischbeschau. Schweiz Arch Tierheilk
1983; 125: 111-8.

14. Elbers ARW. The use of slaughterhouse information in monitoring systems
for herd health control in pigs. Utrecht, Nederland; Rijksuniversiteit te
Utrecht, 1991. 145 pp.

15. Eijk A van. 1KB- ervaringen uit de praktijk. Proceedings studiemiddag
Integrale Keten Beheersing bij Vleesvarkens, Ede, 17 December 1990; 2
pp.

16. Engel HWB, Greve PA, Leussink AB, en Stephany RW. Advies inzake
bemonstering in het kader van EG-onderzoek op residuen en microbio-
logische contaminanten in slachtdieren en in vlees. RIVM Advies nr
188500.001, 1985.

17. Engel HWB, Berg J van den, Fenigsen-Narucka U, Leusden FM, Nouws
JFM, Okma BD, Peelen PJ, and Soethout AEE. Reconsidering of\'Bacterial
Examination\' of slaughtered animals. Tijdschr Diergeneeskd 1987; 112:
536-40.

18. Frens J. Registration and distribution of veterinary drugs up to 1992 and
after. Tijdschr Diergeneeskd 1990; 115: 22-6.

19. Geräts GEC. Working towards Quality. Aspects of quality control and
hygiene in the meat industry. Utrecht, Nederland: Rijksuniversiteit te
Utrecht, 1990: 198 pp.

20. Gerigk K. Möglichkeiten einer vorgezogenen Feststellung von Infektions-
erregern. Fleischwirtsch 1986; 66: 1225-7.

21. GroBklaus D. Die Untersuchung der Schlachttiere im Herkunftsbestand.
Untersuchungsschlüssel. Heischwirtsch 1973; 53: 1721-5.

22. Großklaus D. Gesunde Tiere - Sichere Lebensmittel - Gesunde Verbrau-
cher. Fleischwirtsch 1989; 69: 1318-28.

23. Haagsma N. Control of veterinary drug residues in meat. A contribution
to the development of analytical procedures. Utrecht, Nederland: Rijks-
universiteit te Utrecht, 1988. 157pp.

24. Harbers AHM, Smeets JFM, and Snijders JMA. Predictability of post-
mortem abnormalities of slaughter pigs as an aid for meat inspection. Vet
Quart 1991; 13: 74-80.

25. Hartog LA den. Kloosterman AAM, Verdijk ATM, en Duives-Cahuzak
SD, eds. Integrale Keten Beheersing bij Vleesvarkens. Proefstation voor de
Varkenshouderij, Rosmalen 1990: 72 pp.

26. Hathaway SC, McKenzie AI, and Royal WA. Cost-effective meat
inspection. Vet Ree 1987; 24: 708.

27. Hathaway SC, Pullen MM, and McKenzie AI. A model for risk-assessment
of organoleptic postmortem inspection procedures for meat and poultry.
J Am Vet Med Assoc 1988; 192: 960^.

28. Huiskes JH, en Kloosterman AAM. 7. Deelproject terugkoppeling. In:
Hartog LA den. Kloosterman AAM, Verdijk ATM en Duives-Cahuzak SD,
eds. Integrale Keten Beheersing bij Vleesvarkens. Proefstation voor de
Varkenshouderij, Rosmalen, 1990: 51-61.

29. Huiskes JH, en Metzlar JWH. Informatiesysteem in Denemarken voor
registratie van veterinaire keuringsgegevens en de terugkoppeling daarvan
naar de mester. Verslag van een studiereis naar Denemarken 21-24 oktober
1985. Proefstation voor de Varkenshouderij, Rosmalen 1985: 41 pp.

30. Kruijf JM de and Welling AAWM. Chronic inflammatory disease in gilts
and castrated boars. Tijdschr Diergeneeskd 1988; 113: 415-7.

31. Leussink AB. Statistical Aspects of sampling. A van Leeuw J Microb 1975;
41: 378-9.

32. Logtestijn JG van. The Integrated Surveillance System for the animals and
Meat Production Chain and Meat Inspection. Tijdschr Diergeneeskd 1984;
109: 283-5.

33. Logtestijn JG van, Bijker PGH, Dijkmann KE, Smulders FJM, and Snijders
JMA. Veterinarians and the QSA concept. Proceedings of the 10th
International Symposium of the World Association of Veterinary Food
Hygienists, Stockholm, Sweden, 2-9 July 1989: 45-7.

34. Lorenz G, Hargens R, Krell E, and Rehmer E. Towards a data base for
a slaughterhouse management system. Proceedings of the 5th International
Congress of Meat Science and Technology, Copenhagen, Denmark, 20-
25 August 1989: 677-9.

35. Merks JWM, and Lambooy E. Injectable elctronic identification systems
in pig production. Pig News and Information 1990; 11: 35-6.

36. Narucka U, Berg J van den, Nouws JFM, Okma BD, Peelen JPJ, and
Soethout AEE. Lesions in Slaughtered Animals. V. Endocarditis in Pigs,
Sows and Cattle. Tijdschr Diergeneeskd 1985; 110: 776-9.

37. National Research Council. Meat and Poultry Inspection. The Scientific
Basis of the Nation\'s Program. National Research Council, National
Academy Press, Washington DC, USA, 1985.

-ocr page 368-

38. NNI Nederlands Normalisatie Instituut

NEN-ISO-8402: Kwaliteit Temien en definities le druk, juli 1989.
NEN-ISO-9000: Kwaliteitszorg en normen voor kwaliteitsborging Richt-
lijnen voor de keuze en de toepassing le druk, september 1988.
NEN-ISO-9001: Kwaliteitssystemen Model voor de kwaliteitsborging bij
het ontwerpen/ontwikkelen, het vervaardigen, het installeren en de nazorg
le druk, september 1988.

NEN-ISO-9002: Kwaliteitssystemen Model voor de kwaliteitsborging bij
het vervaardigen en het insUlleren le druk, september 1988.
NEN-ISO-9003: Kwaliteitssystemen Model voor de kwaliteitsborging bij
de eindkeuhng en de beproeving le druk, september 1988.
NEN-ISO-9004: Kwalteitszorg en de elementen van een kwaliteitssysteem
Richtlijnen le druk, februari 1989.

39. Nouws JFM, Berg J van den, Narucka U, Okma BD, Peelen JPJ, and
Soethout AEE. Lesions in Slaughtered Animals. IV. Decubital Lesions in
Pigs. Tijdschr Diergeneeskd 1981; 106: 1284-7.

40. Nouws JFM. Problematiek van spuitplekken bij slachtdieren. Dier en Arts
Januari/februari 1990: 12-4.

41. Postma G. Informatica en veehouderij hand in hand naar het jaar 2000.
Undbouwkd Tijdschr 1987; 99 (12): 23-5.

42. Schumer DL. Kwaliteitsbeleid in de veehouderijsector: uiteindelijk in ieders
belang. Bedrijfsontwikkeling 1985; 16: 436-7.

43. Schumer DL. Kwaliteitsbeheersing begint bij veehouderij. Vlees en
Vleeswaren, 1987.

44. Smeets JFM, Snijders JMA, and Gruys E. Dermatitis in slaughtered pigs
Studies on the prevalence, pathology, and economic significance. Tijdschr
Diergneeskd 1989; 114:603-10.

45. Snijders JMA, Smeets JFM, Harbers AHM, and Logtestijn JG van. On
the way to an optimum system of meat inspection for slaughtered pigs.
Tijdschr Diergeneeskd 1989; 114: 431-6.

46. Soethout AEE, Berg J van den, Narucka U, Nouws JFM, Okma BD, and
Peelen JPJ. Lesions in Slaughtered Animals. III. Multiple Abscesses in Pigs.
Tijdschr Diergeneeskd 1981; 106: 806-9.

47. Serensen FO. Computer based meat inspection system Possibilities and
limitations. Proceedings of the 5th International Congress of Meat Science
and Technology, Copenhagen, Denmark, 20-25 August 1989: 126-8.

48. Stolle FA. Das neue Fleischhygienkonzept met dem Untersuchungsschwer-
punkt im Herkunftsbestand. Fleischwirtsch 1986; 106: 806-9.

49. Tielen MJM. Kwaliteit door gezondhekJ. In: Wiepkema PR, Mekking P,
Muiswinkel WB van, Osse JWM, Verstegen MWA, en Wien J. Kwaliteiten
in de dierlijke produktie. 3e Zodiac Symposium. Pudoc Uitgeverij
Wageningen, 24-25 augustus 1988: 26-32.

50. Verburg H. Project Integrate Ketenbegeleiding. Veterinaire Hoofdinspectie
voor de Volksgezondheid. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur, Rijswijk, en Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Den Haag 1983; 33 pp.

51. Visser IJR, Ingh TSGAM van den, Kruijf JM de, Tielen MJM, Urlings
HAP, and Gruys E. Atrophic rhinitis: the use of longitudinal sections of
pigs\' heads in thediagnosis of the turbinate bones at the slaughter line.
Tijdschr Diergeneeskd 1988; 113: 1345-55.

52. Willeberg P. Epidemiological Study of a Data Bank for Slaughtered Pigs.
Tijdschr Diergeneeskd 1986; 111; 13: 623-33.

53. Wouda W, Snijders JMA, Broek MJM van den, Gruys E, and Logtestijn
JG van. Endocarditis and meat inspection in pigs. 1. Clinical, pathological
and microbiological findings. Tijdschr Diergeneeskd 1987a; 112:1226-35.

54. Wouda W, Broek MJM van den, Snijders JMA, Logtestijn JG van, and
Gruys E. Endocarditis and meat inspection in pigs. 2. Aspects of meat
inspection. Tijdschr Diergeneeskd 1987b; 112: 1236-42.

Aanvaard op 23 maart 1992.

vüür de praktijk

Ascaris suum-infecties als oorzaak van

klinische problemen bij runderen?

Ascaris suum-infectiqns causing clinical problems in cattle?
F. H. M. Borgsteedei, W. A. de Leeuwi, Th. Dijkstras, G. Alsma^ en W. de Vries\'»

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 296-8

SAMENVATTING
Op twee bedrijven waar zowel melkkoeien als varkens werden
gehouden, vertoonden de melkkoeien in het voorjaar van 1991
een plotselinge daling in de melkgift, een verhoogde ademha-
lingsfrequentie en soms ook hoesten. Het bleek dat de koeien
hadden gegraasd op met varkensdrijfmest bemeste percelen. Het
laboratoriumonderzoek van een aantal dieren uit beide koppels
toonde aan dat eosinofilie aanwezig was en dat er hoge ELISA -
titers van antilichamen tegen
Ascaris suum konden worden
gemeten. De klinische verschijnselen verdwenen op het ene
bedrijf rm behandeling met oxfendazole, op het andere bedrijf rm
enige tijd spontaan.

SUMMARY

A sudden decrease in milk yield, increased respiratory rate and
occasional coughing were observed in dairy cows on two farms

1 Dr. F. H. M. Borgsteede en drs. W. A. de Leeuw, CenUaal Diergeneeskundig Instituut-
DLO, Postbus 65, 8200 AB Ul^ad.

2 Drs. Th. Dijkstra, Gezondheidsdienst voor Dieren Noord-Nederiand, Postbus 361,9200
AJ Drachten.

3 Drs. G. Alsma, Dierenartsencombinatie Burgum-Garyp en omstrdcen, Postbus 59,9250
AB Bergum.

4 Dis. W. de Vries, dierenarts. De Bosk 6,9281 NR Harkema.

in spring 1991. Pigs were also kept on these farms, and pastures
grazed by the cattle had been fertilised with pig slurry.
Laboratory investigations of some of the cattle showed eosino-
philia and high ELISA litres of antibodies against
Ascaris suum.
On one farm the clinical symptoms disappeared after the animals
had been treated with oxfendazole and on the other farm the
symptoms disappeared spontaneously with time.

INLEIDING

Luchtwegaandoeningeii bij runderen kunnen een infectieuze of
een niet-infectieuze achtergrond hebben. Voor de infectieuze
vormen komen vertegenwoordigers van vele groepen organis-
men in aanmerking: virussen, bacteriën, schimmels en para-
sieten. Van de parasieten is de longworm,
Dictyocaulus vivipa-
rus,
het meest bekend. Minder bekend is dat de spoelworm
Ascaris suum — normaal gesproken een parasiet van het varken
— óók schade aan de respiratoire organen kan toebrengen (1,2,
3,4).

A. suum heeft in het varken een ingewikkelde weg af te leggen
vóór de worm het volwassen stadium bereikt. De infectie begint

-ocr page 369-

met de opname van eieren die een infectieuze larve bevatten. In
de maag komen de larven vrij. In de darm doorboren de larven
de darmwand en begeven zich naar de lever. Als reactie op de
migratie door de lever worden de \'white spots\' gevormd. De
larven veriaten de lever via de bloedbaan en bereiken uiteinde-
lijk de longen. Daar aangekomen, banen de larven zich een weg
naar de alveoli en bronchioli. Via bronchiën en trachea worden
de larven opgehoest en doorgeslikt. Uiteindelijk wederom in de
darm aangekomen, ontwikkelen zich de volwassen, geslachts-
rijpe wormen.

Bij vele andere zoogdieren, zoals de mens, het rund en het
schaap, wordt na opname van infectieuze larven bevattende
eieren van
A. suum slechts een gedeelte van deze weg afgelegd.
Meestal bereiken de larven de longen, maar slechts in uitzonder-
lijke gevallen wordt de darm bereikt (5,6). Geslachtsrijp zullen
de wormen vrijwel nooit worden.

Epidemiologisch is van belang dat de ontwikkelingsduur van
een met de Éaeces uitgescheiden ei tot een infectieuze larve
bevattend ei afhankelijk is van de temperatuur. In de praktijk
kost de ontwikkeling tenminste 30 dagen. Eieren van
A. suum
zijn buitengewoon resistent tegen alleriei invloeden van buiten,
zoals uitdroging en desinfectantia.

KLINISCHE PROBLEMEN
Het is duidelijk dat infecties bij het rund slechts tot stand kunnen
komen als er contactkans is met infectieuze larven bevattende
eieren. Die situatie is aanwezig als runderen en besmette varkens
op één bedrijf tegelijkertijd of na elkaar in dezelfde ruimten
worden gehouden, of als runderen grazen op percelen waarop
besmette mest, hetzij van hetzelfde bedrijf, hetzij van een ander
bedrijf, is uitgereden.

Enige jaren geleden heeft het CDI-DLO de gezondheidsdiensten
benaderd met de vraag of hen gevallen van luchtwegaandoenin-
gen bij runderen bekend waren welke mogelijk met
A. suum-
infectie in verband konden worden gebracht. Naar aanleiding
hiervan is in 1989 en 1990 een aantal sera onderzocht met
behulp van een ELISA geschikt voor het aantonen van
antilichamen tegen
A. suum. Een aantal bedrijven werd positief
bevonden, maar, omdat in de anamnese essentiële gegevens
ontbraken, kon géén \'sluitend\' bewijs worden geleverd.
Recent (voorjaar I99I) werden twee van ons (G. A. en W. de
V.) op een bedrijf in hun praktijk geconfronteerd met klinische
problemen bij runderen die mogelijk samenhingen met
A.
jttM/w-infecties. Op beide bedrijven was sprake van een plotse-
lingen daling van de melkgift in combinatie met een verhoging
van de ademhalingsfrequentie en soms hoesten. Via de gezond-
heidsdienst (Th. D.) werd het CDI-DLO bij het onderzoek naar
de achtergronden van deze problemen betrokken. Overigens
verdwenen de klachten op één bedrijf na behandeling met
oxfendazole. Op het andere bedrijf verdwenen de klachten na
enkele weken tot maanden spontaan. Niet alle dieren binnen de
koppel toonden de genoemde verschijnselen (ca. 50%) en niet
alle dieren in dezelfde mate.

Op beide bedrijven worden al jaren varkens gehouden. Bedrijf I
(G. A.) bezit 65 melkkoeien, jongvee en 225 mestvarkens.
Bedrijf 2 (W. d. V.) heeft 25 ä 30 melkkoeien, jongvee, 460
mestvarkens en biggen en 40 zeugen. Bedrijf 1 heeft bij huis 14
ha weiland waarop 1 ä 2 keer per jaar varkensmest wordt
uitgereden. In de zomer is de mest relatief vers (0-120 dagen).
De koeien komen soms reeds na één week op de bemeste
percelen. Bedrijf 2 heeft 22 ha land, waarop eveneens 1 a 2 keer
per jaar varkensmest wordt gebracht. Ook dit bedrijf brengt in
de zomer \'verse\' mest op de percelen.

Klinisch-chemisch onderzoek van een aantal betrokken rund-
eren leerde dat er sprake was van eosinofilie (bedrijf 1:2 dieren,
respectievelijk 19 en 23%; bedrijf 2: 8 dieren, variërend van 4%-
19%, gemiddeld 13%). Onderzoek op het CDI-DLO van sera
van 5 dieren van bedrijf 1 en van 21 dieren van bedrijf 2 liet bij
alle dieren een zeer hoge ELISA-antilichaam titer tegen
A. suum
zien. Een hoogspecifieke ELISA voor het aantonen van
antilichamen tegen
D. viviparus viel negatief uit. Onderzoek op
/Ijcam-eieren van in de hokken verzamelde faeces was negatief
op bedrijf I, maar sterk positief op bedrijf 2. Op bedrijf 1 vond in
het verieden slechts incidentele behandeling met piperazine
plaats. Dit jaar echter is gestart met het behandelen van de
biggen met ivermectine. Het lijkt aannemelijk dat dit de
negatieve faecesuitslag verklaart. Bedrijf 2 heeft géén vast
ontwormingsschema. Soms worden de zeugen vóór het biggen
met pyrantel behandeld. Afgekeurde levers komen, voorzover
bekend, zelden voor.

Bij eerder onderzoek in andere provincies hebben wij eveneens
gevonden dat er aanwijzingen zijn voor het voorkomen van
klinische problemen bij melkvee in relatie met de aanwezigheid
van varkens op het bedrijf. Het \'sluitend\' bewijs bleek echter
moeilijk te leveren. Ook de toepassing van varkensdrijfmest op
een rund veebedrijf zonder varkens kan een bron van infectie zijn
en tot problemen leiden. Zo hebben wij een geval gehad (via drs.
J. J. Pekelder, Gezondheidsdienst voor Dieren West- en
Midden-Nederiand) van hoest- en groeiproblemen bij mest-
stieren die op stal waren gevoerd met gras dat besmet was met
varkensdrijfmest.

CONCLUSIES

Het is zeer aannemelijk dat op beide bedrijven de klachten bij de
runderen veroorzaakt werden door infecties met
A. suum-
eieren. De infectie werd op de weide opgedaan, nadat eerder
varkensdrijfmest van op het bedrijf aanwezige, met
A. suum-
geïnfecteerde varkens op de weide was uitgereden.

Ter preventie van problemen met A. suum bij runderen zijn de
volgende aanbevelingen het overwegen waard: Routinematige
ontworming van varkens op een rundveebedrijf en controle van
het effect hiervan. Gescheiden huisvesting en
uiterste hygiëne op
het bedrijf. Géén varkensdrijfmest op percelen waar rundvee
graast. (In ieder geval geen verse mest. Vooriopige resultaten van
op het CDI-DLO uitgevoerd onderzoek naar de overieving van
/4jcara-eieren in drijfmest leren dat deze
tenminste enkele
maanden levensvatbaar blijven.) Behandeling van het rundvee
met een anthelminticum is slechts bij uitzondering (zeer ernstige
klinische gevallen) te overwegen. Men dient dan wel te
bedenken dat voor het middel dat als eerste in aanmerking
komt, het ivermectine, een wachttijd van 28 dagen voor de melk
wordt geadviseerd! Dat betekent in de praktijk:
niet gebruiken
bij lacterende dieren.

Tenslotte — misschien theoretisch, maar wellicht toch van
belang — dient men ook andere bronnen van spoelwormeieren
zoveel mogelijk te elimineren. Men denke daarbij aan
Parasca-
ris equorum-irAeciiss,
bij paarden, Toxocara canis-infecties bij
honden (puppies!!) en T. cati-infecties bij katten. Hoewel de
literatuur niets vermeldt over problemen bij rundvee veroor-
zaakt door deze wormsoorten, mag men het niet uitsluiten.

Immers, ook van deze spoelwormsoorten mag men verwachten
dat de larven een migratie door het lichaam van een \'vreemde\'
gastheer kunnen maken. Bij de mens is toxocarose, veroorzaakt
door migrerende T canis-larven, maar al te bekend!

-ocr page 370-

LITERATUUR

1. McCraw BM and Green way JA. Ascaris suum infection in calves 111.
Pathology. Canadian Journal of Comparitive Medicine 1970; 34: 247-55.

2. McCraw BM and Lautenslager JP. Pneumonia in calves associated with
migrating/4icartj iuum larvae. Canadian Veterinary Journal 1971; 12:87-
90.

3. McLennan MW, Humphris RB, and Rac R. Ascaris suum pneumonia in
cattle. Australian Veterinary Journal 1974; 50; 266-8.

Vraag en antwoord

Therapie, prognose bij
brakende cocker reu

Naar aanleiding van onderstaande bij de redactie ontvan-
gen vraagstelling, vond zij mevr. drs. Lisette Overduin
(Veterinaire Specialisten Oistenvijk) bereid om voor de
lezers een antwoord te formuleren.

Vraag

Amerikaanse cocker 4 jaar, reu, geeft over. Soms direct na de
maaltijd, soms ook veel later (wit schuim).
Klinisch onderzoek, alsmede röntgenfoto buik levert niets op.
Alleen wat gevoelig aan de keel.

Hond krijgt primperan (zetpillen) en antibiotica mee naar huis,
maar blijft (hoewel zeer gezond) braken (2-3 x per dag). Hond
wordt opgenomen. Braakt in 3 dagen niet en gaat weer naar huis
met hetzelfde voedsel (zacht voedsel, vaak kleine hoeveelhe-
den).

Na 1 dag komt eigenaresse weer terug, want hond spuugt weer.
Tweede röntgenfoto levert opnieuw niets op.
Eigenaresse wil in verband met de kosten geen verder bloedon-
derzoek. Het hondje blijft de gehele tijd zeer levenslustig en eet
als de beste.

Vraag: Wat kan de oorzaak zijn en wat zijn de therapeutische
mogelijkheden, alsmede de prognose?\'

Antwoord

Belangrijk in het beschreven geval is het afinemen van een
grondige anamnese: is de klacht acuut begonnen of zeer
geleidelijk? Is er tevens sprake van (af en toe) diarree? Wordt
weieens bloed gebraakt of stolsels? Is de hond vermagerd? Zijn
er andere afwijkingen geconstateerd door de eigenaresse, bijv.
meer drinken, veranderd gedrag etc.?
Indien het klinisch onderzoek inclusief buikpalpatie geen
afwijkingen te zien geeft, zou een korte differentieel diagnose er
als volgt uit kunnen zien: acute/chronische gastritis, vreemd
voorwerp in de maag, chronische proximale enteritis (soms ook
zonder diarree), leucose van de maag, maagtumor, metabole
afwijking (uremie, hepatitis etc.). Deze differentieel diagnose is
in zijn algemeenheid opgesteld, en moet per geval nader worden
bekeken.

Indien tijdens het eerste consult geen nadere diagnostiek wordt
(mag worden) verricht, verdient het aanbeveling te starten met
een behandeling met een anti-emeticum (bij voorkeur in de
vorm van zetpillen indien het gaat om heftig of acuut braken),
gecombineerd met een goed dieetadvies. Bij deze behandeling
wordt uitgegaan van de (meest voorkomende) diagnose gastri-
tis. Het geven van antibiotica aan een brakende hond moet

WETENSCHAP

4. Morrow DA. Pneumonia in cattle due to migrating Ascaris lumbricoides
larvae. Journal of the American Veterinary Medical Association 1986-153-
184-9.

5. Ronéus O and Christensson D. Mature Ascaris suum in naturally infected
calves. Veterinary Parasitology 1977; 3: 371-5.

6. Wensvoort P. Een spontane infectie van Ascaris lumbricoides bij
lammeren. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1962; 87: 260-2.

Aanvaard op 7 maart 1992.

zoveel mogelijk vermeden worden; het is alleen zinvol indien er
zeer sterke aanwijzingen zijn voor een bacteriële infectie. Dit is
slechts zelden het geval (onder andere) ziekte van Weil). Bij
virale infecties, bijv. ziekte van Pafvo, is het gebruik van orale
antibiotica vaak af te raden en kan beter gekozen worden voor
een parenterale toediening.

Indien er enige kosten mogen worden gemaakt voor diagnostiek
tijdens het eerste consult, zou mijn voorkeur in het beschreven
geval uitgaan naar bloedonderzoek (ureum, kreatinine, natrium,
kalium, GPT, galzuren). Is er sprake van dezelfde klacht bij een
jonge hond of bij een hond die veel vreemde voorwerpen eet,
dan zou de eerste stap het maken van een röntgenfoto kunnen
zijn.

Bij recidiveren van de klacht, zoals in de vraagstelling beschre-
ven, zal het nut van nadere diagnostiek nog groter zijn. Indien
nog niet verricht, is bloedonderzoek een \'must\'; nader onderzoek
kan verder bestaan uit röntgenonderzoek (eventueel met con-
trast) of endoscopie. De keuze tussen de laatste twee mogelijk-
heden zal deels bepaald worden door de duur van de klacht en
de aard van de klacht; endoscopie heeft het voordeel van de
histologische diagnose maar is niet in alle gevallen zonder meer
geïndiceerd. Is het in verband met de kosten onmogelijk om
nadere diagnostiek uit te voeren, dan kan de behandeling
worden uitgebreid in de vorm van
Cimetidine. De combinatie
van
Cimetidine met een anti-emeticum (alsmede dieetvoorsch-
rift) is bij een chronische gastritis vaak afdoende mits voldoende
lang voorgeschreven (resp. ongeveer 2-4 en 1-2 weken).
Wanneer deze therapie niet het gewenste effect heeft, is nadere
diagnostiek zonder meer geïndiceerd.
De prognose van de beschreven klacht is sterk afhankelijk van
de uiteindelijke diagnose. Acute en chronische gastritis hebben
een goede prognose tenzij er sprake is van ernstige fibrosering
van de maagwand (diagnose op basis van maagbiopten). Een
vreemd voorwerp kan langdurig klachten geven van chronische
gastritis; verwijdering hiervan geeft in het algemeen een goed
herstel. Proximale enteritis wordt meestal gediagnostiseerd met
behulp van endoscopie; de prognose is redelijk te noemen,
afhankelijk van de ernst en uitgebreidheid. Leucose en tumoren
van de maag hebben in het algemeen een slechte prognose.
Metabole afwijkingen die de klacht braken veroorzaken hebben
nogal eens een matige tot slechte prognose.

Rectificatie

In het artikel: \'Koeien met opgezette anus en vulva als bedrijfsprobleem\',
(Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117 (9) : 269-70) zijn enkele storende fouten
geslopen. Op papna 269 dient de zin onder de inleiding te luiden: \'... de
melkgevende koeien namen het krachtvoer
slecht op...\'. Op pagina 270 onder
laboratoriumuitslagen, punt 3 laatste regel dient te staan: \'„,
niet aantoonbaar is
< Ippb)...\'.

-ocr page 371-

TNO-Voeding

De Nederlandse organisatie voor toegepast-natuurwetenschap-
pelijk onderzoek (TNO) verricht onderzoek, waarvan de resul-
taten toepassing vinden in de samenleving, met name in de
industrie. De belangrijkste onderzoeksgebieden zijn industriële
technologie, energie, milieu, voeding, gezondheid, defensie en
bouwen en wonen.

De organisatie telt 4.900 medewerkers, die in 25 instituten
verspreid over Nederland werkzaam zijn.

TNO-Voeding ondersteunt het bedrijfsleven en de overheid
met onderzoek naar en advisering over voedingsmiddelen,
genotmiddelen en diervoeders vanuit technologische, biotech-
nologische, analytische, voedingskundige en toxicologische
invalshoeken. Bij TNO-Voeding werken ongeveer 520 mensen,
in vestigingen te Zeist, Wageningen, (fmuiden en Leiden.

Onderzoeker verwerft ook
nieuwe opdrachten
in een beweeglijke markt

Het ILOB telt zo\'n 20 mensen die
werken binnen de secties Diervoeding
en Fysiologie. Zij zijn gespecialiseerd in
voedingsonderzoek, met name het toetsen
van produkten onder meer praktische
omstandigheden, en verteringsfysiolo-
gisch onderzoek, waarbij de effecten
worden bestudeerd die produkten
hebben op verteringsprocessen. De
opdrachtgevers zijn onder andere de
veevoederindustrie, de (petro) chemische
en de biochemische industrie.

Binnen de sectie Fysiologie is nu plaats
voor een
onderzoeker (m/v) met
chirurgische en veterinaire taken,

die ook blijk geeft van leidinggevend en
acquisitietalent.

Onderzoek initiëren en uitvoeren,
èn nieuwe opdrachten verwerven

Het ILOB richt zich op een steeds

veranderende markt en is daardoor nauw
betrokken bij nieuwe ontwikkelingen.
In dat kader initieert en voert u dan ook
onderzoek uit op diergeneesmiddelen,
additieven, hormonen, en op het brede
terrein van de (patho)fysiologie. De
veterinaire zorg voor proefdieren en het
in teamverband uitvoeren van cannu-
laties zijn eveneens belangrijke taken.
Last but not least bent u steeds druk
doende nieuwe onderzoeksopdrachten
te verwerven en u houdt daartoe de
markt nauwlettend in de gaten.

Onderzoeker mettalent voor leiding
geven en acquisitie

Gelet op de chirurgische en veterinaire
taken gaat onze voorkeur uit naar een
gepromoveerd academicus in de richting
Diergeneeskunde. Uw specialisatie
Immunologie en Endocrinologie (of de
bereidheid zich hier verder in te bekwa-
men) is voor ons van groot belang. Net
als enkele jaren ervaring op een dergelijk
onderzoeksterrein. Wij zullen tevens
scherp kijken naar uw talent voor leiding
geven en acquisitie en uw commerciële
feeling. Teamwork gaat u uitstekend af,
niet in de laatste plaats door uw goede
sociale en uitdrukkingsvaardigheden.
Flexibiliteit en een rustige, georganiseerde
manier van werken zijn andere sterke
eigenschappen. U bent niet ouder dan
35 jaar en beheerst de Engelse taal goed.

Uw reactie

Voor nadere inlichtingen kunt u contact
opnemen met de heer
Dr. ir. G.J.M. van Kempen, hoofd
ILOB, telefoon (08370) 9 94 64, of
privé (08370) 1 79 66. U kunt ook bellen
met de heer Dr. J. Huisman, sectiehoofd
Fysiologie, telefoon (08370) 9 94 67, of
privé(08370)1 34 48.
Uw schriftelijke reactie, graag met c.v.
en vermelding van vacaturenummer
TD/1513-006, kunt u binnen 14 dagen
richten aan mevrouw E.P.M. Schut,
Personeel en Organisatie TNO-
Voeding, Postbus 360, 3700 AJ Zeist.

TNO / Ondernemend in research

rum

-ocr page 372-

Veterinair
journaal

Bloed, zweet

en.....

Eind juni werden we geconsulteerd voor
een 5-jarige importhengst. De klacht
was dat het dier bloed \'zweette\'. Bij
inspectie troffen we een energieke uit
Rusland geïmporteerde hengst aan, die
absoluut geen zieke indruk maakte,
maar op de schoft en hals verschillende
verhevenheden (ter grootte van een dub-
beltje) had waaruit een bloederig exsu-
daat Wam. Volgens de eigenaar kwam
er alleen overdag \'bloed\' uit.
De waarschijnlijkheidsdiagnose luidde:
Parafilaria multipapillosa. Deze dia-
gnose werd bevestigd door een prepa-
raat te maken van het exsudaat. Hierin
zijn enkele larven gevonden.
Parafilaria komt zowel bij koeien als bij
paarden voor (bij het paard
P. multipa-
pillosa,
bij het rund P. bovicula). Vooral
de Oostbloklanden staan er om bekend.
Volwassen wormen leven in de subcutis
en veroorzaken bultjes die vooral bij
warm weer opengaan. In het bloederig
exsudaat zijn geëmbryoneerde eitjes en
larven aanwezig. Deze larven worden
door bepaalde insecten
{Haematobia
atripalpis)
opgenomen en overgebracht
op andere gastheren. De prepatent pe-
riode is 7 tot 10 maanden.
De bultjes kunnen overal optreden maar
worden voornamelijk gezin op hals,
schouders en thorax. Ze zijn niet pijnlijk.
Als de plekken zijn opengesprongen
genezen ze spontaan, maar op andere
plaatsen begint het bloeden weer op-
nieuw. Meestal is er regressie in de herfst
en winter. Het jaar erop zijn er weer
nieuwe bulten, 3 tot 4 jaar lang.
Als therapie wordt door D. Scott (1)
aangegeven bij paarden: ivermectine
(200-4(X)
Mg/kg) éénmalig of fenben-
dazole (20 mg
Ag/dag) oraal gedu-
rende 5 dagen. In ons geval is in overieg
met de Kliniek Inwendige Ziekten en
Voeding der Grote Huisdieren, ivermec-
tine oraal toegediend en wel in een
dubbele dosering.

Onze indruk is dat de therapie goed
aanslaat. Sinds de toediening zijn er geen
erupties meer geweest.

I Dierenartsenpraktijk Heeze.

Voor zover we weten wordt de aandoe-
ning in Nederiand niet verspreid omdat
de bovengenoemde vectoren ontbreken.

G. J. Molenkamp\'

LITERATUUR

1. Large animal dermatology. D W Scott. Saun-
ders Cy, 1988: 265.

Actualiteiten

schgthürst-prijs
vqür de eerste
keer uitgereikt

Tijdens de CLO-studiedag te Utrecht op
23 april jl. is voor de eerste keer de
Schothorst-prijs uitgereikt. Deze Schot-
horst-prijs is ter beschikking gesteld
door het CLO-lnstituut voor de Veevoe-
ding \'De Schothorst\' voor de beste
scriptie over een veevoedkundig onder-
werp.

Aan de scriptie-wedstrijd konden stude-
renden aan de Agrarische Hogescholen,
de Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht
en de Landbouwuniversiteit Wagenin-
gen deelnemen. Het is de bedoeling dat
deze wedstrijd jaarlijks wordt gehouden.

Dit jaar is de wedstrijd gewonnen door
Fokke Dooper met de scriptie \'De
vertering van gras en klaver door melk-
vee\'. Hij heeft deze scriptie geschreven in
het kader van zijn studie aan de Land-
bouwuniversiteit Wageningen.

Fokke Dooper ontving de Schothorst-
prijs uit handen van de heer P. W. Blok-
land, voorzitter van het bestuur van het
CLO-lnstituut voor de Veevoeding \'De
Schothorst\'. Hij ontving hiervoor een
geldbedrag en een oorkonde.

HET JURYRAPPORT

Voor de Schothorst-prijs zijn dit jaar een
6-tal scripties ingezonden. In het alge-
meen waren de scripties van een hoog
niveau. Ze zijn beoordeeld door een jury
bestaande uit prof. dr. ir. M. W. A.
Verstegen van de LUW, ir. P. van Ast,
docent aan de AHS in Den Bosch, ir. N.
de Vos stafmedewerker coöperatie ABC
Lochem en dr. ir. P. J. van der Aar,
directeur van het CLO-lnstituut voor de
Veevoeding \'De Schothorst\' te Lelystad.
De ingezonden scripties zijn beoordeeld
op basis van: originaliteit; opbouw van
de probleemstelling; synthese in de pro-
bleemstelling; taalgebruik en bondig-
heid; actualiteit.

De jury was unaniem in haar uitspraak
over de beste scriptie. De scriptie van
Fokke Dooper kenmerkt zich door een
zakelijke, goede bespreking van de pro-
bleemstelling, een goede opbouw, een
uitstekende bondige discussie. Uit de
discussie blijkt bovendien duidelijk dat
de schrijver boven de stof staat. De enige
kanttekening die de jury bij deze scriptie
maakte was het feit dat ondanks dat het
onderwerp een grote actualiteitswaarde
heeft, de vertaling naar de praktijk
ontbreekt.

Benoeming

Het bestuur van de Gezondheidsdienst
voor Dieren in Zuid-Nederiand deelt
mede dat drs. T. de Ruijter (46), direc-
teur, met ingang van 1 juni 1992 is
benoemd tot lid van de hoofddirectie
van de te vormen holding Cehave/
Encebe te Veghel.

Vanaf begin 1986 was de heer De
Ruijter directeur van de Gezondheids-
dienst voor Dieren in Noord-Brabant,
later Zuid-Nederiand na de fusie met de
Gezondheidsdienst voor Dieren in Lim-
burg.

Voordien was hij als wetenschappelijk
medewerker verbonden aan de Faculteit
der Diergeneeskunde van de Rijksuni-
versiteit te Utrecht en later werkzaam als
praktizerend dierenarts in Oss. In zijn
nieuwe functie zal hij verantwoordelijk
zijn voor de aanvoer van slachtvarkens
en rundvee naar de slachterijen van
Encebe/Lunenburg en de voorziening
van diermateriaal op boerderijniveau.
In de opvolging van drs. T. de Ruijter zal
zo spoedig mogelijk worden voorzien
middels een open sollicitatie.

(Afdeling PR en voorlichting van de
Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-
Nederland).

-ocr page 373-

Op 1 september aanstaande zal de hui-
dige directeur van het PAO-Diergenees-
kunde, dr. C. D. W. König worden
opgevolgd door dr. F. H. A. Poll. De
redactie zag hierin een goede aanleiding
om met beide heren een gesprek te
hebben over de PAO, de geschiedenis,
de ontwikkeling en de toekomst daar-
van.

Uit de brochure van het PAO-Cursus-
programma Vooijaar 1992 is te verne-
men dat de Stichting PAO bestuurd
wordt door 7 leden van de Faculteit der
Diergeneeskunde, 3 van de KNMvD, 2
van het Ministerie van Landbouw, Vis-
serij en Natuurbeheer, respectievelijk
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, 1
van de Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren en tenslotte 1 lid afkomstig van
het Centraal Diergeneeskundig Insti-
tuut.

Momenteel draait het programma zon-
der subsidie zodat gesteld kan worden
dat PAO-Diergeneeskunde als zodanig
een succes geworden is.
Het PAO-Diergeneeskunde bestrijkt het
gebied van de diergeneeskunde in de
ruimste zin en staat open voor deelne-
mers met een academische- of HBO-
opleiding alsmede voor diegenen die
werkzaam zijn op dit gebied. Een deel
van de cursussen is \'UD\'; uitsluitend
voor dierenartsen.

Berichten en verslagen
Post Academiaal Onderwijs

krijgt nieuwe directeur

Het vooijaarsprogramma beslaat 35
cursussen waarvan meer dan de helft
plaats vinden op de Faculteit.
Dit alles is bereikt na een aanloop door
de Voorbereidingscommissie van 1980
tot 1985; vanaf 1986 trad dr. König aan
als secretaris van het orgaan PAO-D,
sinds 1 januari 1991 als directeur van de
Stichting PAO-D. König afgestudeerd
in 1961 had daarvoor tot aan 1974 de
praktijk in Doesburg gevoerd en was tot
aan 1986 full-time werkzaam bij de
Stichting Gezondheidszorg voor Dieren
in Gelderland waar hij zich, zoals hij dat
uitdrukte, bezig hield met runderen,
schapen en co-assistenten. Dat laatste
maakte hem geknipt voor zijn latere
functie. Inmiddels gepromoveerd in
1985, ging hij voor 3 dagen per week
naar de PAO-Stichting als directeur.
De belangrijkste taak van de directeur is
te zorgen dat de cursussen ook werkelijk
zijn afgestemd op de cursisten. Er zijn
drie vaste PAO-commissies, namelijk
die van Gezelschapsdieren en Bijzon-
dere Dieren, die van Dieriijke Produktie
en Volksgezondheid en die van Land-
bouwhuisdieren, inclusief Paarden.
In die commissies moet het gebeuren!
Het is het forum waar de programma\'s
worden gemaakt. Daar zitten de verte-
genwoordigers van de Groepen van de
KNMvD en de vertegenwoordigers van
de docenten. Het is dan aan de directeur
om als intermediair de juiste afstemming
te maken en er voor te zorgen dat die
resulteert in een evenwichtig pro-
gramma. Dat wil zeggen als er veel
suggesties voor rundercursussen zijn en
weinig voor varkens of andersom dan is
het aan de directeur om er voor te zorgen
dat het evenwicht in het aangeboden
programma wordt hersteld.
Het is plezierig te constateren dat de
aangezochte docenten in het algemeen
bijzonder bereid zijn, ondanks het beslag
op hun tijd, om mee te werken. Een
knelpunt is nog wel eens om de gedo-
ceerde stof op tijd op papier te krijgen.
Van de potentiële cursisten hebben de
laatste jaren, aldus een recente enquête.

75% een cursus gevolgd, dat wil zeggen
2I9I personen waarvan sommige twee-
maal een cursus.

De overdracht van kennis moet zodanig
zijn dat de docent de cursist laat zien dat
het gebrachte binnen zijn eigen bereik
ligt. Het moet dus niet zo zijn — iets wat
ik soms mee maak, aldus König — dat
de docent suggereert dat hijzelf de enige
is die in staat is met het gebodene om te
gaan.

De kracht van PAO-Diergeneeskunde
ligt in de omvang, de variatie van het
aanbod en de continuïteit over de jaren
heen.

Er is een wereld van verschil tussen
1986 en nu. Van kleuter is PAO een
volwassene geworden en wel zo dat
internationalisatie thans op de drempel
ligt, aldus König.

De komende man. Poll heeft er veel zin
in. De drie dagen in de week worden tot
vijf, met andere woorden het directeur-
schap wordt een full-time baan.
Niet alleen internationalisatie waarbij de
ontwikkelingen in de EG in de gaten
moeten worden gehouden, maar ook
allerlei maatschappelijke ontwikkelin-
gen vragen bijsturing en aandacht. Je
moet PAO vooral zien als pure kwali-
teitsbegeleiding van de dierenarts die
post-academiaal waar ook maar bezig is.

Daarnaast worden ook cursussen ge-
houden voor niet-dierenartsen, zoals
dierenarts-assistentes. Wat voor andere
groeperingen zouden we nog moeten
zien te bereiken, vroeg de komende
directeur zich af.

Ontwikkelingen zoals het invoeren van
de IKB in de verschillende produktieke-
tens vragen veel bijsturing en begelei-
ding.

Je kunt stellen, als je ziet wat er allemaal
op ons afkomt in de komende jaren, dat:
\'the sky is the limit\'.
Het cursorische is en blijft natuuriijk de
hoofdzaak maar ontwikkelingen rond
de verspreiding van kennis via video en
inter-actieve beeldplaten zullen onge-
twijfeld in het geheel geïntegreerd wor-
den waardoor de kennisoverdracht
alleen maar verbeterd wordt. Overigens
is dr. Poll geen vreemde in Jeruzalem;
reeds in de zeventiger jaren, toen hij
verbonden was aan het AZU in Utrecht
als dierenarts in de afdeling experimen-
tele chirurgie, gaf hij al aan belangstel-
lende collegae, op zaterdag, demonstra-
ties over anesthetische en chirurgische
technieken, samen met collega Lager-
weij. Het credo was daar: \'wie met mes
en vork kan eten is ook in staat om te
opereren\'.

-ocr page 374-

En wat zijn de Vooijaarsdagen elk jaar
georganiseerd door de Groep Gezel-
schapsdieren anders dan een vorm van
PAO? Dr. Poll is van begin af aan één
van de initiatoren en spilfiguren ervan
geweest.

Momenteel is hij prakticus in Arnhem
en tevens verlrönden als specialist-
chirurg aan de Wagenrenk, de Kliniek
voor Gezelschapsdieren in Wageningen.
Daarvoor, na zijn afstuderen in 1959,
een verblijf in Burma voor de FAO, de
militaire dienst (1961-1963), praktijk in
Zeist en vervolgens in Hilversum (1963-
1978) was hij tot 1983 verbonden als
proefdierdeskundige/dierenarts aan de
Universiteit van Amsterdam. In 1981

Verslag van een studiemiddag georgani-
seerd door het Ministerie van LNV op 8
april 1992 te Den Haag.

Aan de Twentse Universiteit worden de
toekomstige wetenschappers het mana-
gen van de verwachting geleerd omdat
het scheppen van de beste verwachting
een optimale kans biedt ingediende on-
derzoeksvoorstellen gefinancierd te krij-
gen. Dit bracht prof. Achterhuis van die
Universiteit te berde tijdens een studie-
middag over Biotechnologie die door
het Ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij op 8 april was georga-
niseerd.

Verwachtingen
Het lijkt dan een beeQ\'e op het aloude
spreekwoord van \'knollen voor citroe-
nen verkopen\', maar dan wel met de
verwachting dat er metterdaad citroen-
sap uit die knollen komt. Hoe je die
verwachtingen vorm kunt geven de-
monstreerde prof. dr. H. de Boer van
Gene Pharming Europe B.V. met zijn
opsomming van de verschillende nog op
te zetten projecten van deze firma.
De doelstelling van elk van die projecten
is om runderen voort te brengen die op
een zodanige wijze genetisch gemodifi-
ceerd zijn dat ze met de melk stoffen
promoveerde hij in Utrecht tot doctor in
de Geneeskunde.

De PAO-Diergeneeskunde is onder lei-
ding van dr. König uitgegroeid tot een
instrument dat onontbeerlijk is gewor-
den voor het instandhouden van de
kwaliteit van de beroepsgroep. Men
hoeft niet te beschikken over veel ver-
beeldingskracht om te mogen stellen dat
de \'success story\' die door zijn voorgan-
ger van de PAO-Diergeneeskunde is
gemaakt, door dr. P H. A. Poll verder
zal worden voortgezet en uitgebouwd
ten faveure van de dierenarts en de
diergeneeskunde in Nederiand.

w.s.

Management

van de

verwachting

Maatschappelijke aspecten van de

(dierlijke] bigtechnülggie

uitscheiden die medisch toegepast kun-
nen worden.

Gesteld werd dat bij deze dieren door
deze biotechnologische ingreep op geen
enkele wijze het welzijn en de gezond-
heid geschaad worden.
Het gaat om koeien die stollingsfactoren
uitscheiden, koeien met melk die ver-
rijkt is met lactoferrine dat het immuun-
systeem van chronische patiënten op-
pept maar ook zal het mogelijk zijn op
deze wijze eiwitten te produceren ïe de
door de auto-immuunziekten (als reuma
en multiple sclerose) afgebroken eigen
lichaamseiwitten weer kunnen aanvul-
len.

Deze wijze van produceren is veel goed-
koper dan de huidige via de chemische
procestechnieken gemaakte produkten.
Sommige kunnen zelfe alleen maar langs
deze weg gemaakt worden.

Het lactoferrinemodificatie-rund bestaat
al. Deze wereldprimeur in de vorm van
een stier genaamd Herman, gehuisvest
in Lelystad bij het IVO-DLO, zal hope-
lijk zorgen voor nageslacht die deze
eigenschappen in de melk zal doorge-
ven.

Apotheekhoudende boeren
In de Angelsaksische landen spreekt
men in dit soort gevallen van \'Pharming\'
in plaats van \'Farming\', dat wil zoveel
zeggen dat naast apotheekhoudende die-
renartsen er dan apotheekhoudende
boeren komen.

Wie beslist en hoe
Maar wie beslist over het wel of niet
uitvoeren van een dergelijk onderzoek,
afgezien van de financiering?
Bij de prioriteitsstelling moeten van te
voren ethische afwegingen plaatsvinden.
We hebben te maken met verschillende
machtsposities van de verschillende
groeperingen die hier mee te maken
krijgen. Tevens moet hierbij de vraag
worden gesteld wie in eerste instantie het
risico moet dragen bij de introductie en
wie in zijn maatschappelijk functioneren
geraakt respectievelijk wordt aangetast.
En wie is uiteindelijk verantwoordelijk?
De maatschappij is zo complex gewor-
den dat de opgetreden verkokering het
er niet gemakkelijker op maakt om een
goede evenwichtige dialoog van de
grond te krijgen. Dit afwegingsgebied is
op zich zelf een apart onderzoekgebied.

Hoe is de afweging doorzichtig en daar-
voor door een ieder begrijpelijk en
daardoor acceptabel te maken? In elke
begroepsgroep is daar grote behoefte
aan.

Prof. dr. L. Laeyendekker van de Uni-
versiteit Leiden, gaf in een zeer klare
schets deze afwegingsproblematiek uit-
stekend aan.

De middag was georganiseerd om de
verschillende belangengroeperingen de
gelegenheid te bieden open met elkaar te
discussiëren opdat er begrip zou ont-
staan voor ieders standpunt. Een derge-
lijke discussie geeft het Departement de
gelegenheid om het beleid zo aanvaard-
baar mogelijk gestalte te geven.

-ocr page 375-

Positiebepaling van het
Ministerie van LNV

Het Departementsbeieid moet ergens
uitkomen tussen datgene wat de realiteit
ons oplegt en daar waar anderzijds de
realiteit als niet bestaand, ontkend
wordt. Aldus minister P. Bukman in zijn
slotbeschouwing waarin hij aankon-
digde naast de Commissie Schroten II\',
die ingesteld is om wetenschappelijke
projecten op dit gebied te toetsen ook
een ethische toetsingscommissie voor
planten in te willen stellen.

De internationalisatie van deze proble-
matiek maakt het de Nederiandse over-
heid niet gemakkelijk, bleek van ver-
schillende kanten in de discussie. In
Frankrijk schijnt men zelfs al consensus

Minister Bukman heeft de Vooriopige
Commissie Ethischse Toetsing Gene-
tisch Modificatie van Dieren ingesteld.

De taak van deze onafhankelijke com-
missie zal zijn: het adviseren van de
minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij (LNV) omtrent de ethische
aanvaardbaarheid van projecten, gericht
op genetische modificatie van dieren.
Bij onderzoek gericht op genetische
modificatie wordt het \'neen, tenzij\'-
principe gehanteerd, daar waar het pro-
jecten betreft die worden uitgevoerd
door instellingen van het ministerie van
LNV. Toestemming voor dit onderzoek
kan pas worden verleend nadat de
commissie de minister heeft geadviseerd
omtrent de ethische aspecten van het
voorgenomen project. Het ministerie
van LNV zal bevorderen dat ook onder-
zoeksprojecten van andere instellingen
aan de toetsingscommissie worden
voorgelegd.

Voorzitter is prof. dr. E. Schroten, hoog-
leraar aan het Theologisch Instituut van
de Rijksuniversiteit Utrecht en directeur
van het Centrum voor Biotechniek en
Gezondheidsrecht. Naast prof. dr.
Schroten hebben zitting in de commis-
sie:
te hebben bereikt om hierover maar
helemaal niet te discussiëren!
Deze middag onder de doeltreffende
leiding van ir. R. Tazelaar, voorzitter
van de Produktschappen PVV en PPE,
gaf de aanwezigen afkomstig uit alleriei
belangengroeperingen en beroepsgroe-
pen waaronder de voorzitter van de
KNMvD, de nodige stof tot verdere
overpeinzing.

Dat biotechnologie een zeer intrigerend
en aansprekend gebied bestrijkt bleek
ook uit de informatiemap met een ge-
wicht van 0,5 kg die iedereen mee naar
huis kon nemen. Deze bevatte naast de
tekst van de lezingen tevens allerhande
literatuur onder meer over standpunt-
bepalingen van de dierenbescherming
en van diverse standsorganisaties.

Voorlopige commissie

ethische toetsing genetische
modificatie ingesteld
(commissie Schroten id

— Dr. P H. Bool, oud-directeur Cen-
traal Diergeneeskundig Instituut;

— Prof. dr. ir. E. W. Brascamp, hoogle-
raar vakgroep Veefokkerij, Land-
bouwuniversiteit Wageningen;

— Prof. dr. T. de Cock Buning, Rijks-
universiteit Leiden;

— Prof. dr. A. J. van der Eb, Rijksuni-
versiteit Leiden;

— Prof. dr. L. Laeyendecker, oud-direc-
teur van het multidisciplinair Cen-
trum voor Kerk en Samenleving;

— Dr. H. Verhoog, Instituut voor The-
oretische Biologie, Rijksuniversiteit
Leiden;

— Dr. F. van Vugt (seaetaris);

— Prof. dr. Wiepkema, hoogleraar vak-
groep Veehouderij, Landbouwuni-
versiteit Wageningen.

De commissie is samengesteld op basis
van de specifieke en uiteenlopende des-
kundigheid van de leden. Daarnaast is
gestreefd naar diversiteit in de opvattin-
gen van de diverse leden ten aanzien van
genetische modificatie bij dieren. De
leden nemen op persoonlijke titel zitting
in de commissie.

De instelling van deze commissie vloeit
voort uit het regeringsstandpunt Ethiek
en Biotechnologie bij Dieren, dat op 9
december 1991 aan de Tweede Kamer is
gezonden. Hierin stond onder meer dat
een Commissie van Advies in het kader
van de Gezondheids- en Welzijnswet
voor Dieren zou moeten worden inge-
steld (art. 69). Vooruitlopend hierop is
genoemde Vooriopige Commissie van
Advies ingesteld en deze zal derhalve tot
de inwerkingtreding van de wet, die nog
door de Eerste Kamer moet worden
behandeld, bestaan. De commissie
brengt jaarlijks verslag uit van haar
werkzaamheden.

(Persbericht Ministerie LNV).

Vacatures in het

buitenland

The royal veterinary college uni-
versity of UONOON

Professorial Chairs in Anatomy and
Physiology

Applications are invited for the estab-
lished Chairs in Veterinary Anatomy
and Veterinary Physiology of the Uni-
versity of London, tenable within the
Department of Veterinary Basic Scien-
ces of The Royal Veterinary College.
Applicants for each post should have
internationally acknowledged research
expertise and be prepared to establish a
centre of excellence in teaching and
research in their own field.
Professorial Chair in Molecular and
Cellular Biology

Applications are invited for the estab-
lished Chair of Veterinary Molecular
and Cellular Biology of the University of
London, tenable within the Department
of Veterinary Basic Sciences of The
Royal Veterinary College. Applicants
should have internationally acknowl-
edged research expertise in the field and
be prepared to build on the existing
centre of excellence at the College.
Potential applicants are encouraged to
contact Professor Lance Lanyon, the
Principal of The Royal Veterinary Col-
lege, telephone 071-387 2898, fax 071-
387 7386 and/or Professor Peter Lees,
head of the Department of Veterinary
Basic Sciences, telephone 0707 55486
or 071-387 2898.

Intending applicants should also obtain
further particulars from the Assistant
Secretary (Personnel), The Royal Vet-
erinary College, Royal College Street,
London NWl OTU, before submitting
applications. These should be supported
bij 11 copies of a full c.v. and the names
and adresses of three referees and arrive
before 31 May 1992.

-ocr page 376-

R eferaten

Hond

Behandeling van nasale aspergil-

u3se/peniciluose met flucona-
zole

Sharp NJH, Harvey CE, and O\'Brien
JA. Treatment van nasale aspergillosis/
penicilliosis with fluconazole. Journal of
Small Animal Practice 1991; 32: 513-6.

Aspergillose van de neusholte en sinus
frontalis wordt in Nederland praktisch
uitsluitend veroorzaakt door
Aspergillus
fumigatus.
Deze schimmel geeft aanlei-
ding tot een destructieve rhinitis en
eventuele sinusitis. Penicilliose geeft
eenzelfde klinisch beeld maar komt veel
minder voor. In bovenstaand artikel
wordt behandeling van aspergillose en
penicilliose met orale toediening van het
recent ontwikkelde antimycoticum flu-
conazole besproken.
Bij 10 honden verdacht van nasale
aspergillose/penicilliose werd de dia-
gnose door middel van serologic, radio-
grafie, rhinoscopie en mycologisch on-
derzoek bevestigd. Fluconazole werd
gedurende acht weken per os verstrekt
in een dosering van 2,5 mg/kg of 5 mg/
kg. De resultaten van de behandeling
werden tweemaal geëvalueerd, respec-
tievelijk 2-4 weken en zes maanden na
de behandeling. Er werden geen bijwer-
kingen geconstateerd. Zes van de 10
honden waren zes maanden na de be-
handeling klinisch genezen en bij rhino-
scopie en mycologisch onderzoek werd
geen schimmel meer gevonden. Bij de
overige honden had de therapie geen
effect.

De auteurs concluderen terecht dat er
momenteel geen effectieve, simpele sys-
temische behandeling voor nasale asper-
gillose bestaat. Eerdere studies waarbij
thiabendazole en ketoconazole werden
gebruikt gaven maximaal 50% genezing.
Ook itraconazole dat
in vivo en in vitro
zeer effectief tegen Aspergillus fumiga-
tus
is, werkt onvoldoende bij deze
ziekte. Lx)kale irrigatie met enilconazole
van sinus en neusholte door middel van
geïmplanteerde buisjes is momenteel de
beste therapie, met een genezingsthera-
pie van meer dan 90%. Deze behande-
ling vergt echter nogal wat van hond en
eigenaar. Bij agressieve honden is de
behandeling soms onmogelijk uit te
voeren.

Wanneer topicale therapie niet haalbaar
is, kunnen orale antimycotica als fluco-
nazole misschien uitkomst bieden.

Fluconazole is in Nederland alleen gere-
gistreerd voor humaan gebruik.

ƒ. C. A. M. van OosterhouL

Konijn

liNFECTIE VAN KONIJNEN MET BIV CBO-
VINE IMMUNODEFICIËNTIE VIRUS)

Maaten MJ van der and Whetstone CA.
Infection of rabbits with bovine immu-
nodeficiency-like virus. Vet Microb
1992; 30: 125-35.

De eerste auteur heeft reeds in 1972 dit
bovine lentivirus beschreven. Het was
geïsoleerd bij dieren verdacht van een
lymfosarcoom. Het virus is in 1987
geïdentificeerd als een lentivirus met
moleculaire, antigene en structurele ei-
genschappen vergelijkbaar met het HIV
(humane immunodeficiëntie virus). Er is
evenwel tot nu toe geen duidelijk bewijs
voor een gelijksoortig gedrag van BIV en
HIV. Het is mogelijk dat BIV de lymfo-
proliferatieve activiteit van BLV zou
versterken.

Omdat konijnen door aan BIV ver-
wante virussen konden worden geïnfec-
teerd, besloten de auteurs infectieproe-
ven met BIV bij konijnen uit te voeren.
Geïnfecteerd werd met foetale runder-
miltcellen met BIV of met leucocyten
van besmette kalveren. Vanaf 3 weken
na de infectie werd wekelijks één konijn
gedood voor onderzoek. Uiteraard vond
ook bloedonderzoek plaats. Uit dit laat-
ste onderzoek (Western blot) kon wor-
den geconcludeerd, dat de konijnen
anti-BIV vormden. De titers bleven
hoog, hetgeen virusreplicatie aanneme-
lijk maakt.

De auteurs konden het virus in een
aantal gevallen uit de organen van de
konijnen isoleren. Voorts gaf seriepas-
sage van miltcellen aan, dat BIV van het
ene konijn kon worden overgebracht
naar het andere via besmet miltweefsel.
Het is de bedoeling van de auteurs nader
onderzoek bij konijnen te doen en wel
met name met betrekking tot mogelijk
immunosuppressieve effecten van BIV
bij konijnen.

J. Goudswaard.

voedingsmid-
delenhygiëne

Salmonella enteritidis in (gp)

kip-pe-eieren

Büchner L, Wermter R, und Henkel S.
Zum Nachweis von Salmonellen in
Hühnereiern unter Berücksichtigung ei-
nes Stichprobenplane. Arch Lebensmit-
telhyg 1991; 42: 86-9.

Tussen januari en december 1990 wer-
den 1489 monsters kippeëieren uit mili-
taire verzorgingsinrichtingen (kantines,
tehuizen) in Beieren (BRD) onderzocht
op de aanwezigheid van
Salmonella
enteritidis.
De monsters werden onder-
verdeeld in 736 routinemonsters volgens
een steekproefplan, 334 verdachte en
vervolgmonsters en 419 monsters in het
kader van een uitgebreide voedselinfec-
tie.

De via verzamelmonsters berekende be-
smettingsgraad van de routine, ver-
dachte en follow-up monsters was ^
0,37% (inhoud en schalen). De besmet-
tingsgraad van de in het kader van
voedselinfecties onderzochte eieren va-
rieerde tussen 1,7% (schalen) en ^ 3,1%
(inhoud).
S. enteritidis werd uit zowel
eidooier als eiwit geïsoleerd. (In Neder-
land zijn vergelijkbare onderzoekingen
uitgevoerd, met een n^atief resultaat;
Boer E de. Onderzoek van kippeëieren
op aanwezigheid van
Salmonella enteri-
tidis.
Voedingsm Technol 1991; 24 (19):
18-9; re/).

De gevoeligheid van de isolaten tegen
tetracycline, streptomycine, chloram-
phenicol, ampicilline, kanamycine, sul-
fonamide, citroflaxine en gentamicine
werd eveneens onderzocht. Alle isolaten
waren slechts resistent tegen sulfona-
mide. Uit de eieren werd naast faagtype
4 (21 isolaten) ook het bij mensen
zelden aangetroffen faagtype 7 (7 isola-
ten) geïsoleerd.

Uit aangehaalde literatuurgegevens be-
treffende onderzoekingen in hetzelfde
militaire gebied blijkt, dat
S. thyphimu-
rium
als oorzakelijk agens van voedse-
linfecties sinds 1980-1988 geheel is ver-
drongen door
S. enteritidis.

M. P. Smit

-ocr page 377-

Ingezonden

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie)

üürlügs-
herinneringen
(2)

Geachte Redactie,

Na lezing van het bericht van collega dr.
Ph. Cohen (Tijdschr Diergeneeskd
1992; 117 (8): 245-6) wens ik hem
geluk met de gunstige afloop van zijn
ooriogservaringen en met zijn 50-jarig
jubileum als dierenarts, nadrukkelijk in
deze volgorde. Omdat wij elkaar des-
tijds in Utrecht hadden kunnen ontmoe-
ten — en dat wellicht onwetend zelfs
hebben gedaan — wil ik mij met een
eigen verhaal aan zijn zijde scharen.
In 1942, het jaar waarin collega Cohen
dierenarts werd, deed ik eindexamen
aan het Amsterdams Lyceum. Gecom-
mitteerde daarbij was prof. dr. L. Seek-
les, toen hoogleraar Medisch-veterinaire
Chemie. Wij raakten in gesprek over
mijn reeds toen bestaande plannen dier-
geneeskunde te gaan studeren, waarbij
ik hem toevertrouwde dat ik de verwe-
zenlijking van die plannen wenste uit te
stellen tot na de oorlog. Ik was reeds
lang betrokken bij activiteiten die ten
doel hadden een bijdrage te leveren aan
het ontrukken van ons land aan de greep
van de Duitse bezetter en ik wilde die
activiteiten voortzetten en uitbreiden.
Details hieromtrent doen in het huidige
verband niet ter zake.
Prof. Seekles reageerde door mij een
pseudo-baantje in zijn laboratorium te
verschaffen. Op basis hiervan kon ik mij
op mijn valse papieren aldaar laborant
noemen. Bovendien kreeg ik een
handschrijven van prof. Seekles, waarin
hij vermeldde dat mijn werkzaamheden
in zijn afdeling van eminent belang
waren voor onderwijs en onderzoek in
zijn vakgebied. Dat ik twee jaar later
toch tegen de Duitse lamp liep en mijn
fraaie paperassen nutteloos bleken, was
een onbedoelde, zij het te verwachten,
tegenslag, maar hij heeft dit alles toch
maar voor mij gedaan.
Hij deed nog meer. Hij gaf mij de sleutels
van zijn laboratorium, zodat ik steeds —
uiteraard meestal bij nacht en ontij —
toegang had ten einde te schuilen en wat
slaap in te halen op een geïmproviseerd
bed in één der proefdierenkamers.
De \'Dritte im Bunde\' — we hebben het
tenslotte over de Duitse, zij het zwarte,
periode in de geschiedenis van ons land
— was prof. dr. F. C. van der Kaay, toen
hoogleraar Veterinaire Verioskunde en
Gynaecologie. Ook hij stelde mij sleu-
tels ter beschikking en wel van het huis
aan de Poortstraat, waar hij — verstokte
vrijgezel — met zijn reeds tejaarde maar
nog zeer krasse moeder woonde. Aldus
uitgerust kon ik ongemerkt het Facul-
teitsterrein betreden en verlaten naar en
van mijn logies. Bovendien bewaar ik de
beste herinneringen aan menige late
maaltijd, compleet met prima wijn, ge-
noten met prof. Van der Kaay en zijn
moeder.

Over het aantal collaborateurs en uitge-
sproken nazi\'s onder de docenten van de
Veterinaire Faculteit, waarvan collega
Cohen gewag maakt, heb ik een oordeel
dat vermoedelijk afwijkt van het zijne.
Ik ontveins mij echter niet dat hij
middenin die wereld stond en ik niet en
dat zijn zorgen van een andere orde
waren dan de mijne. Los hiervan: voor
ons beiden had alles fataal kunnen
aflopen, maar we hebben het beiden
gehaald.

Bij de zuiveringsprocedures onmiddel-
lijk na de ooriog (Offringa C
et aL: Van
Gildestein tot Uithof, deel 2, 1981: 158
e.v.) heb ik a décharge getuigd voor de
heren Seekles en Van der Kaay. In
hoeverre mijn getuigenissen gewicht in
de schaal hebben gelegd bij het over hen
gevelde oordeel onttrekt zich aan mijn
vermogen tot waarneming. Uiteraard
hebben de beoordelingen in kwestie in
genen dele in de weg gestaan van blij-
vende warme contacten.
Het daadwerkelijke begin van mijn stu-
die heb ik in verband met persoonlijke
gevolgen van mijn oorlogsbelevenissen
moeten uitstellen tot eind 1946. Nog
twee saillante details: collega Cohen
promoveerde in 1956 bij prof. Van der
Kaay (Mathijsen A.: Publikaties en dis-
sertaties in de periode 192I-1971,1981:
336) en bij mijn promotie in 1963 was,
op zijn uitdrukkelijke wens, prof. Seek-
les als loco-Rector Manificus voorzitter
van de plechtigheid. Hij greep deze
gelegenheid aan om zijn gelukwens een
persoonlijk karakter te verlenen, iets
waarvoor ik nog steeds dankbaar ben.
Tot zover een tweede persoonlijk relaas
met betrekking tot — al dan niet aan-
staande — dierenartsen in de Tweede
Wereldoorlog. Het zij verre van mij de
Redactie van het
Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde
te suggereren van derge-
lijke zaken een feuilleton te maken,
maar zo\'n paar vermeldingen van bele-
venissen kunnen voor de veterinaire
generatie die thans aan de macht is
wellicht enig nut hebben. Inmiddels,
collega Cohen: nogmaals proficiat.

Dr. H. A Brouwer\'

1 D. Egginkstraat 10, 2131 BK Hoofddorp.

□ ff course1

Bij het nalopen van het kopijbestand
kwam de redactie nog een korte bijdrage
tegen, waarin dr. R J. Bertels, dierenarts
te Zevenaar, de aandacht van de redactie
vestigt op een in de rubriek \'praktijkperi-
kelen\'in het tijdschrift
Medisch Contact
door zijn plaatsgenoot de chirurg H.
Breedveld (werkzaam in een ziekenhuis
te Zevenaar) geschreven stukje. De con-
clusie van zijn relaas houdt foeilelijk een
vermaning in aan de dierenartsen om
cliënten te waarschuwen voor het hu-
maan gebruik van diergeneesmiddelen.
\'Op verzoek van de huisarts zag ik met
spoed een 19-jarige leeriing-jockey we-
gens verdenking op een maagperforatie.
Enige dagen tevoren had hij een auto-
ongeval, waar hij wat vage nek- en
rugklachten van had overhouden. Hij
zou voor het eerst een course mogen
rijden. Om in een optimale conditie te
zijn had hij wat analgetica genomen,
waarna hij heftige diarree kreeg en
hevige buikpijn, zodanig dat de huisarts
een maagperforatie overwoog.
Bij opname zag hij er pips uit. Hij gaf
pijn in de buik aan bij het hoesten. De
buik was diffuus drukpijnlijk, met een
dubieuze defense in de bovenbuik. Er
was geen loslaatpijn, wel enige peristal-
tiek. De leverdemping was aanwezig.
Laboratoriumonderzoek leverde geen
verrassende bevindingen op. Röntgen-
onderzoek: geen vrije lucht onder het
diafragma. Echo bovenbuik: geen op-
vallende bevindingen.
Navraag leerde dat deze patiënt zijn
analgetica uit de paardenapotheek had
genomen: hij nam kort achter elkaar 2 x
1000 mg phenylbutazon — humane
dosering 3 x 400 mg d.d.!
In verband met de heftige diarree kreeg
de patiënt een ruime hoeveelheid infuus
en tagamet intraveneus, waarna in en-
kele uren een drastische verbetering
optrad. In de loop van de volgende
dagen verdwenen de buikklachten en de
diarree geheel.

Vóór ontslag werd hem nog uitgelegd
dat hij de paardemiddelen aan de paar-
den moest laten. Het ergste was en bleef
voor hem de gemiste course\'.

I Overgenomen uit Medisch ConUct 1989; 44 (22):
744.

-ocr page 378-

Congressen

An im ed/vi rb ac

wetenschappelijke

lezing

Als onderdeel van het \'Animed Totaal-
concept Veterinaire Anesthesie\' zal Ani-
med Veterinair Instrumentarium ook
een ondersteuning leveren van het toe-
passen van (meer geavanceerde) anes-
thesie- en bewakingsapparatuur.

In dit kader wordt er op woensdagavond
27 mei
een lezing verzorgd door dr.
Hellebrekers van de Afdeling Veteri-
naire Anesthesiologie bij de vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren,
Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht,
met als titel: "Inhalatie-anesthesie bij
gezelschapsdieren\'.

Een samenvatting van de lezing zal in
gedrukte vorm, compleet met illustra-
ües, worden uitgereikt aan de aanwezige
praktici. Natuurlijk is er gelegenheid tot
vragen stellen en discussie met dr. Helle-
brekers.

Plaats: Kantoor Animed/Virbac, Her-
mesweg 15, Bameveld.
Aanvang: 20.00 uur.
Deelname: gelimiteerd tot 80 personen.
Kosten: f25,-.

Nadere inlichtingen en aanmelding:
tel. 03420-92544.

Aanmelding zal schriftelijk worden be-
vestigd.

Congress

\'animals and us\'

De zesde internationale conferentie over
de relatie tussen mens en dier: \'Animals
and Us\', zal dit jaar van 21 tot en met 25
juli in Montreal, Canada plaatsvinden.

Deze conferentie is de zesde van een
serie die in 1983 in Wenen begon. Al
deze conferenties betreffen de relatie
mens en dier. De laatste keer in 1989,
werd de conferentie in Monaco gehou-
den. Hier spraken in totaal 220 personen
en er waren 800 deelnemers vanuit de
gehele wereld aanwezig. Montreal be-
looft echter de grootste internationale
conferentie op dit gebied ooit gehouden,
te worden.

In de hele wereld wordt er naar de
relatie mens en dier wetenschappelijk
onderzoek gedaan. De nieuwste onder-
zoeksresultaten zullen in Montreal ge-
presenteerd worden. Dit betreft onder
andere hoe dieren invloed hebben op de
gezondheid van mensen cn hoe dieren
de ontwikkeling van kinderen kunnen
beïnvloeden. Bovendien zullen er work-
shops en discussies betreffende de we-
tenschappelijke basis van de relatie
mens-dier, zowel de therapeutische en
praktische kant van deze relatie, gehou-
den worden. Maar ook zijn er vele
geïnteresseerde deelnemers die naar
Montreal zullen komen om hun ervarin-
gen uit te wisselen met anderen.
De conferentie wordt georganiseerd
door de Human Animal Bond Organisa-
tion Canada (HABAC) en wordt ook
gesponsord door de International Asso-
ciation of Human Interaction Organisa-
tions (LAHAIO).

De belangrijkste onderwerpen die aan
de orde zullen komen zijn:

— de invloed van dieren op het gedrag
van mensen, de gezondheid, attitudes
en kwaliteit van het leven gedurende
de verschillende levensstadia (fami-
lie, ouderen);

— dieren die behulpzaam zijn in thera-
pieën voor bijvoorbeeld sociaal, fy-
siek en mentaal gehandicapten;

— methoden van onderzoek betref-
fende de relatie mens-dier;

— andere gebieden rond mens-dier in-
teracties.

Voor meer informatie kunt u contact
opnemen met:

\'Animals and Us\': 6th International
Conference on Human Animal Interac-
tions, AFIRAC., 7 rue du Pasteur Wag-
ner, 75011 Paris, France, tel.: (33)
149291200, of fax: (33) 148065565.

Of in Nederiand: mevr. dr. N. Enden-
burg, Faculteit Diergeneeskunde, Vak-
groep Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren, Yalelaan 8, 3584 CM Utrecht,
tel.: 030-531565 of fex: 030-518126.

Het 12e ipvs

congres

De Groep Geneeskunde van het Varken
is sinds een aantal jaren lid van de
International Pig Veterinary Society
(IPVS). De Groep is als lid van de IPVS
verantwoordelijk voor de organisatie
van het 12e congres van de IPVS dat dit
jaar van 17 tot 20 augustus in Den Haag
gehouden zal worden.
De IPVS is een \'losse\' organisatie die tot
doel heeft het verbreiden van de kennis
op het gebied van de Geneeskunde van
het Varken, met name naar de praktize-
rend dierenarts, door de organisatie van
congressen. De President van het Orga-
nisatie Comité van het IPVS-congres,
prof. dr. J. H. M. Verheijden, is tot het
volgende IPVS-congres voorzitter van
de Society.

De Society werd opgericht in 1968
tijdens het eerste congres in Cambridge.
Sinds 1972 wordt iedere twee jaar een
congres georganiseerd: twee opeenvol-
gende congressen in Europa, gevolgd
door één congres buiten Europa. Na
Cambridge werden congressen georga-
niseerd in Hannover, Lyon, Ames
(USA), Zagreb, Kopenhagen, Mexico
City, Gent, Barcelona, Rio de Janeiro en
Lausanne. Dit jaar wordt het congres
gehouden in Den Haag, en over twee
jaar zal het volgende congres hoogst
waarschijnlijk in Thailand worden ge-
houden.

De congressen worden bijgewoond
door zowel praktici, dierenartsen uit het
bedrijfsleven als wetenschappelijke on-
derzoekers. De drie categorieën deelne-
mers leveren tevens een bijdrage in de
voordrachten die tijdens het congres
gehouden worden. Het aantal gepresen-
teerde \'papers\' is in de afgelopen jaren
sterk toegenomen, van krap ICK) in 1972
tot bijna 700 voor het aanstaande con-
gres. Tijdens het congres in Lausanne
heeft het grote aantal te presenteren
papers voor het eerst de introductie van
poster-sessions noodzakelijk gemaakt.
Tijdens het komende congres zullen
naast 48 sessions waarin 318 orale
presentaties worden gegeven, 18 poster-
discussies worden gehouden waarin per
session 16 tot 30 posters bediscussieerd
zullen worden aan de hand van een
korte presentatie van enkele van de
belangrijkste posters. In tegenstelling tot
de orale presentaties, waar slechts be-
perkte mogelijkheid voor discussie is, zal
in de poster sessions juist de nadruk op
de discussie liggen.

In Den Haag zullen voor het eerst \'key
note\' lectures gehouden worden. In drie
sessions van 4 lezingen zullen de stand
van zaken en de mogelijkheden voor de
praktijk met betrekking tot de ontwik-
kelingen op het gebied van immunolo-
gie en vaccinatie, aandoeningen van het
respiratie- en het digestie-apparaat en
van de fertiliteit belicht worden. De

-ocr page 379-

lezingen zullen gegeven worden door
specialisten op de diverse vakgebieden.

Voor de immunologie en vaccinatie zijn
dit: dr. R. C. Wardley (USA), prof. R. D.
Schultz (USA), prof. dr. J. Th. van
Oirschot en prof. dr. M. Pensaert; voor
respiratoire en gastro-intestinale aan-
doeningen: prof. dr. H. H. Bertschinger
(Zwitserland), dr. C. Pijoan (USA), dr.
H. T Hill (USA) en dr. A. Pijpers. Op
het gebied van de fertiliteit worden de
lezingen verzorgd door dr. D. J. A. Cole
(UK), prof. dr. R. S. Morris (Nieuw
Zeeland), dr. Y. Schukke en dr. G. D.
Dial (USA).

Het wetenschappelijk comité vertrouwt
met deze verscheidenheid in presentatie-
vormen in het wetenschappelijk deel
van het congres de deelnemers ruim de
gelegenheid te bieden kennis en ervaring
uit te wisselen. De gekozen lokatie: het
Nederiands Congres Centrum te Den
Haag, en het sociale programma staan
borg voor een goede atmosfeer en de
mogelijkheid oude en nieuwe vrienden
te ontmoeten.

Voor de Nederiandse dierenarts met
interesse in de geneeskunde van het
varken is het aanstaande congres in Den
Haag de gelegenheid bij uitstek om, zo
hij dit niet al eens gedaan heeft, een
congres van de IPVS bij te wonen. Zo
kan hij kennis maken met de grote groep
dierenartsen die elkaar iedere 2 jaar
weer opnieuw treft bij een volgend
IPVS-congres.

Dr. P. C. van der Valk
Vice-president Organisatie Comité 12e
IPVS-congres.

Eighth annual

george h. muller
stanford
veterinary
dermatology
seminar in hawaii

The George H. Muller Stanford Veterin-
ary Dermatology Seminar in Hawaii,
November 3-10, 1992 on the Island of
Kauai. Faculty will include dr. Paul
Jacobs, Ken Kwochka, George Muller,
Daniel Smeak, and special keynote
speaker Danny Scott. The focus of this
year\'s meeting will be on
Small Animal

Dermatology 1992 Update, with one
session devoted to small animal surgery.
Further information can be obtained by
contacting:

Pamela Bain, Dermatolgy Meetings
Coordinator Department of Derma-
tolgy, Room R-122, Stanford Medical
Center, Stanford, California 94305
USA, Phone (415) 723-7854/Fax
(415) 723-7796.

Nieuw[s) van

de industrie

vualin® en vualin
plus® nieuwe
injectie vloeistof

van a.u.v.

Met Vualin® en Vualin Plus® voegt
A.U.V. twee belangrijke produkten toe
aan haar reeks antibioticum-produkten.
Vualin® is een steriele waterige oplos-
sing met de werkzame stof lincomycine.
De antibacteriële activiteit van het anti-
bioticum lincomycine is specifiek ge-
richt op Gram-positieve pathogene kok-
ken; ook werd
in vitro en in vivo de
werkzaamheid vastgesteld tegen myco-
plasma\'s bij het varken. Naar gelang de
gevoeligheid van het organisme en de
concentratie van het antibioticum is de
antibacteriële werking bactericide of
bacteriostatisch.

Vualin® is geïndiceerd bij infecties, ver-
oorzaakt door Gram-positieve organi-
smen vooral streptokokken en stafylo-
kokken. Het preparaat is eveneens
effectief voor het elimineren van de
oorzakelijke organismen bij de meeste
infecties van de luchtwegen, bij huidin-
fecties, bij infecties van urinewegen en
septicemie. Bij vele dieren met een
pustulaire dermatitis blijkt een systema-
tische Vualin-therapie afdoende. Het
preparaat mag, wanneer geïndiceerd, in
combinatie met andere antibiotica wor-
den toegediend.

Vualin Plus® voor injectie is een steriele
waterige oplossing van lincomycine hy-
drochloride en spectinomycinesulfaat
voor de intramusculaire behandeling
van infecties, veroorzaakt door voor
deze combinatie gevoelige kiemen bij:
varkens, honden en katten, niet-herkau-
wende kalveren, schapen en geiten,
pluimvee.

Overname
Aesculaap door
Kovico Invest

De investeringsmaatschappij Kovico In-
vest B.V. heeft de Aesculaap groep
overgenomen. Aesculaap B.V. was on-
derdeel van het
fEirmaceutische concern
Medicopharma.

Kovico Invest B.V. heeft al een belang in
de veterinaire branche met haar doch-
teronderneming Aacofeirma, groothan-
del in instrumentarium. De samenwer-
king tussen Aesculaap en Aacofarma
betekent een uitbreiding van de dienst-
veriening aan de dierenarts.
Volgens de nieuwe directeur van de
Aesculaap groep, de heer G. Mouthaan,
staan uitbouw en verdere professionali-
sering van de huidige activiteiten
voorop. Ook de uitbouw van het distri-
butienetwerk in de Benelux behoort tot
de doelstellingen. Verdere acquisities in
de veterinaire branche zijn dan ook te
verwachten.

Bij Aesculaap in Nederland werken 55
mensen, bij de dochterondernemingen
in België: Aesculaap N.V. te Gent en
Nerum Verdiferm N.V. te Heusden wer-
ken 50 mensen. De omzet van de
Aesculaap groep is 65 miljoen gulden
per jaar. Het is te verwachten dat de
omzet binnen een paar jaar zal groeien
tot 90 a 100 miljoen gulden.

g lava derm

Hoechst Animal Health heeft vanaf
heden
Glavaderm Coat Conditioner in
haar assortiment opgenomen.
Glavaderm is een voedingssupplement,
dat in olie opgeloste, essentiële (meer-
voudig onverzadigde) vetzuren bevat,
die een belangrijke rol in het organisme
spelen. Deze vetzuren kunnen over het
algemeen niet, of in onvoldoende mate,
door het lichaam worden aangemaakt.
Het produkt onderscheidt zich door een
hoog gehalte (70%) aan biologisch actief
linolzuur (CA) dat honden in staat stelt
hun eigen gammalinoleenzuur (GLA)
aan te maken. Beide zijn van groot
belang voor een gezonde huid en een
glanzende vacht.

Glavaderm Coat Conditioner is uitslui-
tend verkrijgbaar via de dierenarts in een
verpakking van 4 blisters a 14 capsules.
Dosering: kleine honden tot 15 kg: 1
capsule/dag. Grote honden vanaf 15 kg:
2 capsules/dag.

-ocr page 380-

Perinatale sterfte bij Witte
Nieuwzeelanders op enkele
Nederlandse commerciele

konijnenfokkerijen

A. N. v.d. Spek en R. G. Bouwman,

vakgroep Pathologie

Oanuari 1992) SR/108/92: 20 pp.

Doel van het onderzoek was een indruk
te verkrijgen van het percentage perina-
tale sterfte bij het Nederiands commer-
cieel konijn en de invloed daarop van de
pariteit, de drachtigheidsduur, de worp-
grootte, het nestgedrag van de voedster
van de ram.

Om dit doel te verwezenlijken is gebruik
gemaakt van een twee weken durend
eigen onderzoek op vier commerciële
Nederiandse konijnenbedrijven. Het be-
treft hier uitsluitend Witte Nieuwzee-
landers.

Samenvattend kunnen we zeggen dat er
een percentage doodgeboren jongen is
van ca. 8,3% en een sterfte in de eerste
twee levensdagen van ca. 2,4%. Het door
ons gevonden percentage doodgeboren
jongen is iets hoger dan dat gevonden
door Lebas, 1986.

Van de doodgeboren jongen heeft één-
derde deel aanvankelijk nog wel geleefd.
Het percentage doodgeboren jongen
wordt beïnvloed door:

— de pariteit; vooral bij de eerste worp
veel sterfte;

— de drachtigheidsduur; vooral bij veel
te korte en te lange dracht;

— het nestgedrag van de voedster; bij
\'slechte\' voedsters zien we een hogere
perinatale sterfte;

— de worpgrootte; vooral hele kleine en
hele grote worpen geven meer sterfte;

— het geboortegewicht van het jong;
vooral een hogere post-partum
sterfte bij een te laag geboortege-
wicht en vooral meer sterfte tijdens
of voor de geboorte bij een te hoog
geboortegewicht;

— het bedrijf; de bedrijfsinvloed kan
veroorzaakt worden door een aantal
in de literatuur gegeven factoren,
zoals geluidsniveau, miaoklimaat in
de hokken en nestkastjes, infectie-
druk in de omgeving, zorgvuldigheid
van de verzorger, te grof manipule-
ren of het laten vallen van de hoog-
drachtige voedsters en voedingsfou-
ten, met als gevolg deficiënties,
toxische effecten of excessieve ver-
vetting van de voedsters.

Fotokopiëen van studentenreferaten
kunnen worden besteld vla het redactie-
secretariaat (tel. 030-510111). De
kosten (inclusief portokosten) bedragen
(afhankelijk van de omvang per referaat):

< 30 pagina\'s
30-60 pagina\'s
> 60 pagina\'s

1992 (januari-april)

Dilatatie et Torsio Ansae Proximalis Coli et Caeci
bij het rund; S. A. M. Deleu en W. Wieten (SR/
89/92: 40 pp).

To be or not te be.....! Wat zijn de gevolgen van een

castratie voor het gedrag en de gezondheid van een
hond; R. Maarschalkerweenl en J. Ams-van
Setten (SR/90/92: 66 pp).
De normale mammae; K. van Laar*.
De rol van A-pathogenen in de bescherming van
de uier tegen infectie met pathogenen; E. R.
Deckers (SR/91/92: 47 pp).
Transportstress bij varkens; F. C. P. Dings (SR/
92/92: 18 pp).

Intra en interspecies embryotransplantatie bij niet
gedomesticeerde herkauwers; C. Polanen en O.
Movig (SR/93/92: 77 pp).
Heupdysplasie bij de Sint Bernard: van ouder tot
nageslacht; J. Raadsen en W. Ruitenbeek (SR/
94/92: 70 pp).

De rol van de pensflora van het rund bij chronische
intoxicatie met kerosine en/of kerosinedegradatie-
produkten; H. G. B. Rehbein (SR/95/92: 21 pp).
Van harmonisatie naar unificatie; R. A. M. Mon-
tessori (SR/96/92: 51 pp).
Cardiovasculaire aandoeningoi bij het varken
(niet-infectieus - niet congenitaal); M. N. A. van
Doom (SR/97/92: 29 pp).
Hypoplasie van de Vena porta als oorzaak van
portale hypertensie bij de hond; IJ. van Rijn (SR/
98/92: 23 pp).

Een vergelijking van cytologisch, bacteriologisch
en histologisch onderzoek bij merries verdacht van
endometritis; J. M. Santen (SR/99/92: 16 pp).
Radius curvus syndroom bij de Basset; M. Druyff
(SR/100/92: 32 pp).

Endocriene regulatie van de lactogenese bij het
rund; W. de Pagter (SR/lOI/92: 28 pp).
De veterinaire keuring op huisdiertentoonstellin-
gen; R. A. Barendrecht (SR/102/92: 15 pp).
Varkenshouderij in ZO-Azië; P A. J. M. Theeu-
wes (SR/103/92: 64 pp).
Klauwaandoeningen bij zeugen en mestvarkens in
relatie tot de huisvesting; R. P A. M. Brok (SR/
104/92: 33 pp).

Calcium en fosfor in de voeding van zeugen; A. D.

de Vries (SR/105/92: 30 pp).

Rota virus en cryptosporiën infecties bij lammeren;

een literatuuronderzoek en eigen onderzoek; A.

Feberwee en C. Wipkink (SR/106/92: 44 pp).

Equine Granulocytaire Ehrlichicse; M. W. v. d.

Wijden*.

Invloed van licht op proefdieren en landbouwhuis-
dieren; mevr. D. Römer en mevr. A. van Horssen
(SR/107/92: 39 pp).

Perinatale sterfte bij Witte Nieuwzeelanders op
enkele Nederlandse commerciële konijnenfokke-
rijen; A. M.
v. d. Spek en R. G. Bouwman (SR/
108/92: 20 pp).

Studentenreferaten

ƒ10,-
ƒ15.-
ƒ20,-

Canine Ehrlichiose in Europa; R. Los (SR/109/
92: 23 pp).

Tijgerziekte opnieuw bekeken; N. Schoemaker
(SR/110/92: 37 pp).

Rhodococcus equi pneumonie bij veulens; T. J. v.
d. Wel (SR/111/92: 24 pp).

Hormonen en de afweermechanismen; de invloed
van Glucocorticosteroïden, Oestrogenen, Proges-
teron en Prolactine op de wittebloedcelactiviteit
van het rund; C. Koorevaar (SR/112/92:67 pp).

Een case-studie naar de opzet van een veehouderij-
bedrijf in Suriname; E. P van Dijk (SR/113/92:
62 pp).

Tweelingdracht bij het paard, consequenties en
diagnostiek; H. Schep (SR/114/92: 49 pp).

Dermatitis digitalis, ziekte van \'Mortellaro\'?; H. R.
Suichies*.

Het dysautonomiesyndroom bij kat en hond; A. de
Bruin (SR/115/92: 24 pp).

Visual Evoked Potential, een literatuuronderzoek;
P Hammink en W. de Groot (SR/117/92:52 pp).
Het gebruik van vleesvee-embryo\'s in melkvee; G.
Gigase (SR/118/92: 33 pp).
Winterdiarree. Een literatuur en praktijkstudie
naar de rol van Bredavirus als infectieuze com-
ponent van winterdiarree; R. Hendriks (SR/119/
92: 39 pp).

Problemen in de kweekvisteelL Ziekten, behande-
lingsmiddelen en residuen. G. P. E. M. Langens
(SR/120/92: 35 pp).

Bodemreactiekrachten op het paardebeen in lan-
ding en afzet, gemeten met een force plate; C.
Willekens en V Vogel (SR/121/92: 31 pp).
Het cauda equina syndroom bij de hond; H. Tange
(SR/122/92: 18 pp).

Enkele aspecten van infecties met L interrogans
bij dier en mens; M. Rodenburg (SR/123/92: 44
PP)-

De latentie van Brucella abortus: een probleem in
de gerichte bestrijding. M. Meijer en N. A.
Dijkerman (SR/124/92: 28 pp).

De veterinaire controle op samengestelde men-
wedstrijden; D. v. d. Bunt, G. den Heijer en
P.
Kema (SR/125/92: 44 pp).
De epidemiologie en klinische symptomen van
pinkengriep; J. Gunnink (SR/126/92: 35 pp).
E.en studie naar de Pathogenese van het maagdila-
tatie-volvulus syndroom bij Duitse Doggen in
relatie tot erfelijkheid, voeding en leefgewoonten;
I. Hoogendoom en I. Vlaszaty (SR/116/92: 47
PP)-

Equine granulomateuze enteritis; C. v. d. Hoog
(SR/127/92: 32 pp).

De invloed van de luchtkwahteit in het bijzonder
van bacteriën en endotoxinen gebonden aan de
stof op de gezondheid van varkens en varkenshou-
ders; M. Vertinden (SR/128/92: 33 pp).

The pharmacological effects of calcitonin. A re-
view of the literature; L. M. Martis (SR/129/92:
39 pp).

Knikbiggen. Het idiopathische lumbale kyphose,
thoracale lordose syndroom; R. Nawijn (SR/130/
92: 13 pp).

* Zijn niet door ons leverbaar. Inlichtingen Bibliotheek
Faculteit Diergeneeskunde.

-ocr page 381-

De Universiteit Utrecht • In het hart van Nederland • In 3% eeuw uitgegroeid tot
een veelzijdige, internationale onderwijs- en wetenschapsinstelling
• 14 Faculteiten,
50 studierichtingen en een snel groeiend aantal gespecialiseerde onder-
zoeksinstituten • De spil van het Kenniscentrum Utrecht • Samenwerkend met
meer dan 15 hoogwaardige kennisinstellingen in de regio Utrecht • Een veelzijdig
contactenpatroon, ook met universiteiten en grote onderzoeksinstituten in de rest
van Nederland, Europa en de wereld • 23.000 Studenten • 8.000 Medewerkers •
Jaaromzet van 600 miljoen gulden • Eén van de grootste werkgevers In de provincie
• De Universiteit Utrecht • Boeiend • Met oog voor kwaliteit

Universiteit Utrecht

De faculteit Diergeneeskunde is de enige In Nederland. De faculteit neemt In
Europa een toppositie In op het gebied van onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg
en Is geaccrediteerd door de American Veterinary Medical Association. Bij de
faculteit Is plaats voor een

dierenarts-assistent

[10/10 I vacaturenr. 70206]

U gaat werken bij de vakgroep Patholo-
gie

Uw taken bestaan uit het participeren
in diagnostiek, ondenwijs en onderzoek
in het kader van de opleiding tot
Specialist Veterinair Patholoog. Het
onderwijs in de pathologie w\'ordt vanaf
het tweede studiejaar in alle studiejaren
gegeven. Het onderzoek in de vakgroep
is geconcentreerd rond het Voorwaarde-
lijke Rnancierings-programma cellulaire
en moleculaire pathologie. De patiëntge-
bonden diagnostiek vormt een belangrijk
onderdeel van de opleiding tot Veterinair
Patholoog.

WIJ vragen iemand met een voltooide

dierenartsopleiding.

Ook zij die binnenkort afstuderen

kunnen reageren.

Wij bieden een aanstelling in tijdelijke
dienst voor de periode van 1 jaar,
telkens met 1 jaar te verlengen tot
maximaal 4jaar. Uw salaris bedraagt

maximaal ƒ 5.627,- bruto per maand
(schaal 10 BBRA).

Heeft u belangstelling? Voor meer
inlichtingen kunt u contact opnemen
met mevrouw dr. J.S. van der Linde-
Sipman of met dr. T.S.G.A.M. van den
Ingh, tel. 030 - 534303. Uw schrifte-
lijke sollicitatie kunt u richten aan de
afdeling Personeel & Organisatie van de
faculteit Diergeneeskunde, t.a.v. de
heer A.H. Bloemers, Yalelaan 1,
de Uithof, 3584 CL Utrecht.

Uw sollicitatie binnen veertien dagen (tenzij anders vermeld) richten aan de In de
advertentie genoemde personeelsdienst Vergeet niet het vacaturenummer te
vernielden.
De Universiteit Utrecht streeft ernaar dat vrouwen, evenals mannen, op
alle functieniveaus even vanzelfsprekend vertegenwoordigd zijn. Bij voltijdse
functies is invulling in deeltijd in veel gevallen bespreekbaar. Er is een regeling voor
flexibel zwangerschaps- en ouderschapsverlof; er zijn circa 85 plaatsen voor
kinderopvang.

Algemene Informatie

-ocr page 382-

Wie is wie en wie doet wat?

Op oe foto

ontbreken:

Tineke Deden
Xandra van Lingen

De Commissie voor Advies voor de Beroepsuitoefening
van de Vrouwelijke Dierenarts (Commissie VDA) is in
1984 door het Hoofdbestuur van de KNMvD ingesteld en
heeft tot taak het Hoofdbestuur gevraagd en ongevraagd
van advies te dienen omtrent beleid ten aanzien van de
beroepspositie van de vrouwelijke dierenarts.

De Commissie VDA probeert de belangen van
de vrouwelijke dierenarts, zowel van leden als
van niet-leden, zo goed mogelijk te behartigen.
De Commissie organiseert onder andere de
jaarlijkse Landelijke Dag voor vrouwelijke die-
renartsen.

Commissie VDA

Marja Kik, voorzitter (3).

Diny Grootenhuis-Wolting (7).

Josien Haarsma (5).

Kati Stróbl (2).

Corrie Struijck-Meijer (6).

Ilse Tiemessen (1).

Ruth Zadoks (4).

Ledenvergaoering van de Groep GKZ

Op 20 mei houdt de Groep GKZ een ledenverga-
dering waar voor dierenartsen uit diverse werk-
gebieden interessante lezingen gehouden zullen
worden.
Inleiders zijn:

Drs. H. Th. Nieuwenhuijsen. Hij zal een voor-
dracht houden over veterinaire aspecten van
fraude binnen de EG zowel op het gebied van
vlees als van levende dieren.
Mevr. mr. R S. van Egmond. Zij zal een
uiteenzetting geven over het tot stand komen van
EG-regelgeving en de implementatie in de
nationale wetgeving.

Belangstellenden zijn welkom op deze bijeen-
komst welke gehouden wordt in collegezaal C
101, Yalelaan 1, De Uithof, Utrecht. Aanvang
14.00 uur.

Voor nadere informatie kunt u terecht bij de
secretaris van de Groep, de heer T. G. van der
Vuurst.

-ocr page 383-

The Federation of Veterinarians of the European
Community (FVE) met in Brussels on the
occasion of its Annual General Meeting on 31
March and 1 April 1992.
A selection of the most important subjects of
discussion were as follows:

In the interests of consumer protection and public
health, FVE urges the harmonisation of distribu-
tion and licensing procedures for veterinary
medicaments.

Protection of the consumer and animal health
were identified as the two main priorities for the
veterinarian in ensuring the salubrity of food-
stuffs of animal origin.

To ensure that all products of animal origin are
free of residues, the veterinary profession urges
the European Institutions to facilitate its task in
ensuring the well-being of the consumer and the
treated animals by achieving a consensus on the
channel of distribution for veterinary medica-
ments.

To this end, the FVE unanimously approved the
position statement defining the criteria for
veterinary medicaments, which may be deli-
vered without a prescription. As requested in
Directive 91/676/EEC, the EC Member States
should have submitted to the EC Commission a
list of prescription-free products. In order to
facilitate the Commission\'s task in drawing up a
final list, the FVE has shortlisted several criteria,
which extend further than the criteria defined in
the directive itself.

In the interest of consumer confidence and safety,
the FVE formulated its position on the licensing
of veterinary medicaments, highlighting the im-
portant role of the CVMP (Committee for
Veterinary Medicinal Products) in the authorisa-
tion of veterinary medicaments, and the need for
a single authorization valid in all twelve EC
Member States.

In the Single Market, the veterirmrian will carry
much of the responsibility for safeguarding
public, animal health and welfare!
With borders being dismanded and veterinary
controls removed to the place of despatch, the
FVE reminded the profession of the importance
of efBcient, effective and thorough controls. In
future, the veterinarian would be the sole guaran-
tor for public and animal health. Certification
based upon the nine principles develop by FVE
over a decade ago and recendy confirmed, will
act as the written legal documentation of pre-
dispatch inspection.

Federation of
Veterinarians of
the EC

The FVE urged its members to communicate the
message to the grass roots of the profession,
thereby ensuring that veterinarians in all fields of
activity are conscious of the new role imposed on
them by the realisation of the Internal Market.

The veterinary profession must lead on animal
experimentation!

In the interests of animal welfare, the veterina-
rian must play a fundamental role in animal
experimentation. The legislative framework as
defined in Directive 86/609/EEC and the Inter-
national Convention of the Council of Europe on
the protection of laboratory animals, requires
that all establishments must appoint a veterina-
rian, who is responsible for the well-being of
animals. The veterinarian is responsible for
deciding the conditions under which the animal
is kept and also whether, at the end of an
experiment, it may continue to be kept alive.
The FVE welcomed the fact that most EC
Members States have nog integrated the require-
ments of Directive 86/609/EEC into their
national legislation. However, in future, the FVE
hopes that Member States ensure rigorous appli-
cation of the excellent proposals defined in the
directive.

FVE continues its battle in animal welfare!
FVE welcomes the efforts undertaken by struc-
tured animal welfare lobbies to counter the
diverse problems facing animal welfare.
FVE emphasised that role of veterinarian in this
field is of paramount importance, and that
attention should be paid to scientific facts rather
than emotional concerns.
FVE confirmed that a strong lobby has been
created, requiring that animals be slaughtered as
near as possible to the farm of origin, thus
avoiding suffering during transport. FVE will
collate as much scientific evidence as possible
and convey this view tot the European Institu-
tions.

Finally, the FVE unanimously voted a resolu-
tion, requiring that all animals should be pro-
perty stunned before slaughter, without any
exception.

(Press release FVE).

-ocr page 384-

KNMvD

Jaarcongres en lustrum 1992

Dat \'Back to the roots\' het thema van het
Jaarcongres 1992 is, hebt u de vorige
keer kunnen lezen. Met als thema \'Bok
on the Rock\' viert DSK haar twaalfde
Lustrum, dat plaatsvindt van 30 septem-
ber tot en met 3 oktober 1992, Een
unieke gelegenheid dus, om samen te
werken en te feesten waar dat mogelijk
is.

In deze aflevering ziet u het eerste begin
van deze samenwerking: een foto van
Congres- en Lustrumcommissie met de
DSK-bok, die op zoek is naar de
KNMvD-\'roots\'.

8. Steven Bakker. Congrescommissie

9. Jan Vernooij, Congrescommissie

10. Wieke Holtrop. Lustrumcommissie

11. KNMvD-roots

12. DSK-bok

Hf "

Zo... en nu u weet wie wij allemaal zijn,
oplichten om u een eerste indruk te geven

zullen wij alvast een tipje van de sluier
van de beide programma\'s.

JAARCONGRES \'92

12e DSK Lustrum

Woensdag, 30 sept.

Opening

Buitenmiddag,

Openingsfeest

Donderdag, 1 okt.

Sportdag,
Prijsuitreiking,
Warming Up

gezamen

Symposium,
Programma op
Faculteit
lijk feest

Vrijdag, 2 okt.

v.m. Jaarcongres,
n.m. Programma voor
deelnemers en partners.
Avondprogramma

Sportdag,
Feest en
Cabaret

Zaterdag, 3 okt.

Jaarvergadering en
Partnerprogramma

Buitendag,
Honorair Buffet,
Galafeest

Begint u al te begrijpen waarom wij zelf zo enthousiast zijn?. U hoort nog van ons.
De Congrescommissie De Lustrumcommissie

-ocr page 385-

Personalia

Lidmaatschap

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebl>en zich aangemeld de volgende
collegae:

Bont, Mevr. M.E.Q. de; 1991; 5665 CV Geldrop;
Adelaartlaan 31.

Dijker, J.; 1977; 2281 AN Rijswijk; Princesselaan
6.

