-ocr page 1-

HET t,ANDSHEERLIJK BESTUUR IN HET
STICHT UTRECHT AAN DEZE ZIJDE VAN
DEN JJSEL GEDURENDE DE REGEERING
VAN BiSSCHOP DAVID VAN BOURGONDIË

1456-1496

D. TH. ENKLAAR

W

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

HET LANDSHEERLIJK BESTUUR IN HET
STICHT UTRECHT AAN DEZE ZIJDE VAN
DEN IJSEL GEDURENDE DE REGEERING
VAN BISSCHOP DAVID VAN BOURGONDIÈ
1456-1496

-ocr page 6-

RUKSUNIVERSITEIT UTRECHT

419 8665

-ocr page 7-

HET LANDSHEERLIJK BESTUUR IN HET
STICHT UTRECHT AAN DEZE ZIJDE VAN
DEN IJSEL GEDURENDE DE REGEERING
VAN BISSCHOP DAVID VAN BOURGONDIÈ

1456—1496

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE NEDERLANDSCHE
LETTEREN AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE
UTRECHT. OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNI-
FICUS J. F. NIERMEYER, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE.
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT. TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 29 SEPTEMBER 1922,
DES NAMIDDAGS OM VIER UUR. DOOR DIEDERIK
THEODORUS ENKLAAR, GEBOREN TE UTRECHT.

P. DEN BOER

sbnatus veteranorum typographus et librorum editor

UTRECHT MCMXXII

-ocr page 8-

Deze studie verschijnt tevens als deel VIII der
Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwsche
Geschiedenis der Rijks-Universiteit te Utrecht,
uitgegeven door Prof. Dr. O. Oppermann.

-ocr page 9-

FRATRIS CARISSIMI MEMORIAE

-ocr page 10-

.. u,

1

■ ■ \' c

• V " ■■

, , >■ " !

\' • \'i 4

■ .Ik.

> * \' ■ ■■

■ \' - - \'

...

A-

\' V

-ocr page 11-

Academische traditie biedt mij de vaak-gewenschte ge-
legenheid U, Hooggeleerde Oppermann, hoogvereerde pro-
motor, mijn hartelijken dank uit te spreken voor het vele,
dat ik gedurende mijn verblijf aan de Universiteit van U
mocht ontvangen. Uw bezielend onderwijs en Uw hartelijk
medeleven met Uw studenten hebben om U een kring van
leerlingen gevormd, die, welke verschillen in neigingen en
karakter hen overigens mogen verdeden, één zijn in eer-
biedige vriendschap voor hun leermeester. Dat de jaren,
gedurende welke ik het voorrecht had Uw assistent te zijn,
en de tijd, onder Uw belangstellende leiding met het ver-
vaardigen van mijn proefschrift doorgebracht, ook mij een
plaatsje in dien kring geopend hebben, reken ik onder de
grootste voordcelen, die mijn Academietijd mij wel heeft
willen geven. Ik acht mij gelukkig, hier openlijk de gevoelens
van dankbaarheid te kunnen vertolken, die dit besef mij
inboezemt.

Hoewel ik niet dan aarzelend mij Uw leerling durf noemen,
Hooggeleerde Frantzen, heb ik toch zoo herhaaldelijk Uw
vriendelijke belangstelling mogen ondervinden, dat ik mij
na den promotor bovenal tot dank aan U verplicht gevoel.
Dat ik, zij het op een zeer bescheiden plaats, aan Uw uit-
gave der „Kölner Schwankbücher" heb mogen medewerken,
zal altijd tot de aardigste herinneringen aan mijn studietijd
blijven behooren.

Niet alleen door Uw onderwijs, vooral door in zoo rijke
mate mij den steun van Uw invloed tc schenken hebt Gij,
Hooggeleerde Kernkamp, mij aan U verplicht. Gij kunt U
ervan verzekerd houden, dat ik met woorden van dank mij
niet van die verplichting ontslagen acht.

Indien, Hooggeleerde dc Vooys, in mijn Academiejaren
dc studie der literatuur minder hecht verbonden was geweest
aan de eigenlijke philologie, dan zou ik een moeilijke keus
gehad hebben bij het bepalen van het vak, waaraan ik verder

-ocr page 12-

in het bijzonder mijn aandacht zou wijden. Doch ook nu die
keus niet twijfelachtig kon zijn, is het mij een behoefte U
mijn erkentelijkheid uit te spreken voor wat ik vooral op
literair-historisch gebied van U mocht jeeren.

Dat een historicus aan de Universiteit aan de aardrijks-
kunde weinig aandacht schenkt, weet Gij, Hooggeleerde
Niermeyer, wel niet minder dan ik. Uw clementie in dit
opzicht heeft niet minder dan Uw onderwijs aanspraak op
den dank van Uw leerlingen. Dat ik op gezag van een
Rector Magnificus uit de eigen faculteit mijn proefschrift
mag verdedigen, is mij een bijzondere vreugde.

Ook Gij, Zeergeleerde Hulshof, hebt aanspraak op mijn
erkentelijkheid, èn om Uw onderwijs, èn om de hulp mij
geboden bij de voorstudiën van mijn proefschrift, toen Gij
mij vrijelijk liet putten uit Uw rijke kennis van de chronis-
tische bronnen der Noord-Nederlandsche Middeleeuwen.

En indien het geoorioofd is, in de voorrede van een Aca-
demisch proefschrift ook niet-Academische leermeesters
dank te brengen voor hun aandeel in de ontwikkeling van
den doctorandus, dan zij van mijn dankbaren eerbied voor U,
Carry van Bruggen en Mr. Frans Coenen, hier opnieuw
getuigenis afgelegd.

Het is niet doenlijk allen te vermelden, die mij bij het
bewerken van miin proefschrift van dienst zijn geweest. Een
algemeene dankbetuiging moge voor hen volstaan. Doch
enkelen kan ik niet stilzwijgend voorbijgaan, In de eerste
plaats past een woord van dank aan den Rijksarchivaris in
Utrecht, Dr, K, Heeringa, voor de langdurige gastvrijheid
mij in zijn archief bewezen, Niet minder aan den Gemeente-
archivaris te Utrecht, tevens directeur van het Centraal
Museum aldaar, Mr. W. C. Schuylenburg, voor de hulp in
het archief verieend en voor de bereidwilligheid, eenige
munten, in het Museum bewaard, op het gehalte te doen
onderzoeken. Ook de conservatrice van het Museum, Jonk-
vrouwe Dr. C, H. de Jonge, heeft mij door haar bereidwillige
voorlichting aan zich verplicht, evenals de ambtenaren aan het
Rijks- en Gemeente-archief, Vooral ben ik veel verschuldigd

-ocr page 13-

aan den. chartermeester van het Rijksarchief, Mr. A, Ie Cos-
quino de Bussy, op wiens hulp en kennis ik nimmer te ver-
geefs een beroep deed en die de groote vriendelijkheid had
de drukproeven te lezen en mij tal van waardevolle opmer-
kingen te doen toekomen.

Dat mijn bock ook aan Dr. Mr, S. Muller Fz. verplichtingen
heeft, behoeft bij den haast legendarischen roep van zijn
kennis der latere Middeleeuwen wellicht geen afzonderlijke
vermelding, maar wel bijzonderen dank.

De Heer A, van der Zweep, teckenaar bij het Geographisch
Instituut der Rijks-Universiteit tc Utrecht, was zoo vrien-
delijk zich met het teekenen van de kaart te belasten.

-ocr page 14-

^ ■\'■•\'\'aJr^/ ;

■ • Y^t-, Va-

.1

-ocr page 15-

INHOUD.

Bldz.

INLEIDING............... 1

HOOFDSTUK I: Beschrijving der bronnen; diplo-
matische bijzonderheden.......... H

HOOFDSTUK II: De bisschoppelijke raad .... 28

HOOFDSTUK III: De rechtspraak.......43

De hoogere rechtspraak. De maarschalken. De drost van
Hagcstein, Dc schouten. De panders,

HOOFDSTUK IV: De financiën.......105

De rentmeesters, Dc lijnsmeestcrs, Dc tollenaars. De ijkers,
Dc gezworenen binnen de stad Utrecht, Het muntwezen.

HOOFDSTUK V: Dc landsverdediging.....130

HOOFDSTUK VI: De waterstaat.......142

BESLUIT................155

BIJ DE KAART.............159

LIJSTEN VAN AMBTENAREN........165

-ocr page 16- -ocr page 17-

O

INLEIDING.

De binnenlandsche ontwikkeling van het territorium, dat
onder het gezag der bisschoppen van Utrecht stond, had
in veel hooger mate dan het graafschap Holland dezelfde
lotgevallen, die ook de overige territoriën van het Duitsche
Rijk doormaakten. Het is dus wenschelijk, voordat men tot
een nadere uiteenzetting der Utrechtsche toestanden over-
gaat, zich dié algemeene ontwikkeling in groote trekken voor
den geest te brengen.

Het binnentreden der Germanen in den kring der be-
schaving is niet slechts daarom van zoo groot gewicht ge-
weest, wijl dit jonge volk propagator van den nieuwen Christe-

lijken godsdienst werd, maar ook omdat het drager was van
een nieuwe staatsidee. Beide hoedanigheden ontleende het
aan zijn vrijheidszin. In tegenstelling met den antieken staat,
die, almachtig, het individu in zich absorbeerde, erkende
de Germaansche staat de rechten der persoonlijkheid. Dc
op Germaansche grondslagen berustende staatsvormen zijn
steeds pogingen geweest een schikking tusschen gezag en
vrijheid, tusschen heerschappij en volksrechten tot stand
te brengen 1).

Zooals de oud-Germaansche koning geen autocraat
was 2), werd ook de macht der Frankische heerschers be-
perkt door magnaten-vergaderingen en werd in den feo-
dalen tijd de Duitsche koning terzijde
gestaan door een
raad van rijksgrooten,

In het leenstelsel, hoewel dat geenszins van zuiver-Ger-
maanschen oorsprong was, kon het Germaansche beginsel

1) Vjjl. hierover cn over het volgende uitvoeriger: H, Spangenberg,
Vom Lehnstaat zum Ständestaat (1912).

2) C. Tacitus, Germania, cap, 7, cd, H. Schwcizer-Sidler (1912) 18—19:
nee regibus infinita aut libera potestas.

-ocr page 18-

van onderdanenvrijheid rijkelijk toepassing vinden. De be-
leening, een privaat-rechtelijke handeling, bracht het leen
aan den leenman tot diens profijt en onttrok het vaak ge-
fieel of gedeeltelijk aan den leenheer.

De Hohenstaufen hielden ter bespreking van de belangen
des rijks hun hofdagen. Dit v/aren geen rijksdagen in de
latere beteekenis van het woord, doch vergaderingen van
de rijksonmiddelbare vorsten. En dezen zelf hadden in him
wordende territoriaalstaten hun landdingen, vergaderingen
van hun hoogste geestelijke en wereldlijke vazallen.

In de worsteling tusschen koning en vorsten, waartoe
het leenstelsel aanleiding gaf, behaalden de laatsten de
overwinning. Hun emancipatie naar boven ging gepaard met
een onderdrukking der vazallen, die nog koninklijke ambte-
naren waren, In him plaats traden de ministerialen van den
vorst, die hem ambtenaren leverden en zeer door hem be-
gunstigd werden. Bij het groeien van den territoriaalstaat
werd het leenwezen meer en meer vervangen door een
vorstelijk beambtendom. Maar een beletsel voor de ontplooi-
ing van de vorstelijke macht werden juist de nieuwe, door
de vorsten tegenover de vassaliteit begunstigde standen:
de zich tot een ridderschap ontwikkelende ministerialiteit,
waarin de steeds zwaicker wordende leenadel opging, en de
stedelijke burgerij, In de Statenvergaderingen, oorspronke-
lijk een schepping van den landsheer om door hun mede-
werking de noodige gelden te verkrijgen, buitten zij hun
bewilligingsrecht der vorstelijke „beden" uit, om zich naast
den landsheer een steeds toenemenden invloed op de re-
geering te verschaffen. Hun machtsontplooiing, die de
codificatie en herhaalde bekrachtiging der rechten der
Staten met zich bracht, had verzwakking van het vorste-
lijk gezag ten gevolge, hun zorg voor hun afzonderlijke be-
langen dreigde den territoriaalstaat uiteen te doen vallen.

De renaissance van den Duitschen territoriaalstaat is van
buiten- en van bovenaf bewerkt 1).
Wat het „ständische"

1) Spangenberg, a, w,, 116 vgg., 119 ygg,; O. v. Gierke, Das deutsche
Genossenschaftsrccht (1868) I 297.

-ocr page 19-

beginsel door het ad absurdum doorvoeren van zijn ten-
denzen bedorven had, werd door de vorstelijke macht her-
steld, Deze werd gesteund door het binnendringen van het
Romeinsche recht, dat de rechten van het individu onder-
geschikt maakte aan het staatsbelang. In het geheele
Duitsche Rijk wachtte de territoriaalstaat op de verlos-
sende formule, die den chaos, waartoe dc zich overlevende
Germaansche instellingen ontaard waren, opnieuw vorm
geven zou. Een verschuiving der binnenlandsche machts- en
rechtsverhoudingen werd het doel, de weg van standen-
staat naar absolute monarchie werd ingeslagen.

Het Sticht Utrecht ontleende zijn wereldlijke macht aan
dc overdracht van graafschappen in dc
10de en Ilde eeuw.
De zelfstandige beschikking over deze machtsmiddelen, die
tot nu toe in dienst van dc kroon uitgeoefend werden, ver-
kreeg de bisschop, evenals dc overige geestelijke vorsten
van het Duitsche Rijk, door de Confoederatio van 1220 1). In
datzelfde jaar verkreeg hij door uitkoopen van den laatsten
paaf dc grafelijke waardigheid in Utrecht 2). Het jaar 1220
kan men daarom als het geboortejaar van den geestelijken \\
territoriaalstaat in Utrecht beschouwen.

Als wij voor de eerste maal dc Staten van het Sticht als
politieke macht ontmoeten, nemen niet de kapittels of de
ridderschap, maar de stad Utrecht onder hen de leidende
positie m. De oorkonde van 1250 Aug. 26, waarbij de elcct
Hendrik van Vianden zijn onderdanen beloofde alle
rech-
ten en vrijheden tc zullen handhaven, die zij onder zijn
voorgangers genoten hadden, kende aan de stad de eerste
plaats toe
3). Dezen voorrang heeft de stad langen tijd be-
houden. In de 14de eeuw, de bloeitijd van de „ständische"
beweging, verkregen dc Staten ook invloed op dc samen-
stelling van den vorstclijkcn raad. In 1328 onder bisschop

1) Mon, Gcrm, Constitutioncs II (1896) 86 vgg., no. 73.

2) J, H, Jungius, Historiae comitatus Bcnthcmicnsis libri III f1773)
Codex diplomaticus, 44, no. 18.

n. ^Pf™:»""\' Untersuchungen zur Geschichte von Stadt und
Stift Utrecht II. ,n: Westd. Ztschr. XXVIII (1909) 197. G. Brom. Regesten
van oorkonden betreffende hct Sticht Utrecht (1908) I 221 no 1178

-ocr page 20-

Jan van Diest bestond deze naast vier ridders uit vier
vertegenwoordigers der stad, wat op een overwicht der
stad wijst 1), Doch uit het eerste bericht, dat wij bezitten
over de ontwikkeling der standen tot een Statenvergade-
ring, blijkt, dat de leiding der Staten bezig is over te gaan
van de stad naar het Domkapittel. In het in 1342 vervaar-
digde Liber Camerae van Mr. Hugo Wstinc leest men, dat de
vergadering van prelaten en kanunniken der stad met de
vazallen en ministerialen van het Sticht door den Dom-
deken samengeroepen wordt 2), Tot vollen wasdom kwam
de Statenontwikkeling in het Sticht door den Landbrief
van bisschop Arnold van Hoorne van 1375 Mei 17 3). Met
dit staatsstuk, dat de grondslag werd van de staatsregeling
van het Sticht aan deze zijde der IJssel, moeten wij ons
wat uitvoeriger bezig houden.

Het privilegie is eigenlijk een bekentenis van den bis-
schop, dat de Staten hem zijn bede hebben toegestaan, om
de sloten en ambten van het Sticht aan deze zijde der
IJssel daarmede in te lossen. Daartegenovier verplichtte de
bisschop zich, voor zichzelf en zijne opvolgers, tot de
volgende bepalingen.

Geen morgengeld, huisgeld of andere schattmg mocht
meer geheven worden, Kasteelen en ambten aan deze zijde
der IJssel mochten niet meer belast of vervreemd worden.
Elke opvolgende bisschop zou de sloten en ambachten vrij
en onbelast ontvangen, doch niet dan na gezworen te hebben,
dat hij hen niet bezwaren zou, en daarvan zijn open brieven
gegeven te hebben. Kasteleins en ambtenaren moesten wel-
geboren Stichtenaars zijn en in het Sticht gegoed. Zij -
moesten bij hun ambtsaanvaarding in de vergadering der

1) Vgl, over de verhouding van de Staten tot den bisschoppelijken
raad beneden hoofdstuk II,

2) Het Rechtsboek van den Dom door Mr, Hugo Wstinc, uitgegeven
door S, Muller Fz, (1895) 59 § 3,

3) A, S, de Blécourt cn N, Japikse, Klein Plakkaatbock van Neder-
land (1919) Ij J, van de Water, Groot Placaatboek van Utrecht (1729)
I 29.

-ocr page 21-

Staten een eed afleggen en een schriftelijke verklaring over-
leggen, dat zij de sloten of ambten niet meer zouden be-
zwaren dan met een vastgesteld redelijk jaarlijksch salaris.
Ook mochten zij hun slot of ambt niet overleveren aan hun
opvolgers, voordat deze aan deze bepaling voldaan hadden.
De bisschop mocht hen afzetten, als hij dat wilde, mits deze
bepalingen daarbij in eere werden gehouden. Voor het geval
dat de bisschopsstoel vacant was, moesten deze beloften
voor de Staten afgelegd worden. Over de rechtspraak werd
bepaald, dat de bisschop ieder recht moest doen volgens
het in het Sticht geldende landrecht, met uitzondering dat
kanunniken en andere geestelijken voor hun eigen recht-
banken zouden te recht staan. Niemand mocht gearresteerd
worden noch mocht\' beslag gelegd worden op zijn goed, dan
nadat hij met recht en oordeel overtuigd was. In rechts-
zaken van welgeboren lieden, mocht de bisschop slechts het
oordeel van welgeboren lieden vragen en van hun vonnis
zou niemand in appèl mogen gaan dan de veroordeelde
partij. Ook zou de bisschop geen oorlog mogen aangaan
zonder voorkennis der Staten,

Al deze bepalingen moest de bisschop bezweren, terwijl
de Staten onderling beloofden haar te zullen handhaven.
Mocht de bisschop zijn eed schenden, dan zouden zijn onder-
danen ontslagen zijn van de gehoorzaamheid. Kwam een
kastelein of ambtenaar deze bepalingen niet na, dan zou
terstond zijn bevoegdheid ophouden.

De Landbrief is door alle opvolgende kerkvorsten, behalve
den laatsten, den elcct Hendrik van Beieren, bevestigd 1).
Nu doet zich daarbij iets merkwaardigs voor, Dc Landbrief
is in verscheiden exemplaren afgegeven, zoodat meer dan
één lid der Staten hem kon bewaren, Dc confirmaties werden
door een transfix, in één exemplaar opgemaakt, aan den
oorspronkelijken Landbrief gehecht. Nu zijn de eerstvolgende
bevestigingen, van Floris van Wevelikhoven (1379) en van
Frederik van Blankenheim (1393) aan het exemplaar, dat

1) S, Muller Fz„ Catalogus van het Archief der Staten van Utrecht
(1916) VI n, 1.

-ocr page 22-

in het stadsarchief bewaard wordt, bevestigd l). De confir-
maties van de volgende elect en bisschoppen, Zweder van
Kuilenburg (1425), Rudolf van Diepholt (1435), David van
Bourgondië (1456), Frederik van Baden (1496) en Philips
van Bourgondië (1517) zijn daarentegen aan het exemplaar,
dat zich m het archief van den Dom bevindt, vastgehecht 2).
Is hieruit iets te concludeeren over de verhouding van d&
Staten onderling? Is de voorrang, die wij reeds in Wstinc\'s
rechtsboek aan het Domkapittel zagen komen, en die ook
wel m de benaming van de Staten in den Landbrief: „die
Ecclesy, Ridderen, Knapen, Stat ende Steden des Gestichts
van Utrecht" uitdrukking vond, in den tijd van Frederik
van Blankenheim inderdaad van de stad op de kapittels
overgegaan?

Het lijkt mij niet onmogelijk, dat een dergelijke ver-
schuiving der verhoudingen heeft plaats gehad, doordat de
stad Utrecht zich meer en meer tot een onafhankelijke stad
ontwikkelde, zich losscheurde uit het staatsverband en zich
minder bekommerde om de Staten, Immers ook onder
Frederik van Blankenheim nam de stad een overheerschende
positie in. Daarop wijst haar in 1408 genomen besluit
niemand als kastelein op een landsheeriijk slot aan deze\'
zijde der IJssel te dulden, die niet eerst tien ,\'aar lang
burger van Utrecht was geweest
3),

Wij raken hiermede aan het groote euvel, dat de „stän-
dische" beweging, zooals overal elders in het Didtsche
Rijk
4), ook in Utrecht ten gevolge heeft gehad: het uiteen-
vallen van den territoriaalstaat. In Utrecht vertoont zich
dit verschijnsel wel zeer duidelijk. Het Stichtsche territoir
omvatte niet één, maar vier standenstaten. In het land van
m Salland, Twente en Drente vond de bisschop een

Archief (der Gemeente Utrecht)
893) I 13, no. 116. Vgl, Muller, Catalogus v. h. Arch, der Staten
V vgg„

2) Muller, Catalogus v. h, Arch, der Staten, no, 1.

3) K, Burman, Utrechtsche Jaarboeken (1750—1754) I 80; vgl. blz
136; Burman ontleent zijn bericht aan het R, D, B,.

4) Spangenberg, a, w,, 36 vgg., v

-ocr page 23-

Statenvergadering tegenover zich, die los van die van het
nevenlandschap vergaderde. Het land van Utrecht wordt
reeds in 1328 door de vertegenwoordigers van de Staten,
die Jan van Diest in zijn raad riep, afzonderlijk geregeerd.
De Landbrief hield slechts rekening met toestanden aan
deze zijde der IJssel en gold dan ook slechts voor dat deel
van het gebied. De vorstelijke macht was sterk ingekrompen,
feitelijk beperkt tot enkele takken van bestuur, als justitie,
financiën en defensie. En ook daarin was zij niet vrij van
inmenging der Staten, die met den landsheer als een gelijk-
gerechtigde bondgenoot verkeerden. Dikwijls nam dat verkeer
de vorm aan van onderhandelingen en het resultaat de vorm
van een verdrag. Ook wel bemiddelden daarbij de Staten
van een ander Stichtsch landschap, die, daar zij weer andere
belangen hadden, als onpartijdige tusschen hun eigen vorst
en diens overige onderdanen optraden. De afzonderiijke
belangen der leden der Staten deden streven naar los-
scheuring uit het staatsverband: zooals Utrecht aan deze
zijde der IJssel, had aan gene Groningen zich vrijwel tot
een onafhankelijke stad Qntwikkeld, Dc staat was na aan
de ontbinding toe.

Dat het streven, den standenstaat te vervangen door een
absolute monarchie, en daardoor van den verbrokkelden terri-
toriaalstaat weer één geheel tc maken, in het Sticht onder
bisschop David van Bourgondië begon, geeft aan zijn regee-
ring haar bijzondere beteekenis. Zijn tweede voorganger
Frederik van Blankenheim (1393—1423) had zich beijverd
dc onafhankelijkheid van het Sticht tegenover dc naburen te
herstellen en had daardoor ook het gezag van den bisschop
tegenover zijn onderdanen weer omhoog gebracht 1). Doch
de booze tijden, die hij op zijn sterfbed voorspeld had, waren
over het Sticht gekomen 2). Het met burgcrooriog gepaard

1) Vgl, L, C, M, Schmcdding S.J,, Dc rcgecring van Frcderik van
Blankenheim, bisschop van Utrecht (1899),

2) K. Th, Wenzelburger, Geschichte der Niederlande (1879) I 590;
P, J, Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, 2c uitöavc (z. 5.)
I 404.

-ocr page 24-

gaande Schisma en de zwakke regeering van den fortuin-
lijksten der beide pretendenten naar de bisschoppelijke
waardigheid, Rudolf van Diepholt, brachten den kerkvorst
weer tot zijn vroegere positie van zwakheid naar binnen en
naar buiten terug 1), „Burgoensche overhering" noemde de
tijdgenoot onder zijn regeering het ingrijpen van hertog Philips
den Goeden in de Utrechtsche zaken 2). Als Bourgondische
overheersching kan met nog meer recht beschouwd worden,
dat de hertog na Rudolfs dood in strijd met de keuze der
kapittels, die een der hoofden der Hoeksche partij, den
Domproost Gijsbrecht van Brederode, verkoren hadden, en
tegen den wil der steden de verheffing van zijn bastaardzoon
tot bisschop doorzette, omdat een Hoeksche bisschop een
gevaar kon worden voor de Bourgondische heerschappij in
Holland, die op Kabeljauwsche grondslagen berustte 3), Het
Sticht begon een vazalstaat van Bourgondië te worden,
bestemd om te deelen in de ontwikkelmg van dat rijk. De
eenheid des lands trachtte de landsheer te bewaren, niet
langer door strijd met het buitenland, maar door vergrooting
van zijn macht tegenover zijn onderdanen, waarbij hij juist
steun bij het buitenland zocht.

Uit het voorgaande, waarin getracht is in korte trekken
de ontwikkeling van den standenstaat in het Sticht Utrecht
tot het optreden van bisschop David uiteen te zetten, blijkt
tegelijkertijd welke motieven tot de keus van het in den
titel omschreven onderwerp geleid hebben. Het was de
bedoeling een bijdrage te leveren tot de kennis van de
staatsinrichting van het Sticht op het einde der Middel-
eeuwen en de eerste symptomen van den renaissance-staat
na te gaan. Daarbij is het kerkelijk bestuur geheel buiten

1) Vgl, J. de Hullu, Bijdrage tot dc Geschiedenis van het Utrechtsche
Schisma (1892),

2) S, Muller Fz., De middeleeuwsche Rechtsbronnen der Stad Utrecht
Inleiding (1885) 112. \'

C^foniquc. publiée par Kervyn de Lettenhove

-ocr page 25-

beschouwing gelaten. Zelfs is bij de behandeling van de
rechtspraak die van den officiaal niet besproken, niettegen-
staande dat deze nog eenige civiele en vrijwillige jurisdictie
bezat. Doch zijn competentie was in den loop der jaren
zoozeer ingekrompen en betrof dan nog voornamelijk zaken,
die nu tot het burgeriijk, toen echter tot het kerkelijk recht
(huwelijkszaken e, d.) gerekend werden 1), dat zij veilig
verwaarioosd scheen te mogen worden. Dat het onderzoek
tot het Sticht akn deze zijde der IJssel 2) beperkt is, zal
wel geen verdediging behoeven. Afgezien van de uiterlijke
reden, dat de tijd aan de vervaardiging van een academisch
proefschrift te besteden zijn grenzen heeft, zijn er innerlijke
gronden te over aan te wijzen, die het, zoo al niet wenschelijk,
dan toch verdedigbaar maken, het onderzoek tot dit deel van
het Stichtsche territorium te beperken. Wij zagen immers,
dat het land van Utrecht een standenstaat op zich zelf
vqrmde, met eigen Staten en eigen landrecht. Ook in het
landsheerlijk bestuur bestond een dergelijke scheiding, hoe-
wel consequent doorgevoerd alleen in de administratie der
leenen. Indien bestuursfuncties zich over het geheele Slicht
uitstrekten, zooals met de bevoegdheid van den bisschoppe-
lijken raad cn dc competentie van het landshccriijk hoog-
gerechtshof der Schive het geval was, dan is natuurlijk ook
met Ovcrijsselschc toestanden rekening gehouden.

De hier volgende studie is voor het overgroolc dcci opge-
bouwd uit gegevens, nagespoord in het
Rijksarchief in
Utrecht, op enkele punten aangevuld door kleinere onder-

li Muller, Rechtsbronnen van Utrecht, Inl„ 81 vgg., 93 vgg..

2) Dc namen van Ncdcrsticht cn Oversticht voor dc Stichtsche ge-
bieden aan weerszijden der IJssel werden in den tijd van bisschop
David slechts officieus gebruikt, Dc bisschoppelijke registers (behoudens
een enkele kladaanteckening in het Formulare) pasten deze namen loc
op twee kwartieren van hetgeen rij het Sticht aan deze zijde der IJssel
of het land van Utrecht noemden. Ik houd mij ook verder aan dc
ISde-ceuwsche officiccle benamingen cn vat het geheele gebied aan
gene zijde der IJssel samen onder den schijnbaar modernen verzamel-
naam van Overijssel.

-ocr page 26-

zoekingen in het Gemeente-archief en het Centraal Museum

aldaar. Dat een dergelijk archivalisch onderzoek slechts

succes kan hebben, indien het door voorstudiën over de

chronistische bronnen en de moderne literatuur betreffende

het onderwerp is voorafgegaan, — van deze overtuiging van

den schrijver moge zijn boek een bevredigend getuigenis
afleggen.

-ocr page 27-

HOOFDSTUK L

Beschrijving der bronnen; diplomatische bijzonderheden.

De volgende registers uit het archief van bisschop David,
thans bewaard in het Rijksarchief te Utrecht, hebben tot bron
voor ons onderzoek gediend:

1. Het register „Officiatorum domini David" 1). Dit is een
over de geheele regeeringsduur van den bisschop (1456-1496)
loopend register, waarin, in verwarde chronologische volg-
orde, de commissies (= aanstellingsbrieven) en recesbrieven
(= goedkeuring van rekening en verantwoording) opge-
teekend staan. Ook enkele andere stukken worden er in
gevonden, doch deze hebben meestal betrekking op de be-
diening van een ambtenaar: de handvesten van Bunschoten,
Baam en Binnendijk 2), natuurlijk van belang voor de
schouten van die steden; een inventaris van het Huis
ter Eem
3), ten dienste van den kastelein aldaar. Ook
enkele ingekomen stukken treft men er in aan, die echter
ook op ambten betrekking hebben, zoo een quitantie voor
de terugbetaling der pandsom op het schoutambt tc
Deventer
4) en een verklaring van burgemecstcren, sche-
penen en raad van Amersfoort over het schoutambt van
Bunschoten
5).

Dat er ook ingekomen stukken in voorkomen, bewijst dat

1) S. Muller Fz., Catalogus van het archief der bisschoppen van
Utrccht (1906) no, 373. Dc naam is ovcrjjcnomcn uil den catalogus,
doch wordt op het register zelf niet gevonden. Hij is gevormd naar
analogie van andere Libri officiatorum, die het woord „Über" ook uit
den titel weglaten. Ik citeer dit register als: Off.,

2) Off. fel, 13; fol, 13v; fol. 14v.

3) Off. fol. 275v.

4) Off. fol. 216v.

5) Off, fol. 235,

-ocr page 28-

dit register geen concept-, maar een copie-boek is 1). Ook
de verwarde chronologische volgorde der stukken wijst
daarop. Blijkbaar schreef iedere kanselarij-klerk een aantal
stukken, die hij ter bewerking had, als hij daartoe gelegen-
heid had, in. De afschriften zijn nl, groepsgewijze van af-
wisselende handen, die telkens terugkomen. Van de weinige
stukken, waarvan het origineel zich ook in het Rijksarchief
in Utrecht bevindt, heb ik enkele met het Officiatorium ver-
geleken, waarbij ik vaak den indruk kreeg, dat het afschrift
van dezelfde hand was als het origineel 2). Bovendien komt
een hand, die de kerkelijke acten in het Officiatorium in-
schreef, eveneens bij kerkelijke acten in het Diversorium
terug. Er waren dus geen speciale copiisten voor elk register,
maar aparte klerken voor kerkelijke en wereldlijke zaken,
die zelf hun stukken in de registers inschreven.

Vergelijking van het afschrift met het origineel wees ook
uit dat de opteekening nauwkeurig geschiedde. Bij een aantal
stukken staat aan den kant aangeteekend „Coll.", wat wijst
op een collationeering van het afschrift met het origineel.

Wanneer tot een ambt, waarvoor vroeger reeds een com-
missie gegeven was, een nieuwe ambtenaar benoemd werd,
schreef men diens commissie meestal niet opnieuw heele-
maal in het Officiatorium af, doch veranderde in die van
zijn voorganger naam en datum en teekende zoo noodig in
margine nog verdere wijzigingen aan. Daarbij is zeer wel
mogelijk dat het afschrift van de eerste
commissie als con-
cept van het origineel van de tweede diende. Toch vindt
men soms later ook wel nog eens de geheele commissie van
den benoemde afgeschreven. Ook vindt men aan den kant
vaak verwijzingen naar vroegere of latere commissies, ook

1) Mr, Joosting schijnt ccn tegenovergesteld vermoeden tc koesteren.
Bij de in het door hem bewerkte
zesde deel der Bronnen voor dc
Geschiedenis der Kerkelijke Rechtspraak in het Bisdom Utrecht in dc
Middeleeuwen, uitgeg. door J. G. C, Joosting en S. Muller Hz.
(1917)
opgenomen stukken uit het Officiatorium toekent hij aan: ,.minute{?)"
Een grond voor zijn blijkbaar vage meening geeft hij evenwel niet on\'

2) Bijv, Off. fol, 218v = Ch. no. 331.

-ocr page 29-

wel een enkele maal naar het Diversorium 1). Dergelijke
verwijzingen zijn steeds in het Latijn.

De oorkondentaal voor wereldlijke zaken is steeds het
Dietsch, al naar het dialect van den opsteller 2). Kerkelijke
acten zijn steeds in het Latijn. Daarin is bij uitzondering ook
de commissie van den raad en lijfarts Mr, Johan Sucket 3).
Dit taalverschil voor wereldlijke en kerkelijke zaken geldt
ook voor de andere registers.

De opschriften der oorkonden zijn later in verschillende
perioden bijgevoegd. Zij zijn niet van de hand van de tekst
der oorkonden. Vaak hebben zij ook de verbeteringen, die
in de tekst der commissies zijn aangebracht. Uit het al dan
niet in het opschrift voorkomen van die verbeteringen is
eenigszins de datum van de opschriften tc bepalen. Er blijkt
dan dat zij geenszins in een trek bovengeschreven zijn. Op
fol. 94 bij een acte gedateerd 1464 Mrt. 8 wisselen de op-
schriften van hand. Dc daaraan voorafgaande zijn van één
hand en blijkbaar doorloopend afgeschreven. De vroegst voor
hen vast te stellen terminus ante quem is 1465 Mrt. 5, Op
fol. 60 staat een heemraadsbrief voor Dirk van Zuylen afge-
schreven, die op dien datum veranderd is voor Soude van Rijn
van Jutfaas. Het opschrift echter heeft bctreldcing op Dirk,
moet dus voor 1465 Mrt, 5 bijgeschreven zijn. Daar dc laatste
acte met een opschrift van deze hand van 1464 Mrt. 23 is,
moeten dus deze opschriften in het jaar dat tusschen deze
beide data ligt, ingevoegd zijn. Het is overbodig deze
proef tc herhalen en de volgende opschriften-groepen le
dateeren.

De paginccring van het Officiatorium begint na fol. 297
eensklaps opnieuw, van 1—67 4). Het is mogelijk, dat deze
laatste folio\'s, die over de laatste jaren van David\'s regeering
handelen (hun vroegste acte is van 1489 Juli 1), oorspron-
kelijk een apart registertje vormden, dat later bij het Offi-

1} Bijv. Off. fol. 65,

2) H, Brcsslau, Handbuch der Urkundenlchrc für Dcutschland und
Italien (1912/1915) II 389.

3) Off, fol, 192v.

4) Deze folio\'s zijn gccilccrd met een * voor hel cijfer.

-ocr page 30-

ciatorium ingebonden werd. De tegenwoordige band van het
Officiatorium dateert ongetwijfeld eerst uit de vorige eeuw.

2, Het „Diversorium Davidis Bourgon, Episc, Traj," 1).
In dit register staan eveneens in verwarde chronologische
volgorde allerlei stukken van verschillende strekking over
de jaren 1457—1496 opgeteekend. Ook vroegere en inge-
komen stukken staan er in. Om dezelfde redenen als bij het
Officiatorium mag men dus ook dit register voor een copie-
boek houden. De stukken werden blijkbaar opgenomen naar
gelang zij inkwamen, uitgingen of gebruikt werden. Immers
dit laatste alleen kan de opname van oudere stukken, oor-
konden van vroegere bisschoppen, stadsbrieven van Duit-
sche koningen en keizers, pauselijke charters, dijkbrieven
e, d, verklaren.

Vergelijking van enkele afschriften met hun origineel
toonde aan dat de opteekening in het Diversorium, behoudens
spellingsverschillen, doorgaans betrouwbaar is. Ook hier
komt voor, dat dezelfde hand origineel en copie schreef 2).

Troffen wij in het Officiatorium verwijzingen naar het
Diversorium aan, hier vindt men verwijzingen naar het Offi-
ciatorium en naar het Diversorium van bisschop Rudolf 3).

Opschriften komen in het Diversorium slechts sporadisch
voor,

3, Het „Diversorum formulare et presentaciones tempore
David, facta" 4). Deze zonderlinge benaming is authentiek
want staat op den omslag. Ook dit register, dat formulieren
van acten bevat uit de jaren 1475 en vgg., met bijvoegsels
tot 1496
5), IS geen concept-, maar een copie-boek. Het

1) Aldus luidt de oorspronkelijke titel van het register, die op den
rug van den modernen band geplakt is, In den Catalogus onder no 4
noemt Mr, Muller het kortweg „Diversorium Davidis" Ik citeer ho<
register als: Div„

2) Bijv, Div. fol, 247v = Ch, no, 361; fol, 281 v = Ch no 497

3) Div. fol, 45; fol, 290v,.

4) Muller, Catalogus, no, 11, Geciteerd: Div, form

uit., lÄ ""

-ocr page 31-

bevat allerlei acten, die op het geestelijk bestuur betrekking
hebben, waaronder verschillende voordrachten. Het is
grcotendeels met één hand geschreven, terwijl ook ver-
scheidene ingekomen stukken erin opgenomen zijn.

4. Het Formulierboek 1). Dat „dit registertje blijkbaar
dadelijk als formulierboek aangelegd (is)", wat volgens
Mr, Muller 2) „blijkt uit de omstandigheid, dat het syste-
matisch gerangschikt is en de bijeenbehoorende of verwante
formulieren bij elkander geplaatst zijn", waag ik te be-
twijfelen. Het lijkt mij veeleer gevormd uit allerlei losse
katems, die in den tijd van bisschop David — mogelijk pas
in dien van Frederik van Baden — samengebonden zijn.
Daarop wijzen de fragmenten uit den tijd van bisschop
Rudolf (fol. 127v). Ook Mr. Joosting houdt het ervoor, dat
de Formularia aldus zijn ontstaan 3).. Toch meen ik, dat hij
bij zijn uiteenzetting van het z. i, geringe verschil tusschen
Diversoria en Formularia een gewichtigen factor over het
hoofd gezien heeft. Diversoria, ook het hiervoorgaande
Divcrsorum formulare, waren copie-boeken; het Formulier-
boek, dat wij thans bespreken, is een concept-boek, al staan
er ook wel eens afschriften in. Dit lijkt mij het principieele
verschil tusschen beide soorten registers. Van de tweede
soort is het onderhavige register de eenige overgebleven
vertegenwoordiger uit dc kanselarij van David van Bour-
gondië. In dat kladboek, welks karakter als zoodanig uit dc
vele aanteekeningen van adressen, van jaartal-rijmpjes e. d.
afdoende blijkt, schreef de kanselarij-klerk ook ccn aantal
volledige acten af, om die als .voorbeeld te doen dienen
of om zijn geheugen tc gcmoet tc komen.

Mr. Mullcr\'s betoog, dat Andries Daniclszoon, \'s bisschops
kapelaan, dc vervaardiger van dit register zou zijn is niet
zeer overtuigend. Indien men dc verschillende oorsprong der

1) Muller, Catalogus, no. 12. Gccllccrd: Form..

2) Muller, Regesten I, l. a, p„

3) Joosting, a, w,, VI, XII n, 2. Vgl, L, Lewinski, Di« brandenburgische
Kanzlei und das Urkundenwesen während die Regierung der beiden
ersten Hohenzollcrnschcn Markgrafen (1893) 27.

4) Muller, a. w., I, XI.

-ocr page 32-

deelen van het Formulierboek aanneemt, dan kan Andrles
Danielszoon hoogstens de vervaardiger van een gedeelte
daarvan zijn. Bovendien is het Formulierboek door verschil-
lende handen geschreven.

Hiermede wordt ook de redeneering van Mr. Muller, dat
dit register jonger dan het vorige zou moeten zijn 1), aan-
zienlijk verzwakt. Hoogstens zal het ontstaan van het Diver-
sorum formulare vooraf zijn gegaan aan het inbinden van
het Formulierboek.

5. Het „Registrum Judiciale domini David episcopi Tra-
iectensis inceptum anno LVHI terre Traiectensis" 2), Dit
register bevat in hoofdzaak een soort gerechtsrol, aanteeke-
ningen over de zittingen van het Landrecht van „ridderen
ende cnapen", benevens een aantal vonnissen, uitspraken
e. d. Het begint in 1457 en loopt door tot 1476; het wordt
dan onderbroken (fol. 163v) door de uitspraak van den
bisschoppelijken raad in de geschillen over de hooge heer-
lijkheid van Jaarsveld, dd. 1479 Apr. 28, waarna op fol. 165
de rol weer doorgaat van 1485 tot aan het einde van Davids
regeering. De aanteekeningen over de behandelde zaken zijn
steeds in het Dietsch. Doch de datum der zitting en de
samenstelling van de rechtbank worden aanvankelijk in het
Latijn opgegeven. Weldra wordt ook de datum in het Dietsch
gesteld
3), en spoedig ook de opgave van de aanwezige
rechters
4). Aan den kant staat bij elke rechtszaak de naam
van den betrokken pander opgeteekend.

De naam van het register is ontleend aan een authentiek
opschrift op den omslag. „Inceptum" moet hier „aangelegd"
beteekenen, of de opgave van het aanvangsjaar is onjuist.
Dit laatste houd ik voor het waarschijnlijkste, omdat het
register in chronologische volgorde blijkbaar gedurende of

1} Muller, a,w„ I, X,

2) Muller, Catalogus, no, 202, Geciteerd: Jud.,

3) Jud. fol, 52v, 1465 Mrt, 18.

4) Jud. fol, 103v, 1472 Oct, 2. Ook bij dc Hansc-recessen handhaaft
zich de Latijnsche datum nog als de tekst reeds in het Nederduitsch
is overgegaan. Hanse-Recesse I (1870) no. 259 (1361), no. 306 (1363),
no. 408 (1367), no. 469 (1368), no. 522 (1370).

-ocr page 33-

vlak na de rechtszittingen bijgehouden is en niet, zooals
het opschrift zou aanwijzen, meer dan een half jaar later.

Opmerkelijk is nog, dat in het Judiciale van het land van
Utrecht ook het regest van een acte voorkomt, dd. Vollen-
hove, 1495 Sept. 10, waarbij Gerrit Mulert, rentmeester van
Salland, eenige lieden machtigt.

De overige registers, in het Rijks- en Gemeente-archief,
waaruit enkele gegevens ter verduidelijking van speciale
punten geput zijn, zijn van te weinig belang voor ons onder-
zoek geweest, om hen hier volledig te beschrijven. Uit het
Rijksarchief waren het Register der Utrechtsche leenen
van bisschop David 1) en het eerste Diversorium van Frede-
rik van Blankenheim 2), Op het gemeente-archief werd voor
één bepaalde kwestie het Raads Dagelijksch Boek geraad-
pleegd
3).

Een volledige uiteenzetting te geven van de inrichting der
kanselarij van bisschop David gaat met ernstige moeilijk-
heden gepaard. Om de werkwijze van een kanselarij uit de
latere Middeleeuwen te kennen komen voornamelijk twee
bronnen in aanmerking: in de eerste plaats de eedsformu-
lieren, waarin de functies der kanselarij-ambtenaren om-
schreven zijn; ten tweede de korte aantcckeningen, die door
de ambtenaren der uitvaardigende kanselarij vaak onder de
oorkonden geschreven werden en dikwijls aanwijzingen over
de bcoorkondiging bevatten 4), Eedsformulieren of andere
kanselarij-verordeningen schijnen uit dc Utrechtsche kanse-
larij der tweede helft der ISdc eeuw niet overgeleverd te
zijn. Wat het oorkondenmateriaal betreft, daar ik niet alle
charters van bisschop David onder oogen heb gehad, doch
hen slechts geraadpleegd heb tot betere interpretatie der
registers, verwachte men hier geen volledige diplomatische
behandeling van het
oorkonden-materiaal. Evenwel onze
kennis der diplomatiek der latere Middeleeuwen is zoo ge-
il
Muller, Catalogus, no. 275. Gecitccrd: Rcg, fcod.,

2) Muller, Catalogus, no, 2.

3) Gecitccrd: R. D. B..

4) Lewinski, a, w,, 74,

-ocr page 34-

ring, dat het gewenscht scheen de gevonden resultaten, hoe
fragmentarisch ook, als bijdragen tot een eventueele kanse-
larij-geschiedenis, hier mede te deelen.

De kanselarij wordt in de registers de schrijfkamer ge-
noemd; zij was, als de bisschop zich te Utrecht ophield,
gevestigd in het bisschopshof 1), Als bewaarder van de
schrijfkamer wordt op het einde van Davids regeering
Gerrit ten Brink vermeld, die 1493 Nov, 6 benoemd werd
tot secretaris van den bisschop 2).

Behalve de secretarissen waren ook anderen in de bis-
schoppelijke kanselarij werkzaam. Onder de handteeke-
ningen op de plica\'s der origineelen treft men ook die van
Johan de Donker aan. Deze was notaris welk ambt ook
Gerrit ten Brink voor zijn benoeming bekleedde. Ook de
procurator fiscalis Mr. Willem Buser alias Byndop teekende,
voornamelijk geestelijke, acten. Het is opmerkelijk dat een
afschrift van een door hem geteekend stuk blijkens het
onderschrift gemaakt en \' collationeerd werd door den
notaris Mr. Folker Simonszoon
4).

Uit het bovenstaande blijkt, dat ook in Utrecht in de
tweede helft der 15de eeuw het geestelijke element in het
kanselarij-personeel voor een aanzienlijk deel door juri-
disch-geschoolde leeken was verdrongen
5).

Op de plica van alle oorkonden bevindt zich rechts de
naam van een kanselarij-beambte zonder aanduiding van
diens titel. Schriftvergelijking wijst uit, dat de kanselarij-
ambtenaren de stukken, die zij mundeerden, met hun naam
teekenden. Ook blijkt, dat zij bijna zonder uitzondering de
door hen gemundeerde stukken in de registers inschreven 6),

1) Off, fol. *28.

2) Div, fol, 423.

3) Off, fol, ■»45.

4) Div, form,, los blad na fol, 32,

5) Vgl, Brcsslau, a, w„ I 616,

6) Ch, no, 490 = Div, fol, 9v (waarbij slechts het kleinste deel der
copie van de hand van \'s bisschops secretaris Hendrik Minncnprys,
den mundator van het stuk, is); Ch, no, 331 = Off, fol, 218v; Ch, no
316 = Div, fol, 247v; Ch. no, 497 = Div, fol, 281v,

-ocr page 35-

Ook indien zij later op de rugzijde van het stuk aan-
teekeningen maakten, werden deze met hun naam onder-
teekend en in het register aan den kant bijgeschreven en
ook daar eigenhandig geteekend 1). Dit inschrijven had
evenals het doorslaan van vervallen stukken 2) meestal in
tegenwoordigheid van bisschoppelijke raden plaats, die even-
eens de verbetering met hun handteekening bekrachtigden
3).

Van de commissiebrieven zijn geen origineelen in het
bisschoppelijk archief bewaard, daar zij blijkbaar aan den
benoemde werden ter hand gesteld. Daarom zijn van groot
gewicht de gegevens, die het eschatocol der afschriften over
de beoorkohdiging bevat, In de eschatocollen worden twee
manieren van bezegeling vermeld: aanhangend en opgedrukt.
„In oirkonden hebben wij onsen zegell hieraen gehangen" 4)
en: „des tot oirkonde hebben wy onse segell beneden opt
spacium sbriefs doen drucken"
5), luiden de formules.
Beide bezegelingen schijnen door elkaar gebruikt te worden,
komen althans voor op commissiebrieven voor dezelfde
ambten. Meestal wordt dan ook in de bevestigingsforniule
de soort van bezegeling in het midden gelaten door de
neutrale uitdrukking: „bezegelt myt onsen segell" 6).

Bisschop David gebruikte twee zegels naast elkaar: een
zegel „ad causas"
7), spoedig (reeds in 1461) vervangen
door een ander
8), en een gewoon zegel 9), dat in de tweede
helft van zijn regeering een ietwat gewijzigden vorm ver-
toont 10), De zakenzegels, in de kanselarij der bisschoppen
van Utrecht reeds onder Jan van Diest in gebruik, dienden

1) Ch. no. 331, Vgl. Off, fol. 38.

2) Off. fol, 168v,

3) Off. fol. 277,

4) Off. fol. 1.

5) Off. fol. 32,

6) Off. fol, 3.

7) Afgietsels van zegels van bisschoppen, steden, kloosters cn andere
autoriteiten in het Sticht Utrecht (r, j.) no, 93,

8) Afgietsels, no. 95.

9) Afgietsels, no. 94.
10) Afgietsels, no, 96.

-ocr page 36-

ter bezegeling van de acten, die betrekking hadden op de
rechts- en bestuurszaken.

Naast de bezegeling komt onder Davids regeering een
ander middel ter bekrachtiging der oorkonden in gebruik:
eigenhandige onderteekening door den bisschop. De stukken
worden echter wel door bezegeling alleen, doch nooit alleen
door onderteekening bekrachtigd, „Mit onser hant geteikent
ende besegelt mit onsen segel", luidt de term 1). Inder-
daad vindt men op het origineel van een aldus aangeduide
acte in den linkerbenedenhoek, bedekt door de plica, de
handteekening van den bisschop 2), Het vroegst komt deze
bekrachtigingsformule voor 1458 Aug. 12
3). Dat zij voor
een bepaald soort oorkonden aangewend is, blijkt niet.
Commissiebrieven voor hetzelfde ambt komen voor met en
zonder de handteekening des bisschops. Dat deze echter,
indien zij in het stuk vermeld werd, onmisbaar werd geacht,
bewijst de laatste aanteekenmg in het Officiatorium, 1496
Apr, 20 (dus vier dagen na den dood van bisschop David)
werd bij een recesbrief voor Gerrit Mulert, rentmeester van
Salland, aangeteekend, dat deze brief toch van kracht zou
zijn, ondanks dat de bisschop door zijn laatste ziekte ver-
hinderd was geweest hem te teekenen
4),

Met het gewone zegel werden leenacten, verdragen en
andere stukken, niet op het dagelijksch bestuur betrekking
hebbend, bezegeld
5).

Ook „die raede onss genedichs Heren van Utrecht in
synre absencie gedeputiert ten saken synre landen" be-
zegelen den eenigen commissiebrief, die door hen uitgevaar-
digd is, d,d, 1461 Jan, 31, „myt ons genedichs Heren
segele" 6).

Voor het bezegelen van een commissiebrief voor een
schoutambt moest de benoemde vier gouden Rijnsche gulden

1} Bijv. Off, fol, 218v.

2) Ch. no. 331,

3) Off, fol. 20v,

4) Off. fol. 61 (moet zijn 56).

5) Ch, no, 316| no, 497.

6) Off. fol. 67.

-ocr page 37-

betalen l). Voor het zegelen van een gratiebrief betaalde
de begenadigde een nobel of 50 stuiver 2).

Over het algemeen bestaat er een vast dictaat voor pro-
tocol en eschatocol der conunissiebrieven. In de eerste jaren
van Davids regeering beginnen zijn acten met de formule:
„David" (of: II Wy David") „van Bourgoendiën etc. doen
kondt allen luyden dat
wy myt goeden berade ende voir-
synne bevolen hebben ende bevelen myt desen onsen
brieve" enz,
3). Later, het eerst in een commissiebrief van
1475 Febr. 6, komt daarnaast de formule op: „David van
Bourgoendiën etc. allen denghenen die desen onsen brieff
sullen sien oft hoeren lesen saluyt, want wij bctruwende
tot den dogeden, vlyte ende neersticheit overmits welken by
ons mit getuychnisse gueder luden gepreesen ende gelovet
wert" enz.
4), Een eenigszins gewijzigd formulier hebben
de commissiebrieven voor het ambt van pander, die aldus
beginnen: „David etc. doen kondt allen luden ende Sonder-
linge onsen ridderen, knapen, stad, steden, dienren ampt-
luden ende ondersaten ons landes van Utrecht dat wij
ontfangen hebben tot onsen pander" enz.
5). Dit hangt
samen met de beperking van het ambtsgebied van den
pander tot het land van Utrecht.

Verschillende stukken, door anderen ten behoeve van den
bisschop uitgevaardigd, blijken in de bisschoppelijke kanse-
larij opgesteld te zijn. Niet slechts is dit het geval met een
acte van Zweder van Voorst, heer van Keppel, dd. 1462
Mei 3 6). Bij een gewoon edelman is immers niet te ver-
wachten, dat hij er een eigen kanselarij op na zou houden.
Maar ook de uitspraak der raadsvrienden van Deventer,
Kampen en Zwolle in de geschillen tusschen den bisschop
en de stad Amersfoort van 1462 Juli 21 7) is gemundcerd

1) Off. fol. 199v.

2) Off. fol. 132; fol. 173v.

3) Off. fol. 1.

4) Off. fol. 191.

5) Off. fol. 3v.

6) Ch. no. 287 = Div. fol. 74v.

7) Ch. no. 125 = Div, fol. 83v.

-ocr page 38-

en geteekend door den bisschoppelijken secretaris Hendrik
Mmnenprys. Echter is het afschrift van deze oorkonde in
het Diversorium niet van zijn hand.

Het is niet van belang ontbloot, de benamingen vast te
stellen, waarmede de verschillende soorten van acten m
de bisschoppelijke kanselarij werden aangeduid. Van een
eenvoudige benoeming tot een ambt werd de oorkonde
commissie genoemd. Gold het de benoeming tot raad van
den bisschop, dan luidt het opschrift receptio, in verband
met de formule, dat de bisschop iemand „ontvangt" in zijn
raad 1), De goedkeuring van de rekening en verantwoording
van een ambtenaar werd reces genoemd, soms ook qui-
tantie 2), Toekenning van een jaargeld geschiedde bij een
assignatie
3), Werden de voorwaarden, waarop het ambt
moest worden waargenomen, en de bevoegdheden eraan
verbonden bij een aparte overeenkomst tusschen vorst en
ambtenaar geregeld, zooals dat gebeurde bij de maarschalken
en den muntmeester, dan droeg die acte de naam van
cedel
4).

Deze cedels werden in duplo opgemaakt en voorzien van
een chirograaf, waarna de bisschop en de betrokken ambte-
naar elk een exemplaar behielden; zooals blijkt uit de in
het eschatocol opgenomen formule: „Deser cedulen syn twee
alleens sprekende vut malckander gesneden der myn gene-
digen Here een ende Gerit voirs. die andere aff heeft" 5).
Ook bij andere stukken, vooral van financieelen aard, werd
chirografeering toegepast 6).

De dateering wordt steeds zonder indictie- en regeerings-

1) Off. fol. 192v.

2) Off. fol, 196: quitancia sivc reccssus,

3) Off. fol, 240v,

4) Off. fol, 102vi fol, 107VJ fol, 136 enz,. Bij den muntmeester heette
een dergelijk stuk ook: ordinantie, (Off. fol.
*20v). De cedels betref-
fende het maarschalkambt werden allen naar één dictaat, zij het soms
met kleine weglatingen en toevoegsels, opgesteld

5) Off, fol, 107v,

6) Div. fol. 297V geeft een bijzonder mooi voorbeeld van een
chirograaf.

-ocr page 39-

jaar opgegeven. Naar w^elken jaarstijl werden de in de
kanselarij van bisschop David vervaardigde stnkken geda-
teerd? Mr. Muller heeft in zijn polemiek met H, Nélis ge-
tracht aan te toonen, dat, in strijd met de vroeger algemeen
aanvaarde opvatting, volgens welke in de latere middel-
eeuwen in Holland de Paasch-, in Utrecht de Kerststijl werd
gebruikt, de stilus Circumcisionis de geheele middeleeuwen
door bij het volk in gebruik was gebleven 1). Of hem dit
gelukt is, is voor ons van minder belang. Doch aan het slot
van zijn dupliek uitte hij het vermoeden, dat menig kanse-
larij, waarvan men aannam, dat zij den Kerststijl volgde,
bij nader onderzoek zou blijken in werkelijkheid den jaar-
dagstijl te gebruiken 2), Dan zou tevens de merkwaardigheid
. wegvallen, dat de kleine steden van het Sticht, de stadjes
op de Hollandsch-Utrechtsche grens (zooals IJsselstein), de
heeren van Montfoort en de abdij van Middelburg, die allen,
naar Prof. Fruin bewees 3), het jaar met 1 Januari begonnen,
een eigen stijl zouden volgen, verschillend van dien van den
bisschop of van den graaf van Holland. Het zou dan over-
bodig zijn dit als een buitenissigheid op te vatten en haar
te verklaren uit het feit, dat de Nieuwjaarstijl de geheele
Middeleeuwen door is blijven leven onder het volk. De steden
van het Sticht en de heeren van Montfoort zouden dan het
kanselarijgebruik volgen van hun landsheer, IJsselstein van
den nabuur, met wien het veel tc maken had, dc abdij van
Middelburg van haar geestelijken opperheer» Het is daarom
jammer dat voor de kanselarij van bisschop David het ver-
moeden van Mr. Muller geen bevestiging vindt.

Dc verwarde chronologische volgorde der stukken in de
registers verbiedt conclusies te trekken uit dc verhouding

1) S, Muller Fz„ Le style de la Circoncision, in: Revue des Biblio-
thèques et Archives dc Belgique (1906) 289 vgg., 399 vgg,,

2) Ibidem, 401,

3) R. Fruin, Verslag omtrent oude Gemeente- cn Waicrschaps-
archievcn in dc provincie Utrecht (1892) 48 vgg,; Nijhoff\'s Bijdragen
3e reeks VIII (1894) 319 vgg,; Nedcrlandsch Archievenblad XV (1906-07)
86 vgg,.

-ocr page 40-

der data van opeenvolgende acten. Slechts bijeenhoorende
stukken, waarin meer dan één tijdsbepaling voorkomt, kunnen
volkomen betrouwbare gegevens leveren,

1481 Mei 28 ontving Frederik wten Ham reces als maar-
schalk van Amersfoort en Eemland over den tijd van 1477
Aug. 28 tot 1478 Dec, 28 l). Op den laatsten datum werd
hij benoemd tot maarschalk van het Nedersticht 2), Doch
reeds 1477 Dec, 15 ontving Johan van Renesse van Rijn-
auwen, ridder, commissie tot maarschalk van Amersfoort en
Eemland 3). Het is niet aan te nemen, dat deze meer dan
een jaar op het aftreden van zijn voorganger zou hebben
moeten wachten. Indien men aanneemt, dat deze stukken
naar den Kerststijl gedateerd zijn, zou Frederik niet meer
dan 14 dagen na de benoeming van zijn opvolger het maar-
schalkambt hebben waargenomen. Deze waarschijnlijkheid
wordt vrijwel zekerheid door den brief, waarmede Frederik
verklaarde het maarschalkambt van het Nedersticht aan-
vaard te hebben, dd, 1478 Mrt. 15, en waarin zijn commissie,
dd, 1478 Dec. 28 ingelascht is 4). Hieruit blijkt m, i. over-
tuigend, dat het jaar begon niet met 1 Januari, doch met
Kerstmis: men zal dus overal 1477 Dcc. 28 moeten lezen.
Tenzij men mocht meenen, dat Frederik hier den
Paasch-
stijl gebruikt, dan zou uit deze brieven over het gebruik van
Kerst- of Jaardagstijl niets met zekerheid op te maken zijn.

Het zou mogelijk zijn, dat bisschop David zijn pogingen
het landsbestuur op Bourgondischen leest te schoeien ook
tot zijn kanselarij had uitgestrekt en daar den in de
Bourgondische en Hollandsche kanselarijen gebruikelijken
Paaschstijl had trachten in tc voeren. Voor het gebruik van
den Paaschstijl heb ik evenwel geen enkel positief bewijs,
wel aanwijzingen er tegen gevonden.

De recesbrief voor Hessel Mulert als schout van Hasselt
Rouveen en Staphorst over den tijd van
1459 Mei 16 tot

1) Off, fol. 246.

2) Off, fol. 129v.

3) Off, fol. 214v.

4) Arch. V, d. Dom, 3e Afd, no. 2091.

/

-ocr page 41-

1466 Febr, 1 is gedateerd te Duurstede 1466 Apr. 20 1).
Dit kan niet volgens den Paaschstijl gerekend zijn, daar
Paschen in 1466 viel op Mrt. 29
en het jaarcijfer dus tusschen ^
Febr. 1
en Apr. 20 had moeten verspringen.

Hetzelide is het geval met den recesbrief voor de erf-
genamen van Alpher van der Horst, maarschalk van het
\'Nedersticht, over het jaar van 1466 Febr. 22 tot 1467 Febr. 22,
gedateerd te Duurstede 1467 Oct. 15 2) en met dien voor
Gerrit van Rijn als schout te Utrecht over de jaren van
1474 Febr. 1 tot 1477 Febr. 1, gedateerd te Duurstede 1477
Juni 4 3),

Mede een bewijs tegen den Paaschstijl leveren de drie
bijeenbehoorende recesbrieven voor den muntmeester Lode-
wijk van Levendael. De eerste, loopend over den tijd van

1479 Aug. 23 tot 1480 Mrt. 2, is gedateerd te Duurstede

1480 Apr. 2 4). Paschen viel in 1480 juist op Apr. 2, dus
zou bij bezigen van den Paaschstijl het jaarcijfer hebben
moeten verspringen. De tweede recesbrief loopt over den
tijd van 1480 Mrt. 2 lot 1480 Aug. 21 en is gedateerd te
Duurstede 1480 Sept, 30
5). Qok hier verandert het jaar-
cijfer niet met Paschen. Terwijl ook de derde recesbrief,
loopend over den tijd van 1480 Aug. 21 tot 1481 Mrt. 24 en
gedateerd le Duurstede 1481 Mei 20 6), niet naar den
Paaschstijl kan gerekend zijn, want in het Paaschjaar 1481
(Apr. 22—Apr. 6) gaat Mei 20 aan Mrt. 21 vooraf.

Ook in den recesbrief van den vicaris Mr. Johan de Witte
over het jaar 1485 Oct. 1 lol 1486 Oct, 1, gedateerd tc Duur-
stede 1487 Jan. 10 (waarvan later de duur verbeterd is in
1486 Oct. 1 lol 1487 Oct. 1 en dc datecring in 1487
Nov, 24) 7) kan niet de Paaschstijl gebruikt zijn, daar in

1) Off, fol, 111.

2) Off, fol, 114.

3) Off. fol. 213.

4) Off. fol. 239v.

5) Off. fol. 241.

6) Off. fol. 245.

7) Off. fol. 286v.

-ocr page 42-

het Paasch) aar 1487 (Apr. 15—Apr. 5) Nov. 24 voorafgaat
aan Jan. 10,

Eveneens is dit het geval met den recesbrief van den
muntmeester Lodewijk van Levendael over den tijd van
1487 Jan, 1 tot 1487 Juni 29, gedateerd te Duurstede 1488
Juli 4 1). In het Paaschjaar 1487 gaat ook Juni 29 vooraf
aan Jan, 1.

Ook bij de financieele schikking tusschen den bisschop en
den schout van Zwolle Hendrik Raetken, waarvan de acte
gedateerd is te Duurstede 1496 Febr. 21, kan niet de Paasch-
stijl gebruikt zijn 2). Want als men naar het Paaschjaar 1496
(Apr. 3—Mrt. 25) rekent, zou bisschop David, die 1496
Apr. 16 overleed
3), het uitvaardigen der acte, die toch de
formule „mit onser hant geteikent" draagt, niet meer beleefd
hebben. En de betrouwbaarheid van die formule meen ik
boven aangetoond te hebben.

Ten slotte blijkt ook uit het Judiciale, waarin de rechts-
zittingen in chronologische volgorde opgeteekend zijn, dat
het jaar niet werd gerekend met Paschen te beginnen. Daar
de bisschop echter geen rechtsdag hield tusschen Kerstmis
en Nieuwjaar, valt niet eruit op te maken, met welken van
deze beide feestdagen het jaarcijfer versprong.

Ook voor de dagaanduiding in de Utrechtsche kanselarij
is het bestuur van David van Bourgondië van belang ge-
weest
4). In zijn tijd nl. houdt het dateeren naar den
Heiligenkalender op. Het laatste daarvan voorkomende voor-
beeld is de datum der commissie voor Koenraad Breden-
broeck als richter te Delden van 1460 (Mei 23) „des Vrij-
dages nae onss liefs Heren Hemelvaerts dach"
5), Echter
reeds eerder, van den aanvang van Davids regeering af,
worden de dagen geteld naar den Romeinschen kalender.
Het vroegste voorbeeld daarvan is in de commissie van

1) OH. fol. 293,

2) Off, fol. »55.

3) W, Hcda, Historia Ultrajcctina, ed. A. Buchelius (1643) 306,

4) Vgl, over de dagaanduiding in het algemeen: H, Aicher, Beiträge
zur Geschichte der Tagesbezeichnung im Mittelalter (1912)

5) Off, fol, 54.

-ocr page 43-

Gillis van Eyck als schout buiten Sint-Katharijnen dc datum
1456 Sept, 6 1).

Al houdt ook in de datecring het gebruik van den Heiligen-
kalender op, in dc reccsbricven en dergelijke stukken van
financicelen aard worden termijnen en vervaldagen gedu-
rende den geheelen rcgecringsduur van bisschop David naar
Heiligendagen en Oud-Gcrmaansche feestdagen (als mid-
winter 2)), in aansluiting bij de praktijk van het zakenleven,
aangeduid. Daarnaast ontbreken evenwel termijnaandui-
dingen naar den Romeinschen kalender niet.

1) Off, fol. 2,

2) Bijv, Off. fol, 15v, Amersfoort, 1459 Apr, 5,

\\

-ocr page 44-

HOOFDSTUK H.
De Bisschoppelijke Raad.

De vroegste tijd, waarin men den bisschoppelijken raad in
Utrecht ontmoet, is de eerste helft der twaalfde eeuw. Hij
i» dan samengesteld uit de geestelijkheid. De overeenkomst
van 1116, waarbij het kapittel van Sint-Marie te Brugge
onder voorbehoud van zekere rechten bevrijd wordt van de
onderhoorigheid aan het kapittel van Sint-Maarten te
Utrecht, wordt gezegd te zijn aangegaan „precepto Gode-
baldi venerabilis episcopi et communi consilio prioratus
sui" 1), In 1118 schonk bisschop Godebold zijn prebende
in het Domkapittel aan den Domdeken „unanimi assensu
prioratus et eorum, qui presentes aderant" 2), 1122 Mei 20
vergunde hij den abt Gilbert van Eename een kapel te
bouwen op een den abt door graaf Karei van Vlaanderen
geschonken plaats tusschen Ritvorth en Langebeke en ver-
bond daaraan allerlei voorrechten „consilio et assensu per-
sonarum nostrarum"
3). Met het ontstaan van den terri-
toriaalstaat trad in den raad de landsheeriijke ministeria-
liteit, waarin de vazallen, die ophielden koninklijke beambten
te zijn, opgingen. De verpachting van de goederen van Muiden,
Weesp en Diemen door bisschop Otto II van Lippe aan
Gijsbrecht van Amstel (1225 Mei 29) geschiedde „de con-
sensu, et consilio priorum hominum et
ministerialium" 4).

1) S, Muller Fz, cn A, C, Bouman, Oorkondenboek van het Sticht
Utrecht I (1920) 264, no, 286,

2) Muller en Bouman, a, w„ 268, no, 290, Onder de getuigen van
deze oorkonde is er wel geen van wereldlijken stand,

3) Muller en Bouman. a, w„ 279, no, 305; Analectes pour servir 4
l\'histoire ecclésiastique de la Belgique II (1865) 16,

4) L, Ph. C, van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland
(1866-1873) I 172, no, 296; Brom. a. w,. I 143. no, 742,

-ocr page 45-

Het privilegie van den elect Otto IH van Holland voor de
abdij van Rijnsburg werd in Apr. 1244 uitgevaardigd „bono-
rum virorum communicato consilio" 1). Bisschop geworden,
bevestigde Otto 1245 Dec. 20 de tienden van de nieuwe
landen in Walcheren aan het kapittel v^ Sint-Pieter te
Utrecht „de consilio fidelium nostrorum prelatorum et
ministerialium ecclesie nostre Traiectensis" 2). In Apr, 1247
vergunde hij andere tienden op Walcheren aan de abdij
van Rijnsburg „de capituli nostri consensu et fidelium nos-
trorum consilio"
3). Hetzelfde deed hij 1248 Aug. 11 „de
consilio et assensu capituli majoris ecclesie et prelatorum
in Traiecto"
4). Nog in 1297 gaf bisschop Willem aan de
landgenooten van Jutfaas een vrijen watergang door den
hoogen IJsseldijk „bi rade onser manne"
5),

Toen echter de leenstaat met den aanvang der 14dc eeuw
tot den standenstaat zich ontwikkelde, wijzigde zich het
karakter van den raad. Van instrument van den vorst, die
door de invloedrijksten in den lande zich tot zijn onderdanen
wendde, werd hij een tusschending tusschen de twee tegen-
gestelde machten van vqrst en Staten, dreigde hij te worden
een werktuig van deze laatsten om hun wil aan den vorst
kenbaar tc maken 6). Vertegenwoordigers van dc Staten
namen de raadshcersplaatsen in. 1328 Aug. 31 moest bis-
schop Jan van Diest vier ridders cn twee burgemeesters en
twee overste-oudermannen der stad Utrecht in zijn raad
opnemen, om met hun hulp het land van Utrecht tc
regecrcn
7). Doch een regentschapsraad vanwege de Staten
is dc raad zelfs in den bloeitijd van dc „ständische" be-
weging, de
14dc eeuw, den tijd van zijn grootste beteekenis
als verbindingslid tusschen vorst en Staten, niet geworden.

1) V. d, Bcrgh. a. w., I 215, no. 403.

2) V. d. Bcrfih, a.w., I 224, no. 414.

3) V. d, Bcrgh, a. w., I 238, no. 436.

4) V. d. Bcrgh, a, w.. I 253, no. 464.

5) Codex diplomaticus Neerlandicus, 2c serie, IV 2 (1860) 95.

6) Vgl. Spangenberg, a, w^ 37 vgg..

7) S. Muller Fz., De Registers cn Rekeningen van het Bisdom Utrecht
(1889—1891) I 176, no. 159.

-ocr page 46-

Pogingen om den plicht der raadsleden den vorst van raad
te dienen, te veranderen in een recht zijn voorstellen op aan-
wijzing der Staten aan te nemen of te verwerpen, zijn in
Utrecht al evenmin gelukt als elders 1). De vorst, die natuur-
lijk wenschte zich op zijn raadslieden te kunnen verlaten,
beriep uit zijn raden een kabinetsraad, die onafhankelijk van
de Staten was. Om die onafhankelijkheid te bevorderen
koos hij vaak vreemdelingen daartoe. De raad verloor met
het volgroeien van den standenstaat als zelfstandige macht
tusschen vorst en Staten aan beteekenis. Kan men uit zijn
samenstelling onder Jan van Diest iets opmaken over de
verhouding van de Staten onderling, reeds onder Frederik
van Blankenheim is het hoogst twijfelachtig of hij dan nog
een zuivere afspiegeling daarvan biedt 2). De vorst wilde
zich niet door de Staten de keus van zijn raden laten voor-
schrijven; de Staten zochten omgekeerd getrquwe raads-
lieden van den vorst uit hun midden te weren
3),

Bij zijn pogingen tot vergrooting van zijn macht trachtte
bisschop David zich invloed op de beslissingen der Staten
te verschaffen, door den invloedrijksten onder zijn getrouwen
hooge waardigheden in de kapittels en zoo stem in de Staten-
vergadering te bezorgen
4). Daarentegen merkt men van be-
paalde vertegenwoordigers van de Staten in zijn raad niets,

1) Vgl, Spangenberg, a.w,, 61 vgg„

2) In stukken van Frcderik van Blankenheim worden raden in het
onderschrift genoemd. Vgl. bijv. A. Eekhof, Dc Questicrders van den
Aflaat in dc Noordelijke Nederlanden (1909) XL, no. 36: „Prcscnlibus
de consilio, R. sancti Petri, A, sancti Johannis, et A. beate Marie
prepositis, ac W. scolastico raaioris ecclesiarum Traieclensium", Ook
toen nog speelde de stad een groote rol in <jc Staten, Uit de uitsluitende
vermelding van geestelijke raden in dit stuk is weinig tc concludeercn,
daar het een zaak van geestelijken aard betreft, \'

3) Vgl, H. Spangenberg, Beiträge zur älteren Verfassungs- und Ver-
waltungsgeschichte des Fürstentums Osnabrück (1900) 108_110

4) Dat streven blijkt o.a. uit de carrière van twee van zijn invloed-
rijkste raden. Dc vicaris Mr, Johan Militis is, als hem 1460 Dcc 18
naast den domproost Gijsbrecht van Brederodc het regentschap in

.afwezigheid van den bisschop toevertrouwd wordt, kanunnik ten Dom
en te Deventer; hij brengt het tot proost te Arnhem, van Sint Jan en
te Oldenzaal, Zijn ambtgenoot Mr, Ludolf van den Veen komt 1470

-ocr page 47-

De eenige beperking, die den bisschop bij de keuze van zijn
raden opgelegd was, is de altijd en overal 1) wederkeerende
eisch der Staten, slechts inb<wrlingen tot raad aan te nemen.
Ook daaraan had David zich niet gehouden in den tijd dat
hij op Bourgondië steunen kon. Doch toen na den dood van
Karei den Stouten de Staten met hun grieven loskwamen
(in Mei 1477), eischten zij ook, dat de bisschop het voor-
beeld van de naburige vorsten zou volgen en zijn raad zou
vormen uit ingeborenen des lands 2). In zijn antwoord ver-
klaarde bisschop David, dat, aangezien de ecclesiën van
Utrecht allerlei kanunniken van vreemde natie, zelfs uit
Spanje en „Noertumelant" (= Northumberiand?) in hun
kapittel admitteerden, de ridderschap evenzeer vreemden,
die door erfenis of huwelijk Stichtsche goederen verkregen,
aannam, en ook de stad Utrecht vreemde burgers opnam,
die allen in de Staten invloed op het landsbestuur hadden,
hij van zijn kant zeer wel zijn raad met vreemden bezetten
mocht
3), In hun dupliek echter handhaafden de Staten hun
eisch, omdat zij vreesden, dat, indien de bisschop vreemden
tot raadgevers had, de landen niet in rust cn vrede zouden
blijven
4), Waarop dc bisschop wel genoodzaakt was, bij het
verdrag van 1477 Juli 28, waarbij hij zooveel prijs moest
geven, tc beloven, dat hij voortaan geen Waalschc raden
meer zou benoemen en zich te dezen opzichte gedragen zou
tot tevredenheid der Staten
5). Daarmede hadden deze een
clement, dat meer van den bisschop, minder van hen afhan-
kelijk was dan geboren Stichtenaars, uit den raad des

Apr, 19 voor dc eerste maal als raad voor; in 1471 wordt hij Domdeken,
d. w, z, voorzitter der Staten, Vgl, over Davids conflicten met dc Staten
in de 70-er jaren blz. 60 vgg,,

1) Bijv, in Osnabrück, Vgl. Spangenberg, Beiträge, 112. Ook is de
bepaling van den Landbrief, dat slechts inboorlingen ambten mogen bc-
kleeden, wel op den bisschoppelijken raad toe tc passen,

2) S. Muller Fz., Nog eenige stukken betreffende den strijd der
bisschoppen van Utrecht met de stad Utrecht over het bezit van heer-
lijke rechten, in: Bijdr, en Medcd. Hist. Gen. XIV (1893) 239.

3) Bijdr, en Meded, Hist, Gen, XIV 248.

4) Bijdr, en Meded, Hist, Gen. XIV 255.

5} V, d. Water II 950.

-ocr page 48-

bisschops gedrongen. Het was alleen maar jammer voor
hen, dat David blijkt zijn belofte niet gehouden te hebben.
Immers ook later komen nog Waalsche raden voor, als de
bisschop door den stemi van Maximiliaan weer meester in
zijn Sticht geworden is.

Het beginsel der Staten, geen bisschoppelijke raden in
hun midden toe te laten, komt tot uiting in de bepaling, dat
het ambt van raad van den bisschop onvereenigbaar is met
het lidmaatschap van den raad der stad Utrecht 1),

De bisschoppelijke raad was in Utrecht geen gesloten
college. Reeds het groote aantal van hen, die onder David
met den titel van raad voorkomen, wijst daarop. De raad
bestond uit onbepaald veel leden, die afwisselend in ver-
schillende aangelegenheden gebruikt werden, hoewel enke-
len, bijv. de drie meest invloedrijke, daarom door de Staten
bijzonder
gehate 2), ministers, de Domdeken Mr. Ludolf
van den Veen, de proost van Arnhem Mr. Johan Militis
en de vicaris-generaal Mr. Dirk wter Weer, veel voorkomen.
Herhaaldelijk ontmoet men in dc stukken de term „presen-
tibus van den rade" 3) ©f „de consilio" 4). Meestal is dan
maar een klein aantal raden aanwezig, want al eindigt de
lijst steeds met dc mcdcdeeling dat er nog meer bij waren
(„ende meer anderen genuech"), toch is daarin niet meer
dan een vaste formule te zien, even veel of even weinig
zeggend als het moderne „enz. enz, enz,". Het is duidelijk dat
de bisschop niet al zijn raden behoefde te raadplegen, dat
ook niet kon doen, daar velen hunner tevens een ambt met
een ambtsgebied, ver afliggend van de vorstelijke residentie,
bekleedden 5). De eigenlijke regeeringsraad moet uit een
beperkt aantal vertrouwden, uit de raden gekozen, bestaan
hebben. De meeste raden zullen hun raadslidmaatschap als

1) Burman, a,w„ HI 169,

2) Bijdr, en Mcdcd. Hist, Gen, XIV 257,

3) Bijv. Off, fol, 213v,

4) Bijv. Off, fol. 168. fol, *51v.

5) Vgl. Over denzelfden toestand in Münster: R. Lüdicke, Die landes-
herrlichen Zentralbehörden im Bistum Münster, in: Ztschr. {, vater-
ländische Geschichte und Alterthumskunde 59 (1901) 108,

-ocr page 49-

nevenambt beschouwd hebben, waarvan zij den titel voerden,
doch dat zij slechts effectief uitoefenden, als zij zich aan
het hof bevonden 1). Ja het blijkt zelfs, dat de titel van raad
soms niet meer dan een eeretitel moet geweest zijn, daar
men raad van twee vorsten tegelijk kon zijn, 1459 Sept, 30
draagt David zijn.leermeester Mr. Herman Langen 2), „deca-
num ecclesie sancti Pauli Monasteriensis" en „consiliarium"
van den hertog van Mark en Johan Halffwasen, „cano-
nicum ecclesie sancti Martini Monasteriensis", aan den paus
voor, om met beneficiën in de diocese Utrecht begiftigd te
worden
3), Hij noemt hen „meos,,.. consiliarios et vicarios",
zoodat men wel moet aannemen, dat Mr. Herman Langen
raad is geweest zoowel van den hertog van Kleef en Mark
als van bisschop David
4),

Beschouwen wij thans den werkkring van den raad 5). Voor

1) Vgl, Spangenberg, Beiträge, 115,

2} Dit is de oom en opvoeder van den bekenden humanist Rudolf
von Langen, Vgl, Allgemeine deutsche Biographic XVII (1883) 659,

3) Div, form, fol, 52,

4) Iets dergelijks doet zich voor in dc adressenlijst „ad Consiliarios"
(Form, fol, 23), waar te midden van allerlei raden (waarvan sommige
reeds voor den aanvang van Davids regeering overleden cn enkele
van hun namen ook doorgehaald zijn) voorkomt: „Heren Lodewych van
Montfoirde, ridder, here tot Hazcrzoudc, tot Stecnkerckc etc,, ract
ende cameriyng onss liefs Heren shertogen van Bourgoendien", Dat
deze naam ook doorgehaald is, bewijst alleen, dat Heer Lodewijk
overleden was of opgehouden had raad van den bisschop tc zijn. Op
het oogenblik, dat zijn naam in deze lijst opgenomen werd, was hij
blijkbaar naast raad van den bisschop ook raad van den hertog van
Bourgondië, tenzij men aanneemt, dat zijn naam in deze lijst bij ver-
gissing voorkomt cn daarom doorgehaald is,

5) Over het salaris en verdere voordeden aan het raadsambt ver-
bonden zijn wij zeer gebrekkig ingelicht, doordat cr in dc registers van
David slechts vijf commissies tot raad voorkomen, waarvan drie voor
Hifartsen van den bisschop. Deze drie, hoewel voor dezelfde werk-
zaamheid in den raad beroepen, krijgen niet hetzelfde salaris,
iMr.
Johan Sucket, „in medicincn magister", (Off. fol, 192v, 1475 Juni 20) cn
Mr, Wessel Gosevaert, „in der gotheit doictoir", (Off. fol, 230v, 1479
Jan, 1) ontvangen beide 200 Rijnsche guldens, doch Mr. An\'thonis
Patenostre anders Potage, „licenciaet in mcdicincn", 60 gouden kro-
nen van 48 Vlaamsche grooten, (Div, fol, 73v, 1462 Mei 1), Daar in dc

-ocr page 50-

het waarnemen van zijn verschillende functies was hij ver-
deeld in afdeelingen, die evenmin als de raad in zijn geheel
gesloten colleges waren. Telkens worden eenige raden, en
geenszins steeds dezelfde, tot het uitoefenen van aan den
raad behoorende bevoegdheden aangewezen. Het aantal en
dc personen der leden van deze subcommissies wisselen,
hoewel, zooals reeds gezegd is, enkele vertrouwden van den
bisschop herhaaldelijk terugkomen. Slechts één afdceling
van den raad wordt uitdrukkelijk als een gesloten college
met vast aantal leden ingesteld. Doch dat is dan ook excep-

commissie van Mr, Johan Sucket een Rijnsche gulden op 40 grooten
gerekend wordt, verschilt diens salaris nogal met dat van Mr, Antho-
nis. Diens salaris, en waarschijnlijk ook dat der anderen, werd in vier
termijnen door den rentmeester-generaal uitbetaald. Uit de commissie
voor Mr, Wessel Gosevaert blijkt, dat de raad en lijfarts in denzelfdcn
staat en eere moest gehouden worden als andere raden, doch dat hij
daarvoor ten allen tijde, als de bisschop hem deed ontbieden ter wille
van zichzelf of van zijn dienaren, bij hem moest komen op dezelfde
manier als andere raden naar het hof reizen, waar hij als dezen met
één knecht op \'s bisschops kosten zou onderhouden worden, Dc hof-
meester, keukenmeester en wie de rekeningen van de huisambten
des bisschops bewaarden, moesten hem op deze voorwaarden aan het
hof opnemen en hem inschrijven in de registers der dienaren, Mr,
Johan Sucket, wiens commissie bij uitzondering in het Latijn is, werd
bekleed met alle rechten, vrijheden, eer en voorrechten, die de raden
van rechtswege of naar gewoonte toekwamen. Waarin die bestonden
wordt niet nader omschreven. Ter bestrijding van de onkosten, door
hem cn zijn assistenten te maken, krijgt hij behalve zijn salaris 200
Rijnsche gulden van 40 grooten ineens.

De andere raden, wier commissies bewaard zijn, ontvingen nog ge-
ringer salaris. Johan van Buchorst ontving als tegemoetkoming voor
zijn diensten zuiver als raad 50 Rijnsche gulden, door den rentmeester
van Salland uit te betalen, ingaande een jaar na datum \'sbriefs (Div
fol, 38, 14% Oct. 15), Mr, Ludolf van Hoorn werd benoemd tol raad cn
advocaat van het consistorie op een salaris van 20 leeuwen van 30
witte stuivers, dat de raad cn vicaris Mr, Dirk wter Weer in 4 ter-
mijnen moest uitbetalen, (Div, fol. 25v, 1461 Mrt. 8), In de commissie
voor den raad Melis van Mynden als kastelein van Vreeland wordt
medegedeeld, dat de bisschop hem om trouwe diensten met dezen
brief tevens tot raad aanneemt (Off, fol, 15v, 1459 Apr, 5). Hij is aan
het hof onderhouden met drie paarden en drie knechten. Het salaris
100 oude Fransche schilden jaarlijks, door den rentmeester uit de

-ocr page 51-

tioneel, niet alleen omdat het slechts eenmaal geschiedt,
maar in wezen. Het is nl, de afdeeling, 1474 Jan, 17 inge-
steld ter behandeling van de appèlzaken 1), toen bij het
diploom van keizer Frederik Hl van 1473 Oct, 3 het hooger
beroep op den raad des bisschops was opengesteld 2): de
zgn, Schive
3), Deze nieuwigheid werd echter na drie jaar
weer afgeschaft en haar duur is dus als uitzonderingsperiode
te beschouwen. De andere af deelingen van den raad waren
even onbestemd als deze zelf.

Pe raad trad op als rekenkamer. Het nazien der reke-

rentcn van het Nedersticht in twee termijnen, Midwinter (Dcc. 25)
en St, Jan (Juni 24) uit te betalen, is evenwel loon voor zijn dienst
als kastelein. Ook van de andere besproken raden moet aangenomen
worden, dat zij hun salaris kregen voor hun werk als lijfarts of
advocaat, doch dat het ambt van raad onbezoldigd was, of de diensten
als zoodanig vergoed werden met douceurs. Want ook Johan van
Buchorst, die naast zijn raadslidmaatschap geen ander ambt schijnt
bekleed tc hebben, verkreeg zijn wedde „uut Sonderlinge gracic".
Deze toestand is analoog met dien in Holland in den Beierschen
tijd, waar dc raden ook geen salaris ontvingen, maar als zij ter
afdoening van dc staatszaken aan het hof vertoefden, op kosten van
den vorst geherbergd werden (v. Riemsdijk, Dc Tresoric, 36; vgl, 277),
Uit het verschil in gevolg, waarmede Mr, Wessel Gosevacrt cn
Melis van Myndcn ten hovc onderhouden werden, blijkt dat cr onder
de raden nog wel standsverschil bestond, al genoten zij dezelfde eer,
dat een raad cn kastelein heel wat aanzienlijker was dan een raad cn
lijfarts. Daarom behoefde hij volstrekt niet invloedrijker tc zijn, want
juist dc minst bezoldigde der lijfartsen, Mr, Anthonis Potagc, was blij-
kcns zi)n herhaaldelijk optreden een zeer invloedrijk man, die het tot
kanunnik van Oudmunster bracht, cn dien dc stad Utrecht zoo ge-
vaarlijk achtte, dat zij het gewenscht vond onder degenen, die zij
ten gevolge van het verdrag van 1477 Juli 28 verbande, ook hem, die
bovendien een Waal was. op te nemen, (Burman, a, w.. III 184).

Uit een aantcckening ond?r dc commissie voor Mr. Johan Suckct

bhjkt, dat de raden hun ambtseed in handen van den bisschop af-
legden.

1) Off. fol, 18v; gedrukt bij v. d. Water II 949; A. Matthaeus, Dc
Nobilitate (1698) 679; zeer slordig bij: J. C. Bijstcrbos, Dc Schijvc, in:
Verslagen cn Mededeelingen der Vcrccniging tot beoefening van Over-
ijsselsch regt en geschiedenis, Afd. II. 18e stuk (1891) 11.

2) Div. fol. 141v, gedrukt bij v. d. Water II 948; weer zeer slordig
bl) Bijstcrbos, a.w.,
14,

3) Daarover uitvoeriger bij de rechtspraak.

-ocr page 52-

ningen van de rentmeesters en van andere ambtenaren werd
steeds aan een commissie uit den raad qpgedragen. Zij
vaardigde daarvoor recesbrieven op naam van den bisschop
uit. Over de werkwijze van deze rekenkamer zijn wij eenigs-
zins ingelicht door de telkens terugkeerende bepaling, dat
de uitbetalende ambtenaren bij hun rekening en verant-
woording de eerste maal niet alleen de quitantie moesten
overleggen, maar ook een copie van het stuk, waarin de
betaling gelast werd, soms geteekend door een bisschoppe-
lijken secretaris. Bij latere verrekeningen was alleen een
quitantie voldoende l). Voor de fiskale af deeling van den
raad werden borgstellingen op ambten vernietigd 2) en ge-
schillen over het op ambten geleende geld onderzocht 3).

De raad was het aangewezen regeeringsinstrument om
den landsheer bij afwezigheid te vervangen, 1460 Dec, 18
draagt bisschop David, die op het punt staat naar Frankrijk
te vertrekken, het waarnemen van zijn gezag echter niet
aan den raad als zoodanig, doch aan twee van zijn leden op,
nl, den Domproost Gijsbrecht van Brederode, zijn vroegeren
tegencandidaat naar de bisschoppelijke waardigheid, met
wien hij nog op goeden voet was, en Mr. Johan Militis.
Uit de bepalingen van hunne instructie blijkt ongeveer wat
tot de algemeene bestuurszaken gerekend werd
4). Zij

1) Bijv, Off. fol. 15vi Div, fol. 25v: Div, fol, 75v,

2) Off, fol, 168v,

3) Off, fol, 109vi fol, 213v; Div, fol, 253v. Aan deze rekenkamer
schijnt een archief verbonden te zijn geweest, 1475 Oct, 10 wordt dc
kanunnik van Sint-Marie Gilbert Joostenzoon, die Off, fol. »45 als
keukenmeester voorkomt, vermeld als „op dese tijt bevel hebbende
van ons de rekenyngen van onsen costen ende uutgevcn te bewaren".
(Off, fol, 195v), Bij afrekeningen wordt herhaaldelijk van rekenboeken
melding gemaakt. Ook schijnen afzonderlijke raden belast te zijn ge-
weest met het bewaren van acten. Bij de copie van een quitantie van
Dirk van der Schulenborch, kastelein van Lage, van Aug, 1487 staat
aangeteekend. dat hel origineel berust onder den raad en lijfarts Mr,
Johan Keyll. (Div, fol, 237v),

4) Div, fol, 76v, De bisschop machtigt hen „alle onse lande ende
ondersaten te rigieren, te verwaeren ende voir tc staen ende alle onse
ende onser lande saken te doen, te hantieren ende tc laten als dat

-ocr page 53-

moeten de landen en onderzaten des bisschops regeeren
en de zaken des lands afdoen ten nutte van het land, de
renten van de rentmeesters innen, „broeken" straffen, doen
zoenen en zoo noodig kwijtschelden, de rekeningen van de
rentmeesters en ambtenaren afhooren, de gelden ten be-
hoeve des bisschops in ontvangst nemen, recessen en quitan-
tien in zijn naam en onder zijn zegel uitvaardigen en verder
alle zaken, den landen, onderzaten en steden des bisschops,
geestelijk of wereldlijk, aangaande, behandelen, alsof de
bisschop zelf aanwezig was. Alle ambtenaren en onderzaten
binnen en buiten de steden, geestelijk en wereldlijk, moeten
den beiden raden onderdanig zijn en hun in hun taak bij-
staan, alsof het de bisschop zelf was, terwijl deze zijner-
zijds belooft, alles wat de raden van zijnentwege doen zullen,
van kracht te zullen laten zijn.

Van dit regentschap worden in de registers weinig sporen
gevonden. Slechts eenmaal ontmoet men een acte, uitge-
vaardigd door „die raede onss genedichs Heren van Utrecht
in synre absencie gedeputiert ten saken synre landen", nl.
de commissie van Sander van Oye als schout buiten Sint-

voir nut cndc oirbcr onsc cndc onser lande dienen sal, onse renthen
>n tc manen van onsen rcntmeister cndc broeken tc corrigiercn, tc
laten dcdinge (lees: dedingen) cndc oft van nocde weer quyt tc schelden,
rekeningen van onsen rcntmeisters cndc amptluden tc nemen cndc
tc hoeren, die geiden tot onser behoef tc onlfangcn, rcccssen cndc
quytancien in onsen name ende onder onsen scgcl dairop tc geven,
alst gewocntlic is; cndc voirt alle sakcn ons oft onsen lande, ondcr-
saten oft steden geestUc oft wcrlick aengacndc tc regieren ende tc
vcrwaercn als voirs. is, dair inne te doen cn tc laten tc wynncn endo
te Verliesen gelyck ende in allen manieren oft wy dat sclve deden
ende pcrsoenlic voir ogen wacrcn; gebieden ende bevelen allen onsen
amptluden, ondersaten bynnen cndc buytcn steden, gcestlic cndc werlic
den voirs. onsen lieven neven ende gctruwen raden ondcrdanich den
lyt van onser abscncic hier innc tc willen wcscn cndc hem dairtoc
bystendich vordcriic cndc bchulpelic tc syn gelyck gy (lees: zij) ons
sculdich syn tc doen cndc oft wij in onss sclfs pcrsocn hier tegen-
woerdich wacrcn. Ende wat deze voirs. onse lieve nevc cndc getruwe
raden in onsen name cndc van onsen wegen hier innc doende sullen
werden, geloven wy mit dcscn onsen brievc stantachtich cndc van
weerden tc holden sonder argelist."

-ocr page 54-

Katharijnen te Utrecht, dd, 1461 Jan, 31 1), Lang schijnt
hun werkzaamheid als zoodanig dus niet geduurd te hebben.
Ook in andere gevallen was de raad de aangewezen plaats-
vervanger van den bisschop; zoo werd, indien de bisschop
niet in staat was zelf het voorzitterschap van de leenbank
te bekleeden, dat waargenomen door een lid van den raad,
Zweder van Vianen van Rijzenburg maakte de lijftucht van
zijn goederen aan zijn vrouw Willem voor des bisschops raad
en mannen van leen, aangezien hij geen toegang kon ver-
krijgen tot bisschop David, die te Amersfoort gevangen werd
gehouden, David bevestigde den lijftuchtbrief 1483 Oct. 4 2).

De raad vertegenwoordigde den bisschop tegenover de
Staten des lands en tegenover het buitenland. Bij de onder-
handelingen over de reeks van grieven der Staten in Mei
1477 wordt het antwoord van den bisschop aan de Staten
overgebracht door eenige raden, daartoe uitdrukkelijk ge-
deputeerd
3), Voor zijn vertegenwoordiging tegenover buiten-
landsche vorsten koos de bisschop uit hun midden zijn ge-
zanten: 1475 Mei 21 beveelt David zijn gezanten („oratores")
aan den keizer, den Domdeken Mr, Ludolf van den Veen en
den kanunnik ten Dom Mr, Johan Carvyn in den gunst van
den aartsbisschop van Mainz aan
4), Beide komen reeds
vroeger als lid van den raad voor.

Ook werden de raden met inquisitoriale opdrachten be-
last, Zoo krijgt 1473 Mei 23 dezelfde Mr. Johan Carvyn
opdracht, een onderzoek in te stellen naar het geweld door
Petrus Cock, kanunnik van Geervliet, gepleegd aan zijn
medebroeder Johannes Dyl, \'s bisschops dienaar 5).

Spangenberg heeft aangetoond, dat, toen omstreeks 1300
de „Dreigliederung" van den staat in vorst. Staten en raad
ontstond, de bevoegdheden van de oude landdingen tusschen

1) Off, fol, 67,

2) Reg, Feod, Rud, v, Dieph., los blad achter fol 85

3) Bijdr, en Meded, Hist, Gen, XIV 241: den d\'ricn Staten voirseyt

by den ra.den ons gnedigcn heren, dairtoe gedeputiert, thcr antwoirdc
gegeven wert,

4) Div. form, fol, 55v.

5) Div, form, fol, lOv.

-ocr page 55-

de beide laatsten gesplitst werden. Bijna overal kragen de
Staten de wetgevende macht, de raad de uitvoerende en de
rechtsprekende 1), Utrecht maakt een uitzondering op dezen
regel. Hier had de raad alleen uitvoerende, geen recht-
sprekende bevoegdheid. Slechts trad hij in arbitrage op in
geschillen van bestuur en om twisten te beslechten en
„zoenen" te bewerken 2), „Verwilkoers"-brieven werden
voor den raad uitgevaardigd
3), zooals de bisschop ook
gratie verleende met medewerking van zijn raden
4).

De raad was samengesteld uit een groot aantal leden,
zoowel van geestelijken als van wereldlijken stand
5). Het

1) Spangenberg, Ständestaat, 41 vgg„

2) Jud, fol, 163v: 1479 Apr, 28 regelt dc raad de bevoegdheden van
den maarschalk van het Nedersticht Frcderik wten Ham cn Heer
Johan van Vianen van Jaarsveld, ridder, betreffende dc hooge heerlijk-
heid van Jaarsveld, 1488 Aug, 4 wordt een geschil tusschen Utrecht cn
Amersfoort beslist „presentibus de consilio" Mr, Ludolf van den Veen,
den heer tot Boeier en den hofmeester Johan van Hemertcn (Div, fol,
239v,), 1489 Aug, 25 beslissen de raden van den bisschop in het geschil
tusschen \'s Hcrtogenbosch cn dc tollenaars van den bisschop te Utrecht
over het door de burgers van den Bosch te betalen tolgeld (Jud, fol,
231), Met andere daartoe aangewezen schcidsrcchtcrs doet dc raad
1489 Nov, 17 uitspraak in het geschil tusschen dc bewaarders van het
Sint-Barbara-gasthuis tc Utrecht eenerzijds en dc gebroeders Willem
en Lodewijk de Waell anderzijds over een tiend in \'t Waal (Jud, fol,
237), Onder voorlichting van zijn raden cn dc raadsvrienden der drie
Ovcrijsselschc steden beslechtte de bisschop de geschillen tusschen den
schout tc Vollcnhovc, die voor dc rechten van den bisschop opkwam,
en de stad Stcenwijk, betreffende dc rechten van den schout en dc
burgemeesters der stad (Div, fol, 323), De beslechting van twisten
schijnt een soort arbitrage geweest tc zijn. Het geschil tusschen Johan
en Willem Bcbinge werd, daar hun arbiters het niet eens konden
worden, voor den raad van den bisschop gebracht, Dc raad deed
1471 Oct, 1 uitspraak op het Hof tc Utrecht „op der groctcr camer"
(Div, fol, 164), 1478 Nov, 10 droegen Wolter van Keppel van Ver-
Wolde met zijn kinderen eenerzijds en Wolf van Ittersum anderzijds
de beslissing hunner geschillen aan den bisschop of door hem aan tc
wijzen raden cn aan dc raden der steden Deventer, Kampen en Zwolle
op (Div, fol, 199v),

3) Div, fol. 64v, Duurstede, 1460 Sept, 9,

4) Div. fol. 115, Wijk, 1469 Mrt. 23.

5) De hier volgende sociaal-statistische beschouwingen kunnen niet

-ocr page 56-

overgrootc deel daarvan bestond uit inboorlingen van het
Sticht, Het land van Utrecht en
Overijssel leverden een
tamelijk gelijk aantal raden, beide ongeveer een derde van
het geheele ons bekende aantal. Het resteerende deel wordt
aangevuld door vreemdelingen, vooral Zuid-Nederlanders,
ook wel Hollanders, Gelderschen en Duitschers,

Het vreemde element is vooral vertegenwoordigd onder
de raden van geestelijken stand, die ongeveer een vierde deel
van den raad innemen. Het Utrechtsche deel wofdt vooral
gevormd door de ridderschap, waaronder naast leden der
oude geslachten, als van Zuylen, wten Eng, wten Ham, ook
geadelde patriciërs der stad Utrecht, als Freyse en Taets
en vreemdelingen, als de heer van Gemen 1), voorkomen!
Ook komen als raad van den bisschop voor leden van
Utrechtsche regentenfamilies, als Proeys en van Amerongen,
al was ook het ambt van raad van den bisschop onvereenig-
baar met het lidmaatschap van den raad der stad. De Over-
ijsselsche raden bekleedden bijna allen drostambten of
\'kastelemschappen en werden voor het meerendeel uit den
adel gerecruteerd,

In den aanvang van zijn regeering koos David tot zijn
raden aanzienlijke prelaten en vazallen, leiders van partijen
invloedrijk in de Statenvergadering. Later, op het toppunt
van zijn macht, trachtte hij de invloedrijkste en getrouwste
van zijn raden toegang tot de Staten te verschaffen om deze
daardoor te kunnen beïnvloeden, In de laatste periode van
zijn bewind treden weer de partijhoofden, als de heer van
IJsselstein, leider der Kabeljauwschen, en de burööraaf
van Montfoort, leider der Hoekschen, in zijn raad naar voren
Behalve door de geestelijken werd het contingent vreemde^
Imgen in den bisschoppelijken raad versterkt door gestu-
deerde lecken, juristen en medici, die een cosmopolitische
positie innamen, daar zij aan alle vorstenhoven bruikbaar

anders dan globaal zijn, daar wij zeker niet alle raden ontmoet hebben
IZéLtZ "^lionaliteit niet kon worden

1) Div. fol. 21.

-ocr page 57-

waren. Deze geleerde raden, geestelijk of leek, gesproten
uit lageren adel of burgerij, zijn door bisschop David bij
voorkeur gebruikt bij zijn pogingen zijn macht tegenover
de Staten te doen gelden. Zij drukken hun cachet op den
raad, vormen er de kern van: uit hen kiest de bisschop den
eigenlijken kabinetsraad. Grands seigneurs, als de Brede-
rode\'s, IJsselstein\'s, Montfoort\'s, zijn uitzonderingen in den
raad. Het meerendeel daarvan wordt gevormd door van
den bisschop afhankelijke geestelijken en juristen en door
leden van de ridderschap, die tot den bisschop in ambtelijke
verhouding staan. Zij ook, die niet aan beïnvloeding door
de Staten blootstonden, komen het veelvuldigst voor en be-
hoorden dus zeer vermoedelijk tot de invloedrijkste leden
van den raad.

Rest nog kortelings na te gaan, waarin de vorstelijke
raad in Utrecht met die van omliggende gewesten overeen-
komt en waarin hij zich van hen onderscheidt.

Evenmin als in Utrecht was de vorstelijke raad een ge-
sloten college in Münster 1), Osnabrück 2) en in Holland,
althans vóór den Bourgondischen tijd
3). Alleen in Gelre 4)
en Münster 5) had de raad zich tot een „ständische" regent-
schapsraad ontwikkeld, al was ook daar de invloed der
Staten niet blijvend overheerschend gebleven 6),

In Holland nam dc raad tot onder de Bourgondische heer-
schappij de functies van rekenkamer waar. Eerst Philips
de Goede maakte aan dezen toestand, tot dusver analoog
aan dien in het Sticht, een einde, en richtte ccn aparte

1) Ludieke, a, w,, 7.

2) Spangenberg, Beiträge, 116,

3) Th. van Riemsdijk, De Tresorie en Kanselarij van de Graven van
Holland cn Zeeland uit het Hcncgouwschc cn Beyerschc huis (1908)
passim,

4) J, Louisa A, Terpstra, Nijmegen in de Middeleeuwen (1917)
40 vgg,,

5) Spangenberg, Beiträge, 119, Vgl. over dc „ständische" landraden
cn de vorstelijke hofraden in Münster: Lüdickc, a. w„ 13 vgg,,

6) Alleen in Hongarije bleef de raad voortdurend onder den invloed
der Staten, VgL Spangenberg, Ständestaat, 72.

-ocr page 58-

rekenkamer op 1). In Münster was het nazien der rekeningen
de gewichtigste taak van den raad 2),

Wij wezen er reeds op, dat de raad in Utrecht, door zijn
gemis aan rechterlijke competenties, een uitzondering • op
zijn omgeving vormde. In Holland werd eerst door Philips
den Goeden de rechtspraak aan den raad ontnomen door
de oprichting van het Hof van Holland
3). Jn Gelre had de
raad het hooger beroep der klaring
4). Jn Osnabrück kreeg
de raad nu en dan het karakter van een zuivere rechtbank 5),
Maar in Utrecht bleef de rechtspraak, behoudens een korte
periode, aan het standengerecht van ridders en knapen.

1) V, Riemsdijk, a, w„ 347,

2) Ludieke, a, w,, 76,

3) Th, van Riemsdijk, De oorsprong van het Hof van Holland, in:
Geschiedk, Opstellen aangeb. aan R, Fruin (1894) 183 vgg,,

4) S, J, Fockema Andreae, Bijdra^en tot de Nederlandsche Rechts-
geschiedenis IV (1900) 320 vgg,,

5) Spangenberg, Beiträge, 115,

-ocr page 59-

HOOFDSTUK HL
De Rechtspraak.

De hoogere Rechtspraak.

De rechterlijke competentie van den bisschop hangt ten
nauwste samen met de rechtsgronden, waarop zijn lands-
heerlijk gezag zich baseert. Prof. Oppermann heeft aange-
toond, dat beide niet terug te voeren zijn op grafelijke rechten
in de afzonderlijke graafschappen, waaruit het Sticht was
samengesteld 1), maar op een het geheele gebied omvattende
hoogere bevoegdheid. Als zoodanig wees hij aan de hertoge-
lijke waardigheid van het hertogdom Friesland, waarmede,
na het einde der Noormannen-overheersching ten gevolge
van de vermoording van hertog Godfried den Noorman (885),
bisschop Balderik (917—976) door Karei den Eenvoudigen
zou kunnen beleend zijn 2).

Bij de beschrijving van de bisschoppelijke jurisdictie, zoo-
als die gold in het Sticht op het einde der Middeleeuwen,
is het gewenscht terug te gaan op het in 1342 vervaardigde
Rechtsboek van den Dom van Mr. Hugo Wstinc. Hij zegt er
het volgende

van: Wanneer de bisschop de leeken wil samen-
roepen, zal zijn heraut dat in de parochie-kerken afkondigen,
echter de ridders ten hunnen huize uitnoodigen. Dan zijn
allen gehouden te komen: die aan deze zijde der IJssel
wonen in Oudwijk, die aan de overzijde op den Spoelder-
berg. Indien iemand uit de geheele diocese, hetzij van ridder-
lijken of anderen stand, over den bisschop klaagt of recht
zoekt, kan de bisschop dat nergens anders behandelen, be-
halve in het Domkapittel, ten overstaan van de prelaten en
kanuhniken der stad, in bijzijn van de edelen en ministerialen

1) Fockcma Andrcac, a, w,, 250,

2) Oppermann, Untersuchungen II, in: Wcsld, Ztschr, XXVIII (1909)
160 vgg., vooral 173 vgg,, ook nog 185 vgg,.

-ocr page 60-

des lands, daartoe samengeroepen door den Domdeken op
wiens oproep de dekens, de bisschop en alle andere voor-
noemden gehouden zijn te komen 1),

En dan Iaat hij daarop de uiterst gewichtige paragraaf
volgen: de bisschop kan ambtshalve straffen dieven, moor-
denaars, vredebrekers, vrouwenverkrachters, roovers, hen
die zijn wereldlijke macht aantasten, hen die menschen ge-
vangen nemen of gevangen houden, en wien dat van rechts-
wege met vrijstaat, brandstichters, kerkverstoorders en in
derge ijke gevallen van zgn. „ondaet", ook als er niemand
over klaagt, naar het oordeel der ministerialen des lands
met naar zijn eigen oordeel. Andere delicten, die geen
„ondaet zijn als eenvoudigen manslag, vechterij tusschen
ministerialen kan hij niet straffen, als er niet over geklaagd
wordt; tusschen mindere lieden echter, de zgn. „huuslude",
kan hij ook ambtshalve zonder aanklacht straffen, volgens
het oordeel der ministerialen evenwel en niet volgens zijn
eigen oordeel 2). & j

_0v^ door den Domdeken samen te roepen vergadering

1) Wstinc, 59 cap. XV § 3: Episcopus quando laycorum convocacio-
nem vult facere nundus suus publicus in ecclesiis parrochialibus illud

rolTt f/." • habitacionum suarum

rogab.t. Et tune omnes convenire tenentur.- hii qui sunt citra Yselam in

Oudwyc qm u tra Yselam in Spouderberch. Et si aliquis tocius dyocTsiT

s.ve mihtans s.ve ahus, de episcopo conqueritur vel justiciam petit hóe

ep.scopus ractare non habet alicubi. preterquam \'in capitulo ItL

coram prelat.s et canonicis civitatis, astantibus terrc nohLT. ^

ministeriahbus, vocatis per decanum nostrum. ad Tual ° \'

decani, episcopus et alii omnes predicti venire tenentur

2) Wstinc. t.a p §4: Episcopus ex officio suo potes\'t punire fures

atrones. pacs^olatores. yrrginum et mulierum violentos corrupto e \'

r» [T\'":- usurpantes. homines capüvantes

vel capt.vos tenentes. quibus hoe racione jurisdiccionis non comp^t t
incendianos. ecclesiarum effractores, et in ca«i(,„. .-^-lu .

.ondaet; vulgo dicuntur. eciamsi nullus conquerat cu^ïum "s^nte^"^
ciam mm.sterialium terre. ad hoe convocatorum nón sccunZ^ l
trium proprium. Delicta vero alia, que non su^^^" ondael\'\' ut h , \'
dium simplex, pugna inter ministeriales. Punire on po e,t\' nTsi aTj"-
sit qjn conqueratur; inter humiles vero. qui
huusTude cün I poZ
ex off,co ee,am ad nullius questionem punire, secundum Selene
tamen ministerialium et non ad proprium arbitr um

-ocr page 61-

IS bovea reeds gesproken. Het is de vergadering van het
zgn. Generaal-Kapittel, waaruit bij de wording van den
standenstaat uit den leenstaat de drie Staten \'s lands van
Utrecht zich ontwikkelen. Alleen wil ik er nog
op wijzen
dat mt Wstinc\'s aanteekening blijkt, dat daar geschillen
tusschen den bisschop en zijn onderdanen beslecht werden 1).

In de bepaling over de vergadering, die door den bisschop
samengeroepen wordt, trekken terstond de opgegeven plaat-
sen van samenkomst onze aandacht. Oudwijk is een tijdlang
de zetel van het bisdom Utrecht geweest; Dr. Tenhaeff heeft
aangetoond, dat aldaar nog onder bisschop Balderik de Dom-
kerk moet gestaan hebben 2)^ Als vergaderplaats der convo-
catio laicorum is dus Oudwijk zeker niet eerst gedurende de
latere middeleeuwen ingesteld. Evenmin kan dit van den
Spoelderberg verondersteld worden, hoewel over zijn vroeg-
middeleeuwsche lotgevallen niets bekend is. De uitdrukkelijke
vermelding van één bepaalde plaats van samenkomst belet
tevens aan te nemen, dat dit gerecht het Frankische graven-
gericht zou zijn. Want het gravengericht werd gehouden op
de verschillende dingsteden van de graafschappen, niet op
één bepaalde plaats voor een uit meerdere graafschappen
bestaand rechtsgebied. Ook verschilt de competentie van den
bisschop daarin met die van den graaf, dat zij slechts voor
^ndaet", niet voor „eigen" geldt Verder is er verschil in
de procedure: de bisschop kan ambtshalve, ook zonder klager,

„ex officio----eciam ad nullius questionem", tot vervolging

overgaan. Deze inquisitoriale bevoegdheid bezat de Fran-
kische graaf niet, zij was den missus regis voorbehouden
3).
Aanvaardt men, dat het landsheeriijk gezag uit deze be-

1) Vgl, Schmcdding. a,w., 114 vgg.. Schmcddtng\'s interpretatie van
deze plaats bij Wstinc moet echter niet dan met omzichtigheid gebruikt
worden: hij vertaalt „militcs" met „edelen", terwijl toch onbetwistbaar
ridders bedoeld zijn; ..nobiles et ministerialcs" zijn volgens hem
..Vasallen cn
steden"]

2) N B. Tenhaeff. Diplomatische studiën over Utrechtsche oorkonden
aer Xdc tot Xllde eeuw (1913) 49 vgg..

T ? .^PP""""""\' Wcstd. Ztschr, XXVIII (1909) 161. 185; R, Schröder.
Lehrbuch der deutschen Rcchtsgcschichte (1917) 138 vgg,.

-ocr page 62-

voegdheid voortkomt, dan zal men tevens moeten aannemen
dat de scheiding van de Stichtsche gebieden aan weerszijden
van de IJssel reeds uit de tiende eeuw dateert. Daarnaast
moet de vraag oprijzen, wie de grafelijke competenties ge-
ërfd heeft, als zij niet aan den landsheer zijn overgegaan
Deze op hertogelijke of missale bevoegdheden terug-
gaande jurisdictie zien we, zij het eenigszins gewijzigd, in
I werking m het Judiciale van bisschop David. De wijzigingen
bestaan in de eerste plaats daarin, dat niet langer te Oud-
wijk recht gesproken wordt. In de Overdracht van 1364, die
de competentie van den bisschop tegenover de steden des
lands van Utrecht regelt, staat reeds dat „die bisschop,
mit ridderen, knapen, mannen en dienstmannen (mach) te
recht Sitten ende recht houden, binnen synen gestichte, waar
hl wil, alse gewoenlic is" l). Zoo zat dan ook Frederik van
Blankenhem te recht te Renen, Utrecht, EembruggQ, Vree-
land Wijk bij Duurstede en Ter Horst, David van Bour-
gondie te Amersfoort, te Renen (beide slechts éénmaal) en
te Wijk 2). Ook dit „recht houden" van den bisschop „binnen
synen gestichte, waar hi wil" heeft, naar Prof.
Oppermann
aantoonde, evenmin iets te maken met het gravengericht
Er wordt, zooals ook in Luik het geval was, recht gesproken
op de plaats, waar de bisschop momenteel resideert 3)

Het rechtsgebied van het landrecht strekte zich niet uit
over het geheele land van Utrecht. Bij de Overdracht van
1364 werd de competentie van het bisschoppelijk gerecht en
die der Ecclesiën, de overige geestelijkheid en de steden
Utrecht. Amersfoort. Renen, Het Gein en Vreeland gere
geld 4) De stad Utrecht nam. zooals bekend is. een geheel
uitzonderiijke positie in. steunend op haar privilegie . dc non
evocando" van
1252, dat ook in Davids Diversorium afge-
schreven staat, blijkbaar omdat het zijn kracht niet vcHoren

1) V. d. Water III 277.

3) Oppermann, t. a. p,.

4) V. d. Water III 277. Vgl. Oppermann, t. a. p..

-ocr page 63-

had 1), Het blijkt dan ook, dat bisschop David er zich aan
hield 2) Zelfs dreef de Stad, die geen hoogere instantie
boven haar eigen rechtspraak erkende, haar eigengerechtig-
heid zoo ver, dat zij, in tijden van twist met den bisschop,
haar burgers verbood, op \'s bisschops rechtdag ter gerechts-
zittmg te gaan
3),

Een andere wijziging van het landrecht had reeds 1349
Aug. 16 een charter van Keizer Karei IV gebracht: een uit-
breiding der competentie van den bisschop. Zij gaf hem
het recht ook manslag ex officio te vervolgen
4). Doch het
schijnt, dat de bisschop van dit recht geen gebruik heeft
pmaakt of het later weer heeft moeten laten varen 5).
In het eerste Diversorium van Frederik van Blankenheim
(fol. 50) staat de paragraaf uit Wstinc\'s rechtsboek, hande-
lende over de inquisitoriale bevoegdheden van den bisschop
met de Dietsche vertaling afgeschreven, gevolgd door een
declaratie van de Staten des lands van Utrecht, waarbij
deze bisschoppelijke bevoegdheden aan den maarschalk over-
gedragen worden 6). Ook in de brieven, waarin David met
zijn maarschalken bij hun ambtsaanvaarding over hun
bevoegdheden overeenkomt, wordt manslag niet tot de on-
^den gerekend, die ex officio mogen vervolgd worden.

1) Div. fol. 123v.

2) Div fol. 35 slaat ccn rcvcrsbricf, dd. 1459 optcn heiligen beloken
p.nksterdach, afgeschreven, waarbij burgcmccstcren. schepenen en raad
van Utrecht verklaren, dat de bisschop hun overgeleverd heeft zijn ge-
vangene Jan Gerrit Ydenzoon. om dien recht tc doen. en dat deed
„ons.... te licuc cndc om onser octmocdigcr bede wille".

3) Burman, a. w.. III 176.

4) Heda, a. w., 250; S. Muller Fz., Het oudste cartularium van het

Sticht Utrecht (1892) 206: ......dc homicidiis quibuslibct.... justiciam

faciant cxpcditam, ctiamsi parentes aut consanguinei occisorum....
occisi injurlam prosequi negllgant ct postponant". Vgl. Muller, Rechts-
bronnen van Utrecht, Inl., 65 n. 3.

5) Ook bij den strijd om het bestaan van de Schivc zal blijken, dat
in de latere middeleeuwen keizerlijke privilegies geenszins bij machte
waren dc rechtsorde in het Sticht tc beïnvloeden.