Gigase, G.J.E.; 1992; 6369 EM Simpelveld; St.
Remigiusstraat 34.

Groot, W.T. de; 1992; 3512 KR Utrecht; Schalk-
wijkstraat 55.

Keurs, J.H.A. ter; 1971; 7495 TH Ambt Delden;
Almeloseweg 24.

Meurs, Mevr. E.A. van; 1975; 3941 DE Doom;
Wilhelminaweg 19.

Nienhuis, H.B.; 1979; 1842 EH Oterleek; Polder-
weg 2.

Ruitenbeek, Mevr. W.; 1992; 3705 ZG Zeist;
Warande 82.

Schep, Mevr. H.S.; 1992; 4141 EC Leerdam; Kon.
Emmalaan 38.

Suichies, H.R.; 1992; 3582 CT Utrecht; Kromme-
rijn 68.

Vijver, J.W. van der; 1977; 2271 EA Voorburg
(ZH); Oosteinde 15.

Wetering, Mevr. G. van de; 1992; 5615 CT
Eindhoven; Le Sage ten Broeklaan 72.
Zaag, Mevr. E.J. van der; 1991; 3553 EH Utrecht;
Amsterdamsestraatweg 579.

Als lid van de Koninkiyke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdl>estuur aangenomen:
Assche, J.S.J.E. van; Gent-1987; 3581 VK
Utrecht; Nicolaasweg 64.
Barendrecht, RJI
l.; 1992; 3572 DC Utrecht; Vee-
artsenijstraat 85.

Hekerman, TWM.; 1991; 2316 NH Uiden;
Alexanderstraat 1.

Hennecken, M.; 1991; 3511 AT Utrecht; Oude-
gracht 70 bis.

Koenders, PJ.; 1992; 5421 HN Gemert; Het Frans
Brugske 4.

Lub, Mevr. A.M.; 1977; 1601 BJ Enkhuizen;
Westeinde 14 A.

Maarschalkerweerd, R.J.; 1991; 3581 LL Utrecht;
lepstraat 24.

Nibbelke, Mevr. A.M.H.; 1992; 3581 LL Utrecht;
lepstraat 24.

Pagter, W.G. de; 1992; 3521 CN Utrecht; Bolks-
beekstraat 43 bis.

Ritsema van Eek, Mevr. C; 1992; 3572 HE
Utrecht; Poortstraat 75 bis.
Theeuwes, RA.J.M.; 1992; 2380 Ravels (België);
Grote Baan 190.

Vegt, D.J. van der; 1991; 3902 TD Veenendaal;
Pollux 171.

Wildeman, Mevr. A.L.; 1991; 3067 BW Rotter-
dam; p/a Viergeverstraat 6.
Zegers, N.J.; 1990; 5802 LL Venray; Pavanestraat
18.

Als kandidaaUid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:
Bobbink, Mevr. F.; 3705 ZG Zeist; Warande 84.
Bork, Metr. C.E.J. van; 3564 AK Utrecht; Ivoor-
dreef 55.

Bos, Mevr. S.J.; 3582 ZK Utrecht; I.B.Bakkerlaan
191.

Cuperus, M.S.; 8915 DB Leeuwarden; Jan Pie-
bengawei 23.

Essink, Mevr. J.E.R; 3581 AN Utrecht; Nachte-
gaalstraat 80 bis.

Goor, A.E.T. van; 3581 EC Utrecht; Mgr. van de
Weteringstraat 49.

Hogendoom, Mevr. K.H.; 3981 HG Bunnik;
Parallelweg 9.

Koebrugge, J.L.J.; 3514 VK Utrecht; J. de Beka-
straat 31.

Pape, J.B.; 3513 XE Utrecht; Houtstraat 37.
Theel, G.J.; 3514 TW Utrecht; 2e Spechtstraat 7
bis.

Toom, Mevr. L.J. van; 2627 AE Delft; Zuideinde
61.

Veerdonk, Mevr. C.J.B.G. van de; 5345 AT Oss;
Knopbrekerstraat 5.

□verleden
Op 7 april 1992 Drs. D.W. van de Veen te
Vaassen.

Op 16 april 1992 Drs. D.A. Scholma te Opeinde.

Promoties R.U. te Utrecht
Op 7 mei 1992 Drs. M.J. Geudeke te Leiderdorp
Op 14 mei 1992 Mevr. Drs. M J. Groot te Utrecht

Jubilea

RJ. Goedhart te Haarlem, afwezig, 25 jaar, 19 mei
1992

H.G. Pelgrum te Almen, afwezig, 25 jaar, 19 mei
1992

Dr. Tj. Jorna te Drachten, afwezig, 25 jaar, 19 mei
1992

H.J. Nederhorst te Haarlem, aanwezig, 25 jaar, 20
mei 1992

H.J.J.M. Hamers te Zieuwent, afwezig, 30 jaar, 21
mei 1992

J.PC. Kruijne te \'s-Gravenhage, afwezig, 35 jaar,

22 mei 1992

A.J. van Doorn te Deventer, onbekend, 45 jaar,

23 mei 1992

H.H.A. Mager te Gieten, afwezig, 45 jaar, 23 mei
1992

Tj. Sinnema te Hardenberg, afwezig, 45 jaar, 23
mei 1992

H. Zantinge te Vries, afwezig, 45 jaar, 23 mei 1992
W.H. Kremer te Venray, afwezig, 40 jaar, 31 mei
1992

J. de Vries te Leeuwarden, afwezig, 40 jaar, 31 mei
1992

Sj. Zuidhof te Drachten, afwezig, 40 jaar, 31 mei
1992

Dr. J.H.G. Roerink te Baarn, afwezig, 40 jaar, 31
mei 1992

Chr.C. Grunwald te Calvia, Majorca
(Spanje), afwezig, 40 jaar, 31 mei 1992
L.J. Kas te Hilversum, afwezig, 60 jaar, 4 juni
1992

A.J. Bruin te Gorssel, afwezig, 45 jaar, 7 juni 1992
Geslaagd

Voor het dierenartsenexamen van 28 februari
1992:

Mevr. H.S. Schep

Voor het dierenartsenexamen van 31 maart
1992:

G.J.E. Gigase
J.R Gunnink
Mevr. C.E. van der Hoog
J.RE.M. Ungens
W. van Osch
Mevr. W.L. Rodenburg
Mevr. W. Ruitenbeek
J.R Tange

Voor het dierenartsenexamen van 3 april 1992:
M.W. van der Wijden

Mutaties

205 Assche, J.S.J.E. van; Gent-1987; 3581 VK
Utrecht; Nicolaasweg 64; tel. 030-511081;d.
(toev. als lid).

207 Barendrecht, R.A.; 1992; 3572 DC Utrecht;
Veeartsenijstraat 85; tel. 030-721502
privé,03440-12976 prakt.; p., ass. bij G. van
Westrhenen (toev. als lid).

207 Barth, Mevr. M.D.F.; 1986; 9245 VB Nij
Beets; Domela Nieuwenhuisweg 29; tel.
05128-1510 privé, 05908-15500 prakL; p.,
ass. bij J.P.M. Hopmans.

213 *Boersma, A.; 1991; naar het buitenland.

349 *Boetsma, A.; 1991; 1902 JH Castricum;
p/a Wederik 28; tel. 02518-70431; p., ass. bij
Zonneville Bakker te Madrid.

221 Buddingh, Mevr. V.J.; 1987; 7004 BK Doe-
tinchem; Mr. Lovinklaan 48; tel. 08340-
32269; wnd.d.

223 Chardon, J.R; 1961; 3351 AC Papendrecht;
Eilandstraat 4; tel. 078-412364; wnd.d.

231 *Duijkeren, Mevr. E. van; 1984; 3991 XM
Houten; Boekweitoord 12; tel. 03403-71508
privé, 030-531111 bur.; weL medew. R.U.
(F.D., vkgr. Inw. Ziekten en Voeding der Gr.
Huisd.).

232 Egger, Dr. W; Bem-1980; Bera-1983; 5836
BB Sambeek; Maasstraat 2; tel. 08855-73896
privé, 87600 bur.; d. bij Intervet International

B.V

236 Fikse, A.; 1971; 7681 DM Vroomshoop;
Oranjestraat 12; tel. 05498-44120 privé,
42700 prakt.; p.

240 Geudeke, Dr. M.J.; 1987; U-1992; 2352 KE
Leiderdorp; Lokhorst 83; tel. 071-413749
privé, 04116-73951 bur.; weL medew.
G.v.D. Zuid-Nederland.

240 «Gigase, G.J.E.; 1992; 6369 EM Simpelveld;
Sl Remigiusstraat 34; tel. 04.5-445226 privé,
452727 prakt.; p., ass. bij Th.J.B.A. Rama-
kers.

243 \'Groot, Mevr. Dr, M.J.; 1985; U-1992; 3524
TA Utrecht; Treek 20; tel. 030-895568 privé,
08370-19110/152 bur.; weL medew. R.VV
gedetacheerd naar RIKILT.

244 »Gunnink, J.R; 1992; 3722 BG Bilthoven;
Parklaan 58; tel. 030-787393; wnd.d.

244 »Haagsma, Dr J.; 1958; U-1973; 8231 JR
Lelystad; De Veste 17-15; tel. 03200-73911
tst. 292 bur.; fax 03200-73473; wet. medew.

C.D.I.

249 Hekerman, T.W.M.; 1991; 2316 NH Leiden;
Alexanderstraat 1; tel. 071-222968 privé,
125057 prakt.; p., ass. bij Dr. A.W. Helder,
Dr. F. Muuriing en G. Roest (toev. aU lid).

250 Hennecken, M.; 1991; 3511 AT Utrecht;
Oudegracht 70 bis; tel. 030-316103; wnd.d.
(toev. als lid).

254 »Hoog, Mevr. C.E. van der; 1992; 6616 AZ
Hemen; Sluisstraat 4; tel. 08873-1381;
wnd.d.

257 Hulshof-Breukink, Mevr. M.; 1990; 7577 AP
Oldenzaal; Vlier 23; tel. 05410-30408; p.,
gezelschapsd., ass. bij A. Fikse.

266 Kloosterboer, J.W.; 1956; 7311 AN Apel-
doom; Paul Krügerstraat 1 K; tel. 055-
226812; r.d.

267 Koenders, RJ.; 1992; 5421 HN Gemert; Het
Frans Brugske 4; tel. 04923-64696 privé,
61402 prakt.; p., ass. bij J.L. Eikelenboom,
Dr. RJ.M.M. van Gulick, F.LM. Konings,
M.J.A. Nuyens, G.B.M. Verschuuren,
N.J.G.J. van der Wielen en J.W. Zwolschen
(toev. als lid).

353 Koppe, A.; 1989; Calgary, Alberto T3E 3P8
(Canada); 3817 43rd ST SW; tel. 09-1-403-
249-7916; fax 09-1-403-246-5664; vet. adv.
bij Upjohn Animal Health, Western Canada.

-ocr page 386-

273 Umbers, J.H.; 1978; 9367 RL De Wilp
(Gr); Oesterweg 18; tel. 05944-3023 privé,
05120-13435bur.; fax 05120-20013; d.
G.v.D. Noord-Nederland.

274 \'Ungens, J.RE.M.; 1992; 3571 SL Utrecht;
W. Schuylenburglaan 84; tel. 030-716662; d.

278 Lub, Mevr. A.M.; 1977; 1601 BJ Enkhuizen;
Westeinde 14 A; tel. 02280-16719 privé,
12849 prakt.; p., gezelschapsd (toev. als lid).

279 Maarschalkerweerd, RJ.; 1991; 3581 LL
Utrecht; lepstraat 24; tel. 030-513993; spe-
cialist in opleiding (toev. als lid).

283 Meulen-Frank, Mevr. M. van der; 1987;
3891 EP Zeewolde; VlietsUoom 89; tel.
03242-2989 privé, 02263-68111 bur.; fax
02263-53659; bedr. d. Rodi B.V. Diervoe-
ders, product development/quality control.

355 Net, Mevr. J.A.L. van der; Gent-1987;
Stockport, Cheshine SK3 OUS (Engeland); 7,
Florence Court, Naples Road; p., ass. bij C.
Nelson.

288 Nibbelke, Mevr. A.M.H.; 1992; 3581 LL
Utrecht; lepstraat 24; tel. 030-513993;
wnd.d. (toev. als lid).

292 *Osch, W. van; 1992; 3524 BD Utrecht;
Oldambt 73; tel. 030-894978; wnd.d.

293 Pagter, W.G. de; 1992; 3521 CN Utrecht;
Bolksbeekstraat 43 bis; tel. 030-932609;
wnd.d. (toev. als lid).

298 Pott, H.; 1989; 7423 XL Deventer; Touten-
burg 756; tel. 05700-53500 privé, 53000
prakt.; fax 05700-55851; p., geass. met A.
Baas, K.A.M. Herder, L.H. Hotsma, H.S.
Kooi, H. Lieuwen en P.J. van der Werf.

298 Potters, Mevr. J.B.M.M.; 1990; 6101 HJ
Echt; Julianastraat 8; tel. 04754-88134 privé,
85151 prakt.; p., ass. bij S. Bonestroo,
Th.G.J.H. Hendrickx, W.E.H. van Herten,
P.T.M. Lankveld, C.W.A.A.M. Mutsaers en
J.J. Wolswinkel.

302 Ritsema van Eek, Mevr. C.; 1992; 3572 HE
Utrecht; Poortstraat 75 bis; tel. 030-710719;
wnd.d. (toev. als lid).

302 »Rodenburg, Mevr. W.L.; 1992; 3292 LA
Strijensas; Buitendijk 13; tel. 01854-3208; d.

305 Roumen, M.RH.M.; 1980; 6093 NR Heyt-
huysen; Geusert 2; tel. 04749-2243 privé,
1441 bur.; d. G.v.D. Zuid-Nederiand.

305 »Ruitenbeek, Mevr. W; 1992; 3705 ZG
Zeist; Warande 82; tel. 03404-51863; wnd.d.

306 Sehaik, J.G. van; 1990; 4061 AMOphemert;
Dorpsstraat 12; tel. 03445-2542 privé,
04189-1302 prakt.; p, geass. met A.L. Blok,
J.S. Kalisvaart, J.G. Snijders en L. van
Zandwijk.

307 »Schep, Mevr. H.S.; 1992; 4141 EC Leer-
dam; Kon. Emmalaan 38; tel. 03451-10951;
wnd.d.

310 Schut, A.J.; 1986; 1507 NH Zaandam;
Ungeweide 166; tel. 075-352857 privé,
160761 prakt.; p., geass. met F.J. van de
Kamp, H.C.J. Schoenmaker en E.R Snuif.

320 »Tange, J.R; 1992; 3513 XE Utrecht; Hout-
straat 7; tel. 030-312203; wnd.d.

357 Theeuwes, RA.J.M.; 1992; 2380 Ravels
(België); Grote Baan 190; tel. 09-32-14-
659606 privé, 013-636264 prakt.; fax 013-
635254; p., m.n. vleeskalveren (toev. als lid).

325 Vegt, D.J. van der; 1991; 3902 TD Veenen-
daal; Pollux 171; tel. 08385-24063 privé,
030-531040 bur.; wet. medew. R.U. (F.D.,
vkgr. Bedrijfsdierg. en Voortpl.) (toev. als
lid).

340 »Wijden, M.W. van der; 1992; 3581 VL
Utrecht; Nicolaasweg 140 bis; wnd.d.

341 »Wijnands, M.V.W.; 1986; 3551 AX
Utrecht; Azaleastraat 20 bis; tel. 030-447745

privé, 03404-44487 bur.; wet. medew. ITV -
TNO.

341 Wildeman, Mevr. A.L; 1991; 3067 BW
Rotterdam; p/a Viergeverstraat 6; tel. 010-
4206790; wnd.d. (toev. als Ikl).

345 Zegers, N,J.; 1990; 5802 LL Venray; Pavan-
estraat 18; tel. 04780-87787 privé, 41741
prakt.; p., geass. met L.N.M. Bollen, Y.
Greydanus, C.J. Pel en A.J.PM, van Sundert
(toev. als lid).

Weekenddienst-
regeling voor
orthopedische
spoedgevallen

zuidwest-
Nederland

16/17 mei J. Lutz, Prinsenbeek. Tel. 076-
415030

23/24 mei V. d. Vijver/Dijker, Voorburg. Tel.
070-3862210

28 mei K. Crama, Rotterdam. Tel. 010-
4212858

30/31 mei H. Crouwers/J. Rierink, Naaldwijk.
Tel. 01740-24401

6/7/8 juni T. Ottenschot, Utrecht. Tel. 030-
516683

13/14 juni v.d. Vijver/Dijker, Voorburg. Tel.
070-3862210

20/21 juni J. Hoevers, Utrecht. Tel. 030-
517517

27/28 juni I. Palgi, Honselersdijk. Tel. 01740-
24544

4/5 juli J. V. d. Broek, Rotterdam. Tel. 010-
4191491

11/12 juli K. Crama, Rotterdam. Tel. 010-
4212858

Klinische avond

Op dinsdag 26 mei 1991 organiseert het Dierge-
neeskundig Centrum Noord Nederiand C.V. een

Klinische Avond.

Deze avond zal plaatsvinden in Mondialhotel \'t

Voorhuis, De Deel te Emmeloord, aanvang 20.00

uur.

1. \'Hernia perinealis\'; dr. A. A. M. E. Lubberink.

2. Een gebroken tand, wat nu?; drs. A. W. van
Foreest.

3. \'Zakbreuk\', hernia inguinalis bij het pasgebo-
ren veulen; drs. K. van Muiswinkel.

4. Mogelijkheden met de Pie Medical Scanner
250; drs. S. Boerma.

5. Diagnostiek van elleboog-aandoeningen bij
de hond; prof F. J. Meutstege.

Belangstellenden zijn van harte welkom.

Post Academisch Ondenwijs Diergeneeskunde

Cursussen

voorjaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.
Praktische anesthesie gezelschapsdieren
(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op afepraak (92/94)

Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/•4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren
C/"390,-)

13 juni 1992(92/47)

19 september 1992 (92/73)
27 november 1992 (92/74)
19 december 1992 (92/75)

Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren
(f 100,-)

19 mei 1992 (92/42)

IKB pluimveevleesproduktie tf 265,-)

20 mei 1992 (92/43)

Verbanden en spalken {f 435,-)
23 mei 1992 (92/08)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/■ 2.500,-)

21,22 en 23 mei 1992 (92/15)
3, 4 en 5 september 1992 (91/88)
Cursus 92/15 is volgeboekt.

Stafylokokken mastitis rund (ƒ300,-)
26 mei 1992 (92/20)

De benauwde patiënt (/\'290,-)
4 september 1992, Tilburg (92/69)
23 oktober 1992, Arnhem (92/70)

Epidemiologie II (ƒ 2.950,-)
1 t/m 5 juni 1992 (92/18)

14 t/m 18 september 1992 (92/50)
De cursus 92/18 is volgeboekt
Afscheidssymposium dr. C.D.W. König

15 september 1992 (92/79)

Veterinaire Apotheek I Gemengde Praktijk
(/■1025,-)

16, 17 en 18 september 1992 (92/61)
30 november, 1 en 2 december 1992 (92/62)

Rund vee vaccinaties (f 310,-)

22 september 1991 (92/52)

Schapen Capita Selecta (f275,-)

23 september 1992 (92/53)

Basiscursus praktische tandheelkunde hond

(/•"«X),-)

26 september 1992 (92/67)
Assistentie voorbereiding en nazorg operatie-
patiënt (/■345,-)
26 september 1992 (92/48)

Diergeneeskundige begelekling van melkvee-
bedrijven (ƒ2500,-)
1, 2, 5, 6, en 7 oktober 1992 (92/89)

f w ^^ w ^

-ocr page 387-

Algemene echografie {f\\2QÜ,-)
5 en 6 oktober (92/65)

5 en 9 oktober (92/66)
E.C.G. Paard (/•400,-)

6 oktober 1992 (92/51)
Voeding melkvee 11 (f 600,-)

7 en 14 oktober 1992 (92/81)
7 en 21 oktober 1992 (92/82)
Pluimveediagnostiek (klinische en eerstelijns
post-mortale diagnostiek (/\'390,-)

13 oktober 1992 (92/90)

Gynaecologie paard (f 650,-)

20 en 22 oktober 1992 (92/84)
Intrede in de praktijk ifllS,-)

23 en 24 oktober 1992 (92/95)
Klinische les dermatologie (f 100,-)

26 oktober 1992 (92/76)
Algemene vleestechnologie (^1850,-)

27 oktober, 3 en 10 novembö 1992 (92/87)
Bloedonderzoek gezelschapsdieren (ƒ 3(X),-)
2 november 1992 (92/83)

Inleiding in de diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (/"1500,-)
2, 3 ea4 november 1992 (92/92)

Assistentie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren en paarden (f 400,-)

7 november 1992 (92/72)

Schrijven van een artikel (ƒ1050,-)
9 november en 14 december 1992 (92/59)

Voeding van vogels en reptielen (ƒ 300,-)
16 november 1992 (92/93)

Voeding in de therapie van hond en kat (f 600,-)

21 en 28 november 1992 (92/86)
Kalveropfok op melkveebedrijven (ƒ 300,-)

24 november 1992 (92/91)

Integrale Keten Beheersing ei (/\'325,-)

25 november 1992 (92/64)
Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven

(ƒ395,-)

26 november 1992 (92/80)

Presenteren en presentatietechnieken (ƒ 480,-)

27 november 1992 (92/58)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren
(ƒ 100,-)

8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren
(/•450,-)

11 december 1992 (92/71)
Tandheelkunde II (ƒ950,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is slechts toegankelijk voor hen die
deelgenomen hebben aan de Basiscursus Tand-
heelkunde.

Ademhalingziekten bij varkens (ƒ 975,-)
14, 15 en 16 december 1992 (92/77)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
vooijaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax: 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; gironummer
van de ABN 1412.

Mei

19

PAO-D: Patiëntendemonstratie GD (92/

42).

19 Afd. Limburg KNMvD. Jaarvergadering.

19 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel-rest. Hugen, Hellendoom; 20.00 uur.

19 Afd. Zuid-Holland KNMvD (ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastighekl, Delft; 20.30
uur

19 Afd. Zeeland KNMvD, ledenvergadering,
Motel Goes, 16.00 uur. \'s Avonds lezing door
drs. A. Heijn.

19—22 International Symposium on Hormone
and Veterinary Drug Residue Analysis, Uni-
versity of Ghent (Belgium). (Inl.: tel. 32 (0)
91218951. Fax: 32 (0) 91205243 (pag. 976).

19—2 225 Jahre Veterinärmedizinsche Univer-
sität Wien (InL: tel. 43 222-71155-0, fax.
43 222-7136895.)

19—22 225 Jahre Veterinärmedizinische Uni-
versität Wien (inl. tel. 43222-71155-0, fax
43222-713 6895).

20 Kring Dierenartsen \'Het Gooi\', café \'De
Ouwe Tak\', Blaricum; 20.30 uur.

20 Groep Geneeskd v/h Rund KNMvD, weten-
schappelijke bijeenkomst over de gevolgen
van de invoering van het Nieuw Burgelijk
Wetboek voor koopvernietigende verklarin-
gen; 14.00 uur

20 PAO-D: 1KB pluimveevleesproduktie (92/

43).

20 Groep GKZ KNMvD Ledenvergadering met
lezingen over veterinaire aspecten van fraude
binnen de EG en EG-regeigeving en de
inplementatie in de nationale wetgeving,
Utrecht (pag. 310).

21 Klinische Arrond., Diergeneeskundig Spe-
cialisten Centrum Amsterdam, Pullmann
Hotel: 20.30 uur (pag. 283)

21 Groep Vet-Homoeopathie KNMvD, Studie-
vergadering over \'Repertorisaties\', Beatrix-
gebouw, Jaarbeursplein, Utrecht; 19.30-
22.30 uur.

21—22 Fachgespräch über Geflügelkrankhei-
ten, Hannover (inl.: tel. (0511) 856-8770/
8778, fax (0511)953-8580).

21 13e Ned. kampioenschappen Kleiduiven
schieten voor Dierenartsen te Biddinghuizen.
Organisator Boehringer, Ingelheim, Alk-
maar

21 —23 PAO-D: Samenwerken en leidinggeven
in de praktijk (92/15).

23 PAO-D: Verbanden en spalken (92/08).

24—26 25th International Congress on the His-
tory of Veterinary Medicine, Ankara (inl.
redactiesecretariaat).

26 PAO-D: Stafylokokken mastitis rund (92/
20).

26 Klinische Avond georganiseerd door Dierge-
neeskundig Centrum Noord-Nederiand,
Congreshotel \'t Voorhuys, De Deel, Emmel-
oord; 20.30 uur (pag. 312)

26 Vet. Motor Club (VMC), Toertocht (pag.
256)

27 Veterinaire Golfkampkjenschappen 1992,
St. Nicolaasgaa (pag. 253).

27 Animed/Virbac: Wetenschappelijke lezing:
\'Inhalatie-anesthesie bij Gezelschapsdieren\',
Barneveld (pag. 306).

Juni

1—5 PAO-D: Epidemiologie II (92/18).

6—7 Schwarzwald - Tierklinik Frühjahrstref-
fen: \'Verhaltenstherapie bei Hund und Katze,
Bad Teinach (pag. 250).

8—9 Symposium \'Microbiological Signifi-
cance of Drug Residues in Food, Rockville,
U.S.A. (pag. 279)

9—12 Vlth Internat. Symposium World As-
soc. of Vet. Laboratory Diagnosticians, Lyon
(inl. drs. G. H. A. Borst, Gez.D. v. D.
Overijssel/Flevoland, tel. 038-282911) (pag.
925).

9 41st. Scientific meeting of the European
Society of Veterinary Pathology, Graz

10 AUV Algemene Ledenvergadering in de
Streekschouwburg.

11 Groep Geneeskd v/h Rund KNMvD, weten-
schappelijk bijeenkomst; 14.00 uur

13 PAO-D: Praktische echografie GD (92/47)

16 Groep Geneeskunde v/h Varken KNMVD.
Ledenvergadering; De Uithof; Utrecht.

16—19 3. Weltkongreß Lebensmittelinfekti-
onen und -intoxikatoinen, Berlin.

17 Afd. Gelderiand KNMvD. Excursie naar
CDI, Lelystad; 13.30 uur (pag. 287).

18 Groep Geneeskd Gezelschapdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

20 Bijscholingsdag te Antwerpen over orthope-
die bij gezelschapsdieren, georganiseerd door
het AAC (inl.tel. 09-3238300678, fax 09-
3238250040).

22—25 7th Internat. Symposium on Disorders
of the Ruminant Digit, Rebild, Denmark
(inl. tel. 98126022, fax 98166922).

22—25 International DLG Exhibition for Live-
stock & Poultry Production and Manage-
ment, Hannover Fairgrounds \'EuroTier \'93\',
inLtel. (069)71680, fax (069)7241554).

25—30 Fifth Congress of the World Rabbit
Association, Corvallis, Oregon, USA.

26—28 Eerste Wetenschappelijke Vergadering
van het European College of Veterinary
Surgeons (ECVS), Zürich, Switseriand.

28-3-7 VI Int. Congress in Toxicology, Rom,
Italien.

Juli

21—25 Congres \'Animals and us\', Montreal
Canada (inl. AFIRAC, Paris, tel. (33)
149291200, fax (33) 148065565) (pag. 306)

31—20 Kongress der DVG, Bad Nanheim

Augustus

17—20 12th Congressofthe Intl. Pig Veterinary
Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, fax 070-361.48.46).

17—20 12th. IPVS Congress, Den Haag (pag.
306).

17—20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium,
Budapest (inl. redactiesecretariaat).

20—21 First Europ. Symposium on Horse Re-
production, Bad Harzburg.

20—24 VII. Internat. Kongress für Tierhygiene,
Leipzig (pag. 1016).

23—27 International Congress on Animal Pro-
duction (ICAR), The Hague, The Nether-

Doorlopende agenda

-ocr page 388-

lands, (inl.: Dr. S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fax 070-3249263Xpag. 287).

24—28 XIX. Kongress der Europ. Vereinigung
der Veterinäranatomen, Gent, Antwerpen,
Belgien.

27—29 Cursus Presentatietechnieken.

30—5-9 Avian Medicine Scholarship Availa-
ble, New Orleans, Louisiana, USA.

31 —4 sept. XVII World Buiatrics Congress and
XXV Am. Assoc. of Bovine Practitioners
Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

September

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastighekl, Delft; 20.30
uur

2—6 5th Congress of Intera Society of Animal
Clinical Biochemistry, Parma, Italy.

3—4 1. Europ. Tagung über Pferde-ernährung,
Hannover.

3—5 PAO-D: Samenwerken en leiding geven
in de praktijk (92/88).

3—6 Ist Congress EVRA (pag. 1202).

4 PAO-D: De benauwde patiënt (92/69).

4—6 3e Int. Congres voor Veterinaire Homeo-
pathie, Münster (Duitsl,) (inl.: A. G. G. Kok,
tel. 08380-31431).

4—6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6—II 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-
logy. The Hague (inl.tel.: 070-512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15
uur.

11—12 8th Scientific Meeting of the European
Assoc. for Embryo Transfer (AETE), Lyon,
(pag. 216).

12 Afd. Zuid-Holland KNMvD Lustrumviering

13—19 43rd Annual Meeling of the E.E.A.R,
Madrid.

14—18 PAO-D: Epidemiotogie II (92/50).

15 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel-rest. Hugen, Hellendoorn; 20.00 uur.

15 PAO-D: AÉscheids Symposium; dr. C.D.W
König.

16 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

16—18 PAO-D: Apotheek I Gemengde Prak-
üjk (92/61)

16—19 Veterinary Acupuncture Congress,
Coco Palms, USA (inl.: David H. Jaggar, tel.
(303)-449-7936).

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

17 Groep VeL Homoeopathic KNMvD. Studie-
vergadering over \'Homoeopathische anam-
nese\', Beatrix-gebouw, Jaarbeursplein,
Utrecht; 19.30-22.30 uur.

19 PAO-D cursus: Praktische Echografie GD
(92/73).

19—23 4th. Int. Symp. on Marek\'s Disease,
RAI Congres Centrum, Amsterdam en CDI,
Lelysud (21/9). (inl.: RAI Oiganisati Büro
en dr. S. H. M. Jeurissen, tel. 03200-76611).

20—25 World\'s Poultry Congress, Amsterdam
(inl.: RAI Organisatie Bur. 020-5491212).

22 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

22 PAO-D cursus: Rundveevaccinaties (92/

52).

23 PAO-D cursus: Schapen Capita Selecta (92/

53).

23—26 1 Ith Autumn Scientific Meeting of the
European Society of Veterinary Pathology,
Zaragoza.

24—27 XVII WSAVA World Campus, Rome
(Inl. (011)-6503I39, fax (Oil) 6503393)

24 2nd. World Veterinary Dental Congress,
Vienna (pag. 216).

26 PAO-D cursus: Tandhedkunde I (92/67).

26 PAO-D cursus: Assistentie Voorbereiding en
nazorg bij operatiepatiënt (92/48).

29 33. Arbeitstagung des DVG-Arbeitsgebietes
Lebensmittelhygien, Garmisch-Partenkir-
chen.

30—3 okt. DSK I2e lustrum \'Bok on the rock\'
(pag. 256 en 312).

Oktober

I—2 PAO-D: Diergeneeskundige begeleiding

van melkveebedrijven (92/89).
I— 3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag. 99
en 312).

5— 6 PAO-D cursus: Echografie 92/65
5—7 PAO-D: Diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (92/89).

5 PAO-D cursus: Algemene echografie (92/
66).

6 PAO-D cursus: ECG Paard (92/51).

7 PAO-D cursus: Voeding Melkvee II (92/81).
7 PAO-D cursus: Voeding Melkveen (92/82).
9 PAO-D cursus: Algemene Echografie (92/

66).

13 PAO-D: Pluimveediagnosüek (92/90).

14 PAO-D cursus: Voeding Melkvee II (92/81).
17 AAC Bijscholingsdag Orthopedie Gezel-
schapsdieren, \'De Reehorst\', Ede.(pag. 182)

20 PAO-D cursus: Gynaecologie Paard (92/
84).

21 PAO-D cursus: Voeding Melkvee II (92/82).
21—24 Ultrageluid Congres, Karlsruhe (inl.:

prof. dr. G. C. van der Weijden, tel. 030-
521887) (pag. 1147).

22 PAO-D cursus: Gynaecologie Paard (92/
84).

23 PAO-D cursus: De benauwde patiënt (92/
70).

23—24 PAO-D: Intrede in de praktijk (92/95).
26 PAO-D cursus: KUniscbe les (92/76).
26—30 PAO-D cursus: Zeisterdagen week I
(92/54).

29 Bijeenkomst Dutch Association for Compa-
rative Hematology. Nadere gegevens volgen
te zijner tijd.

30 Themadag \'Gezondheid\', Centrum voor de
Varkenshouderij (inl.: tel. 04192-86468).

30—31 PAO-D: Apotheek I Gezelsdtapsdieren
(92/60).

31 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Lus-
trumviering (nadere mededelingen volgen).

November

RECTIFICATIE

Op donderdag 27 februari jl. werd onze 3V2 nnnd. jonge

JACK-RUSSELL PUPPY
(teefje) DOOR EEN
ONVERLAAT ONTVREEMD

Ons verdriet is groot en wij willen haar, koste wat kost terug
hebben. Aangenomen mag worden, dat de huidige eigenaar (zeer
waarschijnlijk niet de dief zelf) zich op uw spreekuur zal melden
of al heeft gemeld. Wilt u ons dit alstublieft laten weten? Bij
voorbaat dank.

Fam. A. Molenaar, Van Borsselenweg 6,
6862 BJ Oosterbeek, tel. 085-336 335.

2—4 PAO-D: Inleiding in de diergeneeskun-
dige begeleiding van melkveebedrijven (92/
92).

2—6 PAO-D cursus: Zeisterdagen week II
(92/55).

2 PAO-D cursus: Bloedonderzoek GD (92/
83).

3—10 8th Annual George H. Muller Stand-
ford Veterinary Dermatology Seminar, Ha-
waii (pag. 307).

5 Groep Paardenpraktici KNMvD, Najaars-
vergadering.

7 PAO-D cursus: Assistentie Röntgen Paard en
GD (92/72).

7 PAO-D: Apotheek I Gezelschapsdieren (92/
60).

9 PAO-D cursus: Het schrijven van een artikel
(92/59).

9—13 PAO-D cursus: Zeisterdagen week III
(92/56)

14 \'Najaarsdag\' Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren KNMvD \'De Reehorst\', Ede.

16 PAO-D cursus: Voeding vogels en reptielen
(92/93).

16—20 PAO-D cursus: Zeisterdagen IV (92/
57).

19 Groep DIB KNMvD, Jaarvergadering;
Utrecht, 16.00 uur.

21 PAO-D cursus: Voeding in de therapie van
hond en kat (92/86).

24 PAO-D: Kalver opfok (92/91)

25 PAO-D: 1KB Ei (92/64).

26 PAO-D: Geneesmiddelen gebruik en chirur-
gie duif (92/80).

26 PAO-D cursus: Geneesmiddelengebruik en
chirurgie duif (92/80).

27 PAO-D cursus: Presenteren en presentatie
technieken (92/58).

27 PAO-D cursus: Practische Echografie (92/
74).

28 PAO-D cursus: Voeding in de therapie van
hond en kat 92/86

30 PAO-D: Apotheek I Gemengde Praktijk
(92/62).

-ocr page 389-

STICHTING GEZONDHEIDSDIENST VOOR
DIEREN IN ZUID-NEDERLAND

De Stichting, voortkomend uit het agrarisch bedrijfsleven, stelt zich tot doel ten behoeve van de veehouders
in het werkgebied Noord-Brabant en Limburg de gezondheidstoestand van de landbouwhuidieren in de ruimste
zin te bevorderen, waarbij haar taken door circa 200 medewerk(st)ers worden uitgevoerd in binnen- en
buitendienst.

Wegens gebruikmaking van de VUT-regeling door een van de dierenartsen zoeken wij ter vervanging een
collega, die na het afstuderen enkele jaren ervaring heeft opgedaan in de rundveesector.

DIERENARTS m/v

De werkzaamheden bestaande uit:

— het verzorgen van tweede-lijn rundvee-gezondheidszorg, met name in de vleesproducerende sector;

— het uitvoeren en mede-ontwikkelen van begeleidingssystemen;

— het verrichten van praktijkonderzoek;

— het onderhouden van contacten met rundveehouders en practici.

De aanstelling geldt in eerste instantie voor een jaar, waarna aanstelling in vaste dienst voor onbepaalde
tijd kan volgen.

Nadere inlichtingen kunnen worden verkregen bij drs. C. Damen, hoofd afdeling rundveegezondheidszorg.

Sollicitaties dienen binnen 14 dagen na verschijnen van dit tijdschrift gericht te worden aan afdeling P. en
O. Correspondentie-adres: Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland, Postbus 4, 5280 AA Boxtel,
tel. 04116-73951.

Dierenkliniek Ridderkerk zoekt een tiende:

COLLEGA M/V

Gevraagd wordt: brede inzetbaarheid; voornamelijk gezelschapsdieren en paarden; goede contactuele
eigenschappen; in teamverband kunnen werken; ervaring strekt tot aanbeveling.

Geboden wordt: goede faciliteiten in een nieuwe moderne kliniek; vrije dagen voor congresbezoek; salariëring
naar inzetbaarheid en ervaring; goede weekend-dienstregeling; mogelijkheid tot speciallisatie.

Sollicitaties richten aan: Maatschap Dierenartsen Ridderkerk, Jacob Catsstraat 3, 2985 BE Ridderkerk.
Voor informatie: de heer P J. H. M. Meeus. Telefoon: 01806-21848, na 21.00 uur.

ACUPUNCTUURKURSUS —

inns

De Nederlandse Artsen Acupunctuur Stichting (N.A.A.S) organiseert in samenwerking
met de Stichting N.V.V.F. wederom haar succesvolle Acupunctuurkursus voor artsen,
tandartsen, dierenartsen, medische doctorandi en fysiotherapeuten.

De lessen beginnen in Oktober 1992 en worden gegeven op zaterdagen en op zondagen
in Motel Eindhoven.

De kursus staat onder leiding van G. A. van der Burg, tandarts en acupuncturist, auteur van het Handboek
voor Acupunctuur.

Voor informatie en toezending van de brochure kunnen belangstellenden schrijven naar: Administratie kursus
N.A.A.S./N.V.VF, Postbus 177, 1200 AD Hilversum of bellen met 035-834 456 (na 19.00 uur).

Ziekenfondsen en ziektekosten-verzekeraars accepteren het C-diploma van de N.A.A.S. bij vergoedingen van
acupunctuur behandelingen.

-ocr page 390-

Gevraagd:

DIERENARTS m/v

in gemengde praktijk in Noord-Holland. Na proefperiode mogelijkheid tot associatie.

Reacties gaarne binnen 14 dagen richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus
14031, 3508 SB Utrecht onder nummer 33/92.

Gemengde praktijk in Tilburg e.o. zoekt op korte termijn een:

ENTHOUSIASTE DIERENARTS M/V

full-time. In onze praktijk hechten wij sterk aan motivatie, flexibiliteit, cliëntvriendelijkheid, collegialiteit en
werken op technisch hoog niveau. Graag ontvangen wij schriftelijk sollicitaties waaruit o.a. blijkt: - actuele
vaardigheden, - extra verworvenheden, - speciale interesses en eventuele referenties. Brieven onder
nr. 34/92 binnen 14 dagen na verschijnen van dit Tijdschrift richten aan de Redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 TD Utrecht. Ook zij die binnenkort afstuderen gelieve te reflecteren.

Ter overname aangeboden eerstelijns:

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

in een eenvoudige wijk in grote stad in het westen van het land.

Sollicitaites gaarne richten aan de Redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508
SB Utrecht, onder nummer 35/92.

Voor onze toekomstgeörienteerde praktijk in Noordrijn-Westfalen zoeken wij een

COLLEGA m/v

met teamgeest en gevoel voor humor.

V\\/ij bieden U goede ontplooiingsmogelijkheden, zowel op diergeneeskundig, als ook op persoonlijk gebied.
Wij verwachten, dat Uw interesse uitgaat naar de geneeskunde van het paard en gezelschapdieren. Bovendien,
dat U in staat bent zelfstandig en cliëntgericht te werken. Doel is te komen tot een langdurige en intensive
samenwerking.

Inlichtingen en sollicitaties aan: C. J. Gabriëlse, Bergerhöh 10,4220 Dinslaken (BRD); Tel.: 09-49206490052.

Te koop:

PHILIPS rö-app.

3 jr. oud, 50kV, korte conus (altijd raak), met verrijdbare standaard, vr.pr. ƒ 1.000,
Tel. 03480-12086/10634.

Te koop:

3pcs NARCOSE-ADEMAPPARAAT

Type: Anesthesia Apparatus, HEYER PHOENIX, 1988,220V - 50/60 Hz. (AC Line Power) of 12V Ni-Cad Battery.
Tel.: 080-585941 pr. op aanvraag.

-ocr page 391-

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Jdurnal of the Royal Netherlands Veterinary Association
Deel 117. aflevering 11. i juni 1992

Inhoud

WETENSCHAP

Redactionele koudm

Rubrieken in het Tijdschrift mor Diergeneeskunde 317

Overzichtsartikelen

Veterinaire tandheelkunde (5). Instrumentarium voor extracties bij gezelschapsdieren;

Andries van Foreest, Mare Visser en Evert van Amerongen 319

Voor de praktijk

Gedorst Engels raaigras (Loliwn perenne) als oorzaak van raaigras \'staggers\'

bij opgestalde pinken; M W. C. Huyben en J. Sol 323

Vraag en antwoord

Vitamine-A-gebrek bij de schildpad; I. Westerhof 325

Berichten en verslagen

Regeringsstandpunt over biotechnologie bij dieren

Reactie op regeringsstandpunt over het rapport van de Commissie van advies
ethiek en biotechnologie bij dieren (de Commissie Schroten) (d.d. 4/2/92)

Ingezonden

\'Koeien met opgezette anus en vulva\'; een soortgelijk geval bij varkens; G. J. van Nie
Een vermoedelijke ijzervergiftiging bij damherten; R. Bootsma

Rectificaties

Referaten

Boekbespreking

Congressen/cursussen

Studentenreferaten

Nieuw(S) van de industrie

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

ACTUA

326
330

332
332

332

333
324

334

334

335

Europa ontdekt de^oordelen
van de Bolus ,
met het gat^

chronomintk ®

slow-release bolus
beschermt jongvee
kuratief en
preventief tegen
maagdarm- èn
longwormen

yÊrüac

Uitgebreide dokumentatie
verkrijgbaar bij uw dierenarts.

-ocr page 392-

colofon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. E G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Lc^tijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof. dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P E G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. E M. van Zutphen (Utrecht)

Redacteur-Secretaris

J. C. de Geus

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-5101 1I/&X030-5I 17 87).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift mor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, Utrecht.

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

□ruk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

Bij de voorplaat

Schaapsherder met lammetje, uitgevoerd in
Frans kalksteen door de beeldhouwer Willem
Mignot(t). Het standbeeld staat in het plantsoen
naast de Ntd. Hervormde Kerk in Laren (N.H.)
en werd gefotografeerd door mevr. dr. Ingrid
van der Gaag.

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. P Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Desiree Raasing

Jacqueline Duerinck

S. L. Oostindiën

335

336

337

337

338
338
338

338

339

339

340

341

Inhoud

(vervolg omslag)

Doorlopende agenda

KNMvD

Algemeen

Tak-organisatie diergeneeskunde en dierenartsenpraktijken
ICAR 1992, International congress on animal reproduction
GVP-positieve lijst diergeneesmiddelen
BST

Almanak uitgereikt aan KNMvD
Kadercursus voor beginners 1992
Symposium veterinair specialisme
Golf in Nieuwegein
Dierenartsenpraktijk \'Oost-Drenthe\'

Personalia

PAÜ-Diergeneeskunde

319

323

Contents

Review papers

Instmments used to extract teeth from companion animals;
Andries van Foreest, Marc Visser, and Evert van Amerongen

The veterinary scene

Threshed perennial rye-grass as a cause of staggers in housed heifers;
M. W. C. Huyben andJ. Sol

All rights reserved

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contenis/A gricultural Biology and En nronmantal Science / Index-
Medicus, Index Veterinarius
/ Veterinary Bulletin, Landwirischdflliches Zenlralblatt, Bibliography of Agriculture,
Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

Verklaring:

Richüijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

-ocr page 393-

Gemengde praktijk in het Oosten van het land, 2-mans associatie zoekt

DIERENARTS m/v

voor algemene werkzaamheden met het accent op de landbouwdierensector.

Kennis en interesse voor de kleine huisdieren is gewenst. Salariëring volgens KNMvD-normen. Het is de
bedoeling tot een langdurig samenwerkingsverband te komen in een associatief- of loondienstverband. Ook
diegene die binnenkort afstuderen kunnen reageren. Met de hand geschreven sollicitatiebrieven onder
bijvoeging van uw curriculum vitae kunt u richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummmer 36/29

Gemengde groepspraktijk zoekt een

ENTHOUSIASTE DIERENARTS m/v

gevraagd wordt:

- belangstelling voor zowel grote als kleine huisdieren.

- goede contactuele vaardigheden.

Enige ervaring strekt tot aanbeveling. Bij gebleken geschiktheid behoort associatie tot de mogelijkheden.
Sollicitaties, s.v.p. binnen 14 dagen na verschijning van dit blad, onder nummer 37/92 richten aan de redactie
van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Er zijn bij ons 8 jonge
golden retriever pups geb.
25-3-1992 en 1 jonge
mopshond geb. 2-3-1992

GESTOLEN OP
ZATERDAGAVOND
2-5-1992.

De jonge Golden retrievers
hebben helaas geen
tatoeagenummer, maar wel
een blauw viltstiftmerkje op
de schedel. De mopshond
heeft wel een
tatoeagenummer: 537 in
het ene oor en GK in het
andere oor.

Wij zouden graag een
beroep willen doen op uw
vakblad omdat wij graag
willen dat deze laffe dief-
stal geen kans van slagen
mag hebben en om
herhaling te voorkomen.
S. Bergma, Zomerweg 38,
9251 MH Bergum

Calol

®

Gebrek aan Calcium?

CALOL is dun vloeibaar, dus gemakkelijk In te
geven. De koe vindt het zelfs lekker.

CALOL als voedingssupplement vermindert de
kans op recidief van melkziekte aanzienlijk.
Tevens kan het preventief gebruikt worden.

Geef dan de voorkeur aan CALOL!

CALOL bevat als weriaame stof het oplosbare
zout Calcium-chloride. Dit geeft reeds In de
pens een grote hoeveelheid vrij beschikbare
Ga-ionen, waardoor er een snelle opname in
het bloed plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor
magnesium.

CALOL heeft tevens Invloed op de zuurgraad,
waardoor calcium beter gemobiliseerd wordt
vanuit het bot en er meer vrij, aktief calcium in
het bloed komt.

Samenstelling

per flacon è 450 gram:
Calciumchloride 2H2O
Magnesiumchloride
Soyaboonolie
Gedemlnerallseerd water

180,0 g
3,6 g
126,0 g
140,4 g

Toepassing en dosering

CALOL is een voedingssupplement dat bij cal-
cium- en/of magnesiumtekort kan worden toe-
gediend.

1 ste flacon - zodra de koe weer overeind staat,

meestal na een Ca/Mg inhjus
2de flacon - 12 uur later

Ter preventie:

1ste flacon - 24 uur vóór het afkalven
2de flacon - direkt na het afkalven
3de flacon -12 uur na het afkalven
4de flacon - 24 uur na het afkalven

w

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel, Telefoon 04116-73797, Fax 04116-76160

-ocr page 394-

Het Belang van de Juiste

1 IjQlgC ontdekking ^^ ^^ ^^^^^^ belangnjke stap bij het

behiandelen van een nierpatiënt. Aanpassing van de voeding is een essentieel
onderdeel van de behandeling. Zonder deze aanpassing kan het ziekteproces
in een versneld tempo het eindstadium bereiken. Een juiste dieetbehandeling
kan dit proces vertragen.

Etiologie

Medulla

Nierbekken

Er zijn vele oorzaken van een nieraandoening
zoals toxinen, neoplasmata, congenitale
aandoeningen of aantasting van het immuun-
apparaat. Voorbeelden zijn pyelonephritis,
renale amyloïdie, chronische obstructieve
uropathie en glomerulonephritis. Voeders met
veel eiwit, fosfor of zout kunnen ook klinische
symptomen veroorzaken of verergeren en de
voortgang van een progressieve nieraandoening
versnellen.

Doorsnede van de nier

Klinische bevindingen

Polydipsie, polyurie en braken zijn de eerst(

tekenen van nierproblemen.

BClinische verschijnselen, zoals anorexie,

anaemie, dehydratie, renale osteodystrofie,

sloomheid en gewichtsverlies kunnen

geleidelijk erger worden.

Enkele gevolgen voor het lichaam zijn:

Cardiovasculair

• Verhoogde SNGFR
" I lypcrtensie
\' Anemie

\' Retinale fiaemorrliagie

Skelet

\' Verstoring Ca/P verhouding
\' Verminderde Ca absorptie

■ Botontkalking

\' Kalkafzetting in de nier

Endocrien

\' Hyperparathyreoïdie

■ Wcefeel calcificatie

»hod;

PCO, K

Gastrointestinaa

\' [5raken
\' Diarree
\' Stomatitis
■ Gastroenteritis

Zuur-Base

\' Metabole Acidose

Urine

■ i\\)ly\'urie, Polydipsie
• S.G. < 1.030 (hond) < 1.035 (kat)

-ocr page 395-

;ding voor de Nierpatiënt

Aanbevelingen

Canine u/c

Het doel van de aanpassing van voeding is er voor te zorgen dat
de nutriënten die de patiënt nodig heeft, het lichaam niet onnodig
gaan belasten. De Hill\'s Prescription Diets die het meest geschikt
zijn om dit doel te bereiken zijn Canine k/d, Feline k/d en Canine u/d.

Canine k/d en Feline k/c

■ Beperkte hoeveelheid hoogwaardig eiwit
om de uitscheiding van stikstofachtige
stoffen te beperken en de schadelijke
effecten van de verhoogde renale "blood-
flow" en de toegenomen glomerulus
filtratie te vermijden.

• Een lager fosforgehalte helpt verhoging
van paraathormoonspiegels, oesteo-
porosis en calcificatie van de nieren te
voorkomen.

\' Gebufferd om een metabole acidose te
heipen voorkomen of corrigeren.

• Een verlaagd natriumgehalte om vOcht-
retentie en hypertensie tegen te gaan.

\' Canine k/d en Feline k/d kunnen lang-
durig aan respectievelijk honden en kat-
ten gegeven worden.

\' Beperkte hoeveelheden hoogwaardig
eiwit, fosfor, natrium en calcium.

\' Vanwege het nog lagere eiwit- en fos-
forgehalte is u/d geïndiceerd indien een
uraemie bij de hond niet langer met k/d
in de hand kan worden gehouden.

\' Grote buffer-capaciteit om een metabole
acidose te helpen corrigeren.

\' Kan langdurig aan honden met een nier-
aandoening gegeven worden.

Prescription Diet

Aesculaap bv

Diergeneesmiddelen - Boxtel

Voor nadere informatie:

Aesculaap B.V. - Boxtel
Tel. 04116 - 75915

Hill\'s Pet Products Benelux N.V.
Customer Service Office Weesp
Tel. 02940 - 30989

Hill\'s

PRESCRIPTION

Committed to nutritional excellence
and innovation

-ocr page 396-

NATUU

HEUPDYSPL
BEHAND

caniplastne!

Verbetert o^atuur-
lijke wijze de groei,
verd^igings- en
regeneratieprocessen
van de weefsels.

Sch^t hierdoor
optimae condities
voorfeen gezonde
botopbouw, sterke
spieit^en en stevige
pezen.

Aanbeyolen na een
of botbreuk,
of demi-
ner lisatie van het
skelet.

Herstelt ook de
natuurlijke vitaliteit
van de oudere hond.

CANIPLASTNR"

NATUURLIJKE VITALITEIT
DE HOND.

-ocr page 397-

Redactionele kolom

Rubrieken in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde

Mede in het kader van de vernieuwing van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
heeft de Hoofdredactie gemeend de verschil-
lende rubrieken in ons tijdschrift scherper te moeten definiëren.
Zij hoopt dat het daardoor voor auteurs en beoordelaars
duidelijker wordt in welke categorieën aangeboden artikelen
vallen. Dit is ook van belang omdat bijdragen aan bepaalde
rubrieken (bijv.\'Klinische lessen\', \'Op verwijzing\') momenteel
financieel worden gehonoreerd.

Uiteindelijk heeft de Hoofdredactie de verantwoordelijkheidt,
niet alleen voor al of niet acceptatie van een artikel, maar ook
voor de beslissing onder welke rubriek een aangeboden artikel
valt.

Rubrieken
Oorspronkelijke artikelen

Hierin staat eigen onderzoek centraal. De gegevens van het
onderzoek zijn in het algemeen gerangschikt in een proef- en een
controle-groep. De resultaten dienen bij voorkeur statistisch te
zijn getoetst. Het onderzoek moet relevant zijn voor de
praktische en algemene diergeneeskunde. De presentatie ge-
schiedt via de klassieke formule: Inleiding, Materiaal en
Methoden, Resultaten, Discussie en Samenvatting (zowel in
Engels als in het Nederiands).
Beoordeling door de Wetenschappelijke Redactie.
Opname in intemationale indexsystemen.

Overzichtsartikelen

Hierin wordt op evenwichtige wijze een overzicht gegeven van
een gebied van veterinaire of aanliggende wetenschappen dat
voor de lezer relevant kan worden geacht. Het overzicht kan
eigen onderzoek en/of literatuur betreffen en dient voorzien te
zijn van een Engelse en Nederiandse samenvatting.
Beoordeling door de Wetenschappelijke Redactie.
Opname in internationale indexsystemen.

Klinische lessen

Bijdrage vaak met een boodschap gericht op een klinische
vraagstelling bij individuele dieren of koppels, dan wel op de
analyse en behandeling van bedrijfsproblemen. Casuïstieken
worden geplaatst tegen de achtergrond van een beknopt
overzicht van relevante recente literatuur.
Engelse en een Nederiandse samenvatting.
Beoordeling door de Wetenschappelijke Redactie.
Opname in internationale indexsystemen.

Op verwijzing

In deze rubriek wordt een brug geslagen tussen de prakticus en
de specialist (le en 2e lijn). Er is sprake van praktische relevantie
en de bijdrage geeft inzicht in de diagnostiek en behandeling van
verwezen patiënten. Nieuwe ontwikkelingen in de diergenees-
kunde kunnen eveneens worden belicht.
De rubriek is geadopteerd door de Groep Veterinaire Specialis-
ten. Bijdragen worden bekeken door drie personen: de coördi-
nator, een andere specialist uit het vakgebied en één uit een
ander vakgebied.

Nederiandse en Engelse samenvatting.
Opname in de intemationale indexsystemen.
Coördinatie drs. R. C. Nap, Specialist Chirurgie Gezelschaps-
dieren.

Voor de praktijk

Signalerende bijdragen vanuit de praktijk over casuïstiek of
beperkte klinische respectievelijk epidemiologische studies.
Beoordeling in het algemeen door de Hoofdredactie, eventueel
na consultatie van specialisten uit de Wetenschappelijke Redac-
tie of daarbuiten.

Nederlandse en Engelse samenvatting.
Opname in internationale indexsystemen.

Overige artikelen

Bepaalde lezingen, PAO-bijdragen, overgenomen artikelen met
Engelse en Nederlandse samenvatting.
Beoordeling door de Hoofdredactie, eventueel na consultatie
van specialisten uit de Wetenschappelijke Redactie of daarbui-
ten.

Opname in internationale indexsystemen.
Kort wetenschappelijk nieuws

Dit betreft een rubriek waarin wetenschappelijk nieuws snel
wordt gerapporteerd.
Korte Engelse samenvatting.

Beoordeling door Hoofdredactie, eventueel na consultatie van
deskundigen uit Wetenschappelijke Redactie of daarbuiten.
Opname in intemationale indexsystemen.

\'Naar aanleiding van\'

In deze rubriek passen mededelingen over onderzoek dat
aansluit op dat in een eerder, in het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde,
gepubliceerd artikel.
Beoordeling door de Hoofdredactie.

Veterinair journaal

Actuele mededelingen van praktisch diergeneeskundig belang
(geen beroepsmededelingen).
Geen samenvattingen.
Beoordeling door Hoofdredactie.

Berichten en Verslagen

Spreekt voor zichzelf.

Actualiteiten

Spreekt voor zichzelf.

Vraag en antwoord

Vragen met vaktechnische kennis, juridische of ethische achter-
grond worden door een deskundige die daartoe door de redactie
is uitgenodigd, beantwoord.

De vraagsteller is meestal anoniem in tegenstelling tot degene
die de vraag beantwoord. De laatste bepaalt zelf of hij/zij wel/
niet anoniem blijft.

-ocr page 398-

De rubriek wordt door drs. N. J. G. J. van der Wielen, lid van de
Hoofdredactie, begeleid.

Ingezonden

Korte bijdragen meestal in opiniërende zin. Kunnen ook reacties
betreffen op eerder gepubliceerde artikelen en/of bijdragen.
Met mogelijkheid tot verweer of nadere toelichting in de vorm
van een \'naschrift\'. Buiten verantwoordelijkheid van de Hoofd-
redactie.

Referaten

Dit zijn korte besprekingen (géén samenvattingen) van artikelen
(in buitenlandse vaktijdschriften) die relevant worden geacht
voor één of meer categorieën van dierenartsen. De redactie is
principieel tegen het publiceren van samenvattingen \'sec\', in
plaats van referaten, dat wil zeggen besprekingen van de
betreffende artikelen. Aan samenvattingen alleen kan men
namelijk niet de kwaliteit van de artikelen beoordelen. De
referenten leveren waar nodig commentaar en zorgen zodoende
dus voor de nodige \'toegevoegde waarde\'. De referaten worden
bij voorkeur verzameld door, via de categorale KNMvD
Groepen aangewezen, dierenartsen.

Studentenreferaten

In deze rubriek komen samenvattingen van scripties geschreven
door studenten in het kader van hun opleiding aan de Faculteit
der Diergeneeskunde.

De referaten worden verzameld door één der leden van de
Hoofdredactie (momenteel mevr. dr. Ingrid v.d. Graag).
Fotokopieën van de referaten kunnen worden besteld via het
redactiesecretariaat.

Wat is uw diagnose
In voorbereiding.

\'Geknipt voor u\'

In voorbereiding.

\'Uit de oude doos\'
In voorbereiding.

Voor een aantal rubrieken is een financI\'ele

honorering vastgesteld;

—Klinische lessen worden gehonoreerd met een bijdrage van
ƒ 150,- per pagina tot een maximum van ƒ750,-.
—Een zelfde vergoeding wordt gegeven voor (overzichts-)
artikelen, die op verzoek van de redactie worden geschreven.
—Artikelen voor de rubriek \'Op verwijzing\' worden gehono-
reerd met een bedrag van ƒ 150,- per pagina tot een maximum
van/300,-.

—Per referaat wordt ƒ 50,- betaald.

—Voor een vraag welke is geplaatst in de rubriek \'Vraag en
antwoord\' wordt ƒ 25,- in de vorm van een boekenbon betaald;
voor een antwoord ƒ 75,-.

De Hoofdredactie hoopt door de \'laagdrempelige\' rubrieken
\'Voor de praktijk\' en \'Veterinair journaal\' mededelingen vanuit
de praktijk te stimuleren.

Door de financiële bijdrage voor artikelen uit de rubrieken
\'Klinische lessen\' en \'Op verwijzing\' hoopt de redactie te
bevorderen dat vanuit de verschillende specialismen, onder
meer aanwezig in Faculteit der Diergeneeskunde, kennis naar de
prakticus wordt gebracht.

Het, redelijk, gebruik van kleurenfoto\'s (met/zonder of gedeel-
telijke betaling) kan hierbij een goede dienst bewijzen (zie
mededelingen redactie in Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:
161).

Gehoopt wordt aldus de voorwaarden te hebben geschapen om
tot een verbeterde uitwisseling van kennis te komen.

HOOFDREDACTIE

-ocr page 399-

Overzichtsartikelen

Veterinaire tandheelkunde [51

Instrumentarium voor extracties bij

gezelschapsdieren

Instruments used to extract teeth from companion animals
Andries van Foreesfi, Marc Visser^ en Evert van Amerongens

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:319-22

SAMENVATTING
De toenemende tandheelkundige zorg voor gezelschapsdieren
vereist goed instrumentarium. De benodigde instrumenten om
extracties goed te kunnen uitvoeren komen in dit artikel aan de
orde. Een onderzoek naar en toepassing van de meest geschikte
(humaan beschikbare) instrumenten heeft geleid tot het samen-
stellen van een pakket instrumenten waarmee eenvoudige en
gecompliceerde extracties bij honden en katten kunnen worden
uitgevoerd

SUMMARY

The increasing dental care of companion animals requires good
instruments. The instruments needed to perform extractions well
are described in this article. Research into the use of the most
appropriate (used in humans) instruments has led to the
establishment of a set of instruments for use for simple and
complicated extractions in dogs and cats.

INLEIDING

Dat er een grote behoefte bestaat aan veterinaire tandheelkun-
dige zorg wordt door verschillende auteurs bevestigd
(2,9,19,21,23,24). Tholen bericht dat tenminste 85% van alle
honden van zes jaar en ouder lijden aan parodontitis (21).
Resultaten van een onderzoek naar tandheelkundige hulp bij
honden in het Blue Cross Animal Hospital in Fairfax, Virginia,
USA lieten zien dat ongeacht de leeftijd of conditie van de dieren
43% onmiddellijk hulp nodig hadden, terwijl 44% van de
honden binnen zes a twaalf maanden tandheelkundige hulp
behoefden (23). Ook bij katten is parodontitis de meest
voorkomende afwijking in de bek (14).

Het extraheren van gebitselementen is één van de meest
voorkomende chirurgische ingrepen bij honden en katten. Om
de extracties verantwoord uit te voeren, is het absoluut
noodzakelijk over het juiste instrumentarium te beschikken. In
een artikel van Verstraete in 1983 wordt het gebruik van niet in

1 Jhr.Drs.A.W.van Foreesl, dierenarts voor veterinaire tandheelkunde. Universitair
docent Faculteit Diergeneeskunde, vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren.
Dierenarts verbonden aan Ouwehands Dierenpark, Rhenen.

2 Drs.M.H.Visser, tandarts, toegevoegd docent bij ACTA, Amsterdam (tijdens het
onderioek tandheelkundig student).

3 Dr. W. E. van Amerongen, Uuidarts. Universitair Hoofddocenl bij ACTA, vakgroep
Kindertandheelkunde, Amsterdam.

Nederland verkrijgbaar instrumentarium voor het extraheren
van gebitselementen bij honden beschreven (22). In de dierge-
neeskundige praktijk(en) wordt veelal gebruikt gemaakt van
\'afdankertjes\' uit de humaan-tandheelkundige wereld. Het
gevaar van het gebruik van die afdankertjes — met name de
humane extractietangen — is dat deze tangen zelden de juiste
pasvorm hebben voor de elementen die getrokken moeten
worden.

De toenemende behoefte en noodzaak om diergeneeskundige
handelingen optimaal uit te voeren, was reden om te onderzoe-
ken welk in Nederland verkrijgbaar humaan extractie-instru-
mentarium geschikt is voor toepassing bij honden en katten. In
1985 is in de Kliniek voor Gezelschapsdieren van de Faculteit
Diergeneeskunde te Utrecht een aanvang gemaakt om één en
ander te inventariseren. Uitgangspunten voor het samenstellen
van één geschikt instrumentenpakket zijn geweest: a) goed
toepasbaar voor het gebruik bij gezelschapsdieren en b)
gemakkelijk in Nederland verkrijgbaar via bestaande veteri-
naire kanalen (7).

Bij een groot aantal patiënten zijn de instrumenten vervolgens in
de kliniek en onder praktijkomstandigheden beproefd. De
algemene extractietechnieken zijn bij deze patiënten toegepast
(10).

VERGELIJKING HUMAAN - VETERINAIR
Na bestudering van de literatuur werd eerst kennis opgedaan
omtrent de anatomie van de elementen en de structuur van het
omliggende weefsel (1,3-7, 11-24). Tevens werd gebruik ge-
maakt van schedelmodellen, röntgenfoto\'s en geëxtraheerde
elementen van gezelschapsdieren.

De elementen blijken in doorsnede uiteen te lopen van 1 tot 15
mm. De lengte varieert van 3 tot meer dan 60 mm. De wortels
afzonderlijk hebben een ronde tot ovale vorm. Indien er sprake
is van een element met meer wortels dan staan deze veelal wijd
uiteen ten opzichte van elkaar. De ruimte tussen het bot en het
element, de parodontale spleet, is kleiner dan bij de mens terwijl
de lengte-verhouding wortel-kroon groter is. Dit alles heeft tot
gevolg dat de elementen veel vaster staan in de kaak en dat
elementen met meer dan één wortel niet in hun geheel kunnen
worden geëxtraheerd (13,14,22).

Op grond van bovenstaande gegevens is een keuze gemaakt uit
het uitgebreide assortiment extractie-instrumentarium dat in de
humane tandheelkunde voorhanden is.
Gezien de anatomische structuur van de vortels, rond tot ovaal,
vielen vele specifiek voor de humane tandheelkunde gemaakte

-ocr page 400-

instrumenten af. Extractietangen gemaakt voor de boven- of
ondermolaren bij de mens hebben een puntvormige uitstulping
in de bek van de tang die precies in de furcatie tussen de wortels
van een molaar bij de mens valt. Als deze punt op een ronde tot
ovale wortel gezet wordt, is de kans op fractuur van de wortel
erg groot. De instrumenten die geselecteerd werden hebben een
nagenoeg rechte vorm. Voor de extractietang wil dit zeggen dat
de bek en het handvat in eikaars veriengde liggen. Het is hierbij
gemakkelijker om de uitgeoefende kracht in de juiste werkric-
hting te leiden (1).

De in de literatuur genoemde tangen Cryer 150 en Cryer 151
zijn minder geschikt voor veterinair gebruik omdat de bek die
een vrij scherpe rand heeft, geheel sluit. De kans op fractuur,
indien te hard in de tang wordt geknepen, is vrij groot(21,22).

Bij de elevatoren (hevels) zijn de vlaghevels of driehoekshevels
bewust buiten beschouwing gelaten. Met deze hevels kunnen
zeer grote krachten worden uitgeoefend en het is niet ondenk-
baar dat de kaak van het dier wordt gefractureerd. Door hun vrij
grove vorm hebben ze in de veterinaire tandheelkunde boven-
dien een te beperkt toepassingsgebied. Daarom is gekozen voor
de rechte hevel die ook bij kleine dieren gemakkelijker en
veiliger is te hanteren.

Excavatoren om afgebroken wortelpunten te verwijderen zijn
verkozen boven de scherpe lepels omdat ze ook in kleine maten
te verkrijgen zijn.

Het wegboren van een afgebroken wortelpunt met een hoge
snelheidsboor (bijv. de air rotor) zoals in de literatuur vermeld, is
een niet ongevaarlijke methode. Door het slechte zicht en het
hoge toerental (300.000 omw./min.) kan grote schade aan het
omliggende weefsel worden veroorzaakt (3,4,5,20,21). Goede
afzuigvoorzieningen en ervaring met de boor zijn bovendien een
absolute noodzakelijkheid.

Voor het splitsen van elementen met meer dan één wortel zijn
twee soorten instrumenten geschikt. Allereerst is er de draad-
zaag met houders, die eenvoudig te gebruiken valt (15,20). De
Giglihandvatten met draadzaag zijn niet aan te bevelen (te dikke
draad, snelle breuk). Indien men de beschikking heeft over een
boorunit met een langzaam draaiende boor kan het element ook
gesplitst worden. Cylindrische diamant- of tungsten-carbide
boren zijn hiervoor het meest geschikt. Bij het gebruik van deze
instrumenten is een goede waterkoeling en afzuiging onontbeer-
lijk (20,21).

Het gebruik van de tandenkniptang of beitel is obsoleet omdat
de kans op versplintering van het gebitselement groot is.

HET INSTRUMENTARIUM
Het extraheren van tanden en kiezen bij gezelschapsdieren
geschiedt bijna uitsluitend onder algehele anesthesie. Het
instrumentarium dat gebruikt wordt, moet gesteriliseerd zijn
teneinde kruisinfecties te voorkomen. Extracties kunnen op de
volgende manieren worden uitgevoerd:

1. het element met een tang vastpakken, loswerken en daarna
verwijderen;

2. het element met een elevator loswerken en wel of niet met
behulp van een tang uit de alveolus verwijderen;

3. het element verdelen in een mesiaal en een distaal gedeelte en
vervolgens elk deel afzonderiijk verwijderen;

4. het element verwijderen na een alveolotomie (het operatief
opklappen van het buccale slijmvlies en het wegnemen van

het eronderliggende bot). Deze tot de dento-alveolaire
chirurgie behorende ingreep wordt in dit artikel buiten
beschouwing gelaten.

De extractietang

Het meest gebruikte instrument ter verwijdering van tanden,
kiezen en wortels is de tang, een stuk gereedschap van twee om
een punt draaibare \'staven\', die gewoonlijk enigszins gebogen
zijn. Het instrument bestaat uit een bek, een scharnier en een
handvat. John Tomes was de eerste die in 1841 tangen met een
bek construeerde, die aangepast waren aan de vorm van de
tanden en kiezen op een zodanige wijze dat een goed gekozen
tang juist opgezet in de lengterichting van de tand, met de tand
als het ware één geheel vormt (12). De extractietang die gebruikt
wordt, dient zo goed mogelijk om het element te passen. Op die
wijze is de kans op het fractureren van het element minimaal.
Humaan is er om die reden voor bijna ieder element een aparte
tang beschikbaar. Met de juiste extractietechniek wordt getracht
het element in zijn macht te krijgen (eerder los te \'wrikken\' maar
beslist niet te kraken!) en uit de alveolus te verwijderen.
Met extractietangen worden roterende en luxerende bewegin-
gen gemaakt. Roterende bewegingen zijn bewegingen om de
lengte-as van het element. Luxerende bewegingen zijn kante-
lende bewegingen in voor-achterwaartse of binnen-buiten-
waartse richting. Het doel hiervan is het parodontale ligament te
verbreken en de alveole te verruimen. Door roteren of luxeren
moet het element zo los komen te staan dat het als het ware uit
de alveole gepakt kan worden. Echte trekbewegingen in de
lengte-as van het element worden dan ook niet of nauwelijks
gemaakt (1,15,22).

De elevator

Een elevator of hevel is een chirurgisch instrument waarmee
losliggende elementen of wortelresten uit de alveole kunnen
worden verwijderd. Een elevator is opgebouwd uit een gutsvor-
mig blad, een schacht en een handvat. De vorm van het blad en
de breedte zijn variabel. In de veterinaire tandheelkunde komt
het instrument eveneens zeer goed van pas bij het losmaken van
het element van zijn omgeving. De afmeting van het te
extraheren element bepaalt de keuze van de elevator. Het is van
essentieel belang over hevels van diverse maten te beschikken,
om het traumatische effect zo klein mogelijk te houden. Het is
tevens van belang het snijdende gedeelte van het blad scherp te
houden.

Bij het gebruik van een hevel wordt uitgegaan van een
wigwerking en niet van een hefboomwerking. Het werkzame
deel van het instrument wordt onder voorzichtig wrikkende
bewegingen in de parodontale spleet in de richting van de
wortelpunt geduwd. Lichte rotatie van de hevel zorgt dan voor
luxatie en rotatie van het element. Het is van groot belang om
tijdens het gebruik van de hevel goed af te steunen om
beschadigingen te voorkomen. Ook bij deze methode kunnen
complicaties voorkomen (10). Als het element goed los is
komen te staan, kan het uit de alveole worden genomen met
behulp van een extractietang(l,15,21).

De excavator

De excavator is een meestal dubbeleindig instrument met aan
elk einde een scherp \'lepeltje\'. Hiermee kan afwijkend botweef-
sel van de gezonde onderiaag worden verwijderd. Het gebruik
van een excavator in de diergeneeskunde is onbekend. Veelal
gebruikt men voor dergelijke doeleinden een scherpe lepel of
een curette. Een knabbeltang en een beenbeitel kunnen nuttig
zijn doch zijn meestal te grof.

-ocr page 401-

HET VETERINAIR EXTRACTIEPAKKET
Voor veterinaire tandheelkundige extractiehandelingen worden
de volgende instrumenten aanbevolen:

Extractietangen:

WETENSCHAP

1. Tangen met niet sluitende bekken, bijvoorbeeld de Aescu-
laap DG 5 en de iets bredere DG 6 (Martin 40-002-00 resp.
40-001-00) (humaan voor bovensnijtanden en hoektanden)

3. Het beschikbaar hebben van humane wortelpunttangen
(fïg.2) is niet alleen een noodzaak maar bovenal zeer geschikt
in gebruik bij extractie van kleinere elementen bij katten en
\'mini\'-honden. Gekozen kan worden uit de tang volgens
Witzel of volgens Tomes.

ra

2. Tangen met sluitende bek de Aesculaap DG 305 (Martin 40-
029-00) (humaan: voor wortelpunten van snijtanden) de
tang volgens Kaiser (DG 300) heeft bekken die parallel
staan, een goede grip op het element vermindert het risico dat
de tand afbreekt; de Martin 40-041-00 is eveneens geschikt
voor delicaat extraheren (fig.1)

Het verwijderen van kleine worteldeeltjes kan goed met de
elevator Aesculaap DL 11 en/of de wortelsplintertang
volgens Stieglitz (hoek 45°) (fig.3).

4. Een tang die zeer geschikt is bevonden voor extractie van
grotere molaren is de Aesculaap DG 195 (Martin 40-019-
00) (humaan: voor bovenkiezen).

Elevatoren:

De elevatoren volgens model Bein (Beinse hevels) met afge-
ronde rand voldoen het beste. Er moeten minstens drie maten
(2-3-4 mm) beschikbaar zijn (fig.4). De elevatoren volgens

Excavatoren:

Het is nuttig enkele excavatoren van diverse maten binnen
bereik te hebben (bijv. de 127/128, 129/130 of 153/154).

Heidbrink zijn zeer geschikt om kleine elementen los te maken
uit de alveole doch eveneens uitermate geschikt voor het
verwijderen van wortelresten (fig.5).

-ocr page 402-

Het splijten van de elementen:

Draadzaag met kleine draadzaagiiandgrepen of een tandheel-
kundige boormachine/installatie met diamant- of tungsten-
carbide boortjes.

Algemene instrumenten

De meer algemene instrumenten en hulpmiddelen die beschik-
baar dienen te zijn tijdens tandheelkundige procedures zijn
onder andere:

— goede verlichting;

— anesthesie benodigdheden;

— injectienaalden en -spuiten;

— fysiologisch zout-oplossing;

— mondsperders;

— tandheelkundige sondes en pocketsondes;

— scalpelmesjes en -houder;

— anatomische pincet;

— steriel gaas;

— schaartjes;

— arterieklem en/of mosquito;

— naaldvoerder, hechtnaalden, hechtmateriaal;

— knabbeltang;

— beenbeitel, scherpe lepels of curettes.

DISCUSSIE EN CONCLUSIE.
Extracties van gebitselementen van honden en katten zijn zeer
goed mogelijk met het beschreven instrumenten-pakket. Extra-
heren is echter absoluut geen gemakkelijke handeling. Geduld,
training en een consequente handelwijze zullen de extractie-
techniek en het resultaat positief beïnvloeden.
Het besproken instrumentenpakket is niet per definitie de enige
keuze. Voortgezet onderzoek is wenselijk. Indien andere instru-
menten reeds aanwezig zijn, zullen bovengenoemde principes
voor een goed instrumentarium in acht genomen moeten
worden, teneinde onnodige complicaties te voorkomen.
Daarnaast is het van belang dat er voldoende aandacht besteed
wordt aan extractietechniek en instrumentarium tijdens het
veterinaire onderwijs. Het organiseren van PAOD-cursussen
kan de kennis van de veterinaire tandheelkunde bij de praktize-
rende dierenartsen vergroten (6,7,8,18).

DANKBETUIGING
De Firma Dental Union B.V. te Nieuwegein is dank verschuldigd voor het
beschikbaar stellen van de diverse instrumenten.

Dankzij de medewerking van de medewerkers van de sector Operatiekamers/
Sterilisatie van de vakgroep Geneeskunde van Gezelschaf^ieren en de
dierenartsen Oude Hengel en Van der Waarden te Amsterdam is dit onderzoek
mogelijk geweest.

LITERATUUR

1. Boering G. Gebitsextractie. Rijksuniversiteit Groningen. Practicumhandlei-
ding, 1974.

2. Boyrab MJ and Tholen M. Small animal oral medicine and surgery. Lea &
Febiger, Philadelphia, London, 1990.

3. Eisenmenger E und Zetner K. Tierärztliche Zahnheilkunde, Vertag Paul
Parey, Beriin, Hamburg 1982. English edition: Eisenmenger E and Zetner
K. Veterinary Dentistry. Lea & Febiger, Philadelphia, 1985.

4. Fahrenkrug P. Handbuch der Zahnbehandlung in der Kleintierpraxis
Albrecht, Aulendorf Germany, 1988.

5. Firth LK. Dental care. In: Kirk R W (ed): Current veterinary therapy. WB
Saunders Co, Philadelphia, 1971.

6. Foreest AW van. Het extraheren van blijvende gebitselementen.In: PAO-
Diergeneeskunde 1988, Syllabus Patiëntendemonstratie.

7. Foreest AW van. Tandheelkunde: extractie bij kleine huisdieren. AUV-
mededelingen april 1988: 29-32.

8. Foreest, AW van. Extractietechniek In: Praktische tandheelkunde voor
dierenartsen. Syllabus PAO-Diergeneeskunde, 1990: 10-1.

9. Foreest AW van. Inleiding tot en overzicht van de tandheelkunde bij
gezelschapsdieren. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1991; 116: 551-7.

10. Foreest AW van. Exodontia bij de hond. Tijdschrift voor Diergeneeskunde.
1992; 117:199-206

11. Frost P (Guest editor). The Veterinary Clinics of North America. Small
Animal Practice - Dentistry. Saunders, Philadelphia, London, 1986.

12. Hamer R. Practische tandheelkunde voor huisartsen en studerenden.
Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, 1946.

13. Harvey CE. Veterinary Dentistry. WB Saunders Company, Philadelphia,
1985.

14. Harvey CE. Oral and dental diseases in cats. Am Anim Hosp Assoc, 53rd
annual meeting proceedings, 1986.

15. Harvey CE. Oral surgery. Am Anim Hosp Assoc, 53rd annual meeting
procedures, 1986.

16. Lane G. Small animal dentistry. In: Practice Small Animal Clinic 1981:3(2)
23-30.

17. Otter LJ den. Tandsteen bij de hond. Vakgroep geneeskunde van het kleine
huisdier. Rijksuniversiteit Utrecht, 1986 (oktober).

18. Proceedings International Veterinary Congress Vooijaarsdagen 1987 II.
Small animal dentistry. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1987 112
(suppl 1): 20S.

19. Tholen MA. Veterinary oral surgery-1. Vet Med Small Anim Clin 1982:
703-8.

20. Tholen MA. Veterinary oral surgery-2. Vet Med Small Anim Clin 1982:
907-16.

21. Tholen MA. Concepts in veterinary dentistry. Vet Med Publishing Comp.
Edwardsville, Kansas, 1983.

22. Verstraete FJM. Instrumentation and technique of removal of permanent
teeth in the dog. J South Afr Vet Assoc, 1983; 54: 231-8.

23. Williams ChA. Periodontal problems. Am Anim Hosp Assoc, 53rd annual
meeting proceedings, 1986.

24. Williams ChA. Dentistry practice/methodology/equipment. Am Anim
Hosp Assoc 53rd annual meeting proceedings, 1986.

Aanvaard op 12 februari 1992

-ocr page 403-

VüüR DE PRAKTIJK

Gedorst engels raaigras (Lülium perenne) als

qürzaak van raaigras \'staggers\' bij
üpgestalde pinken

Threshed perennial rye-grass as a cause of staggers in housed heifers
M. W. C. Huyben en J. SoP

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:323-4

SAMENVATTING

Hel typisch klinische beeld van raaigras \'staggers\' wordt beschreven bij pinken,
die op stal gevoerd werden met uitsluitend gedorst Engels raaigras en krachtvoer

SUMMARY

The typical clinical picture of rye-grass staggers is described in housed heifers,
fed only with threshed perennial rye-grass and concentrates.

Het beeld van raaigras \'staggers\' is in Nederland verschillende
malen beschreven bij schapen/lammeren (2,4), maar nog nooit
bij runderen. In Australië, Nieuw-Zeeland, Noord-Amerika en
Engeland is het een probleem bij zowel schapen als runderen (1,
3). In dit artikel wordt het verontrustend aandoende beeld van
raaigras \'staggers\' beschreven bij twee koppels pinken, die, op
stal, uitsluitend met gedorst Engels raaigras en krachtvoer
gevoerd werden.

CASUÏSTIEK

ln september 1990 en september 1991 werd de Gezondheids-
dienst in consult geroepen voor pinken tussen 1 en 2 jaar met
nerveuze verschijnselen. De geleidelijk verergerende verschijn-
selen werden eerst waargenomen bij de jongere dieren, maar in
de loop van enkele dagen ook bij de oude(re) pinken.
Opvallend was in rust een tremor van de kop en de spieren. De
pinken waren schrikkerig en liepen houterig en ongecoördi-
neerd (slingerend, vandaar het woord \'stagger\'). Bij opjagen
verergerde het beeld en vielen een aantal dieren op de grond met
de kop wat achterover en tetanische krampen van de poten.
Typisch bij de pogingen om op te staan was een borstligging met
de achterpoten gestrekt naar achteren en het onvermogen om de
achterbenen, bij opstaan, onder het lichaam te trekken. Een
aantal dieren bleef angstig in borstligging liggen met de
voorbenen naar voren gestrekt.

Na 5 tot 10 minuten rust konden de dieren weer opstaan en weer
vrij normaal, zij het wat slingerend, bewegen. Hetzelfde beeld
was opnieuw op te wekken na opjagen. Alle pinken aten en
dronken goed en ze hadden geen koorts.
Op beide bedrijven bestond het voer uit gedorst Engels raaigras,
aangevuld met krachtvoer. Hetzelfde krachtvoer werd ook
gevoerd aan de koeien, die geen afwijkende verschijnselen
vertoonden. Het drinkwater was leidingwater. Op het ene
bedrijf was het gedorste Engels raaigras ongeveer 8 weken
gevoerd, alvorens er klinische verschijnselen werden gezien. Op
het andere bedrijf was deze periode wat korter. Na verwijdering
van het Engelse raaigras verdwenen, zonder behandeling, de

I Dierenartsen bij de Gezondheidsdienst voor Dieren in Gvenjssel/Flevoland, Postbus
13, 8000 AA Zwolle.

verschijnselen in ongeveer 6 weken. Het langst bleef de tremor
van de kop. Op het ene bedrijf is het raaigras afgevoerd, op het
andere bedrijf is het, vanwege het ruwvoertekort, dagelijks in
kleine hoeveelheden aan het melkvee verstrekt.
Het calcium-, magnesium-, arsenicum- en kopergehalte van het
bloed was normaal. De CPK was, begrijpelijk, bij veel dieren
verhoogd. Het onderzoek van het hooi op arsenicum, kwik en
natrium leverde geen bijzonderheden op.

DISCUSSIE

Het hier beschreven ziektebeeld komt nauwkeurig overeen met
het in de literatuur beschreven beeld van rye-grass staggers (1).
Hetzelfde beeld werd toevallig ook door de Gezondheidsdienst
in Zwolle in september 1991 bij een koppel schapen waargeno-
men, die geweid werd op de stoppel van gedorst Engels raaigras.
Weiden op de stoppel van Engels raaigras, vooral na een droge
zomer, wordt als kenmerkend beschouwd. Bij de opgestalde
pinken werd gedorst Engels raaigras gevoerd en dit is, voorzover
ons bekend, nooit beschreven als oorzaak van het beeld van rye-
grass staggers. Toch is dit wel te verklaren omdat het uitge-
groeide gedorste Engelse raaigras wat betreft het onderste
gedeelte te vergelijken is met de stoppel.
De oorzaak van het hier beschreven karakteristieke ziektebeeld
is niet volledig bekend. De schimmel
Acremonium lolii is
aangetoond op de stoppel van Engels raaigras (1). Engels
raaigras produceert waarschijnlijk als een reactie op deze
schimmel het tremorgene mycotoxine lolitrem-B. De schimmel
Acremonium lolii wordt vooral aangetroffen in het onderste
gedeelte van het Engels raaigras en aldaar is (dientengevolge)
ook de hoogste concentratie van lolitrem-B. Engels raaigras
wordt vrijwel altijd als oorzaak van raaigras \'staggers\' genoemd.
In 1978 is in Nederland (4) eenzelfde beeld beschreven bij
schapen die liepen op Italiaans raaigras
(Lolium multiflorum).
Als het beeld van raaigras \'staggers\' in de wei wordt gezien dan
moeten de dieren uit de weide verwijderd worden gedurende
een paar weken totdat het gras weer behoorlijk gegroeid is. Ook
is het eventueel mogelijk om de dieren in de weide te laten en bij
te voeren zodat ze minder van de stoppel, en dus minder toxine,
opeten. In dezelfde wei kan zich in volgende jaren het probleem
opnieuw voordoen (1). In de landen waar raaigras \'staggers\' een
probleem vormen wordt wel gezocht naar mogelijkheden om
schimmelvrij raaigras te telen, maar daarvan is de opbrengst
nogal wat minder (1).

Het kweken van de schimmel Acremonium lolii is, wegens het
moeizame karakter (1) en het in Nederland ontbreken van de
mogelijkheden daartoe, niet uitgevoerd. Ditzelfde gold voor het

-ocr page 404-

bepalen van het lolitrem-B-gehalte in het hooi. De diagnose
raaigras \'staggers\' is dan ook gesteld op grond van het
kenmerkende klinische beeld en klinische verloop.

LITERATUUR

1. Galey FD el aL Staggers induced by consumption of perennial rye-grass in
cattle and sheep from northern California. J Am Vet Med Assoc 1991; 199:
466-70.

Boekbespreking

Grundlagen der

pharmakotherapie bei haus-
und nutztieren

W. Löscher, R. R. Ungemach, R. Kroker

(Uitg. Paul Parey Verlag. Berlin-Hamburg, 1991, ISBN 3-489-
57416-8, f 113,05)

In het voorwoord van dit 380 pagina\'s tellende boek schrijven
de auteurs, hoogleraren in de Veterinaire Farmacologie en
Toxicologie te Hannover en Beriijn, hoe en waarom dit boek tot
stand is gekomen. Zowel in de veterinaire parktijk als in het
veterinair onderwijs was er behoefte aan een goed maar niet te
omvangrijk boek met informatie over gepatenteerde handelsna-
men, doseringen, diersoort verschillen in werking en werkings-
duur en wachttermijnen van diergeneesmiddelen. Deze prakti-
sche relevante gegevens zijn daarom door de auteurs per
diergeneesmiddel samengevat in de vorm van een korte
monografie (zonder vermelding van relevante literatuurbron-
nen).

Het boek is uit vijf onderdelen opgebouwd: een algemene
inleiding, de speciële farmacologie en de farmacotherapie, de
behandeling van de meest voorkomende vergiftigingen, acht
bijlagen en een goed trefwoordenregister.
De algemene inleiding omvat een korte samenvatting van de
farmacologische principes (vijf blz., waarin al vier onjuistheden
gedebiteerd worden), de in Duitsland geldende relevante
wetgeving (9 blz.), aanwijzingen en afkortingen met betrekking
tot het deel over speciële farmacologie - farmacotherapie (4 blz.)
en verwijzing naar enkele farmacologische handboeken (niet de
meest recente uitgaven).

Het speciële farmacologie - farmacotherapie gedeelte is klassiek
van opbouw: het autonome zenuwstelsel (21 blz.), perifere
mediatoren (6 blz.), het centraal zenuwstelsel (48 blz.), locaal
anaesthetica (6 blz.) het hart (17 blz.) en het vaatstelsel (2 blz.),
de water- en zouthuishouding (20 blz.), de nieren (9 blz.), de
uterus (4 blz.), de respiratietraetus (8 blz.), de lever (2 blz.) en het
maagdarmkanaal (18 blz.), desinf^ectiemiddelen (4 blz.), anti-
biotica (35 blz.), anthelmitica (29 blz.), cytostatica (3 blz.),
vitaminen en sporenelementen (10 blz.), hormonen (11 blz.) en
anti-inflammataire stoffen (31 blz.) Huid, melkklier, oog en oor
worden niet afzonderlijk behandeld en ook met de antiprotozo-
aire middelen wordt stiefmoederlijk omgegaan (alleen 2 tabel-
len in bijlagen 6 (pluimvee) en 7). Dit is opvallend omdat
aan andere minder relevante zaken veel aandacht wordt besteed.
Zo worden in het uitvoerige gedeelte van het autonome en
centrale zenuwstelsel allerlei obsolete farmaca behandeld (car-
bacho, arecoline, amfetamine, chlooralhydraat, pentetrazol etc.

2. Jonge WR de. Raaigraskramp (Rye-grass staggers) - Lolium perenne (Engels
raaigras). Tijdschr Diergeneeskd 1984; 109: 589.

3. Penny RHC etaL Clinical studies on tremorgenic mycotoxicoses in sheep. Vet
Rec 1979; 104: 392-3.

4. Sorgdrager H. Rye-grass staggers bij schapen. Tijdschr Diergeneeskd 1978;
103: 500-1.

Aanvaard op 11 november 1991.

etc.), maar niet bijvoorbeeld de benzodiazepine antagonist
flumazenil of de morfine antagonist naltrexon. Behalve dit soort
omissies zijn er ook fouten. Zo wordt bijvoorbeeld xylazine
(Rompun®) ten onrechte aangemerkt als een sterk werkend
analgeticum (blz. 66 en 89). In het uitvoerige gedeelte hande-
lend over het maagdarmkanaal wordt géén aandacht besteed
aan het voormagensysteem van herkauwers, maar wel aan
stoffen die de maagzuursecretie remmen zoals omeprazol en de
histamine (H2-) antagonisten cimetidine en rantidine. (Welke
prakticus diagnosteert maagulcera?). Bij de antibiotica wordt als
middel van eerste keuze bij infecties door mycoplasmata.
Salmonella spp, E. coli en Pasteurella spp., enrofloxacine
aanbevolen, terwijl sulfonamide/trimethoprim, tylosine en
erythromycine kennelijk altijd tweede keuze middelen zijn
(tabel blz. 203). Bij ampicilline worden voor parenteral
toepassing ten onrechte dezelfde doseringsvoorschriften gegeven
voor zowel het Na-zout als het trihydraat. Voor orale toepassing
van ampicilline wordt ten onrechte (in verband met slechte
biologische beschikbaarheid) een vergelijkbaar doserings-
voorschrift aanbevolen. Pivampicilline, als alternatief voor orale
toepassing, wordt niet genoemd. Dit soort voorbeelden illu-
streert mijns inziens twee zaken: het boek is typisch voor de
Duitse markt bedoeld en, helaas, de auteurs zijn weinig
vertrouwd met de veterinaire farmacotherapie. Dit verklaart
mogelijk ook waarom in het boek relatief veel geneesmiddelen
worden genoemd, die alleen voor toepassing bij de mens
geregistreerd. In bijlage 1 wordt vervolgens aangegeven hoe de
doseringen bij de mens te extrapoleren zijn naar hond en kat (op
basis van lichaams-oppervlakte danwel op basis van metabool
gewicht).

In bijlage 2 (1,5 blz.) wordt in het kort aandacht besteed aan
ongewenste geneesmiddel interacties; bijlagen 3 (1 tabel) 4 (4
blz.) en 5 (2 blz.) geven informatie over het gebruik van
chemotherapeutica bij vissen, pluimvee en knaagdieren. Bijla-
gen 6 (4 blz.) en 8 (2 blz.) ten slotte, geven algemene informatie
over gemedicineerde voeders en de melding van diergeneesmid-
delen bijwerkingen.

Resumerend: dit boek met twaalf figuren en 59 tabellen,
voorzien van een overzichtelijke inhoudsopgave en trefwoor-
denregister, geeft korte karakteristieke (inclusief aan te houden
wachttermijnen) van in Duitsland geregistreerde diergenees-
middelen. Voor in Duitsland levende studenten en praktiserende
dierenartsen is het daarom mogelijk een nuttig naslagwerk, doch
voor meer dan alleen nationaal gebruik is het -mijns inziens-
beslist ongeschikt.

De titel van het boek: \'Grundlagen der Pharmakotherapie bei
Haus- und Nutztieren\' is bovendien misleidend: het gaat in
relatie tot veterinaire farmacotherapie
niet over de principes van
Goede Veterinaire Praktijk.

A. S J. P A. M. van Miert

-ocr page 405-

Vraag en antwoord

vitamine-a-gebrek bij
de schildpad

Naar aanleiding van onderstaande bij de redactie ontvan-
gen vraagstelling vond zij mevr. drs I. Westerhof
(vakgroep Geneeskunde voor Gezelschapsdieren) bereid
om voor de lezers de volgende antwoorden te formuleren.

Vragen

Wat zijn de verschijnselen van vitamine-A-gebrek bij de
schildpad en waaruit bestaat de behandeling?
Is het waar dat de meeste moerasschildpadjes drager zijn van de
5a/mone//a-bacterie en hoe groot is de kans dat de mens (onder
andere het verzorgende kind) hiermee besmet wordt?

Antwoord
Vitamine-A-gebrek bij de schildpad

Oorzaak

Vitamine-A-deficiëntie bij schildpadden komt voornamelijk
voor bij moerasschildpadden, welke gevoerd worden met
commerciële droogvoeders voor schildpadden, meelwormen,
orgaan- en spiervlees of vis. Behalve een vitamine-deficiëntie
kunnen tengevolge van een calcium-deficiëntie en een verkeerde
Ca/P-verhouding onder andere zachte en afwijkende schilden
ontstaan. Dieren die uitsluitend vis als voeding krijgen, kunnen
tevens een vitamine-E-deficiëntie ontwikkelen. Ook landschild-
padden die deficiënt gevoerd worden, kunnen vitamine-A-
deficiëntie ontwikkelen.
Symptomen van hypovitaminose-A

Hypovitaminose-A veroorzaakt bij de waterschildpad een
squameuze metaplasie en keratinisatie van de oogklieren
(Harderse klier en de Glandula lacrimalis), waardoor bilateraal
palpebraal oedeem ontstaat. Door secundaire infecties kunnen
de oogleden verkleven. Vaak zijn ook de afvoergangen van de
pancreas metaplastisch veranderd, evenals de niertubuli, urete-
ren en urineblaas. Overige symptomen zijn onder meer anore-
xie, hyperkeratose van de huid en algehele malaise.
Bij de landschildpad uit een hypovitaminose-A zich meestal in
een cornea troebeling en hyperkeratose van de tong, hetgeen
zichtbaar is als een geel beslag. Tevens zijn de verschijnselen die
bij de moerasschildpad vermeld zijn, ook mogelijk bij de
landschildpad.

Therapie

De therapie (en preventie) bestaat uit het corrigeren van het
dieet en een éénmalige parenterale toediening van 50.000-
100.000 lE/kg vitamine-A bij de moerasschildpad (eventueel
na 9 weken herhalen). Bij de landschildpad bedraagt de dosering
van vitamine A 20.000-50.000 lE/kg. Normaliter wordt een
multivitaminen preparaat op oliebasis toegediend, waarbij
gedoseerd wordt op de vitamine-A. Overdosering kan resulte-
ren in hypervitaminose-A. Bij de landschildpad heeft dit meestal
een stormachtige vervelling tot gevolg, terwijl bij de moeras-
schildpad hyperkeratose kan ontstaan, voornamelijk zichtbaar
langs de randen van het rugschild.

Commerciële katte- of hondevoeders zijn zowel voor moeras-
als landschildpadden het meest complete en eenvoudige dieet.

Blikvoer wordt normaliter goed gegeten, maar heeft als nadeel
dat het water waarin de moerasschildpad leeft snel vies wordt.
Dit is op te vangen door de dieren in een apart basin te voeren en
na de maaltijd terug te plaatsen in hun oorspronkelijke verblijf.
Ook kan gebruik gemaakt worden van droge korrels honde- of
kattevoer, die op het water gestrooid kunnen worden. Forellen-
pellets en apenkorrels kunnen eveneens gevoerd worden.
Echter, vlees, vis, insecten en groente mogen slechts in beperkte
mae toegevoegd worden, en nooit het hoofdbestanddeel van het
dieet vormen zonder toevoeging van vitaminen- en mineralen
mengsels (bijv. Carnicon®, Trouw).

Het dieet van landschildpadden kan naast honde- of katte voeder
aangevuld worden met groenvoer (gras, klaver, paardebloem,
geraspte wortel, tomaat), alfalfehooi en vers fruit. Zowel
blikvoer als droge korrels worden meestal goed opgenomen,
eventueel kunnen droge brokjes wat voorgeweekt worden.
Indien alleen groenvoer wordt gegeten, dient hieraan een
vitaminenp mineralen mengsel te worden toegevoegd.
Wanneer de oogleden verkleefd zijn, worden deze voorzichtig
gereinigd en behandeld met vitamine-A oogzalf en eventueel
Globenicol oogzalf.

In geval van anorexie wordt gemiddeld driemaal per week
gedwangvoederd met I -4 ml/100 g van een 1 kcal/ml dieet. De
maximaal toe te dienen hoeveelheid vloeibaar voedsel is
afhankelijk van de maaginhoud van een schildpad. Deze ligt bij
een lichaamsgewicht van 500-1000 gram ongeveer tussen de
10-15 ml. Op onze kliniek wordt vaak gebruik gemaakt van
Nutrisoya® (Nutricia, Zoetermeer) als dwangvoeding, die met
een maagsonde toegediend wordt. Ook kunnen goede resultaten
worden bereikt door met de hand kattevoer toe te dienen. Als
ondersteuning wordt de omgevingstemperatuur voor de meeste
schildpadden tussen de 25 en 30° C gehouden. Dit kan bereikt
worden met een warmtebron (bijv. een 75 Watt lamp) op een
hoogte van 40 cm, echter het dier moet altijd in de gelegenheid
zijn om bij de warmtebron weg te kunnen. Bij de moerasschild-
pad wordt de watertemperatuur tussen de 24 en 28° C
gehouden, terwijl de landschildpad dagelijks een warm bad
krijgt (ongeveer 35°).

Indien noodzakelijk wordt een vloeistoftherapie ingesteld.
Vloeistoffen (bijv. Ringer\'s lactaat) kunnen zowel oraal als
subcutaan in de liesplooi toegediend worden, waarbij vier
procent van het lichaamsgewicht wordt aangehouden. Het is
van belang dat zieke schildpadden niet in winterslaap gaan,
want de kans op sterfte tijdens of na de winterslaap is bij deze
dieren groot.

Zijn de meeste moerasschildpadjes drager van Salmonella-
bacteriën en zijn deze pathogeen voor mensen?

Zowel land- als waterschildpadden kunnen geïnfecteerd zijn
met
Salmonella-hsictenèn. Deze dieren hoeven geen ziektever-
schijnselen te vertonen, maar kunnen symptoomloze drager zijn.
Volgens literatuurgegevens zijn er bij reptielen meer dan
tweehonderd serotypen geïsoleerd. Afhankelijk van het serotype
kunnen deze kiemen ook voor mensen pathogeen zijn.
Onderzoek in de USA heeft aangetoond dat in veertien
procentvan
Salmonella-inkcties bij mensen de waterschildpad
als infectiebron fungeerde.

Hieruit kunnen wij concluderen dat eigenaren van (water-
)schildpadden terdege rekening dienen te houden met een
mogelijke besmetting met
Salmonella-bsictenèn door deze

dieren.

Literatuur

1. Gabrisch K und Zwart P. Krankheiten der Heimtiere. Schlütersche, Hanno-
ver, 1984: 243-86.

2. Jacobson ER and Kollias GV. Exotic Animals. Churchill Livingstone, New
York, 1988 (Chapter 1): 1-74.

-ocr page 406-

Kortgeleden is het regerings-
standpunt met betrekking tot de
biotechnologie bij dieren bekend
gemaakt Hierop hebben de Ne-
derlandse Vereniging tot Bescher-
ming van Dieren en de Stichting
Natuur en Milieu hun commen-
taar gegeven.

Gezien de directe raakvlakken
met het diergeneeskundig hande-
len, willen wij de lezers gaarne op
de hoogte houden van deze ziens-
wijzen door passages uit de brief
van de Minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij aan de
Kamer en het commentaar van de
desbetreffende organisaties hier-
bij af te drukken

Standpunten van de Minister van LNV
d.d. 9 december 1991 over:

1. Het rapport van de Commissie van
advies, ethiek en biotechnologie bij
dieren.

2. De toepassing van een ethisch toet-
singskader op biotechnologische
handelingen bij planten.

1. INLEIDING
De tijdelijke commissie van advies,
ethiek en biotechnologie bij dieren (de
Commissie Schroten) bracht op 2 juli
1990 een rapport uit.
De Commissie was ingesteld gelet op de
ontwikkelingen in de biotechnologie bij
dieren en de maatschappelijke discussie
over het onderzoek naar en de toepas-
sing van de biotechnologie bij dieren.
De Commissie had tot taak terzake van
de ethische aspecten van biotechnologi-
sche handelingen met dieren of met
genetisch materiaal van dieren voorstel-
len te doen voor:

a. de omschrijving van probleemvelden
van biotechnologische handelingen
met landbouwhuisdieren en gezel-
schapsdieren of met genetisch mate-

1 M. Linskens, W. Achlerberg, H. Verhoog; Het maak-
bare Dier, Nota oktober 1990.

2 Rapport van de KNBTB-commissie Biotechnologie en
ethiek: \'Biotechnologie en ethiek, grenzen en perspec-
tieven voor de land- en tuinbouw", oktober 1990.