6) Schmedding, a.w., schijnt deze plaats niet opgemerkt tc hebben,
ofschoon zij ook bij
v. d. Water III 277 afgedrukt staat, hoewel daar
ontleend aan ..een oud copye-bock der Stad Utrecht".

-ocr page 64-

Volgens de Declaratie moet de maarschalk de gearres-
teerden na korten tijd op een bepaalden dag te recht stellen
voor den van rechtswege of naar ouder gewoonte daartoe
competente rechtbank, zonder hen van te voren geld te
mogen afpersen, te pijnigen of hun eigendom tc mogen af-
nemen. Hij mag hen niet richten naar zijn wil, maar naar
vonnis en oordeel van degenen, die tot het berechten com-
petent zijn 1). Dit gerecht was het door den bisschop, die
evenwel zelf geen stem had 2), voorgezeten landrecht van
,,ndderen ende cnapen", van welks procedure men zich uit
het Judiciale van David een vrij volledig beeld kan vormen
De maarschalk stelt den beschuldigde te recht, waarna de
zaak ter onderzoek wordt gegeven aan een der rechters, die
het vonnis wijst „by goctduncken ridderen ende cnapen".
Dc maarschalk wordt in deze zaak juist zoo behandeld als
een cischcr in een civiele zaak. Ik meen bij dit standengcricht
de tendentie opgemerkt te hebben, den bisschoppelijken
ambtenaar zooveel mogelijk in het ongelijk tc stellen tegen-
over dc standgenootcn. Ook het feit dat deze in de jaren
van de Schive dan telkens terstond in hooger beroep gaat
bij den raad van den bisschop wijst in die richtmg.

Behalve deze lijfstraffelijke rechtspraak 3) besliste het
landrecht in civiele zaken. Bovendien had het het hooger
beroep van de vonnissen der schoutengerechten. Dit waren
steeds zaken van civiclen aard, daar dc schouten dan ook
de hoogere competentie misten. De partij, die zich door het

1) Div. Fred, de Blanckenh. fol. 50: ende die terechte brengen up
enen korten redchkcn benoomdcn dach voir den ghcncn die van
rechtswegen off van ouden hcerkomcn dairover wisen mogen sunder
voerschatten. wedom offtc dat hoir tc nemen ende dat richten niet nac
sinen wille mer nac vonnisse ende oirdele der ghccnrc die dair over
wisen moigen,

2) Heda, a. w., 293,

3) Fockema Andreae. a, w,. 160 neemt dc bevoegdheid van het land-
recht, waarin hij het Frankische gravengericht meent tc herkennen
voor lijfstraffelijke zaken aan. al moest hij erkennen in de Judicialen
van Frcderik van Blankenheim en David van Bourgondië geen voor-
beelden van behandeling dezer zaken gevonden te hebben. Doch die
bevoegdheid blijkt uit Wstinca Rechtsboek afdoende. Reeds Prof

-ocr page 65-

vonnis m eerste instantie verongelijkt gevoelt, „beroept" het
oordeel „aen ons ende onse hof alst gewoentlic is" (soms
ook „voir mynen genedigen Here"), waarop schout en buren,
d e ,n eerste instantie recht spraken, „in onsen gespannen

Teho rf l ri\' \'\' ^^^ lande

teZL n F schriftelijk onder eede aan-

hetrïu . r T ^^^ — den

betrokken schout en buren te „beroepen" bimien 10 dagen
oi voor de eerstvolgende zittmg 2), waarop deze de partijen
verdaagden tot den eerstkomenden rechtsdag van den bis-
schop, om dan het beroepen oordeel te laten aanbrengen 3).
Lieten schout en buren dan na het beroepen oordeel aan
te brengen, dan konden zij daartoe bevel ontvangen van
den bisschop
4). Zeer rigoureus was het landrecht in deze
zaken: indien bij een zaak van appèl een van beide partijen
met verscheen, werd zij „vellich gewesen", d. w. z. verklaard
het proces verloren te hebben met de kosten erbij 5) Qp
verzoek van beide partijen kon een zaak tot een volgenden

rechtdag worden verschoven, echter tegen betalmg der
kosten 6). ^

Partijen konden ter rechtzitting zich doen vertegenwoor-
digen door een gemachtigde: baanderheeren machtigden
onder hun zegel, abten onder dat van hun klooster, kanun-
niken onder hun eigen
7).

Oppermann (Westd. Ztschr. XXVIII (1909) 160 n. 25) wees er op. dat
Andreaes uiteenzetting deze bron buiten beschouwing liet.

1) Jud. fol. 26v.

2) Muller, Rechtsbronnen van Utrecht. II 430 S 25.

3) Jud, fol. 105v. fol. I23v, fol, 133v,

4) Jud, fol, 107v,

5) Dc kosten van het appèl waren 40 realen, die ten voordeele van
den bisschop kwamen, (Bijdr. cn Mcded, Hist. Gen. XIV 243).

6) Jud, fol, 107v,

7) Muller, a,w„ II 411 § 6 cn 7, Het recht, dat dc edelen procuratie
gaven onder hun zegel, is nog in den tijd van bisschop David in twijfel
getrokken. 1474 Oct. 14 wraakten Fredcrik wten Ham cn Johan
wten Ham de machtiging door den jonker van Kuilenburg onder zijn
zege aan Willem van der Mccrn gegeven. Doch ridders cn knapen
verklaarden dc procuratie geldig, (Jud, fol, 113v),

-ocr page 66-

Het recht der ridders om hoofd voor hoofd op hun
kasteelen opgeroepen te moeten worden, werd door bisschop
David althans voor de Overijsselsche klaring ontkend. De
ridders van hun kant hielden evenwel aan hun recht vast 1)
Over een wijziging in dezen zin van het landrecht van Utrecht
IS m het Judiciale van David geen aanwijzing te vinden.

Het vonnis der schepenen van Eemnes, die geëischt
hadden, dat een partij „mitten monde antwoirden sali ende
met wt cedulen", werd door ridders en knapen vernietigd.
Zij achtten het volkomen geoorloofd eene zaak schriftelijk
te verdedigen
2),

Indien een van beide partijen een bewijs moest leveren
werden uit de ridderschap twee rechters gecommitteerd
(„gescict ), die de getuigen in verhoor namen en de bewijs-
stuJ^en van beide partijen onderzochten, waarop zij onder

deden\'s)""^ uitspraak

De zittingen van het landrecht werden gehouden op Zater-
dag, doch met ingang van 1492 Andreasavond (Nov 29)
werd met medewerking der drie Staten \'s Heeren rechtdag
naar Donderdag veriegd
4), ^

Naast den voorzittenden landsheer nam in dit gerecht een
hd der ridderschap, de dingwaarder, een bijzondere plaats in
Wat precies zijn werkkring geweest is, is uit de registers niet
op tc m^en. Vermoedelijk bracht hij de zaak in rondvraag
^^ ^^^^^^ de stemmen van ridders en knapen op 5)

1) Ovcrijss Jud. fol. 9v 1460 Oct. 22: ende groet deel van der ridder^
scop en wolden nyet m d.e claringe, om dat se nyet elx bysonder fie-
screven en weren; myn here dede se drie reysen roepen mitten doer-
werder; dat gedaen wesende myn here claerde mitten ghenen hier
naebescreven seggende he en weer nyet seuldich elx voer syn hoeft te
scryven. Vgl, Fockema Andreae, a, w,, 211 n. 3,

2) Jud. fol. 144.

3) Bijv. Jud. fol. 102, 121. 150, 155v. 157, 159, 160. 160v. 161. 16Iv

4) Jud, fol. 282v,

5) Zoo geschiedde het tenminste op de Overijsselsche klaring, (A. toe
Bocop. Kronyk. uitg, Hist. Gen,, Cod. Dipl. Neerl. II 5 39l"
Fockema Andreae. a. w.. IV 213), Vgl, E, Brinkmeier.
Glossarium diplo

......des......deutschen Mittelalters (1850—1855) I 616 \'

dingwart, \'

-ocr page 67-

Ook worden soms de gezamenlijke rechters dingwaarders
genoemd 1),

Zoomin als de presideerende landsheer stem had, mochten
de bisschoppelijke raden zitting nemen in dit standen-
gerecht 2). Echter werd deze bepaling vooral in den tijd
van Davidl-grootste machtsontplooiing slecht nageleefd, want
de hjst van hen, die „over ende aen" een zaak waren, begint
herhaaldelijk met de namen van invloedrijke raden. Men
mag gaarne gelooven wat Heda zegt, dat \'s bisschops afkeer
van het landrecht zijn oorsprong vond in de slechte rechts-
bedeeling
3), daarnaast deed zeker de geringe invloed, dien
hl, er door op de rechtspraak uitoefende, hem op middelen
zmnen het door een ander, een landsheerlijk hof te ver-
vangen.

Slecht was de rechtsbedeeling van het landrecht onge-
twijfeld, Getuigen werden omgekocht, op meineed werd niet
gelet, men bedelde stemmen, zelfs van menschen, die nooit
een gerechtszitting hadden bijgewoond, ja zelfs bracht men-
stemmen op mandaat aan
4). Tegen het uur der uitspraak
bracht men te wagen en te scheep zooveel mogelijk lieden
aan om daardoor zijn zaak rechtvaardiger en krachtiger tc

1) Bijv. Jud, fol, 26v,

iiss!i°w\' " »\'^«\'^"stcllinfj met den toestand in Over-

Jud \'m^^\'q hadden in de klaring. Bijv. Overijss.

mvn \' A^J 22en dach in Octobri sat

cndc mitter r\'dd Dcycnl^r ruil synen raaden

Of z t " cndc sccpcnen naebescrcvcn die groctc claringc,

zegt \'\'dal zr 7 h usurpatie? Toe Bocop, t. a. p..

j\' stem hadden als dc stemmen van ridderschap en

steden staakten. Vgl. Fockcma Andrcac. a. w.. IV 214.
3) Heda, 292—293.

^u^rr^T^?",\' " rechtdag tc Wijk van 1492 Febr. 9

ZTT u } \'\' ^y «\'^"«^\'^\'öe Heren, ridderen

cndc knechten cndc gedcputicrdc der stede Utrecht ende Amersfoort
ovcrcomen cndc gesloten dat vocrtacn alle die gene die ten ordclc

sullnnT \' !" by hem selven

sunen kunnen spreken cndc vertalen redene ende bcschcit van hoeren

rame ende d.e gene die gene redenen nac (lees: bcschcit van

heZ ende spreken kunnen, sullen gene stemme

lebben, noch der gebrukcn.

-ocr page 68-

m^en. Deze stemden, zonder te letten op wat het gerech-
telijk onderzoek had opgeleverd, voor de partij, die zÜ aan
hmgen, en wie op deze wijze de meeste stemmen Lee
wer^d geoordeeld de rechtvaardigste zaak voor te sUan ea
de tegenpart., tot verlies soms van eer en leven, soms Z
goederen veroordeeld. De landsheer zat daarbij en mocht to

rxt^ T^" verongelijkten te kunnen helpen

ande s dan door hen te beklagen .). Het was een klassen!

öt m" kon de bisschop later

tot rechtvaard,g,ng van zijn hervormingspogmgen aan-

vceren, dat voor het landrecht de armen ovLgeleverd warTn

aan de ri|ken, daar „die vomiisse vercoft werden gclick men

een broet om een witken coipf 2). Het is te begrijpen da"

hHaann verandering zocht te brengen en dat hij\'die ver

andermg .n de eerste plaats trachtte door le ze ten door

SldSg.™" - ^

rustig besteed aan het bevesUgen van zijn heerschappij
leunend op Bourgondië en zich aansluitend aan de U-\'
staande toestanden Eerst toen hij zijn positie krachtL
«cnoeg voelde en ook de buitenlandsche constellatie daartóf
gunst,g was doordat de Bourgondische heerschappij onder
Karei den Stouten ten top steeg, poogde hij met gew ld zib
plannen tot vergrooting van de landsheerlijke machl
te zetten. Onder beschuldiging van een
saménLTr g\'teg^
het Bourgondische gezag gesmeed te hebben nam Mi
,470 de ho<.den der Hoeksche partij, den D^mprst-^ij "
brecht van Brederode zi,n vroegeren mededinger naar de
bisschoppelijke waardigheid, en diens broer, den heer van
Vianen en Ameide, met verschillende verwanten en aan
hangers gevangen. Wel moest hij deze heeren, na een ze"r

■ to It^S\'-^\'t^P\' "ri\'\'"""\' """ hun macht

geopend tot absolutisme en centralisatie 3).

11 Heda, I. a. p.; Fockema Andreae, a. w„ IV 1«2.

2) Bijdr. en Medcd. Hist. Gen. XIV 243.

3) Heda, 294; Burman, a, w„ III 8 Blok, a.«,,. I 502.

-ocr page 69-

Een reeks van maatregelen volgden, die allen een doel-
bewuste centralisatie-politiek verrieden. Deze centralisatie
van het gezag strekte zich voornamelijk uit over het land
van Utrecht; het Overijsselsche gebied onderging minder den
Bourgondiseerenden invloed. Wel het geheele gebied betrof
de hervormmg, die ook de belangrijkste van allen was, die
der rechtspraak.

De vermeerdering van den invloed van den landsheer op
de rechtsbedeeling werd in de eerste plaats gezocht in ver-
sterking van het landsheeriijke vervolgingsrecht. 1471 Oct. 2
benoemde bisschop David zijn dienaar Mr, Hendrik Wouters-
zoon van Alkmaar tot zijn „actoer, factoer ende procuroer-
generael jn allen onsen saken tegenwoirdich ende toeco-
mende civyl ende criminyl" 1). Uit zijn commissie blijkt
over zijn bevoegdheden het volgende 2): door het geheele

1) Off. fol. 176v, Vgl. over de vraag, of deze Mr, Hendrik van Alk-
maar dezelfde is als de in de voorrede van den Nederduitschen Reinkc
Vos vermelde redaclor en glossalor:
F. Prien, Zur Vorgeschichte des
Kcmkc Vos, in: Paul u, Braune\'s Beiträge VIII (1882) 1 vgg,; J. W.
Muller, Mr. Henric van Alcmaer, in: Tijdschr. der Mij. der Nederl!
Letterk. VII (1887) 251 vgg.,

2) Deze instelling van het ambt van procureur-generaal schijnt tot
dusver met opgemerkt te zijn. Daarom neem ik hier de tekst van de
commissie over. De bisschop machtigt Mr, Hendrik ..in ende up allen
onsen goeden ons ende onsen Kercken van Utrccht vervrccmt
wcsendc ende excessen ons specialikcn ende besonder nac uctwisingc
des lants rechts onses gestichtes voirscr, gerescrvccrt wesende ende
in allen anderen saken ende excessen in ende by ncgligcncicn van
onsen mairschalkcn ende dienren tc inquiriren cndc voir ons off
onsen raden ende voir allen anderen rechten offt van node sy onse
guedcn penen ende profitcn in te winnen, den misdadigen ende ge-
broecten te bespreken, aensprekcn. libellen over tc geven cndc jegen
ons overgegeven, te ontfangen, tc declineercn, tc cxcipiercn. repHcircn
etc.. in onsen naem ende van onser wegen eden tc doen ende te
nemen, articuleren, sentcncien diffinitivcn off interlocutoren tc
cysschen ende te ontfangen, gctuych tc leiden ende te syen leiden
ende zweren den sclffdcn cndc hair gctuychnissc te wraken cndc
wcücr tc scgghen. tc appelleren, apostelen tc cysschcn ende tc ont-

Sou\', ^r"^\') vervolgen cndc tc releveren, ende generaeiken
gercehtchck oft mitten recht te doen oft te syen doen in allen onsen
saken datghccn dat wy selver doen souden mocgen in den voirs, punten

-ocr page 70-

gebied der kerk van Utrecht kreeg hij inquisiüeve bevoegd-
heden voor de misdaden, die volgens het landrecht tot de
competentie van den bisschop behoorden, zoo de Lr!
schalken of andere ambtenaren nalieten die te vervolgen- hii
moest de boeten en andere opbrengsten beuren, misS^er
en gebroecten" aanspreken, verzoekschriften, aan den b^
schop gencht, in ontvangst nemen en beantwoorden.
Hij legde

een def.„.üef of interlocutoir vonnis, leidde het getuigen
verhoor of was daarbij tegenwoordig, wraakte zoo noodifde

faÓST; f\' d-nood

Tan / K r gerechtelijke bevoegdheid

van den bisschop m al de opgesomde punten, al zou de zaïk

tecÄ M "" behoeveVt

een off meer procuroren te substitueren ende soe daenTen

te revoceren alsoe dicke ende mennich warff als hem ""

sal duncken wcscn offt believen. Gebieden Ilen oZn ""

drossaten, baliuwcn. casteleyncn, sccpenen scouten

dicnren dat sy ende een ygelicken van hem b id^

meyster Henrick ons procurocr-gcnerael voir off svn k\'o

toe van onser wegen ende in onsen naem geeyscht \'"d \' \' •

sullen werden off enich van hem gecyschct L

werden dat sy den voirg. mcystcr Henrick ont

off syn substituyt indcrtyt bystant cndc hulpe do\'"?:""

altgheendathyoffsynsubstituytinonsennaer^^eJc v"

int voirs. doen sei of laten doen. gelyker wys en. T"

als sy off eenen gelyken van hem\'lu\'yden 7« Idi^Vs " tT^"

Voirtaen soe hebben wy den voirg. meister Henrï.t

generael voirs. syn lyff ende guet genoemen end

onsen brieven in onsen protectien cndc beX k"!!

om .Hen richteren ende onsen ondersaten elt^^\' y^nlt t"

-ocr page 71-

één of meer substituten toevoegen, die hij eigenmachtig weer
ontslaan kon. Alle maarschalken, drosten, balj uwen, kaste-
leins, schepenen, schouten, panders en dienaren ontvingen
bevel, hem en zijn substituten in hun werkzaamheid bij te
staan. Tevens nam de bisschop lijf en goed van den procureur
in bescherming. Een ieder werd verboden hem aan lijf of
goed, hetzij met woord of daad, te\' misdoen, en rechters
gelast geen kennis te nemen van een zaak, die zijn lijf of
goed aanging. Deze zaken hield de bisschop zich zelf voor
en verklaarde inbreuken daarop voorbeeldelijk ie zullen
straffen.

Deze eerste hervormingsmaatregel werd weldra door een
ernstiger gevolgd". Blijkens het charter van keizer Frcde-
rik III, dd. Trier 1473 Oct, 3, beklaagde David zich erover,
dat in het gebied van zijn kerk alle zaken ten overstaan van
ministerialen en ridders en volgens meerderheid van stem-
men werden beslist, en dat, daar er geen hooger beroep
op den raad van den bisschop bestond, het zoover gekomen
was, dat velen in hun recht gekrenkt werden zonder dat
daarvan gemakkelijk herstel was 1). Daarom bepaalde de
keizer, dat de partij, die zich door een tijdelijke of definitieve
uitspraak van het ministerialengerecht verongelijkt gevoelde,
in hooger beroep kon gaan bij den bisschoppelijken raad,
waarin ook rechtsgeleerden moesten opgenomen worden, en
dat deze raad van dergelijke zaken kennis mocht nemen en

sondcr dat sy off ccncn ygclikcn van hem den voirscr, meister Henrick
ons procuruer aen lyff off aen guede myt woerden off myt wercken
aen misdoen off doen misdoen off van syn lyff off guet cn kennen off
en richten. Want wy die kcnnissc dair van tot aen ons behouden,
cndc indien ycmant dair jegens dadc, dat denken wy alsoc tc corri-
geren dat des ccn ander exempel sal wcscn",

Dc uitvoerigheid van deze commissie wijst m. i, erop, dat dit ambt,
dat niet past in dc rechtsorde van het landrecht en dan ook slechts
door één persoon is bekleed, ccn novum was. Ook de bijzondere bc-
scherming, aan den procureur-gcncraal toegezegd, geeft ccn aanwijzing
in die richting,
1) V, d. Water, II 948, , !

-ocr page 72-

. tit. »^t ■\'--\'«■\'e hof-

worden, maar da

delen maat Docrht iroT\'^lt

van het hem bii to i, , ., bisschop

geen he LX -h^
banl. niet doorgevoerdTs

ingloerf hervormingen

hii het hooger bercTp "

openstelde en eerafdeeliJ "i" ""\'\'"danen

.eden Benoemd

daarb,, verder dan de keizer hem tfemS^Tl, ! \'
gaf ziin raden bevoegdheid nietZCt^f, .el;:!"\'
appelzaken van het landrecht, maar ook vL ,11
gerechten.
Zelfs beweerde hi dat óT ,
den keizerlijken brie, aan .il^l\'^ÏZutLTT
werd allen maarschalken, ambtenaren, schor.er\' u
en verderen onderdanen bevolen hun vonnissel \' T T\'
le gehoorzamen, terwijl de bisschop zijneS lT,.
tot execuüe te zullen doen brengen
3) D^\'j\'»"\'\'!««
dat naar den vorm van de tafel, waaraan l l f
war^n „aam kreeg van de Schive 4)

11 V. d. Waler, 11 949.

2) V. d, Water, 11 948-949. Vermoedelijk beslonH f u ,

dezeltde personen, die het jerechl van ridL/ ? ""

3) V. d. Waler. II 949 " vormden.

-ocr page 73-

David richtte dus dit hooggerechtshof niet zonder mach-
tiging des keizers op. In andere territoriën, als Holland en
Gelre, is van een dergelijke machtiging niets te bespeuren
wegens het krachtige landsheerlijke gezag, dat zich in die
gewesten ontwikkeld had. Daardoor bleef er van de betrek-
king van den graaf tot dèn keizer nauwelijks een spoor meer
over en verviel het gezag van het keizerlijk gerecht De aldus
ontstane leemte in de rechtsorde werd aangevuld doordat
beroep op des graven raad of hof mogelijk was. Doch in het
iïticht steunde de bisschop op den keizer en erkende, althans
op papier, diens rechtsmacht. Het lag dus voor de hand, dat,
nu David een instantie tusschen zijn en des keizers gerecht
wilde inschuiven, hij hiervoor diens toestemming verzocht 1).

De keizer had den eisch gesteld, dat in de nieuw op te
richten rechterlijke afdeeling van den bisschoppelijken raad
ook rechtsgeleerden, „juris periti", zouden worden opge-
nomen, Aan dien eisch had David voldaan, want van de
benoemde leden der Schive was er één doctor in het wereld-
lijke recht, een ander doctor in het geestelijke recht en nog
twee, onder wie de president Mr. Ludolf van den Veen,
licentiaat in beide rechten. Hierin kan men een eerste flauw
spoor zien van receptie van het Romcinsche recht 2). Doch

aan ccn rcgccrinjjslichaam zetelt, op het lichaam is overgebracht. Daar-
aan kan nog worden toegevoegd het woord „exchequer" (schaakbord)
voor de commissie van de schatkist (en daardoor weer deze zelf) in

(1912)42 vgg in twelftlT centnry

1) Dit is in hoofdzaak de verklaring van Fockema Andreae, a, w„
IV 163 vgg„ Bijsterbos. a.w,, 7, wees nog op een ander motief: dat David,
zijn maatregelen eigenmachtig nemend zonder voorkennis of goedkeuring
der Staten van zijn landen, een rechtsgrond in het keizerlijk privilegie
wilde scheppen cn tegenover hen van den steun des keizers zich
wilde verzekeren,

2) Vgl. O, Franklin. Beiträge zur Geschichte der Reception des römi-
schen Rechts in Deutschland (1863) 27: In Wahrheit ist die Geschichte
der Reception des römischen Rechts in Deutschland nichts anderes als
die Geschichte der Umwandelung der Volksgerichte in gelehrte Ge-
richte. G.
v. Below, Die Ursachen der Rezeption des römischen Rechts
in Deutschland (1905) 129 vgg„

-ocr page 74-

men zal d.t stellig „iet mogen beschouwen als een bewuste
pog.„g, het landrecht door het geleerde recht der Zg !
scholen e vervangen: evenals het gerecht van ridders en
knapen h.dens de iaren van het landsheerlijk ho niet
afgeschaft was, „aar zijn zittingen bleef houden eZnZt

Zgen ■ """ —- ~

liik een . r 7 \'"\'"\'\'\'PP""\'\'\' "Oge.

aLeb\'ïhf » «ewoonterecht hebben

aangebracht doch het bestaan van het college was te kort

TlLo het ""S^\'iik Eerst toen Karei V

wf . , , . , landrecht als rechtbank

and van Utrecht ms commune, het landrecht en de cosLmèn

w ntTcr

Reeds terstond nadat de keizer het hooger beroep op den

rode het vonnis door het landrecht gewezen in A\'of
tusschen Walraven en Lysbeth Willer^l
aan den raad des bisschopt sLTa
er ter verduidelijking van zijn recht daarZllan^Z
voegd
3). En twee dagen later kwam Jacob StaeTin
„voir myns genedigen Heren rade\'V tegen het v T
het landrecht geveld in de zaak tusschen hel r^
^ de Roode in Westbroek 4). ^ijsbert

Doch pas met de oprichting van de ^nU; u ^
H^roep op den raad re^atig^^OpI™ d\'atm t

haafd werd. (Jud. fol. 160v). \' gehand-

2) Fockcma Andrcac, a.w,, IV 170

3) Jud. fol. 127.

4) Jud. fol. I27v.

-ocr page 75-

opnchting verscheen de Domdeken Mr, Ludolf van den Veen,
de president der Schive, voor den bisschop en ging namens
zijn kapittel voor den bisschoppelijken raad in appèl van de
uitspraak door Gerrit Zoudenbalch onder goedkeuring van
ridders en knapen ten voordeele van Matthijs Johan Splmters-
zoon tegen het kapittel gewezen, om „dat voirt te vervolgen
als dat geboirlick sal wesen" 1). Blijkbaar begon dus Mr.
Ludolf zijn rechterlijken arbeid met de zaak van zijn eigen
kapittel aanhangig te maken.

Daarna wordt er blijkens het Judiciale vrij geregeld ge-
appelleerd „aen myns genadichs Heren hoegen raet" 2),
niet alleen van het landrecht, maar ook met voorbijgaan
daarvan rechtstreeks van de schoutengerechten. Doch dit
laatste blijft uitzondering
3). Gedurende de jaren der Schive
gaat het hooger beroep van de schoutengerechten op het
landrecht rustig door, al wordt vandaar soms de zaak in
hoogere instantie aan de Schive gebracht. Men vindt zelfs
een voorbeeld ervan, dat, als het landrecht een vonnis van
het schoutengerecht vernietigd heeft, dit daartegen in beroep
gaat bij de Schive
4).

Men maakte zijn appèl, in tegenstelling met dat op het
landrecht kosteloos
5), kenbaar, hetzij door voor ridders
en knapen terstond na de uitspraak appèl aan te teekenen,
of door zijn beroep in te dienen bij de Schive. Uit een aan-
teekening bij een beroep bij de Schive ingediend; „Actum
tutrecht int hoff opten dach voirs.", is het misschien moge-
lijk iets op te maken omtrent dc plaats waar de Schive
zetelde. De tweede redactie der memorie van grieven over

1) Jud. fol. 129,

2) Toe Bocop, 740. noemt de Schive „een parlement off ccn hocghen
racdt". Dc naam van hoogen raad wordt ook op den bisschoppelijken
raad in het algemeen toegepast,

3) Ik heb in het Judiciale maar één geval ervan gevonden, nl, fol, 129,\'^
1474 Apr,. 24. appèl op uitspraak van schout, schepenen en buren van
Vechtcnerbroek,

4) Jud. fol. I60v. 1476 Nov. 14. Het betrokken schoutcngcrccht was
dat van schout cn buren van de Bilt.

5) Bijdr, en Meded. Hist. Gen, XIV 243—244,

-ocr page 76-

niet „ader omschreven elch It i\'

te brenjenen" 1) L "t T s\' L\' . h"«

telkens en is bu ten tit\'f Ma \'

plaatsen besluiten It J L "" »»^M^

hield? i" h^t Bisschopshof

mochten, dat hun JereZ 1 , ^ °P

wekte haar instÄtl \' VTJ \'«h

Oud-Germaansch ISel" •

stam. en standgen^to tfL \' h,

het landrecht\' van riddert 1 »

Bovendien hadTCt dTn r\'eXs tadef "hf
bevoegdheid gegeven dan L„ ., ®
toegekend. n
L Xên het hÖo j\' K
n.aar ook van de stedelHk „""^"..\'\'"\'^P \'andrecht,

-ch te trekken etfn f aan

zii in. Doch .odang ie bLcUpTBr ƒ «-P

waren de Staten wel l,? \'\'on steunen,

Hik te dulden. «\'""»\'\'"akt aanmaügingen lijde-

Den vijfden Januari 1477 sneuvelde Karei dp .
plotselinge dood beteekende meer d» Jen \'

opende een periode van critVorVnl*

1) Bijdr. en Medcd. Hisf. Gen. XIV 266 n„
-edeliik in H79 te .amen .et e" ver-

is wellicht een aanwijzing te meer voor het bol ru" Dit

vermoeden, dat de stad zich minder om de sL." ^
zefstandig haar belangen behartigde Ook v.n bekommerde en
bijeengeroepen Statenvergadering nam het revl.r"
van Utrecht, dat tegen den vorsf in
Opstand wa; ";""" «»-\'^«bestuur
ter vergadering beschreven was. voisLkt geen ^"rTl\'"
David van Bourgondië en zijn stad. Utrech schlr\'\'^;^^\'\'
1481-1483. opnieuw uitgegeven door N B To\'^ Jaarboeken

2) Jud. fol. 133v 136 nqj 1« ^J®"baeff (1920J 8.

Toe Bocop. 740. \' \'\'\'\'\' »55. 155v. 159. 160. ,62.

3) Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XIV 244.
4J Bijsterbos. a.w„ 3,

-ocr page 77-

dischen staat l), waarvan de terugwerking op het Sticht
zich weldra deed gevoelen. Nu de bisschop zijn machtigen

v^Ïr^/\'t\'" ^^ Staten s lands

SI . M \'\'\'\' ^^^ Kapittelhuis van den Dom
bijeen en stelden een lange memorie van hun grieven op 2).

^a lange onderhandelingen, die het eerste halfjaar van 1477
vu den moest de bisschop bij het verdrag van 1477 Juli 28,

stand° Overijsselsche steden tot

stand kw^. a zijn hervormingen laten vallen. Uit de bij

vr, volledig beeld vormen van de aanmaügingen van en de
grieven tegen dc Schive.

In dc memorie door de Staten den 12dcn Mei 1477 opge-
steld werd het feit, dat dc ecclesiën, ridders, ministerialen
en steden voor de Schive gedagvaard werden, strijdig met
den landbnef en de oude gewoonten van het Sticht ver-
klaard. Bovendien werd er over geklaagd, dat op den eisch
van deze leden der drie Staten, hun recht te laten weder-
varen, waar zij van rechtswege te recht behoorden tc staan,
pen acht werd geslagen. Verder werd ertegen geprotes-
teerd dat de Schive door de panders personen had laten
arresteeren en goederen in beslag nemen binnen dc immuni-
teiten der kapittelkerken cn die zonder toestemming van dc
kapittels daaruit had doen wegvoeren. Ook werd gewraakt,
dat de heeren van de Schive hun jurisdicüc hadden willen
uitbreiden door zich het hooger beroep van dc uitspraken
van schepenen, raden cn oudermannen der stad Utrecht
aan tc matigen
3). In zijn antwoord, twee dagen later
gegeven wees de bisschop er op, dat door dc nieuwe
rechtsorde het omkoopcn der rechters, waardoor dc arme
benadeeld werd ten voordeele van den rijke, uitgesloten was,
terwijl hl, tevens zijn eigen onbaatzuchtigheid
uitspeelde
daar hi, afstand gedaan had van de inkomsten, die hem\'
vroeger uit het appèl toevloeiden. Wat echter de
beschuldiging

Ij Vgl. H. Pircnnc. Histoirc dc Bclgiquc III (1912) 1 vtftf

2) Toe Bocop. 748. ^

3) Bijdr, cn Mcdcd. Hist. Gen. XIV 237-238.

-ocr page 78-

betrof, dat de leden der Schive in hun bevoegdheid te ver
waren gegaan, dat moesten zij zelf verantwoorden, ver-
klaarde de bisschop meer diplomatiek dan fair, want hij
had hun immers zelf die bevoegdheid verleend. En daar
sommigen van de bisschoppelijke gedeputeerden, die met "de
Staten deze onderhandelingen voerden, in de Schive hadden
gezeten, verklaarden zij, dat zij zich met hun collega\'s
daarop wilden beraden en een afdoend antwoord zouden
geven. Naar uit hun woorden scheen, was de bisschop bereid
de Schive voor de stad Utrecht buiten werking te stellen
zoover aanging het hooger beroep van vonnissen van sche^
penen, raden en oudermannen. Maar er bleek tevens uit, dat
ZIJ het land van nut was I). Hierop wisten de Staten niet
anders te repliceeren, dan dat de Schive ten verderve strekte
en m strijd was met den Landbrief, waarom zij hun eisch
handhaafden, dat men haar geheel en al moest afschaffen
en a^ het landrecht vasthouden 2). Daar de poliüeke toe-
stand de Staten de bovenhand deed hebben, moest dc bis-
schop wel bij het verdrag van 28 Juli dc Schive voor goed
\\afschaffen
3), Van de amnestie, die naar aanleiding van deze
^geschillen ook in dit verdrag opgenomen werd, waren echter
bij een aparte cedel acht personen uitgesloten
4). Onder de
in deze cedel genoemde heeren zijn er vijf, die bij de op-
richting van de Schive tot leden daarvan werden
benoemd 5)
Het is mogelijk, dat de drie anderen later lid zijn geworden.
Van één echter betwijfel ik dat zeer: het is de procureur
generaal Mr. Hendrik Wouterszoon van Alkmaar. Ik ver-
moed, dat deze, hoewel lid van den raad, geen lid van de
Schive is geweest, doch bij dat gerechtshof zijn functie van
procureur-generaal uitgeoefend heeft 6), 1475 Oct. 10 werd

1) Bijdr, cn Mcded, Hist, Gen, XIV 243—244,

2) Bijdr, en Meded, Hist, Gen, XIV 253—254.

3) V, d. Water, II 950,

4) Mr, Muller, Bijdr. en Mcded, Hist, Gen. XIV 257 n, 1, acht het
zeer waarschijnlijk, dat daarmede 8 van dc 10 leden van het\'rccht van
de Schive bedoeld zijn,

5) Burman, a, w,, III 184,

6) Prof, J. W, Muller, in: Tijdschr, der Mij. der Ncd, Lett., VII 252,

-ocr page 79-

zijn salaris, opdat hij des te ijveriger zijn ambt zou waar-
nemen, bepaald op 25 Rijnsche gulden van 20 stuiver, in-
gaande op 1474 Oct, 1 1), Blijkbaar was er reden hem een
verhoogde wedde te geven: door de oprichting van de Schive
zullen zijn bezigheden toegenomen zijn.

Als procureur-generaal zal hij, „een uytheemsch man" 2),
zich bij dc Staten niet minder gehaat hebben gemaakt dan
de rechters zelf, waarom men het noodig vond hem met de
invloedrijkste raden van den bisschop uit de stad te ver-
bannen
3), Echter hield David ook in deze zaken zich niet
aan het verdrag. Noodgedwongen had hij toegegeven, maar
zijn plannen laten varen had hij niet. Al had hij zijn raads-
lieden eenigszins verloochend, toch had hij hen niet geheel
aan hun lot overgelaten. Weldra leidden zijn hernieuwde
pogingen, waarvan wij niets in bijzonderheden weten, tot
nieuwen twist. Bij de compromispogingen door bemiddeling
van den deken van St, Marie en van Mr, Johan van Oudaen
in September 1479 uitten de Staten nieuwe grieven, die

neemt aan, dat Mr. Hendrik lid van de Schivc was. Hij grondt zijn
meening op dit vcrbanningsbcsluit.

1) Off. fol. 195v; Joosting en Muller, a.w., VI 116. Mr. Joosting, die
Mr. Hendriks aanstelling tot procureur-generaal niet schijnt gekend tc
hebben, houdt hem voor procurator fiscalis van het consistorie, wijst
evenwel in een noot erop, dat misschien ccn fiscalaat in wereldlijke
zaken bedoeld wordt. Het woord „fiskaal" komt echter in het geheele
stuk niet voor.

2) Muller, Rechtsbronnen van Utrecht, Inl. 105.

3) Burman, t. a. p. Ook van de beide anderen, Mr. Anthonis Potagc
cn Mr. Klaas (Burman noemt hem Mclaess, verlezing voor Niclacs) van
Lavcnnis, acht ik het onwaarschijnlijk, dat zij zitting in dc Schivc
gehad zouden hebben. Er bestaat niet het minste bewijs voor, dat
nieuwe leden in dc Schive opgenomen zijn. Niet alleen om wal do
raden in de Schive, maar ook om wal zij anderszins misdaan hadden,
waren de Staten op hen vertoornd. Mr. Klaas was betrokken geweest
in de questic van het morgengeld „van enen cromstcrt" (Vgl. daarover
Bijdr. cn Meded. Hist. Gen. XIV 264; Heda, 295). Mr. Anthonis hebben
wij leeren kennen als ccn invloedrijken raad, die wellicht reeds daarom
den Staten onaangenaam was. Beide waren bovendien vreemden.
Redenen te over om hen ook zonder deelneming aan de Schive te
verbannen.

-ocr page 80-

voornamelijk weer de Schive betroffen 1), In hoofdzaak werd
geklaagd, dat de leden van de Schive, die beloofd hadden
zich te zullen verantwoorden over hun daden, die zonder
voorkennis of goedkeuring van den bisschop gebeurd waren,
dat niet gedaan hadden. Met name werden de Domdeken
van den Veen, de vicaris wter Weer en de proost van Am-
hem Militis genoemd, die ook tot de uit de stad verbannenen
behoorden 2), Bij de aparte cedel van 28 Juli was nl. be-
paald, dat zij uit de stad zouden blijven totdat de bisschop
samen met de Staten zou onderzocht hebben of zij al dan
niet terecht gesteld zouden worden
3), Doch verder schijnt
de bisschop niet gegaan te zijn in het verloochenen van zijn
dienaren. Tenminste in 1479 klaagden de Staten, dat de acht
van de amnestie uitgesloten raden zich nog niet verantwoord
hadden en de kerken, steden en bijzondere personen niet
schadeloos gesteld hadden voor de hun aangedane schade.
Zij verzochten den bisschop alsnog deze raden in rechten
aan te spreken en hen in \'s lands belang uit het Sticht te
^erbannen. Als gronden voor dit verzoek werden nog eens
de oude grieven opgesomd: de raden van den bisschop
hadden de rechten der ecclesiën gekrenkt, door de leden
der kapittels voor de Schive terecht te stellen, zonder dat
daar beroep van was, en hadden deelgenomen aan de recht-
dagen van den bisschop met de ridders en ministerialen, alsof
ze daartoe behoorden. Zij hadden doen panden in de immu-
niteiten der kapittels, en daarmede hun eed, aan de ecclesiën
gedaan, geschonden. De rechten der ridderschap hadden zij
verkort in strijd met oude gewoonten en tegen het land-
recht, door hen voor de Schive te dagen ook in zaken waar-
tegen niet op den rechtdag des bisschops appèl aangeteekend
was
4), Het voorbijgaan van het gerecht van ridders en knapen,
door terstond de zaak van het schoutengerecht aan de Schive
te brengen (waarvan we boven één enkel voorbeeld zagen)

1) S, Muller Fz, in: Bijdr. en Mcdcd, Hisl, Gen, XIV 232 vgg.

2) Bijdr, en Medcd, Hist. Gen. XIV 257.

3) Burman, a. w,, III 184.

4) Bijdr. cn Meded. Hist, Gen, XIV 258—259.

-ocr page 81-

en het indienen van het beroep, niet voor het landrecht ter-
stond na de uitspraak, maar voor dc Schive op het Hof,
achtten dus de Staten speciaal in strijd met hun privilegiën.
Ook werd de grief tegen de inmenging der Schive in de
jurisdictie der stad Utrecht nogmaals uiteengezet. Maar het
merkwaardigst is wel de laatste beschuldiging tegen de
raden der Schive, Beweerde de bisschop, dat het gerecht
van ridders en knapen tot corruptie aanleiding gaf, de
Staten verweten hetzelfde aan den landsheerlijken Hoogen
Raad, Des te meer meenden zij den raden dit kwalijk te
kunnen nemen, omdat deze gestudeerde lieden waren, die
zeer wel wisten, dat zij tegen hun commissie en tegen dc
oude gewoonten van het land zondigden. En diplomatiek
gaven de Staten tc verstaan, dat de onrust tegen den bis-
schop gevolg was van diens slechte raadslieden, die hem
dingen lieten doen tegen zijn beloften in, die hij, zoo hij ten
goede geraden was, noode gedaan zou hebben. Daarom be-
hoorden die raden geen voordeel of dank, maar straf tc ont-
vangen, en niet alleen uit den raad, maar uit het land, dat
zij zoo zeer benadeeld hadden, verbannen te worden l).
Dit zal als „Leitmotiv" in den strijd tusschen landsheer cn
Staten in de volgende eeuw telkens terugkcercn, Is het niet
of wc hier Willem I en de Staten hooren klagen over de
slechte raadgevers van Philips II, wiens goede bedoelingen
zij ook boven twijfel verheven hielden?

Zoo deze bemiddelingspogingen inderdaad ccn compromis
opgeleverd hebben, dan is dat toch slechts van korten duur
geweest. De ontevredenheid over dc wiizc, waarop bisschop
David het verdrag van 1477 trachtte tc ontduiken, nam hand
over hand toe en verkreeg ten slotte zulken omvang, dat in
Augustus 1481 binnen Utrecht een formeel oproer uitbrak.
Onder leiding van den burggraaf van Montfoort bleef dc
stad eenige jaren in openlijken opstand tegen den landsheer.
Zij riep zelfs een Kleefschcn prins als ruwaard in het land

I) Bijdr. cn Mcdcd, Hist, Gen, XIV 259—260: want zy clcrckcn zyn
cndc hair commissie wail verstonden, dat die tot zulke zake niet cn
verstrectc, ende oick wail wisten, dat zulcx ticgcns den rechten cndc
ouden heerkomcn cndc (Jewoenten van den lande dragende was.

-ocr page 82-

en opende hem het vooruitzicht tot bisschop te worden ée-
kozen. In
1483 werd de oproerige stad door aartshertog
Aiaximdiaan. die de Bourgondische zaken wederom geregeld
, had, onderworpen 1). Waarschijnlijk bij de onderhandelingen
over de capitulatie der stad is het, dat wij nogmaals L
de Schive vernemen. De tafel, waaraan haar rechters zaten
was als een dreigend werktuig, dat telkens weer in het werk
gesteld kon worden, op het Hof blijven staan. Nu werd een
tweede afschrift van de in
1479 voor de eerste maal opge-
stelde grieven der stad bij den aartshertog ingediend. Aan
het slot daarvan voegde de stadsklerk Tylman Momfelen
den eisch toe, dat de Schive van het Hoi verwijderd mocht
worden 2). Nog had David zijn plannen niet opgegeven en
nu hl, met Bourgondische hulp weer meester was geworden
was hernieuwing van de pogingen tot centralisatie van dé
rechtsplegmg te verwachten, Zijn rechtsgrond, het privilegie
van kexzer Frederik III van
1473 Oct. 3, was nog van kracht,
al had de bisschop ook zijn instelling, die zich daarop
baseerde, moeten herroepen. Het lag
voor de hand, dat hij
nu hl, naast het recht wederom de macht kreeg, zijn streven
hervatten zou. Toch schijnt David, die langzamerhand een
oude man geworden was en de gebreken des
ouderdoms
ondervond 3), dat niet meer geprobeerd te hebben. Wel werd
er. blijkens het Judiciale, echter bij uitzondering, noé ée
appelleerd op den bisschoppelijken raad
4) een nie
radicale poging tot het stichten van een landsheeriijk hif

1) Th. Basin, Histoirc des Regnes de Charles VIII et de Louis XI

Publiée......par, J, Quicherat (1855—1857) III 73 ygg . Utrechtsch

Hollandsche Jaarboeken 1481—1483, uitg. Tenhaeff \' ^

2) Bijdr. cn Meded. Hist. Gen, XIV 266, Vgl, 234I-235

3) Heda, 306: nimio senio confractus,

4) Jud. fol, 282v, 1492 Febr. 24. Het was een hooger beroep over de
echtheid van een machtigingsbrief, door schout en schepenen van
Hageste.n verworpen. David wees het beroep toe „myt guetduncken van
onsen raden". Dit beroep op den raad hield verband met de bepaling
in dc overdracht van Hagcstcin aan Johan van Egmond cn Bacr dat
van het Hagestcinschc gerecht beroep op den bisschop zou zijn \'vgl

-ocr page 83-

vond niet meer plaats. Het landrecht was weer in zijn vollen
omvang hersteld.

Een enkel gevolg van de Schive verdient nog de aandacht.

Arent toe Bocop deelt in zijn kroniek mede, dat de com-
missie, die in Overijssel door den bisschop en de Staten na
het afschaffen van de Schive ingesteld was, om de klachten
van de burgers der kleinere steden en van de huisluiden
O,ver hun drosten en ambtenaren te onderzoeken, zich tevens
bezig moest houden met de codificatie van het Overijsselsche
landrecht, waarvan, zooals toe Bocop uitdrukkelijk zegt,
voordien geen codificatie bestond 1). Deze commissie, die
uit leden van de ridderschap, afgevaardigden van de steden
en raden van den bisschop samengesteld was 2), heeft dat
werk voltooid, dat als een eeuwig landrecht geaccepteerd is,
Mr, Muller heeft aangetoond, dat de codificatie van het
Stichtsche landrecht uit denzelfden tijd dagteekenen
moet 3).
Het is verleidelijk te veronderstellen, dat David, nu eenmaal
met de codificatie van het gewoonterecht een aanvang was
gemaakt, dien arbeid tevens over het land van Utrecht heeft
uitgestrekt. De terminus a quo voor de codificatie van het
Stichtsche landrecht is nog langs een anderen weg te be-
palen dan Mr. Muller gedaan heeft, In het tweede hoofd-
stuk § 4 leest men: „Item een gemachticht sali alsulcken
recht moegen vorderen al diegeene, die hem gemachticht
heeft, Mair als die panden dryewerff opgeboeden syn, als
op den Manendach, Dinsdach ende Woensdach, soo moet
die principaell, die gemachticht heeft, den Donderdach
Weesen, ende doen syn gehoudt, dat hy dair nyt op ont-
fangen en heeft noch yemandt van synre weegen; ende als
dat gehoudt gedaen is, soo eygendt hem den heer aen tilbair
goidt"
4), De rechtdag des bisschops is dus volgens dezen
tekst Donderdag, Wij zagen echter boven, dat de rechtdag
eerst sinds 1492 Nov, 29 van Zaterdag naar Dopderdag ver-

ij Toe Bocop, 767,
2) Toe Bocop, 758,

3} Muller, Rechtsbronnen van Utrecht, Inl, 419,
4} Rechtsbronnen van Utrecht II 411,

-ocr page 84-

legd was. Dat in het handschrift, dat Mr. Muller onöe-
twajfeld het oudste acht" 1), de hier geciteerde bemaling
behalve haar eersten zin ontbreekt, kan van geen invloed zijn
op de hieruit te trekken conclusie. Want dat oudste hand-
schrift was niet de oorspronkelijke redactie, maar een af-
schnit, en een zeer onvolledig, dagteekenend van ± 1504
Het is thans verloren, doch de inhoud ervan is bewaard in
een afschrift van Bondam van 1782. De oorspronkelijke
redactie heeft de questieuse plaats zeker gehad, kan dus
eerst na het verleggen van den rechtdag, na 1492 Nov 29

de aanwijzingen,\'

die Mr Muller vond in de waardeopgaven der verschillende
in het landrecht genoemde muntsoorten. De Philips-stuiver

Ziy? gerekend, tegen welken koers hij in

1492 en 1493 gold. Ook deze opgaven van de waarde der
munten ontbreken in het oudste handschrift, doch waar de
andere handschriften alle haar wel hebben, moet het oor-
spronkelijke haar ook gehad hebben.

In het jaar 1493 of de eerstvolgende jaren mag men dus
de codificatie van het rechtsboek plaatsen. Het vermoeden
schijnt gewettigd, dat niet alleen de opteekening van het
Ovenjsselsche gewoonterecht, maar ook die van het Utrecht-
sche landrecht als blijvend gevolg van het
Schive-avontuur
aan David te danken is geweest.

Lang bleef het gecodificeerde landrecht echter niet van
kracht. In 1530 schafte Karei V het standengerecht van
ridders en knapen af en stelde een vorstelijk gerechtshof in
Deze, nu definiüeve, verandering van volksgerccht tot
geleerdengerecht had de invoering van het Romeinsche recht
ten gevolge, waardoor het landrecht in onbruik geraakte.

De Maarschalken.

Het ontstaan van het maarschalkambt in het Sticht ligt

m het duister. De vroegste gegevens, die men er van vindt

kunnen slechts leiden tot hypotheses, zekerheid geven
ZIJ met.

I) Muller, a.w„ 413,

-ocr page 85-

Volgens Matthaeus had het verschijnen der maarschalken
het verdwijnen der advocati, de voogden van het Sticht, |
ten gevolge 1), Geheel zeker is dat niet. Reeds Hofman 2)
wees er op, dat, terwijl Matthaeus, hoewel zonder eenig
bewijs, reeds in 1050, 1076 en 1132 een maarschalk op-
geeft nog in 1139 een advocatus onder de getuigen van |
oorkonden van bisschop Andreas voorkomt
4). Wel achtte
reeds hij deze oorkonde niet boven alle verdenking verheven,
en is de context daarvan dan ook een vervalsching, naar
Prof, Oppermann uitwees
5), van het jaar 1179, de getuigen-
reeks moet aan een echte oorkonde van 1139 ontleend zijn.
Nog later dan Hofman meende komt de advocatus voor. In
een oorkonde van 1183, waarbij bisschop Herman van
Munster uitspraak doet tusschen het kapittel en de burgers
van Munster over het emuniteitsrecht, is getuige ,, Rodolfus
Traiectensis advocatus" 6).

Wij moeten dus Matthaeus\' bewering ter zijde laten.
Zeker is, dat het maarschalkambt, hoewel wij het in de
latere middeleeuwen als bestuursambt ontmoeten, toch geen
schepping is van den landsheerlijken staat, maar voort-
gekomen is uit de oude hofambten 7). Dc leengoederen en
dc hofambten der zeven groote leenmannen der Utrechtsche
kerk vindt men vermeld in het memoriale van bisschop
Adclbold 8), gedateerd 1021 Jan, 2, in werkelijkheid ont-
staan in 1249/50 en toestanden weergevend uit dc jaren
1235—1250
9). Ook treft men hen aan in het Chronicon

1) A, Matthaeus, De Jure Gladii (1689) 380,

2) J, H. Hofman, Dc Maarschalken van het Sticht, in: Utrechtsch
Jaarboekje voor 1903, 20 vgg.,

3) Matthaeus. De Nob,. 349,

4) Muller. Oudste Cartularium. 112. no, 3 cn 114, no, 4.

5) O. Oppermann, Untersuchungen zur Nordnicderländische Ge-
schichte des 10, bis 13. Jahrhunderts (1920—1921) II 107 vgg..

6) H. A. Erhard. Regesta Historiae Wcstfaliae. accedit codcx diplo-
maticus (1847—1913) II 166, no. 332; Brom. Regesten I 102. no, 510.

7) Schröder, a.w.. 612. .és^l)

8) Muller. Oudste Cart.. 224. nó. 2,

9) Tenhaeff. Diplomatische Studien. 91—183,

-ocr page 86-

Tielense 1) da z„n bericht aan het memoriale ontleent 2,
Daar wordt als marschalkus de graaf van Ho^nd I
noemd De maarschalken uit dezen tijd, die birMatlhaS:
en Hofman vermeld worden, zal men dus di
nen eTe

sch^Lj" in Utrecht een merkwaardig ver-

bre,dmg van bevoegdheid gekregen. Maar lerwijt elders de

iTatl" \'»\'\'-"lediging riow

l^ddt; voorzitterslp van den

d. .mJ u soms civiele jurisdictie over

ntt WÄ " - Utrech beX

b sschTó r O\'\'" rechtspraak van den

t ztleÏÏ" 1

heden, die in andere gewesten een dl ander
de dapifer, drossate ot drost, gekregen hreftoTl K™\'^"\'
Osnabrück de drost deze bevoegdheden verk ee» M\'
Spangenberg uit het feit, dat hfj aan het htf It T-^!,"
positie innam 6). U in Utrecht voor het hooM 1
d^nt zulk een eminente posiU^btt z^: Litt •

naar eerste redactie (1914) 66, bronnen cn

3) Fockcma Andreae, a, w„ 154 n, 4. acht hen dal
over de verhouding tot den graaf van

Holland,

4) L. A, J. W, Sloct. Oorkondenbock der Graaf.r),«.. r .
Zutphen
(1872-1876) 698, no< 701, Graafschappen Gclrc cn

5) Schröder t.a,p,. Spangenberg. Ständestaat. 64 n 1
hofbeambten voorkomt, " overige

-ocr page 87-

aan te wijzen en daaruit eveneens te verklaren, dat hij dc
vervanger van den bisschop in diens landsheerlijke bevoegd-
heden werd?

Een dergelijke verhouding mag, zoo zij al niet nawijsbaar
is, op goede gronden aangenomen worden, als men bedenkt,
dat de maarschalk als plaatsvervanger van den graaf van
Holland ongetwijfeld een aanzienlijk man aan het bisschop-
pelijk hof moet geweest zijn. Bij den steeds klimmenden
invloed van den graaf over het Sticht zal ook die van zijn
vertegenwoordiger toegenomen hebben en deze steeds meer
in zaken, niet slechts den hofdienst, maar ook het lands-
bestuur betreffend, gekend zijn, Dc eerste gegevens, die wij
bezitten, dat het maarschalkambt bezig is zich van hof- tot
bestuursambt tc wijzigen, duiden allen op Hollandschcn
invloed. Bij het verdrag tusschen graaf Floris V cn bisschop
Jan van Sicrk van 1293 Mei 7 wees de graaf vier heeren
aan, twee van zijn en twee van \'s bisschops zijde, die voor
de naleving van het verdrag moesten waken. Vanwege den
bisschop benoemde dc graaf den Domdeken Steven en
Ghysebrecht uten Ghoyc, maarschalk van het land van
Utrecht l). 1294 Oct. 25 stelde Floris V de politiebevocgd-
hedcn van den maarschalk in de stad Utrecht vast 2).
1296 Apr. 19 beval bisschop Jan van Sicrk zijn maarschalk
Philips van Grocnevcld het slot ter Horst te bewaren,
totdat de gelden, die in de eerste plaats dc graaf van Hol-
land daarop geleend had, tenigbetaald zouden zijn
3). Op
het jaar 1297 vermeldt Stoke als maarschalk Gijsbrccht van
IJsselstein, dien hij uitdrukkelijk leenman van den graaf
noemt. Deze scheen zijn maarschalksvcrplichtingcn tegen-
over den bisschop van meer gewicht tc achten dan die van
leenman tegenover zijn leenheer. Tenminste hij weigerde op
dien grond zijn huis tc IJsselstein tijdens den oorlog, dien
graaf Jan I tegen het Sticht voerde, aan den graaf in tc
ruimen, Dc graaf was een andere mcening toegedaan en wist

1) V, d, Bcrßh, a.w„ II 388. no. 845.

2) V. d. Bergh. a. w., II 406. no, 889.

3) Brom, a, w,. II 194, no. 2704; v. d. Bergh. a. w.. 11 429. rto. 940.

-ocr page 88-

die door wapengeweld ook aan den tegenstrevenden maar-
schalk op te leggen 1). Van de maarschalken, die Jan van
Diest aanstelde (de eersten, die met een uitdrukkelijk ver-
meld ambtsgebied „in onzen ghestichte op dese side van
den Ysel" 2) voorkomen), werd de eerste, Simon van Hol-
end, in overleg met den graaf, de tweede, Willem van Ouds-
hoom, uitdrukkelijk door den bisschop en den graaf ge-
zamenlijk benoemd. Deze Willem van Oudshoom was zoo-
zeer aan de belangen van den graaf verknocht, dat de

bisschop het raadzaam vond hem een ambtgenoot toe te
voegen 3),

Onder HoIIandschen invloed dus schijnt het maarschalk-
ambt van hofcharge, die in naam van den graaf van Holland
werd waargenomen, omstreeks 1300, in den tijd van het ont-
staan van den standenstaat, zich ontwikkeld tc hebben tot
bestuursambt
4). Daaruit volgt tevens, dat het medezeggen-
schap, dat de graaf bij het benoemen van den Stichtschen
ambtenaar, vooral in de 14dc eeuw, blijkt gehad te hebben,
met slechts op usurpatie, die van de machteloosheid van den
tegenstander gebruik maakte, maar op oude, den graaf wettig
toestaande rechten berustte.

Aanvankelijk stond het geheele gebied aan deze zijde van
de IJssel onder één maarschalk, waarbij evenwel het land
van Amersfoort en Eemland een uitzonderlijke positie innam
Het hoog gezag in die streek was eerst door bisschop Guv
van Avesnes (1301—1317) gekocht van de heeren van
Stoutenburg, en niet direct bij het vroegere gebied ingelijfd.

1) M. Stoke, Rijmkroniek, uitgegeven door W. G. Brill, in: Werken
van het Historisch Genootschap, nieuwe serie no 40 én 47 riR««;!
Ile deel, VI 110 vgg.. ^

2) Muller, Reg, en Rek, I 33, 98, 99.

(1914^113""" Middeleeuwen, Nieuwe Bundel

4) Fockema Andreac, a, w„ 154 n, 1, kwam tot dc conclusie, dat dc
bestuursambtenaar, die later maarschalk heet. in dc Iste helft der
14dc eeuw dien naam krijgt, omdat 1325/26 nog een schout van Amers-
f^oort cn Eemland voorkomt, die wel dc latere maarschalk zal zijn. Dat
bewijst alleen, dat in 1325 nog geen maarschalk van Amersfoort en
bemland bestond, wat ook met de overige feiten klopt.