3 Brief van 17 mei 1991, Kamerstukken II 1990-1991,
no. 21319, nr. 12.

« \'Het belang van transgene dieren voor medisch biolo-
gisch onderzoek\'. Advies van de Beraadsgroep Gene-
tica van de Gezondheidsraad, 24 oktober 199L

Regeringsstandpunt over

biotechnologie bij dieren

riaal van deze dieren, die nadere
regulering behoeven;

b. een toetsingskader en criteria op
grond waarvan deze handelingen uit
ethische overwegingen kunnen wor-
den getoetst.
In de periode die is verstreken nadat het
rapport in de openbaarheid is gebracht,
is de discussie over de toelaatbaarheid
van de biotechnologie bij dieren in tal
van bezinningscircuits eerst goed op
gang gekomen en heeft verdieping en
precisering kunnen plaatsvinden.
Een belangrijke bijdrage aan de open-
bare meningsvorming is ook gegeven in
nieuwe studies die inmiddels zijn gepu-
bliceerd.

Ik noem in dit verband de publikatie
\'Het maakbare dier\' van de Nederlandse
Organisatie voor Technologisch Aspec-
tenonderzoek\' en het rapport \'Biotech-
nologie en ethiek\' van een gelijknamige
commissie van de Katholieke Neder-
landse Boeren en Tuinders Bond^. De
discussie heeft een extra dimensie gekre-
gen door het project dat het Instituut
voor Veeteeltkundig Onderzoek teza-
men met Genepharming Europe b.v.
uitvoert naar de ontwikkeling van trans-
gene koeien die een verhoogde weer-
stand bezitten tegen infecties van het
melkklierweefsel (mastitis). Een belang-
rijke bijdrage is ook geleverd in de brief
van de Minister van Onderwijs en We-
tenschappen waarin hij aangeeft op
welke wijze ethische vraagstukken rond
wetenschappelijk onderzoek kunnen
worden bezien, welke rol de betrokken
partijen, waaronder de overheid, daarbij
spelen en in welk stadium sommige van
deze vraagstukken zich bevonden^. Een
zeer recente bijdrage levert de Beraads-
groep Genetica van de Gezondheidsraad
in een advies inzake het belang van
transgene dieren voor medisch biolo-
gisch onderzoek"».

Ik deel dan thans graag het kabinets-
standpunt over dit rapport van de Com-
missie Schroten aan de Tweede Kamer
mee. Dit standpunt is in overleg met de
bewindslieden van Economische Zaken,
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Or-
dening en Milieubeheer, van Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur en van
Onderwijs en Wetenschappen tot stand
gekomen.

In deze Nota zal ik eerst de conclusies en

aanbevelingen van de Commissie kort
weergeven. Vervolgens zal ik mijn
standpunt inzake deze problematiek en
de gewenste aanpak uiteen zetten. Ach-
tereenvolgend zal ik daarbij ingaan op
de te onderscheiden probleemgebieden,
de toetsing van biotechnologische han-
delingen, een Raad voor ethiek en bio-
technologie, het gewenste onderzoek en
tenslotte de uitvoering van de toetsing.
Daarna zal ik overeenkomstig mijn toe-
zeggingen bij de behandeling van de
begroting van Landbouw, Natuurbe-
heer en Visserij in de Eerste Kamer
(Handelingen I, 1989-1990, nr. 22, p.
24-984), mijn opvatting over de relatie
tussen het aangereikte ethische toet-
singskader en biotechnologische hande-
lingen met planten weergeven.

2. DE CONCLUSIE EN AANBEVE-
LINGEN VAN DE COMMISSIE
CL Probleemgebieden
Op het terrein van de biotechnologie
zijn drie probleemgebieden te onder-
scheiden die uit ethische overwegingen
regulering behoeven:

— de transgenese bij dieren (recombi-
nant DNA-technieken bij dieren);

— de embryotechnologie (clonering en
chymaervorming);

— de toediening aan dieren van stoffen
die met behulp van recombinant-DNA
technieken zijn verkregen en genetisch
gemodificeerde micro-organismen.

b. Toetsing

Het is gewenst om handelingen op het
terrein van de transgenese bij dieren en
de embryotechnologie aan toetsing te
onderwerpen.

De toetsing is vooral gewenst omdat
transgenese en embryotechnologie niet
alleen problematisch zijn omdat daarbij
inbreuk gemaakt kan worden op de
leefbaarheid van het milieu en belangen
en waarden van mensen, maar ook op
natuurwaarden en de intrinsieke waarde
van het dier.

Transgenese en embryotechnieken
dwingen tot bewustwording en moge-
lijke herwaardering van natuurwaarden
en van de intrinsieke waarde van gehou-
den en niet-gehouden dieren.
Omdat dit niet — althans veel minder

— het geval is bij de toediening van
stoffen die met behulp van recombinant-
DNA-technieken zijn verkregen en van
genetisch gemodificeerde micro-
organismen wordt het niet noodzakelijk
geacht om het ethisch toetsingskader in
strikte zin toe te passen op de toediening
van al deze stoffen en micro-organis-
men. Het zou hier vooral gaan om de

-ocr page 407-

gevolgen voor de veiligheid van mens en
dier.

De toetsing van biotechnologische pro-
jecten moet gezien worden als een stu-
ringsinstrument in het algemeen en in
het bijzonder als de implementatie van
een \'neen, tenzij\'-beleid voor de gesigna-
leerde probleemgebieden.

c. Raad voor ethiek en biotechnologie
Er dient een Raad voor ethiek en bio-
technologie ingesteld te worden met als
taak de betrokken bewindslieden en het
parlement te informeren en te adviseren
over de ethische aspecten van (toepas-
sing van) onderzoek op het gebied van
de transgenese en de embryotechnologie
en met voorts als taak de stimulering van
de publieke discussie.

d. Onderzoek

De overheid dient toereikende middelen
beschikbaar te stellen voor het zoge-
naamde technologisch en ethisch aspec-
ten-onderzoek omdat dit onderzoek een
noodzakelijke voorwaarde vormt voor
de toepassing en verdere ontwikkeling
van het toetsingskader.

3. STANDPUNT EN VOORGENO-
MEN AANPAK INZAKE BIOTECH-
NOLOGISCHE HANDELINGEN BIJ
DIEREN

3.1. De probleemgebieden die regule-
ring behoeven

De Commissie is van mening dat trans-
genese bij dieren, de embryotechnologie
alsmede de toediening van stoffen die
met behulp van recombinant-DNA-
technieken zijn verkregen en de toedie-
ning van genetisch gemodificeerde mi-
cro-organismen, probleemgebieden zijn
die terzake van de ethische aspecten
nadere regulering behoeven.
Ik kom tot het oordeel dat in de publieke
discussie en in de later verschenen stu-
dies geen nieuwe richting wordt gewe-
zen, in die zin dat nieuwe probleemvel-
den worden genoemd. Het is van belang
om te constateren dat de openbare
meningsvorming zich vooral ontwikkelt
aan de hand van één der aangewezen
probleemgebieden, de transgenese bij
landbouwhuisdieren. Dat ligt voor de
hand omdat de trendbreuk juist hier zo
duidelijk zichtbaar is en omdat vooral de
gevolgen van transgenese sterk tot de
verbeelding spreken.
Mijns inziens wijst de Commissie terecht
op de samenhang tussen
transgenese en
embryotechnologie.
De embryotechno-
logie is thans een voorwaarde voor
transgenese. Embryotechnologie, met
name de clonering, vergroot bovendien
de toepassingsmogelijkheden ervan. Te-
recht wordt een groot aantal (morele)
problemen genoemd die beide technolo-
gieën met elkaar gemeen hebben. Op het
gebied van de
transgenese en de embry-
otechnologie
bestaat de grootste be-
hoefte om de (elkaar overlappende)
levensbeschouwelijke, cultuurfilosofi-
sche en ethische aspecten tot hun recht te
laten komen.

De Commissie vraagt de nodige zorg te
besteden (middels regelgeving, onder-
zoek en voorlichting) aan de toepassing
bij landbouwhuisdieren van stofen die
met behulp van recombinant-DNA-
technieken zijn verkregen en van gene-
tisch gemodificeerde micro-organismen.
Over deze aanbevelingen merk ik op dat
reeds regelgeving met het oog op de
bescherming van de veiligheid van mens
en milieu op communautair en nation-
aal niveau is voorbereid en in werking is
getreden.

Ik noem de kort geleden van kracht
geworden Richtiijn 90/219 EG inzake
het ingeperkt gebruik van genetisch
gemodificeerde micro-organismen en de
Richtlijn 90/220 EG inzake de doelbe-
wuste introductie in het milieu van
genetisch gemodificeerde organismen.
Gebleken is dat door de toediening van
bepaalde categorieën van stoffen en
micro-organismen ethische problemen
worden opgeworpen. Een sprekend
voorbeeld vormt de industriële vervaar-
diging van het groeihormoon BST met
behulp van recombinant-DNA-technie-
ken. De routinematige toediening van
BST bij koeien zal hierdoor mogelijk
worden.

Hier rijzen niet alleen gezondheids- en
weizijnsvragen maar ook rijst de vraag
of het toelaatbaar is bij dieren op deze
wijze de melkproduktie extra te stimule-
ren. Ik ben van mening dat ook deze
vraag beantwoording behoeft. Art. 66
van het voorstel voor een Gezondheids-
en welzijnswet voor dieren biedt even-
eens de wettelijke basis voor de beoor-
deling van de ethische aspecten van de
toediening van stoffen bij dieren.
Ik ben van mening dat een ethische
toetsing van projecten in de bovenge-
noemde drie probleemgebieden noodza-
kelijk is. Ik ga daarbij verder dan de
Commissie, die alleen een ethische toet-
sing inzake transgenese en embryotech-
nologie nodig achtte. Ik ga hierop verder
in onder hoofstuk 3.2.4. \'reikwijdte van
het toetsingskader\'.

Ik sluit mij overigens aan bij de opvat-
ting van de Commissie dat van de
resultaten van de ethische toetsing ook
uitstraling mag worden verwacht naar
de bestaande praktijk in de dierhouderij
Vooruitlopend op de inwerkingstreding
van de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren zal ik reeds thans, met
inschakeling van een onafhankelijke
commissie, voor experimenten met
transgenese bij dieren een ethische toet-
sing laten verrichten voor instellingen
die onder mijn verantwoordelijkheid
vallen. Gezien het voorlopige karakter
van deze commissie en de aard van de
onderzoeksactiviteiten bij de voor-
noemde instellingen meen ik op dit
moment te kunnen volstaan met de
ethische toetsing van transgenese experi-
menten bij dieren.

De onderzoekinstellingen die een expe-
riment met transgenese bij dieren willen
uitvoeren zullen een dossier moeten
overleggen met onder andere:

1. De doelstellingen waarop de vraag-
stelling van het project is gericht.

2. Een nauwkeurige weergave van de
opzet van het onderzoek en de te
gebruiken methoden.

3. Een zorgvuldige prognose van de
kans van slagen.

4. De beschikbaarheid van alternatieve
wegen naar hetzelfde doel.

5. Een schatting van de effecten van het
onderzoek in het licht van de in het
toetsingskader aangereikte aan-
dachtspunten.

Dit dossier zal worden voorgelegd aan
de onafhankelijke commissie, welke mij
zal adviseren over de ethische aspecten
van het project.

Conform gedane toezeggingen zal ik
dergelijke voorgenomen onderzoeks-
projecten gedurende de periode vooraf-
gaand aan de inwerkingtreding van de
Gezondheids- en welzijnswet voor die-
ren eerst met de Vaste Kamercommissie
voor landbouw en natuurbeheer bespre-
ken. Verder zal ik tezamen met de
Minister van Onderwijs en Wetenschap-
pen nagaan welke mogelijkheden er zijn
om ook onderzoekinstellingen die niet
onder mijn verantwoordelijkheid vallen
te stimuleren om hun projecten even-
eens voor een dergelijke ethische toet-
sing aan te bieden en zich daarover te
laten adviseren.
3.2.
Toetsing

3.2.1 Het toetsingskader, de toetsings-
elementen, waarden en beginselen
ln het door de Commissie aangereikte
toetsingskader wordt een gevarieerd
aantal
toetsingselementen genoemd. Van
de aanvrager wordt een dossier ge-
vraagd waarin hij de effecten van zijn
project hierop inschat.
De elementen die door de Commissie
genoemd worden zijn:

-ocr page 408-

1. de gevolgen voor de natuur (geneti-
sche variatie, soortenbehoud, ho-
meostase in ecosystemen);

2. de gevolgen voor het individuele dier
(intrinsieke waarde in termen van
gezondheid en welzijn);

3. de gevolgen voor de gezondheid en
het welzijn van mensen (drempelver-
laging voor kiemlijnmodificatie bij
mensen, vatbaarheid voor ziekten en
gebreken, sociaal-economische ge-
volgen);

4. de gevolgen voor het milieu. (Onder-
meer teloorgang van natuurgebie-
den, de beïnvloeding van wilde
dierpopulaties, de verstoring van
ecosystemen en de verandering van
het abiotisch milieu).

De Commissie ziet een dergelijk dossier
als de feitelijke basis voor de ethische
afweging. Ik ben van mening dat het
gewenst is om het toetsingskader wat in
te perken. Teneinde overiap te voorko-
men behoeft de beoordeling van risico\'s
voor mens en milieu zoals deze door de
VCOGEM wordt uitgevoerd, niet te
worden herhaald. Ook de sociaal-eco-
nomische gevolgen kunnen buiten de
beschouwing blijven. Eén en ander laat
onveriet dat de ethische aspecten van
transgenese en embryo-technologie bij
dieren in relatie tot de gezondheid en het
welzijn van mensen in het toetsingska-
der zullen worden afgewogen. Onder
\'reikwijdte van het toetsingskader\' zal ik
nader op deze inperking ingaan.
De Commissie baseert het toetsingska-
der verder op een analyse van de waar-
den en de aan de bio-ethiek ontleende
beginselen die in het concrete geval in
het geding zijn en vervolgens op de
vaststelling of en hoe deze waarden in
het gedrang komen en deze beginselen
zijn geschonden.

De volgende waarden die bij de transge-
nese en de embryotechnologie in het
gedrang kunnen komen worden ge-
noemd:

a. natuurwaarden als homeostase (zelf-
regulering), genetische variatie, inte-
griteit van individu en ordening in
soorten;

b. intrinsieke waarde van dieren in
termen van gezondheid en welzijn;

c. gezondheid en welzijn van mensen;

d. de bescherming van het milieu;

e. levensbeschouwelijke overwegingen
in termen van schepping en evolutie.

De Commissie concludeert dat het in-
zicht doorbreekt dat dieren behalve
instrumentele waarde, ook intrinsieke
waarde hebben. Zij heeft nagegaan of er
beginselen zijn te vinden die de vooron-
derstelling expliciet zouden kunnen ma-
ken dat de dieren waar het om gaat
object van morele zorg zijn. Genoemd
worden enkele aan de bio-ethiek ont-
leende beginselen die deze vooronder-
stelling expliciet zouden kunnen maken
en die kunnen bijdragen aan de norme-
ring van de biotechnologie bij dieren.
De Commissie noemt de vier klassieke
basisprincipes uit de bio-ethiek:
autono-
mie, weldoen, geen kwaad doen en
rechtvaardigheid

ACTUA

Onder het \'beginsel van de autonomie\'
wordt door de Commissie respect ge-
vraagd voor de drang van dieren om te
overieven en voor de eigen mogelijkhe-
den om dit te realiseren.
Onder het \'beginsel van weldoen\' wordt
gewezen op de zorg voor de gezondheid
en het welzijn van dieren.
Van het \'beginsel van geen kwaad doen\'
wordt het belang van een noodzakelijke
reden om schade toe te brengen of om
risico\'s te nemen benadrukt.
Door de Commissie wordt aan het
\'beginsel van rechtvaardigheid\' het be-
lang benadrukt dat het doel de middelen
doet rechtvaardigen en dat niet nodeloos
schade mag worden toegebracht en risi-
co\'s niet nodeloos genomen mogen wor-
den. Aan deze vier basisprincipes voegt
de Commissie nog twee principes toe, te
weten:

a. het correctieprincipe. Dit beginsel
impliceert dat men steeds zo dient te
handelen dat men zich door de ge-
volgen ervan kan laten corrigeren.
Onder dit principe wordt dus de
beheersbaarheid van de technologie
benadrukt;

b. het controleerbaarheidsprincipe. Dit
principe brengt met zich mee dat op
de genoemde probleemgebieden
openbaarheid en democratische con-
trole vereist is.

Deze beginselen zouden in de ethiek en
in de rechtswetenschap moeten worden
uitgewerkt en op een aantal niveaus
maatschappelijk geëffectueerd moeten
worden. Ik ben van mening dat het
toetsingskader dat de Commissie heeft
aangereikt breed van opzet is. Hierna
onder \'reikwijdte van het toetsingska-
der\' worden door mij een aantal beper-
kingen aangebracht en dientengevolge
behoeft het toetsingskader naar mijn
oordeel, met name op het onderdeel van
de toetsingselementen en de genoemde
waarden aanpassing en verfijning. Met
inachtneming hiervan ben ik van me-
ning dat de Commissie een goed ont-
werp van een toetsingskader heeft aan-
gereikt dat bruikbaar is om verder te
worden ontwikkeld en te worden toege-
past.

3.2.2. Functie van toetsing; opheldering
en versterking van de morele positie van
het dier

In het licht van hetgeen de Commissie
over het toetsingskader opmerkt onder-
scheid ik tenminste een tweetal functies:

— in de eerste plaats wordt de morele
positie van het dier ten opzichte van de
opkomende biotechnologie stapsgewijs
opgehelderd en versterkt;

— voorts worden door toetsing proble-
matisch ontwikkelingen vroegtijdig ge-
signaleerd, geformuleerd en beoordeeld.
De toetsing moet daarbij het materiaal
opleveren voor de confrontatie van op-
vattingen die in onze pluriforme samen-
leving leven en voor de publieke discus-
sie hierover.

Ik ben van oordeel dat met een toet-
singssysteem dat op deze wijze functio-
neert twee doelstellingen kunnen wor-
den verwezenlijkt. In de eerste plaats
kunnen aldus in wetenschap en samen-
leving opvattingen, vormen en waarden
gelijke tred houden met de ontwikkelin-
gen waarmee de bio-technologie ons
confronteert en in de tweede plaats kan
vroegtijdig een
halt worden toegeroepen
aan bepaalde ongewenste ontwikkelin-
gen.

3.2.3. Consequenties en nadere uitwer-
king van het toetsingskader

De Commissie acht het in het kader van
het regeringswege voorgenomen \'neen,
tenzij\'-beleid noodzakelijk dat het toet-
singskader wordt toegepast op concrete,
individuele voorstellen voor biotechno-
logische handelingen op de genoemde
probleemgebieden. De Commissie wijst
er daarbij op dat het denkbaar is dat de
verschillende stappen in het traject van
onderzoek naar toepassing in de loop
van de tijd apart ter beoordeling moeten
worden aangeboden.
Het gevolg hiervan is naar mijn inzicht
dat handelingen waarbij de integriteit
van dieren wordt aangetast en waarbij
waarden als homeostase (zelfregulering)
en ordening in soorten (zoals dat het
geval is bij de zogenaamde \'soort-
overschrijding bij dieren\') in het gedrang
komen, getroffen zullen worden door
een verbod tenzij er in de eerste plaats
een noodzakelijke reden is voor derge-
lijke nadelige gevolgen, waarbij het doel
het middel kan rechtvaardigen.
Bij de toetsing van een biotechnologi-
sche handeling zal het doel van deze
handeling dus een belangrijke rol spelen.
Bijvoorbeeld een biotechnologische han-
deling welke zal resulteren in de produk-
tie van diergeneesmiddelen of in de
verhoging van resistentie tegen ziekten
zal eerder positief beoordeeld worden

-ocr page 409-

dan een handeling welke uitsluitend leidt
tot verhoging van de produktie.
Voor de opheÉBng van het verbod op een
biotechnologische handeling is het
voorts noodzakelijk dat geen redelijk
alternatief voorhanden is, dat geen no-
deloze risico\'s worden genomen en dat
de ingreep voldoende beheersbaar is.
Later verschenen studies hebben dit
\'neen, tenzij\'-beleid met betrekking tot
de biotechnologie bij dieren onder-
steund en verder uitgewerkt. De Com-
missie beklemtoont herhaaldelijk dat
het toetsingskader nadere uitwerking en
precisering behoeft. Ik ben van mening
dat de later verschenen studies daartoe
een belangrijke bijdrage leveren. Ik
hecht in dit verband betekenis aan de
NOTA-publikatie waarin het begrip \'ei-
genwaarde van dieren\' met het oog op
de biotechnologie verder is ontwikkeld
en gefundeerd. De publikatie heeft een
bijdrage geleverd aan de verdere opera-
tionalisering van het toetsingskader,
vooral omdat in deze publikatie de
belangrijkste morele dilemma\'s, home-
ostase, soort-overschrijding in dit begrip
eigenwaarde verdisconteerd zijn. Aan
de hand van dit begrip is het zeer wel
mogelijk om de omvang van het toet-
singskader in te perken.
Tevens wijs ik op de KNBTB-studie
waarin de biotechnologie bij dieren
vanuit een christelijk perspectief wordt
belicht. Ook in deze studie wordt de
eigenwaarde van dieren (onder \'eerbied
en respect\') benadrukt naast de zorg en
verantwoordelijkheid die mensen heb-
ben voor dieren en mensen maar ook
voor gemeenschappen van mensen, die-
ren en planten en voor het ecosysteem
en de aarde als geheel.
Een voortgezette verdieping in de ver-
schillende aspecten is overigens noodza-
kelijk. In dit verband verwijs ik naar par.
3.4.

3.2.4. Reikwijdte van het toetsingskader
Zoals eerder betoogd dient het \'neen,
tenzij\'-principe en het toetsingskader
naar mijn mening niet alleen te worden
gehanteerd bij de
transgenese en de
embryotechnieken maar ook met betrek-
king tot de toediening aan dieren van
bepaalde categorieën van stoffen.
Ik denk aan dit verband aan \'lichaamsei-
gen\' stoffen die worden toegediend om
een effect te verkrijgen dat ook bij
transgene dieren wordt nagestreefd.
Ik heb hier hoofdzakelijk het oog op
stoffen met een neuro-endocriene wer-
king op voornamelijk stofwisselingsfysi-
ologie, de voortplantingsfysiologie en op
het gedrag.

De formulering van deze categorie van
stoffen zal zo gekozen worden dat niet
controversiële stoffen buiten dit toela-
tingsregiem vallen. Naar mijn oordeel
komen thans alleen die stoffen in aan-
merking die worden toegediend om een
produktie-verhogend effect te verkrij-
gen. De somatotropines vormen een
sprekend voorbeeld.
Hiervoor heb ik benadrukt dat naar mijn
inzicht de essentie van het toetsingska-
der is dat de morele positie van het dier
wordt opgehelderd en versterkt.
Terzake van de risico\'s van biotechnolo-
gische handelingen voor mens en milieu
vindt thans op grond van de Hinderwet
en het Besluit genetisch gemodificeerde
organismen, hetwelk is gebaseerd op de
Wet milieu-gevaarlijke stoffen, een ri-
sico-schatting met het oog op de be-
scherming van mens en milieu plaats. In
beide gevallen wordt door de Voorio-
pige Commissie Genetische Modificatie
(VCOGEM) een advies uitgebracht.
Teneinde overiap te voorkomen zal deze
beoordeling niet bij de ethische toetsing
worden herhaald.

De toepassing van het toetsingskader
voor wat betreft de gevolgen voor de
mens en het milieu spitst zich dan naar
mijn inzicht toe op de waarde die door
de Commissie wordt aangeduid met de
begrippen homeostase of zelfregulering
en op de mogelijke toepassing van trans-
genese en embryo-technieken bij men-
sen.

Bij de homeostase komt vooral de relatie
aan de orde tussen de aangebrachte
veranderingen bij het betrokken dier en
de herkomst van deze verandering ener-
zijds en anderzijds de natuurlijke oor-
sprong van het dier en de leefomgeving
waarin het verkeert.
Naar mijn oordeel behoren de eventuele
sociaal-economische gevolgen van de
biotechnologie bij dieren ook buiten het
toetsingskader te blijven. Deze sociaal-
economische aspecten verschillen in be-
ginsel immers niet van die op andere
terreinen van de technologie. Eén en
ander neemt niet weg dat in het kader
van de toetsing mogelijke risico\'s op de
hierboven genoemde terreinen gesigna-
leerd kunnen worden.
Tot slot wijs ik er op dat artikel 68 van
het Voorstel voor een Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren in de mogelijk-
heid voorziet om bij algemene maatregel
van bestuur te bepalen dat het vergun-
ningsvereiste niet geldt voor bij die
maatregel aangewezen handelingen. Het
zal hier met name gaan om handelingen
waarvan is gebleken dat zij geen gevaar
vormen voor de gezondheid en het
welzijn van dieren en waartegen ook uit
ethisch oogpunt geen bezwaar bestaat.
Ik denk hierbij aan experimenten op de
eerder besproken terreinen die in het
kader van het medisch onderzoek wor-
den uitgevoerd bij een groep van kleine
laboratoriumdieren. Ik doel dan vooral
op fundamenteel onderzoek naar de
aard van ziekteprocessen bij de mens.
Deze afbakening wordt thans in overleg
met de ministeries van WVC en O en W
nader uitgewerkt.

Inzake de beoordeling van gezondheid
en welzijn en van de ethische aspecten
wil ik het volgende opmerken. Inge-
volge artikel 66 van het voorstel voor
een Gezondheids- en welzijnswet voor
dieren zal slechts een vergunning voor
biotechnologische handelingen verieend
worden indien:

a. de handelingen geen onaanvaard-
bare gevolgen hebben voor de ge-
zondheid of het welzijn van dieren,
en

b. tegen de handelingen geen ethische
bezwaren bestaan.

De beoordeling van gezondheid en wel-
zijn zal geschieden op basis van inmid-
dels regelmatig gehanteerde parameters
over gezondheid, fysiologie en gedrag.
Bij de vaststelling of en in welke mate de
gezondheid en het welzijn mag worden
aangetast speelt de erkenning van de
intrinsieke waarde van dieren een be-
langrijke rol. Reeds in de Nota Rijks-
overheid en dierenbescherming (Tweede
Kamer, zitting 1981,16 966, nrs. 1-2) is
hierover opgemerkt:

\'.....de keuze voor de intrinsieke waarde

van het dier heeft tot consequentie, dat
de functie van het dier voor de mens
(economisch nut, educatieve of recre-
atieve functie en dergelijke) daaraan
ondergeschikt kan worden gemaakt c.q.
daartegen dient te worden afgewogen\'.
In het kader van de beoordeling van
biotechnologische handelingen bij die-
ren op grond van artikel 66 van de
Gezondheids- en welzijnswet voor die-
ren opent het onder b genoemde crite-
rium de weg voor een verbreding van de
beoordeling van biotechnologische han-
delingen omdat de intrinsieke waarde
ruimer kan worden genomen dan in
termen van gezondheid en welzijn en
waarin levensbeschouwelijke opvattin-
gen en beginselen ontleend aan de bio-
ethiek aan de orde gesteld kunnen wor-
den.

3.4. Onderzoek

De Commissie dringt erop aan dat
middelen ter beschikking worden ge-
steld voor het technologisch en ethisch
aspectenonderzoek.

-ocr page 410-

Met betrekking tot het technologisch
aspectenonderzoek gaat het er om de
effecten op een breed en zeer uiteenlo-
pend aantal gebieden te kunnen inschat-
ten.

Ik ben van mening dat het ethisch
aspectenonderzoek nodig is om het hier-
voor behandelde toetsingskader beter te
kunnen onderbouwen en de toepassing
ervan te verbeteren.
Dit stelt hoge eisen aan het onderzoek.
De bij deze problematiek betrokken
ministers ontwikkelen gezamenlijk een
plan voor het noodzakelijke onderzoek.
Daartoe is inmiddels aan het Centrum
voor bio-ethiek en gezondheidsrecht
van de RU-Utrecht opdracht gegeven
een programmeringsstudie uit te voeren.
Dit onderzoek wordt gefinancierd door
de Ministeries van LNV en van O&W,
door de Nationale Raad voor Land-
bouwkundig Onderzoek en door de
Nederiandse Organisatie voor Techno-
logisch Aspecten-onderzoek. In een wat
ruimer verband is in samenspraak met
de NOTA en de Stichting Consument en
biotechnologie op mijn verzoek door de
NRLO inmiddels een onderzoekspro-
gramma betreffende een aantal maat-
schappelijke aspecten van de biotechno-
logie opgesteld. Voor de uitvoering van
dit programma heb ik financiële midde-
len beschikbaar gesteld. Voorts heb ik de
NRLO verzocht een voorstel voor een
meeijaren TA-programma op te stellen,
waarin aandacht wordt besteed aan
maatschappelijke, ethische en ecologi-
sche aspecten van technologische (waar-
onder biotechnologische) ontwikkelin-
gen. Dit programma-voorstel komt nog
in de loop van 1991 gereed.

3.5. Uitvoering van de toetsing

Het is mijn voornemen om de toepassing
van het ethisch toetsingskader nader te
regelen op basis van art. 66 van het
Voorstel voor een Gezondheids- en wel-
zijnswet voor dieren.
Voor handelingen op de voornoemde
probleemgebieden zal een vergunnin-
genstelsel worden ontwikkeld, waarbij
de feitelijke toepassing van het ethisch
toetsingskader zal worden uitgevoerd
door een ministeriële adviescommissie
ex art. 69 van de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren.
Het is mijn voornemen om deze com-
missie van deskundigen een maatschap-
pelijk brede samenstelling te geven.
Bovendien acht ik het van belang om in
de praktijk afstemming te realiseren met
advies- en beoordelingsinstanties op het
terrein van de gezondheidszorg en de
dierproeven, de VCOGEM en met de

Afdeling Biotechnologische aangelegen-
heden van de Raad voor Dierenaangele-
genheden. Afstemming met de VCO-
GEM acht ik in het bijzonder van belang
omdat ook deze tot taak heeft de ethi-
sche aspecten die verbonden zijn aan
genetische modificatie, te signaleren en
het ligt derhalve voor de hand dat bij de
toetsing van deze signalering gebruik
wordt gemaakt.

Deze commissie zal mij adviseren om-
trent de vergunningverlening. Tegen be-
slissingen omtrent de vergunningverle-
ning staat beroep open bij het College
van Beroep van het Bedrijfsleven.
De rol van deze commissie bij de stimu-
lering van de publieke discussie zie ik als

Verheugend uitgangspunt
In haar standpunt over het rapport van
de Commissie van Advies Ethiek en
biotechnologie bij dieren erkent de rege-
ring de eigen waarde (intrinsieke
waarde) van dieren. Het is verheugend
dat zij deze waarde ruimer uitlegt dan
gezondheid en welzijn. De erkenning
van de eigen waarde van het dier geeft
aan dat elk dier met respect behandeld
moet worden en dat het niet louter als
een middel voor de mens beschouwd
kan worden.

De regering verwacht dat de toetsing
van biotechnologische praktijken aan de
bovengenoemde eigen waarde zal uit-
stralen naar de bestaande praktijk in de
dierlijke produktie. In haar rapport
merkt de Commissie op dat er geen
reden is om datgene wat in het verieden
is gedaan en geaccepteerd in verband
met de nieuwe (bio)technologie niet
opnieuw ter discussie te stellen (para-
graaf 3.1). Dit betekent dat ook een
aantal praktijken in de huidige dieriijke
produktie op grond van de erkenning
van de intrinsieke waarde van het dier
aan banden gelegd kan worden. Dit zal
volgt. Indien de commissie bij de toepas-
sing van het ethisch toetsingskader tot
het oordeel komt dat er belangrijke
nieuwe gezichtspunten of vraagstellin-
gen naar voren komen die een brede
discussie behoeven, dan zal ik daarover
advies vragen aan de Afdeling Biotech-
nologische aangelegenheden van de
Raad voor Dierenaangelegenheden.
Vanuit de Raad kan dan het initiatief
genomen worden voor de publieke dis-
cussie. Vanzelfsprekend worden daarbij
verbindingen gelegd met vooriichtings-
instanties op het terrein van wetenschap
en technologie.

DE MINISTER VAN LANDBOUW.

NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Reactie op het regeringsstandpunt

□VER HET RAPPORT VAN DE CüMMISSIE VAN
ADVIES ETHIEK EN BIOTECHNOLOGIE BIJ
DIEREN (DE CoMMISSIE ScHROTEN)
[dd. 4/2/
92)

uiteindelijk moeten leiden tot een duur-
zaam dierlijk produktiesysteem, waarbij
de eigenwaarde van het dier wordt
gerespecteerd en de gezondheid en het
welzijn is gegarandeerd.
De regering constateert dat er een duide-
lijk zichbare trendbreuk is als het gaat
om onder andere genetische modificatie
(transgenese) en embryotechnologie ten
opzichte van de huidige dieriijke pro-
duktie. Het bij onderzoekers en bedrij-
ven veel gehoorde argument, dat deze
nieuwe technieken niets anders zijn dan
reeds lang gangbare technieken, wordt
daarmee ontzenuwd. Dat betekent dat
een specifieke toetsing van dergelijke
nieuwe technieken gerechtvaardigd is.

Beschamende traagheid
In mei 1990 verscheen het rapport van
de Commissie van Advies Ethiek en
Biotechnologie bij dieren. Ruim
ander-
halfjaar(!)
later verschijnt het regerings-
standpunt. Bij een zich zo snel ontwikke-
lende en controversiële technologie is
het onacceptabel dat toetsing ontbreekt

-ocr page 411-

zonder dat de snelheid van de technolo-
gie wordt geremd. Al eerder hebben de
Dierenbescherming en Natuur en Mi-
lieu gepleit voor tenminste een verbod
op experimenten totdat een toetsingska-
der gereed is.

De regering meent dat een toetsingssys-
teem ervoor kan zorgen dat opvattingen,
normen en waarden in wetenschap en
samenleving gelijke tred houden met de
ontwikkelingen in de biotechnologie.
Op de tweede plaats kan een halt
worden toegeroepen aan bepaalde onge-
wenste ontwikkelingen. Helaas gaan de
ontwikkelingen in de biotechnologie
door, terwijl de regering bezig is op een
zeer trage wijze een toetsingssysteem te
ontwikkelen.

In het huidige regeringsstandpunt zijn
slechts de contouren geschetst van een
toetsing. Het ziet ernaar uit dat in het
huidige tempo er pas kan worden ge-
toetst als de transgene koeien in de wei
staan. Waarom heeft de regering geen
fasering opgesteld met duidelijke termij-
nen waarbinnen het een en ander dient
te geschieden? Het correctieprincipe is
dan wel opgevoerd om de gewenste
beheersbaarheid van de biotechnologie
te benadrukken, maar heeft geen enkele
waarde als de overheid zich zo traag en
weinig initiërend opstelt.
Op dit moment ligt een gezamenlijk
voorstel van Genepharming, het Insti-
tuut voor Veeteeltkundig Onderzoek
(IVO) en het Laboratorium van de
Centrale Bloedtransfusiedienst bij het
Ministerie van Landbouw, Natuurbe-
heer en Visserij voor de produktie van
bloedstollingsfactor VIII via de melk
van transgene koeien. De regering zal dit
experiment volgens het voorgestelde
toetsingskader moeten toetsen. Dat
zelfde geldt voor voorgenomen experi-
menten met het transgene stierkalQe
Herman.

Onvoldoende regelgeving voor
het welzijn van het dier
De regering tracht ons gerust te stellen
door te constateren dat er voor de
veiligheid van mens en dier qua regelge-
ving inmiddels veel is bereikt. Zij doelt
dan mede op twee Europese richtlijnen
op het terrein van de biotechnologie.
Deze richtlijnen bevatten echter nauwe-
lijks regelen ter bescherming van het dier
zelf. De regering gaat in haar standpunt
dan ook volkomen voorbij aan de dis-
cussie op Europees niveau over het
zogenaamde vierde criterium. Produk-
ten worden doorgaans getoetst op drie
criteria, te weten veiligheid, kwaliteit en
doeltreffendheid. Andere criteria, zoals
sociale gevolgen, milieu-aspecten en
ethische overwegingen (waaronder die-
renwelzijn) — die worden gerekend tot
het vierde criterium — worden veelal uit
de Europese wetgeving gehouden. Ze-
ker als het gaat om de veiligheid voor het
dier in ruime zin is nog nauwelijks iets
bereikt.

Reikwijdte van het regerings-
standpunt
Naast transgenese en embryotechnolo-
gie meent de regering dat ook een
ethische toetsing nodig is bij de toedie-
ning van langs biotechnologische weg
verkregen stoffen bij dieren, zoals het
melkstimulerend hormoon BST. Vol-
gens de regering moeten alle drie pro-
bleemgebieden onder het nee, tenzij-
principe vallen. Dat is in overeenstem-
ming met het uitgangspunt van de ont-
werp Gezondheids- en welzijnswet voor
dieren. Het is goed dat de regering
hierbij verder gaat dan de Commissie
Schroten, die de toediening van stoffen
niet ethisch wilde laten toetsen. Overi-
gens gaat artikel 66 lid Ic. van deze wet
over het toedienen van stoffen niet uit
van het nee, tenzij-principe, maar van
een positieve lijst (hetgeen neerkomt op
een ja, mits-principe). Het is naar onze
mening een vereiste dat deze discrepan-
tie tussen regeringsstandpunt en wetge-
ving wordt rechtgezet ten gunste van het
nee, tenzij-principe.

In het regeringsstandpunt wordt gesteld
dat de beoordeling van risico\'s voor
mens en milieu, zoals deze door de
Voorlopige Commissie Genetische Mo-
dificatie (VCOGEM) wordt uitgevoerd
niet behoeft te worden herhaald. De
Dierenbescherming en Natuur en Mi-
lieu wijzen erop dat deze beoordeling
door de VCOGEM zich pleegt te beper-
ken tot risico\'s voor \'ontsnapping\' van
erfelijk materiaal bij de proefin kwestie.
De vraag wat de milieugevolgen zullen
zijn van de toepassing van het genetisch
veranderde organisme op grotere schaal
en risico\'s voor de consument blijven
daarbij doorgaans buiten beschouwing.
Naar de mening van Dierenbescher-
ming en Natuur en Milieu moeten deze
mogelijke gevolgen zo vroeg mogelijk
worden meegenomen bij de beoorde-
ling.

Daarnaast onthoudt de VCOGEM zich
van risico- en milieubeoordeling van
biotechnologisch bereide produkten zo-
als BST en van de embryotechnologie.
Wij zien derhalve een aanvullende taak
voor de door de regering aangekondigde
toetsingscommissie. Ook zal de beoor-
deling van de VCOGEM in de afweging
moeten worden meegenomen.
De regering meent dat ook sociaal-
economische aspecten niet meegewogen
hoeven te worden, omdat deze aspecten
voor andere technologiën ook gelden en
daarmee buiten het toetsingskader moe-
ten blijven. Dat is een onjuist argument.
In een ethische afweging moeten juist
ook deze aspecten, alhoewel niet speci-
fiek voor de biotechnologie, worden
meegewogen.

De regering stelt voor dat voor handelin-
gen, waarvan is gebleken dat zij geen
gevaar vormen voor de gezondheid en
het welzijn van dieren en waartegen uit
ethisch oogpunt geen bezwaar bestaat,
niet altijd een vergunning nodig is. Dit is
een onacceptabele constructie. Dat
blijkt al direct uit het voorbeeld dat de
regering in dit verband noemt, waarbij
juist in ernstige mate de gezondheid en
het welzijn van de dieren worden aange-
tast (namelijk experimenten met proef-
dieren naar de aard van ziekteprocessen
bij de mens). Overigens worden derge-
lijke proeven ook in ethisch opzicht
nauwelijks adequaat getoetst. De Die-
renbescherming en Natuur en Milieu
zijn van oordeel dat de te ontwikkelen
toetsing en een vergunningsplicht ook
dienen te gelden voor experimenten met
(transgene) proefdieren.

□ e toetsing;

vaag en ondoorzichtig
De Dierenbescherming en Natuur en
Milieu vinden het in principe een goede
zaak dat een uitvoerig dossier ten grond-
slag ligt aan de feitelijke toetsing. Alle
gegevens waarom wordt gevraagd zijn
in onze ogen noodzakelijk om per geval
een goede beoordeling mogelijk te ma-
ken.

De regering zal binnenkort een voorlo-
pige onafhankelijke commissie\' instel-
len totdat de Gezondheids- en welzijns-
wet van kracht wordt. Deze voorlopige
commissie zal alleen de experimenten
met transgenese bij dieren ethisch toet-
sen. Waarom kiest de regering alleen
voor experimenten met transgenese en
niet voor experimenten met embry-
otechnologie en het gebruik van met
genetische modificatie verkregen stof-
fen? Zoals in het regeringsstandpunt
aangegeven is de samenhang tussen em-
bryotechnologie en transgenese groot.
Er is geen enkele reden waarom andere
experimenten niet voor een ethische
toetsing in aanmerking zouden komen.
Het is noodzakelijk om op alle pro-
bleemgebieden te toetsen. Nu alleen

-ocr page 412-

toetsen op transgenese leidt tot eenzij-
digheid in de toetsingsprocedure.
De Dierenbescherming en Natuur en
Milieu menen dat zo snel mogelijk moet
worden proefgedraaid met de toetsing.
Daarmee kan een beter inzicht worden
verkregen in de bruikbaarheid en toerei-
kendheid van het door de regering
aangegeven toetsingskader.

Openbaarheid van de toetsing
De openbaarheid van de ethische toet-
sing is van het allergrootste belang. De
regering stelt dan ook dat op grond van
het controleerbaarheidsprincipe op de
genoemde probleemgebieden openbaar-
heid en democratische controle zijn
vereist. Naar onze mening houdt dat
onder andere in dat alle stukken van de
commissie openbaar zijn en dat op
commissievergaderingen belangenorga-
nisaties hun standpunt ten aanzien van
een bepaald experiment kunnen toelich-
ten. In dit verband moeten we helaas
constateren dat alle stukken en vergade-
ringen van de VCOGEM geheim zijn.
Onlangs werd duidelijk dat de Minister
van Landbouw, Natuurbeheer en Visse-
rij deze openbaarheid erg belangrijk
acht door een geheim onderzoeksrap-
port over genetische manipulatie van
koeien ter beschikking te stellen aan de
Dierenbescherming. We gaan ervan uit
dat de minister deze lijn consequent zal
blijven volgen.

NEDERLANDSE VERENIGING TOT BE-
SCHERMING VAN DIEREN
STICHTING NA TUUR EN MILIEU

I Commissie Schroten II, zie Tijdschr Diergeneeskd
1992; 117:303

Ingezonden

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie)

\'Koeien met opge-
zette anus en
vulva\';

een soortgelijk
geval bij varkens

Geachte Redactie,

Het door Dijkstra c.s. beschreven beeld
(Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:269-
70) deed me denken aan een dergelijk
geval bij varkens.

Op een opfokbedrijf werd in de jaren
zestig de diagnose Vibriodysenterie ge-
steld op rond van het klinische beeld en
secties (een IET was er nog niet). Er
werd behandeld met gemedicineerd
voer (Tylosine en Sumix, zie verder).
Kort na het begin van de medicatie
vertoonde een groot aantal biggen alar-
merende verschijnselen: gelten en beer-
tjes schuurden met de genitaliën over de
grond, tegen elkaar en tegen de muren,
alle behandelde koppels waren erg geëx-
citeerd, een dier was zelfs door een ruit
gesprongen.

De beertjes hadden alle een oedemateus
preputium, de geitjes vulva-oedeem. Ge-
dacht werd aan een allergische huidreac-
tie door contact met (stoffen uit de)
urine. Onmiddellijk werd overgescha-
keld op voer zonder medicijnen, waarop
de symptomen na enkele dagen verdwe-
nen waren.

De leverancier van Sumix was niet
bereid de samenstelling van dit middel
mee te delen. (Ook later, toen op grond
van een Landbouwkwaliteitsbesluit uit-
sluitend op attest gemedicineerd voer
kon worden voorgeschreven, verklaarde
hij met de VD overeengekomen te zijn
dat volstaan kon worden met vermel-
ding van de \'merknaam\', zonder de
wettelijk voorgeschreven vermelding
van de antimicrobiële grondstoffen.
Waarschijnlijk bevatte Sumix penicil-
line, streptomycine en ftirazolidon.
Evenals in het door Dijksta c.s. beschre-
ven geval bij koeien blijft ook bij deze
biggen de vraag welk b^nddeel in het
voer verantwoordelijk was voor de ver-
schijnselen.

G. J. van Nie^

2 Dierenarts te Baak.

Een vermoedelijke

ijzervergiftiging
bij damherten

Geachte Redactie,

Lezing van het artikel \'Een vermoede-
lijke vergiftiging bij damherten\', van de
hand van de collegae Heins en Kop
(Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:
180), brengt mij tot de volgende sugge-
stie.

Inderdaad kan een (chemische) water-
analyse kostbaar zijn. Toch vallen de
kosten wel mee, wanneer om een enkele
bepaling, zoals in dit geval ijzer, wordt
gevraagd.

Er is echter een eenvoudige oplossing.

In de handel verkrijgbaar zijn test-setjes
van de firma Merck, zoals Aquamerck®
nr. 11136 (0,1-50 ppm ijzer) en Aqua-
quant® nr. 14404 (tot 15 ppm ijzer).

Deze setjes ziijn ook niet echt goedkoop,
maar eenvoudig en snel in het gebruik.

Heeft men zo\'n test eenmaal in huis, dan
zal er ook eerder gebruik van worden
gemaakt. Grondwater (bronwater) is
immers van nature vaak ijzerhoudend.

Verder kan grondwater stoffen bevatten,
die er van nature weinig of niet in
thuishoren, zoals bijvoorbeeld nitraat:
tot wel zo\'n 100 ppm in zwaar bemeste
(bio-industrie) gebieden. Potentieel ge-
vaarlijk dus, wanneer uitsluitend grond-
(bron)water als drinkwater wordt ver-
strekt. Ook daarvoor zijn eenvoudige
test-setjes verkrijgbaar.

Bovenstaande voorbeelden zijn exem-
plarisch bedoeld en niet als kritiek op het
onderhavige artikel. Ik wil slechts aan-
geven, dat dierenartsen niet meer behoe-
ven terug te schrikken voor eenvoudige
chemische bepalingen in water.

Dr. R. Bootsmai

3 Specialist visziekten te Hilversum.

Rectificatie

In het verslag van de themamkldag van de FIDIN:
\'Hebben diergeneesmiddelen invloed op het mi-
lieu?\' (Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:274-5) is
onder de foto op pagina 274 per abuis een
verkeerd onderschrift geplaatst. Het betreffende
onderschrift dient correct als volgt te luiden:
Dr.
F. X. R. van Leeuwen, woordvoeder RIVM.

-ocr page 413-

Referaten
Hond

Maligne Hyperthermie bij de
hond

Nelson TE. Malignant hyperthermia in
dogs. J Am Vet Med Assoc 1991; 198:
989-94.

De auteur beschrijft de achtergronden
en karakteristieke kenmerken van het
maUgne hyperthermic complex, zoals
dat opgewekt kon worden bij honden
met een erfelijk bepaalde verhoogde
gevoeligheid voor het optreden van ma-
ligne hyperthermic (MH).
Het onderzoek werd uitgevoerd bij na-
komelingen van een bekende \'lijder\', die
MH ontwikkelde tijdens een eerdere
anesthesie, en een niet-hyperthermie ge-
voelige hond.

Onder gecontroleerde omstandigheden
onder anesthesie (zonder halothaan)
werden de dieren geïnstrumenteerd
waarna alle uitgangswaarden werden
vastgelegd. Vervolgens werd halothaan
aan het anesthesie-gasmengsel toege-
voegd en de veranderingen die optraden
werden geregistreerd. De resultaten to-
nen aan dat bij tien van de twintig
honden ernstige verschijnselen van MH
optraden binnen één uur na toediening
van halothaan. De andere honden ver-
toonden ook geen afwijkingen passende
in het beeld van maligne hyperthermic
na een \'trigger-dose\' met succinylcho-
line.

Karakteristieke verschijnselen bij optre-
den van MH omvatte onder andere een
toename van C02-produktie, een toe-
name van de hartfrequentie, bloeddruk
en temperatuur, terwijl de bloedgas-en
zuur-base-analyse het beeld te zien gaf
van een respiratoire acidose. Ook de
in
w\'/ro-studies met spierbundels van MH-
gevoelige honden tonen aan dat ook
onder deze omstandigheden de geïndu-
ceerde contractie heftiger is dan in geval
van niet-MH-gevoelige honden. Ter be-
strijding van de MH werd met succes
gebruik gemaakt van dantrolene (Dan-
trium®) in herhaalde bolusdoseringen
van 0,2 mg/kg iv, tot een totaaldosis van
3,0 mg/kg.

Op basis van het patroon van overerving
wordt een autosomaal, dominante wijze
van vererving voorgesteld. De vraag die
daarbij door de auteur wordt gesteld is
waarom MH bij de hond (in tegenstel-
ling tot het varken) zo zelden wordt
gezien.

(Door de nauwkeurige beschrijving van
het symptomencomplex en de geneti-
sche achtergrond van MH bij de hond,
illustreert dit verhaal de duidelijke ver-
schillen tussen maligne hyperthermie en
\'gewone\' hyperthermie zoals die relatief
frequent bij verschillende diersoorten
voorkomt rond anesthesie;
ref.).

L. J. Hellebrekers.

Kip

Toltrazuril bij opfgk-leghennen
Schmid HP, Weber R, Schwarzer Chr.
Mündt HC. und Dorn P. Einsatz von
Toltrazuril bei Junghennenaufzuchten
in Bodenhaltung met antikokzidiafreier
Fütterung. Dtsch tiefarzü Wschr 1991;
98:117-64.

Vaak wordt een coccidiose-therapie
noodzakelijk geacht tijdens de opfokfiase
van leghennen; tijdens of na beëindiging
van de toevoeging van een anticoccidi-
osemiddel in het voeder.
Achtentwintig koppels opfok-leghen-
nen, variërend in grootte van 4.000 tot
25.000 dieren werden gedurende twee
opeenvolgende dagen behandeld via het
drinkwater met een 2,5 procent oplos-
sing van Toltrazuril, zeven mg/kg li-
chaamsgewicht. Aan elk koppel werd
gedurende de eerste vijftien weken, we-
kelijks dertig verse mestmonsters sa-
mengevoegd tot een mengmonster,
waarvan het aantal oöcysten per gram
mest (OPG) werd bepaald. Tevens wer-
den de koppels wekelijks klinisch beoor-
deeld. Over de klinische bevindingen
per koppel zijn geen nadere gegevens
vermeld.

In het artikel maken de auteurs onder-
scheid tussen therapeutische en metafy-
lactische behandelingen. (Helaas ont-
breekt een goede definitie van resp.
therapie en metafylaxe, zodat onduide-
lijk is met welke motieven de verschil-
lende behandelingen zijn ingesteld;
ref).
Acht koppels werden tussen de derde en
zevende levensweek direct bij het vast-
stellen van een acute coccidiose-uit-
braak therapeutisch behandeld.
Enkele weken later werden meerdere
metafylactische behandelingen inge-
steld. Bij twintig koppels werd begonnen
met een metafylactische behandeling
van drie tot vier weken leeftijd, met twee
herhalingen van deze behandeling en-
kele weken later. Tien van deze metafy-
lactisch behandelde koppels werden als-
nog therapeutisch behandeld. OPG\'s >
10.000 leiden soms tot therapeutische en
soms tot metafylactische behandeling.
De auteurs concluderen dat de nood-
zaak van een herhaling van een toltrazu-
riltherapie bij ongestoord veriopen op-
fok van koppels op basis van de
onderzoeksbevindingen niet te beoorde-
len is. Ook blijft het OPG-getal ontoe-
reikend, om op basis hiervan te besluiten
tot het instellen van een behandeling. De
indicatie voor een in te stellen behande-
ling moet vooral aan het klinische beeld
worden ontleend.

(De aanbeveling om therapieën in te
stellen vanwege ontoereikende dierge-
neeskundige hulp of onvoldoende be-
drijfsmanagement is bijna niet meer van
deze tijd;
ref).

P. van Beek.

Paard

Intra-uteriene therapie
Jasko DJ. Moran DM, Farlin ME. and
Squires EL. Effect of seminal plasma
dilution or removal on spermatozoal
motion characteristics of cooled stallion
semen. Theriogenology 1991; 35:1059-
67.

Vooral oudere merries zijn gevoelig voor
endometritis. Aangezien sperma dat bij
een dekking of inseminatie wordt inge-
bracht altijd gecontamineerd is, ontstaat
bij gevoelige merries gemakkelijk een
endometritis. Het is dan ook van belang
dat de uterus zo snel mogelijk na een
inseminatie te \'spoelen\' teneinde het
aanslaan van een infectie te voorkomen.
De schrijvers onderzochten bij 24 nor-
male merries het effect van een intra-
uteriene behandeling, toegediend vier
uur na dekking op het drachtig worden.
Acht merries werden behandeld met één
liter 0,9% NaCl, acht merries werden
behandeld met één 1 liter 0,05% povid-
onejodium en acht merries dienden als
controle. Het aantal drachtig geworden
dieren bedroeg respectievelijk 8,7 en 6.
De conclusie is, dat een intra-uteriene
therapie toegepast vier uur na een dek-
king de fertiliteit niet negatief beïn-
vloedt. (Uit eerdere experimenten was
gebleken, dat dat wel het geval is als een
dergelijke therapie 0,5 uur of twee uur
na de dekking wordt gegeven;
ref).

A. de Kruif

-ocr page 414-

Congressen/
cursussen

1992-93

Veterinary
Acupuncture
Accreditation
Course

The International Veterinary Acupunc-
ture Society\'s 1992-93 Veterinary Acu-
puncture Accreditation Course will be
held October 21-25, December 9-13,
1992, January 21-24, and February 25-
28, 1993 in Atlanta, Georgia.
All four sessions must be attended in
sequence for accreditation. This is a 120
hour course given in English Enrollment
is limited. For registration contact Dr.
Michal Partington, Course Registrar,
RO. Box 283, Beavercreek, OR 97004-
0283, U.S.A.

Veterinary

acupuncture

congres

The 18th Annual International Veteri-
nary Acupuncture Congress sponsored
by the International Veterinary Acu-
puncture Society will be held September
16-19, 1992 in Coco Palms, Kauai,
Hawaii, U.S.A.. For more information
contact David H. Jaggar, Exec. Sec.
IVAS, Box 142, The Mail Station, 1750-
1 30th Street, Boulder, CO 80301,
U.S.A.; Tel. no.: (303)-449-7936.

Veterinaire
Orthopediecongres

In het congrescentrum \'De Reehorst\' te
Ede wordt zaterdag 17 oktober voor de
tweede maal het veterinaire Orthope-
diecongres georganiseerd. Het congres is
gericht op de practicus die (ook) kleine
huisdieren behandelt en de practische
kennis op het gebied van de orthopedie
up-to-date wil houden.
De volgende veterinair specialisten zul-
len een lezing houden: R.C. Nap (wan-
neer spalken en gipsen, wanneer zeker
niet), K.L. How (behandeling van de
gecompliceerd verlopende wondgene-
zing), R. Jansen (mogelijkheden voor
conservatieve behandeling van bekken-
fracturen), H. van Herpen (een nieuwe
kijk in de knie), RH.A. Poll (de behan-
deling van het hopeloze gewricht),
H.A.W. Hazewinkel (onbloedige en chi-
rurgische behandeling van luxaties), B.R
Mey (bekkenkanteling; patiëntenkeuze
en resultaten), L. Janssen (problematiek
rond thoracolumbale herniae).
Het programma dat van 9.00 tot 16.30

Equine granulomateuze enteritis

Drs. C.E. van der Hoog, vakgroep In-
wendige Ziekten en Voeding der Grote
Huisdieren

De Equine Granulomateuze Enteritis is
een ziekte bij het paard die wordt
gekenmerkt door een veriies van eiwit
naar de darm en een emstig gestoorde
absorptiecapaciteit van de dunne darm.
De meest opvallende verschijnselen die
bij de klinische diagnostiek kunnen wor-
den waagenomen zijn het langdurende
gewichtsveriies, het subcutaan oedeem,
de wisselende eetlust en de hypoalbumi-
aemie. Een kwart van de patiënten heeft
diarree. De overige patiënten hebben
normale of juist zeer droge faeces.
De ziekte wordt overwegend vastgesteld
bij paarden in de leeftijdscategorie van
één tot vijfjaar. Herstel is niet mogelijk
en gemiddeld zijn de patiënten binnen
vier maanden, nadat de eerste sympto-
men zijn gesignaleerd, dusdanig ver-
slechterd dat euthanasie is geïndiceerd.
Een patiënt is verdacht van een veriies
van eiwit naar de darm als de andere
oorzaken van een veriaagd serumalbu-
minegehalte kunnen worden uitgeslo-
ten. Het bewijs wordt geleverd met de
51 Cr Albumine Test. Deze methode is
niet geschikt voor de algemene praktijk.
De verminderde absorptiecapaciteit van
de dunne darm wordt aangetoond met
de Orale Glucose Tolerantie Test of met
de D
(-l-)Xylose Absorptie Test.
De rectumbiopsie is de geëigende tech-
niek om de diagnose Equine Granul-
omateuze Enteritis tijdens het leven te
stellen. De specifieke veranderingen in
de digestietractus bevinden zich echter
niet altijd voldoende caudaal om in een
rectumbiopt waarneembaar te zijn.
Hierdoor is het niet altijd mogelijk om
de diagnose tijdens het leven te stellen.

uur zal duren, wordt onderbroken door
twee korte pauzes en een lunchpauze.
Inschrijfkosten (inclusief proceedings,
lunch en kofBe) bedragen ƒ255,- bij
inschrijving vóór 15 september a.s.
(daarna ƒ 295,- op 17 oktober aan de
zaal ƒ325,-) op de RABO-Bank
39.24.71.531 t.n.v. A AC. Nadere inlich-
tingen bij Dr. L. Janssens, Oudestraat 7,
Antwerpen, tel. 09 32 3 830 0678/A:
fax 09 32 3 825 0040.

Het rectumbiopt is ook van waarde om
bepaalde aandoeningen die van belang
zijn in de differentieel diagnose van het
langdurend vermagerende paard aan te
tonen. In dit verband verdienen de
Equine Eosinofiele Granulomatosis en
het Alimentair Lymfosarcoom vermel-
ding.

Als alternatief voor een rectumbiopt
wordt aangegeven een per laprotomie te
nemen biopsie van een meer proximaal
gedeelte van de darm. Deze methode
wordt minder geschikt geacht, gezien de
slechte algehele toestand van de patiënt.
Bij het postmortale onderzoek van de
patiënten met E.G.E. blijkt dat het
macroscopisch waarneembaar sectie-
beeld zeer uiteenlopend is. Wel valt
steeds een diffuse aantasting van de
dunne darm op.

Het microscopisch waarneembare pat-
hologisch beeld is uniform en op grond
hiervan wordt de diagnose gesteld. De
meest ingrijpende veranderingen bevin-
den zich in de dunne darm en dikwijls in
het ileum. Deze veranderingen bestaan
uit een diffuse transmurale infiltratie met
macrofagen, epithelioïden en lymfocy-
ten, een geringe proliferatie van plasma-
cellen en meerkemige reuscellen en een
ernstige villusatrofie. Uit de bevindingen
van het microscopisch onderzoek is
gebleken dat de specifieke, voor een
granulomateuze ontstekingsreactie ken-
merkende, infiltraten zich niet beperken
tot de dunne darm, zoals het macrosco-
pische zichtbare beeld in veel gevallen
doet vermoeden. De infiltraten kunnen
in de gehele digestietractus en ook in
diverse andere orgaansystemen worden
aangetroffen. De E.G.E. is dus in feite
een multisystemische granulomateuze
ontstekingsreactie.

De granulomateuze ontstekingsreactie
wordt in het algemeen beschouwd als

Studentenreferaten

-ocr page 415-

Nieuw middel voor honden met
heupdysplasie
In samenwerking met de Rijksuniversi-
teit Utrecht, afdeling Diergeneeskunde,
is wetenschappelijk dubbelblind onder-
zoek verricht met een nieuw middel
voor de behandeling van heupdysplasie
(HD) bij honden.

Op het gebied van heupdysplasie is dit
onderzoek het meest uitgebreide dat tot
nu toe werd gehouden. Dit onderzoek
heeft aangetoond, dat het klinisch beeld
duidelijk verbeterde bij de groep, die de
werkzame stof kreeg toegediend. De
resultaten zijn dermate hoopgevend, dat
gesteld kan worden dat de gevreesde
aandoening bij honden nu in de meeste
gevallen effectief kan worden behan-
deld. Het middel, HD-Ex genaamd, is
uitsluitend verkrijgbaar via de dieren-
arts. HD-Ex is volkomen onschadelijk
voor mens en dier.

Verwacht wordt dat HD-Ex ook bij
mensen met gewrichtsaandoeningen
kan worden toegepast. Toekomstig on-
derzoek zal een antwoord dienen te
geven op deze verwachting.

Heupdysplasie bij soo.ooo honden
Nederiand telt ca. 200.(X)0 honden die
last hebben van heupdysplasie, ofwel
HD. Dit is een erfelijke af^wijking aan de
heupgewrichten. Deze komt veel voor
bij rashonden en honden die zwaarder
worden dan 25 kg.

Proefnemingen aan Utrechtse
universiteit
Door dagelijkse toediening van HD-Ex
wordt niet alleen de skelet-opbouw en
de kwaliteit van bot en kraakbeen ver-
beterd. Ook de daarmee samenhan-
gende kapsels, banden, pezen en spieren
gaan er merkbaar op vooruit. De hond
lijdt minder pijn en krijgt zijn bewe-
gingsvrijheid weer terug. Eén en ander is
gebleken tijdens uitgebreide proefne-
mingen aan de faculteit Diergenees-
kunde van de Universiteit Utrecht.

een vertraagd type overgevoeligheidsre-
acde (=celgebonden overgevoeligheids-
reactie of type IV overgevoeligheidsre-
actie).

Vooralsnog zijn de etiologie en de patho-

NlEUW(s) VAN DE INDUSTRIE

Revolutionaire ontdekking

genese van de E.G.E. onbekend. Veron-
dersteld wordt dat de lijders een afwij-
kende immunrespons vertonen op een
ubiquitair voorkomend en voor nor-
male paarden niet schadelijk antigeen.

Voornaamste preventieve

maatregelen

Om de gevolgen van HD te beperken, is
het van belang dat de hond een verant-
woorde voedig krijgt die niet tot overge-
wicht leidt. Want naarmate hij zwaarder
wordt, zullen de klachten toenemen.
Beweging is eveneens essentieel. Risico-
rassen, zoals de New Foundlander,
Rottweiler, St. Bernhard, Duitse Herder,
Duitse Dog, Golden Retreiver en Labra-
dor kunnen ter preventie al in de groei
met HD-Ex beginnen.

Looptraining bevordert het
resultaat
HD-Ex werkt het beste in combinatie
met een looptraining. Hierdoor worden
de spieren sterker, de doorbloeding beter
en wordt ontkalking t^engegaan.

Juni

1 —5 PAO-D: Epidemiologie II (92/18).

6—7 Schwarzwald - Tierklinik Frühjahrstref-
fen: \'Verhaltenstherapie bei Hund und Katze,
Bad Teinach (pag. 250).

8—9 Symposium \'Microbiological Signifi-
cance of Drug Residues in Food, Rockville,
U.S.A. (pag. 279)

9—12 Vlth Internat. Symposium World As-
soc. of Vet. Laboratory Diagnosticians, Lyon
(inl. drs. G. H. A. Borst, Gez.D. v. D.
Overijssel/Flevoland, tel. 038-282911) (pag.
925).

9 41 St. Scientific meeting of the European
Society of Veterinary Pathology, Graz

10 AUV Algemene Ledenvergadering in de
Streekschouwburg.

11 Groep Geneeskd v/h Rund KNMvD, weten-
schappelijk bijeenkoiTut;
14.00 uur

13 PAO-D: Praktische echografie GD (92/47)

16 Groep Geneeskunde v/h Varken KNMVD.
Ledenvergadering; De Uithof; UtrechL

16—19 3. Weltkongreß Lebensmittelinfekti-
onen und -intoxikatoinen, Berlin.

17 Afd. Gelderland KNMvD. Excursie naar
CDI, Lelystad; 13.30 uur (pag. 287).

Dogdouche en
Derma douche

Aesculaap introduceert een combi-pak
met twee shampoos voor de behande-
ling van droge of vettige huidschilfering
bij honden. Naast het officieel geregi-
streerde diergeneesmiddel Dogdouche
bevat deze dubbelverpakking ook Der-
madouche. Een complete behandeling
in één verpakking.

Als start van de behandeling wordt
geadviseerd om de hond 2x per week te
wassen met Dogdouche gedurende ma-
ximaal 1 maand. Deze behandeling
verweekt en verwijdert huidschilfers.

Na een maand kan dan overgegaan
worden op Dermadouche. Deze milde
shampoo heeft een reinigende en verzor-
gende werking, waardoor de conditie
van huid en vacht op peil blijft en de
kans op recidief verkleind wordt.

Alleen in die gevallen waarin sprake is
van een meer gecompliceerd ziekte-
beeld, verdient het aanbeveling de be-
handeling te ondersteunen met spcifieke
maatregelen (bijv. antibacteriële thera-
pie, vlooienbehandeling).

Doorlopende agenda

18 Groep Geneeskd Gezelschapdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

20 Bijscholingsdag te Antwerpen over orthope-
die bij gezelschapsdieren, georganiseerd door
het AAC (inl.tel. 09-3238300678, fax 09-
3238250040).

22—25 7th Internat. Symposium on Disorders
of the Ruminant Digit, Rebild, Denmark
(inl. tel. 98126022, fax 98166922).

22—25 International DLG Exhibition for Live-
stock & Poultry Production and Manage-
ment, Hannover Fairgrounds \'EuroTier \'93\',
inl.tel. (069)71680, fax (069)7241554).

25—30 Fifth Congress of the World Rabbit
Association, Corvallis, Oregon, USA.

26—28 Eerste Wetenschappelijke Vergadering
van het European College of Veterinary
Surgeons (ECVS), Zürich, Switserland.

28-3-7 VI Int. Congress in Toxicology, Rom,
Italien.

Juli

21—25 Congres \'Animals and us\', Montreal
Canada (inl. AFIRAC, Paris, tel. (33)
149291200, fax (33) 148065565) (pag. 306)

(Vervolg op pag. 341).

-ocr page 416-

Tak-ürganisatie diergeneeskunde en

dierenartsenpraktijken

Het Algemeen Bestuur van de Koninklijke Ne-
deriandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
(KNMvD) heeft op 29 april 1992
unaniem
besloten te komen tot een onafhankelijke tak-
organisatie voor de automatisering in de dierge-
neeskunde en de dierenartsenpraktijken in Ne-
deriand, uitgaande van de volgende punten:

1. De tak-organisatie voor de automatisering in
de diergeneeskunde en de dierenartsenprak-
tijken dient door de gehele beroepsgroep
gedragen te worden.

2. Doelstelling is te komen tot een onafhanke-
lijke tak-organisatie waarvan de dieren-
artsen in de loop van vijfjaar lid worden,
zodat de tak-organisatie zelfstandig kan ope-
reren.

3 De naam van de tak-organisatie is Novad
Coöperatie Ideëel.

4. De Novad Coöperatie verkoopt haar aande-
len van de Novad b.v. aan de AUV, waarmee
de AUV de enige aandeelhouder van de
Novad b.v. wordt.

5. De KNMvD en de AUV hebben besloten
daartoe een overeenkomst aan te gaan om
deze tak-organisatie gedurende vijfjaar fina-
cieel te garanderen.

6. De KNMvD en de AUV garanderen het
tekort op de begroting gedurende vijf jaar
aan de Novad Coöperatie Ideëel; elk met een
maximum van ƒ 200.(X)0,- per jaar.

7. Het Dagelijks bestuur (DB) van de Novad
Coöperatie Ideëel bestaat uit de voorzitter
van de Novad Coöperatie Ideëel, een be-
stuurslid van de KNMvD en een bestuurslid
van de AUV. Het DB kan gebruik maken
van externe adviseurs.

8. De Novad Coöperatie Ideëel stelt jaariijks
het ondernemingsplan en een begroting op,
die goedgekeurd moeten worden door het
Hoofdbestuur van de KNMvD en het be-
stuur van de AUV.

9. Novad Coöperatie Ideëel voert het tak-
organisatiewerk uit en stelt al haar produk-
ten beschikbaar aan ieder commerciële
firma.

10. De Novad Coöperatie Ideëel heeft een
dierenartsmedewerker in dienst voor de
uitvoering van de tak-organisatiewerkzaam-
heden en huisvest deze medewerker bij de
KNMvD, Julianalaan 8-10 te Utrecht.

11. De Novad Coöperatie Ideëel biedt de ont-
wikkelde produkten of fiinktionele specifica-
ties aan de commerciële firma\'s; wanneer
produkten en functionele specificaties niet
direct commercieel haalbaar zijn, maar toch
door de beroepsgroep van dierenartsen ge-
wenst worden, kunnen deze aan de AUV-
dochter (Novad b.v.) opgedragen worden
voor afwikkeling en uitvoering. Hiertoe
wordt een samenwerkingsovereenkomst op-
gesteld tussen Novad Coöperatie Ideëel en
de Novad b.v.

Besprekingen

Een delegatie uit het AB, bestaande uit de
collegae Augustijn, Heynen, Maris, Pijpers en de
algemeen secretaris hebben deze punten opge-
steld na een aantal besprekingen met organisaties
en personen in en buiten de diergeneeskunde.
Van belang wordt geacht, dat een tak-organisatie
voor de diergeneeskunde van wezenlijk belang is
om tot een goede ontwikkeling van automatise-
ring binnen èn met de beroepsgroep te komen.
De tak-organisatie dienst daarom door de gehele
beroepsgroep gedragen te worden. Doelstelling
is dat de tak-organisatie zich zodanig profileert
dat alle dierenartsen in de loop van vijfjaar lid
worden, zodat de tak-organisatie zelfstandig kan
opereren.

De naam Novad Coöperatie Ideëel wordt voor-
gesteld, omdat deze naam in besprekingen met
de landbouw in Nederland reeds een begrip is
geworden.

De punten vormen de voorwaarden voor de
totstandkoming van de onafhankelijke tak-orga-
nisatie Novad Coöperatie Ideëel en zullen daar-
toe dienen in het overig met het bestuur van de
AUV voor de overeenkomst om de tak-organisa-
tie gedurende vijfjaar financieel te garanderen.
De garantie is aan een maximum gebonden, op
basis waarvan een jaariijkse ondernemingsplan
en begroting worden opgesteld.
De financiële garantie is door de KNMvD
gedeeltelijk op te brengen uit een verhoging van
de contributiebijdrage gelijk aan de inflatiecor-
rectie in procenten plus één met een maximum
van vijf procent.

Een deel zal uit de algemene reserves worden
gahaald. Een financiering uit de KNMvD, de
AUV en als lid lijkt een drievoudige betaling,
echter wanneer de dierenartsen alsa totale be-
roepsgroep zo snel mogelijk tot een zelfstandig
functioneren van de tak-organisatie komen zijn
de garanties niet meer nodig.
Wanneer dierenartsen lid zijn kunnen de lid-
maatschapsgelden terugverdiend worden uit de
aangeboden dienstenpakketten.
De opvatting, dat de Novad Coöperatie Ideëel
niet onafhankelijk is door de invloed van de
AUV met haar dochter de Novad b.v. is niet juist,
omdat tussen de AUV en de KNMvD een
bindende overeenkomst wordt gesloten.
In het ondernemingsplan van de tak-organisatie
N.C.I. zullen de aspecten van landbouwhuisdie-
ren en gezelschapsdieren beide tot hun recht

-ocr page 417-

dienen te komen. De tak-organisatie voert uit dat
wat de dierenarts vraagt De onderwerpen zijn in
het ondernemingsplan beschreven.
Bestaande goed lopende programma\'s van de
commerciële firma\'s worden niet aangetast; wen-
sen vanuit de diergeneeskunde en de dierenart-
spraktijken worden aan de firma\'s in de vorm
van functionele specifickaties aangeboden. Een
goed samenspel met de commerciële firma\'s is
van groot belang.

□verleg

Na het overieg met het bestuur van de AUV zal
bij een accoord overieg met de huidige Novad
Coöperatie gevoerd worden om tot Novad
Coöperatie Ideëel te komen. Statutaire en be-
stuurlijke consequenties en garanties betreffende
het ondernemingsplan en de begroting dienen
duidelijk uitgewerkt te worden
(zie bijlage).

CAR 1992

Internationaal congress on

animal reproduction

23-27 augustus 1992 in □en Haag

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1
mei 1992 werd de aandacht gevestigd op het
internationale congres over de voortplanting bij
dieren.

Het programma is voor de Nederlandse dieren-
arts, ook de prakticus, zeer de moeite waard.
De KNMvD wil belangstellenden aanmoedigen
aan het congres deel te nemen, omdat behalve
het wetenschappelijke aspect, ook contacten met
collega\'s vanuit de gehele wereld van belang zijn.
Hier volgt een beschrijving van het programma
in verkorte vorm.

Voor meer informatie kan men contact opnemen
met het Bureau van de KNMvD (Karin Nutters).
In het TvD van 1 mei 1992 was een inschrijffor-
mulier gevoegd. Het programma bestaat uit vier
plenaire ochtendsessies:

I Clinical trends in diagnosis and therapy of
reproductive disorders

II Embryo production and manipulation

III From eariy pregnancy to the neonatal period

IV Hormonal regulations

Symposia

Daarnaast zijn er twaalf symposia gedurende de
middag:

1. Clinical trends in equine reproduction &
A.I.

2. Pig reproduction

3. Sperm

4. Control and manipulations of corpus luteum
function

5. Environmental factors on reproductive acti-
vity in domestic species

7. Preservation of gametes

8. Relationship between uterine environment
and embryonic development: practical con-
sequences

9. Cattie fertility problems

10. Canine and felina reproduction

11. Oocytes and embryo\'s in vitro

12. Parturition

Bovendien worden er diverse workshops en
wetenschappelijke excursies gehouden.
Tevens is er een posterpresentatie waarvoor 612
posters zijn uitgekozen.

Enkele onderwerpen waar veel posters over
worden gepresenteerd zijn:
Clinical aspects of female reproduction; Sperm
morphology and physiology; Endocrine control
of reproduction; Pharmacological control of
reproduction; Preservation of gametes and em-
bryo\'s; Practical aspects of artificial insemina-
tion; Equine reproduction en environmental and
managerial effects on reproduction
Het programma is zowel voor landbouwhuisdie-
ren als gezelschapsdieren.
Natuuriijk is het wetenschappelijk progranuna
omgeven door een sociaal programma en een
zeer attractief partnerprogramma.
Voor inhoudelijke informatie kan men contact
opnemen met de algemeen secretaris KNMvD,
dr. Tj. Jorna

De KNMvD hoopt vele belangstellenden in Den
Haag te ontmoeten.

GVP-positieve lijst

diergeneesmiddelen

Door de KNMvD wordt naarstig gewerkt aan de
uitwerking van de Good Veterinary Practice
(GVP)-code, die van belang is bij de gezond-
heidszorg op bedrijven, die meedoen aan het
produceren van merkvlees, programmavlees of
IKB-vlees.

Op deze bedrijven wordt vaak de positieve lijst
van te gebruiken diergeneesmiddelen voorge-
schreven. Dit levert bij de praktici veel vragen
op. We zullen proberen op korte termijn met een
toelichting te komen. Hebt u desondanks vragen,
neem dan contact op met de algemeen secretaris
van de KNMvD, de heer Dr. Tj. Joma.
Hoofdstelregel, die u nu alvast kunt gebruiken, is
dat de dieren bij slachting geen residu van het
diergeneesmiddel mogen bevatten en dat er
absoluut geen spuitplek of weefseUrritatie mag
voorkomen. Let daarom ook nadrukkelijk op de
injectietechniek die u toepast.
We zullen hier de komende tijd regelmatig op
terugkomen. Tevens wordt er door het bedrijfs-
leven voorlichting -ook aan dierenartsen- gege-
ven over hun doelstelling, bijvoorbeeld de export
van varkensvlees naar Japan.

-ocr page 418-

Symposium veterinair
specialisme

Op 24 februari 1992 is door de Almanak
commissie van de Diergeneekundige Studenten
Kring (DSK) de veertiende Veterinaire Studen-
ten Almanak, getiteld: \'Spookrijder gesigna-
leerd\', uitgereikt aan de KNMvD. Hierbij waren
namens de KNMvD aanwezig: de voorzitter
prof. dr. E. H. Kampelmacher en de beide
secretarissen, dr. Tj. Jorna en de heer T. W. te
Giffel.

Zaterdag 31 Oktober1992 organiseert de Ko-
ninklijke Nederlandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde in samenwerking met de Groep
Veterinaire Specialisten een symposium met als
doel de dierenarts-specialist onder de aandacht
brengen.

Voor deze dag worden uitgenodigd vertegen-
woordigers van kynologen-, stamboek-, fok- en
Kl-verenigingen, gezondheidsdiensten, diverse
consumentenorganisaties en de pers.
Tot op heden zijn in de volgende deelgebieden
specialisten erkend: de chirurgie/(neuro-)ortho-
pedie, dermatologie en interne van de gezel-
schapsdieren, reproductie/interne en chirurgie
van het paard, de veterinaire pathologie, radiolo-
gie en oogheelkunde en de geneeskunde van
vogels. Deze specialisten zijn op diverse plaatsen
werkzaam zoals in de specialistencentra, op de
Faculteit voor Diergeneeskunde, in een eigen
praktijk of in laboratoria.

Tijdens het symposium zullen behalve een eerste
lijnsprakticus meerdere veterinair specialisten
zich presenteren met lezingen en een informatie-
markt, waar specialisten voorbeelden van hun
werk laten zien. Getracht wordt het toenemend
belang van deze groep van dierenartsen in de
huidige diergeneeskunde toe te lichten. Ook
wordt aandacht besteed aan het toekomstige
specialisme van landbouwhuisdieren.

Dierenartsen zijn ook van harte welkom om deze
dag bij te wonen. Het programma van deze dag
wordt op een later tijdstip in dit tijdschrift afgedrukt

Almanak uitgereikt aan KNMvD

De Almanak is verkrijgbaar bij DSK ä ƒ25,-, tel. 030-
534678.

Kadercursus voor

beginners 1992

BST

Het Algemeen Bestuur van de Koninklijke Ne-
derlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft in zijn vergadering van 29 april 1992 na het
horen van haar Groepen en de Commissie Ethiek
besloten dat de beroepsgroep van de dierermrtsen
tegen de toelating van BST is op sociaal-econo-
mische en ethische gronden.

Er zijn nog enkele plaatsen beschikbaar voor
deelname aan de Kadercursus Beginners van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde, die gehouden wordt van
don-
derdag 25 juni tot en met zaterdag 27 juni 1992
in Apart-Hotel Delden, Sportlaan 7 te Delden.

Voor nadere informatie en/of opgave kan men
contact opnemen met het secretariaat van de
KNMvD, 030-510111 en vragen naar Maijo-
leine de Mol of Bertie Koekoek.

Om teleurstelling te voorkomen verdient het
aanbeveling om snel te reageren.

-ocr page 419-

Utrecht, 1-3 oktober

Golf in Nieuwegein

ur

<3

(Jnterv^

Bayer @

IQQSi

UPJOHNNEDERLAND

WAA

LenÜ

CREDin tN tKKECrtN Ba\\K

^^ PitmanMoore

In het gebied tussen Utrecht en Jutphaas, waar
eens de icoeien graasden en dat bij de wat langer
afgestudeerde collegae nog bekend moet zijn van
hun co-assistentschap bij de buitenpraktijk, ligt
nu een fraaie golfbaan.

Het vroegere grasland is in 1986 naar het
ontwerp van de Belgische golfbaanarchitect
Baron Paul Rolin omgevormd tot een 9-holes
baan die typisch Hollands wordt genoemd.
Hier in dit voor ons \'historische gebied\' (uitste-
kend aansluitend op het congresthema: \'Back to
the roots\' ligt door sloten en waterpartijen
doorsneden golfbaan. Op deze interessante en
beslist niet makkelijk te bespelen baan zal
donderdag 1 oktober de golfwedstrijd worden
gespeeld ter gelegenheid van de Sportdag, voor-
afgaande aan het jaarlijkse KNMvD-Congres.
In de onmiddelijke omgeving van onze oude
bisschopsstad, waar dit jaar het Jaarcongres
wordt georganiseerd, is deze uitdagende en veel
precisie vragende baan een uitgelezen lokatie om
een spannend wedstrijdverloop te garanderen.
Alle golfspelende leden van de KNMvD en hun
partners worden uitgenodigd aan deze wedstrijd
deel te nemen. De Domtoren aan de horizon zal
voor voldoende inspiratie bij de deelnemers
zorgen om er iets moois van te maken.
Er zal een 18-holes Stableford wedstrijd worden
gespeeld met 7/8 handicap verrekening. Opgave
kan geschieden bij de KNMvD onder vermel-
ding van de handicap.

Ook spelers die in bezit zijn van een golfvaardig-
heidsbewijs kunnen deelnemen en zullen dan
spelen met handicap 36. We hebben goede hoop
dat, bij de groeiende belangstelling die de golf-
wedstrijd geniet, wij toch in staat zullen zijn om
alle deelnemers te plaatsen.
De volgorde van aanmelding zal bepalend zijn.
Vol verwachting zullen we op 1 oktober het
groene strijdperk betreden en ik hoop behalve de
vele bekende deelnemers ook vele nieuwe te
mogen begroeten.

Namens de sportcommissie:
LM. Otto,
Coördinator Golf.

Dierenartsenpraktijk

\'üüst-drenthe\'

Fusie van de dierenartsenmaatschappen

emmen-KLAZIENAVEEN en exlod en omstreken

Hierdoor berichten wij, dat onze twee dieren-
artsmaatschappijen, te weten de maatschappen
Emmen-Klazienaveen en de maatschap Exloo,
Borger, Nieuw-Buinen en Valthermond, per 1
januari 1992 zijn gefuseerd.

De laatste jaren zijn de ontwikkelingen in de
diergeneeskunde in een stroomversnelling ge-
raakt.

Om hierop in te spelen en tevens te kunnen
blijven beantwoorden aan de steeds toenemende
vraag naar expertise en specialisme, hebben wij
deze stap genomen.

De nieuwe dierenartsenmaatschap, bestaande uit
zeven dierenartsen, krijgt de naam Dierenartsen-
praktijk \'Oost-Drenthe\'.

MAATSCHAP EMMEN-KLAZIENAVEEN
W. van Arkel, Emmen
A. Klarenbeek, Klazienaveen
F. W. Oostra, Emmen

MAATSCHAP EXLOO EN OMSTREKEN

J. Bakker, Exloo

R. K. de Boer, Borger

H. J. Haverkate, Nieuw-Buinen

J. van der Zee, Valthermond

Sponsors Sportdag 1992

De Sportdag 1992 wordt mede mogelijk ge-
maakt door de bijdragen van de navolgende
sponsors:

Duphar Nederiand B.V./Cyanamid Animal
Health/ AUV/MOVIR-DTO/ Raadgevers voor
de Medische Beroepen/Veterinaire Handels-
maatschappij B.V. VETAM/ Intervet Nederiand
B.V./Bayer Nederiand B.V./Leo Pharmaceutical
Products B.V./Upjohn N.V. Animal Health Be-
nelux/VVAA/Crediet en Effectenbank N.V./
Pitman-Moore Nederland B.V.

-ocr page 420-

KNMvD

Personalia

Lidmaatschap

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft zich aangemeld de volgende col-
lega:

Bruin, Mevr. A. de; 1992; 3572 XC Utrecht; Van
Speijkstraat 6.

□verleden
In april overleed Prof.Dr. A. Hoogerbrugge te
Bilthoven.

Op 30 april 1992 overleed Prof.Dr.Dr. h.c. Jac.
Jansen te Oudemirdum.

Op 6 mei 1992 overleed Drs. F. Borm te Oploo.

Jubilea

L.J. Kas te Hilversum, afwezig, 60 jaar, 4 juni
1992

A.J. Bruin te Gorssel, afwezig, 45 jaar, 7 juni 1992
R. Back te Lochem, aanwezig, 25 jaar, 16 juni
1992

Jhr. A.W. van Foreest te Doorwerth, afwezig, 25
jaar, 16 juni 1992

J.P. de Vries te Stadskanaal, afwezig, 65 jaar, 24
juni 1992

J.S. Ariëns te Dongen, afwezig, 30 jaar, 27 juni
1992

J. van der Waal te Heemstede, afwezig, 60 jaar, 28
juni 1992

E.H. den Breeje te Amersfoort, afwezig, 40 jaar, 30
juni 1992

Koninklijke onderscheidingen:
Drs. J.J. van Zutven te Oss benoemd tot OfScier in
de Orde van Oranje Nassau.
Dts. J. Veenhof te Lunteren benoemd tot Officier
in de Orde van Oranje Nassau.
Prof.Dr. C.J.G. Wensing te Lelystad benoemd tot
Officier in de Orde van Oranje Nassau.
Drs. L.A. van Langeraad te Giessenburg benoemd
tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.
Drs. P.H.A.M. van Maanen te Cuijk benoemd tot
Ridder in de Orde van Oranje Nassau.
Drs. S. Piersma te Hemelum benoemd tot Ridder
in de Orde van Oranje Nassau.

Mutaties
204 Akkerman, A.M.; 1986; 3708 SC Zeist;
Molenweg 20; tel. 03404-13953 privé, 070-
3793094 bur.;stafmedew. bij de V.D.
208 Begeman, S.; 1952; 7921 LP Zuidwolde;

Klaverpad 1; tel. 05287-3403; r.d.
211 Beukelen, Dr. P van; 1973; U-1983; 3511
XE Utrecht; Geertestraat 8; teL 030-314735
privé, 533703 bur.; Éax 030-531407; h. afd.
Onderwijszaken F.D.; Univ. Hoofddocent
R.U. (F.D., vkgr. Inw. Ziekten en Voeding
der Gr. Huisd.).
213 Boer, RA. de; 1988; 3707 HT Zeist; Krake-
lingweg 119 (23 S); teL 03404-13682;
wnd.d.

227 Dijk, A.J. van; 1987; 5422 BJ Gemert; Horst
71; tel. 04923-67407 privé, 04130-82255 tst.
643 bur.; sektordesk. Varkenshouderij Ce-
have N.V

227 Dijk, K.G. van; 1956; 8162 GH Epe; De

Wildkamp 12; tel. 05780-27674; r.d.
230 Doremalen, H.A.M. van; 1986; 5481 KH
Schijndel; Verhoevenlaan 40; tel. 04104-
98662 privé, 93566 prakt.; p., geass. met D.S.
Akkerman, G.A. Bavinck en N.B. van der
Meer.

230 Doremalen-Gommers, Mevr. E.J.M. van;
1984; 5481 KH Schijdel; Verhoevenlaan 40;
tel. 04104-98662; wnd.d.

234 Eringa, GJ.; 1989; 8341 RL Steenwijker-
wold; Het Schild 26; tel. 05210-88681 privé,
14848 prakt.; p., geass. met R.E. Eikelboom,
B. Gerritsen, J. Kiestra en J.P. van der Laan.

254 »Hooimeijer, J.; 1982; 7941 GR Meppel;
Parklaan 5; tel. 05220-61565 privé, 59455
bur.; &x 05220-63447; p., vogels.

260 Janssen, W.A.G.; 1990; 6291 AD Vaals;
Kerkstraat 36; tel. 04454-3115; p.

269 Kraai, J.A.Z.; 1987; 7216 PP Kring van
Dorth; Wippertdijk 2; tel. 05731-1480 privé,
05483-62004 prakt.; p., geass. met K.J.
Coppoolse en W.C.C. Wamelink.

274 »Laurijssens, Mevr. M.C.; 1981; 2135 HS
Hoofddorp; Reina Prinsen Geerlingdreef 77;
tel. 02503-13493; p., gezelschapsd.

282 Meijering, Mevr. T.E.; Gent-1989; 9363 VE
Marum; Haarsterweg 34; tel. 05944-1247;
wnd.d.

285 Moons, M.P; 1965; 6671 DH Zetten; Wage-
ningsestraat 94; tel. 08880-52718 privé,
5I2I3 prakt.; p.; plv.i.

290 Noort, T.RM. van; 1980; 1834 EH Sint
Paneras; A.VH. Destreelaan 151; tel. 072-
625747 privé, 123119 prakt; p., geass. met
G.J. Keuris.

291 »Oosten, Mevr. J.M. van; 1988; 8191 LL
Wapenveld; Hogestraat 8; tel. 05206-46020;
p., ass. bij H.J.M. Schutte.

291 Oostindjer, A.J.; 1989; 9207 DD Drachten;
De Excelsior 127; tel. 05120-41779 privé,
13757 prakL; p., ass. bij A.K. van der Paauw.

293 Paauwe, R.E.; 1990; 5711 VR Someren;
Noorderlaan 16; tel. 04937-90728 privé,
91770 prakt.; fax 04937-w0; p., ass. bij
L.P.M. van den Brand, H.A. Derkx,
M.M.F.H. van Kuijk, R.J.M.L. Raymakers,
L.A.J. Smeenk, A.H.A. Steentjes, J.A. We-
sterbeek, D L. Willink en F.Th.C. de Wit

294 Pellenaars, M.E.W.M.; 1985; 4824 EE
Breda; Heienlangdonk 44; tel. 076-420220;
p., geass. met O.J.J. de Clerck en P.A.J.
Rops.

299 Prud\'homme van Reine, F.H.; 1980; 1445
AL Purmerend; Westerweg 51; tel. 02990-
44661 privé, 21000/44455 prakt; p., geass.
met R Bleeker en W.D. Pereboom.

304 Rossem,H. van; 1987; 5404 LZ Uden; Ploeg
40; tel. 04132-60449 privé, 51159 prakt.; p.
ass. bij P. Goedendorp en A.G. Peters.

311 Selm, G.J. van; 1988; 8I9I LL Wapenveld
Hogestraat 8; tel. 05206-46020 privé, 42512
prakt; p., geass. met D.H. Bronsink, J
Kuipers en W. Mulder.

325 Veer, Th. van der; 1985; 8711 GC Workum:
Hearewei 47; tel. 05151-3122 privé, 1229
prakt.; p., geass. met J. Stoel.

326 Vencken, J.T.; 1973; 6231 KD Meerssen:
Kuileneindestraat 21; tel. 043-642303; p.

358 Vermunt Dr. J.J.F.; 1976; Saskatoon-1990:
Palmerston North (New Zealand); 121 Park
Road; tel. 09-64-6-3591037 privé, 3569099
bur.; &x 09-64-6-3505616; wet medew.
Dept of Vet Clinical Sciences, Massey
Univ., Fac. of Vet Science.

329 Verschuer, Mevr. C.M.R. van; I99I; 4153
RB Beesd; Mariënwaerdt 12; tel. 03458-
1368 privé, 08886-2900 prakt.; p., ass. bij
W.M. Mestebeld, JJ. Pouwer, D.N. Tap en
R Wiemer.

332 Voorde, B.J.J. ten; 1986; 3892 AV Zee-
wolde; Heermoes 18; tel. 03242-2405 privé,
1521 prakt.; p., geass. met H.W. Griesen.

334 Vrieze, J.D.; 1980; 1316 SL Almere; Berkel-
straat 61; tel. 036-5330241 privé, 5330441

prakt.; p., gezelschapsd.
335 Waard, G.J. de; 1991; 5752 SC Deume;
Bruggenseweg 8; tel. 04930-21868 privé,
12230 prakt.; p., ass. bij G.J. de Groot, J.H.C.
van Noort en A. van der Steen.
335 Waard-van der Weij, W. de; 1991; 5752 SC
Deume; Bruggenseweg 8; tel. 04930-21868
privé, 12230 prakt.; p., ass. bij G.J. de Groot,
J.H.C. van Noort en A. van der Steen.
345 Zinnicq Bergmann, Mevr. H.M.S. van; 1986;
5404 LZ Uden; Ploeg 40; tel. 04132-60449
privé, 040-540958 prakt.; p., ass. bij K.E.
Hovius.

f w ^^ w ^

Cursussen

voorjaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anesthesie gezelschapsdieren

(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op afepraak (92/94)

Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/■4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/•390,-)

13 juni 1992(92/47)

19 september 1992 (92/73)
27 november 1992 (92/74)
19 december 1992 (92/75)

Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(/•lOO,-)

19 mei 1992 (92/42)

IKB pluimveevleesproduktK (f265,-)

20 mei 1992 (92/43)
Verbanden en spalken (f 435,-)
23 mei 1992 (92/08)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(ƒ 2.500,-)

3, 4 en 5 september 1992 (91/88)
Cursus 92/15 is volgeboekt.

Stafylokokken mastitis rund (/" 300,-)
26 mei 1992 (92/20)
De benauwde patiënt (/°290,-)
4 september 1992, Tilburg (92/69)
23 oktober 1992, Arnhem (92/70)

Epidemiologie II (/" 2.950,-)
1 t/m 5 juni 1992(92/18)

14 t/m 18 september 1992 (92/50)
De cursus 92/18 is volgeboekt

Afscheidssymposium dr. C.D.W. König

15 september 1992 (92/79)

Veterinaire Apotheek I Gemengde Praktijk

(/•1025,-)

16, 17 en 18 september 1992 (92/61)
"•O november, 1 en 2 december 1992 (92/62)

-ocr page 421-

Rundveevaccinaties (/\'SIO,-)

22 september 1991 (92/52)
Schapen Capita Selecta (/275,-)

23 september 1992 (92/53)

Basiscursus praktische tandheelkunde hond
(ƒ400,-)

26 september 1992 (92/67)
Assistentie voorbereiding en nazorg operatie-
patiënt C/"345,-)
26 september 1992 (92/48)

Diergeneeskundige begelekling van melkvee-
bedrijven
(f2500-)

1, 2, 5, 6, en 7 oktober 1992 (92/89)

Algemene echografie (/•1200,-)
5 en 6 oktober (92/65)

5 en 9 oktober (92/66)

E.C.G. Paard (/•400,-)

6 oktober 1992 (92/51)

Voeding melkvee II (/■600,-)

7 en 14 oktober 1992 (92/81)
7 en 21 oktober 1992 (92/82)
Pluimveediagnostiek (klinische en eerstelijns
post-mortale diagnostiek (/°390,-)

13 oktober 1992 (92/90)

Gynaecologie paard (f 650,-)

20 en 22 oktober 1992 (92/84)

Intrede in de praktijk (ƒ775,-)

23 en 24 oktober 1992 (92/95)

Klinische les dermatologie (f 100,-)

26 oktober 1992 (92/76)

Algemene vleestechnologie (ƒ1850,-)

27 oktober, 3 en 10 november 1992 (92/87)
Veterinaire Apotheek I Gezelschapsdieren

(ƒ940,-).

30, 31 oktober en 7 november 1992.
Bloedonderzoek gezelschapsdieren (f 300,-)
2 november 1992 (92/83)
Inleiding in de diergeneeskundige begelekling
van melkveebedrijven (ƒ1500,-)

2, 3 en 4 november 1992 (92/92)
Assistentie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren en paarden (ƒ 400,-)

7 november 1992 (92/72)
Schrijven van een artikel (ƒ1050,-)

9 november en 14 december 1992 (92/59)

Voeding van vogels en reptielen (ƒ 300,-)
16 november 1992 (92/93)

Voeding in de therapie van hond en kat (ƒ 600,-)

21 en 28 november 1992 (92/86)
Kalveropfok op melkveebedrijven (ƒ300,-)

24 november 1992 (92/91)
Integrale Keten Beheersing ei (ƒ325,-)

25 november 1992 (92/64)
Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven
(ƒ395,-)

26 november 1992 (92/80)

Presenteren en presentatietechnieken (ƒ 480,-)

27 november 1992 (92/58)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(f 100,-)

8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(/•450,-)

11 december 1992(92/71)
Tandheelkunde II (ƒ950,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is slechts toegankelijk voor hen die
deelgenomen hebben aan de Basiscursus Tand-
heelkunde.

Ademhalingziekten bij varkens (ƒ975,-)
14, 15 en 16 december 1992 (92/77)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
voor- c.q. najaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax. 030-516490.

(Vetyolg van pag. 335).

31 —20 Kongress der DVG, Bad Nanheim

Augustus

17—20 12th Congress of the Intl. Pig Veterinary
Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, £ax 070-361.48.46).

17—20 12th. IPVS Congress, Den Haag (pag.
306).

17—20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium,
Budapest (inl. redactiesecretariaat).

20—21 First Europ. Symposium on Horse Re-
production, Bad Harzburg.

20—24 VII. Internat. Kongress fiir Tierhygiene,
Leipzig (pag. 1016).

23—27 International Congress on Animal Pro-
duction (ICAR), The Hague, The Nether-
lands. (inl.: Dr. S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fex 070-3249263)(pag. 287).

24—28 XIX. Kongress der Europ. Vereinigung
der Veterinäranatomen, Gent, Antwerpen,
Belgien.

27—29 Cursus Presentatietechnieken.

30—5-9 Avian Medicine Scholarship Availa-
ble, New Orleans, Louisiana, USA.

31 —4 sept. XVII World Buiatrics Congress and
XXV Am. Assoc. of Bovine Practitioners
Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

September

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastighekl, Delft; 20.30
uur

2—6 5 th Congress of Intera Society of Animal
Clinical Biochemistry, Parma, Italy.

3—4 1. Europ. Tagung über Pferde-emährung,
Hannover.

3—5 PAO-D: Samenwerken en leiding geven
in de praktijk (92/88).

3—6 1st Congress EVRA (pag. 1202).

4 PAO-D: De benauwde patiënt (92/69).

4—6 3e Int. Congres voor Veterinaire Homeo-
pathie, Münster (Duitsl.) (inl.: A. G. G. Kok,
tel. 08380-31431).

4—6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6—11 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-
logy, The Hague (inl.tel.: 070-512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15
uur.

11—12 8th Scientific Meeting of the European
Assoc. for Embryo Transfer (AETE), Lyon,
(pag. 216).

12 Afd. Zuid-Holland KNMvD Lustrumviering

13—19 43rd Annual Meeting of the E.E.A.P.,
Madrid.

Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
vooijaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax: 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; gironummer
van de ABN 1412.

Doorlopende agenda

14—18 PAO-D: Epidemiologie II (92/50).

15 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel-rest. Hugen, Hellendoom; 20.00 uur.

15 PAO-D: Afscheids Symposium; dr. C.D.W
König.

16 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

16—18 PAO-D:Apotheek I Gemengde Prak-
tijk (92/61)

16—19 Veterinary Acupuncture Congress,
Coco Palms, USA (inl.: David H. Jaggar, tel.
(303)-449-7936).

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

17 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
vergadering over \'Homoeopathische anam-
nese\', Beatrix-gebouw, Jaarbeursplein,
Utrecht; 19.30-22.30 uur.

19 PAO-D cursus: Praktische Echografie GD
(92/73).

19—23 4th. Int. Symp. on Marek\'s Disease,
RAI Congres Centrum, Amsterdam en CDI,
Ulystad (21/9), (inl.: RAI Organisati Büro
en dr. S. H. M. Jeurissen, tel. 03200-76611).

20—25 Worid\'s Poultry Congress, Amsterdam
(inl.: RAI Organisatie Bur. 020-5491212).

22 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

22 PAO-D cursus: Rundveevaccinaties (92/

52),

23 PAO-D cursus: Schapen Capita Selecta (92/

53).

23—26 1 Ith Autumn Scientific Meeting of the
European Society of Veterinary Pathology,
Zaragoza.

24—27 XVII WSAVA World Campus, Rome
(Inl (011)-6503139, fax (Oil) 6503393)

24 2nd. World Veterinary Dental Congress,
Vienna (pag. 216).

26 PAO-D cursus: Tandheelkunde I (92/67).

26 PAO-D cursus: Assistentie Voorbereiding en
nazorg bij operatiepatiënt (92/48).

29 33. Arbeitstagung des DVG-Arbeitsgebietes
Lebensmittelhygien, Garmisch-Partenkir-
chen.

30—3 okt. DSK 12e lusUum \'Bok on the rock\'
(pag. 256 en 312).

Oktober

1—2 PAO-D: Diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (92/89).

1— 3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag. 99
en 312).

5— 6 PAO-D cursus: Echografie 92/65

5—7 PAO-D: Diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (92/89).

5 PAO-D cursus: Algemene echografie (92/
66).

-ocr page 422-

Dierenkliniek BOXMEER,
een jonge gespecialiseerde
praktijk voor gezelschaps-
dieren en paarden, zoekt
z.s.m.

DIERENARTS

m/v

voor met name de gezel-
schapsdierensector.
Geboden wordt een part-
time functie, met uitbrei-
dingsmogelijkheden tot een
full-time dienstverband op
korte termijn.
Gevraagd
wordt
een enthousiaste
collega met goede contac-
tuele eigenschappen, en
sociale vaardigheden. Ook
zij die binnenkort afstude-
ren worden uitgenodigd te
reageren. Schriftelijke solli-
citaties met curriculum vi-
tae richten aan: Dierenkli-
niek Boxmeer, t.a.v. R.
Scholten, Steenstraat 164,
5831 JK Boxmeer.

>

Dix & Co helpt u over de drempel

Afgestudeerd en nu — of straks — praktisch aan de slag?
Doe een beroep op Dix & Co, want als — onafhankelijk —
adviesbureau onderzoekt Dix & Co uw kansen. Beoordeelt
contracten. Analyseert accountantsrapporten en stelt een
begroting op. Bepaalt samen met u uw kredietbehoefte en
regelt met u de gewenste financiering en verzekeringen.
Landelijke dienstverlening bij praktijkoverdracht — bij asso-
ciatie en assistentie.

Laat Dix uw éne adviseur zijn

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
makelaars in assurantiën
Tel, 030-51 15 20 Mauntsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Acederm
wondspray

► in nieuwe verpakking

Als diergeneesmiddel geregistreerd voor
behandeling van wonden bij alle dieren.

• Bevordert de epithelisering

• Normaliseert de granulatie

• Houdt de wond soepel

• Remt de bacteriële groei

Alleenvertegenwoordiging voor de BENELUX
ALFASAN Diergeneesmiddelen BV, Woerden
Telefoon 03480-1 6945
Ordertelefoon (gratis) 06-022 8020

^mv

iK

iAl

-ocr page 423-

INHOUDSOPGAVE

l\'Slif

Tijdschrift

vüür

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association

Deel 117, aflevering 12. 15 juni 1992

NHQUD

WETENSCHAP Voor de praktijk

Enkele ervaringen met het gebruik van de \'Quantitative buffy coat-analyser\',
QBC, bij het paard;
Th. Sensing
Overzichtsartikelen

Probiotica; A. Veldman
Samenvattingen

Summaries van de Engelse artikelen uit januari-uitgave 1990; 14(1): 1-40

ACTUA Berichten en verslagen

\'Milieu-dier-mens, een keten die aandacht vraagt\'; fV Sybesma
Nieuwe technologiën en verslechterende markt leiden niet automatisch
tot minder boerenbedrijven

The Association of Veterinary Teachers and Research Workers (AVTRW);
Dr. J. Verhoeffen dr. E. G. Hartman
Referaten

Vraag en antwoord

Een 4-3 maanden oude kat met vrolithiasis; R. £ Nickel
NiEUW(S) van de industrie
Boekbespreking
Medelingen VD

Besmettelijke Dierziekten

343
345
349

352

353

354

354

355
355

355

356
356

Doorlopende agenda

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

Huidprobleem

Géén probleem

Hydrocortiderm

Dermatologische crème

m

VETERINAIRE HANDELSMAATSCHAPPIJ bv

4286 BA Almkerk - Kerkstraat 7-9 • HOLUNO
Teleloon 01834-1782

-ocr page 424-

colofon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J, van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Uuecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.;

Prof. dr. E. D. Heller (kraël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (AtheiB, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Lc^estijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oirschot (Lelysud)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof. dr. E, J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof. dr. G. Uilenberg (Alfort, Ftance)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Uuecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Uuecht)

Prof. dr. L F M. van Zutphen (Utrecht)

Bureau-redacteur

R. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nedalandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10. Postbus 14031, 3S08 SB Utrecht (tel.
030-5101 11/61x030 - 51 1787).

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 -10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax\'. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schooriemmer, lid

Dj. P. Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Desiree Raasing
Jacqueline Duerinck
S. L. Oostindiën

nhüud (vervolg omslag)

KNMvD

Algemeen

Afscheid De Geus als redacteur-secretaris van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde

en de Veterinary Quarteriy; iV. Sybesma 358

Hoe het was, hoe het is, hoe het zal worden; J. Togtema 359

Dierenartsen houden ook van boeren 362

In Memoriam: D. M. J. van Beek; Joop Atsma en Frans Cremers 363

In Memoriam: J. Boom; H. A. Brouwer 364
De vacaturebank: vraag en aanbod op de arbeidsmarkt van dierenartsen;

Jacqueline Duerinck 365

Jaarcongres en Lustrum \'92 366

Bridgen tijdens Sportdag 366
Het gecombineerde jaarverslag van de Raad voor Specialisatie en de

Registratiecommissie Diergeneeskunde 367

Vlaggen Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde 371

Model Stage Overeenkomst 371

Personalia 372

PAO-Diergeneeskunde 373

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

Abonnementsprijs

Het Tydschrifl voor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
hel Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, UtrechL

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Contents

The veterinary scene

Some experiences with the use of the \'Quantitarive buffy coat-analyser\',
QBC, in horses;
TK IVensing

Review papers

Probiotis; A. Veldman

343

345

□ruk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

All rights reserved

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents / A gricultural Biology and En vironmantal Science / Index-
Medicus. Index Veterinarius / Velerinary Bulletin, Landwirtschiiflliches Zenlralblatt, Bibliography of Agriculmre,
Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt, d.m.v. druk, microfilm of zonder schriftelijk

toestemming van de Redacteur.

-ocr page 425-

butox

Zou u de hele dag jeuk willen hebben?

butox-flow 7.5

butox vlooicnpocdcr

butox vliegen- en ongediertespray

Beschermen uw hond en de omgeving tegen vlooien
en ander ongewenst kruipend ongedierte

butox produkten zijn verkrijgbaar bij uw dierenarts.

®

Hoechst

Hocchst Holland N.V. Agro Animal Health
Hogehilweg 21 1101 CB Amsterdann Z.O.
Tel.: 020-5908882

-ocr page 426-

De Gezondheidsdienst voor Dieren in Oost-Nederland momenteel nog werkend
vanuit de locaties Rozendaal en Zwolle, per 1 januari 1993 werkend vanuit de
nieuwe locatie Deventer, behartigt de tweede lij\'ns gezondheidszorg voor land-
bouwhuisdieren in de meest uitgebreide zin.

In verband met het vertrek van een van de dierenartsen op de afdeling Varkens-
gezondheidszorg
onstaat op korte termijn een vacature voor een

DIERENARTS m/v

Fuctie-informatie

De te benoemen dierenarts zal na een inwerkperiode worden belast met:

- de bewaking van de gezondheidsstatus van varkenshouderijbedrijven

- analyse en advisering vanuit de tweedelijn met betrekking tot ziektekundige problemen

- initiëren en uitvoeren van praktijkgericht onderzoek

- het verzorgen van kennisoverdracht op het gebieed van de varkensgezondheidszorg

Functie-eisen

- enige jaren praktijkervaring of ervaring in een vergelijkende functie

- goede contactuele eigenschappen

- in teamverband kunnen werken

- leeftijd niet ouder dan 35 jaar

Salaris-en arbeidsvoorwaarden

De salariëring en arbeidsvoorwaarden zijn overeenkomstig bij de Gezondheidsdiensten
geldende regelingen. Voor een goede uitoefening van de functie wordt van gegadigden
verwacht dat hij/zij naar Deventer of directe omgeving verhuist.

Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met drs. C. A. H. de Waal, hoofd afdeling
varkensgezondheidszorg, tel. 05705 - 2 09 87 (privé).

Uw schriftelijke sollicitatie kunt u binnen 14 dagen na verschijningsdatum richten aan:

Gezondheidsdienst voor Dieren in Oost-Nederland
T.a.v. de heer K. T. Dragt, hoofd personeelszaken
Postbus 10
6880 BD Velp

-ocr page 427-

Goofy heeft geen
wormen meer

.opatol bestrijdt spoelwormen, lintwormen en haakwormen.
Het is een breedwerkend anthelminticum met gemicro-
niseerde nitroscanaat als werkzame stof. Een éénmalige
toediening is voldoende om alle wormen te bestrijden.
De gemicroniseerde 100 en 500 mg Lopatol tabletten zijn
verkrijgbaar in kleinverpakking

en in voordelige kliniek-
verpakking. Lopatol kan bij
jonge en volwassen honden
worden toegepast.
Ciba-Geigy Animal Health: ■
na gezondheid de beste
oplossing.

NuvanTop®

Vlooien kunnen lint-
wornnen overbrengen.
Nuvan Top is een krachtig
middel tegen vlooien,
luizen en teken bij honden
en katten. Nuvan Top
werkt uiterst snel en
langdurig tegen deze
ectoparasieten en gaat
herinfektie met lintwormen
door vlooien tegen.
Nuvan Top is CFK vrij.

uvnH

/

CIBA-GEICY

Animal Health

BENELUX

Info: Ciba-Geigy Animal Health Benelux, Postbus 1048, 4700 BA Roosendaal. Tel. 01650 - 97305, Fax 01650 - 59605.

-ocr page 428-

im

\'t Kan ook.
Maar tegen vlooien heeft Bayer
wel véél doeltreffendere middelen!

Vlooien, een hardnekkige plaag!

Een paar vlooien betekent al gauw een ware explosie.
Met andere woorden, een paar vlooien zorgen binnen de
kortst mogelijke tijd voor duizenden nakomelingen. Alleen
een zeer grondige en volledige bestrijding maakt definitief
een einde aan deze plaag.

Succesvol (effectief) bestrijden is systematisch
bestrijden.

Het Is van essentieel belang om zowel dier als omgeving te
behandelen. De behandeling regelmatig herhalen en
daarvoor produkten gebruiken, die bewezen hebben effectief
te werken.

Uw advies is doorslaggevend.

Bayer heeft voor uw praktijk een aantal uiterst doeltreffende
middelen ontwikkeld. Met Tiguvon druppels (uitsluitend
verkrijgbaar bij de dierenarts) kunt u effectief vlooien bij
huisdieren bestrijden. Bovendien is het middel gemakkelijk
toepasbaar Indien u Tiguvon adviseert in combinatie met de
speciale mand- en tapijtspray van Bayer blijven dier en
omgeving beslist vrij van vlooien.

Bayer

Bayer B.V.

Verkoopgroep Veterinair
Nijverheidsweg 26, PB 80
NL-3641 AB Mijdrecht

De Anti-

Parasitaire Kraciit.

-ocr page 429-

VüüR DE PRAKTIJK

Enkele ervaringen met het gebruik van de
•quantitative
BUFFY CGAT-ANALYSER\'. qbc, bij

het paard

Some experiences with the use of the \'quantitative buffy cqat-analyser\'. qbc. in horses

Th. Wensing\'\'

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:343-4

SAMENVATTING
In dit onderzoek zijn de herhaalbaarheid, de nauwkeurigheid en
de bruikbaarheid van de \'Quantitative Buffy Coat-analyser\'
QBC^ voor het paard bestudeerd Gebleken is dat de QBC
redelijk goede resultaten geeft en dat de waarden, verkregen met
de QBC goed overeenkomen met die welke zijn verkregen meide
conventionele technieken.

SUMMARY

Usability, repeatability and accuracy of the quantitative buffy
coat analyser, QBO, have been tested for the horse. The
analyser provided reasonable results. The correlation between
the data obtained with the QBO and those obtained with
conventional techniques was found to be good

INLEIDING

Met het beschikbaar komen van apparatuur waarmee op basis
van \'droge chemie technieken\' een groot aantal klinische
chemische variabelen op betrouwbare wijze kan worden
bepaald (1,2) groeit de behoefte aan vergelijkbare apparatuur
voor de bepaling van hematologische variabelen. Al enige jaren
is in dit verband ervaring opgedaan met een \'QBC-analyser\' (3).
Met dit apparaat kan in het bloed van de hond en de kat snel en
betrouwbaar het celvolume, het totaal aantal witte bloedcellen,
het aantal thrombocyten, het aantal granulocyten en het aantal
lymfocyten en monocyten bepaald worden.
Het hier beschreven onderzoek beoogde na te gaan hoe
herhaalbaar de met deze \'QBC-analser\' verkregen waarden in
het bloed van paarden zijn, maar met name in hoeverre ze
overeenstemmen met waarden verkregen met conventionele
technieken.

MATERIAAL EN METHODEN
Om de herhaalbaarheid van de \'QBC-analyser\' te bepalen,
werden in 2 bloedmonsters in vijftienvoud het celvolume, Ht,
het totaal aantal witte bloedcellen (WBC), het aantal thrombo-
cyten (thrombo\'s), het percentage granulocyten en het percen-
tage lymfocyten en monocyten bepaald.
Van de aldus verkregen waarden werden het gemiddelde, de
standaarddeviatie en de variatiecoëfSciënt bepaald.
Om een indruk te krijgen van de mate waarin de met de \'QBC-

1 Vakgroep Inwendige Zieklen en Voeding der Grote Huisdieren, Yalelaan 16, Postbus
80.152, 3508 TD Utrecht.

2 \'Quantilative Bulfy Coat-analyser\', QBCV, Becton Dickinson BV, Etten Leur.

3 Hematology Cell<ounter Baker/150; Coulter Counter® Model D„.
« Sysmex, K 1000.

analyser\' verkregen waarden overeenkomen met die welke met
de conventionele laboratoriumtechnieken worden verkregen,
werden in het bloed van 100 paarden die als patiënt werden
aangeboden aan de Kliniek voor Inwendige Ziekten en Voeding
der Grote Huisdieren de hiervoor genoemde variabelen met
uitzondering van thrombocyten met beide methodes bepaald.
De spreiding van de met behulp van de conventionele technie-
ken verkregen waarde was voor de verschillende variabelen Ht
0,21-0,69 L/L; WBC 5,1-23,5 G/L; percentage granulocyten
16,0-90,0% en het percentage lymfocyten en monocyten 10-
84%. Het aantal trombocyten werd om technische redenen,
later, in bloed van 30 andere paarden die ook als patiënt werden
aangeboden, bepaald, spreiding 117-609 G/L. Vervolgens werd
nagegaan welke correlatie er bestaat tussen de met de verschil-
lende analysemethodes verkregen resultaten.

ANALYSES MET BEHULP VAN DE \'QBC-ANALYSER\'
Bloedafname en analyses werden uitgevoerd conform de
voorschriften die bij de \'QBC-analyser\' worden geleverd.

ANALYSES MET BEHULP VAN CONVENTIONELE LABO-
RATORIUMTECHNIEKEN
Voor de conventionele analyse-technieken werd bloed afgeno-
men met EDTA als antistollingsmiddel. Ht en WBC werden
bepaald met twee verschillende elektronische cellcounters 3. De
met \'QBC-analyse\' verkrègen Ht-waarden werden ook nog eens
vergeleken met die welke met een hematocrietcentrifuge wer-
den verkregen.

Tabel 1. Gemiddelde (xl, standaarddeviatie (SD) en varlatiecdëfticiènt (VCl,
van het celvolume, Ht, het aantal witte bloedcellen (WBC), het percentage
granulocyten . het percentage lymfocyten en monocyten en het aantal
thrombocyten in het bloed van 2 paarden.

Ht
L/L

WBC
G/L

gran.
%

Lymfo

mono
%

N thrombo\'s
G/L

Prd I

X (n=15)

0,32

9,7

76,4

24,2

182,7

SD

0,006

0,42

5,3

3,5

13,6

VC ln %

1.9

4,3

6,9

14,5

7,4

Prd II

X (n=15)

0,36

6,3

52

48,1

22,0

SO

0,01

0,53

4,7

4,6

22,6

VC in %

2,8

8,4

9,0

9,5

10, 3

-ocr page 430-

Het percentage granulocyten en het percentage lymfocyten en
monocyten werden berekend uit de resultaten van de differenti-
atie van de witte bloedcellen (Giesma kleuring). Het aantal
thrombocyten werd bepaald met behulp van een elektronische
counter».

RESULTATEN

Het verrichten van de analyses in paardebloed met behulp van
de \'QBC-analyser\' leverde geen speciale problemen op. Wel
werd duidelijk dat zelfs de geringste hemolyse het verkrijgen van
goede resultaten onmogelijk maakt.

In tabel 1 zijn het gemiddelde, de standaarddeviatie en de
variatiecoëflSciënt weergaven van de bij twee paarden in 15-voud
bepaalde variabelen. De variatiecoëfficiënt voor de hemato-
criet waarde ligt binnen acceptabele grenzen (1,9 en 2,8%), die
voor WBC is met 8,4% aan de hoge kant. Voor het percentage
granulocyten, lymfocyten en monocyten en voor het aantal
thrombocyten is de variatiecoëfficiënt aanzienlijk hoger.
In tabel 2 zijn voor het celvolume, het aantal witte bloedcellen,
het percentage granulocyten, het percentage lymfocyten en
monocyten en voor het aantal thrombocyten de correlatiecoëffi-
ciënt en de vergelijking voor de lineaire regressie gegeven voor
het verband tussen met de \'QBC-analyser\' verkregen waarden
enerzijds en met conventionele technieken verkregen waarden
anderzijds.

Tabel 2. De correlatlecdèfficient en de vergelijking voor de lineaire regressie
voor het verband tussen d QBC-analyser gemeten waarden enerzijds en met
conventionele technieken verkregen waarden anderzijds.

n

Correlatie-
coëfficient

Lineaire regressie

Celvolume

QBCA/hematocriet

centrifuge

100

0,991

y - 1,026 X - 0,014\'

QBCA/electronische
cell counter I"

100

0,831

y - 1,093 X - 0,660\'

QBCA/electronische
cell counter II\'"

100

0,894

y = 1,312 X - 1,773\'

WBC

QBCA/electronische
cell counter I"

100

0,831

y - 1,093 X - 0,660\'

QBCA/electronische
cell counter II\'"

100

0,894

y - 1,312 X - 1,773\'

QBCA/telïing na
Giemsa kleuring

100

0,797

y - 1,224 X - 12,2\'

Percentaae lymfo-
cyten en
BonocYten/

telling na Giensa-
kleuring

100

0,796

y » 1,220 X - 6,067\'

Aantal thrombocy-

ïsn

QBCA/electroniche
cell counter""

30 1

0,929

y - 0,819 X - 1,884\'

P < 0,005
" Cell counter® Baker/150

Coulter Counter® Model D„
»*" Sysmex, KIOOO

umtechnieken is ook aandacht besteed aan het bedieningsgemak
van de \'QBC-analyser\'. Met betrekking tot de storingsgevoelig-
heid is vastgesteld dat de \'QBC-analyser\' hoge eisen stelt aan de
zorg waarmee de bloedmonsters worden genomen en behan-
deld.

Voor het verkrijgen van betrouwbare resultaten moet stolling
worden voorkomen en dienen de cellen intact te blijven. Omdat
een te veel aan heparine de bepalingen met de QBC stoort, dient
het gebruik van dit antistollingsmiddel, bijvoorbeeld in de naald,
zoveel mogelijk te worden vermeden. Verder dienen handelin-
gen die tot lysis van cellen kunnen leiden, zoals het stevig
schudden van de buis, het te krachtig in een buis spuiten van het
bloed alsmede te snelle afkoeling vermeden te worden.
Wat het bedieningsgemak betreft is gebleken dat er enige
handigheid verkregen moet worden in het uitvoeren van de te
verrichten handelingen en in het gebruik van de \'reader\'. Na
enige oefening kan het apparaat echter zonder noemenswaar-
dige problemen foutloos en snel worden bediend.
De herhaalbaarheid varieert sterk tussen de verschillende
variabelen, maar wijkt niet onaanvaardbaar af van die welke
met de conventionele technieken wordt verkregen. Dit komt
overeen met de bevindingen van anderen (3, 4). De vergelijk-
baarheid van de waarden die voor de verschillende variabelen
met de \'QBC-analyser\' worden verkregen met die welke met de
conventionele technieken worden verkregen is groot. Aan de
hand van de statistisch significante correlaties kunnen de
waarden die met de \'QBC-analyse\' worden verkregen gemakke-
lijk worden vergeleken met die welke in de literatuur worden
vermeld en met die welke met conventionele technieken zijn
verkregen.

Met name bij het paard wordt de mogelijkheid om met de
\'QBC-analyser\' het aantal eosiofiele cellen te bepalen een
mogelijkheid die het apparaat met betrekking tot sommige
andere species wel biedt node gemist. De mogelijkheid om op
een snelle en betrouwbare manier het aantal thrombocyten te
bepalen is echter een duidelijk voordeel.
Samenvattend kan gesteld worden dat de \'QBC-analyser\' voor
de praktizerende dierenarts die zelf bloedonderzoek wil doen bij
hond, kat en paard een bruikbaaar apparaat is. Het verdient
aanbeveling om een controle uit te voeren bijvoorbeeld door
regelmatig een monster elders ook op de conventionele manier
te laten onderzoeken. De dierenarts die slechts incidenteel een
analyse met de QBC wil uitvoeren kan beter gebruik maken van
een professioneel laboratorium, maar dat geldt voor bijna alle
\'doe het zelf laboratoriumapparatuur.

LITERATUUR

Baumgartner W, Schlerka GU, Jahn J. Erster Erfahrungsbericht über den
Einsatz des Reflotronsystems (Trocken chemie) in der Laboratoriumdiag-
nostiek beim Rind. Wien tierärtzl Monatschr 1986; 74: 409-15.
De Bruyne JJ en Verschueren CP. Evaluatie van bloedondetïoek met
behulp van \'droge chemie\' in de kleine huisdierenpraktijk. Tijdschrift
Diergeneeskd 1988; 113: 614-23.

Levine RA, Hart HA, and Wardlaw SC. Quantative buffy coat analysis of
blood collected from dogs, cats and horses. J Am Vet Med Assoc 1986; 198:
670-3.

Velde LF van de. Voorlopige ervaring met een buffy coat analyser bij
paarden. Tijdschrift Diergeneeskd 1989; 114: 1193-94.

DISCUSSIE

Hoewel het de bedoeling was om de herhaalbaarheid van de
\'QBC-analyser\' te bepalen alsmede de mate waarin met de
\'QBC-analyser\' verkregen waarden overeenkomen met de
waarden verkregen met behulp van de conventionele laboratori-

Aanvaard op 21 februari 1992

-ocr page 431-

Overzichtsartikelen

Prübioticai

Probiotics
A. Veldman^

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 345-8

SAMENVATTING
Probiotica, levende culturen van micro-organismen, staan de
laatste tijd volop in de belangstelling als tegenhanger van
antibiotica.

De gedachte achter de toepassing van probiotica ligt vooral in
het feit dat de ontwikkeling en stabiliteit van de microflora in de
darm kan worden verbeterd De bescherming tegen infecties zou
worden verhoogd zodat minder gezondheidsstoornissen optre-
den en verhoogde produktieresultaten tot stand komen
Het werkingsmechanisme is vooralsnog niet opgehelderd, maar
een aantal hypothesen zijn in omloop. Immuunstimulering van
de gastheer vindt als hypothese steeds meer ondersteuning.
Het enige algemeen aanvaarde voorbeeld van effectieve bescher-
ming tegen infecties door levende micro-organismen is het
\'Nurmi-concept\', waarbij eendagskuikens een grotere bescher-
ming tegen Salmonella-infecties verwerven door toediening van
de complexe darmflora van oudere kuikens.
Effecten van probiotica op groei, voederconversie of produktie
bij landbouwhuisdieren zijn zelfs in specifieke situaties niet
zodanig consistent dat toepassing uit economische overwegingen
voordelen biedt Probiotica vinden medische toepassing bij
(her)stabilisering van de darmflora van patiënten en bijpersonen
met lactose-intolerantie.

Cholesterolverlagende en antitumor-werking van probiotica zijn
gezondheidsclaims als uitvloeisel van dierexperimenteel onder-
zoek; zij behoeven bredere onderbouwing.

SUMMARY

Probiotics, living cultures of micro-organisms, are currently of
great interest as counterparts to antibiotics. The idea behind the
use of probiotics is that the development and stability of intestinal
microflora can be enhanced The protection against infections is
increased, resulting in fewer health problems and increased
productivily. The mechanism of action of probiotics is not yet
known, although there are several hypotheses. There is increa-
sing evidence to suggest that probiotics act by stimulating the
host\'s immune systems.

The only accepted example of effective protection against
infections provided by living micro-organism b the \'Nurmi
concept\', whereby one-day-old chicks acquire an enhanced
protection against
Salmonella infections when they are admini-
stered the complex intestinal flora of older chicks.
The effects of probiotics on the growth, feed conversion or
production of farm animals are, even in specific situations, not
consistent enough to consider their use out of economic
considerations. Probiotics are used to (rejestablishe the intestinal
flora of patients or persons with lactose ontolerance.
The claims that probiotics have cholesterol-lowering and anti-
tumour actions are based on animal experiments and require
further investigation.

1 Veevoedkundige Mededeling van het CLO-Instiluut voor de Veevoeding \'De Schot-
horst\', november 1991.

2 Dr. A. Veldman, CLO-Instituut voor de Veevoeding \'De Schothorst\', Postbus 533,8200
AM Lelystad.

INLEIDING

De heilzame werking van bacteriën in het voedsel kent reeds een
lange geschiedenis, die teruggaat tot het werk van Elias
Metchnikoff in het begin van deze eeuw aan het Pasteur Instituut
te Parijs. In zijn boek \'The Nature of Man\' uit 1903 schreef
Metchnikoff een verhandeling over ondermeer hoge leeftijden.
Bulgaarse boeren bereikten volgens hem een hoge leeftijd door
het gebruik van grote hoeveelheden gefermenteerde melk. Deze
zou een gunstige invloed hebben op de bacterieflora in de darm.
Een verband tussen de hoge leeftijd en het gebruik van
gefermenteerde melk is nadien nooit bewezen.
Het onderzoek met kiem vrije dieren, dat na 1960 mogelijk
werd, heeft vooral verder bijgedragen aan de veronderstelling
van Metchnikoff dat aan
Lactobacillus-buctenèn een therapeuti-
sche waarde kan worden toegekend.

De laatste jaren is de ontwikkeling en het gebruik van
bacteriepreparaten weer meer in de belangstelling gekomen. De
reden hiervoor is de weerstand tegen het gebruik van antibiotica
en het beperkt toegelaten gebruik van koper als groeibevorde-
raar. Een ruim gebruik van antibiotica leidt tot de ontwikkeling
van resistente bacteriepopulaties, die door resistentie-overdracht
het gebruik van antibiotica voor therapeutische doeleinden
bemoeilijken.

Daarnaast neemt de publieke bezorgdheid over de aanwezig-
heid van residuen in voedingsmiddelen van dieriijke oorsprong
de laatste jaren sterk toe. Bacteriepreparaten oftewel probiotica
worden genoemd als een natuurlijk alternatief.

WAT ZIJN PROBIOTICA?
De term probiotica werd in 1965 geïntroduceerd voor groeibe-
vorderende factoren geproduceerd door bacteriën. Het begrip
probiotica werd in de jaren zeventig omschreven als organismen
en substanties met een gunstig effect voor dieren door beïnvloe-
ding van de darmflora. Deze omschrijving was te ruim, omdat
strikt genomen antibiotica hier eveneens onder kunnen vallen.
Een probioticum wordt heden ten dage omschreven als een
mono- of mengcultuur van levende micro-organismen, die
toegediend aan mens of dier de gastheer gunstig beïnvloeden
door verbetering van de eigenschappen van de natuuriijke flora.
De probiotica die op de markt zijn bevatten meestal een of meer
melkzuurvormende bacteriestammen van het geslacht
Lactoba-
cillus
of Enterococcus, zoals L acidophilus, L. casei, L. bulgaris
of Streptococcus faecium, S. lactis
en S. thermophilus. Ook zijn
er probiotica op basis van het geslacht
Bacillus, bestaande uit
sporen
B. subtilus of B. toyoi die tegen hitte (pelleteren) en
langdurig bewaren bestand zijn. Inliet maagdarmkanaal dienen
deze sporen te ontkiemen. Sommige produkten bestaan uit
gistcellen van het geslacht
Saccharomyces, veelal van het type S.
cericisiae
oftewel een variant van bakkersgist, al dan niet
gevriesdroogd met groeimedium. Daarnaast is de niet gedefini-
eerde complexe flora van gezonde
Salmonella-\\n]t volwassen
kippen commercieel verkrijgbaar. Andere probiotica-organi-
smen zijn
Aspergillus oryza en Bifidobacterium bifidum, die als
strikt anaërobe micro-organismen voornamelijk een humane

-ocr page 432-

toepassing kennen. De produkten zijn poedervormig of fijnkor-
relig en dienen voor toepassing bij dieren door het voer te
worden gemengd. De bacteriestammen in probiotica van
fijnkorrelige hoedanigheid zijn veelal beschermd tegen pellete-
ren door een gepatenteerd omhulsel.

HET PROBIOTICA-CONCEPT
De normale microflora van de darm vormt de basis van het
probiotica-concept. Na de geboorte wordt onder andere het
maagdarmkanaal besmet met een verscheidenheid aan micro-
organismen afkomstig van de directe omgeving. Een aantal van
deze micro-organismen zullen de darmwand tijdelijk of perma-
nent koloniseren, terwijl andere typen verdwijnen. In de loop
van de tijd ontwikkelt zich een uitgebalanceerde microflora die
uit ongeveer 400 verschillende typen micro-organismen kan
bestaan.

De uiteindelijke samenstelling van de microflora van het
maagdarmkanaal wordt bepaald door multifactoriële, interac-
tieve processen tussen gastheer, micro-organismen en de omge-
ving. De vele reacties die er bestaan in een dergelijk ecosysteem
maken dit tot een stabiel geheel. Een stabiele darmflora
belemmert het binnendringen en koloniseren in de darm van
nieuwe micro-organismen vanuit de omgeving of van andere
dieren. Dit verschijnsel wordt aangeduid met de term kolonisa-
tieresistentie. De betekenis van de natuuriijke microflora van de
darm als bescherming tegen infecties blijkt duidelijk uit de
bevinding dat kiemvrije dieren gevoeliger zijn voor darminfec-
ties dan de conventioneel opgefokte dieren.
In de moderne intensieve veehouderij zijn er een aantal factoren
die kunnen leiden tot een suboptimale samenstelling van de
natuuriijke microflora door belemmering van de initiële koloni-
satie, alsmede door verstoring van de ontwikkeling van de flora
waardoor de kolonisatieresistentie afneemt. Zo heeft een kuiken
helemaal geen direct contact meer met de moeder omdat het ei
wordt uitgebroed in een incubator. Kuikens krijgen hun flora
van de incubator-omgeving. Het verblijf van biggen bij de zeug
is beperkt, waardoor de microflora zich onvoldoende kan
ontwikkelen. Vroeg spenen van biggen brengt abrupte verande-
ringen met zich mee zoals voerovergangen, gebruik van
antibiotica, transport en huisvesting die bovendien stress opwek-
ken. Dit complex van invloeden kan tot gevolg hebben dat de
darmflora wordt verstoord. Stress bijvoorbeeld heeft via hormo-
nale veranderingen invloed op de darmmucusproduktie waar-
door de bacteriepopulatie wordt uitgedund en van samenstelling
verandert.

De gedachte achter de toepassing van probiotica bij dieren in de
intensieve veehouderij ligt vooral in het feit dat hierdoor de
ontwikkeling en stabiliteit van de microflora in de darm kan
worden verbeterd. Hierdoor zou de kolonisatieresistentie van
het dier worden verhoogd, zodat minder gezondheidsstoornis-
sen optreden en verhoogde produktieresultaten tot stand ko-
men. Hoewel het probiotica-concept reeds jarenlang wordt
aanvaard, is het werkingsmechanisme tot op heden onopgehel-
derd gebleven. Laboratorium- en dierproeven onderbouwen
twee in omloop zijnde hypothesen omtrent het werkingsmecha-
nisme gedeeltelijk.

De eerste hypothese is de onderdrukking van pathogene
bacteriën door een probioticum. Dit kan plaatsvinden door:

a. produktie van bacteriële remstoffen, zoals bacteriocines en
kortketenige organische zuren;

b. competitie om aanhechtingsplaatsen op de darmwand en

c. competitie om voedingscomponenten.

Bacteriocines worden geproduceerd door sonunige gramposi-
tieve bacteriën waaronder lactobacilli. Zij hebben voornamelijk
een antimicrobiële werking tegen overeenkomende soorten. De
aversie die de laatste jaren is gegroeid tegen het gebruik van
chemische conserveringsmiddelen in voedingsmiddelen heeft
geleid tot een grotere belangstelling voor onderzoek naar deze
stoffen en eventueel gebruik als natuurlijk conserveringsmiddel.
De aanhechting van de bacteriocines-producerende bacteriën
aan het darmepitheeloppervlak is van wezenlijk belang om zich
in de darm te kunnen handhaven. Ze zouden anders immers met
de chymusstroom het darmkanaal verlaten.
Kortketenige organische zuren, primaire stofwisselingsproduk-
ten van ondermeer lactobacilli, hebben
in vitro een bacterierem-
mende werking tegen gramnegatieve bacteriën zoals
Salmo-
nella.
Mengsels van kortketenige organische zuren worden
toegepast om pluimveevoer te decontamineren. De antimicro-
biële werking van deze zuren tegen pathogenen die reeds in het
maagdarmkanaal aanwezig zijn, is twijfelachtig. Een competitie
om aanhechtingsplaatsen op de darmwanf tussen het probioti-
cum en bijvoorbeeld pathogene
E. coli\'s met het K88-aanhech-
tingsantigeen die speendiarree veroorzaken bij biggen, zou ten
gunste van het probioticum moeten uitvallen bij effectieve
werking. Epitheliale aanhechtingsfectoren en diersoort-specifi-
citeit van probioticumbacteriën zijn van groot belang voor een
goede vestiging in de darm. Competitie om essentiële voedings-
stoffen in de darm lijkt op theoretische gronden waarschijnlijk,
maar aanwijzingen dat het ook daadwerkelijk gebeurt zijn er,
althans
in vivo, niet.

De tweede hypothese, die de laatste jaren steeds meer aandacht
krijgt, is dat probiotica het immuunsysteem van de gastheer
stimuleren.

Conventioneel opgefokte dieren met een complete darmflora
hebben een grotere fagocytaire activiteit en hogere immunoglo-
bulinespiegels dan kiemvrije dieren. Kiemvrije dieren die
bepaalde lactobacilli kregen toegediend, vertoonden deze effec-
ten eveneens. Uit onderzoek bij muizen is gebleken dat bepaalde
levende micro-organismen de epitheliale barrière van de darm-
wand kunnen passeren en via de produktie van suppressor- of
helpercellen de differentiatie van lymfocyten stimuleren. Lym-
focyten spelen een hoofdrol in de humorale en cellulaire afweer.
Muizen die
Lactobacillus casei via de voeding toegediend
kregen bleken beschermd te zijn tegen
Salmonella typhimurium-
infecties, in tegenstelling tot muizen die vooral L. acidophiltis of
L. delbrueckiikregtn toegediend. De muizen hadden tevens een
hogere anti-salmonella-agglutinatietiter (IgA) in de intestinale
vloeistof. Het is momenteel nog niet bekend welke bacteriecel-
componenten, die klaarblijkelijk niet bij alle Lactobacilli
voorkomen, voor die immuunstimulatie verantwoordelijk zijn.
De veronderstelde immuunstimulering is nog niet onderbouwd
door praktijkgericht onderzoek bij landbouwhuisdieren. Patho-
gene bacteriën als
Salmonella spp en Listeria spp kunnen
eveneens de darmwand passeren maar dan in macrofagen.
De strikt anaërobe darmflora vervult in deze een eerstelijns
afweerfunctie door op nog onopgehelderde wijze dit proces van
translocatie te voorkomen. Een volledig ontwikkelde anaërobe
flora verhindert niet alleen de groei van pathogenen die
voornamelijk facultatief anaëroob zijn, maar ook de translo-
cartie.

Uit voomoemde bevindingen zal duidelijk zijn geworden dat het
probiotica-concept een zekere wetenschappelijke basis heeft, die
evenwel verbreding behoeft.

PRAKTISCHE RESULTATEN MET PROBIOTICA
Internationale literatuur over effecten van probiotica op pro-
duktieresultaten bij landbouwhuisdieren is schaars. De voor-
handen zijnde gegevens zijn meestal afkomstig van interne

-ocr page 433-

rapporten van onderzoeksinstituten en commerciële brochures.
De meeste van deze brochures geven nauwelijks inzicht in
proefopzet en -omstandigheden, zoals hygiëne en stressbela-
sting. Het verschil in behandeling tussen controle- en proefgroe-
pen is vaak meer dan alleen de toediening van het probioticum.
Het verschil betreft vooral de additieven van de proefvoeders.
Statistische bewerking en weergave van de resultaten verhult
vaak dat verschillen in produktieresultaten klein zijn ten
opzichte van de spreiding. Het is moeilijk de resultaten van
dergelijk onderzoek op hun juiste waarde te schatten. Het
groeibevorderende effect van probiotica op zich is variabel en
komt voornamelijk tot uiting indien de dieren stress ondervin-
den of een niet volledig evenwichtige darmflora hebben.
Hetzelfde geldt eigenlijk voor alle antimicrobiële groeibevorde-
raars inclusief antibiotica.

De belangrijkste bevindingen uit de wetenschappelijke litera-
tuur betreffende toepassing van probiotica bij landbouwhuisdie-
ren zullen in samenhang met bevindingen op De Schothorst
worden geëvalueerd. Volledigheidshalve zullen ook de resulta-
ten bij humane toepassing van probiotica voor behandeling en
preventie van ziekten worden aangestipt.

VERHOOGDE KOLONISATIERESISTENTIE TEGEN ZIEK-
TEKIEMEN

E. co/j-infecties spelen een belangrijke rol in de etiologie van
darmaandoeningen bij pasgespeende biggen. De preventie en
behandeling van die darmproblematiek beoogt een reductie van
het aantal pathogene bacteriën in de darm. Eén van de
mogelijkheden hiertoe is het gebruik van probiotica. Een aantal
onderzoekers heeft een beschermende invloed van
Streptococ-
cus faecium
op colibacillose beschreven.
S. /aec/MOT-toediening leidde tot afname van zowel het totaal
aantal coliformen als van het aantal hemolytische
E. coli\'s in de
mest van biggen.

Toediening van lactobacilli onderdrukt eveneens het aantal E.
coli\'s in de mest. Deze effecten zijn gevonden bij experimenteel
geïnfecteerde biggen en bij biggen op probleembedrijven.
De remming van de bacteriële excretie had veelal weinig
invloed op het klinische verloop van colibacillose; de mortaliteit
bleef even hoog. Wel vertoonde de mestscore meestal een lichte
verbetering.

Onderzoekers meten het effect van probiotica vaak af aan
relatieve veranderingen van coliformen en lactobacilli in mest.
In mest van gezonde biggen is het aantal coliformen lager en het
aantal lactobacilli hoger dan in mest van biggen met diarree. De
resultaten kunnen zowel oorzaak als gevolg zijn en zeggen niets
over bacteriële effecten in de dunne darm.
Meer dan aanwijzingen, dat melkzuurvormende bacteriën bij
jonge biggen bescherming tegen infecties en diarreeverschijnse-
len bieden die vergelijkbaar zijn met de toepassing van
organische zuren, zijn er niet.

Een probioticum op basis van fiaciV/wj-sporen, B. toyoi, had in
Schothorst-onderzoek met pasgespeende biggen een licht posi-
tief effect op het aantal diarree-dagen, maar kon een
Treponema-
uitbraak niet voorkomen. In de darm van biggen koloniseert en
vermeerdert
B. toyoi zich niet, terwijl het bovendien geen enkele
invloed op de samenstelling van de darmflora, op bacteriële
metabolieten en de verteerbaarheid van eiwitten heeft. Het licht
positieve effect op het aantal diarreedagen zou kunnen worden
toegeschreven aan de lagere voeropname. Varkens in de groei-
en afmestfase zullen door een grotere en evenwichtigere
darmflora weinig baat hebben bij toediening van probiotica.
De Finse onderzoeker Nurmi kwam begin zeventiger jaren op
de gedachte de natuuriijke darmflora van kuikens toe te dienen
aan eendagskuikens, teneinde de hoge besmettingsgraad van
kuikens met
S. infantis in Finland tegen te gaan. Uit onderzoek
in de jaren vijftig was hem bekend dat antibiotica-toediening
aan muizen de gevoeligheid voor
Salmoneüa-mieci\\e& deed
toenemen. Deze verhoogde gevoeligheid voor
Salmonella werd
toegeschreven aan een verstoring van de normale darmflora
door antibiotica-toediening en toonde de betekenis aan van de
natuuriijke microflora als bescherming tegen infecties.
De resultaten bij toepassing van de natuuriijke darmflora van
kuikens tegen
Salmonella-mfecües was dermate succesvol dat
het bekend werd als het \'Nurmi-concept\' en het \'Competitive
Exclusion (CE)-concept\'. De niet gedefinieerde complexe flora
is in 1983 gepatenteerd en is commercieel verkrijgbaar. Het
wordt in veel landen evenwel niet toegestaan omdat de
bacteriële samenstelling niet bekend is. Veel onderzoek vindt nu
dan ook plaats met geïdentificeerde bacteriestammen. Suspen-
sies die één of zelfs tot vijftig bacteriestammen bevatten,
waaronder
Lactobacillus en Bifidobacterium, bleken minder
effectief te zijn. Het probleem is dat selectie-criteria voor
mogelijke effectieve bacteriestammen niet bestaan, omdat het
beschermingsmechanisme tegen infecties nog steeds niet is
opgehelderd. In Finland wordt momenteel meer dan zeventig
procent van de pluimveekoppels CE-behandeld, terwijl in
Zweden de CE-behandeling sinds 1981 onderdeel is van het
nationale controleprogramma voor salmonella. In de periode
1981-1990 zijn 177 koppels oftewel 3,8 miljoen kuikens CE-
behandeld en is nadien slechts I koppel Sa/ffiowe/Za-positief
bevonden. Deze goede resultaten van het gebruik van de CE-
cultuur moeten worden gezien in het licht van andere maatrege-
len zoals het
Salmonella-\\ni afleveren van eendagskuikens. In
Nederiand is in het zuiden des lands gedurende anderhalfjaar
een praktijkproef uitgevoerd naar het effect van CE-sproeibe-
handeling bij 8 miljoen slachtkuikens, afkomstig van 284
koppels van 46 verschillende bedrijven. Het aantal koppels
waaruit
Salmonella kon worden geïsoleerd alsmede de mate
waarin
Salmonella voorkwam in positieve koppels, was aan het
eind van de proefperiode met een factor 6 gedaald. De betere
groei van de CE-behandelde kuikens, die werd waargenomen
bij proeven onder gecontroleerde omstandigheden, kwam in de
praktijk niet tot uiting. Koppels die
Salmonella-wnj werden
aangevoerd in de slachterij, bleken aan het eind van de slachtlijn
evenwel voor 60% weer aan het karkas besmet te zijn geraakt.
Hieruit blijkt dat hygiënische maatregelen in de gehele produk-
tieketen noodzakelijk zijn om het CE-effect te behouden.
CE-behandeling bij kalkoenen en CE-behandeling tegen andere
infectieuze agens zoals
Campylobacter zijn minder succesvol
gebleken. CE-behandeling wordt algemeen gezien als een
mogelijk onderdeel van geïntegreerde hygiëneprogramma\'s in
de pluimveesector.

Andere diersoorten die in aanmerking komen voor probiotica-
toediening zijn pasgeboren kalveren, lammeren en konijnen.
Enkele bevindingen zijn in termen van verbeterde produktiere-
sultaten beschreven.

VERBETERING VAN DE PRODUKTIERESULTATEN BIJ
LANDBOUWHUISDIEREN
Het optreden van minder gezondheidsstoornissen door een
verhoogde kolonisatieresistentie zal resulteren in verbeterde
technische resultaten.

Naast kolonisatieresistentie heeft de darmflora nog andere
belangrijke functies die ook aan probiotica worden toegedacht,
namelijk de (voor)vertering van voercomponenten, de synthese
van vitaminen en specifieke enzymen en de afbraak van
antinutritionele factoren.

-ocr page 434-

Het is veelal moeilijk vast te stellen aan welke effecten en in
welke mate een verbetering van de technische resultaten is toe te
schrijven.

Een uitzondering vormt de beïnvloeding van de stofwisseling in
de pens door toediening van
Saccharomyces cerevisiae aan
herkauwers. In een aantal publikaties wordt gerapporteerd dat
deze gist de cellulolytische activiteit in de pens doet verhogen,
waardoor de snelheid van ruwe celstofvertering toeneemt en de
voeropname wordt verhoogd.
S. cerevisiae vermindert daar-
naast de methaanproduktie en voorkomt een toename van
melkzuurvorming en daardoor een pH-daling bij rantsoenen
met relatief veel snel fermenteerbare koolhydraten. Een ver-
hoogde melkgift bij melkkoeien of versnelde groei bij vleesvee is
het resultaat. In Schothorst-onderzoek werden alleen bij gist die
rechtstreeks in de pens werd gebracht enige effecten op
pensparameters gevonden. Deze wezen in de richting van een
verhoogde microbiële activiteit. Effecten op de afbraakkarakte-
ristieken van krachtvoer werden niet gevonden. Een effect van
gist op de melkproduktie en droge stof- en energie-opname kon
evenmin worden vastgesteld gedurende de eerste 4 en 16 weken
van de lactatie bij gespreide krachtvoedering met een matig
geleidelijk afbreekbaar krachtvoeraandeel en goede ruwvoer-
kwaliteit van het rantsoen. Onder normale voeromstandigheden
met geleidelijk afbreekbare krachtvoedercomponenten heeft het
gebruik van gisten dus geen zin.

De toepassing van probiotica is vooral bij pluimvee onderzocht
als alternatief voor antibiotica.

Het feit dat slachtkuikenvoer in tegenstelling tot leghennenvoer
vrijwel altijd wordt gepelleteerd, maakt toepassing van
Lactoba-
cillus-
en Enterococcus-%\\&mmen minder geschikt voor slacht-
kuikens. Probiotica op basis van
Bacillus-spoxtn zijn met
wisselend succes toegepast bij slachtkuikens. Groei- en voeder-
conversieverbeteringen van nul tot enkele procenten worden
gerapporteerd. In een Schothorst-proef op de batterij en op
strooisel, waarbij in de koppel sprake was van een MAS-
infectie, werd geen effect op de technische resultaten vastgesteld.
Toepassing van lactobacilli in leghennenvoer leidde in sommige
proeven tot een verhoging van het legpercentage.
Een verbetering van de technische resultaten bij varkens door
toedoen van probiotica is nauw verbonden met het tegengaan
van gezondheidsstoornissen.

Gezondheidsstoornissen treden vooral op bij biggen; probio-
tica zouden in deze leeftijdsfase dan ook effect kunnen hebben
op technische resultaten. Verschillende proeven met vegetatieve
bacteriecellen als probioticum gaven bij op 3, 4 en 5 weken
leeftijd gespeende biggen groeiverbeteringen van 12,9% tot
minus 8,5% en voederconversieverbeteringen van 21,4% tot
minus 2%. De spreiding in proefresultaten, waarbij in een aantal
gevallen carbadox als groeibevorderaar werd gebruikt, was
groot.

Uit een samenvatting van 18 probioticastudies bij biggen bleek
dat probiotica in 13 studies een positief effect gaven en in 5
studies een negatief effect. Voor varkens in de groei- en
afmestÉase vielen drie proeven positief uit en vijf negatief,
hetgeen aangeeft dat in deze mestfiasen weinig baat wordt
gevonden van probiotica. Een effect bij brijvoedering in deze
mestfiasen moet evenwel niet worden uitgesloten. De voeder-
waarde van het brijvoer lijkt te kunnen worden beïnvloed door
specifieke
Lxtctobacillus-sXzmmta. De benuttin g van nutriënten
zou kunnen toenemen door verbetering van de verteerbaarheid
en het tegengaan van de vorming van ongewenste metabolieten
zoals biogene aminen.

De resultaten van proeven met bacteriesporen als probioticum
blijken bij biggen veelal niet het gewenste effect op te leveren. In
een Schothorst-proef met gespeende biggen had toevoeging van
sporen van
B. toyoi een licht negatief effect op groei en
voederconversie. Het toevoegen van bacteriesporen aan zeugen-
voer, teneinde het aantal infecties van biggen bij de zeug met
voornamelijk enterotoxigene
E. coli\'s te verminderen, lijkt iets
meer perspectief te bieden. In vier proeven steeg het aantal
gespeende biggen met gemiddeld 4,2%, waarbij niet in alle
gevallen sprake was van een stijging.
Effecten van probiotica op groei, voederconversie of produktie
zijn zelfs in specifieke situaties bij landbouwhuisdieren voorals-
nog niet zodanig dat toepassing uit economische overwegingen
voordelen biedt.

GEZONDHEIDSCLAIMS VAN PROBIOTICA
Een belangrijke toepassingsvorm van probiotica in de humane
geneeskunde is de stimulering van de ontwikkeling en (her)sta-
bilisering van de darmflora, waardoor de kolonisatieresistentie
toeneemt. Reizigersdiarree bijvoorbeeld kan preventief of thera-
peutisch worden behandeld metl.
acidophilus en/of B. bifidum.
Deze bacteriestammen worden veelal toegepast voor humaan
gebruik.

Medische toepassing van deze probiotica vindt plaats bij de
volgende doelgroepen: couveuse-kinderen zonder normale of
stabiele darmflora, kinderen of volwassenen met darmstoomis-
sen waarbij antibiotica onvoldoende resultaat geven, kinderen
uit ontwikkelingslanden die flesvoeding krijgen onder minder
hygiënische omstandigheden en patiënten bij wie de darmflora
moet worden hersteld na een sterke onderdrukking door
breedspectrum antibiotica of bestraling.
Probiotica kunnen ook worden toegepast bij mensen met
lactose-maldigestie oftewel lactose-intolerantie. Veel menselijke
rassen zijn namelijk na de zoogperiode niet meer in staat
melksuiker (lactose) te verdragen als gevolg van afnemende
lactase-activiteit. Negroïde rassen kunnen zich daardoor niet
meer voeden met melk en melkprodukten. Het is gebleken dat
L acidophilus voldoende van het enzym lactase produceert om
als probioticum toegepast te kunnen worden in melk en
melkprodukten, waardoor consumptie wel mogelijk is.
In diermodellen is van verschillende melkzuurbacteriën een
antitumor-werking aangetoond. De anticarcinogene eigen-
schappen van lactobacilli worden onderscheiden in de remming
van de groei van tumorcellen door stimulatie van het immuun-
systeem en in de inactivatie van kankerverwekkende stoffen in
het maagdarmkanaal zoals nitrosoaminen en de onderdrukking
van bacteriën die enzymen produceren die betrokken zijn bij de
omzetting van procarcinogene naar carcinogene stoffen.
Uit dierexperimenteel en humaan onderzoek blijkt dat met
name toediening van
L acidophilus leidt tot veriaging van het
serum-cholesterolgehalte. Een hoog serumcholesterolgehalte is
een belangrijke predisponerende factor voor hart- en vaatziek-
ten.
L. acidophilus is bestand tegen galzouten in de darmchymus
en is in staat galzouten te deconjugeren. De galzuren die hierbij
ontstaan, worden in de darmen niet meer geabsorbeerd in
tegenstelling tot de galzouten. Nieuwe aanmaak van galzuren is
daardoor noodzakelijk en hiervoor is cholesterol vereist. Niet
alle
L acidophilus-sXzvsmm zijn in deze even effectief gebleken
en voortgaande selectie vindt plaats.

Probiotica voor humane doeleinden mogen niet worden aange-
prezen als middel om het cholesterolgehalte van bloed te
veriagen of als beschermmiddel tegen darmkanker. Volgens
deskundigen zijn er voorlopig nog onvoldoende betrouwbare

gegevens. LITERATUUR

Een lijst met literatuurreferenties is bij de auteur verkrijgbaar.

Aanvaard op 24 maart 1992.

-ocr page 435-

Samenvattingen
Veterinary Quarterly

Ten gerieve van de lezers volgen onderstaand de \'summaries\'
van de Engeise artikelen overgenomen uit de januari-uitgave
van The Veterinary Quarterly 1990; 14(1): 1-40.

ORIGINAL PAPERS
Changing cytokeratin expression patterns in diethylstilbes-
trol dipropionate-induced metaplastic lesmns of the goat
prostate.

J. Weijman, F. C. S. Ramaekers, Th. A. M. Elsinghorst, P. J. van

Wichen, and P. Zwart.

The Veterinary Quarteriy 1992; 14: 2-7.

Summary

Five-month-old male goats were treated with 25 mg diethylstil-
bestrol dipropionate (DES-DP) by a single intramuscular
injection, causing characteristic histological alterations in the
peripheral glandular epithelium of the prostate, resulting in
squamous metaplasia.

Using a panel of monoclonal and polyclonal cytokeratin
antibodies on frozen tissue sections of control prostates, we were
able to immunohistochemically distinguish between the normal
secretory cells, which are positive for cytokeratin 18 as detected
with the antibody RGE 53, and the scattered basal cells, which
could be specifically stained by the antibody RCK 103.
Cytokeratins indicating squamous differentiation, Le., nos 4 and
13, recognised by the antibodies 6B10 and 1C7, respectively,
were found in sporadic celb throughout the normal goat
prostate.

Profound changes in cytokeratin expression were observed in
the metaplastic lesions as compared to control peripheral
glandular tissue. In this respect three monoclonal antibodies are
of special interest. RCK 103 is immunoreactive with resting and
all stages of differentiating basal celb.
Antibodies 1C7 and 6310 strongly stain the squamous celb in
the metaplastic lesions, with 1C7 staining all the squamous celb
in the lesions except the basal cell layer, and 6B10 being
immunoreactive with the same suprabasal celb or the more
differentiated celb in the upper strata.

As a result the number of cytokeratin 18-positive celb b
drastically reduced upon metaplasia.

The results indicate that the goat sytem can be used as a suitable
model system to further test the applicability of immunohbto-
chemical methods in meat inspection and toxicological pathol-
ogy.

Variation in seropositivity for some respiratory disease
agents in finishing pigs: epidemiological studies on some
health parameters and farm and management conditions in
the herds.

A. R. W. Elbers, M. J. M. Tielen, W. A. J. Cromwijk, and W. A.
Hunneman.

The Veterinary Quarteriy 1992; 14: 8-13.

Summary

The relationship between the extent of seropositivity for Aujesz-
ky\'s dbease virus (ADV),
Actinobacillus pleuropneumoniae
(App.) serotype 2 and porcine influenza (PI) viruses serotype
HlNl and H3N2 in pigs on the one hand and the health status of
the pigs and some farm and management conditions in the herds
on the other hand was studied in 45 pig finbhing herds, all
members of one integration group. The health status was
assessed by the extent of clinical signs, the use of veterinary
drugs and the prevalence of pathological lesions in pigs at
slaughter.

There was no relationship between the extent of seropositivity on
the one hand and clinical signs and use of veterinary drugs on the
other hand However, there was a positive relationship between
the extent of seropositivity and the percentage of pigs with lesions
of the respiratory tract at slaughter. Furthermore, the study
indicates that the variation in seropositivity between pig herds b
associated with management related factors that particularly
influence the possibility of the spreading of viruses
A sero-epidemiological investigation in 14 pig herds with
recurrent pneumonia problems revealed a high percentage of
seropositive pigs per herd Furthermore, in a large number of
her^, pigs were simultaneously seropositive for ADV and App.
serotype 2, for AD V and PI serotype HlNl or for ADV and PI
serotype H3N2.

Interference of maternal antibodies with the immune re-
sponse of foals after vaccination against equine influenze.

C. van Maanen, G. Bruin, E. Boer-Luijtze, G. Smolders, and G.
E de Boer.

The Veterinary Quarterly 1992; 14: 13-7.

Summary

The purpose of the study was twofold First, using two groups of
22 foals each, we investigated the extent to which maternal
antibodies interfere with the humoral response against equine
influenza The foab were born to mares that had been vaccinated
twice yearly against influenza since 1982. Foab of group I were
vaccinated three times at early ages (12, 16, and 32 weeks of
age), and foab of group II were likewbe vaccinated but at later
ages (24, 28, and 44 weeks of age). After the first and second
vaccinations, neither group showed an increase in antibodies
that inhibit haemagglutination. Group II foab, however, had a
significantly stronger antibody response igainst nucleoprotein
after the second vaccination than the foab of group I. After the
third vaccination, group II foab had a significantly stronger and
longer lasting antibody response against haemagglutinin than
the foab of group I However, the antibody response to
nucleoprotein was comparable in both groups.
Second, the foab of group II were studied to determine the
persbtence of maternal antibodies directed against a common
nucleoprotein and the haemagglutinin of two strains of equine
infiuenza A virus. Biological half-lives of 39, 32, and 33 days
were calculated for maternal antibodies directed against haem-
agglutinin of strains H7N7 Prague and H3N8 Miami, and
against the nucleoprotein respectively.
Maternal antibody titres at the time of vaccination were closely
related to the degree of interference with the immune response.
Because even small amounb of maternal antibodies interfered
with the efficacy of vaccination, we conclude that foab born to
mares vaccinated more than once yearly against infiuerua virus
should not be vaccinated before 24 weeks of age.

Effects of different iron contents in the milk replacer on the
development of iron deficiency anaemia in veal valves.

G. A. J. Miltenburg, Th. Wensing, J. van de Broek, D. J.

Mevius, and H. J. Breukink.

The Veterinary Quarterly 1992; 14: 18-21.

-ocr page 436-

Summary

The effect of different iron concentrations in the milk replacer on
the development of iron deficiency anaemia during a fattening
period of 28 weeks was studied in three groups of 14 calves. The
iron contents in the milk replacer differed during the first seven
weeks: 60, 100 and 150 mg Fe/kg in groups A, B and C,
respectively. In all three groups blood haemoglobin mean
corpuscular volume, plasma iron concentration and saturation
decreased during the fattening period, whereas the total iron-
binding capacity increased At week
7, liver iron concentrations
were high with a large individual variation [A: 201 (61-706), B:
99 (47-129), C: 296 (77-1572) ng/g dry matter]. During the
fattening period, liver iron concentrations decreased, with the
lowest values at week 25 [A: 54 (34-82), B: 55 (44-83). C: 57
(42- 79) ng/g dry matter]. Muscle iron concentrations decreased
between week 7 and 19. Except plasma iron and saturation in
group C, no differences in haematological and tissue iron
variables were found throughout the fattening period in spite of
different iron contents in the milk replacer during the first seven
weeks.

Field experiments to evaluate the feasibility of eradication of
Aujeszky\'s disease virus by different vaccination schedules.

K. De Smet, K. De Waele, M. Pensaert, D. Goovaerts, and E.
De Ridder.

The Veterinary Quarterly 1992; 14: 22-8.

Summary

In the present report, the extent of the reduction in Aujeszky\'s
disease virus (ADV) dissemination achieved when pigs were
intensively vaccinated with gl-deleted vaccines under field
circumstances, was examined

On widely dispersed breeding-fattening farms, a gl-negative
status was most rapidly obtained and the rate of new waves of
infections was lowest when the attenuated Bartha strain was
administered to both the sows and the fatteners. It was more
difficult not only to reach but also to keep a gl-negative status on
farms on which the sojvs were vaccinated with an inactivated
vaccine and the fatteners with the attenuated Bartha strain or
when the fattening pigs were not vaccinated at all
In a densely populated area, 9 of the 17 farms had gl-positive
fatteners at the start of the intensive vaccination programme in
which the attenuated Bartha strain was given to both the sows
and the fatteners. Antibodies were not detected in the sera of the
fatteners of each farm at some time during the experiments, but
the fatteners on 7 of the 18 farms still showed antibodies against
gl after 20 months of vaccination At the end of the experiment,
the percentage of fatteners with antibodies on these farms was
markedly reduced compared with the percentage at the start of
the experiment. Therefore, elimination of field virus may be
feasible if intensive vaccination is carried out over a sufficiently
long period of time. However, the high rate of reinfections
experienced either due to reintroduction of the virtis or to
recrudescence should be a warning against too much optimism,
particularly in regions with a dense swine population

REVIEW PAPERS
The pathogenesis of the post-weaning syndrome in weaned
piglets; a review.

H. M. G. van Beers-Schreurs, L. Vellenga, Th. Wensing, and H.
J. Breukink.

The Veterinary Quarterly 1992; 14: 29-34.

Summary

This review deals with the pathogenesis of the post-weaning
syndrome. This syrulrome includes post-weaning diarrhoea
(PWD), oedema disease (OD) and endotoxin shock (ES). The
role of different enteropathogenic Escherichia coli bacteria and
some other predisposing factors relating to this post-weaning
syndrome (PWS) are discussed Based on intestinal pathophysi-
ological mechanisms, some suggestions for the prevention of
PWS and prospects for future research are given

OTHER PAPERS
Slaughter by-products: problems, preliminary research and
possible solutions.

H. A. P. Urlings, J. G. van Logtestijn, and P G. H. Bijker.
The Veterinary Quarterly 1992; 14: 34-8.

Summary

The collection, storage, disposal and processing of slaughter-
hotise by-products is an important part of veterinary care in
regions with intensive animal husbandry artd meat production
Transmission of diseases and environmental pollution through
an improper and/or incorrect handling of slaughterhouse by-
products needs to be prevented The use of animal by-products as
feedstuff could be of economical benefit to slaughterhouses and
could add nutritive value to animal feed As a result of the
centralisation and intensification of slaughtering, the amount of
slaughter by-products produced at a single location is increasing.
Until now, hardly any attention, in practice or in research, has
been paid to the collection and disposal of these by-products.
There are important socio-economic reasons to increase scien-
tific knowledge about the handling of slaughter by-products.
Several animal by-products were contaminated with
Salmonella.
We also showed that rapid breakdown of amino acids in poultry
by-products occurs during storage at 20PC. It is concluded that
as far as safety, en vironmental care and nutritive value of animal
by-products is concerned, diversification and separation of
slaughter by-product collection, storage, disposal and processing
is necessary. Measures at source, the slaughterline, and some
technologies are suggested for future use.

SHORT COMMUNICATIONS
Peripartum changes in antibody producing capability of
lymphocytes from dairy cows.

H. Nagahata, A. Ogawa, Y. Sanada, H. Noda, and S. Yama-
moto.

The Veterinary Quarterly 1992; 14: 38-40.

Summary

B-lymphocyte populations and the in vitro antibody producing
activity of lymphocytes were measured to evaluate the lympho-
cyte function of periparturiment dairy cows. Changes in B-
lymphocyte populations were not significantly different in cows
during this period Significantly decreased nurribers of plaque-
forming cells were observed in lymphocytes from cows at
parturition and 3 days after parturition compared to those in
lymphocytes obtained 14 days after parturition

-ocr page 437-

TROUW PETFOODS SCHOLARSHIP 1992

Voor de opleiding tot specialist
bij de Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapdieren
Faculiteit Diergeneeskunde, Rijksuniversiteit Utrecht

Trouw Petfoods Nederland te Putten stelt per 1 september 1992 een beurs voor een
jaar beschikbaar voor een jonge Nederlandse dierenarts, die bij de Vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren een opleiding in één van de erkende dierge-
neeskundige specialisten op het gebied van geneeskunde ven gezelschapsdieren wil
volgen.

De opleiding bestaat uit een eerste deel van 1 V2 jaar, waarin een scholing in den
brede plaatsvindt op het vakgebied van geneeskunde van gezelschapsdieren en een
tweede deel van 2V2 of 3 jaar, waarin specialistische kennis wordt verworven op
het gebied van één van de erkende specialismen binnen de geneeskunde van
gezelschapsdieren (momenteel Oogheelkunde, Dermatologie, Interne
Geneeskunde en Chirurgie). De opleiding is verweven in de patiëntenzorg en
onderwijstaak van de Vakgroep.

Selectie van kandidaten vindt plaats door een commissie vanuit de Vakgroep
Geneeskunde van Gezellschapsdieren aan de hand van gebleken motivatie,
studie-resultaten en curriculum vitae.

Aanmelding tot 1 juli 1992 en inlichtingen bij Prof. dr. H. W. de Vries,
voorzitter Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren,

Yalelaan 8, De Uithof, Postbus 80.154, 3508 TD Utrecht,
tel. 030-53 1683.

-ocr page 438-

actua

Wetenschappelijke vergadering Veteri-
naire Hoofdinspectie Volksgezondheid
op 19 mei 1992.

Op 19 mei jl. werd in de Van Kleffenzaal
van het departement van Buitenlandse
Zaken de Veterinaire Milieuhygiënewij-
zer aangeboden door de Veterinaire
Hoofdinspecteur van de Volksgezond-
heid drs. H. Verburg aan Staatssecretaris
H. J. Simons.

In deze Milieuhygienewijzer is de rele-
vante literatuur samengebracht op een
zodanige manier dat een betere inschat-
ting mogelijk is ten aanzien van de
risico\'s van milieucontaminanten op de
volksgezondheid. De samenstelling van
dit losbladig, steeds opnieuw aan te
vullen boekwerk, komt voor rekening
van het RIVM, het CDI en de Faculteit
voor Diergeneeskunde onder leiding
van dr. A. Osinga uit Goutum.
De verschillende hoofdstukken behan-
delen respectievelijk de zware metalen
(cadmium, lood en kwik), gechloreerde
koolwaterstoffen (lindaan en dioxine)
en aromatische koolwaterstoffen (ben-
zeen en xyleen).

Er wordt aangegeven welke chemische
en fysieke eigenschappen ze hebben, hoe
ze voorkomen in bodem, water en lucht
en hoe vaak ze gebruikt worden.
Verder is het van groot belang te weten
wat de uitwerking is bij inname door
mens en dier.

De wijzer is in eerste instantie bedoeld
om te worden gebruikt door de veteri-
naire inspecteurs in hun werk, maar ook
voor andere beroepsgenoten is het een
zeer praktisch en nuttig naslagwerk.
De aanbieding vond plaats voor de
Wetenschappelijke vergadering van de
VHI en het RIVM, die als titel had:
\'Milieu-dier-mens, een keten die aan-
dacht vraagt\'.

Verschillende prominente deskundigen
voerden het woord.

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
zullen alle inleidingen worden gepucli-
ceerd.

Berichten en verslagen

Veterinaire milieuhygienewijzer aangeboden aan
staatssecretaris drs. H. J. SiMÜNS

\'Milieu-dier-mens, een keten

die aandacht vraagt\'

Dr. A. Osinga haalde in zijn openings-
woord Leonardo da Vinei aan die inder-
tijd al schreef dat de mens bezig ws de
aarde te vernietigen.

Meer kennis vereist
De toxicologe mevrouw ir. A. Wybenga
van de Provincie Zuid-Holland wees op
het grote gevaar van de verontreinigin-
gen door deposities uit de lucht, zoals dat
in de Lickebaertpolder gebeurde met
dioxine. Maar ook de verontreiniging
door de Fluor moet niet onderschat
worden. Er is wat dat betreft te weinig
kennis beschikbaar.

Ir. T. M. Lexmond van de vakgroep
Bodemkunde onderschreef die stelling
dat te weinig kennis voorhanden is. Dit
geldt namelijk ook voor de overdracht
van zware metalen via de plant, die
vanuit de bodem zijn opgenomen. Maar
ook grond zelf, bijvoorbeeld binnenge-
haald voor het maken van kuilvoer,
speelt in dezen een belangrijke rol. Bij
cadmium moet men daarop bedacht
zijn. Dat dit niet zo eenvoudig ligt,
bewees prof. dr. G. H. Wentink, die zelfs
met toediening van cadmium aan proef-
runderen geen symptomen van vergifti-
ging kon opwekken. Onder de cadmi-
umbevattende rook van een industrie-
complex in de Kempen floreerden de
koeien uitstekend.

In dier- en voedingsmiddelen
Dr. ir. H. J. Derks van het RIVM
schetste in kort bestek het gedrag, het
mechanisme van de milieu contaminan-
ten of gifstoffen in het dier zelf. De
opname, de distributie in het dier, de
stofwisseling en de excretie hebben hun
specifieke betekenis. Niet de oorspron-
kelijke stof maar de metaboliet kan wel
eens blijken de belangrijkste boosdoener
te zijn.

Selectieve accumulatie is verder van
groot belang. Bij melkgevende runderen
wordt de dioxine bijvoorbeeld wel uit-
gescheiden na verloop van tijd, maar
niet melkgevende dieren slaan het op in
hun lichaamsvet.

Bij de voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong is wel het één en ander
bekend waar men rekening mee moeten
houden volgens prof. dr. A. Ruiter van
de VVDO. Te denken valt daarbij aan
zware metalen, de xenobiotica als
PCB\'s, de pesticiden en gechloreerde
koolwaterstoffen. In het algemeen ge-
sproken valt het nog wel mee. Lood
komt haast merkwaardigerwijze nauwe-
lijks voor in vlees als het gaat om
loodvergiftiging. Cadmium hoopt zich
voornamelijk op in de nieren en kwik
wordt door methylering zo vastgelegd
dat het of snel door de darm wordt
afgevoerd of door Se door binding
onschadelijk wordt gemaakt. Zijn con-
clusie was dan ook dat het vooral de
voedingsgewoontes zijn die de gezond-
heid bedreigen en zeker niet het voedsel
zelf.

Drs. D. H. J. van der Weerdt van de
Medische Milieukunde, Erasmus Uni-
versiteit, stelde in dit zelfde kader van de
eventuele bedreiging van de gezondheid
dat vooral rekening moet worden ge-
houden met risicogroepen zoals zuige-
lingen en zwangere vrouwen.

MiLIEUHYGIENE in praktijk en in op-
leiding

Bepaalde specifieke aspecten van de
veterinaire milieuhygiëne werden ten-
slotte nog in korte \'5-minutes-talks\' be-
licht. De Case-studie over de aanpak
van de loodvergifitiginsaffaire met vee-
voer in het noorden des lands door de
AID, toegelicht door de heer J. Enting,
adjunct-directeur bij de dienst, maakte
duidelijk dat de coördinatie vaak het
grote knelpunt is.

Dr. A. J. Baars van het CDI wees op het
grote belang van een beter gestructu-
reerde informatievoorziening, die drin-
gend noodzakelijk is op dit terrein. Het
draaiboek bij calamiteiten vertoont nog
te vaak gaten ten aanzien van de juiste
kennis.

Prof. dr. W. Seinen van de FD bepleitte
een aanpassing van het curriculum voor
de veterinaire opleiding in de richting
van de keten filosofie. De huidige die-
renarts is een uitstekend clinicus, dat wil
zeggen; hij weet de risico\'s van de
infectieziekten juist in te schatten, maar
de risico\'s op het gebied van de infectie-
ziekten te overschrijden. Met andere
woorden, de opleiding moet op de
helling.

Mr. P. Ritsema, directeur van Milieu,

-ocr page 439-

Kwaliteit en Voeding van het departe-
ment van LNV onderstreepte het belang
van de aanpak van de milieu-contami-
natie problematiek in het kader van het
kwaliteitsbeleid van de overheid.
Dr. M. Schuttelaar van de Consumen-
tenbond hield de zaal voor dat twee-
derde van het veevoer niet volgens de
receptuur wordt bereid. Dat wil zeggen,
zelfs toxische antibiotica worden er ge-
regeld in aangetroffen. Gelukkig worden
er steeds minder hormoonresiduen ge-
vonden in onderzochte vleesmonsters.
We zijn op de goede weg!
Schuttelaar beval aan vooral de additie-
ven uit het veevoer te halen en de
kwaliteit van het veevoer beter te con-
troleren dan tot nu toe gebeurt.

Discussie en conclusie
ln de discussie onder de vaardige leiding
van de plaatsvervangend directeur-ge-
neraal van het RIVM, prof. dr. R. Kroes,
kwam nog naar voren dat het minera-
len-overschot via het geïmporteerde
veevoer meer milieuproblemen veroor-
zaakt dan de al eerder behandelde stof-
fen tesamen. Voorts moet aan het grazen
van de koeien in intensief geïndustriali-
seerde gebieden vastgehouden worden,
ondanks de risico\'s, omdat dit be-
schouwd kan worden als een preventie
voor de bevolking zelf in dat gebied.
De boodschap van deze dag zou kunnen
luiden dat er ons nog veel kennis ont-
breekt om de problematiek nog doeltref-
fender te kunnen aanpakken, dat de
opleiding van de toekomstige dieren-
artsen er veel beter dan tot nog toe op
moet worden afgestemd en dat het met
het risico voor de volksgezondheid van
de voedselmiddelen voor dierlijke oor-
sprong afgezien van de
Salmonella en de
Campulobacter erg meevalt. Geconsta-
teerd moet worden tenslotte, dat de
Milieuhygiënewijzer ongetwijfeld een
nuttig instrument zal blijken te zijn bij
toekomstige calamiteiten. Het is een zeer
prijzenswaardig initiatief geweest van de
VHI om een dergelijk naslagwerk samen
te stellen.

Zoals al is vermeld zullen de inleidingen
op schrift verschijnen in één van de
komende afleveringen van het Tijd-
schrift.

De Milieuhygiënewijzer is te verkrijgen
door storting van ƒ 125,- op gironum-
mer 20.94.45. ten name van de Veteri-
naire Hoofdinspectie te Rijswijk, onder
vermelding van Veterinaire Milieuhy-
giënewijzer.

In de gangbare visie worden de ontwik-
kelingen in de landbouw begrepen als
een onontkoombaar resultaat van ver-
anderingen in markt en technologie.
Nieuwe technologiën en verslechte-
rende marktomstandigheden leiden
automatisch tot een dalend aantal boe-
renbedrijven. Boeren en boerinnen zijn
als het ware de passieve slachtoffers.
In een gezamenlijke publicatie van de
vakgroep agrarische ontwikkelingssoci-
ologie van de Landbouwuniversiteit
Wageningen en het adviesbureau voor
landbouwbedrijven AVM/CCLB uit
Leeuwarden, \'Boer bliuwe, blinder...\'
(Boer blijven, donders...), wordt deze
pessimistische kijk grondig bekritiseerd.
De onderzoekers komen tot de conclu-
sie dat boeren en boerinnen niet passief
hun \'noodlot\' afwachten. Zij treden juist
de toekomst op strategische wijze tege-
moet, vooral als die toekomst somber is.
Men kan dan ook niet voorbijgaan aan
de antwoorden die in de praktijk op
actieve wijze worden gecreëerd ten aan-
zien van de vele problemen en uitdagin-
gen waarmee de sector wordt gecon-
fronteerd.

Milieuvraagstuk
De omvang van de Friese boerenstand
varieert, historisch gezien, zeer sterk.
Inkrimping en groei lossen elkaar golfs-
gewijs af. Over voor- en nadelen van
krimp en groei werd vaak heftig gedeba-
teerd. Dat de Friese landbouw thans
opnieuw voor ingrijpende keuzes staat is
dus niet nieuw.

Nieuw is wel het kader waarin de
problemen worden gesteld. Het milieu-
vraagstuk vormt een kardinaal element
in de debatten. Ook nieuw zijn de
onderiinge verhoudingen tussen dege-
nen die aan de debatten deelnemen.
Meer dan voorheen lijkt het alsof het lot
van de Friese boer ver weg wordt
beslecht: in Brussel, in de (GATT-)on-
derhandelingen tussen Europa en de VS,
op de olievelden en door onderzoekers
die koel berekenen wat \'levensvatbaar\'

W. Sybesma. is.

De eerder genoemde conclusie dat boe-
ren en boerinnen niet passief hun \'nood-
lot\' afwachten, maar op strategische
wijze de toekomst tegemoet treden stoelt
op een diepgaande analyse van de ver-
schillende bedrijfsstijlen in de Friese
melkveehouderij.

Bedrijfsstijlen zijn onderling sterk ver-
schillende, maar elk voor zich steeds
weer rationele patronen om bedrijfsvoe-
ring en bedrijfsontwikkeling te organise-
ren. Elke bedrijfsstijl is een actief, uniek
en waardevol antwoord op de omstan-
digheden, waaronder wordt geboerd:
een strategisch antwoord op ontwikke-
lingen in beleid, markt en technologie.
Uit de analyse van deze bedrijfsstijlen
blijkt dat elke bedrijfsstijl haar eigen
specifieke sterke en zwakke punten kent
en dat in principe in elke bedrijfsstijl
goede inkomens worden verdiend. Niet
de omvang is doorslaggevend, maar de
mate waarin men in staat is de eigen
strategie te vervolmaken.

Schoner is voordeliger
Deze inzichten worden doorgetrokken
naar meerdere actuele thema\'s. Zo blijkt
uit het rapport dat er voor de Friese
melkveehouderij een belangrijke speel-
ruimte bestaat met betrekking tot werk-
gelegenheid, het aantal boerenbedrijven
en het totale inkomen van de sector
wordt verdiend. Ook het milieuvraag-
stuk komt aan de orde.

Met nauwkeurige gegevens wordt dui-
delijk gemaakt dat er een fors verschil in
milieudruk is tussen de verschillende
bedrijfsstijlen. Belangrijk is de conclusie
dat \'schoner\' produceren niet ten koste
behoeft te gaan van inkomen en werkge-
legenheid. Integedeel: \'schoner is voor-
deliger\', aldus de onderzoekers. In het
rapport wordt ook aandacht besteed aan
de mogelijkheden om advisering en
management-ondersteuning nauwer
aan te sluiten bij de specifieke behoeften
voor elk der bedrijfsstijlen.
Met de titel \'Boer bliuwe, blinder...\' is
kort en krachtig samengevat dat Fries-

Nieuwe technülügiën en
verslechterende markt
leiden niet automatisch
tot minder boerenbedrijven

-ocr page 440-

land zijn boeren hard nodig heeft en dat
er omgekeerd ook tal van, gewoonlijk
niet onderkende, mogelijkheden zijn om
daadwerkelijk boer te blijven. Deze en
soortgelijke signalen zullen in de toe-
komst niet onopgemerkt blijven. De
studie komt zonder meer ter sprake
tijdens de komende onderhandelingen
over de toekomstige ontwikkelingen
van de Friese Landbouw.

J. C. van den Wijngaard (Gezondheids-
dienst voor Dieren Zuid-Nederland,
Boxtel): NCD-bestrijding in Nederiand -
vaccinatie-beleid.

De bijeenkomst begint om 13.30 uur en
wordt gehouden in de kleine zaal van
het I.A.C. Een zeer aktueel onderwerp
vanuit diverse invalshoeken belicht door
NCD-specialisten. Een groot deel van
de inleidingen wordt in het Engels gege-
ven.

The Association of
Veterinary Teachers and
Research Workers (AVTRW)

Van 13 april tot en met 15 april werd het
jaarlijkse congres van de AVTRW ge-
houden. Het congres vindt de laatste
jaren plaats in het Engelse Scarborough
in het Grand Hotel, een heel groot,
Victoriaans bouwwerk gelegen op de
steile kust boven de boulevard. De
directie van het Grand Hotel levert een
verbeten en waarschijnlijk kostbare,
maar duidelijk succesvolle strijd tegen
het verval.

De tweehonderd congresgangers kon-
den kiezen uit vier parallel-sessies die in
de zeven meter hoge theaters en loun-
ches van het hotel gehouden werden.
Gedineerd werd in de grote lila-kleurige
eetzaal, vanwaar je een prachtig uitzicht
hebt over het strand en de stad Scarabo-
rough.

British Veterinary Association
De AVTRW is een afdeling van de
British Veterinary Association, waarvan
ook enkele tientallen wetenschappers
van het continent lid van. De bijeen-
komsten bieden een uitstekende gele-
genheid voor contact tussen klinische en
fundamentele onderzoekers. Er waren
lezingen van medewerkers van de Britse
Diergeneeskundige faculteiten (Glas-
gow, Edinburgh, Liverpool, Bristol,
Cambridge en London), van onderzoek-
sinstituten als Weybridge, Compton,
Reading, Moredun, Pirbright en van
Britse en Ierse Gezondheidsdiensten
(Veterinary Investigation Centres).

De onderwerpen gingen veelal over
ziektes bij alle diersoorten. Vooral het
rund en het schaap kwamen uitgebreid
aan de orde. Er waren sessies over BSE,
Scrapie, PEARS, Antibiotica-resisten-
tie,
Escheria-coli, Pasteurella haemoly-
tica,
Cryptosporidium, kreupelheid bij
het rund, afmetingen van ligboxen, para-
tuberculose, tuberculose. Mond- en
Klauwzeer en onderwerpen over het
welzijn van dieren, abortus, mastitis.

BVD, parasitaire infecties, EHVl en
Toxoplasma.

Na de lezingen, die telkens zo\'n tien
minuten duurden was er zeven minuten
tijd voor discussie. Deze discussies wa-
ren levendig, mede omdat men vaak de
voorlopige resultaten presenteerde van
de projecten waar men mee bezig is.

□e enige Nederlanders
Iets dat ons verbaasde was, dat wij de
enige Nederianders waren die het con-
gres bijwoonden. Volgens ons is dit
namelijk een congres dat bijzonder nut-
tig is voor medewerkers van bijvoor-
beeld de faculteit, het CDI en de gezond-
heidsdiensten. De prijs kan het
probleem niet zijn, omdat het één van de
goedkoopste congressen is. Wel wordt
men geacht voor acht Pond per jaar lid
te worden van de AVTWR. Men dient
dan voorgedragen te worden door twee
AVTRW-leden. Ondergetekenden zijn
graag bereid om hierbij een rol te spelen.

Dr. J. Verhoeff
Dr. E. G. Hartman

Newcastle
Disease

De Groep Pluimveewetenschappen
houdt aanstaande donderdag (18 juni)
een wetenschappelijke ledenbijeen-
komst over het onderwerp:
Newcastle
Disease
(pseudovogelpest) in het Inter-
nationaal Agrarisch Centrum, Lawickse
Allee 11 in Wageningen.
Sprekers zijn: D. J. Alexander (Central
Veterinary Institute, Weybridge): epi-
zoötiologie van NCD en typering van
NCD-isolaten;

G. Meulemans (Nat. Instituut voor
Diergeneeskundig onderzoek, Brussel):
de NCD-situatie in België;

Referaat
Rund

De behandeling van cof
Archibald Louis F, Norman Scott N,
Tran Thang, Sara Lyle, Thomas Philip
G A. Does GnRH work as well as
GnRH and PGF2a in the treatment of
ovarian follicular cysts? Veterinary Me-
dicine 1991; 1037-1040.

Schrijvers vergeleken de effectiviteit van
GnRH met die van een combinatie van
GnRH en PG2a bij de behandeling van
cysteuze ovariële follikels (COF). Ap-
plicatie van PG2a zou vooral het inter-
val therapie-conceptie verkorten. Op
één bedrijf van 2.000 melkkoeien wer-
den 64 koeien alleen met GnRH behan-
deld en 110 koeien met GnRH, 14
dagen later gevolgd door een injectie
met PG2a. Alleen koeien met follikelcy-
sten werden behandeld, (plasmaproge-
steronconcentratie < 1 ng/ml). De
koeien werden geïnsemineerd bij de le
oestrus na de behandeling.

De resultaten waren als volgt:

— het drachtigheidspercentage van de
le inseminatie bedroeg resp. 31 en
27%

— het % koeien drachtig aan het einde
van de studie was resp. 78 en 80%

— het interval kalven-conceptie be-
droeg resp. 60 en 80 dagen.

De conclusie is dat toediening van
PGF2a 14 dagen na de GnRH injectie
bij koeien met COF geen voordelen
oplevert.

A. de Kruijf.

-ocr page 441-

Vraag en

antwoord

een 4-3 maanden
gude kat met
vrolithiasis

Naar aanleiding van onderstaande
bij de redactie ontvangen vraagstel-
ling, vond zij dr. R. E. Nickel (Vak-
groep Geneeskunde der Gezel-
schapsdieren) bereid om voor de
lezers een antwoord te formuleren.

Vraag

Een kitten van 3 maanden heeft cystites-
verschijnselen. Een amoxycillinekuur
van 3 weken heeft geen direct resultaat.
1 Week na afloop van de kuur heeft het
diertje opnieuw klachten. Een rö-foto
wordt gemaakt en er blijkt een blaas-
steen te zien te zijn.

De kat krijgt opnieuw een kuur met
amoxycilline en SD dieet gedurende een
maand. Na een maand wordt opnieuw
een foto gemaakt. De steen is bijna
geheel verdwenen.

In verband met de jeugdige leeftijd van
het poesje en het deficiënte voer voor dit
jonge diertje, wordt geadviseerd het
poesje nog ter hoogste 1 maand SD te
geven.

Helaas, 3 weken na het stoppen met SD
dieet, komt de eigenaresse opnieuw op
het spreekuur, want die kat vertoont
weer dezelfde verschijnselen (bloedplas-
sen, mixieproblemen).
Hoe pak ik dit verder aan?

Antwoord

De vraagstelling laat vtel mogelijkhe-
den open, zodat ik in de eerste plaats wat
algemene informatie wil geven.
\'Bij katten, die op zo\'n jonge leeftijd al
problemen met urolithiasis hebben,
moet aan een andere oorzaak worden
gedacht dan de gewone struvietkristalu-
rie. Zo wordt bijvoorbeeld steeds meer
Ca-oxalaat als oorzaak van urolithiasis
bij katten gevonden. Portocavale an-
omalieën met secundair uraat-kristalu-
rie worden ook gezien. Infectieuze oor-
zaken voor stuvietkristalvorming zijn bij
de kat ook mogelijk.
Daarom moet er in een geval als in deze
vraag worden gekozen voor een gewone
diagnostische benadering van urolithi-
asis, wat betekent:

1. urine pH en sediment onderzoeken;

2. bij afwijkingen hiervan kweek van
de urine inzetten;

3. röntgenologische beoordeling van de
stenen.

Uit het sediment kan informatie over de
kristallen worden verkregen, die samen
met de pH van de urine en het aspect van
de steen op röntgenfoto\'s een waar-
schijnlijkheidsdiagnose mogelijk ma-
ken. Op basis hiervan kan worden
besloten hoe het probleem het beste kan
worden benaderd.

Helaas wordt in de vraagstelling geen
melding gemaakt van de resultaten van
dit onderzoek bij de betreffende patiënt.
Het feit dat de blaassteen gedeeltelijk
oploste, kan niet met zekerheid aan het
dieet worden toegeschreven, omdat
spontane oplossing ook mogelijk is.
Recidief van de klachten suggereert en
infectieuze achtergrond.
Zouden steriele struvietsteentjes toch de
oorzaak van de klachten zijn, dan kan de
behandeling van de urolithiasis zonder
problemen kunnen worden gecombi-
neerd met een s/d en later een c/d dieet,
omdat de eiwitconcentratie in beide
diëten ook aan de behoefte van jonge
dieren voldoet.

Nieuw(s) van
de
Industrie

Intervet

nederland b.v.
introduceert
piluvac forte®

Intervet Nederland B.V. Introduceert
Diluvac Forte®, een nieuwe adjuvans
voor het levende Aujeszky- vaccin
Nobi-Porvac Aujeszky live Begonia.
Sinds enkele jaren is bekend dat het
effekt van vaccinatie met een levend
vaccin tegen de ziekte van Aujeszky
verbeterdkan worden door het toepas-
sen van een adjuvans als oplosmiddel
voor het vaccin. Diluvac Forte is een
nieuw, door Intervet ontwikkeld adju-
vans op basis van dl-a-tocopherol.
Het versterkt de immuunrespons met als
gevolg: hogere antilichaamtiters na vac-
cinatie; een betere klinische bescher-
ming; verdere reductie van virusuit-
scheiding na challenge.
Het bijzondere van Diluvac Forte is dat
het geen minerale olie bevat, waardoor
het uitermate weefselvriendelijk is en
geen residuen op de injektieplaats ver-
oorzaakt. Hierdoor is het ook geschikt
voor toepassing op varkensbedrijven die
merkvlees produceren.
Nu Intervet zowel de Europese als
Nederlandse registratie voor Nobi-Por-
vac Aujeszky live Begonia met Diluvac
Forte heeft gekregen, is het voor de
Nederlandse praktikus mogelijk om vol-
gens de modernste inzichten een maxi-
male bijdrage te leveren aan de bestrij-
ding van de ziekte van Aujeszky.

Boekbespreking

Manual of small

animal dentistry

Colin E. Harvey en H. Simon Orr
First edition 1990

(Uitg. The Britisch Small Animal Veteri-
nary Association, Price members 20.90/
non-members 26.40 Sterling incL po-
stage, order to: Kingsley House, Church
Lane, Shurdington, Glos. GL51 5TQ,
Engeland)

De zusterorganisatie van de Groep Ge-
neeskunde Gezelschapsdieren in Enge-
land geeft behalve publiekfolders zo
genaamde manuals uit met het doel om
de algemeen prakticus, die niet graag
dikke boeken wil doorworstelen, een
heldere leidraad aan te reiken tegen een
zeer acceptabele prijs. Verschenen zijn
inmiddels: Manuals of anaesthesia, ca-
nine behaviour, exotics pets (zeer aan te
bevelen), laboratory techniques, neuro-
logy, radiography and radiology, endo-
crinology en dan nu de small animal
dentistry.

Professor Harvey is één van de editors en
is de auteur van het in 1985 verschenen
standaardboek over veterinaire tand-
heelkunde: \'Veterinary Dentistry\'. In
deze nieuwe uitgave heeft hij samen met
andere schrijvers getracht de noodzake-
lijke theorie met praktische handelingen
te combineren. Zij zijn daar goed in
geslaagd. Elke goed geoutilleerde prak-
tijk kan vele van de in dit boek behan-
delde technische handelingen uitvoeren.

-ocr page 442-

De zes auteurs hebben samen met de
twee editors twaalf hoofdstukken ge-
schreven en voorzien van vele tekenin-
gen, radiologische beelden en foto\'s. De
ontwikkeling en de anatomie van de
mondholte en de dentitie alsmede de
extractietechnieken en orale medicatie,
de parodontopathieën, de afwijkende
occlusies, de endodontie en de restaura-
tieve behandelingen worden besproken
en uitgebeeld. Twee hoofdstukken wor-
den gewijd aan orale neoplasmen en
trauma. Verder worden gebitsaandoe-
ningen bij exotische dieren, maar ook
restauratieve reparaties van vogelsna-
vels en schildpadden aan de orde ge-
steld. In het laatste hoofdstuk worden de
tandheelkundige instrumentatie en an-
dere benodigde voorzieningen aangege-
ven.

Dit boek kost omgerekend ongeveer
ƒ 75,- voor leden en ƒ 100,- voor niet-
leden van de BSAVA. Het is de aanschaf
meer dan waard voor die dierenarts die
op een plezierige wijze zijn of haar
kennis van de mondholte (met alles d\'r
op en d\'r aan) wil vergroten. Met die
kennis zal het mogelijk zijn de cliënt
goed voor te lichten over de mogelijkhe-
den die er zijn om de mondholte gezond
te maken en te houden.

Andries van Foreest

Mededelingen
VD

Besmettelijke

dierziekten

In Nederland kwamen in de periode van
30 maart tot en met 24 mei 1992 de
volgende gevallen van besmettelijke
dierziekten, waarvan aangifte verplicht
is, voor:

Rotkreupel

Totaal 8 gevallen in 7 gemeenten:
Friesland 6 gevallen in 5 gemeenten,
Drenthe I geval in 1 gemeente en
Utrecht I geval in 1 gemeente.

Varkenspest

Totaal 3 gevallen in 2 gemeenten:
Utrecht 2 gevallen in 1 gemeente en
Zuid-Holland I geval in 1 gemeente.

Doorlopende

agenda

Juni

16 Groep Geneeskunde v/h Varken KNMVD.
Ledenvergadering; De Uithof; Utrecht.

16—19 3. Weltkongreß Lebensmittelinfekti-
onen und -intoxikatoinen, Berlin.

17 Afd. Gelderland KNMvD. Excursie naar
CDI, Lelystad; 13.30 uur (pag. 287).

18 Groep Geneeskd Gezelschapdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

20 Bijscholingsdag te Antwerpen over orthope-
die bij gezelschapsdieren, georganiseerd door
het AAC (inl.tel. 09-3238300678, fax 09-
3238250040).

22—25 7th Internat. Symposium on Disorders
of the Ruminant Digit, Rebild, Denmark
(inl. tel. 98126022, fax 98166922).

22—25 International DLG Exhibition for Live-
stock & Poultry Production and Manage-
ment, Hannover Fairgrounds \'EuroTier \'93\',
inl.tel. (069)71680, fax (069)7241554).

25—30 Fifth Congress of the World Rabbit
Association, Corvallis, Oregon, USA.

26—28 Eerste Wetenschappelijke Vergadering
van het European College of Veterinary
Surgeons (ECVS), Zürich, Switseriand.

28—3-7 VI Int. Congress in Toxicology, Rom,
Italien.

Juli

21—25 Congres \'Animals and us\', Montreal
Canada (inl. AFIRAC, Paris, tel. (33)
149291200, fax (33) 148065565) (pag. 306)

31 —20 Kongress der DVG, Bad Nanheim

Augustus

17—20 12th Congress of the Intl. Pig Veterinary
Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, fax 070-361.48.46).

17—20 12th. IPVS Congress, Den Haag (pag.
306).

17—20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium,
Budapest (inl. redactiesecretariaat).

20—21 First Europ. Symposium on Horse Re-
production, Bad Harzburg.

20—24 VII. Internat. Kongress für Tierhygiene,
Leipzig (pag. 1016).

23—27 International Congress on Animal Pro-
duction (ICAR), The Hague, The Nether-
lands. (inl.: Dr. S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fax 070-3249263)(pag. 287).

24—28 XIX. Kongress der Europ. Vereinigung
der Veterinäranatomen, Gent, Antwerpen,
Belgien.

27—29 Cursus Presentatietechnieken.

30-5-9 Avian Medicine Scholarship Availa-
ble, New Orleans, Louisiana, USA.

31 —4 sept. XVII Worid Buiatrics Congress and
XXV Am. Assoc. of Bovine Practitioners
Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

September

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastigheid, Delft; 20.30
uur

2—6 5th Congress of Intern. Society of Animal
Clinical Biochemistry, Parma, Italy.

3—4 I. Europ. Tagung über Pferde-ernährung,
Hannover.

3—5 PAO-D: Samenwerken en leiding geven
in de praktijk (92/88).

3—6 1 st Congress EVRA (pag. 1202).

4 PAO-D: De benauwde patiënt (92/69).

4—6 3e Int. Congres voor Veterinaire Homeo-
pathie, Münster (Duitsl.) (inl.: A. G. G. Kok,
tel. 08380-31431).

4—6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6—11 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-
logy. The Hague (inl.tel.: 070-512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15
uur.

11 —12 8th Scientific Meeting of the European

Assoc. for Embryo Transfer (AETE), Lyon,
(pag. 216).

12 Afd. Zuid-Holland KNMvD Lustrumviering

13—19 43rd Annual Meeting of the E.E.A.P.,
Madrid.

14-18 PAO-D: Epidemiologie II (92/50).

15 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel-rest. Hugen, Hellendoom; 20.00 uur.

15 PAO-D: Afkheids Symposium; dr. C.D.W
König (92/79).

16 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

16—18 PAO-D:Apotheek I Gemengde Prak-
tijk (92/61)

16—19 Veterinary Acupuncture Congress,
Coco Palms, USA (inl.: David H. Jaggar, tel.
(303)-449-7936).

17 Groep D.I.B. KNMvD: Excursie (Floriade)

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

17 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Studie-
vergadering over \'Homoeopathische anam-
nese\', Beatrix-gebouw, Jaarbeursplein,
Utrecht; 19.30-22.30 uur.

19 PAO-D cursus: Praktische Echografie GD
(92/73).

19—23 4th. Int. Symp. on Marek\'s Disease,
RAI Congres Centrum, Amsterdam en CDI,
Lelystad (21/9). (inl.: RAI Organisati Büro
en dr. S. H. M. Jeurissen, tel. 03200-76611).

20—25 World\'s Poultry Congress, Amsterdam
(inl.: RAI Organisatie Bur. 020-5491212).

Landbouwhuisdierenpraktijk in Twente zoekt een

DIERENARTS m/v

Wij bieden een part-tinne baan (70%) per 1 augustus - of zo spoedig mogelijk, daarna uitgroeiend naar full-
time en associatie. Achterwacht niet strikt noodzakelijk; enige ervaring strekt tot aanbeveling.
Sollicitaties binnen 14 dagen richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, onder nummer 39/92.

-ocr page 443-

Dierenarts

Akzols één van de grootste chemisctie
concernsterwereld met de hoofdzetel
inArnhem, met350 vestigingen in 50
landen en ruim 65.000medewerkers.
Werken bijAkzo betekenteen
loopbaanbijeentechnologisch
hoogontwikkelde ondernemingmet
activiteiten in chemie en chemische
vezels, verven en lakken en produkten
voorde gezondheidszorg.

AKZO

CREATING THE RICHT CHEMISTRY.

Intervet International bv -

een dynamische, snelgroei-
ende onderneming, onder-
deel van de Pharma Divisie
van Akzo-ontwikkelt,
produceert en verkoopt
diergeneeskundige prepara-
ten. De Intervet groep heeft
een twintigtal vestigingen
verspreid over de wereld met
in totaal 1.200 medewer-
kers. De hoofdvestiging
Boxmeer heeft 500 mede-
werkers, waarvan meer dan
100 in R&D. De produkten
worden wereldwijd geëxpor-
teerd.

Intervet Nederland bv is

eveneens gevestigd te
Boxmeer en verzorgt de
promotie en distributie van
de produkten op de Neder-
landse markt. De produkten
worden uitsluitend geleverd
aan dierenartsen.

Uw functie bij Intervet
Nederland bv

U verzorgt de - schriftelijk en
mondeling - technische
begeleiding van onze
produkten ten behoeve van
onder andere practici,
gezondheidsdiensten en
integraties. Daarnaast
behoort tot uw taak het
onderhouden van interne
contacten met afdelingen als
Research & Development en
Veterinary Services van
Intervet International èn
externe contacten met
veterinaire overheden e.d.

Uw profiel

Naast een voltooide
opleiding als dierenarts,
verwachten wij van u;

- goed technisch inzichten
organisatorische kwaliteiten

- uitstekende contactuele
eigenschappen en
mondelinge en schriftelijke
uitdrukkingsvaardigheid.

- ruime praktijkervaring met
landbouwhuisdieren en
pluimvee

- leeftijd tot 40 jaar

Ons aanbod

Intervet biedt u een functie in
een gemotiveerde organisatie,
waar groei en dynamiek de
sleutelwoorden zijn. Uw
carrièreperspectieven zijn
goed, hetgeen ook gezegd
kan worden van het salaris en
de overige arbeidsvoorwaarden.

Uw reactie

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de heer
P Wetterhahn, telefoon 08855-87654.
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u (m/v) richten aan de heer
H. Westerveld. Personeelschef, Intervet International bv.
Postbus 51, 5830 AA Boxmeer

-ocr page 444-

\'Old soldiers never die, they just fade aw/xv

Afscheid De Geus als redacteur-secretaris
van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
de Veterinary Quarterly

Op 12 mei jl. werd in beperkte kring afscheid
genomen van de heer J. C. de Geus, die na 21
jaar met zijn functie stopt.

In die 21 jaar is er ook bij het Tijdschrift veel
veranderd. De druk tot informatieverspreiding
neemt hand-over-hand toe, hetgeen tot uiting
komt in het grote aantal bladen en de vele andere
wetenschappelijke publicatie-mogelijkheden.

Daarin heeft de redactie, met als belangrijke
coördinator de heer De Geus, er voor te zorgen
dat de Nederlandse dierenarts mede via het
Tijdschrift en de VQ op de hoogte blijft van de
veterinaire ontwikkelingen.

De heer T. W. te Giffel, secretaris van de
KNMvD, toonde met cijfers aan hoe de groei
economisch gezien in die twintig jaar is geweest.
De exploitatiekosten werden in de loop der jaren
verdubbeld, maar de opbrengsten van de adver-
tenties namen het drievoudige toe.
Het is aan de toewijding en de zorgvuldige
redactionele arbeid van de heer De Geus te
danken dat het Tijdschrift en de VQ niet alleen
op tijd, maar tevens zeer verzorgd in de bus
kwam. \'Aan het produkt herkent men de maker\',
aldus de heer Te Giffel in zijn toespraak.
Daarvoor had prof. dr. E. H. Kampelmacher al
gewezen op de net vermelde eigenschappen van
de scheidende functionaris die op het bureau een
uitstekende carrière heeft opgebouwd. Begonnen
als chef de bureau, daarna betrokken bij het
redactiewerk als medewerker van de hoofdre-
dacteur dr. Harmsen, die hij in 1971 opvolgde
wat het redactionele bureau en secretariële werk
betrof.

In al die jaren heeft hij uitstekend samengewerkt
met de diverse redacties, verschillende voorzit-
ters en een bonte rij van de andere redactieleden.
Hij fungeerde als steunpilaar maar ook als
bewaker van de continuïteit.
Als dank voor het vele werk bood de heer
Kampelmacher hem namens het hoofdbestuur
een electronische grasmaaimachine aan om te
zorgen dat het gazon in het nieuwe huis dat de
familie De Geus gaat betrekken er even verzorgd
komt uit te zien als het Tijdschrift.
Dr. W. Sybesma dankte vervolgens als voorzitter
van de Hoofdredactie namens alle andere leden
de secretaris van de redactievergadering ten
zeerste voor de steun en de voortdurende alert-
heid ten aanzien van voor de redactie relevante
zaken. De betrokkenheid en toewijding met
daarnaast het zorgen voor een collegiale en
vriendschappelijke sfeer maakten het werken
met de heer De Geus steeds tot een ontspannen
gebeurtenis. Aan de vernieuwing van het Tijd-
schrift heeft De Geus een zeer belangrijke,
essentiële bijdrage geleverd.
Sybesma bood een extra nummer van het TvD
aan dat gevuld was met bijdragen van (oud)re-
dactieleden en anderen, zoals de bibliothecaris
van de FD en de directeur vna Euroscience.
Maar ook een publicatie van de heer De Geus
zelf overgenomen uit Twioscoop 1991; 9 (3)
juni, waarin hij de ontwikkeling van het Tijd-
schrift en de Veterinary Quarteriy uit de doeken
doet, siert de pagina\'s.

-ocr page 445-

Zijn handschrift dat door één van de auteurs
getypeerd werd als vaag-mongolisch spijkersch-
rift, heeft op velen, gezien hun reactie, grote
indruk gemaakt.