-ocr page 89-

De schout van Amersfoort, tevens opperrechter in Eemland,
resideerend op het slot Stoutenburg, nam er het bestuur
waar, hoewel de maarschalk zich de rechtspraak in de
ernstigste gevallen voorbehield 1), Deze schout werd spoedig
zelf ook tot den rang van maarschalk verheven. Reeds onder
bisschop Jan van Arkel wordt een maarschalk van Amers-
foort en Eemland genoemd 2), doch in oorkonden wordt van
het maarschalkambt van Eemland pas melding gemaakt in
1383 3). Toen zal deze nieuwe maarschalk wel met de recht-
spraak ook in de ernstige gevallen belast zijn. Het overige
gebied bleef nog eenigen tijd onder één maarschalk, totdat
het in 1413 gesplitst werd in de twee kwartieren van het
Neder- en het Oversticht 4). Dit is dc toestand, dien men
aantreft onder bisschop David. Het land van Montfoort stond
onder den maarschalk van het Nedersticht 5), wanneer ten-
minste de burggraaf van Montfoort zich niet als onafhankelijk
heer gedroeg. Eerst in 1649, toen de Staten van Utrccht het >1.
burggraafschap gekocht hadden, werd een maarschalk van jj^i/^y \'

Montfoort aangesteld 6). % - V.\'//

In dc registers van bisschop David vindt men slechts .

van Neder- cn Oversticht de grensscheiding opgegeven, die
dezelfde blijkt te zijn als bij de splitsing in 1413 en later
zoo gebleven onder Frederik van Baden 7): „onse mair-
schalckampt van onsen Ncderstichte onss lants van Utrccht
dat aengact cndc beginnet tot Ghcync in Ludolphs gerichte
van Over die Vcchte ende vandair voirt ncderwacrts" 8),

1) Muller, Schetsen II 114.

2) Buchclius ad Hedam, 255; Chronicon auclius, in: A. Matthaeus,
Veteris aevi Analecta (1738) III 250.

3) Ch, no, 379, Vjjl. Muller. Schetsen II 113 n, 2,

4) Off. Fred. dc Bhnckenhcim fol, 139v. Gedrukt bij: Hofman a, w,.
44. bijl. II.

5) Dat blijkt o.a. Jud, fol, 99. 119v. 163v. waar LanjJerak. Lopik cn
Jaarsveld onder het Nedersticht gerekend worden,

6) Fockcma Andreae, a, w,. 155; Muller, a, w., II,

7) Officiatorum referendissimi (sici) Frcdcrici de Baden 1496—1516,
uitgegeven door dc Verecniging tot beoefening van Overijsselsch Regt
cn Geschiedenis (1872) 277.

8) Off, fol, 44v. 129v. »29,

-ocr page 90-

wat. in moderne topografische aanduidingen overgezet wil
zeggen, dat de grensscheiding ongeveer liep vanaf het Gein
(bl, Jutfaas) naar de Bilt en van daar noordwaarts. Van uit
he Oversticht gerekend wordt dezelfde grens als volgt ge-
defmieerd.-„tot Gheyne aen den gerichte Ludolphs Over die
Vechte ende dair en bynnen opwaert alsoe alst boven onser
stat van Utrecht gelegen is" 1), wat op hetzelfde neerkomt
Als hermnering aan den ouden toestand, dat het bestuur
van een landstreek verbonden was aan het kasteleinschap
van een slot, het centrum, waaruit de administratie over de
streek voortgekomen is 2), „,oet het feit aangestipt worden,
dat de maarschalk meestal tegelijk slotvoogd was van het
voornaamste slot in zijn ambtsgebied: die van Eemland
van het Huis ter Hem, die van het Oversticht op het Huis
ter Hors die van het Nedersticht op het slot te Abcoude,
soms te Vreeland. Deze toestand overiéefde den landsheer-
lijken ti,d en duurde tot in de dagen der republiek 3).

Zagen wi, boven, dat de maarschalk de uitvoerder was van
he hoogheeriijk recht van den bisschop, misdadigers te ver-
volgen, thans moge een nadere beschouwing van zijn ver
houding tot den landsheer plaats vinden.

De maarschalk mag alle zaken, die zijn ambt betreffen
zelfstandig behandelen, behalve juist in datgene, waarin wij\'
hem reeds als uitvoerder van het vervolgingsrecht van den
bisschop ontmoet hebben: de zeven ondaden zal hij slechts
mogen behandelen met toestemming van den bisschop, anders
de misdadigers overieveren aan wien de bisschop dat beveelt
O uitvoeren wat ridders en knapen op \'s heeren rechtdag
of de schepenen van Vreeland of een andere schepen-

1) Off. fol. 107. 132. 248.

2) Vgl, V. Pauls, Die holsteinischen Aemtcr imrl ^o, a .

.5, der, ,„08, 7, A, Koemicke, EnuIZ\'/Ltt\'eTL":

der berjlsehen AmUverfassuni bis zur MiKc de. 1/I„rr j

hoofdstuk V ral hierover uitvoeriger worden gesproken

3) Muller, t. a. p„ In later tijd resideerden de . t. .

r AÄr --- -=—

-ocr page 91-

bank, waarvoor het geval behoort, als recht zullen wijzen.
Bij de overdracht van 1364 was bepaald, dat misdadigers
van wereldlijken stand, zoo niet voor het gerecht van ridders
en knapen, te recht gesteld moesten worden voor de schepen-
banken van Utrecht, Amersfoort, Renen, Het Gein en
Vreeland, De maarschalk zat deze dan voor, stemloos gelijk
zijn heer in het landrecht 1).

Stelt de maarschalk een gevangene te recht, doet hij de
klok slaan om den man te recht te stellen, dan zullen de
bisschop en hij de kosten daarvan elk voor de helft be-
talen 2). Houdt de maarschalk een gevangene zonder spe-
ciaal bevel van den bisschop langer dan 14 dagen in arrest,
dan komt het onderhoud voor zijn rekening, waarover hij
evenwel verantwoording moet afleggen, In dc instructie van
sommige maarschalken van het Oversticht
3) komt de vol-
gende bepaling voor, die wel een ietwat zonderlingen kijk
geeft op de hebzucht van dc toenmalige justitie: De maar-
schalk mag geen zaak, die lijf of eigen aangaat, doen bij-
leggen of kwijtschelden zonder toestemming van den bis-
schop. Van het onderhoud van gevangenen, die zoolang vast
gehouden worden, totdat zij onderhandelen over een vergelijk,
zal dc maarschalk den bisschop niet meer rekenen dan wat
hij eventueel boven dc bij het vergelijk vastgestelde som
kan afpersen — kan hij dat echter niet, dan mag dc bisschop
er geen schade bij lijden! — cn van degenen, die gericht
worden, zal dc bisschop niet meer betalen dan -/a van dc
buitengewone uitgaven van het gericht, dc zgn. „pncost", cn

1) Vjjl. Muller, Rechlsbrónncn van Utrecht, Inl, 15 n. 4; Fockcma
Andrcac, a, w„ 156,

2) Dat dit klokluiden niet gcschicddc, zooaU reeds Fockcma Andrcac,
t, a, p„ vermoedde, als de maarschalk tc recht zat, maar als hij ccn dood-
vonnis cxccutccrdc, blijkt uit den bij Burmnn, a, w„ III 186 afgcdruktcn
brief. Het moeten opkomen naar dc cxccutic was voor dc landlieden een
groote last; de stad Utrecht hield zich dan ook voor gerechtigd haar
burgers en dc bewoners van haar voordorp de Bilt ervan te ontslaan
(Burman, a,w„ III 183 vgg,), te moer daar de maarschalken het ook bij
andere gelegenheden, meer dan pas gaf, lieten doen (Bijdr, cn Meded,
Hist, Gen, XIV 264),

3) Off, fol, 107v, fol, 132v.

-ocr page 92-

de maarscha k hel andere derde deel. Hebben gevangenen
b„ hun arrestate geld bij zieh, dan moet de maaLhtlf hun
de kosten van hun onderhoud afnemen, en van
JT^, dan
nog overbl,ft, zal de bisschop en de mkarschl^Mgen
Brengt de maarschalk een gevangene in de gevangeS Jes

m attik r den

maarschalk daarvan iets te rekenen, „ende worden die Inl

tr^\'Zl wesen \'at

rTli l \'\'""\'\'^•\'Iker inzicht in het streven om uit

rechtszaken geld te maken geeft de bepaling in de instrTct."

het Ned rlrn" maarscharvan

het Nedersticht. Daar staat dat, wanneer de maarschalk een

doodslag op aanklacht vervolgen wil de bis,Zr f
maarschalk met den klager. Jen vd
ens rtht .rv" dt

Kunnen , en mlet hoeveel minder de klager tevreden te
Mge\'n - -»-\'alk elk deLm

De maarschalk moest van alle „broeken, vervallen ende
opcomyngen", die m zijn ambtsgebied Mlen/Zlen

Aangezien de maarschalk tot uitoefeninfi van l,„t ■ •
s.tierecht de diensten van den pander bthoe , daarv\'
memand voor zich kan ontbieden dan door d^n \'. . "
komst 4), n,oel hij dezen jaarlijks 10 g^Idet uI/T"\'\'\'"-
hij den bisschop in rekening mag breMen
korten zal. ® hem

Niet alleen in rechtszaken, ook in hel il«»™ l-

landsch bestuur neemt de maarschalk de h^h rr

/ rechten van den bisschop waar en is T , , ■""«•""\'■\'\'\'e
bevelen der regeering. Als de bissch p d hooThe"
van Jaarsveld verwerft, treedt de maa\':stlaVkrh"td::\'

1) Off. fol 134, 1469 Mrt. 12 en 1478 Dec. 28.

2) Off, fol. I29v,

3) Off, fol. 44v,

4) Burman, a, w., I 269,

-ocr page 93-

sticht als zijn vertegenwoordiger aldaar op 1). Ingevolge
een bevel van den bisschop en diens raad verbiedt de
maarschalk {vermoedelijk van het Nedersticht) aan de onder-
zaten van den bisschop vee te verkoopen aan de in Holland
oorlog voerende partijen 2), Als de bisschop en de drie
Staten uit vrees voor hongersnood overeengekomen zijn, dat
geen Stichtsch onderdaan elders dan in de steden van het
Sticht koren ter markt brengen en verkoopen mag, dan
ontvangen de maarschalken bevel, dit besluit af te kondigen
met de strafbepalingen, die op overtreding gesteld zijn
3).
De maarschalk heeft in bestuurszaken gezag over de
schouten en lagere ambtenaren. Berend wten Eng, maar-
schalk van het Oversticht, ontvangt bevel, den schouten,
dienaars en onderzaten in zijn ambtsgebied tc gelasten, niet
mede te werken, op de daarop staande straf, aan overdracht
van goederen aan uitheemschen, zonder in het transport de
bepaling op tc nemen, dat deze zich verbinden, evenals
anderen morgengeld te betalen, daar vele uitheemschen, die
in het Sticht goederen hebben, in gebreke blijven de morgen-
gelden te betalen door den bisschop en de Staten vast-
gesteld 4). Ook grepen dc maarschalken soms in het belas-
tingwezen in, vermoedelijk echter alleen in buitengewone
omstandigheden: dezelfde Berend wten Eng kreeg 1493
Jan. 12 van zijn heer bevel, terstond tc innen, wat dc onder
hem rcssortccrende onderzaten nog op te brengen hadden
voor dc betaling der troepen, die het vorige jaar bij het
beleg vai^Wageningcn gediend hadden
5).

1) Jud, fol, 163v, Duurstede, 1479 Apr. 28.

2) Div, fol. 253v, Utrecht. 1489 Juli 18,

3) Div. fol, 262. Utrecht. 1491 Aug, 31, Dc acte is gericht aan den
maarschalk van het Oversticht Berend wten Eng, doch cr is bij aan-
geteekend: Die mairschalck clck ene. Dc strafbepalingen luiden: ver-
beurdverklaring van het koren cn een boete van 20 Franschc schilden,
waarvan de helft voor den aanbrenger is. Wie een overtreding be-
merkt cn niet aanbrengt, vervalt in dezelfde boete. Ieder, die boven
4 mud hard cn 8 mud weck koren ter markt brengt, krijgt vrijgeleide
vanaf 12 uur \'s middags, dat ook geldig is gedurende den geheelen
volgenden dag.

4) Div. fol. 277, Duurstede. 1492 Nov. 29.

5) Div. fol. 280.

-ocr page 94-

Over de w.jze, waarop de maarschalk zijn polifie-vervol-
S.n«en ten u.tvoer legt, geeft een aanteekening inletTl.
c.ale over een voor ridders en knapen gevoerd p^t
tusschen den maarschalk van Amersfoort en Eemland Ge^^
Mulert eenerzijds en Volken Aeltszoon 1) en Jacob Wel

zekeren Gemt Teumszoon te arresteeren of aan het gerecht
over te leveren. Daar de maarschalk bewijzen kon dTde

\'"ff"^\'"\' --den Lke^en jicob

schuld,g verklaard, waarvan zij echter terstond i^ hooSr

ber^p g,„gen bij de Schive 2), Het pikante van het geva

..t hem m he feit, dat de maarschalk een hem onder^S

ambtenaar b,, borgstelling dwingen kon zijn politiepfcht „a

H^rbeoaa^^ rr;\'\'; Blankenheim i:^

Ih ib aangeklaagde den maar-

Tultir",." "n

voSil^^^dbrief van 1375 was bepaald dat de burcht-
v^gden en ambtenaren bij open brieven moesten bebven
hun burchten en ambten niet le bezwaren met meer 1
voor een jaer benoemder pensie, die redelic fs" "n u
burcht of ambt overleveren aan kun o^vo t \'
hetzelfde gedaan hadden. De bisschop bdfo,de 7
geen ambtenaren over te plaatsen zoLer e/t ,
dat deze bepaling nageleefd werd
4), Deze bepaling ^
ook wel voor de maarschalken, te meer Ä 1^ .t"
kastelein van een slot in hun ambtsgeb.eTwf T

hierin had David in de jaren ziinerV T ""
tegen den Landbrief. In S^bt Äg^n rsf!"
dan ook over die nalatigheid 5). ^e Staten

1) Deze wordl OH. (ol. 137v, UIrcchl, H69 N,>„ ^ ,

te Eeninc!. "«""«M als schout

2J Jud, foj. I55v.

31 Burman. a. w., I 268.

41 De Blécourt en Japikse, a.w., Ii v. d i ,o

51 Bijdr. e„ Meded. Hi.1. Gen, XIV 263

-ocr page 95-

Voor het meerendeel zijn de maarschalken afkomstig uit
den adel van het land van Utrecht, dragers van goed-
Utrechtsch klinkende namen, als van der Horst, van Zuylen,
wten Ham, wten Eng, van Bouchout, van Rencsse, van Nyen-
rode. Ook de Utrechtsche patriciërs-familie Freyse leverde
twee maarschalken van Amersfoort en Eemland, waarvan
één, Hendrik Freyse van der Cuenre, in de Utrechtsche
ridderschap opgenomen schijnt. Een parvenu te midden van
zijn aristocratische ambtgenooten is Tyman Herbert geweest,
die zijn loopbaan als pander in het land van Utrecht begon
en zich opwerkte tot raad, maarschalk van het Oversticht,
kastelein van het slot ter Horst, schout en dijkgraaf tc Renen,
In 1479 verklaren de Staten hem onbevoegd tot het kastelein-
schap van het slot ter Horst l), vermoedelijk omdat hij een
vreemdeling was. Eveneens in strijd met den Landbrief, die
immers welgeboren mannen voor ambtenaren eischtc, waren
de bastaarden Hendrik van Nyenrode cn Philips van Bouc-
hout, die trouwens slechts tijdelijk voor een uit wettigen
echt geboren lid van hun familie het maarschalkambt waar-
namen.

Andere vreemdelingen komen onder de maarschalken niet
voor, zoo men tenminste daartoe niet rekent dc beide leden
der Ovcrijsselschc familie Mulcrt, die het ambt bekleed
hebben.

Nog moeten wij de bezoldiging van het ambt behandelen,
daar wij dan tevens aan een der, naar moderne begrippen,
grootste misstanden in de ambtelijke administratie van
bisschop David raken: het verpanden der ambten, waar-
door het bezetten daarvan voor den landsheer een middel
tot het verkrijgen van gereed geld, voor den ambtenaar een
solide geldbelegging werd. Bijna alle ambten, van dc hoogste
tot de laagste, vinden wij verpand, waarin men in de latere
middeleeuwen blijkbaar niets ongeoorloofds zag 2), Trouwens

1) Bijdr, cn Mcdcd, Hist, Gen, XIV 261. Off, fol, 4v staat dc commissie
van zekeren Johannes Harboirt als bode van het consistorie super
Vechtam, 1456 Oct. 1 (Vgl. Jooiting cn Muller, a, w„ VI 154), Chic
was de familie stellig niet,

2) Nog in dc 13dc eeuw dacht men er anders over. Gedurende dc

-ocr page 96-

David kan men dezen misstand niet te zeer verwijten, daar
bij de meeste ambten aangeteekend is, dat ze reeds in de
dagen van bisschop Rudolf, een enkele maal van bisschop
Frederik, met de pandsom bezwaard waren. Had het krach-
tig bewind van Frederik van Blankenheim het minder noodig
naar dit dubieuse middel te grijpen?

Hoe een ambt onder bisschop David bijna als privé bezit
van de eene hand in de andere overging, moge de geschie-
denis van een der maarschalkambten aantoonen.

Het maarschalkambt van het Nedersticht werd 1458
Aug. 1 gegeven aan Alpher van der Horst, die het reeds
te voren bekleedde 1), voor een schuld van 300 Rijnsche
gulden, hem „oft synen erffgenamen gebrake syns" te vol-
doen op 1459 Juli 30 2). Echter 1459 Mei 16 werd Alpher
voor 6 jaar in zijn ambt bevestigd, dat hij voor een salaris
van 200 Rudolfsgulden op zijn eigen risico („op syns selffs
cost") waarnemen moest. Terzelfder tijd kreeg hij reces van
zijn uitgaven en inkomsten over den tijd van 1455 Sint
Lambert (Sept. 17) tot 1459 Sancti Petri ad Cathedram
(Febr. 22), waarbij de bisschop hem 300 Rijnsche gulden
schuldig bleef en opnieuw 900 Rijnsche gulden van Alpher
leende. De bisschop verplichtte zich hem of zijn erfgenamen
niet uit het ambt te ontzetten, voordat deze sommen betaald
waren, en bovendien Alpher persoonlijk binnen 6 jaar niet
af te zetten. Zoo daarna een van beide partijen de ambte-
lijke verhouding wilde doen ophouden, zou die twee maan-
den van te voren moeten opgezegd worden, waarop de
bisschop zijn schulden zou voldoen. Bleef de bisschop in

minderjarigheid van hertog Jan I van Brabant wendde zich dc hertogin-
regentes Alcida tot Thomas van Aquino met de vraag, of men dc
ambten, als dat van baljuw of dat van burgemeester, aan den meest-
biedende mocht verkoopen. Thomas antwoordde ontkennend, daar
men anders de openbare ambten aan hebzuchtige lieden zou over-
leveren. Vgl, A. Wautcrs, Le duc Jean et Ie Brabant sous Ie règnc
de ce prince (1862) 19.

1) Off, fol, Iv, — Sept, 6, Het jaarcijfer ontbreekt, moet vermoedelijk
1456 zijn, doch blijkens het reces op fol, 44v was Alpher al maarschalk
in 1455,

2) Off, fol, 20v, Duurstede, 1458 Aug, 1.

-ocr page 97-

gebreke, dan mocht Alpher het ambt tegen betaling over-
doen aan een vertrouwd man, die onderdaan van den bis-
schop was en aan de vereischten voor maarschalk volgens
den Landbrief voldeed. Dezen zou de bisschop dan als
maarschalk aanstellen onder voortbestaan der schuld 1). De
kapittelen, die het stuk mede bezegeld en dus hun toe-
stemming tot deze verkwanseling van het ambt gegeven
hadden, dwongen bij een aparte acte, dd. Duurstede, 1459
Juli 26, den bisschop de belofte af, het maarschalkambt
binnen 12 jaar weder te ontlasten 2). Dit gebeurde echter
nooit. Het erfelijkheidsbeginsel, dat in de commissie van
Alpher uitgesproken werd, ziet men bij zijn dood in werking,
daar
1467 OcL 15 — toen waren de zes jaren van Alphers
ambtsduur reeds verloopen — \'s bisschops deurwaarder
Gerrit van Zuylen van Blickenborch aangesteld werd tot
waarnemend maarschalk voor Alphers minderjarigen zoon
Alpher. Hij mocht het ambt waarnemen volgens de commissie
van Alpher Sr., totdat de bisschop of de minderjarige maar-
schalk zijn aanstelling zou herroepen 3), Als slechts waar-
nemend maarschalk ontving hij niet alleen, doch samen met
Alphers weduwe Otto van Beest cn haar kinderen een reces-
brief voor zijn inkomsten en uitgaven over den tijd van 1468
St. Pietersdag ad Cathcdram (Febr. 22) tot datum \'s briefs,
1469 Mrt. 12 4).

Otto van Beest, weduwe Alpher van der Horst cn haar
kinderen verkochten hun aanspraken op het maarschalkambt
voor 1200 Rijnsche gulden aan den bisschoppelijken raad
Gerrit Mulcrt, die door den bisschop 1469 Mrt. 12 in het
bezit van het ambt werd gesteld
5), Hij kreeg daarvoor geen
salaris, doch mocht de helft van dc inkomsten van het ambt,
dat hij voor eigen risico waarnam, voor zich houden, terwijl
de andere helft voor den bisschop was. De bisschop beloofde

1) Off. fol. 44V,

2) Div, fol. 64.

3) Off. fol. 114v.

4) Off, fol, 130v,
5J Off, fol, 129v,

-ocr page 98-

de weduwe van der Horst en verdere erfgenamen van Alpher
te betalen wat zij op het ambt hadden staan. Gerrit zou den
bisschop weder korten wat deze hem, en betalen wat hij den
bisschop boven de 1200 Rijnsche gulden schuldig was. Voor
de 1200 Rijnsche gulden zou de bisschop Gerrit borgen
stellen, totdat hij hem kapittelbrieven op zijn naam zou
leveren, als Alpher van der Horst gehad had 1).

Van Gerrit Mulert ging het ambt door overname der schuld
1477 Dec, 28 over op den raad Frederik wten Ham 2), Toen
deze, een der maarschalken, die het meest met klokkenslag
e,d, de rechten der steden had gekrenkt, tijdens de woelingen
na den dood van Karei den Stouten in Utrecht gevangen
geraakte, benoemde de bisschop 1482 Febr, 6 zijn broer
Johan wten Ham om het ambt waar te nemen
3). Toen Fre-
derik door de wraakzucht der oproerige Utrechters op het
schavot gestorven was
4), voordat de schuld aan hem afbe-
taald was, benoemde de bisschop zijn minderjarigen zoon
Gerrit tot maarschalk, op voorbede van diens voogd Adriaan
wten Ham en zijn moeder Griete van Drakenborch, volgens
de commissie en andere brieven aan wijlen Frederik gegeven,
die zich nu in handen van zijn erfgenamen bevonden 5).
Adriaan nam het ambt als voogd van den
minderjarigen
maarschalk waar; 1484 April 20 kreeg hij reces over de
„ophoeren", die Frederik en na diens dood hij zelf in het
ambt gedaan hadden, waartoe ook gerekend werd de buit van
zijn ruiters in dezen oorlog, over den tijd van 1480 Dec 28
tot 1483 Nov. 1 6).

1493 Juni 8 geeft David Gerrit wten Ham, die blijkbaar
meerderjarig is geworden en nu als raad van den bisschop
wordt betiteld, nogmaals commissie als maarschalk van het

1) Off, fol, 134,

2) Off, fol, 129v. Van 1477 Aug. 28 tot Dec, 28 (Off. fol, 246) was deze
maarschalk van Amersfoort cn Eemland geweest.

3) Off. fol. 252v.

4) Utrechtsch-Hollandschc Jaarboeken 1481—1483, uitgeg. door N. B
Tenhaeff, 83.

5) Off. fol. 256bv.

6) Off. fol. 269v.

-ocr page 99-

Nedersticht. De bisschop had van de 1200 Rijnsche gulden,
waarvoor Frederik wten Ham het maarschalkambt in pand
had, er 400 aan zijn erfgenamen terugbetaald. Voor de
resteerende 800 kocht Gerrit wten Ham zijn mede-erfgena-
men uit, waarvoor de bisschop hem het ambt vergunde, met
de bepaling, dat hij niet afgezet zou worden, voordat dc
schuld voldaan was, waarbij men wederzijds elkaar een half
jaar van te voren zou opzeggen. De vijf kapittels bevestigden
deze benoeming 1).

Wij zien dus het maarschalkambt van het Nedersticht
door het overerven van de daarop voorgeschoten sommen
als tot een erfgoed worden, eerst van dc familie van der
Horst, daarna van de familie wten Ham. Dit euvel treffen
we ook in dc andere kwartieren aan, zij \'t niet zoo sprekend.
Het Oversticht was een tijd lang in handen van de families
wten Eng en van Bouchout, het kwartier van Amersfoort en
Eemland ging in dc familie van Renessc van Wulven van
vader op zoon over.

Bij deze vererving van het ambt moest dc bisschoppelijke
regeering, die nooit solvent was om dc pandsom le lossen,
steeds verder achterop komen. Dat de maarschalken vaak
zonder salaris op eigen rekening hun ambt waarnamen en
dus wel uit eigen belang den „gebrockten" zooveel mogelijk
geld moesten zien af tc persen, kon de justitie niet ten goede
komen. Maar eigen geldnood noopte den bisschop, zooals we
boven zagen, aan dergelijke praktijken mee tc doen, in plaats
van ze te kceren.

De Drost van Hagcstein.

Het land van Hagestcin nam een afzonderlijke plaats in
het landsbestuur in. De landsheer werd cr vertegenwoordigd
door ccn specialen ambtenaar, die den titel van^^d^t
voerde. Dc Stichtsche heerschappij over Hagcstein was van
rccenten datum. Eerst in den Arkelschen oorlog, in 1406, was
het gebied door de Hollanders en Stichtenaars veroverd cn
aan de Utrechtsche kerk afgestaan 2), aan wie het sedert met

1) Off, fol, *29.

2) Hcda, a, w,, 267 vgg,.

-ocr page 100-

een korte tusschenpoos bleet behooren 1). Denkelijk oefende

de drost er ook de hoogheerlijke reehten uit en Tad 1

maarschalk er effectief niets te zeggen. Een dergelijken toe
stand ontmoet men ook te
Wijk. seii)Ken toe-

Bisschop David verpande 1459 lan 19 .

met het schoutambt ^ de W Vr eIwTk \' ^

„heven Neve ende getruwen raef Reinou he« van B^eT

rode d,e, tevens heer van Vianen en Amel aldus ƒ

aanz.,^ijk bied aan de Lek in leenrecht" r;f mb.e ;k
verband onder z,ch vereenigde. De bisschop verplichTte z ch
daarbi, hem en zijn erfgenamen niet uit
zijn amWen ( .
petten, voordat hij zich gekweten had v»\'deTe^ Jf\'\'
der pandsom, d,e nog uit den tijd van Rudolf van DTephd op
het ambt van Hagestein stond ten bedrage vanToo ni ,

- "Tr Davirnog

1465\'ocf ^-^huldvordering

W,L , \' A \'erhe.hgenavond, over aan zijn bastaardzoon
Walraven 3) d,e 1470 Mrt. 21 als „den droste van
steyn vermeld wordt 4), hoewel een bisschoppelijke cl
m,ss.e voor hem niel gevonden wordl. Doch
korTda rop ^t"
z„n vader cn oom gevangen genomen, is hij van zijnTlTen
ontzet. Bij «n onvoltooide, daardoor ongedateerd aclT i:
echter naar haar plaats in het Officialorium te oordeelen o«e
veer van het ,aar 1472 moet zijn, wordt Johan van der iT t
tot drost van Hagestein benoemd, „in manieren vlp^w ^;
daar het ambt langen ti d leeg gestaan heeft 5) wT \'
van Brederode blijkt niettemin zijn aansprakt o\'p ufZ"

^hebL" T f den bisschop gehandhar/d

tan H^r " Dc stadhouder

van^^d Johan, heer van Egmond en Baer meende als

1) Hedendaajsclie Hislorie ol Tojcnwoordiüo ■ïi,.. ii. ,
11758-17721 1M27
v«.. ^ ""

2) 011. fol, 3Ii Mallhaeun. Dc Jure Gl., 188.
3| Malthaeu«, Dc Jnrc Gl„ 189.

41 Jud. fol. 80v.
51 Off. fol. 155.

-ocr page 101-

erfgenaam der heeren van Arkel Hagestein als zijn erfgoed
te kunnen opeischen. De bisschop beleende hem 1483 Mrt. 16
wegens zijn vele verdiensten tegenover het Sticht met het
land van Hagestein, „mit allen sijnen toebehoeren, dagelix-
schen rechten, renten ende opcomingen", waaraan ook de
hooge heerlijkheid toegevoegd werd. Er werd evenwel bij
bepaald, dat het land van Hagestein aan het Sticht zou blij-
ven behooren en de daar te bouwen sloten en vestingen open
huizen van het Sticht zouden zijn. Van de gerechten zou appèl
op den bischop open staan 1). Sedert hield het rechtstreek-
sche bestuur van den bisschop over het land van Hagestein
op te bestaan. Johan van Egmond nam de financieele ver-
plichtingen ten opzichte van Walraven van Brederode van
den bisschop over en handhaafde hem als drost 2).

Onder Hagestein behoorde ook dc heerlijkheid Jaarsveld,
die tegelijk ermede aan het Sticht gekomen was
3). De heer
van deze plaats. Heer Johan van Vianen van Jaarsveld,
ridder, matigde zich er dc hooge hcerlijklicid aan, waardoor
hij in botsing kwam met den maarschalk van het Neder-
sticht Frcderik wten Ham, die rechtsvorderingen binnen de
heerlijkheid vervolgde. Voor den bisschop cn zijn raad werd
dc zaak bijgelegd: de heer van Jaarsveld kreeg terug wat
dc maarschalk in zijn gebied had doen panden, maar moest
dc hooge heerlijkheid aan den bisschop laten. Deze werd
daarin door den maarschalk van het Ncdcrsticht vertegen-
woordigd, tot wiens kwartier Jaarsveld gerekend werd
4).

Dc Schouten.

Oefenden de maarschalken dc hoogheerlijke rechten van
den bisschop uit, in dc lagere jurisdictie werd deze vertegen-
woordigd door de schouten. Evenwel bezat dc bisschop op
lange na niet in zijn geheele gebied dc lagere rechtspraak.

1) Rcg, fcod. fol. 126v.

2) Malthacus, t. a. p,, 1483 Apr. 12. Dc actc is aldus gedateerd „nac
den loop \'s Hoofs van Hollant". Daar het Paaschjaar 1483 liep van 1483
Mrt. 30 tot 1484 Apr. 17, kan hier dus ook 1484 bedoeld zijn.

3) Tcg, St. II 422 n, 1.

4) Jud. fol, 163v, Duurstede, 1479 Apr. 28.

-ocr page 102-

diger ^en. De Bisschop

dus de lagere rechtspraak, i„ de navolgende gerekten

Vreeland, ^inkeveen,

- Mee.ch, Overlanghroek, Let,

Eemnes, Binnendijk, Bunschoten, Re^T Baa\'rn
Bovendien waren nog steden: MontC, tar he\'^ ^
Hjksche gerecht aan den burggraaf
behoord H^ , \'-
reeds in 1382, toen het nog tot het ArkeU ^
hoorde, een stad geworden\'was 2),\'en ^^ad tic\'"-
Geen commiss.e tot schout van
deze laatste s^ad J 1 u
i^^ters van bisschop David. De s.adtaf^r,

de rcsuur. „ie, gevonden. H.1 „oct daarom bïw^ w
b."ch„p d.a, do lascro rechtspraak bezatSo\'^l\',

lijd d. (a„i„e van R.„o... van"1, ,T « n\',"\'"""\'\'\'\'
er vermoedelijk ook de lajere heerlijkheid be.a, \'\'\'\'

-ocr page 103-

vallen, zoodat de bisschop haar schepenen zelfs 1476 Juli 17
moest vergunnen, hun college, waartoe de stad niet genoeg
gegadigden leverde, door den schout uit door hen zelf voor
te dragen dubbeltallen uit de omliggende kerspelen te doen
aanvullen 1).

De gerechten ten platten lande waren voor het meeren-
jdeel volksgerechten, gevormd door schout én buren, en
werden vier maal per jaar gehouden 2). Zij voldeden al even
slecht als het landrecht. Dat alle buren van het gerecht
verplicht waren er aan deel te nemen, was voor dezen een
groote last, daar zij hun tijd beter konden besteden dan
door gedwongen deel te nemen aan de drinkgelagen, waarin
de rechtzittingen schijnen ontaard te zijn. De klachten daar-
over van de buren van Maarseveen in het octrooi van 1530,
waarmede Karei V het burengerecht aldaar verving door
een schepenbank
3), en de bepaling in de ordonnantie van
dat jaar betreffende de justitie ten platten lande van het
Slicht, dat de schout cn schepenen niet zullen zitten le
drinken gedurende den lijd dal zij recht doen 4), geven
een zonderlingen indruk van dc plattclandsche justitie.
Ook uit andere gcrcchlcn zijn dergelijke klachten lot ons
gekomen
5). Een eed legden dc buren niet af, zoodal dc
weg geopend was voor omkoopcrij cn partijdigheid, die dan
ook aan dc orde van den dag waren. Heinrich von Kleist
schijnt den Stichischen dorpsrcchtcrs geen onrecht gedaan
tc hebben, toen hij in zijn aardig blijspel „Der zcrbrochne
Krug" in rechter Adam ccn der hunnen fantaseerde 6).

Bisschop David Irachllc dc slechte rcchUbcdccling Icn
platten lande tc verbeteren door hel burengerecht door
schepenen tc vervangen. Het kapittel van Sint-Maric was

1) Div. fol. 173v. R, Fruin, Dc Middclccuwschc Rechtsbronnen der
kleine steden van het Nedersticht (1892—1903) III 143,

2) Fockema Andreac, a. w., IV 157.

3) V. d. Water II 1187. Vgl. Fockcma Andrcae, t. a. p.; A. S. dc
Blécourt, Ambacht cn Gemeente (1912) 25 vgg..

4) V. d. Water II 1177.

5) V. d. Water II 1188.

6) Het stuk speelt „in einem niederländischen Dorfe bei Utrecht".

-ocr page 104-

hem daarm reeds voorgegaan en had le Lopik 1469 Dec 12 1)
een schepenbank ingesteld. David volgde dit voorbeeld en
verleende 1472 Sept. 26 aan Soest 2) en 1479 Mrt 24 aan
Maarsen 3, schepenrecht. Hij deed dit op verzoek vl scho„t
en buren zoowel om tegemoet le komen aan hel bezwaar d
toen, dat z., hun werk en verdiensten in den
steek masten
laten om te gaan rechtspreken, als om een einde te Taken

Ätt!\' t-f\'op het platteland at!
, K ■ ^ ? hervorming slechts tot twee

teldterff", \'t\' -h^Penbanken inge!

steld heeft, .s te verklaren door bij den landsheer den wensch

aan e nemen, dat niet van hem, maar van de ondeTza en

uUga";: "" rechlsprar z™

Reeds vroeger waren dezen tot het vormen van schepen-
a^en overgegaan. Wan. lang vóór deze oprichtingsbirn
ontmoet men schepenen te Soest en le Maarsen 5) De bis-
schop echter verklaarde in de stichtingsbrieven uitdrukkelijk,
da tot dusver ,n de betrokken gerechlen door schout en
buren werd rechtgesproken. Om deze tegenstrijdigheid te
verklaren moet men wel veronderstellen, dat do^r rechte !
I.)ke ambtenaren, die de rechtspraak trachtten te mode
n,seeren nu en dan pogingen gedaan zijn om schepenbanken
m te s ellen, vermoedelijk onder, zij het dan ook nS u^
drukkel.jke, schriftelijke, goedkeuring Van den lanTh
en
dat deze instellingen meestal na\'kor.er of ,».t Hd
weer m verval geraakten. Dit achl ik ook waarschn X
van andere schepenbanken uit vroeger lijd, bijv. die te Duist

1) Veral. Rbr. I (1885) 265.

2) Div. fol. 133.

3) Div. fol. 183.

•1) Div. fol. 133: woc van oldcn lieercomen cndc r,.,.!.«... „ , i. .

irrende L \' "

^ n ^^ 1350 Mrt. 5 (Arch v

d. Dom. le Afd. no. 303); tc Maarsen 1392 Juli 7 (S Muller F, R ? .

van het Kapittel van St. Pieter I (1891) 110, no. Wsf \'

-ocr page 105-

en de Haar, te Kortenhoef (behoorend aan St, Marie), te
Woudenberg en te Abcoude (beide toen nog aan Gaesbeek),
waar men reeds resp, 1356 Mei 25, 1403 Febr, 14, 1419 Mei 5
en 1436 Aug, 1 een schepenbank aantreft 1), waarvan de
oprichtingsbrieven niet bekend zijn. Meestal werd in dezen
tijd een gerecht, waaraan de bisschop een schepenbank wilde
schenken, met stedelijke rechten begiftigd. Daaraan dankten
de kleine steden in Eemland het aanzijn 2),

De vorming van de schepenbank geschiedde in beide
gerechten op gelijksoortige wijze. De buren van Soest
maakten volgens voorschrift van den bisschop, na een eed
in handen van den schout afgelegd te hebben, een lijst op
der verstandigste en
wcost wijZc^annen, die zij aan den
schout presenteerden. Deze koos daaruit, getrouw aan zijn
ambtseed,
7 mannen, die in zijn handen den schepeneed
aflegden 3), vervolgens een jaar lang schepen waren cn alle
zaken berechtten, die behoorden tot het dagelijkschc gerecht.
Na afloop van het jaar traden drie schepenen, door het lot
daartoe aangewezen, af. De vier overbl ij venden maakten, na
het afleggen van ccn nieuwen eed, voor de opengevallen
plaatsen drie dubbeltallen op, waaruit de schout dc drie
bckwaamsten koos. Dan traden na het verstrijken van het
tweede jaar ook de vier, die overgebleven waren, af, waarna
op dezelfde wijze den schout vier dubbeltallen ter ver-
vulling van hun plaatsen gepresenteerd werden. Zoo gaat
het verder door. Niemand is dus langer dan twee jaar
achtereen schepen 4),

Dc schepenbank tc Maarsen telde 5 schcpcncn, die
slechts ccn jaar aanbleven cn voor dc eerste maal door den
maarschalk van het Nedersticht werden gekozen. Bij hun

1) Muller, Reg. v. St. Pietcr I 60, no, 335; St. Marie Ch. 2c Afd.
no. 1302; Muller, Rcj{. v. St. Pietcr I 147, no. 854; St. Marie Ch.
2c Afd. no. 827.

2) Vj{I. Fruin, Rechtsbronnen der kleine steden 111 155 n. 2.

3) De bewering van Fockcma Andrcac. a. w„ IV 158, dat dc schcpcncn
gekozen cn beccdigd werden door den maarschalk of door den
ambachtsheer, is dus slechts ten dcclc juist.

4) Div. fol. 133.

-ocr page 106-

aftreden boden zij den maarschalk dubbeltallen aan, om er
hun ledige plaatsen mede te bezetten. De schepenen legden
hun eed in handen van den maarschalk af 1),

Men mag met Fockema\' Andreae aannemen, dat het
buren- later schepengerecht competent was voor alle
burgerlijke en boetstraffelijke 2), doch niet in crimineele
zaken; dus alleen voor de lagere en middelbare rechtspraak
met voor de hoogere. Deze viel volgens de Overdracht van
1364 onder de bevoegdheid van de stedelijke gerechten of
onder die van den landsheer. De stedelijke gerechten van
Utrecht, Amersfoort, Renen, Het Gein en Vreeland waren
bevoegd te rechten over halsmisdrijven, gepleegd op het
platteland der streek, waarvan hun stad het middelpunt
vormde Fockema Andreae erkende bij de verklaring van
de n^st elkander staande crimineele competenties van deze
stedelijke gerechten en der bisschoppen niet anders te
kunnen dan te gissen. Doch zijn gissing lijkt mij niet zeer
aannemelijk. Hij zag in het landrecht, om de Germaansche
oorsprong ervan, het oude Frankische gravending, al moest
hij toegeven, niet te kunnen constateeren, dat het gehouden
werd op de oude dingsteden. Wstinc\'s mededeeling over
Oudwijk en Spoelderberg had hem kunnen leeren, dat het
stellig niet het geval was; dat het landrecht dus niet het
gravending kon zijn.

Toen wij boven 3) de waarschijnlijkheid aanvaardden van
Prof. Oppermanns vermoeden over het ontstaan van dc
rechtsmacht v^ den bisschop uit hertogelijke of missa-
tische bevoegdheden, moest tegelijkertijd dc vraag oprijzen
waar dan de rechteriijke bevoegdheden der oude graafschap\'
pen, waaruit het Sticht was samengesteld, gebleven zijn Ook
hier kan men niet dan gissen. Maar in aansluiting met Fockema
Andreae\'s bewering, dat er eenig verband is tusschen de
plaatsen, waar naar de oudste berichten het landrecht werd
gehouden, en waar zich crimineele rechtbanken vormden 4)

1) Div, fol, 183.

2) Fockema Andreae, a. w„ IV 158 vgg,,

3) Blz, 43 vgg..

4) Fockema Andreae, a, w., IV 161 n, 1.

-ocr page 107-

is de volgende gissing wellicht niet te gewaagd. Indien het
vermoeden, dat de stedelijke gerechten met de oude echte
dingsteden verband houden, juist is — Andreae laat helaas
na bewijsplaatsen voor zijn bewering op te geven —, dan
bestaat de mogelijkheid, dat deze stedelijke gerechten ge-
groeid zijn uit het oude gravengerecht der streek. De graaf
kan zeer wel door de wordende steden uitgekocht zijn,
zooals in 1220 de laatste graaf van Utrecht — die natuurlijk
niet te Oudwijk, maar in de civitas publica Traiectum recht-
sprak — zijn rechtsmacht aan den bisschop verkocht 1).
Door deze gissing zou de schijnbare tegenstrijdigheid der
naast elkaar bestaande crimineele competenties van bisschop
en steden, die Andreae onverklaard laat, opgehelderd zijn: ^

de een uit hertogelijke of missatische, de andere uit grafelijke
bevoegdheden voortgesproten. Dan zouden de stedelijke
rechtsgebieden geen latere exempties in het gebied van het
landrecht zijn, maar gelijktijdig daarmee ontstaan. Doch ik
erken, dit alles is slechts te gissen.

In de steden was dc schout de vertegenwoordiger van den
landsheer en nam als zoodanig den schepenen den eed af.
In dc stad Utrccht, die zich vrijwel tot een onafhankelijke
stad opgewerkt had, was dc macht van den landsheer
zeer gering, en ook de positie van schout en schepenen had
niet veel tc bctcckenen. De polilioneelc bevoegdheid in de
stad berustte niet bij den schout, doch bij ccn commissie ^^^
van vijf leden, die hun ambt niet vanwege den landsheer,
maar vanwege de stad uitoefenden, en de gevangen mis-
dadigers niet voor de schepenbank, maar voor den stede-
lijken raad tc recht stelden. De raad bezat ook ccn aanzien-
lijk deel der civiele cn vrijwillige rechtspraak 2).

Behalve hel schoutambt der stad bevonden zich in de
vrijheid van Utrecht nog een aantal lagere gerechten. Dc
verhouding van deze buitengcrechten tot dc stad is slechts
in hoofdtrekken bekend. De stad had langzamerhand zich

1) Oppermann, Untersuchungen I. in: Wcstd, Ztschr. XXVII (1908) 236;
Muller, Rechtsbronnen van Utrccht, Inl, 11.

2) Muller. Rechtsbr. v. Utrccht, Inl. 126 vgg..

-ocr page 108-

voor wien ook vaak,1 lldf^^^ T\'\'

als tweede instantie in civiele zaken 1)
Ook de verhouding tusschen de schouten dpr K

te.. Beiive Bi^riat^ zro^d tn^::;:!^::

schom, Johan van Over de Vechl, die 1490 Au^X m
benoemd tot schout binnen Utrech 4), ofv,a " .\'t
deze verschillende qualificatie een versc^rfn J\' Jt

om de dubbele commissie aan Johan van Oudlwato Daï
zou men tevens moeten aannemen, dat met Zl
benaming een uitbreiding van de bevoegdherd va„ d "\'T"
bedoeld was. Opvallend zou dan echter z^n n
reeds zoo kort na het aanvaarden
der eg "rlnf "TI
zou geweest zijn een dergelijke machtsui S„5 J*
schout zonder tegenstand der stad door te
zetTen

Eerst met den staatsgreep van 1470 merkt men bij Lvid

1) Muller, RechUbr. v. Utrecht, hl. 300 v«

2) OH. (ol. 65v.

31 0(1. (ol. 73. Ook de odiciaal werd .anJc.lcH k,.

-ocr page 109-

van revolutionnaire bedoelingen tegen Utrecht. Tegelijk met
de heeren van Brederode werd de schout van Utrecht, Johan
van Amerongen, gevangen genomen en afgezet 1). Deze
persoonsverandering werd weldra door zakelijke hervor-
mingen gevolgd. De opvolgers van Johan van Amerongen
legden hun ambtseed niet meer voor den raad der stad,
maar in handen van den bisschop af, om goed te doen uit-
komen, dat de schout geen dienaar van den raad, maar van
den bisschop was 2). De geheele magistraatsbestelling trok
de bisschop aan zich
3). De schepenen der stad zwoeren in
deze jaren hun eed niet eerst op het raadhuis en daarna op
het bisschopshof, maar omgekeerd
4). De Vijven, die de
politie-bevoegdheden in de stad uitoefenden, werden afge-
schaft en hun macht overgedragen aan vier personen, waar-
toe de schout behoorde of die aan hem ondergeschikt waren.
Hun werkzaamheid verschilde daarin van die der Vijven, dat
zij gevangen misdadigers niet voor den raad der stad, maar
voor de schepenbank te recht stelden.

De bezoldiging van deze vier personen, „des Heren dienres",
gelijk zij genoemd worden
5), werd bekostigd uit inkomsten,
die dc bisschop zich ten nadeelc der stad aanmatigde. 1476
Mei 8 droeg hij den stadsklerk Tylman Momfelen op, dc
„koeren" en „broeken" binnen dc stad Utrecht cn haar
vrijheid te innen. Wel werd deze opdracht beperkt door dc
bijvoeging, dat het slechts die „koeren" cn „broeken" gold,
die den bisschop toekwamen cn dan ook door schout cn
schepenen en door de „wccrdcyns van der drapcryc" hem
toegewezen werden. Doch daar na den dood van Karei
den Stoutcn dc Staten erover klaagden, dat dc stad Utrecht
haar „broeken" niet had mogen innen, zooals dat van
oudsher gewoonte was 6), rijst het vermoeden, dat het den
bisschop wettig toestaande deel der „broeken" niet groot\'

1) Burman, a. w., III 14.

2) Bijdr. cn Mcdcd. Hist. Gen. XIV 244.

3) Heda, 294: designabat enim Trajccti quos voicbat pro magislratu.

4) Bijdr. cn Mcdcd. Hist. Gen. XIV 238,

5) Off, fol, 200v; fol, 204,

6) Bijdr. cn Mcdcd. Hist. Gen. XIV 239.

-ocr page 110-

zal geweest zijn, en zelfs twijfel aan de bevoegdheid van
schout en schepenen, deze inkomsten van den raad aan den
bisschop toe te kennen, In ieder geval zal de bisschop hier-
uit meer geld getrokken hebben dan hem van rechtswege,
of althans naar het oordeel der stad, toekwam. Uit dezen
bron van inkomsten werd het loon van den bewaarder van
de gevangenis te Utrecht en van de vier dienaren van den
bisschop, wien hij het politioneele gezag in dc stad opge-
dragen had, bekostigd, alsmede dc uitgaven voor toortsen
en lichten, die zij \'s nachts bij hun politierondes bij zich
hadden. Van deze inkomsten en uitgaven moest Tylman
jaarlijks rekenschap afleggen aan de raden, die de bisschop
daartoe binnen de stad Utrecht aanstelde, in wier handen
hij ook zijn ambtseed aflegde. Alle Utrechtsche magistraten
ontvingen bevel hem rustig zijn ambt te laten waarnemen.
Schout en schepenen werd bovendien nadrukkelijk bevolen
hen, die in „broeken ende koeren" gewezen werden, te
dwingen, hetzij door panding of anderszins, hun „broeken
cndc koeren" aan Tylman tc betalen, „nyettcgenstaende
enige gewoente, brieVe oft anders yet dat
hyerentegens
wesen mach in eniger wys" 1). Blijkbaar was de bisschop
dus zelf wel zich ervan bewust, dat zijn hervormingen van
het stadsbestuur onwettig waren. De reactie na den dood
van Karei den Stouten deed dan ook al deze
hervormingen
te niet. Het schepenrecht werd tot zijn oude bevoegdheden
beperkt, in crimineele en ook vaak in civiele en vrijwillige
rechtspraak verdrongen door het raadsrccht 2). Tevens werd
de in 1470 afgezette schout Johan van Amerongen weer in
zijn functie hersteld 3),

In dezen zelfden tijd stelde de bisschop ook den schepen-
bode der stad aan. 1475 Aug. 22 werd daartoe voor onbe-

1) Off, fol. 204, Op fol, 200v bevindt zich een zakelijk zelfde com-
missie van denzelfden datum, Deze commissie is doorgehaald en aan
den kant is bijgeschreven: Item postea habetur alia commissio In quarto
folio de eodem,

2) Muller, Rechtsbronnen van Utrecht, Inl. 112 vgg

3) R. D. B., 1477 Sept, 15,

-ocr page 111-

paalden lijd Ollo Dirkszoon, burger van Ulrechl, benoemd.
Schoul en schepenen, in wier handen de benoemde zijn
amblseed moesl afleggen, onlvingcn bevel hem in zijn
qualileil te erkennen !)• Vermoedelijk is dit ook een arro-
gantie van bisschop David geweest, naar analogie van het
recht, dat hij in andere steden van zijn Sticht bezat 2).

Het schoutambt binnen en buiten de stad Utrecht, dat
men lang voor en lang na deze revolutionnaire periode aan-
treft, heeft daarmede dan ook wel niets le maken. Wel
echter moet men uil de benoemingen tot schout binnen cn
buiten de stad Utrecht o. i. opmaken, dat daarmede ccn
uitbreiding van het ambtsgebied bedoeld was, dat bisschop
David hel gezag van den raad uit de builengcrechtcn der
stad trachtte le verdringen. Immers dc schouten worden in
dc stukken niet afwisselend schout binnen en schout binnen
en builen Utrecht genoemd, maar gedurende bepaalde
perioden uitsluitend schout binnen Utrecht, gedurende
andere uitsluitend schout binnen cn buiten Utrecht. Johan
van Over dc Vecht, die weer schoul binnen Utrecht genoemd
wordt, sluit op den dag af aan bij den laatsten schout binnen
cn buiten Ulrcchl. Zijn commissie is gedateerd 1490 Aug. 30;
dc laatste recesbrief voor zijn voorganger, Johan van Amc-
rongen, loopt tol 1490 Aug. 29. Bovendien was Johan van
Over dc Vcchl reeds vroeger van 1472 Nov. 14 lot 1474 Fcbr. 1
schoul, zooals uit zijn rcccsbrief blijkt 3). Ook dit is juist
lusschcn twee schouten binnen cn builen dc stad Utrecht in.

1) Off. fol. 202v.

2) Tfi Amcrifoort benoemde dc bisschop den ichcpcnbode. die z.jn
ambtseed in zijn handen of in die van den schout aflcUde (Off. fol. 7.
z.d.: fol. 32. Duurstede, 1459 Fcbr. 16; fol. 33v.
Duurstede, 1459 Mei 7;
fol. 159v. Duurstede. 1462 Nov. 14). Tc Wijk, waar hij ook den schrijver
cn „wa.makcr" benoemde (Off. fol. 143.
Duurstede, 1470 Sept 11), had
hij evcnccn. het benoemingsrecht van den bode (OIL fol. 124, 1462
Fcbr. 3, fol. 139, Duurstede, 1470 Febr. 215 Div. fol 328v. Duurstede
1494 Sept. 16. Het recht, dit ambt le
vergeven, was blijkens Off. fol. 139
door de Gacsbcekschc erfenis aan den bisschop gekomen. Te Renen
werd het schrijf- cn bodcambt steeds tezamen met het schoutambt

vergeven.

3) Off. fol. 203v, Duurstede, 1476 Oct. 17.

-ocr page 112-

Alle schouten — ook die binnen en buiten de stad — worden
in recesbrieven steeds schout
tot of van Utrecht zonder
meer genoemd. Dat de tweede commissie van Johan van
Oudewater op denzelfden dag gedateerd is als de eerste,
meen ik op de volgende wijze te moeten verklaren, Johan
heeft feitelijk niet op denzelfden dag, waarop hij tot schout
binnen Utrecht benoemd werd, ook de commissie als schout
binnen en buiten Utrecht ontvangen. Maar het formulier der
eerste commissie is later, nadat een uitbreiding van het gezag
van den schout wenschelijk en mogelijk gebleken was, door
een benoeming tot schout binnen en buiten Utrecht ver-
vangen, waarin echter de datum der eerste commissie niet
veranderd werd. Of mag men veronderstellen, dat Johan
van Oudewater inderdaad twee commissies van denzelfden
datum ontvangen heeft, waarvan men de tweede moet be-
schouwen als een nadere uiteenzetting van zijn bevoegdheden
en plichten, zooals ook bij de maarschalken bij een aparte
cedel gebeurde? Dan zou bij volgende benoemingen de eerste
commissie als overbodig niet meer uitgevaardigd zijn,

In de commissies van de schouten binnen en buiten de
stad Utrecht vindt men de bepaling opgenomen, dat de
schouten, „onder den voirs, onsen scoutampte geseten" aan
hem hun rekening en verantwoording moeten doen en hij
zelf weer aan den bisschop 1). Welke waren die schout-
ambten, die ondergeschikt waren aan den schqut van
Utrecht? Men zal hen natuurlijk binnen de vrijheid der stad
hebben te zoeken, maar daarbij doen zich verschillende
mogelijkheden voor. Het kunnen gerechten zijn binnen dan
wel buiten de stad zelf gelegen, mogelijk beide. Van\' drie
der gerechten buiten de stad benoemde de bisschop den
schout, nl. in het gerecht builen de St, Katharijnenpoort,
in de Tolsteeg en buiten de Wittevrouwenpoort, Vermoede-
lijk zijn deze de boven als ondergeschikt aan den schout van
Utrecht bedoelde schoutambten. Van schouten buiten St.
Katharijnen en in de Tolsteeg vindt men in hun commissies
de bepaling opgenomen, dat zij hun ambtseed moeten af-

1) Off. fol, 73; fol, 118v; fol, 142v; fol. 2I3v.

-ocr page 113-

leggen in handen van den schout van Utrecht 1), De schout
Johan van Amerongen vereenigde 1486 Febr. 23 in zich de
schoutambten van Utrecht en St, Katharijnen 2). Tusschen
deze drie schoutambten en dat van Utrecht is dus verband.
Wat zou trouwens de schout van Utrecht aan den landsheer
voor rekening af te leggen hebben van de andere gerechten in
de vrijheid der stad, waar de schout door emuniteitsheeren
benoemd werd en dus aan dezen rekening en verantwoor-
ding schuldig was?

De vrijheid der stad Amersfoort had geen afzonderlijke
gerechten, maar stond rechtstreeks onder schout en sche-
penen der stad. In de vrijheid der stad Renen lagen de
door den bisschop tc vergeven gerechten van dc Mecrsch
en den Heimenberg. De schout van Renen oefende ook hoog-
heerlijke rechten uit, doch mocht buiten voorkennis van den
bisschop of diens hoogen raad geen halsmisdrijven be-
rechten 3). De schout der vierde stad, die een vrijheid rond
haar wallen had, Wijk bij Duurstede, mocht zich slechts
bemoeien met gevallen van lagere rechtspraak. Bij den toe-
stand aldaar moeten wij wat langer stil staan.

In deze stad, die dc bisschop eerst in 1459 van den laat-
sten heer van Gaesbcck erfde, treft men ccn schout aan,
die dc lagere rechtspraak uitoefende en wiens ambtsgebied
zich uitstrekte over de geheele vrijheid der stad. Men vindt
hier dc ook bij andere schoutambten terugkeerende bepaling,
dat de schout dc vervallen van het dagclijksche gerecht voor
zich mag behouden cn den bisschop daarvan niet meer be-
hoeft uit tc kccrcn dan dc jaarlijkschc pachtsom, die op het
ambt staat. Van dc „koeren" in het schoutambt, die de
schout moet innen, ontvangt de bisschop \'-^/a, dc schout \'/n-
Dc inkomsten der hoogheerlijke rechten in het gerecht, als
„dicflic guet, apcr guet (= onbeheerde goederen), verstcrfte
van basterden", komen ten voordcelc van den bisschop 4).

1) Off. fol. 185v; fol. 265v; fol. *6.

2) Off. fol. 265v.

3) Off. fol. 89v; fol. 183v; fol. 270v.

4) Off. fol. 114; fol. 154; fol. 208v; fol. 259; fol. »SOv, Dc pachlsom
bcdrocg 12 Rijnschc gulden.

-ocr page 114-

Tot zoover verschillen de rechten en verplichtingen van
den schout te Wijk niet van die van andere schouten.
Doch wat nu volgt doet Wijk een exceptioneele positie
tusschen de Süchtsche gerechten innemen. De schout mag
memand binnen het gerecht van Wijk geleide verleenen
zonder voorkennis van den bisschop of den kastelein van
Duurstede 1). Deze inmenging van den kastelein van Duur-
stede m het gerecht van Wijk is verklaarbaar. De hooge
heerlijkheid van Wijk werd geregeerd door een stadhouder
Wien schout, burgemeesteren, schepenen, raad en onder-
zaten van stad en gerecht van Wijk onderdanig moesten
zijn 2) Later (1482 Febr. 17) werd bij een aparte ordon-
nantie bepaald, dat de privilegies en handvesten van Wijk
door de aanstelling van dezen ambtenaar niet gekrenkt
mochten worden
3). Dit ambt werd sinds 1467 Apr. 28 be-
kleed door den kastelein van Duurstede Philips Duclerc.
Hier vmdt men den toestand, waarvan later bij de behan-
deling der kasteleinschappen meer zal blijken, dat de kas-
telem van den burcht het bewind voert over de omliggende
streek. Het bijzondere van dezen toestand is, dat niet de
maarschalk van het Oversticht, doch een aparte ambtenaar
de hooge heerlijkheid van Wijk bestuurde. De
maarschalk
stond wel boven den stadhouder, maar diens gezag was
de facto een exempüe uit het maarschalkambt

Bij de schouten ontmoet men zeer vaak een cumulatie
van ambten. Niet alleen dat de schout vaak e«n neven
ambt bekleedt, herhaalde malen vindt men meerdere schout
ambten in één hand. De zoo genoemde baljuw van Abcoude
(over
Wien later meer) had verscheidene gerechten onder
zich. Verder komen de combinaties voor van de gerechten
Maarsen en Loenen, Maarsen en Maarseveen, Utrecht en
Sint-Katharijnen. Daartegenover vindt men den toestand
dat het schoutambt verpacht of verpand wordt aan meer
dan één persoon tegelijk: zoo was het te Amersfoort en

1) Off. fol, 154.

2) Off. fol. 109vj fol, 252,

3) Off, fol, 252,

-ocr page 115-

Leusden, Deze lieden, die den titel van schout voerden,
trokken dan de inkomsten der sinecure, terwijl slechts één
van hen of een waarnemer de plichten van het ambt behar-
tigde, Dit laatste was het geval in Amersfoort, waar men
geregeld naast den echten schout een waarnemer van het
ambt aantreft. Vaak volgde daar de waarnemer den echten
schout in diens ambt op.

Hun rekening en verantwoording legden de schouten jaar-
lijks af aan den bisschop, d.w.z. aan de als rekenkamer fun-
geerende afdeeling van den bisschoppelijken raad, aan den
rentmeester \'s lands van Utrecht of aan den maarschalk, in
wiens kwartier het schoutambt lag.

Een opmerkelijke verdeeling in de rekenmg en verant-
woording werd in het gerecht van Leusden gemaakt. De
schout, tevens rentmeester \'s lands van Utrecht, Johan
Wichers moest van de „koeren", komend van de Leusden-
sche goederen, verantwoording doen aan den bisschop, van
die, komende van in het schoutambt voorvallende sterfge-
vallen van buitenlanders („uutheemsch geboren"), aan den
maarschalk van Amersfoort en Eemland l). Dit hangt
natuurlijk samen met den aard der inkomsten, waarvan reke-
ning afgelegd moest worden. De laatstgenoemde „koeren"
behoorden tot de hooge heerlijkheid en werden dus afgedra-
gen aan den vertegenwoordiger van den landsheer in de
hooge heerlijkheid, den maarschalk. De andere, behoorend
tot de mensa episcopalis, werden rechtstreeks aan den bis-
schop uitbetaald.

De schouten te Amerongen, Leusden cn Wijk waren ter
zelfder tijd tijnsmeester van de tafelgoederen in him gerecht.
Dc schout tc Wijk moest daarvoor borgen stellen aan den
rentmeester \'s lands van Utrecht. Uitdrukkelijk wordt ge-
zegd, dat dit bij het beheer der tafelgoederen altijd
gebeurde 2).

Dc ambtseed werd afgelegd in handen van den bisschop
of van den maarschalk. Soms wordt een" speciale raad aan-

1) Off, fol, 289, Duurstede, 1487 Juni 8,

2) Off, fol. 208v, Duurstede, 1476 Dcc, 12.

-ocr page 116-

gewezen om een schout den eed af te nemen. Bij de schouten
van Baarn en Eembrugge doet dat de raad Jacob Lumans-
zoon, zelf schout te Bunschoten !)• Ook mag vaak de echte
schout zijn plaatsvervanger beëedigen 2). De eerst voorko-
mende schout op de Vaart {= Vreeswijk) zwoer den eed in
handen van den dijkgraaf van den Lekdijk Bovendams
3),

De schoutambten werden verpacht voor een jaarlijksch
bedrag of verpand voor een som ineens. Eenmaal vindt men
een pacht in natura aangegeven: de baljuw van Abcoude
pachtte de aan hem ondergeschikte schoutambten voor een
rood vat boter, jaarlijks in Mei te betalen
4), De pachtsom
wisselde niet alleen in verschillende ambten, maar ook in
verschillende jaren in hetzelfde schoutambt 5), De pacht
moest worden betaald aan den rentmeester \'s lands van
Utrecht,

De ambtsduur was verschillend. Meestal werd het ambt
voor onbepaalden tijd vergeven, soms werd het aantal jaren
vastgesteld. Zeldzaam is een levenslange benoeming 6),
evenals een voor den duur van \'s bisschops leven 7), Men
was na afloop van den ambtsduur niet af te zetten, voordat
de bisschop zijn financieele verplichtingen nagekomen was.
Indien de begunstigde vóór het afloopen van zijn ambtstijd
overleed, volgde zijn erfgenaam voor den resteerenden tijd
hem in het ambt op 8).

Salaris genoten de schouten niet; vergoeding voor hun
arbeid vonden zij in emolumenten, die het ambt meebracht
9),

1) Off, fol, 6v; fol, 6.

2) Div, fol, 198,

3) Off, fol, 17,

4) Off, fol, 173,

5) Zoo bedroeg de jaarlijksche pacht tc Bunnik: in 1469 5, in 1471 9
cn in 1481 8 Rijnsche gulden, Tc Soest bedroeg zij: in 1466 12, in 1472 23,
in 1496 20, in 1484 12, in 1491 18, en in 1494 7 Rijnsche gulden,

6) Off. fol, 26; fol, 38v,

7) Off. fol. 60; fol. 110.

8) Off. fol. 149v,

9) Off, fol, »13: rechten, profyten cndc opcomingcn als dairtoe
staen. Meestal bestonden die in de vervallen van het dagelijkschc
gerecht, waarvan alleen de pachtsom betaald moest worden (Bijv, Off,

-ocr page 117-

Het was blijkbaar regel, dat de schouten in de steden uit
de burgers, ten platten lande uit de buren werden gekozen.
In de stad Utrecht was voorgeschreven, dat de schout burger
moest zijn l). Men ontmoet onder de schouten lieden zonder
familienaam, dus van geringe afkomst, naast leden der rid-
derschap, Deze laatsten waren dan burger der stad of gegoed
in het plattelandsgerecht, waar zij het ambt uitoefenden.

Op deze regels komen echter uitzonderingen voor, doordat
men ook vreemdelingen als schout aantreft, zooals Johan
van Auxy te Wijk en Oerlof van Meaux van Vorsselaer in
de Tolsteeg, De commissie van dezen laatsten werd mede-
bezegeld door de vijf kapittels, omdat zijn benoeming als die
van een vreemdeling erkend werd strijdig met den Landbrief
te zijn en dus speciale bevestiging behoefde 2). Ook treft men
bastaarden van bekende Stichtsche adellijke families als
schout aan, in strijd met den Landbrief, die welgeboren man-
nen als ambtenaren eischte: in Nichtcvecht waren achter
elkaar schout Egbert bastaard van Mynden en Johan v/ten
Ham bastaard, terwijl de baljuw van Abcoude, die een groot
aantal schoutambten onder zich vereenigde, ccn bastaard
uit het geslacht van Nyenrode was.

De Panders.

Bij de rechtspraak van ridders en knapen, bij die van
de Schive en bij de politioneele en rechterlijke werkzaam-
heid van de maarschalken hebben wij den ambtenaar ont-

•V

fol, 1; fol, 151v), Soms was dc vcrdccling anders gemaakt: dc schout
in \'t Gooi en Houten behoefde van alle boeten beneden 1 postulaats-
guldcn cn van „profytc comende van eygendom" (Off. fol, 63), die tc
Soest van vervallen beneden 1 Arnoldsgulden (Off. fol. 62) geen reke-
ning tc doen. Tc Utrecht mocht de schout alle bannen en kleine boeten
voor zich houden (Off. fol. 48v), Later werd bepaald, dat hij de helft
van zijn rekening korten mocht, benevens 20 Rijnschc gulden tot onder-
houd van zijn paarden (Off, fol. 73, 1461 Mei 4); nog later werd zijn
aandeel verminderd tot slechts van zijn rekening (Off, fol. llSv,
1468 Apr. 6), Dc bezoldiging was dus nog al aan schommelingen
onderhevig.

1) V. d. Water III 201.

2) Off. fol. 26, 1458 Nov. 4.

-ocr page 118-

moet, die hen bij de uitvoering hunner vonnissen en bevelen
behulpzaam was, den pander 1).

De pander was de gerechtsdienaar, belast met het doen
van gerechtelijke beslagleggingen („pandingen") en het over-
brengen van exploiten en citatiën. Ook inde hij blijkens het
Judiciale de boeten, waartoe men door het landrecht was
veroordeeld 2). Zijn nauwe betrekking tot de rechtbanken of
de politioneele ambtenaren in het land van Utrecht blijkt
reeds uit de vaste formule, waarmede de bisschop zijn com-
missie tot dit ambt inleidt: „David etc. doen kondt allen
luden ende Sonderlinge onsen ridderen, knapen, stadt,
steden, dienren, amptluden ende ondersaten onses landes
van Utrecht" enz. 3),

Het meest voorkomende pandambt in het Sticht aan deze
zijde der IJssel 4) is het pandambt in het land van Utrecht,
waarin blijkbaar vier panders naast elkander werkzaam
waren. Dit zou men tenminste geneigd zijn op te maken
uit een uitdrukking als „mytten vierden pander"
5),

Daarnaast ontmoet men het pandambt „opten dyck van
Amerongen totten Nyendam toe", dat steeds door een der
panders in het land van Utrecht bekleed werd. De voor-
naamste taak van dezen pander bestond in het innen van
de gelden tot onderhoud van den Lekdijk Bovendams.
Van andere dijkbesturen heb ik niet gevonden, dat zij
een afzonderiijken pander in hun dienst hadden. Het
college van den Lekdijk Bovendams werd dan ook het
aanzienlijkste van de Stichtsche dijkbesturen geacht. Uit de
omstandigheid, dat in den dijkbrief van 1493 het innen der

1) Dc pander komt overeen met den modernen deurwaarder. Ook in
den lijd van bisschop David komt een ambtenaar voor. die deurwaarder
genoemd wordt (Off. fol. 206v)j doch dat is dan een hofambtenaar, dc
bewaker van de deur van \'s vorsten kamer, ongeveer gelijk te stellen
met een modernen kamerheer. Vgl. E. Verwijs en J. Verdam. Middel-
nederlandsche Woordenboek (1885- ) II 293. i, v. doorwaerdere

2) Vgl, Div, fol, 218 en 218v,

3) Bijv, Off. fol. 3.

4) De Overijsselsche gebieden hadden afzonderlijke panders

5) Jud, fol, 74. , H .

-ocr page 119-

dijklasten aan den vierden pander werd opgedragen 1), mag
wellicht besloten worden, dat met dien term de pander in
het land van Utrecht, die tevens het ambt op den Lekdijk
bekleedde, aangeduid werd 2).

Het pandambt werd soms levenslang 3), soms voor onbe-
paalden
termijn 4), eenmaal voor vier jaar 5) vergeven. \\
Blijkbaar ontvingen de panders geen salaris, maar waren zij
in het genot van allerlei emolumenten 6). In het Judiciale
staat aan den kant naast de vonnissen van het landrecht
steeds de naam van den pander, die de panding verrichtte,
aangeteekend, blijkbaar om elk de hem toekomende emolu-
menten tc verschaffen.

Ook het pandambt werd door den bisschop verpand. Dc
opvolger betaalde aan zijn voorganger de pandsom terug en
verkreeg daarvoor van den bisschop het ambt. Zoo zien wij
een reeks van ambtenaren steeds voor dezelfde som van
elkaar het ambt overnemen. Zelfs nam het verpanden hier
soms een vorm aan, die wij bij andere ambten nog niet ont-
moet hebben, die van een lijfrente 7). Ook werd het ambt

1) Div. fol. 324vi V. d. Water III 64. Vgl, blz. 145.

2) Jud, fol, 66. 1468 —. wordt ccn zaak tusschen Gerrit Mulert.
maarschalk van het Oversticht cn Dirk van den Heiligen Lande ge-
schikt. ..Ende dit gcschicdc voir my Peter Michielszocn, pander in den
gerichte van den Ghoy, int jacr van achtcndescstich".
Vermoedelijk
heeft deze plaatsbepaling betrekking op dc rechtshandeling cn wil zij
niet zeggen, dat Peter Michielszoon speciaal pander voor het gerecht
van \'iGooi cn Houten was. Jud. fol, 77v cn fol. 81 staat zijn naam
tusschen andere panders aan den kant.

3) Off. fol. 26v; fol. 27; fol, 89v; fol, 145; fol, 187; fol. 209v,

4) Off. fol. 3; fol, 38.

5) Off, fol, 133v.

6) Off, fol, 3: tot sulken rechten, nutscacpcn cndc vervallen als dacr
loc stacn,

7) Hendrik Zael kreeg het pandambt in het land van Utrecht samen
met dat op den Lekdijk levenslang, met de bepaling, dat hij niet af tc
zetten zou zijn dan tegen terugbetaling van 100 gouden leeuwen van
30 witte stuiver, die echter, zoo hij in het ambt stierf, niet aan zijn
erfgenamen, maar aan den bisschop zouden vervallen, die ook weer de
vrije beschikking over het ambt zou krijgen (Off, fol, 26v). 1463 Sept, 27
werden beide pandambten van Hendrik Zael aan Johan van der Weyde

-ocr page 120-

gebruikt om gunstelingen van den bisschop met een sinecure
te begiftigen, die zij dan door een ander lieten waarnemen,
doch waarvan zij zelf de voordeden trokken l).

Hun ambtseed behqorden de panders in handen van den
bisschop af te leggen 2), doch meestal droeg deze het af-
nemen daarvan aan een van zijn raden op 3),

gegund op dezelfde voorwaarden, met dien verstande, dat de pandsom
verhoogd werd tol 200 Rijnsche gulden van 20 witte stuiver (Off
fol. 89v).

1) Met het pandambt van Johan van der Weyde werd 1467 Oct. 18
de kamerling en dienaar van den bisschop Johan van Auxy begiftigd
om het door een welgeboren man van het Sticht tc doen waarnemen!
Hij kreeg het ambt levenslang en zou niet afzetbaar zijn. voordat de
bisschop hem dc 24 Rijnsche gulden teruggegeven had. hem door Johan
voorgeschoten. Stierf Johan in het ambt, dan verviel dc pandsom aan
den bisschop. Kwam echter Johan van der Weyde om betaling van wat
hl) mogelijk nog op het pandambt had staan, dan zou Johan van Auxy
hem dat betalen of hem het ambt teruggeven (Off. fol. 146). Dit ge-
beurde met, want toen later dit pandambt, dal naar Johan van der
Weyde genoemd bleef, als lijfrente aan Jacob van Benthem gegeven
werd. werd dc bepaling over de afbetaling van Johan van der Weyde
nogmaals opgenomen (Off. fol, 187).

Eveneens als sinecure is vermoedelijk het pandambt te beschouwen
waarmede dc oud-pander Tyman Herbert 1468 Apr. 7 begiftigd werd\'
Hij kreeg het ambt, omdat hij aan zijn voorganger Gijsbert van der Hacr
50 Rijnsche gulden had betaald, die nog uit den tijd van bisschop Rudolf
op het ambt stonden, terwijl hij bovendien nog 110 Rijnsche gulden van
20 witte stuiver aan bisschop David leende. Doch deze benoeming is
niet als lijfrente tc beschouwen, daar hier bij uitzondering dc onafLl
baarheid niet alleen van Tyman. maar ook van zijn erfgenamen werd
vastgesteld. Dc commissie werd medcbezcgcid door de kapittelen
blijkbaar om Tyman Herbert. ccn vreemdeling, legen wiens bediening
van andere ambten dc Staten later prolestcerden. meer zekerheid in
zijn ambt te geven (Off. fol. 145). Zijn naam wordt in het vervolg in het
Judicialc wel telkens aan den kant genoemd (hel laatst bij de zitting
van 1469 Juli 19). doch daaruit is niet op tc maken, dat hij. weldra
maarschalk en raad, zelf de pandingen verrichtte. Denkelijk wijst die
vermelding alleen aan, dat hem dc emolumenten toekwamen

2) Off. fol. 146; fol, 150.

3) Off. fol. 26v; fol. 113v.

-ocr page 121-

HOOFDSTUK IV.

De Financiën.

De Rentmeesters.

Een goede eeuw vóór bisschop David, onder Jan van Diest,
werden de gezamenlijke domeinen in het Sticht aan deze
zijde der IJssel beheerd door den rentmeester aan deze zijde
der IJssel. Onder zijn beheer stonden niet slechts de renten,
de inkomsten in geld, maar ook dc tollen en de gruit, al
waren daarvan verscheidene door verpanding uit de handen
van den bisschop geraakt l).

Dat deze ambtenaar tot aan het einde der bisschoppelijke
heerschappij toe al deze domeinen bleef behcercn, zooals
Mr. Muller beweert, is slechts in zooverre waar, dat dc reeds
onder zijn bestuur ressortcercnde domeinen daaronder
bleven; doch nieuwe aanwinsten kwamen onder aparte rent-
meesters, terwijl de geheele administratie onder een nieuwen
ambtenaar werd geplaatst.

Onder bisschop David treft men den volgenden toe-
stand aan:

Dc rentmeester, die reeds in vroeger eeuw voorkwam,
ontmoet men ook nu nog. In de eerste jaren van Davids
regeering wordt hij vaak kortaf rentmeester zonder meer,
ook wel rentmeester \'s lands van Utrecht 2) genoemd; later
heet hij steeds rentmeester \'s lands van Utrecht, ter onder-
scheiding van andere rentmeesters, die naast hem opge-
komen waren
3). Die nieuwe rentambten zijn dat van Wijk

1) Muller, Reg, cn Rek. II. LXXIII.

2) Off. fol, 1, Ter Horst, 1456 —. in de commissie van Dirk Freyse
als schout tc Lcusden.

3) Off. fol. llv. Ter Horst, 1457 Mrt, 23. wordt bij dc verpachting
van het huis tc Stoutenburg bepaald, dat dc pachtsom betaald zal

-ocr page 122-

en Duurstede en dat van Abcoude, welke gebieden pas door
de Gaesbeeksche erfenis aan den bisschop gekomen zijn.
Toen zijn beide rentambten, die waarschijnlijk reeds onder
de beeren van Gaesbeek bestonden, bisschoppelijke ambten
geworden, doordat de bisschop de bestaande toestand aan-
vankelijk liet voortduren 1). Het rentambt van Abcoude is
behoudens een korte uitzonderingsperiode, toen de sloten
Abcoude en Vreeland zich in Hollandsche handen bevonden
(m welken tijd er blijkbaar geen rentmeester was), steeds\'
verbonden aan het kasteleinschap van Abcoude. Dit is de
ontwikkeling van een ouden toestand, zonder twijfel over-
genomen uit de Gaesbeeksche administratie. Immers ook
elders is de locale administratie ontstaan uit den burg als
middelpunt; de advocatus van het slot werd de eerste amb-
tenaar van het bestuur der streek, waarin het kasteel gelegen
was 2). Dit rentambt zullen wij dan ook behandelen, als
wij de functies van den kastelein van Abcoude, die in ver-
schillende kwaliteiten, verbonden aan zijn kasteleinschap,
een groot deel der Vechtstreek bestuurde, bespreken.

Het rentambt van Wijk en Duurstede bleef afzonderiijk
bestaan, totdat het 1475 Nov. 6 met dat van Utrecht ver-
eenigd werd
3).

Sommige goederen van de beeren van Gaesbeek in het
Sticht werden onder den rentmeester \'s lands van Utrecht
geplaatst, wien de bisschop opdroeg voor de verpachting en
het innen der pacht zorg te dragen
4). Het bosch te Ame-
rongen echter werd door den rentmeester van Wijk en
Duurstede verpacht 5).

worden aan „onsen rentmeester". Bij de verbetering van de ver-
pachting, dd. Duurstede, 1473 Mrt, 4. werd er aan toegevoegd ..onss
lants van Utrecht ,

1) De eerste bisschoppelijke rentmeester van Wijk en Duurstede
Jacob Stoeck. bekleedde blijkens zijn commissie (Off, fol, 50 Duur^
stede 1459 Nov, 10) het ambt reeds onder de heeren van Gaesbeek.

2) i-auls, D.e holsteinischen Aemter, 7 vgg.; Koemicke. Bergische
Amtsverfassung, 15 vgg,,

3) Off, fol, 194,

4) Div, fol, 4. Duurstede. 1459 Sept, 21,

5) Div. fol, 58v, Duurstede, 1462 Dec, 28,

-ocr page 123-

In de jaren, dat de drie rentambten naast elkander be-
stonden, vond men het blijkbaar noodig boven de rent-
meesters een ambtenaar tc stellen, die de opperste leiding
der financiën zou hebben. In de zestiger jaren ontmoet men
een rentmeester-generaal, als hoedanig slechts één titularis
vermeld wordt, Johan van Auxy. Toen het rentambt van
Wijk en Duurstede vercenigd werd met dat van Utrecht cn
dus de rentmeester \'s lands van Utrecht weer het geheele
gebied aan deze zijde der IJssel behoudens Abcoude, dat
altijd een bijzondere positie in het landsbestuur innam, onder
zich kreeg, zal het ambt van rentmeester-generaal over-
bodig geacht zijn; later treft men het althans niet meer aan.

Alles wat over de werkkring van den rentmeester-generaal
blijkt is, dat hij den raad en lijfarts Mr. Anthonis Potage
uitbetaalt 1) cn ten behoeve van den bisschop drie morgen
land in het gerecht van Wijk koopt 2). In zijn recesbrief van
1465 Oct. 20 wordt zijn rekening goedgekeurd van zijn
ambtsaanvaarding (wanneer die was, blijkt nergens) tot
1 Oct. 11., „na inhout der rekenboeken ons dairvan over-
gelevert": dc gewone formule, die in de recesbrieven der
andere rentmeesters telkens terugkeert 3).

Tot het beheer van den rentmeester \'s lands van Utrecht
behoorde, zooals voor honderd jaar, niet alleen dc zuivere
inkomsten in geld, de renten, maar ook dc „tollen, tienden,
tynsen, synscn, pachtgoeden, opcomyngcn". Jaarlijks moest
hij rekening en verantwoording van zijn beheer afleggen.
Alle drosten, maarschalken, ambtenaren en onderzaten
moesten hem in dc uitoefening van zijn ambt behulpzaam
zijn
4).

Zoo was het bij den aanvang van Davids regccring. Wel-
dra komen er wijzigingen in dc commissies. Blijkbaar moest
men ccn zekere som voorschieten, voordat men zijn aanstel-
ling tot rentmeester verkreeg. Willem van Sncllenberch, dc

1) Div. fol. 73v. Utrecht. 1462 Mei 1.

2) Ch, no. 338 B.A.. 1464 Mei 9,

3) Off, fol, 106,

4) Off, fol. 5, Ter Horst. 1456 Sept. 23.

-ocr page 124-

tweede m de n, der rentmeesters, krijgt in zijn instructie
de toezeggmg, dat hij, zoo hij minder uit het rentambt beurt
dan hl, „verleecht heeft, in zijn ambt gehandhaafd en met
zi,n erfgenamen niet afgezet zal worden, voordat de bisschop
hem dat verschil voldaan heeft 1).

Zijn opvolger, \'s bisschops dienaar Gerrit Mulert Sevnen-
zoon verkreeg het ambt op dezelfde voor^vaarden, behalve
dat hij nog een salaris van 100 oude schilden per jaar
ontvmg
2). Op 1470 Juni 25 werd Willem van Snelhnberch
opmeuw rentmeester op hetzelfde salaris. Zijn rekening en
verantwoording moest hij afleggen aan den bisschop en den
Domproost Brederode
3). R^i^, ^en jaar later werd hij
op zijn beurt opgevolgd door den raad Philips Duclerc 4)
die m 1475 de beide rentambten van Utrecht en van Wijk
en Duurstede onder zich vereenigde. Die toestand bleef be-
staan onder de volgende rentmeesters, die allen op dezelfde
voorwaarden worden aangesteld: jaariijks moesten zij reke-
nmg en verantwoording afleggen aan een commissie uit den
bisschoppelijken raad, die hun zonder speciaal bevel van
den bisschop 100 oude schilden als salaris korten mocht 5)
De eerste bisschoppelijke rentmeester van de renten en
tafelgoederen van Wijk en Duurstede, de raad Jacob Stoeck,

l\\ n» (Oct. 19) op sant Wilborlsdach.

h • ^ M^ i r^«^""\'f\'Jen dag ontving

h., ccn schuldbckcntcn,s voor 800 Rijnschc gulden van 20 witte stuiver

d,c de bisschop :n 4 ,aar terug betalen zou. Jaarlijks mocht hij 200 gulden

op z.,n rekening korten, terwijl hij en zijn erfgenamen nie afzc baar

zouden zi,n. voordat de som geheel voldaan was (Div fol 33) Nod hol

zelfde jaar betaalde hij aan den schout te Utrecht 200 Rijnsche gulden

uit. d.e h„ ook weer uit zi,n rentambt beuren mocht (Off. fol. 76 1461

600 R" ^\' K r,/" in\'\'" "" «•\'"•\'Jbricf voor

600 Rijnsche gulden van 20 witte stuiver, waarbij hij het ambt voor twee

krach?HÏ\'"^\' 7T zijn ..voirbrieve". van

Llden r ? 600 Rijnschc

gulden daarop laten staan, doch hi, zou niet afzetbaar zijn. voordat hem

d.e som terugbetaald was (Off. fol. 86. 1462 Aug 29)

3) Off. fol. 142. Hij was terzelfder lijd schout te Utrecht

4) Off. fol. 152. Duurstede. 1471 Nov. 6.

5) Off. fol. 251v. Duurstede. 1481 Nov. 6; fol. »22v Duur.to^« i^or.
Nov. 17; fol. *25v. Duurstede. 1493 Mei 7. \'

-ocr page 125-

bekleedde zijn ambt reeds onder Heer Jacob van Gaesbeek.
Hij wordt nu in zijn commissie verplicht jaarlijks rekening en
verantwoording af te leggen 1). Twee dagen later ontvangt
hij een schuldbrief voor 600 Rijnsche gulden, waarvoor de
bisschop verklaart hem het rentambt gegeven te hebben.
Hij zal die som in één jaar uit het rentambt mogen beuren;
levert dat niet voldoende op, dan zal de bisschop hem nog
dit jaar betalen. Voordien is hij onafzetbaar 2).

Dat het waarnemen van een ambt wel eens niet zoo voor-
deelig was als het herhaalde verpachten, dat immers een
goede geldbelegging doet veronderstellen, zou doen ver-
moeden, blijkt uit de lotgevallen van zijn opvolger Jacob
van Maubeuge, Deze was jarenlang in dienst van den bis-
schop, eerst als keukenmeester, daarna, in de zestiger
jaren 3), als rentmeester der heerlijkheden Wijk en Duur-
stede. Maar dit laatste blijkt hem geen voordeel gebracht
te hebben. Hij bleef daarbij den bisschop volgens zijn reke-
ningen 1300 Rijnsche gulden schuldig, die David hem echter
„ter eeren van Got onsen lieven Heren" kwijt schold, „aen-
siende de lasten van kinderen, tmysval ende andere zwaere
gebreken, die van geenen nocde en syn te openen" 4).

1475 Nov. 6 vercenigde bisschop David het rentambt met \'
dat van Utrecht en benoemde den rentmeester \'s lands van
Utrecht, den raad Philips Duclerc, ook tot rentmeester van
Wijk en Duurstede. Zijn salaris bleef 100 oude Fransche
schilden, wat hij ook reeds voor hel bedienen van het rent-
ambt van Utrecht genoot 5), Daarmede hield het rentambt
op als afzonderlijk ressort tc bestaan, al werd het ook in
dc commissies van dc volgende rentmeesters, die beide
ambten bedienden, telkens weer afzonderlijk genoemd.

Naast het rentmeesterschap van Wijk cn Duurstede be-
stond — cn bleef bestaan, toen dat vcrccnigd was met het

1) Off. fol. 50, Duurstede, 1459 Nov. 10.

2) Off, fol. 50v. Duurstede. 1459 Nov, 12,

3) Div, fol, 58v. Duurstede. 1461 Dcc. 28.

4) Div, fol. 198v. Duurstede. 1482 Apr. 5.

5) Off, fol. 194v.

-ocr page 126-

rentmeesterschap \'s lands van Utrecht — een aparte admi-
nistratie voor de renten, die binnen de stad Wijk gebeurd en
ook zuiver ten nutte van die stad gebruikt werden. Tot het
innen daarvan werd door den bisschop uitdrukkelijk als heer
van Duurstede en Wijk, als erfgenaam dus van de heeren
van Gaesbeek, een rent- en timmermeester aangesteld. De
door dezen gebeurde renten kwamen ten voordeele van de
„fabriek" (d. i, wat men in modem Nederlandsch publieke
werken zou noemen) der stad Wijk 1),

Het rentambt van Abcoude was, zooals gezegd, steeds ver-
bonden aan het kasteleinschap van Abcoude. Wij zullen het
daarom ook behandelen, als wij de functies van den kastelein
van Abcoude bespreken. Nu vraagt de reeds boven gesigna-
leerde uitzonderingsperiode, waarin de kasteelen te Abcoude
en Vreeland, die in handen der Hollanders waren, geen
bisschoppelijke kasteleins hadden en ook het rentambt van
Abcoude onvervuld was, onze aandacht. 1485 Dec. 3 droeg
bisschop David aan zijn raad en maarschalk van het Neder-
sticht Gerrit wten Ham op, de renten, vervallen, profijten en
„opcominge" van beide kasteelen te innen. De onderzaten en
pachters aldaar moesten hun betalingen aan hem
doen; waren
zij onwillig, dan mocht de maarschalk hen vervolgen aan
lijf en goed, zooals tegen hen geschiedde, die de rechten der
kerk van Utrecht met geweld vervreemdden 2). Mag men uit
de omstandigheid, dat hier de renten van Vreeland en
Abcoude vereenigd zijn, de conclusie trekken, dat ook in
normale tijden de rentmeester van Abcoude de renten van
Vreeland beurde
3) ?

De voornaamste uitgaven der rentmeesters bestonden wel
in het uitbetalen der ambtenaren. Blijkbaar betaalden zij de

1) Off. fol, 161, Duurstede, 1464 Mei 14 cn Duurstede, 1479 Oct, 7j
fol, 283v, Duurstede, 1486 Jan. 1 cn Duurstede, 1487 Oct.\' 1. Het salaris
van de beide laatstvermelde tiramermecsters bedroeg jaarlijks 10 Rijn-
sche gulden van 20 stuiver, die op hun jaarlijkschc rekening gekort
werden, benevens het verval „van den duven", dat van dc torens der
stad komen mocht.

2) Off. fol. 279v.

3) De opbrengsten der rentambten werden ten deele in natura aan

-ocr page 127-

wereldlijke, de bisschoppelijke vicarissen de geestelijke amb-
tenaren uit. Het formulier van een quitantie van den bis-
schop was, blijkens een kantteekening in het Formulierboek,
gelijkluidend voor een rentmeester en voor een vicaris 1).

Onder de rentmeesters treft men veel vreemdelingen aan.
De rentmeester-generaal Johan van Auxy, die later rent-
meester \'s lands van Utrecht en van Wijk en Duurstede
werd, was een buitenlander. In zijn beide laatste ambten
was hem reeds een andere Waal, Philips Duclerc, voor-
gegaan. Ook Overijsselaars komen in het land van Utrecht
als rentmeester voor. De rij wordt geopend door Gijsbert de
Gruyter, wellicht een familielid van dengeen, wien in 1329
de gruit te Vollenhove verpacht werd, „een partikulier, die
zijnen geslachtsnaam Gruter denkelijk wel ontleende aan
de omstandigheid, dat hij of zijne voorzaten vroeger als
ambtenaren van den bisschop met het beheer van dit regaal
belast waren" 2). Ook een der Mulert\'s heeft het rentambt
bekleed, Gerrit Mulert Seynenzoon, die terzelfder tijd maar-
schalk van het Oversticht was. Van slechts één rentmeester
kon vastgesteld worden, dat hij uit het land van Utrecht
afkomstig was: Willem van Snellenberch, die tijdens zijn
tweede ambtsbediening tevens schout te Utrecht was en dus
een Utrechtsch burger moet geweest zijn. Ook onder de

den bisschop geleverd. Uit den recesbrief voor den rentmeester Johan
Wichers van 1488 Juni 1 blijkt, dat deze meer betaald had dan ont-
vangen, waarom de bisschop hem behalve een som geld schuldig bleef:
43 mud, 2 schepel en 2 spint rogge, Utrechtsche maat, wat hem in zijn
volgende rekeningen gekort zou worden. Aan den anderen kant bleef
Johan zijn heer schuldig 98 mud haver, 1 kapoen en 51J^ pachthoen,
die in de rekening van het volgende jaar vereffend moesten worden
(Off, fol, 292), Op 1490 Juli 1 is hij den bisschop aan naturalien schuldig:
49 mud, 1 schepel en spint rogge, Utrechtsche maat, 162 mud cn
3 schepel haver, Wijkschc maat, 300 kapoenen en 405J^ pachthoen,
(Off, fol, *6v). Dergelijke schulden in natura blijven ook nog onder zijn
opvolgers tot aan het einde van Davids rcgcering voorkomen (Off,
fol. »Hv, Duurstede, 1492 Apr. 18; fol. *18, Duurstede, 1492 Nov. 2;
fol. «SS, Duurstede, 1495 Oct. 21).

1) Form. fol. 78v.

2) Muller, Reg. en Rek. II, LXXIV.

-ocr page 128-

rentmeesters van Wijk en Duurstede ontmoet men Zuid-
Nederlanders: Jacob van Maubeuge en Philips Duclerc. De
eerste wordt burger van Wijk. Mr, Muller houdt hem voor
den vader van Jan Gossaert van Mabuse l).

De Tijnsmeesters.

Niet alleen de renten, de zuivere inkomsten in geld, ook
de tijns- en hofgoederen, behoorende tot de mensa episco-
palis, stonden, naar wij zagen, onder het beheer der rent-
meesters, Slechts een enkele rentmeester, de raad Philips
Duclerc, verkreeg een aparte commissie als tijnsmeester en
hofmeester van alle tijns-, hof-, en tafelgoederen, gelegen in
het land van Utrecht 2). De andere rentmeesters waren blijk-
baar qualitate qua met de administratie der tijnsgoederen
belast, zooals ook reeds een eeuw te voren het geval was.
De secretaris van bischop David Johan Wichers presideerde
als „rentmeister, hofmeister ende tinsmeister myns genedigen
Heren synre genaden lants van Utrecht" een tynsgerecht,
dat in Leusden, waar hij tevens schout was, werd gehou-
den
3), Uitdrukkelijk wordt bepaald, dat de overdracht van
tijnsgoederen voor geen anderen rechter mag plaats hebben
dan voor den rentmeester
4). Nog op het einde van Davids
regeering wordt een bevel van die strekking naar Leusdcn,
Amerongen, Werkhoven en Bunnik gezonden
5). Daar lagen
dus tijnsgoederen, ten deele stammend uit de erfenis van de
heeren van Gaesbeek. Ook de tijnsgoederen te Renen stam-
den uit die erfenis. Bij de overname daarvan was daar door
den bisschop een aparte tijnsmeester aangesteld om de ach-
terstallige tijnsen te innen, die zijn rekening en verantwoor-
ding moest afleggen aan den rentmeester \'s lands van

1) S, Muller Fz., De geboorteplaats van Mabuse, in: Oud-Holland
XXXIV (1916) 149 vgg..

2) Off. fol. 166v. Duurstede, 1473 Jan, 1.

3) Div, fol, 219 cn 219v, 1485 Febr, 19,

4) Off, fol, 166v, Duurstede, 1473 Jan, 1,

5) Div, fol, 277v, Duurstede, 1492 Dcc, 14,

-ocr page 129-

Utrecht l). Deze toestand schijnt weldra een einde genomen
te hebben. Later merkt men er tenminste niets meer van, dat
Renen niet rechtstreeks onder den rent- en tijnsmeester zou
staan.

Uit de beide brieven, die handelen over de processen voor
het tijnsgerecht te Leusden, kan men zich een indruk vormen
over den gang van de procedure, die sterk overeenkomt met
de rechtspraak van ridders en knapen. De tijnsmeester
presideert de vergadering van „hofgenoten myns genedigen
Heren ende lantgenoten", zonder zelf stem in het gerecht
te hebben, evenmin als de voorzittende landsheer in het
landrecht. Hof- en landgenooten wijzen wat recht is en
dragen den tijnsmeester op hun vonnis ten uitvoer te
leggen 2).

De Tollenaars.

Wij zagen, dat het beheer der rentmeesters zich ook uit-
strekte over de tollen, zooals dit reeds in de 14dc eeuw
het geval was, In dien tijd worden vermeld de tollen te
Utrecht. te Amersfoort, ter Eem cn tc Renen, waarvan ver-
scheidene verpacht en daardoor aan het landsheerlijk beheer
onttrokken waren; zij komen althans in de bisschoppelijke
rekeningen niet voor
3). Bovendien waren de bisschoppen
reeds vóór 1200 gewoon tol te heffen in het Gein, waar dc
kooplieden hun waren moesten overladen 4).

Dc tol binnen dc stad Utrecht vormde met dc tollen buiten
Sintc-Katharijncn, in het Gein cn op den Nieuwen Vaart
(bij Vreeswijk) één tolgcbicd tc water cn tc land, dat
1459 Mrt. 19 verpacht werd aan den rentmeester \'s lands van
Utrecht Gijsbert dc Gruyter. Hel was, zooals uit den ver-
pachtingsbricf blijkt, een reeds vroeger bijeenhoorend com-

1) Off. fol. 41. Duurstede. 1459 Febr, 16.

2) Div. fol. 219 cn fol. 219v. 1485 Febr. 19.

3) Muller. Rcg. cn Rek. II, LXXIII vgg.,

4) J. J, dc Geer van Oudegcin, Bijdragen tot dc Geschiedenis en
Oudheden der provincie Utrecht (1861) 183 vgg.; A, A. Beekman,
Holland, Zeeland cn Westfricsland in 1300 II (1920) 82.

-ocr page 130-

plex, dat onder vroegere bisschoppen ook verpacht was
geweest 1).

Verdere gegevens over dezen tol en die daarbij behooren
leveren de registers niet. Eveneens ontbreekt ook maar
eenige aanduiding over de onder bisschop Jan van Diest
bestaande tollen te Amersfoort en bij ter Eem, Zou men uit
dat stilzwijgen mogen besluiten, dat deze in Davids tijd niet
meer bestonden?

Cver den tol te Renen zijn wij uitvoeriger ingelicht, doch
niet zoo uitvoerig als men wei zou wenschen. Want dc toe-
stand daar is tamelijk gecompliceerd, doordat de bisschop
den tol tijdelijk naar Wijk heeft overgebracht.

Bij het verdrag van 1477 Juli 28 beloofde de bisschop
aan den wensch der Staten tegemoet te zullen komen en
den tol, die op dat oogenblik tc Wijk gevestigd was, weer
terug tc leggen naar Renen, waar hij oorspronkelijk thuis
behoorde
2). In verpachtingsbricven van 1458 Dec. 18 en 1464
Sept, 10 en in een commissie tot tollenaar van 1471 Dcc, 14
wordt de tol nog vermeld als te Renen liggende
3), Wanneer
hij naar Wijk verlegd is, waar men hem in het verdrag van

I) De verpachting geschiedde, onder goedkeuring der kapittels, voor
zes jaar, ingaande op Sint-Remigiusdag (Oct. 1) e,k, tegen een jaar-
lijkschc pachtsom van 200 Rijnsche gulden van 20 witte stuiver Gijs-
bert had den bisschop 600 Rijnsche gulden geleend, waarvoor hij
jaarlijks 100 gulden van de pachtsom zou mogen korten, zoodat hij
jaarlijks slechts 100 Rijnsche gulden zou behoeven fc betalen. Die
betaling moest geschieden aan den rentmeester \'s lands van Utrecht
onder wiens beheer, naar wij gezien hebben, het tolwezen stond In\'
dit geval waren beide ambten in één persoon vercenigd. Meestal cchtcr
werd voor een tol een aparte tollenaar aangesteld, terwijl het beheer
van den rentmeester zich niet verder uitstrekte dan dat hij de gelden
van dc tollenaars inde cn met dc bisschoppelijke raden verrekende.
Bij alle verpachte tollen - ook bij dezen - vindt men dc bepaling,
dat, indien door oorlog dc koopman belet wordl le reizen cn dus de
tollenaar niet uit den tol zou kunnen innen wal hem toekwam, hij na
herstel van den ordelijken toestand nog gedurende zoo langen lijd als
hel verkeer stil heeft gelegen de inkomsten uil den tol zou mogen
genieten (Div. fol. 4).

2) V. d. Water II 950.

3) Off. fol. 33; fol. 96; fol, 153v.

-ocr page 131-

1477 aantreft, blijkt niet. De tollenaar Danys van Levendael
was tegelijkertijd muntmeester. Daar de munt ook van Renen
naar Wijk verlegd is, waar zij de eerste maal
1474 Jan, 31
voorkomt, is het waarschijnlijk, dat de tol omstreeks dien-
zelfden tijd naar Wijk zal zijn overgebracht 1). In een ver-
pachtingsbrief van
1481 Sept, 1 en een pandbrief van 1484
Oct, 7 wordt de tol weer te Renen vermeld 2). Doch de
eenige maal, dat een tollenaar te Wijk in de registers ver-
meld wordt, is in twee bij elkaar behoorende schuldbrieven
van
1490 Febr, 10 en 28 3), Wel wordt de schuldenaar
Medert van Meerloo hierin „wilneer onse tolner tot Wyck"
genoemd, doch het is moeilijk aan te nemen, dat die schuld
nog uit een ambtsbediening van voor
1477 stammen zou.
Waarschijnlijker is, dat de bisschop, toen hij weer de kans
schoon zag om zijn zin door te drijven — blijkbaar wilde hij
den tol zoo dicht mogelijk onder het bereik van zijn residentie
Duurstede hebben — hem opnieuw naar Wijk verplaatst
heeft. Die waarschijnlijkheid wordt grooter, doordat men
1486 Apr, 24 een tol en 1495 Febr. 21 en 1496 Mrt. 24 een
tollenaar op den Rijn aantreft 4), Voor de plaatsing van dien
locaal niet nader aangcduiden lol heeft men slechts de keus
tusschen dc beide steden, waar het Stichtsche gebied den
Rijn raakt. Renen en Wijk, Een smalle strook van even
beneden Renen langs Amerongen tol dicht boven Wijk op
den Noordcrocvcr der rivier behoorde nl. aan Gclrc, waar-
door aan een derden Stichtschen tol op den Rijn niet tc
denken valt. Daar de bedoelde tollenaar Johan Carpcntier
een commissie krijgt tol het innen der renten van gekochte
goederen, in dc stad en het gerecht van Wijk gelegen, wat
niet op een tc Renen gestationncerden ambtenaar wijst, kan
men in dc keus niet twijfelen cn is men wel genoodzaakt
aan tc nemen, dat de Rijntol opnieuw van Renen naar Wijk
is overgebracht.

1) Div. fol, 148v,

2) Off. fol, 249v| Div, fol, 214

3) Div, fol, 253v en 254,

4) Div, fol. 232v; Off, fol. M4; Div. fol. 394.

-ocr page 132-

In de zevent^er ,aren der eeuw ontmoet men een tol te
Duurstede. Op het eerste gezicht zou men geneigd zijn dezen
te houden voor den tol, die blijkens het verdrag van 1477
van Renen naar Wijk was overgebracht, doch waarove
verdere gegevens ontbraken. Maar de chronologische ver-
houdmg verbiedt deze verleidelijke conclusie. iLers nog
1471 Dec. 14 werd een tollenaar te Renen benoemd 1) De
eemge gegevens over den tol te Duurstede leveren de reces-

7J! Vorsselaer

\' 1471 Dec. 13 tot

tn/M^r\'T ^ 1473 Dec. 13

tot 1478 Jan. 12). Deze weinige gegevens zijn voldoende

om de vereenzelviging der tollen te Renen en te Duurstede

e verhinderen; immers er blijkt uit, dat in Dec. 1471 beide

tollen naast elkaar bestonden.

Hpn^ ^^^^ ^^^P^^ht aan

fOct tnf sfr \'\'\'\'\' Sint-Lucasdag

lUct. 18) 11. 3). Toen de zes jaar ten einde liepen, werd de

tol opnieuw voor denzelfden tijd aan Hendrik verpacht 4)
1471 Dec. 14 wordt de tol niet verpacht, maar de munt-
meester Danys van Levendael wordt tot tollenaar benoemd
Hij of zijn plaatsvervanger _ want hij mag het ambt door
een ander doen waarnemen - moet den eed in handen
van den raad, kastelein van het slot ter Horst cn maar.nK.l^
va^versticht Tyman Herbert afleggen ^kkening en

1) Off. fol. 153v.

2) Off. fol, 183; fol. 222v,

3) Dc pachtsom bedroeg 700 Rijnschc gulden van 20 witte stuiver
waarvan Hendrik gedurende de eerste vijf
laar in i . • "uivcr,

P..che„ „ Sl. iL. .lechU d. hoUl ^Zl \\

he™ 32^ R„d<,H«„,de„ „hu.drj die lott.lr, deel
nog u.t den tt,d van Rudolf van Dicpholt op den lol «tondon Z
eels David zelf leende. Gedurende het zesde ,t r m c t H ndr k
beuren, wat dan nog van dc schuld over\'was- wat hii Z l/Jl V
moest hij betalen (Off, fol, 33),

4oto^t V?" T -"de thans op

Z tin T "" ^^ P\'^\'^hl- slechts

de h Ift van dc pachtsom uit te betalen, daar de bisschop nog bij hem
in het krijt stond, thans voor 2100 Rijnschc gulden, J "«m

-ocr page 133-

verantwoording moet afgelegd worden telkens als de bis-
schop er om vraagt 1).

Als de tol weer van Wijk naar Renen teruggebracht is,
ontmoet men weer een pachter, 1481 Sept, 1 verpacht de
bisschop de watertollen tc Renen voor een jaar cn verder
„tot onsen wederscggen" aan Lodewijk van Levendacl, ook
als muntmeester den opvolger van Danys 2),

Verder zijn de inlichtingen over dc lotgevallen van dezen
tol, behalve dan dat zij nogmaals naar Wijk verplaatst is,
fragmentarisch en vaag. Men vindt een tarief „van den water-
tolle opten Rijn", dd, 1486 Apr, 24
3), De gewezen tolle-
naar te Wijk Medert van Meerloo betaalde aan den rent-
meester \'s lands van Utrecht Johan Wichers in twee ter-
mijnen, 1490 Febr, 10 en 28, de 500 Rijnsche gulden, die
hij nog uit het ambt den bisschop schuldig was gebleven 4),
1495 Febr, 21 ontvangt de tollenaar op den Rijnstroom Johan
Carpentier een commissie voor onbepaalden tijd tot het innen

1) Off. fol. 153v,

2) Voor dc jaarlijkschc pachtsom van 825 Rijnschc gulden, waarbij
hij zich tot dc volgende voorwaarden verbindt: indien oorlogstoestand
het handeUverkcer stil zet, dan zal Lodewijk den lol niet in pacht,
maar „op gucde bescheiden, rekeninge ende bewysinge" bewaren, als
ambtenaar dus, waarvoor hij een goed redelijk loon zal krijgen. Alle
ge den, dic mkomcn uit den lol. hetzij door verpachting, hetzij op
rekening, zal Lodewijk of zijn erfgenamen mogen inhouden, in afkor-

\' f/w-, j ° gulden, die Lodewijk den bisschop geleend

nectt. Wil dc bisschop aan het einde van het jaar den lol weer aan zich
trekken, dan zal hij hem eerst betalen, wat hem nog toekomt van de
geleende som; als dal niet gebeurt, dan zullen Lodewijk en zijn erf-
genamen m het genot der inkomsten uit den tol blijven, totdat zij het
hun toekomende geheel cn al ontvangen hebben (Off. fol. 249v), Indcr-
daad schijnt die terugbetaling niet plaats gehad tc hebben, want enkele
jaren later, 1484 Oct, 7, moet de bisschop opnieuw den tol te Renen met
dc munt cn dc sleeschat aon zijn muntmeester verpanden wegens een
Icen.ng van 1600 Davidsguldcn, „dic hie nu in onse munte makende fs
ofte doet maken". Deze verpanding geschiedt tevens tot schadcloos-
stcllmg voor vroeger geleende sommen, naar uilwijzing van dc obli-
galles. Ook hier wordt dc belofte opgenomen, dat Lodewijk niet afgezet
zal worden, voordat hij voldaan ls (Div, fol. 214).

3) Div, fol, 232v,

4) Div, fol. 253v,

-ocr page 134-

der renten van met name genoemde, door den bisschop ge-
k^hte goederen m de stad en het gerecht van Wijk, waarvan

M9rMf%4 "i later,

1496 Mr^. 24, vmdt men hem betrokken in een erfenis
questie
2). Deze schamele gegevens vormen alles wat nog

\'^ntnT ^^^l^gden tol ie

v JT ^Tu"^ ^^^ ^^^^ recesbrieven

van den tollenaar den gunsteling van bisschop David Gerlof

van Meaux van Vorsselaer 3), alleen zijn bestaan gedurende

den t,d van 1471 Dec. 13 tot 1478 Jan. 1 4). Wat daarvóór

of ^daarna met dezen tol gebeurde, ligt volkomen in het

Bracht bisschop David een verandering aan in de plaats
Z ^ ^^^^^^ instelling

was de ol, d,en h,, oprichtte voor het verkeer langs de Vecht
De zetel van dien tol werd te Maarsen gevestigd. 1472 Oct. 3
ontvmg Dirk Johanszoon, wonende te Maarsen, commissie

uTrelt M\'"\'" u binnen

Utrecht tol was betaald en die langs de Vecht te Maarsen

kwamen en om beslag te leggen op alle goederen, waarvin

te Utrecht geen tol betaald was, die dan terstond aanl"

bisschop moesten overgeleverd worden 5). Mpf i jo

Johan Dibbout, wonende aan de Vaart fhii wnc • j
.i7^28 schout 6, commissie J^^l^JZZt

1) Off. fol. •44. ^

2) Div, fol, 394,

3) Vgl. over hem: S, Muller Fz.. Dc gcboortcolaaU vn« M u
Oud-Holland XXXIV (1916) 151 vgg.. van Mabusc. m:

4) Off. fol. 183 cn 222v.

5) Off. fol. 165: tc ontfangcn cndc tc nemen dio j
ghenen die bynnen onser stat van Utrecht vertollet H ^
Vechte nederwaerts
tot Macrsen comende werd^l t

Ih\'anderf \'\' f"" ons\'cr" V.a;\';;n\'Urecit

Ott anders van boven nederwaerts comende ial ^ • ,

geen teiken en brenct. dat die tol dairaf b^n.

betaelt i.- "ynnen onser voirs. stat

onTefwraXs J"\'

6) Off, fol, 141v.

-ocr page 135-

teekenen van hen, die de Vecht opwaarts tot de Vaart op-
voeren 1), Eenzelfde commissie verkeeg op denzelfden dag
Johan Klaaszoon, wonende in het Gein, voor de teekenen
van hen, die de Vecht opvoeren tot het Gein 2), De tollen
van de Vaart en het Gein, die vroeger met den tol van
Utrccht verbonden waren, vormden nu dus met den nieuwen
tol tc Maarsen één samenhangend geheel.

Bij de onderhandelingen, die leidden tot het verdrag van
1477 Juli 28, stelden de Staten den eisch, dat de tol te
Maarsen, die nóóit geweest was, afgeschaft zou worden
3),,
In het verdrag zelf wordt er niet van gesproken. Waar-
schijnlijk is dc eisch der Staten niet ingewilligd cn dc tol
tc Maarsen blijven bestaan, want bij de commissie van Dirk
Johanszoon staat aan den kant aangeteekend: „Item simili
forma Heynrick van Hucsden tcmporc Frcdcrici dc Baden
de dato VI novcmbris anno XI". Echter heb ik in hel Offi-
ciatorium van bisschop Frederik tc vergeefs naar dc com-
missie van Hendrik van Heusden gezocht.

D c IJ k c r s.

Dc zorg voor het ijken van maten voor vloeistoffen was
opgedragen aan een ambtenaar, wiens ambtsgebied zich
over alle steden van hel Slicht aan deze zijde van de IJsscl
uitstrekte. Het ambt werd voor onbepaalden tijd vergeven.
Dc ambtseed werd in handen van den bisschop of van diens
raden afgelegd. Maarschalken, schouten cn andere bestuurs-
ambtenaren waren verplicht den ijker in dc uitoefening van
zijn ambt bij te staan
4).

Met het ijken der malen houdt verband het ambt, dat dc
niet zeer duidelijke benaming draagt van „onse ampl van
den spierinck gchcylen den ampennyng lUtrecht". Het
woord „ampennyng" hangt samen met het mnl. werkwoord
„amen", dat ijken van maten voor droge waren betcekenl
5).

1) Off. fol, 166v.

2) Off, fol. 167,

3) Bijdr, cn Mcdcd. Hist. Gen. XIV 240.

4) Off. fol. 228v, Duurstede, 1478 Aug. 4; Duurstede, 1480 Dcc. 14

5) Verdam, Mnl. Wdb, I 395.

-ocr page 136-

t?U ech Hm\'. \'\'\' Wiikbaar

te Utrecht be aald mcesi worden. Op 1468 Apr. 7 benoemde

^ b,sschop zjjn kok Matthijs Hendrikszoon tot dit ambt .)!

Wat evenwe het woord „spierinck" in dit verband beteeken

h ,"",7 \' «-orden. Men

betaalde dit recht toch niet in natura met visch? Waar

«h.,nl„ker ijkt mij nog, dat dit recht speciaal van h".
.Jken der spieringtonnen geheven werd.

De Gezworenen binnen de stad Utrecht

De gezworenen, jurati, komen in de geschiedenis der stad
Utrecht voor de eerste maal voor in een in 1234 uitgevaar-
d.gde oorkonde van „scultetus, scabini, consules ac
iurali

Cm -aarin verordend werd, dat de ut

Utrechtsche burgers bestaande Hanse der Rijnsche koop.
heden, .n «er handen de wijninvoer vanuit Keulen bc-

wl;^\';!, Utrechtsche

.ëtoond "r, Oppermann heeft aan-

ge oond, dal deze gezworenen bestemd waren onder hel

gezag van den b.sschop een lichaam te vormen, dat een
legenw,chl zou wezen tegen den stadsraad, dezen samen me"
de schepenen moest overstemmen 3), Jn Keulen waren he
een derfg ,aar later de vertegenwoordigers der gilde " d e
z,ch door een eed verbonden hadden niels tegen den alrl !
bisschop te ondernemen en bestemd waren in den rn,^
tegenwicht te zijn legen de rijkere en voornamere bu^T
Beschermmg van de belangen der kleinere burgers onder de
autontct van den landsvorst tegenover de
arislocraHe wa
dus hun taak, Z,, waren niet, zooals Mr. Muller vermoedde
de vertegenwoordigers der arktocralen, maar der burgerij
verbonden door hun burgereed, niet door den eed van een
speciale corporatie 5),

11 011. tol. 175v.

2) Brom, a. w,, I no, 852,

31 Oppermann. Unler.ucl,„„êcn 1, in: Wcsld, ZUchr. XXVIl (I908I 257
Oppermann. U„,er.uel,un«en II, in, We.,d. ZUchr XXvinS,)\'

5) Mnller, RechLbronnen van Ulrechl, In). 19, Oppermann. l.a.p.

-ocr page 137-

Na dit eerste verschijnen der gezworenen is er een groote

lacune in onze kennis van de ontwikkeling van het ambt.

Eerst in den tijd van bisschop David duikt het plotseling
weer op.

De geringe gegevens, die wij over het gezworenenambt op
het einde der Middeleeuwen bezitten, duiden op een, zij het
gewijzigd, toch in wezen zelfde karakter als in de 13de eeuw
en bevestigen dus Prof. Oppermann\'s betoog. Nog is de taak
van het ambt — ook al kan men zijn werkkring niet meer
m finesses nagaan — bescherming in \'s vorsten naam van
den „gemenen" koopman tegen het stadsbestuur. De steeds
terugkeerende formule in de commissies, dat het ambt waar-
genomen moest worden „tot onsen ende des gemenen coep-
mans oirber", wijst er op, dat er nog steeds contact bestond
tusschen den bisschop en de niet tot de ingezetene aristocratie,
die den stadsraad bezette, behoorende kooplieden. Doch daar
het gezag in de stad sinds lang door den raad op den lands-
heer veroverd was, had het ambt van gezworene alle poli-
tieke beteekenis verioren. Zelfs in de dagen der Schive, toen
David zich weer alleriei raadsrechten in de stad aanmatigde,
vernemen, wij niets van een politieke opleving der gezwo-
renen, Blijkbaar was hun werklcring tot het zuiver econo-
mische beperkt. Met „gemenen" koopman is de koopman der
Duitsche Hanse bedoeld, die ook in andere Utrechtsche oor-
konden aldus genoemd wordt i). In 1451 had de stad Utrecht
— doch te vergeefs — gevraagd in de Hanse opgenomen te
worden 2). In het begin van 1453 had deze haar stapel van
Deventer naar Utrecht veriegd
3), Met haar bedrijf hield dus
het ambt der gezworenen verband. Zeker waren zij bij den
invoer der koopwaren betrokken: in de commissie van Wer-
naart van Lichtenberch ontvangen de tollenaars tc Utrecht
en anderen „dairt bchoert", bevel hem rustig in zijn ambt

1) Hansischcs Urkundenbuch IV (18%) no, 980j VIII (1899) no, 209,

2) Hnnsc Rccessc III (1881) no, 709 § 34. Vgl. E. Daenell, Die Blülc-
zeit der deutschen Hanse II (1906) 299.

3) Hanse Rccessc IV (1883) no. 131. 137. Vgl, Daenell. a. w.. I (1905)
410 vgg., \' \'

-ocr page 138-

te laten en hem de opbrengsten, die er toe staan, te laten
genieten l).

Erg aanzienlijk was het ambt vermoedelijk niet Een
salaris wordt nergens vermeld, de gezworenen werden blijk-
baar bezoldigd door emolumenten. Het genot daarvan schonk
David herhaaldelijk aan zijn dienaren, met het verlof het
ambt door een ander te laten waarnemen 2). Deze dienaren
waren vaak Zuidnederlanders 3); van de oorspronkelijke in-
stelling, dat het ambt door Utrechtsche burgers bekleed werd
werd geheel afgeweken. De boven genoemde Wernaart van
Lichtenberch, die het voor Gerard van Ferron, vermoedelijk
een Waal, waarnam, is dan ook de eenige onder de ge-
zworenen, die uitdrukkelijk burger van Utrecht wordt ge-
noemd. De met het ambt begunstigde dienaren van den
bisschop behoorden geenszins tot de voornaamste leden der
hofhouding: men ontmoet onder hen twee van s bisschops
koks
4) en geen enkelen edelman.

Het ambt werd steeds voor onbepaalden tijd, „durende
tot onsen wederseggen", vergêven^Hun antbtseed legden de
gezworenen in handen van den bisschop zelf of in die van
den schout van Utrecht af 5).

Het Muntwezen.
Met het vervaardigen van de landsheerlijke munten in het

b !as r " r \' muntmeester

belast. De munt was oorspronkelijk te Renen gevestigd, doch

1479 verzoekt de stad Utrecht den

te Renen te vesügen, omdat daar een schamele gemeente
was die haar brood aan dc munt verdiende cn wier toe-
stand, omdat zij „opten palen van den lande leggen",

JJ Off. fol. 119, Duurstede. 1467 Apr. 5.