In zijn dankwoord wees de heer De Geus, die
vergezeld werd door zijn echtgenote, dochter en
twee zoons, erop dat hij zeer veel genoegen heeft
beleefd aan het werken in het diergeneeskundige
milieu, mede omdat hij de dierenartsen als echte
gentlemen heeft ondervonden.
Hij besloot met de woorden van Generaal
McCarthy: \'Old soldiers never die, they just fade
away\', overigens met de opmerking dat hij dat
laatste beslist niet op het oog had.
Hij stelde dat men nog niet van hem afwas, in die
zin dat hij steeds bereid blijft om zo nodig in te
springen. Dr. Tj. Jorna, de algemeen secretaris
van de KNMvD, de regisseur van deze bijeen-
komst, had bij het begin mevrouw I. de Geus, de
grote steun op de achtergrond, al bedankt met
een fraai bloemstuk.

De receptie werd bezocht door zeer veel vrien-
den, oud-redactieleden, relaties onder meer uit
de drukkerijwereld en had een zeer geanimeerd
verloop.

De kring van mensen waarmee de heer De Geus
in al die jaren te maken heeft gehad, is dusdanig
uitgebreid dat hij op de komende jaarvergade-
ring aanwezig zal zijn om op wat meer informele
wijze afscheid te nemen van zijn vele relaties.

Literatuur

J. C. de Geus, (1991), De praktijk als leerschool. TWI-
Oscoop - 9 (3) p88-92.

fV Sybesma.

Hoe het was, hoe het is,

hoe het zal worden

\'De veterinaire praktijk\' verslag van het
symposium ter gelegenheid van het 25-jarig
bestaan van de groep praktici grote huis-
dieren

Het symposium ter gelegenheid van het 25-jarig
bestaan van de Groep Praktici Grote Huisdieren
(GPGH) is een succes geworden. De ruim 150
deelnemers hebben met veel belangstelling de
inleidingen gevolgd.

De voorzitter van de KNMvD, prof. dr. E. H.
Kampelmacher, feliciteerde de GPGH namens
alle geledingen van de KNMvD, met haar vijfde
lustrum. Spreker gaf in het kort de onstaansge-
schiedenis van de GPGH weer (zie inleiding dr.
Van Os). In de loop der jaren zijn er vanuit de
Groep belangrijke initiatieven uitgegaan, die
voor de gehele beroepsvereniging van belang zijn
geweest en dit nog steeds zijn. Bovendien neemt
de grote huisdierenprakticus bij de veehouder
een belangrijke positie in en is een onmisbare
schakel in de relatie veehouderij en diergenees-
kunde. De voorzitter merkte op dat zijn contac-
ten gedurende de afgelopen 5 jaar met de GPGH
in ieder opzicht prettig en positief zijn geweest
Vervolgens benadrukte prof. dr. Kampelmacher
dat het alleen naar buiten treden van een Groep
weinig zinvol is. Willen wij doelmatig onze stem
laten horen, dan moeten wij ons als totaliteit, als
spreekbuis van de gehele beroepsgroep laten
horen. Alleen dan kan ons woord betekenis voor
de buitenwereld hebben. Terugkomende op het
thema: \'Hoe het was, hoe het is, hoe het zal

worden\', merkte prof. dr. Kampelmacher op dat
hij zich moelijk kan voorstellen hoe het zal
worden omdat in de afgelopen 40 jaar zoveel is
veranderd, vooruitgegaan, verbeterd, zodat je je
menselijkerwijze nauwelijks kunt voorstellen,
dat de dimensie van verandering in de komende
40 jaar nog eens zo groot zal zijn.

Prof. dr. Kampelmacher besloot zijn woorden
met de hartelijke gelukwens aan de GPGH met
haar 25e veijaardag. \'Dit is een leeftijd, die
beloften inhoudt van kracht, toekomstverwach-
ting en hoop. Moge het u in de komende 25 jaar
op zijn minst weer zo goed gaan, als in de eerste
25 jaar. Ik wens u een in ieder opzicht goede
feestdag toe!\'

Drs. H. Esinghorst, directeur van de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in West- en Midden-
Nederland hield vervolgens een inleiding over de
relatie gezondheidsdienst-prakticus.

Zoals in de diergeneeskundige praktijken is ook
een schaalvergroting opgetreden bij de gezond-
heidsdiensten. Elsinghorst schetste de ontwikke-
lingen vanaf de oprichting van de Gezondheids-
dienstem zo\'n 50 jaar geleden, tot heden ten
dage. Van de 11 provinciale diensten in 1980 zijn
er in 1992 nog maar 4 over.

Elsinghorst wees de praktici op de komende
nieuwe ontwikkelingen met het oog op de
toekomstige open EG-markt. Vooral ten aanzien
van het voorkomen van insleep van ziekten
zullen strenge regels moeten worden nageleefd.

-ocr page 446-

Naar de EG toe speelt de dierenarts een belang-
rijke rol bij de uitvoer van preventieve program-
ma\'s en veterinaire controles.

Spreker wees de prakdcus er tevens op dat hij bij
de signalering van ziekten onmisbaar is. Ook
ziekten als varkenspest en mond- en klauwzeer
dient hij snel te kunnen signaleren.

In de laboratoria van de Gezondheidsdiensten is
steeds meer de nadruk komen te liggen op
preventie en minder op ziekten. De eisen die aan
de laboratoria worden gesteld worden steeds
hoger.

Elsinghorst merkte op dat het niveau van de le
lijn steeds hoger komt te liggen. De 2e lijn zal
hierop inspelen door het verzorgen van cursus-
sen, voorlichting en dergelijke.

Over de weg naar de toekomst stelde Elsinghorst
het volgende: \'Wij wensen contacten met dieren-
artsen die weten wat de sector wil en daar ook
aan meewerken en niet alleen kijken naar de
relatie dierenarts-veehouder. Mijns inziens is er
een sectorbelang die de laatste relatie overstijgt\'.

Voor de toekomst ziet Elsinghorst een innige
samenwerking tussen geïnteresseerde en gespeci-
aliseerde dierenartsen in het veld, de veehouder
en de Gezondheidsdiensten. De bewaking van
diverse ziekten komt op een hoger niveau en
voor diverse ziekten verschuift de bewaking van
de le naar de 2e lijn als gevolg van een andere
benaderingsmethode. Dat alles meer aan regels
gebonden zal zijn is duidelijk en de sector, de
regio, het land en de EG zullen steeds meer
bepalend zijn voor ons handelen.

Inleiding door de heer T. W. te Giffel, secretaris
KNMvD, over het aantal dierenartsen in het
verleden, het huidige aantal en de prognose voor
de toekomst.

Vanaf de oprichting van de Veeartsenijschool in
1821 heeft de markt voor dierenartsen afwisse-
lend te maken met een
overaanbod dan wel een
tekort aan dierenartsen.
In 1933 werd onderzoek
gedaan naar de bestaan-
snormen van dieren-
artsen. Er waren toen
497 praktizerende vee-
artsen geregistreerd en
450 kwakzalvers. De
conclusie van dit onder-
zoek luidde: \'De finan-
ciële zijde der particu-
liere praxis is niet
rooskleurig\'. Vooral voor
de jonge, pas afgestu-
deerde dierenarts, was
het moeilijk een bestaan
te veroveren. Er werden
ook maar weinig uitbrei-
dingsmogelijkheden ver-
wacht. Vervolgens werden er prognoses gesteld
in 1934 voor het jaar 1939: 560 dierenartsen
(werkelijkheid: 507 dierenartsen) en in 1958
voor 1970: 1235 dierenartsen (werkelijkheid
1375).

In 1971 verscheen het rapport \'Arbeidsmarkt
voor dierenartsen, behoefte, aanbod en over-
schot in 1980 en 2000\'. Op grond van de
prognose voor 1980 adviseerde men het aantal
eerstejaars te beperken tot 75 a 100; het aantal
eerstejaars is beperkt tot 175.
Voor het jaar 2000 voorspelde men een totaal
van 3600 dierenartsen. In 1992 zijn dat er reeds
4200.

Te Giffel voorspelde dat er in het jaar 2000,5000
dierenartsen zullen zijn (gebaseerd op gemid-
delde in- en uitstroom gedurende de afgelopen
14 jaren).

Te Giffel besloot zijn inleiding met een betoog
over het opperhoofd van de Samoa-eilanden die
een bezoek aan Nederiand heeft gebracht. Het
opperhoofd kwam tot de conclusie dat een
Neideriander een beroep kiest en vervolgens zijn
hele leven hetzelfde doet. Te Giffel wilde dan ook

-ocr page 447-

de volgende stelling neerleggen: \'Er zal altijd
behoefte blijven aan een algemeen prakticus\'.
Inleiding van dr. J. van Os over de oprichting en
taakstelling van de GPGH.
Om een visie te hebben op de toekomst moet
men het verleden kennen.
In de 60-er jaren hadden de praktici een aantal
problemen, te weten:

— er was een snel groeiende behoefte aan
informatie en kennis;

— in de opbouw van tarieven was veel onduide-
lijkheid en weinig sprake van uniformiteit;

— fiscale vernieuwingen;

— de distributie van geneesmiddelen en de
kwaliteit van de apotheek.

De belangrijkste motivatie voor de oprichting
van een nieuwe groepering was de (maatschap-
pelijke) belangenbehartiging van de praktici.
Ook toen al werd er gesproken over specialisatie,
adviestarieven en fiscale problemen, wettelijke
regelingen omtrent pensioenregelingen, gemedi-
cineerde voeders etc.

Ook zijn de \'Zeister Dagen\' toen geboren, want
nascholing is noodzakelijk. De \'Zeister Dagen\'
worden jaarlijks gehouden, het is een meer-
daagse nascholing en het dient tevens gezellig te
zijn wat goed is voor de onderlinge communica-
tie.

Om uniformiteit te bereiken in de distributie en
prijzen van diergeneesmiddelen is de AUV
ontstaan vanuit de toenmalige GPGH. Dr. Van
Os is van mening dat de dynamiek van de
KNMvD gediend is bij eensgezindheid.
In 1979 heeft dr. Van Os het Hoofdbestuur van
de KNMvD voorgesteld een automatiseringsdes-
kundige in dienst te nemen. Toentertijd stond het
Hoofdbestuur hier zeer welwillend tegenover.
Spreker verbaasde zich er dan ook over dat een
dergelijke deskundige nog niet is aangetrokken.
Van Os besloot zijn inleiding door even stil te
staan bij de veehouders. De prakticus is afhanke-
lijk van de veehouder. Veehouders staan mo-
menteel voor waanzinnig grote uitdagingen
waarbij zij de steun van de prakticus nodig
hebben. De dierenartsen, verenigd in de
KNMvD, dienen dan ook alle zeilen bij te zetten.
Voorzitter van de GPGH, drs. G. Heynen, ging in
op de huidige taakstelling van de GPGH.
De GPGH heeft tot doel de belangenbehartiging
van de prakticus werkzaam in de grote en
gemengde huisdierenpraktijk, jn al haar facetten.
Momenteel houdt de GPHG zich bezig met de
volgende items.

Para-veterinairen. Heynen maakte de aanwezi-
gen duidelijk dat de beroepsgroep niet betrokken
is bij het wetsontwerp. Wel is er inspraak via de
leerplancommissies. De beroepsgroep is van
mening dat het werk van een para-veterinair
moet plaatsvinden onder supervisie van de die-
renarts.

Veterinair Apotheek. De beleidsgroep Veteri-
naire Apotheek (BVA) is mede op initiatief van
de GPGH opgericht. Onder de BVA ressorteren
de Werkgroep Veterinair Antibioticumbeleid
(WVA) en de Diergeneesmiddel Advies Com-
missie (DAC). De WVA houdt zich bezig met
het antibioticumbeleid binnen de 1KB; en de
DAC met toetsingscriteria voor diergeneesmid-
delen, toegepast bij dieren voor merkvleespro-
duktie.

De GPGH heeft door collega Verhaegh eisen
laten opstellen die nodig zijn voor de apotheekin-
richting.

Ook de farmaceutische scholing en na-scholing
krijgen extra aandacht. Inmiddels is een financie-
ring tot stand gekomen voor de instelling van een
leerstoel.

Good Veterinary Practice. Binnen de 1KB is
GVP van groot belang. Het werk van de dieren-
arts moet transparant zijn. Binnen het Hoofdbe-
stuur en secretariaat van de KNMvD wordt
momenteel gewerkt aan richtlijnen en formula-
ria voor de verschillende diergroepen.
Automatisering. Het oorspronkelijke doel van
automatisering was het verbeteren van de eigen
administratie. Daarna werd al spoedig een be-
langrijke plaats ingenomen door de bedrijfsbege-
leiding. Om meerwaarde te kunnen blijven
geven aan de veehouder is automatiseren van
groot belang.

Mede door de GPGH is het initiatief genomen tot
de oprichting van de NOVAD-Coöoeratie. Deze
Cöperatie is door haar werk een belangrijke
gesprekspartner geworden van belangrijke in-
stanties. De NOVAD, AUV en KNMvD dienen
een pure NOVAD-takorganisatie te financieren.
Binnen afzienbare tijd moet het plan rond zijn,
opdat de beroepsgroep niet haar geloofwaardig-
heid verliest.

Tot slot gaf drs. H. Vaarkamp zijn toekomstvisie.
De bedrijfsbegeleiding is de pijler van de huidige
praktijkvoering; de preventieve diergeneeskunde
is de grootste taak van de grote huisdierenprakti-
cus. De meerwaarde van de dierenarts komt tot
stand door waarnemen, kennis verzamelen en
dan komen tot een advies. De dierenarts is niet
alleen een arts voor de dieren, maar ook een
hoeder van de volksgezondheid. De toegevoegde
waarde van de dierenarts is gelegen in het feit dat
hij in iedere complexe situatie, een praktische
oplossing kan bieden. Epidemiologische kennis
zal met behulp van automatisering en dierge-
neeskundige kennis moeten leiden tot een goede
diagnose en advies. Het klinische handwerk is nu
verantwoordelijk voor 50% van ons inkomen, dit
zal afnemen naar 30%. Vele dierenartsen durven
door te weinig zelfvertrouwen het pute advies-
werk (nog) niet in rekening te brengen. Men
moet zich echter goed realiseren dat een veehou-
der die over geld klaagt, een ander probleem
heeft! Advieswerk zal in de toekomst gesplitst
moeten worden van klinisch handwerk.
Het symposium werd afgesloten met een uitste-
kend buffet. De introductie van de CD \'Van
Boeten moet je houden\' werd uitstekend ver-
zorgd door collega en componist Rinus Rasen-
berg.

J. Togtema
secretaris GPGH.

-ocr page 448-

DIERENARTSEN HOUDEN
OOK VAN BOEREN

Rinus Rasenberg is dierenarts in het Limburgse
land, tussen Maas en Roer. Geboren in West-
Brabant, op de rand van zand en klei.
Rinus is boerenzoon.

Hij kent het boerenleven, filosofeert over de boer
en zijn liefde voor het vee en akkers.
Maar vooral over diens problemen. Hij is er over
gaan zingen en schrijven. Kent de geur van
inmaakgras, de broeid^p op de stal, het hoopje
pulp op de deel. Weet alles van de relatie tussen
de boer en zijn beesten.

Zingt met enige weemoed over het verleden;
kijkt kritisch tegen de ontwikkelingen in de
landbouw aan.

Was één van de eersten die waarschuwden tegen
de politiek van \'steeds meer\' produceren. Vraagt
zich soms af: kan \'t ook anders?
Rinus zingt over de boer van vroeger en nu.
Over de keuterboer, de stressbestendige mana-
ger, de agrarische industrieel, de boer van van-
daag.

Over zaaien, maaien, mest, milieu, melkquotum,
bio-industrie.

Maar Rinus blijft mild, overgiet zijn uitspraken
met een speelse glimlach. Want, laat één ding
duidelijk zijn: Rinus kiest voor de boer. Neemt
het voor hem op. De boer is de gevangene van
ontwikkelingen, die hem zijn opgedrongen door
overheid en consument.

Kromkamp: CD, theaterprogramma, sticker-
actie en videoproduktie.

De boer houdt van zijn (haar) dierenarts. Houdt
de dierenarts ook van de boer? Natuuriijk.

Daarom doet hij mee met de door het bestuur
van de Groep Praktici Grote Huisdieren warm
aanbevolen stickeractie! We doen het samen.

Stickers te bestellen bij: Aesculaap te Boxtel
(vragen naar Frans Sluyters).

Rinus stimuleert de boer na te denken over de
gevolgen van \'hedendaagsboeren\' voor natuur en
milieu.

Het afgekalfde imago van de boer wordt niet
opgekrikt door barricades van zware tractoren,
maar door een eerlijke profilering met zelfkritiek.

Zodat de burgers zullen uitroepen:
\'Van boeren moet je houden\'

Met deze slogan trekt Rinus het land door. Een
groots project samen met onder andere Legien

-ocr page 449-

Op 28 januari 1992 is plotseling overleden onze
studievriend en collega Dirk Martin Johan van
Beek.

Dick werd geboren op 7juli 1942 in Beekbergen,
waar hij de lagere school doorliep. Hij volgde de
HBS in Apeldoorn

In zijn jeugd had hij
grote liefde voor vogels
en de tuin bij het ouder-
lijk huis werd volge-
bouwd met volières voor
zijn grote parkieten. De
voorliefde voor dieren
maakte het hem gemak-
kelijk een beroep te kie-
zen In 1960 begon hij
de studie Diergenees-
kunde in UtrechL Hier
had Dick spoedig vele
vrienden Het was niet
moeilijk met hem be-
vriend te raken Dick
was een beminnelijk
mens, iemand met een
groot gevoel voor humor
en bovenal een eerlijk en
betrouwbaar persoon
De studietijd werd door
Dick temidden van zijn
vrienden met volle teu-
gen genoten, zijn helder
verstand liet hem ook
genoeg tijd daarvoor
Aan de door D.S.K, georganiseerde buitenlandse
reizen nam hij altijd vol enthousiasme deel. Het
contact met buitenlandse collega\'s ging hem
gemakkelijk af.

In het laatste jaar van zijn studententijd trouwde
hij met Janny Need Uit dit huwelijk werden twee
kinderen geboren. Jan-Willem en Anne-Marie.
Na zijn afstuderen in 1968 vervulde Dick zijn
vervangende dienstplicht bij de Vlees-keurings-
dienst Land van Cuyk.

In 1970 nam Dick in de tweemans associatie
Roppe-Cremers het deel van collega Roppe over
en kon hij aan zijn uiteindelijke doel, de dierge-
neeskundige praktijk beginnen Hoewel de over-
gang hem niet gemakkelijk viel, vond hij er al
spoedig zijn draai Zijn interesse ging vooral uit
naar de geneeskunde van het paard en het
varken Dick was geliefd bij de boeren en ook bij
zijn collega-dierenartsen in de regio. Door zijn
collegiale optreden en innemende persoonlijk-
heid ontstond er snel een werderzijds zeer ge-
waardeerde band Toch drukte de gebondenheid
van het dienstverlenen zwaar op Dick. Na het
vertrek vanFransin 1975 voelde Dick, als oudste
in de inmiddels driemansassociatie, de grootste
verantwoordelijkheid op zijn schouders drukken
Ook begonnen in de laatste jaren een niet-
verwerkt jeugdtrauma hem parten te spelen De
gevolgen van het verblijf van zijn vader in Duitse
concentratiekampen, waar deze wegens verzets-
activiteiten in terecht was gekomen, hadden op
Dick hun sporen achtergelaten
Deze problemen, samen met de verantwoorde-
lijkheid en het gebonden zijn aan de praktijk,
hebben tenslotte hun tol geelst Dick werd ernstig
ziek. Na enkele jaren van wisselende gezondheid
maakte een hartstilstand volkomen onverwacht
een einde aan zijn leven Ons diep medeleven
gaat uit naar Janny en de kinderen, die zo
plotseling hun geliefde man en vader moesten
verliezen

In memoriam

D. M. J. van Beek

Hiernaast willen we van onze bewondering en
respect getuigen voor de geweldige moed en
vastberadenheid waarmee Janny deze laatste
jaren, waarin vele momenten van hoop spoedig
werden gevolgd door perioden van teleurstelling,
samen met de kinderen, het gezin op koers heeft
weten te houden

Op 31 januari werd Dick onder grote belangstel-
ling te Beuningen gecremeerd Dat hij ruste in
vrede.

Joop Atsma
Frans Cremers

-ocr page 450-

Op 17 januari 1992 is onze collega Janes Boom
plotseling overleden. Wij hebben hem in groot
gezelschap uitgeleide gedaan

Janes kwam ter
wereld op 18 juli
1924 te \'s-Herto-
genbosch; hier ook
volgde hij voorbe-
reidend onderwijs.
Vanwege de toen-
malige Duitse be-
zetting stelde hij
het begin van zijn
studie diergenees-
kunde uit tot 1945.
Toen leerden wij
elkaar kennen en
de ontstane vriend-
schap duurt voort,
zij het thans nood-
gedwongen in één-
zijdige gedaante.
Hij was secretaris
van de Veterinaire
Rijvereniging \'De
SolleyseT en pen-
ningmeester van
de Veterinaire Ke-
gelclub \'D.I.G.\'. Velen zullen zich nog de schil-
derachtige manier voor de geest kunnen halen
waarop hij, niet zonder hulp van zijn reeds toen
uitgebreide vriendenkring, laatstgenoemde func-
tie vervulde.

Kort rut zijn afstuderen in 1953 trouwde Janes
met Christien Dornickx Binnen het viertal dat zij
weldra met hun dochters Anneke en Carla
vormden is een harmonie gaan en blijven heer-
sen zoals men die zelden aantreft In hetzelfde
jaar ging hij in Rotterdam ab prakticus aan de
slag, aanvankelijk in associatie, later alleen Hy
was bestuurslid van de Afdeling Zuid-Holland en
van de Groep Geneeskunde van het Kleine
Hubdier van de Maabchappij voor Diergenees-
kunde. Bij de promotie van de schrijver dezes in
1963 wijdde Janes zich met alle hem eigen
zorgvuldigheid aan de functie van paranymphus.
In 1967 trad hij toe tot de wetenschappelijke staf
van de afdeling Röntgenologie, toen nog deel van
de Kliniek voor Heelkunde der Grote Hubdie-
ren later zelfstandige vakgroep Radiologie van
de Faculteit der Diergeneeskunde. Door zijn
persoonlijkheid en wijze van optreden verwierf
hij zich een geliefdheid van het hoogst denkbare
niveaiL Ab lid van de Commbsie voor Heupdys-
plasie-onderzoek bij de Hond heeft hij belangrijk
werk gedaan

In memoriam

J. Boom

Indachtig het \'Peter Principle\', volgens hetwelk
velen plegen te klimmen tot één stap boven de
grens hunner bekwaamheid besloot Janes op
zeker moment die stap niet te doen en de, tot dien
gestegen lijn van zijn loopbaan verder horizon-
taal te doen verlopen Daardoor bleef hij zijn
werk goed doen en met plezier verrichten en
handhaafde hij rust en evenwicht in zichzelf en
zijn omgeving.

Groot was dan ook alom de verslagenheid toen
Janes in 1982 met zijn ogen ging sukkelen
Implantatie van kunststoflenzen beiderzijds
bracht tenslotte redding maar na een afwezigheid
van twee jaar oordeelde hij terugkeer naar de
klinbche wereld niet meer verantwoord en be-
sloot hij zijn plaats vrij te maken voor de jongere
generatie. Dit besluit b hem alles behalve gemak-
kelijk gevallen, maar het paste vobtrekt in zijn
karakterstructuur.

Na zijn beroepsloopbaan wijdde Janes zich aan
Chrb en de kinderen zyn tekenen en linoleum-
snijden zijn boeken en zijn muziek. Ook maakte
hij zich jarenlang verdienstelijk ten behoeve van
de oudere bewoners van zijn woonplaab Doom
Zijn laabte grote werk bestond in het leveren van
een bijdrage aan de organbatie van een interna-
tioruial veterinair radiologencongres te Veldho-
ven in 1991. Hij genoot hierbij van de her-
nieuwde samenwerking met en het weerzien van,
collega\'s en vrienden uit binnen- en buitenland
Janes was niet de spreekwoordelijke man met de
grote mond en het kleine hartje. Wat hij zei was
veelal weinig, maar het was het aanhoren steeds
zeer waard In zijn daarentegen grote hart
vonden echter zeer velen een plaats, de schrijver
dezer regelen ruim 46 jaar lang, iets waarop hij
trots zal blijven

Het einde zou niet meer onverwacht en abrupt
hebben kunnen komen dan het deed: bij - voor
zover ieder die hem kende zich bewust was - volle
gezondheid in zijn favoriete stoel, muziek klin-
kende. Te vroeg, genadig, genadeloos? Wie
verstout zich te oordelen?
Janes laat een immense leegte achter, in weerwil
van de overvloed aan herinneringen om haar te
vullen Dat vullen wordt natuurlijk het moeilijkst
voor zijn drie vrouwen: Chrb, Anneke en Carla
Zij mogen zich echter in lengte van jaren
omringd en gesteund weten door het beste
gezebchap dat zij zich kunnen wensen dat van de
talrijke bewoners van dat grote hub: het hart van
Janes Boom.

H. A. Brouwer

-ocr page 451-

De Vacaturebank geeft ieder kwartaal een over-
zicht van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
van dierenartsen. In aflevering 6 van het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde is het laatste kwar-
taal van 1991 besproken. De navolgende gege-
vens hebben betrekking op het eerste kwartaal
van 1992. Onderstaand kunt u lezen hoeveel
dierenartsen werk zoeken en hoeveel banen en
aanvragen voor waarnemingen hier tegenover
staan. Tussen vierkante haakjes worden de cijfers
van het vorige kwartaal weergegeven.
In totaal waren er op 31 maart 1992 bij de
Vacaturebank 110 dierenartsen ingeschreven,
die direct een fulltime functie in de praktijk
kunnen vervullen (zij zijn dus werkloos).

Per direct fulltime beschikbaar

De 110 dierenartsen die per direct fulltime werk
in de praktijk zoeken, hebben regelmatig contact
met de Vacaturebank en zijn, als ze geen korte
waarnemingen hebben, werkloos. Twee derde
van deze dierenartsen heeft een voorkeur voor
gezelschapsdieren-praktijken en een derde heeft
een voorkeur voor gemengde of landbouwhuis-
dieren-praktijken. Van de dierenartsen die direct
werk zoeken is 53% afgestudeerd in 1991 of
1992,17% is in 1990 afgestudeerd en 30% is vóór

1990 afgestudeerd. Er is hierbij een verschil
tussen de mannelijke en vrouwelijke dieren-
artsen, namelijk dat bij de vrouwen bijna 60% in

1991 of 1992 is afgestudeerd en bij de mannen is
dit 44%. Bij de mannelijke dierenartsen is de
groep die vóór 1990 is afgestudeerd veel groter,
namelijk 37% van de mannen en 25% van de
vrouwen.

üp termijn full-time beschikbaar

Er zijn 56[33] dierenartsen op termijn zoekend
naar full-time werk in de praktijk. Deze dieren-
artsen willen van baan veranderen (29), moeten
nog afstuderen (13) of zijn tijdelijk niet beschik-
baar opde arbeidsmarkt omdat ze voor langere
tijd waarnemen (14). Van de 29 dierenartsen die
van baan willen veranderen is driekwart afgestu-
deerd voor 1990. Van de 14 dierenartsen die
voor langere tijd waarnemen is tweederde in
1991 of 1990 afgestudeerd.

Part-time

Er zijn 30 [30] dierenartsen op zoek naar een
part-time baan in de praktijk. Hieronder bevin-
den zich 5 mannelijke dierenartsen. Het grootste
deel van deze groep (19 vrouwen en 4 mannen)
is op zoek naar part-time werk in de gezelschaps-
dierenpraktijk; 7 dierenartsen (6 vrouwen en I
man) zoeken part-time werk in de gemengde of
landbouwhuisdieren-praktijk. Van de groep die-
renartsen die op zoek zijn naar een part-time
baan is twee derde tussen 1985 en 1990 afgestu-
deerd.

Buiten de praktijk

De Vacaturebank besteedt ook aandacht aan
dierenartsen die werk buiten de praktijk zoeken,
momenteel betreft dat 23 [15] dierenartsen,
waaronder 13 mannen en 10 vrouwen. Deze
dierenartsen zoeken bijvoorbeeld werk in het
bedrijfsleven, in het onderwijs, bij de overheid of
in de farmaceutische industrie. Van deze groep
van 23 dierenartsen, zijn 10 dierenartsen direct
beschikbaar voor werk buiten de praktijk en 13
dierenartsen zijn op termijn beschikbaar. 70%
van de 23 dierenartsen is voor 1985 afgestu-
deerd.

Hoeveel vacatures en waarnemingen?
In het kader van dit overzicht zijn er twee
plaatsen waar vacatures gemeld worden, name-
lijk het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en de
Vacaturebank. Daarnaast worden bij de Vacatu-
rebank ook nog aanvragen voor waarnemingen
gemeld.

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde versche-
nen per aflevering gemiddeld 6 personeelsadver-
tenties. Het aantal vaste banen gemeld bij de
Vacaturebank bedroeg voor de gezelschap^ie-
ren-praktijkongeveer 2 [0] banen per maand
(waarvan de helft part-time banen) en in de
gemengde en landbouwhuisdieren-praktijk ge-
middeld 7 banen per maand (waarbij I part-time
baan). Het aantal aanvragen voor waarnemingen
dat gemeld werd bij de Vacaturebank, bedroeg
ongeveer 15 [15] aanvragen per maand in de
gezelschapsdieren-praktijk en 6 [5] aanvragen
per maand in de gemengde en landbouwhuisdie-
ren-praktijk. Er werden in dit kwartaal ook nog
twee banen buiten de praktijk gemeld bij de
Vacaturebank, dit betrof een vacature in de
farmaceutische industrie en een vacature bij een
varkensfokkerij-instelling.

Wat doet de vacaturebank?

De Vacaturebank probeert vraag en aanbod op
de arbeidsmarkt bij elkaar te brengen. Dit
kunnen waarnemingen zijn, maar ook bij assi-
stentschappen, associaties, praktijkovernames en
vacatures buiten de praktijk wordt zo mogelijk
bemiddeld. In de activiteiten van de Vacature-
bank hebben de leden van de KNMvD voorrang.
Daarnaast verzamelt de Vacaturebank adverten-
ties uit diverse kranten en tijdschriften voor
functies buiten de praktijk en stuurt geïnteres-
seerden regelmatig kopieën toe; deze vacatures
liggen ook ter inzage. De werkzoekende dieren-

De vacaturebank

Vraag en aanbod üp de

arbeidsmarkt van dierenartsen (2)

-ocr page 452-

arts kan zich inschrijven bij de Vacaturebank op
het bureau van de KNMvD en aldaar actuele
informatie krijgen over de arbeidsmarkt en de
openstaande vacatures.

Jacqueline Duerinck,
medewerkster Vacaturebank.

aur ^

VWAA

ENC

rCYJXftlAMID

r AN/MAL HEALTH

CREDin [N EFKECTTN IKNK

Pitman-Moore

JAARCONGRES EN
LUSTRUM \'92

Bridgen tijdens
Sportdag

Zoals u al eerder hebt kunnen lezen, vinden het
Jaarcongres van de KNMvD en het twaalfde
lustrum van DSK dit jaar tegelijkertijd plaats.
Een unieke gelegenheid tot samenwerking en een
gebeurtenis die zeker niet onopgemerkt aan
veterinair Nederland voorbij zal gaan. Onder de
zinspreuken \'Back to the Roots\' en \'Bok on the
Rock\' zullen deze dagen worden gevuld met
wetenschappelijk, cultureel, sportief en vooral
ook feestelijk spektakel. Omdat u ongetwijfeld
nieuwsgierig bent geworden, zullen wij een tipje
van de sluier oplichten. Op woensdag 30 septem-
ber bijt DSK het spits af met de oficiële opening
van zijn twaalfde lustrum, met aansluitend een
receptie, \'s Middags staat een spectaculaire bui-
tendag op het programma en deze dag wordt
afgesloten met een openingsfeest.
Op donderdag 1 oktober kunnen de sportievelin-
gen zich uitleven op de KNMvD-sportdag en
organiseert DSK een minisymposium en een
middagprogramma. Vanaf ongeveer 18.30 uur
worden de krachten gebundeld op de faculteit,
waar onder het genot van een aperitief de
onthulling van een veterinair monument zal
plaatsvinden. Inmiddels zal bij de meeste aanwe-
zigen een gezonde eetlust bestaan, dus tijd voor
een copieus maal. Nadat de eetlust is gestild en de
kelen zijn gesmeerd, is het tijd om in spontaan
gezang uit te barsten. \'De veterinaire zangborrel\'.
Als waardige afsluiting van deze dag wordt een
grandioos feest op de monsterbaan van heel-
kunde gehouden. Het zal u duidelijk zijn: dit mag
u niet missen. U hoort nog van ons.

De congres- en lustrumcommisie

Voor de zesde keer ontmoeten op I oktober de
veterinaire bridgers elkaar op de Sportdag om
een kaartje te leggen en zo mogelijk de wisselbe-
ker te veroveren. Het hoogste scorepercentage
van de groepen beginners en gevorderden zal
beslissen wie dit jaar met de eer zal strijken.

De beker is tot op heden telkens door een ander
paar gewonnen. Gespeeld wordt met 36 gedupli-
ceerde spellen, zodat na elke ronde de tussens-
tand bekend kan worden gemaakt. Vorig jaar
was er een topdeelname van 29 paren, we hopen
dit jaar nog meer paren te verwelkomen. Zorg
dat u op tijd in topvorm bent en tot ziens in
Utrecht. Deelnemers dienen zich te melden bij de
scheidsrechteriocatie SDVU, achter de Kam-
pong.

fQ

lirvnTTi
UPJOHNNEDFRLAND

(Interv^

MOVIK-DTO

Bayer

SD

SmithKline Beecham

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991

De banden voor het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
1991 zijn verkrijgbaar tegen betaling van
ƒ 22,50 op postrekening nr. 511606 ten name van
KNMvD te Utrecht. Wilt u in de omschrijving
vermeiden \'Banden 1991\'.

-ocr page 453-

Inleiding

Hierna volgend volgend het Jaarverslag van
1990-1991 van de Raad voor Specialisatie
(RvS) en de Registratiecommissie (RC). In
verband met het feit dat veel agendapunten uit de
vergadering van de RC ook, alleen dan meestal
ter bekrachtiging, in de vergadering van de RvS
aan de orde komen, werden de Jaarverslagen
van beide instanties in één Jaarverslag gecombi-
neerd. De samenstellers menen dat dit de duide-
lijk aangaande de stand van zaken van de
verschillende specialismen ten goede zal komen.

Samenstelling rvs en rc

Zie voor de samenstelling van de RvS en de RC
respectievelijk de overzichten 1 en 2.

Wijzigingen samenstelling RvS

In de periode 1990-1991 vonden de volgende
wijzigingen in de samenstelling van de RvS
plaats:

Mr. J. Staman (adviserend lid) werd opgevolgd
door drs. H. Lommers; mr. J. Staman neemt de
functie van plaatsvervangend adviserend lid
waar; drs. L. Zegers (plaatsvervangend lid) werd
opgevolgd door drs. H. Verburg; prof. dr. A. W
Kerjes (lid) werd opgevolgd door dr. T. S. G. A.
M. van den Ingh (plaatsvervangend lid) werd
opgevolgd door dr. M. A. M. Taverne; drs. J. R
Coppoolse (lid) werd opgevolgd door drs. E.
Offereins en dr. M. A. M. Taverne werd opge-
volgd door prof. dr. E. Gruys.
In oktober 1990 heeft de jaarlijkse wisseling van
het voorzitterschap plaatsgevonden. Dr. T. S. G.
A. M. van den Ingh volgde dr. J. M. van
Leeuwen op. Met ingang van oktober 1991 is het
voorzitterschap wederom in handen van dr. J.
M. van Leeuwen.

De Raad voor Specialisatie heeft in de periode
1990-1991 zes maal vergaderd.

Wijziging samenstelling RC

Drs. B. C. Kruijt (plaatsvervangend lid) werd
opgevolgd door dr. J. R Koopman; prof. dr. M.
T. Frankenhuis (lid) werd opgevolgd door prof.
dr. A. Brand; ofBciële bevestiging van het lid-
maatschap van prof. dr. J. E. Gajentaan, mevr.
drs. Y. Krooshof en het plaatsvervangend lid-
maatschap van dr. H. A. W. Hazewinkel en
mevr. dr. A. A. M. E. Lubberink namens het
specialisme chirurgie der gezelschapsdieren; drs.
E. Teske en drs. A. J. van Toor zijn respectie-
velijk lid en plaatsvervangend lid, voorheen
plaatsvervangend lid en lid; prof. dr. R Zwart
(plaatsvervangend lid) werd opgevolgd door dr.
J. E. van Dijk; drs. R A. M. Verhoeven heeft het
lidmaatschap overgenomen van drs. J. Veenhof;
laatstgenoemde wordt plaatsvervangend lid; dr.
Th. Wensing (lid) werd opgevolgd door prof. dr.
M. C. Horzinek; dr. W. M. L. Bevers (plaatsver-
vangend lid) werd opgevolgd door dr. W. M. L.
Hendrikx; dr. H. C. Kalsbeek wordt toegevoegd
als plaatsvervangend lid; prof. dr. A. Barneveld
wordt toegevoegd als plaatsvervangend lid en
prof. dr. A. Brand (plaatsvervangend lid) wordt
opgevolgd door dr. R. Kuiper.
In verband met de continuïteit van de vergade-
ringen van de RvS en de RC is besloten dat
zoveel mogelijk alleen de leden de vergaderingen
zullen bijwonen. De plaatsvervangende leden
ontvangen wel de agenda\'s met bijbehorende
stukken van de vergaderingen.
De Registratie Commissie heeft in de periode
1990-1991 zeven keer vergaderd.

Het gecombineerde jaarverslag van de Raad
voor Specialisatie en de Registratiecommissie

diergeneeskunde

Genomen besluiten
Heffing registratiegelden
De RvS en RC zijn accoord gegaan met de
instelling van een registratiehefBng, met ingang
van 1 januari 1990, te weten: leden van de
KNMvD betalen geen bijdrage voor de opname
in het Nederlands Veterinair Specialisten Regi-
ster (NVSR) en behoeven geen jaariijkse regi-
stratiebijdrage te betalen; niet leden van de
KNMvD betalen een bedrag van ƒ 1000,- voor
de opname in het NVSR, alsmede een jaariijkse
bijdrage van ƒ 25,- voor de registratie.
Voor de registratie via de \'de facto-procedure\'
wordt geen hefiBng gevraagd.

Naamgeving specialisten

Er is overeenstemming bereikt ten aanzien van
de nationale en internationale naamgeving van
specialisten binnen de volgende specialismen.
Dierenarts, Specialist Veterinaire Pathologie, Di-
plomate Veterinaire Pathology (RNVA);
Dierenarts, Specialist Oogheelkunde der Gezel-
schapsdieren, Dipl. Companion Animal Opthal-
mology (RNVA);

Dierenarts, Specialist Dermatologie der Gezel-
schapsdieren, Dipl. Companion Animal Derma-
tology (RNVA);

Dierenarts, Specialist Interne Geneeskunde der
Gezelschapsdieren, Dipl. Companion Animal

-ocr page 454-

Internal Medicine (RNVA);
Dierenarts, Specialist Chirurgie der Gezelschaps-
dieren, Dipl. Companion Animal Surgery
(RNVA);

Dierenarts, Specialist Veterinaire Radiologie,
Dipl. Veterinary Radiology (RNVA);

Termijn heraanvraag de fiacto-erkenning

De RC en de RvS zijn accoord gegaan met de
termijn, waarbinnen een niet gehonoreerde aan-
vraag voor de facto-erkenning opnieuw inge-
diend kan worden, te weten: een termijn, van
twaalf maanden.

Het \'Raamwerk Toetsing en Registratie van De
Facto Erkenning Specialisten\' is dienaangaande
bijgewerkt; in paragraaf II van de slotbepalingen
is de volgende toevoeging aangebracht: \'Bij een
onvoldoende resultaat van beoordeling door de
Specialisten op Uitnodiging bestaat binnen een
door de Registratie Corrunissie -met goedkeuring
van de Raad voor Specialisatie- goedgekeurde
termijn, eenmalige gel^enheid tot het doen van
een nieuwe aanvraag. De nieuwe beoordeling
door Specialisten op Uitnodiging kan betrekking
hebben op het gehele specialisme dan wel zich
beperken tot bepaalde onderdelen hiervan; zulks
ter beoordeling van de Specialisten op Uitnodi-
ging.

Registratie als niet praktizerend

Dierenartsen die de opleiding als specialist met
goed gevolg hebben afgerond, maar niet binnen
een nog nader te bepalen termijn werkzaam zijn
volgens de eisen die worden gesteld aan de
registratie als specialist, worden in het register
vermeld als zijnde specialist n.p. (niet praktize-
rende).

Uitreiking certificaten

In 1990 werden op de volgende data certificaten
uitgereikt: 10 januari, 26 juni en 12 december. In
1991 werden certificaten uitgereikt op 20 april
tijdens het Vooijaarsdagencongres en op 23
november. Er is een principebesluit genomen om
de certificaten voortaan tijdens het Jaarcongres
van de KNMvD uit te reiken.

Stand van zaken specialismen (bijlage 4)
Instelling specialismen

De Raad voor Specialisatie heeft mede op advies
van de RC besloten de volgende specialismen in
te stellen:
Veterinaire Microbiologie, Reproduk-
tie/Inwendige Ziekten van het Paard
en Chirur-
gie van het Paard
Van deze specialismen zijn
door het Hoofdbestuur de Specialisten op uitno-
diging (SoU) benoemd (zie bijlage 3). De SoU
houden zich bezig met de de facto-procedure.
Eveneens is een specialisatiecommissie ingesteld,
die aan de hand van de profielschets toeziet op de
specialisten in opleiding.
Eveneens heeft de RvS besloten tot het instellen
van de volgende specialismen:
Vogeb en Larul-
bouwhuisdieren (evt deelgebied).
Een voorio-
pige specialisatiecommissie werkt aan de invul-
ling van de profielschets.

Instelling oriëntatiecommissie

De Oriëntatiecommissie beoordeelt de behoefte
en de haalbaarheid van specialismen. Indien de
behoefte en haalbaarheid worden aangetoond
kan de RvS op advies van de RC besluitend tot
het instellen van het specialisme. De volgende
specialismen worden door een Oriëntatiecom-
missie bezien:
Veterinaire Diervoeding, Veteri-
naire Proefdierkunde, Volksgezondheid
en Vis-
sen.

□ verzicht 1: samenstelling raad voor
specialisatie per 31 december 1991

Namens de Faculteit der Diergeneeskunde
Lid:

Prof. dr. G. H. Huisman
Dr. J. M. A. Snijders
Prof. dr. A. H. Willemse
Dr. Th. S. G. A. M. v.d. Ingh
Prof. dr. A. Rijnberk

Plaastvervangend lid:

Prof. dr. A. S. J. P A. M. van Miert

Dr. D. J. Houwers

Prof. dr. H. J. Breukink

Prof. dr. E. Gruys

Dr. A. J. Venker-Van Haagen

Namens de KNMvD
Lid:

Dr. J. E Westendorp
Dr. J. M. van Leeuwen
Drs. E. Offereins
Drs. E. A. ter Laak
vacature

Plaatsvervangend lid:

Drs. K. J. M. Stróbol
Drs. J. Sol
Drs. J. W. Pasman
Dr. J. Goudswaard
Drs. Th. M. Bosman

Adviseurs:

Dr. P W. Wester, RIVM

Dr. J. H. M. Nieuwenhuijs, Ministerie van WVC

Mr. drs. H. Lommers, Ministerie LNV

Dr. P W. de Leeuw, SGD

Dr. J. M. van Leeuwen, CDI

Toehoorders:

Drs. E. Teske, Groep Veterinaire Specialisten
Drs. K. van Muiswinkel, Registratiecommissie
J. J. van der Kaaden, Faculteit der Diergenees-
kunde

-ocr page 455-

□ verzicht 2: samenstelling registratiecommissie per 31 december 1991

Faculteit

Plaatsvervangend lid

Hoofdgebied

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen

Dr. J. E. van Dijk

Pathologie

Prof. dr. H. W. de Vries

Dr. J. Rothuizen

Interne geneeskunde

Dr. A. Willemse

Dr. M. A. Wisselink

Dermatologie

Prof. dr. K. J. Dik

Dr. G. Voorhout

Radiologie

Dr. F. C. Stades

Dr. M. H. Boevé

Oogheelkunde

Prof. dr. J. E. Gajentaan

Dr. H. A. W. Hazewinkel

Chirurgie

Prof. dr. M. C. Horzinek

Dr. W. M. L. Hendrikx

Microbiologie

Drs. P. Fontijne

Dr. H. C. Kalsbeek

Reprod./Inw. ziekten paard

Prof. dr. F. Németh

Prof. dr. A. Barneveld

Chirurgie paard

Prof. dr. J. G. van Logtestijn

Drs. K. E. Dijkmann

Volksgezondheid

Prof. dr. L. F. M. van Zutphen

Dr. V. Baumans

Proefdierkunde

Prof. dr. J. H. M. Verheijden

Dr. R. Kuiper

Landbouwhuisdieren

KNMvD

Drs. M. Bethlehem

Dr. J. W. M. A. Mullink

Pathologie

Drs. E. Teske

Drs. A. J. van Toor

Interne geneeskunde

Drs. M. W. Vroom

Drs. E. Gesar

Dermatologie

Drs. K. van Muiswinkel

Drs. A. van Gastel-Jansen

Radiologie

Drs. A. Heijn

Drs. W. G. Roelofsen

Oogheelkunde

Drs. Y. Krooshof

Dr. A. A. M. E. Lubberink

Chirurgie

Drs. G. H. A. Borst

Drs. A. C. A. van Exsel

Microbiologie

Drs. G. A. Berghuis

Drs. S. Boerma

Repr./inw. ziekt, paard

Drs. E. K. Welling

Drs. L. A. J. Smeenk

Chirurgie paard

drs. P. A. M. Verhoeven

Drs. J. Veenhof

Volksgezondheid

Drs. P G. C. Hermans

Dr. J. P. Koopman

Proefdierkunde

Dr. J. Verhoeff

Drs. M. K. Buth

Landbouwhuisdieren

Dr. J. T. Lumeij

Drs. J. W. Garretsen

Veterinaire Specialisten

□ verzicht 3: tijdens 1 990 en 1991 werden de volgende dierenartsen benoemd als
specialist:

Specialisme

Inschrijfdatum

Drs. A. J. M. van den Belt

Vet. Radiologie

15-01-91

A. Berrocal D.V.M.

Vet. Pathologie

04-06-91

Drs. M. Bethlehem

Vet. Pathologie

08-05-90

Drs. G. H. Borst

Vet Pathologie

23-01-90

Mw. dr. M. H. M. Bos-Kuijpers

Vet. Pathologie

15-01-91

Dr. H. J. J. van Bree

Vet. Radiologie

09-10-90

Drs. J. M. M. Cornelissen

Int. Geneesk. Gezelschd.

15-01-91

Dr. J. E. van Dijk

Vet. Pathologie

23-01-90

Dr. G. M. Dorrestein

Vet. Pathologie

23-01-90

Dr. Th. A. M. Elsinghorst

Vet. Pathologie

23-01-90

Mw. dr. I. van der Gaag

Vet. Pathologie

23-01-90

Drs. S. A. Goedegebuure

Vet. Pathologie

23-01-90

Prof. dr. E. Gruijs

Vet. Pathologie

23-01-90

Mevr. drs. M. H. van der Hage

Vet. Pathologie

23-01-90

Dr. J. H. Harleman

Vet. Pathologie

23-01-90

Dr. H. Hogen Esch

Vet. Pathologie

15-01-91

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh

Vet. Pathologie

23-01-90

Dr. L. A. A. Janssens

Chirurgie Gezelschd.

30-10-91

Mevr. dr. M. A. Koedam

Vet. Pathologie

15-01-91

Drs. J. R Koeman

Vet. Pathologie

23-01-90

Mevr. Y. Krooshof

Chirurgie Gezelschd.

09-10-90

Mw. dr. J. S. v.d. Linde-Sipman

Vet. Pathologie

23-01-90

Drs. J. T. Lumeij

Int. Geneesk. Gezelschd.

15-01-91

Drs. B. P Meij

Chirurgie Gezelschd.

30-10-91

Drs. R. C. Nap

Chirurgie Gezelschd.

09-10-90

Mw. drs. M. H. F. van Niel

Vet. Pathologie

15-01-91

Drs. R. van Noort

Int. Geneesk. Gezelschd.

26-06-91

-ocr page 456-

Specialisme

Inschrijfdatum

Mevr. drs. L. M. Overduin

Int. Geneesk. Gezelschd.

09-10-90

Mevr. drs. M. E. Peeters

Chirurgie Gezelschd.

30-10-91

Dr. J. Rothuizen

Int. Geneesk. Gezelschd.

15-01-91

Dr. G. R. Rutteman

Int. Geneesk. Gezelschd.

15-01-91

Prof. dr. E J. van Sluys

Chirurgie Gezelschd.

09-10-90

Dr. H. A. Solleveld

Vet. Pathologie

15-01-91

Dr. A. A. Stokhof

Int. Geneesk. Gezelschd.

15-01-91

Mevr. drs. I. Tiemessen

Vet. Radiologie

15-01-91

Drs. A. J. van Toor

Int. Geneesk. Gezelschd.

15-01-91

Mw. dr. A. J. Venker-V. Haagen

Chirurgie Gezelschd.

09-10-90

Mevr. drs. I. J. R. Visser

Vet. Pathologie

15-01-91

Drs. J. H. Vos

Vet. Pathologie

23-01-90

Dr. H. C. Walvoort

Vet. Pathologie

23-01-90

Dr. R W. Wester

Vet. Pathologie

23-01-90

Drs. W. Wouda

Vet. Pathologie

23-01-90

Drs. A. A. P. A. Zeeuwen

Vet. Pathologie

15-01-91

Prof. dr. P Zwart

Vet. Pathologie

23-01-90

Onderstaande personen werden op uitnodiging benoemd als specialist. Zij zullen zich gaan
bezighouden met de de Éacto procedure voor de betreffende specialismen.

Specialisme

Inschrijfdatum

Drs. S. Boerma

Repr./Inw. ziekten paard

15-01-91

Drs. A. E. J. M. v.d. Bogaard

Vet. Microbiologie

15-01-91

Prof. dr. H. J. Breukink

Repr./Inw. ziekten paard

15-01-91

Drs. P. Fontijne

Repr./Inw. ziekten paard

15-01-91

Dr. J. Goudswaard

Vet. Microbiologie

15-01-91

Dr. E. G. Hartman

Vet. Microbiologie

15-01-91

Drs. W. van der Holst

Repr./Inw. ziekten paard

15-01-91

Dr. D. J. Houwes

Vet. Microbiologie

15-01-91

Dr. H. C. Kalsbeek

Repr./Inw. ziekten paard

15-01-91

Prof. dr. A. J. Kersjes

Chirurgie paard

15-01-91

Drs. K. van Muiswinkel

Chirurgie paard

15-01-91

Prof. dr. F Németh

Chirurgie paard

15-01-91

□ verzicht 4: overzicht specialismen per 31-1 2-91

Specialisme

Erkend door
RvS

Aanmelding de
facto-procedure

Aantal specialis-
ten erkend

Aantal specialisten
in opleiding (SiO)

Veterinaire
Pathologie

ja

gesloten

30

1

Oogheelkunde der
Gezelschapsdieren

ja

gesloten

4

geen 1 SiO heeft
opl. voortijdig
beëindigd

Dermatologie der
Gezelschapsdieren

ja

gesloten

3

1

Interne Genees-
kunde de Gezel-
schapsdieren

ja

gesloten

13

4

Chirurgie der
Gezelschapsdieren

ja

gesloten

13

3

Veterinaire
Radiologie

ja

gesloten

8

1

Veterinaire
Microbiologie

ja

23-01-91

openstelling z.s.m.

4

profielschets in ver-
gevorderd stadium

-ocr page 457-

KNMvD

Specialisme

Erkend door
RvS

Aanmelding de
facto-procedure

Aantal specialis-
ten erkend

Aantal specialisten
in opleiding (SiO)

Reproduktie/
inwendige ziekten
Paard

ja

23-01-91

openstelling
1 april 1992

5

Chirurgie
van het paard

ja

23-01-91

openstelling
1 april 1992

3

Vogels

ja

14-01-92

Een vooriopige specialisatiecommissie werkt aan de
invulling van de profielschets

Veterinaire
Diervoeding

nee

Een Orëntatiecommissie is ingesteld om de behoefte
en haalbaarheid te bezien. Een concept-
profielschets is opgesteld.

Landbouw-
huisdieren

nee

Een vooriopige specialisatiecommissie stelt
de profielschets op.

Veterinaire
proefdierkunde

nee

Een Orëntatiecommissie beziet de behoefte
en haalbaarheid.

Volksgezondheid

nee

Een Oriëntatiecommissie beziet de
behoefte en haalbaarheid.

Vlaggen Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde

Het is ons gebleken dat bij verschillende leden
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneekunde de behoefte bestaat aan
een eigen KNMvD-vlag, die men permanent
buiten de kliniek zou kunnen uithangen. Men
vraagt zich af of de Maatschappij hiertoe wellicht
vlaggen te koop zou kunnen aanbieden.
Het hoofdbestuur heeft een voortstel tot de
aanschaf van vlaggen besproken en is in principe
bereid om over te gaan op de verkoop van
vlaggen ten behoeve van haar leden. Voor-
waarde hierbij is wel dat er voldoende animo
bestaat voor de aanschaf van een KNMvD-vlag.
De prijs van de eventueel te verkopen vlaggen is
uiteraard sterk afhankelijk van het aantal geïnte-
resseerden en zal kunnen variëren tussen de
zestig en honderd gulden.
De afmeting van de vlag is bijzonder halve meter.
De keur is paars, met daarop in het wit het
absyrtus omgeven door
\'Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde\'.
Indien u belangstelling heeft in de aanschaf van
een eigen KNMvD-vlag, zouden wij dat graag
van u vernemen, teneinde te kunnen beoordelen
of het bestellen van vlaggen voor de verkoop aan
leden zinvol is. Uw reactie zien wij graag
tegemoet. Hiertoe kunt u contact opnemen met
het secretariaat, tel. 030-5101 11, en vragen naar
Maijoleine de Mol of Bertie Koekkoek.
Wij zullen u op de hoogte houden van de
ontwikkelingen in deze.

Model Stage
Overeenkomst

In het overieg tussen ée. Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde
en de Ver-
eniging van Dierenartsassistenten (VEDIAS) is
herhaaldelijk gesproken over de wenselijkheid
van een model stage-overeenkomst.
Deze stage-overeenkomst zou gebruikt kunnen
worden wanneer een dierenartsassistent(e) in
opleiding stage loopt bij een dierenartspraktijk.
Voor zowel de dierenarts-stagebegeleider als de
stagiair is het van belang dat over de stage
bepaalde afspraken worden gemaakt. Men kan
hierbij denken aan het vastleggen van de werktij-
den, afspraken over werkkleding, ziekmelden en
vakantie. Maar ook aan de consequenties ten
aanzien van wel of geen beloning, het betalen
van premies voor de sociale verzekeringen en de
beroepsaansprakelijkheid. Door het bureau van
de KNMvD is, in samenwerking met VEDIAS,
een model stage-overeenkomst ontworpen.
Hierin worden de afspraken tussen dierenarts-
stagebegeleider en stagiair vastgelegd. Tevens
bevat de stage-overeenkomst een toelichting met
informatie over verzekeringsplicht en dergelijke.
Men kan de model stage-overeenkomst verkrij-
gen op het bureau van de KNMvD, tel. 030-
510111. Voor meer informatie kan men contact
opnemen met mevrouw Van Oostrum van het
bureau van de KNMvD.

-ocr page 458-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Dings, Mevr. F.C.P.; 1991; 6005 LN Weert;
Gruttolaan 28.

Goovaerts, D.; Gent-1982; 2460 Lichtaart (Bel-
gië); Langenberg 18.

Gunnink, J.P.; 1992; 7681 DL Vroomshoop;
Stationslaan 19 A.

Haffmans, Mevr. F.; 1992; 3901 EC Veenendaal;
Kerkewijk 61 B.

Ungens, J.P.E.M.; 1992; 5343 BB Oss; Van
Anrooystraat 41.

Peters, PW.H.M.; 1992; 3581 KJ Utrecht; Burg.
Reigerstraat 5.

Werve-Mulder, Mevr. A. van der; 1992; 3723 PH
Bilthoven; A.M. van Schuurmanlaan 55.
Wieman, Mevr. J.M.D.; 1990; 7201 NS Zutphen;
Nieuwstad 68.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het
HooMbestuur aangenomen:

Aa, H.J.; 1975; 7214 AT Epse; Het Wilgert 1.
Bron, M.M.; 1980; 1814 GK Alkmaar; Kenne-
merstraatweg 263.

Bron-Dieu, Mevr. G.M.; 1978; 1814 GK Alk-
maar; Kennemerstraatweg 263.
Doom, Mevr. E.A.M. van; 1991; 6741 HH
Lunteren; Veldhuizerweg 10 A.
Druijff, Mevr. M.E.; 1992; 3984 AG Odijk;
Eikelaar 53.

Evenhuis, Mevr. J.R.J.; 1991; 1606 AK Venhui-
zen; Westerbuurt 27.

Hartman, Dr. E.G.; 1970; U-1984; 6999 DN
Hummelo; Zelhemseweg 17.
Heijman, Mevr. M.G.C.M.; 1983; 7437 PH Bath-
men; Leppersweg 4.

Horssen, Mevr. A.E. van; 1992; 1218 BK Hilver-
sum; Pluimenmeent 28.

Logtestijn, Prof.Dr. J.G. van; 1956; U-1965; 3972
EC Driebergen; Drieklinken 63.
Mevius, Dr. D.J.; 1980; U-1990; 3992 XK Hou-
ten; Hoenderhoeve 11.

Montessori, Mr. R.A.M.; 1992; 3581 GC Utrecht;
Witte Vrouwensingel 34.
Pol, Mevr. A.G. van der; 1991; 3572 WB Uuecht;
De Blieckstraat 105.

Punte, FM.; 1991; 3582 ED Utrecht; Gansstraat
91.

Tiddens-Macri, Mevr. R.; ltalië-1989; 3992 PC

Houten; Wagenhoeve 14.

Vink-Wouters, Mevr. G.L.; Gent-1988; 8422 DM

Nijeberkoop; Grindweg 2.

Weijden, Prof.Dr. G.C. van der; 1971; U-1983;

3997 MS \'t Goy; Tuurdijk 15.

Als kandidaatlid van de KoninkUjke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Lussing, Mevr. M.M.; 1018 ZM Amsterdam;
Nieuwe Vaart 109.

Jubilea

R. Back te Lochem, aanwezig, 25 jaar, 16 juni
1992

Jhr. A.W. van Foreest te Doorwerth, afwezig, 25
jaar, 16 juni 1992

J.P. de Vries te Stadskanaal, afwezig, 65 jaar, 24
juni 1992

J.S. Ariëns te Dongen, afwezig, 30 jaar, 27 juni
1992

J. van der Waal te Heemstede, afwezig, 60 jaar, 28
juni 1992

E.H. den Breeje te Amersfoort, afwezig, 40 jaar, 30
juni 1992

W. van Veen te Oostburg, afwezig, 60 jaar, 2 juli
1992

S. Makkinga te Westwoud, afwezig, 60 jaar, 2 juli
1992

A.P. van der Linden te Nijmegen, afwezig, 35 jaar,
3 juli 1992

C.W.J.M. van der Riet te Wanroy, aanwezig, 35
jaar, 3 juli 1992

J. Atsma te Tolbert, afwezig, 25 jaar, 7 juli 1992
J.P.W.M. van der Putten te Benschop, afwezig, 25
jaar, 7 juli 1992

E.C. Osinga te Kockengen, afwezig, 25 jaar, 7 juli
1992

J. Minderhoud te Rotterdam, aanwezig te Tilburg,
Goirleseweg 118, tel. 013-439027, 25 jaar, 7 juli
1992

Dr. J.G. Vos te Maam, afwezig, 25 jaar, 7 juli 1992
J.P.J. van de Vijver te Oostburg, afwezig, 25 jaar, 7
juli 1992

P.A.J. Rops te Breda, afwezig, 25 jaar, 7 juli 1992

B. Roem te Meppel, afwezig, 40 jaar, lOjuli 1992
S. Brandsma te Zuidlaren, afwezig, 40 jaar, 11 juli
1992

J.P.M.E. van Beek te Deume, afwezig, 40 jaar, 11
juli 1992

Ph.G.M. Kraanen te Oss, afwezig, 40 jaar, 11 juli
1992

H.H.J.C. Maillie te Bronneger, afwezig, 40 jaar, 11
juli 1992

M.H.G. Maessen te Heel, afwezig, 35 jaar, 12 juli
1992

Prof.Dr. G.J.W. van der Mey te Hoog Soeren,
afwezig, 35 jaar, 12 juli 1992
Dr. J.L. van Os te Voorburg, afwezig, 35 jaar, 12
juli 1992

H. van der Ree te Dordrecht, aanwezig, 35 jaar, 12
juli 1992

G.J. van Arragon te Apeldoorn, afwezig, 45 jaar,
12 juli 1992

R. Strikwerda te Meppel, onbekend, 45 jaar, 12
juli 1992

J.J.M. Tueriings te Vught, afwezig, 35 jaar, 12 juli
1992

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van 29
november 1991:

Herweijer, Mevr. P.E.M.

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van 7
februari 1992:

Frijtag Drabbe Kunzel, WJ.E. von
Haffmans, Mevr. F.
Werve-Mulder, Mevr. A. van der
Wieten, Mevr. W.

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van 29
april 1992:

Martis, Mevr. L.L.M.
Peters, P.W.H.M.
Raadsen, Mevr. J.
Spek, A.N. van der

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van 1
mei 1992:

Toledo, M.N. van

Mutaties
205 Aa, H.J.; 1975; 7214 AT Epse; Het Wilgert
1; tel. 05759-2222 privé, 05700-24662
prakt.; p., gezelschapsd. (toev. als lid).
211 »Biewenga, Dr. W.J.; 1969; U-1983; 3735
MH Bosch en Duin; Baamseweg 38; tel. 030-
251805; d.

212 Blommaart, R. A.M.; 1988; 1315 LB Almere;
Bankierbaan 52; tel. 036-5345306; wnd.d.

217 »Bouwman, R.G.; 1992; 3083 ZS Rotter-
dam; Sternstraat 11 C; tel. 010-4103065
privé, 4191491 prakt.; p., ass. bij J.F.J. van
den Broek, C. Buesink, Mevr. A.H.M. Koert,
A.W. Kramer, Mevr. L.M.M. Oorsprong en
Mevr. C.H. Smit.

219 Bron, M.M.; 1980; 1814 GK Alkmaar;
Kennemerstraatweg 263; tel. 072-123601
privé, 112133 prakt.; p., geass. met Mevr.
G.M. Bron-Dietz (toev. als lid).

219 Bron-Dietz, Mevr. G.M.; 1978; 1814 GK
Alkmaar; Kennemerstraatweg 263; tel. 072-
123601 privé, 112133 prakt; p., geass. met
M.M. Bron (toev. als lid).

230 Doom, Mevr. E.A.M. van; 1991; 6741 HH
Lunteren; Veldhuizerweg 10 A; tel. 08388-
5030;wnd.d. (toev. als lid).

231 Druijff, Mevr. M.E.; 1992; 3984 AG Odijk;
Eikelaar 53; tel. 03405-70176; wnd.d. (toev.
als lid).

350 Duyn, J.C. van; Gent-1988; naar Nederland.

231 Duyn, J.C. van; Gent-1988; 9501 CM Stads-
kanaal; Hoofdstraat 30 B; tel. 05990-13103;
d.

233 Elings, B.; 1988; 8181 ZJ Heerde; De Haere
26; tel. 05782-5673 privé, 1368 prakt.; p.,
geass. met E.J.C. ThybauL

234 Essen, G.J. van; 1986; 1985 HE Driehuis;
Driehuizerkerkweg 168; tel. 02550-20481
privé, 16374 prakt.; p.

236 Evenhuis, Mevr. J.R.J.; 1991; 1606 AK
Venhuizen; Westerbuurt 27; tel 02284-1542
privé, 02280-12849 prakt.; p., ass. bij Mevr.
A.M. Lub (toev. als lid).

235 Fennema, A.; 1987; 3262 HG Oud-Beijer-
land; Frans Halsstraat 18; tel. 01860-10918
privé, 12066 prakt.; p.

237 \'Frijtag Drabbe Kunzel, W.J.E. von; 1992;
3581 RP Utrecht; Pallaesstraat 22; tel. 030-
310952; d.

241 Go-Colijn, Mevr. E.; 1990; 4926 GE Lage
Zwaluwe; Frieslandlaan 5; tel. 01684-2125
privé, 01626-83650 prakt.; p., ass. bij K.
Kesseling, E. van Koetsveld; G.H.M. Raam-
steeboers en S.Tj. Westendorp.

245 Hadderingh, Mevr. H.K.; 1980; 3961 GA
Wijk bij Duurstede; IJsselsteen 1; tel. 03435-
75663; wnd.d.

245 \'Haffmans, Mevr. F; 1992; 3901 EC Vee-
nendaal; Kerkewijk 61 B; tel. 08385-52302
privé, 14234 prakt.; p., ass. bij S.R. Heslinga.

246 Hanenberg, E.R.O.M.; 1983; 6533 ZM Nij-
megen; Van Peltlaan 28; tel. 080-560862
privé, 08855-87634 bur.; d. bij Intervet.

247 Hartman, Dr. E.G.; 1970; U-1984; 6999 DN
Hummelo; Zelhemseweg 17; tel. 08348-
1481 privé, 085-629304 bur.; d. G.v.D.
Oost-Nederiand, lok. Rozendaal; specialist
Vet. Microbiologie (toev. als IW).

248 Heijman, Mevr. M.G.C.M.; 1983; 7437 PH
Bathmen; Leppersweg 4; tel. 05704-2945
privé, 05700-53000 prakt.; p., ass. bij A.
Baas, K.A.M. Herder, L.H. Hotsma, H.S.
Kooi, H. Lieuwen en P.J. van der Werf (toev.
als lid).

250 Hennecken, M.; 1991; 3511 AT Utrecht;
Oudegracht 70 bis; tel. 030-316103 privé,
03484-2697 prakt.; fax 03484-4642; p., ass.
bij L. Pool.

251 \'Herweijer, Mevr. P.E.M.; 1991; 3512 GL
Utrecht; Oudkerkhof 36 bis; tel. 030-
340043; wnd.d.

251 Hiddema, W.; 1943; 8223 CB Ulystad; Rode
Klif 43; td. 03200-21694; r.d.

255 Horssen, Mevr A.E. van; 1992; 1218 BK
Hilversum; Pluimenmeent 28; tel. 02159-
34221; wnd.d. (toev. als lid).

-ocr page 459-

263 Kamp, E. van der; 1984; 5143 HE Waalwijk;
Mondriaanstraat 1; tel. 04160-40734 privé,
34000prakt.; p., geass. met JJ.W. Coerwin-
kel, Th.J.A.M. van Gastel, A.F. Heijkants en
N.M. van Huiten.

270 »Kraneburg, H.J.M.; 1992; 5343 CL Oss;
Wagenaarstraat 50; tel. 04120-35279 privé,
41755 prakt.; p., ass. bij W.G. van den Ekker,
H.W. Martin, P.C. Nelis, H. Oosterveen en
M.H.J.J. Westerhof.

278 Logtestijn, Prof.Dr. J.G. van; 1956; U-1965;
3972 EC Driebergen; Drieklinken 63; tel.
03438-17533 privé, 030-535367 bur.; hlr.
R.U. (F.D., vkgr. V.v.D.O.Xtoev. als lid).

278 Louwes, D.; 1951; 9965 RM Leens; H.N.
Werkmansingel 10; tel. 05957-2557; r.d.

280 Macri, Mevr. R.; Italië-1989; zie: Tiddens-
Macri, Mevr. R.

347 «Martis, Mevr. L.L.M.; 1992; Curacao (Ned.
Antillen); Hestiaweg 10; d.

284 Mevius, Dr. D.J.; 1980; U-1990; 3992 XK
Houten; Hoenderhoeve 11; tel. 03403-51345
privé, 01820-14588 bur.; d. G.v.D. West- en
Midden Nederiand (toev. als Iki).

284 Misdorp, Prof.Dr. W; 1954; U-1964; 1076
BJ Amsterdam; Stadionkade 75 111; tel. 020-
6796728; hlr. Vet. Oncologie FD.; specialist
Vet. Pathologie.

285 Montessori, Mr. R.A.M.; 1992; 3581 GC
Utrecht; Witte Vrouwensingel 34; tel. 030-
334894 privé, 03462-61415 prakt.; p., ass.
bij RJ.M. Derks (toev. als lid).

286 »Mulder, Mevr. A.; 1992; zie: Werve-Mul-
der. Mevr. A. van der.

295 \'Peters, RW.H.M.; 1992; 3581 KJ Utrecht;
Burg. Reigerstraat 5; tel. 030-314175; wnd.d.

297 Pluimers, FH.; 1%8; 7384 CD Wilp; Oyse-
weg 6; tel. 05716-2039 privé, 085-629304
bur.; fax 085-612886; dir. G.v.D. Oost-
Nederland.

299 Pol, Mevr. A.G. van der; 1991; 3572 WB
Utrecht; De Blieckstraat 105; tel. 030-
711533; wnd.d. (toev. als lid).

355 Prakken, H.; 1975; Thorpe Bay, Southerd-
on-Sea, Essex SS2 4TT (Engeland); 70
Glynde Way; tel. 09-44-1-550-6644 prakt.;
d. bij PD.S.A.

300 Punte, RM.; 1991; 3582 ED Utrecht; Gans-
straat 91; tel. 030-517875; wnd.d. (toev. als
lid).

299 »Raadsen, Mevr. J.; 1992; 3402 HK IJssel-
stein; Mercurius 30; tel. 03408-72225; d.

300 Reijnders, Mevr. W.A.H.A.J.; 1978; 2742
ER Waddinxveen; Peuleyen 170; tel. 01828-
19361 privé, 02940-77230 bur.; fax 02940-
15421; wet. medew. Solvay Duphar B.V.,
Int. Product Manager Companion Animals.

302 \'Rodenburg, Mevr. W.L.; 1992; 3292 LA
Strijensas; Buitendijk 13; tel. 01854-3208
privé, 1272 prakt.; p., ass. bij A. Rodenburg.

315 \'Spek, A.N. van der; 1992; 2622 EP Delft;
Bikolaan 239; tel. 015-624518; wnd.d.

319 Swinkels, J.M.; 1990; 7468 JD Enter; Erve
Oldenhof 65; tel. 05408-41220 prakt.; p., ass.
bij J.W.A.M. Bartels en J.H
jV. ter Keurs.

322 Tiddens-Macri, Mevr. R.; Italië-1989; 3992
PC Houten; Wagenhoeve 14; tel. 03403-
76613; wnd.d. (toev. als lid).

323 \'Toledo, M.N. van; 1992; 3572 KV Utrecht;
A. Numankade 67 bis; tel. 030-731372;
wnd.d.

327 Verdonschot, Mevr. B.M.; 1991; 5343 CL
Oss; Wagenaarstraat 50; tel. 04120-35279;
wnd.d.

330 Vincenten, C.J.C.; 1979; 4813 GR Breda;
Doelen 60; tel. 076-210093 privé, 415030
prakt.; p., geass. met J.E.G. Lutz.

331 Vink-Wouters, Mevr. G.L.; Gent-1988; 8422

DM Nijeberkoop; Grindweg 2; tel. 05163-
1704 privé, 05160-12742 prakt.; p., ass. bij
Th.T. Adamse, H.J.J. Boerrigter, S.D. Feit-
sma, H. Jorritsma, J.W.E. Peters en D.R.
Vink (toev. als lid).

331 Vliet, Mevr. J.C.E. van; 1987; 8090 AB
Wezep; Postbus 91; tel. 05253-3616 privé,
05207-61666 prakt.; p., ass. bij M. Dijkstra.

339 Weijden, Prof.Dr. G.C. van der; 1971; U-
1983; 3997 MS \'t Goy; Tuurdijk 15; tel.
03409-1304 privé, 030-531248 bur.; hlr.
R.U. (FD., vkgr. Bedrijfsdierg. en
Voortpl.Xtoev. als lid).

338 Werken, RH. van de; 1986; 1791 EC Den
Burg (Texel); Waalderstraat 100; tel. 02220-
10105 privé, 12527 prakt.; p., geass. met
A.B.F. Domhof, J.H. Klinkers en L. A.M. van
Vliet.

338 \'Werve-Mulder, Mevr. A. van der; 1992;
3723 PH Bilthoven; A.M. van Schuurman-
laan 55; tel. 030-250479; wnd.d.

340 \'Wieten, Mevr. W; 1992; 8042 PG Zwolle;
Loggerweg 1-3; tel. 038-212438; wnd.d.

340 \'Wijden, M.W. van der; 1992; 3581 VL
Utrecht; Nicolaasweg 140 bis; tel. 030-
521428 privé, 08886-2900 prakt.; p., ass. bij
W.M. Mestebeld, J.J. Pouwer, D.N. Tap en
R Wiemer.

344 Wouters, Mevr. G.L.; Gent-1988; zie: Vink-
Wouters, Mevr. G.L.

359 \'Yap, D.K.; 1977; Pakuranga (Nieuw Zee-
land); 252 Pakuranga Road; RO. Box 51-
106; p.

f w ^^ w ^

Post Academisch Onderwijs Diergeneeskunde

Cursussen

najaar 1992

ln onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren

(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op afepraak (92/94)
Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/■4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

C/"390,-)

19 september 1992 (92/73)
27 november 1992 (92/74)
19 december 1992 (92/75)
Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(ƒ2.600,-)

3, 4 en 5 september 1992 (92/88)
Cursus 92/15 is volgeboekt.

De benauwde patiënt (ƒ 290,-)

4 september 1992, Tilburg (92/69)
23 oktober 1992, Arnhem (92/70)

Epidemiologie II (f2.950-)

14 t/m 18 september 1992 (92/50)
Afscheidssymposium dr. C.D.W. König

15 september 1992 (92/79)

Veterinaire Apotheek I Gemengde Praktijk
(f 1025,-)

16, 17 en 18 september 1992 (92/61)
30 november, 1 en 2 december 1992 (92/62)

Rundveevaccinaties (/°310,-)

22 september 1992 (92/52)
Schapen Capita SelecU (ƒ275,-)

23 september 1992 (92/53)

Basiscursus praktische tandheelkunde hond
(/"400,-)

26 september 1992 (92/67)
Assistentie voorbereiding en nazorg operatie-
patiënt
(/■ 345,-)
26 september 1992 (92/48)

Diergeneeskundige begelekling van melkvee-
bedrijven
(/7500,-)

1, 2, 5, 6, en 7 oktober 1992 (92/89)

Algemene echografie (ƒ1200,-)

5 en 6 oktober (92/65)

5 en 9 oktober (92/66)

E.C.G. Paard (/•400,-)

6 oktober 1992 (92/51)

Voeding melkvee II (/°600.-)

7 en 14 oktober 1992 (92/81)
7 en 21 oktober 1992 (92/82)

Pluimveediagnostiek (klinische en eerstelijns
post mortale diagnostiek)
(/" 390,-)
13 oktober 1992 (92/90)

Gynaecologie paard (f 650,-)

20 en 22 oktober 1992 (92/84)

Intrede in de praktijk (fn5,-)

23 en 24 oktober 1992 (92/95)

Klinische les dermatologie (f 100,-)

26 oktober 1992 (92/76)

Zeister Dagen 1992 (ƒ965,-)
Week
I- 26 t/m 30 oktober 1992 (92/54)
Week
II - 2 t/m 6 november 1992 (92/55)
Week
III - 9 t/m 13 november 1992 (92/56)
Week
IV - 16 t/m 20 november 1992 (92/57)
Algemene vleestechnologie (/"1850,-)

27 oktober, 3 en 10 november 1992 (92/87)

Veterinaire Apotheek I Gezelschapsdieren

(/■940,-).

30, 31 oktober en 7 november 1992 (92/60).

Bloedonderzoek gezelschapsdieren (f 300,-)
2 november 1992 (92/83)

Inleiding in de diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (f 1600,-)

2, 3 en 4 november 1992 (92/92)
Assistentie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren en paarden
(f 400,-)

7 november 1992 (92/72)

Schrijven van een artikel (/■1050,-)
9 november en 14 december 1992 (92/59)

Voeding van vogels en reptielen (f 300,-)

16 november 1992 (92/93)

Voeding in de therapie van hond en kat (f 600,-)

21 en 28 november 1992 (92/86)

Kalveropfok op melkveebedrijven (f 300,-)

24 november 1992 (92/91)

Integrale Keten Beheersing ei (f 325,-)

25 november 1992 (92/64)

-ocr page 460-

Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven

(/•395,-)

26 november 1992 (92/80)

Presenteren en presentatietechnieken (f 480,-)

27 november 1992 (92/58)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren
(/■ 100,-)

8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(/■450,-)

11 december 1992 (92/71)
Tandheelkunde 11 (/°9S0,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is slechts toegankelijk voor hen die
deelgenomen hebben aan de Basiscursus Tand-
heelkunde.

Ademhalingziekten bij varkens (f 975,-)
14, 15 en 16 december 1992 (92/77)

KI Paarde/"2400,-)

17 en 18 december 1992 (92/63)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

PRAKTIJKSCHOOL HORST

CENTRUM UOOR ONDERWIJS IN DE DIERUEREDELING EN DE RUNDUEEHOUDERIJ

PRAKTIJKSCHOOL HORST

Is een instelling voor praktijkonderwijs in
Nederland voor:

- rundvee;

- varkens;

- pluimvee;

- overige diersoorten.

Er zijn ongeveer 75 medevi/erkers aan de
school verbonden.

Zij verzorgt:

- praktijkweken voor het dag-onderT«ijs;

- zelfstandige opleidingen;

- cursussen voor ondernemers en toekom-
stige ondernemers in de veehouderij;

- internationale contract-activiteiten.

Zij heeft daartoe de beschikking over o.a.:

- instructieruimten;

- bedrijven;

- logeeraccommodatie van 125 bedden;

- info-centrum met conferentieruimte tot 150
personen.

Per 1 augustus 1992 zal de school fuseren
met de andere veehouderij Praktijkscholen.

Zoekt per 1 augustus 1992 een

DIERENARTS m/v

voor 20 uren per week
TAKEN

- het verzorgen van onderwijs met name binnen de sector rundvee;

- het ontwikkelen van lesstof;

- innovatie op onderwijskundig gebied;

- het begeleiden van het rundveebedrijf;

- het onderhouden van contacten met organisatie en instellingen op
veterinair gebied;

- het ontwikkelen van thema\'s binnen het Info-centrum.

BELONING

Schaal 8 met een maximum van schaal 11 (ƒ6.595,- BBRA), exclusief
vakantietoeslagen. Inschaling is afhankelijk van ervaring.

INFORMATIE

Telefonisch (D4709-98888 bij de heer Van Enckevort,
privé tel. 04709-87022.

Sollicitaties voor 24 juni 1992 richten aan de directeur van de school;
Ing. E. G. J. Mullenoers, Stationstraat 104, 5963 AB Horst.

Enthousiaste dierenarts met enige ervaring in de landbouwhuisdieren zoekt in die sector:

FULL TIME BAAN

Met mogelijkheden tot associatie in het gebied boven de \'grote rivieren\'. Heeft u interesse neemt u dan contact
op met E. A. M. van Doorn, bereikbaar onder telefoonnummer: 08388 - 5030.

Gevraagd in gemengde groepspraktijk, in het noordoosten van het land:

DIERENARTS m/v

Na een ruime periode te hebben gefunctioneerd als medewerker in onze all-round praktijk, is het de bedoeling
dat hij/zij zich, naast de algemene werkzaamheden, gaat toeleggen op het begeleiden van zowel rundvee-
als varkensbedrijven. Ervaring in de gemengde praktijk wordt op prijs gesteld. Bij gebleken geschiktheid
behoort associatie tot de mogelijkheden. Sollicitaties gaarne richten aan de Redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 38/92

-ocr page 461-

PREMATE

Met de introduktie van de semi-kwantitatieve progesteron-

bepaling in plasma (of serum) is het nu mogelijk

in de praktijk het ovulatietijdstip van de teef vast te stellen.

■ Snel

uitslag binnen ± 35 minuten bekend

■ Simpel

slechts 1 ml bloed in heparinebuis

■ Betrouwbaar

direkt visueel afleesbaar (kleurreaktie)

Snel, simpel, betrouwbaar èn betaalbaar

RHÔNE MÉRIEUX

RHÓNi MlRICUXb-v. Postbus 338 1180 AH Amstelveen Tel. 020-5473933

-ocr page 462-

Boeker Veterinaire Anaesthesie Apparatuur
030-960336/965185
(ook \'s avonds en zaterdags)

Voor hoogwaardige (gebruikte) anaesthesie- en bewakingsappara-
tuur tegen een redelijke prijs. Deskundige begeleiding bij ingebrui
kname van bij ons aangeschafte apparatuur.

Ervaren dierenarts zoekt ter overname een

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

Bij voorkeur in het midden of het oosten van het land. Reacties graag binnen 14 dagen na het verschijnen
van dit tijdschrift, gericht aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508
SB Utrecht, onder nummer 41/92.

Gevraagd

DIERENARTS m/v

In gemengde praktijk in de provincie Groningen waarbij de werkzaamheden voor ongeveer gelijke delen in
de kleine en grote huisdierenpraktijk liggen. Bij gebleken geschiktheid zijn er goede toekomstmogelijkheden.
Sollicitaties s. v. p. binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 40/92

CURAQAO TROPICAL

organiseert een

nascholingsweek voor dierenartsen

mmwiu

\'MODERNE INZICHTEN IN DE
GENEESKUNDE VAN GEZELSCHAPDIEREN\'

Plaats: International Trade Center, Curagao, Nederlandse Antillen
Datum: 22-27 november 1992

Zeer gerenommeerde sprekers, zoals Susan Dellinger, Herman Hazewinkel, Ton Willemse en Pim Wolve-
kamp dragen zorg voor een wetenschappelijk hoogstaande nascholingsweek. De tropische zon, witte stran-
den en azuurblauwe zee doen de rest.

Voor meer informatie aangaande het wetenschappelijk programma kunt u contact opnemen met Drs. H. P.
Meyer, 03402-49617.

KIJK UIT NAAR DE FOLDER IN HET VOLGENDE TIJDSCHRIFT!

-ocr page 463-

april 1992

volume 117, supplement 1
issn □040-7453

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

■■■^\'iV.

PROCEEDINGS

Voorjaarsdagen 1992

Royal Netherlands Veterinary Association
Netherlands Association for Companion Animal Medicine

■V.K\'ui-iEe:

\' la M 2 J

-ocr page 464-

tolfedine®: niet-steroid anti-inflammatoir

Het niet-steroïde, antl-inflammatoire TOLFEDINE munt uit zowel in werkzaamheid als in gebruiksgemak.

Werkzaamheid: • Tolfénamzuur, het werkzame bestanddeel van TOLFEDINE, is een oorspronkelijk
molecuul, met opvallende anti-inflammatoire en analgetische eigenschappen. • TOLFEDINE werkt in
op twee niveau\'s tijdens het vasculaire ontstekingsstadium. • De .

aanwezigheid van een lever-dunne darm cyclus geeft zowel een
direkt als een resorptievertragend effekt.

--

Tolfédinc

Tolfédinej

# "^oiEï^tT\' y • li

Gebruiksgemak: • TOLFEDINE kan zowel bij de kat als bij de
hond gebruikt worden. • De presentatie is uitstekend aangepast
aan de verschillende gewichten van honden en katten. • De
toediening per injektie LM. of S.C. kan worden afgewisseld met
een orale toediening.

TOLFEDINE • iniektievloeistof - Samenstelling: Tolfénamzuur: 4 g - Excipiens Q.S.R 100 ml. Indikaties:
Anti intlammatoir bi| de kat en de hond. Dosering en gebruiksaanwijzing: Eén injektie subcutaan of intra-
musculair van 1 ml/10 kg, deze behandeling kan zonodig na 48 uur herhaald worden, of één iniektie
subcutaan of intra-musculair van 1 ml/10 kg. waarna de behandeling oraal voortgezet kan worden.
Verpakking: Flakon van 10 ml, deze bevat 400 mg Tolfénamzuur.

TOLFEDINE- hond - Deelbare tabletten - Samenstelling: Tolfénamzuur: 60 mg - Excipiens Q.S.R
1 tablet. Indikaties: Anti inflammatoir bij de hond. Contra-indikaties: Gastro duodenaal zweren. Bijwer
kingen: Voorbijgaande gastro-intestinale intolerantie, zonder noodzaak de betiandeling te stoppen.
Dosering: 1/2 a 1 tablet/10 kg per dag oraal, te verdelen over 2 giften, gedurende 3 a 5 dagen. Verpak
king: Doos ä 16 tabletten, deze bevat 960 mg Tolfénamzuur.

TOLFEDINE- kat kleine hond - Tabletten - Samenstelling: Tolfénamzuur 6 mg - Excipiens Q.S.R 1 tablet.
Indikaties: Anti-inflammatoir bi) de kat en de kleine hond. Contra-indikaties: Gastro duodenaal zweren.
Bijwerkingen: Voorbijgaande gastro intestinale intolerantie, zonder noodzaak de behandeling te
stoppen. Dosering: 1/2 a 1 tablet/kg per dag oraal, te verdelen over 2 giften, gedurende 3 a 5 dagen.
Verpakking: Doos a 20 tabletten, deze bevat 120 mg Tolfénamzuur.
Diergeneeskundig gebruik. De voorgeschreven dosering met overschrijden.

Een produkt van

^vétoquinol

Alleenvertegenvi/oordiging in Holland

-ocr page 465-

Editorial board
W. Sybesma, Chairman
J. M. de Kruijf, Treasurer (National Inspec-
tion Service for Livestock and Meat, The
Hague, The Netherlands)
Ingrid van der Gaag (Faculty of Veterinary
Medicine, University of Utredit, The Nether-
lands)

W. Misdorp (The Netherlands Cancer Insti-
tute, Amsterdam, and Faculty of Veterinary
Medicine, University of Utredit, The Nether-
lands)

G. H. Wentink (Faculty of Veterinary Medi-
cine, University of Utrecht, The Netherlands)
Lisette M. Overduin (Dipl. Companion Ani-
mal Internal Medicine (RNVA), Oisterwijk,
The Netherlands)

N. J. G. J. van der Wielen (Veterinary
Practitioner)

Tj. Joma (Royal Netherlands Veterinary
Association, Utrecht, The Netheriands)

Consultant editorial board

A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

H. J. Breukink (Utrecht)

M. Debackere (Ghent, Belgium)

G. M. Dorrestein (Utrecht)

W. F G. L. Droppers (The Haguej

M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

E. C. Firth (Palmerston North, New Zealand)

J. Goudswaard (Goes)

L. van der Heide (Storss, Connecticut, U.S.A.)

E. D. Heller (Israel)

W. A. Hunneman (Boxtel)

M. W. Jaekwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

M. F de Jong (Zwolle)

A. Th. van\'t Klooster (Utrecht)

R. de Koning (Gouda)

A. de Kruif (Ghent, Belgium)

J. G. van Logtestijn (Utrecht)

A. S. J. R A. M. van Miert (Utrecht)

J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

J. F. M. Nouws (Nijmegen)

J. Th. van Oirschot (Ulystad)

J. Oosterom (Delft)

A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A)

M. Pensaert (Ghent, Belgium)

E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

M. Reinaeher (Giessen, Germany)

A. Rijnberk (Utrecht)

K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

J. De Schepper (Ghent, Belgium)

G. Uilenberg (Alfort, France)

A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

H. W. de Vries (Utrecht)

R F G. M. van Waes (Utrecht)
Th. Wensing (Utrecht)
G. C. van der Weyden (Utrecht)
L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Editorial office

J. C. de Geus; Managing Editor

c/o Royal Netheriands Veterinary Association,

RO. Box 14031, 3508 SB Utrecht,

The Netherlands.

Telephone (0)30-510111, telefax (0)30-511787.
Submission of papers

Authors are invited to send their papers to the
Editorial Board, c/o Royal Netheriands Vete-
rinary Association, PO. Box 14031,3508 SB
Utrecht, The Netherlands. In general manu-
scripts should be prepared in accordance with
the \'Uniform requirements for manuscripts
submitted to biomedical journals\' (\'Vancouver
style\'); see \'Instructions for authors\' elsewhere
in this issue.

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association

volume 11 7, supplement 1. april 1 992.

Voorjaarsdagen 1992

Kon. Ned. Maatschappij voor Diergeneeskunde
Royal Netherlands Veterinary Association
Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren
Netherlands Association for Companion Animal Medicine

Amsterdam, April 24-26, 1992

Guest Editors:

H.A.W. Hazewinkel
H.P Meijer

-ocr page 466-

. \'«kon > 120 ,

P

4

Huidprobleem

Géén probleem

Hydrocortiderm

Dermatologische crème

VETERINAIRE HANDELSMAATSCHAPPIJ bv

4286 BA Almkerk - Kerkstraat 7-9 - HOLLAND
Telefoon 01834-1782

-ocr page 467-

Proceedings
Voorjaarsdagen

1992

Contents

Foreword Vooijaarsdagen 1992

5S

High impact communications via psycho-geometrics; Susan E Dellinger
Professionalism in the veterinary practice; Susan K Dellinger

6S
7S

Jubilee lecture

An approach to the patiënt with gastroinestinal disease and the formulation
of a differential diagnosis;
Colin F. Burrows

Treatment of gastrointestinal disease in the dog and cat; Colin F Burrows
Current concepts in the diagnosis of liver disease in the dog and cat; Jan Rothuizen
Fine needle aspiration biopsy of the liver, a new tool in the diagnosis of liver
disease;
Erik Teske

Management of hepatic encephalopathy (HE) in companion animal medicine;
Hein R Meyer, Jan Rothuizen

Accumulation of copper and iron in the liver of a boxer: a new disease?;

Ted S.G.A.M. van den Ingh, Jan Rothuizen

Blood transfusions in the dog and cat; Robbert J Slappendel

Per- and perioperative fluid therapy guided by (arterial) blood pressure measurements;

Ludo J. Hellebrekers

Ways to administer fluids. Practical parenteral and enteral techniques; Dennis T. Crowe Jr.
Treatment of anemic birds with iron dextran therapy: homologous and heterologous
blood transfusions;
Jan H. Bos, Barrie Todd Lisa A. Tell, Edward C. Ramsay
Muray E Fowler

Clinical dermatology of dogs and cats; Ton Willemse

Viral papillomatosis in a cat; A. Berrocal, T.S.G.A.M. van den Ingh, H.F Egberink,
M.C Horzinek, H.A.D. Bax, J.H. Walter

Feline AIDS: symptoms and treatment; H.F. Egberink, M.C. Horzinek
Thyroid cancer research in the dog: anno 1992; Christian Verschueren

Internal medicine

88
9S
12S

13S

14S

I6S
I6S

I8S
I9S

22S
23S

25S
26S
26S

Clinical trial on sustained-release phenytoin, preliminary results of the open,
non-controlled study;
Lisette M. Overduin arid the Phenytoin Trial Group on Canine Epilepsy
Adrenalectomy in 36 dogs and 2 cats with hyperadrenocorticism;
Frederik J van Sluijs, Bart £ Sjollema

The treatment of recurrent abscessation in the neck region of the dog,
evaluation of 35 patients;
Marijke E Peeters
Persistent Miillerian Duct Synï-ome in the basset hound;
R.F. Nickel G. Ubbink, Ingrid van der Gaag, F.J van Sluijs
Diagnosis of canine prostatic carcinoma; Rafael F. Nickel, Erik Teske
Diagnosis and conservative treatment of hip dysplasia in young dogs;
Herman A. W. Hazewinkel

Surgical therapy for canine hip dysplasia; Richard C.Nap

Triple pelvic osteotomy: radiotogical results of 38 cases;

Daniel A. Koch, Herman A. W. Hazewinkel, Richard C. Nap, Björn E Meij

Thijs How, Pirn TKC. Wolvekamp

Surgery

27S

29S

30S

31S
32S

33S
34S

35S
35S

Differential diagnosis of hip dysplasia; Björn P. Meij

Continued on next page

-ocr page 468-

Coxofemoral luxation in dogs and cats: surgical technique and
results of an extra-articular technique;
Björn P. Meij
Ocular filariasis in a parakeet, a tropical surprise; Ir^ke Westerhof
Periodontal disease in dogs and cats; Phillipe R. Hennet

37S
38S
38S

Imaging techniques

40S
42S

43S

Radiographic diagnosis of tumors; Pirn Wolvekamp
Diagnostic imaging of the liver in dogs; Ilse Tiemessen
Canine malignant histiocytosis (MH): clinical and radiographic findings;
Melinda L. Schmidt, Gerard Rutteman, Pim Wolvekamp

Obesity treatment and prevention in companion animals; Stephen W Crane 44S

Surgical nutrition and nutritwnal aspects of wound healing; Stephen W. Crane 46S

Practical advances in nutritional support of the sick and injured cat; Dennis T. Crowe Jr. 47S

Behaviour

Social behaviour of the domestic dog; John »CS. Bradshaw, Stephan M. Wickens 50S
The establishment of dominance relationships in a dog pack and its relevance for the man-dog

relationship; Willem J Netto, Joanee A. van der Borg, and Jurriaan F. Siegers 51S

Stress and welfare and its parameters in dogs; M.B.H. Schilder 53S

Social behaviour of cats; John WS. Bradshaw, Sarah L Brown 54S
The influence of companion animals on the physical and psychological well-being of humans;

Nienke Endenburg 56$

It was not possible to include the lists of references of the various papers.
References are available on request from the (first) authors of the papers
concerned.

FUTURE meetings
1993 March
1994 Apri

All rights reserved. No part of this publicalion may be reproduced, stored in a retrieval system or transmitted in any form or
by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise without the prior written permission of the
publishers.

Papers appearing in this journal are listed in Current Contents/Agricultural, Biology and Environmental Sciences,
MEDLARS/Index Medicus, Index Veterinarius/Veterinary Bulletin, Landwirtschaftliches Zentralblatt, Bibliography of
Agriculture, Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts, Current Awareness in Biological Sciences.
Submission of an article for publkation implies the transfer of the copyright from the author to the publisher and is also
understood to imply that the artide is not being considered for publication elsewhere.

Nutrition

-ocr page 469-

Foreword

Voorjaarsdagen 1992

This year the\' Voorjaarsdagen\' will again offer a wide variety of
subjects which are of special interest to the practising veterina-
rian. In addition to internal medicine, surgery, radiology and
nutrition, subjects such as animal and human behaviour,
management and various other items will be presented by well
known scientists from the Netherlands and several other
countries. Together with informative exhibitions and the oppor-
tunity consulting sessions with well-recognized specialists, this
will form the right ingredients for a successful three-day
congress, which more than 500 veterinarians are expected to
attend

This is in contrast to how the\' Voorjaarsdagen\'started a quarter
of a century ago. At the initiative of Jan Gajentaan, a one-day
congress was organized by him. Ad Rijnberk and Djurre
Teenstra in Hotel Les Pays Bas in Utrecht in the spring of 1968.
Following this succes^ul event the \'Voorjaarsdagen\' were
organized annually by Jan and his committee, his staff, and in
1980 when he mainly lived in the U.S.A., by his wife Coby. The
committee was soon expanded by the addition of Frank Koksma,
Karel Schipper, and Peter Poll and it had a high point in 1977
when the WSA VA Congress was associated with the \'Voorjaars-
dagen\'. Jan introduced the logo of the \'Voorjaarsdagen\'in 1969,
which became so well-known in the Netherlands and abroad: the
two cats celebrating their spring days. In the past 12\'j2 years I
have had the pleasure to serve under the successive presidents of
the \'Voorjaarsdagen\', Peter Poll, Pieter Goedhart and Frans ter
Beek. Each of them gave guidance to the committee with
enthusiasm, in their own style and with special interest in the
contacts with officials, convention centre and others, to guaran-
tee a smooth course for the Congress. During this period I was
especially occupied with the arrangements related to the
scientific programme, that has been published in the
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde itnce
1986. The programme for technici-
ans started in 1982 and was supervised since 1984 by Mrs
Dolma Bultman-Auras and then by Mrs Margreet Vroom. This
\'DANS\' congress, now lasting two days, has grown from 250
participants to over 600.

Hein Meyer, who expanded the poster session to a multinational
event will be occupied with the scientific program in future
years.

The Board of the Netherlands Association for Companion
Animal Medicine (NACAM) has been involved via the combined
role of treasurer of the NACAM and \'Voorjaarsdagen\', perfor-
med by Frank Koksma, Peter de Lint and Andries van Foreest
They kept the financial risks for the NACAM within acceptable
limits, while keeping the entrance fee as low as possible. For the
last 7years, Gert Jan van Amerongen was especially involved
with the commercial relations, expanded the exhibition in floor
space, as well as in days. This allows the commercial veterinary
field to contact the practitioners in the appropriate way at the
largest annual veterinary convention in the Netherlands.
The substantial attendance of participants indicates that the
successive committees have succeeded in adapting to the needs of
their colleagues, in their effort to keep the knowledge of the
veterinarians up to date, to optimize the quality of veterinary
work. Some members of the present committee, such as
Goedhart, Ter Beek and Van Foreest have decided to leave the
committee, after about 10 years. A new generation was found
willing to spend a substantial amount of their free time in taking
over the organizing of a congress which fulfills the needs of the
practitioners, speakers and commerce. This in the atmosphere
known to those who have visited the \'Voorjaarsdagen\' arul we
trust that it will continue during the next 25 years.

Herman Hazewinkel

Voorjaarsdagen Comnnittee 1992

president

vice-president

treasurer

presentations

presentations

exhibition

pubhc relations, DANS.

F.J ter Beek
P.J Goedhart

A. W. van Foreest
H.A.W. Hazewinkel
H.P Meyer

G.J.H. van Amerongen
Mrs. M. W. Vroom

-ocr page 470-

Jubilee lecture

High impact communications via psycho-geometrics^

Susan E. Dellingers

The Psycho-Geometrics"" system is based on the 4-style personality
theory of Dr. Jung in combination with the more recent work of
biosociologists with the brain hemispheres and their influence on
human thinking processes. Conferees who chose one of the linear
shapes (square, triangle, rectangle) tend to be
l^t-brained thought
processors. In short, this means that they are logical thinkers (linear)
and expect a predictable and organized world to live in. The alternate
choices are the circle and squiggly line. Conferees who choose the circle
shape are the most brain
hemispherically symmetrical of the 5 types.
This means that they use both processing abilities. Conferees who
choose the squiggly line indicate high
right-brained leaning - meaning
they are more wholistic, conceptual, and creative than the other 4
styles.

Style 1: The Square (Common to British & Japanese)
The Square Person is a hard worker is the most descriptive term. The
motto of the square is If a job is worth doing, it is worth doing right,
and......If you want a job done right, do it yourself.

Description of the Square Veterinarian

1. Staff and clients must follow proper procedures at all times.

2. Cleanliness is godliness. (5 white lab coats are available at all times)

3. No diagnosis will be made without thorough testing according to
specified procedures.

4. Punctuality is critical.

5. Paperwork must be eCBciently handled and well organized (files
date to 1850).

6. Never believe the spoken word, truth is in writing (This applies to
clients as well)

7. Never allow emotion to cloud logic.

8. Marketing cheapens the practice-people who value quality animal
care will find us.

9. The personal life of staff has no part at work.
10. There are no exceptions to the rules.

Style 2: The Triangle (Stereotypically German/Israeli)
The triangle person perceives him/herself as a \'leader of people\'. He/
she expects to receive high levels of respect and deference from all
around him/her. The triangle believes that rules do not apply to him/
her and thus, he/she establishes his/her own rules. The motto of the
triangle is: \'I did it my way!\' The triangle is the strongest personality of
the 5, and can be very difficult to get along with. You do not ever argue
with a triangle, you will lose!

Description of the Triangle Doctor

1. Do not waste time.....do it now!

2. Too many tests are ridiculous, use your best judgment.

3. The veterinarian should always be referred to as Doctor so and so.

4. Degrees and honors must be displayed on walls where the clients
are impressed with our accomplishments.

5. We must locate our practice in an upscale community where we
will treat important people like ourselves.

6. We drop clients who do not pay their bills, we do not want riff raff in
our practice.

1 Dellinger Susan; Psycho-geomelrics \'How to influence people with geometric psychol-
ogy\' (Prenlic-Hall, Inglewood Cliffs, New Yersey, USA, 1990).

2 Dellinger & Associates, 22944 Parkland Court, Und O\'Ukes, Rorida 34369, USA.

7. We enjoy caring for animals, but making money and running the
practice like a business is the bottomline.

8. We have as strategic plan for the practice. We intend to expand into
branch ofiBces within 3 years.

9. There is no excuse for incompetence, such people will be fired
immediately.

10. Don\'t forget, I\'m the boss!

Style 3: The Rectangle (USSR & Eastern Europe now?).
The Rectangle Person is a person in a state of change. He/she is often
\'confused\' about his/her role in life and in the profession. This person is
at a crossroads in life in which everyday is a bit different. He/she is
searching, growing, redefining self and life. The most common
characteristics unpredictability. It is difficult to understand this person
because he/she does not understand him/ herself right now. Often this
shape is chosen by a newly practicing veterinarian or an assistant.
Sometimes it is chosen by a doctor in mid-life crisis.