2) Off. fol. Il8v, 119; Div. fol. 94v; Off. fol. 247v

3) Off. fol. llSv. 119.

4) Off, fol. 259v: Mr. Peter Proeff cn Mr. Daniël Pot

5) Off. fol. 247v, 259v.

6) Off. fol. 187v.

-ocr page 139-

toch al niet zeer gunstig was 1). Aan dit verzoek schijnt dc
bisschop geen gevolg gegeven te hebben; tenminste 1483
Nov. 1, 1494 Mrt. 3 en 1494 Mei 25 bevond zich de munt
nog te Wijk 2), In dat jaar bracht dc bisschop de munt over
naar Hasselt in het Overijsselsche cn machtigde 1494
Aug. 18 den muntmeester Johan van Papenvelt daar voort-
aan tc munten en daarheen dc beste gezellen der munt mede
te nemen
3),

Telken male als er nieuwe munten aangemaakt moesten
worden, ontving de muntmeester een nieuwe commissie,
waarin de soort van munt beschreven werd en dc voor-
v/aarden opgegeven werden, waaraan de muntmeester bij
het uitoefenen van zijn bedrijf zich houden moest. Deze
voorwaarden verschaffen een inzicht in het bedrijf en het
beheer van de munt.

Het ambt van den muntmeester, die zijn ambtseed in
handen van den bisschop aflegde
4), werd meestal voor den
bepaalden tijd van zes jaren
5), een enkele maal voor één
jaar 6) vergeven, gedurende welken tijd dc muntmeester de
voorgeschreven munten mocht doen vervaardigen. Dc plaats,
waar gemunt wordt, is meestal Wijk, doch soms wordt be-
paald, dat dc muntmeester ook in andere steden van het
Slicht mag doen munten. Ook vindt men de bepaling, dal,
mdien dc munt binnen den duur der commissie onbruikbaar
wordt of cr niet gewerkt kan worden, omdat de koopman
door de onrustige tijden geen grondstoffen kan leveren, de
muntmeester na een half jaar mag gaan waarheen hij wil,
waarbij dc commissie vervalt 7). Van dc vervaardigde mun-
ten trok dc bisschop een zeker gedeelte, dc zgn. sleeschat,
van dc gouden munten bv. een penning per mark werks. Dc
muntmeester mocht „te remediën" ccn gedeelte van het

1) Bijdr. cn Mcdcd. Hist. Gen XIV 264.

2) Off. fol, 226v; fol, ♦37v; fol\' *38,

3) Off, fol, ♦38v,

4) Off, fol, 141v.

5) Off. fol, 56; fol, 92v; fol. 219; fol, 266,

6) Off. fol. 187v.

7) Off. fol. 92v.

-ocr page 140-

onbewerkte goud voor zich behouden,dat varieerde tusschen
\'U karaat en 2 gre.n per mark werks, en
als de munten ge
reed waren, een heele of halve penning daarvan. Ook vÏn
de
Zdveren m^ten werd hem een of meer greinen van het
zdver per mark en één of meer van de gereed zijnde peLt
gen toegewezen. Dit was de eenige bezoldigLg vL de„
muntmeester Bovendien werd dezen soms de sleescha" ver-
pand_ Leverde d.e minder op dan de pandsom bedroeg dan
zou de bisschop binnen het kwartaal zijn schuld afdot

Ier voorkoming van muntvervalschingen waren ambtena
ren aangesteld, waardeins geheeten, die met de contrl va„\'
de ms,n.mente„ der munt, het verifieeren der gewichten e^
he naz,en der rekeningen 2) belast waren. M ond rzo k
had dnemaal per jaar plaats 3) tegenwoordigheid van
daar oe gecommitteerde bisschoppelijke raden en van den

beva lt geschieden. De commissies

beva „ u,tvoenge voorschriften over de wijze, waarop de

I slect^ \'\'\' oelsing moest plaats vinden, voorschriften
de^Sl"\'\'"^"\':, ""l\'cpaalden tijd benoemd wer-

ctr iLT^^d t

Om knoeierijen van de zijde van den muntmeester te voor

komen, waren zware straffen gesteld op onreöein,,. 1 j

in het bedrijf, meestal groote boeten, d^bi e^krh !

verdubbeld werden. Op het eind van kvid^ eleri ! , ill\'\'

herhaalde recidive tot de barbaarsche straS^
ketell aen syn lyff" 7), ..straffmge m.lten

II 011, lol, 92,

2) OH, (ol, Hlv.

3) 0I(. (ol, 1I9„.

4) 0((, (ol. 56.

5) OH. (ol. 1S1| (ol. .43
61 OH. (ol. Hlv.

71 OH. (ol. «8. Dc niijntmecslcr Lodcwiik van I j i
Jan. 4 van „„„.vorvaLohin^ vrijs..prokeMDr(or,r/vr

-ocr page 141-

Tegenover deze straffen, die wel zoo zwaar zullen geweest
zijn om preventief te kunnen werken, staat, dat de bisschop
den muntmeester en zijn werklieden met lijf en goed in zijn
bescherming neemt en zij door zijn geheele gebied vrij-
geleide ontvangen. Vergrijpen tegen hen dreigde de bisschop

Ie zullen straffen als vergrijpen tegen zijn hooge heerlijk-
heid 1).

Het snijden van de muntijzers, waarmede de munten ge-
slagen moesten worden, werd steeds aan uitdrukkelijk in
dienst genomen muntsnijders opgedragen 2).

Dat ondanks alle voorzorgsmaatregelen onder Davids
rcgccring ook valsche munten in omloop waren, bewijst het
plakkaat „Van den valschen munten", waarmede de bis-
schop zijn onderdanen in kennis stelde met het feit, dat er
vier tonnen valsche munten geslagen waren, die ter waarde
van een Rijnschen gulden werden uitgegeven, terwijl haar
werkelijke waarde niet meer dan vijf Hasseltsche plakken
bedroeg. Tevens werden de kenteekenen aangewezen, waar

door men deze valsche stukken kon onderscheiden van
echte 3).

Hierachter vindt men een lijst van de in de muntcommis-
sies genoemde gouden munten. De eerste kolom van deze
tabel geeft de data der muntcommissies met de plaats van
hun uitvaardiging, niet de plaats waar de munt geslagen is.

Van der Chijs, die deze muntcommissies niet schijnt te
hebben gekend, vermeldt een aantal zgn. Davidsharpen,
waarvan enkele exemplaren in het Centraal Museum te
Utrccht aanwezig zijn
4). Daar in de muntcommissies alleen
het allooi cn het gewicht, niet de uiterlijke kenmerken der
munten opgegeven worden, het jaartal echter vóór 1492 niet
op de gouden munt vermeld wordt, is vóór dat jaar niet met
zekerheid uit te maken, of enkele van die harpen met de in

1) Off. fol. 56.

2) Off. fol. 56v; fol. *I9v.

3) Form. fol. 36.

hcS T ƒ bisschoppen, van de heerlijk-

- ^nd (1859) ^^

-ocr page 142-

DAVIDSSCHILD.

DAVIDSGULDEN.

HALVE GULDEN.

1)

Ter Horst. H57 Jan. 24.
Off. fol. 56.

Allooi: 16 karaats.
Gewicht; \'/„ ^a^k v. Troyes.

2)

Duurstede, H64 Mrt. 23.
Off. fol. 92v.

Allooi: 18 karaats.
Gewicht: mark v. Troyes.

3)

Duurstede, 1475 Aug. 20.
Off. fol. 199.

Allooi: 17H karaats.
Gewicht: mark v. Troyes.

4)

Duurstede, 1477 Fcbr. 12.
Off. fol. 199.

Allooi: 16 karaats.
Gewicht: 1/73 mark v. Troyes.

5)

Duurstede, 1477 Aug. 20.
Off. fol. 219.

Allooi: 16 karaats.
Gewicht: mark v. Troyes.

6)

Duurstede, 1483 Nov. 1.
Off. fol. 266v.

Allooi: 16 karaats.
Gewicht: mark v. Troyes.

7)

Duurstede, 1492 Mei 4.
Off. fol.
*l9v.

a)

Allooi: 16 karaats.
Gewicht: \'/ts mark v. Troyes.

Allooi; 18 karaats.
Gewicht: \'/^g mark v. Troyes.

b)

Allooi: 16 karaats.
Gewicht: \'/150 "^\'\'k v. Troyes.

8)

Duurstede. 1494 Mei 25.
Off. fol. "SSv.

-ocr page 143-

onze tabel vermelde munten identiek zijn. Men kan dus ook
niet beslissen, of de voorgeschreven munten inderdaad gesla-
gen zijn. Doch de munten, in onze tabel onder 7a en
b ver-
meld, zijn zonder twijfel dezelfde als van der Chijs beschreef
205, 6 en 204, 5 en afbeeldde PI, XVII 6 en XVI 5, Een exem-
plaar van elk bevindt zich in het Centraal Museum te Utrecht,
onder de nos. 2394 en 2393 van den catalogus 1), Dit wijst
er op, dat de bevelen tot het slaan van munten inderdaad
uitgevoerd zijn, en stelt ons tevens in staat door een „Stich-
probe" de betrouwbaarheid van de opgaven van allooi en
gewicht in de muntcommissies te onderzoeken.

Muntverzwakking was in de middeleeuwen een te veel
voorkomend verschijnsel dan dat men aan deze opgaven
zonder meer vertrouwen zou kunnen schenken. Bovendien
wordt in de zgn, „Strasburger Probe anno 96", een onderzoek
en beschrijving van Duitsche guldens op de Straatsburger
munt uit het jaar 1496, een Davidsgulden beschreven, die
zeer overeenkomt met van der Chijs 206,8 (PI. XVII 8). Van
deze munt zegt de „Strasburger probe", dat zij 18 karaat
moet bevatten, in werkelijkheid 17 karaat en 7 grein bevat 2),
Het jaartal 1496 cn het „angebliche" gehalte van 18 karaat
maken het mogelijk, dat hiermede het laatste stuk van onze
tabel bedoeld is (no. 8).

Het eenige exemplaar, dat van der Chijs van zijn munt
XVII 8 kende, woog 3,25 gram. Dit laatste zou overeenkomen
met dc gewichtsopgave van no. 8 van onze lijst:
Vto
van Troyes, Dc Trooischc mark had een gewicht van 246,08
gram
3). De Davidsgulden van 1496 moet dus 3,24 gram
wegen
4).

1) S, Muller Fz„ Catalogus van het Museum van Oudheden (1904) 323,

2) J, Cahn, Münz- und Gcldgeschichte der Stadt Strassburg im Mittel-
alter (1895) 172 nr, 22, Onder nr, 24 vermeldt de „Probe" nog een
Utrcchtschen gulden, die ook le gering gehalte heeft. Het beeld van
Sint-Maarten cn de wapens van Kleef cn Mark, die cr op afgebeeld
staan, doen het voor een munt van den ruwaard Engelbert van Kleef
aanzien,

3) N, G, Pierson, Bijdrage tot dc verklaring van middciccuwsche
rekenmunten, in: Ncderlandsch Archievenblad XVIII (1909—1910) 155,

4) Het exemplaar, dat het Centraal Museum te Utrecht cr van zou

-ocr page 144-

Afgaande op deze vage gegevens zou men geneigd zijn aan
te nemen, dat het goudgehalte bij de munten van bisschop
David minder is dan waarvoor zij uitgegeven werden; het
gewicht, zoo men ten minste aanneemt, dat het stuk bij van
der Chijs XVII 8 hetzelfde is als no. 8 van onze lijst, onge-
veer even groot als opgegeven wordt.

Hoeveel gewicht men ook aan de gelijktijdige getuigenis
van de „Strasburger Probe" mag toekennen, toch wordt dit
wel wat verzwakt door het verrassend resultaat van het
onderzoek naar het goudgehalte van de nos. 7a en
b van onze
tabel. De toetsing van de exemplaren van het Centraal
Museum no. 2394 (= no. 7a) en no. 2393 (= no. 76), door
den muntmeester van \'s Rijks Munt op verzoek van den
Gemeente-archivaris, tevens directeur van het Centraal
Museum, te mijnen behoeve verricht, wees uit, dat no. 2394
een goudgehalte van en no. 2393 een van

bevat. Dit gehalte is niet veel lager dan 16 karaat, vooral
daar in de muntcommissie sprake is van 16 karaat, „den
nobel voor fijn gerekend". De Engelsche nobel, die hier be-
doeld wordt, had na 1412 een gewicht van 6,998 gram,
terwijl haar goudinhoud slechts 6,961 gram bedroeg 1).

Men kan dus wel zeggen, dat de in 1492 geslagen goud-
munten van bisschop David den in de
commissie voorge-
schreven goudinhoud bezaten. Ook hun gewicht voldoet aan
de gestelde eischen. De Davidsgulden {no.
2394) weegt
3,25 gram, terwijl hij volgens voorschrift mark van
Troyes, of
3.28 gram moest wegen. De halve Davidsguldcn
(no,
2393) heeft een zwaarte van 1,67 gram, wat naar het
voorschrift Viso mark van Troyes of
1,64 gram moest zijn.

bezitten (no, 2395), weegt slechts 3,10 gram. Doch dat deze munt
dezelfde zou zijn als van der Chijs XVII 8, berust op een vergissing in
den catalogus. De wapens op de keerzijde staan in andere volgorde dan
op de munt bij van der Chijs: 2 cn 4 (Limburg cn Oud-Bourgondië)
hebben van plaats verwisseld, zooals ook bij van der Chijs XVII 7 het
geval is. Doch de voorzijde van no, 2395 komt volkomen met van der
Chijs XVII 8, niet met XVII 7 overeen. Is no. 2395 een munt tusschen
deze beide in?

1) Pierson, a. w,, 157,

-ocr page 145-

Deze geringe verschillen echter zijn te wijten aan den tand
des tijds of aan de mindere nauwkeurigheid der middel-
eeuwsche weegapparaten.

Het verrassend gunstig resultaat van deze „Stichprobe"
vermindert aanmerkelijk de booze vermoedens, aanvankelijk
tegen de muntsoorten van bisschop David gekoesterd. Een
voortgezet onderzoek zou hen mogelijk geheel verdrijven.
Daarvoor is echter een speciale numismatische kennis ver-
eischt. Ik beperk mij daarom tot deze enkele mededeelingen
over het muntstelsel van David van Bourgondië. Voor den
schrijver van een toekomstige muntgeschiedenis van Utrecht
is het wellicht niet zonder belang er op tc wijzen, dat slechts
van een gering deel der overgeleverde goudmunten munt-
commissies in het Officiatorium van bisschop David terug-
gevonden worden- De verklaring van dit verschijnsel moet ik
aan numismatici van professie overlaten; evenals de behan-
deling der zilveren munten, waarvan het allooi steeds in het
vage in penningen aangeduid wordt.

Uit een economisch oogpunt is nog opmerkelijk, dat, ter-
wijl bisschop David ongetwijfeld talrijke munten heeft doen
slaan, deze in zijn rekeningen slechts zeer zelden worden
gebruikt. In dc commissies van zijn ambtenaren worden dc
pacht- cn pandsommen en ook dc bezoldiging bijna steeds
in vreemde munt uitgedrukt, waarbij dc Rijnsche gulden, het
Bourgondische oude schild cn dc Aemoudsguldcn van Gelre
dc voornaamste rol spelen. Van dc Utrechtsche munten
worden dc postulaats- cn de Rudolfsgulden het meest ver-
meld, vooral in pandsommen nog datccrend uit den tijd
van Rudolf van Diepholt, Dc Davidsguldcn komt slechts
zelden voor; de benaming Davidsharp, waarvan van der
Chijs zoo veel exemplaren opnoemt, heb ik in dc registers
van bisschop David nimmer ontmoet.

-ocr page 146-

HOOFDSTUK V.

De Landsverdediging,

Over de inrichting van het leger bieden de bisschoppelijke
- registers uiterst weinig gegevens. Een staand leger, waartoe
in Bourgondië Karei de Stoute door de oprichting der
„Bandes d\'Ordonnance" den stoot gaf, kende het Sticht
onder bisschop David niet. Bij ooriogsgevaar nam de bisschop
huursoldaten in dienst l). Deze huuriingen, ruiters of stal-
broeders genaamd, die men in de kronieken herhaaldelijk
ontmoet, hebben ook in de registers enkele sporen nage-
laten 2), In de guerillas, waarin de ooriog in het Sticht
telkens overging, baseerden zij zich op de landsheerlijke
kasteelen en ondernamen vandaar uit strooptochten in het
omliggende land
3). Over deze kasteelen, steunpunten van
de landsverdediging, die ook in vredestijd in stand werden
gehouden, verschaffen de registers lal van inlichtingen.

Als landsheedijke sloten worden in de commissie voor
den timmermeester, die voor hun onderhoud zorg moest
dragen, genoemd: Ter Horst, Duurstede, Abcoude, Ter Eem
en Vreeland
4). Jn de memorie van grieven, die de Stalen
in September 1479 over het slecht naleven van het traclaal
van 1477 indienden, wordt onder de kasteleinschappen in
plaats van Duurstede Wijk en bovendien nog Stoutenburg
genoemd
5). Met Wijk is naluuriijk hetzelfde als met Duur-
stede bedoeld, Stoutenburg echter nam ccn bijzondere
positie in. Het had geen landsheeriijken kastelein, doch was

1) Ulrcchlsch-Hollandschc Jaarbockcrf 1481—1483, uiig, Tcnhacff, 9:
Item doe myn heer van alle desc voersz, (de verschillende leden \'der
Staten) die antwoert hadde, doe nam hy ruters aen tho pcerde ende
Iho voet,

2) Off. fol. *22. 1486 Sept. 12; Div. fol. 280, 1493 Jan. 12.

3) Zoo deden zij in den oorlog van 1481 vanuit het slot te Abcoude.
Off. fol. »22. \'

4) Off. fol. 176. Duurstede, 1466 Mei 20.

5) Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XIV 262.

-ocr page 147-

verpacht 1), Daarom werd het door den bisschop niet onder
zijn rechtstreeksche administratie, door de Staten wel tot
de sloten van het Sticht gerekend.

Bij den aanvang van Davids regeering waren slechts Ter
Horst, Ter Eem, Vreeland en Stoutenburg bisschoppelijke
kasteelen. Duurstede en Abcoude (al was het laatste reeds
te voren een open huis van het Sticht 2)) kwamen eerst door
de Gaesbeeksche erfenis in 1459 rechtstreeks onder den
bisschop. Duurstede werd sedert de voornaamste residentie
van bisschop David, Voordien was het Ter Horst,

Het bestuur over deze kasteelen was opgedragen aan kas-
teleins, wier gezag als zoodanig zich tot militaire aangelegen-
heden beperkte. Slechts de kasteleins der kasteelen te
Abcoude en te Duurstede hadden tevens financieele en
hoogheerlijke bevoegdheden, wat vermoedelijk riog uit den
Gaesbeekschen tijd stamde. Het bestuur over het kasteel
was vaak verbonden met dat over de omliggende streek. De
meeste maarschalken waren kastelein van een landsheerlijk
slot in hun kwartier: die van het Nedersticht was vaak
kastelein van Vreeland, die van het Oversticht geregeld van
het slot ter Horst en die van Amersfoort en Eemland her-
haaldelijk van het huis ter Eem.

Aan het kasteleinschap van Abcoude was geregeld het
rentmeesterschap der streek verbonden. Deze verbinding,
vermoedelijk een overblijfsel uit de Gaesbeeksche admini-
stratie. was oorzaak, dat de ambtenaar soms werd aan-
geduid met den zijn verschillende bevoegdheden samen-
vattenden titel van baljuw van Abcoude.

Dit baljuwschap is in wezen verschillend van bijv. die in
het graafschap Holland, Dc naam van baljuw, die slechts
officieus gebruikt wordt
3), om de bevoegdheden van den

1) Off. fol, 11V, Ter Horst, 1457 Mrt. 23; Duurstede, 1473 Mrt, 4j
fol, 172, Duurstede. 1473 Mrt. 4j fol, 229v, 1478 Dec, 11 = Ch,
no, 157 B.A.

2) Teg. St. II 124.

3) Dc naam van baljuv/ is vooral aan het rentmeesterschap ver-
bonden. Johan dc Coning wordt kastelein en baljuw genoemd (Jud.
fol. 69). Hendrik van Nyenrode heet ,.tot Abcou bailju" (Bijdr. en

-ocr page 148-

kastelein en rentmeester van Abcoude samen te vatten
simt in het Sticht geen hoogere rechterlijke competentie in\'
zich.
Wel vereenigde de meest op den voorgrond getreden
bal,uw Hendrik bastaardzoon Gijsberts van Nyenrode een
aanzienlijk rechtsgebied, echter slechts met lagere competen-
tie, onder zich, maar dit verkreeg hij, doordat hij 1473 Mei 28
alle schoutambten, die van oudsher tot zijn kasteleinschap
behoorden, t.w. Vinkeveen, Demmerik, Oudhuizen, Kamerik,
den Houdijk, Gerwerskoop, Geelkensdorp, Themaat en Maar-
seveen
1), gepacht had 2). De onderhoorigheid van deze
gerechten aan het kasteleinschap bestond vermoedelijk
daann, dat de kastelein er de renten beurde. Nog op het
einde van Davids regeering, toen hel rechterlijk complex,
dat de baljuw Hendrik van Nyenrode onder zich vereenigd
had, reeds lang uiteengevallen was
3), beurde de rentmeester

van Abcoude Johan van Amerongen de renten in Demmerik
en Oudhuizen 4).

Ook aan andere kasteleinschappen waren schoutambten
ondergeschikt. Tot dat van Vreeland behoorden ten tijde
van bisschop Jan van Diest de gerechten van Vreeland,
Nichtevecht, Breukelen en Maarsen 5). In den tijd, die ons

1) Tcg. St II 123 noemt i. pl. v. Vinkeveen Ankeveen (wat ik voor
een vergissing houd) en bovendien Abcoude.

2) Off, fol. 173.

schil ^ ^^^

4) Off. fol. *23v, Duurstede. 1492 Dec. 15. Jud, fo! 5. 1458 Dec 11
wordt onder de ridders en knapen van het Slicht\'nog een baljuw\'
genoemd: Gijsbcrl van Nyenrode. bal)uw van Gooiland, Dezen houd ik
voor den Kabcljauwschcn partijganger, vader van den bastaard Hendrik
(Vgl, over hem: Tenhacff. Bisschop David. 16 cn 20 n, 2) Volgens A J
van der Aa. Biografisch Woordenboek der Nederlanden (1852-1878)

\\ >^60 tol baljuw van

Loosdrecht. Mijnden en Tckkop benoemd. Dr. Tenhacff neemt dat jaar-

tal over, Is het wel heelemaal betrouwbaar? In elk geval lijkt mij hel

. . im\' t baljuwschap een Hollandsch ambt. moge-

lijk hetzelfde als van der Aa vermeldt.

5) Muller. Reg. en Rek, II. LXXIX,

-ocr page 149-

bezig houdt, vinden wij eenmaal een kastelein van Vreeland
tegelijkertijd als schout van Breukelen 1), eenmaal een ter-
zelfdertijd van Vreeland 2), Bij het laatste geval was de
drager van beide ambten tevens maarschalk van het Neder-
sticht,

Toen 1490 Mrt, 1 de stad Amsterdam bij verdrag beloofde,
de op de Stichtschen veroverde sloten Abcoude en Vreeland
terug te geven
3), werd voor beide kasteelen een gemeen-
schappelijke kastelein benoemd. Deze schijnt een bloot-
militaire commandant geweest te zijn, zonder eenige admi-
nistratieve bevoegdheid, en slechts in dienst, zoolang de
oorlog tusschen Holland en den burggraaf van Montfoort
duurde. Een uitzonderlijke toestand, die van korten duur
was: 1490 Mrt, 6, nog voor de teruggave der kasteelen, werd
Herbaren van Mynen, kanunnik ten Dom en proost van
Friesland tot kastelein benoemd, die reeds na enkele weken
vervangen werd door Ernst van Ysendoorn en Starcken-
borch 4). Blijkbaar dwong de ongeregeldheid der tijden een
militair bewind in deze grensstreek tc onderhouden. Dc
laatstgenoemde kastelein verplichtte zich op voorbeeld van
zijn heer
5) tegenover Holland een strenge neutraliteit in
acht tc nemen 6). Juist vijf maanden later keerde te Abcoude
de normale toestand terug, doordat weer een kastelein en
rentmeester aangesteld werd
7). En enkele dagen daarna
ook tc Vreeland 8). Weer twee jaar later werden dc kaste-
leinschappen nogmaals vercenigd, doordat de maarschalk van
het Nedersticht Gerrit wten Ham, kastelein, tevens schout

1) Off, fol. 240, 1480 Juli 8.

2) Off. fol. *9v. Utrccht, 1490 Aug. 29.

3) Div. fol. 254v.

4) Off, fol. »S, Utrccht, 1490 Mrt, 6 cn Utrccht, 1490 Mrt. 25. Geen
van beiden wordt rentmeester genoemd.

5) Div. fol. 254v, Utrecht. 1490 Mrt. 7, Blijkens dit stuk was dc terug-
gave van dc kasteden toen nog geen feit geworden. Herbaren van Mynen
diende blijkbaar alleen om dc sloten in ontvangst tc nemen cn trad
daarna af,

6) Div, fol, 255, 1490 Mrt, 26.

7) Off. fol. -»9. Utrecht. 1490 Aug. 26.

8) Off. fol. *9v. Utrecht. 1490 Aug. 29.

-ocr page 150-

van Vreeland, dan ook kastelein en rentmeester van Abcoude
werd 1),

De kastelein van Duurstede was tevens stadhouder der
hooge heerlijkheid van Wijk. Over deze exemptie uit het
gebied van den maarschalk is boven 2) reeds gesproken.
Hier moet de vraag behandeld worden, waaraan de kastelein
deze hooge jurisdictie ontleende. Geen andere kastelein in
het Sticht op het emde der Middeleeuwen bezat een hooge
rechtspraak. Aan het kasteleinschap als zoodanig was zij
stelhg met verbonden
3). Het stadhouderschap was denke-
lijk een schepping van de heeren van Gaesbeek, die Wijk
als vrije heeren bezaten. Het bleef bestaan, toen de hooge
heerlijkheid aan den bisschop was gekomen. De vereeniging
ervan met het kasteleinschap was een persoonlijke ~

Aan het kasteleinschap van het slot ter Horst, dat in
Uavids tud bijna zonder uitzondering door maarschalken
van het Oversticht werd waargenomen, waren in de dagen
van Jan van Diest ook enkele schoutambten ondergeschikt.
Reeds m dien tijd was het ambt verbonden met het schout-
ambt te Renen, wat men ook gedurende bisschop David\'s
regeenng meermalen ziet 4). Ook treft men de vereeniging

van Ut"recht sT rentmeesterschap \'s lands

Het kasteleinschap van het huis ter Eem werd herhaal-
delijk door den maarschalk van Amersfoort en Eemland
waargenomen. Eenmaal zien wij hierbij vader en zoon naast
elkaar werkzaam: den vader als maarschalk, den zoon als
kas^el^), om weldra zijn vader in diens officie op te

1) Off, fol, *9v, Duurstede, 1492 Oct. 1.

2) Vgl, blz, 98 vgg,.

3) Muller, Reg, cn Rek., t, a, p.

4) Off, fol, 40v; fol, 78v; fol, I83v,

combfneerd\' ^^^ ^e financiën van aldus ge-

combmeerde ambten werden r.ict streng uit elkaar gehouden Meestal

ontving de ambtenaar één reccsbricf voor beide amhlL T uu

mocht zijn salaris al. kastelein van het slot t« C^Unhour"

ït^tltrvan het Oversticht. (ot^l^Ï^ DuuTsteZ

6) Off. fol. 37v, Duurstede. 1459 Apr. 19 f o

\\v/..i , Tl r, ^ (\'\'ohan van Rencsse van

Wulven en Johan van Rencsse van Wulven dc Jonge),

-ocr page 151-

volgen en de beide ambten te vereenigen 1). Ook vindt men
dit kasteleinschap en het schoutambt te Eembrugge in één
hand 2).

Men vindt evenwel ook combinaties, die niet op een inner-
lijk verband tusschen het bestuur over het kasteel en dat over
de landstreek wijzen: zoo treedt de baljuw van Abcoude
Hendrik van Nyenrode een tijdlang op als waarnemend
maarschalk van Amersfoort en Eemland 3)^ zooals de raad
en maarschalk van Amersfoort en Eemland Evert Freyse
van Stroewyck tevens kastelein van het huis ter Horst is
in den tijd, dat de maarschalk van het Oversticht op Duur-
stede resideert
4). Ook is aan het eind van Davids regeering
het kasteleinschap van Abcoude een oogenblik vereenigd
met het schoutambt van Utrecht
5),

De verhouding van de aan een kasteleinschap onder-
hoorige schoutambten tot den kastelein zal, als de kastelein
niet tevens schout was, daarin bestaan hebben, dat de
schouten hem rekening cn verantwoording deden cn hun
baten afdroegen.

De inkomsten, die de bisschop uit zijn kasteleinschappen
trok, waren soms wel van ietwat zonderlingen aard. Toen
Hendrik van Nyenrode 1486 Sept, 112 reces ontving als
maarschalk van Amersfoort en Eemland en kastelein en
rentmeester van Abcoude, werd ook dc post goedgekeurd
van dc buit door huursoldaten van den bisschop gedurende
den laatsten oorlog tegen\'dc oproerige steden Utrecht cn
Amersfoort op het slot te Abcoude samengebracht

Sterk was het garnizoen in vredestijd niet, Dc maarschalk
van het Nedersticht Gerrit wten Ham bewaarde volgens zijn

1) Off, fol, 43, Duurstede, 1459 Mei 20,

2) Off. fol. 154v, Duurstede, 1471 Nov. 16.

3) Off. fol. -»22, Duurstede, 1486 Sept. 12.

4) Off. fol. 51v, Duurstede, 1459 Aufi. 28.

5) Off. fol. 23v, Duurstede, 1492 Dcc. 15.

6) Off. fol. *22: van alsulcken rovc, profite cndc ghcwynne by onsen
dienren ende rutercn in tidcn des lactsten oirlogcs wy hadden tcgens
onsc or.gehoersamc ondersaten bynnen onsen steden Utrecht cndc
Amcrsfort op onsen slote tot
Apcoude voers. van onsen wegc liggende
gheworven cndc in synen handen gecomen is.

-ocr page 152-

co^issie als l^stelein der sloten te Vreeland en Abcoude
het eerste met dne het tweede met zes weerbare mannen 1).

Het ovengens b„ de bisschoppelijke administraüe zoo
va^ voorkomend verschijnsel, dat het ambt verpand wordt,
treft men
bjj de kasteleinschappen niet aan 2). De beschik^
kmg over de grensvestingen was natuurlijk zoo gewichtig
dat de bisschop haar liever niet uit de hand gaf O^dfe
reden werd in den Landsbrief van 1375 het verpanden d r
sloten van het Sticht uitdrukkelijk verboden 3). Daarmede
zal ook het feit verband houden, dat het ambt van kastelein
uiterst zelden voor een bepaalden tijd, meestal tot her-
roepen door den bisschop vergeven werd 4).

Volgens den Landbrief konden slechts welgeboren Stichte-
naren die in het Sticht gegoed waren, bestuursambten en
kasteleinschappen bekleeden 5). De stad Utrecht had in 1408
het besluit genomen, niemand als kastelein op een slot aan
deze zijde der IJssel te dulden, die niet eerst tien jaar lang
burger van Utrecht geweest was 6). Ook hiertegen zondigde
bisschop David In Mei 1477 klaagden de Staten in alge-
meene termen, dat er vreemden op de kasteelen aangesteld
waren
7). In zijn antwoord ontkende de bisschop het feit
doch, - voegde hij er casuistisch bij „.ocht het geschied
z.,n, dan waren de Staten daarin te berispen, dat zij in het

1) Off. fol. *9. Duurstede, 1492 Oct. 1.

2) Slechts de kastelein en rentmeester van Abcoude » a

net jaar terugbetaald moesten worden, werd in ho» •

ambt gesteld, met het oog op de mogelijkheid da de bisschoo vl" Z

vervaldag (Juli 30 e.k.) overleed. (Off. fol. 20v). ^

3) De Blécourt cn Japiksc. a .w., 1.

Seynenzoon en Tyman Herbert, kasteleins

n gen l lnV" • "" ^e eerste voor

negen, de ander voor vier jaar. benoemd.

5) De Blécourt en Japiksc. t. a, p.

6) Burman. a. w.. I 80. Ook in andere territoriën. die door het streven
der Staten hun bijzondere belangen boven die van den
Stn.tiohZ

tooTdfrd\'^l\'r -^^ d"et"d rmc^d t;-

voor \'-"d-erded,g.ng. Vgl. Spangenberg. Ständestaat. 87.

7) Bjjdr. en Meded, Hist. Gen. XIV 239.

-ocr page 153-

Generaal-kapittel er niet tegen opgekomen waren 1). Twee
jaar later klaagden de Staten met name over onrechtmatige
ambtenaren, nl. Tyman Herbert, kastelein van het slot
ter Horst en Hendrik bastaard van Nyenrode, baljuw van
Abcoude 2). Ter zelfder tijd klaagde de stad Utrecht erover,
dat de kasteleinschappen van Abcoude, Ter Horst, Vreeland,
Ter Eem, Stoutenburg en Wijk niet vervuld waren als
volgens den Landbrief behoorde, terwijl de bisschop ook
volk op de kasteelen gelegerd had, waarmede deze niet
bezet mochten worden
3). Speciaal vroeg de stad, wat
ontrouw de bisschop in zijn Nedersticht (het land van
Utrecht) overkomen was, dat hij lieden uit het Oversticht
(Overijssel) liet komen om zijn slot te Wijk te bewaren
4).

Bezien wij thans de rechten en verplichtingen, die het
ambt van kastelein met zich bracht. 1468 Mei 9 benoemde
de bisschop „zijn lieven neef" en raad Heer Gijsbrecht van
Brederode, Domproost te Utrecht en proost te Maastricht,
met wien hij nog op goeden voet stond, tot kastelein en
rentmeester van Abcoude. Daar een dergelijk grand seigneur
het ambt natuurlijk niet zelf uitoefende, mocht hij het doen
waarnemen, mits door een geboren Stichtenaar, naar voor-
schrift van den Landbrief. Ten allen tijde als de bisschop
hem daartoe uitnoodigde, moest hij rekening en verantwoor-
ding afleggen. Hij moest alle renten voor eigen rekening uit-
betalen, zonder daarvoor den bisschop iets te rekenen. Zijn
ontslag kon hij krijgen, als het drie maanden van tc voren
aangezegd was, waarna hij het slot onbelast overleveren
moest 5), Ook latere kasteleins van Abcoude, Hendrik van

1) Bijdr, cn Mcdcd, Hist, Gen, XIV 247.

2) Bijdr, cn Mcdcd, Hist, Gen, XIV 261,

3) Bijdr, cn Mcdcd, Hist. Gen, XIV 262,

4) Bijdr. cn Mcdcd. Hist. Gen. XIV 265.

5) Off. fol. 124v. De volgende uitgavenposten worden daarbij ver-
meld: jaarlijks moet de pastoor van Abcoude i/n Fransch schild hebben
voor zielsmissen voor de heeren van Gaesbeek; dc pluimgraaf cn
degene, die belast is het zcventuig waar tc nemen, ontvangen 1 Fransch
en 2 Wilhclmusschildcn; zekere Jacob Gijsbertszoon ontvangt ccn lijf-
rente van 2 Fransche schilden en 6 witte stuiver; de „voirsprakc", die
jaarlijks in rechte voor den rentmeester optreedt, krijgt daarvoor

-ocr page 154-

Nyenrode en Johan van Amerongen, namen het ambt waar
voor eigen risico en moesten jaarlijks rekening doen 1)

De kastelein van Vreeland Johan Borre van Amerongen
bezat sinds 1469 Nov 16 het recht van visscherij in de
Vecht, met den Hmderdam en alle andere daarbinnen ge-

tThe: sS r " ^^ ^^

Een recht dat blijkbaar alleen den kasteleins der bisschop,
pehjke residenties Duurstede en Ter Horst toestond, wL
de presentatie aan den bisschop van gegadigden voor
vaceerende prebenden. De kastelein van Duurstede oefende
dat presentatierecht uit voor de vicariën in de kapittelkerk
van St. Johannes Babtista en in het hospitaal van St Eli-
sa eth te Wijk
3). de kastelein van het huis ter H^rst bezat
het voor de vicariën in de slotkapel 4).

de Lchï zwanendrift te Abcoude onderhouden.

rake\' houd"cn"" u"\' " -

rake houden; wanneer echter nieuwe werken aangebracht of de funda-

^Tdl l-TT -- "lening

gulden, d.c hl, van het rentambt mocht inhouden.

1) Off, fol. 191v. Duurstede. 1472 Apr. 5; fol, ♦9 n.r^,,!,,
Aug. 26, Hun instructie is beknopter: ^i rnoe;tcn dc LhtcTva\'n den
bisschop, als „hantwisscl" (= een heerlijk rcchl K;;
vaste goederen op
ccn niluwcn eigen r aan dc IZrCTT.
erkentenis van zijn dominium directum.
Verdam L^^db in^H^
naecoep (= het recht om
ccn aan een ander verkochte ziak t gen
den bedongen verkooppri s van den vcrkooper over te n.mon V /
a.w., IV 2151). „zwanendrift, vysscheryen
tiend 1 tZ u
gueden ende anders" handhaven. Hun salLi,\' b oeTja rli5oTo tu"\'

2) Div. fol. Ii9v. Als jaarlijkschc pacht moest lui ^«t ^^ a ^
haring 14 dagen voor den aanvang der va, L t J „H
keukenmeester worden betaald. Het salaris v"n do \\ .
Vreeland bedroeg 40 Rijnsche gulden van 20
stulve" d e doo d
meester \'s lands van Utrecht uitbetaald werden fiff ffl ^/rn""^\'
stede, 1477 Juni 24). \'

3) Div. form. fol. 13 en 13v. Form. fol. 56. 56v. 135v,

4) Form, fol, 63 en 63v,

-ocr page 155-

/

Bij het kasteleinschap van het slot ter Horst treft men
aanvankelijk een aparten bewaarder van de proviand van
het kasteel aan, daar de eerste kastelein, de raad Johan
van Renen, die niet zelf bewaren kon 1). Latere kasteleins
deden dat wel zelf en vervulden ook dc daaraan verbonden
verplichtingen 2). Opmerkelijk is, dat ook de zorg voor den

1) Off, fol. 36v, Duurstede, 1459 Mei 5, Blijkens deze commissie van
den bewaarder van de proviand Johan van Brabant waren, behalve dc
kastelein en hij zelf, op het slot aanwezig de kapelaan Broeder Peter,
dc portier Johan Scrigc cn de wachter Lambert met de Stelten, be-
nevens zekere Colinct, wiens bedrijf verzwegen wordt. Johan van
Brabant kreeg een weide „tot scss hocyen" cn 16 „dachwerckc torffs",
die hij voor eigen rekening jaarlijks moest laten hooien cn afgraven.
Hij moest allen in den kost nemen, die dc bisschop of diens hofmeester
naar Ter Horst zonden, mocht voor iederen maaltijd per persoon
1 zwarten Philipsstuiver in rekening brengen. Jaarlijks moest hij reke-
ning en verantwoording van het hooi en dc turf afleggen, waarbij het
jaar gerekend werd van 18 Februari tot 18 Februari, Zijn jaarlijksch
salaris bedroeg 100 gouden leeuwen van 30 stuiver, die de rentmeester
\'s lands van Utrecht hem in twee termijnen moest uitbetalen,

2) Off, fol. 85, Duurstede, 1462 Aug. 19| fol. 131, Utrecht, 1469
Mrt. 12; fol. 247v, Duurstede, 1480 Mei 24, Duurstede, 1488 Apr. 14,
Duurstede, 1493 Juni 20. Dc commissies der kasteleins van het slot
ter Horst zijn vrijwel eensluidend. Zij moesten het kasteel bewaren
„myt allen clcynodcn, huysract cndc reetscop dacrop wcscndc cndc
anders myt allen hacren toebehoeren". Dc kastelein onderhield „in
synen cost" een priester, een portier cn een wachter. Het salaris van
deze twee laatsten werd door hem betaald. Ter bestrijding van die
onkosten ontving hij een aantal met name genoemde goederen, be-
nevens 16 „dachwcrck torffs uut onsen veencn tot synen brande", dat hij
voor eigen rekening moest laten afgraven. Hij onderhield tevens een
jager, wiens meute uit 3 winden cn 4 koppels andere honden bestond.
Tot voer van deze dieren kreeg hij het hondekoren, dat de bisschop-
pelijke goederen tc Barncvcld opleverden. Jaarlijks moest hij het hooi
leveren van 9 plaatselijk omschreven landerijen, dic hij verder voor
zich zelf mocht gebruiken. Hij ontving voor het hooi 25 Rijnschc gulden,
doch als hij door watersnood verhinderd was het te leveren, dan alleen
restitutie der kosten. Zijn salaris bedroeg jaarlijks 100 Rijnsche gulden,
waarvan echter in de eerste helft van Davids rcgecring de waarde der
aan den kastelein toekomende opbrengst der landerijen werd afge-
trokken, Dc kasteleins Gerrit Mulcrt Scynenzoon en Tyman Herbert
namen bij hun ambtsaanvaarding de verplichting op zich, dc schuld
van den bisschop aan Heer Willem Lijster, priester, groot 2 Rijnschc

-ocr page 156-

waterstaat der streek aan den kastelein van het slot ter

Horst was toevertrouwd. Deze zorgde voor de weteringen

en dijken, voor het graven van sloten en het doen van

Hij bezat ook een soort oppertoezicht over den

Rijndijk: werd deze gebrekkig, dan moest hij hem door

dijkgraaf en heemraden doen herstellen voor rekening van
den bisschop 1), s »

Van het kasteleinschap van het huis ter Eem valt niets

bijzonders te vermelden. Alleen treft men in het Officia-

torium een inventaris van den inboedel ervan aan 2),

^ Het huis te Stoutenburg nam, zooals wij reeds zagen, een

uitzonderlijke positie in, doordat het geen landsheerlijken

kastelein had, maar verpacht werd. Wij zagen ook, hoe

de stad Utrecht daartegen verzet aanteekende. De eerste

verpachting, aan Rutger Jacob Gerritszoon, burger van

Amersfoort was geldig voor 10 jaar 3), de volgende, aan

Feter Jacob Gerritszoon 4) en Wouter van der Ryt 5) dk
voor 6 jaar 6). y i.

2 Rijnschc

gulden cn 2 slmvcr, af tc betalen. (Off, fol. 85; fol 131)

r den Lekdijk Bovendam, bc

doeld? He heemraadschap te Renen komt pas 1474 Mei 1 voor dc

IJ oH^lllsV" niet lang. Vgl. blz. 152 vgg..

3) Off, fol. llv, Ter Horst, 1457 Mrt. 23.

4) Off. fol. llv. Duurstede, 1473 Mrt. 4 (= Off fol 179)

5) Off, fol, 229v, 1478 Dcc, 11. \'

6) Bij de beide eerste pachten bedroeg de pachtsom 90 Fran.chc
schilden van 2 postulaatsguldcn. bij Wouter van der Ryt ,05 Fransche
schilden in twee termijnen, op St, Maartcnsdag in den winter fNov 111
cn St, Pietcrsdag ad Cathedram (Febr, 22) of binnen H dagcl daUa
^e voldoen aan den rentmeester. Eerst bij dc verpachtingen na 1459
wordt daar seder verscheiden rentambten ingesteld zijn, uitdrukkelijk
de rentmeester s lands van Utrecht genoemd. Overigens zijn de voor-
waarden voor allen gelijkluidend, Dc pachter moet Lt hui. „in rake"
houden.
Hij moest den dijk van dc wetering op zijn kostj; onder-
houden en zoo noodig herstellen met dc bouwlieden, die er aan gc- \'
zeten zi,n. Het land, dat de bisschop daar had ligge\'n, moest hij bc-
planten «iet appel- peere- cn kcrseboomen, ook met week hout, als
wilgen dat hi, mocht laten hakken en snoeien naar zijn goeddunken
maar de vrucht- en eikeboomen moest hij laten staan Aan he

-ocr page 157-

Met het onderhoud der landsheerlijke kasteelen was een
aparte ambtenaar belast. 1466 Mei 20 werd de dienaar van
den Dom te Utrecht, Mr, Jacob van der Borch, als dienaar
en timmermeester door den bisschop in dienst genomen 1).
Volgens zijn instructie moest hij naar de residentie komen,
wanneer de bisschop hem ontbood 2), Jaarlijks moest hij
twee maal op eigen kosten een inspectiereis maken langs
de sloten Ter Horst, Duurstede, Abcoude, Ter Eem en
Vreeland
3). De eerste reis diende om te zien of het aan-
brengen van reparaties noodig was, de tweede om te zien
of zij waren aangebracht 4). Deze reparaties kwamen voor
rekening van den bisschop.

hoofdgebouw mocht hij voor eigen rekening tot voordeel van het huis
laten verbouwen; voor verbouwingen voor \'s bisschops rekening was
speciale machtiging noodig. Mocht in oorlogstijd het huis verbranden,
dan zou dc bisschop den pachter de kosten van den wederopbouw
doen teruggeven door dengenc, die na hem hel huis in pacht kreeg,
naar buurschatting cn plaatselijk gebruik.

1) Off, fol, 176, Form, fol. 16 wordt een zekere Przilyk^ Behem
van Kossenberch, wiens naam aan Tsjecho-Slowakijc doet denken, als
dienaar cn bouwmeester vermeld.

Jacob van der Borch is een der bouwmeesters, die den Dom tc
Utrecht gebouwd hebben. Van hem is o.a. het beeldhouwwerk in do
kapel van Rudolf van Diepholt, Vgl. S. Muller Fz„ De beelden der
graftombe van bisschop Rudolf van Diepholt, in: Dc Ncdcrlandschc
Musea I (1916) 7; C. H. dc Jonge, De Dom tc Utrccht (z. j.) 15.

2) Gedurende zijn verblijf in dc residentie ontving de timmermeester
10 witte Bourgondische stuiver per dag, waarvoor hij ccn certificatie
van den kastelein van Duurstede moest overleggen.

3) Voor dc reparaties van het slot tc Stoutenburg zorgde, zooals wij
zoo juist gezien hebben, de pachter zelf.

4) Moest dc timmermeester meer dan twee reizen per jaar doen, dan
zou hij per dag 10 witte stuivers ontvangen, op certificatie van den
kastelein van Duurstede. Zijn tractement bedroeg jaarlijks 12 Rijnschc
gulden, dat uitbetaald werd in twee termijnen, op St. Pietersdag ad
Vincula (Aug. 1) en op Onze Lieve Vrouwen Purificatie (Febr. 2) of
binnen 30 dagen daarna.

-ocr page 158-

HOOFDSTUK VI.
De Waterstaat.

In de registers van bisschop David ontmoet men slechts
sporadisch gegevens over den waterstaat. Ten deele is dit
daaraan toe te schrijven, dat verscheidene dijkbesturen
zooals dat van de Eem, van den Slaperdijk en van de
Biltsche Grift eerst in den tijd der Republiek zijn inge-
steld 1), terwijl in enkele reeds bestaande, zooals het heem-
raadschap van Bijleveld, de bisschop niets te zeggen had 2).
Toch krijgt men den indruk, dat zijn regeering zich aan
dezen tak van bestuur niet veel gelegen heeft laten liggen;
een mdruk, die nog versterkt wordt, doordat Davids water-
staatsbemoeiingen in de laatste weken van zijn regeering als
het ware bekroond werden door den geweldigen watersnood
van Februari 1496
3).

Beschouwen wij de verschillende heemraadschappen in
het Sticht wat nader, dan valt op een continuïteit der in-
stellingen, grooter dan bij eenig ander bestuursambt. De
overige middeleeuwsche bestuursinrichting heeft in hoofd-
zaak wel den tijd der republiek uitgediend, doch is in den
Napoleontischen tijd te gronde gegaan. De middeleeuwsche
dijk- cn schouwbrieven vormen daarentegen de grondslagen
waarop de inrichting der tegenwoordige dijkbesturen nog
berust.

Beginnen wij ons overzicht in vogelvlucht met de zee-
weringen langs de Zuiderzee.

De Diemerzeedijk stond onder de zorg van den graaf
van Holland; echter waren ook dc Stichtsche gerechten van

1) Tcg. St. I 295 vgg..

2) Teg. St. I 289 vgg..

3) Heda, 306.

-ocr page 159-

Abcoude 1), Demmerik en Oudhuizen 2) daaraan dijk-
plichtig.

Onder het Sticht behoorde de Spakènburgsche zeedijk. Hij ^ Jf^/^i -
was indertijd opgeworpen door die van Amersfoort, Eemnes, ^
Zeldrecht, de Haar en Duist
3), die dat vrijwillig ondernomen
hadden en den dienst, die zij het geheele land daarmede
bewezen hadden, beloond zagen, doordat bisschop Rudolf
van Diepholt hen in 1433 en 1435 voortaan vrijstelde van
alle lasten voor het onderhoud van den dijk. Daarmede
 I

werden die van Bunschoten belast, aan vkder schout cn
schepenen het schouwen werd opgedragen 4). In Davids tijd
werd een geschil over den dijk, ontstaan tusschen dc steden
Amersfoort en Bunschoten, 1467 Aug. 2 door den maar-
schalk van Amersfoort en Eemland Jacob van Zuylcn van
Nyevclt onder goedkeuring van den bisschop in dier voege
beslist, dat voortaan dc steden Utrecht cn Amersfoort mcde-
zeggenschap in het dijkbestuur zouden hebben. Sedert werd
dc naam van den dijk veranderd in Bunschoter Veen- en
Vcldcndijk, waaronder hij nog bekend staat
5).

Van de dijken der binnenwateren is natuurlijk dc belang- •
rijkste die langs Rijn cn Lek. Dat is dan ook dc eenige, voor
wiens geschiedenis dc registers vrij geregeld gegevens
leveren.

Dc grondslag voor dezen dijk was gelegd, toen graaf
Floris IV

van Holland in 1235 op verzoek van zijn broer
bisschop Otto III óf den reeds bcstaandcn dijk heeft doen
verzwaren óf ccn geheel nieuwen dijk van Amerongen tot
Schoonhoven heeft doen leggen 6). Sinds het leggen van
den IJsseldam beneden Vreeswijk bij Klaphek, den zgn.
„Nyendam", in 1285, werd het dijkbestuur in twee heemraad-
schappen gesplitst, het eene „opten Lcckcndyck van Ame-

1) V. d. Water II 6.

2) Jud, fol. 270v.

3) V, d. Water II 49; Teg, St, I 294,

4) V, d. Water II 50; Teg, St., t. a, p.

5) V. d. Water, t. a. p.

6) Teg, St, I 282: J. A. van Hengst fcn F. A, R. A, van Ittersuml,
^De Lekdijk Benedendams en dc IJsseldam I (z, j,) 9,

-ocr page 160-

rongen tot beneden die Vaert", kortweg Lekdijk Bovendams,
het andere „opten Leckendyck beneden die Vaert van den
Nyendam toe Schoenhoeven", kortweg Lekdijk Beneden-
dams genoemd l).

Het heemraadschap van den Lekdijk Bovendams, dat als
oudste der Stichtsche heemraadschappen tevens voor het
aanzienlijkste gold 2), werd ingesteld door den dijkbrief
van bisschop Jan van Diest van
1323 „des dinxdages voer
Sunte Margrieten dach" (Juli 12), die in den tijd van
bisschop David nog steeds van kracht was en dan ook in
diens Diversorium afgeschreven staat onder het opschrift:
„Dit is den dyckbrieff"
3). Bij dezen brief werd het dijk-
bestuur opgedragen aan een dijkgraaf en elf heemraden.
Daarvan benoemde de bisschop den dijkgraaf en drie heem-
raden, de kapittels, de overige geestelijke gestichten, het
gemeene land en de stad Utrecht elk twee heemraden. Hun
taak was den Lekdijk te schouwen van Amerongen tot den
IJsseldam en tevens den IJsseldijk 4) van den IJsseldam
tot den Meemdijk. Hun beslissingen werden bij
meerderheid
van stemmen genomen. Zij waren verplicht op den oproep
van den dijkgraaf op te komen, anders vervielen zij in boete.
Driemaal \'s jaars moest er een schouw plaats hebben, de
eerste acht dagen na Pinksteren, de tweede acht dagen na
St, Jacob (Juli
25), de derde op St, Maarten (Nov. 11).
Hun heemraadschap omvatte het land tusschen de Lek en
de Otterspoorsluis bij Breukelen, tusschen de Lek cn den
Meemdijk en tusschen Amerongen en den IJsseldam.

1493 Oct. 26 vaardigde bisschop David met de drie Staten
\'s lands van Utrecht een ordonnantie uit, waarbij het

1) Tcg. St., t, a. p,; Van Hengst, a. w, I 14, In de registers van bisschop
David ontmoet men echter deze verkorte namen niet,

2) Teg, St., t,a,p.j A, A, Beekman, Dc Strijd om het bestaan. Ge-
schiedenis cn Tegenwoordige Staat van de Lage Gronden van Neder-
land (1887) 198,

3) Div, fol, 298; v, d. Water II 63 (de datum is daar foutief opgegeven),

4) Aan het leggen van dien dijk hadden dc vijf kapittelen 1296 Febr. 1
hun goedkeuring gehecht. Brom, a. w. II 187, no. 2671.

-ocr page 161-

schouwen van den Lekdijk Bovendams nader omschreven
werd. Reeds vroeger hadden zij blijkens dit stuk een zestal
bepalingen gemaakt, die nu herhaald en met enkele nieuwe
aangevuld werden. Er was bepaald, dat de kameraar (de
ambtenaar, die aan elk heemraadschap was toegevoegd, oor-
spronkelijk rentmeester, later meer in het algemeen de uit-
voerder van de besluiten van het college) jaarlijks in Maart
zijn rekening en verantwoording zou afleggen. Verder zouden
dijkgraaf en heemraden bij de St. Maartensschouw of
\'s winters als zij bij ijsgang op den dijk waren, alle gebreken
van den dijk op schrift brengen en deze ter gelegenheid dat
de kameraar zijn rekening aflegde — waarbij zij tegen-
woordig moesten zijn — ter kennisse van de Stalen brengen.
Wat deze dan in overleg met dijkgraaf en heemraden be-
sloten, zou de kameraar ten uitvoer leggen en zijn werk zou
geschouwd moeten worden op den cerstvolgenden schouw-
dag. Alleen in tegenwoordigheid van dijkgraaf en heemraden
zou „uytstekinge" (= gerechtelijke vervolging wegens be-
taling van schuld) mogen plaats hebben, doch alleen als de
schuld nog niet verjaard was. Wie door dijkgraaf en heem-
raden werd aangewezen tot betaling, moest op den schouw-
dag zelf of op den cerstvolgenden „gepand" worden door
den vierden pander in tegenwoordigheid van dc heemraden.
Werd dc zaak op één schouwdag niet beëindigd, dan kon
zij worden uitgesteld tot een volgenden.

Aan deze bepalingen werden eenige toegevoegd, dic in
hoofdzaak hierop neerkwamen: Ieder moest zijn aandeel in
den dijk op zoodanige wijze maken, dat het gemccne land
onbelast bleef, naar aanwijzing der heemraden. Werd dc
dijk gebrekkig, dan moest hij op kosten van het gemccne
land hersteld worden. Dijkgraaf en heemraden mochten zich
alleen bemoeien met hun eigen dijk. Jaarlijks moest de
dijk „geschiert" worden, d. w. z. ieders aandeel in het werk
daaraan geschat worden, Wticirvtin ccn ff schicrccdel" moest
opgehangen worden tc Amerongen, Wijk, Honswijk, \'t Waal
en aan dc Vaart voor de kerk, opdat een ieder zou weten,
wat hij aan den dijk doen moest. Dc schierdag werd vast-
gesteld op \'s daags na Meidag. Was iemand nalatig zijn

-ocr page 162-

aandeel aan het dijkwerk te verrichten, dan moest de dijk-
graaf dat laten doen op kosten van den nalatige 1)

Het dijkgraafschap werd verpand, met toestemming van
de vijf kapittels, voor 400 oude Fransche schilden 2) De
dijkgraaf mocht zijn ambt door een ander doen waarnemen.
Het ambt van heemraad werd soms verpacht, voor 25 Rijn-
sche gulden jaarlijks, voor den tijd van 10 jaar 3) Hun
ambtseed legden de landsheerlijke heemraden meestal in
handen van den dijkgraaf
4), soms in handen van een
speciaal daartoe aangewezen bisschoppelijken raad af
5)
Een zonderlingen indruk van de wijze, waarop dijkgraaf
en heemraden hun ambt waarnamen en van de misbruiken,
die m hun bediening waren ingeslopen, geeft de bepaling, die
Karei V in zijn dijkbrief van 1537 Juni 27 opnam, dat geen
dijkgraaf of heemraad geschenken of een jaargeld mocht
aannemen op straffe van verlies van het ambt en op de

verdere straffen, die daarenboven noodig zouden geoordeeld
worden 6),

Het heemraadschap van den Lekdijk Benedendams wordt
het eerst vermeld in een brief van graaf Floris V van Holland
van St. Lucienavond (Dec. 12), waarbij aan de heemraden
van den Lopikkerwaard werd opgedragen onder leiding van
Hendrik de Roover, een Brabantsch edelman, weldra burg-
graaf van Montfoort, dezen dijk te schouwen 7) Bisschi
Jan van Diest vaardigde in 1328 een dijkbrief uit, volgens
welken ruim een eeuw het schouwen van den Lekdijk
Benedendams plaats vond 8). Rudolf van Diepholt bracht
in 1434 daarin eenige wijzigingen en uitbreidingen aan 9)

11 Div, fol, 324v; v. d. Water II 64.

2) Off. fol. 30; fol. 207,

3) Off, fol. 106; fol. 106v,

4) Off. fol. 106. fol, 106v. fol, 272v, fol, 274,

5) Off. fol. 6v.

6) V. d. Water II 70,

7) V d. Water II 121; R, Fruin Th.Az. en A. Ie Cosquino de Bus.y.
Catalogus van hel Archief der Heeren van Montfoort (1920) 83. no. 7;
van Hengst, a. w. I 15,

8) V. d. Water II 106; Teg. St. I 291; van Hcngsl a w I 22

9) V. d. Water II 108; Teg. St. I 292. « • \'

-ocr page 163-

en verving 1454 Aug, 10 het geldende dijkrecht door een
nieuv/en dijkbrief, die gedurende de geheele regeering van
bisschop David van kracht was. De bepalingen van dezen
dijkbrief moeten dus, voor zoover zij op de bestuursambten
betrekking hebben, in het kort uiteengezet worden.