Description of the Rectangle Veterinarian
1.
2.

3.

4.

5.

6.

Style 4: The Circle (Scandinavian, Mediterranean)
The circle person is the \'lover\' of the five. This person has chosen his/
her profession in order to help others. The circle is mythologically
symbolic of\'harmony\' and this is the focus and the purpose of the circle.
The circle motto is: \'Don\'t worry, be Happy!\' They are sensitive, caring
and very perceptive about people. Their 1 strength is communication!

Characteristics of Circle Veterinarians

1. Staff and clients are treated like family.

2. Personal needs take precedence over work.

3. Doctor is an excellent listener, but often late to the next
appointment.

4. Makes housecalls whenever possible.

5. Procedures and paperwork are secondary to satisfied clients.....staff

members rarely fired.

6. Practice is often large and popular, but not making money due to
lack of business-savvy.

7. Conflicts and differences of opinion are discouraged to create an
harmonious workplace.

8. Standards of cleanliness and organization sometimes suffer.

9. Clients establish close petsonal ties and often just stop in the office to
chat.

10. Bills are often long-outstanding with minimal effort given to collect.

Style 5: The Squiggle (Common in U.S.A.)
The squiggle person is the \'creative\' one who has a mind that functions
differently from all the others. The squiggle is always thinking of new
ideas and different ways to do things. The squiggle is often very bright,
but a little weird as normal people go.

Changes his/her mind daily.
Forgets procedures and schedules.
Confuses clients with unclear or multiple diagnoses.
Seems to be a different person everyday.
Is inconsistent in decisions.

Rearranges office furniture, changes procedures, confuses names,
uses incorrect forms, forgets where his/her office is located.
Constantly asks questions.
Temporary situation - this is a stage that will pass.

-ocr page 471-

Characteristics of the Squiggle Veterinarian

1 .There is never a dull moment around here!

2. This practice has only the most advanced equipment and proce-
dures (but no one knows how to operate it)

3. This practice is operating over-budget; accounting procedures are
non-existent.

4. The doctor is often late to work, overworked, and under, staffed.

5. The doctor has too many things on his/her mind at once and forgets
important activities.

6. The doctor is the most up-to-date on new discoveries, advanced
procedures and treatments.

7. Clients seem to \'get in the way\' of our ability to treat animals with
the latest techniques available.

8. The practice caters to the unusual; exotic birds, llamas, etc.

9. The practice often specializes: cat clinics are common.

10. The doctor is very stimulating and entertaining, but has no earthly
idea about the status of the business.

Finale Note—Whatever one\'s dominant \'shape\' may be, it is important
to realize that all five shapes are within each person. For this reason, we
are all capable of communicating with people of different dominant
shapes than our own. Thus, the secret to successful communication is
"flexing" to another\'s shape.

Professionalism in the veterinary practice

Susan E. Dellingerl

Pet owners are willing to pay more for veterinary services when they
perceive that their pet (and family member) is receiving quality
healthcare in a highly professional manner. Many veterinarians are
extremely skilled doctors but may lack professional management and
leadership skills.
Veterinary science must be combined with manage-
ment science to create a successful practice.
The modern veterinarian
must develop a \'client-centered practice\' in which the needs of the pet-
owner are primary. There are three (3) methods for building a more
professional, client-centered practice: (1) Listening to Your Client:
How to discover the strengths and weaknesses of your practice from the
perspective of your clients; (2)The Planning Process; How to develop
practice goals and a vision for the future that is congruent with the needs
of the vastly-expanding pet-owning public and lucrative for the
veterinary practice; (3) Professional Management: How to demonstrate
personal management and leadership skills which elicit the respect of
staff and clients alike.

How to Develop a Client-Centered Practice

In the words of a famous President of the United States of America in
1882: \'Public sentiment is everything: With it nothing can fail; without
it, nothing can succeed\' (Abraham Lincoln). The successful veterina-
rian of the 1990\'s and beyond must stay current with the changing
needs of his/her customer client. He/she must constantly research how
these needs are changing and adapt his/her practice to them. This is
requisite if the practice is to become and/or remain lucrative. Although
each community is unique and the needs will vary from one client base
to another, there is current research to indicate certain patterns that are
taking shape within the pet-owning client base in the western worid.

1. Doctors must recognize the strength of the human animal bond.

2. Doctors should strive to become the animal\'s spokeperson to the
owner.

3. Emphasis must be placed on preventive healthcare (good nutrition
and dental care are important).

4. Doctors must decide what kind of business they are in: \'one-stop
shopping\' or specialization.

5. Doctors must learn to treat their practice like a business.

6. The needs of the client must come first!

In summary, a Client-Centered Practice consists of the some \'moments
of truth\' (Jan Carison, SAS Airiines CEO):

1. A convenient location.

2. A comfortable, clean facility.

3. A friendly doctor and staff.

4. A professional performance of services.

5. Logical systems (scheduling, testing, billing) that support the
medical services rendered.

I Dellinger & Associates, 22944 Parkland Court, Und C Lakes, Rorida 34639, USA.

The Planning Process

Once you have queried your client base and you have gathered some
hard data concerning their perception of your services, you are ready to
develop a plan for the future of your practice. If you are the sole owner
of your practice this responsibility will fall directly to you. However,
your doctor assistants, technicians, front office personnel, and accoun-
ting staff may also contribute ideas which will be very beneficial in the
planning and goal-setting process.lt is important to understand the
planning process. The process as defined by Harvard University\'s Dr.
Ram Charan consists of three (3) critical steps: Systemic, Strategic, and
Tactical.
Systemic is the highest level of planning. This level is most
commonly reserved for the leaders in a given discipline, industry, or
endeavor. Systemic planning is the formulation of plans for the entire
system as a whole. A systemic plan has a projected life of ten (10) or
more years in advance. Systemic planners are projecting changes in the
industry for the year 2000 today.
Strategic planning is the level of
planning that the practice owner must participate in. This is the 3-5 year
plan that the owner develops based on the systemic knowledge that he/
she gains at this Congress and through reading the journals and
monographs in his/her field. The strategic plan must be much more
specific and focused to the needs of a single practice. The strategic
planner/ veterinarian would ask him/herself the following types of
questions:

1. What do I want my practice to be like in 1995?

2. Do I want to specialize or generalize?

3. What type of client base do I want to appeal to?

4. Do I need to expand my current facility?

5. What will be my staffing needs for the next 3-5 years?

6. What types of new equipment and/or procedures do I want to
install?

7. How will I gain the capitol required to complete my plans?

8. Do I want to change my hours, services, lifestyle within the next 3-5
years?

The final stage in the planning process is called tactical planning or
operational planning. The tactical plan is any plan which will take up to
one (1) year to accomplish. A tactical plan could require a year, a
quarter, a month, or even a week to fulfill. It is a short)term plan that is
necessary to accomplish the strategic goals.

As a final note, it is important to involve your staff the strategic and
tactical planning processes of you hope to truly develop a client-
centered practice. If their ideas and opinions are part of your plans, they

will help you achieve them! Remember......we are all part of a client-

centered TEAM!

-ocr page 472-

How to Demonstrate Personal Management and Leader-
ship Skills

Are you a professional? Are you an efiBcient manager? Are you an
effective leader of people? As a veterinarian, you are a professional. If
you are running your practice like a business, you are an efiBcient
manager. But are you respected as an efifective leader by your stafif,
colleagues, and clients? What does it take to be a leader today and in the
future? First of all, it is important to distinguish between the words
\'efiBcient and efifective\'. In the words of Peter Drucker (management
scientist), efBcient is \'doing things right\' and efifective is \'doing the right
things\' quite a difiference. Managers are often efiBcient in performing the
classic management functions: planning, organizing, controlling,
measuring, and delegating. Their end result is following correct
procedures to get the work done by the deadline. They are \'doing things

right\'. Your ofiBce manager should be very efiBcient. But.....is he/she

\'doing the right things?\'As the leader, you must answer this question.
The leader\'s functions are dififerent. They are: communicating, motiva-
ting, inspiring, and developing people. The end result for the leader is
\'doing the right things\' by producing excellence via change, creativity,
and group participation.

Internal medicine

An approach to the patient with gastrointestinal disease

and the formulation of a differential diagnosis

Colin F. Burowsi

INTRODUCTION
Patients with gastrointestinal disease are presented with a variety of
complaints, although vomiting and diarrhea are the most frequent
(Table I). These complaints, or signs of gastrointestinalgi disease, can
be acute or chronic, associated with primary gastrointestinal disease or
be secondary to another disorder. Patients with acute disease can
usually be managed symptomatically, but chronic or secondary
diseases usually require a specific diagnosis to enable appropriate
therapy to be prescribed.

Table 1. The signs of gastrointestinal disease

1. Vomiting 8. Constipation

2. Diarrhea 9. Ratus/borborygmus

3. Regurgitation 10. Salivation

4. Abdominal pain II. Shock

5. Tenesmus 12. Loss of weight and condition

6. Dyschezia 13. Anemia

7. Hematochezia 14. Change in appetite

MAKING THEDIAGNOSIS
The clinician usually proceeds from the presenting complaint, checks
the vital signs, takes a detailed history and performs a physical
examination. This permits formulation of a differential diagnosis and
the selection of general screening or specific diagnostic tests or
procedures.

A complete history is the key to diagnosis since of the signs listed in
Table 1, only dyschezia is specific for gastrointestinal disease. It is
however, the interpretation of the various manifestations of these signs
that permits first a differential and then a specific diagnosis.

VOMITING

A complex reflex act mediated by the medulla. Vomiting results from
four basic causes: 1) gastric disease, 2) abdominal disease, 3) systemic
and metabolic disease, 4) neurologic disease.
Diagnosis in the vomiting patient is facilitated by considering the
frequency and nature of the vomiting. Specific &cts to be elicited
include 1) the presence of food in the vomitus and its state of digestion,
2) the temporal relationship to eating, 3) the presence of mucus, blood,
or bile, 4) the color and consistency of the vomitus.
Normal gastric emptying time in the dog is 5-7 hours. Vomiting of food
more than 10 hours after a meal therefore suggests delayed gastric
emptying and that diagnostic studies should be focused on the stomach
and proximal duodenum.

\' University of Florida, College of Veterinary Medicine Gainesville, Florida, USA

It is also important to differentiate vomiting from r^urgitation. Clients
seldom present their pets with the complaint of regurgitation.

REGURGITATION
This is defined as the effortless expulsion of food from the esophagus.
Regurgitation is seldom associated with a marked abdominal compon-
ent. Regurgitated material also usually appears undigested. However,
the time from ingestion to regurgitation can vary widely. Regurgitation
can be caused by 1) esophageal inflammatory disease 2) extraluminal
esophageal compression, 3) intraluminal esophageal obstruction, 4)
neuromuscular dysfunction.

DIARRHEA

This is the most common gastrointestinal related complaint and can be
either primary or secondary. Primary diarrhea is due to either specific
intestinal disease or to functional disorders of the gastrointestinal tract.
Secondary diarrhea results from systemic disease with gastrointestinal
manifestations.

Since diarrhea is such a common sign it is not that the fact that an
animal has it that is important, but rather its nature, frequency and
relationship to other signs that must be used to formulate a differential
diagnosis.

Facts that should be elicited in the history include: 1) duration, 2)
urgency, 3) tenesmus or dyschezia, 4) appearance of feces, 5) frequency
of defecation, 6) past history of diarrhea. Answers to these questions
allow differentiation into acute or chronic, small or large bowel
diarrhea.

ABDOMINAL PAIN
This non-specific sign which is more an indication of severity than
anything else can be related to 1) primary gi disease, 2) referred from
the thoracic cavity or spine, 3) related to other viscera.

TENESMUS

Tenesmus suggests lower gastrointestinal, urinary or reproductive tract
dysfunction. Most patients with tenesmus have rectal or anal disease.
Prolonged tenesmus after defecation suggests colitis.

DYSCHEZIA

Painful or difficult defecation is usually associated with anal or perianal
lesions.

-ocr page 473-

HEMATOCHEZIA
Fresh blood in the feces suggests colonic rectal or anal disease or a
bleeding disorder. Melena suggests small intestinal hemorrhage.

CONSTIPATION
Infrequent defecation, excessive hard or dry feces with increased
tenesmus or an unusually small fecal volume is perhaps more a disorder
with a variety of causes than a sign of gastrointestinal disease.
Nevertheless, many clients equate tenesmus with constipation. Intracta-
ble constipation or obstipation has a guarded prognosis since changes in
the colon wall may be irreversible. Megacolon is a dilated colon that is
incapable of contractile activity because of irreversible neural or
muscular degeneration.

Constipation results from: 1) dietary and environmental causes, 2)
painful defecation, 3) obstructive lesions, 4) neurologic disease, 5)
endocrine and metabolic dysfunction, 6) some drugs (eg prolonged use
of anticholinergics, BaS04).

FLATUS

Excessive flatus occurs naturally in some bracnycephalics or can
suggest bacterial fermentation of undigested carbohydrates.

SALIVATION

Ptyalism is uncommon in gi disease. When present it suggests: 1)
chemical poisoning (organophosphates), 2) pharyngeal or esophageal
disease, 3) oral diseases, 4) nausea, 5) hepatic encephalopathy
(especially in cats).

SHOCK

Shock in gastrointestinal disease can result from severe fluid or blood
loss or from sepsis. Signs of shock are obviously not pathognomic for
acute gastrointestinal disease but their presence indicates its severity
and the need for supportive symptomatic treatment while a diagnosis is
pursued.

WEIGHT LOSS
Loss of body weight and condition can be due to a decrease in nutrient
intake (decreased appetite or decreased absorption) to increased
nutrient loss (protein-losing enteropathy) or to inaeased utilization
(hyperthyroidism).

Intestinal parasite infection should always be considered and elimina-
ted.

ANOREXIA, POLYPHAGIA, OR PICA
The appetite of a dog or cat is a good indication of its state of health.
Anorexia occurs either because eating is painful or the appetite center is

influenced by an underlying disease. Polyphagia and pica can occur in
some chronic conditions associated with nutrient malabsorption.

DIFFERENTIAL DIAGNOSIS
The varying manifestations and combinations of history and clinical
signs allow the clinician to formulate a list of possible diseases that
might explain them -
the differential diagnosis. This is the key to
successful diagnosis and subsequent treatment. It is a truism that to
diagnose a disease one first has to think of it!

THE DIAGNOSIS
After a list of possible diseases has been drawn up, a specific diagnosis is
made by sequentially eliminating possibilities by the orderiy applica-
tion of general screening and specific diagnostic tests.
These fall into 3 groups: 1) clinical laboratory studies, 2) radiographic
and other imaging procedures, 3) specific diagnostic tests, e.g. TLI test
or endoscopic biopsy.

1. Clinical Laboratory Studies

General screening studies include the hemogram, blood chemistry
panel, fecal examination and routine urinalysis. Specific tests include:
I) amylase and lipase, 3) xylose absorption, 3) TLI, folate and
cobalamin, 4) oral fat tolerance test, 5) bile acids, BSP, or blood
ammonia concentration.

2. Radiologic Examinatk>n

Survey abdominal radiographs often play a critical role in the
evaluation of patients with gastrointestinal disease. Thoracic radio-
graphs should also be routine in patients with chronic disease. If
clinically indicated a barium contrast study can be performed or if
available, follow-up ultrasound examination can be carried out.

3. Specific Diagnostic Procedures

Flexible fiberoptic endoscopy has revolutionized our approach to the
diagnosis of gastroinestinal disease. It is non-invasive, allows a
thorough evaluation of the lumen and mucosa and facilitates the
collection of biopsy specimens. Endoscopy can also be therapeutic in
that it allows removal of foreign bodies.

Laparoscopy also facilitates liver biopsy and can be used as a substitute
for laparotomy.

However, if appropriate equipment is not available, and it is clinically
indicated, the clinician should not hesitate to perform an exploratory
laparotomy to obtain appropriate biopsy specimens.

Treatment of gastrointestinal disease in the dog and cat

Colin F. Burrows\'!

INTRODUCTION
The purpose of this paper is to provide an overview of the indications,
modes of action and dosages of the more effective drugs and treatment
techniques for gastrointestinal disease.

Treatment can be divided into 3 categories I) supportive, 2) symptoma-
tic and 3) specific.

Supportive treatment consists of replacing fluid and electrolyte deficits
and resting the gut by withholding food for 24 to 48 hours.
Symptomatic treatment involves the rational use of antiemetics,
motility modifiers and adsorbents. Symptomatic therapy should, in
general, be restricted to acute disturbances.

\' University of Florida, College of Veterinary Medicine Gainsville, Florida, USA

Specific treatment is aimed at correction or amelioration of the
underiying condition. It is indicated in chronic disturbances, and
includes the use of dietary modification, antimicrobials, intestinal
protectants, antacids and antisecretory drugs, laxatives, enzyme supple-
ments, immunosuppressants and anthelmintics.

DIETARY MODIFICATION
Restriction or manipulation of individual dietary components is
perhaps the single most important factor in the treatment of either acute
or chronic gastrointestinal disease.

In Acute Disease resting the gut by restricting food intake is frequently
sufficient to allow restoration of normal gastrointestinal function.

-ocr page 474-

Fasting for 24-48 hours allows the mucosa to heal without interference
from food-stimulated secretion or the osmotic influence of unabsorbed
nutrients in the small intestine. The food should be bland, low in fat and
easily digested and should be fed in 3-4 equal meals spread over the day.
The eventual aim should be to return the patient to its original diet over
a 3-4 day period.

In Chronic Disease dietary modification is an essential part of therapy.
Indeed, it is often possible to control vomiting and diarrhea by dietary
modification alone. For most intestinal diseases diets should be a) low
in fat, b) lactose free and c) nonallergenic. Fiber supplementation can
be useful as adjunctive treatment for both diarrhea and constipation.

a) Low Fat. Fat slows gastric emptying and a low fat diet is therefore
indicated in gastric disease. Low fat diets also help to prevent recurrence
of pancreatitis in susceptible animals. A low fat diet in conjunction with
enzyme replacement therapy is also useful in patients with pancreatic
insufficiency that fail to respond to enzymes alone.

Excess fat causes diarrhea in patients with mucosal disease because fat is
poorly digested and absorbed. Unabsorbed fatty acids are also
hydroxylated by colonic bacteria to hydroxyfetty acids which exacer-
bate diarrhea by stimulating colonic secretion.

b) Lactose Free. Intestinal disease frequently destroys or reduces
mucosal brush border enzyme activity, especially lactose, the most
superficial enzyme. For this reason, milk and other lactose containing
substances should be avoided in patients with intestinal disease.

c) Non-allergenic. While there is yet little direct evidence for dietary
allergy or sensitivity as a major cause of chronic diarrhea, clinical and
anecdotal evidence incriminates dietary sensitivity as a cause in a
variety of disorders, particulariy in inflammatory bowel disease
(plasmacytic, lymphocytic, gastroenteritis and colitis). For these
reasons, an attempt should be made to feed the patient with chronic
small intestinal or colonic disease a protein to which it has not been
previously exposed. This can be done either alone, or in conjunction
with other treatment.

d) Fiber. The addition of an indigestible, bulk-forming agent in the form
of dietary fiber is useful as adjunctive therapy in the treatment of both
diarrhea and constipation. Fiber traps water, thereby normalizing both
fecal water content and consistency and the speed of intestinal transit.
Commercial compounds containing methyl cellulose work well, but
bran is a cheaper and equally effective alternative. One or two
tablespoons of coarse bran added to each (500 gm) can of dog food can
often have dramatic results.

ANTIMICROBIALS
Antibiotics have long been the standard treatment for both acute and
chronic diarrhea but there is no logical basis for their routine or
widespread use. Bacterial infection accounts for less than 4% of acute
diarrhea in the dog, and even less in the cat and even then the diarrhea is
usually self-limiting. The only indication for antibiotics is in the
treatment of hemon-hagic diarrhea in which they are administered on
the assumption that if blood can escape into the intestinal lumen,
intestinal flora can move in the opposite direction. Broad spectrum
parenteral antibiotic therapy is indicated in such patients. In that they
suppress normal aerobic flora and allow overgrowth of resistant
anaerobic strains, oral antibiotics are usually contraindicated in acute
diarrhea.

Bacterial infection is also a very rare cause of chronic diarrhea in the
dog and cat. Overgrowth of normal flora in the small intestine however,
is being an increasingly recognized as treatable component of a variety
of chronic diarrheal diseases. Bacterial overgrowth has also been
documented as a primary entity in the dog. Since overgrowth is a
treatable component of an otherwise difficult therapeutic problem, oral
antibiotics are indicated as adjunctive therapy for many chronic small
intestinal diseases. A trial course of a drug such as tetracycline (10-20
mg/kg orally twice daily), metronidazole (10 mg/kg orally twice
daily) or tylosin (20 mg/kg orally once daily) is often effective in
relieving signs.

MOTILITY MODIFIERS
A widespread but erroneous belief is that gastrointestinal motility is
increased in diarrhea. Recent research however, reveals that motility is
disrupted and decreased in most disturbances. We also know from
clinical experience that many motility modifiers appear to be effective
in controlling diarrhea. Recent evidence however, has explained this
apparent paradox in that we now known that these compounds, while
influencing motility, exert a much more powerful effect on mucosal
fluid flux. Some decrease secretion, others enhance absorption, others
do both.

Motility modifiers fall into two groups: 1) narcotic analgesics and 2)
anticholinergics. Both groups have a greater impact on fluid transport
than they do no motility.

a) Narcotic Analgesics. This jroup includes paregoric (0.05 mg/kg
three times daily), diphenoxylate (in Lomotil ® 0.1 mg/kg three or four
times daily), codeine (0.25 mg/kg three or four times daily) and the
most effective compound loperamide hydrochloride (Imodium® -
Janssen 0.1-0.2 mg/kg two to four times daily).

b) Anticholinergics. This group includes a wide variety of compounds
including atropine, tincture of belladonna, propantheline and isopropa-
mide.

PROTECTANTS AND ADSORBENTS
This comprises a group of insoluble compounds which purportedly
coat \'irritated\' gastrointestinal mucosa and adsorb or bind noxious
agents. Kaolin and pectin form the basis of many such compounds but
no controlled trials that demonstrate their efficacy have ever been
published. Indeed, while kaolin and pectin combine to produce formed
feces faster than placebo in diarrheal disease there are data to show that
they actually prolong morbidity and increase fecal sodium excretion.
Preparations containing bismuth subsalts such as bismuth subsalicylate
are another widely used group of antidiarrheals. These are much more
effective, in that they inhibit the action of mucosal prostaglandins
which influence secretion, inflammation and aspects of motility.
Compounds containing bismuth subsalts are the antidiarrheals of
choice in the treatment of acute diarrhea.

ANTACIDS AND ANTISECRETORY DRUGS
With the increasingly widespread use of gastrointestinal endoscopy it is
becoming apparent that diseases associated with a disrupted gastric
mucosal barrier are very common in the dog and slightly less so in the
cat. As a consequence, the use of antacids, and more importantly, drugs
that block acid secretion continues to increase in veterinary medicine.
Antacids are weak bases that neutralize or remove acid from gastric
contents. These compounds include calcium carbonate and variety of
aluminum and magnesium salts. They are difficult to dose however,
and have largely been superceded by antisecretory drugs, the best
known of which is cimetidine.

Cimetidine (Tagamet® - Smith Kline) and ranitidine (Zantac® -
Glaxo) are competitive H2 receptor antagonists which decrease acid
output by 70-90%. These drugs are effective in the treatment of gastric
ulcers and erosions, upper gastrointestinal bleeding, reflux esophagitis
and gastritis. They are also indicated as initial therapy in acute gastric
dilatation, and in that stress, hypoxia and sepsis all cause gastric erosion
in the dog they should be administered in patients with sepsis, severe
pneumonia, untreated hypoadrenocorticism and shock. They are also
indicated as symptomatic treatment in severe liver disease. The dose of
cimetidine in the dog and cat is 5-10 mg/kg three times daily.
Ranitidine binds more tightly to the H2 receptor and thus requires only
twice daily dosage. The drug however, is more expensive and not
available in a convenient dosage form for small animals. It is dosed at
0.2 mg/kg twice daily.

Carafate (Sucralfate®) a complex of aluminum and surcrose, is another
widely used compound that is being used with increasing frequency and
success in the treatment of gastric mucosal disease in the dog and cat. It
is also beneficial in the treatment of esophagitis. When the drug reaches
the acid mileau of the stomach some of the aluminum complexes
dissociate and the molecule becomes negatively charged and becomes

-ocr page 475-

polymerized to form a viscous paste-like substance which binds to
positively charged proteins in necrotic tissue. This produces an
adherent protective layer over damaged tissue. Recent evidence also
suggests that the drug enhances the gastric mucosal barrier primarily
through augmentation of mucosal prostaglandin concentration. The
drug also binds bile salts and protects against reflux gastritis.
The drug is supplied as 1 gm tablets. The dose is empirical - 1 gm 4
times daily for a large dog,
\'/2 gm for a medium sized dog etc.
Sucralfate tablets can also be made into a slurry and dosed as a liquid to
treat esophagitis. Sucralfate should be given on an empty stomach and
not used in conjunction with other medications.
Omeprazole is another antisecretory drug that is gaining increasing
popularity in veterinary medicine. Unlike the H2 receptor antagonists,
this drug blocks H K ATP-ase at the luminal surface of the cell. This is
the proton pump responsible for pumping H into the lumen and in
blocking it the drug effectively blocks all acid secretion. The dose is 0.7
to 1 mg/kg once daily in the dog. The same dose in the cat appears to be
effective although this species seem less susceptible to acid-pepsin
induced disease.

ANTI-EMETICS
Vomiting is a very common complaint in small animal practice and the
symptomatic control of vomiting by the use of anti-emetic drugs is
routine. None of these compounds should be used for more than 3-4
days without re-evaluation of the patient.

Vomiting is a complex reflex act which is controlled by the emetic
center in the medulla. A variety of neural pathways are involved in the
process with different neurotransmitters in each segment. Therefore,
depending on the initial cause of the vomiting antiemetics act centrally
to depress or control vomiting through effects on the emetic center, the
chemoreceptor trigger zone (CRTZ) or the higher brain centers.
Sedatives such as phénobarbital exert their antiemetic effect by
depressing cerebral input to the emetic center and are used with or
without anticholinergics to control the rare but real phenomenon of
psychogenic vomiting.

Antihistamines inhibit the CRTZ and depress labyrinth excitability and
conduction in the vestibular-cerebellar pathways. Nausea and vomiting
associated with motion or ear disease respond well to these compounds.
Phenothiazine derived tranquilizers are effective in the prophylaxis and
control of nausea and vomiting associated with a wide spectrum of
disease. At low doses these compounds inhibit the CRTZ and at higher
doses block visceral input to the emetic center. Chlorpromazine (0.1
mg/kg two to four times daily) is the prototype drug and it remains one
of the most effective.

Metoclopramide is a unique antiemetic drug that is now widely used in
veterinary medicine. The drug blocks the neurotransmitters dopamine
and serotonin in the CRTZ and is thus useful in the control of vomiting
caused by drugs or toxins. Metoclopramide also has a unique
promotility effect on the proximal gastrointestinal tract. The drug
increases lower esophageal sphincter pressure and stimulates and
coordinates gastric contraction and pyloric relaxation. It thus helps
keep the stomach and proximal small intestine empty.
Indications for metoclopramide include intractable nausea and vomi-
ting associated with cancer chemotherapy (especially with adriamycin
and cisplatin), delayed gastric emptying (as occurs in gastritis),
gastroesophageal reflux, severe parvovirus infection, after gastric
surgery (if return of normal motility is delayed) and after gastric
dilatation volvulus. The oral dose is 0.2-0.5 mg/kg three times daily.
The drug has a short half-life so cannot be given parenterally for any
long term effect. It can however, be given by continuous intravenous
infusion with the intravenous fluids to a total dose of 1.0-2.0 mg/kg/
day. This works well to control vomiting in severe parvovirus infection.
Other drugs such as domperidone and cisapride are effective promoti-
lity drugs but this author has no experience with them because they are
not yet available in the United States. All three drugs as well as the
motilin agonist erythromycin can be used to treat gastroparesis.
Another important class of anti-emetic drugs are the serotonin
S3
receptor antagonists. Serotonin has recently been identified as the most
important neurotransmitter in the emetic reflex and its antagonists are
extremely effective (though expensive) antiemetics. They are most
widely used in humans to control the nausea and vomiting associated
with chemothera py. Ondansetron (Glaxo) is the prototype.

IMMUNOSUPPRESSANTS
Many canine and feline gastrointestinal diseases are characterized by
mucosal infiltration with eosinophils, plasmacytes, lymphocytes or
neutrophils. This infiltration has led to a nomenclature for specific
diseases, such as eosinophilic, neutrophilic or plasmacytic lymphocytic
enteritis. This infiltrate however, most likely represents a non-specific
immune response to a variety of luminal antigens. The term \'inflamma-
tory bowel disease\' is frequently used to describe this common and
important group of disorders.

While some animals improve if they are fed a protein to which they
have not been previously exposed, more aggressive therapy is
frequently needed. The most commonly used drugs are a) corticostero-
ids, b) sulfasalazine and c) azathioprine.

a) Corticosteroids

Prednisone is the most widely used drug in the treatment of
inflammatory bowel disease in both the dog and the cat. The usual
initial dose is 2-4 mg/kg (depending on the severity of the initial
disease) divided twice daily for 14 days. The dose is then tapered by
50% decrements over 2 week intervals until the animal is receiving 0.5
mg/kg every other day (depending on the clinical response). Most
patients that respond (and not all do) can be weaned from the drug,
others require long-term alternate day therapy or intermittent pulse
dosing.

b) Sulfasalazine

Sulfasalazine (salazopyrine) is a combination of sulfapyridine and 5-
amino salicylate and is the drug of choice for treatment of chronic
plasmacytic-lymphocytic colitis in dogs. The two compounds are
joined by an azo bond which is split by colonic bacteria to release 5-
aminosalicylate which exerts an immunomodulating and anti-inflam-
matory effect on the colonic mucosa.

The dose is 25-40 mg/kg three times daily in the dog and 20 mg/kg
twice daily in the cat.

c) Azathioprine

Not all patients with inflammatory bowel disease respond to corticoste-
roids and it is sometimes helpful to try such patients on a 2 week course
of azathioprine (1-3 mg/kg once daily for the dog, 0.3 mg/kg every
other day initially for the cat or 0.3 mg/kg once daily if no
improvement is observed). The drug can be given alone or in
combination with prednisone. This approach works best in debilitated
patients with inflammatory bowel disease and protein losing enterop-
athy. Side effects of azathioprine include pancreatitis, especially if it is
used in combination with prednisone.

-ocr page 476-

SYMPTOMS IN HEPATOBILIARY DISEASES
The recognition of liver disorders on the basis of the history and
symptoms is tistially difBcult. The symptoms are usually very nonspeci-
fic and few indications are found by physical examination. The liver
plays an essential role in countless metabolic processes, and that
therefore liver dysfunction often affects the function of other organ
systems, which often leads to the impression that a dysfunction of
another such system is the primary disease. The liver is also often
affected secondarily by diseases of other organ systems, with the result
that the same symptoms and abnormal laboratory findings can occur as
in a primary liver disease.

The following are the most important symptoms in primary liver
diseases. These symptoms occur in a variety of combinations in many
liver diseases: apathy and listlessness, reduced appetite, vomiting,
weight loss, polydipsia, diarrhea, reduced endurance, ascites, neurolo-
gic signs such as ataxia and compulsive walking, icterus, abnormally
light colored (acholic) feces, abnormal bleeding tendency, and painful,
frequent micturition.

PHYSICAL EXAMINATION
In many cases of liver disease physical examination is not very
rewarding. Hepatomegaly and icterus are the only findings that are
specific for liver disease. However, these physical findings only occur in
the minority of the cases of primary liver disease of dogs. In dogs, an
enlarged liver is mostly related with malignancy or venous congestion.
In contrast, cats with almost all kinds of liver disease can have
hepatomegaly. Icterus in companion animals in the absence of severe
anemia is a solid indication for cholestatic liver disease. Other possible
physical findings that may occur in liver disease are ascites, splenome-
galy and coagulopathy. The latter findings, however, are non-specific
and are also seen in disease of other organ systems.

BLOOD EXAMINATION
a. Enzymes in plasma

The measurement of enzyme activities in plasma (usually but not
entirely correctly called "the liver enzymes") is based on the idea that
when there are changes in the liver or bile ducts enzymes are released
and enter the blood. The activity of these enzymes in plasma is merely a
reflection of the amount released at that specific moment. It is by no
means an indication of the severity of the disease. Another phen-
omenon is that in one animal the activity of the liver enzymes in plasma
over time is not constant but may fluctuate, giving great differences
within a few days. For these reasons one cannot draw conclusions
about the type or severity of the underlying liver disease based on blood
examinations alone. The most important enzymes in the dog and cat are
discussed here.

Alkaline phosphatase (AP)

AP occurs in almost all organs but primarily in bone, liver, kidney,
small bowel mucosa, placenta, and bile duct epithelium. The enzyme is
present in the microsomes of the cell and is released by cell destruction.
The half-time of the intestinal, kidney, and placental AP is only a few
minutes, so the contribution of AP from these organs is negligible. The
half-time of AP from liver and bone is about 70 hours. Hence it is cell
damage in bone, liver, or biliary epithelium that causes an elevated AP
activity in plasma. In addition, in cholestasis there is back diffusion of
bile to the lymph and blood which also brings AP into the circulation.
Finally, corticosteroids, either endogenous or exogenous, can cause

I Department of Clinical Sciences of Companion Animals, Faculty of Veterinary
Medicine, University of Utrecht, The Netherlands.

induction of an isoenzyme of AP, leading to higher AP activity. The
elevated AP activity caused by corticosteroids can be recognized,
because after heating of the plasma to 65° C for 2 min., the liver and
bone AP are inactivated while the corticosteroid-induced AP is not. In
the cat AP is less sensitive for the diagnosis of hepatobiliary diseases.

Gamma glutamyl transpeptidase (yGT)

This enzyme is very liver specific. It is localized in the bile duct
epithelial cells.ln dogs and cats an elevated yGT indicates cholestasis. It
appears in blood via release from damaged bile duct epithelium and by
back diffusion of yGT-containing bile to the circulation. In the cat, in
which AP has less clinical importance, yGT is a slightly more sensitive
parameter. In the dog,
7gt is elevated in 80% of the liver disorders.
During recovery from a hepatobiliary disease the plasma
7gt remains
elevated the longest of all enzymes.

The transaminases ALT and AST

Alanine amino transferase (ALT) and aspartate amino transferase
(AST) were known in the older nomenclature as GPT and GOT,
respectively. ALT is very liver specific in dogs and cats. It is localized in
the cytoplasm of hepatocytes and it is released by even mild and
reversible damage to the cell membrane. In both the dog and the cat
ALT is fairiy sensitive and specific and thus a good parameter for use in
screening for the presence of liver disease.

AST is certainly not liver specific. In the dog it is mainly present in the
cardiac and skeletal muscles and other tissues and to lesser degree in the
liver. In the cat it is more limited to the liver. AST is increased in 74% of
the dogs with liver diseases and thus it is rather insensitive. In our
opinion AST has no evident diagnostic value.

b. Other blood examinatrans

The level of total bile acids in plasma is a good indicator of the presense
of hepatobiliary disease. Bile acids are produced, conjugated and
excreted into the bile by the liver; in the small intestines they are almost
completely being reabsorbed and the liver clears them very efficiently
from the portal blood. In normal conditions, the bile acids have ten
cycles per day in this enterohepatic cycle. Bile acid levels in peripheral
blood can only become increased in case of liver dysfunction, and they
are so in nearly all cases of liver disease. Hence, they are a sensitive and
specific parameter to detect liver disease and in contrast to the enzymes,
they give functional information of the liver in disease.
Ammonia is an important parameter when hepatic encephalopathy is
suspected, as is the ammonia tolerae test. All relevant aspects of the
diagnosis and the treatment of this syndrome will be discussed by Dr.
Meyer in his paper.

LIVER BIOPSY
In virtually all diseases of the liver and biliary tract the histologic
changes are specific. The diagnosis is usually made by histologic
examination of a liver biopsy. The most simple technique is percutane-
ous (so-called "blind") liver biopsy which is obtained under local
anesthesia. It should be remembered that a biopsy obtained in this
manner is a blind sample of the liver and that a local process could be
missed. In our clinic we now routinely perform ultrasonography before
taking a liver biopsy. The contraindications for a liver biopsy are
congestion of the liver and abnormal coagulation (fibrinogen below I
g/1)

A liver biopsy is a relatively simple procedure in experienced hands, but
it should not be attempted on an occasional basis by an inexperienced
person, for the risk of complications is then big. In addition, it is of
supreme importance that the tissue is being examined by an experien-
ced professional in this field.

Current concepts in the diagnosis of liver disease

in the dog and cat

Jan Rothuizeni

-ocr page 477-

Thin needle biopsy of liver biopsy smears permit the rapid identifica-
tion of specific diseases, such as tumors and copper accumulation. This
technique will be dealt with by Dr. Teske in his paper.

LAPAROSCOPY
Laparoscopy is the examination of the abdominal cavity with a rigid
endoscope. It allows inspection of organs and guided biopsy. laparo-
scopy is performed when there are known or suspected local process in
the liver, or when the percutaneous technique fails to obtain a biopsy. If
abnormal coalgulation prevents a \'blind\' liver biopsy, laparoscopy is
suitable because bleeding can if necessary be controlled by electroco-
agulation under direct vision.

ULTRASONOGRAPHY
In recent years laparoscopy has to a great extent been replaced by
ultrasonography. By this non-invasive and harmless technique it is
possible to visualize the liver, gallbladder and portal and hepatic veins.
The technique not only gives an ouline of these structures but also
reveals structural changes, either local or diffuse, of the organ. An
experienced investigator may detect local processes such as tumors,
abbesses or hyperplasia, and also gallstones, distended bile ducts and
abnormal vascular stuctures such as congenital portosystemic shunts. It
is advisable to routinely perform ultrasonography before taking a
percutaneous liver biopsy, since it is also possible to direcly puncture
local structures guided by ultrasonography. This procedure considera-
bly improves the diagnostic accuracy of liver biopsies.

PORTOGRAPHY
In a number of diseases the course of the portal vein and the presence of
acquired portal collateral vessels are of importance. The nature and
localization of a collateral circulation can be determined by portogra-
phy. The most simple method is by the injection of a contrast material
in an intestinal vein after a small-incision laparotomy, so that portal
pressure can be measured simultaneously.

HEPATOBILIARY SCINTIGRAPHY
There are several forms of image analysis of the liver, the portal vein
system and the biliary tract, based on the handling of gamma-emitters
(usually """Tc) by the liver. These advanced techniques provide
sometimes very presice functional images of the hepatobiliary and
portal veinous system, in addition to morphological information. Some
examples will be given.

Fine needle aspiration biopsy of the liver, a new tool in the

diagnosis of liver disease

Erik Teskei

Physical, radiographic, and biochemical examinations are all used in
the diagnosis of liver disease. Although they are very suitable for
localizing the disease or for indicating its severity, a more precise
diagnosis is often necessary as a basis for the prognosis and choice of
therapy. Histological examination has been recommended for this
purpose, using liver tissue obtained by surgical biopsy or percutaneous
liver biopsy with large-lx)re needles (e.g., Menghini-type) needles.
The disadvantages of these diagnostic procedures are the complications
associated with the use of large bore needles and the relatively long
period necessary for preparation of paraffin-embedded tissues for
histological examination. Reported complications from the use of large
bore needles include hemorrhage, peritonitis, and death (4). Mortality
rates of 0.9-3.5% for blind percutaneous liver biopsy and of 1.4% for
hepatic biopsy by laparoscopy have been reported in dogs (1,2).
In comparison with surgical or large bore needle biopsy, fine needle
aspiration biopsy (FNAB) of the liver has many advantages. The
method is minimally invasive, easy to perform, does not require any
form of anaesthesia or sedation, and is less hazardous (3). Results of the
biopsy are known within half an hour after biopsy. Cytological
evaluation of imprints from needle core biopsies can also be used as a
good complement to the histological examination.
Prior to FN AB of the liver blood coagulation can be assessed by deter-
mining prothrombin time, activated partial thromboplastin time, and
the plasma level of fibrinogen. Satisfactory biopsies can be obtained
with the use of a 10 ml syringe and a 22-gauge needle, via the 1 Ith
intercostal space at the level of the costochondral junction on the right
side of the standing animal. Focal lesions can be located for aspiration
under the guidance of fluoroscopy or ultrasonography. The smears can
be stained with any Wright type of staining method (e.g., May-
Grunwald Giemsa).

Cytological diagnoses which can be distinguished by this method are
listed in Table 1. Normal liver tissue is characterized by the presence of
numerous large hepatocytes and a few bile duct epithelial cells. The
hepatocytes are round, oval, or polygonal cells with abundant granular

I Seaion Internal Medicine, Department of Clinical Sciences of Companion Animals,
Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The Netherlands.

basophilic cytoplasm. The hepatocytes often form small monolayers of
six to ten cells. The small, round nucleus may contain a prominent,
centrally located nucleolus. Binuclear cells are not uncommon.
Sometimes characteristic crystalline intranuclear structures can be seen.

Table 1. Possible cytological findings in fine needle aspiration biopsy of the
liver.

Normal liver tissue
Steroid-induced hepatopathy
Lipidosis
Copper toxicosis
Extramedullary haematopoiesis
Cholestasis

Non-specific reactive hepatitis

Primary hepatitis

Neoplasia (primary or metasuitic)

Bile duct epithelial cells often form large monolayered sheets of
columnar cells, which are occasionally found in normal liver tissue.
Kupfifer\'s cells (macrophages) are seldom seen in normal liver aspirates.
In steroid-induced hepatopathy, due to hyperadrenocorticism or
corticosteroid therapy, glycogen accumulates in the cytoplasm of the
hepatocytes. This may lead to a foamy, cloudy vacuolated cytoplasmic
change (ballooning). Hepatocytes even may become swollen. In
hepatic lipidosis large, clear cytoplasmic vacuoles dislocate the nucleus.
A faUy background may also be seen. Copper accumulation in the
cytoplasm of hepatocytes can easily be demonstrated as a fine, granular,
black precipate by staining with rubeanic acid stain (Teske
el aL
Cytological detection of copper for the diagnosis of inherited copper
toxicosis in Bedlington terriers. Submitted for publication). FNAB of
the liver of animals with strong stimuli for erythropoiesis reveals
precursors of the erythrocytic, granulocytic, and megakaryocytic lines,
in their normal appearance. Cholestasis is a cytological finding often
seen in combination with other abnormalities. The dark greenish-blue
bile pigment is present in the form of intracytoplasmic granules. The
numt)er of granules may sometimes be so large that the nucleus of the
cell is totally obscured. In some cases there is accumulation of bile
pigment (a bile thrombus) in the canaliculi between the hepatocytes.

-ocr page 478-

Non-specific reactive hepatitis is an inflammation of the liver due to
processes outside the liver. FNAB reveals a combination of cytological
alterations. There are large numbers of inflammatory cells (neutrophils,
lymphocytes, mast cells and Kupffer\'s cells), as well as cholestasis,
cellular degeneration, and regeneration (hyperplastic hepatocytes).
Two forms of primary hepatitis can be distinguished: in chronic active
hepatitis the lymphocytic/monocytic cell predominates, while in acute
septic hepatitis neutrophils predominate.

Various types of cells are found in metastatic neoplasms of the liver.
Round-cell tumors (such as malignant lymphomas, mast cell tumors,
and melanomas), carcinomas, and sometimes sarcomas can be
diagnosed in a FNAB. Most often the origin of the primary tumor is
difficult to assess. Difi\'erentiation between a metastatic carcinoma and a
primary bile duct carcinoma is often very difficult.
In smears of hepatocellular carcinomas obtained by FNAB, the cells
display a wide variety of morphologic characteristics, depending on
their degree of differentiation, ^th very well differentiated hepatocytes
and clusters of undifferentiated malignant epithelial cells can li seen. In
the latter marked differences in cytoplasmic basophilia and in the
nucleus/ cytoplasm ratio can be found between neighboring cells.
Other malignancy criteria such as anisokaryosis and multiple large
nucleoli may also be present.

Management of hepatic encephalopathy (he) in companion

animal medicine

Hein P. Meyer, Jan Rothuizeni

INTRODUCTION
In dogs and cats hepatic encephalopathy (HE) is a commonly occurring
syndrome accompanying liver disease. It is defined as brain dysfunction
resulting from impaired liver function. HE can be separated into an
acute form due to fulminant hepatitis and a chronic form in which
abnormal liver perfusion by portal blood is the essential pathogenetic
factor. Fulminant hepatitis is rare in companion animals. Hence almost
all cases of HE in companion animals are of the chronic form, leading to
portosystemic encephalopathy (PSE). Therefore, this discussion will
only deal with chronic HE, which differs pathogenetically from acute
HE.

The essential factors that must coexist in liver disease in order to
develop PSE are a high d^ree of portosystemic collateral circulation
and a reduction in liver function due to some form of damage to or
atrophy of the liver itself. The impaired liver function may be primary,
i.e., the cause of the portosystemic shunting, or it may be secondary. In
the former there is always portal hypertension leading to the formation
of collateral vessels between the portal and caval or azygos veins.
Diseases leading to portal hypertension are chronic active hepatitis (in
which cirrhosis may or may not already be present), metastatic liver
tumors, hepatic lymphosarcoma, neonatal hepatitis, thrombosis of the
portal vein, and congenital hypoplasia of the smaller tributaries of the
portal vein. The impaired liver function may also be secondary to
portosystemic shunting. In this case the portosystemic shunts (PSS) are
congenital, either intrahepatic (large and giant breeds, such as the Irish
wolfhound and Bernese mountain dog) or extrahepatic (medium and
toy breeds, such as the Yorkshire terrier, cairn terrier, and dachshund,
and cats). In congenital PSS there is an almost complete diversion of
portal blood via the shunts, thus bypassing the liver from birth onward
and consequently depriving the liver of growth factors, oxygen, and
essential nutrients.

PATHOGENESIS OF HE
Brain dysfunction in HE is essentially a neurotransmitter dysfunction.
The main transmitter systems involved are glutamate,
7-amino butyric
acid and benzodiazepines (GABA/BZ), and dopamine. The coexi-
stence of local energy deficits in the brain as a consequence of the
hyperammonemia has frequently been proposed, but never proved.
The complexity of all these changes may be the main reason that the
pathogenesis of HE remains obscure.

Hyperammonemia and ghitamate neurotransmisswn (6,12,15,17)
Ammonia, which is a product of intestinal nitrogen metabolism (mural
as well as intraluminal production of ammonia), normally enters the
liver via the portal vein. The hepatic clearance of ammonia is very
efficient and under physiological conditions only minute amounts of

1 Section Internal Medicine, Department of Clinical Sciences of Companion Animals,
Faculty of Veterinary Medicine, Univeisity of Utrecht, The Netherlands.

ammonia enter the systemic circulation and consequently, the astrocy-
tes, which form a barrier between the circulation and the neurons in the
brain. In the astrocytes ammonia is incorporated into glutamate to form
glutamine, which is catalyzed by glutamine synthetase.
Portosystemic shunting leads to a high concentration of systemic and
thus cerebral ammonia such that the reserve capacity of glutamine
synthetase is exceeded. The excess ammonia then diffuses into the
neurons, where it inhibits the enzyme glutaminase, which converts
glutamine into glutamate. The resulting depletion of the neuronal
glutamate pool and increase in the cerebral glutamine concentration
have been confirmed both biochemically and with
in vivo \'H NMR
spectroscopy.

Glutamate is one of the most abundant excitatory neurotransmitters in
the brain. The compromised availability of glutamate in the synaptic
cleft as a result of hyperammonemia is thought to be an important
factor in the deranged neurotransmission in PSE. However, studies
using brain dialysis in rabbits have shown the opposite, i.e., increased
availability of glutamate in the synaptic cleft. This increased extracellu-
lar glutamate concentration could be due to a decrease in receptor
density of certain glutamate receptors and is held responsible for the
cerebral edema that occurs in acute HE.

The GABA/BZ receptor complex (2, 3, 4, 6, 8, 14,16)
GABA is the most abundant inhibitory neurotransmitter throughout
the central nervous system. In the neuron GABA is formed from
glutamate. This reaction is catalyzed by glutamic acid decarboxylase
(GAD). An increased activity of GABA- containing pathways may
contribute to the manifestations of HE. Several studies indicate that the
GABA-ergic tone is elevated.

Whether the increase in GABA-ergic tone is actually due to an increase
in GABA concentration (locally formed or derived from the gut) is
generally disputed. Although the intracellular concentration of the
GABA precursor glutamate is decreased in HE, increased GAD
activity has been observed. In plasma of subjects with HE there is
increased G ABA-like activity and this could via a defective blood-brain
barrier, contribute to the increased GABA-ergic tone. An increased
density or affinity of GABAA-receptors, which could be another
possible explanation for the augmented GABA-ergic tone, is also
generally disputed.

Very recently, electrophysiological, autoradiographic, radioreceptor,
HPLC, and LCMS studies showed the existence of an increased
concentration of so-called endogenous benzodiazepines in humans,
rabbits, and rats with HE. The source of these endogenous benzodia-
zepines is still unclear but it could be the diet or the guL Binding of these
ligands to the GABA/BZ receptor complex gives allosteric modulation
of the complex, resulting in increased GABA potency. The GABA/BZ
receptor-chloride ionophore complex is a transmembrane complex
with binding sites for GABA ligands, benzodiazepine ligands and
barbiturates. Activation of the complex leads to influx of chloride ions

-ocr page 479-

into the cell and subsequent hyperpolarization. Several papers have
reported a beneficial effect of benzodiazepine antagonists in the reversal
of hepatic coma in humans and experimental animals.

Disturbed amino acid metabolism and dopaminergic neurotrans-
mission (1, 6, 7, 9, 10, 11, 13, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24)
Impaired liver function may result in disturbed metabolism of amino
acids and carbohydrates. In health the neutral aromatic amino acids
(AAA) tyrosine, tryptophane, and phenylalanine are efficiently cleared
from the portal blood by the liver. In PSS these amino acids bypass the
liver, giving high systemic AAA concentrations. Because of a decrease
in carbohydrate metabolism and subsequent hypoglycemia, muscles
and other tissues begin exploiting the ketogenic neutral branched chain
amino acids (BCAA) leucine, isoleucine, and valine as alternative
source of energy. A decreased BCAA/AAA molar ratio in the
circulation is the result.

Since both types of amino acids use the same carrier for neutral amino
acids (N A A) to enter the brain, decreased availability of BCAA leads to
increased uptake of both BCAA and AAA, resulting in a high
concentration of AAA in the brain. There is a positive correlation
between the concentrations of phenylalanine and tyrosine in plasma
and those in CSF (presumably reflecting brain concentrations) in man
and experimental animals including the dog. Exchange of surplus
cerebral glutamine for other neutral amino acids may lead to increased
NA A carrier \'activity\', advancing the already increased AAA uptake of
the brain.

In the brain, phenylalanine (phe) can be converted into tyrosine (tyr),
which is the precursor for the catecholamines (dopamine, norepineph-
rine). In the several conversion steps from tyr to the catecholamines, the
enzyme tyrosine-3-hydroxylase is the rate- limiting step. If there is an
excess of AAA, the precursors accumulate and phe and tyr are
abnormally decarboxylated to form /8-phenylethanolamine and
octopamine, respectively. These two abnormal metabolites have been
postulated to be \'false\' neurotransmitters, inertly occupying the
catecholamine (preferentially dopamine) receptors, thus preventing
catecholaminergic neurotransmission.

Although the false neurotransmitter theory was postulated some twenty
years ago, methodological drawbacks (e.g., the difficulty of in vivo
measurements of the unstable catecholamine intermediates), and the
fact that HE is a multifactorial syndrome, prevented its acceptance. By
avoiding AAA and instead feeding protein containing high concentra-
tions of BCAA, it might be possible to restore the formation of the
normal catecholaminergic neurotransmitters and prevent the further
production of false neurotransmitters. Oral or intravenous administra-
tion of BCAA normalized the BCAA/AAA molar ratio in serum and
cerebrospinal fluid, but the effect on the degree of HE was variable. In
one recent review of clinical trials in humans there was a lowering of the
mortality rate and improved mental performance during administra-
tion of BCAA, but in two others there was no detectable influence.
To determine the influence of a single factor in a multifactorial process,
it would seem more appropriate to measure a parameter that is
determined by that factor alone and not by others. Rothuizen et al.
studied the involvement of several neurotransmitter systems in dogs on
the release of the hormones ACTH (and consequently,
Cortisol) and
aMSH. In these experiments they found that the release of ACTH,
aMSH, and
Cortisol is inaeased in dogs with HE to the extent of
producing a state of hypercorticism comparable to that of Cushing\'s
disease. The deranged hormone release was predominantly caused by
an abnormal dopaminergic neurotransmission. This in turn could be
due to the presence of false neurotransmitters.

THERAPEUTIC REGIMEN IN HE
In HE caused by a congenital PSS, surgical closure of the shunt is
always the treatment of choice. The following therapeutic measures can
be u^ prior to surgery and especially when there are multiple
collaterals or severe liver dysfunction.

Because of the involvement of ammonia and possibly of aromatic
amino acids in the pathogenesis of HE, the diet should contain a low
amount of protein of high quality. Ideally, the diet should also contain a
high BCAA/AAA ratio, but at present there is no diet meeting this
requirement. In severe HE BCAA-enriched amino-acid solutions can
be given by intravenous infiision. The diet should have a high carbohy-
drate content to prevent hypoglycemia.

The oral administration of synthetic disaccharides (lactulose and
lactitol) is advocated to reduce the plasma ammonia level (5).
Lactulose and lactitol remain intact in the small intestine but in the large
intestine they are converted by bacteria into volatile fatty acids. This
results in an increased uptake of ammonia by colonic bacteria, a fall in
intraluminal pH, and a laxative effect.

In cases of hepatic coma or seizures secondary to HE, the use of
flumazenil\', a benzodiazepine antagonist, may be of value but has not
yet been fully evaluated in dogs or cats. Anesthesia in patients with HE
is both a challenge and a problem for the anesthesiologist, because most
anaesthetic drugs act via GABA/BZ receptor complex, which is
involved in the pathogenesis of HE. Upon indication the dogs are
premedicated with a low dose of the fentanyl/droperidol combina-
tion2, following which induction of anesthesia is accomplished with IV
administration of the potent opiate sufentanyP, dosed to effect.
Maintenance of anesthesia is accomplished with supplemental dosages
of sufentanyl in combination with a low dose of isoflurane^ in O2/N2O
and supported with mechanical ventilation to ensure optimal arterial
oxygenation (Hellebrekeis, personal communication). Monitoring of
the arterial blood pressure, arterial oxygenation and, if possible, the
portal blood pressure is essential. Hemodynamic and metabolic
instabilities are common causes of postoperative death of patients with
liver disease.

Portal hypertension in combination with hypoalbuminemia causes
ascites. It is important not to remove the ascitic fluid by abdominocen-
tesis, for this will lead to aggravation of the hypoalbuminemia and
stimulation of the renin-angiotensin-aldosterone axis, with subsequent
worsening of the often already existing hypokalemia. Hypokalemia
will lead to intracellular acidosis and intracellular trapping of
NH4 ,
causing deterioration of the patient\'s condition. For the same reason,
diuretics should be used cautiously. A diet low in sodium could be
beneficial to prevent further formation of ascites.
The avoidance of several drugs is of utmost importance in HE.
Corticosteroids are contraindicated, unless required for the treatment
for chronic active hepatitis, confirmed by liver biopsy. Corticosteroids
enhance catabolism, which promotes generation of ammonia. Antibio-
tics, which have often been administered without strong indications,
have recently been shown to promote sepsis instead of preventing it, by
diminishing the activity of colonic epithelium. The use of barbiturates
and benzodiazepines in the treatment of HE-related seizures is not
advisable. If metabolic and hemodynamic stability and normal body
temperature are maintained, the administration of anticonvulsants
should be delayed until absolutely necessary.

1 Anexate®, flumazenil 0.1 mg/ml, Hoffman-LaRoche, Mijdrecht, The Netherlands

2 Thalamonal fentanyl 50 ijg/m\\ and droperidol 2.5 mg/ml, Janssen Pharmaceutica,
Beeise, Belgium

3 Sufenta®, sufentanyl 5 jug/ml, Janssen Pharmaceutica, Beerse, Belgium
< Forence®, Abbott Laboratories Ltd., Amstelveen, The Netherlands

-ocr page 480-

A six year olf female boxer gradually developed polyuria/polydipsia.
The dog had a body weight of 28 kg and drank 3-4 1/day. Physical
examination revealed no abnormalities. Blood examination was done,
consisting of leucocyte count and differentiation, the concentration of
urea, creatinine and glucose, and the activity of alkaline phosphatase
(AP) and alanine aspartate transferase (ALT). Of these parameters only
AP and ALT were increased indicating liver disease to underlie the
signs. The dog was referred for biopsy of the liver, which was
performed by aspiration using a Menghini cannula under local
anesthesia. Because histological examination of the liver revealed
accumulation of copper and iron, further blood examination was
performed to evaluate the liver function and the hematological status.
The additionally measured parameters were total bile acids, gamma
glutamyl transferase, ammonia, total protein and electrophoresis,
hematocrit, hemoglobin, osmotic resistance of the erythrocytes, and
reticulocyte and thrombocyte counts. There were no significant

1 Department of Patliology, Faculty of Veterinary Medicine.

2 Section Internal Medicine, Department of Clinical Sciences of Companion Animals,
Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The Netherlands.

abnormalities in these additional results. Apart from the polyuria, the
dog had a longstanding history of pruritus with pustular folliculitis on
the abdomen. Based on the tentative diagnosis of food allergy the dog
was successfully treated with an elimination diet (lamb heart and rice),
and this problem was therefore considered to be not related with the
liver disease.

The liver biopsy revealed a normal architecture with many pigment
granulomas throughout the liver; also most Kupfifer\' cells contained
pigment granules. The liver parenchyma around the terminal hepatic
veins (zones 2 and 3) showed coarse yellow-gray granules in the
cytoplasm of the hepatocytes. Specific staining showed the presence of
copper in these granules. The pigment in the Kupffer\' cells and the
pigment granulomas stained strongly positive for iron. There was no
evidence for cholestasis. Electron microscopy showed lysosomes with
dark coarse granules suggesting lysosomal storage of copper. Liver
copper and iron concentrations (in dry matter) were 1101
ng/g and
2234
ixg/g, respectively.

Copper accumulation in the liver may be primary to liver disease or
secondary to severe cholestatic diseases. Because of the absence of
significant cholestasis, we conclude that the present dog had a primary
defect in the metabolism of copper, which may be an inherited disease.

Accumulation of copper and iron in the liver of a boxer: a

new disease?

Ted S. G. A. M. van den Inghi, Jan Rothuizen^

Blood transfusions in the dog and cat

Robbert J. SlappendeP

INDICATIONS FOR BLOOD TRANSFUSION
Blood transfusion is indicated in the following conditions:

1. Anemia

2. Coagulation disorders

3. Hypovolemia associated with hypoalbuminemia

4. Combinations of 1,2, or 3

ANEMIA

In general, a blood transfusion is indicateo when the PCV is less than
0.15 (dog) or 0.10 (cat). However, the clinical condition of the patient
is at least as important as the PCV to decide whether transfusion is
mandatory. A high pulse rate, ataxia, and fainting during excitement or
even slight exercise indicate severe anoxia. These signs tend to develop
at a higher PCV in acute than in chronic anemia. Icterus indicates that
the liver has been damaged already by severe anoxemia. Complicating
respiratory or circulatory disease or metabolic disturbances may
enhance the oxygen deficit.

One should be cautious about the administration of blood to patients
with immune mediated hemolytic anemia. The antibodies in the serum
of the patient may avidly bind to the donor cells and induce a serious
hemolytic crisis. However, one has little choice when the anoxia is life-
threatening. The risk of a violent reaction is imminent if the donor cells
are agglutinated or severely hemolysed in an in vitro cross-reaction
with the recipient\'s serum.

The transfusion of 1 ml blood per kg body weight increases the PCV by
approximately 0.05 (0.5%). In anemia, the administration of packed
red cells is better than the transfusion of whole blood. A given volume
of packed cells increases the PCV by approximately twice as much as
the same volume of blood and reduces the chance of circulatory

1 Section Internal Medicine, Department of Clinical Sciences of Companion Animals,
Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The Netherlands.

overload. The latter is especially dangerous in patients with cardiac
problems. For the produaion of packed cells, the blood must be
withdrawn into a disposable double bag transfusion system. The
assistance of a well-equipped laboratory, i.e., a blood transfusion
service, is needed to separate the red cells and the plasma. The plasma
can be refrigerated and stored for later use.

COAGULATION DISORDERS
Normal blood contains all clotting factors of the coagulation system.
Hence blood transfusion may arrest bleeding in patients with coagula-
tion disturbances, provided that it increases the concentration of the
deficient factor(s) in the plasma to at least 30% of normal. Since most
clotting factors have a relative short half life, it may be necessary to
repeat transfusions daily for a few days until wound healing prevents
further blood loss.

In patients with abnormal coagulation, the infusion of fresh plasma or
fresh frozen plasma is better than the transfusion of whole blood,
provided that the patient is not seriously anemic. Circulatory overload
may result from the infusion of whole blood rather than plasma. This
may promote bleeding and compromise the circulatory system.
In patients with thrombocytopenia, transfusion of whole blood or even
platelet-rich plasma seldom restores platelet numbers sufficiently.
Administration of platelet concentrates is more effeaive but prepara-
tion is cumbersome and it is difficult to obtain sufficient blood for that
purpose.

HYPOVOLEMIA
Hypovolemia is rarely an indication for blood transfiision. Hypovole-
mia caused by dehydration must be treated with
Electrolyte solutions.
Hypovolemia due to acute blood loss can usually be treated the same
way. Unless blood loss has been severe, temporarily filling of the
vascular bed with an electrolyte solution is beneficial until the patient is

-ocr page 481-

able to replace the lost intravascular volume by redistribution and
increased production of plasma. If there is such protein loss that colloid
osmotic pressure has deaeased to the extent that administered
elecrolyte solutions may escape into the extra vascular space, their
administration should be supported or replaced by the infusion of
colloids (plasma expanders). Since dextrans may inhibit platelet
function, they should not be used in large amounts and not at all in
patients with a bleeding tendency.
Gelatins like Haemaccel® and
Gelofusin® are excellent alternatives.

A blood transfusion becomes mandatory when bleeding persists
following volume replacement with colloids and/or electrolyte solu-
tions. If blood continues to be lost and is only replaced by colloid/
electrolyte solutions, the eventual result will be severe anemia,
thrombocytopenia, and/or clotting factor deficiencies. A blood transfu-
sion as the first step is always indicated if hypovolemia is associated
with a low PCV, a bleeding tendency, and/or severe hypoalbuminemia.

COMPATIBILITY OF BLOOD FOR TRANSFUSION
In dogs, 8 blood group systems have been described. Except for blood
group CEA- I (formeriy bloodgroup A), and especially its subgroup
CEA-1,1 (formerly bloodgroup Ai), the antigens are unimportant
clinically because they are either antigenically too weak to cause
problems or are present in more than 99% of the dogs. The occurrence
of a significant concentration of isoantibodies, even anti-CEA-l
antibodies, is extremely rare in non-transfused dogs. The first transfu-
sion with untyped blood is therefore fairly safe in dogs. It may result in
problems, however, when CEA-1,1-positive blood is given to a CEA-
1-negative bitch that is intended for breeding, because she may develop
anti-CEA-l antibodies that will be secreted in the colostrum. This can
cause hemolytic disease in any of her newlxjrn pups that have inherited
the DEA-1,1 blood group from the sire.

Serious transfusion reactions may occur when a CEA-1-negative dog
receives DEA-1,1-positive red cells two times in succession with an
interval of at least one week. The best way to prevent this is to use a
CEA-1-negative (\'universal\') donor whenever a transfusion is needed
for a dog that had a previous transfusion. A negative cross-match,
especially the exclusion of frank hemolysis or agglutination of donor
cells by serum of the recipient, reduces the risk of a violent transfusion
reaction but may fail to predict subacute hemolysis unless an indirect
Coomb\'s test is included in the test procedure. A non-recurring
transfusion with CEA-1,2 blood may be acceptable, in an emergency in
which a CEA-1 -negative donor is not available, as when a transfusion is
necessitated by a clotting defect or severe persisting blood loss. CEA-
1,2 cells should not be used in hemolytic or aplastic anemias, since the
benefit of the transfused erythrocytes will be brief.
The frequency of CEA-1,1 and CEA-1,2 alleles in dogs in the
Netherlands is probably approximately 40% and 15%, respectively. The
chance that a second random untyped donation to a random recipient
will cause a severe CEA-1 transfusion reaction has been calculated to
be 15%.

In cats, the situation is quite different. Two blood group systems,
designated A and B, have been recognized in cats. Type A cats have low
titers of naturally occurring anti-B iso-antibodies, whereas all type B
cats have high titers of strongly agglutinating and hemolyzing anti-A
isoantibodies. Even one milliliter of blood transfused from a type A to a
type B cat may cause a life-threatening transfusion reac tion. Although
less severe, the first transfusion of type B blood into a type A recipient
also causes a transfusion reaction. Moreover, the survival of the
donated red cells is greatly reduced.

This means that there is no universal blood donor type among cats and
blood transfusions in cats can only be performed safely after cross-
matching or blood typing of both donor and recipient.
In the Netherlands, the occurrence of blood group B is low among
domestic short- haired (DSH) and long-haired (DLH) cats. Its
incidence in purebred cats is still under investigation but is higher than
in DSH or DLH cats. In the USA its frequency is approximately 20%
and reaches 50% in some breeds.

CROSSMATCH
A crossmatch includes two types of procedures - a major and a minor
match. The major match is most important and is designed to detect
antibodies in the recipient\'s serum against the donor cells. Incompatibi-
lities revealed by crossmatching indicate eariier sensitization or
naturally occurring iso-antibodies of the recipient (major match) or the
donor (minor match).

Two-ml blood samples are collected from donor and recipient and
allowed to clot. After centrifugation, the serum is withdrawn and
placed in separate tubes. The clots are gently broken down and the free
cells are aspirated from each sample. These are washed twice with
saline and diluted to 2-4% by adding 0.3 ml of these cells to tubes
containing 10 ml of saline. A suspension of washed donor cells (50 /nl)
is mixed with 100 /il of recipient serum (major match) and recipient
cells are mixed with donor serum (minor match). These mixtures are
incubated for 15 minutes and centrifuged at 250 x g for 1 minute.
Supernatants are examined for hemolysis. The tubes are then gently
tapped to check for agglutination. A control using the recipient\'s red
cells and the recipient\'s serum should also be included.
If the recipient has antibodies against the donor\'s red cells, hemolysis
(dog) and/or agglutination (dog/cat) occurs.
Any degree of agglutination or hemolysis in the major match is
considered an indication of incompatibility and transfusion should not
be performed. A weak positive minor match is probably not a
contraindication for transfiision in dogs but may support the identifica-
tion of an AB mismatch in case of a doubtful major crossmatch in cats.

TECHNIQUE OF BLOOD COLLECTION
The safest and most efficient way to obtain a large amount of blood
from a donor dog is by puncture of the jugular vein. Ideally, the donor is
a large, quiet dog that needs no sedation and stands upright during the
collection procedure. The collection of large amounts of blood from the
cephalic veins is cumbersome, since the thick needle hinders the blood
flow and is soon occluded even when venepuncture is performed with
the needle directed towards the toes.

In cats the use of the jugular veins is also most convenient but sedation is
usually needed. The use of acepromazine must be avoided, as it lowers
blood pressure. Blood may also be obtained by heart puncture but this
is not recommended unless the donor is to be euthanized.
From large dogs, blood is collected in blood transfusion bottles or
plastic bags containing anticoagulant. The sterile pyrogen-free glass
bottles (max. 420 ml blood) and plastic bags (max. 500 ml blood)
commonly used by human blood transfusion services are satisfactory.
They are delivered with the appropriate amount of anticoagulant (citra
te). When a considerably smaller volume of blood is to be withdrawn,
the amount of the anticoagulant should l)e reduced in proportion by
removing the excess in advance. High concentrations of citrate are toxic
to red cells and may also cause hypocalcemia if infused rapidly into the
recipient. The use of heparin should be avoided because it can activate
platelets and cause microthrombi.

Apart from anticoagulant, the transfusion bottles and bags also contain
preservatives. Acid citrate dextrose (ACD) is the most commonly used
medium. Theoretically, it facilitates good red cell survival for up to 24
days of storage at 4°C. Slightly longer survival may be obtained with
other media (CPDA, SAGM). Compared with fresh blood, stored
blood has many disadvantages, since platelets, leucocytes, and many
clotting factors deteriorate rapidly during storage. However, the main
objection to the storage of canine blood in practice is the risk of sepsis
due to unrecognized contamination during withdrawal or handling of
the blood. Blood with dextrose is an ideal culture medium for bacteria,
even in a refrigerator! Storage of blood for more than a few days is
therefore not recommended. When part of a bottle has been used, the
remainders should only be used on the same day for a second
transfusion and never be refrigerated again for future use! The best
container of donor blood is the donor animal itself.
Commercial collecting equipment for human donors is appropriate for
large dogs. It includes vinyl tubing with a large bore needle at each end,
one to be inserted into the jugular vein and the other into the cap of the
collecting Iwttle, and another needle with tubing to allow escape of the
air from the collection bottle. Failure to insert the latter into the cap of

-ocr page 482-

the bottle may eventually prevent blood flow as the bottle fills, even if
evacuated bottles are used.

Blood is most easily collected from cats with a 60 ml syringe in which
the appropriate amount of
ACD has been drawn in advance. The ACD
can be withdrawn from a blood collection bottle. If there is sufficient
assistance, it is easier and safer to collect the blood via a short vinyl
tubing with an attached 18-gauge needle. Otherwise a needle is
attached directly to the syringe.

The hair over the venipuncture site should be properly removed and the
skin cleaned and disinfected. The vein is distended by digital pressure
central to the puncture site and the needle is inserted to its full length
and carefully kept in place to minimize the risk of hematoma
formation.

In cats one may prefer the use of a short \'over the needle\' catheter. When
the blood is collected in a vacuum glass bottle (dog) or in a syringe (cat),
the vein should be continuously occluded during collection to prevent
its collapse. In dogs, we prefer collection by gravitation, i.e., using a
bottle with an air escape tube or using an evacu ated plastic bag. In this
case little or no pressure should be applied to the vein once the needle
has been inserted, since stasis around the needle tip may provoke
clotting.

Blood and anticoagulant should be mixed gently during the collection
procedure to inhibit clot formation. If the blood is collected with a
syringe (cats), aspiration of a little air in advance provides a small air
bubble that fecilitates mixing.

The amount of blood to be withdrawn should not exceed 20 ml per
kilogram body-weight. Depending on the source of the donor (animal
of volunteering client, private animal of veterinarian or employee,
donor belonging to the clinic) blood may be donated from a few times
per year to once every 14 days. If donations are frequent, extra iron
should be provided daily with the food.

ADMINISTRATION TECHNIQUE
The equipment and technic for the administration of blood and other
fluids will be discussed elsewhere. The amount of blood that may be
transfused in a normovolemic patient should not exceed 25 ml per kg
body weight and should be administered in approximately 3 hours. In
hypovolemic patients transfusions may be administered more rapidly
and in larger volumes. In patients with cardiac problems, care must be
taken not to overload the vascular system.

Even if a \'universal\' type donor is used and/or cross-matches were
negative, it is advisable to start the transfusion with the intravenous
administration of 0.5 ml donor blood and then watch the recipient
carefully for signs of a transfusion reaction (urticaria, shivering, fever,
vomiting, cardiac arrythmia, etc.). If no signs develop within 5 minutes,
the transfusion may be continued.

Citrated blood should never be mixed with glucose solutions, which
induce osmotic lysis of the red cells, or with those containing calcium,
such as lactated Ringer\'s solution, which cause clotting.

Per- and perioperative fluid therapy guided by (arteriau

blood pressure measurements

Ludo J. Hellebrekersi

BASIC PRINCIPLES OF PER- AND PERIOPERATIVE
FLUID THERAPY
Even assuming the majority of our patients to be free of a pre-existing
pathology, the value, as well as the necessity, of per- and perioperative
fluid therapy in veterinary medicine has been universally accepted.
Throughout the entire range of anesthetic agents, the occurrence of
vasodilatation and the negative inotropic efi^ect induced by the majority
of these agents will induce a state of (moderate to severe) hypotension.
Although the extent of the hypotension will primarily depend on the
dosages used, the (potential) hypotension will be influenced by factors
such as perioperative fasting and thirsting, fluid loss through evapora-
tion in cases of laparotomies or thoracotomies, and peroperative blood
loss.

Based upon these factors and relevant clinical experience, the iv
administration of 10-15 ml/kg/hr (exclusive of the amount of actual
blood loss) of a crystallokl solution is generally accepted as being
appropriate for most anesthetic interventions.
Furthermore, it is agreed upon that for most circumstances during
anesthesia the administration of crystalloid solutions (for instance
Ringer\'s lactate) is adequate, while plasma expanders or blood
replacement therapy is employed only when specifically indicated.

PRESSURE MONITORING DURING ANESTHESIA
Major logistic and financial problems may be encountered when trying
to establish the effect of the fluid therapy on hemodynamic parameters
like, for instance, arterial and central venous blood pressure.
Traditionally employed monitoring parameters like peripheral pulse,
mucous membrane color and capillary refill time compare pooriy to the
actual blood measurements, and also for an ECG it can be stated that it

I Department of Clinical Sciences of Companion Animals and Department of Veterinary
Anesthesiology, Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The Nether-
lands.

should be considered an adjunct to, but not a replacement for, other
monitors of the hemodynamic status.

The ECG itself only represents the electrical activity of the heart and,
especially during anesthesia, does not necessarily bear close resemb-
lance to the hemodynamic situation. The major problem with
evaluating the quality of the peripheral pulse lies in the fact that the
actual pulse amplitude is determined more by the stroke volume than
by the mean arterial blood pressure. The state of mucous membrane
coloring as well as the capillary refill time depend largely on the extent
of vasodilatation, over a broad range of arterial pressure and tissue
perfusion.

On account of the potentially poor relationship between the above
mentioned parameters and the actual arterial pressure, a more accurate
evaluation of the hemodynamic status is indicated especially in those
patients which have a decreased cardiovascular reserve.
For obtaining relevant information about the hemodynamic status both
the central venous pressure, as well as arterial, blood pressure
measurement can be employed.

A decrease in central venous pressure is seen when the patient is
hypovolemic or when there is an obstruction of the venous return to the
heart, while increases in central venous pressure are seen in cases of
congestive heart failure, vasoconstriction and/or hypervolemia.
Central venous pressure is generally measured by direct method which
includes the insertion of a line through the jugular vein into the cranial
caval vein or right atrium. An accurate estimate of the central venous
pressure is obtained by subtracting the height of the "zero pressure
level" (at the level of the right atrium) from the height of the fluid
column.

Arterial blood pressure monitoring can be accomplished by indirect as
well direct methods.

Although difi\'erent equipment for indirect arterial blood pressure
monitoring is available, we have found the indirect method employing
a Doppler flow detector (Parks Electronics Inc; for The Netherlands,

-ocr page 483-

Stopler, Utrecht) to be the most reliable for clinical veterinary use. The
major disadvantage is that reliable information is obtained about the
systolic pressure only when an appropriately sized cuff is used, while
diastolic data remains much less reliable under all circumstances.
Despite this, useful information concerning the general hemodynamic
status of the patient can be derived from the trend in the systolic
pressure.

Direct blood pressure measurement requires the availability of an intra-
arterial line (either in the femoral or dorsal metatarsal artery) connected |
to a aneroid manometer or a pressure transducer connected to a !
recording system. j

Although the financial investment for the transducer/recorder system is 1
considerably larger then with alternative blood pressure measuring
devices, the use of such a system does allow for an accurate and
continuous pressure recording.

While a relationship between the central venous pressure and the
arterial blood pressure certainly exists in most cases, one has to realize
that the central venous pressure depicts the pressure in the right atrium,
while the relevance of ventricular functioning (in relation to ventricular
filling) for the systemic circulation lies in the left half of the heart. Due
to these differences cardiogenic pulmonary edema can occur without a
concurrently increased central venous pressure.
Furthermore, in case of aii acute and/or severe circulatory disturbance
(hypovolemia, arrhythmias, reduction of venous return) direct arterial
pressure monitoring supplies not only accurate but also continuous
information on the hemodynamic status

When equipment for arterial blood pressure measurement is not
available, intermittent determination, in the method described above,
of the central venous pressure will supply useful information on the
j
volume status of the patient, while only providing an indication of what
the changes in the systemic circulation might be.
With the availability of an accurate and continuous arterial pressure it
becomes possible to determine the effectivity of the fluid therapy, as
well as to determine the circulatory consequences of arrhythmias, of
surgical handling (in the vicinity) of major vessels, or the manipulations
during thoracic surgery.

Next to fluid therapy in combination with treating the cause of the
circulatory disturbance, one can now also divert therapeutic efforts to
forced infusion of crystalloids or plasma expanders, or to the use of
vasoconstrictors (epinephrine, dopamine, dobutamine) to combat the
(potential) circulatory collapse.

The maximum volume of crystalloid fluids that can be safely infused in
a patient is mainly determined by the initial (and changes in)
hematocrit and plasma colloid oncotic pressure. The dilutional effect of
fluid therapy will limit the maximum volume that can be infused
especially in those patient with a low hematocrit and/or a low total
solids level.

With the therapeutic use of forced infusion the potential risk of
overinfusion, and thereby inducing a hypervolemia and increasing the
work load of the heart, is relatively minor when forced infusion is
limited to those patients which are cleariy hypovolemic but further
demonstrate a normal cardiac performance. Special care is needed in
determining infusion rates in patients in which inadequate cardiac
performance is the cause of the hypotension. In these patients even
\'normal\' infusion rates of 10 ml/kg/hr of a crystalloid solution can
disproportionally increase the work load of the heart, eventually
resulting in cardiac failure.

The choice between (forced) infusion and vasoconstrictor therapy to
combat hypotension, will be gready dependent on the pathophysiologi-
cal background of the hypotension and the response to initial fluid
therapy, as well as the technical facilities available for monitoring blood
pressure changes during vasoconstrictor therapy.
In principle all vasoconstrictor therapy protocols should be guided by
pressure monitoring, and care should be taken not to induce a
vasoconstrictor-induced hypertensive state.

While IV epinephrine administration can be used to improve the
cardiovascular status, its use brings along the risk over inducing
sinustachycardia. Better alternatives are the administration of either
dopamine (2 - 10 mcg/kg/min, iv) or dobutamine (2 - 10 mcg/kg/
min, iv), whereby the risk for inducing a tachycardia is much
diminished compared to the use of epinephrine.

Ways to administer fluids

Practical parenteral and enteral techniques
Dennis T. Crowe Jr 1

INTRODUCTION
It is of key importance that fluids, electrolytes and nutrients are able to
be administered to every sick and injured patient in every small animal
practice. Without such ability many patients would die. On an acute
basis they would succumb to shock and cardiovascular collapse due to
the inability to rapidly correct hypovolemia. On a more chronic basis,
requiring at least a hours to a few days to be obvious, they would die of
dehydration. Malnutrition and the consequences of such would also be
the result. Some of these consequences not commonly thought about in
clinical circles include skeletal muscle weakness, ileus, cardiac muscle
weakness, stress ulceration in the stomach, endotoxin and bacterial
translocation for the gastrointestinal tract, prolonged wound and
fracture healing, paralysis of the patient\'s immune system, sepsis, major
organ failure, and what has been termed \'nitrogen death\'(l).
The purpose of this paper is to present methods useful for the
administration of fluids, electrolytes, and nutrients, inorder to avoid the
consequences stated above. Techniques for the placement of the
catheters required for fluid and nutrient delivery will be emphasized.
The specific techniques related to fluid and nutrient delivery discussed
will include the following:

I Veterinary Institute of Trauma, Emergency and Critical Care, the Animal Emergency
Center, Milwaukee, USA.

Parenteral Techniques.

1. Percutaneous central and peripheral intravenous.

2. Cutdown placement methods for central intravenous.

3. Sterile feeding tube intravenous catheter insertion.

4. Large bore fluid administration and CVP measurement.

5. Intraosseous fluid administration.

6. Subcutaneous fluid administration.

7. Intraperitoneal fluid administration.

8. A new method not before reported; Transtracheal, when pulmonary
administration is desirable.

Enteral Techniques

1. forced oral administration.

2. Nasoesophageal tube.

3. Nasogastric tube.

4. A relatively new and practical method; esophagostomy tube.

METHODS

Percutaneous peripheral and central catheterizatwn

It is through indwelling catheters that are percutaneously placed in
peripheral and central veins that most fluids, electrolytes, and nutrients
are administered to hospitalized animals in veterinary facilities that

-ocr page 484-

have good nursing support. In our center the vast majority of catheters
are placed by the nursing stafif. Protocols for the placement and
maintenance for these catheters are strictly followed to avoid serious
complications. It is highly recommended that written protocols be
adapted, instructed to all support stafif, and then posted at each
veterinary hospital using iv catheters.

It is always recommended to make a small cut in the skin with the bevel
of a 20 g hypodermic needle or with a number 11 or 15 scalpel blade to
allow much easier entry of the catheter into the vein. (2) As the skin
provides the most resistance this manuver prevents burring of the
delicate needle-catheter interface. It also is less painfitl for the patient
(based on the author\'s experience as an emergency medical technician
in placing large bore catheters into human patients), compared to sticks
without the small incision. There is less \'pinching\' of the skin around the
indwelling catheter when a relieving incision is also used and this
provides more comfort as well. Although not proven in a large study it
is also the author\'s opinion that because the layers of the skin containing
the hair follicles and deep resident bacteria are not travevrsed with the
catheter, if the skin is first cut before catheter placement, less infection at
the catheter site are observed compared catheter sites where conven-
tional placement was used.

Cutdown placement methods for central intravenous catheters.

Two methods are recommended. The first method involves a more
aggressive use of the bevel of a 21 to 22 gauge needle as described for
the percutaneous placement of iv catheters.(2) The needle is used to
sculpture the peripheral vessel that lies close to the skin\'s surface and
which can be used to access the central venous circulation. The lateral
or medial saphenous veins can be used. In some patients the cephalic
vein can be used, but in most the venous valves at the bifurcation
proximally do not allow the catheter to pass into the anterior vena cava.
The second method utilizes a small set of surgical instruments for
exposure, elevation, and canulation of the vein.(2) Most commonly the
maxillary vein (branch of the jugular vein), jugular vein, medial or
lateral saphenous vein, and femoral vein are used.
In both techniques either a commercially available catheter used for the
percutaneous placement or a feeding tube, requiring a venotomy, can
be used. In my experience of over 500 central venous access procedures
Ihave found that the venotomy and insertion of a feeding tube is
preferred. The flexibility and and antithrombogenesity of the feeding
tube is greater than that of the standard polyethylene, polyurethane or
teflon intravenous catheteis. Larger bore catheters can also be inserted
in most instances by the use of this method. It is also economical as the
cost of the feeding tube is much less than that of others.

Sterile feeding tube intravenous catheter insertion

The technique of large bore feeding tube insertion into the central
circulation has been described previously (2). Report of its use and
success in the treatment of seriously ill dogs has also previotisly been
reported (3). Feeding catheters are typically made of either polyvinyl
chloride, a flexible type of polyurethane, or red rubber. Some are also
made of silicone rubber. All three types have been inserted into the
central venous system and maintained there successfully a a functional
catheter for several weeks in patients requiring intermittent intravenous
chemotherapy, or long term total parenteral nutrition. Removal of the
feeding tube should be done only after it is determined that coagulation
ability is normal (bleeding time, ACT, platelet estimate all OK) The
tube is pulled out after the fixation suture is cut. Pressure is held over the
venotomy site for ten minutes. A light dressing is then applied.

Large bore fluid administration and CVP measurement

With the placement of large bore catheters into the peripheral or central
veins rapid fluid, plasma or blood administration is possible. This is
required for patients that are in a hypotensive crisis following severe
volume losses. Patients should have there volume deficits corrected as
rapidly as possible to avoid shock related reperfusion injury(4). As a
general rule these deficits should be completely revet^ within 15 to 20
minutes if at all possible. This requires having one or more as large a
bore catheters as possible placed and the fluids or blood given as wide
open rates and even under pressure.

To determine the amounts of blood and fluids that should be given to
correct extreme volume deficits, one can estimate the volume deficit
based on the severity of clinical signs present but this is only a rough
guide. In actual clinical cases and in experimental studies it has been
determined that the ongoing measurement of cenUal venous filling
pressure (abbreviated CVP) provides a good guide to help determine
amounts required. (5) This measurement is easy to perform, particu-
larly when a large bore central venous line is present. Interpretation of
what the values mean always requires examination of the patient\'s
heart rate, level of consciousness, respiratory rate and effort or the
amount of airway pressures generated if the patient is being positive
pressure ventilated. Trends are more important than absolute numbers
unless drastically abnormally low or high.

Mean CVP values are always determined at end expiration and range
from 3 to 10 cm H20. This range is dependent on such variables as the
patient\'s age, level of obesity, amount of pulmonary disease and
fibrosis, amount of gastric distension, amount of abdominal compres-
sion and distension, and depth of breathing. The greater these variables
the greater the normal mean CVP values generally.
Low CVP values outside the normal are generally associated with
below normal venous volume. This can be absolute or relative.
Absolute ocurring with blood volume loss or dehydration, and relative
ocurring with venous dilation as seen with deep isoflurane anesthesia,
endotoxic shock, overdosing with alpha antagonists.
High CVP values outside the normal may be due to increases in
intrathoracic pressure as is seen with tension pneumothorax, persistent
PEEP used in ventilated patients, and acute diaphragmatic herniation
with significant organ displacement. Increases can also be seen from
such things as pericardial tamponade, heart failure, and restriction of
venous flow into the heart from heart based tumors.
There are three methods of measuring CVP

1. Rapid gross estimate method. This is done by simply lowering the
infusion bag until the infusion stops; were the top of the fluid line is in
the bag is the top level of the \'manometer\'. A line is drawn on tape stuck
to the side of the clysis stand. Zero (O cm) is at the patient\'s manubrium
(right atrium) (6).

2. Water manometer method. This is done by inserting a water
manometer via the use of a stopcock, into the fluid administration line.
The stopcock is turned so that a fluid column is made to rise up in the
manometer that is attached to the side of the cage or clysis stand (with 0
at the patient\'s right atrium). The stopcock is then turned to the venous
catheter column and the fluid level in the manometer falls. When the
column stops falling this is the CVP (7).

3. Electronic transducer method. Rather than a water manometer an
electronic Statham pressure transducer is used at the level of the
stopcock. Mean pressure is recorded as well as analysis of the wave
forms can be done. Waves become less dynamic and tend to flatten even
before mean pressure falls. This has been a more sensitive indicator of
volume loss or restoration in my hands. Human intensive care texts
provide descriptions on how to perform this method in more detail (8).

Intraosseous fluid administration

This procedure is used when venous catheterization cannot be
performed, either due to the patient\'s very small size or because all
accessible veins are blown or can not be used due to hematomas, etc. It
has recently become popular and has been described in variur
veterinary publications.(9) The technique has also been used very
successfully in birds and small
\'pKxket pets\'. Local anesthesia is required
if the patient is conscious with 1/2 to 1% lidocaine being most
commonly used. It is deposited in the subcutaneous and periosteial
tissues.

An 18 to 22 gauge spinal needle is inserted into the medullary canal of
the femur, tibia, humerus, or ilium via the greater trochanter, plateau,
greater tubercle, or iliac spine. The stylet is removed, bone marrow
aspirated to verify the needle is in the canal. Bone marrow however can
not be aspirated in most cases if the patient is a low flow state (shock). If
the needle behaves like it is in the canal this may be all that is required.
However, to be certain the needle is in the canal in some cases a
radiograph is recommended.

A T-connector or catheter cap is then attached and the needle secured in

-ocr page 485-

place with sutures that anchor the needle hub to periosteium. An
administration set is the attached and fluids administered via an
infusion bump or pressure bag.

All materials that can be parenterally administered intravenously can
be given by this intraosseous route. Studies have proven that the uptake
of these materials is very rapid, showing up in the central venous
circulation at the same time or even more rapidly than via peripheral
vein catheter injections (10).

Subcutaneous fluid administration

This method is frequently used both in the hospital and out to help
insure against dehydration or its treatment when not very severe. It is
also used to increase fluid intake in polyuric renal compromised
patients. Owners are frequently taught how to perform this method at
home for their aged cat or dog with chronic renal (high output) disease.
The method is
not recommended for the emergency treatment of
volume deficits that are severe enough to provide significant clinical
signs. It is also not recommended to administer anything but isotonic
fluids via this route.

A sterile hypodermic needle (18 to 20 gauge) is placed under the skin
and warmed isotonic fluids are administered via a macrodrip infusion.
The warmed fluids can also be administered by syringe. While yet to be
investigated carefully I recommended not to instill more than 15 times
the patient\'s body weight in kg in ml of fluid in one place
subcutaneously. An example is a cat weighing 3 kg. The amount
recommended to be infused is 3 x 15 = 60 ml. Of course several sites
can be selected and the entire daily maintenance requirement of fluids
[(30
x wt in kg) -|-70]can t)e given at one time (in various sections
under the skin).

Because of ease of use subcutaneous fluid administration will continue
to be useful in the care of patients not sick enough to be hospitalized or
in which a lack of funds has forced the administration of fluids by this
method (when iv or intraosseous routes would be preferred).

Intraperitoneal fluid administration

This technique is generally only applicable to the administration of
isotonic fluids. However recent studies have shown that even hyper-
tonic amino acid and glucose solutions generally used for total
parenteral nutrition can t)e administered by this route (11). When these
hypertonic and hyperosmolar solutions are administered
ip they must
be administered slowly (5ml-liiil/kg/hr) to avoid
ip fluid shifts.
Indwelling
ip catheters similar to peritoneal dialysis catheters are used
to provide access. Care for these catheters must be very strict to prevent
ascending infection and peritonitis.

Transtracheal Fluid Administration

This technique, not previously reported, has been used by the author on
6 patients (2 cats and 4 dogs) that have had access to the pulmonary
circulation via a transtracheal catheter in 3, a nasotracheal catheter in 2,
and by a small tracheal catheter inserted into a tracheostomy tube in
one. Lactated ringers solution was used in 4 and saline in 2. A constant
rate infusion via the catheter was used in all six patients. Hydration was
maintained via this route of administration without any untoward
complications. Constant rate infusions varied in rate from 0.5 ml/kg/
hr to 5 ml/kg/hr, (mean 2.2 ml/kg/hr), with the higher rates being
used while patients were watched carefully for signs of edema. All
patients showed no problems with the fluid administration. All patients
had the catheter originally inserted for the administration of oxygen.
The fluid was administered in hopes to keep the inhaled oxygen and air
more humidified thus preventing tracheal mucosal desiccation.
Further investigations are required before recommendations for its use
can be made. It should be pointed out that in all patients in which
transtracheal fluid administration has been used thus far have had
clinically normal cardiac function. Half of the patients did have
pneumonia. It is suggested that administration of fluids in this manor
may help in the liquification of secretions.

Forced oral administration

This is the simplest enteral technique. It is often used to begin
supplemental fluid and nutritional intake. It is also used to administer
microenteral nutrition, so very important in the prevention and
treatment of stress ulceration of the stomach, which is common in
animals that are sick or injured and require hospitalization.
Liquids or pastes are best administered in small quantities and given
frequently. The patient has to be cooperative. Patients that fight or bite
are no/candidates for this method. However, even patients that fight the
forced oral feeding of regular dies may not object to the forced feeding
of very small amounts of liquid diet. This is termed microenteral
nutrition. Small amounts of enteral nutritional support have been
recently shown to help prevent stress ulceration within the gastric
mucosa of animals (12).

I introduced this concept and the protocol for microenteral nutrition
administration in France in November (13). It involves placing 0.4 ml/
kg body weight of balanced electrolyte and glucose (5%) solution,
Enterolyte (Beecham), or Clinicare (PetAg), in the patient\'s mouth
every hour. Nutrical paste (Sogival-Evsco) which contains principally
sucrose to provide a quick energy source, can also be used (1 /2 to 3 cm
of paste given every 1 to 2 hours). Research has shown that providing
glucose to animals suffering surgical stress, endotoxin administration,
or sepsis, increases survivability (14).

Nasoesophageal tube fluki administration

The use of NE tubes in our institution is one of the main methods we use
for the administration of fluids and nutrients in animals that are not
willing to eat but in which the gastrointestinal tract is functioning. The
tube is easy to place and serious complications are rare as long as one is
sure that the tube is in the esophagus and not the trachea as sick animals
may not cough when the tube is inadvertently placed into the trachea
(15). Due to the small diameter of the tube, generally only liquids can
be administered. Liquids commonly used include the same ones that
are recommended for forced oral intake (discussed previously).
An advantage of NE tube fluid administration is that no general
anesthesia is required to place the tube, and once in the tube can be used
to give not only fluids, electrolytes and nutrients, it can also be used to
administer liquid medications with little effort and little stress placed on
the patient, compared to forced oral fluid administration. This is
particulariy of benefit to cat owners that would otherwise become
frustrated and even injured trying to medicate their cat. The tube is
selected based on the size of the patient. Clear polyvinyl chloride tubes
are preferred over those that are colored and opaque, e.g., red rubber
feeding tubes.

Fluid and nutrient administration is provided by either intermittent
bolus feeding or by constant rate infusions (CRI) using a bag and iv
administration set. CRI rates commonly recommended range from 1 to
4 ml /kg/hr. Bolus administration schedules range from 4 to 12 times
per day, with bolus sizes ranging from 4 to 20 ml kg. Bolus infusions
must be done slowly, and the material infused should be warmed to
near body temperature.

Nasogastric Tube Fluid Administration

The protocol for NG tube placement for fluid, nutrient, and medication
administration is the same as that for NE tubes exept that the tip of the
tube is left in the stomach and not brought back into the distal
esophagus. NE tubes are generally used whenever the esophagus is
working. The risk of gastric acid reflux with resultant erosive
esophagitis and possible aspiration is higher with NG tube use when
compared to NE tubes.

The only times NG tubes are used are when the esophagus needs to be
rested, is not functioning well, e.g., megaesophagus is present, or direst
assess to the stomach for the determination of residual volumes of food
left from the last bolus feeding is advised. This may be advised
whenever there is a question about gastric emptying. Gastroparesis will
allow food to accumulate in the stomach that may lead to vomiting or
gastric distension. Determining the amount of liquid food or fluids still
present in the stomach from the last feeding, termed \'residual volume\' is
done by aspirating on the tube and measuring the amount of fluid
collected in the syringe. The next bolus of fluid will take this amount
into consideration.

Toleration of NG tubes has been very good with only an occasional
animal requiring sedation. Elizabethan collars are frequently used

-ocr page 486-

however. The longest I have had either NE or NG tubes in place for
feeding has been for 2 months. The vast majority of cases have required
the tube for fluid or nutritional support for from 3 to 7 days.

Esophagostomy Tube Fluid Administration

Although this technique requires a short general anesthesia episode, if
enteral fluid or nutritional support is anticipated to be required for more
than several days, placing an esophagostomy tube, and using it to
deliver this support, is recommended. I only recendy reported the
technique so it is not conunonly used at the present time (16).
The technique is simple to perform and most esophgostomy tubes can
be placed, even by inexperienced clinicians, within 15 minutes with
little difficulty. Tubes greater than 8 Fr can be placed for both liquid and
gruel administration in all but the very smallest of patients (those
weighing less than 1 kg).

Animals tolerate esophagostomy tubes (termed E tubes for abbrevia-
tion) very well. The same tube has beenused for as long as 3 to 6 months

m some cases.

CONCLUSION

The methods of administering fluids to ill and injured small animals are
easy to perform. If the gastrointestinal tract works it should be the first
avenue of administration of fluids for rehydration and nutritional
support. This is often overiooked and other less physiologuc route are
used, e.g., subcutaneous administration. Recent studies have proven
that enteral administration also helps modulate the stress response of
animals and provides a protective effect to the gastrointestinal tract that
is important in preventing serious septic complications (17).

Treatment of anemic birds with iron dextran therapy:

hgmgloggus and heterologous blood transfusions

Jan H. Bos\'", Barrie Todd , Lisa A. Tell, Edward C. Ramsay, Muray E. Fowler

INTRODUCTION
Blood transfusions are a well accepted treatment for care of trauma
patients and anemia in mammals. The use of blood tranfusions in birds
is less common, little is known of the risk and effects of tranfusions and
donor birds are frequently not available. Anemic birds, whether due to
iron deficiency or hemorrhage, respond dramatically to parenteral iron
treatment and most practitioners elect to treat anemias conservatively,
with parenteral fluids and iron dextran therapy.
Whether blood transfusion is a practical treatment for anemic birds, is
dependent on further comparative research. Reports of homologous
(same species) and heterologous (different species) blood tranfusions in
wild and domestic birds are rare and opinions of their efficacy differ
(2,3,4) Experience attained at the Zoological Medicine Service of the
Veterinary Medicine Teaching Hospital with homologous and hetero-
logous blood tranfusions in raptors have also produced equivocal
results.

MATERIALS AND METHODS
Twenty pigeons, Columba livia, were obtained from two sources; eight
birds from a commercial pigeon supplier (average body weight = 634
grams) and twelve wild-caught birds (average body weight = 338
grams). The birds were caged indoors, in groups of 3-5, and fed a
commercial pigeon diet (Pigeon Chow, Purina Mills Inc., St. Louis,
MO) and water
ad libitum. A physical examination was performed on
each bird at the beginning of the study and the birds were allowed to
acclimatize to their new environment for one month prior to initiation
of the study. Individual body weights were monitored on a weekly basis
during the study. The birds were randomly divided into four treatment
groups of 5 birds each.

Venipuncture was performed at the cutaneous ulnaris vein and/or the
medial metatarsal vein, by placement of a 24 gauge 3/4 inch
intravenous catheter (Insyte Catheter, Deseret Medical Inc., Sandy,
UT). Blood was collected by free flow from the catheter into open
blood collection vials. Birds were restrained for venipuncture by
inserting them into an expandable, tubular orthopedic bandage,
(Stokinet, Orthopedic Products/3M; St. Paul, MN) with the limb to be
bled exposed. All birds were bled twice, at 6 hours intervals, and a
blood volume equal to 3-4% of the bird\'s body weight was removed at
each bleeding. After the initial bleeding, each bird received a volume of
lacted Ringer\'s solution (LRS), intraveneously and/or subcutaneously,

I Department of Clinical Sciences of Companion Animals Faculty of Veterinary Medicine,
University of Utrecht, The Netherlands.

equivalent to the amount of blood drawn. After the second
bleeding, the four groups were divided as follows: Group 1 (LRS
group) received intravenous or subcutaneous LRS; Group 2 (iron
dextran group) was given intravenous or subcutaneous LRS, with iron
dextran (Iron Dextran, Schering Corporation, Keuilworth, NJ) 10 mg/
kg intramuscularly once; Group 3 (homologous transfusion group) was
given whole pigeon blood and Group 4 (heterologous transfusion
group) was transfused with whole chicken
(Callus domesticus) blood.
The birds received a volume of either LRS or blood equivalent to the
volume of blood removed at the second bleeding.
Pigeon blood used for transfusion of Group 3 was obtained from birds
in Group 4, at the second bleeding. Chicken blood was obtained from
imature roosters belonging to the Department of Avian Sciences,
University of California, Davis, CA. The blood for transfusion was
collected by non sterile venipuncture as previously described and
mixed with citrate phosphate dextrose solution (Anticoagulant Citrate
Phosphate Dextrose Adenine Solution, USP (CPDA-1), Fenwal;
Division of Travenol Laborato ries Inc., Deerfield, IL (1 part
anticoagulant to 5 parts blood), to prevent coagulation. The mean
packed Cell volume (PCV) for the donor pigeon blood was 33,8 % and
the mean PCV for the donor chicken blood was 33,9%. The donor
blood was collected 30 minutes or less prior to transfusion, held at
approximately 35 degrees C and blood was administered via a filtered
infusion set (Blood Component-Infusion Set, Fenwal, Division of
Travenol Laboratories Inc., Deerfield, IL). Blood or LRS were
administered at a rate of approximately 2 ml/minute. Packed cell
volumes were assessed for all birds prior to bleeding/treatment and as
12, 24, 72 and 144 hours post-bleeding/treatment. The PCV was
determined by centrifugation (12000 RPM/5 min) of microcapillary
tubes (Microhematocrit Capillary Tubes- heparinized. Scientific Pro-
ducts; Divison of Travenol Laboratories Inc., McGraw Park, II). Prior
to transfusions, major and minor crossmatch tests were performed to
assess donor-recipient compatability, utulizing a washed cell-incuba-
tion method described by Ingram (5). The tranfusions were performed
regardless of compatibility results.

RESULTS

Prior to bleeding, all birds in this study had PCV\'s within the normal
range for pigeons (46-54%) (7). Figure 1 reports the PCV values for all
birds and the mean values for each group prior to bleeding and at 12,
24, 72 and 144 hours post-bleeding/treatment. Differences amongst
treatment groups, at all bleeding times, were assessed for significance

-ocr page 487-

--Qrcup 1

---Qroi^ 2

................Group 3

--------Qrcup 4

12

24

72 144

houra po*i blaedin^trealrrwnt

Figure 1.

using a F-test with Dunnett-t tests. Statistical differences at the level P <
0,05 were considered significant. There was no statistical difference in
the PCV amongst the groups at pre-bleeding time, 12 and 144 hours
post-treatment. At 24 hours post-treatment, the LRS and homologous
transfusion groups had a significantly higher mean PCV than those of
the iron dextran and heterologous transfusion groups. At 72 hours post-
treatment, the control and homologotis blood transfusion groups had
mean PCV\'s significantly higher than the heterologous blood transfu-
sion group.

Major cross matches showed compatibility for all donor-recipient
pairs. Minor crossmatches for the homologous transfusion pairs were
also compatible, however two of the five recipients in the heterologous
group were incompatible by minor crossmatch. The two recipients
showing minor cross-match incompatability had post-treatment PCV\'s
within the standard error of the mean for the reminder of the
heterologous transfusion group.

DISCUSSION

The effects of both homologous and heterologous blood transfusion
treatments were less than expected. At 12 hours post-treatment mean
PCV\'s for all groups were not significantly different. Possible explana-
tions for the failure of the blood transfusion groups\' PCV to increase
might be hemolysis of the transfused cells or sequestration of the
transfused erythrocytes by the reticuloendothelial system, as suggested
by Hoopes (8). The similarity in mean PCV\'s amongst the four groups
at 12 hours post-treatment might be due to the release of erythrocytes
from the bone marrow or extra-medullary sources in the fluid treated
groups. The transfusion groups may not have released sequestered cells,
due to the presence of transfusion erythrocytes.
At 24 and 72 hours post-treatment the mean PCV\'s of the heterologous
group were significantly lower than the mean PCVs of the heterolo-
gous group were significantly lower than the mean PCV\'s of the
homologous group. The heterologous group also demonstrated a
considerable drop between 12 and 24 hours post-treatment. These
findings may be due to destruction of chicken erythrocytes by the
pigeons. Hoopes found by labelling transfused pheasant erythrocytes
that 99% of the transfused pheasant cells by (homologous transfusion)
were destroyed by seven days (8). It is reasonable to expect that in
heterologous transfusions, cell destruction may take place even earlier.
At 24 hours post-treatment the iron dextran group showed a
significantly lower mean PCV than the control group. It is known that
iron dextran supports erythropoiesis in the bone marrow in mammals
(8). It is reaonable to expect that in heterologous tranfusions, cell
destruction may take place even earlier.

PCV
as
ao

BB
80

45
40
3S
30
25
20
16

At 24 hours post-treatment the iron dextran group showed a
significantly lower mean PCV than the LRS group. It is known that the
iron dextran supports erythropoiesis in the bone marrow in mammals
(11). However, the mechanism of uptake of iron dextran after an
intramuscular injection and the effects of exogenous iron in birds have
not been evaluated. Serum iron concentrations of birds from each
group in the present study were determined at the pre-bleeding time
and 72 hours post-bleeding, but the values varied so widely that
conclusions could not be formulated (Bos, unpublished data).
The control groups\' response to blood loss was greater at 24 and 48
hours post-treatment than any other groups. This could be due to
hemodilution causing a deaeased oxygen pressure and triggering the
erythropoietic system. This system is responsible for a bone marrow
producing an increase in reticulocyte numbers in mammals (9). It is not
known whether this mechanism also occurs in birds, but treatment of
phlebotomized Japanese quails with saline showed an increased
reticulocyte count after 24 and 72 hours, as compared to birds which
did not receive any fluid treatment (6).

Rapid recovery of the PCV after acute blotxl loss in birds has been
reported earlier (6,10-12). Chickens
(Gallus domesticus) recovered
total erythrocyte numbers within 72 hours after the loss of 30% of the
estimated total blood volume (10). Similar findings were reported in
Japanese quail (6) and ducks (11). It has been theorized that after
severe blood loss, a strong reflex vasoconstriction in the skeletal muscle
occurs resulting in a fall in capillary pressure. At the same time the pre-
capillary sphincters become secondarily relaxed, increasing the capil-
lary surface area available for absorbtion of fluids from the muscle. This
effect has been suggested to be effective in birds (II).
This study shows that healthy pigeons experiencing an estimated 70%
of the blood volume can be treated most effectively by fluid treatment.
It also demonstrates that regardless of treatment method pigeons\'
PCV\'s return to the normal by six days following acute blood loss. For
birds severely anemic (PCV < 20%), we believe a homologous blood
transfusion might be useful, but in marginally anemic birds (PCV = 25-
35%) transfusion does not appear indicated. Heterologous blood
transfusions do not appear to be an effective therapy for acute blood
loss in pigeons and further research is needed to assess the value of iron
dextran treatment of anemic birds.

Clinical dermatology of dogs and cats

Ton Willemsei

At first glance many skin diseases may appear to be morphologically
similar. Obtaining the appropriate information to establish a correct
diagnosis in an animal with skin problems is time consuming. In
addition, the fragility of skin lesions and changes in their clinical
appearance (comparing the findings at onset and at first consultation)
may mislead interpretation. It is essential to know the type of lesions

I Section Dermatology, Departement of Clinical Sciences of Companion Animals. Faculty
of Veterinary Medicine, Clniversity of Utrecht, The Netherlands.

with which a dermatologie problem starts and how the problem has
evolved. Therefore a recorded, systematic approach is the basis for
success.

On the basis of the history and the physical examination, with emphasis
on the distribution, the type of lesions and their configuration, a list of
differential diagnoses must be made.

Depending on this list, additional diagnostic tests should be performed.
Subsequently the data should be correlated, and the list of differential
diagnoses narrowed as far as possible. The differential diagnoses should

-ocr page 488-

be given priority on the basis of probability. Make a therapeutic plan if
some diseases have become most likely or rule out other diseases by
performing new diagnostic tests.

With this concept in mind, various skin diseases of dogs and cats will be
discussed. Clinical features, diagnostic approach, and clinical manage-
ment will be emphasized. A few examples are given.

BACTERIAL FOLLICULITIS
Although the folliculitis may occur as an idiopathic disorder, in 40 per
cent of the cases it develops as a
Staphylococcus intermedius infection
secondary to allergies, parasitic diseases such as demodicosis, seborr-
hea, or endocrinopathies such as hyper adrenocorticism and hypothy-
roidism.

Great Danes, Doberman pinchers, dachshunds, Irish setters, golden
retrievers, and Labrador retrievers are predisposed.
The primary lesion is a papule, which rapidly progresses to a pustule
with a hair protruding from the center. The pustular lesions are
transient and therefore the disease is usually manifested by crusts,
epidermal collarettes, hyperpigmented macules, and focal alopecia.
The pyoderma may be present on any part of the body. Pruritus is varia
ble.

Elimination of predisposing factors is essential for treatment and
prognosis. The use of antibiotics on the basis of a culture and sensitivity
test is always indicated for at least 4 to 6 weeks.

non-turberculous mycobacterial
granuloivias

Non-tuberculous mycobacterial granulomas (NMG) occur mainly in
cats and can be divided into feline leprosy and atypical mycobac-
teriosis. Atypical mycobacteriosis is associated with M
fortuitum, M.
cheloni, M. xenopi, M. thermoresistibile, M. smegmatis
and M.
phleLThese
mycobacteria are commonly found in nature. Injury and
other minor trauma may provide an entrance in immune-compromised
animals. There is no hard evidence that nontuberculous mycobacteri-
osis can be transmitted to people or other cats.
In NMG lesions develop over a period of several weeks or even months.
Solitary or multiple nodules or abscesses are usually the first lesions,
occurring on various parts of the body. The nodules may ulcerate and
occasionally fistulous tracts occur. In feline leprosy nasal and oral
mucosae can be involved.

The diagnosis is made on the basis of the history, the physical
examination, and the finding of acid-fast bacilli in direct smears or fine
needle aspiration biopsies stained by the Ziehl-Neelsen method. Final
confirmation is obtained by histologic examination of skin biopsies and
cultures on Lowenstein-Jensen medium. Differential diagnoses include
deep mycosis, tuberculosis, neoplasms, nocardiosis, actinomycosis,
nodular panniculitis, and eosinophilic granulomas.
Wide surgical excision is the therapy of choice. Systemic treatment is
not successful. In feline leprosy dapsone (1.0 mg/kg BID) is used with
varying success.

CRYPTOCOCCOSIS
The disease is caused by a ubiquitous yeast-like fungus, Cryptococcus
neoformans,
that is present in the soil and in pigeon excrement.
Cryptococcosis is the most common systemic mycosis in cats and
occurs mainly in geographic areas with warm, humid climates.
However, occasionally cryptococcosis is also diagnosed in regions with
moderate climates such as Western Europe. Infection with this fungus is
frequently associated with immune suppression related to drugs and
infectious diseases such as FeLV and lymphosarcoma.
Primary lesions consist of papules and nodules, which usually occur on
the head but may occur on all parts of the body. Lesions are single or
multiple and may ulcerate or become abscesses. Regional lymphaden-
opathy and concomitant involvement of the respiratory system is
common.

The diagnosis of cryptococcosis is made by finding the round or oval,
thin-walled organisms sun-ounded by a halo, in smears of exudate
stained with India ink or new methylene blue. The organisms can also
be cultured on Sabouraud\'s agar or be seen in tissue sections of skin
biopsies.

Surgical excision is the therapy of choice for solitary lesions. In the
remaining cases treatment with ketoconazole (10 mg/kg BID) for 2 to
8 months is indicated. The prognosis is guarded.

FELINE COWPOX INFECTION
Of Orthopoxvirus infections especially cowpox virus infections have
been reported in cats. Infected cows, milk, and small rodents are the
potential sources of these viruses.

Occasionally a poxvirtis infection can be transmitted from cats to
humans. Skin lesions occur most commonly on the feice, ears, limbs,
and paws. The type of lesions varies from papules, vesicles, plaques, or
crusts to ulcers, in a circularor polycyclic pattern. The oral mucosa may
be affected. Systemic signs may include pyrexia, lethargy, diarrhea, and
respiratory symptoms. Lethal infections are uncommon.
The definitive diagnosis is made by histopathology, serologic testing for
virus neutralizing antibodies, and virus isolation from fresh scab
material on chorioallantoic membranes of chicken embryos.
The most characteristic histopathologic finding is the presence of
eosinophilic intracytoplasmatic inclusion bodies within keratinocytes.
The specific virus particles can be identified by elecUon microscopy.
Most cats will recover spontaneously within 1 to 2 months. Additional
symptomatic therapy is needed only occasionally. The use of glucocor-
ticoids is con traindicated.

LICHENOID DERMATOSIS
The pathogenesis of lichenoid dermatosis is unknown, but on the basis
of the histopathologic findings an immune-mediated pathogenesis is
likely.

As it is a rare disease, nothing is known about predispositions, but it is
the author\'s impression that lichenoid dermatosis is more common in
Doberman pinchers.

Rat-topped papular lesions coalescing to irregular-shaped plaques with
a scaly to hyperkeratotic surface are the main features of lichenoid
dermatosis. Usually the distribution is symmetric. Lesions may be
present on any part of the body, especially the muzzle, periocular
region, prepuce, and axillae. Pruritus and systemic illness are uncom-
mon.

Skin scrapings should be made to rule out parasitic disorders and
dermatophyte infections. Histologic examination reveals a lichenoid
and hydropic interface dermatitis.

Spontaneous remissions are common within 2 years. No benefit has
been observed from any kind of therapy.

ERYTHEMA MULTIFORME - TOXIC EPIDERMAL NECO-

LYSIS

These immune-mediated disorders are associated with underiying
systemic diseases such as feline leukemia virus infection, internal
malignancies, hepatitis, streptococcal endocarditis, staphylococcal
toxins, and drugs such as gentamycin, aurothioglucose, trimethoprim-
sulfadiazine, ampicillin, cephalexin, chloramphenicol, insulin, and
propylthiouracil. In the majority of cases the origin of the disease
remains unknown. Erythema multiforme is considered to be a benign
or mild form of toxic epidermal necrolysis (TEN).
Erythema multiforme has a characteristic clinical sequence, including
an acute symmetrical onset with maculopapular, urticarial, or vesico-
bullous lesions, which tend to show central healing and an annular,
arciform, polycyclic, or serpiginous
paUern. Mucous membranes are
occasionally involved. The dogs are otherwise healthy.
In contrast, TEN is usually associated with fever (frequently above
40 °C), depression, and anorexia, and mucous membranes and
mucocutaneous junctions are commonly affected. The lesions are
vesicobullae or pustules, which rapidly develop to collarettes, erosions,
and ulcers as the result of epidermal necrosis. Nikolsky\'s sign is usually
present.

The histopathology of erythema multiforme usually consists of an
interface dermatitis with hydropic degeneration and single-cell necro-
sis. Marked edema is especially seen in urticarial type erythema
multiforme.

Histopathologic findings in TEN include hydropic degeneration of

-ocr page 489-

epidermal basal cells and full-thickness necrosis at the dermo-
epidermal junction. As different organ systems may be involved in
TEN, routine blood examination, blood chemistry, and urinalysis are
indicated.

Elimination of the underlying disorder is essential. In erythema
multiforme spontaneous regression and cure within a few weeks is
common.

Symptomatic treatment with intravenous fluids, antibiotics, and
eventually prednisone (1-3 mg/kg SID) for 2 to 4 weeks is indicated in
case of TEN. The prognosis for this disease is guarded if the underlying
disorder cannot be found. Approximately 50 per cent of the dogs with
TEN will not survive.

VITAMIN A -RESPONSIVE DERMATOSIS
Vitamin A-responsive dermatosis is a treatment-resistant idiopathic
seborrhea, which occurs occasionally in cocker spaniels and Shar Pei\'s.
The most obvious clinical manifestations of this condition are marked
hyperkeratosis and folhcular plugging, especially on the ventral and
lateral chest, the abdomen, the neck and the face. A brittle and dry coat,
together with hypotrichosis or alopecia, scales, and bilateral cerumi-
nous external otitis also usually occur. Pruritus may be moderate to
severe.

A history of a medically refractory seborrheic disorder is suggestive.
The histopathology of skin biopsies is indicative, but not conclusive.
Treatment includes orally administered vitamin A (10,000 U), once
daily with a fatty meal. There should be definite improvement after 3
weeks and complete recovery after 3 months of treatment. Lifelong
therapy is usually needed. In general, retinoids such as isotretinoin and
etretinate are not effective.

FAMILIAL CANINE DERMATOMYOSITIS
Familial dermatomyositis is an idiopathic, hereditary disease involving
the skin and the muscles of collies and Shetland sheepdogs. An
autosomal dominant mode of inheritance has been found in collies. The
first lesions are noticed at as eariy as 2 to 3 months of age, and usually
more dogs from the same litter are affected. Epidermolysis bullosa
simplex (EBS) is considered to be a previous or benign stage of
dermatomyositis.

Eariy lesions appear on the lips, nose, tips of the ears, and skin over
bony prominences. Trauma and sunlight may exacerbate the lesions,
which begin as small pustules, vesicles, and papules, and rapidly
develop into erosions, ulcers, and crusts, with alopecia and scars. There
is no pain or pruritus. Although the disease may be limited to the skin,
the majority of dogs develop a polymyositis, the temporal and masseter
muscles being most commonly affected. Occasionally megaesophagus
has been associated with canine dermatomyositis.
The diagnosis is based upon the history, the clinical findings,
electromyography, a positive Nikolsky\'s sign on a warmed area of the
skin, and the histopathology of skin and muscle biopsies. Skin biopsies
may reveal hydropic degeneration of basal cells with subepidermal
vesiculation, follicular atrophy, perifolliculitis, perifollicular fibrosis,
and superficial perivascular dermatitis.

The prognosis is unpredictable, as some dogs have a spontaneous
remission, while others can only be controlled by prednisone or
prednisolone given orally (1-2 mg/kg SID, tapered off to the lowest
effective alternate-day maintenance level), vitamin E (50-200 lU BID),
or topical corticosteroid creams, or combinations of these. Trauma and
exposure to sunlight should be avoided as much as possible. Depending
upon the extent of muscular involvement, euthanasia may be required
in some cases.

Viral papillomatosis in a cat

A. Berrocal, T.S.G.A.M. van den Inghi, H.F. Egberink,
M.C. Horzinek, H.A.D. Bax, J.H. Walter.

A 6 year old, castrated male cat was presented with skin lesions
consisting of slighüy raised pigmented placques, 2 - 7 mm in diameter,
with a rough slightly verrucous surface. Histologically the lesions were
identified as pappilomas, characterized by marked epithelial hyperpla-
sia and ballooning degeneration of cells in the stratum spinosum and
stratum basale. A papillomavirus infection was demonstrated. Elec-
tronmicroscopically large numbers of virus-like particles were present
in the nucleoplasm of keratinized cells in the superficial epithelial strata
of the placques.

Immunohistologically staining of pappilomavirus group-specific anti-
gens was obtained with an anti-bovine papillomavirus (BPVI) anti-
body, mainly in the stratum granulosum and stratum corneum of the
papilloma.

Departmem of Pathology, Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The
Netherlands.

An infection with feline immunodeficiency virus (FIV) was diagnosed
in this cat. As papillomas are more prevalent in animals and man under
conditions that impair T-cell functions,
FIV infection probably
enhanced papillloma virus infection and subsequent development of the
papillomatous lesions.

This is the first report of a papillomavirus infection in a cat in Europe
and is fully described in
Veterinary Microbiology (accepted for
publication).

-ocr page 490-

introduction and symptoms
In 1987, Dr. Niels Pedersen (Davis, California) reported the isolation
of a virus from diseased cats possessing the characteristics of a lentivirus
(1). Since then intensive research has shown that the virus is of
substantial veterinary importance, causing an immunodeficiency syn-
drome in cats. It also shares many physical and biochemical properties
with HIV (2), and causes a disease with striking similarities to human
AIDS (3). However, the virus is host specific.
Infections with FIV have been found worldwide, their incidence
varying between 1% and 15% in healthy animals to between 3% and
44% in diseased cats (3,4). Infections with FIV are found mainly in
older, free roaming, male cats. FIV can be recovered from blood,
serum, plasma, cerebrospinal fluid and saliva of infected cats (2). Bites
seem to be the most efficient and important mode of transmission.
Horizontal transmission seems to be very inefficient and evidence for
venereal transmission has never been obtained (5);
in utero and
neonatal transmission through colostrum, milk and maternal grooming
is very uncommon.

After infection with FIV several stages of disease can be recognized.
The acute primary stage is characterized by fever, persisting for a few
days to several weeks, neutropenia and a generalized lymphadenopathy
(2,3). Not every infected cat shows these signs. Normally, neutropenia
lasts for 2 to 4 weeks; the generalised lymphadenopathy subsides after 2
to 9 months. Mortality is low at this stage; if the animals are co-infected
with FeLV, however, mortality may increase to 50% (6).
A period of clinical normalcy follows that can be as long as 5 years (7).
During this period impairment of immune function develops (8). A
secondary stage is recognized with signs of an immunodeficiency-like
syndrome. Often veterinarians see FIV infected cats for the first time
which show vague sings of illness like recurrent fevers, emaciation,
inappetence, lymphadenopathy, anemia, leukopenia and b)ehavioral
changes.(3) In this stage the diagnosis of FIV infection is easily missed.
Chronic secondary infections at some site in the body will develop.
Symptoms most frequently observed (with the average percentage of
incidence) are: chronic stomatitis/gingivitis (50%), weight loss (40%),
lymphadenopathy (30%), leukopenia/anemia (30%), chronic upper
respiratory tract infections (25%), chronic skin disorders (15%), chronic
diarrhoea (10%, 3,7,9). These symptoms worsen over a period of
months to years. They are the clinical reflection of an immunosuppres-
sion.

Finally, the cats may develop a stage comparable with AIDS in man,
where anemia or pancytopenia, weight loss, severe emaciation, chronic

1. Department of Virology, Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The
Netherlands.

disease problems, lymphoid depletion and opportunistic infections are
evident. Most of these cats will die within months (7).
Miscellaneous other clinical features can be recognized in FIV infected
cats (3). Neurological symptoms, several ocular conditions and
Immune mediated disorder like Coomb\'s positive anemia, thrombo-
cytopenias and arthritis have been reported (9).
Lymphosarcomas and myeloproliferative disorders have been obser-
ved in a number of FeLV-negative but FIV-positive cats (10). Other
tumors (i.e. squamous cell and mammary gland tumors) were reported
in FIV positive cats with a higher than normal incidence (II).
Leukopenia due to an absolute granulocytopenia, and/or absolute
lymphopenia, anemia, as well as other haematological abnormalities
have b)een encountered in FIV positive cats, i.e. lymphocytosis and
monocytosis, hypergammaglobulinemia (in 30%) and elevated levels
of serum IgG (in 50%: 9).

treatment

In most cases diseased cats respond to symptomatic and supportive
treatment. But FIV infection is persistent and lifelong and the effect of
treatment decreases with time. In the treatment of AIDS patients
antiviral drugs, like azidothymidine (AZT), are used; AZT has been
shown to prolong the survival of AIDS patients and improve their
quality of life ( 12). Various steps in the replication cycle of the virus can
serve as a target for chemotherapy. AZT is a nucleoside analog that
inhibits the viral reverse transcriptase. This and other nucleoside
analogs like phosphonomethoxyethyl adenine (PMEA) operate at the
level of the synthesis of DNA from the viral RNA template. Also in cats
the effect of antiviral drugs has been studied (13, 14). The reverse
transcriptase (RT) of FIV is similar to that of HIV-1 in its sensitivity to
several antiretroviral compounds. AZT and other acyclic purine
nucleoside analogues e.g. PMEA were shown to inhi"bit FIV replication
in vitro and in vivo also (13,14). PMEA and AZT (both 5mg/kg/day)
were administered subcutaneously twice daily for a period of 3 weeks
and both showed a pronounced effect on the opportunistic infections
accompanying FIV persistence; the animals general health improved.
Antiviral chemotherapy does not eliminate FIV from the cat\'s body
and recurrence of the symptoms is noted. However antivirals extend the
lives of FIV patients although they should still be considered as
potential transmitters of the virus. Therefore, epidemiological conside-
rations make therapy less desirable in cat colonies. As in man, toxic side
effects like anemia have also been observed in cats. FIV infected cats
can be considered as a usefiil model for the screening of antiviral drugs;
eventually effective drugs may also find their way into veterinary
practice.

Feline AIDS: symtoms and treatment

H.F. Egberinki, M.C. Horzineki

Thyroid cancer research in the dog: anno 1992

Christian Verschuereni

INTRODUCTION
Among all animal species, the dog is probably the species in which
thyroid cancer is the most frequent. In this species, thyroid tumors
comprise only 1 to 2% of all tumors in autopsy surveys but are the most
frequent endocrine neoplasm (1, 10). They represent an important
clinical problem, since approximately 90% of the clinically detectable
tumors are malignant. Adenomas are mostly smaller than 2 cm and
consequently often not diagnosed in the living animal. They comprise

I Depanmeni of Clinical Sciences of Companion Animals, Faculty of Velerinary
Medicine, University of Utrecht, The Netherlands.

one-third of all canine thyroid neoplasms found at necropsy (6).
Thyroid cancer is found more often in boxers than in any other breed
(1) and occurs mostly in elderly dogs (average 9-10 years) (3,6). Solid
and solid follicular histomorphologic patterns are by far the most
common (75-80%), followed by pure follicular carcinomas. Other
histologic types are rare (5%) (6).

Thyroid cancer metastasizes mostly in the lungs and, to a lesser extent,
to the regional lymph nodes. Clinical evidence of metastasis is present at
first admission in 31-38% of the cases of invasive tumors have been

-ocr page 491-

treated with radioiodine and one with external radiation (7,9,11), with
limited success. Tumor regression after doxorubicin alone or in
combination chemotherapy has been reported in some similar cases (5,
8).

PROGNOSTIC FACTORS
In a combined retrospective and prospective study, the prognostic value
of some factors was evaluated in 52 surgically-treated dogs. The results
demonstrate that the histomorphological grade of malignancy, taking
into account cellular and nuclear polymorphism, as well as capsular
and vascular invasion and frequency of mitoses, appears to be the most
important prognostic factor in dogs suitable for thyroidectomy. No
difference in survival was observed with regard to different breeds,
sexes, ages, or different histologic types. Clinical stage, plasma
thyroxine level, and thyroid scintigraphy, determined only in dogs in
the prospective study, were also not found to be related to the prognosis
either (17).

CIRCULATION THYROGLOBULIN: A MARKER FOR CA-
NINE THYROID CANCER
Low levels of thyroglobulin (Tg), the main protein of the thyroid gland,
precursor T3 and
T4, are present in the circulation of heahhy men and
animals. These levels can be elevated in human thyroid diseases,
including cancer. The measurement of serum Tg levels is used in the
post-thyroidectomy monitoring of cancer patients for the detection of
recurrence and/or metastases. The possible value of circulating TG,
measured by radioimmunoassay, as a marker in dogs with thyroid
cancer was investigated. The cross-immunoreactivity of canine Tg with
human Tg was very low. Hence a highly specific and sensitive
polyclonal radioimmunoassay was developed. The specific polyclonal
antiserum was obtained after immunization of rabbits with canine Tg.
In this homologous radioimmunoassay circulating canine Tg levels in
healthy dogs ranged from 22 to 321 Mg/1 (mean ± SD: 192 ± 73 jug/1).
These values are higher than the reported Tg levels in healthy humans,
which are normally below 50 ;ug/l (14). Dogs presented with thyroid
cancer had higher levels of circulating Tg (median: 608
ßg/1, range: 6-
2902 Mg/1) than healthy dogs.

Fourteen out of 20 dogs (70%) with thyroid cancer had Tg levels above
the normal range. Plasma Tg levels were positively correlated with the
histological type, being higher in follicular carcinomas than in solid
carcinomas. The results of plasma Tg measurements before and after
thyroidectomy in 9 dogs, suggest that plasma Tg could be used as a
marker of thyroid tumour disease and in the eariy detection of
recurrences and metastases. Plasma Tg levels decreased after surgery in
8 dogs and were within the reference range at the first post-operative (1 -
3 months) measurement in 7 of these 8 dogs. In the ninth dog, in which
metastases were detected 14 months after surgery, the plasma Tg level
was still within in the normal range but had increased as compared to
the 3-month post-operative level (15).

THE ROLE OF TSH ASSESSED BY TSH-RECEPTOR
BINDING STUDIES
In order to investigate the role of TSH, the conditional growth factor of
normal thyrocytes, in the growth of canine thyroid cancer I-TSH
binding was studied in membrane preparations from freshly frozen,
normal, and neoplastic canine thyroid tissue. Scatchard analysis
showed the presence of one class of specific binding sites in the great
majority of specimens. This is in contrast with other species such as
man, where in most studies two classes of binding sites have been
found.

The affinity and the concentration of TSH binding sites in thyroid
carcinomas were not significantly different from those in normal canine
thyroid tissue. This suggest that canine thyroid carcinomas may retain
their sensitivity to the growth-promoting effect of TSH. The relatively
homogenous presence of TSH-receptors in our study is consistent with
the relatively narrow spectrum of histologic types, corresponding to the
different variants of human follicular thyroid cancer. In 8 metastases the
binding affinity was decreased, compared to the original carcinoma,
and in one metastasis there was complete absence of TSH binding,
suggesting the selection of less dependent clones in metastases (18).

DNA PLOIDY

In order to evaluate gross genomic alterations in canine thyroid cancer,
DNA ploidy was assessed by flow cytometry of freshly frozen tissue
from 36 primary and 18 metastatic canine thyroid tumours. Aneu-
ploidy was found in 58% of the cases. A remarkably high frequency of
hypodiploid stemlines (86%) among aneuploid tumors was the striking
finding of this study. Relatively high frequencies of hypodiploidy have
also been found in studies on canine mammary cancers. These are in
contrast with the findings in human cancers at the same sites, where
hypodiploidy is extremely rare or absent. This has led us to suggest that
ploidy evolution in the dog is different from that in man, possibly
because the latter, a longer-living species, harbours more tumour-
protective mechanisms (either through tumour-suppressing genes,
DNA repair or other unknown mechanisms) than do species with a
shorter lifespan.

The DNA ploidy status (diploid vs. aneuploid) was identical in primary
and metastatic sites in the majority of the dogs.
However, in a limited number of dogs, there was evidence that a
polyploidisation of the stemline(s) found in the primary tumor can take
place in the metastases (16).

Clinical trial on sustained-release Phenytoin

Preliminary results of the open, non-controlled study
Lisette M. Overduini and The Phenytoin Trial Group on Canine Epilepsys

The choice of anti-epileptic drugs in the dog is very limited. In primary
epilepsy phenobarbitone is used most commonly because of its
effectiveness. The side-effects of this drug are responsible for a lot of
problems in dogs with refractory epilepsy. These dogs usually end up
on high doses of phenobarbitone which causes extreme polyuria,
polydipsia(PU/PD), polyphagia and sedation. The side-effects combi-
ned with the recurrent epileptic attacks finally result in the owners\' wish

1 Department of Clinical Sciences of Companion Animals, Faculty of Veterinary
Medicine, University of Uu-echl, The Netherlands.

2 Prof. Dr. A. S. J. F A. M. van Miert, Dr. J. A. Mol, Dr. J. J. van Nes, L. M. Overduin,
Dr. A. F A. M. Schobben, Dr.
J. J.Tukker, Prof Dr. H. W. de Vries, and Dr. A. G. Vulto.

to have their pet euthanatised. The need for an effective anti-epileptic
drug for the dog without restricting side-effects is apparent all over the
worid.

In man, phenytoin is used because of its lack of the above mentioned
side-effects. Tlie use of this drug in the dog was therefore considered.
However, the classical formulation of phenytoin was proven to be
ineffective in epileptic dogs (1,2). Recently our group reported the
development of a sustained-release formulation of phenytoin (SR-
DPH) (3,4). The pharmacokinetic data of this slow-release formulation
showed that this drug is capable of maintaining serum levels that are
assumed to be effective in the dog. In order to investigate the

-ocr page 492-

effectiveness and the side-effects of SR-DPH in the epileptic dog a large
double-blind, controlled cross-over clinical trial in dogs with epilepsy
was developed (5). This trial is still in progress and will be evaltiated in
1993. A non-controlled open clinical trial in a different group of
patients was developed. The aim of this smaller trial was to evaluate the
cHnical effectiveness of DPH-SR in dogs with epilepsy, and to
determine whether the unacceptable side-effects that are seen with
phenobarbitone and primidone treatment in the dog are not present
during DPH-SR treatment. The preliminary results of the open trial
will be discussed in this paper.

Twenty dogs with intractable epilepsy were entered in the study. All
dogs but one were presented to our clinic due to treatment failure. One
dog had not been treated previously but was presented because of a
short interval between the epileptiform attacks. In most cases the
disease had progressed into an unacceptable phase. Most owners
seriously considered euthanasia before deciding to enter the dog in the
open trial.

The patients were taken into our study if they fulfilled the following
inclusion criteria:

— the history should be typical for either primary epilepsy or
secondary epilepsy due to non-progressive disease

— physical examination and blood examination should reveal no
abnormalities

— dogs should be suffering from severe refractory epilepsy, meaning:

* an interval between epileptic attacks or clusters of one week or less or

* clusters of more than 10 epileptiform attacks; the interval should be
four weeks or less in these patients or

* a post-ictal phase of more than 48 hours.
The exclusion criteria that were formulated are:

— dogs should not suffer from a disease other than epilepsy due to
which life expectancy was less than three months.

From all dogs a standardized history was taken. A blood examination
consisted of a complete blood count, BUN, creatinin, sodium,
potassium, glucose, alkaline phosphatase, bile acids, total protein,
albumin, fibrinogen and serum level determination of phenobarbitone
and/or phenytoin. A liver biopsy was taken from all dogs.
After a treatment of three months this procedure was repeated.
All dogs except one had been treated with high doses of phenobarbi-
tone before entering our study. In some patients phenobarbitone had
been combined with other anti-epileptic drugs.
Treatment was started with a run-in period of several weeks in which
the dose of phenytoin was slowly raised while at the same time the dose
of phenobarbitone (or any other anti-epileptic drug given previously)
was tapered down. The duration of this run-in period varied from
patient tot patient but usually lasted for four weeks. After the run-in

period all dogs were treated for three months with DPH-SR in a dose of
approximately 200 mg \' kg-\' dayi. In four dogs the experimental
treatment period was extended for several months.
Of the twenty dogs that were entered into this study five dogs have been
treated succesfully for the total period of three months. Three of these
dogs have been treated for 18, 10 and 14 months respectively at this
moment (February 1992). In all of the five dogs the side-effects of
sedation, PU/PD and polyphagia decreased or disappeared. The
interval between epileptiform attacks remained stable or increased.
One dog was taken out of the study because of the development of
hepatitis after six months. In the other four dogs no abnormalities were
found in liver biopsies. All owners were extremely satisfied with the
effect of treatment. One dog was euthanatized after ten months, even
though the interval between attacks had been doubled. The owner
could not cope with epileptiform attacks as such anymore.
Five dogs have not yet been treated for a full three-month period at this
moment. The results of these dogs will be known when this paper is
presented.

Nine dogs were euthanatized during the run-in period, because the
owner could no longer cope with the recurrent epileptiform attacks. It is
impossible to evaluate the effect of DPH-SR in these dogs, because of
the short treatment period.

One dog was euthanatized after ten weeks treatment. During treatment
the interval between attacks had increased and the side-effects of
treatment had decreased. However, at the time of admission the liver
biopsy already revealed signs of hepatitis due to phenobarbitone/
primidone treatment previously.

The preliminary results of this trial showed that treatment with DPH-
SR was as effective as the treatment prior to the trial. In some patients
DPH-SR was even more effective. None of the patients treated during
at least one month showed a decrease in interval between the
epileptiform attacks.

The assumption that in the dog, as in man, phenytoin causes no
sedation, PU/PD or polyphagia has been proven right. At this time
there is not enough information about the effect of DPH-SR on the
liver, especially after long-term treatment. One dog developed hepatitis
after six months. However, this phenomenon is seen in dogs treated
with phenobarbitone or primidone as well. At this moment there are no
signs that indicate that DPH-SR is more hepatotoxic than phenobarbi-
tone. Data on histologic changes in liver biopsies of dogs treated with
DPH-SR compared to dogs treated with phenobarbitone will be
known at the end of the double-blind controlled cross-over trial.
The results of the open non-controlled trial are promising and indicate
that an alternative anti-epileptic treatment for the dog that has
considerably less side-effects than phenobarbitone and primidone may
be available in the near future.

-ocr page 493-

Adrenalectomy was performed in 36 dogs with hyperadrenocorticism
caused by adrenocortical tumour and in 2 cats with pituitary-
dependent hyperadrenocorticism. The diagnosis of hyperadrenocorti-
cism was based upon measurements of the urinary corticoid/creatinine
ratio in the morning urine on 2 consecutive days. Resistance to
suppression of the urinary corticoid/creatinine ratio by dexamethasone
and the presence of a low plasma concentration of ACTH revealed
autonomous hypersecretion at the adrenocortical level.( 1,2,3) The
adrenocortical tumours were visualized by ultrasonography.(3)
Surgical treatment consisted of unilateral or bilateral adrenalectomy
through a flank laparotomy. Ampicillin was given shortly before
surgery in a dose of 10-15 mg/kg and this was repeated at 8-hour
intervals for three days. Cortisol (Hydro-Adreson Sol. Spir. Cone.) was
given IV in a dose of 50-100 mg over a period of 6 hours, starting at the
induction of anaesthesia. Patients undergoing bilateral adrenalectomy
also received deoxycorticosterone acetate subcutaneously in a dose of
1-2 mg/day.

Postoperative medication after unilateral adrenalectomy consisted of
hydrocortisone acetate (Hydro-Adreson) subcutaneously in a dose of 2
mg/kg/24h until oral medication was possible. It was then replaced by
cortisone acetate given orally in a dose of 2 mg/kg/24 h. The dose was
gradually lowered until medication was stopped at 4 to 6 weeks after
surgery. After bilateral adrenalectomy cortisone acetate was continued
in a dose of 1 mg/kg orally, twice daily. Deoxy corticosterone acetate
was continued at the starting dose until oral medication was possible. It
was then replaced by fludrocortisone acetate in a dose of 0.0125 mg/kg
daily, divided in 2 portions. NaCl was given in a dose of 0.1 g/kg/day.

Unilateral adrenalectomy was performed in 33 dogs with tumours of
the left (15 dogs) or right (18 dogs) adrenal gland. Bilateral
adrenalectomy was performed in 2 cats with pituitary-dependent
hyperadrenocorticism, in 2 dogs with bilateral adrenocortical tumour,
and in one dog with an increased urinary corticoid/creatinine ratio that
could not be suppressed with dexamethasone and a low plasma
concentration of ACTH, but without enlargement of the adrenal glands
on ultrasonography. At surgery both adrenal glands were of normal
size, but histological examination revealed small nodules of neoplastic
tissue in the cortex of the right adrenal gland; none was found in the left
adrenal gland.

Surgery

Section Surgery, Department of Clinical Sciences of Companion Animals, Faculty of
Veterinary Medicine, University of Utrecht, The Netherlands.

Twenty-six dogs and 2 cats recovered from surgery. Two dogs were
euthanized because the tumour could not be resected. Eight dogs died
shortly after surgery: three from pancreatic necrosis (unilateral adrena-
lectomy; two right, one left), one from multiple organ failure
(glomerulonephritis, tubulonephrosis, myocardial infarction, lung met-
astases; unilateral adrenalectomy), one from renal failure (unilateral
adrenalectomy), and one from intracellular dehydration caused by
inadvertent administration of a solution of 20% NaCl (bilateral
adrenalectomy). Two dogs died from unknown causes shortly after
discharge.

Long-term results were evaluated by a telephone survey. The follow-up
period ranged from 3 to 52 months (mean: 19 months). Signs of
recurrence of hyperadrenocorticism were noted in 7 dogs after
unilateral and in one dog after bilateral adrenalectomy. Hyperadreno-
corticism was confirmed in 3 dogs after unilateral adrenalectomy by an
increased urinary corticoid/creatinine ratio. In 2 dogs the urinary corti
coid/creatinine ratio could not be suppressed, indicating metastases or
local recurrence of the tumour. An autopsy was performed in one of
these dogs; metastases were found in the lungs, but not in the liver. In
one dog improvement was insufficient after surgery and at this stage the
urinary corti coid/creatinine ratio could be suppressed with dexameth-
asone, indicating co-existing pituitary-dependent hyperadrenocorti-
cism rather than metastases or local recurrence. The dog was
euthanized, but no autopsy was performed. In one dog with signs of
recurrence after bilateral adrenalectomy the urinary corticoid/creati-
nine ratio is not yet available. In the remaining 4 dogs the urinary
corticoid/creatinine ratio was not determined.
All dogs with recurrences except the one still under investigation were
euthanized. Dogs with confirmed recurrences survived for 2 to 21
months (mean: 12 months), dogs with uncon firmed recurrences for 5
to 52 months (mean: 27 months). Ten of the 18 dogs that were
discharged died from unrelated causes at 6 to 49 months after surgery
(mean: 22 months). The remaining eight dogs are still alive at 3 to 48
months after surgery (mean: 16 months). The two cats were euthanized
because of unrelated conditions, at 7 and 14 months after surgery.

Adrenalectomy in 3b dogs and 2 cats with

hyperadrenocorticism

Frederik J. van Siuijsi, Bart E. Sjollema

-ocr page 494-

INTRODUCTION
Recurrent abscess formation in the neck region of the dog may be
caused by pharyngeal stick penetration injuries. Dogs can be presented
with abscesses or fistulas in the ventral neck region weeks or even
months after the penetrating stick has been removed from the pharynx.
In some dogs with an abscess or a fistula in the neck region stick
penetration trauma is not present in the case history. The management
of recurrent abscessation in the neck region is discussed and 35 patients
are evaluated.

MATERIALS AND METHODS
In 1990 and 1991 35 dogs with recurrent abscesses or fistulas in the
neck region were refen-ed to the Department of Clinical Sciences of
Companion Animals. Eighteen dogs were female, and 17 dogs were
male. In this group of 35 patients 15 different breeds were represented.
Seven dogs were mongrels. No miniature breeds were presented.
Relatively frequently presented breeds were the Belgian Shepherd (5
dogs), the German Shepherd (4 dogs), the Golden Retriever (4 dogs),
and the Bouvier des Flandres (3 dogs). Ages varied between 1 and 8
years of age. In 25 cases the patients\' owner mentioned pharyngeal stick
penetration injury. Ten dogs had neither a history of playing with
wooden sticks nor of any other trauma. All dogs were presented with
abscesses and/or with fistulas in the soft tissues of the ventral neck
region. Most dogs with large abscesses were pyrexic and depressed.
Inspection under anesthesia of the mouth, pharynx, larynx, and
proximal esophagus, and surgical exploration of the neck was
performed in all dogs. One or more Penrose drains were used in the
surgical Geld in all dogs.

SURGICAL TECHNIQUE
After inspection of the mouth, laryngeal, pharyngeal, and proximal
esophageal areas, all patients were positioned in dorsal recumbency
with a sand bag under the neck. A ventral midline skin incision was
made from the region of the hyoid apparatus towards the sternum. The
stemocephalic muscles, the sternothyroid muscles, and the sternohyoid
muscles were bluntly separated in the midline, after which the left, right,
and dorsal paratracheal and paraesophageal regions were inspected for
foreign bodies. The laryngeal area was inspected thereafter taking great
care not to damage the laryngeal and pliaryngeal innervation. Only
careful blunt dissection was used. After this procedure all remaining
abscesses were opened and inspected. The wound was closed in two or
three layers with simple interrupted knots and absorbable suture
material. One or more Penrose drains were placed in the surgical field,
in such a way that all inflammatory fluids could leave the wound via a
separate skin incision in the lower neck region. The skin was closed
with monofilament non-absorbable suture material in interrupted
knots. Drains were left in place as long as drainage fluids remained
present (in most dogs 5 to 7 days). The skin sutures were removed 10
days postoperatively.

Section Surgery, Department of Clinical Sciences of Companbn Animals, Faculty of
Velerinary Medicine, University of Utrecht, The Netherlands.

RESULTS

In 26 dogs only one surgical attempt to solve the problem was
performed. In 13 of these dogs a foreign body (a piece of wood in 10
dogs, a grassawn in 3 dogs) was found. In 3 of these dogs the wooden
foreign body was retrieved from a perforation in the pharyngeal
mucosa. In 11 dogs only old abscesses without foreign bcxlies were
found. In 2 dogs abscess formations were located in the retropharyngeal
lymphnode. The lymphnodes were removed.

In 8 dogs 2 surgical attempts were necessary to solve the problem. In 4
of these dogs wooden foreign bodies were found during both surgical
explorations. In 1 dog a grassawn was found during the second surgical
exploration. In one dog an abscess was found in the retropharyngeal
lymphnode during the second exploration. The problems were solved
after the lymfnode was removed. In 2 dogs foreign bodies were not
found but drainage with Penrose drains solved the problem.

In one dog without pharyngeal stick trauma in the case history a
surgical exploration of the neck region was performed three times.
Unfortunately the problem recurred and the owner requested euthana-
sia of the dog. Postmortal examination was not permitted.

In 25 dogs with a history of pharyngeal stick trauma a wooden body
was retrieved in 14 cases. In 3 cases a grassawn was found. In all 10
dogs without a history of pharyngeal stick trauma wooden foreign
bodies were not found. In one of these dogs a grassawn was found.
Several studies on recurrent abscesses in the neck region have been
published (I, 2 en 3). Pharyngeal stick trauma as well as chronic otitis
externa (para-aural abscess formation) and
Actinomyces infections can
cause chronic suppuration and abcessation. In our group of patients
para-aural abscess formation was not noticed. Bacteriological cultures
were only performed when the second surgical exploration did not
reveal the cause of the recurrent abcessation (3 dogs). Bacteriological
cultures did not show any specific agents, hence antimicrobial therapy
was not prescribed. Pyogranulomatous swellings caused
by Actinomy-
ces
species were not seen in this group of patients.

In our experience radiographic studies of the neck and contrast studies
of the sinus tracts rarely lead to the localization of a foreign body. The
method of choice for the treatment of recurrent inflammatory processes
in the neck therefore remains surgical exploration. Antibiotics or
corticosteroids that are given prior to referral, should be discontinued
well before the surgical exploration is performed. Both medications
cause the formation of fibrous tissue around the foreign Ixxiy. Locating
the foreign body will be more difficult and nerves in the surroundings of
the foreign body cannot be distinguished anymore.

Patients with acute pharyngeal stick injuries are not described in this
paper. These patients are often presented with severe symptoms like
shock, dysphagia, and pyrexia (3). It can be concluded that playing
with dogs by throwing wooden sticks should be discouraged.

The treatment of recurrent abscessation in the neck region

of the dog, evaluation of 35 patients

Marijke E. Peetersi

-ocr page 495-

INTRODUCTION
PMDS is a congenital familial disorder of male sexual development in
which the müllerian ducts fail to regress (8). The disease has been
reported in man (1,2,11) and in miniature
Schnauzer dogs (3,5,10), in
which it has been shown to be an autosomal recessive inherited disorder
(6). The condition is characterized by the presence of a uterus and
oviducts in dogs with male gonads and male external genitalia (8), and
there is often cryptorchism in affected miniature schnauzers
(5).Alopecia, gynaecomastia, hematuria, vomiting, and abdominal
pain were the most prominent signs (3,5,10) in this breed. Endometritis
and Sertoli cell tumors of the cryptorchid testes were found to be
responsible for these clinical problems. Investigations of the cause of
PMDS have shown the period of müllerian duct regression to be
between days 36 and 46 of gestation and have demonstrated the
presence of Müllerian Inhibiting Substance (MIS) in the foetal Sertoli
cells (7). This might rather indicate a defect at the receptor level
comparable to the androgen receptor defect in testicular féminisation
(9) than insufficient MIS secretion.

CLINICAL SIGNS
Among 14 basset hounds found to have PMDS only 4 were
cryptorchid, two having unilateral and two having bilateral abdominal
testes. The other dogs had normal male external genitalia. The fact that
most of these dogs have been succesfully used for exhibitions and
breeding purposes illustrates the normal appearance of the external
genitalia.

Eight of the 14 dogs with PMDS had clinical signs. The most
prominent was hematuria, followed by pollakiuria, dysuria, urinary
incontinence, and abdominal pain.

LABORATORY FINDINGS
Patients with clinical signs had varying urinary protein concentrations
and periods of a marked proteinuria. Usually this was accompanied by
increased numbers of leucocytes, erythrocytes, and transitional epithe-
lial cells in the urine sediment. Repeated urinary culture was negative in
the patients investigated. Hematologic examination revealed slight
leucocytosis with neutrophilia and a mild anemia. Extensive blood
chemistry measurements revealed no abnormalities. Cytogenetic exa-
mination of cultured blood leucocytes in selected patients revealed a
78:XY karyotype. Plasma testosterone levels before and after stimula-
tion with hCG were within corresponding reference values in normal
male dogs (4).

RADIOLOGIC FINDINGS
In only 2 of the 8 dogs with clinical signs did plain radiography reveal
abnormalities caused by enlarged uterine structures. Retrograde
cystography and excretory urography revealed no abnormal morpho-
logy in the urinary tract in the 2 dogs in which it was performed.
Abnormal structures could be detected by ultrasonography both in
dogs with and in those without clinical signs. A small tubular structure
with poor echogenicity was found dorsal to the bladder neck in 12 of
the affected dogs and large fluid-filled loops surrounding the bladder
were found in the other two.

ENDOSCOPIC FINDINGS
Laparoscopy was performed in 3 dogs which had no clinical signs but
were presented for screening and in which ultrasonography findings
were inconclusive. Laparoscopy confirmed diagnosis of PMDS in 1

1 Department of Clinical Sciences of Companion Animals, Faculty of Veterinary
Medicine, University of Utrecht, The Netherlands.

2 Department of Pathology, Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The
Netherlands.

dog revealing an abnormal, enlarged spermatic cord and in the other 2
no PMDS was found.

HISTOLOGIC FINDINGS
Uteri and gonads surgically removed from patients with clinical signs
were examined histologically. In one patient the uterine structures,
which originated from the prostate in the area where the spermatic cord
usually enters the prostatic urethra, formed a cyst filled with serosangui-
neous fluid and had two uterine horns entering the inguinal canals.
Histologically there was gland atrophy in the corpus uteri, but few
endometrial glands could be found in the horns. In the other patients the
structures were less enlarged and a vaginal canal could be differentiated
from the corpus uteri and uterine horns. The wollfian ducts could be
identified macroscopically in the uterine wall. HistologicaUy there were
endometrial glands in the inner epithelial layer and there was a
myometrium covered by a serosa. Mononuclear inflammation was
present in all of the 4 dogs, which were examined histologically. The
testes in the cryptorchid patients contained no sperm, but normal
Leydig and Sertoli cells. The epididymis in the cryptorchid and in some
of the non-cry ptorchid patients showed cystic changes or mononuclear
inflammation.

TREATMENT

Of 8 affected dogs with clinical signs, 6 were treated by gonadectomy
and hysterectomy via laparotomy. The uterine/vaginal corpus was
carefully dissect^ free from the prostate to leave as little uterine/
vaginal tissue as possible. After resection of the abnormal structures the
remaining wall with its small lumen entering the prostatic urethra was
sutured in two layers with synthetic multifilament absorbable suture
material in an inverting continous pattern (Lembert). Antimicrobial
treatment with trimethoprim/sulfadiazine\' was started shortly before
surgery and continoued for 1 week. In all surgically treated dogs the
hematuria, dysuria, incontinence, and abdominal pain disappeared.
Pollakiuria persisted in one dog and was treated successfully by
periodic oral administration of propantheline*. Recurring urinary tract
infection developed in one other patient atter two months and was
treated successfully by oral antibiotics. During a follow-up period from
2-15 months, the other dogs showed no signs attributable to PMDS or
its treatment.

DISCUSSION

While miniature schnauzers affected with PMDS developed signs
attributable to Sertoli cell tumors of the cryptorchid testes and
endometrial hyperplasia (5), the basset hounds with PMDS developed
clinical signs due to endometritis, epidydimitis, and the continuity of
the inflamed genital structures with the urinary tract. Preliminary
diagnosis of PMDS can be achieved by ultrasonography but laparo-
scopy or laparotomy might be required. The value of computed
tomography has not been investigated. As some miniature schnauzers
developed endometritis in old age, the natural course of affected but
clinically asymptomatic basset hounds has to be followed carefully.
Because of an autosomal recessive mode of inheritance suspected in the
basset hound and because PMDS has been found in dogs used for
breeding in a small population, an increase in this problem can be
expected. In order to prevent the use of carriers or PMDS-affected dogs
for breeding purposes the department of Clinical Sciences of Compa-
nion Animals of the Unversity of Utrecht cooperates with the Dutch
Basset Hound Club and its breeders by performing a
screening procedure using population genetic studies and ultrasonogra-
phic examinations for the detection of affected animals and carriers .

3 Tribrissen 48%, Coopers, Haarlem, The Netherlands and

Delvoprim 480, Mycofarm, De Bilt, The Netherlands.
« Probanthine 7.5, Searie, Weesp, The Netherlands.

Persistent Müllerian Duct Syndrome in the basset hound

R.F. NickeP, G. Ubbink\\ ingrid van der Gaag^, F.J. van Sluijs\'\'

-ocr page 496-

introduction

The clinical signs of prostatic disease in the dog may be diverse and
non-specific. Although prostatic enlargement is easy to diagnose,
further differentiation of prostatic disease is often difficult to accomplish
by physical examination or radiology alone (10). Even ultra-
sonography, which is the most important imaging technique for the
prostate, does not differentiate reliably among neoplasia, inflam
mation, and hyperplasia (7). Histologic examination requires either
excision specimens obtained by laparotomy or large-bore needle
biopsies obtained by the transrectal or perineal approach, the latter with
the risk of sepsis or hemorrhage and the possibility of missing the
tumorous area (1).

The value of cytology in the diagnosis of prostatic disease has been re-
ported previously (11). Several biopsy techniques have been investiga-
ted to determine the best means of obtaining reliable biopsy specimens
(5,6). The aim of our study was to evaluate the additional diagnostic
value of cytologic examination of ultrasound-guided thin needle biopsy
specimens and catheter biopsy specimens and to compare the findings
with those of physical, radiographic, ultra-sonographic, and histologi-
cal examination.

MATERIAL AND METHODS
Twenty-five dogs with clinical signs of prostatic disease underwent
routine physical examination, radiography, and diagnostic ultrason-
ography. Laboratory examinations were made on an individual basis.
Specimens for cytology were obtained without sedation by ultrasound-
guided thin needle aspiration, using a 10 cm 21 gauge modified
Menghini aspiration biopsy needle ( Surecut®) with a 10 cc syringe.
The biopsy site in the parapreputial, prepubic area was briefly scrubbed
and desinfected with chloiiiexidine. The needle was directed to areas of
lucency in the prostatic tissue, avoiding cysts or calcifications. The
catheter biopsy technique as described by Mehlhoff and Osborne (9)
was used under ultrasound guidance, because guidance via the rectum
could not always be achieved. The biopsy specimens were removed
from the needle or catheter and smeared on glass slides, dried, and
stained by the May-Griinwald Giemsa technique. The cytologic
diagnosis was available within one hour after biopsy, when necessary.

In 13 dogs specimens for histologic examination were obtained by
wedge biopsy at laparotomy or at postmortem examination. In the
other dogs clinical follow-up (response to therapy, remission of signs
for longer than 3 months, and natural course) was used for assessment
of the cytologic diagnosis when histopathology was not available.

results

Nine of the 25 dogs were found to have prostatic carcinoma, 10 had
inflammation of the prostate (septic or non-septic, with cysts or
abcesses), and 6 had benign prostatic (septic or non-septic, with cysts or
with regard to the cytologic detection of prostatic carcinoma the dogs
with prostatitis or BPH (with or without histopathology information)
were grouped together as benign prostatic disease .
There was more urethral discharge in the BPH patients (5/6), while
tenesmus was the prominent sign in prostatitis (8/10) or neoplasia (8/
9). Because of overlapping clinical signs such as weight loss, abdominal
pain, lumbar pain, anorexia, incontinence, and dysuria in both patients
with prostatitis and those with neoplasia, the predictive value of clinical
signs was poor.

Rectal palpation was of little diagnostic value, because the prostate
could be reached in only 5 patients with tumor and its consistency,

I Department of Clinical Sciences of Companion Animals, Faculty of Veterinary
Medicine, University of Utrecht, The Netherlands

symmetry, and sensitivity were variable. Presumptive radiologic
diagnosis of prostatic tumor was made in 3 of 9 tumor patients because
of the finding of skeletal metastasis and/or lymph node enlargement.
Ultrasonography did not exclude neoplasia in 5 of 9 patients with
tumor, but also not in 4 of 10 patients with prostatitis.

Cytological examination in the 13 dogs with histologic confirmation
led to the correct diagnosis in 4 of the 5 cases of prostatic carcinoma and
6 of the 8 cases of prostatitis (Table 1). When follow-up was included
for the evaluation of cytology, 5 of the 9 dogs with tumour were
correctly diagnosed by thin needle biopsy, but this technique failed to
obtain sufficient material in 3 dogs. With the catheter biopsy technique
the diagnosis of tumor was made in 7 dogs. Combination of the two
techniques led to the correct diagnosis in 8 of 9 dogs with prostatic
tumor. Of the 4 dogs found to have tumor without histologic
confirmation two were euthanized because of the severity of the clinical
signs, which could not be managed successfully, one died three months
after diagnosis inspite of treatment with analgesics, antiandrogens, and
antibiotics, and one was euthanized because of radiologic findings of
bone metastasis. Thin needle biopsy revealed the correct diagnosis in 8
of the 10 dogs with prostatitis while suction biopsy did so in only 6 of 10
dogs. Results of the combination of both biopsy techniques for
cytopathologic examination are presented in Table 1.

Table 1: Results of cytologic diagnosis from combination of thin needle
aspiration biopsy and catheter biopsy in
25 dogs «/ith prostatic disease.

Histology

Clinical

(n = 13)

Follow-up

(n = 12)

Cytology

Carcinoma

Inflammation

Malignant

Benign

(n = 25)

w/o benign

prostatic

prostatic

hyperplasia

disease

disease

Carcinoma

4

_

4

Inflammation

1

6

_

2

Benign

hyperplasia

I

6

Inconclusive

1

discussion

Cytologic diagnosis of prostatic disease has already proved to be of
value in man, in which good results have been achieved by thin needle
aspirates obtained transrectally (2). Some reports in dogs have also
been encouraging (5,6,11). Nevertheless, the diagnosis of malignant
prostatic neoplasia remains difficult (3,4). The aim of our study was to
demonstrate the usefulness of prostatic cytology in a clinical situation.
The procedure was easy to perform and did not require sedation or
local anesthesia. Ultrasound guidance seemed essential to us to increase
the probability of obtaining tumor tissue by concentrating on areas of
hypoechogenicity (8) and avoiding cysts, which are often inconclusive
cytologically. Dogs with cysts or abcesses are candidates for surgical
therapy and these in particular benefit from preoperative diagnosis of
underlying neoplastic disease.

Although suction biopsy achieved better results in prostatic tumor
patients, thin needle biopsy was superior in cases of prostatitis. Hence a
combination of the two techniques is recommended. It should be
emphasized that there was no false-positive diagnosis of tumor by
cytology with either biopsy technique.

Further improvement in diagnostic accuracy could propably be
achieved by combining the cytologic findings with those of clinical,
radiographic, and ultrasonographic examinations.

Diagnosis of canine prostatic carcinoma

Rafael F. Nickel, Erik Teske^

-ocr page 497-

INTRODUCTION
The high incidence of hip dysplasia (HD) in different breeds is known
from screening programs in the Netherlands and abroad (1,2). It is
obligatory to wait for radiological screening until the age of 12 months,
or even 18 months in some larger breeds. Yet clinically, young dogs in
the first half year of life already may be suffering from HD. An early
diagnosis by the veterinary practitioner is desirable so that early
treatment can be discussed and disappointments at a later stage can be
prevented.

CLINICAL SIGNS
HD is characterized by laxity of the hip joints. It is thought that rapid
growth and excessive physkal activity may exceed the strength limits of
soft tissue structures, including the joint capsule and round ligament as
well as the pelvic muscles. Eventually microfractures and malformation
of the acetabular rim together with cartilage erosions of the femoral
head will occur, resulting in a shallow acetabulum and osteoarthrosis
with the following cascade of events:

(a) Cartilage will erode due to overloading caused by incongruousness
of the femoral head and the acetabulum, (b) Cartilage breakdown is
one of the causes of synovitis with (c) increased synthesis and (d) release
of inflammatory mediators including prostaglandings. This causes the
nerves in the synovial membrane to te more sensitive and the blood
vessels to be more dilated. As a result, the joint becomes painful and
overfilled with watery fluid; less lubrication and nourishment exagerate
the abrasion of the cartilage and decrease its regenertion. This provides
a new stimulus for osteo-arthrosis formation.
In the early stage of HD, up to the age of 6-10 months, the dog suffers
mainly from the abnormal laxity of its hip joints and the resulting
overloading of the cartilage and overstressing of the sensitive joint
capsule. It will refuse to play while standing, but in ventral recumbancy
will play and provoke other dogs. Although able to sit in a normal
position, it will not jump to rise up but must project itself by throwing
the body weight cranially. During walking, excessive motion of the hip
joint will be prevented by moving the pelvis on the same side cranially
i.e., by lateral bowing of the lumbar region. This produces the
characteristic waggling gait. Since trotting needs the full range of
motion of the hip joint, the dog soon adopts a bunny\'s hopping gallop
when forced to accelerate.

When viewed in a standing position on the examination table, the dog
may display the anteversion syndrome (hock joints pointed toward
each other, exorotation of the hind feet) which reflects an increased
anteversion of the femoral neck and may coincide with HD (3).
Palpation of the hip region may reveal a lateral displacement of the hip
and then medially directed pressure will replace it into the acetabulum
with a click and without evidence of pain. In addition, passive
movements of the hind leg in the standing position may elucidate
crepitation as well as abnormal clickings. In lateral recumbancy the dog
may react painfully when extension and flexion, abduction and
adduction, and rotation of the femur are carried to the extreme. In
heavier dogs, the medial-lateral joint stability may be tested by placing
one hand as high up proximally in the inguinal region as possible, while
pressing the corresponding knee joint medially. The femur will
\'balance\' on the supportive hand and will luxate out of the acetabulum
until the joint capsule is tightened. Since this is always painful, this
manoeuvre is only considered to be positive when the femoral head
pops in and out of the acetabulum (4). Only resistance, but no pain
reaction is aroused by the Ortolani test. For this test the dog is placed in

I Section Orthopedic Surgery and Medicine, Department of Clinical Sciences of
Companion Animals, Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The
Netherlands.

dorsal recumbancy with both femurs in a neutral (i.e., perpendicular to
the table top) position. The examinor stands at the end of the table. The
right hip is examined by holding the knee with the right hand, the
forearm in continuation with the dog\'s femur, with left hand palpating
(not pressing!) the greater trochantar. Slight pressure is applied in the
dorsal direction while the knee is manoeuvred toward the midline of
the abdomen, and from there slowly in an abducted position while the
femur is carefully maintained at a 90° angle to the long axis of the dog.
If there is joint laxity the femoral head will be luxated when the knee is
adducted, but will reseat when the femur is abducted. The angle
between the femur and the neutral line indicates the degree of joint
instability and the lack of roofing of the femoral head by the
acetabulum. In addition, the re-entry of the femoral head may indicate
the presence of cartilaginous changes of the acetabular rim, not visible
on the radiographs.

A firm click indicates an intact rim, whereas a soft click or even
crepitation indicate malformation and/or cartilage erosion (5). After
the other hip is examined in the same way, both femurs are abducted
simultaneously in order to evaluate the tension of the pectineus muscle;
in young dogs there will not yet be a contracture, showing that
pectinectomy as the sole method of treatment is not indicated in these
young dogs.

A variety of radiographic studies have shown that the extended position
of the hip joints may mimic joint laxity due to torsion, and thus
shortening, of the joint capsule. In addition it has been shown that
animals with optimal congruence of femoral head and acetabulum in
the standing position may have subluxation of both hips in the extended
position, due to increased anteversion of the collum femoris. Joint
laxity may also be noticed in position II (hyperflexed position), in
combination with a good alignment in the extended position (3). More
information about the joint laxity will be gained from stress radiographs
while the femoral head is forced into the lateral position by placing a
fulcrum between the thighs with the femurs in neutral position. More
information about the acetabular roof will be gained by a correctly
positioned DAR (dorsal acetabular rim) view according to Slocum (7).
It is always worthwile to consider the purpose for which radiographs
have to be made. For evaluation of joint laxity after clinical
investigation, stress radiographs are needed; for evaluation of articular
deformity (osteophyte formation), positions I and II will suffice. For
deciding which surgical procedure is indicated in a given situation,
DAR views and auxiliary views may be indicated.
For the diagnosis of joint laxity, however, the radiographic appearance
of the hip joints may be quite confusing and should be looked upon as a
diagnostic aid more than a means of definitive diagnosis. If the
diagnosis of hip dysplasia is made at a young age, the veterinarian has
the responsibility of giving the most appropriate advice from among a
variety of measures. Conservative treatment may be one of these.

conservative treatment
From recent studies in the University Clinic for Companion Animals,
with the aid of objective measurements, including force plate analysis,
(Institute of Veterinary Anatomy, Prof. Dr. W. HarUnan) as well as by
follow-up studies (included in the student report by RF. de Klerk),
more insight was gained into the results of conservative treatment of
HD in young dogs.

When a prolonged period of cage rest (2-3 months) was used in dogs
with severe HD, a marked improvement of locomotion was observed.
In this period of rest, skeletal maturity proceeded and muscle mass
increased. On radiographs there was no improvement, and sometimes
even some additonal osteophyte formation.

A follow-up study revealed that young dogs improved markedly by a

Diagnosis and conservative treatment of hip dysplasia in

young dogs

Herman A. W. Hazewinke|i

-ocr page 498-

training program (which included trotting beside the bicycling owner
on the leash, swimming, but not abrupt manouvres and torsion forces),
and nonsteroidal anti-inflammatory drugs (including aspirin, ibu-
profen, and phenylbutazone).

The clinical signs are most severe l)etween 6 and 18 months of age.
Frequent counselling of the owner as well as confrolling the dog\'s
lomotion, recording the joint laxity, giving advice on exercise,
measuring body weight, and judging the overall well-being of the dog
may be important tasks for the veterinarian.

Since overweight and over-supplementation with vitamins and miner-
als may aggravate the situation, and the application of herbs and other
remedies have only proven not to improve the spontaneous course of
the disease, the veterinarian should avoid these approaches. Hormones,
(including anabolic steroids) must be used with great caution in these
young developing animals, since they may interfere not only with
skeletal growth but also with other organ systems. If hip joint laxity is
too severe to be treated by rest, training, and NSAIDs alone, more
definitive treatments should l)e considered.

Surgical therapy for canine hip dysplasia

Richard C. Napi

Clinical signs are important in the owner\'s appreciation of the result of
any treatment. Because conservative treatment of canine hip dysplasia
(cHD) results in minimal gait abnormalities in over 75 percent of cases
despite development of osteoarthrosis (2,7), surgical procedures for
cHD are justified only if they offer a good to excellent prognosis. The
goals of surgical treatment are to relieve pain, return the patient to
nearly normal function, and prevent or significantly retard the
progression of degenerativejoint disease (11). Important indications for
surgery are the presence of clinical and radiographical signs of cHD,
pain and instability on physical examination, and the absence of other
major (orthopedic) diseases. Best results are to be expected if arthrosis is
absent and therefore osteophyte formation is an important factor in
determining the surgical procedure of choice.
The surgical procedures for dysplastic hips in the absence of arthrosis
are the triple pelvic osteotomy and the intertrochanteric osteotomy.

Section Orthopedic Medicine and Surgery, Department of Clinical Sciences of
Companion Animals, Faculty of Veterinary Medicine , University of Utrecht, The
Netherlands

The majority of candidates meeting the overiapping selective criteria
for these procedures are under one year of age. After proper case
selection the results of both procedures are good to excellent
(4,8,10,12,13). When indicated, coxarthrosis can be treated by total hip
replacement (THR) or by pectineal myectomy. When performed by an
experienced surgical team the THR offers a very good prognoses (1,9).
Pectineal myectomy was not shown to have an effect on the
development of cHD but can have a role in the revalidation of the
patient (5,15). The femoral neck lengthening procedure has thus far
been advocated only by Slocum and Devine (14). Although femoral
head and neck removal is primarily indicated as a salvage procedure in
dogs under 15 kg body weight, some long-term studies indicate that
excision arthroplasty results in acceptable owner satisfaction in most
cases (3,16).

If inclusive criteria for the surgical procedures are not met by the
individual patient after physical and radiographic examination, or if
surgery is impossible because of circumstantial reasons, the dog must be
either euthanized or treated conservatively, depending on the severity
of lameness and the related prognosis.

Notice for authors

In general authors should prepare their papers according to the \'Uniform requirements
for manuscripts submitted to biomedical journals\', also known as the \'Vancouver
style\'.

Manuscripts should be written in English and submitted in triplicate (one copy should
be labelled as master copy and should contain the original illustrations, graphs,
diagrams, tables, etc., suitable for reproduction). They should be presented in a form
that can readily be set by the printer, i.e. they should be typewritten, double-spaced, on
one side of the paper only. Tables should be supplied on separate sheets in a clear
drawn (e.g. Indian ink) or typewritten form, so that photographic plates can be made.
Photographs should be submitted on glazed white paper. Illustrations: instead of
original drawings, roentgenograms, and other material, send sharp, glossy black-and-
white photographic prints. The approximate position of Tables and Figures should be
indicated on the manuscript. The paper should commence with an abstract of no more
than 150 words. The authors should provide a number (3 to 5) of key words and a
short running title. SI units should be us^.

References in the text should be indicated by figures (in brackets) corresponding
exactly with the bibliography at the end of each paper (this journal prefers alphabetical
order). Please state the following particulars: (1) name and initials of author(s), (2) title
of paper, (3) name of journal, year of issue, volume, and opening/last page. Where
books are concerned also state residence and name of publisher.
The text of the paper should be arranged into sections. In general please follow the lay
out and style of recent numbers of this journal. Complete instructions (and full text of
the \'Vancouver style\') for authors can be obtained from the editorial office on request.

-ocr page 499-

Triple pelvic osteotomy: radiological results of 38 cases

Daniel A. Kochi, Hernnan A.W. Hazewinkel, Richard C. Napi, Björn R Meiji,
Thijs Howl, Rinn Th.C. WolvekampS.

INDICATIONS
Triple pelvic osteotomy (TPO) is one of the surgical therapies for hip
dysplasia in dogs. The principle is, after having performed osteotomies
through OS pubis, os ilium and os ischium, to rotate the acetabulum over
the femur in order to obtain better coverage of the femoral head. This
idea is first described by Salter in 1961 (1) as innominate osteotomy for
the treatment of congenital dislocation of the children\'s hip. Hohn and
Janes (2) introduced this technique into veterinary medicine in 1969.
In the last ten years TPO became an estab lished method for the surgical
treatment of hip dysplasia (3, 4, 5, 6, 7).

TPO is indicated with (a) insufficient dorsal acetabular rim (hip
dysplasia, fracture of the dorsal acetabular rim, pelvic torsion), (b)
inadequate direction of the femoral head into the acetabulum (femoral
malunion, some fractures of the femoral head, short femoral neck) and
(c) results of inadequate neuromuscular generated forces for directing
the femoral head into the acetabulum (transitional vertebra at L7, SI,

Section Orthoptic Medicine and Surgery, Department of Clinical Sciences of
Companion Animals, Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The
Netherlands.

Department of Radiology, Faculty of Veterinary Medicine, University of Ulrecht, The
Netherlands.

trauma to sciatic or gluteal nerve, intervertebral disc disease, trauma of
internal or external rotators) (8). In case of the most important
indication hip dysplasia, the following three conditions have to be
fulfilled before planning the surgery: (a) no severe dysplastic alterations
including osteophyte formation, (b) age of the dog preferably between
4 and 12 months and (c) presence of potential dorsal acetabular support
for the femoral head. Under these conditions an optimal use of the
remodelling capacity of the young animal during recovery is guaran-
teed.

radiographic results
Radiographs before and after 38 TPO, performed at the Department of
Clinical Sciences of Companion Animals, University of Utrecht were
analyzed to quantitaze the effect of this surgical technique. From the 32
dogs, 6 were operated bilaterally. The dogs were from different breeds,
mean age at the first TPO was 9.5 months, 12 dogs were female, 20
male. All osteotomies healed within 3 months after surgery. Overlay,
angle of Norberg and hip joint congruence increased after rotation of
the pelvis. Screw loosening did not influence the healing progress.
It was concluded that triple pelvic osteotomy was an effective treatment
for early diagnosed hip dysplasia in dogs.

Differential diagnosis of hip dysplasia

Björn R Meij 1

This paper is concerned with the differential diagnosis of HD in the dog
which is presented with lameness, weakness, and pain associated with
the hindlimbs, pelvis, and/or lower spine. Several tables list the
differential diagnosis of HD in the immature and the mature dog. The
differential diagnosis of HD in older mature dogs is described more in
detail with regard to lumbosacral diseases and degenerative myelop-
athy which are frequently mistaken for HD.
HD occurs in all breeds, but is rare in dogs with adult body weights of
less than 10 kg. The highest incidence is found in the giant and large
breeds.
Immature dogs frequently are presented between 4 and 9
months with an acute to subacute onset of signs of hip pain with hind
limb lameness evidenced by a poor exercise tolerance, difficulty in
rising, or reluctance to climb stairs. Puppies may develop a waddling
gait, or \'bunny-hop\' when running, and may show varus deviation
(increased adduction), and outward rotation of the femur. Older
mature (>1 year old) dogs may suffer from chronic degenerative joint
disease (DJD) and develop bilateral lameness after intense and
extended exercise, while stiffness may be noted after prolonged rest.
Tables 1 and 2 list the most significant differential diagnoses of HD in
the mature and the immature dog. The main features of the history,
signalment, clinical signs, and findings during orthopedic and neurolo-
gic examination are summarized for HD and conditions which may
resemble HD in their clinical presentation. In the last column diagnostic
techniques are given to confirm your diagnosis.
Careful orthopedic and neurologic examination are essential to
differentiate lameness of HD from weakness (paresis) or ataxia of
primary neurologic or muscle disorders. Lumbosacral diseases and

I Section Ortopedic Medicine and Surgery, Department of Clinical Scienccs of
Companion Animals, Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The
Netherlands.

degenerative myelopathy should be included in the differential
diagnosis of pelvic limb weakness, lameness, or pain (particularly in
middle-aged, large-breed dogs) because the diseases are frequently
mistaken for HD. Lumbosacral diseases cannot easily be differentiated
from HD by signalment, history and clinical signs because of similar
breed and age predisposition, and clinical presentation (Table 2).
Although some patients have concurrent hip dysplasia and lumbosacral
disease, meticulous orthopedic and neurologic examination is needed
to rule out lumbosacral disease in all dogs suspected of hip dysplasia.
Lumbosacral diseases must be considered in dysplastic patients that
exhibit sudden increase in lameness, weakness, or pain.
Diseases of the canine lumbosacrum cause the cauda equina syndrome
which is the clinical presentation of the disease. The term cauda equina
syndrome does not specify the cause (e.g. degenerative lumbosacral
stenosis, discospondylitis, trauma, neoplasia, vertebral malformation,
or idiopathic stenosis), but definitive diagnosis is vital to proper therapy
and prognosis.

Degenerative lumbosacral stenosis is the most common disease of the
canine lumbosacrum. Although the disease ultimately involves multi-
ple portions of the lumbosacral anatomy, it is believed to resuU from
intervertebral disk degeneration that closely resembles Hansen type II
disk degeneration. Eariy disk degeneration is followed by collapse of
the intervertebral disk space, osteophyte formation at the L7-SI end
plates and articular facets. Further loss of the load-bearing function of
the disk leads to narrowing of the intervertebral foramen via
subluxation of the facets toward each other and to stenosis of the
vertebral canal via instability of the L7 and SI vertebrae. The collapse
may lead to thickening and infolding of the interarcuate ligament and
the dorsal longitudinal ligament. A combination of these processes
(disk protrusion, osteophyte formation, facet subluxation, and ligament

-ocr page 500-

Table 1. Differential diagnosis of hip dysplasia in the immature dog (4-14 months old).

DIFFERENTIAL
DIAGNOSIS

HISTORY &
SIGNALMENT

CLINICAL SIGNS

PHYSICAL
EXAMINATION

DIAGNOSIS

Hip dysplasia

large & giant breeds
(German shepherd)
male = female, (4-9 months)

uni- / bilateral lameness
hip pain
waddling gait

pain upon palpation and
extension of the hip
positive Ortolani sign

Ortolani sign
radiography: subluxation,
incongruence

OCD talocrural joint

large breeds
(Rottweilers, retrievers)
male > female, 6 months

uni- / bilateral lameness

joint effusion/crepitation
pain on flexion and
extension of the talocrural
joint

radiography:
medial ridge of the
trochlea of the talus
unilateral = bilateral

OCD stiQe joint

giant & large breeds
(German shepherd. Mastiff)
male > female, 6 months

bi- / unilateral lameness

joint effusion/crepitation
range-of-motion decreased
pain on flexion and exten-
sion of the stifle joint

radiography:
lateral femur condyle
bilateral > unilateral

Enostosis

(eosinophilic panosteitis)

large & giant breeds
(German shepherd)
male > female (5-12 months)

intermittent shifting fore and
hind limb lameness
anorexia, lethargy

pain upon firm palpation
of the diaphyses of
affected long bones

radiography: increased
intramedullary radio-
opacity

Legg-Calve-Perthes
(avascular necrosis
of the femoral head)

small breeds (< 12 kg)
male = female
7 months (4-12 months)

usually unilateral lameness
(10% bilateral)

pain on extension and
internal rotation of the
hip joint

radiography: osteonecrosis,
collapse of the femoral head

Lateral patellar luxation
(genu valgum)

giant & large breeds (Great usually bilateral

Dane, Irish wolfhound, St. Ber- knock-knee (genu valgum)

nard) (5-6 months) stance

patella is or can be luxated orthopedic examination
and is usually reducible radiography: lateral
patellar luxation

Slipped capital epiphysis
(epiphysiolysis)

trauma

4 to 10 months

usually unilateral acute
non weight bearing lameness

hip pain, crepitation
shortened limb

radiography: usually type I
with dislocation

Table 2. Differential diagnosis of hip dysplasia in the mature dog 1 >1 year old).

DIFFERENTIAL
DIAGNOSIS

HISTORY &
SIGNALMENT

CLINICAL SIGNS

PHYSICAL
EXAMINATION

DIAGNOSIS

Hip dysplasia

large & giant breeds
(German shepherd)
male = female, (peak at 7
years)

uni-/bilateral lameness
marked muscle atrophy
morning stiffness, exercise
intolerance

pain and crepitation upon
manipulation of the hip
decreased range of motion
negative Ortolani sign

radiography: degenerative
joint disease (DJD), subluxation,
incongruity

Lumbosacral diseases
(e.g. degenerative lumbosacral
stenosis, discospondylitis,
trauma, neoplasia)

large breeds (German shepherd, cauda equina syndrome:
retrievers) pain in the back, paresis poste-
7 years (range 2-14 years) rior, pelvic limb lameness
male > female (60:40)

lumbosacral pain, painful
lordosis test, muscle atro-
phy, loss of conscious pro-
prioception, flaccid tail

radiography (survey, epidu-
rography, myelography, dis-
cography)
electromyography

Degenerative myelopathy

German shepherd
onset 5 years (7-9 years)

progressive paresis and
ataxia posterior

loss of conscious propri- post-mortem pathology
oception and pain sensation (diagnosis per exclusionem)

Rupture of cranial cruciate
ligament and/or meniscal
injury

all breeds

usually older than 2 years

usually unilateral lameness

positive cranial drawer test orthopedic examination
pain on hyperextension (radiography: DJD)
joint effusion & crepitation

DJD (stifle, tarsus)

all breeds

usually older than 2 years

unilateral lameness
morning stiffness

joint effusion & crepitation radiography: DJD
decreased range of motion

Coxofemoral luxation
(craniodorsal)

trauma, all breeds
6 years (10 months-15 years)

usually unilateral lameness
sudden onset

hip pain & crepitation, limb radiography: craniodorsal lu-
is shorter, stifle rotated out xation
ward, hock inward

Semitendinosus/semimembra-
nosus/gracilis contracture

German shepherd
male > female (2-7 years)

usually unilateral lameness
goose-stepping, jerky gait

ischio-tibial fibrotic band
decreased ROM stifle

orthopedic examination
electromyography

Neoplasia (osteosarcoma of
the proximal femur)

large & giant breeds (German
shepherd. Great Dane)
onset 7.5 years (1-15 years)

unilateral lameness

hip pain and crepitation
palpable swelling

radiography: osteolysis
proximal femur

36S Ti

jdschrift voor D

lERGENEESKUNDE,

Vol. 117, Supplement i, April 1992

-ocr page 501-

hypertrophy or prolapse) may encroach on the cauda equina at the
level of the L7-S1 disk and/or foramen.

Lumbosacral diseases are most frequently seen in large-sized, middle-
aged and old dogs. In a study of 30 dogs with cauda equina syndrome,
German shepherds and retrievers were predisposed. The age ranged
from 2 to 14 years: the median age was 6.8 years. Eighteen patients
were males, and 12 were females. The most common signs associated
with lumbosacral disease were pain (77%) and pelvic limb weakness
(50%). The pain may manifest as unilateral or bilateral pelvic limb
lameness. Owners frequently complain of the pet\'s unwillingness to
jump or climb stairs or difficulty in rising. Strenous activity may
exacerbate the signs, or the dog may \'warm out of its stiffness\'. Other
clinical signs, but less frequently present are self-inflicted dermatosis in
the lumbosacral region (17%), flaccid tail (17%) and urinary or fecal
incontinence (10%). Ataxia, obvious proprioceptive abnormalities
(knuckling) are occasionally part of the presenting history. Partial or
temporary improvement to anti inflammatory medications (NSAIDs,
corticosteroids) may be noted.

Physical examination of patients with pelvic limb weakness or pain
begins with close observation of the gait. If possible, patients should be
observed walking, running, and ascending and descending stairs.
Reluctance to rise, pelvic limb weakness, and unilateral or bilateral
pelvic limb lameness are common nonspecific findings of gait
observation. Postural reactions (e.g. conscious proprioception, hop-
ping, and hemi walking) are evaluated while the patient is standing.
These reactions must be carefully scrutinized because they are
extremely sensitive indicators of neurologic injury (although nonspeci-
fic in neurolocalization). The absence of postural deficits does not
exclude the possibility of lumbosacral disease. Palpation of the pelvic
limb and tail muscle tone is then performed. Atrophy of the gluteal and
hamstring muscles (innervated by the L6, L7 and SI nerve roots) may
be noted during careful palpation. With the patient standing, gentle
palpation for hyperesthesia (exaggerated pain sensation) begins away
from the lumbosacral region. Pressure is gently applied over the dorsal
spinous processes. With the patient in a normal standing position,
pressure is then applied directly over the lumbosacral space. The most
consistent sign of lumbosacral disease is pain elicited by lumbosacral
palpation. The hips are individually extended with and without added
pressure over the lumbosaaal junction. The lordosis test is performed
by extending both hips while dorsal pressure is placed on the
lumbosacral space. Although dogs with hip dysplasia often object to
any hip extension, dogs with lumbosacral disease object more blatantly
to extension with added lumbosacral pressure. The lordosis test,
although difficult to perform, usually detects pain in even the most stoic
dogs if there is significant lumbosacral disease.
With the patient in lateral recumbency, thorough musculoskeletal
palpation of both pelvic limbs and evaluation of spinal reflexes
(patellar, cranial tibial, flexor reflexes of the pelvic limb as well as anal
reflex) and gentle sensory perception is performed. Patients with
lumbosacral disease usually have normal pelvic limb spinal reflexes.
Patellar reflexes are usually normal because the femoral nerve roots
(L4, L5, and L6) are spared by lumbosacral diseases. The anal reflex.

which indicates pudendal nerve (S1,S2, and S3) function), may be
normal or decreased depending on the extent of nerve root involve-
ment. Anal tone may be decreased even though the anal reflex is
present; rectal examination and close observation for perineal soiling
thus are helpful.

Lateral and ventrodorsal survey radiographs are initial steps in
evaluating lumbosacral disease. Indirect evidence of degenerative
lumbosacral stenosis (e.g. spondylosis deformans, disk space narro-
wing, end plate sclerosis, and transitional vertebrae) is frequently
present on survey radiographs. These findings suggest but do not
confirm diagnosis. Spondylosis in the presence of compatible clinical
signs (cauda equina syni-ome) may be suggestive of degenerative
lumbosacral stenosis. Epidurography is the preferred means of lumbo-
sacral evaluation and involves the injection of contrast medium in the
epidural space in patients under general anesthesia. Lateral radiographs
after injection should include neutral, flexed and extended (dorsiflexed)
positions. Extension often enhances dorsal and ventral compressive
lesions on the cauda equina. Compressive lesions of the individual
spinal nerve roots are often impossible to visualize by contrast
radiography and may require advanced imaging techniques, such as
computed tomography, and/or electrophysiological methods for
accurate localization.

Electromyography can be useful in substantiating a diagnosis of
lumbosacral disease and differentiating the disease from musculoskele-
tal causes of pelvic limb weakness, such as HD. Although certain
electromyographic abnormalities strongly suggest lumbosacral disease,
normal electromyographs do not eliminate the possibility of lumbosa-
cral disease.

Degenerative myelopathy in aging German shepherds is characterized
by a slowly progressive paresis and ataxia of the pelvic limbs. Most
patients are over 5 years old. The onset of the disease is insidious and a
history of a progressive course over 5 to 6 months is common. Loss of
position sense is often the first indication of the disease. Paw-dragging,
crossing the limbs, and incomplete extension of the limb for full support
usually is accompanied by increased or abnormal reflexes in the pelvic
limbs. There often occurs a general wasting of the muscles in the caudal
thoracic and lumbosacral region. Postural reactions often are pooriy
performed in the pelvic limbs, especially to proprioceptive positioning.
Thoracic limbs function appears normal. In degenerative myelopathy,
myelograms demonstrate a normal subarachnoid space not compro-
mised by a space-occupying mass. CSF usually shows no abnormality.
The lesion consists of a diffuse degeneration of white matter in both
ascending and descending spinal cord tracts in all funiculi in all
segments of the spinal cord. The lesion is most extensive in the thoracic
region.

Therapy which can be installed in each of the above mentioned diseases
(e.g. HD, degenerative lumbosacral stenosis, degenerative myelopathy)
varies extremely and can be rather invasive. Therefore, it is essential to
perform a thorough clinical, radiological (routine, stress, and contrast),
and sometimes electrophysiological investigation to supply the owner
with the proper diagnosis and prognosis, and install the correct therapy
for the patient.

cüxüfemüral luxation in dogs and cats: surgical technique
and results of an extra-articular technique

Bjbrn P. Meij\'\'

Since 1989 we have used an extra-articular stabilization technique
following open reduction of coxofemoal luxations in dogs and cats, as
described previously (1,2). Neither of these reports included clinical
and follow up data on patients. The aim of the present study was to

\' Section Orthopedic Medicine and Surgery, Department of Clinical Sciences of
Companion Animals, Faculty of Utrecht, The Netherlands.

evaluate the clinical effectiveness of this extra-articular technique.
This report describes 14 dogs (mean age 6 years) and 3 cats (mean age
9.3 years) with mean body weight of 25 and 6.7 kg respectively, and
with coxofemoral luxations of 1 to 91 days duration (median 4 days).
Luxation was mainly related to trauma and in 47% of the cases
concomitant fractures or luxations (including 3 bilateral luxations)

-ocr page 502-

were present. Radiographic examination was performed in all patients.
In 1S cases the luxation was craniodorsal, in one it was medial with
acetabular fractures, and in one it was ventral. Closed reduction with
the application of a non-weight-bearing sling as a first treatment had
been unsuccessful in 7 cases in which reluxation occurred. In 5 other
cases closed reduction had been attempted but was found to be
impossible or unstable, making open reduction necessary. In 5 other
cases the nature of the additional trauma required surgical intervention.
Via a craniolateral approach to the hip joint with trochanter osteotomy
when indicated, the femoral head was reduced and remnants of the
capsule were sutured when ix)ssible. In all cases an extra-articular ilio-
femoral suture band was applied to limit the range of motion of the
femoral head (1,2).

The average follow-up period ranged from 1 to 20 months (mean 8
months). The success rate varied from excellent (81%) to poor (19%)
and proved to be strongly related to the suture material. In 10 dogs in
which 8 mm wide non-abisorbable multifilamentous polyester\' was
used for extra-articular stabilization the owner\'s evaluation was
\'excellent\'. In most cases in which coated 2 polyamide^ was used for
extra-articular stabilization, reluxation occurred within 2 weeks
following surgery.

From this study it can be concluded that the extra-articular stabilization
technique following open reduction of acute and chronic coxofemoral
luxations in dogs as described in this report, may have excellent results
when multifilamentous nonabsorbable material is used.

1. Meisilene® Halteljand, Ethicon GmbH, Norderstedt, Germany.

2. Suturamid®, Ethicon GmbH, Norderstedt, Germany.

Ocular Filariasis in a parakeet, a tropical surprise

Ineke Westerhof

CASE REPORT
A Moustached Parakeet
(Psittacula alexandri atexandri) was presented
to the Section of Avian and Exotic Animal Medicine of the University of
Utrecht, Department of Clinical Sciences of Companion Animals. The
parakeet had been imported from Indonesia recently. Physical exami-
nation showed an active moving filarial worm in the anterior chamber
of the parakeet\'s right eye. In peripheral blood smears no microfilariae
were found.

In the literature avian filariasis has been described causing uveitis in the
anterior eye chamtjcr of several avian species and cystic lesions in or
near the joints. Avian filarial worms are classified in the Genus Spiruri-
dae, fam. Filaroidea, species Onchocercidae, with several subspecies
e.g., Chandlerella (4). Filariasis is seen regularly in tropical and
subtropical climates, and sporadically in Europe. Epidemiology is not
clear, most probably bloo^ucking mosquitoes are the vectors of this
parasite. There are no reports in literature describing effective
chemotherapeutic treatment against the adult filarial worms in birds.
The aim of this study was to test the
in vivo effectiveness of several drugs
against an adult filarial worm in the anterior eye chamber of a parakeet.

1. Ivermectin^ is known to be larvicide and (selectively) active against
adult filariae in dogs (3) and has proved to be relatively safe in birds.
Ivermectine was used in a dose of 0.2 mg/kg
im, three times with one
week interval. No effects on the parasite were seen.

2. Ecothiopaat Iodide 0.125%^ is descrihied to be adulticide in dogs. The
drug was applicated topically on the eye, one drop BID for 7 days. No
effects on the parasite were seen.

Section of Avian and Exotic Animal Medicine, Department of Clinical Sciences of
Companion Animals, Faculty Veterinary Medicine, University of Utrecht, The
Netherlands.

3. Levamisole hydrochloride^ has been reported to be effective against
microfilariae, and partially effective against adults
oiDirofllaria immitis
in dogs (I). The dose used in this experiment was 40 mg/kg orally SID,
based on the dose used in pigeons. Non- productive vomiting was seen
as an adverse effect of the drug. After one treatment the motility of the
parasite was clearly reduced, indicating a toxic effect of the drug on the
parasite. However, 6 h after treatment the motility of the parasite
increased. A double oral dose given for five days also did not result in
the death of the parasite. A dose of 30 mg/kg levamisol\'
im resulted in
paralysis of the limbs of the bird, vomiting and dyspnoea within five
min. The effect on the parasite was similar to the effect of the oral dose.
Because of the adverse effects on the bird IM administration was not
repeated. In another attempt levamisole was given orally TID in a dose
of 40 mg/kg for fourteen days. The parasite was paralysed during this
treatment. However, exposure to light increased the motility of the
parasite, clearly indicating it was still alive. It was concluded that
levamisole in the doses tested is not capable of killing the intra-ocular
parasite.

4. Thiacetarsamide\' is known to be very effective in killing the adult
Dirofilaria immitis in dogs. The dose used in dogs is 2 mg/kg iv, BID for
two days (2). The toxicity of the drug in birds in this dose was first tested
on racing pigeons. Directly after iv application the pigeons showed
severe hyperventilation for fifteen minutes. The effect of thiacetasamide
in the parakeet will be discussed.

! Ivomec® M.S.D., Haarlem, The Netherlands.

\' Phospholine Iodide® Wyeth laboratoria B.V, Hoofddorp, The Netherlands.
\' Spartacon® Janssen Pharmacutica, Goirle, The Netherlands,
s Lr Ripercol® Janssen Pharmaceutica, Goirle, The Netherlands.
\' Caparsolate sodium® Ceva, Abbot laboratories, Chicago, USA.

Periodontal disease in dogs and cats

Philippe R. Hennefi

Periodontal disease is the most prevalent oral disease in dogs. Natural
development of periodontal disease in dogs has been rather well-
documented as dogs have been a standard model for study of human
periodontal disease. Periodontal disease in cats and related inflamma-
tory oral disorders in that species have not been studied until recently;
though they are very common, their exact etiology is still unknown.

1 School of Veterinary Medicine, University of Pennsylvania, Philadelphia, USA.

ANATOMICAL FEATURES (4,16,20)
The periodontium or periodontal tissue constitutes the attachment
tissue of the tooth. It is composed of the gingiva, the cementum, the
alveolar bone and the periodontal ligament.

ETI0PATH0GENIS(7,19)
Periodontal disease is caused by bacterial plaque. Accumulation of
plaque at the gingival margin and in the sulcus induces an inflammation

-ocr page 503-

of the gingiva. Gingivitis results from the action of bacterial enzymes,
toxins and antigens as well as from the immune response which may
increase inflammation and tissue destruction. With increasing time,
more plaque accumulates, microenvironmental conditions change and
more pathogenic bacteria develop (anaerobes) (12,13,14). Connective
tissue under the epithelial attachment becomes affected; the epithelium
migrates apically and a periodontal pocket is created. Alveolar bone
undergoes resorption. Periodontitis is an irreversible stage of the
disease. The goal of treatment is to stop its progression.
Other distinct disease conditions that have been recognized are
ulcerative gingivitis stomatitis in Maltese dogs and chronic gingival
hyperplasia in large and giant breed dogs.

TREATMENT (7,11)
Goal of periodontal treatment is to suppress the inflammation in order
to obtain healthy tissues,

1. General health assessment

Systemic diseases may contribute to the development or to the severity
of periodontal disease (3). A complete physical examination should be
performed as well as a CBC and serum chemistry screen including tests
for FeLV and FIV when necessary.

2. Hygienic etiologic treatment

2. /. Reduction of the bacterial load and of the inflammation

The bacterial load can be reduced by flushing the oral cavity and the
pockets with a 0.2%
Chlorhexidine solution prior to periodontal
treatment and by using antibiotherapy. In order to avoid the
detrimental effect of bacteriemia in immunodeficient animals as well as
in animals with cardiac, kidney or liver failure or with diabetes, a
prophylactic antibiotic should be administered.

2.2. Suppression of dental plaque and calculus
Retained deciduous teeth and severely periodontially compromised
teeth must be extracted. Supragingival scaling is performed with an
ultrasonic scaler and/or handscalers. Subgingival scaling is the removal
of plaque and calculus located in the pocket. It is performed with hand
instrumentation (curets). Rootplanning is the removal of infected
cementum covering the roots with curets. The surfaces of the crown and
the neck of the tooth are polished; plaque will adhere less easily to this
smoothed surface. At last, periodontal pockets are irrigated with a 0.2%
Chlorhexidine solution. Irrigation flushes the remaining debris out of the
pocket and delivers an antibacterial substance in situ.

3. Surgical treatment

The goals of the surgical phase of the periodontal treatment are to allow
access to deep pockets, to remove infected tissues and to promote
healing. Surgery should not be attempted on acutely inflamed tissue.
Hence, a two steps treatment is required: in humans, the hygienic
treatment is performed and is followed by a phase of dental home care
of several weeks, then the patient\'s periodontal health is reevaluated
and surgery is performed if necessary. In dogs, a two steps procedure
requires two anesthesias. Antibiotic therapy prior to and after the
procedure could allow the completion of the hygienic and surgical
phases of the treatment during the same anaesthesia; antibiotics suitable
for this purpose are spiramycin, metronidazole and clindamycin
(2,17,18). Several studies have shown the benefic long term effect of
metronidazole when used with hygienic treatment and a superior
antibacterial activity (6,17). The surgical treatment must be followed
by proper dental home care; otherwise it may be more detrimental than
useful. Periodontal surgery should not be performed if the owner is not
willing to perform dental home care. Common surgical treatments are:
gingivectomy-gingivoplasty, gingival curettage, gingival and mucogin-
gival flaps with or without osteoplasty and surgical techniques that
promote healing. Other dental treatments that may complete period-
ontal treatment are the treatment of endodontic lesions, orthodontics
and dental splinting. Management of refractory ulcerative gingivitis-
stomatitis may be achieved by thorough hygienic treatment and
antibiotherapy with metronidazole.

DENTAL HOME CARE
Dental home care is the only means to prevent further progression of
the disease. Dental plaque formation can be prevented with antibacte-
rial plaque retardant substances and can be mechanically removed
(brushing). To date, no other plaque retardant substance as shown more
effectiveness than chlorhexidine (1). Other plaque retardant used in
dogs and cats are based on enzymatic products, zinc ascorbate and
stannous fluoride (9). Daily dental home care is recommended.
Rawhides and biscuits can help in removing calculus mechanically
(15).

INFLAMMATORY DISEASES IN CATS (10,21)
Though typical periodontal disease, as described previously, can be
seen in cats, cats are often affected by specific periodontal and oral
inflammations. They are more the result of an exaggerated inflamma-
tory response rather than a particular disease.

1. Chronic gingivitis-stomatitis

Clinically, cats are very painful and may present aggressiveness,
anorexia or any other signs related to pain. Oral examination shows
acutely inflamed gingivae, especially in the premolar-molar area, with
possible extension of the inflammation to the glossopalatine arches
(faucitis) and to the oropharynx (oropharyngitis). Histologically, a
polyclonal plasma cell infiltrate is found and is associated to a
polyclonal hypergamma globulinemia. No specific bacterial or viral
etiology has been recognized though FIV positive cats are more likely
to be affected.

The first step of the treatment is to achieve oral and periodontal health
by performing a thorough periodontal treatment and by establishing, if
possible, dental home care. For non-responsive, long-lasting inflamma-
tion, extraction of the premolars and molars has given good results
though some cats may not respond. Other options are antibiotherapy to
lessen the oral bacterial load, antiinflammatory and immunosuppres-
sive drugs to control the detrimental inflammatory reaction. None of
this treatments have given better results than extraction so far. Painful
cats may be ameliored by antibiotherapy prior to extraction treatment.

2. Odontoclastic resorptive lesions : \'neck lesions\'

Resorptive processes beginning at the neck of the tooth and extending
apically and coronally are very serious and common problems in cats
(5). Dentinal and pulpal exposure due to cavitation is responsible for
pain. Progressive resorption of the tooth leads to crown fracture and
retained root tips. The etiology of this resorptive process is unknown.
Neck lesions are almost always associated with inflammation. Cats
with gingivitis-stomatitis should be assessed for the presence of neck
lesions. Though restorative treatments of these lesions have been
attempted, recent data have shown that their progress is unpredictable
and that loss of the restorative material and further resorptions in other
areas of the tooth were common. Diseased teeth and retained root tips
must be extracted; post-extraction X-rays are needed to insure that no
root tips have been left.

-ocr page 504-

Radiography is a valuable and almost indispensable diagnostic tool for
veterinarians to detect and evaluate neoplastic disease in small animals.
Radiography is convenient, non-invasive and relatively inexpensive but
often provides limited anatomic and functional information. Sequential
radiographic studies performed over several days or weeks may
provide information about dynamic aspects of a disease process (e.g.,
neoplastic expansion).

Radiographic diagnoses, e.g. an abdominal mass, loss of intraperitoneal
detail, alveolar lung consolidation, aggressive bone lesion, are descrip-
tions of the radiographic changes but do not state the cause of the
disease. After establishing the radiographic diagnosis one must consider
all of the clinical diagnostic differentials that the radiographic diagnosis
may represent. The patient\'s history, clinical signs, and laboratory data
are used to rank the diagnostic differentials. In this process, the
experience of the examiner is a very important factor. At this point, two
important facts must be understood. First, a relevant clinical history
significantly increases the rate of true-positive radiographic findings.
This is at least partly due to an improved detection rate of abnormalities
but also due to accurate decision making about the diagnostic relevance
of these findings. Second, clinical signs and radiographic changes may
not always appear simultaneously, or match in severity. Clinical signs
often precede radiographic changes and may subdue prior to radiogra-
phic normalization. Surprisingly mild radiographic changes may
accompany severe clinical signs or reversed, e.g. early stages of tumor
development. And, radiographic changes may be present in the absence
of clinical signs, e.g. unsuspected secondary lung tumors. As a result,
radiography is certainly not an ideal diagnostic technique to clearly
separate normal animals from those affected by disease. Especially with
neoplastic disease, there is a considerable overlap between the
radiographic presentation of normal and abnormal animals. At the
same time, there is considerable overiap between radiographic charac-
teristics of non-malignant (\'benign\') and malignant abnormalities, e.g.
osteomyelitis vs. bone tumor, alveolar lung consolidation vs. primary
lung tumor. As a consequence, radiographic diagnosis of tumors is
difficult and most of the time not more than a tentative diagnosis is
established that must be confirmed by other diagnostic techniques such
as biopsy and histological examination.

And this statement is certainly true for the radiographic evaluation of
suspected bone tumors, pulmonary neoplasia and abdominal mass
lesions.

Bone tumors

The area of orthopedics affords the veterinarian perhaps the greatest
opportunity to use radiology as a diagnostic and prognostic tool.
However, it also presents him the highest rate of ambivalent and
dubious results.

Survey radiographs of bones provide information through recognition
of altered osseous morphology, including the following characteristics:

1. overall size and shape of changes within a bone

2. focal size and shape of changes within a bone

3. cortical thickness of bone

4. trabecular pattern of bone

5. overall radiopacity of bone

6. focal density abnormalities

7. margination of focal lesions

8. continuity of bone or cortex

9. periosteal new bone formation (\'periosteal reaction\')
10. surrounding soft tissue abnormalities

I Departmenc of Radiology, Faculty of Veterinary Medicine, University of Ulrecht, The
Netherlands

Imaging techniques

Based on these general observations, differential or tentative diagnoses
can be formulated.

However, there are many causes of subacute or chronic orthopedic
disease that present similar radiographic patterns. Besides that, many
lesions commonly associated with a well-known characteristic radio-
graphic feature may have an atypical appearance.
Bone can react to a disease process or injury only in two ways, by bone
destruction (osteolysis, osteoporosis) with a resulting decrease of
radiopacity or by bone production (osteosclerosis, periosteal new bone
formation) with a resulting increase of radiopacity. These changes
which may occur in bone are a direct reflection of the aggressiveness,
virulence and duration of the disease process, and an indication of the
healing and reparative response of the affected bone. They also reflect
the influence of external factors such as medical or surgical intervention
or the préexistence or superimposition of other pathologic processes.
These bony changes relate directly to the radiographic appearance of
the lesion. Radiographic changes should be carefully evaluated
individually and then integrated to form an impression of the
aggressiveness of the orthopedic lesion providing a means to limit the
list of differential diagnoses.

Radiographic assessment of aggressiveness of a bone lesion is based
upon the degree of activity and the presence and effectiveness of a
reparative response of the host bone. Activity and reparative response
are recognized radiographically by the degree and pattern of

1. osteolysis

2. new bone production

3. margination of the lesion

4. zone of transition between diseased and normal bone

5. rate of change noted on follow-up radiographs.