Het dijkgraaf schap was reeds in 1405 door bisschop Fre-
derik van Blankenheim als een erfelijk leen geschonken aan
burggraaf Zweder van Montfoort, die het door een ander
uitoefenen liet l). Daarnaast werden bij den dijkbrief van
1454 zeven heemraden ingesteld, waarvan de bisschop er
twee, de stad Utrecht en de ambachtsheeren van Lopik
(deze ambachtsheerlijkheid behoorde aan het kapittel van
St. Marie) en IJsselstein elk één benoemde. De beide overige
plaatsen werden ingenomen door de heeren van Langerak
en Jaarsveld, die, zoo zij niet in de schouw woonden, een
plaatsvervanger mochten aanstellen, behoudens goedkeuring
door den bisschop.

Elke heemraad moest wonen in of binnen een mijl af-
stands van de Schouwe, d. w. z. de Lopikkerwaard, en aldaar
gegoed zijn met ten minste één hoeve lands. De schiering
moest, als bij den Lekdijk Bovendams, \'s daags na Meidag
plaats vinden. Jaarlijks hadden er drie schouwen plaats,
de eerste Dinsdags na St. Jan (24 Juni), de tweede Dins-
dags vóór St. Jacob (25 Juli), dc derde Dinsdags na St.
Bartholomcus (24 Aug.), terwijl dc zgn. tuin- of ruwer-
schouw, die dc inspectie der schoordijken ten doel had,
werd gesteld op veertien dagen na St. Victor (Oct. 10). Dc
heemraden legden hun rekening en verantwoording af aan
dc ambachtsheeren uit het heemraadschap, met wien zij ook
dc vcrdccling der dijklasten opmaakten 2).

Dc door den bisschop aan tc stellen heemraden werden

1) Van Hengst, a.w. I 16, 1461 Mei 21 werd in het kapittel-generaal
burggraaf Johan van Montfoort (de bekende oproerling binnen Utrecht
in de jaren 1481—1483) met het burggraafschap en met het dijkgraaf-
schap bekleed (Matthaeus, dc Nob„ 808),

2) V, d. Water II 109; Van Hengst, a, w, I 35 vgg,.

-ocr page 164-

voor onbepaalden tijd benoemd. Hun ambtseed legden zij af
m handen van den
dijkgraaf l).

De IJsseldam, die de afscheiding tusschen beide schouw-
pbieden vormde viel niet onder het ressort van één van
beide collegien; de schouw daarvan behoorde aan den heer
van IJsselstein 2),

Op het einde der 15de eeuw moet in het dijkbestuur een ver-
slapping mgetreden zijn
3), waarvan men ook sporen in dc
registers van bisschop David bespeurt: na 1478 Apr. 24 vindt
men geen commissie meer voor een heemraad van den Lek-
dijk Benedendams, na 1485 Jmii 4 geen meer voor een van
den Lekdijk Bovendams. Het is natuurlijk mogelijk, dat de
aangewezen heemraden den geheelen verderen regecrings-

ru uitgediend, maar waarschijnlijker

lijkt het, dat m dic periode, die voor den Lekdijk Beneden-
dams met minder dan achttien jaar omvat, de opengevallen
p aatsen met vervuld zijn. De gevolgen van deze nalatigheid
bleven met mt. In Februari 1496 viel er een strenge vorst in.
waardoor binnen 24 uur de Rijn dicht lag. Reeds na drie
dagen sl^g het weer om, een groote ijsgang en een ontzag-
h,ke watersnood, die alle gebieden langs ,den Rijn v^
Keulen tot de zee overstroomden, volgden 4). Qok een groot
deel van het Sticht deelde dat lot. daar in den nacht van
20 Februari de Lekdijk ter hoogte van Beusichem door-
brak 5). Dat was de bekroning van de waterstaatsbemoeiing
van bisschop David. ^

Het heemraadschap van Heikop, genaamd de Lange Vliet
was in 1385 opgericht door bisschop Floris van Wevelik-
hoven. Volgens diens dijkbrief was de schout van Utrecht
als zoodanig dijkgraaf van Heikop, naast wien vijf heem-
raden fungeerden. Van dezen benoemden de bisschop, de
ecclesiën de kloosters, de stad Utrecht en de landgenooten
van het heemraadschap er ieder één, dien zij zelf mochten

1} Off. fol. 11; fol, 47; fol. 60; fol. 73; fol. 164v; fol 225v
2) Van Hengst, a. w.
I 23.
3J Van Hengst, a, w.
I 42,

4) Heda. 306,

5) Van Hengst, a, w. I 43,

-ocr page 165-

beëedigen en zoo noodig mochten afzetten. De schouw had
plaats tweemaal \'s jaars, op Meidag en op St. Lambertsdag
(Sept,
17) I). Frederik van Blankenheim voerde 1410 op
St. Agnietenavond (Jan. 20) de bepaling in, dat als de
schout van Utrecht zijn plicht als dijkgraaf niet na kwam,
men dan een anderen dijkgraaf zou mogen aanstellen 2).
In de registers uit\'Davids tijd bemerkt men van het bestaan
van dit heemraadschap niets. De bisschop schijnt van zijn
recht een heemraad te benoemen geen gebruik te hebben
gemaakt.

Het heemraadschap van Bijleveld, dat in 1414 door
Frcderik van Blankenheim werd ingesteld, was geheel los
van bisschoppelijken invloed. De dijkgraaf werd gekozen
door dc buren van Reincrskoop, Bijleveld, Achthoven cn
Mastwijk. Van dc heemraden, vijf in getal, benoemden de
ecclesiën, het klooster van St. Katharijnen tc Utrecht, de
burggraaf van Montfoort, dc buren van Reincrskoop en die
van Bijleveld er elk één. Dc door het klooster van St. Katha-
rijnen tc vergeven plaats werd steeds door zijn comman-
deur vervuld
3).

Hoewel het watergraafschap van de Eem eerst in 1616
werd opgericht
4) ^ bestond reeds veel vroeger een zorg voor
de afwatering van die rivier. Bisschop Floris van Wevelik-
hoven vaardigde
1393 Mrt. 5 samen met Willem, heer van
Abcoude en Duurstede en burgemeesteren, schepenen cn
raden van Amersfoort een dijkbrief uit voor den Nieuwen
Dijk onder den polder dc Slaag bij Amersfoort, die nog in
Davids tijd gold, daar hij in diens Diversorium afgeschreven
staat. De schout van Zcldrecht werd met het dijkgraafschap
belast en zou naast zich vier heemraden hebben. Van dezen
zouden dc bisschop cn dc heer van Abcoude of diens erf-
genamen (sinds
1459 was dat ook de bisschop) er elk één
benoemen, Dc beide anderen zouden jaarlijks op Sint Pieters-
dag in de lente (Febr, 22) door dc landgenooten, daartoe te

1) V, d. Water II 129; Teg, St, I 287,

2) V, d. Water II 131.

3) V. d. Water II 142,

4) Teg, St. I 296.

-ocr page 166-

Amersfoort samengekomen, worden gekozen. De schout van

Zeldrecht moest de heemraden beëedigen; ook de door den

bisschop benoemden moesten jaarlijks opnieuw een eed

afleggen 1). Vier maal \'s jaars moesten zij den dijk schouwen,

nl. op St. Maarten in den winter (Nov. 11), op St. Geertrui

(Mrt. 17), op Meiavond (Apr. 30) en acht dagen na St. Jan

(Jum 24). Hun beslissingen geschiedden bij meerderheid van

stemmen 2). Indien de heemraad, van \'s bisschops wege be-

noemd, zijn plicht niet nakwam, zou dit op hem verhaald
worden 3),

Het schouwen van de Vecht en den Ouden (nu Krommen)
Rijn was in 1410 bij een ordonnantie der drie Staten s lands
van Utrecht aan zes deputaten opgedragen. Daartoe wezen
de kapittels aan twee kanunniken, de ridderschap twee van
haar leden en de stad Utrecht twee raadsleden, die echter
geen oversten der stad mochten zijn. Geen der deputaten
mocht ambtenaar zijn. Zij bleven slechts twee jaar in functie,
j^aariijks traden er drie af. Zij benoemden hun kameraar tot
het innen van hun „broeken" en inkomsten. Jaarlijks vonden
twee schouwen plaats, in Mei en omstreeks St. Margriet
(Juh 13). Als de deputaten dat noodig vonden, konden zij
nog een derde schouw instellen
4),

Het is te begrijpen, dat bisschop David tegen den invloed
der Staten op dit college bezwaren had cn er een einde aan
zocht te maken. Hebben wij hem elders, bijv. bij den Lekdijk
Bovendams, een enkele maal nieuwigheden zien invoeren
dan waren dat aanvullingen en verbeteringen in de lijn van
den bestaanden toestand. Hier daarentegen voerde hij ccn
hervorming in, die het wezen van de zaak aantastte; trachtte
hij het deputaten-collegc der Staten tc vervangen door twee
landsheerlijke heemraadschappen. 1474 Mei 23 belastte hij
zijn raad en maarschalk van het Oversücht Tyman Herbcrt
met drie daartoe aangestelde heemraden den Ouden Riin
van Wijk tot Utrecht op de gewone lijden te schouwen. Dc

1) Off, fol. 129.

2) Div. fol, 113v: v. d. Water II 186,
3J Off. fol. 129.

4) V. d. Water II 192; Teg. St. I 286,

-ocr page 167-

boeten zouden blijven zooals zij door vroegere bisschoppen
waren vastgesteld. Jaarlijks zou de maarschalk daarvan
rekening doen 1). Eenige weken later, Juli 18, ontving de
raad en maarschalk van het Nedersticht Gerrit Mulert op
denzelfden voet opdracht de Vecht van Utrecht tot den
Hinderdam te schouwen. De heemraden, die hem daarbij
ter zijde zouden staan, werden tevens reeds met name aan-
gewezen. Hun ambtseed zouden zij in handen van den maar-
schalk afleggen 2).

In deze jaren van machtsontplooiing van den bisschop
waren de Staten wel genoodzaakt zich ook deze inbreuk
op hun gezag te laten welgevallen. Maar na de catastrophe
van Nancy namen zij in hun memorie van grieven ook een
klacht over deze zaak op. 1477 Mei 12 klaagden dc Staten,
dat hun deputaten op bevel van den bisschop door diens
maarschalk gevangen naar Wijk waren gebracht, beroofd van
hun geld en slechts op oorvcde losgelaten. En niet alleen
Vecht en Ouden Rijn betrof hun klacht, ook in andere water-
schappen had de bisschop persoonsveranderingen ingevoerd,
zooals nieuwe kameraars op den Lekdijk 3). De stad Utrecht
klaagde speciaal, dat zij haar watergangen niet had mogen
schouwen 4). Bij zijn antwoord twee dagen later beriep dc
bisschop zich op een brief van bisschop Rudolf, waarbij een
watergraaf, tc benoemen door de Staten, werd ingesteld,
doch welk besluit nooit uitgevoicrd was. Tevens hadden dc
landgenootcn geklaagd over dc omkoopbaarheid der schou-
ten en heemraden, die daarom naar Wijk waren ontboden,
doch hcclcmaal niet gevangen waren gehouden cn ook niet
beroofd van hun geld. Mocht dat gebeurd zijn, dan wilde
de bisschop de namen weten van wie dat overkomen was.

1) Off. fol. 184v,

2) Off. fol. 182v.

3) Bijdr. cn Mcdcd. Hist. Gen. XIV 236. Inderdaad vindt men Div.
fol. 193 ccn commissie voor den raad en rentmeester \'s lands van
Utrecht Philips Duclerc als ontvanger van hel hoofdgeld ten bate van
den Rijndijk van Amerongen tot den Nyendam, dd. Duurstede, 1475
Apr. 1.

4) Bijdr. cn Mcdcd. Hist. Gen. XIV 239.

-ocr page 168-

om hmi genoegdoening te kunnen verschaffen 1). De klacht
van de stad wees de bisschop af met een verwijzing naar
de klachten van het volk over omkoopbaarheid
2)

Daarop replkreerden de Staten, dat de instelling van den
watergraaf reeds met goedkeuring van bisschop Rudolf weer
mgetrokken en de toestand ingevoerd was, dien bisschop
David bij zz,n aantreden gevonden had. Met name noemden
zi, de slachtoffers, die Davids gevangenen waren geweest,
en klaagden zi, over de geldafpersing van den maarschalk
lyman Herbert. Bovendien was. naar zij beweerden, de
knevelarij door de heemraden nog erger dan vroeger die
door de deputaten
3). Bij het verdrag van 1477 Juli 28 gaf
de bisschop toe. dat het schouwen van de Vecht en den
Ouden Rijn wederom zou plaats hebben volgens de ordon-
nantie der Staten
4), De stad Utrecht had toen reeds haar
Oversten bevel gegeven in het kapittel-generaal twee depu-
taten van harentwege te benoemen 5).

Eveneens een nieuwigheid, door bisschop David ingevoerd,
IS bhjkbaar het heemraadschap te Renen geweest. 1474 Mei 1
werd Tyman Herbert benoemd tot dijkgraaf 6) cn Johan
Va kenier tot heemraad te Renen. Deze laatste werd 1476
Oct. 13 vervangen door Johan Freyse 7). De dijkgraaf moest
rekenschap van al e vervallen, profijten en inkomsten af-
leggen, de heemraden hun ambtseed zweren in handen van
den dijkgraaf. Ziedaar alles wal van dit heemraadschap
b l,kt. Het verdwijnt weer even abrupt als het verschijnt.
Maar dat het juist in 1474 en volgende jaren bestaan heeft
en dat Tyman Herbert er dijkgraaf van geweest is. doel
vermoeden dat wij ook hier met een nieuwe instelling van
David tc doen hebben. Of het heemraadschap het verdrag
van 1477 ovcrieefd heeft, blijkt niet. In hun memorie van

1) Bijdr. cn Meded, Hist. Gen. XIV 243.

2) Bijdr, en Meded. Hist. Gen. XIV 247.

3) Bijdr. cn Medcd. Hist. Gen, XIV 252,

4) V. d. Water III 950,

5) Burman, a, w. III 168,

6) Off. fol, 186v.

7) Off. fol. 187.

-ocr page 169-

grieven spreken de Staten er niet over, in het verdrag wordt
het niet genoemd. Was het misschien reeds te voren opge-
heven? Men kan hier alleen gissen, zonder veel verder
te komen 1).

Het waterschap van Woerden, dat een gedeelte van het
westelijke Sticht besloeg, waarvan de geërfden volgens een
consent van bisschop Frederik van Blankcnheim van 1410
verplicht waren bij tc dragen in de lasten van het water-
schap 2), stond verder onder het bestuur van den: graaf
van Holland 3).

Van de lagere waterschappen bemerkt men in dc registers
van bisschop David slechts zelden iets. Een enkele maal
grijpt de bisschop in het bestuur van een waterschap in,
zoo 1467 Aug. 19 in Wicrscrbrock, waar dc schout van
Vreeswijk, dic met vier heemraden den polder moest
schouwen, zijn plicht niet nakwam. Toen machtigde de bis-
schop de dekens en kapittels ten Dom en van St. Jan en
de gemeene landgenooten den polder jaarlijks door vier
heemraden te doen schouwen, die de bisschop uit dubbel-
tallen, door de landgenooten op te maken, zou aanwijzen 4).
Van de zorg van den bisschop voor zijn stad Wijk getuigt
dc oprichting van een watermolen aldaar 5). Voor het op-
richten van watermolens was blijkbaar de toestemming van
den landsheer noodig 6). Tenslotte hield de bisschop zich
ook bezig met de zorg voor het onderhoud van den Hmder-
dam. Door ccn deputatie uit de Stalen had de bisschop
dezen doen onderzoeken en tot herstel van dc gebreken
daarvan was ccn morgengeld ingesteld. Met hel innen daar-

1) Reeds in 1-162 had de kastelein van het slot ter Horst een opper-
toezicht over den Rijndijk, Reparaties daarvan droeg hij op aan dijk-
graaf cn heemraden. Bestond dus het heemraadschap tc Renen wel
reeds vóór 14747 Of is hier het college van den Lekdijk Bovendams
bedoeld? Vgl, blz, 140,

2) V, d. Water II 271,

3) Teg. St, I 299.

4) Div, fol, 109v.

5) Div, fol, 24Iv,

6) Div, fol, 304; fol. 314.

-ocr page 170-

V» werd 1476 Sept 23 de raad Hendrik van Gent belast I).
Tot deze ^Paar^e gegevens over den lageren waterstaat
beperken zich de bisschoppelijke registers.

JS^T^ waterstaat noemt,

bemerkt men m de registers vrijwel niets. Het eenige amb

van dien aard is dat van landmeter, dat blijkens de eel"

commissie, die ervan bewaard is, levenslang werd vergeel

De f^ctionans Gijsbert van Wael, mocht een plaalsve"

Zd rf 7" «»oemd

wordt. Z„n ambtseed legde hij af in handen van den raad
sl j
. ■ " Arnhem en

1) OH. lol. 205.

2) OtI. lol, IlOv, Duurstede. 1467 Juni 18. Jud. fol 223 1488 Nnv 5

xi rjit j vir H U

-ocr page 171-

BESLUIT.

Dc regcering van bisschop David van Bourgondië is voor
de geschiedenis der staatsinstellingen van het Sücht van
bijzondere beteekenis geweest. Hij was het, die de eerste
poging deed den standenstaat te vervangen door een absolute
monarchie.

Zijn verheffing op den zetel van Sint-Maarten was als
het ware de bezegeling van de afhankelijkheid van het bis-
dom, De verzwakking van het vorstelijk gezag, gevolg van
de ontwikkeling der Staten, had het verval van den staat
veroorzaakt en het land tot een prooi van den overmachtigen
nabuur gemaakt. Maar juist die overmacht van Bourgondië
schonk den bisschop, zelf lid van haar dynastie, de hulp-
middelen om een poging tot herstel van zijn gezag tegen-
over zijn onderdanen tc kunnen wagen. Daarmede gaf hij
reeds in beginsel dc onafhankclijklieid des lands tegenover
het buitenland op. Nooit heeft David als Frcderik van
Blankcnlicim getracht zijn Sticht te onttrekken aan den
invloed van den nabuur, wiens gebied weldra, na de ver-
overing van Gelre (1473), het zijne van alle zijden omringde.
Integendeel steunend op dc grootheid van zijn stamhuis,
waarvan hij, ofschoon een bastaard, zulke markante trekken
vertoont — zijn doelbewuste politiek herinnert aan zijn
vader Philips den Goeden, zijn houding van grand seigneur,
meer ridder dan prelaat i), zijn maecenaat 2) en ook zijn

1) Vgl, J, Huizinga. HcrfsUij der Middeleeuwen (1919) 258 en dc daar

gecilccrdc plaats bij Chaslcllain III 155.

2) Heda. 292: cum vitac suae pcriculo certarc non dubitavit, fovit
ct docta ingenia. bonasque litcras cxcoluit. oblectatus etiam Musica in
tantum, ut publico acre cantorum coctum pro oratorio suo alerct.
Vgl over Davids hof te Duurstede: S. Muller Fz., De geboorteplaats
van Mabuse, in: Oud-Holland XXXIV (1916) 149 vgg..

-ocr page 172-

soms wreed-wraakzuchlige tyra„„ie aan zijn broer Karei
den Stouten - zocht hij m zijn bisdom dezelfde beginselen
van vorstenmacht door te voeren als hij in zijns vaders ^k
tot bloe, komen zag Zooals de organisatie van den Bo^^r-
gond.schen staat ontleend was aan de Fransche monarcWe
volgde hsschop David weer het voorbeeld
van de Bourgon
d sche centrahsatie na. Bij dit streven, dat het herstelTn
den tentonaal-staat zou bewerkt hebben, kwam hij
noZ"
zakel.,kenv.,ze m conflict met de Staten van zijn a^d/n

elf ," r\'T^ Germaansche beginselen van den parf^-
cular. t,schen staat en van hun positie van gelijkheid mét
den landsheer tegenover diens in
wezen Romaansle

Davids bedoelingen bleken het eerst openlijk bij den
^aa sgreep van 1470. In de daarop volgende jaren was h,"

êezag aHhans m het land van Utrecht weer tot ongekenden

Stou! > b-chermlr Kare\'

den Stouten al z„n arbeid tevergeefs maakte. Bij het verdral
van 1477 moest bisschop David vrijwel al i " ®
herroepen, zijn streven was mis^M \'

Zoo hadden dus de Staten in deze eerste botsing van hun
vr,heden en het vorstelijk gezag gezegevierd. Doch Lt lag
m den aard der zaak, in de behoeften van den tiid dat
deze zege slechts tijdelijk en dit eerste confhct „ie ml
dan een v^ryel van ernstiger strijd zou zijn. Onder bis
schop Davd, die nog bijna twintig jaar regeerde, k de strM

Te th«lehrh\'ot\'he,^:™

ti che e\'. ? , t". «\'P™\'"«^\'\'.- van een systema-

zetten "êf r" \'/\'i\'V"" voort te

Zsriik .. de crisis van 1477

M ! ™ ontwikkelde zich tot een

wereldmacht. De voortschrijdende vereeniging der Ler-
landsche gewesten bracht in 1528 ook het Sticht ondrz"«

-ocr page 173-

schepter en schonk den Stichtschen gebieden van buiten af
een landshoogheid, waartoe de bisschoppelijke landsheer
van binnen uit tevergeefs had pogen te komen. De afzopder-
lijke Staten der Stichtsche landschappen verloren aan betee-
kenis, nu ook zij naar de vergadering der
Staten-Generaal
der Bourgondische erflanden hun afgevaardigden zonden 1).
En Karei V bereikte, steunend op zijn wereldpositie, wat
bisschop David tevergeefs beoogd had. Hij legde ook in zijn
heerlijkheid Utrecht, thans deel uitmakend van een wordenden
centralen eenheidsstaat, de grondslagen voor een absolute
mpnarchie: hij schafte in 1530 het standengerecht van
ridders en knapen af cn verving het door een landsheerlijk
hof, waar weldra niet langer volgens het Stichtsche land-
recht, maar volgens het Romcinsche recht gehandeld werd.

Ook in de Nederlanden leek het dus, dat de staat de
gewone ontwikkeling van standenstaat tot absolute monarchie
zou doormaken. Maar toen onder Kareis opvolger Alva
den opbouw der monarchie trachtte tc voltooien en de aan
dc bewilliging der Staten onderworpen beden — den hoek-
steen van hun macht — wilde vervangen door een algemeen
vorstelijk belastingrecht, joeg dit dc Staten op tot een laatste,
allergeweldigste, worsteling, die althans in het Noorden tot
de afzwering van den landsheer leidde. Dc republiek der
Vercenigde Nederiandcn, met haar Statenrcgcering cn haar
focdcralismc, trad in dc plaats van dc monarchie, die tot
het Zuiden beperkt zich daar verder ontwikkelde tot ccn
volstrekt absolute cn gecentraliseerde autocratie, waarin alles
van den hccrschcr uitging cn het individu opging (of onder-
ging) in den staat. In het Noorden bleef het recht van het
individu ook in het staatsverband erkend. In dc jaren van
overgang was ongetwijfeld centralisatie der staatsmacht
noodzakelijk om den staat voor ontbinding cn de maat-
schappij voor verwildering tc bewaren. Maar daarna bleek,
hoezeer het in oorsprong Germaansche beginsel der indivi-
dueele vrijheid meer levenwekkend voor de beschaving is

1) R, Fruin, Dc zeventien provinciën cn haar vertegenwoordiging in
de Staten-Generaal (1893), in: Verspreide Geschriften (1904) IX 13 vgg,.

-ocr page 174-

dan het Romaansche van den almachtigen staat. Handel en
nijverheid, kunst en wetenschap verplaatsten zich van het
Zuiden naar het Noorden en in haar „gouden eeuw" vormde
de veelzijdige bloei der vrije republiek een schitterende
tegenstelling met de economisch en cultureel wegteerende
koningsgetrouwe gewesten.

-ocr page 175-

BIJ DE KAART.

De eenige in de registers van bisschop David omschreven
grensscheiding is de grens tusschen de kwartieren van Neder-
en Oversticht. Deze omschrijving is woordelijk gelijk aan
die, waarmede bisschop Frederik van Blankenheim bij de
instelling der beide kwartieren in 1413 de grens daartusschen
aangaf 1). Hoe vaag ook aangeduid is deze grens duidelijk
te herkennen als die, welke op de oudste mij bekende kaart
van het land van Utrecht, waarop de grenzen der kwartieren
en gerechten aangegeven zijn, de „Nieuwe Kaart van den
Lande van Utrecht" door Bernard du Roy (± 1680), het
Neder- en het Oversticht van elkander scheidt. Op deze wand-
kaart gaat terug het kaartje van Isaak Tirion voor in het
eerste deel van den Tegenwoordigen Staat van Utrecht (1758).
Met het oog op de groote continuïteit, die, ook blijkens de
grensaanduiding van Neder- en Oversticht, in de grenzen
tot aan de revolutie van 1795 en het Napoleontisch bestuur
moet geheerscht hebben, scheen het geoorloofd, dat de
teekenaar, onder voortdurend vergelijken met de kaart van
du Roy, het kaartje van Tirion tot grondslag legde voor
onze kaart. Wel moest daarbij steeds in het oog gehouden
worden, dat de aanname van 17dc.ccuwsche grenzen voor
15dc-ecuwsche gerechten hypothese was, zoodat wijzigingen
aangebracht moesten worden, wanneer de
15dc-ceuwsche
archiefstukken de
17dc.ecuwschc kaart tegenspraken of
wanneer deze den 17dc-ecuwschen toestand onjuist voor-
stelde. Bij het vaststellen van die onjuistheden heeft de kaart
van „De Republiek in 1795", door Dr. A. A. Beekman, in den
Geschiedkundigen Atlas van Nederland met den daarbij be-

ll Off. Fred. v. Blank, fol. 139v. Gedrukt: Utr. Jaarboekje (1903) 44.

-ocr page 176-

hoorenden tekst i) goede diensten bewezen. Op deze wijze
is een kaart verkregen, die m, i. de meest waarschijnlijke
reconstructie van den middeleeuwschen toestand, wat de
landsheerlijke competentie betreft, geeft.

De punten, waarop onze kaart van die van du Roy en
Tirion afwijkt, worden hier opgesomd en van de motieven,
die tot de wijziging geleid hebben, in het kort rekenschap
afgelegd. Vooreerst moest in de landsgrenzen een kleine
verandering gebracht worden, daar het Stichtsche gebied in
de 15de eeuw grooter was dan onder de republiek: de
heerlijkheid Jaarsveld behoorde er toe en ressorteerde onder
het Nedersticht, In verband daarmede moest de grens van
dat kwartier, die volgens de registers en de kaarten bij het
Gein eindigde, langs de afscheiding tusschen Jaarsveld en
de Vaart doorgetrokken worden.

Meer moeite gaven de grenzen der lagere gerechten.
Hierbij moge er nadrukkelijk op gewezen worden, dat, daar
het de bedoeling was de landsheerlijke competentie grafisch
voor te stellen, de gerechten, waar de bisschop niet de lagere
rechtspraak bezat, slechts globaal zijn aangeduid. Waar de
kaart van du Roy echter te hinderlijke fouten vertoonde
(zooals bij Ruwiel, Maarsenbroek, Het Gein, Driebergen,
de Vuursche, Isselt), zijn deze in overeenstemming met de
kaart van Dr. Beekman verbeterd.

Het gerecht van \'t Gooi en Houten is op de kaart van
du Roy in tweeën gedeeld: een afzonderlijk gerecht van
Houten, terwijl \'t Gooi bij het gerecht van Schalkwijk is
ingelijfd. Volgens de opgaven van Dr. Beekman is deze fout
hersteld 2),

Darthuizen, dat onder bisschop David als ccn zelfstandig
gerecht vermeld wordt, wordt door du Roy aangegeven als
onder het gerecht van Doom te behooren. Thans behoort het
tot de gemeente Leersum. Als afscheiding van het
gerecht

1) A, A, Beekman, W. A, F, Bannier cn J. W. Wclckcr, Geschied-
kundige Alias van Nederland. Dc Republiek in 1795 met dc heerlijk-
heden, ambachten enz. (1913),

2) Beekman, a, w,, 148,

-ocr page 177-

van Doom is de tegenwoordige gemeentegrens aange-

nomen 1). ,,

De grens van het gerecht van den Heimenberg is volkomen

hypothetisch. Dr. Beekman noemt het niet, op de kaart van
du Roy staat alleen de naam. Daarnaar is onze grens

geteekend. t- , j j At

Zeer gecompliceerd is de toestand in Eemland, doordat

op de kaart van du Roy tusschen de gerechten bijna geen
grenzen aangegeven zijn, terwijl die er wel op voorkomen
meestal onjuist zijn. Dat du Roy het gerecht van Leusden
veel te groot geteekend heeft, doordat hij de grenzen der
vrijheid van Amersfoort maar wat fantaseerde, heeft Ur.
Beekman overtuigend aangetoond 2). De grenzen van die
vrijheid zijn in overeenstemming met zijn kaart, naar de
nauwkeurige opgave bij van Bemmel 3), waarop ook Dn
Beekman zich beriep, gecorrigeerd. Doch ik heb geen vri,-
heid kunnen vinden, Stoutenburg op de kaart van het ge-
recht van Lcusden af te scheiden. Uit de vermeldmg van
„die schoute ende buere op Stoutcnberch in
den gerechte
van Luesden" 4) blijkt toch, dat Stoutenburg in de 15de eeuw
nog onder het gerecht van Lcusden ressorteerde

Het gerecht van Isselt, dat op de kaart van du Roy b»,
de vrijheid van Amersfoort is ingelijfd, is op onze kaart in
overeenstemming met die van Dr. Beekman hersteld Als
afscheiding van het gerecht van Soest, die Dr. Beekman
questicus laat, is, naar zijn vermoeden 5), dc door du Roy
gcteckcnde grens der vrijheid van Amersfoort
Ook het gerecht van de Vuurschc, waar het kap.t el van
Sint.Jan rechten
bezat 6), en dat door du Roy volkomen
verwaarloosd wordt, is hier naar Dr. Beekman s opgave
hersteld 7).

1) Vgl. Beekman, a.w., 146.

2) Beekman, a.w., 142—144.

3) A. van Bemmel. Beschrijving der stad Amersfoort (1760) II 824.

4) Jud. fol. 327v.

5) Beekman, a. w., 143,

6) Teg. St. II 259, 273.

7) Beekman, a. w., 144.

-ocr page 178-

Het overige gebied op den linker-Eemoever, dat in de
15de eeuw ingenomen werd door de gerechten van Soest,
Baam, Binnendijk, Eemnes en een deel van Eembrugge, is
in 1674 als een vrije heeriijkheid door de Staten aan den
stadhouder Willem Hl opgedragen 1). Vandaar dat bij
du Roy de tusschengrenzen vervallen zijn. Ter afscheiding
van Baarn en Soest is de tegenwoordige gemeentegrens aan-
genomen, evenals voor de Noordgrens van Baam 2). Het
rechts-Eemsche stuk der tegenwoordige gemeente Baam,
het waterschap Eemland, vormde met een klein gebied op
den linkeroever rond de stad Eembmgge het gerecht van
Eembrugge
3). Het overige links-Eemsche gebied werd inge-
nomen door de gerechten van Eemnes en Binnendijk.

Indien men, zooals Dr. Beekman in navolging van de op-
gave in den Tegenwoordigen Staat
4) en de naamaanduiding
bij du Roy doet
5), de afscheiding tusschen deze beide ge-
rechten laat loopen langs den Wakker- of Hoogen Dijk en
het Westelijke stuk Binnen-, het Oostelijke Buitendijk noemt,
dan zou de kerk van Eemnes Buiten binnen, die van Eemnes
Binnen buiten den dijk komen te liggen 6). Om deze onbe-
staanbaarheid is deze grensscheiding a priori te verwerpen
en is naar een andere te zoeken. Op de „Caarte van de
Heeriijkheden van Eemnes Binnen en Buytendyks", aan-
wezig in het Rijksarchief te Utrecht, die ik voor een\' 18de-
eeuwsche copie van een 16dc.eeuwsche kaart houd, worden
tot Binnendijk gerekend de gebieden, die op het blad
Eemnes
in den Gemeente-Atlas van J. Kuyper (1865) nog als Binnen-
dijk te Veen en Binnendijk te Veld worden aangeduid. De
grens liep dus niet Noord-Zuid, maar
Oost-West. Dit komt
ook overeen met de grens der beide kerspelen op de kaart
van „Het Bisdom Utrecht in 1560" (1919) door Mr. S.

1) Teg, St, II 261 cn 266.

2) Vgl. Beekman, t. a. p.

3) Beekman, t, a, p,

4) Teg. St. II 266.

5) Beekman, t. a. p.

6) Vgl. Fruin, Rechtsbronnen der kleine steden van het Nedersticht
III 156 n. 2.

-ocr page 179-

Muller Hz., Bovendien grenzen aldus de gerechten van Eem-
brugge en Binnendijk, die tot 1439 één gerecht vormden 1)
en nog in Davids tijd onder een gemeenschappelijken schout
stonden, aan elkaar, terwijl zij op de kaart van Dr. Beekman
door Eemnes gescheiden worden.

Het gerecht van Bunschoten is ten Zuiden begrensd door
Eembrugge en door de gerechten van de Haar en Duist,
die overeenkomen met de aldus genoemde waterschappen
. en met Bunschoten samen onder een gemeenschappelijken
schout stonden. Het gerecht, het kerspel en de tegenwoordige
gemeente Bunschoten waren dus aan elkaar gelijk 2).

Het overige rechts-Eemsche gebied moest verdeeld worden
tusschen het
bisschoppelijke gerecht van Zeldrecht en het
niet-bisschoppelijkc van het Hooge Land. Du Roy en Dr.
Beekman geven geen grensscheiding tusschen beide ge-
rechten aan 3). Daar dit gebied met Duist cn de Haar
vroeger één kerspel en thans één gemeente vormt, konden
ook de kaarten van Kuypcr cn Mr. Muller niet helpen. Op
onze kaart is aangenomen, dat tot het gerecht van Zeldrcch
behoorden dc drie Zeldrechtsche polders, benevens het
waterschap dc Slaag; dit laatste omdat dc schout van Zel-
drecht ambtshalve dijkgraaf van den
Slaagschcn di,k was 4)
De grens is getrokken langs den
Ovcr-Zeldrechtschcn di,k
en den Bunschotcr weg. Het overige gebied werd gerekend

tot het Hooge Land tc behooren.

In het Nedersticht gaf van de bisschoppelijke gerechten
alleen dat van Themaat
aanleiding tot afwijking van du Roy s
kaart, daar deze o. m. het gerecht van Maarsenbroek ver-
waarloosde. De verbetering is hier naar Dr. Beekman aan
gebracht 5). Ook werd naar diens kaart de grens tusschen
het bisschoppelijk gerecht van Abcoude en het aan het

1) Fruin. a,w, III 156, Vgl, do omschrijving van dc grenzen van
Binnendijk in den stadsbrief van 1439 Sept. 7 (Frum. a, w, III 164),

2) Vgl. Beekman, t, a, p,

3) Vgl, Beekman, a, w,. 143,

4) Off, fol, 129, Vgl, blz. 149.

5) Beekman, a, w,, 138,

-ocr page 180-

kapittel van Sint-Pieter behoorende 1) gerecht van Aasdom
getrokken 2).

Voor de grenzen der gerechten in de vrijheid van Utrecht
werd gebruikt de „Caerte van de Vrijheyd der Stadt Utrecht
volgens decisie van den jare 1539", door C. Specht, aan-
wezig in het Gemeente-archief te Utrecht.

Ten slotte zij nog opgemerkt, dat in het land van Utrecht
geen andere plaatsen dan steden zijn aangegeven, daar het
de bedoeling was een grafische voorstelling van den staats-
rechtelijken toestand te leveren, geen kaart ter aanduiding
van bevolkingstoestanden. Bij het teekenen der grenzen was
niet altijd na te gaan, of een grens aan den linker- dan wel
aan den rechteroever van een rivier moest loopen. Ter ver-
duidelijking van questies uit de geschiedenis van handel en
verkeer is onze kaart evenmin berekend.

1) Teg. St, II 119.

2) Beekman, a, w,, 133,

-ocr page 181-

lijsten van ambtenaren

-ocr page 182-

sr

icasb^

M

-m-

\'iW

\'tb

-ocr page 183-

Deze lijsten maken geen aanspraak op volledigheid, al is
daarnaar wel gestreefd. Vooral bij de bisschoppelijke raden
kunnen enkelen ontbreken, die in dc Icenboeken cn in de
archiefstukken, die op het Overijsselsche gebied betrekking

hebben, verscholen zijn.

De ambtenaren staan in chronologische volgorde naar den
vroegsten datum, waarop zij vermeld worden; geschiedt dit
in een commissie of recesbrief, dan is ook dat aangegeven.
Ontvangt een ambtenaar tweemaal een commissie voor het-
zelfde ambt, dan is, indien in den tusschentijd geen ander
het ambt bekleed heeft, alleen dc eerste commissie opge-
geven. De naam van den voorganger, in wiens plaats de
ambtenaar benoemd werd. is alleen dan opgegeven, als het
een ambt betreft, dat door meer dan één persoon tegelijk
bekleed werd, bijv. de pandambten, sommige schoutambten,
dc gczworcncnambtcn binnen Utrecht, dc heemraadschappen.

In dc spelling der eigennamen is naar uniformiteit ge-
streefd. Voornamen en plaatsnamen zijn volgens de moderne
orthographic gespeld; plaatsnamen ook in familienamen,
bijv.
van IJsselstein, van Linschoten. van Scherpcnzccl enz
Familienamen, die thans nog bestaan zijn gespeld naar de
tegenwoordige schrijfwijze, ook al is d.e in de registers v^
bisschop David niet „belegt" (dus: van Zuylcn van ^
de Vos van Stecnwijk, van Bevervoorde,
WichWs Lcdeboer)

Over het algemeen is de middclccuwschc spelling oe voor
de
o-klank vervangen door oo (bi)- - Locnres o^
Ysendoom, Dirkszoon); y door i (bijv. dc Conmg, Smü,
Minncnprys); ai door ac (bijv. van Vorsselaer van Wacl),
th door\'t (bijv. van Natcwisch,
van Mecrten ; gh d^r g
(bijv. van Gent. Ingen Nuwelant); sc door sch (bi)v. van der

Lhulenborch. van Schaffelaer). Verbuigingsuitgangen z,n

afgekapt (bijv. wten Ham, van den Veen). De spellmg wt,
in wten Ham, wten Eng, wter Weer, is naar analogie van

-ocr page 184-

den nog bestaanden naam Wttewaall behouden. De mnl. lid-
woordsvorm „die" is vervangen door de moderne „de" (bijv.
de Gruyter, de Keyser).

Fransche namen, die in de mnl. tekst verhaspeld waren,
zijn in de oorspronkelijke gedaante hersteld (bijv. van
Meaux, Duclerc, van Auxy).

Bisschoppelijke Raden.

1. Jacob Hoeist Lumanszoon, schout te Bunschoten, Duist

en de Haar.

Vermeld; Off. fol. 1, —, [1456] —.

2. Melis van Mynden, kastelein van Vreeland, dingwaarder.

Vermeld: Off. fol. 1, —, [1456] —.

3. Mr. Antonis Haneron, proost te Bergen.

Vermeld: Off. fol. 3v, —, 1456 Aug. 11.

4. Willem van Buchorst, ridder, huismaarschalk, kastelein

van Lage en Blankenborch.

Vermeld: Off. fol. 23, Ter Horst, 1456 Dcc. 28.

5. Hendrik van Essen, ridder, rentmeester van Salland.

Vermeld: Off. fol. 15, Ter Horst, 1457 Mei 28.

6. Mr. Johan Militis, „legum doctor", proost le Arnhem,

van Sint-Jan en te Oldenzaal, kanunnik ten Dom
en te Deventer, vicaris, secretaris van het con-
sistorie, lid van de Schive.
Vermeld: Off. fol. 3v, —, 1457 Aug. 11.

7. Johan van Buchorst.

Commissie: Div. fol. 38, —, 1457 Oct. 15,

8. Hendrik, heer te Gemen cn Wevelkoven, drost van het

graafschap Zutphen,

Vermeld: Div. fol. 21, Oldenzaal, 1457 Oct, 21.

9. Alpher van der Horst, maarschalk van het Nedersticht.

Vermeld: Off. fol. 20v, Duurstede, 1458 Aug. 1.

10, Frcderik van Rutenberge, kastelein van de Veenbrugge.

Vermeld: Off. fol. 27, Duurstede, 1458 Nov. 26,

11, Reinout, heer tot Brederode, Vianen en Ameidc, drost

van Hagestein, schout op de Vaart.
Vermeld: Off. fol. 31, —, 1459 Jan. 18.

12, Gijsbert de Gruyter, rentmeester \'s lands van Utrecht,

-ocr page 185-

tollenaar binnen Utrecht, op de Nieuwe Vaart, te
Gein en buiten de
Sint-Katharijnenpoort.
Vermeld: Div. fol. 4, Duurstede, 1459 Mrt.

13. Johan van Renen, kastelein ter Horst, schout te Renen.

Vermeld: Off. fol. 36v, Duurstede, 1459 Mei 5.

14. Gerrit van Isselmuden, kastelein, schout en rentmeester

van Vollenhove.

Vermeld: Off. fol. 39, Duurstede, 1459 Mei 16.

15. Mr. Folpert van Amerongen, „licenciaet in die keyser-

rechten", schout te Utrecht. . , ..

Vermeld: Off. fol. 48v, Duurstede, 1459 Aug. 11.
16 Evert Freyse van Stroewyck, maarschalk van Amers-
foort en Eemland, kastelein ter Horst
Vermeld: Off. fol. 51. Duurstede, 1459 Aug^ 28.

17. Mr. Herman Langen, deken van Sint-Paulus te Munster.

raad van den hertog van Kleef en M^rk vicari .
Vermeld: Div. form. fol. 52, Duurstede. 1459 Sept 30.

18. Johan Halffwasen. kanunnik van Sint-Maarten te Mun-

ster. vicaris.
Vermeld: als no. 17.
19\' Mr Wouter van der Goude. proost van Sint-Pieter te

Vrmeld:tfL fol.

20. Jacob Stoeck. rentmeester van W^^jk - Duurste e.

Vermeld: Off. fol. 50, Duurstede, 1459 Nov. 10.

21. Evert van Wytmen. rentmeester en dijkgraaf van Sal-

Verteld: Div. fol. 16v. Duurstede, 1459 Nov 2L

22. Gi^s^cht van Brederode, Domproost to Utrech^

e Maastricht en van Sint-Donaas tc Bnigge. eri
kanselier van Vlaanderen, kastelein en rentmeester

wdrt;foi.

23. Johan Procys. Domdeken.

Vermeld: als no. 22. i . ••

24. Mr Johan wichoring,.,doctoir in die geeslld^e rechten ,

proost tc Hummersom.
Vermeld: als no. 22.

-ocr page 186-

25. Adolf van der Marek, ridder, „doctoir in die keyser-

rechten" 1).

Vermeid: als no. 22.

26. Gijsbert van Vianen tot Rijzenburg, ridder.

Vermeld: als no. 22.

27. Gerrit van Assendelft.

Vermeld: als no. 22,

28. Willem van Nyevelt.

Vermeld: als no. 22.

29. Mr. Herman Droom, „doctoir in die geestlike rechten",

deken van Sint-Marie te Utrecht.

Vermeld: Div. fol. 43, 1460 (Jan. 23) „des Woens-

dages voir conversionis Sti-Pauli".

30. Mr. Willem Paedze, „doctoir in die geestlike rechten",

kanunnik van Sint-Marie en ten Dom.
Vermeld: als no. 29.

31. Mr. Hendrik van Emmerik, „licenciaet in die geestlike

rechten", officiaal.
Vermeld: als no. 29.

32. Johan van Zuylen van Natcwisch, dijkgraaf van den

Lekdijk Bovendams, schout tc Amerongen, ding-
waarder.

Vermeid: als no. 29.

33. Arcnd yan IJsselstein, maarschalk van het Ovcrstichl,

kastelein van Duurstede.
Vermeid: als no. 29.

34. Jacob Proeys, dijkgraaf van den Lekdijk Bovendams.

Vermeld: als no. 29.

35. Jacob van Zuylen van Nyevclt, maarschalk van Amers-

foort en Eemland.
Vermeld: als no. 29.

36. Johan van Renesse van Wulven dc Jonge, maarschalk

van Amersfoort en Eemland, kastelein ter Eem.
Vermeld: als no. 29.

1) Tusschen „ridder" cn ..doctoir" is vermoedelijk een naam. die van
en arager van den doctorstitel, uitgevallen. Dc cumulatie van beide
waardigheden van geheel verschillenden stand op één persoon is hoogst
ongewoon. "

-ocr page 187-

37. Arend van Bevervoorde, kastelein ter Blankenborch,

ambtman te Diepenheim, schout te Deventer.

Vermeld: als no. 29. o n ^

38. Dirk Kamferbeke, ridder, ambtman van Salland.

Vermeld: Div. fol. 45v, Duurstede, 1460 Mrt. 1.

39. Johan van Jutfaas, schout te Utrecht.

Vermeld: Off. fol. 60v, Duurstede, 1460 Aug. U.

40. Mr. Dirk wter Weer, „doctoir in den geestelycken

rechte", proost te Eist en te Leiden, deken van
Oudmunster, kanunnik ten Dom en van Smt-Jan,
vicaris, lid van de Schive.

Vermeld: Div. fol. 64v, Duurstede, 1460 Sept^ 9

41. Johan van Bouchout, heer tot Boeier, lid van de Schive.

Vermeld: als no. 40.
42 Wolter Stelling, kastelein van Coevorden, ambtman en
ttmeester\'van Drente, schout en banner te Diever.
Vermeld: Div. fol. 51v, Vollenhove, 1460 Nov. 2.

43. Ernst Taets van Amerongen, kastelein en rentmeester

van Abcoude.

Vermeld: Off. fol. 80, 1461 Jan. 24.

44. Roelof van Bevervoorde, hofmeester, kastelein, schout

en rentmeester van Vollenhove. ambtman van Has-
selt,
rentmeester van Twente, kastelein van Lage,

lid van de Schive. ,,, ^ ,

Vermeld: Off. fol. 72, 1461 Febr. 12.

45. Mr Ludolf van Hoorn, „doctoir in die geestl.ke rechten

ende keyserrechten", ^^vocaat van het consistone.

Commissie: Div. fol. 25v, -146 Mrt 8.

46. Johan van Oudewater, schout Utrech .

Vermeld: Off. fol. 73. Duurstede, 1461 Mei 4.

47. Johan van Renen tot Wijk.

Vermeld: Off. fol. 74v. Duurstede. 1461 Aug. 28.

48. RodoTHonderberch, waarnemend kastelein van Lage

cn Blankenborch, drost van Twente^
Vermeld: Off. fol. 75v, Duurstede, 1461 Dcc. 18.
49 Mr. Anthonis Patcnostre anders Potagc, ..hcenciaet m
medicinen",
kanunnik van Oudmunster, lijfarts van

S^i^Äv. fol. 73V. Utrecht, 1462 Mei 1.

-ocr page 188-

50. Zweder van Voorst, heer van Keppel,

Vermeld: Div. fol, 74, Utrecht, 1462 Mei 23,

51. Johan, burggraaf van Montfoort, heer van Purmerend,

ridder.

Vermeld: Div. fol. 68v, Duurstede, 1462 Mei 29.

52. Evert Kruese, kastelein, schout en rentmeester van

Vollenhove, ambtman van Hasselt.
Vermeld: Off. fol. 102, Duurstede, 1465 Sept. 27.

53. Jacob van Wytmen, schout te Zwolle.

Vermeld: Div. fol. 92, Duurstede, 1465 Oct. —.

54. Willem van Snellenberch, rentmeester \'s lands van

Utrecht, schout te Utrecht.

Vermeld: Off, fol, 104v, Duurstede, 1465 Nov. 28.

55. Gerrit Mulert Seynenzoon, rentmeester \'s lands van

Utrecht, kastelein ter Horst, maarschalk van het
Oversticht.

Vermeld: Off, fol. 107, Duurstede, 1466 Juni 20.

56. Godard van Recde, kastelein ter Blankenborch, ambt-

man van Twente.

Vermeld: Off. fol. 83, Vollenhove, 1466 Oct. 1.

57. Dirk van der Schulenborch, kastelein van Lage.

Vermeld: Div. fol. 94, Deventer, 1466 Oct, 16.

58. Gerrit van Zuylen van Blickenborch, dingwaarder,

waarnemend maarschalk van het Nedersticht, kas-
telein van Duurstede.
Vermeld: als no. 57.

59. Melis wten Eng, kastelein van Duurstede, stadhouder

van Wijk, maarschalk van het Oversticht, schout le

Overiangbroek en Leersum.

Vermeld: Off. fol. 109v, —, 1467 April 28.

60. Berend ter Maet, deken van Drente.

Vermeld: Div. fol. 102, Duurstede, 1468 Oct. 15.

61. Evert Zoudenbalch, proost van Sint-Servaas te Maas-

tricht, kanunnik en thesaurier ten Dom, heer van

de Weert, Urk en Emeloort.

Vermeld: Div. fol. 102v, Utrecht, 1468 Dec. 20.

-ocr page 189-

62. Mr. Gerrit van Killesteyn, kanunnik van Sint-Jan te

Utrecht.

Vermeld: als no. 61.

63. Mr. Willem, pastoor van Noordwijk.

Vermeld: als no. 61.

64. Cornelis Voeck.

Vermeld: als no. 61. , , , . i •

65. Johan van Amerongen, schout te Utrecht, kastelem en

rentmeester van Abcoude, dingwaarder.
Vermeld: Div. fol. 102v, 1468 D^c. 21.

66. Gerrit Mulert. maarschalk van het "

telein ter Eem, waarnemend maarschalk van Amers-
foort en Eemland.
Vermeld: als no. 65.

67. Johan wten Ham, bastaard, waarnemend

van het Nedersticht, schout le N.chteveclit en The-

maat.

Vermeld: als no. 65.

68. Mr, Willem van Wijk, ..Hcenciact m keyserrechten .

Vermeld; Div. lol. 115, Wijk, 1469 Mrt 23.

69. RelieTvan Wijk, heemraad van den Lekd„k Boven-

dams.

Vermeld: als no. 68.

70. Johan van Zuylen van Amerongen schout te Wi,k.

heemraad van den Lekdijk Bovendams.
Vermeld: als no. 68.

71. Dirk van Oudaen. schepen van Wijk.

Vermeld: als no. 68.
72 Mr. Ludolf van den Veen. „doctc^r m beiden rechten .

Domdeken, president van dc Schive^
Vermeld:
Div. fol. 138v. 1470 Apr. 19.
73.
mZ van Etten, ..doctoir ende licen«aet m be,de de
rechten", kanunnik van Oudmunster.

secretaris van den bisschop, schout te Werkhoven,
bode binnen Amersfoort
Vermeld: als no.
72.

-ocr page 190-

75. Mr, Peter van der Sluys, pastoor van Delft.

Vermeld: als no, 72,

76. Peter van ZuyIen.

Vermeld: Div. fol. 260, Duurstede, 1471 Mrt. 4.

77. Tyman Herbert, pander in het land van Utrecht,

kastelein ter Horst, maarschalk van het Oversticht,

schout en dijkgraaf te Renen,

Vermeld: Div. fol. 124, Duurstede, 1471 Aug. 18,

78. Wouter van Ysendoom,

Vermeld: als no, 77.

79. Frank van Wachtendonck.

Vermeld: als no. 77.

80. Johan Stelling, kastelein van Coevorden, ambtman en

rentmeester van Drente,

Vermeld: Off, fol, 76v, Duurstede, 1471 Nov. 1.

81. Philips Duclerc, kastelem van Duurstede, rentmeester

\'s lands van Utrecht en van Wijk en Duurstede, stad-
houder van Wijk, kameraar op den Lekdijk, lid van
de Schive.

Vermeld: Off. fol. 152, Duurstede, 1471 Nov. 6.

82. Dirk van Voorst, kastelein en rechter te Holten, schout

van Salland, huismaarschalk.

Vermeld: Off. fol. 103v, Duurstede, 1471 Nov. 25.

83. Mr, Johan Carvyn, „in utroque jure licenciatus",

kanunnik ten Dom, lid van de Schive.

Vermeld: Div. form. fol. lOv, Duurstede, 1473 Mei 23.

84. Steven Kamferbeke, ambtman te IJsselmuiden, schout

en rentmeester van Salland, tollenaar tc Hardenberg.
Vermeld: Off. fol. 178, Duurstede, 1473 Nov. 17.

85. Johan van Renesse heren Johans zoon lid van dc

Schive.

Vermeld: Off. fol. 180, Duurstede, 1474 Jan. 17.

86. Gerrit van Rijn, schout te Utrecht, lid van de Schive.

Vermeld: als no, 85.

87. Hendrik van Gent, lid van de Schive, ontvanger der

morgengelden ter verbetering van den Hinderdam.
Vermeld: als no. 85.

-ocr page 191-

88. Mr. Johan Sucket, „in medicina magister", lijfarts van

den bisschop.

Commissie: Off. fol. 192v, Duurstede, 1475 Juni 20.

89. Frederik wten Ham, maarschalk van Amersfoort en

Eemland, kastelein ter Eem, maarschalk van het
Nedersticht, kastelein en schout van Vreeland.
Vermeld: Off. fol. 129v, Utrecht, 1476 Nov. 12.

90. Mr. Nicolaas van Lavennis, proost van Sint-Pancras

te Leiden, kanunnik ten Dom, provisor van Gooi-
land en het
Groot-Dekanaat, kapelaan van den

vTrmeW: Burman, Jaarb. Hl 184, Duurstede, 1477

91 Mr^llenLk Woutcrszoon van Alkmaar, „licenciaet in
den gheestelicken rechte", procureur-generaal.
Vermeld: als no. 90,

92. Johan. heer tot Hemerten, hofmeester.

Vermeld: Off. fol. 215v, Duurstede. 1477 Aug. 30.

93. Joost van Hemerten. ridder.

Vermeld: als no. 92.

94. Johan van Rcnc.sc van Rijnauwcn,

van Amersfoort cn Eemland, \'j-\'f

Vermeld: Olf. fol. 129v, Uif-

95 Mr Wessel Gosevaert, „in der gothe.d doicto.r , l.)t

C—Ä asl Duurstede, .4,9 Jan. 1.
9e. Mr^Simon van der Sch«^^^^^ 3,

het Oversticht, kastelein ter Horst.

Wessel Gansfort bedoeld, die in
1) Met dezen naam .s J^Uschop David verkeerd heeft,

de 70-er jaren als lijfarts aan ^e hof an b s^chop ^^^^ ^^^^^^ ^^^^^

Vgl. M. van Rhijn. Wessel Gan»^ (19 7M ^^^ ^^^ ^^^^

evenwel in de opgave der verschillende scnn, ,
V. Rhijn. a. w.. XXXIII niet vermeld.

-ocr page 192-

van Sint-Pieter, vicaris-generaal „in spiritualibus",
officiaal.

Vermeld: Off. fol. 257, Utrecht, 1483 Oct. 1.
99. Mr. Steven Peterszoon van Haarlem, „decretorum
licenciatus", officiaal. \'

Vermeld: Form. fol. 58, —, 1483 Nov. 22.

100. Gerrit wten Ham, maarschalk van het Nedersticht,

kastelein en rentmeester van Abcoude, kastelein en
schout te Vreeland.

Vermeld: Off. fol. 260v, Duurstede, 1484 Jan. 1.

101. Gerrit van Welvelde, ambtman van Twente.

Vermeld: Off. fol. 262, Duurstede, 1484 Febr. 1.

102. Tyman ten Bussche, schout te Zwolle.

Vermeld: Off. fol. 274, Vollenhove, 1484 Juni 12.

103. Ernst Taets van Meerten, schout te Wijk en Dart-

huizen, heemraad van den Lekdijk Bovendams.
Vermeld: Off. fol. 274, Duurstede, 1485 Juni 4.

104. Mr. Johan Keyll, „doctoer in medicinis", lijfarts van

den bisschop.

Vermeld: Off. fol. 168v, —, 1486 Apr. 17.

105. Herman Kruese, kastelein, schout en rentmeester van

Vollenhove, ambtman van Hasselt.

Vermeld: Off. fol. 284v, Vollenhove, 1486 Mei 24.

106. Hendrik bastaardzoon Gijsberts van Nyenrode, kaste-

lein en rentmeester van Abcoude, schout te Vinke-
veen, Demmerik, Oudhuizen, Kamerik, den Houdijk,
Gerwerskoop, Geelkensdorp, Themaat cn Maarse-
veen, waarnemend maarschalk van Amersfoort cn
Eemland.

Vermeld: Off. fol. »22, Duurstede, 1486 Sept. 12.

107. Gerrit Mulert, rentmeester van Salland.

Vermeld: Off. fol. 284, Duurstede, 1486 Oct. 17.

108. Herman Frense, kastelein en rentmeester van Vollen-

hove.

Vermeld: Off. fol. 152, Duurstede, 1486 Dec. 10.

109. Mr. Johan van Diepholt, scholaster te Deventer.

Vermeld: Div, fol. 234v, Vollenhove, 1487 Aug. 18.

-ocr page 193-

110. Mr, Johan van Zyll, kanunnik tc Deventer.

Vermeld: als no, 109,

111. Frcderik van Beveren, commandeur van de Duitsche

Orde te Ootmarsum,
Vermeld: als no, 109.

112. Zeger van Rechteren en Voorst, ambtman van Salland.

Vermeld: als no. 109.

113. Johan Sücke, kastelein ter Blankenborch, ambtman

van Haaksbergen,
Vermeld: als no. 109.

114. Jacob van Ittersum, kastelein van Lage, rentmeester

van Twente, schout te Holten.
Vermeld: als no. 109.

115. Frcderik van Egmond, heer van IJsselstein.

Vermeld: Div. fol, 238, 1487 Dec, 3,

116. Berend wten Eng, kastelein ter Horst, maarschalk van

het Oversticht. , a aa

Vermeld: Off. fol, 247v. Duurstede, 1488 Apr. 14.

117. Berend Freyse. maarschalk van Amersfoort en Eem-

land, kastelein ter Eem.

Vermeld: Off. fol. 293v, Duurstede, 1488 Juli 20.

118. Johan Boelmans, kastelein en schout

Vermeld: Off. fol. 295v. Duurstede, 1488 Nov. 17.

119. Mr. Johan Martyn, kanunnik van Sint-Jan ycans

Vermeld: Off. fol. Mlv, Duurstede, 1491 Jan. 11.

120. Mr. Evert van Ensse. 14Q2 Seot 28.

Vermeld: Jud. fol. 317, Duurstede, ^92 bcpt,

121. rIZi de Vos van Stcenwijk, huismaarschalk.

Vermeld: als no. 120. Werkhoven,

122. Johan van Auxy. \' ^ ".hrijver cn „was-

Wlrptt ^^^^^^^ lanVvan Utrecht,
maker te Wijk, pand 3t,r-generaal. rent-

^ - van Wijk en Duur-

stede.