Osteolysis of cancellous bone usually indicates a aggressive process and
can have a focal, moth-eaten or permeative pattern, with the latter
being the most aggressive one. The overlying cortex may be destroyed,
remodelled, expanded or unaffected. New bone production of endos-
teal origin that results in a dense zone of sclerotic bone around the
osteolytic lesion indicates a less aggressive lesion with a reparative
response of the bone.

Periosteal new bone forms when the periosteum is elevated from the
underiying cortex by an expanding disease process. A smooth layer of
solid and distinctly marginated periosteal new bone signifies a benign or
nonaggressive process with minimal activity and expansion. The less
distinct and more irregular the margins of periosteal new bone are, the
more active and aggressive is the underlying lesion.
Lamellated (\'onion-skin\' type), spiculated (spicules and \'sun-burst\'
types) and amorphous patterns indicate increasingly aggressiveness of
the primary bone lesion. Destruction of periosteal new bone or even
complete absence of periosteal new bone indicate a high degree of
activity and agressiveness of the lesion with lack of or insufficient
reparative response of the host bone.

Margination of the lesion and zone of transition between the lytic lesion
and the normal appearing bone represent another indication for the
degree of aggressiveness of the primary lesion. A cleariy-defined or
distinct margin in combination with a short transition zone indicates a
disease process of low aggressivity and a successful reparative response
of the host bone. A long zone of transition with a poorly-defined margin
without surrounding bony sclerosis indicates a high level of aggressive-
ness and expansion of the lesion without a successful reparative
response of the host bone.

Follow-up radiographs are made to evaluate the rate of change.
Aggressive lesions will reveal significant changes in 7-10 days whilst
non-agressive lesions will remain stable or reveal minor changes over

Radiographic diagnosis of tumors

Pim Wolvekampi

-ocr page 505-

weeks-months. Especially, the zone of transition, lesion margin, i
periosteal new bone formation, and rate of expansion are considered
together in an effort to establish the malignant or benign nature of
lesion.

Radiographic characteristics of an aggressive bone lesion:

1. poorly demarcated lesion

2. wide zone of transition between normal and abnormal bone

3. moth-eaten or permeative bone lysis

4. absence of endosteal sclerotic border

5. cortical destruction

6. irregular periosteal new bone formation (spiculae, \'sun-burst\')

7. broken-through and destructed periosteal new bone (Codman\'s
triangle)

8. rapid rate of change on follow-up radiographs

9. soft tissue mass with displacement, distortion or obliteration of soft
tissue planes and fat deposits (calcification patterns may be present)
Radiographic characteristics of a non-aggressive bone lesion

1. well-demarcated lesion

2. abrupt zone of transition between normal and abnormal bone

3. focal bone lysis or medullary canal expansion with or without
cortical thinning

4. dense zone of endosteal sclerotic bone

5. intact cortex, sometimes thickened as a result of consolidated
periosteal new bone

6. smooth periosteal new bone (may be layered) that remains intact

7. slow rate of change on follow-up radiographs

8. minimal soft tissue involvement

By using these radiographic criteria it should be possible to classify most
osseous lesions into two major categories:

I. aggressive bone lesion: malignant bone tumor acute, highly-virulent
osteomyelitis

II. non-aggressive bone lesion: benign bone tumor, bone cyst, chronic
osteomyelitic, traumatic periostitis.

bone tumors and infection produce a wide spectrum of destructive and
productive bony changes. Unfortunately, there is overlap of many
radiographic features, especially early in the disease. For that reason, a
diagnosis based solely on the radiographic patterns of bone destruction
and production may be erraneous. All radiographic changes must be
evaluated in light of the clinical and historical information. Histologic
evaluation of the lesion is usually necessary before a definite diagnosis
of malignant bone tumor can be settled or denied.
As an example, the general characteristics of primary malignant bone
tumor, e.g. osteosarcoma, can be listed as follows:

1. giant and large breed dogs

2. average age of 7 years

3. solitary, monostotic lesion

4. metaphyseal region of long bones: proximal humerus, distal radius/
ulna, distal femur, proximal/distal tibia, proximal femur, proximal
ulna (in order of frequency)

5. soft tissue mass

6. aggressive bony changes and periosteal new bone formation

7. usually no involvement of adjacent joint

8. may result in pathologic fracture

9. may be associated with complicated fracture healing or metallic
implants

Other primary bone tumors, e.g. fibrosarcoma, chondrosarcoma or
haemangiosarcoma are not common and most of the time present with
a similar radiographic appearance. Haemangiosarcoma\'s seem to have
a tendency of mid-shaft location.

Lung tumors

Metastatic (secondary) lung tumors are more often found than primary
lung tumors in dogs and cats. Both conditions have a variety of
radiographic presentations with the well-circumscribed nodular form
being the easiest to recognize. The radiographic presentation depends
upon whether the tumor is primary or secondary and upon the growth
rate and activity of the tumor.Neoplastic lesions may be solitary or
multiple, and may unvolve one single lung lobe or several lung lobfs.
Accompanying abnormalities include pleural effusion and haemor-
rhage, pulmonary haemorrhage, non-malignant pneumonia or peri-
pheral atelectasis, and sometimes pneumothorax as a result of central
cavitation of the lesion.

Pulmonary tumors result in increased radiopacity (density) of lung
tissue. They may present as solitary or multiple lung densities in an
alveolar or interstitial nodular pattern, but also as a more generalized or
diffuse increased alveolar or interstitial density pattern.
Radiographic characteristics of pulmonary tumors include:

1. wel-circumscribed nodules or masses (larger than 5 mm)

2. focal lung lesions

3. diffuse lung lesions

4. ill-defined alveolar consolidation

5. well-defined lobar pulmonary consolidation

6. increased interstitial density

7. cavitated lung mass

Solitary nodular lung tumors may resemble end-on projections of
pulmonary vessels, pulmonary granuloma\'s and osteomata, focal
densities due to haematoma, haemorrhage, contusion or cysts, and
focal atelectasis.

Multiple nodular lung tumors may resemble lung changes due to
granulomatous pneumonia, embolic spread of bacterial pneumonia,
pneumonitis, and changes due to focal haemorrhage or infarcts.
Diffusely spreading lung tumors (e.g. lymphosarcoma) may resemble
pulmonary edema, inflammation, haemorrhage or fibrosis.
Next to this, all kinds of artifacts may mimic pulmonary neoplastic
disease, e.g. technical exposure artifacts, obesity of animal, superimpo-
sition of external densities (nipples), e.a..

In cases of doubtful radiographic interpretation or strong clinical
suspicion without radiographic confirmation, réévaluation of the lungs
in 30 days often will result in a positive recognition of enlarged and
therefore visible pulmonary nodules. Or, in a more definite negation of
the presence of pulmonary neoplastic disease in case that nodules
remain absent or a positive response follows administration of anti-
inflammatory and anti-allergic drugs.

The extensive variation in radiographic presentation makes a definite
radiographic diagnosis of primary or secondary neoplastic lung disease
often very difficult or even impossible. For further diagnostic differenti-
ation, complete blood counts, tracheal wash, bronchoscopy with
aspiration biopsy and brushing, and percutaneous lung biopsy may be
considered.

Abdominal tumors

Radiographic identification of an abdominal mass depends upon
recognition of

1. abnormal size and shape of a visceral structure

2. failure of visualization of normal outlines of a given organ or
structure within an area of increased density

3. characteristic displacement of adjacent viscera.
Displacement of normal structures from their expected location follows
the path of least resistance, away from the expanding mass. Therefore,
by knowing the normal position of an organ and its relationship to
structures around it, one can predict the radiographic appearance of a
mass lesion of that organ, or,in opposite way, one can determine the
most likely structure from which the abnormality originates. Es-
pecially, the stomach, intestines and urinary bladder are easily
displacable structures.

A complicating factor for radiographic evaluation of abdominal mass
lesions is the presence of free peritoneal fluid, e.g. effusion, haemor-
rhage or exsudate, or the presence of mesenteric and visceral adhesions
resulting in a generalized or localized diffuse increase of radiographic
density in the abdominal cavity that may obliterate all visceral borders
and detail.

Abnormalities should be described according to their size, shape,
position, density, architecture (pattern within the density: homogen-
eous, granular, calcified), and, if possible, to their function.
First, origin and etiology of the mass lesion should be understood.
On the lateral abdominal radiograph, the mass must be associated with
an anatomical area of the abdomen, and, subsequently, identified on the
ventrodorsal radiograph in an attempt to reduce the number of possible
organs for the origin of the mass.

-ocr page 506-

Physiologie enlargement of the spleen, kidneys, stomach, intestines,
urinary bladder and uterus may mimic pathology.
Pathologic enlargement of structures can be referred to neoplastic
disease, haematoma, cyst formation, inflammatory or granulomatous
changes, congestion due to vascular compromise, or dilatation as seen
with pyometra or ileus.

Next, margination of the mass and possible extension to other organs [
must be evaluated. A distinct margin of the mass indicates that the \'
lesion is probably confined to the original organ, while an indistinct, ill-
j
defined border relates either to direct extension of the disease process |
into surrounding structures, or to peripheral tissue reaction as seen with
localized peritonitis.

An abnormal and irregular structure or achitecture of the mass should
be considered carefully. Because, irregular calcification patterns in
visceral masses present a strong indication for malignant disease.
At last, the possibility of more than one mass must be considered.
Diffuse hepatomegaly will result in an increase of liver size with
corresponding increased density and rounded, well-delineated margins.
The stomach and duodenal bulb are displaced caudodorsally and to the
left. A right-sided liver mass displaces the stomach and cranial
duodenum to the left, and a left-sided liver mass will result in
caudodextral displacement of the stomach.

Gastric distention displaces the spleen, small intestines and transverse
colon caudally.

A pancreatic mass pushes the descending duodenum away in lateral
direction.

Abnormal spenic enlargement will result in dislocation of the small
intestines dorsally and to the right, and of the stomach cranially.
Physiologic enlargement of the spleen is encountered in normal dogs
that are anaesthetized or sedated.

Enlargement of the kidneys results in displacement of the small bowel
caudally, ventrally, and either to the left or to the right depending upon
which kidney is enlarged.

Ovarian masses and adrenal masses are located more ventrally and
centrally, displacing the intestines circumferentially. This is also seen
with masses that originate fi-om the
mesenteric lymphnodes.

A \'mass\' of intestines could be the result of an omentum retrahens. This
mass lesion is the result of mesenteric spread of a tumor (mesothelioma)
that retracts due to fibrosing cicatrization. A focal intestinal neoplastic
lesion may be palpated everywhere in the abdominal cavity.
Mass lesions that arise in the caudal part of the abdominal cavity may
originate from the urinary bladder, prostate gland, uterus, and the
sublumbar lymphnodes. Also here, retained testicles may be found.
Urinary bladder distention displaces the small intestines cranially, and
the descending colon dorsally and to the left.

Prostatomegaly results in dorsocranial displacement of the bladder, and
in dorsal displacement of the rectum. Large prostatic cysts usually
dislocate the urinary bladder ventrally and to one side.
Uterine enlargement due to eariy pregnancy (under 38 days), postpar-
tem enlargement or pathologic pyo- or mucometra is noticed as
multiple fluid-dense tubular, or oval structures in the caudal abdomen
displacing the small intestines cranially, centrally and dorsally. Uterine
enlargement may mimic fluid-filled intestinal loops as seen with ileus. A
localized neoplastic mass originating from the cervix displaces the
urinary bladder ventrally and cranially.

A caudal sublumbar mass due to sublumbar lymphadenopathy or cyst
formation displaces the terminal colon ventrally and the urinary
bladder cranially.

Masses that arise from the abdominal wall structures will displace
neighbouring viscera centrally.

For further evaluation and differentiation of abdominal mass lesions,
radiographic contrast studies such as pneumogastrography, pneumoco-
lography, pneumocystography may be performed. Also positive-
contrast investigations using barium suspensions or iodine preparations
may be indicated. However, in regard to the latter techniques,
ultrasonography and ultrasonographically-guided biopsy are the pre-
ferred additional investigation methods for evaluation of abdominal
mass lesions.

As a conclusion, radiographic evaluation of bone tumors, lung tumors
and abdominal mass lesions is much more complicated as it seems and
needs much experience from the examiner. Many times, only a
tentative radiographic diagnosis can be established that must be
confirmed by other diagnostic techniques.

Diagnostic imaging of the liver in dogs

Use Tiemesseni

INTRODUCTION
The liver is the largest and one of the most important excreting and
secreting organs in the body. In the dog the liver lies within the costal
arch and is divided into a left medial, left lateral, right medial, right
lateral, quadrate and caudate lobe. Cranially the liver is convex and lies
in contact with the diaphragm. Caudally it is in contact with the right
kidney, the stomach and the duodenum. The gallbladder is situated
cranioventrally and dextrally, between the quadrate lobe and the right
medial lobe of the liver.

The Uver plays a key role in many metabolic processes and is subject to
injury by a wide variety of infectious, metabolic and toxic diseases.
Furthermore, the liver is a common site for primary and metastatic
neoplasia. Because of the liver\'s extensive reserve capacity, diseases of
this organ may not be apparent clinically until they are well advanced.
When clinical signs do occur, history, physical examination and
function tests are often nonspecific. In such cases diagnostic imaging
may provide information about the presence and extensiveness of liver
disease.

The size, shape, delineation and structure of the liver may be visualized
with radiography, ultrasonography and computed tomography (CT).

42S

Depanment of Radiology, Faculty of Veterinary Medicine, Univeisity of Utrecht, The
Netherlands

RADIOGRAPHY
Because the depth of the abdomen is greatest in the region of the liver,
sufficient kilovoltage must be used to ensure adequate penetration. On
lateral radiographs the cranial margin of the liver is delineated by the
diaphragm and adjacent air-filled lungs. The ventral border of the liver
is formed by the left lateral lobe and is usually sharply outlined by fat in
the falciform ligament. Sometimes the splenic silhouette merges with
that of the liver, obscuring the caudoventral border.
On ventrodorsal radiographs the caudal border of the liver may be
determined by the cranial pole of the right kidney and the cranial
duodenal flexure on the right side, and the lesser curvature of the
stomach centrally. On the left side, the liver superimposes the fundus of
the stomach.

The radiographic diagnosis of liver disease depends on the recognition
of abnormalities in its size, shape and radiopadty. Abnormalities are
often nonspecific for any particular disease; the liver may even appear
radiographically normal in the face of severe disease.
Severe diffuse hepatomegaly causes an increase in total size, a substan-
tial portion of the liver projected beyond the costal arch and rounding
of the caudal liver edges. The corpus and antrum of the stomach is
displaced caudodorsally and towards the left. The right kidney and the
cranial duodenal flexure are displaced caudally. Diffuse hepatomegaly
may be due to inflammatory or neoplastic disease, venous congestion.

-ocr page 507-

tat ititiltration, cholestasis, cirrhosis, amyloidosis or storage diseases.
Focal hepatomegaly may cause a variety of displacements of adjacent
organs and may be caused by neoplastic diseases, abscesses or cysts.
Reduced liver size is often more difficult to appreciate. Radiographic
signs associated with reduced liver size include cranial displacement of
the stomach and a decreased distance between the diaphragm and the
stomach. Reduced liver size may be due to chronic hepatic disease,
fibrosis, cirrhosis or congenital anomalies such as congenital portosys-
temic shunts.

Changes in the shape of liver lobes are usually difficult to detect on
survey radiographs. Round and irregular margins of the caudoventral
aspect of the liver may be recognized in patients with neoplasia or
cirrhosis with prominent regenerative nodules.
Increase or decrease of radiopacity of the liver is rare. Increased hepatic
radiopacity is caused by mineralization. Mineral opacities may be
confined to the gallbladder or biliary ducts in patients with cholelithia-
sis. Decreased liver opacity, due to gasaccumulation, is even more rare.
Radiographic contrast techniques, such as angiography, venography,
and chole cystography, may be of value in selected patients, but are not
routinely ti^ in veterinary medicine.

ULTRASONOGRAPHY
Ultrasonography is a noninvasive diagnostic imaging technique, which
proved to be very valuable in companion animal medicine. More than
radiography, ultrasonography provides information about the structure
of soft tissues, provided that there is no bone or gas between the
transducer and the organ under examination. The liver, biliary tract and
the large vessels in the abdomen can easily be visualized. It is rarely
necessary to sedate or anaesthetize the animal. Good contact between
the transducer and skin must be achieved for optimal image quality.
Therefore, hair is clipped from the regions to be examined and an
acoustic coupling gel is applied. With the dog in dorsal recumbency, the
transducer is placed behind the xiphistemum and angled cranially until
the liver is identified. Sweeps of the transducer are made from the right
to the left through the liver in the longitudinal plane, and from cranial to
caudal in the transverse plane. With the dog in left lateral recumbency
and the transducer placed between the last ribs and on the right
abdominal wall it is possible to examine the dorsal part of the liver
(caudate lobe) and the aorta, caudal vena cava and portal vein.
Examination of the liver is performed systematically, with attention for
size, shape, delineation and structure. The normal ultrasonographic
appearance of the liver is coarsely granular with an uniform structure.
The liver texture is more echogenic than that of the renal cortex and less
echogenic than that of the spleen. The portal veins have hyperechoic
margins and the hepatic veins are identified as anechoic channels
without echogenic margins.

The gallbladder is visible to the right of the midline. The normal
gallbladder has a thin wall and anechoic contents. The bile becomes
more echogenic when there is stasis because of anorexia or fasting. The
size of the gallbladder is very variable in dogs. Normal intrahepatic bile
ducts are not visible ultrasonographically.

When focal liver lesions are visible, the number, shape, size, delineation
and echogenicity is described. Focal lesions may be caused by
neoplastic disease, nodular hyperplasia, haematoma, abscesses, necro-
sis or infarction, and cysts.

Diffuse hepatic disease is more difficult to appreciate, especially when
there is no visible disturbance of the architecture. Changes in echogeni-
city can be determined by comparison of the liver with the spleen and
renal cortex.

In combination with clinical and laboratory findings ultrasonography is
an imaging technique, that can help to make a diagnosis in many cases.
When a Hver biopsy is necessary to make a definitive diagnosis, ultra-
sonography provides the possibility to perform a guided biopsy.
Biliary calculi are uncommon in dogs. When present they are easily
recognized as hyperechoic particles in the biliary tract or gallbladder,
causing acoustic shadowing. The most important indication for ultraso-
nographic examination of the biliary system is to differentiate between
extrahepatic and intrahepatic cholestasis. In case of extrahepatic
cholestasis dilatation of ±e gallbladder, common bile duct and the
intrahepatic bile ducts may be seen. Dilated intrahepatic bile ducts are
rather tortuous and have a less regular branching pattern than blocxi
vessels.

Hepatic venous congestion, as a result of right heart failure or obstruc-
tion of the caudal vena cava between the liver and the heart, is easily
recognized. Dilated hepatic veins are visible running to the caudal vena
cava.

The aorta, caudal vena cava and portal vein are visualized from the
right abdominal wall. Intrahepatic and extrahepatic portosystemic
shunts can be identified with this approach.

COMPUTED TOMOGRAPHY

Computed tomography (CT) allows the imaging of cross-sections of
the body with high density and spatial resolution. The dififerent liver
lobes, aorta, caudal vena cava, portal vein, intrahepatic vessels and
gallbladder are easily visualized. In some cases, it is possible to
recognize liver lesions with plain CT. In other cases, intravenous
contrast enhancement is necessary to visualize abnormalities. Compa-
rison of pre- and postcontrast scans allow the assessment of changes in
local conditions of blood flow and interstitial tissues of areas in the liver.
Computed tomography is an expensive imaging technique, which is not
routinely available in veterinary medicine. However, CT provides such
an accurate representation of the morphology and anatomic relations of
the liver, that even limited experience with CT will improve one\'s
understanding of the results of other diagnostic imaging techniques.

Canine malignant histiocytosis (MH): clinical and

radiographic findings

iVlelinda L. Schmidti, Gerard Rutteman^, Pim Wolvekampi

INTRODUCTION

MH is a neoplastic disorder characterized by systemic growth of
tumorous histiocytes. In 1978, the first description of this disease was
presented (4) and since then, more cases have been reported (1,2,3,8).
Although MH has been found in several dog breeds (2,3,4,8), a high
incidence of the disease has been described in Bernese mountain dogs
(2,3).

1 Department of Radiology, Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The
Netherlands.

2 Section Internal Medicine, Department of Clinical Sciences of Companion Animals,
Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, The Netherlands.

MATERIALS AND METHODS

The clinical records and radiographs of 23 dogs with MH were
reviewed. In 13 dogs, the definite diagnosis of MH was established by
histopathologic examination. In the other 10 dogs, the histopathologic
examination remained in doubt or was not performed, but the tentative
diagnosis of MH was based on the combination of breed, clinical signs,
and the results of laboratory and radiographic examination. There were
19 Bernese mountain dogs and 4 dogs of other breeds (2 rottweilers, 1
dobermann, 1 Dutch shepherd dog). Age varied from 3 to 10 years.
Clinical examination had been performed in afl dogs. Thoracic
radiographs had been made of 21 dogs and abdominal radiographs of
10 dogs.

-ocr page 508-

results

Common clinical findings were anorexia, weight loss and lethargy.
Respiratory signs and anemia were also frequently noticed. L^
common findings were diarrhea, vomiting, enlarged peripheral lymph
nodes, and hyperthermia p> 40°C).

Radiographic exammation revealed intrathoracic abnormalities in 19
dogs. Pulmonary changes were present in 16 dogs. Next to single or
multiple nodular opacities, also completely or partly consolidated lung
lobes were found. Occasionally, air bronchograms were present in the
consolidated pulmonary areas. In 3 dogs, diffuse pulmonary infiltrates
were detected. Mediastinal abnormalities, usually concerning enlarge-
ment of sternal and/or mediastinal and/or bronchial lymph nodes
were found in 16 dogs. A dilated esophagus was found in 2 dogs. In 4
dogs pleural effusion was present. Abdominal radiographs revealed
hepatomegaly in 10 dogs, splenomegaly in 4 dogs and ascites in 3 dogs.
As had been described before (2), MH particularly affects Bernese
mountain dogs. In our study 19 of the 23 dogs with MH were of this
breed. Both in man (7) and dogs (2,3) MH usually affects middle-aged
individuals. This was also found in our study. The clinical symptoms
were not specific. This corresponds with the clinical presentation of
MH in people (7). However, an important clinical difference with
human MH, is the high frequency of respiratory signs in dogs (2,3), as
also present in this study.

Thoracic radiographs revealed abnormalities in 90 % of the performed
thoracic examinations (19 out of 21 dogs), with pulmonary and
mediastinal changes as major findings (76 %). Pulmonary changes
ranged from complete lobar consolidation to single or multiple nodules.
Pulmonary consolidation may easily be confused with pneumonia (6).
Pulmonary nodules resemble metastatic tumor or granulomatous
disease (6) and a single nodular density mimics a primary pulmonary
neoplasm (6). Diffuse pulmonary infiltrates that were occasionally
present are a non-specific finding (6). Mediastinal lymph node
enlargement was a common finding. This can also be present in dogs
with malignant lymphoma. However, a combination of mediastinal
lymph node enlargement with pulmonary nodules or lung lobe
consolidation is uncommon with intrathoracic malignant lymphoma
(6). This combination of abnormalities is sometimes present in canine
nocardiosis (6) or actinomycosis (5,6).

Abdominal radiographs only revealed non-specific changes, such as
hepatomegaly, splenomegaly, and ascites.

The following conclusions can be drawn: MH is seen relatively frequent
in Bernese mountain dogs. Clinical signs are non-specific, but generally
include respiratory signs. Thoracic radiographs commonly reveal
abnormalities of the lungs (nodules, consolidation), mediastinum
(lymphadenopathy) and pleural space (effusion). When these radiogra-
phic changes are present in a middle-aged Bernese Mountain dog, MH
should be included in the differential diagnosis. Clinical and/or
radiographic signs of hepatomegaly, splenomegaly and/or ascites only
attribute to the probability of MH.

Nutrition

Obesity treatment and prevention in companion animals

Stephen W. Cranei

Obesity is a condition of increased body fatness -not just \'overweight\'.
The ratio of fat to lean body mass must be higher than normal even if
the animal meets normal weight classification for its breed and gender.
In making weight measurement, 15% in excess of the \'ideal weight\' is
defined as obese since that is when negative health manifestations begin
to appear. Until there is more precise, species-specific knowledge of
energy balance in the dog and cat, such general definitions of obesity
serve the needs of the veterinarian. \'Ideal weight\' is a clinical concept
requiring definition by the veterinarian.

Positive energy accrues at the rate of 7000 Kcal for each Kg of fat. A
primary metabolic and hormonal predisposition to altered fat cell
metabolism is suggested by recent experiments that parabiotically
joined corpulent and normal rats. The obese-prone individuals were
proven to circulate factors enhancing the adipocyte\'s deposit of lipids.
The control of adipocyte function and resting metabolic rates through
genetic inheritance is also suggested by the mid-1980\'s data from Great
Britain implicating several particular purebred dog breeds as obese
prone.

Weight homeostasis is closely controlled in the normal individual.
Daily excesses of energy intake as small as 1% can cause a 25% obesity
by the time the pet is middle aged. Commonly occurring primary
causes for pet obesity are positive calorie balance thought overeating
and decreased exercise. Losing autoregulation of food intake may relate
to the high dietary palatability common to many commercial petfood
brands and/or poor feeding practices. Additionally, many home
cooking practices and commercially available treats contain significant

I Mark Morris Associates, Kansas, USA
fat and calorie levels. For example, one tablespoon of vegetable oil
added over pet food as a \'coat conditioner\' contains 133 kcal or 15-20%
of the daily maintenance calorie needs for a 10 Kg. dog.
Reduced activity level usually results from lack of opportunity for
adequate exercise, - often in urban environments. Neutering may be
another cause of decreased activity. The full effects of gonad removal
on metabolism and energetics are yet to be fully studied. Cardiopulmo-
nary diseases, arthroses, hot weather and immobile owners may also
contribute to decreased aaivity of dogs.

Obesity induces secondary hormonal abnormalities including hyperin-
sulinemia, insulin receptor defect, and decreasing sensitivity to insulin
in fat, muscle, and liver. Insulin \'resistance\' and hyperglycemia occur
concurrently as fatty acids displace glucose as the preferential fuel
source. While the obese. Type II diabetic animal is not dependent on
exogenous insulin for maintaining the non-ketotic state, fasting
hyperglycemia > 200 mg/dl and abnormal tolerance to an oral glucose
tolerance test occurs. Non-insulin dependant diabetes mellitus, as
influenced by obesity, appears partially reversible by fat loss and
restoration of normal b^y composition. Using diets with higher
soluble and insoluble fiber fractions and using feeding schedules that
provide digestion of nutrients concurrent with peak insulin activity
enhance glycemic control.

Moderate and gross levels of obesity complicate degenerative and post-
traumatic arthroses of the axial and appendicular skeleton and improve
with weight loss.

There are implications that obesity complicates hypertension by
increasing extravascular volume and peripheral vascular resistance.

-ocr page 509-

Valvular cardiac disease and chronic obstructive puhnonary disease of
small airways are thought to be improved by weight loss in overfat
individuals but this is numerically undocumented in naturally occur-
ring diseases.

When surgery is necessary in obese animals, a compromised surgical
approach, general difficulty in dissection, and increased rates of
intraoperative and postoperative complications are expected. Idiopa-
thic fatty liver syndrome in cats (feline hepatic lipidosis) seems linked to
a lack of amino acid intake from sudden reductions in food intake. The
latter may be associated with diets imposed for weight reduction that
are too aggressive.

Being female or neutered are higher risks than being male or intact.
Estrogen in the CSF is a known satiety factor and alterations in
hypothalamic gonadotrophins might have effects on satiety control as
well as general activity and roaming behavior.
Pet owner lifestyle seems connected as a risk factor for obesity.
Overweight humans were more likely to own an overweight pet in two
different studies. Ad lib feeing, calorie dense diets, treats, and diet
\'supplementation\' with table scraps are potential problems. Home
prepared diets and the conditioning of begging behaviors are clearly
implicated problems. Competitive eating with other pets, and specific
food addictions are problems in some homes. Problems with dietary
intake patterns can only be treated if they are first identified.

Weight measurement is universally available. The dog\'s weight at its
first birthday or during the first year of maturity probably reflects \'ideal\'
adult weight if skeletal develop,ment and juvenile nutrition are normal.
Another useful generalization from weight measurements is that the
mature, domestic cat weighs 3.5-4.5 kg. at a normal body composition.
The major disadvantage of using weight as a \'gold standard\' for body
composition is that \'overweight\' may not mean \'overfat\' in athletic,
working animals. Breed weight tables serve as guidelines for the
diagnosis of an individual patient. Palpating the pet\'s ribs and looking
for fat accumulations suffices for diagnosis. The inability to easily
distinguish the individual ribs by palpation means that excess subcu-
taneous fat is present. This is a simple, reliable and accurate means of
physical diagnosis. Readily feeling ribs equates to a normal amount of
adipose tissue. Loss of the \'hourglass shape\' when the canine torso is
viewed from above is also present in the obese pet.

Prevention of the occurrence of obesity is critical in the comprehensive
professional program stressing patient \'wellness\'. Identification of
individuals in puppy and kitten litters showing ovemutrition, as well as
undernutrition, is an important part of such programs. As the robustly
feeding weanling is in particular jeopardy for developing hyperplastic
adipocyte proliferation and juvenile onset obesity, a prescient recom-
mendation is to \'meal\' feed either by portion control or feeding time
restrictions. The controlled feeding program persists through the
transfer of the puppy to its new owner and until the animal reaches an
estimated 80 to 90% of its skeletal maturity. More latitude is allowed to
kittens regarding ad libitum feeding unless they cover their ribs with fat
during juvenile growth.

Dietary management, exercise, and behavior modification are clini-
cally relevant approaches for weight-reduction in pets. Professional
prescriptions for increased exercise and specific programs of dietary
management should be done on an individual basis.
Total starvation is an option for the dietary management of obesity but
this technique has several disadvantages. Negative nitrogen balance,
loss of lean body mass, and downregulation of resting metabolic rate
occur early in the course of total starvation. These events work against
the dual goals of sustaining a negative energy balance and preserving
lean body mass. Most pets undergoing a total starvation program are
hospitalized or boarded to monitor for severe ketosis and/or because
the owner cannot or will not endure the emotional difficulty and
humane considerations inherent in intentional starvation. Total caloric
restriction of obese cats is not recommended due to the suggested
associations between nutrient deprivation and the development of
feline idiopathic fatty liver syndrome.

In addition to possible safety hazards, a major drawback for programs
emphasizing total caloric restriction is the lack of client involvement
with treatment. An owner educated in proper pet feeding management,
and who becomes an integral part of treatment, will be the best long
term asset in treatment success and for preventing the recurrence of
obesity.

Moderate caloric restriction of 20 to 40% in dogs and 20-30 % in cats is
a preferred method of dietary management. Several techniques exist to
reduce rather than eliminate calorie intake. A common and informal
technique is asking the client to restrict the quantity of food by one-
third. This is simple to explain and can work well in eariy stages of
overweight. This method may also cause pets allowed access to the
outdoors to begin scavenger and hunting activities and those indoors to
initiate begging behaviors. While the casual approach is sometimes
successful, disappointing performance should be no surprise.

A second technique is the progressive reduction of food quantity by 5%
each week for 4 weeks to acclimate the pet to a 20% calorie reduction.
This reduction is then maintained for the next four week and the patient
reevaluated. This technique has appeal but requires consistent and
precise measurements or weighing of the food quantity at each feeding.
Weight loss performance at 80% of maintenance intake will be slow.
Additionally, the base feeding schedule upon which the 5% reductions
are based are cleariy too high or the patient would not be obese.
However, this program could work well in mild and early obesity with
compliant owners willing to make the food measurements.
A systematic treatment program of moderate calorie restriction is
demonstrated in lecture. Portion controlled meal feeding is the
suggested feeding method for dogs and cats during weight reduction.

However, weight loss performance in obese cats fed a high fiber, low fat
reducing diet was similar between groups of cats fed free-choice or meal
fed for weight reduction. These data suggest that calorie intake is
limited by dry matter volume for these diets and they might be
allowable free choice to selected cats. In feeding fat cats, the client is
always instructed to contact the veterinarian if food intake drops below
calculated quantities or the animal spontaneously fasts for longer than
72 hours. The total calculated food dosage is given in two orthree
feedings per day to capitalize on the significant calorie losses realized
from the thermic effect of food.

The final step in the professional program calculates the number of days
required to achieve success in a moderate caloric weight loss program.
Divide the daily caloric deficit resulting from the new diet into the
number of calories contained in the weight of fat intended to be lost.

This will be demonstrated in lecture. Establishing an agreed upon
weight goal, a written record for dietary management prescriptions, a
timetable for intermediate therapy checkpoints, and a schedule for
follow-up office visits is essential. Without this depth of professional
guidance, the veterinary surgeon and hospital staff should not be
surprised if off-hand observations of \'too fat\' and casual instruction to
\'feed less\' are unappreciated and unsuccessful. Permanent weight loss is
an exceptionally difficult task in humans and is frequently unsuccessful
(long term success rates of about 3%). However, due to the power and
specificity of dietary management available in veterinary medicine (the
owner controls the food dish) success rates should be higher. The
reward and incentive for patient, client and veterinarian are that
successfully weight-reduced pets are more active, alert, healthy, and
enjoyable companions.

Once the ideal weight goal is achieved, dietary management is
continued. Client education and providing petfood of an energy
content between those of specific reducing diets and regular pet food
will usually be required. Client education should warn of the hazards of
weight loss/gain cycling. Reduced calorie diets can be employed as
adult maintenance rations to prevent the initial occurrence of obesifica-
tion in obese-prone individuals. For example, a pet could be
prophylactically placed on a weight maintaining diet at the time of
surgical neutering.

There is considerable variety in formulation and caloric content of
commercially available \'light\' diets. Technical information of manufac-
turers can supply accurate comparisons of nutrient profile and caloric
content.

-ocr page 510-

In the 1970\'s experiments demonstrated that canine growth require-
ments could be met with intravenous administration of concentrates of
1-amino acids, 50% dextrose, vitamins and trace elements. By the mid
1970\'s the technologies of partial and total parenteral nutrition was
established as a powerful therapeutic modality in human intensive care.
TPN allowed resolution of complicated m^ical/surgical conditions
where total rest of gut secretory work was required or severe
maldigestion and malassimilation occurred. Morbidity and mortality
declined as hospitals established nutritional support teams that special-
ized in parenteral nutritional support. Today, perioperative nutrition is
considered critical in both human and veterinary surgery. Enteral
feeding is the clear technique of choice as enterocyte fuel substrates are
largely delivered by and derived from endoluminal nutrients. Condi-
tionally essential nutrients and nutrients modulating the immune
response allow better patient response in general and non-delayed
wound healing as a resuU. It is fair to say that in 1992 the emphasis in
research is on more specific fuel subsUata for general and local
res|wnses and a growing awareness that perioperative nutritional is a
critically important feature of optimized wound healing.
During wound healing, separate mesenchymal and epithelial phases of
repair phases occur in an integrated fashion. For the fibroblast glucose,
amino acids and vitamin and mineral co-factors are primary nutrients
that supply energy and substrate for synthesis of ground substance and
collagen. Wound healing attenuates if generalized nutrient depletion or
protein calorie malnutrition in present.

Energy

Energy costs for repair increase from resting energy requirements. One
wound healing effect of increased energy expenditure and thermogene-
sis is enhanced epithelial growth and replication at 40 degrees C.
Energy require,ments are typically increased over resting but are t>elow
those for normal maintenance activity.

Glucose

Glucose is the primary energy source to the leucocytes and fibroblasts in
the new wound. Phagocytosis and synthesis of hexoseamine sugars and
proteoglycan polymers, and collagen during wound healing require this
fuel. Post-injury hyperglycemia, a common clinical situation, supports
high glucose levels in wound healing fluids. Use of glucose depends on
aerobic metalx)lism in th wound. Aerobic conversion of glucose into
ATP is 38% efficient when supported by an adequate red blood cell
mass and adequate tissue perfusion. Good arterial and venous supply to
the wounded area explains the usually rapid wound healing in highly
vascularized tissues and the retarded wound healing when blood supply
is compromised. Oxygen tension within some wounds varies vary from
\'aerobic\' levels of 60-90 mm Hg. to \'anaerobic\' levels of < 25 mm. Hg.
in the region of the inflammatory cell front. Anaerobic glycolysis in
fibroblasts yields only 2 ATP per mole of glucose-not 38. The lactate
and protons pro,duced in anaerobic glycolysis cause a local acidifica-
tion of the wound.

proteolysis and wound amino acids
Proteins

Catabolism of endogenous protein mobilizes amino acids. Gluconeo-
genesis from those amino acids are eariy and primary uses of the amino
acids. Negative nitrogen balance is one signal of a catabolic drafting on
skeletal muscular protein for amino acids. About 75% of animals with
elective surgical wounds and modest injury indices attain functional

I Mark Morris Associates, Kansas, USA.

wound union during the period of negative nitrogen balance. On the
other hand, extended protein calorie malnutrition or catabolic \'nitrogen
wasting\' from muscular, visceral and plasma tissue losses are negative
aspects of these adaptive responses and are important risk factors for
poor clinical outcomes. Attenuated soft tissue wound healing (pro-
longed lag phase and decreased capacity for fibroplasia), wound
dehisance, muscle weak-ness, weight loss (>10%) and hypoalbumine-
mia (<2.0 g/dl) are all associated with protein calorie malnutrition.
Depressed immunity is another consequences of protein-calorie
malnutrition.

In bone healing, low protein intake compromises repair and callus
quality in rigidly fixed fractures. While, excess protein and energy did
not improve fracture healing, the concept of \'nitrogen sparing\' is
important in planning dietary management of trauma and wound
healing patients. \'Sparing\' amino acids occurs when energy needs are
supplied by nutrients other than endogenous amino acids. Also,
branched chain amino acids are not available for conversion to glucose
and can be used as direct fiiel substrate in skeletal muscle. If exogenous
energy is provided, the mobilized amino acid flux is available for
synthesis of enzymes, nucleic acids and structural proteins. Aggressive
protein/energy feedings immediately after injury can reduce nitrogen
wasting and optimize conditions for normal wound healing. It was
determined that intact proteins may offer advantages over elemental
amino acids in the nutritional support of bum injuries.
Specific amino acids are required for the synthesis of hexoseamines,
proteoglycan polymers, collagen, nucleic acids, skeletons of cells and
organelles, and structural proteins such as actin, myosin, collagen,
elastin, and keratin. The healing wound aminogram is altered from
non-repairing tissue with increased concentrations of proline, hydrox-
yproline, lysine, hydroxylysine, glycine, alanine and glutamine. Proline
and lysine are found in procollagen and then hydroxylated for
incorporation into collagen fibrils. Arginine is low in wounds because
arginase derived from decomposing macrophages converts arginine
into ornithine. Ornithine is available as a precursor for proline.
Menthionine is not prominent in collagen but menthionine and cystine
must l)e present in wound fluids and fibroblasts for adequate collagen
strength. Menthionine can be deficient in some casein based diets and
menthionine repletion normalizes wound healing rates after protein
depletion.

Glutamine is a \'nitrogen shuttle\' during proteolysis and gluconeogene-
sis. It is also an important, direct fuel substrate for the small intestinal
enterocyte.

macromineral nutrients in wound healing
Sodium and Potassium

An obligatory sodium retention and potassium loss follows minerali-
corti,coid secretions in response to trauma and/or hypovolemia. As the
serum potassium level does not reflect txxiy potassium depletion with
good sensitivity (the majority of the potassium is intracellular), the
dietary planning for the patient with a large healing wound(s) or tissue
fluid losses, such as those from massive transudations or exudations,
should consider parenteral or dietary potassium replacement. These
techniques are described in the veterinary literature.

Calcium, Phosphorous, Magnesium

Calcium, phosphorous and magnesium are secondary factors in wound
healing. They are important components of fracture repair. During
fracture healing it is sufficient to maintain a dietary intake of calcium
and phosphorous at maintenance or growth levels. Supplementation of
calcium or Vitamin D to supraphysiologic levels (<2% dietary dry

Surgical nutrition and nutritional aspects of wound

healing

Stephen W. Craned

-ocr page 511-

matter) is of no benefit in promoting or accelerating normal fracture
healing. Neither does calcium supplementation improve the speed or
quality of osteosynthesis in delayed or non-union fracture repair. Diets
high in phosphorous or with an inverse Calcium: Phosphorous ratio
may invoke nutritional secondary hyperparathyroidism and a follow-
ing osteopenia. Significant negative calcium balance may be encoun-
tered in prolonged posttratimatic immobilization (paraplegia or qtiadri-
plegia). If calcium supplements are prescribed for this condition, the
percent of elemental calcium content in the supplement should be
considered along with the weight of the supplement provided. Percent
elemental calcium is calcium gluconate 9%; calcium lactate 13%; and
calcium carbonate 40%.

MICRQIVIINERAL NUTRIENTS IN WOUND HEALING
Zinc and Iron

Zinc catalyzes many biochemical reactions. Zinc is a general \'trophic
factor\' for some immune system cells and stabilizes membranes. Zinc
levels drop 50% during acute phase protein production and large
chemotactic respons,es. Impaired wound healing and immune function
are results of tissue depletions of zinc. Zinc has limited tissue storage
capacity, rapid tissue turnover, and may have low digestibility and/or
bioavailability in diets high in phytates or calcium. Therefore, zinc
supplementation is an important consideration for deficiency preven-
tion during wound healing. However, zinc supplementaion in excesses
of requirements does not hasten wound healing.
Significant iron depletion can occur from dietary deficiency and
chronic blood losses. Iron deficiency needs to be severe and usually
quite chronic before compromising oxygen transport and wound
healing. Tissue desaturations of copper, cobalt, selenium, iodine, and
the family of ultratrace minerals are usually ignored except for severe
and chronic debility. Deficieincy states are precluded by efiBcient and
effective pathways and very low requirements.

VITAMINS IN V\\/OUND HEALING
Vitamins B and C

Injury, anorexis, diuresis, and systemic stress increase needs for ascorbic
acid, riboflavin, niacin, pyridoxine, and folic acid. In experimental
wound healing models, preoperative and postoperative pantothenic
acid supplementation product stronger healing of aponeuroses, (but
not skin), through unknown mechanisms. As B vitamins are essential
cofactors in many intermediary energy metabolism reactions, supple-
mentation via oral or low-dose parenteral therapy is recommended in
patients with total or partial anorexia.

Ascorbic acid cofactors enzymatic hydrolyxlation of proline and lysine
prior to their incorporation in collagen. Ascorbic acid deficiency yields
inade,quate quantity and tensile strength of collagen formation during
wound healing. In primates scorbutic collagen distress is well under-
stood as the disease Scurvy. It is stated that dogs and cats have an
adequate endogenous hepatic synthesis of ascorbic acid for normal
maintenance requirements. However, ascorbate synthesis capacity also
has been inferred as marginal during stress/loss in dogs and cats.
Scorbutic collagen synthesis in companion animals is not a clinical
problem for routine wound healing in the author\'s experience but the
entire subject should be further studied. It is of interest that decreases of
ascorbic acid in canine plasma occurred after a simple 24 hour fast.
Because of the critical role and loss potential for Vitamin C, oral
supplementation by tablet (not in diet) at 2-5 mg/kg appears a safe and
reasonable option for dogs and cats with liver disease/failure (organ of
synthesis), chronic diuresis or extensive wounds.

VITAMINS A, D, E, K
The fat soluble vitamins have important properties. Vitamin A as
epitheliotrophic and Vitamin E as an important neutralizing trap for
free-radicals and other injurious agents for cell membranes are
especially important. Usually fat soluble vitamins are of concern only in
states of fat malassimilation or prolonged anorexia. Otherwise, hver
and fat stores should maintain physiologic or appropriately increased
levels for the duration required for most wound healing nee^. Vitamin
A supports epithelial proliferation and migration, by actions on cell
surface glycoproteins affecting cellular adhesion and has salutary roles
in corneal health and healing. Vitamin E is noted for utilization and
requirements on a species specific basis. Vitamin
K participates in the
regulation of blood clotting protein synthesis and should be present in
quantities adequate for hemostasis. Vitamin
K supplements should be
administered only when liver failure and/or sterilization of the gut with
antibiotics is present.

SELECTION OF A WOUND HEALING DIET
A
diet providing complete and balanced nutrition for the species being
fed is a basic requirement for medical husbandry. Such a diet should
almost be adequate for routine wound healing. Supplements of food
modules (amino acids, zinc, vitamins etc) are going to be useful when
there is supervening stress, extensive levels of injury or with pre-existing
tissue depletions.

Dietary \'balance\' means that an appropriate ratio of a nutrient quantity,
relative to dietary energy, is present. In a complete and balanced diet,
therefore, the requirements for nutrients are automatically fulfilled
when energy requirements are met.

Higher fat and protein diets should be used in patients with more
extensive wountls. Protein quality is important in any diet, and the
aminogram of a ration should confirm a substantial content of lysine,
mentioning, arginine and the branched chain amino acids leucine,
isoleucine and valine.

One way of achieving a higher fat and protein level in the diet is to
supplement the pet\'s regular food with one of several commercial
supplements. A second way is to provide a complete and balanced,
canned, high protein-high fat diets intended for cats to both dogs and
cats. Use of a high fat-high protein diet would be advisable only under
medical supervision in an animal with hepatic or renal compromise and
probably would be contraindicated.

Additional strategies in the traumatized patient undergoing wound
repair are the use of liquid enteral diets compounded specifically for
feeding catheters and tubes. High protein liquid enteral will be
discussed in lecture. Enteric feeding blunts perioperative/postinjury
hypermetabolism, gluconeogenesis and morbidity.

Practical advances in nutritional support of the sick and

injured cat

Dennis T. Crowe Jr "i

INTRODUCTION
Enteral feeding in the cat is both practical and easy to perform,
especially when compared to parenteral nutrition which is much more
costly and is prone to serious complications. It is, without a doubt, the
single most important modern advance in care of the critically ill or
injured cat that has been developed in the last 10 years in my

I Veterinary Institute of Trauma, Emergency, and Critical Care and the Animal
Emergency Center, Milwaukee, USA.

experience. Protein-energy malnutrition is a frequent problem among
animals that are ill or injured, especially if the time course is lengthy. It
only takes 24 hours of complete anorexia in the catabolic stressed small
animal like the cat to render immune status and critical energy stores
(muscle glycogen) compromised to where infection and weakness are
frequently seen. This is particulariy true in disease states that are
associated with hypermetabolism (1).

-ocr page 512-

Without adequate nutrition, cellular and humeral immunoparesis and
\'neutrophil paralysis\' occurs, and animals frequently develop bacterial
and viral infections as a consequence. Cats also have a very high
demand for protein intake for the generation of glucose in stressful
conditions. Without adequate protein intake, a shortage of lipoprotein
lipase and small transfer proteins for the mobilization of fat from the
liver occurs, leading to hepatic steatosis. Muscle wasting, visceral organ
involution, and profound weakness also occurs with lack of protein and
energy intake adequate to meet that animals needs. Lack of nutrient
intact, in the face of ongoing sickness or postinjury leads to \'autocana-
balism\' and eventually can lead to major organ failure, sepsis, and
dealth (2).

Fortunately, in the majority of anoretic animals or those just too weak
or sick to eat, the g.i. tract is still capable of sufficient digestion and
absorption, particularly with reference to the small intestine. Therefore
the EARLY use of enteral feeding (and enteral fluid administration) is
advocated (3).

Feeding can be accomplished by use of chemical enhancement with
diazepam, but it usually is not effective long term. Other methods
involving the placement of nasoesophageal tubes, esophagostomy
tubes, gastrostomy tubes, and jejunostomy tubes, for the administration
of nutrients. Parenteral methods can also used when the gastrointestinal
tract can not be accessed or it is not functioning. The goal of parenteral
feeding in the cat should be to buy time nutritionally until the g.i.tract is
accessed or becomes at least partially functional. We are able to save the
lives of patients with very severe conditions that we never were able to
before. Nutritional support is also cost effective because it has been
shown in our experience to shorten hospital stay. Patients recover faster
and with less complications.

GENERAL NUTRITIONAL PLAN
As a rule of thumb, the nutrient requirements (on a per kilogram per
day basis) for a resting adult cat are as follows: 40-45 Kcal, and 6.6 to
8.8 gm of protein (minimum, high quality). When dealing with animals
under the stress of major illness or surgery, these values may climb to as
high 150-200%. Although this is the amount of energy and protein to
shoot for it is generally not recommended to start with this amount.
Rather several days are taken to go from amounts of 1/3 to 1/2 this
amount to that of 75 to 85% of this \'ideal\' intake. This is do to rapid
development of diarrhea and vomiting if enteral nutrition is started too
fast and too much is given (4).

Due to down regulation of brush border enzyme systems in the small
bowel, contraction in size of the stomach, hypoproteinemia that greatly
decreases the ability of the bowel to adsorbed nutrients, electrolytes,
and water, all nutrient administration must be done on a gradual
increasing process (5).

Replenishment and maintenance fluids and electrolytes is done first.
The following day, one-third strength enteral suspensions or solutions
are fed. Day by day the strength of the feeding formula is increased.
Three-quarters to full strength solutions are usually able to be achieved
by 3 to 4 days. Other feeding practices and the types of diets that can be
fed are dependent on where in the g.i. tract, the nutrients are
administered, the size of the feeding tube, the plasma albumin levels,
how well the g.i. tract is functioning and the presence or absence of
related organ diseases, e.g., pancreatitis, hepatopathy, nephropathy.

ENTERAL AND PARENTERAL ADMINISTRATION LOCA-
TIONS

\'If the Gut works use it\'. Numerous recent studies have shown the
beneficial effects of feeding animals enterally verses parenterally if the
intestine is functional. Bacterial translocation occurs in animals fed only
parenterally, leading to increased rates of metabolism, and higher rates
of infection, sepsis, and major organ failure. Of course if the gut is not
working, every effort should be made to get it functioning as rapidly as
possible. There is no substitute for enteral nutrition.
\'Use as much of the gastrointestinal tract as possible that is working\'.
For example, if a cat has a severely broken mandible and food placed
into the pharynx is not tolerated or recommended, a tube can be placed
into the esophagus, i.e., an esophagostomy tube, and gruel can be fed by
multiple bolus feeding through the tube several times per day, if the
patient has severe pancreatitis a tube is placed into the proximal
jejunum, i.e., a jejunostomy tube, and liquid Clinicare (PetAg) Diet is
infused through the tube on a continuous drip basis throughout the day.
In peritoneal conditions, such as peritonitis or recent extensive
abdominal surgery, and in hypoproteinemia the stomach does not
empty normally (gastroparesis). In other inflammatory conditions, for
example, pancreatitis, it is wise to bypass the stomach in order to rest
the area. In these situations nutrients are administered directiy into the
duodenum or jejunum. For those in which persistent anorexia is
present, but the stomach is functioning, the use of nasogastric,
pharyngostomy, esophagostomy, or gastrostomy tubes can be very
effective for the administration of protein-calorie supplements. Fluids,
electrolytes, and \'oral\' medications can also be administered through
these tubes.

TUBE FEEDING DIETS
Enteral tube feeding diets can be divided into two basic types: those that
are polymeric, containing nutrients that will require digestion before
absorption can take place, e.g., polysaccharides and polypeptides
(Clinicare, PetAg, Elgin, II); and those that are monomeric, containing
nutrients that do not require digestion, e.g., monosaccharides and
amino acids or di and tripeptides. Most of the monomeric diets are
hyperosmolar (6(X)-800 mosm/L), whereas the polymeric diets are
only slightly hyperosmotic (350-450 mOsm/L). An important excep-
tion to this is Peptamin (Camation,Inc., Baxter, Deerfield, II) which is,
a monomeric isotonic liquid diet. It contains primarily di and
tripeptides, glucose, and m^ium chain triglycerides.
In most cases polymeric diets are preferred. They are less expensive and
more physiologic. The only time monomeric diets are recommended
are when the intestine is either too short to allow adequate digestion
and absorption of nutrients to take place or digestion itself is
compromised.

I previously recommended that monomeric diets be used in pancreatitis
patients, however recent experience in several cats with severe
pancreatitis that were fed very successfully with polymeric diets via
jejunostomy tube feeding has caused me to retract this recommenda-
tion.(6) Caution is advised however in feeding polymeric diets above
the pancreas in these cases.

TUBE PLACEMENT AND USE
Nasogastric tube - First desaibed for use in dogs in 1982 (7), this means
of feeding is easy to implement in most patients. Lidocaine 1% is
instilled down the nostril and a lubricated Levine tube (Division of
Sherwood Medical, St. Louis, MO), polyvinyl 5-6 Fr infant feeding
tube (National Catheter Co., Argyle, Ny) and stylet (Cook Inc.,
Bloomington, IN), 5 Fr. red rubber feeding and urtheral catheter, or
commercial polyurethane 6 Fr NG tube (Pedi-tube, Biosearch Medical
Products, Somerville, NJ, available through Adler Medical, Atlanta) is
guided down the nose staying ventral and medial. The end of the tube is
advanced until it ends in the distal esophagus (preferred) or in the
stomach, and the stylet is removed. Auscultation is done while air is
instilled through the tube to verify the tips location. The tube is then
sutured in place. An Elizabethan collar and extension tube are added, if
necessary. The tube is then capped. Feeding and fluid therapy can be
done by either intermittent bolus injections or by continuous slow drip
infusion feeding at rates of 10 ml/kg/hr allows maintenance food and
fluid needs to be met in approximately 8 hours.
Pharyngostomy tube - A modification of the original technique
described by Bohning was introduced in 1983(8). The original
technique reported in 1970, proposed that the ostomy site be rostral to
the hyoid apparatus (9). This has been associated with aspiration
pneumonia and airway obstruction because of the tubes interference
with epiglottic and glottic function. With the modification, the tube is
introduced into the pharynx distal to the hyoid apparatus and just
rostral to the origin of the esophagus. This eliminated any interference
with the airway. It is also suggested that tube sizes should be smaller
than those previously suggested, i.e. use of a 10 Fr tube rather than a 14
Fr in cats, and use a 14-18 Fr in dogs rather than a 20-30 Fr size.
Feeding is done by intermittent bolusing using a very fine gruel or
commercial tube feeding suspension (Feline Clinicare, PetAg, Elgin,
II).

-ocr page 513-

Esophagostomy tube - These have been found to be very effective.
Experimental and clinical experiences in both dogs and cats with this
feeding method have been very encouraging.(lO) I have personally
used this technique in over 200 patients (approximately 50% being
cats).

We have placed the E tubes in two ways: (1) as a fine needle
percutaneous esophagostomy; (2) as a feeding tube surgically placed-
similar to a pharyngostomy tube. Because pharyngostomy tube
placement still occasionally gives rise to airway complications id cats, I
am currently recommending the use of esophagostomy tubes rather
than pharyngostomy tubes.

Percutaneous (needle) esophagostomy tube - This tube (a 14 long (6-12")
plastic IV catheter) is placed using a Carmalt forceps placed in the
esophagus of the anesthetized patient. The tips of the needle is inserted
through the skin into the target and continued until a popping sensation
is felt. The catheter is then inserted down the needle. It would slide
easily if it is in the esophageal lumen. It is advanced until it is at least in
the thoracic esophagus. Air is then injected to verify that the tube is in
the esophagus through auscultation. Sterile water or saline follows.
Liquid diets are started later after a test infusion of an isotonic
electrolyte solution. The catheter is fixed to the cervical fascia and skin
using a few sutures and a light circumference dressing.
Surgically placed esophagostomy tube - An 8 to 14 Fr red rubber or
flexible infant Polyethylene feeding tube is inserted into the esophagus
through a midcervical esophagostomy facilitated by the use of a curved
hemostatic forceps placed similar to the percutaneous method. The
incision in the esophagus is made as small as technically possible using a
No. 15 scalpel blade in a puncture fashion. A purse-string may or may
not be employed. Fixation and dressing placement are the same as for
the percutaneous method.

At the conclusion of the need for either type of tube, the tube is simply
removed. A small amount of scar tissue closes the small opening.
In clinic and experimental studies, feeding through the esophagus was
started the following day without any evidence of leakage.
Gastrostomy tube - If in the peritoneal cavity and the stomach is
believed to be able to function normally postoperatively the technique
of tube placement I am currently using is a modification of that that was
first published by Crane.( 11) Rather than any special type of tube being
required however, only a plain red rubber tube is necessary.
In cats I use a 16 to 20 Fr tube. It is brought into the abdomen through a
stab incision in the left abdominal wall in a position where the fundic or
left body of the stomach can be brought next to the body wall. The tube
is inserted through a puncture in the stomach placed in the center of a
pursestring suture placed in the stomach wall. The pursestring suture is
then drawn tight around the tube. A seromuscular suture is then
wrapped around the tube to fixate it (will be pulled out as the tube is
pulled out when it no longer needed or feeding), and a continuous
suture of 3-0 polypropylene is then placed, passing back and forth from
stomach to abdominal wall circularly around the mbe. The suture is
kept loose until all of the bites are made and then it is pulled tight. This
draws the stomach up to the body wall.

External sutures used to affix the tube (using friction wraps around the
tube) to the external abdominal wall fascia are then placed. The
abdomen is then closed routinely with simple continuous synthetic
sutures. After the application of an antimicrobial ointment, (e.g.,
povidone iodine ointment), a 4 X 4" gauze sponge is cut half-way down
its center and is used as a protective cover over the skin-ostomy site. A
circumferential dressing is used to secure and protect the tube.
A second method of gastrostomy tube placement is performed using a
flexible endoscope to guide a Bard urological or Pezar catheter that has
a collapsible mushroom end through the stomach wall and to the
outside (12). This provides a rapid method of placement of a
gastrostomy tube and does not require a laparotomy. Clinical
experience has been very favorable. This procedure has gained much
popularity in the US but many times an esophagostomy tube could
have been used in the cases reported, cutting down on operative time,
expense, and the need for a flexible endoscope.
After placement of the E or G tube, bolus feeding of a gruel made of
canned food, water and added supplements can be done using a dose
syringe. In patients that have some gastroparesis, a drip infusion of a
liquid diet e.g.. Feline Qinicare (PetAg) can be used successfully
(without causing vomiting which is commonly seen in bolus feeding in
these cases).

Gastroduodenostomy tube - The gastrostomy tube is inserted as before;
however, a midline laparotomy approach is necessary to allow surgical
manipulation of the proximal small intestine. This is necessary to pass a
small tube down the duodenal lumen. The tube inserts into the lumen of
the gastrostomy tube and is guided by the surgeon\'s hands into the distal
duodenum. A second alternative is to insert a single or double lumen
tube through the stomach and into the duodenum. If a double lumen
tube is used, both aspiration-decompression of the stomach and the
administration of nutrients into the duodenum can be performed at the
same time.(IO) These tubes are useful whenever gastroparesis and
vomiting is present, yet the small intestine is functioning. They are also
useful following complicated gastric surgery whenever decompression,
as well as enteral feeding, is warranted. Feeding is done using slow drip
infusions of commercially available tube feeding diets.
Jejunostomy tube - This tube is placed in most major abdominal
surgery cases that I perform so that I can start feeding the cat as soon as
it is recovered from anesthesia. Even if the patient is vomiting, has
gastroparesis or even mild ileus due to pancreatitis or peritonitis this
tube is used for feeding and clinically and experimentally it has been
shown that the nutrients infused are assimilated well. If the tube is not
needed it is simple removed after placing it under a dressing for one
week. If the tube is used it is like a life saver to the patient in terms of
nutritional support administration (10).

Either a commercially available jejunostomy feeding tube, polyure-
thane pediatric NG tube (Pedi tube, Biosearch Medical Products,
Somerville, NJ) or a red rubber feeding tube (3 1 /2- 5 Fr) is inserted in
an aboral direction into the proximal jejunum for a distance of 10 to 15
cm. A single purse-string 4-0 or 5-0 suture is inserted around the
antimesenteric exit site and drawn tight. The antimesenteric surface,
where the tube exits, is then sutured to the abdominal wall using 4-6 a
simple continuous suture of 4-0 monofilament suture (PDS, Maxon
polypropylene, or polybutester). An extension tube is attached and a
circumferential dressing is applied. The end of the extension tubing
should exit on the dorsum of the cat\'s back.

Infusion by a constant drip is preferred over intermittent hourly or
every other hour infusions when involving jejunostomy tube feeding. If
poor intestinal absorption of nutrients is anticipated an isotonic
elemental diet should be used. Diluted solutions (half strength) are
generally fed fist by slow drip infusion (1 to 2 ml/kg/hr. Both rate and
strength are gradually increased over 24-48 hours until full strength
feeding is achieved.

partial parenteral nutrition
If the gastrointestinal tract is not able to be accessed and is not
functioning adequately then a mixture of 3-4.25% crystalline amino
acids, maintenance electrolytes, and 3-5% glycerin or glucose can be
given by a central or peripheral catheter at maintenance fluid
administration rates. Although the mixture is hyperosmolar (6-900
mOsm/L) it is generally very well tolerated and has not been associated
with severe metabolic or osmotic complications. Thrombophlebitis in
peripheral veins in which the mixture has been given has not clinically
be a problem (10).

The reasoning behind the PPN use is that at least 3-4.5 grams of a
balanced mixture of essential amino acids as a source of protein intake
is provided for every 100ml of fluid administered rather that O amount
provided in regular maintenance fluids. Infection rates have also not
been any more of a concern that if simple 3-5% glucose solutions were
used because crystalline amino acids added actually act to inhibit the
growth of microorganisms in the solutions.

microenteral nutrition
Much information has been learned in the last two years related to how
important it is to feed the gastrointestinal tract, particulariy the
intestine, for the prevention of endotoxin and bacterial translocation.
Recent information has also been revealed on the effects of small
amounts of nutrients (glucose or fet) placed into the stomach for the
prevention of stress ulcers within the gastric mucosa (13).

-ocr page 514-

Clinically we have noted the effectiveness of the administration of very
small amounts of liquids or pastes containing glucose, sucrose, or other
monomeric nutrients. We call this microenteral nutrition and use it in
even patients that are vomiting, have diarrhea or even clinically
diagnosed pancreatitis.(3) Vomiting has decreased, evidence of stress
ulceration and GI bleeding has decreased, and pancreatitis has suljsided
with constant rate infusions (0.2ml to 0.6ml/kg/hr) or hourly small
bolus administration (0.3ml/kg) of
Microenteral Nutrition.

Behaviour

Social behaviour of the domestic dog

John W.S. Bradshawi, Stephen M. Wickens"!

introduction
Domestication has usually only been successful if the species chosen is
naturally sociable with its own kind. During the process of domestica-
tion, the social tendencies of each species are adapted, through selective
breeding, to man\'s requirements (1). The domestic dog is particulariy
fascinating in this respect because the behavioural traits of its ancestral
species, the wolf
Canis lupus, have been altered in so many ways to
produce the various types of working dog, as well as the modern
domestic pets which have arisen through intensive selective breeding
over the last 150 years (2). Until recently it has been commonplace to
assume that social behaviour within groups of domestic dogs is merely a
version of that of the wolf^ simplified to a greater or lesser extent.
However, biologists have come to realize that mammalian social
behaviour is very flexible tx)th within and between species, and can be
profoundly affected by outside influences such as the availability and
distribution of food (3). There is therefore no reason to assume that the
domestic dog should be any more similar to the wolf in this respect than
to the whole range of social canids, and may have produced some
unique features of its own, even if the integration of man into its society
is discounted. Canine behaviour is a complex subject which cannot be
dealt with entirely in a short article; recent reviews include (4) and (5),
and forthcoming books (6,7) provide comprehensive accounts.

SOCIAL BEHAVIOUR AMONG FERAL AND FREE-
RANGING DOGS

The vast majority of domestic dogs live in close association with man. If
we accept that their social behaviour is likely to be altered by that
association, then it becomes clear that their sociality will only be
expressed in its \'pure\' form when the influence of man is removed. This
has not proved so straightforward to observe as it has for the domestic
cat (8), because groups of feral dogs are not likely to exist for very long
before their activities come into conflict with those of man.The studies
are split between those on feral dogs, which are dogs living in a
completely wild and free state with no shelter or food intentionally
supplied by man (9) and those on free-ranging dogs, owned or
unowned animals that are not under immediate htmian supervision
(10).

The dingo, which can be r^arded as a special type of feral dog, has also
been studied (II). Domestic dogs can form groups, and these groups
occasionally remain stable for extended periods of time, and in some
cases show communal defense of a territory (12,13). At the centre of
most groups is a male-female pair, although single sex groups have been
seen. The maximum size for most groups seems to be about 5-6 (14).
New packs can be formed in two ways: either by female emigration
from established groups, the females breaking from the group to
consort with one or more roaming male dogs (12,14, 15) or through

I Companion Animal Behaviour Studies, Department of Biology, University of Sout-
hampton, U.K.

simultaneous dispersal of siblings, which associate with familiar
conspecifics living nearby (16). In urban areas recruitment of straying
owned dogs and recently abandoned dogs accounts for a large
proportion of the pack formation seen (9, 17). Females are often
observed to rear litters by themselves, leaving the pack to give birth and
care for the young (13,15). After rearing the litters these females then
rejoin the packs. This strategy implies that the young would come into
danger from other group members, and is more reminiscent of that of
the coyote than that of the wolf. Communal rearing of litters has
sometimes been observed in feral dogs, and there can be tolerance
between the females, but neither non-breeding females nor males show
any interest in helping to rear pups (16). Feral and free-ranging rural
packs will sometimes associate and share overlapping home-ranges
(14, 16) but others show territorial behaviour. During the female
oestrous period immigration into the feral packs is possible, but
otherwise the feral groups are closed, and some potential immigrants
have been killed by feral packs (13,15). Urban free-ranging dogs are far
less social than rural free-ranging dogs (9, 17); loose associations can
form between familiar individuals, which share overiapping home-
ranges rather than forming packs, although territorality has been seen at
very high densities of dogs (16). This reduction in sodality could be due
to the lack of large clumped resources to defend in urban areas, thus
conferring no advantage on group living. Many observers have claimed
that feral and free-ranging groups of dogs maintain a hierarchical
organization, implying that this is based on status like that of wolves,
but the methods used to determine such organizations have not usually
been described. For example. Font (12) formed an impression of
dominance hierarchies within groups of urban dogs, stating that
agonistic interactions between the dogs were scarce, but had been
replaced by infrequent ritualised displays of dominance and submissive
behaviour. Fox
et aL (18) found that communication between
members of an urban group was subtle and appeared to be based on
mutual recognition. Although no dominance/submission behaviours
or aggression were seen in this group, the female in the group had
priority of access to food and shelter, and the larger male led the group
on hunts. There was no clear status hierarchy, and the change in roles
over different contexts indicates the possibility of resource-related
hierarchies. Scott and Fuller (2) also considered that hierarchies in dogs
were not absolute, but were more likely to be context-dependent.
Nesbitt (15) claimed that, during movement of the rural group he was
studying, high ranking individuals led the group and low ranking
individuals stayed at the back of the pack, thus conferring real
biological significance to his identification of rank order. Outside the
context of the permanent social group, temporary dominance hierar-
chies can form between males grouped around oestrous females (19).
In this study, no clear relationship could be determined between body
size and rank, which may have been decided by overt aggression rather
than signalling. Interestingly, familarity with the female rather than
rank determined mating success.

-ocr page 515-

SOCIAL BEHAVIOUR IN GROUPS OF CAMPANION
DOGS

These studies of feral dogs have provided little convincing evidence to
support the idea that the social structure of any dog pack is identical to
that of the wolf pack. As an alternative approach, we are attempting to
determine which aspects of wolf sociality persist in companion dogs
(defined as dogs that enjoy a close relationship with man as well as with
their conspecifics), by examining their intragroup signals. In a wolf
pack these signals immediately betray the status of each member (20,
21). Dominant postures include placing the forelegs across the
shoulders of a subordinate, biting the muzzle of a subordinate and
forcing it to the ground, and standing stiffly across the forequarters of a
prone subordinate. Submission is indicated by, for example, averting
the gaze, crouching, \'grinning\', or rolling on to the back to expose the
inguinal area. The social structure that can be deduced from the pattern
of these types of behaviour within the pack usually consists of two
pyramidal hierarchies, one for each sex. An alpha male and an alpha
female can usually be distinguished, and subhierarchies can sometimes
be discerned within the younger males and females.In groups of
domestic dogs of the more refined breeds, no such signalling is evident.
For example, in one all-female group of Cavalier King Charles
Spaniels, we have seen no aggression, and very little obvious visual
signalling. The lack of signalling may not be surprising, for in these dogs
most of the necessary structures (eyes, ears, jaw, hackles, tail) have been
substantially modified by selective brewing. The only common
indicator of competition that could be seen was the extent to which
each dog deferred to, or was pushed aside by, another dog when one or
both were moving towards a resource or goal, behaviour patterns
which we have termed \'displacements\'. A consistent and stable
hierarchy could be constructed from these displacements, which
contained both alpha- and omega-individuals, as well as a less cleariy
defined set of relationships in between, in which some individuals held
similar rank. This hierarchy was independent of the context in which it
was measured (for example, competitions over food, and for access to a
strange dog), and so might indicate underiying status. However, there
was little evidence to support the idea that individual dogs should
interact most frequently with others of similar rank. The data therefore
suggests that the hierarchy is based upon memories of past encounters,
rather than an independent notion of status. A similar hierarchy could
be measured within the females of a group of French Bulldogs,
although their individual relationships with the (young) male in the
group was more context-dependent.Whether or not such measures
eventually prove to be the most appropriate for determining social
structure among dogs, we have already demonstrated that the
mechanisms involved in maintaining the structure cannot be the same
as those used by wolves. This is hardly surprising, because one of the
main effects that stem from sociality in the wolf is the almost complete
suppression of breeding in subordinate individuals by the alpha male
and female. Breeding in the highly controlled groups that we have been
studying is neariy always deter,mined by the breeder, and it is tempting
to speculate that these decisions could influence the position of an
individual within its group.

THE POSITION OF MAN IN THE SOCIAL LIFE OF DOGS
The bond between dog and man has often excited interest among
behaviourists (e.g. 22) without receiving concerted scientific study. The
formation of the bond to man normally occurs at the puppy stage,
during the socialisation period between four and ten weeks of age (2).
Zimen (23), working with European wolves, poodles, and hybrids
between the two (\'puwos\'), concluded that one key difference between
wolves and dogs was the very late development of the fear reaction
towards unfamiliar species in the dog, which permits the development
of multiple attachments. It has proved possible to socialise puppies
towards other species, such as cats (24), so the unique nature of the
bond to man, if any, is unclear. Some breeds, such as the Anatolian
Shepherd, even show components of social behaviour towards sheep,
to which most other breeds direct predatory patterns (25). Canine
perception of the social position of the owner is still a long way from
being understood.

the establishment of dominance relationships in a dog pack
and its relevance for the man-dog relationship

Willem J. Netto, Joanne A. van der Borg, and Jurriaan F. Siegers\'!

INTRODUCTION
The communication and rank acquisition processes has been studied in
detail in different primate species. Apart from the dyadic interactions,
much research in these species has been done on the phenomenon of
agonistic \'support*.

Although dogs have a rich repertoire of communicative signals and
frequently join in conflicts, the dog literature, however, provides little
quantita,tive information on these aspects of behaviour. For this reason
two months after the formation of a new dog pack the behaviour was
studied to answer the following questions: 1) Which aspects of the
behaviour can be used as domi,nance or subordination indicator? 2)
Which types of interactions, play, aggressive play and aggression are
used in rank competition? 3) Is coalition formation employed to
acquire (opponent is higher ranking) or to consolidate (opponent is
lower ranking) dominance relationships?

STUDY GROUP AND METHOD
Behaviour, especially agonistic and play behaviour were observed
during three months, in a pack of 16 dogs in an outdoor enclosure of
270 m2. The composition of the pack was as follows: 9 breeds of
different sizes: 5 (sub) adults, 8 juveniles, 3 puppies. The \'posture\'
aspects (body, tail and ear position) were scored separately from the

I Department of Comparative Physiology, Subdepartment of Ethology and Socio-
ecology, University of Utrecht, the Netherlands.

Other display aspects of behaviour. Seven postures and 75 behaviour
elements were analysed. To study the rank positions the data were split
up in three periods of 1 month. Analyses and non-parametric statistics
were, in most cases done at individual levels. For clarity data are
presented as totals for all individuals (in %).

RESULTS

Van Hooff and Wensing (1987) showed that in a wolf pack two
postures — \'high\' and \'low\' — accompanying 7 agonistic and affiliative
behaviours, are better dominance indicators than these behaviours per
se (\'metacommunication hypothesis\'). We investigated the role of 7
different postures (including \'neutral\') in the dog. In one third of the
actions the dogs show \'neutral posture\'; the extreme postures, \'low\',
\'low-on-back\', \'high\', are shown in only 3.5% of the actions. In 16.1% of
the interactions both partners show the \'neutral posture\'. These results
indicate that in most interactions, postures containing potential
dominance information, are shown.

POSTURE-BEHAVIOUR COMBINATIONS
Are behaviour elements associated with specific postures? To answer
this question the frequencies of associations between all behaviours and
all postures have been analysed. The results show that although most
behavioural elements are shown in combination with different pos-
tures, most postures are significantly associated pattern between
postures and behaviour.

-ocr page 516-

DOMINANCE RELATIONSHIPS
Can the different postures serve as dominance indicators when the
accompanying behaviour is not taken into account? We used several
criteria for suitability as dominance indicator, e.g.: % blanks, % main
directions (> 67% of posture shown by one partner of the dyad) and %
inconsistant dyads (67% criterium not met).
\'Low\', \'low-on-back\' and \'high\' were rarely bidirectional within a dyad.
However, many were blank. These postures in combination with \'semi-
low\' showed only 5% contradiction in main direction. The resulting
rankorder was transitive and linear (in period 3) and significantiy
correlated with \'winning scores\' in dyadic conflicts. Main direction can
therefore be used as dominance indicator.

In the initial phase of the pack formation (period 1) the frequencies of
\'neutral\', \'low-on-back\' and \'on-back\' are significantly high, whereas
frequencies of \'high\',\'semi-high\' and \'low\' postures are significantly
low, compared with periods 2 and 3. In contrast, we observed in the
period with established rank relationships (period 3) significantly high
frequencies of \'high\', \'low\' and \'semi)low\' postures. In this period the
frequencies of the postures \'neutral\', \'low)on)back\' and especially \'on-
back\' were significantly low. We conclude that \'low\' posture (\'active
submission\') is an indicator of accepted subordinate position, whereas
\'low-on-back\' (\'passive submission\') is enforced by the dominant
(mostly in aggressive play). "On-back" isusually shown in (aggressive)
play, but is also a good subordination indicator.
Most postures per se (except \'semi-high\') are good dominance
indicators. The variable association of behaviour with posture and the
results of the dominance analysis support the hypothesis that posture
functions as metacommunication. The frequencies of postures difi\'er
between contexts. \'High\', \'semi-low\' and \'low\' show high frequencies in
agonistic interactions. In aggressive play \'neutral\' is significantly low in
frequency. In play \'semi-high\' and \'on-back\' are significantly high.
These results underiine the different functions of these three behav-
ioural types: play \'exploring\', aggressive play \'initiate changing\' and
aggression \'establishing/consolidating\' dominance relationships. In the
third observation period in 100 percent of the aggressive interactions
there was a winner (period 1: 58%, period 2: 71%).
In comparison, in 50% of the aggressive play interactions and in 43% of
the play interactions there was a winner in the third period.

PRACTICAL IMPLICATION
Observing postures can be very useful in different fields of the human-
dog relationship. For future owners postures can give information
about the temperament of the dog. This will help e.g. finding the right
dog, to prevent problematic behaviour and to choose the best training
methods.

For behavioural therapy it is a valuable diagnostic tool to distinguish
between different types of motivation (e.g. aggression and ambivalent
aggression). Observing postures during interactions between human
and dog may facilitate the establishment of the effect of behavioral
therapy (e.g. dominance and fear related problems). Different results
from the play behaviour analyses (see also below) indicate that owners
should be advised not to stimulate oral (vicious) tendencies (e.g. tug-of-
war games) during eariy development of a family dog. They also should
not allow dogs to win competitive (aggressive) play interactions, or
should not play rough games at all, especially e.g. with big guard dog
breeds.

THE FORMATION COALITIONS
Dogs frequently join in conflicts. The dog literature, however, provides
no quantitative information on coalition forming strategies. There are
two possibilities: they may join against the winner (supportive
intervention; altruistic?) or against the loser (opportunistic intervention;
selfish?). Interveners in conflicts, significantly more often join the
winner than the loser in all three types of interactions, play,
aggressive play and aggression.

However, the amount of loser support is significantly lower in
aggression than in play. This suggests that 1) not only aggression but
also play and aggres,sive play are competitive, 2) interventions may
have more often a selfish than an altruistic nature and 3) the risk for the
intervener is higher in aggression than in play.

Rank acquisition and/or rank consolidation?

Do dogs use the formation of coalitions in rank competition?
The results show the following coalition forming pattern. Significantly
more joining:

1. against lower ranking than higher ranking opponents.

2. against losers than winners.

3. from lower ranking interveners against losers than higher ranking
interveners against winners.

This means that the majority of interventions can be labelled as
consolidating rank. In 39.6% of the coalitions joining may be part of a
strategy of rank acquisition.

The formation of coalitnns in relation to changing dominance
relationships

Do dogs intervene more often in periods of changing dominance
relationships?

Rank changes occurred from period 1 to 2 and from 2 to 3. Comparison
of stable and unstable relationships shows, that the number of coalitions
is significantly higher in relationships with changing dominance
directions.

Dogs that successfully change dominance ranks with their rank
neighbours are more active in the formation of coalitions against those
neighbours. The results suggest that intervention may be part of a
strategy of rank acquisition.

PRACTICAL IMPLICATIONS
The pattern of the formation of coalitions suggests several rules for
management of dog-dog and human-dog interaction in the household.
Where there is more than one dog in the household owners should not,
for sentimental reasons, support the \'underdog\' of the smaller,
(formeriy) dominant dog, that is growing older. To ensure stable
dominance for a long period, support should be given to the potentially
(physically/socially) dominant dog. A quick rank reversal is better for
all parties than long simmering conflicts.

It is obvious that for the human members of the household things are
different. All humans should receive active support against the dog(s).
This is especially important for those members that are not able,
physically and/or socially, e.g. children, to acquire an independent
(unsupported) rank position.

GENERAL CONCLUSION
Postures play a predominant role in status communication in dogs.
Postures are more useful than behavioural elements in establishing
dominance relationships. Our data support the \'metacommunication
hypothesis\' (Van Hooff & Wensing, 1987) for postures in dogs.
The intervention tactics are, in general, the same in play, aggressive play
and aggression. Furthermore there is a close correspondence between
rank orders, based on the \'winning scores\' in these three interaction
types. This suggests that all three interaction types are used in rank
competition.

The formation of coalitions is used as a strategy in rank acquisition. In
changing dominance relationships a significantly higher proportion of
coalitions are observed. However, most interventions (60%) are used as
a rank consolidating strategy.

The study of the rules of social behaviour in a dog pack can provide
valuable information for the improvement of the human-dog relation-
ship. Of course, for this purpose, the findings require translation to the
specific human-dog context.

-ocr page 517-

Human handlers may bring dogs in different situations, where their
welfare may be threatened. One has only to think of the use of electric
collars or other possibly harsh methods in dog training, or of dogs that
are left alone for a long time or of dogs housed in laboratory facilities.
In order to come to an understanding of the difficult issue of how
welfare can be defined and how it can be measured, it is useful to start
with an explanation of the way biological and behavioural needs are
fulfilled. This can be well understood if one considers the regulation of
the occurrence of a behaviour in terms of a regulatory system with a
norm and with feedback. For example, if a dog encounters an intruder
in his territory, the dog may experience this as a violation of a set of
norms the dog has concerning his territory. Such a norm could lie
formulated as "there should be no intruder in my territory". If this norm
is violated, the dog may response by showing certain types of
behaviour, which, in turn, may have an effect upon the initial stimulus
situation. For example, the territory owner may threaten the intruder or
drive him off. If this is successful, the norm situation has been restored
and the behaviour changes to the initial state. Concurrent with these
behavioural changes , the physiological state of the territory owner
changes too: First, the animal gets aroused sympathetically. The
pituitary-adrenocortical response supports this activation and tempor-
arily suppresses immune responses; pain sensitivity is Ijeing reduceid as
well. These so-called stress responses make the individual ready for
action. After a successful action physiological homeostasis is reached
again within a short time.

As long as an individual is able to (or expects to be able to) correct
deviations from its norms or to keep deviations within certain
acceptable limits, the situation is controllable and a state of welfare can
be achieved or maintained (1,6, 7).

However, if the animal perceives a KKKKpotential threat and fails to
respond adequately, and responses continue to fail, the situation has
become uncontrollable. If the stressor remains present or appears again
and again in an unpredictable way (chronic intermittent stress (?) a
chronic stress response is likely to develop (10).
Although the stress response in itself is adaptive in a way that it enables
an individual to cope with a situation, a chronic stress response has
many disadvantages to the individual and is maladaptive on the longer
run. Illness, anxiety, depression, and reduced reproduction may result.
Then, welfare certainly is affected.

Most acute stressors (unexpected sounds, punishment by the owner)
are likely to induce only short lasting responses, since most dogs will l)e
able to cope with them. That is to say that the dog has learned what
response is needed to end an unpleasant situation. Therefore, most of
the time acute stressors do not affect the dog\'s welfare. However, some
acute stressors (traumatic experiences) may have longer lasting effects.
A well-known example of this is when a dog has been t)eaten up during
its secondary socialisation phase. Such a dog is likely to remain fearful
of stimulus situations resembling the one in which the beating up
occurred.

If a chronic stressor is present or if an acute stressor occurs frequently,
and coping attempts are unsuccessful, then chronic sUess responses may
appear and the welfare of the animal is threatened. It is certainly
possible that an owner, who regulariy but inconsistently punishes a dog,
is perceived by that dog as an (intermittent) stressor. This may lead to a
chronic stress response in that dog.

Since the welfare state can be defined by the degree of success of coping
attempts, a useful way to evaluate the well-being of an animal is to look
for the presence or absence of signs of
chronic stress which indicate a
lack of success of coping attempts.

I Department of Comparative Physiology, Sub-department of Ethology and Socio-
ecology, University of Utrecht, The Netherlands.

Research has shown that behavioural or physiological data alone may
not be sufficient in order to identify the state of well being of the
individual, therefore, one has to search for both behavioural and
physiological signs (11).

Not much is known about the effects of chronic stressors in dogs.
Therefore, we do not know yet, what physiological parameters are
useful indicators of chronic stress. Elevated levels of Cortisol, the
catecholamines, B-endorphin, and a decreased activity of the immune
system and of the reproductive system are among the prime candidates.
Since chronic stress has our main interest, we prefer to determine some
of the hormones in urine, since the urine contents may reflect what the
animal has experienced during the previous hours.
A difficulty here is, that the adrenal cortex may habituate to a chronic
stressor, so that no elevated level of Cortisol may be found. In such a
case a challenge may or may not reveal an elevated activity of the
adrenal cortex. The same holds for the catecholamines. We have some
indications that in chronically stressed dogs elevated levels of
Cortisol
can be found. Further investigations on this matter are under way.
Some research including physiologic and behavioural measures has
been published already. Sigg and Weihe (9) investigated well-being in
laboratory dogs by recording heart rates and locomotory activity. They
concluded that dogs with unaffected welfare 1) are able to get aroused
quickly but also to quiet down quickly and in quiet surroundings
reaches low levels of heart rate and locomotory activity during rest; 2)
show a regular pattern of rest and activity; 3) rest during long periods of
time; 4) use their enclosure in a structured way.
Schwizgebel (1982) investigated the behaviour of dogs in relation to
the amount of punishment the dogs received during training. Dogs
which were punished regulariy showed statistically significantly more
mouthlicking and walked and sat down in a \'low\' position.
During our own preliminary investigations, we exposed dogs to several
types of acute stressors. We observed behaviours which most probably
indicate an state of acute stress. These may possibly also te shown
during (intermittent) chronic stress. These behaviours include:
ioiv
posture, trembling, showing the tongue, yawning, scratching, bodyshak-
ing, urinating, drinking, avoidance, smelling the ground, walking to and
fro, laying down, and stereotypies like circling or digging.
Upon
approach by a human being stressed dogs may take cover or distance
themselves, and may refrain from tail-wagging.
The way individuals respond to an acute or chronic stressor varies. This
variation is caused by 1) differences in the genetic make-up; 2)
differences in experiences during the sensitive periods in the early
development of the individuals; and 3) differential experiences the
animals had with this stressor or with other stressors after puberty. The
low posture probably is a behaviour consistently shown during chronic
stress. In evaluating behaviours one has to keep in mind that initial
responses to a stressor may be reinforced or changed by learning
processes.

Basically, there are at least two styles of coping responses. In principle,
these are available to all individuals, but each individual tends to prefer
a specific set of coping responses. A dichotomy has been found in many
animal species (see von Hoist, 1985) and also in man (although there
may be more basic types or subtypes). In dogs, there are also indications
that there are at least two styles of responding: Corson and Corson (2)
and Corson (4) found dogs, which urinated when they experienced a
stressor and dogs which did not. The latter class of dogs showed
tachycardia, hyperpnea and salivation, whereas the former did not.
These differences were more or less consistent with breed differences.
Most of the beagles used were diuretic, most of the wirehaired fox
terriers were of the antidiuretic type. In the diuretic dogs the
parasympathetic nerve system probably was mainly activated, whereas
in the antidiuretic dogs the sympathetic system was mainly activated.

Stress and welfare and its parameters in dogs

M.B.H. Schilderi

-ocr page 518-

Although the behaviour was not studied, it is likely that this difference
corresponds with the difference between passive and active coping.
Active copers tend to actively engage the stressor or to flee. They
become active, and do not urinate so much because they need fluids for
cooling purposes (through salivation and panting (Corson, 1971a)).
Passive copers tend to become more inactive when encountering a
stressor. Their vagal system may be activated too. This variation in
responses to a stressor greatly complicates the evaluation of the degree a
potential stressor is experienced as a stressor by an animal. Passive
copers often look like as if they duly accept the situation whereas
recording of the heart rate may show a bradycardia, indicating
increasing vagal activity.

Research is under way to determine which behaviours and what
physiological parameters can be best used to assess the welfare situation
of dogs. Some preliminary results of this ongoing research will be
shown.

Social behaviour of cats

John W.S. Bradshaw, Sarah L Brown i

THE DRIGINS AND NATURE OF CAT SOCIALITY
The domestic cat Felis catus is still generally thought of as a solitary
animal, like the European wild cat
F. sylvestris. However, over the past
ten years several studies, in various countries, have established that,
under appropriate conditions, cats can form complex, stable societies
(1,2). This gradation between solitary and social lifestyles is not unusual
among carnivores; for example the European badger
Meles meles is
solitary in much of Spain and Italy, but is highly social in Britain. The
chief prerequisite for cat sociality seems to be a reliable, concentrated
source of food, since cats apparently always hunt alone, and never co-
operate to catch food larger than themselves, in the way that the most
famous social felid, the lion, does. Social groups of cats have been found
in a wide range of habitats, including industrial sites, farms, and in
towns. Virtually all of these groups obtain some, often most, of their
food from man, either from direct feeding, or as the by-products of
human activities. They may be tolerated as useful part-time predators
(particularly on farms), or as clandestine pets; they may be culled from
time to time as their numbers or behaviour becomes offensive to man.
They are undoubtedly more successful than feral dogs in maintaining a
co-existence with man; many colonies replace their numbers by
reproduction, more so than by immigration from the pet population. It
has been estimated that there are over a million feral cats in the U.K.
alone, some solitary, but many living in more or less social groupings.
Given their sheer numbers worldwide, it is unlikely that biologists have
studied all the variations that are possible within cat society; one that is
little understood, but which we are examining actively, is the type of
society, if any, adopted by neutered individuals. Our preliminary
findings are discussed below, but in order to put these into context it is
necessary to describe cat societies in which breeding is a focal activity.

(a) Cat societies

There have been at least two studies of cats feeding on refuse dumps,
one in an English dockyard, another in a Japanese fishing village. In the
dockyard, rubbish was localised into portable bins which were emptied
periodically; the dockers also provided some food for the cats. The cats
lived at a density of two per hectare in family groups of 2-11 adult
females, at least some of which were relatives. In addition to 28 such
family groups, 31 solitary adult females were also observed. Mature
males had large (mean 8.4 ha) freely overlapping home ranges but all
other classes of male, and all females, shared group ranges (0.03-4.2 ha)
centred around the bins.

A similar clumping of the food supply was found in the Japanese
village, where two dumps were provisioned each day with waste from
the local fisheries. The result was an overall density of 23.5 cats per
hectare, divided between two feeding groups whose memberships were
generally separate. Each cat belonged to one or other of these groups
and typically occupied a home range which overlapped with those of
other members of its own group but not with those of the other group.
Adult males were more mobile and occasionally switched sites. Cats
were seen feeding at other sites and houses in the neighbourhood, so the

I Companion Animal Behaviour Studies, Department of Biology, University of Sou-
thampton, U.K.

dispersion of food was highly variable and heterogenous.
Other recent studies have been set in more rural surroundings on farms,
where cats have been observed living under varying degrees of direct
dependence upon man. Combination of the results of these studies
produces what can be regarded as a general picture of farm cat society
applicable to those farms where cats receive supplementary food.
One typical feature is that each farm is occupied by one or more
(depending on the dispersion of food) groups of adult females and their
young of both sexes. Each group is centred around a core area, similar
to that on the industrial sites described above. This core area is usually
the site where supplementary food, if provided, is left by the farmer and
is where most of the cats sleep.

Surrounding the core area, and sometimes within it, are areas where
hunting is the main activity. Each female has her own hunting range -
most studies have shown these ranges to overiap considerably, both
temporally and spatially, although in one study the cats overiapped in
range only in the core area, probably because these cats received only a
small amount of dry food and depended almost entirely on hunting in
the summer. Not all areas of the hunting range are used uniformly; a
female may have a few particular areas where most hunting occurs.
Tomcat ranges are usually very large (often including three or more
farms) and overiap, in part or completely, with the ranges of several
females (3). There may, in addition to the breeding tom, be several
other male cats, usually younger, who do not spray and do not breed. It
is generally concluded that the ranges of female farm cats encompass
food and shelter, whereas those of males encompass groups of females.
Populations of farm cats are usually closed societies, replacements
coming from births rather than from immigration. Kittens are bom in
the spring and early summer and often are not weaned until early
autumn, in contrast to domestic house-kittens, which are normally fully
weaned by six to eight weeks after birth. Litters from different queens
have been seen to become deliberately mixed.
Sometimes, after weaning a litter, females leave their home farm and
move permanently to a new range, leaving the now independent kittens
behind. During their first year, littermates remain together. They hunt
alone but will be found resting together and grooming one another.
During the following spring the young adult cats establish foraging
ranges. If the mother has left her home range the young cats may
appropriate parts of their mother\'s former range not already being used
by other cats. Young females may either leave the home farm if their
mother is still in residence, or share part of her range. Most young males
will migrate away from their home farm, whether or not their mother is
in residence. Presumably they are moving away from their father.
Within each group of cats, relations generally appear amicable. The
behaviour of adult females towards both female and young male
outsiders, on the other hand, tends to be aggressive. Fighting among
cats of all ages is rare, except around food bowls, but females become
hostile toward their offspring during the autumn weaning season, and
thereafter remain distant if the kittens stay on the farm.
It is clear from all these studies that farm cats, and other cats in groups,
generally show more than a tolerance for each other. From evidence of
the close proximity of individual pairs of cats, Kerby & Macdonald ( 1 )

-ocr page 519-

conclude that farm cats are actively sociable, and choose to associate
with particular individu,als. The image of farm cat colonies as
structureless aggregations no longer holds much credence with most
authors.

(b) Urban cats

Neither the urban nor the suburban cat has been studied thoroughly.
Their social systems may be much more complex, and probably more
unstable, than in the farm setting. The interesting components are the
mix of owned and self-provisioning cats, intact and neutered animals,
socialised and isolated individuals, and high-density and low-density
subsections. This is further complicated by the occasional and probably
random introduction and removal of cats.

In a famous study of cats in Rome (4), which were feeding on clumped
food, population density was over 10 per hectare, with a group of 24-39
adult females concentrated around food and shelter in the historic
monuments and public gardens of Belvedere Tarpeo. Both male and
female individuals differed in the amount of time that they spent at the
sites, and in the particular sites they frequented. However, this type of
site is not typical of those encountered by the majority of urban and
suburban cats, and a great deal more needs to be done to understand the
social structure (if any) in these surroundings.

(c) The Functions of Cat Society

Social structures are a product of evolution; if they did not confer
benefit to at least some individuals, and give rise to more offspring than
a solitary lifestyle, they would simply die out. The evolution of the
domestic cat\'s social behaviour is unclear; presumably it originated in
the ancestral species
F. sylvestris lybica, but so far this species has been
little studied. However, the stability of some feral populations (over 250
years in the case of the Portsmouth dockyard cats) suggests that
sociality in
F. catus is actually useful, or at least not detrimental.
In large cat groups, where there is competition for food, mates and
nesting sites, the majority of both males and females can be divided into
two status categories, although there is often considerable overlap in the
middle, and cats can move from one category to the other (1).
Among the males, although Breeders are frequently absent from the
farmyard, presumably patrolling their surrounding territories, they are
much more aggressive than Non-Breeders, and mate-call and scent-
mark more. Breeders are at a reproductive advantage; they secure
between 60 and 100 per cent of all matings, and are more likely to mate
successfully than are Non-Breeders. Although virtually all adult
females will have litters, their success in raising the kittens to
independence depends on their position in the colony. In one study, the
failure rate was 53% of litters born to Central females, but 82% for
Peripheral females; these figures predict that some Peripheral females
will leave no descendants at all.

While the status of males is probably a direct result of competition, that
of females depends on their kinship to other females in the colony.
Central females are neariy always closely related (typically mother,
daughters and grand-daughters). As this Central group increases in size
due to breeding, its lower-status members will be pushed into
peripheral positions. The rest of the Peripheral group will consist of cats
unrelated to the Central group(s), and recent immigrants from other
farms, or from the pet population.

It is not yet clear how the Central females\' reproductive success is
achieved. In common with cats in multi-cat households, they frequently
rear their kittens in communal dens, and co-operate in nursing and
providing food for the kittens. Communal dens may be particularly
susceptible (in Britain at least (there may be climatic factors) to cat flu,
although it has been suggested that communal nursing will provide an
advantage if one female, but not the others, has a high antibody level in
her milk. Shared guarding of the kittens may reduce the risk of
infanticide by immigrant males, although this is still a contentious topic.

(d) Social behaviour

Female members of a group are often aggressive towards both female
and male outsiders, but members of the group spend a great deal of time
in social contact with one another,and within the group aggressive
encounters are comparatively infrequent. Greeting behaviours are
frequent, and mutual grooming is often observed. In some colonies, at
least, mutual rubbing of heads, and sometimes flanks and tails, appears
to be a key indicator of cat social relationships (5).
Within colonies, each individual has its preferred partners for
interaction. Relationships between colony members are also qualita-
tively different. Some types of behaviour, such as licking, (xxur more
often between some pairs than others; others, such as aggression and
rubbing, are also more often initiated by one member of a pair.
Rubbing, in particular, is almost always assymetric, and is an indicator
of some sort of hierarchy among the cats: kittens rub on females,
females rub on males, and within the females some rub more often than
others.

do neutered cats display sociauty?
In all of the studies discussed above, the majority, often all, of the cats
were sexuaUy intact. It is now clear that such cats can have a complex
set of relationships, where the type of relationship is profoundly
influenced, particularly for females, by family ties. Such studies provide
biologists with useful information for their investigations into the
function and origins of co-operative behaviour. However, the compan-
ion cat differs in several fundamental respects to the farm cat. One that
we have investigated is the effect of neutering, because in many
countries the majority of companion cats are neutered (70-90% of
females, and 63-82% of males in a U.K. survey of urban and suburban
populations).

Neutering prevents many of the presumed functions of cat society,
including the mating systems, and the communal rearing of kittens,
from happening at all. Furthermore, many of the behavioural elements
are likely to be driven by the levels of sex hormones in each individual;
hormonal status is profoundly affected by neutering.
We have observed the behaviour of feral cats at two sites, one on a farm
and the other around a latge hospital. On the latter site, about 60 cats
live in the heated basements and outhouses of the hospital, and obtain
some, but not all, of their food from patients and staff at the hospital. In
order to manage the numbers of ferals, all new arrivals, and any females
that breed, are captured, neutered and released again (6). Our surveys
of the distribution of these cats has indicated that, in addition to a
number of solitary cats, there are four scx;ial groups centered around
particular feeding sites. The majority of cats in one group have short or
no tails (\'Manx\'characters), and are therefore probably related. Our
observations have focussed on another group, five cats that regularly
congregated in an open courtyard.

(a) Preferred Partners

In social groups, encounters are not random, and each individual tends
to seek out particular other individuals for social interactions. Our data
suggest that this is so for our group; for example, one cat, BW2, starts
more interactions than any other cat, but is the least likely to receive an
interaction. If a hierarchy is constructed based on these asymmetries, it
can be seen (Fig. 1) that interactions flow upwards from BW2 to Tl;
this type of hierarchy is also typical of breeding groups, as described
above. Also characteristic of breeding groups are differences in the flow
of aggressive and rubbing behaviours; we have found the same in our
neutered colony (Fig. 2). However, in our neutered colony there was no
aggression between the two males (BWl and TW2), which is
presumably an effect of neutering. Aggression towards cats from other
groups was also uncommon, which is also not typical of entire cats.

(b) Classification of Social Behaviour Patterns

Previous accounts of the social behaviour of free-ranging domestic cats
have grouped behaviour patterns using morphological or subjective
similarities (7). In an attempt to devise a scheme based on underlying
motivational links, we have made an analysis of the components of 978
interactive sequences between cats in both of the neutered feral
colonies. From the probabilities that each participant would perform
any pair of patterns within a sequence, all frequently-occurring patterns
were grouped by average linkage cluster analysis. Despite differences
between the colonies in the number of cats and their age/sex class
distribution, a considerable degree of similarity in the groupings of
behaviour patterns was evident (Fig. 3). Clusters could be labelled as

-ocr page 520-

Behaviour

-

Crouch Eor, Flol "
Hi,i -

ri*. -

Walk Posi -
Slort -
Cors each ■

Woteh -
Toil J«rk -
TB Wolk Po»l -

Appro octi •
SnKf Col -

Nov« Awar -

SM With Col -
Sritf R«or -
Groom Col -

Rub Htod Cat .
Rub Flonk Cat .
TR ApprMCh .
Rub Toll Cot -
ror.htod Rub Cot -
Toil Up -

TR b

Figure 2. Relative rates (indicated by the widths of the arrows) at which
members of the hospital colony interacted with one another agressively (left)
and by rubbing (right), corrected for the time that each pair was present
together in the observation area.

defensive (1), aggressive (2) avoidance (3,4), approach/sit/allogroom
(5), affiiiative (6), and play (9). Two other clusters (7 and 8) appeared
to be derived from the idiosync,hratic behaviour of single individuals.
Within each sequence, further structure could be determined from first-
order Markov chain analysis of the patterns in the order in which they
were performed by either partner. For example, within the affiiiative
patterns. Rub Head was usually preceded by an approach with the tail
raised; if both partners raised their tails, head-ruW)ing (or forehead-

Figure 3. Dendogram produced from cluster analysis of nxitivational associa-
tions between behaviour patterns, derived from performance by each cat
within a single social interaction In the farm cat colony.

rubbing) was mutual and simultaneous, and was also likely to be
followed by jnutual flank-rubbing.

(c) Implications for the Cat-Human Bond

Our studies of cat behaviour start from this point of view; that cats have
some-how modified their existing social repertoire to form relationships
with people. We have shown that many aspects of cat sociality can
survive neutering, and are not therefore solely driven by the process of
reproduction. Thus studies of neutered feral cats provide an important
bridge between existing knowledge of the social systems of breeding
ferals, which exclude man, and our studies of pet cats, which have
integrated themselves into human society.

ACKNOWLEDGEMENTS

The authors wish to express their gratitude to the Waltham Centre for Pet
Nutrition for financial support.

The influence of companion animals on the physical and
psychological well-being of humans

Nienke Endenburgi

INTRODUCTION
Companion animal ownership and strong attachment have been
reported to be influential in supporting the health and well-being of the
elderiy, children, and the general population. The notion of social
support has been mentioned as one of the possible reason for this. Social
support between people has been investigated during the last 15 years.
Social support deals with the degree to which a person\'s basic social
needs are gratified through interaction with others. Basic social needs
include affection, esteem or approval, belonging, identity, and security.
These needs may be met by companion animals by the provision of
socio-emo,tional aid.
Social support contains 3 elements:

— emotional support (express understanding, listen, and allowing
expression of feelings)

— forms of information and advice (give advice on how to cope)

— instrumental assistance (provide help with anything)

I Departmenl of Clinical Sciences of Companion Animals, FacuUy of Veterinary
Medicine, University of Utrecht, The Netherlands.

There are two main models developed in the social support research
concerning social support between people namely, the \'stress buffer
model\' and the \'direct effects model\'.

The goals of this investigation were to determine whether companion
animals could give social support and to determine which model is the
most appropriate.

MATERIAL AND METHOD
Forty semi-structured in-depth interviews were held at randomly
selected addresses. They were gathered from telephone directories in
the Netherlands. A letter was sent to these addresses to explain the goal
of the inquiry and to announce a telephone call for further appoint-
ments within a week\'s time. The main interviewing time was two hours.
The interviews were tape)recorded and were later typed out verbatim.

RESULT

It was found that companion animals mainly give emotional support
and that, depending on the situation both the \'stress buffer model\' and
the \'direct effects model\' will fit.