.3. Jrw-bUscHop, ...

12

-ocr page 194-

meester \'s lands van Utrecht, schout te Leusden,
Vermeld: Div, fol. 312, Vollenhove, 1493 Aug. 22.

124, Philips van Bourgondië, bastaard, ridder.

Vermeld: Off, fol. *28, Duurstede, 1493 Nov. 6,

125. Johan van Twickel de Oude, ambtman van Twente.

Vermeld: Off. fol. *32v, Duurstede, 1494 Jan. 29.

126. Mr, Alcamus van Mussen, „boelremeister".

Vermeld: Off, fol, \'*38v, Duurstede, 1494 Mei 25.
Bovendien wordt nog een aantal raden zonder datum
vermeld. Form, fol, 23 staat onder het opschrift „Ad consi-
liarios" een ongedateerde lijst van raden afgeschreven, deels
nog uit den tijd van Rudolf van Diepholt, deels uit dien van
bisschop David afkomstig. Deze lijst moet begonnen zijn
uiteriijk in 1449, want de derde vermelde raad, Jacob van
Lichtenberch, proost van Sint-Pieter, overleed in dat jaar,
terwijl de zesde, Frederik van Renesse van Rynauwen, die
maarschalk van Amersfoort en Eemland genoemd wordt, in
dat jaar zijn ambt als zoodanig neeriegde. Zij moet voort-
gezet zijn tot na 1473 Nov. 17, want de laatste raad op de
lijst. Steven Kamferbeke, die hier ambtman van Salland
en IJsselmuiden genoemd wordt, ontving eerst op dien datum
een commissie als rentmeester van Salland. Verschillende
namen van raden, die blijkbaar overleden waren, zijn in de
lijst doorgehaald. Hier volgen slechts die raden uit de lijst,
die elders niet vermeld waren en van wie niet aangetoond
kon worden, dat zij vóór den aanvang van Davids regeering
overleden of afgetreden waren,

127, Peter Grauwert, schout te Utrecht.

128, Johan van Renesse van Wulven, maarschalk van

Amersfoort en Eemland,

129. Frederik van Steenre.

130. Frederik wten Ham, ridder.

131. Gerrit van Randen, proost te Oldenzaal, vicaris.

132, Gillis Ingen Nuwelant.

133. Arnold van Goor.

134, Evert van Wilp, ridder.

135, Hendrik, burggraaf tot Montfoort,

136- Steven van Zuylen van Nyevelt Willemszoon.

-ocr page 195-

137. Evert Labepreen. „doctoer etc", deken le Deventer.

138. Mr. Johan van Ittersum, „licenciaet ml keyserrecht .

139. Frederik van Heeckeren, geheelen van Rechteren.

140. Hendrik Ledeboer.

141. Reinout van Coevorden.

142. Michiel Köninck.

Form fol. 33 wordt nog zonder datum vermeld.

143. Willem van Montfoort, proost van Oudmunster.

Dingwaarder,

1, Melis van Mynden, 1457

Vermeld: Jud, fol, 1, in zitting te Amersfoort, 14o7

Juni 11. ,1

2, Gerrit van Zuylen van Blickenborch

Vermeld: Jud. fol. 20, in zitting te Wijk, 1461 Jum 19.

3, Johan van Zuylen van Natewisch.

Vermeld: Jud. fol. 57v, in zitting te Wijk, 1466, Jan. 24.

4, Johan de Conmg. , .

Vermeld: Jud. fol. 133v, m zittmg te Wijk, 1474

Oct. 14,

5, Johan van Amerongen,

Vermeld: Jud, fol. 202, in zittmg te Wijk, 1488

Jan. 17.

Procureur-Generaal.

1. Mr. Hendrik Wouterszoon van Alkmaar, „licenciaet in

den gheestelicken rechte". n^to

ComLssie: Off. fol. 176v, Duurstede, 1471 Oct. 2.

Leden van dc Schive.

1. Mr. Ludolf van den Veen, Domdeken, „licenciaet in

beiden rechten", .

Commissie: Off. fol. 180, Duurstede, 1474 J^n. 17

2, Mr. Johan Militis, proost te Arnhem, „doctoir m den

weerliken rechten".

Commissie: als no, 1. ,,

3 Mr, Dirk wter Weer, proost te Leiden en k^unnik ten
Dom, „doctoir in den gecsleliken rechten .
Commissie: als no, 1«

-ocr page 196-

4, Mr, Johan Carvyn, „Hcenciaet in beyden rechten".

Commissie: als no, 1.

5, Johan van Bouchout,

Commissie: als no. 1.

6, Johan van Renesse heren Johans zoon.

Commissie: als no. 1,

7, Roelof van Bevervoorde.

Commissie: als no, 1.

8, Philips Duclerc,

Commissie: als no, 1.

9, Gerrit van Rijn.

Commissie: als no. 1.
10. Hendrik van Gent.

Commissie: als no. 1.

Maarschalk van Amersfoort cn Eemland.

1. Evert Freyse van Stroewyck.

Reces: Off. fol. 51, Duurstede, 1459 Aug. 28,

2. Hendrik Zittert,

Commissie: Off, fol. 5, —, [1456] —.

3. Johan van Renesse van Wulven,

Commissie: Off, fol. 37v, Duurstede, 1459 Apr. 19.

4. Johan van Renesse van Wulven de Jonge.

Commissie: Off. fol. 43, Duurstede, 1459 Mei 20.

5. Jacob van ZuyIen van Nyevelt,

Commissie: Off. fol. 57v, Duurstede, 1460 Juli 11.

6. Hendrik Freyse van der Cuenre („in manieren van

provisie").

Commissie: Off. fol, 152v, Duurstede, 1471 Dec, 12.

7. Alpher van der Horst („in manieren van provisie").

Commissie: Off, fol, 164v, Duurstede, 1472 Oct, 16.

8. Gerrit Mulert (waarnemend bij afwezen van Alpher

van der Horst).

Commissie: Off. fol. 173v, Duurstede, 1473 Juni 24,

9. Frcderik wten Ham.

Commissie: Off. fol, 214v, Duurstede, 1477 Aug, 28.
10. Johan van Renesse van Rijnauwen, ridder.

Commissie: Off. fol. 214v, Duurstede, 1477 Dec, 15.

-ocr page 197-

11, Johan van Nyenrode,

Commissie: Off. fol. 256av, Utrecht. 1483 Nov. 1.
12 Hendrik van Nyenrode. bastaard (waarnemend).

Vermeld: Jud, fol, 167. in zitting te Wijk, 1485 Mei 5.

13. Berend Freyse.

Commissie: Off. fol. 256av, Duurstede, 1486 Apr, 20.

Maarschalk van het Nedersticht.

1 Alpher van der Horst,

Commissie: Off. fol. Iv, —, [1456] Sept. 6,
2, Gerrit van Zuylen van Blickenborch (waarnemend voor
Alpher van der Horst Alpherszoon).
Commissie: Off, fol, 114v, Duurstede, 1467 Oct. 15.

3 Gerrit Mulert,

Commissie: Off. fol. 129v, Duurstede, 1469 Mrt. 12.

4 Frederik wten Ham.

Commissie: Off. fol. 129v, -. 1477 Dec, 28.

5, Johan wten Ham (waarnemend gedurende de gevangen-

schap van Frederik wten Ham).

Commissie: Off. fol, 252v. Duurstede. 1482 Febr. 6,

6. Gerrit wten Ham,

Commissie: Off, fol. 256bv, Utrecht, 1483 Nov. 1,

Maarschalk van het Oversticht.

1, Arend van IJsselstein,

Reces: Off. fol, 109v, Duurstede, 1466 Aug, 20.

2, Gerrit Mulcrt Seynenzoon.

Commissie: Off. fol. 107, Duurstede. 1466 Juni 20.

3, Tyman Herbert.

Commissie: Off, fol. 132, Utrecht. 1469 Mrt. 12,

4, Melis wten Eng,

Commissie: Off, fol. 132, Duurstede, 1478 Jan. 7.

5 Daniel van Bouchout.

Commissie: Off. fol. 248, Duurstede, 1481 Juli 4.

6. Philips van Bouchout, bastaard (waarnemend).

Vermeld: Div. fol, 247v, Duurstede, 1484 Mei 13.

7, Berend wten Eng.

Commissie: Off. fol. 248, Duurstede, 1488 Apr. 14.

-ocr page 198-

8. Daniël van Bouchout, heer tot Boeier,

Commissie: Off, fol. 248, Duurstede, 1493 Juni 20.

9. Philips van Bouchout, bastaard (waarnemend).

Vermeld: Jud. fol. 324, in zitting te Wijk, 1493 Dec. 12.

Drost van Hagestein.

1, Reinout, heer tot Brederode tot Vianen.

Commissie: Off. fol. 31, —, 1459 Jan. 18.

2, Walraven bastaard van Brederode.

Vermeld: Jud, fol, 80v, in zitting te Wijk, 1470 Mrt. 21.

3, Johan van der Donck („in manieren van provisie").

Commissie: Off. fol, 155, —, [1472?] —.

Stadhouder van Wijk.

1. Melis wten Eng.

Vermeld: Off. fol. 109v, in commissie van Philips
Duclerc als diens voorganger. Duurstede, 1467 Apr. 28.

2. Philips Duclerc.

Commissie: Off. fol. 109v, Duurstede, 1467 Apr. 28.

3. Johan van Auxy.

Commissie: Off. fol. 252, Duurstede, 1481 Nov, 10.

Baljuw van Abcoude.

1. Johan de Coning.

Vermeld: Jud, fol, 69, in zitting te Wijk, 1469 Juli 19.

2. Hendrik bastaard van Nyenrode,

Vermeld: Bijdr. en Meded, Hist, Gen. XIV 261, —,
1479 —.

Schout te Abcoude.

1. Klaas Warmboutszoon.

Commissie: Off. fol. 63, Duurstede, 1460 Sept. 20.

2. Frank Willem Brunynckszoons zoon.

Commissie: Off. fol. 91v, Duurstede, 1463 Dcc. 1.

3. Willem Janszoon.

Commissie: Off. fol. 164, Utrecht, 1472 Mei 13.

Schout te Amerongen.

1. Johan van Zuylen van Natewisch.

Commissie: Off. fol. 60, Duurstede^ 1460 Jimi 15.

-ocr page 199-

2, Gijsbert van ZuyIen. . n^^ 9R

Vermeld: Div. fol. 58v. Duurstede, 1461 Dec. 28.

Schout tc Amersfoort.

Schouten. Waarnemende Schouten.

1, Wouter van Stoutenburg,

Vermeld: Off, fol, 35v,in
commissie van Willem
van Veen en Steven van
Mecrloo, Duurstede, 1459

xr Steven van Veen,

2, Willem van Veen ^commissie. OH. tol. 36,

^rrÄuol. 35V, Duu^tede H59 Mei 1.

Duurstede, H59 Mei 1, «»f^ti^^; o„. fol. 36,

■ ( \'
Lambert Hendrikszoon,
Commissie: Off, fol. 36,
Duurstede, 1465 Febr.
13.

Braam van Blokland,
Commissie: Off, fol, 36,
Utrecht, 1469 Aug. 19.
Lambert Hendrikszoon,
Commissie: Off. foL
150v, —, 1473 Mei 30.
Elys van Weede,

Commissie: Off, fol.
209, —, 1477 Febr. 1.
Reicout Smit Willemszoon.
Commissie: Off, fol. 209,
Duurstede, 1478 Apr. 24.

5. Elys van Weede de Jonge ^^^^^

Smissic: Off. fol, 234, Duurstede, 1479 Oct, 27.
Duurstede, 1479 Oct, 23,

3. Steven van Mecrloo,

Commissie: Off, fol, 35v,
Utrecht, 1469 Aug, 19.

4, Willem dc Weldich,

Commissie: Off. fol, 150v,
Duurstede, 1471 Apr, 30,

-ocr page 200-

6. Dirk Snoye. Hendrik Reinierszoon.

Commissie: Off. fol. 271v, Vermeld: Off. fol. HO, in
Duurstede, 1484 Nov. 30. commissie voor Broenys

van Blokland, Duur-
stede, 1490 Dec. 10.
Broenys van Blokland.
Commissie: Off. fol. *10,
Duurstede, 1490 Dec, 10.

7. Hendrik Reinierszoon,

„borger onser stat van
Amersfoort",
Commissie: Off. fol. 13,
Duurstede, 1491 Juli 1.

Schout te Baarn.

1. Jan de Witte Janszoon.

Commissie: Off. fol. 6v, Ter Horst, 1456 Oct. 9,

2. Johan Jacob Goedenzoon.

Commissie: Off. fol. 155, Duurstede, 1471 Dec. 1.

3. Jacob Freyse van Dolre.

Commissie: Off. fol. *45, Duurstede, 1494 Dec. 19.

Schout te Breukelen.

1. Jacob Reinierszoon.

Commissie: Off, fol. 46, Duurstede, 1459 Juli 26.

2. Johan Borre van Amerongen.

Commissie: Off. foh 240, Duurstede, 1480 Juli 8.

3. Hendrik Loefszoon.

Commissie: Off. fol. 260v, [Duurstede, 1484 Jan. 1?].

Schout te Bunnik.

1. Jacob van Zuylen van Blickenborch,

Commissie: Off, fol. 8, Ter Horst, 1457 Mrt. 5.

2. Marcelis Dirkszoon van der Wederhorst.

Commissie: Off. fol. 138v, Utrecht, 1469 Nov. 21.

3. Adriaan Willemszoon,

Commissie: Off. fol. 151v, Duurstede, 1471 Apr. 1.

4-

-ocr page 201-

4, Gijsbert van der Haer,

Commissie: Off. fol. 151v, Duurstede, 1481 Jan. 29.

Schout te Bunschoten, Duist en de Haar.

1. Jacob Hoeist Lumanszoon.

Commissie: Off. fol. 1, —, [1456] —.

2. Gerrit van Ferron.

Commissie: Off. fol. 81, Duurstede, 1462 Mrt. 15.

3. Luman Jacobszoon,

Commissie: Off. fol. 235v, Duurstede, 1479 Nov. 25.

4. Splinter van Rietvelt (waarnemend voor de kmderen

van Luman Jacobszoon),

Commissie: Off. fol, 272, Duurstede, 1484 Oct. 18.

5. Wouter Luman Jacobszoon,

Commissie: Off. fol. 235v, Duurstede, 1491 Juli 16.

Schout te Darthuizen.

1. Ernst Taets van Meerten,

Commissie: Off. fol. 171v, 1488 Sept. 20.

Schout te Demmerik en Vinkeveen.

1. Hendrik van Nyenrode, bastaard.

Commissie: Off. fol. 173, —, 1473 Mei 28,

2. Hendrik Albertszoon.

Commissie: Off. fol. 260v, [Duurstede, 1484 Jan. 17].

Schout te Eembrugge cn Binnendijk.

1 Peter Jacobszoon.

Commissie: Off. fol. 6, Ter Horst, 1456 Oct. 9.

2 Jacob Peterszoon.

\' Commissie: Off. fol. 252v, Duurstede, 1482 Mei 22.

Schout te Eemnes.

1, Mense Jacob Nagelszoon.
Johan Klaaszoon,
Aalt Volkcnzoon,

Commissie: Off, fol. 2, Utrecht, 1456 Sept, 25.

-ocr page 202-

2. Goossen Willem Jacobszoon,
Hendrik Jan Nagelszoon.
Aalt Volkenzoon,

Commissie: Off. fol. 137v, Utrecht, 1467 Dec. 26.

3. Goossen Willem Jacobszoon.
Hendrik Jan Nagelszoon.
Volken Aaltszoon,

Commissie: Off. fol, 137v, Utrecht, 1469 Nov. 4.

4. Mense Johanszoon,

Commissie: Off, fol, 273, Duurstede, 1485 Mrt, 28,

Schout in \'t Gooi en Houten.

1. Gerrit Johanszoon van den Velde.
Johan van Driebergen,
Commissie: Off, fol, 63, Duurstede, 1460 Sept, 19.

Schout op den Heimenberg.

1. Thomas Hendrikszoon.

Commissie: Off, fol. 226v, Duurstede, 1478 Mei 17.

Schout te Kamerik, den Houdijk en Geelkensdorp.

1. Hendrik van Nyenrode, bastaard.

Commissie: Off. fol. 173, —, 1473 Mei 28.

2, Hugo Willemszoon,

Commissie: Off, fol, 260v, —, 1483 Dec. 1.

Schout te Leersum.

1, Melis wten Eng,

Commissie: Off. fol. 171v, —, 1488 Sept. 20.
<

Schout te Leusden.

1. Dirk Freyse,

Commissie: Off. fol, 1, Ter Horst, 1456 —.

2. Gerrit Gout.
Jacob Gerritszoon.

Commissie: Off, fol. 28, Duurstede, 1458 Nov. 25.

-ocr page 203-

3, Adriaan Gijsbcrtszoon (als erfgenaam van Jacob

Gerritszoon),

Commissie: Off. fol. 51v, Duurstede, 1459 Dec. 20,

4, Roelof Tyman Gijsenzoon (met de erfgenamen van

Jacob Gerritszoon).

Commissie: Off. fol. 53, Duurstede, 1460 Mrt. 8.

5, Johan Borre Gerritszoon (i. pl. v. de erfgenamen van

Jacob Gerritszoon en Roelof Tyman Gijsenzoon .
Commissie: Off. fol. 100, Duurstede, 1465 Mrt. 18.

6, Johan Wichers („in manieren van P^^)\'

Commissie: Off. fol. 261, Duurstede, 1484 Febr. 4.

Schout te Loenen.

1. Willem van Steenre.

Commissie: Off. fol. 4, Utrecht, - Oct. 1.

2. Mattheus Jacobszoon.

Commissie: Off. fol. 16, Amersfoort, 1457 Juni 7.

3. Berend van Beke. i^co a«^ o

Commissie: Off. fol. 38v, Duurstede, 1459 Apr, 9.

4. Jacob Jacobszoon van IJsselstein.

Commissie: Off. fol. 212, Duurstede, 1477 Apr. 10.

5. Splinter Dirkszoon. t 1

Commissie: Off. fol. 260v, [Duurstede, 1484 Jan. 1?].

Schout tc Maarsen.

1. Hendrik Pijl. n . i

Commissie: Off. fol. 4, Utrecht, - Oct. 1.

2. Gijsbert Gijsbcrtszoon.

Commissie: Off. fol. 17, —, •

3. Berend van Beke, . , a o

Commissie: Off. fol. 38v, Duurstede, 1459 Apr, 9.

^\'?ommissie: Off. fol. 142v, Duurstede, 1470 Juli 24.

c Gerrit Dirkszoon,

Commissie: Off. fol. 260v, Duurstede, 1484 Jan. 1.

-ocr page 204-

Schout tc Maarseveen.

1. Dirk Ot.

Commissie: Off. fol, 142v, Duurstede, 1470 Juli 24,

2. Hendrik van Nyenrode, bastaard.

Commissie: Off, fol. 173, —, 1473 Mei 28,

3. Johan van Grotenhuys.

Commissie: Off. fol. 260v, [Duurstede, 1484 Jan. 1?].

Schout in de Meersch.

1. Hubert Freyse.

Commissie: Off. fol. 7v, —, 1457 Febr. 8.

2. Lodewijk van Levendael,

Commissie: Off, fol. 270v, Duurstede, 1485 Mrt. 18.

Schout te Nichtevecht.

1. Egbert O cm, bastaard van Mynden.

Commissie: Off, fol. 12v, Ter Horst, 1457 Mrt. 27.

2. Peter Janszoon.

Commissie: Off. fol. 29v, Duurstede, 1458 Dec. 12.

3. Johan wten Ham, bastaard.

Commissie: Off. fol. 297, Utrecht, 1489 Mrt, 2,

Schout te Oudhuizen cn Gerwerskoop,

1. Hendrik van Nyenrode, bastaard.

Commissie: Off. fol. 173, —, 1473 Mei 28.

Schout te Overlangbroek.

1. Melis wten Eng.

Commissie: Off. fol. 171v, Duurstede, 1473 Apr. 14.

Schout te Renen.

1. Johan van Renen.

Commissie: Off. fol. 78v, —, 1459 Febr. 16.

2. Jacob Mom.

Commissie: Off. fol. 35, Duurstede, 1459 Apr. 28.

3. Johan van Renen.

Commissie: Off. fol. 89v, Duurstede, 1463 Sept. 29.

4. Hendrik Valkener.

Commissie: Off. fol. 89v, Duurstede, 1471 Mei 3.

-ocr page 205-

5, Tyman Herbert,

Commissie: Off, fol, 183v, Utrecht, 1474 Juli 17.

6, Berend wten Eng,

Commissie: Off, fol, 183v, Duurstede, 1479 Febr. 12.

7, Ernst van Wiel (waarnemend voor Berend wten Eng).

Commissie: Div, fol, 198, Duurstede, 1482 Febr. 33
(lees 23?),

Schout van de Ruige cn Lange Weide.

1. Gerrit Dirkszoon van de Ruige en Lange Weide.

Commissie: Off, fol, 253, Duurstede, 1482 Juni 20.

2, Gijsbert Arendszoon van Veen,

Commissie; Off, fol, \'^26v, Duurstede, 1493 Aug, 27.

Schout buiten de Sint-Kathcrijnenpoort tc Utrecht,

1, Gillis van Eyck.

Commissie: Off, fol. 2, —, 1456 Sept, 6,

2, Gijsbert van Linschoten.

Commissie: Off. fol, 18v, Ter Horst, 1457 Juni 17.

3, Sander van Oye.

Commissie: Off, fol, 67, —, 1461 Jan. 31.

4, Hendrik Wigger,

Commissie: Off, fol, 82v, Duurstede, 1462 Juni 9.

5, Gerrit Johanszoon,

Commissie: Off, fol, 185v, Utrecht, 1474 Mrt. 22.

6, Hendrik Ywenszoon,

Commissie: Off. fol, 185v, Utrecht, 1480 Sept, 21.

7, Sander Johanszoon,

Commissie: Off, fol. 265v, Duurstede, 1484 Jan, 25.

8, Johan van Amerongen,

Commissie: Off, fol, 265v, Duurstede, 1486 Febr. 23.

Schout te Soest.

1. Gijsbert Hendrikszoon,

Commissie: Off, fol. 32, Duurstede, 1459 Febr. 27.

2, Gerrit van Hilhorst.
Roelof Wouterszoon,

Commissie: Off. fol. 104v, Duurstede, 1466 Mrt, 28.

-ocr page 206-

3. Gerrit Botter.

Commissie: Off. fol. 156v, Duurstede, 1472 Aug. 20.

4. Rutger de Beer.
Gijsbert Hendrikszoon,
Rutger Stael.

Commissie: Off. fol. 209v, Duurstede, 1476 Nov. 21.

5. Luman Arend Rycoutszoon.

Commissie: Off, fol. 209, Duurstede, 1484 Mrt. 4.

6. Gerrit Meeuwszoon,

Commissie: Off. fol. *12, Utrecht, 1491 Apr. 13.

7. Luman Arendszoon.

Commissie: Off, fol. *39v, Duurstede, 1494 Sept. 19.

Schout te Themaat.

1. Hendrik van Gent.

Commissie: Off. fol. 65, Duurstede, 1460 Aug. 8,

2. Hendrik van Nyenrode, bastaard.

Commissie: Off. fol. 173, —, 1473 Mei 28,

3. Johan bastaard wten Ham.

Commissie: Off, fol. 260v, [Duurstede, 1484 Jan. 1?].

Schout in de Tolsteeg buiten de stad Utrecht.

1. Hendrik van Veld Dirkszoon.

Commissie: Off. fol, 8, Ter Horst, 1457 (Jan, 4) „des
Dynxdages nae jaeresdage".

2. Gerlof van Meaux van Vorsselaer.

Commissie: Off, fol. 26, —, 1458 Nov. 4,

3. Steven van der Brugge.

Commissie: Off. fol. 110, Utrecht, 1467 Febr. 24.

Schout tc Utrecht.
«

1. Peter Grauwert.

Reces: Div. fol. 97, Duurstede, 1461 Nov. 17,

2. Johan van Jutfaas,

Commissie: Off. fol. 48v, Wijk, 1458 Juli 4.

3. Mr. Folpert van Amerongen,

Commissie: Off. fol. 48v, Duurstede, 1459 Aug. 11.

-ocr page 207-

4. Jöhan van Oudewater.

Commissie: Off. fol. 65v, Duurstede, 1461 Mei 4.

5. Johan van Amerongen,

Commissie: Off, fol. 118v, Duurstede, 1468 Apr. 6.

6. Willem van Snellenberch.

Commissie: Off. fol. 142v, Duurstede, 1470 Juli 20.

7. Peter Trinde (waarnemend als voogd der kinderen en

erfgenamen van Willem van Snellenberch).
Reces: Off. fol, 206, Duurstede, 1476 Oct, 17, over
den tijd van 1470 Juli 20 tot 1472 Nov, 14,

8. Johan van Over de Vecht,

Reces: Off, fol, 205v, Duurstede, 1476 Oct. 17, over
den tijd van 1472 Nov. 14 tot 1474 Febr. 1,

9. Gerrit van Rijn,

Commissie: Off, fol, 213v, Utrecht, 1474 Febr, 1,

10. Jan van Renesse,

Vermeld: R.D,B„ —, 1477 Juli 30,

11. Johan van Amerongen.

Vermeld: R.D.B., —, 1477 Sept, 15.

12. Johan van Over de Vecht.

Commissie: Off. fol. nO, Utrecht, 1490 Aug. 30.

Schout op dc Vaart.

1, Johan Dibbout,

Commissie: Off. fol. 17, Ter Horst, 1457 Sept. 14.

2, Reinout, heer tot Brederode tot Vianen.

Commissie: Off. fol, 31, —, 1459 Jan. 18.

3, Walraven van Brederode, bastaard.

Vermeld: Matthaeus, Dc Jure Gl„ 189, —, 1465
(Oct. 31) „op alreheyligen avont".

4 Johan Dibbout („in manieren van provisie").

Commissie: Off. fol. 141v, Duurstede, 1470 Juli 28.

5 Walraven bastaard van Brederode.

Vermeld: Matthaeus, De Jure Gl., 189, —, 1483
Apr. 12 (mogelijk ook 1484. Vgl. blz. 85 n. 2).

6 Gerrit van Zuylen van Natewisch.

Commissie: Off. fol. 292, Duurstede, 1488 Apr. 21.

-ocr page 208-

7, Gerrit Janszoon van der Schoor.

Commissie: Off. fol. *13v, Duurstede, 1491 Nov. 18.

Schout te Vreeland,

1, Johan Borre van Amerongen.

Commissie: Off, fol, 225, Duurstede, 1477 Juni 24.

2, Frederik wten Ham.

Commissie: Off. fol. 225, Duurstede, 1481 Sept. 11.

3, Gerrit wien Ham,

Commissie: Off. fol. *9v. Utrecht, 1490 Aug. 29.

Schout te Werkhoven.

1, Johan van Spyck,

Commissie: Off, fol. 7v, Ter Horst, 1456 Nov. 18,

2, Johan van Auxy.
Hendrik Minnenprys.

Commissie; Off. fol, 32, Duurstede, 1459 Jan, 21.

3, Johan van Lymbeke,

Commissie: Off, fol, 41v, Duurstede, 1459 Juni 24.

4, Johan van Auxy.

Commissie: Off, fol, 41v, Duurstede, 1466 Apr. 10.

Schout buiten de Wittevrouwenpoort,

1. Isaac Albertszoon,

Commissie: Off, fol. 21v, Utrecht, 1458 Oct, 21.

2. Gijsbert van Linschoten.

Commissie: Off, fol, 21v, Duurstede, 1460 Mei 26.

Schout te Woudenberg.

1. Gijsbert van Schaffelaer.

Commissie: Off. fol. 48v, Duurstede, 1459 Oct. 18.

2. Hendrik Borre van Scherpenzeel, met ingang van 1466

Sept, 20.

Commissie: Off. fol. 112, Duurstede, 1465 Sept. 10.

3. Arend van Scherpenzeel,

Commissie: Off, fol, 149v, Duurstede, 1471 Mei 21.

4. Hendrik van Coten,

Commissie: Off. fol. *16, Duurstede, 1491 Juli 29.

-ocr page 209-

Schout te Wijk.

1, Ernst Taets van Meerten,

Vermeld: Div. fol, 64v, Duurstede, 1460 Sept, 9,

2, Johan van Zuylen van Amerongen.

Commissie: Off, fol. 114, Duurstede, 1466 Mrt. 25.

3, Johan Dirkszoon in den Wildeman.

Commissie: Off. fol. 154, Duurstede, 1470 Aug. 16.

4, Johan van Ajixy.

Commissie: Off. fol. 208V, Duurstede, 1476 Dec. 12,

5, Jacob Peterszoon de Roode.

Commissie: Off, fol. 208v, Duurstede, 1477 Oct. 28.

6, Johan van Meerten.

Commissie: Off, fol. *30v, Duurstede, 1493 Dec. 9.

Schout te Zegveld i).

1 Hugo Willemszoon,

Commissie: Off. fol. 260v, —, 1481 Dec. 1.

Schout tc Zcldrecht.

1. Bartholomeus van Licveler,

Commissie: Off. fol. 2, —, [1456] —.

2. Jacob Brantszoon.

Commissie: Off. fol, 46v, Duurstede, 1459 —.

3. Evert Brantszoon (als voogd over dc kinderen van

Jacob Brantszoon).

Commissie: Off. fol. 66v, —, 1461 Febr, 15,
4 Reinier Reinier Evertszoons zoon.

Commissie: Off. fol. 92, Duurstede, 1464 Jan. 28.

5. Reinier Reinierszoon, ^ .

Commissie: Off. fol, 295v, Duurstede, 1487 Oct, 17.

6. Willem van Lynlaer (waarnemend voor Reinier Reiniers-

Commissie: Off. fol. 295v, Duurstede, 1487 Oct. 17.

"Tn^TT^O juni 3 werd Peter Zalenzoon voor den tijd van vijf jaar
aangesteld tot schout te Zegveld van wege het kapittel van Sint-Marie
?St Mar^Ch. 2e Afd. no. 1218). waaraan Zegveld ook later toebehoorde
(Teg, St.
II 202). Vanwaar ineens deze bisschoppelijke schout?

-ocr page 210-

Schepenbode binnen Utrecht.

1. Johan Mer,

Vermeld: Off, fol, 202v, in commissie van Otto Dirks-
zoon als diens voorganger, Duurstede, 1475 Aug, 22,

2, Otto Dirkszoon, „borger onser stat van Utrecht",

Commissie: Off, fol, 202v, Duurstede, 1475 Aug. 22.

Schrijver bij het gerecht in de Tolsteeg buiten Utrecht.

1. Frederik de Keyser.

Vermeld: Div. fol. 190, Duurstede, 1479 Dec. 6.

Bode binnen Amersfoort,

1. Arend Arend Zegerszoon.

Commissie: Off. fol. 7, —, [1456] —.

2. Johan van Auxy.
Hendrik Minnenprys.

Commissie: Off. fol. 32v, Duurstede, 1459 Febr. 16.

3. Gerrit Gout.

Johan Pothof f Johanszoon.
Commissie: Off. fol. 33v, Duurstede, 1459 Mei 7.

4. Arend Zegerszoon.

Commissie: Off. fol. 159v, Duurstede, 1462 Nov. 14.

Schrijver cn „wasmaker" tc Wijk.
1. Johan van Auxy.

Commissie: Off. fol. 143, Duurstede, 1470 Sept. 11.

Bode binnen Wijk.

1. Gerrit de Roode.

Commissie: Off. fol. 124, —, 1462 Fcbr. 3.

2. Johan Vaers.

Vermeld: Off. fol. 139, in commissie van Johan
Spiering Johanszoon als diens voorganger, Duurstede,
1470 Febr. 21. \'

3. Johan Spiering Johanszoon.

Vermeld: Off. fol. 139, in commissie van Johan

Pander in het land van Utrecht.

1. Goedeken Dirkszoon.

Commissie: Off. fol. 3, Utrecht, 1456 (Sept. 30) „des

-ocr page 211-

Donredages nae sant Mychiels dage dedicacio die
sequenti".

2. Gijsbert van der Haer. , ,c ♦ -^nl tles

Commissie. Otf. tol. 3v, Utrecht 1456 (Sept. 30) „des

Donredages op sant Jeronimus dach .

3. Loef van der Haer Loetszoon.

Commissie: Ott. tol. 3, Utrecht 1456 (O J .
Saterdages nae sant Michiels dach d.e sequenti .

4. Gijsbert van ZuyIen Arendszoon.

Commissie: Ott. tol. 3v, Ter Horst, 1458 Me.

5. Hendrik Zael, i.pl.v. Goedek» D^^HIlli 7

Commissie: Otf. fol. 3, Utrecht, 1458 Jul. 7.

"^CommÏIerOff. tol. 27, Duurstede. .458 Nov. 13.

7. Hendrik van ZuyIen Stevenszoon.

Commissie: Ott. tol. 43, Duurstede, 1459 JuU

8. Johan van der Weyde. 27.

Commissie: Ott. tol. 89v,

9. Gerlof Gerrit Aalts.oon, i. pl. v. Hendnk van ZuyIen

\'c—rOtt. tol. .12V, Duurstede, 1^6 Mrt. 14.

12. Peter Michielszoon.

Vermeld: Jud. fol. 66, 1468 —

13. Ever. van Schadyck i, P^v Tv^^

14. S^er::nz"el waarnemend voor Johan

Off. fol. 150, Duurstede, 1470 Oct. 24.

\\t.\'Iltjud.fol.,.5,-.»72Dec..0.

\'"iZi\'^ot fol. 187, Duurstede, 1474 Juni 24.

-ocr page 212-

17, Balthazar van Rijnensteyn,

Vermeld: Jud. fol. 142v, in zitting te Wijk, 1475
Sept, 15.

18, Jacob Rutgerszoon,

Commissie: Off, fol. 224, Duurstede, 1476 Febr. 16.

19, Dirk de Cruve.

Vermeld: Jud. fol. 169, Duurstede, 1485 Mei 19.

20, Evert de Ridder,

Vermeld: Jud. fol. 184, Duurstede, 1486 Mrt. 10.

Pander op den Lekdijk.

1. Goedeken Dirkszoon.

Vermeld: Off. fol, 36, in commissie van Hendrik Zael
als diens voorganger, —,--.

2. Hendrik Zael,

Commissie: Off. fol. 26, —,--.

3. Gijsbert van der Haer.

Vermeld: Off. fol. 145, in commissie van Tyman
Herbert als diens voorganger, —, 1468 Apr. 7.

4. Tyman Herbert.

Commissie: Off. fol. 145, —, 1468 Apr. 7.

Rentmeester-GeneraaL

1. Johan van Auxy.

Vermeld: Div. fol. 73v, in commissie voor Mr. Anthonis
Patenostre anders Potage, Utrecht, 1462 Mei 1,

Rentmeester \'s lands van Utrecht.

1. Gijsbert de Gruyter.

Commissie: Off. fol, 5, Ter Horst, 1456 Sept. 23.

2. Willem van Snellenberch,

Commissie: Off. fol. 51v, Duurstede, 1459 (Nov. 7)
„op sant Wilborts dach".

3. Gerrit Mulert Seynenzoon,

Commissie: Off. fol. 51v, Duurstede, 1461 Mei 26.

4. Willem van Snellenberch,

Commissie: Off. fol. 142, Duurstede, 1470 Juli 25.

5. Philips Duclerc,

-ocr page 213-

Commissie: Off, fol, 152, Duurstede, 1471 Nov, 6,

6, Johan Wichers,

Commissie: Off, fol, 251v, Duurstede, 1481 Nov. 6,

7, Johan van Auxy,

Commissie: Off. fol. *22v, Duurstede, 1492 Nov. 7.

8, Jacob Peterszoon de Roode.

Commissie: Off. fol. *25v. Duurstede, 1493 Mei 7.

Rentmeester van Wijk cn Duurstede.

1. Jacob Stoeck.

Commissie: Off. fol. 50, Duurstede, 1459 Nov. 10.

2. Jacob van Maubeuge.

Vermeld: Div. fol. 58v, Duurstede, 1461 Dec. 28.

3. Philips Duclerc.

Commissie: Off. fol. 194, Duurstede, 1475 Nov. 6.

Tijnsmeester en hofmeester van de tijns-, hof- en
tafelgoederen in het land van Utrecht.

1. Philips Duclerc.

Commissie: Off. fol. 166v, Duurstede, 1473 Jan. 1.

Tijnsmeester te Renen.

1, Huibert van Renen,

Commissie: Off, fol. 41, Duurstede, 1459 Febr. 16.

Tollenaar te Duurstede.

1, Gerlof van Meaux van Vorsselaer.

Reces: Off. f6l. 183, Duurstede, 1474 Juni 29, over
den tijd van 1471 Dec. 13 tot 1473 Dec. 13.

Tollenaar in \'t Gein.

1. Gijsbert de Gruyter.

Commissie: Div. fol. 4, —, 1459 Mrt. 19.

2. Johan Klaaszoon.

Commissie: Off. fol. 167, Duurstede, 1473 Jan. 1.

-ocr page 214-

Tollenaar te Maarsen.

1. Dirk Johanszoon.

Commissie: Off. fol, 165, Duurstede, 1472 Oct, 3.

Tollenaar te Renen.

1. Hendrik Valkener.

Commissie: Off. fol. 33, Utrecht, 1458 Dec, 18,

2. Danys van Levendael,

Commissie: Off, fol, 153v, Duurstede, 1471 Dec, 14,

3. Lodewijk van Levendael,

Commissie: Off, fol. 249v, Duurstede, 1481 Oct, 7.

Tollenaar op den Rijnstroom.

1. Johan Carpentier.

Vermeld: Off, fol, *44, Duurstede, 1495 Febr. 21,

Tollenaar binnen Utrecht en buiten de
Sint-Katharijnenpoorf.

1. Gijsbert de Gruyter.

Commissie: Div. fol, 4, —, 1459 Mrt. 19.

Tollenaar op de Vaart.

1. Gijsbert de Gruyter,

Commissie; Div. fol. 4, —, 1459 Mrt. 19.

2. Johan Dibbout.

Commissie: Off. fol. 166v, Duurstede, 1473 Jan, 1.

Tollenaar tc Wijk.

1. Medert van Meerloo.

Vermeld: Div. fol, 253, Duurstede, 1490 Febr. 10.

IJker van maten voor vloeistoffen.

1. Gijsbert van Zyll.

Vermeld: Off. fol, 228v, in commissie van Andries
Knijff als diens voorganger, Duurstede, 1478 Aug, 4,

2, Andries Knijff,

Commissie: Off. fol, 228v, Duurstede, 1478 Aug. 4.

-ocr page 215-

3. Hendrik Hubert Coenraadszoon.

Commissie: Off, fol, 228v, Duurstede, 1480 Dec. 14.

Ambtenaar „van den Spierinck geheyten den Ampennyng".

1, Peter Cornelis Waliszoon.

Vermeld: Off- fol, 175v, in commissie van Matthijs
Hendrikszoon als diens voorganger. Duurstede, 1468
Apr, 7-

2. Matthijs Hendrikszoon-

Commissie: Off. fol, 175v, Duurstede, 1468 Apr. 7,

Gezworenen binnen de Stad Utrecht.

1, Hendrik Poortier van Boshusen,

Vermeld: Off, fol. 3v, in commissie van Dirk Heer
als diens voorganger, —, 1456 Aug. 11.

2. Dirk Heer,^ i- pl- v. Hendrik Poortier van Boshusen.

Commissie: Off, fol- 3v, —, 1456 Aug, 11.

3, Jasper van der Hoochbrake, i- pl. v, Dirk Heer.

Commissie: Off. fol, 3v, —, 1457 Aug. 11.

4. Hendrik de Haze,

Vermeld: Off. fol. 119, in commissie van Gerard van
Ferron als diens voorganger. Duurstede, 1467 Apr. 3.
5- Gerard van Ferron, i- pl- v, Hendrik de Haze.

Commissie: Off- fol. 119, Duurstede, 1467 Apr. 3-

6, Wernaart van Lichtenberch (waarnemend voor Gerard

van Ferron).

Commissie: Off, fol, 119, Duurstede, 1467 Apr. 5.

7, Klaas de Gruyter,

Vermeld: Off. fol. 118v, in commissie van Jacob van
Naubouge als diens voorganger. Duurstede, 1467
Apr. 13,

8, Jacob van Naubouge, i- pl. v, Klaas de Gruyter,

Commissie: Off, fol- 118v, Duurstede, 1467 Apr. 13.

9, Johan van Sneppenboom, i- pl. v- Gerard van Ferron-

Commissie: Off- fol- 119, Duurstede, 1473 Jan- 1.
10. Johan Roelofszoon, i- pl. v- Johan van Sneppenboom.
Commissie: Off. fol. 232v, Duurstede, 1479 Juni 29.

-ocr page 216-

11. Anthonis Johanszoon van der Hoochbrake, i, pl. v.

Jasper van der Hoochbrake.

Commissie: Off, fol. 247v, Duurstede, 1481 Juni 22.

12. Maas de Wilde,

Vermeld: Off, fol, 259v, m commissie van Mr. Peter
Proeff als diens voorganger, Duurstede, 1483 Dec. 7.

13. Mr. Peter Proeff, i. pl, v. Maas de Wilde,

Commissie: Off, fol. 259v, Duurstede, 1483 Dec. 7.

14. Mr. Daniel Pot,

Commissie: Off. fol. 259v, Utrecht, 1484 Mei 20.

15. Jeronimus van Bononiën, i. pl, v. Jacob van Naubouge.

Commissie: Off. fol. 118v, Duurstede, 1487 Jan. 10.

Muntmeester.

1. Danys van Levendael.

Commissie: Off. fol. 56, Ter Horst, 1457 (Jan. 24) „op
sant Pouwels avont conversionis".

2. Lodewijk van Levendael Johanszoon.

Commissie: Off. fol, 136, Wijk, 1469 Sept, 26.

3. Danys van Levendael.

Commissie: Off. fol. 165, Duurstede, 1472 Dec. 6.

4. Lodewijk van Levendael.

Commissie: Off, fol, 219, Duurstede, 1477 Aug. 20.

5. Gerrit van Haarlem Klaaszoon (waarnemend voor

Lodewijk van Levendael).

Commissie: Off. fol. 250v, Duurstede, 1481 Sept. 13.

6. Lodewijk van Levendael.

Commissie: Off. fol, 266v, Duurstede, 1483 Nov. 1.

7. Gerrit Klaaszoon van Haarlem,

Commissie: Off. fol. 290, Duurstede, 1488 Jan. 9.

8. Daniel van der Heyde.

Commissie: Off. fol. *8, Utrecht, 1490 Febr. 1.

9. Johan van Papenvelt.

Commissie: OfL fol. »19v, Duurstede, 1492 Mei 2.

Waardein van dc Munt.

1. Johan van Auxy.

Commissie: Off. fol. 181, Duurstede, 1474 Apr. 28.

-ocr page 217-

2, Herman Gyginck.

Commissie: Off. fol, *43, Duurstede, 1494 Juli 8,

Kastelein en rentmeester van Abcoude.

1, Ernst Taets van Amerongen,

Commissie: Off, fol, 51, Wijk, 1458 Juli 5,

2, Gijsbrecht van Brederode.

Commissie: Off, fol. 124v, Duurstede, 1468 Mei 9.

3, Johan de Coning,

Vermeld: Jud, fol, 69, in zitting te Wijk, 1469 Juli 19.

4, Gerard van Ferron,

Vermeld: Off, fol. 191v, in commissie van Hendrik
bastaardzoon Gijsberts van Nyenrode, Duurstede,
1472 Apr. 5.

5, Hendrik bastaardzoon Gijsberts van Nyenrode,

Commissie: Off, fol, 19Iv, Duurstede, 1472 Apr. 5,

Tusschenperiode van zuiver-militaire
kasteleins.

Herbaren van Mynen, kanunnik ten Dom te Utrecht,
proost van Friesland.

Commissie: Off, fol. *5, Utrecht, 1490 Mrt, 6,
Ernst van Ysendoom en Starckenborch,

Commissie: Off. fol. =»5, Utrecht, 1490 Mrt, 25,

6, Johan van Amerongen,

Commissie: Off, fol, ♦9, Utrecht, 1490 Aug, 26,

7, Gerrit wten Ham,

Commissie: Off. fol, *9, Duurstede, 1492 Oct, 1,

Kastelein van Duurstede.

1, Arend van IJsselstein,

Vermeld: Off, fol, 109, Duurstede, 1466 Aug, 20.

2, Melis wten Eng,

Vermeld: Off, fol, 109v, in commissie van Philips
Duclerc tot stadhouder van Wijk, als diens voor-
ganger, Duurstede, 1467 Apr. 28,

-ocr page 218-

3. Philips Duclerc.

Vermeld: Off. fol. 109v, Duurstede, 1467 Apr. 28.

4, Gerrit van Zuylen van Blickenborch,

V^eld: Div. form. fol, 13, —, [1479 Febr. 12].

5. B^^d wten Eng.

Vermeld: Form, fol, 135v, —, 1482 Apr, 20.

6, Engelbert van Zuylen,

Vermeld: Form, fol. 56, —, 1493 Mrt. 17.

Kastelein ter Eem.

1. Johan van Renesse van Wulven de Jonge,

Commissie: Off. fol, 37v, Duurstede, 1459 Apr, 19.

2. Peter Jacobszoon,

Commissie: Off, fol, 154v, Duurstede, 1471 Nov, 16.

3. Gerrit Mulert.

Commissie: Off. fol. 173v, Duurstede, 1473 Juni 23.

4. Frederik wten Ham,

Commissie: Off, fol, 214v, Duurstede, 1477 Aug. 28.

5. Johan van Renesse van Rijnauwen, ridder.

Commissie: Off, fol, 214v, Duurstede, 1477 Dec, 15.

6. Johan van Nyenrode,

Commissie: Off. fol, 256a, Utrecht, 1483 Nov. 1.

7. Berend Freyse.

Commissie: Off, fol. 256a, Duurstede, 1486 Apr. 20,

Kastelein ter Horst.

1. Johan van Renen,

Reces: Off. fol. 40v, Duurstede, 1459 Febr. 17.

2. Evert Freyse van Stroewyck,

Vermeld: Off. fol, 51, Duurstede, 1459 Aug. 28,

3. Gerrit Mulert Seynenzoon,.

Commissie: Off. fol, 85, Duurstede, 1462 Aug. 19.

4. Tyman Herbert.

Commissie: Off, fol, 131, Utrecht, 1469 Mrt, 12,

5. Daniël van Bouchout.

Commissie: Off. fol. 247v, Duurstede, 1480 Mei 24.

6. Berend wten Eng.

Commissie: Off. fol. 247v, Duurstede, 1488 Apr. 14.

-ocr page 219-

7. Daniel van Bouchout, heer tot Boeier,

Commissie: Off, fol, 247v, Duurstede, 1493 Juni 20.

Kastelein van Vreeland.

1, Melis van Mynden,

Commissie: Off, fol, 15v, Amersfoort, 1457 Apr. 5.

2, Johan Borre van Amerongen,

Commissie: Off, fol, 225, Duurstede, 1477 Juni 24.

3, Frcderik wten Ham.

Commissie: Off. fol. 225, Duurstede, 1481 Sept. 11.

4, Herbaren van Mynen, kanunnik ten Dom te Utrecht,

proost van Friesland.

Commissie: Off. fol. Utrecht, 1490 Mrt. 6.

5 Ernst van Ysendoom en Starckenborch.

Commissie: Off. fol. *5, Utrecht, 1490 Mrt. 25.

6 Gerrit wten Ham, i, pl. v. Frederik wten Ham.

Commissie: Off, fol, \'^9v, Utrecht, 1490 Aug, 29.

7. Wolter wten Ham.

Vermeld: Div. fol. 332v, Buren, 1493 Mrt. 8.

Timmermeester.

1. Mr, Jacob van der Borch.

Commissie: Off. fol. 176, Duurstede, 1466 Mei 20.

Bouwmeester.

1, Przilyk(?) Behem van Kossenberch,
Vermeld: Form, fol. 16, —,--•

Dijkgraaf van den Lekdijk Bovendams.

1, Jacob Proeys.

Vermeld: Heda, 290, —, 1457 —.

2, Johan van Zuylen van Natewisch,

Commissie: Off, fol. 30, —, 1458 Dcc. 17,

Heemraden van den Lekdijk Bovendams.

1, Johan van Lande,

Commissie: Off, fol. 5v, Ter Horst, 1456 (Oct. 8) „des
Vrydages nae sant Franciscus dach".

-ocr page 220-

2. Reinier van Wijk,

Vermeld: Off. fol, 106, in commissie van Johan van
Zuylen van Amerongen den Jongen als diens voor-
ganger, Duurstede, 1467 Jan, 12.

3. Johan van Zuylen van Amerongen de Jonge, i, pl, v.

Reinier van Wijk.

Commissie: Off. fol. 106, Duurstede, 1467 Jan. 12.

4. Frank van IJsselstein.

Vermeld: Off. fol. 106v, in commissie van Ernst Taets
van Meerten als diens voorganger, Duurstede, 1467
Jan, 12,

5. Ernst Taets van Meerten, i, pl, v. Frank van IJsselstein.

Commissie: Off. fol. 106v, Duurstede, 1467 Jan. 12,

6. Arend van Zuylen van Blasenborch, i, pl. v. Johan van.

Zuylen van Amerongen.

Commissie: Off. fol. 106, Duurstede, 1481 Juni 5.

7. Gerrit de Witte, i. pl. v. Ernst Taets van Meerten,

Commissie: Off. fol. 106v, Duurstede, 1483 Nov. 25.

8. Ernst Taets van Meerten, i. pl. v. Arend van Zuylen

van Blasenborch.

Commissie: Off. fol. 274, Duurstede, 1485 Juni 4,

Kameraar van den Lekdijk Bovendams.

1. Philips Duclerc.

Commissie: Off. fol. 193, Duurstede, 1475 Apr. 1.

2. Lambert Foyt.

Commissie: Off. fol. 247, Duurstede, 1481 Juni 22.

3. Willem Taets van Amerongen,

Vermeld: Div. fol, 334v, Duurstede, 1494 Dec. 22.

Heemraden van den Lekdijk Benedendams.

1. Zweder van Voome.

Commissie: Off. fol. 11, Ter Horst, 1457 Mrt. 21,

2. Dirk van Zuylen van der Zevender.

Commissie: Off. fol. 11, Ter Horst, 1457 Mrt. 21.

3. Johan van Loenresloot, i. pl. v. Zweder van Voorne.

Commissie: Off. fol. 47, Duurstede, 1459 Mei 15.

-ocr page 221-

4, Jacob van Compostel, i. pl v, Dirk van ZuyIen van der

Zevender „zeliger gedachtenis",

Commissie: Off. fol. 11, Duurstede, 1460 Jan. 7.

5, Johan van Maarsen,

Vermeld: Off. fol. 60, in commissie van Dirk van
ZuyIen als diens voorganger, Utrecht, 1460 Juni 29.

6, Dirk van ZuyIen, i, pl. v. Johan van Maarsen.

Commissie: Off, fol. 60, Utrecht, 1460 Juni 29.

7, Jacob Stell,

Vermeld: Off, fol, 73, in commissie van Remier van
Hemerten als diens voorganger. Duurstede, 1461
Sept. 14,

8, Reinier van Hemerten, i, pl, v, Jacob Stell,

Commissie: Off, fol, 73, Duurstede, 1461 Sept, 14,
9 Soude van Rijn tot Jutfaas, i. pl. v. Dirk van ZuyIen.
Commissie: Off. fol. 60, Duurstede, 1465 Mrt, 5.

10. Berend Proeys Albertszoon, i. pl v. Reinier van

Hemerten.

Commissie: Off. fol 70, Duurstede, 1470 Nov. 16.

11. Adriaan van Rijn van Jutfaas.

Vermeld: Off, fol 164v, in commissie van Steven van
der Zevender als diens voorganger, Utrecht, 1472
Sept, 22,

12. Steven van der Zevender, i.plv. Adriaan van Kijn

van Jutfaas,

Commissie: Off, fol 164v, Utrecht, 1472 Sept, 22,
13 Berend van Duven, i, pl v. Berend Proeys Albertszoon.
Commissie: Off. fol 225v, Duurstede, 1478 Apr. 24.

Heemraad van den Slaagschen Dijk.

1, Gijsbert Arendszoon.

Commissie: Off. fol 129, Duurstede, 1469 Mrt. 19.

Heemraden van de Vecht.

1, Gerrit van der Aa.

Vermeld: Off, fol 182v, in commissie voor den maar-
schalk van het Nedersticht Gerrit Mulert tot het
schouwen van de Vecht, Ter Eem, 1474 Juli 18,

-ocr page 222-

2. Johan Borre van Amerongen,

Vermeld: als no, 1.

3. Johan van der Haer,

Vermeld: als no, 1.

Dijkgraaf ie Renen.

1. Tyman Herbert,

Commissie: Off, fol, 186v, Duurstede, 1474 Mei 1.

Heemraad te Renen.

1. Johan Valkenier.

Commissie: Off, fol, 187, Duurstede, 1474 Mei 1.

2. Johan Freyse.

Commissie: Off, fol. 187, Utrecht, 1476 Oct. 13.

Landmeter.

1, Gijsbert van Wael.

Commissie: Off, fol. llOv, Duurstede, 1467 Juni 18.

2. Willem Janszoon,

Vermeld: Jud. fol. 223, in zitting te Wijk, 1488 Nov. 5.

-ocr page 223-

STELLINGEN.

I

Dat in het Sticht Utrecht aan deze zijde der Ussel de
vertegenwoordigers van den bisschop in diens hoogheerlijk
gezag niet zooals in andere territoriën den titel van drost
Lar dien van maarschalk voeren, is uit HoIIandschen mvloed

te verklaren.

II

Het vermoeden van Dr, Mr, S, Muller Fz, (Revue des
Bibliothèques ,et Archives de Belgique 1906, 401). dat bij
een voortgezet onderzoek menig kanselarij, waarvan men
totdusver aannam, dat zij den K-ststijl gebrui^
Hkheid zou blijken den Nieuwjaarsstijl te bezigen, vindt
althans voor de kanselarij van bisschop David van Bour-
gondië geen bevestiging.

III

De hypothese van Dr, N, B. Tenhaeff (Bisschop Da^d
van Bourgondië en zijn stad (1920) XXV vggO, dat de stads-
Trk Tylman Momfelen van Usselaer de ^er anc.

nyme Jtrechtsch-Hollandsche Jaarboeken 1481-1483 zou
zijn, kan door geen betere vervangen worden,

IV

Utrechtsch-Hollandsche Jaarboeken 1481-1483, uitge-

J raetsvrienden, als meyster Antonis Pottage, Fhppe de
raerrende Jacob van Ameronghen, die scout van Utrecht.
Men leze: Jan van Ameronghen,

-ocr page 224-

De grensscheiding tusschen Eemnes Buitendijks en Eemnes
Binnendijks is in den Tegenwoordigen Staat van Utrecht II
(1772) 266 en op de kaart: De Republiek in 1795, door
Dr. A. A. Beekman (in den Geschiedkundigen Atlas van
Nederland) onjuist aangegeven.

VI

Dr. J, Lindeboom (Het Bijbelsch Humanisme in Neder-
land, 1913) heeft bij zijn uiteenzettingen er geen acht op
geslagen, dat de voormannen van v^at hij het Bijbelsch
Humanisme in Nederland noemt óf niet Bijbelsch, óf geen
hiunanisten, óf door afkomst en ontwikkeling geen Neder-
landers waren,

VII

François Aerssens is niet de schrijver van het pamflet
„Provisionele Openinghe van verscheyden saecken, ghestelt
in de Remonstrantie van den Heer Advocaet van Hollandt
ende Westvrieslandt" (W, P, C. Knuttel, Catalogus van de
Pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke Biblio-
theek I (1889) 510, no, 2634).

VIII

Het oordeel van Maximilian Harden (Köpfe H (1911)
41 vgg.) over de houding van Fürst Chlodwig zu Hohenlohe-
Schillingsfürst ter gelegenheid van Bismarck\'s val is onrecht-
vaardig.

IX

De overeenstemming tusschen Maerlant\'s Alexanders
Geesten en den Reinaert is niet, zooals J. Franck (Inleiding
tot zijn uitgave van den Alexander (1882) XVII vgg. en
Zeitschr. f, deutsches Altertum XLVIII (1906) 419—420)
aannam, te verklaren door ontleening bij Maerlant te ver-
onderstellen.

-ocr page 225-

Nicolaas Beets\' „Everhardus Johannes Potgieter, Persoon-
lijke Herinneringen" (1892) is voor de beoordeeling van
Potgieter niet dan met groote behoedzaamheid tc gcbniiken,

XI

Het tweede en het derde deel van „De Kleine Johannes"
door Frederik van Eeden beteekenen ten opzichte van het
eerste een verenging van \'s schrijvers ethisch doel en een
verzwakking van zijn literair kunnen,

XII

Terecht acht Carry van Bruggen (Prometheus (1919) I 287,
II 361, 446) de figuur van Molière van geringe beteekenis
voor de ontwikkeling van het individualisme in de literatuur.

-ocr page 226-
-ocr page 227-

30.

SO .

Amsterdam\'

0

O

1u(den

"^(naarden

.vW\'"\'.\'
y
1,11"\'\'\'.

\'/a

G/^e/2ze/2 dep I^cx.a./^SQncxllc-

^r- 7 1 - 7 -oif^bte^i

V^TH^heaei\'X dQn Steden

Ger^eel^te/^, h^oof^ead iothei:
ambtsgehiQd^vQK^ de/Q halraw

Ge/^ee/:)ie?2 door^ deK2 h isseJ^ojo

A y^kQ %

\'//.■\'\'\'■ BU\'IMSCHOTEN/

...."/A

iJ?

^ Iia}2d3})eeri^ke Jccfsle&leKL

(ji^-K;.--\'
»Vreeuano t®

\\Kiuc7eI:5/:oLoi.nt

VEEMBROeee.

■m ^

ƒ I«•

............ i r%3 ..... \'

. ■n-

$

ti

.....••.....

- ...................

\' 11,,.

-o

/l^i^^E^SFOORT "

o

/o

\'fill

0

mm. V-Nj^ ./

V i

li /

cp- ; cx

..............,.4.........../ /js

Wn ............\'...............f-W/ I

\' \'\'! .H.

s n cf

V V^—ipijte ........

Vtl\'

.................... J

)UD£WATER

\'in^tgeim.

iCLP

/i

m

f?\'

>, , AaAqhnoQk i

0 y^

."f

.A

i I\'

z d

\'WiJK BU DUUR3TED£

KUILE.NBUR6

crenen\'

%

\'rQii^t

Beusichem

AMErOE.

Wage n in gen

iCHOONHOVEh

jleuwpoort

JhoLn^enak

^HJlIlilllllL

50\'

-ocr page 228- -ocr page 229- -ocr page 230-

«